Het nieuws dat de Provinciale Staten van Utrecht zich heeft uitgesproken tegen de voorgestelde nieuwe aanvliegroute naar Schiphol |
|
Mahir Alkaya |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Utrechtse provinciale staten die zich deze week in een aangenomen motie keerde tegen uw plannen om een vierde aanvliegroute voor Schiphol te openen?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit democratische besluit van de provinciale staten van Utrecht?
De luchtruimherziening heeft als doel om het gebruik van het Nederlandse luchtruim te verduurzamen en te zorgen voor een beperking van de hinder op de grond. Daarnaast heeft de herziening van het luchtruim als doel om te zorgen voor passende militaire oefenruimte voor het nieuwe gevechtsvliegtuig, de F-35. Er is sprake van een omvangrijke wijziging van de indeling en het gebruik van het Nederlandse luchtruim. Het is daarom van belang om een constructieve dialoog te voeren met alle stakeholders. Het standpunt van de provincie, dat er maximale openheid van zaken geboden moet worden, wordt onderschreven. Dat is ook de reden dat er in het voortraject al intensief contact is geweest met diverse stakeholdergroepen waaronder de provincies. Daarnaast heeft op 19 juni een bestuurlijk overleg plaatsgevonden met alle provincies over de interbestuurlijke samenwerking rondom luchtvaart en in het bijzonder rondom de luchtruimherziening. Ook vindt er op ambtelijk niveau regelmatig overleg met de provincies plaats. Als onderdeel van de bestuurlijke samenwerking worden de provincies dit najaar gevraagd om een gebiedsadvies uit te brengen. Daarin kunnen zij aandachtpunten aangeven, waaronder informatie over de landzijdige opgaven en plannen binnen de provincie en luchtzijdige opgaven elkaar raken.
Op dit moment werken Luchtverkeersleiding Nederland, Eurocontrol Maastricht Upper Area Control, het Commando Luchtstrijdkrachten, het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) en onze internationale partners samen aan een eerste inhoudelijke uitwerking van de hoofdstructuur, te weten het schetsontwerp. De hoofdstructuur is de nieuwe indeling van het Nederlandse luchtruim inclusief de aansluiting op het luchtruim van onze buurlanden. Dit schetsontwerp zal nog niet de concrete routesets voor de luchthavens bevatten. Vanwege de complexiteit, operationele werkbaarheid, internationale afhankelijkheden en veiligheid is dit een tijdrovend en intensief proces.
Het Ministerie van I&W hecht er in dit verband aan dat de effecten van de ontwerpvoorstellen zorgvuldig in kaart gebracht worden om zo te komen tot afgewogen besluitvorming. In het voortraject zijn in het plan-MER de effecten op hoofdlijnen beschreven. De verwachte effecten waren voor het kabinet voldoende basis om te starten met de ontwerp en realisatiefase. Bij de verdere uitwerking zullen ook de preciezere geografische effecten inzichtelijk gemaakt worden. De opgave blijft hierbij wel het behalen van verbetering op het gebied van geluid en uitstoot voor het geheel. Dat neemt niet weg dat er op sommige plekken sprake kan zijn van achteruitgang.
Kunt u ingaan op de bezwaren ten aanzien van de voorgestelde vliegroute, zoals verwoord in de aangenomen motie?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent de uitspraak van de Utrechtse provinciale staten voor uw verdere ambities om met decentrale overheden en bewonersgroepen in gesprek te gaan over uw voorkeursalternatief voor een nieuwe vliegroute?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 hecht het Ministerie van I&W aan een constructieve dialoog met alle betrokken stakeholders. In de afgelopen periode is er al regelmatig contact geweest met onder andere decentrale overheden en bewonersgroepen. Die gesprekken worden uiteraard voortgezet. Na het zomerreces wordt de Integrale Programma Beslissing (IPB) naar de Kamer verzonden. Daarin staat beschreven hoe de aanpak, participatie, en besluitvorming tot implementatie er per project uit komen te zien.
Kunt u aangeven op welke wijze de door u aangekondigde gesprekken met regionale partijen in de provincies Utrecht en Gelderland hebben plaatsgevonden?
Het programma Luchtruimherziening heeft vanaf de start intensief gecommuniceerd en gesprekken gevoerd met alle betrokken stakeholders: mede-overheden (provincies en gemeenten), zowel bestuurlijk als ambtelijk, luchtruimgebruikers, belangenorganisaties van omwonenden, maatschappelijke organisaties en milieuorganisaties, verschillende CRO’s, ORS en de Novex regio Schiphol. Steeds zijn zowel proces als inhoud aan de orde geweest: hoe gaat het programma te werk, wat zijn de doelen, waarom wordt een bepaalde oplossingsrichting gekozen. Dit is in de diverse documenten zoals de Startbeslissing3 en de Voorkeursbeslissing4 vastgelegd.
In de periode vanaf oktober 2022, het moment dat het kabinet de Voorkeursbeslissing heeft vastgesteld, is de voorgenomen aanpak besproken in gerichte gesprekken met de stakeholders. Op 22 maart jl. heeft een stakeholderdag plaatsgevonden.
Kunt u tevens aangeven met welke decentrale overheden en bewonersgroepen is gesproken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe zijn de plannen voor het voorgestelde voorkeursalternatief volgens u ontvangen door de geraadpleegde partijen?
Over het algemeen wordt er positief gereageerd op het participatietraject zoals dat tot nu toe heeft plaatsgevonden. Stakeholders geven aan het te waarderen dat zij vroegtijdig in het proces betrokken worden en dat het programma Luchtruimherziening langskomt om nadere (technische) toelichting te geven. Tegelijkertijd is er in die gesprekken ruimte geweest voor stakeholders om hun zorgen te uiten over bijvoorbeeld de effecten van de luchtruimherziening, het vierde naderingspunt en de relatie tussen het afnemen van de capaciteit op Schiphol enerzijds en het vergroten van de capaciteit in het civiele luchtruim anderzijds. In de IPB, die na het zomerreces aan de Kamer wordt verzonden, wordt verder ingegaan op hoe het vervolgtraject eruitziet.
Hoe betrekt u de opgehaalde reacties bij de verdere uitwerking van uw voorkeursalternatief?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om af te zien van verdere uitwerking van de Voorkeursbeslissing, als blijkt dat draagvlak voor nieuwe vliegroutes ontbreekt?
In de Voorkeursbeslissing is op hoofdlijnen aangegeven hoe de nieuwe indeling van het luchtruim eruit komt te zien. De uitwerking in detail volgt nog en er zijn op dit moment nog geen vliegroutes bekend. Uiteraard hecht het kabinet waarde aan analyse van de effecten van de ontwerpen die later dit jaar gepresenteerd worden. Op basis van deze voorstellen volgt een zorgvuldig participatieproces. Het kabinet neemt op basis van het ontwerp, de uitkomsten van de effectanalyses en het participatietraject een besluit tot verdere uitwerking.
Waarom kiest u er niet voor om de beschikbare ambtelijke en luchtverkeersleidingscapaciteit te concentreren op het verkleinen van de impact van de huidige vliegroutes op het milieu en op wooncomfort?
In de afgelopen jaren hebben al diverse wijzigingen van het luchtruim plaatsgevonden om hinder te beperken. Verdere optimalisatie binnen de huidige luchtruimindeling is zeer beperkt mogelijk. Om de impact voor Nederland van het luchtverkeer op leefomgeving en klimaat te verkleinen is daarom gekozen voor een integrale aanpak. De luchtruimherziening beoogt daarbij niet alleen hinder te beperken maar tegelijkertijd de militaire geoefendheid te verbeteren.
Waarom kiest u er niet voor om de beschikbare capaciteit te concentreren op het verkleinen van het aantal transferpassagiers en zakelijke veelvliegers vanaf Schiphol, of op het stimuleren van grensoverschrijdend treinvervoer voor bestemmingen op korte vliegafstanden?
Het Ministerie van I&W heeft aandacht voor het stimuleren van de overstap naar de trein op korte reisafstanden en er is een extra focus op zakelijke veelvliegers via bijvoorbeeld het netwerk «Coalitie Anders Reizen», een coalitie met ruim 70 grote ondernemingen, rijksoverheid en organisaties met als doel de CO2 uitstoot van zakelijke reizen in 2030 te halveren ten opzichte van 2016. Binnen de Actieagenda Trein- en Luchtvaart zet het ministerie zich samen met sectorpartijen in, voor het bevorderen van de internationale trein als alternatief voor het vliegtuig op de zes prioritaire bestemmingen Londen, Brussel, Parijs, Düsseldorf, Frankfurt en Berlijn.
Transferpassagiers blijven wel van belang om op Schiphol een uitgebreid netwerk van (inter)continentale bestemmingen in stand te kunnen houden. In het coalitieakkoord is aangegeven dat het kabinet de sterke hubfunctie van Schiphol in stand wil houden. Daarbij bepalen uiteindelijk de luchtvaartmaatschappijen en de marktvraag in belangrijke mate voor welke bestemmingen en passagiers de beschikbare capaciteit wordt ingezet.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het aanstaande commissiedebat Luchtvaart van 27 juni?
Ja, dat kan.
Het aansprakelijk stellen van bedrijven voor schade door PFAS-vervuiling. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Aanklacht 3M opmaat voor actie tegen andere vervuilers»?1
Ja.
Klopt het dat voor omwonenden van Chemours bij Dordrecht hetzelfde advies geldt als voor omwonenden van de 3M-fabriek bij Antwerpen met betrekking tot het eten van groente of fruit uit de eigen moestuin in verband met het PFAS-risico?
Hoewel de adviezen niet volledig vergelijkbaar zijn, is zowel voor de omgeving Dordrecht als Antwerpen het advies om binnen een bepaalde straal niet of in beperkte mate groente uit eigen tuin te consumeren.
Indien het voorgaande klopt, gaat u dan onderzoeken hoe u Chemours aansprakelijk kunt stellen voor door PFAS veroorzaakte schade aan de leefomgeving en de gezondheid, net zoals met 3M in België?2 Zo nee, waarom niet?
De gemeenten Papendrecht, Sliedrecht, Molenlanden en Dordrecht hebben het voortouw genomen om een civielrechtelijke zaak aan te spannen tegen de bedrijven Chemours en DuPont. De betrokken gemeenten hebben de bedrijven Chemours en DuPont gezamenlijk aansprakelijk gesteld voor de financiële schade door verontreiniging met o.a. PFOA veroorzaakt door deze bedrijven. Op 23 april 2021 hebben de gemeenten naar buiten gebracht dat zij een volgende stap zetten en beide bedrijven dagvaarden en schadevergoeding eisen. Tevens heeft de Provincie Zuid-Holland Chemours al wel officieel aansprakelijk gesteld maar nog geen zaak aangespannen. Aangezien de procedure van de vier gemeenten nog loopt, worden daar verder geen uitspraken over gedaan.
Het is sterk situatieafhankelijk wanneer privaatrechtelijke aansprakelijkheids-stelling het juiste middel is en door welke partij dit dan het beste ingezet kan worden. Aansprakelijkheidsstelling is maar een van de mogelijkheden om de impact van een bedrijf op het milieu zo klein mogelijk te houden. Vanuit de betrokken overheden worden de instrumenten ingezet die in de specifieke situatie het meest effectief zijn en passen bij het doel dat moet worden bereikt.
Elk bedrijf in Nederland heeft zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving, en aan alle vergunningen. Om ervoor te zorgen dat bedrijven zich aan de regels en vergunningen houden, is er bij uitstek het publiekrecht als middel. Het betreft dan primair het bestuursrecht en dus niet een privaat-rechtelijke aansprakelijkheidsstelling. Het gaat dan om het aanscherpen van vergunningen en bij overtredingen om het opleggen van bestuursrechtelijke sancties zoals een last onder dwangsom. Dat gebeurt in de praktijk ook door de betreffende overheden die als bevoegd gezag zijn aangewezen. Ook kan gebruik worden gemaakt van wet- en regelgeving die specifiek is gericht op preventie, herstel en kostenverhaal van milieuschade, zoals de Wet bodembescherming en Titel 17.2 Wet milieubeheer.
Voor het Openbaar Ministerie bestaat de mogelijkheid om het strafrecht in te zetten bij milieuovertredingen als deze strafbaar zijn. De overheid kan naast het publiekrecht (bestuursrecht en strafrecht) soms ook gebruik maken van het privaatrecht. Gebruikmaking van het privaatrecht door de Staat is bijvoorbeeld aan de orde als het doel is om schade te verhalen die door de overheid zelf wordt geleden en die schade niet langs publiekrechtelijke weg kan worden verhaald. Bij 3M is dat aan de orde en om die reden heb ik 3M daarvoor aansprakelijk gesteld.
Samenvattend: aansprakelijk stellen via het privaatrecht kan gebruikt worden als onderdeel van de gereedschapskist die de overheid ter beschikking heeft maar is niet het enige instrument. Op individuele zaken wordt hier verder niet ingegaan. In het algemeen kan, waar dat nodig en mogelijk is, in ultimo ook gekeken worden naar aansprakelijkheidsstelling via het privaatrecht.
Gaat u onderzoeken hoe u Schiphol aansprakelijk kunt stellen voor schade ontstaan door PFAS? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is op dit moment niet aan de orde. Zie het antwoord op vraag 3.
Gaat u onderzoeken hoe groot de PFAS-schade van Sabic in Bergen op Zoom is en dit bedrijf aansprakelijk stellen voor schade ontstaan door PFAS? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is op dit moment niet aan de orde. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid dezelfde lijn die voor de Belgische vestiging van 3M ingezet wordt ook te hanteren voor bedrijven in Nederland in het kader van uw uitspraak «dat de vervuilers moeten betalen, niet de gebruikers en beheerders»?3
Ja, zie het antwoord op vraag 3.
De omvangrijke onderhoudswerkzaamheden aan de Velsertraverse |
|
Mahir Alkaya |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de omvangrijke onderhoudswerkzaamheden aan de Velsertraverse?1
Ja daar ben ik mee bekend.
Kunt u zich voorstellen dat de huidige werkzaamheden grote impact hebben op de verkeersdoorstroming in de regio Velsen/Beverwijk/Heemskerk?
We beseffen ons inderdaad dat deze werkzaamheden grote impact hebben op de omgeving. Werkzaamheden van deze omvang, op deze locatie en met de huidige infrastructuur (weinig alternatieven) hebben altijd een grote impact op de omgeving. Rijkswaterstaat volgt de Hinderaanpak om de hinder voor de omgeving zoveel mogelijk te beperken. De Hinderaanpak wordt bij de beantwoording van vraag 5 en 6 nader toegelicht.
Wat heeft Rijkswaterstaat ondernomen om gevaarlijke situaties voor omgeleid verkeer te voorkomen, en op welke wijze zijn de te verwachten verkeersbeperkingen gecommuniceerd met inwoners van de regio en de lokale overheden?
Rijkswaterstaat heeft in overleg met de bestuurlijke partners, hulpdiensten, brancheverenigingen, transportondernemers en Connexxion de scope van de werkzaamheden toegelicht en gezamenlijk de omleidingsroutes en verkeersmaatregelen bepaald door middel van een verkeersplan. Wekelijks is er overleg met deze partijen om ervaringen te delen en indien nodig het plan bij te sturen.
Om de weggebruikers te informeren over de werkzaamheden is er een persbericht uitgebracht. Ook zijn inloopavonden georganiseerd voor omwonenden en ondernemers. Communicatie over het fietsplan loopt via het bestaande bereikbaarheidsplatform IJmond Bereikbaar. De publiekscommunicatie gaat in nauw overleg met alle betrokken partijen.
Is de planning van de werkzaamheden volgens u tijdig voorgelegd aan lokale overheden en grote vervoerspartijen in het openbaar vervoer (OV) en vrachtverkeer?2, 3
De omgevingspartijen zijn sinds juni 2021 meegenomen in de staat van de Velsertraverse, de getroffen verkeer beperkende maatregelen en de noodzaak tot herstelwerkzaamheden. Na het uitwerken en inplannen van de werkzaamheden zijn de lokale overheden, openbaar vervoer en vervoerspartijen 2,5 maand voor aanvang van de werkzaamheden betrokken bij de hinderaanpak. Eerdere betrokkenheid had achteraf bezien wenselijk geweest, om zo mogelijk tot een meer geschiktere uitvoeringsperiode te komen (start begin zomer, i.p.v. eind mei). Daarentegen is de beschikbaarheid van het specialistische uitvoeringsmaterieel beperkt en was vroegtijdig vastleggen van een tijdslot gewenst.
Volgt Rijkswaterstaat een standaardprocedure om de hinder voor omwonenden en de kans op vervuilende filevorming bij grootschalige (onderhouds)werkzaamheden te beperken en zo ja, waaruit bestaat deze procedure?
Rijkswaterstaat kent de Werkwijzer Hinderaanpak. Van daaruit wordt gewerkt in drie stappen. Slim Plannen, Slim Bouwen en Slim Reizen. Daarnaast is in overleg met alle partijen gezamenlijk bepaald welke verkeersmaatregelen gewenst waren en zijn deze vervolgens ook getroffen. Zo zijn o.a. de volgende maatregelen getroffen:
Welke mogelijkheden ziet u om de kans op verkeersinfarcten te verkleinen bij toekomstige grootschalige werkzaamheden aan infrastructuur elders?
Bij alle werkzaamheden volgen we de Hinderaanpak. Deze aanpak zorgt ervoor dat we de best beschikbare maatregelen inzetten voor de werkzaamheden en daarmee de kans op verkeersinfarcten verkleinen. De inzet van maatregelen is veelal maatwerk en afhankelijk van omvang van het werk, beschikbare capaciteit op het omliggend wegennet, beschikbare omleidingsroutes en gewenste uitvoeringsmethodes.
Zijn volgens u alle mogelijkheden optimaal benut om het gebruik van alternatieve routes te stimuleren tijdens deze werkzaamheden, zoals een ruime openstelling van veerpontverbindingen en het inzetten van extra OV-diensten?
In overleg met alle betrokken partijen is gezamenlijk bepaald welke maatregelen het meest gewenst waren en zijn deze vervolgens ook getroffen. De veerponten bij Velsen maken tijdens de werkzaamheden aan de Velsertraverse geen deel uit van de omleidingsroute. De capaciteit voor personenauto’s is te klein om een substantiële bijdrage te leveren.
Tijdens de overleggen met wegbeheerders en Connexxion is vastgesteld dat extra bussen vast zouden komen te zitten rond het stationsgebied in Beverwijk. Er worden daarom geen extra OV-diensten ingezet.
Klopt het dat inwoners van de regio en lokale overheden hebben gepleit voor het tijdelijk openstellen van de sluizenroute voor de duur van het onderhoudsproject?
Ja, dat klopt.
Zo ja, wat is de reden dat Rijkswaterstaat deze alternatieve route slechts in zeer beperkte mate openstelt?
Sinds de bouw van de Zeesluis is de wegverbinding over het sluizencomplex gesloten voor doorgaand gemotoriseerd verkeer. Door de aanleg van de Zeesluis is de route zodanig dat deze niet veilig te gebruiken is i.c.m. met doorgaand verkeer. Daarnaast biedt de route geen volwaardig alternatief. De interactie tussen langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer is een groot veiligheidsrisico voor de weggebruikers. Ook leidt het wisselende gebruik van de sluizen, nodig om de verzilting van het Noordzeekanaal te beperken, en diverse bouwwerkzaamheden op het complex, tot een onoverzichtelijke verkeerssituatie.
De route is en blijft te allen tijden beschikbaar voor nood- en hulpdiensten.
Bent u bereid om de mogelijkheid van frequentere openstelling van de sluizenroute te bespreken met Rijkswaterstaat en bent u tevens bereid om structurele openstelling van de sluizenroute te onderzoeken?
Rijkswaterstaat werkt aan een proef om de sluizenroute in te zetten bij incidenten van langer dan 1 uur op het Hoofdwegennet. De komende werkzaamheden aan de Velsertraverse worden gebruikt om de proef uit te voeren.
Ook onderzoeken Rijkswaterstaat en de gemeente Velsen, op initiatief van gemeente Velsen, gezamenlijk welke aanpassingen noodzakelijk zijn om de route structureel veilig open te stellen voor doorgaand gemotoriseerd verkeer. Dit onderzoek kan extra maatregelen aanbevelen. In de besluitvorming over deze maatregelen zal de proportionaliteit van de maatregelen in relatie tot de kosten gewogen worden.
Het bericht 'Nieuwe Gerrit Krolbrug minimaal een jaar vertraagd, gemeente stuurt brandbrief naar minister' |
|
Harmen Krul (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van RTV Noord «Nieuwe Gerrit Krolbrug minimaal een jaar vertraagd, gemeente stuurt brandbrief naar Minister»1 en zou u op de verschillende bevindingen van zowel dit nieuwsbericht als de brandbrief willen reflecteren en reageren?
Ja. In de beantwoording van de navolgende vragen wordt ingegaan op de verschillende bevindingen.
Deelt u de opvatting dat vertraging met aanleg van de nieuwe brug tot en met mogelijk zelfs eind 2029 onacceptabel is en te grote druk op de bereikbaarheid van heel veel Groningers legt?
Uiteraard is het belang van de verbinding over het van Starkenborghkanaal voor de stad Groningen groot. Daarom werkt Rijkswaterstaat, samen met de gemeente Groningen, aan een tijdelijke verbinding voor langzaam verkeer via één van de bestaande loop-fietsbruggen. Naar verwachting is deze eind 2023 gerealiseerd.
In 2021 is het voorkeuralternatief voor de definitieve vervanging van de Gerrit Krolbrug vastgesteld. Op dit moment wordt dit voorkeursalternatief nader uitgewerkt en worden de benodigde juridische procedures doorlopen. Parallel wordt de voorbereiding gestart voor de realisatie. Rijkswaterstaat werkt daarbij samen met de gemeente en verschillende stakeholders, zoals de omwonenden en belangenorganisaties. Het is gelukt om gezamenlijk met de gemeente Groningen invulling te geven aan diverse moties uit de gemeenteraad.
Diverse wensen hebben een plek gekregen in het ontwerp van de brug. Daarmee wordt een impuls gegeven aan landschappelijke kwaliteit, ecologische verbindingen en het recreatieve netwerk rondom de brug. Het traject van gezamenlijk en zorgvuldig uitwerken van moties vroeg de nodige tijd.
Verder is het een complex project dat op een kleine oppervlakte in een binnenstedelijk gebied moet worden gerealiseerd. Inpassing van een nieuwe brug is daarmee ingewikkeld. Dat betekent helaas dat hierdoor deze MIRT-fase van het project meer tijd in beslag nam dan oorspronkelijk gedacht.
De verwachte openstelling van de nieuwe brug verschuift nu helaas van 2026 naar uiterlijk 2029. In deze bijgewerkte planning is nu ook rekening gehouden met de nu in te schatten projectrisico’s (bijvoorbeeld stikstof, bezwaren of technische tegenvallers). Rijkswaterstaat en gemeente blijven zich uiteraard inzetten voor het zo snel mogelijk doorlopen van alle procedures en een spoedige realisatie.
Zou u willen toelichten waarom er nog steeds geen duidelijkheid is over een tijdelijke oplossing om het Van Starkenborghkanaal over te steken, ruim twee jaar na aanvaring van de brug? Wat is nu het tijdpad om deze tijdelijke oplossing te creëren? Wat gaat u eraan doen om deze duidelijkheid zo snel mogelijk te scheppen?
Rijkswaterstaat en gemeente Groningen werken vanaf het begin samen aan een tijdelijke verbinding voor langzaam verkeer. Omdat de ondergrond niet stabiel genoeg leek om de voorkeursvariant veilig te kunnen aanleggen is de bouw van deze tijdelijke verbinding helaas vertraagd. De afgelopen periode is onderzocht hoe er wél een veilige verbinding aangelegd kan worden. Gelukkig is er inmiddels een nieuwe variant in beeld waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Naar verwachting is de tijdelijke voorziening eind 2023 gerealiseerd. Deze verbinding blijft in ieder geval in stand tot het moment waarop de bouw van de nieuwe brug start. Tijdens een informatiebijeenkomst op 30 mei jl. is afgesproken dat Rijkswaterstaat en gemeente Groningen in een werkgroep met ook bewoners nogmaals gaan bezien of en welke mogelijkheden er zijn om een verbinding tijdens de bouw van de brug in stand te kunnen houden.
Hoe beziet u het feit dat uw betrokkenheid bij het project door omwonenden gemist wordt en zij te weinig erkenning zien van het belang van deze verbinding voor stad en inwoners?
Ik ben mij volledig bewust van de situatie op de Hoofdvaarweg Lemmer Delfzijl en zeker ook de Groningse bruggen. Zoals eerder al aangegeven, kijkt Rijkswaterstaat naar alle mogelijkheden om de aanpak van de bruggen zo vlot mogelijk te doorlopen. Rijkswaterstaat werkt hierbij samen met de gemeente en provincie. Zo is eerder een bewonersvariant voor de brug meegewogen in de alternatieven en zijn omwonenden actief betrokken. Ook nu worden de bewoners en stakeholders nauw betrokken via informatiebijeenkomsten en gesprekken met belanghebbenden. Daarnaast wordt gezocht naar een mogelijkheid voor een werkbezoek naar Groningen om ook persoonlijk ervaring op te doen.
Hoe beziet u de constatering in de brandbrief dat het vertrouwen en draagvlak van de omgeving in het bestuur en de politiek als gevolg hiervan wordt geschaad? Welke concrete acties gaat u ondernemen om dit vertrouwen te herstellen en aan draagvlak te werken?
Er wordt, zoals ook bij het antwoord op vraag 4 aangegeven, samengewerkt met de gemeenten, omwonenden en andere betrokken partijen. Deze samenwerking verloopt prettig. Ook op bestuurlijk vlak is er veel afstemming. De betrokkenheid bij het project van alle partijen is hoog en het is helder dat dit een complex project is wat veel belangen raakt. Er doen zich gedurende het proces ook (onverwachte) gebeurtenissen voor waardoor het langer duurt dan gepland. In de komende periode blijven we partijen, en zeker ook omwonenden, betrekken. Onder andere in de hiervoor al genoemde werkgroep waarin we nogmaals onderzoeken of tijdens de bouw een verbinding in stand kan blijven.
Op welke wijze onderhoudt u contact en gaat u contact onderhouden met de omgeving en stakeholders over zowel de aanleg van de nieuwe brug als de aanleg van de tijdelijke maatregel?
Net als nu het geval is, blijven Rijkswaterstaat en gemeente Groningen, intensief samenwerken om zo snel mogelijk de verbinding voor langzaam verkeer te herstellen en de definitieve brug te realiseren. Er is dan ook voortdurend contact met de gemeente Groningen over beide projecten.
Omwonenden en belangstellenden worden via informatiebijeenkomsten, gesprekken en nieuwsberichten regelmatig op de hoogte gehouden over de beide projecten. Rijkswaterstaat en gemeente Groningen werken ook hierin samen. Dit blijft zo gedurende de looptijd van deze projecten. Zoals ook bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven wordt nu ook een gezamenlijke werkgroep opgericht. Er wordt dus volop samengewerkt en er is veel contact.
Hoe gaat u de overlast en de slechte bereikbaarheid van een belangrijk deel van de stad op korte termijn aanpakken? Welke acties gaat u op korte termijn ondernemen?
Zoals bij vraag 3 reeds aangegeven, werken Rijkswaterstaat en gemeente op dit moment aan een tijdelijke verbinding. Naar verwachting is deze verbinding eind 2023 gerealiseerd.
Hoe gaat u voorkomen dat de tijdelijke oplossing ergens in de toekomst in de weg kan zitten van de bouw van de nieuwe brug?
De tijdelijke verbinding blijft in ieder geval in stand tot het moment waarop de bouw van de nieuwe brug start. Rijkswaterstaat en gemeente zullen zich inspannen om, met de aannemer die de brug gaat bouwen, gezamenlijk te zoeken naar een mogelijke oplossing voor de periode tijdens de bouw. Op de recente informatiebijeenkomst spraken zij ook af om de omwonden hierin te betrekken en hier een gezamenlijke werkgroep voor op te richten.
Zou u willen toelichten welke risico’s er zijn op verdere vertraging door de stikstofproblematiek?
Zoals reeds in de kamerbrief van 14 november 2022 (kenmerk: kst 36 200 A, nr. 9) is gemeld worden diverse projecten van Rijkswaterstaat geraakt door het vervallen van de bouwvrijstelling. Als gevolg daarvan zal voor de nieuw te bouwen Gerrit Krolbrug moeten worden bezien of er stikstofeffecten zijn en zo ja, hoe we hier dan mee om moeten gaan. Dit zou kunnen leiden tot vertraging. Omdat dit op dit moment nog niet is uit te sluiten heeft het project in de planning rekening gehouden met dit risico. Indien dit risico niet optreedt, kan de nieuwe brug eerder dan nu voorzien worden gerealiseerd.
Welke acties gaat u ondernemen om te laten zien dat zowel de nieuwe brug als de tijdelijke oplossing hoge prioriteit hebben?
Zoals bij de beantwoording van de vragen 4, 5, 6 en 9 is aangegeven zijn we veelvuldig in contact met de gemeente, omwonenden en andere betrokkenen om te komen tot een tijdelijke voorziening en de nieuwe brug. Ondanks de diverse tegenslagen doen we onze best om zowel de tijdelijke voorziening als de nieuwe brug tijdig te realiseren.
Zou u zo snel mogelijk inzicht willen geven in de veiligheidssituatie rondom de kades en actie willen ondernemen om de noodzakelijke maatregelen te treffen?
De damwanden zijn niet sterk genoeg voor het oorspronkelijke ontwerp van de tijdelijke voorziening. Daarom moest naar een ander ontwerp gezocht worden. Met het huidige gebruik van de kade, is er geen risico ten aanzien van de veiligheid van de damwanden. De oevers en damwanden worden gemonitord. Mochten dit aanleiding geven tot ingrijpen omdat de veiligheid in het geding kan komen, zal hier actie op worden ondernomen.
Deelt u de zorgen van het Gerrit Krolbrug-comité dat van uitstel absoluut geen afstel zou mogen komen? Deelt u de zorgen van omwonenden dat dergelijk afstel op de loer ligt? Wat gaat u eraan doen om deze zorgen weg te nemen?
De zorgen bij zowel gemeente, omwonenden, als het Platform Gerrit Krolbrug over de tijd die het kost om de verbinding te herstellen en over de voortgang van de vervanging van de Gerrit Krolbrug, zijn begrijpelijk. Helaas is sprake geweest van onvoorziene technische tegenvallers die het aanleggen van een veilige tijdelijke verbinding niet mogelijk maakten. Gelukkig lijkt er nu een oplossing gevonden te zijn waarmee de tijdelijke verbinding eind 2023 naar verwachting in gebruik genomen kan worden. Verder hebben we heel bewust de tijd genomen voor de invulling en uitwerking van de moties uit de gemeenteraad voor het ontwerp van de nieuwe brug. Dat kostte meer tijd, maar leidde wel tot een goed en integraal plan.
Tot slot nogmaals de opmerking dat zowel de vervanging van de Gerrit Krolbrug als ook het realiseren van een veilige tijdelijke verbinding prioriteit heeft. Daarom blijven Rijkswaterstaat en gemeente Groningen nauw samenwerken om zo snel mogelijk de verbinding voor langzaam verkeer te herstellen en de definitieve brug te realiseren.
Het bericht dat Meander opvanglocaties voor schipperskinderen sluit in Maasbracht, Nieuwegein, Lemmer en Terneuzen |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Daniel Koerhuis (VVD), Chris Stoffer (SGP), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Meander sluit opvanglocaties voor schipperskinderen in Maasbracht, Nieuwegein, Lemmer en Terneuzen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Op dit moment zijn de internaten verspreid over heel Nederland. We zien echter een ontwikkeling dat het aantal schipperskinderen in de loop van de tijd is gedaald. Dit maakt dat op bepaalde locaties het kindertal dusdanig laag is geworden dat het bedrijfseconomisch niet meer doelmatig is om een internaat op te houden. Het is aan de internaten zelf om deze beoordeling te maken en te besluiten over het sluiten van, of het verhuizen naar, een andere locatie van een internaat. Op het moment dat een internaat hierdoor moet sluiten is dat uiteraard heel vervelend voor de ouders en kinderen die het betreft en natuurlijk heeft dat impact. Ik ben in gesprek met de schippersinternaten over deze ontwikkeling en waar ze hierdoor tegenaan lopen. Bij deze gesprekken zal ik ook de uitkomsten van het KPMG onderzoek naar de normbedragen binnen de subsidieregeling dat vóór de zomer met uw kamer zal worden gedeeld betrekken.
Deelt u de mening dat de voorgenomen sluiting van de vier opvanglocaties van stichting Meander grote impact op de schipperskinderen heeft? Deelt u de mening dat de sluiting van opvanglocaties in gemeentes voor schipperskinderen moet worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stappen die stichting Meander heeft gezet om de sluiting van de vier opvanglocaties te voorkomen?
Ik ben niet bekend met alle stappen die Meander heeft gezet om sluiting te voorkomen en heb hier dan ook geen mening over. Meander is ook met ons in gesprek over de problematiek die speelt en daaruit leid ik af dat zij zich inzetten om een en ander zo goed mogelijk te doen voor de ouders en kinderen. Dit laat onverlet dat we een ontwikkeling zien van een dalend aantal schipperskinderen.
Deelt u de mening dat opvanglocaties ook in de regio voor schipperskinderen belangrijk zijn?
De internaten zijn nu verspreid over heel Nederland. We zien echter een ontwikkeling dat het aantal schipperskinderen in de loop van de tijd gedaald is. Dit maakt dat op bepaalde locaties het kindertal dusdanig laag is geworden dat het bedrijfseconomisch niet meer doelmatig is om een internaat open te houden. Hierbij speelt ook mee dat op sommige locaties de grootte van de gebouwen niet meer in verhouding staat tot het aantal kinderen dat er gehuisvest is. Ik ben met de schippersinternaten in gesprek over deze ontwikkeling en waar ze hierdoor tegenaan lopen. Bij deze gesprekken zal ik ook de uitkomsten van het KPMG onderzoek naar de normbedragen binnen de subsidieregeling, dat vóór de zomer met uw kamer zal worden gedeeld betrekken.
Klopt het dat de opvanglocaties voor het aantal schipperskinderen te groot zijn geworden? Klopt het dat de huidige, grote opvanglocaties zijn belast met een economisch claimrecht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Klopt het dat stichting Meander hierdoor niet kan verhuizen naar kleinere, passendere opvanglocaties?
Het klopt dat enkele locaties overcapaciteit kennen. De meeste locaties vallen onder een overeenkomst uit 2001 tussen de Staat en Stichting Meander waarin een «economisch claimrecht» is overeengekomen. Het betreffen onroerende zaken in eigendom van Stichting Meander die indertijd met behulp van rijksgelden zijn verkregen. Dit «economisch claimrecht» houdt in dat als het gebouw door Stichting Meander verkocht wordt, er door Stichting Meander een vergoeding aan de Staat terugbetaald moet worden. De hoogte van deze vergoeding wordt vastgesteld door onafhankelijke taxateurs. Dit betekent echter niet per definitie dat Meander niet kan verhuizen naar kleinere, passendere opvanglocaties. Het Ministerie van VWS verstrekt immers subsidie voor eigendom of huur van gebouwen op basis van het aantal schipperskinderen.
Deelt u de mening dat stichting Meander hierdoor is vastgelopen in de procedures van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Het Ministerie van VWS is momenteel in gesprek met schippersinternaat Meander, dus in de term «vastlopen in de procedures van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport » kunnen wij ons niet vinden.
Bent u bereid om een deel van de opbrengst van de verkoop van de huidige, grote opvanglocaties te gebruiken om kleinere, passendere opvanglocaties te kopen waarop u eventueel opnieuw een nieuw economisch claimrecht kan leggen?
Ik ben met schippersinternaten in gesprek over de problematiek waar zij tegenaan lopen en hoe hiermee om te gaan. Op de uitkomsten van deze gesprekken kan ik niet vooruit lopen.
Deelt u de mening dat de binnenvaart belangrijk is voor de economie? Deelt u de mening dat de binnenvaart ook toegankelijk moet blijven voor familiebedrijven? Deelt u de mening dat de sluiting van opvanglocaties in gemeentes voor schipperskinderen hiervoor moet worden voorkomen?
Ja, ik deel met de Minister van I&W dat de binnenvaart belangrijk is voor de economie. Ruim een derde van het totale transport in Nederland wordt door de binnenvaart gedaan. Daarmee is de binnenvaart van groot belang voor onze transportsector. De bestaande vloot, inclusief familiebedrijven, voorziet in een duidelijke vraag van de markt.
We zien wel een ontwikkeling dat het aantal schipperskinderen in de loop van de tijd gedaald is, met de bijbehorende dilemma’s. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2 en 3. Op de uitkomsten van de gesprekken die ik met de schippersinternaten voer kan ik niet vooruit lopen.
Het bericht 'Belangrijkste maatregel om luchtvaart te verduurzamen sneuvelt: kabinet schrapt 14 procent bijmengverplichting' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Staat u nog achter het Akkoord Duurzame Luchtvaart?1
Ja. In het Akkoord Duurzame Luchtvaart2 zijn met de luchtvaartsector afspraken gemaakt om de sector te verduurzamen. Daar hebben partijen zich vrijwillig aan gecommitteerd. Ik zal mij dan ook blijven inzetten om deze doelen te bereiken. Dat doen alle betrokken partijen.
Wat betekent het schrappen van de 14% bijmengverplichting voor het behalen van de gestelde doelen?
In Europa is vorige maand een voorlopige overeenkomst bereikt over een bijmengverplichting voor duurzame luchtvaartbrandstoffen. Onderdeel van deze overeenkomst is de verplichting om in 2030 6% duurzame brandstoffen bij te mengen in vliegtuigen die vanuit Nederland vertrekken. De Europese bijmengverplichting verbiedt lidstaten om nationaal een hogere bijmengverplichting in te voeren.
In 2019 zijn er in het Akkoord Duurzame Luchtvaart op nationaal niveau met sectorpartijen afspraken gemaakt over de verduurzaming van de luchtvaart. Onderdeel van die afspraken was een doelstelling om in 2030 op 14% bijmenging van duurzame brandstoffen uit te komen. Die doelstelling staat overeind en is kabinetsbeleid.
Kunt u verzekeren dat de gestelde doelen zoals afgesproken in het Akkoord Duurzame Luchtvaart en gesteld in de Luchtvaartnota alsnog worden behaald?
In de Luchtvaartnota3 zijn CO2-reductiedoelen voor de internationale luchtvaart vertrekkend vanuit Nederland vastgesteld voor het jaar 2030, 2050 en 2070. De EU-overeenkomst over de bijmengverplichting van 6% heeft geen gevolgen voor het behalen van deze doelen. In maart jl. heeft het kabinet het principebesluit4 genomen om een CO2-plafond per luchthaven in te voeren. Dit CO2-plafond moet mede de nationale CO2-doelen borgen uit de Luchtvaartnota zodat de afgesproken CO2-reductie wordt gerealiseerd.
Kunt u op de kortst mogelijke termijn een maatregelenpakket presenteren die garanderen dat de doelen worden behaald?
In lijn met de toezegging5 tijdens het Commissiedebat Verduurzaming Luchtvaart van 11 april jl. wordt de Kamer voor het einde van het jaar geïnformeerd over de vorderingen ten aanzien van het CO2-plafond.
Zie ook de beantwoording bij vraag 3.
Bent u bereid om alternatieve mogelijkheden te onderzoeken om toch 14% bijmenging van duurzame brandstoffen te behalen in 2030?
Het Ministerie van IenW voert op dit moment een onderzoek uit naar welke aanvullende stimulans de Renewable Energy Directive (richtlijn hernieuwbare energie) van de EU kan bieden bovenop de 6%. Hierin worden zowel de juridische kaders binnen Europese regelgeving als andere mogelijkheden om de inzet van SAF in de luchtvaartsector te stimuleren onderzocht. De Kamer wordt hier in de tweede helft van dit jaar over geïnformeerd.
Daarnaast bekijkt het kabinet aanvullende mogelijkheden om de sector te stimuleren richting 2030 meer duurzame brandstoffen in te zetten. Het ministerie staat in nauw contact met de Duurzame Luchtvaarttafel en andere partijen om uitvoering te geven aan de nationale ambities, die samen met de Duurzame Luchtvaarttafel tot stand zijn gekomen in het Akkoord Duurzame Luchtvaart.
Wat is het effect van de verlaagde bijmengverplichting op de investeringen die de luchtvaartsector doet in Sustainable Aviation Fuels (SAF)?
Er is geen sprake van een verlaging van de nationale doelstellingen voor de bijmenging van SAF, deze zijn met de sector afgesproken en blijven onveranderd.
Brandstofproducenten investeren de komende jaren fors in de ontwikkeling en opschaling van de productiecapaciteit van SAF. De Europese verplichtingen en nationale doelen zullen de vraag naar SAF vanuit de sector doen toenemen.
Verschillende producenten, zoals Shell en Neste, hebben reeds aangekondigd dat zij in het Rotterdamse havengebied aanzienlijke volumes duurzame biokerosine gaan produceren. Daarnaast heeft Shell vorig jaar besloten om de grootste groene waterstoffabriek van Europa te bouwen in Rotterdam. Dit geeft Nederland op de korte termijn een goede positie op zowel de nationale als internationale duurzame brandstoffen- en waterstofmarkt.
Zie ook de beantwoording bij vraag 5.
Bent u in gesprek met brandstofproducenten om investeringen in SAF-fabrieken aan te jagen zodat er op de kortst mogelijke termijn meer SAF beschikbaar komt?
Ja, onder meer aan de Duurzame Luchtvaarttafel, waar ook de brandstofproducenten zijn vertegenwoordigd, maar ook in aparte gesprekken die IenW voert met brandstofproducenten.
Daarnaast heeft het Kabinet in het klimaatpakket van de voorjaarsbesluitvorming de maatregel genomen om opschaling van de vergassingstechnologie verder te stimuleren door middel van investeringssubsidies. Hiervoor is in het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds 300 miljoen euro toegekend voor 2024 en is er 300 miljoen euro gereserveerd voor het Meerjarenprogramma van 2025. Met de vergassingstechnologie kan onder meer SAF worden geproduceerd.
Op welke manier zet u zich in om te zorgen dat luchtvaartmaatschappijen meer investeren in SAF?
Het kabinet onderzoekt nu wat de mogelijkheden zijn om de sector te stimuleren om richting 2030 meer duurzame brandstoffen in te zetten, bovenop de 6%.
Zie ook de beantwoording bij vraag 5.
Kunt u in gesprek met de luchtvaartmaatschappijen die het Akkoord Duurzame Luchtvaart onderschrijven om hen ertoe te bewegen uit eigen beweging 14% bijmenging te behalen in 2030, zoals eerder door hen ondertekend in het Akkoord?
Het Ministerie van IenW onderhoudt nauw contact met de luchtvaartmaatschappijen, onder meer aan de Duurzame Luchtvaarttafel, maar ook in aparte gesprekken. We zien dat luchtvaartmaatschappijen, waaronder de KLM, nu al meerjarige afnamecontracten voor duurzame kerosine afsluiten voor meer dan de Europese 6%.
Kunt u de beantwoording van deze vragen op de kortst mogelijke termijn, maar ten minste voor het Commissiedebat Luchtvaart aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja. Om herhaling te voorkomen is wel een enkele keer gebruikt gemaakt van verwijzing.
De beantwoording over het bericht dat Amsterdam autoroutes dwars door de stad wil afsluiten |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw beantwoording op de schriftelijke vragen over het bericht «Amsterdam wil autoroutes dwars door de stad schrappen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de omliggende gemeenten en de ringweg A10 niet vast mogen komen te staan door het plan van gemeente Amsterdam?
Ja. In het BO MIRT van het najaar 2022 is door het Rijk € 100 mln. vanuit het coalitieakkoord middelen beschikbaar gesteld gericht op het verbeteren van de doorstroming op de ring rond Amsterdam. Rijkswaterstaat werkt aan een conceptplan en de regio zal hier ook bij betrokken worden.
In ditzelfde BO MIRT hebben Rijk en Regio ook het Multimodaal Toekomstbeeld Metropoolregio Amsterdam (MTB) vastgesteld. Het MTB is het uitgangspunt voor het vinden van brede mobiliteitsoplossingen in samenhang met de verstedelijkingsstrategie Metropoolregio Amsterdam (MRA). Een van de sturingsprincipes uit dit MTB is het «draaiend houden van de Ringen» ten behoeve een vlotte doorstroom van het autoverkeer op de Ringen rond Amsterdam (A10, A9, en A5). Hierover is overleg met de regio binnen het bereikbaarheids-programma SBaB (Samen Bouwen aan Bereikbaarheid) van Rijk en MRA.
Wat is de impact van het plan van gemeente Amsterdam op de aanrijtijden van hulpverleners (zoals ambulance, brandweer en politie), gegeven dat hulpverleners wel mogen doorrijden bij de afsluitingen maar vast komen te staan in de stad en de omliggende gemeenten en op de ringweg A10?
De bereikbaarheid voor hulpdiensten dient gewaarborgd te zijn. Dit krijgt absoluut de aandacht in het lopende overleg met de gemeente Amsterdam en de regio. Voor de afsluiting van de Weesperstraat wordt door de gemeente Amsterdam een pilot voorbereid. De hulpdiensten krijgen daarbij het mandaat om in te grijpen als de verkeerssituatie daar aanleiding toe geeft. Een ingreep kan zijn om de slagbomen tijdelijk open te zetten om de Weesperstraat weer toegankelijk te maken voor autoverkeer. De pilot duurt van 12 juni tot en met 23 juli a.s. De verwachting is dat er meer inzicht komt na afronding van de pilot welke impact de afsluiting van de Weesperstraat heeft op de aanrijtijden.
Voor de maatregelen rond het Vondelpark gaat de gemeente Amsterdam nog onderzoeken wat het voor de aanrijdtijden van de hulpdiensten betekent. De hulpdiensten kunnen via de lijnbusbaan. Die ligt er op twee locaties en op de andere twee locaties kan die gecreëerd worden. Duidelijk is dat aanrijdtijden te allen tijde gehaald moeten worden.
Hoe verhouden deze aanrijtijden zich tot de landelijke normen voor aanrijtijden?
Dit is nog niet bekend, maar heeft absoluut de aandacht. Zie antwoord op vraag 3.
Wat is het impact van het plan van gemeente Amsterdam op de bereikbaarheid van spoedeisende hulpposten en ziekenhuizen in de stad en in de omliggende gemeenten?
Dit is nog niet geanalyseerd door de gemeente Amsterdam. Hierover zijn we in overleg met de gemeente.
Wat is de planning van de Zuidasdok?
De verwachte openstelling van Zuidasdok is 2032–2036.2
Wat is de planning van de impactanalyse van het plan van gemeente Amsterdam op de doorstroming van de omliggende gemeenten en de ringweg A10?
Dit is nog niet bekend. Momenteel worden gesprekken met de gemeente Amsterdam gevoerd om afspraken te maken over het proces.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat de positieve impact van de 4 miljard euro rijksbijdrage in de Zuidasdok op de doorstroming van de ringweg A10 teniet wordt gedaan door een negatieve impact van het plan van gemeente Amsterdam?
Ja. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 is het ministerie geen voorstander van maatregelen met een negatief effect op de doorstroming van de Ringweg A10. De Ringweg A10 is een van de drukste verbindingen van Nederland. Het is een cruciale schakel in het hoofdwegennet met verbindingen naar de landsdelen noordwest, oost, zuid en zuidwest. De doorstroming op de A10 is daarom van groot belang.
Bent u bereid om gemeente Amsterdam te vragen om, alvorens het plan wordt ingevoerd, eerst de impactanalyse op de doorstroming van de omliggende gemeenten en de ringweg A10 uit te voeren en de Kamer hierover te informeren?
Ja. De gemeente Amsterdam en de Vervoerregio Amsterdam zullen een analyse uitvoeren om de effecten op de A10 te bepalen en in overleg met het ministerie een pakket ontwerpen om de negatieve effecten op de Ring tegen te gaan. In de analyse wordt ook gekeken naar het effect op omliggende gemeenten.
Deelt u de mening dat het plan van gemeente Amsterdam moet worden gestopt als er een negatieve impact is op de doorstroming van de omliggende gemeenten en de ringweg A10?
Het Ministerie van IenW is in overleg met de gemeente Amsterdam. Zie antwoorden op de vragen 9 en 11.
Welke contacten zijn er geweest en welke afspraken zijn er gemaakt tussen gemeente Amsterdam en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat naar aanleiding van het plan van gemeente Amsterdam?
Er zijn drie ambtelijke overleggen geweest.
Op 21 maart jl. heeft de gemeente Amsterdam de plannen toegelicht.
Op 3 mei jl. is gesproken over de pilot knip Weesperstraat. Afgesproken is dat het Rijk (RWS) zitting krijgt in de escalatielijn van de pilot. Dit geeft het Rijk, net als de hulpdiensten, het mandaat om in te grijpen in de uitvoering van de pilot als de verkeerssituatie daar aanleiding toe geeft. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Op 17 mei jl. is afgesproken dat de gemeente Amsterdam en het Rijk bekijken hoe het autoluwe beleid past in het uitgangspunt van het draaiend houden van de ringen. Afgesproken is dat de gemeente Amsterdam mitigerende maatregelen voorstelt aan het Rijk om het effect op de ringen te minimaliseren.
Het bericht dat een noodhulpsleepboot een stuurloos schip weghoudt bij windpark Borssele |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Botsing op zee zorgt voor stuurloos schip Julietta D»1 voor de kust van IJmuiden en «Noodhulpsleepboot houdt stuurloos schip weg bij windpark Borssele»?2
Ja
Wat is uw reactie op deze berichten?
Deze twee incidenten benadrukken het belang van mitigerende maatregelen voor scheepvaartveiligheid bij de ontwikkeling van windparken op zee.
Hoeveel noodhulpsleepboten heeft u beschikbaar voor dit soort incidenten?
De Kustwacht beschikt over drie noodhulpsleepboten (ERTV’s, Emergency Response Towing Vessels). Twee van deze ERTV’s zijn permanent gestationeerd rondom windpark Borssele en de Hollandse Kust windparken.
In hoeverre is dit aantal noodhulpsleepboten voldoende?
Mede gebaseerd op de analyse van het Marin3, is de inschatting dat het aantal ERTV’s, samen met de andere maatregelen die zijn getroffen (zie antwoord op vraag 5), voldoende zijn om de risico’s voor scheepvaartveiligheid te beheersen voor de geplande 11 GW uit de routekaart windenergie op zee 20304. De huidige ERTV’s zijn al enkele keren van grote waarde gebleken bij het voorkomen van aanvaringen met windturbines. In het kader van de uitbreiding van het aantal windenergiegebieden tot 21 GW zoals opgenomen in de aanvullende routekaart 20305 zal het aantal ERTV’s verder worden uitgebreid.
Welke maatregelen heeft u genomen om dit soort incidenten in de toekomst te voorkomen?
Nederland heeft in 2013 in samenwerking met de maritieme sector het zogenaamde afwegingskader veilige afstanden tussen scheepvaartroutes en windparken6 ontwikkeld. Hiervoor zijn bufferzones tussen windparken en scheepvaartroutes gecreëerd die schepen in staat moeten stellen om een noodprocedure te kunnen uitvoeren voordat ze in een windpark komen. Het kan desondanks voorkomen dat een schip toch in een windpark terecht komt met alle risico’s van dien. In het Programma Noordzee 2022–20277 zijn aanvullende maatregelen opgenomen om de cumulatieve risico’s van windparken voor de scheepvaartveiligheid niet te laten toenemen en waar mogelijk te beperken. Het gaat onder andere om verkeersbegeleiding op zee, extra toezicht en handhaving, extra sensoren zoals radar voor een beter actueel beeld van de verkeersbewegingen op zee, extra noodsleephulp en meer capaciteit voor Search and Rescue (SAR) en oliebestrijding. Dit maatregelenpakket is afgesproken voor alle windparken die worden gebouwd in het kader van de routekaarten 2023 en 2030. In de beantwoording van eerdere Kamervragen van de heer de Groot8 ben ik hier reeds uitgebreider op ingegaan.
Deelt u de mening dat de vaarwegen rondom platformen en windparken op de Noordzee steeds drukker worden en dat, in combinatie met het toenemend aantal platformen en windparken en het toenemend aantal stormen, de kans steeds groter wordt op dit soort incidenten?
De Ministeries van IenW en Economische Zaken en Klimaat (EZK) hebben in het voorjaar van 2018 aan onderzoeksinstituut MARIN opdracht gegeven om de risico’s van de uitrol van de routekaart windenergie op zee 2030 te onderzoeken en om (mitigerende) maatregelen te bepalen9. Uit de MARIN-analyse blijkt dat zonder mitigerende maatregelen, als gevolg van de autonome ontwikkeling van de scheepvaart, het aantal aanvaringen op de Noordzee toeneemt van de huidige 7,5 aanvaringen per jaar naar 8,4 en dat door de aanleg van de windparken tot 2030 het aantal aanvaringen zal toenemen tot gemiddeld 10,4 per jaar. Verschillende mitigerende maatregelen (zie antwoord op vraag 5) zijn er op gericht om deze toename in het aanvaringsrisico te beheersen en om te voorzien in het beleidsuitgangspunt uit het Programma Noordzee 2022–2027 om het huidige veiligheidsniveau van de scheepvaart minimaal te handhaven en waar mogelijk te verbeteren.
In hoeverre gaan de vaarwegen in de Noordzee door de territoriale zone, de aansluitende zone en de exclusieve economische zone?
De door de Internationale Maritieme Organisatie vastgestelde vaarroutes op de Nederlandse Noordzee bevinden zich zowel in de territoriale zone alsook in de aansluitende zone en de exclusieve economische zone.
Wie is verantwoordelijk voor het veilig houden en beveiligen van (toekomstige) platformen en windparken op de Noordzee in de territoriale zone, de aansluitende zone en de exclusieve economische zone?
In eerste instantie is dit een verantwoordelijkheid van de beheerder van de installatie. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en Rijkswaterstaat (RWS) houden gezamenlijk toezicht op de naleving van de regels in de Wet windenergie op zee en de Waterwet. Daarnaast houdt SodM toezicht op de arbeidsomstandigheden, de arbeidstijden en de productveiligheid voor de Minister van Sociale zaken en werkgelegenheid (SZW). Ten slotte bewaakt de Kustwacht samen met de beheerder het binnenvaren van de veiligheidszones rond windparken en platforms.
Maakt u afspraken met zeehavens, zeerederijen, platformen, windparken en kustwacht om dit soort incidenten in de toekomst te voorkomen? Zo ja, welke afspraken heeft u gemaakt? Zo nee, bent u bereid om deze afspraken te maken?
Nieuwe ruimtelijke plannen en hieraan gekoppelde scheepvaartveiligheidsmaatregelen op de Noordzee worden besproken in het Noordzeeoverleg. In dit overleg zijn alle stakeholders die actief zijn op de Noordzee vertegenwoordigd. De scheepvaartveiligheidsmaatregelen (zie vraag 5) worden daarnaast in nauwe afstemming met de maritieme sector vormgegeven. Hiervoor werk ik bijvoorbeeld samen met de Scheepvaart Adviesgroep Noordzee (SAN). De SAN bestaat onder meer uit vertegenwoordigers van Nederlandse zeehavens, rederijen, het Loodswezen, de visserij, de recreatievaart en de Kustwacht.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Koerhuis en Tjeerd de Groot over een visie, een plan en een groeipad opstellen ten aanzien van duurzame scheepvaartbrandstoffen en nieuwe haventerreinen?3
In de verzamelbrief die ik uw Kamer nog voor het Commissiedebat Maritiem van 30 mei 2023 zal doen toekomen ga ik nader op de uitvoering van de motie. Hierin wordt toegelicht dat voor de ontwikkeling van duurzame brandstoffen in de zeevaart de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland dit jaar een Roadmap Brandstoftransitie Zeevaart opstelt. Deze Roadmap zal ingaan op de meest waarschijnlijke transitiepaden voor de zeevaart en op de implicaties hiervan voor de brandstofmix. De uitkomsten van deze Roadmap zullen eind dit jaar met de Kamer worden gedeeld. De zeevaart is ook onderdeel van de uitwerking van het Nationaal Plan Energiesysteem 2050 (NPE). Een concept NPE wordt opgesteld onder regie van de Minister voor Klimaat en Energie en voor de zomer met de Kamer gedeeld en ter publieke consultatie gepubliceerd. Het NPE is een kabinetsvisie op de gewenste ontwikkeling van het energiesysteem richting 2050, waarbij zowel wordt ingegaan op de ontwikkelrichting en transitieroutes van de energievraag vanuit veel sectoren (o.m. industrie & transport) als op die van het aanbod vanuit de energieketens. Als onderdeel van dit NPE worden de typen en volumes energiedragers die nodig zijn voor verschillende transportmodaliteiten, waaronder de scheep- en luchtvaart, in kaart gebracht voor zover dat op dit moment al mogelijk is. Daarbij wordt ook gekeken naar energiedragers die als grondstof in de industrie worden ingezet en die voor bunkering worden gebruikt. Voor wat betreft het aanbod van duurzame energiedragers kijkt het NPE ook naar de balans tussen import en eigen productie, aangezien er grenzen zijn aan de hoeveelheid bunkerbrandstoffen die nationaal geproduceerd kan worden.
In de Nederlandse zeehavens zijn bedrijven gevestigd en vestigen zich nieuwe bedrijven die duurzame (bio)brandstoffen produceren. De mogelijke productielocaties voor duurzame (bio)brandstoffen in de Rotterdamse haven (en/of andere zeehavens) zijn afhankelijk van de beschikbare (fysieke) ruimte en de gestelde milieu en veiligheidseisen. Inmiddels hebben verschillende bedrijven de Tweede Maasvlakte gekozen als productielocatie voor duurzame (bio)brandstoffen voor industrie en mobiliteit, waaronder biokerosine voor de luchtvaart. Het groeipad van duurzame scheepvaartbrandstoffen en nieuwe haventerreinen loopt mee in de ruimtelijke uitwerking van de ontwikkelperspectieven voor de verschillende NOVEX-gebieden, waaronder de Rotterdamse haven, Amsterdam/Noordzeekanaalgebied en North Sea Port District.
Neemt u bij de uitvoering van de betreffende motie nieuwe haventerreinen op drijvende eilanden op de Noordzee mee? Wie zou er verantwoordelijk zijn voor het veilig houden en het beveiligen van (toekomstige) drijvende eilanden op de Noordzee in de territoriale zone, de aansluitende zone en de exclusieve economische zone?
Er zijn marktpartijen die ideeën voor kunstmatige eilanden verkennen. Er zijn voor zover bekend geen concrete plannen voor de aanleg van (drijvende) eilanden in de territoriale Noordzee. Het ligt wel in de lijn der verwachting dat er energiehubs op de Noordzee zullen worden ontwikkeld en EZK onderzoekt in samenwerking met IenW welke constructievormen hiervoor in aanmerking komen. Of die er komen, en zo ja, waar en met welke functie, zal altijd een besluit van het Rijk zijn. In het programma Noordzee is vastgelegd dat als er sprake is van kunstmatige eilanden, het Rijk de regie heeft over functie, locatie en wijze van beheer. Hier is destijds toe besloten omdat het borgen van de (internationale) veiligheid een verantwoordelijkheid van het Rijk is. Voorlopig is hier geen sprake van maar als er mogelijkheden zijn voor nieuwe haventerreinen zal dit in de uitvoering van de motie worden meenemen.
Hoe begeleiden Nederland en de andere omliggende landen van de Noordzee op dit moment het scheepsverkeer op de Noordzee?
In Nederland en de andere omliggende landen van de Noordzee wordt het scheepvaartverkeer gereguleerd door routeringsmaatregelen en in aanloopgebieden begeleid door actieve verkeersbegeleiding op zee. Daarnaast monitort de Kustwacht het scheepvaartverkeer op zee op passieve wijze en adviseert zij onder andere aan de hand van veiligheidsberichten.
Bent u bereid om een scheepsverkeersleiding Nederland op te zetten en het scheepsverkeer op de Noordzee beter te begeleiden?
De Kustwacht zal vanaf 2025 voorzien in passieve verkeersbegeleiding (Vessel Traffic Monitoring – VTMon) rondom windparken wat moet bijdragen aan een betere informatievoorziening en veiligere zee voor zowel gebruikers als kuststaat.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Maritiem op 30 mei 2023?
Ja de antwoorden zijn verstuurd op 30 mei 2023.
Het adviesrapport 'Goed water goed geregeld' van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) |
|
Thom van Campen (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het adviesrapport «Goed water goed geregeld» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli)? Zo ja, wat is uw reactie op dit rapport?
Ja, het rapport is op 11 mei door de Rli aan het kabinet aangeboden. Op 30 juni is de kabinetsreactie op het Rli-rapport verstuurd naar de Kamer.
Herkent u zich in de conclusie van de Rli dat «met het huidige Nederlandse beleid de KRW-doelen in 2027 redelijkerwijs niet worden gehaald»?
Het Rli-rapport wordt gezien als een bevestiging dat er een grote opgave ligt en dat er extra inspanningen noodzakelijk zijn om de doelen te halen, zoals ook toegelicht in de kamerbrieven van 11 april1 en 5 juni2 jl. en in het Commissiedebat Water van 7 juni jl. Daarom is samen met de betrokken overheden in april het KRW-impulsprogramma gestart. Bij het vervolg en de invulling van dat programma zullen ook de aanbevelingen van de Rli worden meegenomen.
Herkent u zich in de drie belangrijkste factoren die het halen van de KRW-doelen bemoeilijken?
De Rli noemt als belangrijkste factoren: een gebrek aan urgentiegevoel, een te grote vrijblijvendheid bij de keuze voor en het gebruik van beschikbare beleidsinstrumenten, en een onvolledige vervulling van taken en verantwoordelijkheden.
Zelf voel ik allerminst een gebrek aan urgentie. Zoals aangegeven in het Commissiedebat Water van 7 juni is het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water een topprioriteit. Er wordt scherp gekeken naar het grote belang van een goede, gezonde waterkwaliteit en het halen van de afgesproken doelen. Dit is ook reden geweest om in april jl. het KRW-impulsprogramma te starten, om alles op alles te zetten om die doelen te halen.
Het gebruik van de beschikbare instrumenten is niet vrijblijvend. Uitvoering van de afgesproken maatregelen is immers nodig om te voldoen aan onze Europese verplichtingen. Elke betrokken partij draagt daarin verantwoordelijkheid. Met het KRW-impulsprogramma wordt hierop extra sturing gezet, onder andere door het bijhouden van een dashboard waarin de voortgang van alle maatregelen is opgenomen en door elkaar aan te spreken en te helpen waar uitvoering achterblijft. Op verzoek van het lid Bromet is in de kabinetsreactie op het Rli-advies een lijst opgenomen waaruit duidelijk wordt hoe verder invulling wordt gegeven aan de aanbevelingen van de Rli tot verdere verankering van afspraken in regelgeving.
Wat betreft de vervulling van taken en verantwoordelijkheden geldt dat waterbeheerders al sinds de inwerkingtreding van de KRW met veel inspanningen aan de doelen van die richtlijn werken. In de afgelopen jaren zijn grote bedragen geïnvesteerd in verbetering van de waterkwaliteit, zeker in vergelijking met andere lidstaten. Toch zijn er inderdaad nog verdere verbeteringen nodig. In de Kamerbrief Water en Bodem Sturend wordt bijvoorbeeld al aangegeven dat de watertoets moet worden verbeterd en een dwingender karakter moet krijgen.3 Ook is het nodig om het goede voorbeeld dat onder andere Rijkswaterstaat al geeft bij het actualiseren van het vergunningenbestand, ook te laten volgen door de andere bevoegde gezagen.
Kunt u – punt voor punt – ingaan op de aanbevelingen van het Rli voor het aanscherpen van het Nederlandse KRW-beleid en toelichten welke aanscherpingen nodig zijn in de huidige aanpak?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de kabinetsreactie op het Rli-advies, welke de Kamer 30 juni ontvangen heeft.
Kunt u uiteenzetten waar binnen het huidige KRW-beleid de grootste uitdagingen liggen, teneinde te voldoen aan de KRW-doelen van 2027? Heeft u in beeld of de aanpak van deze uitdagingen op schema loopt om de deadline te halen?
De volgende factoren zijn op dit moment de grootste belemmeringen voor doelbereik:
Om te kunnen voldoen aan de KRW-doelen moeten in elk geval alle afgesproken maatregelen tijdig worden uitgevoerd. Het risico op niet tijdige uitvoering van deze maatregelen wordt bijgehouden in een dashboard dat op 12 juli ter vaststelling voorligt in het Bestuurlijk Overleg Water. In het Commissiedebat Water van 7 juni jl. is toegezegd het dashboard voor ieder waterdebat met de Kamer te delen. Voor sommige van bovengenoemde factoren moeten de maatregelen nog verder worden uitgewerkt. Voor mest en gewasbeschermings-middelen is dat nu onderdeel van de provinciale uitwerkingen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Voor andere factoren zijn niet in alle gevallen maatregelen beschikbaar. Bijvoorbeeld ten aanzien van reeds in het milieu aanwezige slecht afbreekbare toxische stoffen zijn op dit moment geen reële maatregelen in beeld om de doelen te bereiken. Uit de tussenevaluatie van het KRW-doelbereik die in 2024 gereed zal zijn, zal verder duidelijk worden in hoeverre tijdig doelbereik in beeld is.
Welke acties heeft u in het licht van de motie Minhas c.s. (Kamerstuk 27 625–30 015) genomen om gebruik te maken van de uitzonderingsbepaling die de KRW biedt? In hoeverre kan Nederland hier daadwerkelijk een beroep op doen?1
De eerste prioriteit is om er alles aan te doen om de doelen wel tijdig te bereiken. Waar dat onverhoopt toch niet zou lukken is onder omstandigheden ook in 2027 een gelegitimeerd beroep op een van de uitzonderingsmogelijkheden van de KRW mogelijk om toch aan de richtlijn te kunnen voldoen. Hieraan stelt de KRW strikte randvoorwaarden. Het gaat om de volgende uitzonderingsmogelijkheden:
Het KRW-impulsprogramma ondersteunt de waterbeheerders bij een mogelijk beroep op deze uitzonderingsmogelijkheden, door informatievoorziening over onder meer de randvoorwaarden waaraan voldaan moet zijn per uitzonderingsmogelijkheid, in de vorm van handreikingen. Een beroep op de uitzonderingsmogelijkheden zal door de waterbeheerders zelf moeten worden vormgegeven en zal zijn beslag krijgen in de 4e tranche Stroomgebiedbeheer-plannen bij het Nationaal Water Programma 2028–2033.
Het is op dit moment nog niet aan te geven in welke gevallen een beroep op een van deze uitzonderingen precies kansrijk is. In elk geval kan alleen een beroep op een uitzonderingsmogelijkheid worden gedaan, als goed gemotiveerd is dat voldaan wordt aan de strikte randvoorwaarden die de KRW daaraan stelt. Uitzonderingsmogelijkheden kunnen dus niet als geitenpaadjes gebruikt worden.
Hoe rijmt u de conclusies van de Rli met de beantwoording op deze vragen, waarin u schrijft: «het risico dat allerlei ontwikkelingen generiek «op slot gaan» wordt volgens eigen juridische analyse minder groot ingeschat dan bij de uitspraak van de Raad van State over de programmatische aanpak stikstof (PAS)»?2
Voorop staat dat de zorg wordt gedeeld dat er wederom projecten risico’s lopen door een ontoereikende milieutoestand, en dat het van belang is dat alles op alles wordt gezet om tijdig een goede toestand van waterlichamen te bereiken.
Tegelijk is de waterproblematiek niet in alle opzichten vergelijkbaar met de stikstofproblematiek; daarop wijst de Rli ook zelf in zijn rapport. Zoals al is gemeld aan de Kamer in antwoord op vragen van de leden Tjeerd de Groot, Boulakjar en Van Ginneken,6 kunnen projecten in beginsel geen doorgang vinden als ze in strijd komen met de KRW-doelstellingen. Dit kan ertoe leiden dat specifieke projecten in de problemen komen. De uitkomst van deze toets kan echter per project zeer verschillen, omdat dit sterk afhankelijk is van de precieze invloed die een project heeft op het waterlichaam.
Zoals ook eerder is aangegeven7 is het onwaarschijnlijk dat een met het stikstofdossier vergelijkbare situatie ontstaat, waarin projecten generiek niet meer mogelijk zijn. Er zijn drie redenen waarom niet elk project in strijd zal komen met de KRW-doelstellingen. Ten eerste hebben activiteiten meestal slechts gevolgen voor het waterlichaam waarbij ze plaatsvinden. Zo heeft het bouwen van een brug in de regel alleen effecten in het waterlichaam waarin de brug gebouwd wordt. Het Rli-advies wijst hier ook op. Ten tweede hebben activiteiten heel verschillende gevolgen voor de waterkwaliteit. In het ene geval gaat het bijvoorbeeld om een barrière voor vismigratie, in het andere geval om de lozing van een chemische stof. Ten derde zijn de uitdagingen per waterlichaam heel verschillend. De aanleg van een brug waarvoor bijvoorbeeld waterplanten moeten wijken, is lastig in een waterlichaam waar het slecht gaat met waterplanten, maar is geen probleem in waterlichamen waarin die planten juist vaak voorkomen en voldoende ruimte behouden. Waar een project wel in strijd zou komen met de doelstellingen, wijst de Rli er ten slotte nog op dat de KRW meer mogelijkheden biedt om uitzonderingen te motiveren dan de stikstofregelgeving. Maar om misverstanden te voorkomen: ook als er redenen zijn dat er geen generiek probleem wordt verwacht, is het zorgelijk dat specifieke projecten inderdaad in de problemen kunnen komen.
In hoeverre is er sprake van de dreiging dat activiteiten in onze economie en landbouw stil komen te liggen als de KRW-doelen niet in 2027 zullen zijn behaald? Welke maatregelen gaat u treffen om stilstand tegen te gaan, zodat een tweede stikstofdossier wordt voorkomen?
Zoals eerder aan de Kamer is gemeld in antwoord op vragen van de leden Tjeerd de Groot, Boulakjar en Van Ginneken,8 is er op basis van de huidige jurisprudentie geen aanleiding om te veronderstellen dat het al dan niet doorgang kunnen vinden van projecten samenhangt met het wel of niet halen van de KRW-doelen in 2027. Projecten mogen ook op dit moment al geen achteruitgang van de toestand veroorzaken of in de weg staan aan het bereiken van de KRW-doelen. Ook het wel voldoen aan de KRW-doelen in 2027 maakt niet dat projecten dan achteruitgang van de toestand mogen bewerkstelligen. Voor de volledigheid, dit laat onverlet dat alles op alles gezet moet worden om aan de KRW te voldoen en nadelige maatschappelijke gevolgen te voorkomen.
Zoals aangegeven in die brief en in het antwoord op vraag 7 hierboven, kunnen specifieke projecten in de problemen komen, maar is er op dit moment geen reden om aan te nemen dat er een generiek probleem zal ontstaan voor het doorgang kunnen vinden van projecten.
Het is niet mogelijk om op dit punt een nadere kwantitatieve inschatting te geven van welke activiteiten waar precies komen stil te liggen vanwege deze toets aan de KRW-doelen. Daarvoor zou nodig zijn dat bekend is welke projecten precies waar voorzien zijn, welke effecten die hebben op de waterkwaliteit of de grondwaterbeschikbaarheid, hoe dat zich verhoudt tot de KRW-doelen, en welke mogelijkheden er zijn om eventuele problemen op te lossen door aanpassing van het project. Deze kennis is niet beschikbaar.
Het antwoord op deze vraag vormt daarmee gelijk ook de invulling van de toezegging aan het lid Minhas met nummer TZ202306–135, die gedaan is tijdens het Commissiedebat Water van 7 juni jl.
Als concreet voorbeeld ging het toen om woningbouwprojecten.
De Rli geeft aan dat de KRW-doelen ook na 2027 waarschijnlijk niet zullen worden behaald zonder een verscherping in de huidige aanpak; kunt u toelichten welke verscherping(en) er kunnen worden toegepast om dit te voorkomen? In hoeverre zou dit op korte termijn realiseerbaar zijn?
Voor het antwoord op deze vraag wordt in de eerste plaats naar de kabinetsreactie op het Rli-advies verwezen, die de Kamer 30 juni ontvangen heeft. Daarnaast wordt verwezen naar het impulsprogramma KRW, waarmee Rijk en regio alles op alles zetten om aan de doelen te voldoen en een schep boven op de al afgesproken maatregelen doen. In dat programma, waarvan de Kamer op 5 juni jl. de nadere uitwerking heeft gekregen9, is uiteengezet op welke vlakken een extra inzet wordt gepleegd. Het betreft met name maatregelen ten aanzien van emissies van stoffen uit de landbouw, industrie en rioolwaterzuiveringsinstallaties.
Wat gaat u doen om het urgentiebesef van het behalen van de KRW-doelen te vergroten, de vrijblijvendheid bij de keuze voor, en het gebruik van beschikbare beleidsinstrumenten te verminderen, en de gebrekkige invulling en uitvoering van taken en verantwoordelijkheden door bijvoorbeeld waterschappen, provincies of Rijkswaterstaat te verbeteren?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de kabinetsreactie op het Rli-advies, die de Kamer 30 juni heeft ontvangen.
Bent u bekend met het bericht «Natuur- en actieclubs maken zich zorgen om hernieuwde interesse in zandwinning op het IJsselmeer en laten het rijk opnieuw weten: «Wy wiene, binne en bliuwe tsjin sânwinning»»1? Zo ja, hoe beoordeelt u dit bericht?
Ja. De geuite zorgen zijn bekend. En ik begrijp deze ook gezien het protest in het verleden tegen een zandwinlocatie inclusief de aanleg van een bijbehorend eiland in het IJsselmeer. Zoals aangegeven in de Kamerbrief voor het Commissiedebat Water van 7 juni 2022 (Kamerstukken 27 625, nr. 567) wordt er gewerkt aan vernieuwing van het zandwinbeleid in het IJsselmeer. Hierin wordt het belang van natuur en de omgeving meegenomen. Het IJsselmeergebied is een beschermd natuurgebied (Natura 2000), waarvoor ook doelen vanuit de Kaderrichtlijn Water gelden. Er dient daarom gekeken te worden naar de effecten van zandwinning op de natuur. Dit is ook de reden waarom er een mer-procedure wordt gestart.
Op welke wijze heeft u de provincie Fryslân betrokken bij het besluit om slechts voor het IJsselmeergebied een milieueffectrapportage op te stellen?
Het Ministerie van IenW vernieuwt in samenwerking met regionale overheden, waaronder de provincie Fryslân en andere stakeholders het zandwinbeleid voor het IJsselmeergebied richting 2050. Dit beleid vormt een onderdeel van de Uitvoerings-, kennis- en innovatieagenda 2021–2026 van de Agenda IJsselmeergebied 2050. De provincie Fryslân is medeondertekenaar van deze Agenda en lid van het Bestuurlijk Platform IJsselmeergebied (BPIJ). In december 2021 is het BPIJ mondeling geïnformeerd over het voornemen van het ministerie om in de periode 2022–2025 dit nieuwe beleid te ontwikkelen en te onderbouwen met een milieueffectrapportage (planMER). In april 2022 is het BPIJ nader schriftelijk geïnformeerd.
Is bij de milieueffectrapportage alleen gekeken naar het primaire doel (zandwinning) of ook het grotere maatschappelijke doel (bouwen)? Heeft u ook gekeken naar andere mogelijke oplossingen, zoals het bevorderen van minder zandgebruik in de bouw of het gebruik van andere zandwinningslocaties?
Er is nog geen milieueffectrapportage (planMER) opgesteld. Dit gebeurt naar verwachting volgend jaar. Op dit moment vinden, als eerste stap richting het planMER, voorbereidende werkzaamheden plaats voor de Notitie Reikwijdte en Detailniveau. Hierin wordt een onderbouwing van de nut en noodzaak voor zandwinning in het IJsselmeergebied opgenomen.
Is het volgens u mogelijk om buiten de vaargeulen zand te winnen, gezien de Natura 2000- en Ramsar-status van het IJsselmeer?
Ja, onder de voorwaarde dat uit het onderzoek volgt dat er voldoende zekerheid kan worden verkregen dat als gevolg van zandwinning de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast. De ecologie vormt een belangrijk onderdeel van de planMER-procedure.
Hoe verhoudt zandwinning in het IJsselmeergebied zich tot de Kamerbrief over de rol van Water en Bodem bij ruimtelijke ordening2? En hoe verhoudt de zandwinning zich tot risico’s voor de zoetwaterreserve met het oog op verzilting, vertroebeling en intoxicatie?
Zandwinning in het IJsselmeergebied moet voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Daarbij geldt ook voor zandwinning dat water en bodem sturend is. Een van de structurerende keuzes hierin is het tegengaan van bodemverstoring door ontgraving en hoogwaardig hergebruik van grond. Tegelijkertijd vraagt de realisatie van de huidige bouwopgaven, zoals woning- en utiliteitsbouw, infrastructurele en andere projecten om (bouw)grondstoffen. Zo neemt de druk op de grondstoffenwinning in het IJsselmeergebied toe omdat de mogelijkheden voor deze winning op andere plekken afneemt.
In het commissiedebat Leefomgeving heeft de Staatssecretaris van IenW vorig jaar oktober aangegeven onderzoek uit te laten voeren naar hoe de landelijke vraag naar zand en grind zich in de toekomst gaat ontwikkelen. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de primaire winning van deze (bouw)grondstoffen, maar ook naar de inzet van circulaire stoffen en bouwmaterialen. Onderdeel van dit onderzoek is de bijdrage vanuit het IJsselmeergebied aan de landelijke vraag naar (bouw)grondstoffen. Dit mede ter nadere onderbouwing van de nut en noodzaak tot zandwinning en daarmee de vernieuwing van het zandwinbeleid in het IJsselmeergebied voor de periode 2025–2050.
Als onderdeel van deze beleidsontwikkeling worden de resultaten uit het onderzoek meegenomen in de Notie Reikwijdte en Detailniveau, als eerste stap richting de milieueffectrapportage (planMER). Hierin worden de milieueffecten van het nieuwe zandwinbeleid, waaronder verzilting, vertroebeling en vervuiling in het gebied in kaart gebracht.
Op welke wijze onderzoekt u de gevolgen van de combinatie van het uitdiepen van de vaargeul Urk-Kornwerderzand samen met de zandwinning in het IJsselmeer, voor het Natura 2000-gebied?
Het uitdiepen van de vaargeul Urk-Kornwerderzand maakt onderdeel uit van de zogenaamde autonome ontwikkeling. Voor zandwinning in deze vaargeul is in 2011 een vergunning op grond van art. 19d Natuurbeschermingswet 1998 door de provincie Fryslân afgegeven (25 november 2011, kenmerk 00967489). Met de gevolgen van deze ontwikkeling moet in het planMER voor het nieuwe zandwinbeleid rekening gehouden worden.
Bent u bereid voor de beantwoording van deze vragen ook contact te leggen met gedeputeerde staten van de provincie Fryslân?
Ja. Er is ambtelijk contact geweest tussen het Ministerie van IenW en de provincie Fryslân over de daar gestelde Statenvragen.
Het artikel 'Overlast snelwegen ondanks elektrische auto’s: Ze produceren soms zelfs meer geluid' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Overlast snelwegen ondanks elektrische auto’s: Ze produceren soms zelfs meer geluid»?1
Ja.
Klopt het dat de afname in geluidsoverlast door het wegverkeer tegenvalt, zoals de Stichting Geluidshinder beweert? Zo ja, hoe komt dat?
Het effect van de introductie van zogenaamde «stille banden» is in de praktijk inderdaad kleiner gebleken dan eerder werd verwacht. Dit inzicht heeft al geleid tot aanpassingen in de rekensystematiek zoals die onder de Omgevingswet zal gelden.
In de afgelopen jaren zijn de limietwaarden voor het geluid van autobanden stapsgewijs aangescherpt en sinds 2012 is het verplicht om nieuwe autobanden te voorzien van een label met informatie over de geluidsemissie ervan. Uit trendmetingen is de afgelopen jaren echter gebleken dat dit niet tot de verwachte afname van geluidsemissies heeft geleid. Mogelijk zorgt een verschuiving in het gebruik naar zwaardere auto’s met bredere autobanden voor een averechts effect, zoals aangegeven in het artikel van de Stentor, waardoor de geluidsemissie van auto’s per saldo is toegenomen. De limietwaarden en het geluidlabel zijn namelijk afhankelijk van de bandenmaat en van een aantal andere factoren, zoals het onderscheid tussen normale banden en winterbanden.
Is er een relevant verschil tussen metingen en berekeningen van geluid in de praktijk?
Met de toepassing van de in de regelgeving voorgeschreven rekenmethodiek wordt een goed beeld gegeven van de geluidssituatie langs snelwegen. Dit blijft gewaarborgd door het uitvoeren van controlemetingen. Indien hieruit blijkt dat aanpassing van de methode noodzakelijk zou zijn, worden de benodigde wijzigingen doorgevoerd. Met het oog hierop is in de geluidwetgeving vastgelegd dat de rekenmethode door een onafhankelijke partij wordt gevalideerd. Deze validatie wordt uitgevoerd door middel van een permanent meetnet van een representatief aantal meetlocaties. Het RIVM brengt hier jaarlijks verslag over uit in de vorm van de Geluidmonitor. Daarnaast zijn er specifieke metingen voor het bepalen van de geluidsemissie van voertuigen en de geluideigenschappen van wegdekken. Daarbij wordt een groot aantal verschillende voertuigen gemeten onder representatieve omstandigheden. Deze metingen worden periodiek uitgevoerd om de rekenmethodiek actueel te houden, als de uitkomsten van het validatieprogramma van het RIVM daar aanleiding toe geven. Dergelijke metingen lenen zich overigens niet voor een vergelijking met de jaargemiddelde geluidsbelasting, omdat ze gericht zijn op het geluid van afzonderlijke voertuigpassages en niet op het totale geluid van het verkeer.
Met het oog op de uitvoerbaarheid en vanwege de noodzaak om het geluid in toekomstige situaties te kunnen beoordelen, blijft het gebruik van geluidberekeningen uiteraard noodzakelijk.
Een rekenmodel is daarbij een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Er liggen vereenvoudigingen en uitgangspunten aan ten grondslag die op een specifieke locatie kunnen afwijken van de gemiddelde situatie. Een voorbeeld daarvan is de staat van het onderhoud van wegdekken. Geluidberekeningen gaan uit van de gemiddelde geluidsemissie binnen de gehele vervangingscyclus van het wegdek, terwijl een wegdek tegen het eind van de vervangingscyclus meer geluid produceert dan aan het begin daarvan. Na uitvoering van wegonderhoud is de weg juist stiller dan waar de berekeningen van uitgaan. Dit betekent nog niet dat de berekeningen tekortschieten, want ook de waarde waaraan het berekende geluid wordt getoetst, is op die gemiddelde geluideigenschappen over de gehele vervangingscyclus van het wegdek gebaseerd.
Is er een relevant verschil tussen de voorspelde afname van de geluidsoverlast en de gemeten praktijk?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is uit de validatiemetingen gebleken dat het effect van de introductie van «stille banden» op de totale geluidsemissie minder groot is dan oorspronkelijk werd verwacht. Dit inzicht heeft inmiddels tot aanpassing van de rekenmethodiek geleid. Deze wijziging zal volgend jaar van kracht worden, bij inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Kunt u ingaan op het verwijt dat de berekeningen niet overal goed weergeven wat mensen ervaren? Hoe komt dit volgens u?
De ervaren hinder van geluid is voor iedereen verschillend. Dat heeft er mee te maken dat dit niet alleen afhangt van de hoogte van het geluidniveau, maar dat andere «niet-akoestische» factoren (situationele, persoonlijke, contextuele en sociale factoren) hier ook een rol in spelen.
Op basis van uitgebreid wetenschappelijk onderzoek is de relatie tussen het jaargemiddelde geluidniveau en de gemiddeld ervaren hinder/gezondheids-effecten op populatieniveau vastgesteld. De geluidnormen zijn daar een afgeleide van.
Geluidberekeningen dienen om de gezondheidseffecten te beoordelen die veroorzaakt worden door langdurige blootstelling aan geluid. De wetenschappelijke consensus is dat de jaargemiddelde geluidsbelasting2 hiervoor het meest geschikt is. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat geluid in het algemeen veranderlijk is en op bepaalde momenten dus ook hoger zal zijn dan de jaargemiddelde waarde. Nu de emissiegegevens voor wegverkeer zijn bijgesteld, zullen geluidberekeningen goed overeenkomen met langdurige metingen.
Omwonenden ervaren vooral het momentane geluidniveau, dat sterk kan wisselen, afhankelijk van het type geluidbron en de omstandigheden. Als metingen gedaan worden op de momenten dat omwonenden het meeste geluid ervaren, zoals tijdens het spitsuur of onder bepaalde weersomstandigheden, is dat een andere situatie dan het jaargemiddelde dat voor de beoordeling van gezondheidseffecten bepalend is.
Hoe wordt bij belangrijke projecten getoetst of de voorspellende berekeningen ook overeenkomen met hoeveel geluid er achteraf in de praktijk is? Worden er tijdelijk of structureel metingen verricht?
Er vinden geen metingen plaats die specifiek gericht zijn op het bepalen van de effecten van een project. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 voert het RIVM wel permanente validatiemetingen uit van de rekensystematiek in algemene zin. Die hebben in de afgelopen jaren ook geleid tot aanpassingen in de rekenmethoden voor weg en spoor. Daarmee is geborgd dat ook bij toepassing van modellen bij projecten een goed beeld van de geluidssituatie wordt gegeven.
Sinds 2012 geldt er een wettelijk systeem van geluidproductieplafonds voor rijkswegen en spoorwegen, met elke 100m van de rijkswegen en de hoofdspoorwegen aan weerszijden een rekenpunt. Onder de Omgevingswet zal dat systeem ook voor provinciale wegen gaan gelden. Als er een besluit wordt genomen om een weg of spoorweg te wijzigen of nieuw aan te leggen, wordt de toekomstige situatie in de geluidproductieplafonds verwerkt. Aan de hand daarvan wordt die situatie in de jaren na aanleg gemonitord.
Als vervolgens in de toekomst blijkt dat er meer geluid is dan er bij het projectbesluit was verwacht (bijvoorbeeld door een sterkere verkeersgroei in de praktijk), dan zal dat leiden tot overschrijding van de geluidproductieplafonds omdat die gebaseerd zijn op de prognose in het projectbesluit. De nalevingsplicht van de geluidproductieplafonds geldt daarbij voor onbepaalde tijd.
Zijn de rekenmodellen ervan uitgegaan dat de komst van de elektrische auto of stillere banden tot minder geluidsoverlast zouden leiden? Zo ja, moet dit niet worden herzien?
Wat betreft elektrische auto’s: nee. De rekenmethode is gebaseerd op een groot aantal geluidmetingen van representatieve autopassages. Het aandeel elektrische auto’s, momenteel circa 6%, is nog te klein om van wezenlijke invloed te kunnen zijn op de gemiddelde gemeten geluidemissie van auto’s.
Ten aanzien van stille banden klopt dat wel. De huidige rekenmethode uit 2012 bevat een aftrek in verband met het verwachte effect van stillere autobanden. Naar aanleiding van de resultaten van de metingen van het RIVM komt deze aftrek te vervallen. Dit zal bij in werking treden van de Omgevingswet het geval zijn.
Waar kunnen mensen terecht, als ze vermoeden dat ze aan (te) veel weggeluid worden blootgesteld?
De websites van Infomil en Rijkswaterstaat geven uitleg over de werking van het systeem en wanneer er sprake is van te veel weggeluid. Via het contactformulier op de website van Rijkswaterstaat kunnen ook algemene vragen worden gesteld als het antwoord daarop niet op de informatiepagina’s staat.
In het geval van een projectbesluit dat wordt voorbereid, is het mogelijk om een zienswijze in te dienen volgens de daarvoor geldende inspraakprocedure.
Ook is het mogelijk om een reactie te geven op een geluidactieplan van het rijk, een provincie of een gemeente.
Wie van mening is dat er niet aan de Wet wordt voldaan kan een handhavingsverzoek doen bij de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Welke stappen worden er genomen, als blijkt dat de geluidsoverlast toeneemt, of hoger is dan de berekeningen of de vergunning?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 kunnen er legitieme redenen zijn waarom het (momentane) geluid hoger is dan wat er uit berekeningen van de jaargemiddelde waarde volgt; dat betekent dan niet dat er sprake is van een overschrijding van wettelijke grenswaarden en dat er maatregelen nodig zouden zijn.
Als uit de monitoring blijkt dat er dusdanige toenames zijn dat geluidproductieplafonds dreigen te worden overschreden, moet de wegbeheerder maatregelen treffen om die overschrijding te voorkomen. In het algemeen gaat het daarbij om de toepassing van een stillere asfaltsoort. De wegbeheerder kan ook een procedure starten om geluidproductieplafonds te verhogen, maar daarvoor moet worden aangetoond dat het treffen van maatregelen niet doelmatig of om andere redenen niet mogelijk is. Een dergelijke procedure staat open voor bezwaar en beroep.
Als er sprake is van tekortkomingen in de rekenmethode of van ontwikkelingen die actualisatie ervan vergen, dan zal het Expertisecentrum Geluid van het RIVM worden gevraagd om een advies voor aanpassing. Het betreft een wettelijke regeling die volgens de daarvoor geldende procedure gewijzigd kan worden.
Is de les uit het luchtkwaliteitdossier of het luchtvaartdossier niet dat alleen berekeningen onvoldoende zijn en dat we die altijd ook continu moeten verifiëren met metingen?
Inderdaad, die verificatie heeft sinds het bestaan van de rekenmethoden dan ook altijd plaatsgevonden en is in de laatste jaren geïntensiveerd, hetgeen heeft geleid tot diverse verbeteringen. Sinds 2013 is er sprake van continue verificatiemetingen langs rijkwegen en spoorwegen. Dit meetnet wordt momenteel uitgebreid en gemoderniseerd.
Het bericht 'Transportsector vreest verkeersinfarct nu ook stuk N9 wordt afgesloten voor zwaar verkeer: ’Waarom zoveel wegen tegelijk dicht?’' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van Noordhollands Dagblad «Transportsector vreest verkeersinfarct nu ook stuk N9 wordt afgesloten voor zwaar verkeer: «Waarom zoveel wegen tegelijk dicht?»»1 en zou u op de verschillende bevindingen willen reflecteren?
Ik ben bekend met het bericht. Het gaat hier om een calamiteit en niet om geplande werkzaamheden. Tijdens de inspectie van een betonnen duiker onder de N9 ter hoogte van afslag Bergen, welke onderliggende wateren met elkaar verbindt, zijn door Rijkswaterstaat (RWS) scheuren aangetroffen in de onderzijde van het dak van de duiker.
Naar aanleiding van deze scheuren is doorgerekend of de duiker nog voldoet aan het veiligheidsniveau. De experts hebben vastgesteld dat dit niet het geval is. Hierdoor is er per direct risico op bezwijken onder de last van vrachtwagens zwaarder dan 7 ton.
Om bezwijken van de duiker te voorkomen is er een aslastbeperking (zwaarder dan 7 ton) en een omleidingsroute ingesteld voor de vrachtwagens die niet meer over de N9 mogen rijden. Deze omleidingsroute is afgestemd met gemeente Alkmaar.
Zou u inzicht willen geven in hoe lang de werkzaamheden aan de N9 gaan duren?
Momenteel wordt nog onderzocht wat er voor nodig is om de duiker onder de N9 te herstellen en hoe lang de werkzaamheden gaan duren, dus het antwoord op de vraag is helaas nog niet beschikbaar.
Zou u op een rij willen zetten welke opties er zijn om het onderhoud en de werkzaamheden aan de N9 te versnellen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de in het artikel genoemde zorgen van transporteurs, automobilisten en bewoners met betrekking tot het onderhoud aan de N9 en de gevolgen hiervan? Welke acties koppelt u hieraan?
Het vrachtverkeer heeft voornamelijk last van de aslastbeperking vanaf 7 ton. Deze beperking levert hinder op voor het betreffende vrachtverkeer, dat circa 2 kilometer moet omrijden. De verwachting is dat het drukker wordt op de Helderseweg. De aslastbeperking is nodig om de N9 veilig te stellen. De N9 blijft namelijk wel open voor het overige autoverkeer.
Voor het vrachtverkeer is een omleidingsroute ingesteld via het onderliggende wegennet. Hierover is goed contact met de gemeente Alkmaar, de beheerder van het onderliggend wegennet. De verkeerssituatie wordt gezamenlijk gemonitord op doorstroming en verkeersveiligheid. Indien nodig worden er verkeersmaatregelen getroffen, zoals aanvullende bebording, mobiele verkeerslichten, afsluiten van het fietspad of het inzetten van verkeersregelaars.
Deelt u de zorgen over verkeersveiligheid, de toename van zwaar vervoer over de Helderseweg en de gebrekkige doorstroming? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie beantwoording vraag 4.
Wat gaat u in samenwerking met de betrokken gemeenten en provincie doen om overlast in de gemeenschappen, de economische schade, het sluipverkeer, het harder rijden door weggebruikers en onveilige verkeerssituaties zoveel mogelijk te voorkomen?
Er is naar verwachting geen sprake van sluipverkeer aangezien de omleidingsroute de snelste route is. RWS ziet geen reden dat er veel te hard gereden gaat worden gezien de beperkte omrijdtijd. De verkeerssituatie wordt gezamenlijk gemonitord op doorstroming en verkeersveiligheid. Indien nodig worden er aanvullende maatregelen genomen, zoals extra bebording, mobiele verkeerslichten, afsluiten van het fietspad of het inzetten van verkeersregelaars. Daar is RWS op voorbereid.
Welke mogelijkheden ziet u om de genoemde verbindingswegen niet geheel maar gedeeltelijk af te sluiten, het aantal afsluitingen te beperken en werkzaamheden aan verschillende verbindingswegen niet tegelijkertijd uit te voeren?
Aangezien het hier gaat om een calamiteit en niet om geplande werkzaamheden, was hinder – in dit geval voor vrachtverkeer met een aslast van meer dan 7 ton – in dit geval niet te voorkomen. Voor ander verkeer is de N9 nog steeds open. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven wordt nog onderzocht wat er voor nodig is om de duiker onder de N9 te herstellen. Hoewel hinder bij dit soort werkzaamheden helaas niet kan worden voorkomen, zal bij de herstelwerkzaamheden wel rekening worden gehouden met andere werkzaamheden die in de regio worden uitgevoerd.
Hoe gaat u zich inspannen voor de fietsveiligheid bij de Helderseweg?
De verkeerssituatie wordt gezamenlijk gemonitord op doorstroming en verkeersveiligheid. Als extra maatregel wordt langs de Helderseweg bij de kruising met het fietspad zonder verkeersregeling een attentiebord geplaatst om de weggebruikers te attenderen op de fietsoversteek. Indien nodig worden er meer verkeersmaatregelen getroffen, zie ook beantwoording van vraag 4 en 6.
Directe en indirecte lozingen en/of afvalinjecties onder de Waddenzee |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u in kaart brengen hoeveel, hoe en welke afvalstromen en/of productiewater afkomstig van olie- en gaswinning op land en zee er sinds 2000 direct en indirect van zowel bronnen op land als zee onder de Waddenzee zijn geïnjecteerd, graag uitgesplitst per bron en type afvalstroom/productiewater? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen afvalstromen geïnjecteerd onder de Waddenzee. Er zijn hiervoor geen vergunningen afgegeven.
Wat is de wettelijke bewaarplicht voor dergelijke data en dan graag vanaf het jaar dat het wel kan worden aangegeven of in kaart kan worden gebracht?
Op basis van artikel 111 en 112 van het mijnbouwbesluit moeten de uitvoerders (mijnbouwbedrijven) gegevens verstrekken over de geïnjecteerde hoeveelheden water aan de Minister van Economische zaken en Klimaat. Deze gegevens worden door TNO op NLOG1 geregistreerd en bewaard. Deze gegevens worden niet verwijderd. TNO beheert NLOG namens het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Op NLOG kunnen gegevens vanaf 2003 worden opgezocht.
Zoals in vraag één beantwoord, vindt er geen injectie plaats onder de Waddenzee.
Op basis van welke vergunningen wordt productiewater dan wel andere afvalstromen direct of indirect onder de Waddenzee geïnjecteerd, graag uitgesplitst per afvalstroom en vorm van injectie (direct en indirect)?
Er worden geen afvalstromen geïnjecteerd onder de Waddenzee. Er zijn hiervoor geen vergunningen afgegeven.
Hoe lang zijn deze vergunningen geldig?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven uit welke bronnen de afvalstromen en het productiewater, die onder de Waddenzee worden geïnjecteerd, afkomstig zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de aardlagen en de ondergrond onder de Waddenzee volgens wettelijke uitgangspunten niet bestemd zijn voor het dumpen van gevaarlijk afval dat van de Noordzee of uit andere delen van Nederland daar naar toe wordt gebracht? Zo ja, klopt het dat wanneer direct of indirect afval onder de Waddenzee wordt geïnjecteerd of geloosd, dat een overtreding betreft? Zo nee, waarom niet en hoe worden onaanvaardbare risico’s voorkomen?
In algemene zin geldt dat productiewater alleen mag worden geïnjecteerd in hetzelfde of in een vergelijkbaar reservoir als waaruit het is gewonnen. De voorwaarden hiervoor worden opgenomen in de desbetreffende vergunning.
Er is sprake van een vergelijkbaar reservoir als dit een reservoir betreft waaruit olie en of gas is gewonnen. Door de aanwezigheid van olie en of gas in het reservoir staat vast dat het reservoir over een afsluitende laag beschikt die gas- en vloeistofdicht is. Daardoor blijft het geïnjecteerde water onder de afsluitende laag en kan het niet in de biosfeer terechtkomen. Juridisch gezien wordt waterinjectie gelijk gesteld met het storten van afval. In het Landelijk afvalbeheersplan (LAP) is voor waterinjectie een specifieke regeling opgenomen. Voor het storten van afval geldt een terugneembaarheidseis. In principe vindt de waterinjectie plaats met het idee om dit in de diepe ondergrond te laten zitten.
Volgens het LAP is de terugneembaarheidseis opgenomen om in het geval van een lekkage door onvoorziene omstandigheden milieuschade te kunnen voorkomen. In de praktijk zullen de geïnjecteerde stoffen in de ondergrond worden gemengd met de al aanwezige (vloei)stoffen. De terugneembaarheidseis richt zich dan ook op de aanwezige (samengestelde) afvalstoffen in het reservoir. Bij de injectie van productiewater wordt vaak ook productiewater van andere winningslocaties aangevoerd. In die gevallen moet de initiatiefnemer aan het bevoegd gezag (en gedeputeerde staten die de verklaring van geen bedenkingen moeten afgeven) aantonen dat de in het productiewater aanwezige verontreinigingen, die van buiten de inrichting wordt aangevoerd, compatibel zijn met de reeds aanwezige componenten op de plaats waar injectie plaatsvindt. Bovengenoemde punten zijn ook terug te vinden in de uitspraak3 van de Raad van State aangaande de waterinjectie.
Hoe wordt het volgende wettelijke uitgangspunt geborgd «De bodem is in beginsel niet bestemd voor het bergen van afvalstoffen die niet rechtstreeks ter plaatse uit de bodem afkomstig zijn»?1
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn mogelijke alternatieve methoden binnen de EU om afvalstromen afkomstig van olie- en gaswinning op land of zee te verwerken op land en (dus niet onder de grond te injecteren/terug te brengen), of zelfs te hergebruiken? Is hier onderzoek naar gedaan?
Ja, hier is onderzoek naar gedaan. Er zijn alternatieve methodes zoals verdampen en diverse scheidingstechnieken. De alternatieve verwerkingsmethoden gaan uit van gedeeltelijke tot gehele zuivering. Hierbij ontstaan afvalstromen en het gaat gepaard met een hoog energieverbruik. In mijn brief4 van 13 april 2023 ben ik ingegaan op vier verschillende alternatieve verwerkingsmethodes die onderzocht zijn met betrekking tot de injectie van productiewater bij de oliewinning in Schoonebeek. Het daarbij bijgevoegde onderzoek van RoyalHaskoningDHV (RHDHV) geeft de voorkeur aan voor waterinjectie. De kennisinstituten TNO en KWR hebben dit rapport geëvalueerd en geven aan dat RHDHV de conclusies goed heeft onderbouwd.
De EU heeft in 2019 het rapport5 «Best available techniques guidance document on upstream hydrocarbon exploration and production» gepubliceerd. Hierin staat dat het verwerken van productiewater middels injectie de voorkeur heeft.
Het kan zijn dat er in de toekomst betere technieken worden ontwikkeld waardoor zuivering en hergebruik van productiewater de voorkeur krijgt. Dit is bijvoorbeeld de reden waarom destijds bij de vergunningverlening is opgenomen dat NAM iedere zes jaar de waterinjectie in Twente diende te evalueren.
Klopt het dat er alleen over de hoeveelheid productiewater (afvalstroom van olie- en gaswinning op land of zee) dat geïnjecteerd wordt, gerapporteerd moet worden? Zo ja, waarom? Waarom wordt niet gerapporteerd over de totale omvang van productiewater?
Nee, dit klopt niet. Voor mijnbouwinstallaties op zee is de mijnbouwonderneming op basis van de mijnbouwregeling artikel 9.16 verplicht om een register bij te houden over alle lozingen van oliehoudende mengsels op zee. Dit betreft dus niet alleen de hoeveelheid geïnjecteerde productiewater. Een afschrift van dit register wordt door het mijnbouwbedrijf jaarlijks aan SodM toegezonden.
Bent u bereid om bedrijven te verzoeken om te rapporteren over de totale omvang van productiewater en andere afval- en waterstromen afkomstig uit olie- en gaswinning op land of zee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Een uitbreiding van de rapportageverplichting is niet nodig. De totale omvang van productiewater en andere afval- en waterstromen is bekend. Voor mijnbouwbedrijven gelden verschillende rapportageverplichtingen die inzicht geven in productiewater en afvalstromen. Zo zijn er de jaarrapportage waterinjectie en de rapportage met betrekking tot het overboordwater, maar ook het elektronisch milieujaarverslag dat ondernemingen jaarlijks moeten opstellen en indienen. Verder maken verschillende toezichthouders gebruik van een database voor transport van afvalstoffen (Amice).
Klopt het dat productiewater dat met olie- en gaswinning op land of op zee naast geïnjecteerd ook direct en indirect op de Noordzee en/of de Waddenzee kan worden geloosd? Zo ja, hoeveel productiewater wordt er direct en indirect, graag uitgesplitst naar hoeveelheden geloosd op de Waddenzee en de Noordzee? Indien dit onbekend is, bent u bereid bedrijven te vragen deze stromen jaar in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Productiewater, dat op zee is geproduceerd, mag overeenkomstig het internationale OSPAR verdrag onder voorwaarden in de zee worden geloosd. In Nederland zijn deze voorwaarden wettelijk vastgelegd in hoofdstuk 9 van de mijnbouwregeling. Productiewater dat vrijkomt bij gas- of oliewinning op land mag niet worden geloosd op zee, maar wordt op land geïnjecteerd of afgevoerd naar een erkende verwerker.
Op de Waddenzee wordt op dit moment geen productiewater geproduceerd, geloosd of geïnjecteerd. De enige productie-installatie in de Waddenzee (Zuidwal) is uitgeproduceerd en zal worden verwijderd. Destijds werden het gas en het productiewater van de productie-installatie Zuidwal per pijpleiding aan land gebracht. Het productiewater werd vervolgens aan land verwerkt.
In de Noordzee is in 2022 naar schatting 3.387.340 m3productiewater direct geloosd op de Noordzee. Dit cijfer is gebaseerd op de gegevens van 2021. De gegevens over 2022 zijn nog in behandeling.
Klopt het dat productiewater dat met olie- en gaswinning op land of op zee naast geïnjecteerd of geloosd ook naar een verwerker kan worden vervoerd, graag uitgesplitst voor de Noordzee en de Waddenzee? Zo ja, hoeveel productiewater wordt er jaarlijks naar een verwerker vervoerd en wat gebeurd er daar dan mee, graag uitgesplitst per productiestroom afkomstig van de Noordzee of de Waddenzee en per verwerkingsproces? Indien dit onbekend is, bent u bereid bedrijven te vragen om deze stromen dit jaar in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, indien een mijnbouwonderneming zich van afvalstoffen wil ontdoen, mag zij dit afvoeren naar een erkende verwerker. Dit geldt ook voor de afvalstof productiewater. Het afvoeren naar een erkend verwerker hoeft niet direct aan SodM gerapporteerd te worden. Wel staan deze stromen geregistreerd in het afvalstromensysteem Amice, het wettelijke registratiesysteem voor afvalstromen van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen6 van Rijkswaterstaat.
Klopt het dat bij mogelijke vervolging van NAM door OM het mogelijk is om geen nieuwe vergunning te geven, gezien artikel 9 van de Mijnbouwwet dat eist dat bedrijven een «intrinsieke verantwoordelijkheidszin» hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om bij mogelijke vervolging om geen enkele nieuwe vergunning voor aardgaswinning door NAM onder de Waddenzee af te geven?
Ik kan aan de hand van artikel 9 van de Mijnbouwwet een vergunning voor het opsporen en winnen van delfstoffen weigeren op grond van een gebrek aan (maatschappelijke) verantwoordelijkheidszin. Ik kijk hiernaar bij iedere aanvraag voor een winnings- of opsporingsvergunning. Op het moment van vergunningverlening neem ik alle relevante informatie mee in de besluitvorming.
Ik kan niet vooruitlopen op een mogelijke vervolging van NAM en de eventuele gevolgen daarvan voor toekomstige vergunningverlening.
De beantwoording op de schriftelijke vragen over het bericht dat klimaatactivisten Eindhoven Airport betreden. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw beantwoording op de schriftelijke vragen over het bericht «Klimaatactivisten betreden Eindhoven Airport»?1
Ja.
Van hoeveel klimaatactivisten is hun identiteit vastgesteld naar aanleiding van de klimaatacties op Schiphol en Eindhoven Airport? Graag een toelichting.
Navraag bij het Openbaar Ministerie (OM) leert dat er naar aanleiding van de klimaatdemonstratie bij Eindhoven Airport 62 mensen zijn geïdentificeerd. Naar aanleiding van de klimaatdemonstratie bij Schiphol zijn 182 mensen geïdentificeerd.
Welke vluchten zijn er precies vertraagd en geannuleerd als gevolg van de klimaatacties op Schiphol en Eindhoven Airport?
Schiphol heeft aangegeven dat er geen effect is geweest op het vliegverkeer en er geen vluchten vertraagd of geannuleerd zijn als gevolg van de klimaatdemonstratie op Schiphol.
Navraag bij Eindhoven Airport leert dat de volgende acht vluchten zijn vertraagd, met een maximum van 108 minuten, op Eindhoven Airport als gevolg van de klimaatdemonstratie van 25 maart: Ryanair 2576 Malaga, Ryanair 7599 Porto, Pegasus 1264 Istanbul, Ryanair 5869 Zagreb, Ryanair 1824 Vilnius, Ryanair 3069 Barcelona, Ryanair 7523 Alicante, TUI 7012 Oujda. Daarnaast is op vrijdag 24 maart één vlucht die gepland stond voor zaterdag 25 maart preventief geannuleerd. Dit betrof Transavia 6973/74 Salzburg.
Klopt het dat passagiers hun schade kunnen verhalen op de luchtvaartmaatschappijen? Klopt het dat luchtvaartmaatschappijen hun schade kunnen verhalen op de klimaatactivisten?
De rechten van passagiers inzake bijstand en compensatie in het geval annuleringen en langdurige vertragingen zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 261/2004 en het Verdrag van Montreal. Het Verdrag van Montreal erkent alleen het recht op compensatie bij vertragingen en stelt een maximum bedrag in dat geclaimd kan worden. De Europese verordening bevat bepalingen in geval van annuleringen en geeft gedetailleerd aan waar passagiers in het geval van een langdurige vertraging recht op hebben. In voorkomende gevallen hebben passagiers, naar gelang de duur van de vertraging, het recht om van de luchtvaartmaatschappij maaltijden en verfrissingen te ontvangen, op terugbetaling van hun ticket of een andere vlucht naar hun eindbestemming. Ten slotte kunnen passagiers het recht hebben op een compensatie bovenop terugbetaling van hun ticket. Zowel de Europese verordening als het Verdrag van Montreal bepalen ook dat een luchtvaartmaatschappij geen compensatie hoeft te verstrekken indien er sprake is van buitengewone omstandigheden – zaken waarmee een luchtvaartmaatschappij redelijkerwijs geen rekening had kunnen houden of die een luchtvaartmaatschappij niet had kunnen voorzien – of indien de luchtvaartmaatschappij alle maatregelen genomen heeft die redelijkerwijs van haar gevraagd konden worden om een vertraging te vermijden.
Voor wat betreft mogelijkheden tot schadeverhaal voor luchtvaartmaatschappijen geldt in algemene zin dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, het mogelijk is voor benadeelde partijen om door hen geleden schade te verhalen op de daarvoor verantwoordelijke persoon. Zie ook antwoorden op vragen 5, 7 en 8.
Hoe kunnen luchtvaartmaatschappijen precies hun schade verhalen op de klimaatactivisten? Kunnen luchtvaartmaatschappijen hierbij hun vastgestelde identiteit gebruiken?
Schade kan op verschillende manieren worden verhaald. Een vordering tot schadevergoeding kan tussen twee (of meer) partijen onderling worden afgehandeld. Komen partijen er onderling niet uit, dan kunnen benadeelden zich tot de burgerlijke rechter wenden (zie antwoord op vraag 8). Ook kunnen benadeelde partijen zich onder voorwaarden voegen in het strafproces (zie antwoord op vraag 7).
Of luchtvaartmaatschappijen bij het verhaal van schade gebruik kunnen maken van de van de klimaatactivisten vastgestelde identiteit is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
Tegen hoeveel klimaatactivisten is of wordt een strafrechtelijke procedure gestart op basis van de luchtvaartwet? Graag een toelichting.
Er is nog geen definitieve beslissing genomen met betrekking tot de mogelijke vervolging. De zaken zijn nog in behandeling bij het OM.
In hoeverre kunnen luchtvaartmaatschappijen zich voegen in een strafrechtelijk procedure om hun schade te verhalen op de klimaatactivisten?
In zijn algemeenheid geldt dat luchtvaartmaatschappijen, indien zij zijn aan te merken als slachtoffer/benadeelde partij, zich als benadeelde partij in het strafproces kunnen voegen (artikel 51f Wetboek van Strafvordering (Sv)) en onder voorwaarden langs die weg de rechtstreeks geleden schade vergoed kunnen krijgen (zie onder andere artikel 361 Sv).
Als slachtoffer wordt aangemerkt degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Met het slachtoffer wordt gelijkgesteld de rechtspersoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden.
De voeging in het strafproces is laagdrempeliger dan de civiele procedure. Het is aan de rechter om te bepalen of een (rechts)persoon in aanmerking komt voor vergoeding van geleden schade. Indien de vordering tot schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, kan de rechtbank bepalen dat de vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
In hoeverre kunnen luchtvaartmaatschappijen een civiele procedure starten om hun schade te verhalen op de klimaatactivisten?
Luchtvaartmaatschappijen kunnen wegens onrechtmatige daad (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek en verder) een civiele procedure starten om hun schade op klimaatactivisten te verhalen. Het is dan aan de burgerlijke rechter om te beoordelen of (bepaalde) klimaatdemonstranten veroordeeld moeten worden tot vergoeding van de geleden schade.
Welke kosten hebben gemeenten en Rijk precies gemaakt als gevolg van de klimaatacties op Schiphol en Eindhoven Airport?
De gemeenten Haarlemmermeer en Eindhoven geven aan geen extra kosten te hebben gemaakt als gevolg van de klimaatdemonstraties anders dan de standaard kosten van het faciliteren van een demonstratie.
De kosten van het Rijk beperken zich tot de inzet van Politie en Koninklijke Marechaussee. De kosten van politie-inzet zijn onderdeel van het in goede banen leiden en veilig kunnen laten verlopen van een demonstratie en neemt de overheid voor haar rekening. Het faciliteren van het demonstratierecht is namelijk een overheidstaak. De kosten van de inzet van de Koninklijke Marechaussee kunnen niet worden toegerekend aan specifieke taken, en vallen binnen de standaard kosten van de beveiliging van luchthavens. Ook dit is een overheidstaak.
Bent u bereid om een gezamenlijke civiele procedure te verkennen en de schade van luchtvaartmaatschappijen en de kosten van gemeenten en Rijk te verhalen op de klimaatactivisten?
De Staat heeft, op grond van informatie die nu bekend is, geen schade geleden door de klimaatdemonstratie op Schiphol en Eindhoven Airport. Op dit moment zie ik dan ook geen aanleiding om een civiele procedure, al dan niet gezamenlijk, te beginnen tegen (bepaalde) klimaatdemonstranten.
Het bericht 'Populariteit van SUV’s drukt gewicht Nederlandse auto omhoog (en vertraagt daling uitstoot)' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw appreciatie van het nieuwsbericht «Populariteit van SUV’s drukt gewicht Nederlandse auto omhoog (en vertraagt daling uitstoot)»?1
De strekking van dit artikel in de Volkskrant is dat de toename van de populariteit van de «sports utility vehicles» (hierna SUV/SUV’s) het gewicht van de personenauto’s in het Nederlandse wagenpark verhoogt en dat dit de daling in de (CO2-) uitstoot vertraagt. Ik herken het beeld dat auto’s steeds zwaarder worden, maar ik vind het te eenzijdig uiteengezet dat dit enkel komt door de SUV’s. Bij mijn antwoord op vraag 2 licht ik dit verder toe.
Vindt u het steeds groter en zwaarder worden van de gemiddelde Nederlandse auto een negatieve ontwikkeling?
Het steeds groter en zwaarder worden van de gemiddelde Nederlandse auto met een verbrandingsmotor heeft een negatief effect op de CO2-uitstoot. De komst van volledig elektrische auto’s heeft echter een zeer positief effect op de CO2-uitstoot. Volledig elektrische auto’s zijn relatief ook vaak zwaarder dan auto’s met een verbrandingsmotor, dat is vooral verklaarbaar vanwege het extra gewicht van de tractieaccu. Het groter en zwaarder worden van auto’s heeft daarnaast ook een negatieve impact op de (parkeer)ruimte in woonwijken en op wegen.
Echter, ongeacht de SUV-trend is de gemiddelde voertuigmassa van alle typen personenauto’s met verbrandingsmotor toegenomen de afgelopen jaren, onder meer vanwege betere en uitgebreidere veiligheidssystemen en ook door het toepassen van elektrificatie in combinatie met verbrandingsmotoren (o.a. hybride technieken en batterijpakketten). Die laatste ontwikkeling heeft deels ook geleid tot veiligere en schonere voertuigen met een verbrandingsmotor in ons wagenpark.
Wordt de daling van de totale CO2-uitstoot van het Nederlandse wagenpark afgeremd door de groei van grotere voertuigen zoals de «Sports Utility Vehicle» (SUV)?
Het ligt in de rede om te veronderstellen dat grotere en zwaardere voertuigen meer energie verbruiken en daarmee meer CO2-uitstoten (zie ook mijn antwoord op vraag 10). Omdat er geen bij wet vastgestelde definitie van een SUV is (zie mijn antwoorden op vraag 4 en 5) kunnen we alleen schattingen geven op de vraag of SUV’s de CO2-uitstoot van het Nederlandse wagenpark hebben afgeremd en zo ja, hoeveel.
Hoe wordt bepaald welke voertuigen in de Europese Unie of Nederland een SUV zijn en wordt hierbij ook onderscheid gemaakt met bijvoorbeeld een «Multiple Purpose Vehicle» (MPV) ofwel een familieauto?
In de EU zijn voertuigtypes vastgelegd in de Verordening2 «Goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens». Een SUV is geen officiële Europese voertuigcategorie. In de voorgenoemde Verordening wordt wel gebruik gemaakt van de categorie «off-road vehicle (ORV)» met als Europese aanduiding «G». Voor de «multiple purpose vehicle» (MPV) bestaat er wel een aparte voertuigcategorie (carrosseriecode AF).
Houdt de overheid hier data (bijvoorbeeld het aantal geregistreerde voertuigtypes) over bij?
De RDW heeft toegang tot deze informatie, maar registreert niet actief hoeveel voertuigen er van een bepaald type op de Nederlandse wegen rijden.
Welke (onbenutte) mogelijkheden en instrumenten hebben de Rijkoverheid (bijvoorbeeld via belastingen), provincies (bijvoorbeeld via de opcenten) of gemeenten (bijvoorbeeld via parkeervergunningen of -tarieven) om te sturen op het gewicht of de grootte van een auto?
Het Rijk stuurt met de autobelastingen op drie manieren op het gewicht of de grootte van een auto:
De Provincies innen zogenaamde «opcenten» via de motorrijtuigenbelasting (MRB) van het Rijk. Provincies kunnen met dit instrument niet zelf differentiëren in het gewicht of de grootte van een personenauto. Zij zijn gehouden om de MRB-systematiek van het Rijk te volgen.
Gemeenten kunnen op grond van de Gemeentewet parkeertarieven en parkeervergunningen onder andere afhankelijk stellen van de ingenomen oppervlakte. Dit biedt gemeenten theoretisch de mogelijkheid om te sturen op de grootte van een auto. Voor zover mij bekend wordt dit niet toegepast door Nederlandse gemeenten. Ik acht dit ook niet als een reëel instrument vanwege de handhaving van een dergelijke differentiatie in de praktijk.
Acht u het noodzakelijk om de groei van grotere en zwaardere voertuigen af te remmen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe doet u dat en vindt u het instrumentarium waar naar gevraagd wordt onder vraag 6 toereikend?
Nee, als overheid sturen we via de maatregelen zoals genoemd in het antwoord op vraag 6. Dat instrumentarium vind ik toereikend. Het staat mensen vrij om uiteindelijk hun eigen keuze te maken bij de aanschaf van hun auto.
Zijn er landen bij u bekend die actief sturen op het stimuleren van het bezit en gebruik van kleinere auto’s of het ontmoedigen van grote en zwaardere auto’s? Zo ja, hoe doen deze landen dat?
Ik heb op dit moment geen informatie of andere landen naast fiscaal beleid specifiek sturen op het stimuleren van bezit en gebruik van kleinere auto’s en het ontmoedigen van grote en zwaardere voertuigen. Op dit moment zie ik daar ook geen aanleiding toe, omdat we in Nederland naast de in het antwoord op vraag 6 geschetste maatregelen niet sturen op het ontmoedigen van grote en zwaardere auto’s. Als die aanleiding in de toekomst wel ontstaat, zal ik kijken naar eventuele effectieve beleidsmaatregelen van andere landen.
Maakt de overheid onderscheid in voertuigtypes bij (dodelijke) verkeersongevallen? Zo ja, blijkt hieruit dat grotere voertuigen vaker of minder vaak betrokken zijn verkeersongevallen?
Bij de registratie van verkeersongevallen met motorvoertuigen in het bestand geregistreerde ongevallen in Nederland (BRON) wordt indien mogelijk het kenteken van de betrokken voertuigen geregistreerd. Als een kenteken is geregistreerd dan bestaat de mogelijkheid om deze registratie te koppelen met voertuiggegevens uit het kentekenregister van de RDW, waaronder de voertuigcategorie (carrosseriecode AF) en gewichtsklasse. Als bij een ongeval meerdere voertuigen betrokken waren kan daarmee echter nog niet achterhaald worden welk voertuig de veroorzaker van het ongeval was, en of de voertuigcategorie of het gewicht een rol heeft gespeeld bij het ongeval en de ernst daarvan. Dit kan alleen achterhaald worden als specifieker onderzoek naar het betreffende ongeval wordt gedaan.
Resulteert het weggebruik van een SUV tot meer uitstoot van fijnstof, bijvoorbeeld omdat de auto zwaarder is of de banden groter? Hoe zit dat met andere stoffen?
Het weggebruik van grotere en zwaardere voertuigen met verbrandingsmotor resulteert vooral in de uitstoot van meer CO2 aangezien deze voertuigen ten opzichte van kleinere modellen meer brandstof verbruiken. De grootte van een voertuig heeft niet veel invloed op de uitstoot van andere stoffen zoals dieselroetdeeltjes (Pm/Pn), stikstofoxiden (NOx), koolwaterstoffen (HC) en koolmonoxide (CO). Dit komt omdat alle moderne voertuigen met verbrandingsmotor voorzien zijn van systemen voor behandeling van uitlaatgassen zoals driewegkatalysatoren voor benzineauto’s en roetfilters en SCR-katalysatoren voor dieselauto’s. Indien de uitlaatgasnabehandeling van deze systemen goed functioneert dan is de uitstoot van vervuilende stoffen in de uitlaat zeer laag. Dit geldt voor zowel kleine, lichte als ook voor grote, zware auto’s. Elektrische auto’s hebben geen uitstoot aan uitlaat.
Bij grotere, zwaardere voertuigen en bij grotere, bredere banden komt in de praktijk gemiddeld meer bandenslijpsel en fijnstof vrij dan bij kleinere, lichtere auto’s met kleinere, smallere banden. Het Rijk adviseert automobilisten de banden goed op spanning te houden door deze elke twee maanden te controleren. Hiermee wordt onnodige slijtage voorkomen. Bovendien helpt het om in de lente en zomer niet door te blijven rijden op winterbanden, omdat deze bij hogere temperaturen harder slijten dan zomer- of allseasonbanden. Tot slot zijn nieuwe banden voorzien van een Europees bandenlabel waarop de prestaties van de band staan aangegeven. De Europese Commissie heeft aangekondigd dat op termijn ook de bandenslijtage op het label zal worden opgenomen zodat de automobilist kan kiezen voor banden die minder hard slijten.
Op welke manieren stuurt de EU of Nederland op de energie efficiëntie van voertuigen? Bestaan hier normen voor? Zo nee, vindt u het wenselijk dat hier normen voor komen?
Zowel de EU als Nederland hebben maatregelen genomen om de energie-efficiëntie van voertuigen te stimuleren. Zo hebben Europese CO2-normen voor voertuigen geleid tot een daling van het brandstofverbruik. In Nederland stimuleren we energie-efficiënte voertuigen daarnaast door ons BPM-systeem en subsidiëren we elektrische auto’s, die per definitie energie-efficiënter zijn dan auto’s met verbrandingsmotor. Tot slot zorgen energielabels voor extra bewustzijn bij consumenten, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken bij de aanschaf van een nieuwe auto. De genoemde maatregelen hebben de afgelopen jaren bijgedragen aan een efficiëntievergroting van voertuigen.
Het bericht dat de diepte van vaargeul Boontjes nog ter discussie staat |
|
Harry Bevers (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Diepte vaargeul Boontjes staat nog ter discussie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
We herkennen de wens van de havenbedrijven uit Harlingen om de haven bereikbaar te houden. Zoals in het bericht ook staat, wordt over de onderhoudssituatie van de vaargeul Boontjes later dit jaar een besluit genomen in afstemming met de provincie Fryslân en het Omgevingsberaad Waddengebied. In dit beraad zijn de havenbedrijven ook vertegenwoordigd.
Hoe kijkt u aan tegen de stelling van de haven van Harlingen dat grote schepen straks vastlopen op het wad, terwijl de nieuwe sluis Kornwerderzand juist voor grote schepen geschikt wordt gemaakt?
Deze stelling wordt niet herkend. Zoals bij de beantwoording van de Kamervragen van de leden Koerhuis en Bevers2 eerder dit jaar ook al is aangegeven, is er geen directe relatie tussen de aanleg van een grotere sluis op Kornwerderzand en de onderhoudssituatie van de Boontjes. De grotere sluis heeft tot doel om het IJsselmeer voor grotere schepen toegankelijk te maken vanaf zee. Dat is ook het uitgangspunt geweest voor de Bestuursovereenkomst met Fryslân voor deze sluis. Ten tijde van het opstellen en afsluiten van deze bestuursovereenkomst was al bekend dat de onderhoudsdiepte van de vaarweg Boontjes onzeker was. Er zijn meerdere vaargeulen waar de scheepvaart gebruik van kan maken van en naar de nieuwe sluis. In de MKBA die de provincie heeft laten maken voor de verbreding van de sluis, speelden de vaargeulen in de Waddenzee, of de Boontjes in het bijzonder, geen directe rol.
Hoe rijmt u deze stelling met uw eerdere beantwoording op onze schriftelijke vragen dat er geen relatie is tussen de diepte van vaarweg Boontjes en de nieuwe sluis Kornwerderzand (Aanhangsel handelingen 2022–2023, 1295)?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de haven van Harlingen ruim 25.000 teu containers per jaar overslaat?
Uit de monitoringsrapportage als onderdeel van de evaluatie onderhoudspilot Boontjes3 van vorig jaar, blijkt dat er in 2020: 28.806 TEU, 2021: 27.121 TEU en in 2022: 25.132 TEU zijn overgeslagen in Harlingen.
Wat is de verwachte stijging van het aantal containers voor de haven van Harlingen als gevolg van de nieuwe sluis Kornwerderzand?
Of de ontwikkeling van een grotere sluis zal bijdragen aan grotere groei van de containeroverslag, is op dit moment niet bekend. Zoals al aangegeven zien we geen direct verband tussen de grotere sluis en de haven Harlingen. De afmetingen van de vaargeul Boontjes veranderen door het project van de provincie Fryslân niet. Cijfers uit de afgelopen jaren laten ook geen stijging zien.
Klopt het dat vaarweg Boontjes hierdoor een hoofdvaarweg kan worden?
Nee. Het aantal vervoerde containers of tonnage was een criterium4 dat in de Nota Mobiliteit uit 2004 werd gehanteerd. Met de komst van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is dit criterium in 2012 komen te vervallen. De SVIR is op zijn beurt afgelopen jaar komen te vervallen met de komst van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Het aantal vervoerde containers is daarmee geen basis voor het aanwijzen van de Boontjes als hoofdvaarweg. Binnen de ontwikkeling van een basiskwaliteitsniveau voor het hoofdvaarwegennet zal de typologie van de vaarwegen worden geactualiseerd. Hierbij worden de vervoersvolume mogelijk weer als criteria gebruikt om vaarwegen te waarderen en te rangschikken. Zodra dit is uitgewerkt zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.
Herinnert u zich de Agenda voor het Waddengebied 2050 waarin overheden, natuurorganisaties, visserijorganisaties en de samenwerkende havens een gezamenlijke koers hebben geformuleerd voor het Waddengebied (Kamerstuk 29 684, nr. 210)?2
Ja.
Klopt het op diepte houden van vaarweg De Boontjes een breekpunt was voor de vereniging van Waddenzeegemeenten en de Waddenzeehavens voor het ondertekenen van de Agenda voor het Waddengebied 2050?
Ja, dit was de zogenaamde «voetnoten discussie» in het Omgevingsberaad Waddengebied n.a.v. de doorwerking van de Agenda van het waddengebied 2050 in het Nationaal Waterprogramma 2022–2027 (NWP).
Herinnert u zich dat u in het Bestuurlijk Overleg Waddengebied van 2 december 2020 heeft besloten om vaarweg Boontjes op diepte te houden en dit in het Nationaal Waterprogramma 2022–2027 vast te leggen op een diepte van 3,80m NAP?
Bij het Bestuurlijk Overleg Waddengebied van 3 december 2020 heeft het Ministerie van IenW aangegeven de betreffende voetnoten te verwijderen. Dit is ook per brief aan de voorzitter van het Omgevingsberaad Waddengebied bevestigd op 16 december 2021. Daarbij is aangegeven dat de afmetingen van de Boontjes6 in principe worden gegarandeerd gedurende de looptijd van het Nationaal Waterprogramma ‘21–‘27 (NWP) en dat alleen de eerder gemaakte afspraken met de regio over de evaluatie van de onderhoudspilot daar verandering in kan aanbrengen. Dit is bij eerdere Kamervragen ook zo geantwoord (6 december 20217 en 18 januari 20238), alsmede tijdens het Commissiedebat Wadden van 18 januari 2023.
Bent u bereid om, gezien de nieuwe sluis Kornwerderzand en de verwachte stijging van het aantal containers voor de haven van Harlingen, te onderzoeken of en hoe hoofdvaarweg Amsterdam-Zwolle kan worden uitgebreid naar Harlingen?
Er zijn al mogelijkheden om vanaf Amsterdam en of Zwolle via het hoofdvaarwegennet naar Harlingen te varen, zoals vastgelegd in het NWP. De vaarwegen over het IJsselmeer richting Harlingen worden binnen het project Verruiming Sluiscomplex Kornwerderzand door de provincie Fryslân al verdiept. Een onderzoek naar uitbreiding van het hoofdvaarwegennet is daarom niet nodig. Zie ook antwoord 6 en 7.
Het bericht 'De zee bij Nederland stijgt steeds sneller. Nu met 2.9 millimeter per jaar' |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «De zee bij Nederland stijgt steeds sneller. Nu met 2.9 millimeter per jaar»?1
Kunt u aangeven hoe het Gebruiksruimtebesluit Waddenzee, waarin nog wordt uitgegaan van een zeespiegelstijging van 4 millimeter per jaar, van invloed is of zal zijn bij uw beoordeling over mijnbouw onder de Waddenzee en specifiek bij uw besluit over een vergunning voor NAM om te mogen starten met een nieuwe gaswinning voor NAM onder de Waddenzee vanuit Ternaard?
Kunt u inzichtelijk maken hoe een verschil tussen 2,4 mm/jr en 2.9 mm/jr een verschil zal inhouden voor de nog resterende «gebruiksruimte» voor mijnbouw onder de Waddenzee op basis van het «Hand aan de Kraan principe»?
Onlangs heeft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een advies uitgebracht over de te verwachten stijging van de zeespiegel. SodM adviseerde om uit te gaan van 3.3 mm/jr; kunt u reflecteren waar de grote relatieve verschillen op gebaseerd zijn tussen de 2,4 mm/jr uit het Gebruiksruimtebesluit Waddenzee en de stijging van de 3,3 mm/jr uit het onafhankelijke advies van het SodM?
Kunt u aangeven welke van de bovengenoemde scenario’s door de Deltacommissie gehanteerd wordt over de stijging van de zeespiegel langs de Nederlandse Noordzeekust en Waddenzeekust?
Als dat gebeurt op basis van een andere zeespiegelstijgingsscenario, kunt u dan aangeven waarom en hoe al deze verschillende scenario’s zich tot elkaar verhouden?
Bent u het met SodM eens dat de voorspellingen van Deltares ongeschikt zijn voor de beoordeling van de veiligheid van mijnbouwprojecten onder de Waddenzee en dat er vanuit het voorzorgsbeginsel beter is uit te gaan van een hogere zeespiegelstijging dan Deltares voorspelt? Zo nee, waarom niet?
De NAM heeft een vergunning aangevraagd tot 2037; kunt u aangeven met hoeveel mm de zeespiegel langs de Nederlandse Noordzeekust en Waddenzeekust gestegen zal zijn in 2037 en op welk scenario baseert u zich dan?
Deelt u de mening dat er aantoonbaar wetenschappelijke twijfel is over de te verwachten stijging van de zeespiegel langs de Nederlandse kust?
Erkent u dat onafhankelijk juridisch advies aan de Tweede Kamer over gaswinning onder de Waddenzee stelt dat het kabinet bij de aanwezigheid van wetenschappelijke twijfel geen vergunning voor nieuwe aardgaswinning onder de Waddenzee mag verlenen? (Kamerstuk 32 670, nr. 202) Gaat u dat advies opvolgen?
De beveiliging van luchthaven Schiphol. |
|
Derk Boswijk (CDA), Harmen Krul (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de onthullingen door Vrije Vogels Media over lekken in de beveiliging van luchthaven Schiphol?1
In het kader van de gezamenlijke inspanningen in het tegengaan van ondermijning, is het onacceptabel dat personen van wie het arbeidscontract is beëindigd toegang blijven houden tot de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke gebieden van de luchthaven Schiphol.
Heeft u een beeld van de omvang van de beveiligingsproblemen zoals deze zijn geconstateerd?
Nee, er is geen beeld bekend van de omvang. Wel is bekend dat het signaal uitsluitend betrekking heeft op het niet-inleveren van toegangspassen en in mindere mate van bedrijfskleding en portofoons door personen van wie het dienstverband reeds beëindigd is.
Heeft u in beeld bij welke onderdelen van Schiphol bedrijfskleding, toegangspassen en portofoons van oud-medewerkers in handen (kunnen) zijn van onbevoegden?
Bij beëindiging dienstverband dient de werkgever Royal Schiphol Group te informeren en de Schipholpas te retourneren aan Royal Schiphol Group. Hetzelfde geldt voor kleding en portofoons. Vervolgens worden deze toegangspassen door Schiphol geblokkeerd. Schiphol spreekt bedrijven erop aan als de pas niet is ingeleverd. Met name uitzendbureaus zijn hierbij in beeld. Als bij Royal Schiphol Group bekend wordt dat passen niet zijn ingeleverd, worden de betreffende bedrijven hierop aangesproken en kunnen ook sancties worden opgelegd.
Deelt u de mening dat zowel aan de «voorkant» van Schiphol, aan de reizigerskant, als aan de «achterkant», de medewerkerskant, de beveiliging op orde moet zijn?
Ja.
Waar is de regie belegd om de veiligheid aan de achterkant van het reilen en zeilen op Schiphol goed te borgen?
Royal Schiphol Group is als luchthavenexploitant verantwoordelijk voor het toegangsbeleid op de luchthaven. Schiphol heeft in de Regeling Toelating Schiphol voorwaarden opgenomen voor het toegangsbeleid en gebruik van de luchthavenpas. Hierin is opgenomen dat werkgevers de Schipholpas na beëindiging van het dienstverband van de werknemer dienen te retourneren bij de luchthaven.
Deelt u de mening dat inconsequent beleid ten aanzien van het inleveren van bedrijfskleding, toegangspassen en portofoons bij beëindiging van het dienstverband zorgt voor onaanvaardbare veiligheidsrisico’s en voor risico's op ondermijning?
Voor wat betreft de veiligheidsrisico’s voor de burgerluchtvaart tegen terrorisme deel ik deze mening niet. Pas na de toegangscontrole komt personeel immers bij de beveiligingscontrole, waar wordt gecontroleerd of geen verboden voorwerpen zoals wapens en explosieven worden meegenomen. Deze controle wordt zorgvuldig uitgevoerd, hetgeen ook is te zien in het item van Vrije Vogels Media. Enkel het verkrijgen van toegang met een Schipholpas is daarmee onwenselijk, maar vormt geen veiligheidsrisico voor de beveiliging van de burgerluchtvaart.
Voor risico’s op ondermijning, deel ik de mening wel. Op basis van het signaal van Vrije Vogels Media lijkt namelijk wel sprake te zijn van een onjuiste naleving van het inleverbeleid, hetgeen onaanvaardbare risico's op ondermijning tot gevolg kan hebben.
In opdracht van de gemeente Haarlem en de Stuurgroep Aanpak Ondermijning Noord-Holland is in 2020 het Ondermijningsbeeld Schiphol2 opgesteld. Hierin is de verschijningsvorm van ondermijning op Schiphol in kaart gebracht. Ondermijning wordt in de context van deze mainport gezien als criminaliteit waarbij Schipholpashouders betrokken zijn en misbruik maken van hun positie of bevoegdheden. Gebleken is dat ook de logistieke en bedrijfsmatige infrastructuur op de luchthaven in georganiseerd verband wordt misbruikt. Dit is eveneens aangemerkt als ondermijning. Op basis van de aanbevelingen uit het Ondermijningsbeeld is een Plan Van Aanpak Ondermijning Schiphol opgesteld vanuit het Programma Aanpak Ondermijning Schiphol. Dit programma onder de naam «Sterke Luchthaven» kent inmiddels een structureel karakter. Het plan kent drie hoofdprioriteiten: Locatiegerichte aanpak, Branchegerichte aanpak, en Integriteit pashouders.
Publieke en private partijen werken vanuit deze aanpak intensief samen om ondermijning op en rond Schiphol tegen te gaan. Vanuit het platform Sterke Luchthaven3 wordt integraal samengewerkt aan de aanpak van georganiseerde criminaliteit, door het weerbaarder maken van zowel medewerkers als (logistieke) processen, het opwerpen van barrières (fysiek, procesmatig, sociaal), het verhogen van awareness en (in afstemming met de verantwoordelijke partners) het uitvoeren van een gecombineerde inzet van toezicht, handhaving en opsporing.
Vanuit de gezamenlijke inspanning in het tegengaan van ondermijning wordt er vanuit een duidelijk en indringend urgentiebesef geïnvesteerd in de aanpak en sinds de oorsprong van de aanpak ook verantwoordelijkheid genomen om risico’s om misbruik te maken van de Schipholpas terug te dringen. De risico’s bij het niet inleveren van een Schipholpas worden gezien en worden betrokken in de aanpak.
Vanuit het plan van aanpak drugssmokkel via mainports investeer ik in de ondermijningsaanpak op Schiphol en mijn departement houdt dan ook nauw contact met de betrokken partners over monitoring van de aanpak, onder meer ten aanzien van de pasproblematiek op Schiphol.
Hoe kan het dat met de grote aandacht die er is voor de aanpak van ondermijning op essentiële knooppunten, basiszaken als het inleveren van toegangspassen en het deactiveren van oude toegangspassen niet op orde zijn?
Royal Schiphol Group is als luchthavenexploitant verantwoordelijk voor het toegangsbeleid op de luchthaven. De verantwoordelijkheid voor het inleveren van toegangspassen ligt bij de verschillende werkgevers op Schiphol. Schiphol constateert dat sommige werkgevers zich onvoldoende bewust zijn van de ernst van ondermijning op de luchthaven Schiphol en/of hun interne beleid ten aanzien van toegangspassen niet voldoende op orde hebben.
Daarnaast heeft Schiphol informatie nodig (van de werknemer of een organisatie) om te bepalen of een Schipholpas moet worden ingetrokken. Vanuit de aanpak ondermijning is recent het onderzoeksrapport van de landsadvocaat opgeleverd welke een uiteenzetting geeft van de juridische (on)mogelijkheden waarvan partners gebruik kunnen maken om in het kader van de Schipholpas informatie aan elkaar te verstrekken. Gebleken is dat de huidige wet- en regelgeving wel mogelijkheden biedt voor partners om gegevens te verwerken, maar dat de toepassing van de verstrekking in de praktijk echter zeer beperkt, zeer complex en zeer vertragend werkt. Over dit ervaren knelpunt is contact met het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Om zowel bedrijven als pashouders (nog) meer bewust te maken van de ernst van ondermijning op luchthaven Schiphol wordt er vanuit de aanpak ondermijning Schiphol naast het bevorderen van integer gedrag, het stimuleren tot het melden van signalen, en het tegengaan van corruptie ook geïnvesteerd op het verhogen van de bewustwording rondom ondermijnende criminaliteit bij bedrijven en medewerkers op de luchthaven. Hier wordt via verschillende wegen uitvoering aan gegeven. Zo worden er awareness-trainingen aangeboden aan luchthavenmedewerkers, is er een e-learning beschikbaar, en wordt er middels diverse communicatie- en campagne-uitingen bij stilgestaan (o.a. Geef Criminelen Geen Kans-campagne en Meld Misdaad Anoniem). Daarnaast worden publiek-private Points of Contact Ondermijning (POCO’s) opgeleid. Deze POCO’s geven de strijd tegen ondermijning een vaste plek binnen hun organisatie en zorgen voor samenhang en samenwerking. Ze vormen samen een stevig netwerk. Voor de aanpak van ondermijning vanuit landelijk perspectief staat de mainport Schiphol goed in verbinding met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en met de andere grote logistieke knooppunten. Dergelijke onderwerpen kunnen dan ook snel integraal worden afgestemd en opgepakt.
Wat zijn de consequenties voor de onderdelen van een luchthaven, zoals afdelingen en bedrijven, die deze basiszaken niet op orde hebben?
Royal Schiphol Group is verantwoordelijk voor het toegangsbeleid op de luchthaven en kan bij het niet naleven van hieraan gestelde voorwaarden werkgevers sanctioneren. Bij vaststelling van niet-naleving van het toegangsbeleid bestaan zulke sancties uit het blokkeren van pasaanvragen, het blokkeren van reeds uitgegeven passen en in het ergste geval uitsluiting van werkzaamheden op Schiphol.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) houdt toezicht op de correcte uitvoering van de beveiligingsmaatregelen. Als dat nodig is, kan de KMar daarbij handhavend optreden en maatregelen (doen) treffen.
Welke stappen zijn er sinds de berichtgeving van Vrije Vogels Media gezet om de beveiliging door te lichten en lekken te dichten?
Royal Schiphol Group spreekt werkgevers nogmaals aan op hun verantwoordelijkheid om Schiphol te informeren wanneer het contract van een werknemer is beëindigd, zodat Schiphol de passen kan blokkeren. Tevens wijst Royal Schiphol Group werkgevers op hun verantwoordelijkheid om werkkleding en portofoons in te leveren bij einde dienstverband en toe te zien dat alle afzonderlijke items geretourneerd worden. Zodra Schiphol signalen krijgt dat deze inname en controle niet goed verloopt, zal Schiphol sancties opleggen aan de betreffende werkgever. Royal Schiphol Group intensiveert verder het toezicht op de correcte uitvoering door steekproefsgewijs audits uit te voeren op werkgevers om te controleren of hun personeelsbestand correspondeert met de lijst uitgegeven Schipholpassen. De eerste audits staan deze zomer gepland.
Royal Schiphol Group heeft daarnaast opdracht gegeven voor de ontwikkeling van een automatische alarmering om actie te nemen op Schipholpassen die langere tijd niet gebruikt worden en gaat hogere boetes opleggen aan bedrijven die hun vervallen Schipholpassen niet inleveren. De projectleiders van Sterke Luchthaven zullen bij bedrijfsbezoeken benadrukken dat het niet op orde hebben van het interne passenbeleid een risico is voor ondermijnende criminaliteit. Binnen de aanpak wordt nadrukkelijk stilgestaan bij de kwetsbaarheid die medewerkers kunnen hebben, doordat ze in het bezit zijn van een Schipholpas.
Het bericht dat Amsterdam autoroutes dwars door de stad wil afsluiten |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Amsterdam wil autoroutes dwars door de stad schrappen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Voor het Ministerie van IenW staat voorop dat woningen, werk en voorzieningen op een verkeersveilige manier en voor iedereen bereikbaar moeten zijn. De gemeente is daarbij verantwoordelijk voor het lokale mobiliteitsbeleid. De plannen van de gemeente Amsterdam hebben naar verwachting echter wel een effect op de doorstroming van de Ring A10.
Deelt u de mening dat de meeste mensen de auto, ook in gemeente Amsterdam, nodig hebben om naar werk, familie en vrienden en voorzieningen te gaan?
De feitelijke situatie is dat de auto het grootste aandeel in de mobiliteit van mensen heeft (circa 70% van alle kilometers) en werk, familie en vrienden en voorzieningen bereikbaar maakt; zie ook de Ontwikkelagenda Toekomstperspectief Automobiliteit.2 De auto biedt vrijheid, wordt hoog gewaardeerd en is snel, comfortabel en flexibel.
Ook naar de toekomst blijft de auto belangrijk, waarbij het ministerie de kracht van alle modaliteiten wil benutten. In stedelijk gebied hebben de fiets en het openbaar vervoer een prominente rol, maar ook daar blijft vraag naar automobiliteit.
Herinnert u zich uw toezegging dat een goede ontsluiting van nieuwe woonwijken gaat over alle modaliteiten, dus ook de auto, en uw uitspraak dat het beste tijdperk van de auto nog voor ons ligt?2, 3
Ja.
Hoe verhoudt deze toezegging zich tot het plan van gemeente Amsterdam om de auto uit de stad te weren?
Het plan van de gemeente Amsterdam, zoals dat is gepresenteerd in het artikel, gaat niet om de «auto uit de stad te weren», maar richt zich op het verkeer dat dwars door de stad rijdt en daarmee impact heeft op verkeersveiligheid en leefbaarheid. Het verkeer zal hierdoor mogelijk meer van de stad naar de Ring A10 verschuiven. Vanwege het (boven)regionale belang van de A10 is het niet de bedoeling dat er een verminderde doorstroming ontstaat op de A10 door het plan van de gemeente, zie daartoe ook het antwoord op vraag 11.
Kent u het bericht «ANWB: Ring A10 komt vast te staan door plannen om auto te weren uit binnenstad»?4
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Zie antwoord op vraag 8.
Wat is de impact van het plan van gemeente Amsterdam op de doorstroming en verkeersveiligheid van de Ring A10?
De plannen zijn voor zover bekend bij IenW nog niet uitgewerkt door de gemeente Amsterdam. Het ministerie is met de gemeente Amsterdam in overleg. IenW hecht er belang aan dat de gemeente ervoor zorgt dat verminderde doorstroom op de Ring A10 voorkomen dient te worden.
Wat is de positieve impact van de geplande Zuidasdok op de doorstroming van de Ring A10 Zuid? In hoeverre wordt dit teniet gedaan door de negatieve impact van het plan van gemeente Amsterdam?
De A10 Zuid is een van de drukste verbindingen van Nederland. De A10 Zuid maakt onderdeel uit van de Ring A10. Dit is een cruciale schakel in het hoofdwegennet met wegverbindingen naar de landsdelen noordwest, oost, zuid en zuidwest. Naar verwachting nemen de verkeersdrukte en de files op de A10 Zuid verder toe. Volgens het verkeerskundige analyse nut en noodzaak – Herijking onderzoeken TB ZuidasDok van Arcadis (16 maart 2020) reduceert het project Zuidasdok de file met 8%.6 Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 zijn de plannen van de gemeente voor zover bekend bij IenW nog niet uitgewerkt. Het effect van het plan van gemeente Amsterdam is bij IenW ook niet bekend. Zonder nader onderzoek is het niet te zeggen of dit het effect van Zuidasdok (deels) zal verminderen.
Wat is de impact van het plan van gemeente Amsterdam op de doorstroming en verkeersveiligheid van de omliggende gemeenten?
Deze effecten zijn nog niet bekend bij IenW en zijn onderdeel van de gesprekken tussen IenW en de gemeente Amsterdam. Als het plan van gemeente Amsterdam leidt tot een verminderende doorstroming op de A10, dan zal dat ook effect kunnen hebben op de bereikbaarheid van omliggende gemeenten.
Deelt u de mening dat rijkswegen geen problemen moeten krijgen door het plan van een gemeente om de auto uit de stad te weren?
Ja deze mening deel ik. Het Ministerie van IenW is met de gemeente Amsterdam hierover in overleg.
De Kaderrichtlijn Water en het rapport ‘Een KRW-risicoanalyse voor de vergunningverlening voor de bouw- en infrasector’ |
|
Lisa van Ginneken (D66), Tjeerd de Groot (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u garanderen dat de KRW-doelen worden gehaald?1
Voorop staat dat het van groot belang is dat de KRW-doelen bereikt worden. Een goede waterkwaliteit en voldoende grondwater zijn noodzakelijke randvoorwaarden voor onder andere de natuur, onze drinkwatervoorziening en onze brede welvaart. Bovendien geldt dat waar deze doelen niet gehaald worden en evenmin een geldig beroep op de uitzonderingsgronden van de KRW gedaan kan worden, Nederland niet aan haar Europese verplichtingen voor de KRW voldoet. Daarom doen Rijk en regio’s er alles aan om in 2027 aan de KRW te kunnen voldoen, onder meer via het KRW-impulsprogramma dat is aangekondigd in de brief2 van 11 april 2023. Garanties dat alle KRW-doelen gehaald worden kunnen echter niet gegeven worden.
Zoals aangegeven in de brief van 11 april 2023 in reactie op de motie van het lid Minhas c.s., is het geven van een gedetailleerd beeld van het totale KRW-doelbereik complex, gezien het grote aantal doelen en waterlichamen: het gaat om 745 oppervlaktewaterlichamen met per waterlichaam ca. 140 doelen voor o.a. stoffen, biologie en nutriënten, en 23 grondwaterlichamen met per waterlichaam ca. 12 doelen. Dit komt erop neer dat er in Nederland op grond van de KRW in totaal meer dan 100.000 doelen zijn waarop we kunnen worden afgerekend.
Met de uitvoering van de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–20273 en het in de brief van 11 april 2023 genoemde KRW-impulsprogramma, waarover u in aanloop naar het Commissiedebat Water van 7 juni nader geïnformeerd zult worden, doen Rijk en regio’s er alles aan om alle doelen in alle waterlichamen te bereiken. Tegelijk zijn er stevige hobbels die nog genomen moeten worden. Zo is doelbereik mede afhankelijk van een succesvolle transitie in het landelijk gebied en in de landbouw, kampen waterbeheerders met de opkomst van invasieve soorten, en is er sprake van historische belasting met persistente chemische stoffen en verontreiniging in beken en rivieren die vanuit bovenstroomse landen afkomstig is. Het is dan ook de verwachting dat ook in 2027 in een aantal gevallen de doelen nog niet behaald zullen zijn. Dit is in lijn met de verwachting van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, die in zijn advies van 11 mei4 concludeert dat met het huidige beleid de doelen nog buiten bereik zijn en die adviseert om aanvullende maatregelen te nemen. Binnenkort ontvangt u de kabinetsreactie op dit advies.
Waar de doelen niet bereikt worden, zal een beroep gedaan moeten worden op de uitzonderingsmogelijkheden die de KRW biedt om aan de richtlijn te kunnen voldoen. De KRW stelt hieraan de nodige randvoorwaarden, waaraan ook zal moeten worden voldaan.
Zoals toegelicht in de Kamerbrief voor het Wetgevingsoverleg Water van 21 november 2022, bereidt Nederland zich voor op de verantwoording die wordt opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen in 20275.
Wat is uw reactie op de onderzoeksconclusie dat de bouwsector jaarlijks €17,5 miljard schade zal ondervinden als de vergunningverlening wordt beperkt door het niet halen van de KRW-doelen?
De zorg die schuilgaat achter het rapport, namelijk dat er wederom projecten risico’s lopen door een ontoereikende milieutoestand, wordt gedeeld. Projecten kunnen namelijk in beginsel inderdaad geen doorgang vinden als ze in strijd komen met de KRW-doelstellingen (zoals de Kamer ook is gemeld in de brief van 16 november 20216). Dit betekent dat bij projecten met een (te grote) negatieve impact op de waterkwaliteit of grondwaterkwantiteit maatregelen moeten worden genomen, of dat die projecten niet in de voorgenomen vorm kunnen plaatsvinden. De conclusie uit het rapport over de omvang van dit probleem wordt echter niet gedeeld.
Uit de KRW volgt dat projecten er niet toe mogen leiden dat de toestand van een waterlichaam achteruitgaat, of dat het tijdig bereiken van een goede toestand in gevaar kan komen. Anders dan het rapport stelt, introduceert de Omgevingswet op dit punt geen strenger toetsingskader. Ook onder de Waterwet vindt al een directe toets plaats aan de doelen van de KRW7. Dit is ook verplicht op grond van de KRW zelf8.
Deze verplichte toets bij projecten is nader uitgelegd in enkele arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het achteruitgangsverbod is strenger als de relevante parameters van het waterlichaam waarin het effect optreedt al in een slechte toestand verkeren. Hoe dit precies uitpakt voor een project is sterk afhankelijk van de invloed die een project heeft op het waterlichaam: welke parameter wordt door het project geraakt, in welke mate, en in welke toestand verkeert die parameter in het desbetreffende waterlichaam?
De conclusie van het genoemde rapport is gebaseerd op een analyse van drie verschillende activiteiten die in de bouwsector plaatsvinden, de mogelijke risico’s die die activiteiten lopen om in strijd te komen met de KRW-doelstellingen en de potentieel daarmee gepaard gaande financiële gevolgen. Het rapport gaat in op de volgende activiteiten: gebruik van waterstaatswerken, grondwateronttrekkingen en lozingen van saneringswater.
Wat betreft het gebruikmaken van waterstaatswerken stelt het rapport dat 86% van de waterbouwprojecten een risico loopt, enkel omdat aangenomen wordt dat in 86% van de waterlichamen de biologische doelen niet bereikt zullen zijn. Een dergelijk evenredig verband bestaat echter niet. Zo volgt niet uit het rapport dat alle waterbouwprojecten ook in die 86% van de waterlichamen plaatsvinden, en bovendien staat dat ook niet gelijk aan het risico dat die projecten lopen. Een project kan ook risico lopen in een waterlichaam waar de doelen wel gehaald worden; ook daar mag immers geen achteruitgang plaatsvinden.
Andersom geldt dat een project in een waterlichaam waar de doelen niet gehaald worden, op zichzelf nog niet dat doelbereik verder in gevaar hoeft te brengen; dat ligt er volledig aan of het project überhaupt invloed heeft op de betreffende kwaliteitselementen die niet in een goede toestand verkeren en hoe groot die invloed dan is. Dergelijke conclusies kunnen op dit moment dan ook niet getrokken worden.
Daarnaast is van belang dat waterbouwprojecten op grond van de geldende wet- en regelgeving al jarenlang worden getoetst aan de KRW-doelen. Er zijn thans geen voorbeelden bekend van projecten die om deze reden geen doorgang konden vinden. Het ligt dan ook niet in de lijn der verwachting dat het aantal projecten dat wel een risico loopt, veel groter zou worden na 2027.
Het rapport concludeert daarnaast dat 10% van de woningbouwprojecten bij het onttrekken van grondwater een risico loopt om niet vergund te worden. Waar het gaat om permanente onttrekkingen (onttrekkingen tijdens de gebruiksfase van woonwijken en met nieuwe woningen samenhangende aanvullende drinkwaterwinningen) kan het inderdaad zo zijn dat dit in bepaalde gevallen leidt tot een overexploitatie van een grondwaterlichaam, of tot een toename van reeds bestaande grondwatertekorten. Dit is een gevolg van het feit dat er geen oneindige grondwatervoorraad bestaat. Of het inderdaad om 10% van de woningbouwopgave gaat is echter niet uit het rapport af te leiden.9 Ook hier geldt dat de daadwerkelijke risico’s zeer casus-specifiek zullen zijn. Via de wettelijk verplichte watertoets adviseren waterbeheerders al jarenlang op de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Dergelijk hoge cijfers zijn tot nu toe niet gebleken. Zoals is aangegeven in de brief van 25 november 202210 over water en bodem als sturend principe in de ruimtelijke ordening, wordt in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied met alle betrokkenen gewerkt aan een robuust grondwatersysteem waarbinnen zoveel mogelijk functies gefaciliteerd worden. De beschikbare grondwatervoorraad zal dan ook een van de sturende elementen zijn binnen de ruimtelijke inrichting om zo te zorgen dat de benodigde grondwateronttrekkingen plaatsvinden op plaatsen waar dat verantwoord is.
Waar het rapport verwijst naar het in oppervlaktewaterlichamen lozen van water afkomstig van bodemsaneringen, die bijvoorbeeld regelmatig voorkomen bij woningbouwprojecten, zullen zich inderdaad risico’s kunnen voordoen. Ook hier geldt echter dat het antwoord op de vraag of deze lozingen in strijd komen met de KRW-doelstellingen zeer casus-specifiek zal zijn. Zie bijvoorbeeld de recente uitspraak11 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat in dat concrete geval geen probleem bestond voor de lozing van saneringswater met daarin KRW-relevante stoffen. Ook wanneer in het ontvangende oppervlaktewater de geldende KRW-norm reeds wordt overschreden, betekent dat nog niet dat geen enkele lozing van die stof meer mogelijk is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak12 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de lozing van PFOS. De generieke conclusie van het rapport dat in dergelijke gevallen 100% risico bestaat op het niet kunnen doorgaan van dergelijke lozingen, wordt op basis van de huidige jurisprudentie dan ook niet gedeeld.
Ten slotte is het niet zo dat het rapport stelt dat de bouwsector jaarlijks € 17,5 miljard schade zal ondervinden. Het rapport stelt dat het gaat om een potentieel gemiste omzet van € 12,8 miljard voor woningbouw en € 4,8 miljard voor infrastructuur. Deze bedragen zijn gebaseerd op de hierboven genoemde risico-inschatting voor vergunningverlening. Los van het feit dat die risico-inschatting niet gedeeld wordt (zie hierboven), is het niet zo dat die risico’s zich ook zeker zullen voordoen en de genoemde omzet dus inderdaad wordt misgelopen. In gevallen waarin deze risico’s zich inderdaad voordoen, kunnen die mogelijk nog gemitigeerd worden door andere locatiekeuzes. Waar ook dat niet lukt biedt de KRW – onder randvoorwaarden – nog een uitzonderingsmogelijkheid voor projecten van hoger openbaar belang.
In hoeverre denkt u de woningbouwambities waar te kunnen maken als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Hoewel er geen garanties zijn hoe een rechter na 2027 precies projecten zal toetsen aan de KRW-doelstellingen, is er op basis van de huidige jurisprudentie geen aanleiding om te veronderstellen dat het al dan niet doorgang kunnen vinden van projecten samenhangt met het wel of niet halen van de KRW-doelen in 2027. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2, mogen projecten ook op dit moment al geen achteruitgang van de toestand veroorzaken of in de weg staan aan het bereiken van de KRW-doelen. Ook het wel voldoen aan de KRW-doelen in 2027 maakt niet dat projecten dan achteruitgang van de toestand mogen bewerkstelligen.
Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 2, is er op dit moment geen reden om aan te nemen dat er een generiek probleem zal ontstaan voor het doorgang kunnen vinden van projecten (zoals voor woningbouw of infrastructuur voor energie, mobiliteit en waterveiligheid). Dit is namelijk sterk afhankelijk van onder andere het type project, de mate waarin – en welke – parameters voor de waterkwaliteit hierdoor beïnvloed worden, en de toestand van deze parameters in het waterlichaam dat door het project wordt beïnvloed.
In de Woondeals hebben de gemeenten aangegeven welke locaties zij geschikt achten voor woningbouw en in welke hoeveelheden. Hierbij is door de gemeenten al gekeken naar de randvoorwaarden voor woningbouw. Mochten er projecten zijn waar het voldoen aan de KRW-doelen op gespannen voet staat met de woningbouwopgave, dan kan er aan de versnellingstafels worden gezocht naar een oplossing.
Waar alsnog problemen zouden optreden bij individuele (maatschappelijk essentiële) projecten, kan worden bezien of gebruik kan worden gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid die de KRW biedt voor projecten van hoger openbaar belang die in strijd komen met de ecologische doelen voor oppervlaktewater en de goede kwantitatieve toestand voor grondwaterlichamen. Het KRW-impulsprogramma zal hier ook aandacht aan besteden. Projecten in het kader van bijvoorbeeld de waterveiligheid, waarnaar het rapport verwijst, zouden mogelijk onder deze uitzonderingsmogelijkheid geschaard kunnen worden en daarmee doorgang kunnen vinden, mochten ze al in strijd komen met de KRW-doelstellingen. Doorgang van dergelijke projecten is nodig om ervoor te zorgen dat in 2050 alle primaire keringen voldoen aan de norm, zoals vastgelegd in de Waterwet.
Tevens is het relevant te melden dat het Nederlandse waterbeheer te maken heeft met andere (Europese) verplichtingen en vereisten. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld ook de vereisten ten aanzien van de vaarwegen die zijn opgenomen in de Verordening inzake het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) na te leven, evenals de afspraken die zijn gemaakt in de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Indien het gelijktijdig naleven van de verschillende verplichtingen en vereisten niet zonder meer mogelijk is en de uitzonderingsgrond geen soelaas biedt, zal hierover het gesprek worden gevoerd met de Europese Commissie.
In het rapport waarnaar de vraag verwijst, wordt erop gewezen dat bij lozingen van saneringswater vaak KRW-relevante stoffen vrijkomen waarvoor de normen in het ontvangende oppervlaktewater al overschreden worden. In dat geval is een dergelijke lozing nog maar zeer beperkt mogelijk. Het KRW-impulsprogramma, waarbij alles op alles wordt gezet om te kunnen voldoen aan de KRW in 2027, zal hier naar verwachting maar beperkt soelaas kunnen bieden. Zelfs het bereiken van een goede toestand, wat zeer lastig zal zijn voor de persistente, alomtegenwoordige stoffen waarop ook in het rapport wordt gewezen, maakt nog niet dat dergelijke lozingen vervolgens weer een achteruitgang van de toestand mogen bewerkstelligen. Het gaat hier veeleer om een ander probleem, namelijk dat dergelijke projecten – waarbij slechts sprake is van het verplaatsen van reeds bestaande verontreiniging – in de systematiek van de KRW ook op de KRW-doelen worden afgerekend, net zo streng als dat gebeurt bij nieuwe verontreinigingsbronnen voor het watersysteem. De vraag is of een dergelijk strenge systematiek terecht is voor dit type activiteiten. Hierover wordt het gesprek gevoerd met de Europese Commissie en andere lidstaten.
In hoeverre denkt u de infrastructuurambities waar te kunnen maken als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de infrastructuur die essentieel is voor de hoogwaterveiligheid van Nederland (keringen, dijken, dammen) kan worden blijven gebouwd en onderhouden, ook als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de infrastructuur die essentieel is voor de verduurzaming van de mobiliteit (OV- en spoorverbindingen en binnenvaartroutes) kan worden blijven gebouwd en onderhouden, ook als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het niet halen van de KRW-doelen grote gevolgen zal hebben, waaronder financiële schade in de bouwsector, maar ook het verlies van banen en maatschappelijke onrust bij een aanhoudend woningtekort en het niet verder kunnen verduurzamen van de mobiliteit?
Zie het antwoord op vraag 2 t/m 6. Daarin is onder meer aangegeven dat op basis van de huidige jurisprudentie de gevolgen voor individuele projecten niet direct samenhangen met het in 2027 in elk waterlichaam in Nederland behalen van de goede toestand. Ook op dit moment mogen alleen projecten doorgang vinden die niet leiden tot achteruitgang van de toestand van een waterlichaam en die het bereiken van een goede toestand niet in gevaar brengen. Bovendien is in dat antwoord aangegeven waarom de geschetste omvang van de problematiek niet gedeeld wordt. Voor de volledigheid, dit laat onverlet dat we alles op alles moeten zetten om aan de KRW te voldoen en nadelige maatschappelijke gevolgen te voorkomen. Zie ook het antwoord op vraag 8 en 9.
In hoeverre acht u deze gevolgen zwaarwegender dan de inspanningen die moeten worden verricht om de KRW-doelen te halen?
De geschetste gevolgen worden niet volledig gedeeld, zie het antwoord op de voorgaande vragen. Daarin is toegelicht dat er mogelijk gevolgen kunnen zijn voor de doorgang van individuele projecten, maar dat dit op basis van de huidige jurisprudentie niet direct samenhangt met het behalen van de doelen. Desalniettemin moeten we alles op alles zetten om deze doelen wel te behalen. Hieraan werken we onder meer met de uitvoering van de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 en de verdere uitwerking van het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Ook het KRW-impulsprogramma dat Rijk en regio gezamenlijk starten richt zich op het leveren van de maximale inzet om te kunnen voldoen aan de KRW in 2027.13Dit is zowel nodig vanuit het belang van een goede waterkwaliteit in Nederland (het beschikken over schoon en gezond water voor mens en natuur), als het voorkomen van een ingebrekestelling vanuit Europa vanwege het niet voldoen aan de KRW.
Kunt u toezeggen om, in het belang van onze natuur en onze drinkwatervoorziening, de KRW-doelen nooit of te nimmer af te zwakken en alles op alles te zetten om deze doelen te halen?
Nederland heeft zich gecommitteerd aan de KRW-doelen en de inzet van het kabinet is om deze te halen. Een goede waterkwaliteit en voldoende grondwater zijn noodzakelijke randvoorwaarden voor onder andere de natuur, onze drinkwatervoorziening en onze brede welvaart. Met het KRW-impulsprogramma wordt, samen met de waterpartners, alles op alles gezet om aan die doelen te voldoen. Waar deze doelen echter onevenredig zouden doorwerken naar activiteiten in de leefomgeving die geen daadwerkelijke belasting introduceren, of indien de naleving van andere verplichtingen in het geding dreigt te komen, wordt gesproken met de Europese Commissie om hiervoor een oplossing te vinden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Water op 7 juni 2023?
Ja.