Het bericht ‘Staat moet Holland Casino afstoten’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het dweilen met de kraan open is, als de staat aan de ene kant een verantwoord kansspelaanbod wil faciliteren in Holland Casino, maar aan de andere kant 30 vergunningen verleent aan veel makkelijker toegankelijke online kansspelaanbieders?1
De markten voor landgebonden casinospelen en online casinospelen kennen andere wettelijke regimes en een andere dynamiek en zijn niet direct met elkaar te vergelijken. Holland Casino biedt op verschillende locaties verspreid door het land kansspelen aan en voorziet daardoor in een behoefte aan specifieke fysieke kansspelen, zoals roulette of poker. Daarmee draagt dit aanbod van Holland Casino bij aan de doelstellingen van het kansspelbeleid: het beschermen van consumenten, het tegengaan van kansspelverslaving en het tegengaan van aan kansspel gerelateerde criminaliteit en fraude binnen gereguleerd aanbod.
Bij de totstandkoming van de Wet kansspelen op afstand (koa) is besloten dat een open markt met meerdere aanbieders nodig is om te zorgen voor voldoende attractief gereguleerd aanbod. Dit biedt mensen die online willen gokken een alternatief voor illegale aanbieders, waar doorgaans geen sprake is van bescherming van spelers. Op 5 november jl. is de evaluatie van de Wet koa naar de Kamer verstuurd.2 De Staatssecretaris Rechtsbescherming is voornemens om voor het commissiedebat kansspelen op 27 maart 2025 een inhoudelijke beleidsreactie op de evaluatie van de Wet koa naar de Kamer te sturen.
Deelt u de mening dat dit beleid (nu al aantoonbaar) meer verslaving in de hand werkt, en dat de beste oplossing is het terugdraaien van de legalisering van online kansspelen?
De evaluatie van de Wet Koa concludeert dat het te vroeg is om uitspraken te doen over het effect van de legalisering op het aantal personen met een kansspelverslaving. De reden daarvoor is dat het volgens experts vaak vijf tot acht jaar duurt voordat iemand met een gokverslaving zich meldt bij de verslavingszorg. Wel laten de recentelijk gepubliceerde cijfers in de rapportage van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) een stijging zien van het aantal mensen in behandeling voor gokverslaving.3 Die cijfers zijn zorgwekkend. Daarnaast bevestigen de uitkomsten van de evaluatie de eerdere signalen dat de bescherming van spelers onvoldoende is en dat er verbeteringen nodig zijn. In de beleidsreactie op de evaluatie van de Wet koa zal de Staatssecretaris Rechtsbescherming ingaan op welke aanpassingen en aanscherpingen in het beleid gewenst zijn om mensen beter tegen de negatieve effecten van kansspelen te beschermen.
Deelt u de mening dat zonder het terugdraaien van de legalisering van online gokspelen, het werkelijk geen enkele zin heeft voor de staat om Holland Casino in publieke handen te houden?
Bovenstaande vragen gaan over het (toekomstig) aandeelhouderschap van de staat in Holland Casino. De Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2022 (Nota 2022) bevat het uitgangspunt dat eens in de zeven jaar het aandeelhouderschap in elke staatsdeelneming wordt geëvalueerd. Vorig jaar is het aandeelhouderschap van de staat in Holland Casino geëvalueerd. Op 24 mei 2023 heb ik uw Kamer het rapport met daarin de evaluatie doen toekomen.4 Die evaluatie is uitgevoerd op basis van de Nota 2022 en conform het daarop gebaseerde evaluatiemodel uit het «Handboek evalueren deelnemingen». Dit evaluatiemodel wordt gebruikt om te bezien of een deelneming nog steeds het juiste instrument is om een bijdrage te leveren aan de borging van de betreffende publieke belangen. Ook is in de evaluatie ingegaan op de vraag of het beheer van de aandelen de gewenste toegevoegde waarde heeft gehad (doeltreffendheid).
In de evaluatie van het staatsaandeelhouderschap in Holland Casino wordt geconcludeerd dat wet- en regelgeving mogelijkheden biedt om de publieke belangen te kunnen borgen. Hierdoor is in beginsel staatsaandeelhouderschap van Holland Casino niet noodzakelijk. Ook werd in de evaluatie geconcludeerd dat het aandeelhouderschap een bepaalde toegevoegde waarde vertegenwoordigt die verloren gaat mocht tot vervreemding over worden gegaan. Het aandeelhouderschap voorziet in die toegevoegde waarde, omdat de staat als aandeelhouder op de publieke belangen stuurt. Tegelijk werd in de evaluatie vastgesteld dat de toegevoegde waarde van het aandeelhouderschap niet zwaarwegend genoeg is dat een verdere verkenning naar andere toekomstopties bij voorbaat uitgesloten zou zijn.
Met Holland Casino ben ik op dit moment in gesprek over de impact van de voorgenomen verhoging van de kansspelbelasting. De verhoging van de kansspelbelasting zet de continuïteit van de onderneming mogelijk onder druk. In deze gesprekken gaat het over maatregelen die het herstel kunnen bevorderen en opties om de toekomstige uitdagingen het hoofd te kunnen bieden.
Ik streef ernaar om u rond de zomer van 2025 te informeren over de ontwikkelingen bij Holland Casino. Hierbij houd ik rekening met de uitkomsten van de evaluatie van de Wet kansspelen op afstand, de beleidsreactie daarop, en de beleidsvisie op kansspelen die de Staatssecretaris Rechtsbescherming naar verwachting voor het commissiedebat kansspelen op 27 maart 2025 naar de Kamer zal sturen.
Deelt u de mening dat de deelneming in Holland Casino überhaupt overbodig is, omdat we inmiddels een sterk gereguleerde omgeving hebben via de Wet op de Kansspelen, de Wet kansspelen op afstand en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, allen onder toezicht van de Kansspelautoriteit (zie ook de conclusies in een rapport in opdracht van de Eerste Kamer vorig jaar)?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u ook de mening dat het publiek aandeelhouderschap eveneens niet tot de gewenste resultaten leidt en daarmee meerwaarde biedt, zoals het bericht beschrijft: «De transparantiebenchmark van het Ministerie van Economische Zaken, die het maatschappelijk verantwoord ondernemen van staatsdeelnemingen beoordeelt, schaarde de toko in 2021 in de categorie achterblijvers. Ook de financiële prestaties zijn mager: omdat uiteenlopende tegenvallers dat niet toelieten, kreeg de overheid na 2018 geen cent dividend meer uitgekeerd.»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reflecteren op de stelling in het bericht: «Toezicht houden op de gokmarkt en de uitwassen die zich daar voordoen bestrijden, dat is een overheidstaak. Een noodlijdend bedrijf in de benen houden dat aanzet tot verkwisting, met alle verslavingsrisico's van dien, is dat zeker niet.»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een inschatting geven wat het de staat oplevert aan incidentele middelen als de deelneming in Holland Casino verkocht wordt?
Zoals in de antwoorden hierboven beschreven is, is er nog geen besluit genomen over de toekomst van (het aandeelhouderschap) in Holland Casino. Een verkoop en eventuele besteding van de incidentele middelen die dat oplevert is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat alle incidentele middelen die dit oplevert beter ingezet kunnen worden voor het tegengaan van gokverslaving en helpen van mensen die mede als gevolg hiervan in de schulden zijn geraakt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u voornemens met een nieuw deelnemingenbeleid te komen, zo ja, wilt u daarin expliciet opnemen waarom en wanneer het maatschappelijk wenselijk is om publieke deelnemingen te hebben/verwerven?
In het kader van het schriftelijk overleg staatsdeelnemingen is een vergelijkbare vraag gesteld. Omdat ik beide vragen graag integraal wil beantwoorden, verwijs ik naar de beantwoording van het schriftelijk overleg en bijbehorende aanbiedingsbrief.5
Het bericht 'Drugscriminelen in hele land actief met hypotheekfraude' |
|
Ingrid Michon (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Drugscriminelen in hele land actief met hypotheekfraude» d.d. 2 september 2024? Wat is uw reactie op dit artikel?1
Ja. De reactie op dit artikel vindt u in de antwoorden op onderstaande vragen.
Herkent u het geschetste beeld dat drugscriminelen op grote schaal hypotheken afsluiten met vervalste papieren en vervolgens vooral arbeidsmigranten huisvesten?
De ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën hebben zich naar aanleiding van de signalen in de media door de politie nader laten informeren over wat de politie ziet op hypotheekfraude. Bij het antwoord op vraag 4 en 5 wordt nader ingegaan op wat de politie ziet. Daarnaast is ook gesproken met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), het Verbond van Verzekeraars (VvV)2 en de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (SFH)3. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat deze partijen in hun praktijk regelmatig verschillende vormen van (pogingen tot) hypotheekfraude tegenkomen. De signalen vanuit de politie en de private partijen sluiten hier op elkaar aan. Het Openbaar Ministerie herkent het beeld dat de politie schetst. De acties die zullen worden ingezet naar aanleiding van de signalen worden benoemd in het antwoord op vraag 7.
Bij het Ministerie van VRO zijn er binnen het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) en ook bij Justitie en Veiligheid verontrustende signalen vanuit de gemeente Zaanstad over hypotheekfraude binnengekomen. Hierbij zetten criminelen op grote schaal Bulgaarse arbeidsmigranten in om, gebruikmakend van hypotheekfraude, woningen aan te kopen. Deze woningen worden vervolgens benut voor de verhuur van matrassen aan de groep Bulgaarse arbeidsmigranten. Dit leidt tot overbewoning en overlast, met name in het stadsdeel Zaandam-Oost, waar het woon-en leefklimaat al ernstig onder druk staat. Daarnaast bestaat het verdienmodel voor de criminelen naast hypotheekfraude uit de opbrengsten van de verhuur van matrassen in deze woningen. De gemeente Zaanstad treedt handhavend op tegen overlast en misstanden bij het huisvesten van arbeidsmigranten, op basis van de binnengekomen signalen. De Minister van VRO werkt in het kader van het NPLV aan een Rijksbrede aanpak – aanvullend op de lokale inzet in Zaanstad.
Welke signalen heeft u gekregen over grootschalige hypotheekfraude in het hele land? Heeft dit reeds tot actie geleid? Bent u bereid verder onderzoek hiernaar te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe werkt het witwassen via deze hypotheekfraude precies?
Hypotheekfraude is een vorm van fraude waarbij er onjuiste of misleidende informatie wordt verstrekt bij het aanvragen van een hypotheek. Dit kan op verschillende manieren gebeuren. De aanvrager verstrekt valse gegevens over zijn/haar inkomen, vermogen of schulden. Dit kan gebeuren door middel van bijvoorbeeld (door een intermediair) vervalste loonstrookjes, belastingaangiftes, bankafschriften of vervalsing jaarcijfers (in geval van inkomen uit een onderneming). Hierdoor lijkt het alsof de aanvrager een hogere hypotheek kan dragen dan in werkelijkheid mogelijk is. Met behulp van de ontvangen hypotheek kunnen deze personen een huis kopen. Het aflossen van de hypotheeklasten zelf kan ook gebeuren met crimineel en/of zwart geld.
Bent u het eens met de Amsterdamse politiechef dat het landelijke beeld «schrikbarend» is en kan aangegeven worden wat het beeld is?
De politie geeft aan dat de werkwijze, zoals geschetst in het antwoord op vraag 4, door het hele land gezien wordt. De politie schat in dat het landelijk gaat om ruim 8.000 woningen. We vinden dit zorgelijk. Dit signaal past ook bij het bekende beeld dat financieel gewin een belangrijke drijfveer is van criminelen, en dat ze daarvoor ons (financieel) systeem en (maatschappelijke) structuren misbruiken. Bij het antwoord op vraag 7 wordt ingegaan op de ingezette acties.
De VVD vindt het belangrijk dat verschillende vormen van fraude kunnen worden tegengegaan en drugscriminelen de pas afgesneden kunnen worden, welke aanpak is er op dit moment voor deze fraude?
Hypotheekfraude is een vorm van fraude, en is in de opzet vergelijkbaar met andere soorten fraude, waarbij het draait om het verstrekken van onjuiste of valse informatie om financieel voordeel te behalen. Fraude, waaronder hypotheekfraude, dient zo veel mogelijk te worden voorkomen en indien nodig en mogelijk te worden bestreden. Wanneer sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit dan kunnen hypotheekverstrekkers of andere betrokken partijen aangifte doen bij de politie. De politie en het OM kunnen dan een strafrechtelijk onderzoek instellen.
Elke eenheid van de politie beschikt over een FinEc-team met daarin opgenomen financieel specialisten. Zij zijn de teams die de grootschalige hypotheekfraudes kunnen opsporen en aanpakken. In het kader van de aanpak van financieel-economische criminaliteit en ondermijning richt het strafrechtelijk onderzoek zich geregeld op vormen van horizontale fraude, zoals hypotheekfraude, verzekeringsfraude, vastgoedfraude en fraude met namaakartikelen. In de fraudemonitor van 2021 en 2022 zijn hierover cijfers gegeven. De volgende fraudemonitor ziet op de jaren 2023–2024 en ontvangt uw Kamer eind 2025. De politie voert ook bewustwordings- en stopgesprekken met onder andere aanbieders van hypothecair krediet of van specifieke producten zoals zakelijke verhuurhypotheken, om het bewustzijn onder deze groep van de risico’s van het financieren van ongewenste cliënten met betrekking tot fraude en witwassen te verhogen
Via het bij vraag 3 al toegelichte SFH kunnen hypotheekverstrekkers samenwerken bij fraudeonderzoeken, volgens het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen.
Tot slot geldt ook de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme voor hypotheekverstrekkers. Op grond hiervan dienen zij cliëntonderzoek uit te voeren, en in voorkomende gevallen melding te maken van ongebruikelijke transacties bij de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL.)
Banken herkennen het probleem en willen overleg over oplossingen, welke oplossingen zien de banken voor dit probleem? Welke oplossingen ziet u voor dit probleem?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Financiën hebben gesproken met de NVB, VvV en de SFH. Uit het gesprek kwam naar voren dat NVB, VvV en de SFH een check van het inkomen via de Belastingdienst zien als de enige effectieve oplossing voor het voorkomen van hypotheekfraude met inkomensgegevens. Bij het antwoord op vraag 8 wordt geschetst hoe aan dit signaal vervolg wordt gegeven.
Daarnaast hebben de NVB, VvV en SFH aangegeven ook andere oplossingen te zien om andere vormen van hypotheekfraude, bijvoorbeeld fraude met identiteitsgegevens, tegen te gaan, op basis van oudere pilots en initiatieven waar geen vervolg aan is gegeven. Hierbij valt te denken aan het delen van signalen vanuit de opsporing, de introductie van een centraal punt voor aangiftes voor hypotheekfraude en samenwerking met gemeenten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal samen met de NVB, VvV en SFH, en waar relevant in overleg met het Ministerie van Financiën, deze mogelijkheden nader onderzoeken en beoordelen.
De Minister van Justitie en Veiligheid verkent momenteel hoe de verstrekking van politiegegevens aan partijen die op grond van de Wwft een poortwachtersfunctie hebben, verbeterd kan worden, door de huidige wettelijke mogelijkheden in het Besluit politiegegevens onder de loep te nemen. Achterliggende doel is om deze financiële instellingen zo goed mogelijk in staat te stellen eigen acties en maatregelen te nemen om (hypotheek)fraude aan te pakken. Verder wordt gewerkt aan een Rijksbreed anti-corruptiebeleid, waarbij ook de financiële sector zal worden betrokken.
Tot slot zal de Minister van Justitie en Veiligheid in overleg met de politie bezien of en hoe kennis over nieuwe modus operandi met de hypotheekverstrekkers en SFH gedeeld kan worden, zodat zij hier beter rekening mee kunnen houden in hun praktijk.
Hoe kijkt u naar de suggesties in het artikel om banken bij de Belastingdienst te laten controleren of de inkomsten wel kloppen? Hoe kijkt u naar een betere controle op KvK-inschrijvingen en het controleren van de deponeringsplicht? Bent u bereid dit verder te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, op welke termijn?
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag op grond waarvan de Belastingdienst inkomensgegevens kan delen met bijvoorbeeld hypotheekverstrekkers. De Minister van Justitie en Veiligheid zal samen met de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst de doeltreffendheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid hiervan nader verkennen en vervolgens uw Kamer informeren over de conclusie. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de Kamermotie van de leden Mutluer en Six Dijkstra.4
Zoals de Minister van Economische Zaken ook in de voortgangsbrief over de Datavisie Handelsregister van 8 mei jl. heeft toegelicht, onderzoekt het kabinet mogelijkheden om de Kamer van Koophandel (KvK) meer ruimte te geven om bij twijfel een inschrijving of mutatie in het Handelsregister voor nader onderzoek tijdelijk aan te houden en zo nodig te weigeren. Op basis van de Handelsregisterwet dienen belangrijke bedrijfsgegevens sowieso te allen tijde juist en volledig te zijn ingeschreven in het handelsregister. Overtreding van deze verplichting is een economisch delict. De opsporing van deze economische delicten is belegd bij Bureau Economische Handhaving (BEH). Het Openbaar Ministerie en BEH hebben afspraken gemaakt over het aantal zaken dat wordt opgepakt
Het kabinet wijst tevens op de controlerol van de notaris die de entiteit opricht. Vanaf 1 oktober 2024 mogen notarissen zoeken op natuurlijk persoon in het Handelsregister. Dit ter versterking van hun poortwachtersfunctie.
Welke maatregelen kunnen deze vorm van fraude en witwassen tegengaan? Wanneer kunnen die maatregelen effectief ingezet worden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid in overleg te gaan met de banken en over de uitkomsten van dit overleg de Tweede Kamer op korte termijn te informeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Het gesprek met NVB, VvV en SFH is reeds gevoerd en met de beantwoording van vraag 7 is aangegeven welke stappen, mede naar aanleiding van het gevoerde gesprek, worden gezet.
Gemeenten beschikken ook over veel gegevens waarbij er een link gelegd zou kunnen worden tussen criminele activiteiten en hypotheekfraude. Welke maatregelen kunnen gemeenten treffen in het kader van informatiedeling met betrokken partijen? Is het mogelijk dat er vanuit lokale driehoeken actiever aan informatiedeling wordt gedaan met banken?
Ik ben bekend met de wens vanuit hypotheekverstrekkers om informatie direct vanuit gemeenten te ontvangen wanneer criminele activiteiten geconstateerd of vermoed worden bij panden waarop een hypotheek berust. Zoals bijvoorbeeld het geval is bij het opleggen van een bestuurlijke sluiting. Tijdens Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC), waar ook de NVB en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aan deelnemen, is dit vraagstuk omtrent informatiedeling op 27 mei jl. besproken.
Er is toen aan de leden van het NPC toegelicht dat hypotheekverstrekkers via het Kadaster reeds kunnen nagaan of op een pand een beperking rust; gezien de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb) voorschrijft dat een beperking (waaronder een bestuurlijke sluiting) publieke informatie is en door gemeenten in het Kadaster moet worden opgenomen.
De wens van SFH is dat hypotheekverstrekkers ook als «belanghebbende» worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dit acht ik niet wenselijk. Naast juridische beperkingen (vanwege het subsidiariteitsbeginsel) is het verstrekken van informatie ook onwenselijk, omdat het niet proportioneel is en daarnaast de gevolgen onevenredig hard kunnen uitpakken voor de betrokkene(n). Ook bestaat het risico dat het instrumentarium van de bestuurlijke sluiting onder druk komt te staan, omdat de burgemeester de gevolgen van een sluiting moet meewegen in zijn besluit óm te sluiten.
In Amsterdam is dit jaar gestart met een Integraal Financieel Team. Een team van FIOD, Politie en OM, dat werkt binnen de integrale aanpak door het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC). Wat zijn de eerste resultaten van dit team? Kan deze werkwijze breder worden uitgerold bij de andere RIEC’s?
Het Integraal Financieel (IFi)-team is een gezamenlijk opsporingsteam van FIOD en politie, onder gezag van het OM, dat medio mei is gestart. Hierover is uw Kamer in juni via de jaarrapportage ondermijnende criminaliteit in meer detail geïnformeerd. Met het team wordt de operationele slagkracht van de RIEC-samenwerking in de regio Amsterdam-Amstelland versterkt. In lijn met de gefaseerde opbouw van de middelen die door JenV beschikbaar zijn gesteld, wordt het IFi-team in 2024 en 2025 opgebouwd. Het team is inmiddels operationeel en heeft een aantal onderzoeken in portefeuille. Op het moment dat de strafrechtelijke financiële onderzoeken zich in een fase bevinden dat resultaten deelbaar zijn, zal ik u daarover informeren en kan door de RIEC’s en JenV gekeken worden naar welke lessen eruit geleerd kunnen worden voor andere RIEC’s.
De aankondiging van Holland Casino om over te gaan tot ‘agressieve gokcampagnes’ om meer gokkers te werven. |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD), Struycken |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de overweging en aankondiging van Holland Casino om over te gaan tot «agressieve gokcampagnes» om meer gokkers te werven en zo financiële verliezen tegen te gaan? Hoe beoordeelt u deze aankondiging?1
Het Ministerie van Financiën heeft contact gehad met Holland Casino in aanloop naar de presentatie van zijn halfjaarcijfers. Hieruit kwam naar voren dat Holland Casino agressieve reclamecampagnes onacceptabel, onverantwoord en niet passend binnen zijn beleid rondom kansspelen vindt. Dit heeft Holland Casino in de communicatie rond zijn halfjaarcijfers ook benadrukt.2 N.a.v. de publieke reacties hierop op heeft het ministerie nogmaals contact gezocht met Holland Casino. In dit contact heeft Holland Casino opnieuw bevestigd geen plannen te hebben zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Het is dus niet de bedoeling van Holland Casino, en ook nooit geweest, om met agressieve marketingcampagnes meer klanten te werven. Vanuit het aandeelhouderschap verwacht ik van een staatsdeelneming als Holland Casino dat zij zich houdt aan de wet- en regelgeving en een voorbeeldrol vervult voor de kansspelsector. Dit is randvoorwaardelijk voor de activiteiten van Holland Casino.
In hoeverre bent u hiervan op de hoogte gesteld, gegeven het feit dat Holland Casino volledig overheidseigendom is? Indien u hiervan op de hoogte was, hoe heeft u hierop gereageerd?
Zie antwoord vraag 1.
Indien de beoogde gokcampagnes zouden worden opgestart, betekent dit feitelijk dat die worden bekostigd vanuit de kas van de overheid? Is dit voor u niet onverteerbaar en onaanvaardbaar gezien het beleid om gokverslaving te beteugelen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1 en 2 heeft Holland Casino geen plannen heeft om zijn marketinguitgaven significant te vergroten.
Acht u het opschroeven van de promotie van kansspelen niet hoogst problematisch en onwenselijk vanwege de ernstige risico’s op verslaving?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt in uw ogen deze aankondiging zich tot de ingevoerde verboden op reclames voor kansspelen die juist beogen het gokken in te dammen? Wordt dit beleid niet ernstig ondermijnd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om, in overleg met de medebetrokken bewindspersonen, al het mogelijke te doen om deze aangekondigde, agressieve promotie van het gokken te voorkomen en gokverslaving zoveel mogelijk in te perken? Aan welke inzet denkt u dan, ook als eigenaar van Holland Casino?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel ‘Bijna driekwart van de notarissen maakt nevenfuncties niet openbaar: na fraudeschandaal is weinig verbeterd’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD), Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel «Bijna driekwart van de notarissen maakt nevenfuncties niet openbaar: na fraudeschandaal is weinig verbeterd»?1
Ja.
Herkent u de cijfers dat bijna driekwart van de notarissen bij grootste kantoren in Nederland zijn nevenfuncties niet meldt?
Uit navraag bij het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) en de Koninklijke notariële beroepsorganisatie (hierna: KNB) is gebleken dat zij niet over concrete cijfers beschikken.
Heeft u een inschatting hoe vaak dit het geval is bij kleinere kantoren? Hoe gaat u hier zicht op krijgen?
Nee, dat heb ik niet. Uit navraag bij de KNB en uit de collegiale toetsing die zij periodiek uitvoeren bij notariskantoren komt wel naar voren dat, in de gevallen dat de notaris de meldplicht niet (volledig) naleeft, dit meestal ziet op het niet laten registreren van de privé werkmaatschappij/holding/bv omdat dit door de notaris niet direct wordt herkend als een nevenactiviteit. Dit komt voor bij zowel kleine- als grote kantoren.
Het BFT en de KNB zullen verder aandacht bij de notarissen blijven vragen voor het belang van correcte registratie van de nevenactiviteiten.
Hoe vaak worden er onderling sancties opgelegd als de meldplicht niet wordt nageleefd?
Het BFT heeft tot nu toe (in het kader van de bestaande verplichting om nevenactiviteiten te melden) geen zware maatregelen hoeven treffen om een notaris tot melding over te doen gaan. Het enkele verzoek aan de notaris om alle nevenactiviteiten te registreren is in voorkomende gevallen voldoende geweest. Indien de KNB bij de collegiale toetsing, of het BFT bij een toezichtsonderzoek, constateren dat een registratie van de nevenactiviteiten van de notaris niet volledig is, is het eerste verzoek van de KNB of BFT tot volledige registratie voldoende gebleken om dit terstond te herstellen.
Sinds 2022 heeft het BFT de naleving van de verplichting van notarissen om nevenbetrekkingen op te geven, nadrukkelijker in reguliere toezichtsonderzoeken opgenomen. Notarissen worden bij reguliere onderzoeken regelmatig bevraagd op hun nevenbetrekkingen en worden aangestuurd op het bijwerken van de registratie van nevenbetrekkingen, indien dit niet volledig blijkt te zijn tijdens een toezichtsonderzoek. Het BFT constateert dat in de praktijk vaak blijkt dat een notaris een – veelal vergeten – melding dezelfde dag herstelt door de nevenbetrekking alsnog te laten vermelden in het register voor het notariaat.
Hoe kan het dat er geen verbetering zichtbaar is na de grote fraude in 2021?
Er heeft geen eerdere meting plaatsgevonden van registratie van nevenactiviteiten, dus een verbetering of verslechtering ten opzichte van een eerdere situatie kan niet worden vastgesteld. Het BFT heeft de afgelopen jaren geen andere signalen van derden ontvangen over het niet-naleven van de registratieplicht van nevenactiviteiten door notarissen.
Het BFT en KNB onderschrijven echter het belang van het correct naleven van de meldplicht en hebben daar na de affaire rondom notaris Oranje in 2021 overleg met elkaar over gevoerd. De KNB heeft naar aanleiding daarvan per 13 april 2022 een beleidsregel voor de beroepsgroep opgesteld, waarin de regels voor het registreren van de nevenactiviteiten extra onder de aandacht zijn gebracht.
Zoals in antwoord op vraag 3 naar voren is gekomen blijkt in de praktijk dat vooral de privé werkmaatschappij/holding/bv abusievelijk niet door de notaris als nevenactiviteit wordt geregistreerd. Het betreft veelal geen bewuste niet-naleving van de meldplicht.
Deelt u het belang van integriteit, onafhankelijkheid, transparantie en onpartijdigheid? Deelt u de opvatting dat het niet naleven van de meldplicht ernstige zorgen opwerpt over de betrouwbaarheid van notarissen?
Ja, uiteraard onderschrijf ik het grote belang deze waarden. Integriteit, onafhankelijkheid, onpartijdigheid, vertrouwelijkheid en deskundigheid betreffen de kernwaarden voor het notariaat.
Ik acht het dan ook van groot belang dat de notarissen de meldplicht correct naleven. Ik heb navraag gedaan bij de KNB en BFT om te achterhalen hoe zij het niet naleven van de meldplicht duiden. Zoals u in de beantwoording van vraag 3 kan teruglezen lijkt het erop dat het veelal gaat om de eigen werkmaatschappij, holding of bv, waarbij het kennelijk niet goed op het netvlies van notarissen staat dat ook deze nevenactiviteiten ook onder de meldplicht vallen. Daarnaast komt het voor dat een notaris het gewoonweg vergeet om door te geven en dit herstelt zodra er door de KNB of BFT op gewezen wordt.
Deelt u de opvatting dat de meldplicht zo snel mogelijk moet worden nageleefd?
Ja, uiteraard. Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is de meldplicht er niet voor niets.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat meldplicht nageleefd wordt?
Het is de taak van het BFT als integraal toezichthouder van het notariaat om toe te zien op de naleving van de meldplicht. In het kader kwaliteitsbevordering gaat de KNB bij de collegiale toetsing na of de notaris de meldplicht correct naleeft. Ik zal de naleving van de meldplicht bij zowel het BFT en de KNB onder de aandacht brengen. Denkbaar is dat de voorlichting over de regelgeving met betrekking tot het registreren van de nevenactiviteiten, ook van privé holdings, onder de beroepsgroep moet worden geïntensiveerd. Ik zal dat in het bovengenoemde overleg met het BFT en de KNB onder de aandacht brengen.
Hoe beoordeelt u het toezicht door het Bureau Financieel Toezicht (BFT)?
Het BFT is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO), en oefent op een onafhankelijke wijze het toezicht uit op onder andere notarissen.2 Het BFT werkt risico-gestuurd en houdt een prioritering aan op de verrichtte toezichtonderzoeken. Ik heb geen reden te twijfelen aan de kwaliteit van het toezicht door het BFT.
In het kader van haar reguliere toezichtonderzoeken bij notarissen wordt aandacht besteed aan het correct registreren van de nevenactiviteiten. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft de niet-naleving van de meldplicht tot op heden niet geleid tot het treffen van een maatregel door het BFT. Daarnaast heeft het BFT aangegeven tot op heden ook geen signalen van derden te hebben ontvangen dat notarissen de meldplicht niet correct zouden naleven.
Wat gaat u doen om het toezicht op de meldplicht te verbeteren?
Het BFT is een zelfstandig bestuursorgaan en gaat zelfstandig over de invulling van haar toezichtstaak. Zoals ik bij eerdere vragen ook al heb aangegeven zal er vanuit het BFT en de KNB nog extra aandacht worden gevraagd voor het registreren van de nevenactiviteiten, waaronder de eigen werkmaatschappij, holding of bv. Verder blijf ik met het BFT in gesprek over de invulling van het toezicht.
Hoe kan het dat dit onderwerp in de evaluatie van zbo BFT niet aan de orde is gekomen?
In de zbo evaluatie van het BFT zijn de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het functioneren van het BFT als zelfstandig bestuursorgaan beoordeeld. Het BFT is belast met het toezicht op notarissen, maar ook op gerechtsdeurwaarders, belastingadviseurs, registeraccountants, accountants-administratieconsulenten en andere ondernemingen die zelfstandig en onafhankelijk vergelijkbare activiteiten verrichten. In de ZBO-evaluatie zijn verschillende onderdelen aan de orde gekomen die relevant zijn voor het goed functioneren van een toezichthouder als ZBO, zoals de governance-benadering van toezicht, de transparantie en de professionaliteit van het BFT.
De wettelijke verplichting van het melden van nevenactiviteiten door notarissen is niet als specifiek onderdeel aan de orde gekomen. Wel is in de evaluatie de affaire rondom notaris Oranje aan de orde gekomen.3 Zo heeft het BFT de zaak Oranje uitgebreid geëvalueerd, waarbij ook is gekeken naar de eigen rol van het BFT. Dit heeft bij het BFT geleid tot aanpassing van beleid en samenwerking met de partijen om effectiever toezicht te houden.4
Wanneer bent u voor het laatst in gesprek geweest met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB)? Wanneer is dit onderwerp voor het laatst aan de orde geweest en wat is er toen besproken?
Mijn ambtsvoorganger is in februari 2024 op bezoek geweest bij de KNB. Dit specifieke onderwerp als zodanig is niet besproken, ook omdat daar geen aanleiding toe was. Binnenkort zal ik in gesprek gaan met de KNB en dit onderwerp agenderen.
Overigens is op ambtelijk niveau zeer regulier contact tussen het departement en de KNB.
Wat gaat u doen om de KNB aan te sporen om van het naleven van de meldplicht prioriteit te maken?
De KNB heeft mij laten weten dat deze meldplicht onderwerp van gesprek blijft bij de collegiale toetsing van de KNB en dat zij de meldplicht regelmatig onder de aandacht van notarissen zal blijven brengen om de bekendheid met de regelgeving over de registratie van de meldplicht te vergroten.
De KNB heeft na het verschijnen van het NRC artikel direct een oproep gedaan aan haar leden om de registratie van de nevenactiviteiten correct na te leven5.
Wat gaat u doen als dit probleem binnen een half jaar tijd niet verholpen is? Bent u bereid een deadline te stellen en aanvullende acties te ondernemen bij het verstrijken van de deadline?
Gezien de ervaringen van het BFT en de KNB lijkt het te gaan om een situatie waarbij het niet melden van nevenbetrekking niet het gevolg is van een doelbewuste handeling, maar dat het grotendeels berust op een andere interpretatie van de regelgeving of gewoonweg een vergeten registratie.
De acties die de KNB nu onderneemt zouden daarmee tot effect moeten hebben dat de betreffende nevenbetrekking alsnog gemeld worden. Ik ga uiteraard samen met de KNB en het BFT bezien of dit inderdaad het gewenste effect heeft.
Het bericht ‘Juist nu de pensioenvragen zich aandienen, sluit online geldvraagbaak Kandoor zijn loketten’ |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Volkskrant1, waarin wordt vermeld dat online geldvraagbaak Kandoor zijn loketten sluit?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u het grote belang van een heldere communicatie over de transitie, nog temeer omdat dit ook van sterke invloed kan zijn op het sentiment en draagvlak onder de deelnemers?
Dit grote belang deel ik zeker. Ik ben van mening dat niet alleen heldere communicatie, maar ook consistente communicatie zowel door de overheid als de pensioenuitvoerders en sociale partners, belangrijk is voor het vertrouwen in en het draagvlak voor de transitie. Om deze redenen is er een uitgebreide meerjarige communicatie-aanpak om het publiek te informeren. Deze communicatie-aanpak is opgezet en wordt uitgevoerd door de vakbonden, werkgeversorganisaties, pensioenuitvoerders en SZW. Los van deze gezamenlijke inspanning hebben de pensioenuitvoerders nog een eigen, wettelijke verantwoordelijkheid om hun deelnemers te informeren over hun specifieke regeling en persoonlijke situatie. Een meer uitgebreid overzicht van deze communicatie-aanpak leest u bij mijn antwoord op vraag 19.
Wat is uw visie op de timing van deze sluiting, net nu de grootste pensioenhervorming ooit van start gaat?
Om te beginnen wil ik mijn waardering uitspreken voor organisaties die vanuit hun maatschappelijke betrokkenheid initiatieven ontwikkelen. Zo ook voor APG die met Kandoor een organisatie heeft opgericht om gratis financiële vragen te beantwoorden. Dat neemt niet weg dat ik het besluit van APG om te stoppen met Kandoor omdat het niet meer in hun strategie past respecteer. Uit mijn gesprekken met APG en Kandoor is gebleken dat mensen vooral vragen stelden over diverse financiële en algemene pensioenzaken en niet zozeer specifiek over de pensioentransitie. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 al aangeven, vind ik het belangrijk dat er helder en consistent wordt gecommuniceerd over de transitie.
De suggestie van de vragensteller om de functionaliteiten van Kandoor echter ook in het licht van de pensioentransitie te beschouwen, vind ik terecht en neem ik ter harte. Ik zal daarom samen met de pensioensector kijken of en in hoeverre de functionaliteiten van Kandoor mee te nemen zijn in de meerjarige communicatie-aanpak als aanvullende dienstverlening. Het onderscheidende van Kandoor lijkt vooral te hebben gezeten in het feit dat zij een goed getrainde chatbot hadden gecombineerd met de aanvulling vanuit vrijwilligers om diverse financiële vragen, waaronder pensioen, op een laagdrempelige manier te beantwoorden. Uitgangspunt daarbij is dat het van toegevoegde waarde moet zijn bovenop de bestaande instrumenten en moet aansluiten bij de behoefte van deelnemers.
Kunt u aangeven wat de omvang van Kandoor was in aantallen vrijwilligers, en wat de jaarlijkse kosten waren voor het in de lucht houden van de online geldvraagbaak?
Ik heb van Kandoor vernomen dat er enkele tientallen vrijwilligers werkzaam waren. Ook werd duidelijk dat er jaarlijks ongeveer 1,5 miljoen vragen werden gesteld op de website. De vragen zagen toe op een breed scala aan financiële onderwerpen van hypotheken en loonheffingskorting tot AOW en aanvullend pensioen uit de tweede pijler. Inzicht in de jaarlijkse kosten kan ik u niet geven, dit betreft namelijk bedrijfsvertrouwelijke informatie van Kandoor.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deelnemers in deze complexe transitie, naast bij pensioenfondsen, ook terecht kunnen bij een online vraagbaak met vragen over deze stelselhervorming? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is communicatie met de deelnemer van enorm belang. Hierbij spelen de pensioenuitvoerders een zeer belangrijke rol. Los van de wettelijke verplichtingen, kennen zij hun deelnemers namelijk het beste. Niet alleen omdat zij inzage hebben in deelnemersgegevens, maar ook omdat zij door onderzoeken het beste inzicht hebben in de behoeften van de diverse doelgroepen in hun deelnemersbestand. In de praktijk besteden pensioenuitvoerders hier volop aandacht aan, waar de toezichthouder op meekijkt. Van belang is daarom dat de pensioenuitvoerders hun communicatie nauw afstemmen op die behoeften. De communicatie zal nu nog veelal algemene informatie bevatten. Naarmate de transitie dichterbij komt informeren de pensioenuitvoerders hun deelnemers steeds gerichter over wat de nieuwe regeling precies voor hen betekent. En dat er bij vragen contact kan worden opgenomen met bijvoorbeeld het klantencontactcentrum. Pensioenuitvoerders zijn hierop voorbereid en richten deze informatiebehoefte vanuit deelnemers op verschillende manieren in. Dat hierop aanvullend dan nog een online vraagbraak moet zijn, zal naar mijn mening moeten voortkomen uit een onderzoek waar deze behoefte duidelijk naar voren komt. Dat is op voorhand dan ook niet te zeggen. De ervaring van de deelnemers wordt, zoals in de voortgangsrapportage monitoring wet toekomst pensioenen aangeven, op verschillende wijze gemonitord. Onderdeel hiervan is de deelnemersmonitor die inzicht zal bieden in de deelnemerservaringen van (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden tijdens de transitie.
Indien Kandoor ophoudt te bestaan, door wie of welke organisatie moeten dan de 1.5 miljoen vragen, die jaarlijks aan Kandoor werden gesteld, worden beantwoord?
Voor de meer algemene pensioenvragen is er een aantal opties:
Hoe verhoudt de sluiting van Kandoor zich tot het bericht in Pensioen Pro2 dat pensioenfondsen niet goed voorbereid zijn op (extreme) scenario’s met een grote stroom vragen van deelnemers in de transitie?
Op basis van de signalen die ik krijg, deel ik deze vrees niet. Tijdens de transitie zijn er diverse verplichtingen voor pensioenuitvoerders, onder andere op het gebied van risicobeheersing en communicatie aan deelnemers. Ik zie dat pensioenuitvoerders zich bewust zijn van de mogelijke hoeveelheid aan vragen en zich hierop voorbereiden. Goede voorbeelden zijn het houden van webinars om direct vragen te beantwoorden. Daarnaast geven pensioenfondsen aan dat zij van plan zijn te leren van de koplopers die in 2025 overgaan naar het nieuwe stelsel, om daarmee de dienstverlening te optimaliseren voor de grote groep deelnemers die na 2025 over zal gaan. Ik zie ook niet in dat Kandoor hier een belangrijke schakel in had kunnen vervullen, aangezien aan Kandoor juist algemene pensioenvragen werden gesteld. Tijdens de transitie gaat het naar verwachting om meer specifieke, individuele vragen. Deze specifieke vragen kunnen alleen door de pensioenuitvoerder worden beantwoord. Naast vragen over pensioen werden aan Kandoor vragen gesteld over andere geldzaken, gelieerd aan pensioen. Voor dit soort vragen zijn allerlei alternatieve instanties. Bijvoorbeeld bij gemeenten, sociaal raadslieden en financieel adviseurs. Daarnaast is er Geldfit. Geldfit biedt op een laagdrempelige vorm van ondersteuning bij geldzorgen bij mensen aan doordat er niet een website is, maar ook een chat en app. Verder bestaat de mogelijkheid om vragen per e-mail te stellen. Geldfit werkt verder samen met gemeenten en vrijwilligersorganisaties zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas, die mensen aan de keukentafel en via 160 inlooppunten helpen bij geldvragen, zoals beter rondkomen. Het Ministerie van SZW en Geldfit doen samen mediacampagnes, zodat mensen met geldzorgen deze hulproutes weten te vinden.
Deelt u de vrees van het bericht in Pensioen Pro dat pensioenfondsen onvoldoende voorbereid zijn op de mogelijk grote stroom aan vragen die straks op hun afkomt?
Zie antwoord vraag 7.
Zo nee, kunt u dan verzekeren dat pensioenfondsen wel voldoende op alle scenario’s zijn voorbereid en dat zij hun deelnemers antwoorden kunnen geven op al hun vragen?
Ik heb er vertrouwen in dat pensioenfondsen en ook de verzekeraars en premiepensioeninstellingen de vragen van deelnemers voldoende en adequaat kunnen beantwoorden en op diverse scenario’s zijn voorbereid.
Indien u die verzekering niet kunt geven, tot welke maatregelen of initiatieven van uw zijde leidt dit dan?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 9. Los daarvan zijn er, zoals in mijn antwoord op vraag 6 aangegeven, verschillende plekken waar de deelnemers het antwoord op een vraag kan vinden of de vraag kan stellen.
Wat zijn de beweegredenen van pensioenuitvoerder APG om de financiële ondersteuning van het platform stop te zetten? Indien u dat niet weet, kunt u daartoe navraag doen bij APG en de Kamer daarover nader informeren?
APG geeft aan gestopt te zijn met Kandoor omdat het niet meer in de huidige strategie paste. De raad van bestuur van APG wil namelijk dat innovaties aansluiten bij de dienstverlening aan pensioenfondsklanten en besloot daarom om activiteiten vanuit APG die direct gericht zijn op deelnemers, zoals Kandoor, te stoppen. Kandoor werd overigens zeven jaar geleden opgericht als een maatschappelijke initiatief dat mede door hulp van vrijwilligers, gratis financiële vragen beantwoordde. Bij deze wil ik tevens van de gelegenheid gebruik maken om de vele vrijwilligers die afgelopen jaren betrokken zijn geweest bij de dienstverlening van Kandoor te bedanken voor hun inzet.
Sluit de laagdrempeligheid van het platform Kandoor, over het beantwoorden van allerlei vragen over geldzaken onder één dak, niet juist naadloos aan bij de visie van de regering over dit onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat er verschillende laagdrempelige routes zijn om geldvragen, inclusief vragen over pensioen, te beantwoorden. Op dat onderdeel onderscheidde Kandoor zich alleen niet ten opzichte van andere initiatieven zoals genoemd bij vraag 6. Het onderscheid zat meer in de combinatie van de chatbot op de website met de vrijwilligers.
Hoe beoordeelt u de sluiting van de loketten van Kandoor in het licht van de uitkomsten van een peiling van het Nibud3, waaruit blijkt dat meer dan de helft van de Nederlanders «weinig tot niets» weet over het nieuwe pensioenstelsel?
Uit de meest recente Publieksmonitor pensioenen blijkt dat 59 procent van de respondenten weet dat de regels over pensioen gaan veranderen. Om dit percentage te verhogen, vinden er diverse initiatieven vanuit SZW en de pensioensector plaats om de deelnemer te informeren (zie voor verdere uitwerking het antwoord op vraag 19). De verwachting is dat de kennis over de nieuwe regels voor pensioen gaat toenemen naar mate pensioendeelnemers meer op hun individuele situatie toegesneden informatie ontvangen. Zoals eerder aangegeven heeft Kandoor niet primair gefungeerd als informatieplatform over pensioen en daarmee dan dus ook niet over het nieuwe pensioenstelsel. Daarvoor is de website pensioenduidelijkheid.nl in het leven geroepen. Hierdoor zie ik ook geen samenhang tussen de sluiting en de uitkomsten van een peiling van het Nibud.
Acht u het aannemelijk dat pensioenfondsen in opmaat naar het nieuwe pensioenstelsel en ook nog na die overgangsperiode door hun deelnemers «bestookt» zullen worden met veel vragen over wat deze transitie betekent voor hun pensioen?
Ik acht het inderdaad aannemelijk dat er veel vragen van deelnemers zullen zijn, met name over wat de stelselherziening betekent voor hun eigen pensioen. Pensioenfondsen bereiden zich daar op voor. Daarom zijn pensioenfondsen verplicht om deelnemers helder te informeren.
Dat doen zij niet alleen op basis van het wettelijk vastgestelde kader, maar ook vanwege hun eigen opgezette communicatiebeleid waar ruim aandacht wordt besteed aan de behoeften van deelnemersdoelgroepen. Beide zullen samenkomen in onder andere het communicatieplan en de transitie-informatie. Ik zie in de sector veel goede voorbeelden om deelnemers op diverse manieren te informeren en van antwoorden op hun vragen te voorzien, via onder meer animaties, webinars, video’s en andere methodes.
Acht u het eveneens aannemelijk dat het grootste deel van de vragen van de deelnemers aan de afzonderlijke pensioenfondsen naar verwachting een gelijkluidend karakter en inhoud zullen hebben?
Dat acht ik zeker aannemelijk en om die reden wordt vanuit mijn ministerie veel aandacht besteed aan het ondervangen van die vragen door op de website pensioenduidelijkheid.nl hierop antwoorden te plaatsen. Deze wijze van ondervangen past in de eerder genoemde meerjarige communicatie-aanpak, waarvoor we in gesprek blijven met de pensioensector om die vragen met een gelijkluidend karakter en inhoud goed in beeld te krijgen.
Nu pensioenen en de uitvoering daarvan een zaak zijn van werkgevers en werknemers, ziet u daarom primair een rol weggelegd voor de gezamenlijke pensioenfondsen om al die vragen tijdig en op een correcte wijze te beantwoorden? Zo nee, kunt u uw antwoord motiveren?
De informatie die een pensioenuitvoerder aan een deelnemer verstrekt moet duidelijk, tijdig, evenwichtig en correct zijn. Er zijn diverse wettelijke communicatieverplichtingen voor de pensioenuitvoerders. Dit neemt niet weg dat een pensioenuitvoerder voor bepaalde informatie afhankelijk kan zijn van de informatie die een werkgever dient te verstrekken, al dan niet op basis van de informatie van de werknemer. De aanlevering van deze gegevens dient eveneens tijdig en correct plaats te vinden, zodat een pensioenuitvoerder kan voldoen aan de communicatieverplichtingen richting deelnemers. Ik zie dit proces daarom als een gezamenlijke inspanning van zowel pensioenuitvoerders als werkgevers en werknemers. Daarnaast is het uiteraard goed als sociale partners en/of werkgevers zelf hun werknemers informeren over hun nieuwe pensioenregeling, bijvoorbeeld via nieuwsbrieven of bijeenkomsten.
Erkent u dat een (eventueel nieuw in het leven te roepen) online platform daartoe mede een adequaat instrument kan zijn en bent u bereid in overleg te treden met de gezamenlijke pensioenfondsen c.q. hun overkoepelende belangenbehartiger, de Pensioenfederatie, met als doel dat zij (gezamenlijk) het initiatief daartoe nemen?
Ik ben het lid Joseph eens dat een gezamenlijk, online platform een adequaat instrument is om burgers op een eenduidige, laagdrempelige manier te informeren over de pensioentransitie, in aanvulling op de specifieke, individuele informatie die elke deelnemer via de pensioenuitvoerder zal ontvangen. De website pensioenduidelijkheid.nl is met dit oogmerk opgezet.
De suggestie van de vragensteller om de functionaliteiten van Kandoor ook in het licht van de pensioentransitie te beschouwen, vind ik terecht en neem ik ter harte. Ik zal daarom samen met de pensioensector kijken of en in hoeverre de functionaliteiten van Kandoor mee te nemen zijn in de meerjarige communicatie-aanpak als aanvullende dienstverlening. Het onderscheidende van Kandoor lijkt zoals reeds genoemd in mijn antwoord bij vraag 12 vooral te hebben gezeten in het feit dat zij een goed getrainde chatbot hadden gecombineerd met de aanvulling vanuit vrijwilligers om diverse financiële vragen, waaronder pensioen, op een laagdrempelige manier te beantwoorden. Uitgangspunt daarbij is dat het van toegevoegde waarde moet zijn bovenop de bestaande instrumenten en moet aansluiten bij de behoefte van deelnemers.
Bent u tevens bereid om in dat overleg ook de gezamenlijke pensioenfondsen erop te wijzen dat Kandoor met zijn online vraagbaak een belangrijke rol speelt in het beantwoorden van vragen en mogelijk, maar dan voor rekening en verantwoording van de gezamenlijke pensioenfondsen, een drager kan zijn voor het opzetten van een brede online vraagbaak die alle vragen van deelnemers van alle pensioenfondsen kan beantwoorden met betrekking tot de transitie en wat dat voor hun betekent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u een overzicht geven van de huidige voorlichting/campagne van de overheid over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel?
Om mensen te informeren over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is in augustus 2023 door het Ministerie van SZW een meerjarige publiekscommunicatie gestart samen met vakbonden, werkgeversorganisaties en de pensioenuitvoerders. Bij elke fase van de communicatie verwijzen we naar de website pensioenduidelijkheid.nl die we samen met de stakeholders en communicatie-experts hebben ontwikkeld. Daar vinden Nederlanders toegankelijke en eenvoudige informatie over de nieuwe regels voor pensioen. En verwijzen we naar de plekken waar mensen hun persoonlijke pensioeninformatie kunnen vinden. Ook stellen we per fase een communicatietoolbox ter beschikking aan alle partners die hun deelnemers, klanten, medewerkers, leden of achterban willen informeren over de nieuwe regels. Zo zetten we zoveel mogelijk «zenders» aan voor een maximaal bereik en communiceren we consistent.
In het najaar 2023 is gecommuniceerd dat de regels voor pensioenen gaan veranderen en waarom dat nodig is. Deze generieke boodschap is verspreid via radio, televisie en online video.
Om de groep van bijna 2,5 miljoen laaggeletterden te informeren, werken we inmiddels samen met de Informatiepunten Digitale Overheid. Deze fysieke plekken zijn vooral te vinden in bibliotheken en buurthuizen. Bij deze informatiepunten is informatie over pensioen en AOW beschikbaar en medewerkers kunnen mensen begeleiden naar de juiste informatie en/of instantie voor hun vraag. Zo zorgen we dat de informatie niet alleen online, maar ook fysiek op een laagdrempelige manier beschikbaar is. Ook komt er informatie op www.steffie.nl te staan. Op deze website worden onderwerpen in eenvoudige taal uitgelegd.
Eind 2024 geven we enige verdieping over de nieuwe regels voor pensioen. We maken hiervoor gebruik van vier doelgroepsegmenten om aan te sluiten bij verschillende belevingswerelden, informatie behoeften, kennisniveau en mediagebruik. De segmenten zijn de jongeren (18–35 jaar), de werkenden (36–55 jaar), de pensioengeoriënteerden (56–67) en de gepensioneerden (67+ jaar). Dit doen we weer samen met vakbonden, werkgeversorganisaties en de pensioenuitvoerders. Deze verdieping gebeurt met online video, bannering op websites, radio, print en via pensioenduidelijkheid.nl.
In 2025 en 2026 volgt een herhaling van de boodschappen. Zodra meer bekend is over de invulling van de nieuwe pensioenregeling voor de individuele deelnemer, verschuift het accent naar de specifieke, individuele informatie vanuit de pensioenuitvoerders. De nadruk komt te liggen op deelnemer specifieke communicatie vanuit pensioenuitvoerders (wat betekent dit voor mij). Wanneer de pensioenuitvoerder inzage heeft in de arbeidsvoorwaardelijke afspraken kan de deelnemer specifieke informatie starten. De algemene informatie over de nieuwe regels zal dan met name eenvoudig vindbaar moeten zijn.
Welke concrete stappen gaat u zetten naast de al bestaande voorlichting/campagne om ervoor te zorgen dat pensioendeelnemers geïnformeerd hun situatie onder het nieuwe stelsel kunnen beoordelen?
Ik erken het belang van goede voorlichting aan de pensioendeelnemers in het nieuwe pensioenstelsel. Dat geldt zowel voor de periode ervoor als erna. Daarom vind ik het ook belangrijk om hier stevig op in te zetten. Dat gebeurt nu al langs verschillende wegen. De pensioenuitvoerders zullen de deelnemers informeren over deze transitie, zie ook het antwoord op vraag 14. Mijn ministerie ondersteunt dit met verschillende initiatieven, zoals genoemd in antwoord op vraag 19. Daarbij wordt met de pensioensector samengewerkt om gelijkluidende algemene vragen zo goed en tijdig mogelijk te ondervangen via bijvoorbeeld pensioenduidelijkheid.nl. Zoals in het antwoord op vraag 17 aangegeven zal ik samen met de pensioensector onderzoeken in hoeverre de dienstverlening die door Kandoor werd geboden hier een zinvolle aanvulling op kan zijn. Ik zal uw Kamer hier nader over berichten.
Kunt u berichten bevestigen dat er werkgevers zijn die bereid zijn om hun werknemers een periodiek financieel planningsgesprek aan te bieden, maar dat de Belastingdienst vindt dat dan sprake is van belast loon en de werknemer loonbelasting verschuldigd is over die door de werkgever vergoede kosten?
Bij een periodiek financieel planningsgesprek worden normaliter uitsluitend de persoonlijke belangen van de werknemers behartigd. Als dat het geval is en de kosten van het financieel planningsgesprek worden betaald door de werkgever, vormt dat planningsgesprek een voordeel in natura voor de werknemer dat fiscaal als loon uit dienstbetrekking kwalificeert. Dit kan anders zijn als de kosten voor een periodiek financieel planningsgesprek met name worden gemaakt in het belang van de werkgever, want dat zijn in beginsel bedrijfskosten. Per situatie dient dus te worden bekeken of de verleende advieswerkzaamheden en diensten een voordeel zijn voor de werknemer die door de werkgever bewust wordt verstrekt, waarbij voldoende causaal verband is tussen het voordeel en de dienstbetrekking. Wordt daaraan voldaan is immers sprake van belast loon.
De Kennisgroep loonheffingen van de Belastingdienst heeft hierover een standpunt gepubliceerd. Dit standpunt is te raadplegen op www.kennisgroepen.belastingdienst.nl onder «KG:204:2023:18 Persoonlijk pensioenadvies».
Deelt u de mening dat dit op gespannen voet staat met één van de doelstellingen van de Wet toekomst pensioenen, namelijk het activeren van de deelnemers, en bent u daarom bereid om te bepalen dat deze (door de werkgever vergoede) kosten niet tot het loon worden gerekend?
Er is een onderscheid tussen keuzebegeleiding conform de nieuwe norm die is geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen en aanvullend persoonlijk advies. Keuzebegeleiding vindt plaats op grond van art. 48a van de Pensioenwet met als doel deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden in staat te stellen passende keuzes te maken binnen de pensioenregeling. Keuzebegeleiding wordt niet gekwalificeerd als loon.
Als een werkgever de kosten vergoedt van een werknemer om een adviseur in te schakelen voor een aanvullend persoonlijk pensioenadvies, dan is sprake van loon in natura zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 21. Keuzebegeleiding zoals geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen wordt echter niet gekwalificeerd als loon. Het is dus mogelijk om de werknemer te begeleiden bij het maken van keuzes binnen de pensioenovereenkomst zonder dat de kosten hiervan kwalificeren als loon.
Het kabinet heeft niet het voornemen om kosten voor persoonlijk pensioenadvies aftrekbaar te maken of niet tot het loon te rekenen. Dit staat ook niet op gespannen voet met de Wet toekomst pensioenen. De kosten voor keuzebegeleiding worden immers niet tot het loon gerekend.
Bent u bekend met de artikelen in NRC «ACM-beschuldiging van stilzwijgend kartel zit bank hoog»1 en «Protestacties lijken ING niet te raken»2 en het rapport «Concurentie op de Nederlandse spaarmarkt» van de Autoriteit Consument & Markt (ACM)3?
Ja.
Kunt u zich vinden in de conclusie van de ACM dat er waarschijnlijk sprake is van onvoldoende concurrentie en stilzwijgende kartelvorming op de spaarmarkt?
De ACM concludeert in haar onderzoek dat de Nederlandse spaarmarkt niet goed functioneert en dat er ruimte is voor verbetering. De markt is oligoplistisch en sterk geconcentreerd met een beperkt aantal grote spelers. De ACM stelt bovendien dat het aannemelijk is dat er sprake is van stilzwijgende afstemming tussen de grootbanken. Grote aanbieders voelen beperkte concurrentiedruk omdat maar weinig consumenten (dreigen met) overstappen. De grote aanbieders kunnen daardoor een relatief passieve prijsstrategie hanteren, waarbij zij renteverhogingen vertraagd of onvolledig doorgeven aan spaarklanten. Dit leidt volgens de ACM tot een marktuitkomst die – in economische zin – niet optimaal is voor consumenten en de maatschappij als geheel.
De ACM benadrukt dat er geen aanwijzing is van verboden gedragingen van banken onder de Mededingingswet. Verder geeft de ACM in een verklaring aan dat er in het geval van stilzwijgende afstemming geen sprake is van daadwerkelijke afstemming of onderling contact, noch een intentie om af te stemmen.4 Tot slot merkt de ACM in deze verklaring op dat stilzwijgende afstemming kan worden gezien als een marktuitkomst van een concurrentie-evenwicht. Ik zie stilzwijgende afstemming niet als een oorzaak, maar als een uitkomst van de huidige marktstructuur. Hier kunnen verschillende factoren een rol spelen; de ACM noemt in haar rapport bijvoorbeeld consumentengedrag en ook macro-economische- en bedrijfseconomische factoren.
De ACM signaleert in haar onderzoek dat er een divers aanbod van spelers is op de spaarmarkt en dat de toetredingsdrempels om actief te worden op de Nederlandse spaarmarkt lijken mee te vallen. Uit het aantal binnen- en buitenlandse aanbieders dat momenteel op de Nederlandse spaarmarkt actief is, blijkt dat de Nederlandse spaarmarkt een markt is waar de Nederlandse consument veel keuze heeft. Dit neemt echter niet weg dat in de praktijk verreweg het grootste deel van de spaartegoeden wordt aangehouden bij de vier grootste banken, waardoor de ACM concludeert dat de markt oligopolistisch is. Uit cijfers blijkt dat er een groeiende groep consumenten is – hoewel nog relatief klein – die al actief keuzes maakt binnen het aanbod. Zo blijkt uit gegevens van de ECB dat Nederlandse huishoudens recent meer geld op bankrekeningen in het buitenland zetten, vooral in landen waar de spaarrente onlangs steeg. Het percentage van het spaargeld dat op een buitenlandse rekening staat, steeg van 0,8% in het begin van 2020 naar 2,3% in het eerste kwartaal van 2024. Ook laat onderzoek zien dat in het eerste kwartaal van 2024 ongeveer 63% van de nieuwe spaarrekeningen werd geopend bij een kleinere of buitenlandse bank.5 Van de klanten die niet overstappen, geeft driekwart van de ondervraagde consumenten aan dat zij een overstap of het openen van een extra spaarrekening niet hebben overwogen omdat zij tevreden zijn met hun huidige bank.
De ACM concludeert dat een grotere concurrentiedruk op de grote aanbieders kan leiden tot uitkomsten die gunstiger zijn voor spaarders en de maatschappij als geheel. Als voldoende consumenten «actief» worden en een deel van hun spaargeld bij andere banken onderbrengen of gaan beleggen, worden (groot)banken meer aangemoedigd om op rentetarieven te concurreren. Hier profiteren ook «inactieve» consumenten (niet-overstappers) van. Dit gewenste consumentengedrag kan gefaciliteerd worden door actieve keuzes en overstapgedrag van consumenten te stimuleren en te vergemakkelijken. Hiervoor is een combinatie van maatregelen nodig. Ik ga onder meer onderzoek laten doen naar de impact van een verplichting voor banken om een zelfstandige volwaardige spaarrekening aan te bieden aan klanten die bij hen geen betaalrekening hebben, aangezien dit direct ingrijpt op het bedrijfsmodel van commerciële instellingen. In dit onderzoek moet in ieder geval aandacht zijn voor de verwachte gevolgen voor het (overstap)gedrag van consumenten, de mogelijke gevolgen voor de kosten van betaaldienstverlening en de hoogte van de spaarrente bij bestaande spaarrekeningen, eventuele risico’s voor de stabiliteit van deposito’s, en ook de eventuele implicaties voor de kosten van kredietfinanciering. Ik zal uw Kamer in de eerste helft van volgend jaar informeren over de uitkomsten van dit onderzoek. Ook ga ik de banken vragen aan de slag te gaan met de aanbevelingen van de ACM over transparantie. Als zij dat onvoldoende doen, dan zal ik invoering van de door de ACM genoemde wettelijke verplichtingen verkennen om de transparantie op de spaarmarkt verder te verbeteren. Ik beoordeel dat over een jaar. Voor een compleet overzicht van de vervolgstappen die ik voor ogen heb, verwijs ik naar de gelijktijdig met deze beantwoording verstuurde brief met mijn reactie op het rapport van de ACM.
Hoe beoordeelt u de balans tussen de belangen van de spaarklanten en de aandeelhouders van de grootbanken?
Een gezonde onderneming maakt winst en kan een deel daarvan uitkeren aan haar aandeelhouders, die de bank van het benodigde kapitaal voorzien. Een ander deel moet de bank kunnen toevoegen aan haar buffers. Dit is van belang voor de financiële stabiliteit van de bank en van ons financiële stelsel in zijn geheel. Het streven naar winst moet niet op gespannen voet komen te staan met de maatschappelijke verantwoordelijkheden van een bank, zoals het doorgeven van spaarrentes aan klanten. In die context is het van belang dat banken zich steeds bewust zijn van de maatschappelijke verwachtingen en de afwegingen van hun eigen koers verantwoord blijven maken en daarover ook uitleg geven.
In een gezond functionerende en concurrerende markt hoeft niet per se een tegenstelling te bestaan tussen de belangen van spaarders en de belangen van aandeelhouders. Goede concurrentie in de markt kan eraan bijdragen dat banken worden gestimuleerd om concurrerende (spaar)producten aan te bieden en te innoveren, waar consumenten profijt van hebben. Dit is tegelijkertijd ook in het belang van gezonde winsten, en daarmee in het belang van aandeelhouders.
Vindt u dat de Volksbank als staatdeelneming op een of andere manier het goede voorbeeld zou kunnen geven op het gebied van spaartarieven? Zo ja, hoe verwacht u dat van de Volksbank? Zo nee, waarom niet?
De Volksbank functioneert als een zelfstandige commerciële bank met een onafhankelijke beslissingsbevoegdheid. NLFI beheert de aandelen in de bank op zodanige wijze dat de Volksbank zelfstandig haar strategie kan bepalen en kan uitoefenen. Zowel NLFI als het ministerie staan op afstand van de dagelijkse en dagelijkse bedrijfsvoering van de bank. NLFI, noch de staat, hebben als (indirect) aandeelhouder invloed op de spaartarieven van de bank.
Daarnaast wijs ik erop dat een analyse of de Volksbank een dergelijke rol in de toekomst zou kunnen spelen heeft plaatsgevonden. Om tot een richtinggevend besluit te komen, is bekeken welke publieke belangen onvoldoende geborgd worden in de financiële sector. Zoals eerder toegelicht blijkt uit die analyse dat deze publieke belangen het meest effectief geborgd kunnen worden met wet- en regelgeving.6
Bent u het ermee eens dat een eerlijke spaarrente prioriteit heeft boven het inkopen van eigen aandelen door banken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat banken een goed evenwicht betrachten tussen verstandige bedrijfseconomische beslissingen en de invulling van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 3. Ik vind dat banken, als commerciële instellingen, daarbinnen zelf keuzes over hun bedrijfsvoering moeten maken. Dat is ook belangrijk voor het behoud van een gezond verdienmodel in de bankensector op de lange termijn en daarmee voor de dienstverlening, innovatie en de financiële stabiliteit. Goede toegang van banken tot de kapitaalmarkt – bijvoorbeeld door een voor investeerders aantrekkelijk aandeel te bieden – is hierbij ook van belang.
Hoe beoordeelt u specifiek het inkopen van 2,5 miljard euro aan eigen aandelen door ING in dit licht?
Zie mijn antwoord op de vorige vraag. Ik vind die beoordeling aan de banken zelf. Toezichthouder DNB heeft hierbij een belangrijke rol.
Hoe kijkt u aan tegen het inkopen van Rabocertificaten door de Rabobank tegen een voor certificaathouders voordelige koers? Wat vindt u van de belangenafweging tussen klanten en certificaathouders in relatie tot het coöperatieve karakter van deze bank?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Ik vind die beoordeling aan de banken zelf. Toezichthouder DNB heeft hierbij een belangrijke rol.
Hoe beoordeelt u de inkoop van aandelen en certificaten in verhouding tot de bestaande kapitaalbuffers en het langjarige risico in geval van crisis?
De toezichthouder heeft een belangrijke rol in het toezicht op de naleving van kapitaalsvereisten van banken. De Nederlandse grootbanken voldoen ruimschoots aan de minimale kernkapitaalvereisten. Daarbij hanteren zij naast het wettelijk minimumvereiste een eigen doelstelling voor het aan te houden kernkapitaal, die hoger is dan het minimumvereiste. Hiermee streven zij dus naar het aanhouden van een extra buffer, bovenop de wettelijk verplichte buffer. Op dit moment hebben alle grootbanken een kernkapitaalratio die boven zowel de minimumeis als hun eigen doelstelling ligt. Het algemene beeld is dat, ondanks de gerealiseerde winsten, de kernkapitaalratio’s dalen. Dit komt mede door de terugkoopoperaties van eigen aandelen en certificaten. Banken blijven hiermee echter ruimschoots voldoen aan de wettelijke vereisten, waarbij het streven van banken is om toe te bewegen naar hun eigen doelstelling voor aan te houden kapitaal.
Bent u van mening dat de bevoegdheden van de ACM moeten worden uitgebreid zodat ook stilzwijgende kartelvorming kan worden aangepakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De ACM speelt een belangrijke rol in het toezicht op de concurrentie tussen ondernemingen op basis van de Mededingingswet7, die instrumenten bevat om de concurrentie op (onder andere) de spaarmarkt te beschermen.8 De ACM kan optreden tegen concurrentiebeperkende handelingen van ondernemingen in twee specifieke situaties: ten eerste als er sprake is van expliciete kartelafspraken of feitelijke afgestemde gedragingen, en ten tweede als een onderneming een economische machtspositie9 misbruikt. Het is in dit kader goed om te noemen dat de ACM in haar rapport schrijft dat er in de Nederlandse spaarmarkt geen bewijs is van verboden gedragingen of «kartelvorming».
Het Ministerie van Economische Zaken (EZ) onderzoekt samen met de ACM mogelijke extra bevoegdheden, die zich richten op marktbrede concurrentieverstoringen die niet met het huidige instrumentarium kunnen worden aangepakt. EZ en de ACM onderzoeken samen of en op welke manier deze bevoegdheden vorm kunnen krijgen, hoe de verhouding tussen wetgever en toezichthouder zal zijn en op welke manier sectorpartijen betrokken worden bij besluitvorming en toezicht.Het is belangrijk te vermelden dat dit onderzoek door EZ en ACM naar extra bevoegdheden voor de ACM in alle markten, losstaat van het onderzoek van de ACM naar de Nederlandse spaarmarkt. De Minister van Economische zaken zal uw Kamer separaat over dit traject informeren.
Bent u het met de ACM eens dat de overstapmogelijkheden op de spaarmarkt kunnen worden verbeterd? Zo ja, welke acties wilt u hiervoor in gang zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat consumenten makkelijk kunnen overstappen en zet mij daarom in op het verbeteren van overstapmogelijkheden op nationaal en Europees niveau. De afgelopen jaren heeft Nederland op Europees niveau gepleit voor nummerportabiliteit10 en het verbeteren van de Overstapservice11. Graag verwijs ik naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Sneller (D66) voor een overzicht van alle stappen die de afgelopen jaren zijn ondernomen om het overstappen van betaalrekening te vergemakkelijken. Voor een overzicht van de vervolgstappen die ik voornemens ben te nemen naar aanleiding van het ACM-rapport, verwijs ik u naar mijn gelijktijdig verstuurde brief met een appreciatie van dit rapport.
Bent u het met de aanbeveling van de ACM eens dat koppelverkoop zou moeten worden tegengegaan of verboden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment vereisen met name de grootbanken voor het openen van een spaarrekening, dat een consument ook een betaalrekening bij dezelfde bank heeft of opent (zogeheten koppelverkoop). De ACM beveelt aan om het mogelijk te maken ook bij de grootbanken een losse spaarrekening te openen, door koppelverkoop van spaar- en betaalrekeningen te verbieden. Dit kan overstappen tussen grootbanken bevorderen en daarmee de concurrentiedruk verder doen toenemen. Ik ga daarom onderzoek laten doen naar de impact van een verplichting voor banken om een zelfstandige volwaardige spaarrekening aan te bieden aan klanten die bij hen geen betaalrekening hebben, aangezien dit direct ingrijpt op het bedrijfsmodel van commerciële instellingen. In dit onderzoek moet in ieder geval aandacht zijn voor de verwachte gevolgen voor het (overstap)gedrag van consumenten, de mogelijke gevolgen voor de kosten van betaaldienstverlening, eventuele risico’s voor de stabiliteit van deposito’s, en ook de eventuele implicaties voor de kosten van kredietfinanciering. De huidige mogelijkheden tot kruissubsidiëring tussen producten en diensten kan in het belang zijn van de consument: het is mogelijk dat een verbod op koppelverkoop ertoe leidt dat het aanbod van gratis spaarrekeningen van (groot)banken afneemt, of dat de rente op spaarproducten lager wordt dan nu het geval is. Daarnaast zou het ertoe kunnen leiden dat de kosten voor betaalrekeningen omhooggaan. Ook is het belangrijk te kijken naar de mogelijke gevolgen van een verbod op de stabiliteit van deposito’s als financieringsbron en de eventuele implicaties voor de kosten van kredietverlening. Ik zal uw Kamer in de eerste helft van volgend jaar informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Hoe beoordeelt u de sterk gestegen kosten van een basisrekening bij verschillende banken, maar ook specifiek bij ING?
In 2021 heeft de Betaalvereniging Nederland onderzoek laten doen naar de kosten en baten van het betalingsverkeer. Uit dit onderzoek bleek dat het betalingsverkeer in 2021 verlieslatend was voor banken. Ook bleek dat de kosten van een betaalpakket in 2021 gemiddeld 50% lager waren ten opzichte van vergelijkbare pakketten in andere landen. Banken hebben de tarieven voor betaalrekeningen de afgelopen jaren verhoogd vanwege de gestegen inflatie, de kosten voor het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering en doordat banken minder afhankelijk willen zijn van volatiele rentebaten.
Ik vind het belangrijk dat het betalingsverkeer voor iedereen toegankelijk is. Een betaalrekening is essentieel om te kunnen participeren in de samenleving. Tegelijkertijd bepalen banken zelf welke tarifering zij toepassen. Ik kan mij voorstellen dat de kosten die een bank maakt deels worden doorberekend aan de klant, zoals dat ook het geval is bij andere kosten die de bank maakt bij het aanbieden van dienstverlening. Echter moeten de kosten van een betaalrekening en eventuele kostenverhogingen voor consumenten redelijk zijn. Ook vind ik dat een bank moet kunnen uitleggen waarom er een kostenverhoging is en een uitsplitsing moet kunnen maken van kosten indien de klant hiernaar vraagt.
Bent u het ermee eens dat het hebben van een bankrekening een basisvoorziening is en dat daarom juist deze kosten zo laag mogelijk zouden moeten zijn en niet een van de pijlers van stabiele inkomsten van banken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u het argument van banken dat men het kapitaal in kas wil houden voor toekomstige investeringen in cybersecurity? Wordt daar in de operationele budgettering en het aanhouden van kapitaalbuffers niet al rekening mee gehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ACM-rapport wijst erop dat er in het publieke debat meerdere verklaringen genoemd worden voor het achterblijven van spaarrentes, waaronder de stijging van operationele kosten. Het ACM-rapport noemt echter ook dat deze redenen onvoldoende zijn om het achterblijven van spaarrentes volledig te verklaren.
Banken moeten uit hoofde van verschillende wettelijke verplichtingen rekening houden met operationele kosten en in het specifiek kosten voor ICT-risico’s en cybersecurity. Zo voorziet het prudentiële bankenpakket onder meer in een methode voor de berekening van de kapitaalvereisten (het aanhouden van kapitaal) voor operationele risico’s en het risicoprofiel van de instelling. Ook moeten financiële instellingen uit hoofde van de Europese verordening digitale operationele weerbaarheid (DORA) beschikken over solide kaders voor ICT-risicobeheer. Het kader voor ICT-risicobeheer dient strategieën, beleidslijnen, procedures, ICT-protocollen en instrumenten te omvatten die nodig zijn om alle informatie- en ICT-activa, met inbegrip van computersoftware, hardware, servers en fysieke elementen zoals kantoorpanden naar behoren en toereikend te beschermen. Banken dienen met deze kosten rekening te houden bij het aanhouden van kapitaal. Het is belangrijk om hierbij te vermelden dat dit om aanzienlijke investeringen kan gaan. Cyberdreigingingen kunnen zich snel ontwikkelen, zijn complex en vergen daarmee doorlopende aandacht van de instelling. Het is dus belangrijk dat banken voldoende blijven inzetten op het up to datehouden van de systemen in het kader van cyberbeveiliging. Bovendien hebben financiële instellingen, ook ten behoeve van de winst, baat bij een goede operationele weerbaarheid.
Hoe beoordeelt u het argument dat banken op dit moment voldoende liquiditeit en daardoor minder behoefte hebben aan spaargeld? Hoe ziet u dit argument in relatie tot de klacht van het bedrijfsleven dat banken te weinig geld hebben voor kredietverlening?
De ACM schrijft in het rapport dat de toename in liquiditeit heeft bijgedragen aan de historisch gezien hoge bankwinsten. Banken hadden hierdoor toegang tot goedkopere financiering in de markt en hadden minder behoefte aan financiering met spaargeld. Dit heeft ook de concurrentie voor spaargeld verzwakt. Dit is daarmee een neveneffect van het gevoerde monetaire beleid van de ECB. Eerder had dit ruime monetaire beleid overigens een negatief effect op de bankwinsten: doordat banken de negatieve beleidsrentes van de ECB niet doorberekenden aan spaarders werd de inleenmarge van banken kleiner, wat ten koste ging van hun winsten. Als onderdeel van de verkrapping van het monetaire beleid sinds medio 2022 is de ECB bezig met het afbouwen van haar balans, waardoor de liquiditeit bij banken geleidelijk afneemt. De balansafbouw verloopt via het niet herinvesteren van aflopende obligaties die eerder zijn aangekocht en het afbetalen van langlopende ECB-leningen door banken. Hierdoor is de ECB-balans sinds eind 2022 gekrompen met circa 1700 miljard euro. Deze maatregelen zullen de verzwakkende invloed van monetair beleid op de concurrentie op de markt voor spaartegoeden verkleinen. Daarnaast heeft de ECB de rentevergoeding op verplichte reserves19 verlaagd naar 0% per september 2023, wat leidt tot lagere inkomsten voor banken.
Ik herken dat er voor het kleine MKB knelpunten zijn in de kredietverleningsmarkt. Hier worden verschillende oorzaken voor gegeven, aan zowel de vraag als aanbodzijde.12 Het argument dat er te weinig liquiditeit zou zijn herken ik echter niet. Uit de recent gepubliceerde kwartaal/halfjaarcijfers van banken blijkt dan ook dat de grootbanken een loan-to-deposit ratio van rond of boven de 100% hebben, wat een depositofinancieringsoverschot suggereert. Banken zijn dus ruim voldoende in staat om hun kredietverlening uit de beschikbare deposito’s te financieren. Ik zie dan ook geen directe relatie tussen liquiditeit en knelpunten in kredietverlening aan het bedrijfsleven.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden, gelijktijdig met de kabinetsappreciatie van het ACM rapport en nog voor het herfstreces?
Ja.
Cryptotoezicht door AFM |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel: «Ministerie van Financiën zet rem op cryptotoezicht AFM»?1
Ja, het ministerie heeft voorafgaand aan de publicatie van het artikel antwoord gegeven op vragen van het FD. Ik herken mij echter niet in het geschetste beeld in het artikel. Mijn ministerie is in goed overleg met de AFM tot deze toezichtcapaciteit en onderliggende afspraken gekomen. Ook de AFM verwacht dat deze capaciteit vooralsnog voldoende is om adequaat en risicogestuurd toezicht te kunnen houden. Daarbij is gezocht naar een evenwicht tussen adequaat toezicht op de risicovolle cryptosector enerzijds en proportionaliteit van de toezichtkosten en het Nederlandse vestigingsklimaat anderzijds.
Is het juist dat u drie cryptotoezichtscenario’s heeft overwogen, te weten «basis, aangescherpt en minimaal» en dat u ervoor gekozen heeft om de AFM slechts «minimaal toezicht» op crypto’s te laten houden?
De AFM is, als zelfstandig bestuursorgaan, onafhankelijk in het bepalen van haar toezichtstrategie en -prioriteiten. De AFM maakt haar eigen keuzes in de inrichting van de begroting. Het kostenkader, dat kort gezegd de maximale hoogte van de begroting bepaalt, wordt vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mijzelf, in goed overleg met de AFM.
Bij het vaststellen van het kostenkader heb ik een tweeledige rol en taak. Enerzijds moet de AFM in staat worden gesteld om adequaat toezicht te houden, zodat de sector de regels naleeft, de risico’s worden beperkt en de financiële markten eerlijk en stabiel blijven. Anderzijds heb ik oog voor de doeltreffendheid en doelmatigheid van het financieel toezicht. Ook moeten de toezichtkosten voor financiële ondernemingen blijven aansluiten bij de toezichtinspanningen op de deelsectoren en de draagkracht van individuele instellingen. Ook uw Kamer heeft eerder, onder andere in de met algemene stemmen aangenomen motie Alkaya-Van der Linde2, aandacht gevraagd voor de gevolgen van anti-witwasregelgeving voor kleine ondernemingen, waaronder ondernemingen die zich bezighouden met cryptovaluta en de hoogte van de administratieve lasten voor cryptopartijen.3
Het toezicht op de cryptosector op basis van de verordening cryptoactiva (MiCA) is een nieuwe taak voor de AFM. Adequaat en risicogestuurd toezicht is noodzakelijk om naleving van deze normen door de inherent risicovolle cryptosector te controleren. In dat kader heeft mijn ministerie met de AFM gesproken over een navenante ophoging van het kostenkader. Het ministerie heeft de aannames en verwachtingen van de AFM kritisch bevraagd en de doelmatigheid van de voorstellen van de AFM getoetst. In dat kader heeft de AFM meerdere toezichtscenario’s opgesteld. De AFM heeft het scenario dat zij als essentieel voor adequaat, risicogestuurd toezicht beschouwt, de naam «minimaal toezicht» gegeven. In dit scenario hanteert de AFM een hogere risicobereidheid dan in het zogenoemde basisscenario. Dat vergt meer risicosturing en prioritering, maar blijft recht doen aan de risico’s die de AFM op de cryptomarkten ziet.
Het ministerie vindt de te verwachten toezichtrisico’s van dit toezichtscenario acceptabel. Dat is mede ingegeven door de onzekerheid over de verwachte toezichtpopulatie. Omdat cryptopartijen onder MiCA met een vergunning in één lidstaat in de hele Europese Unie kunnen opereren, is het niet zeker hoeveel cryptopartijen zich in Nederland zullen vestigen. Op dit moment zijn er 37 crypto-instellingen actief op de Nederlandse markt waarvan er 31 echt hun hoofdkantoor in Nederland hebben. Ook leert de ervaring dat de cryptomarkten zich volatiel tonen en dat hun dynamiek snel kan veranderen. Daarom kijk ik in de loop van 2025 met de AFM opnieuw of de inzet in het cryptotoezicht adequaat is. Indien dat nodig blijkt, bijvoorbeeld omdat er veel partijen onder Nederlands toezicht zijn komen te staan, kan de inzet worden opgehoogd.
Hoe verhoudt dit zich tot de grote risico’s en maatschappelijke schade die zich regelmatig voordoen bij het gebruik van en het beleggen in crypto’s en tot de breed in de Tweede Kamer én in Europa levende wens om het toezicht op crypto’s flink te versterken (bijvoorbeeld via de Markets in Crypto Assets Regulation (MiCa))?
Lange tijd kende de Europese Unie geen specifiek regelgevend kader voor crypto’s. Zowel op Europees als nationaal niveau is de wens groot om een regelgevend kader op te stellen dat specifiek ziet op aanbieders van cryptoactiva en cryptoactivadienstverleners. Met MiCA wordt een belangrijke eerste stap gezet om dit te realiseren en wordt de consument beter beschermd. Zo moeten cryptoactivadienstverleners duidelijk communiceren over risico’s richting hun klanten en mag reclame niet misleidend zijn. Daarnaast moeten aanbieders van cryptoactivadiensten eerlijk, billijk en professioneel handelen in overeenstemming met de belangen van hun (potentiële) cliënten. Ook zijn aanbieders van cryptoactiva verplicht om een cryptoactivawitboek op te stellen. Dit witboek moet informatie bevatten over onder andere de risico’s die verbonden zijn aan het cryptoactivum en de kenmerken van dit cryptoactivum. Dit helpt geïnteresseerden om een weloverwogen beslissing te nemen. Hoewel MiCA op enkele onderdelen een lichter regime bevat dan dat voor traditionele beleggingsondernemingen (MiFID II), zijn deze criteria vergelijkbaar met criteria die voor reguliere financiële instellingen en producten gelden.
Daarnaast bevat MiCA een uitgebreide evaluatiebepaling die stelt dat de Europese Commissie op uiterlijk 30 juni 2027 een verslag indient over de toepassing van de verordening, eventueel ook vergezeld van een wetgevingsvoorstel. Daarnaast dient de Europese Commissie op 30 juni 2025 een tussentijds verslag in waarin onder andere aandacht moet worden besteed aan de witboeken, reclame-uitingen en een beoordeling moet worden gegeven geven van het beschermingsniveau van de verordening.
Ik hecht er echter aan te vermelden dat de cryptosector en cryptovaluta inherent risicovol zijn. Cryptoactiva hebben geen onderliggende kasstroom zoals traditionele financiële instrumenten en zijn daarom puur speculatief. Financieel toezicht op naleving van gedragsnormen kan deze risico’s in beperkte mate verkleinen, maar niet wegnemen. Ten slotte is de cryptosector bij uitstek een internationaal opererende sector, aangezien de producten en diensten die zij aanbieden volledig digitaal zijn. Met een vergunning in één EU-lidstaat kunnen aanbieders van cryptoactivadiensten in de rest van de EU actief zijn. Dat maakt toezicht vanuit Nederland complex en beperkter als een aanbieder een vergunning uit een andere lidstaat heeft.
Veel jongeren, zo bleek uit eerdere onderzoeken, beleggen dikwijls in crypto’s en zijn extra kwetsbaar voor fraude, pyramidespelen en grote verliezen, hoe rechtvaardigt u dan dat u hierop slechts minimaal toezicht wil laten plaatsvinden?
Op dit moment is er nog onvoldoende onderzoek gedaan naar de risico’s van het handelen in cryptoactiva onder jongeren. We weten dat er een groep jongere consumenten is die handelt in cryptoactiva en dat sommigen hierbij meer risico nemen dan anderen. Dit geldt ook voor meer traditionele financiële producten. Ook horen wij de zorgen in de samenleving over het handelen in cryptoactiva. Het ministerie neemt dit soort zorgen serieus. Tegelijkertijd weten we op dit moment nog niet of deze risico’s ook tot schade leiden, hoe groot de eventuele schade is en welke groep consumenten dit precies raakt. Daarom is het belangrijk eerst onderzoek te doen alvorens over te gaan op aanvullende beleidsmaatregelen. Mijn voorganger heeft op 25 april middels de Kamerbrief ongewenste online beïnvloeding consumenten bij financiële keuzes4 aangekondigd hier onderzoek naar te gaan doen. Hierbij wordt specifiek gekeken naar het effect op jongere consumenten. Ik zal uw Kamer in het voorjaar van 2025 over de uitkomsten van dit onderzoek informeren. Dit onderzoek wordt uitgevoerd om te bezien of maatregelen in aanvulling op MiCA nodig en mogelijk zijn. Hoewel MiCA belangrijke stappen zet op het gebied van consumentenbescherming, biedt het nog beperkte mogelijkheden om toezicht en handhaving specifiek te richten op de bescherming van kwetsbare groepen, zoals jongeren. In de Nederlandse wet is al wel geregeld dat minderjarigen toestemming van een ouder, voogd of ander wettelijk vertegenwoordiger dienen te hebben om een overeenkomst aan te gaan. Je bent volgens de wet pas vanaf 18 jaar handelingsbekwaam, ook op financieel gebied. Dit geldt ook voor cryptodiensten.
De AFM stelt dat de toezichtcapaciteit die op dit moment afgesproken is, voldoende is om adequaat en risicogestuurd toezicht te houden op de verplichtingen uit MiCA. Circa € 7 mln. begrotingsruimte is een stevige inzet. Hierbij zal ook aandacht zijn voor hoe aanbieders van cryptoactivadiensten (kwetsbare) consumenten informeren en waarschuwen voor de risico’s van cryptovaluta.
Waarop baseert u de claim: «Met deze [toegekende] capaciteit kan de AFM goed toezicht houden, op een risicogestuurde manier» en kunt u dat uitgebreid onderbouwen?
Ik baseer dit op het nauwe overleg dat mijn ministerie met de AFM heeft gehad over de risico’s en benodigde capaciteit in het cryptotoezicht. De AFM heeft inzicht gegeven in het aantal fte dat zij in de verschillende scenario’s zou inzetten, de werkzaamheden die deze personen zouden uitvoeren, en de consequenties van een hogere of lagere inzet. De AFM is genoodzaakt keuzes te maken ten aanzien van waar zij de beschikbare toezichtcapaciteit inzet. Risicogestuurd houdt hier in dat de AFM in haar toezicht continu kijkt wat de grootste risico’s zijn binnen financiële markten en haar capaciteit zo efficiënt mogelijk binnen de kaders van de begroting besteedt. Zoals gezegd vereist het «minimaal scenario» meer risicosturing en prioritering. Ik ben er echter van overtuigd dat deze inzet een goede balans biedt tussen het zoveel mogelijk mitigeren van de risico’s op de cryptomarkten en de doelmatigheid van het toezicht.
Tegelijkertijd erken ik dat het cryptotoezicht met onzekerheden en risico’s omgeven is. Het gedragstoezicht van de AFM kan dit niet geheel wegnemen. De omvang en aard van de toezichtpopulatie en de ontwikkeling van de marktdynamiek laten zich nauwelijks voorspellen. Ik blijf de situatie daarom monitoren. Met de AFM is afgesproken om eind 2025 te bezien of de begroting voor het cryptotoezicht aangepast dient te worden.
Is het niet onlogisch en onjuist om aan een «minimaal scenario» de kwalificatie «goed toezicht» te verbinden?
Nee. Ik heb in antwoorden op voorgaande vragen aangegeven wat het toezicht in het «minimaal scenario» inhoudt. In het gekozen «minimaal scenario» krijgt de AFM in 2025 ca. € 7 mln. begrotingsruimte om het toezicht op de cryptomarkten te kunnen vormgeven. Dat is volgens de AFM voldoende om toezicht te kunnen houden dat, ondanks de onzekerheden in de cryptomarkt, recht doet aan de bestaande risico’s in deze markt. Ik sluit mij daarbij aan.
Is het niet zo dat de AFM ook in de scenario’s «basis en aangescherpt» gebruik zou hebben gemaakt van «risicogestuurd toezicht»?
Ja. Het (financieel) toezicht is altijd risicogebaseerd. De toezichthouder houdt de risico’s in de financiële markten in het oog en zet haar beschikbare capaciteit in waar de risico’s het grootst zijn.
De extra kosten die de AFM voor toezicht maakt, dienen zoals gebruikelijk door de onder toezicht staande sectoren betaald te worden. Waarom meent u de cryptosector de hand boven het hoofd te moeten houden, door zowel het toezicht als de kosten daarvoor tot een minimaal niveau te beperken?
Ik weerspreek dat toezicht of kosten worden beperkt tot een minimaal niveau. Zoals ik in het antwoord op eerdere vragen aangeef, streef ik naar een goede balans tussen het beperken van de risico’s en de doelmatigheid van het toezicht, en de daarbij horende toezichtkosten, mede naar aanleiding van de wensen en moties van uw Kamer.
Kunt u en wilt u met de Tweede Kamer delen hoe de AFM zelf oordeelt over uw keuze en welke risico’s deze autoriteit ziet, met name ook voor jonge beleggers, als het cryptotoezicht dat zij kan uitoefenen slechts «minimaal» is?
Ik wil graag benadrukken dat de AFM stelt dat de toezichtcapaciteit die op dit moment afgesproken is, voldoende is om adequaat en risicogestuurd toezicht te houden dat, ondanks de onzekerheden in de cryptomarkt, recht doet aan de bestaande risico’s in deze markt. De AFM benadrukt echter wel dat financieel gedragstoezicht op naleving van de normen van MiCA de risico’s die inherent zijn aan de cryptosector en de speculatieve aard van cryptovaluta slechts gedeeltelijk kan verkleinen en nooit helemaal weg kan nemen. Cryptoactiva blijven risicovol voor consumenten. Ik heb uitgebreid met de AFM gesproken over de risico’s die de toezichthouder ziet in de markt en de keuzes die per scenario gemaakt worden. Hoewel de AFM in eerste instantie graag meer capaciteit toegekend had gekregen, zijn we gezamenlijk tot dit scenario gekomen.
Het minimale scenario dat is afgesproken betekent niet dat er geen uitvoering gegeven kan worden op de kernelementen uit MiCA zoals consumentenbescherming en het tegengaan van marktmisbruik. Het betekent wel dat dit scenario meer risicosturing en prioritering vereist. Ook kan dit scenario gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering. De AFM geeft bijvoorbeeld aan dat ze minder goed in staat zal zijn om de piek aan werkzaamheden goed op te vangen. Daarnaast kan dit scenario invloed hebben op het halen van de termijnen voor vergunningverlening. Tot slot zal de AFM meer volgordelijkheid moeten toepassen in haar toezicht. Dit brengt als risico met zich mee dat de AFM wellicht minder wendbaar is wanneer er meerdere problemen zich gelijktijdig openbaren. De AFM geeft aan dat binnen dit scenario het toezicht uitvoerbaar blijft en recht wordt gedaan aan de risico’s die ontstaan in de cryptomarkten. Er is dan ook geen tot zeer minimaal verschil met de inzet op het tegenaan van marktmisbruik, de inzet van specifieke toezichtexpertise en het doorlopende toezicht ten opzichte van de andere scenario’s.
In het toezicht wordt ook naar de impact op jonge beleggers gekeken, als de AFM aanleiding heeft om te denken dat zich bij die doelgroep grote risico’s voordoen. De AFM kijkt in algemene zin naar hoe cryptoactivadienstverleners met de consument omgaan.
Bent u bereid deze vragen individueel te beantwoorden en uw scenariokeuze te heroverwegen en de AFM de ruimte te geven voor een zwaarder cryptotoezicht scenario dan het minimale?
Ik heb uw vragen individueel beantwoord. In de beantwoording van de vragen heb ik de gemaakte keuzes toegelicht. Omdat het cryptotoezicht met onzekerheden omgeven is, evalueer ik volgend jaar samen met de AFM de inzet en bekijken wij gezamenlijk of de huidige capaciteit nog passend is gezien de risico’s en de toezichtspopulatie waar op dat moment meer over bekend is. Mocht de conclusie zijn dat de capaciteit onvoldoende is om de (onverwachte) risico’s in de markt het hoofd te bieden, dan kan de AFM, met toestemming van haar raad van toezicht, gebruik maken van de post onvoorzien op het kostenkader om de inzet in het cryptotoezicht uit te breiden.
Inflatie |
|
Senna Maatoug (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Closing the EU’s inflation governance gap»?1
Ja.
Deelt u de analyse uit het rapport dat monetair beleid alleen onvoldoende is om prijsstabiliteit te hebben in tijden van een economische schok en dat prijsstabiliteit daarmee niet alleen een taak van de Europese Centrale Bank (ECB) is?
De ECB is primair verantwoordelijk voor het waarborgen van prijsstabiliteit, en is daarbij onafhankelijk in het bepalen van het monetaire beleid conform het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Tegelijkertijd kunnen andere actoren ook invloed hebben op het prijsvormingsproces. Bij begrotingsbeleid spelen verschillende afwegingen een rol, onder meer rekening houdend met de macro-economische situatie. Het begrotingsbeleid is idealiter anticyclisch van aard. In de context van een oververhitte economie kan stimulerend begrotingsbeleid bijdragen aan opwaartse prijsdruk in sommige consumptiecategorieën, zoals diensten, en kan een wijziging van accijnzen en heffingen een tijdelijk effect hebben op de inflatie.
Tegelijkertijd streeft de overheid ook andere doelstellingen na, zoals het bestendigen van de koopkracht van huishoudens, de investeringsagenda om structurele uitdagingen te adresseren en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Deze doelen zijn niet altijd eenvoudig verenigbaar, waarmee overheden voor lastige keuzes kunnen staan. Bij aanbodschokken stijgt de prijs van een belangrijk goed, zoals energie of voedsel, plotseling – zoals beschreven in het in de vraag genoemde rapport. De hoge energieprijzen in 2021–2023 zijn hier een voorbeeld van. Overheden moeten in dit geval een afweging maken tussen de wens om op de korte termijn de gevolgen voor huishoudens te verlichten, het risico van vraaggedreven inflatie als gevolg van steunmaatregelen, de budgettaire kosten van dergelijke maatregelen, en de nadelen van ingrijpen in de prijsvorming. Tot slot hebben sociale partners (werkgevers en werknemers) een gedeelde verantwoordelijkheid om in een situatie van economische schokken te voorkomen dat er een dynamiek van elkaar versterkende loon- en prijsstijgingen ontstaat. In het geval van een aanbodschok zou het collectieve welvaartsverlies bij voorkeur verdeeld moeten worden tussen bedrijven, werknemers en de overheid.
Op welke manier vult De Nederlandsche Bank (DNB) haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de binnenlandse prijsstabiliteit in?
Conform antwoord 2 is de ECB primair verantwoordelijk voor het waarborgen van prijsstabiliteit in de eurozone. Daarbij kijkt de ECB naar de inflatieontwikkeling in de eurozone als geheel. Dit is de gewogen gemiddelde inflatie van de lidstaten in de eurozone, waaronder Nederland. De Raad van Bestuur van de ECB beoordeelt elke zes weken de economische en monetaire ontwikkelingen in de eurozone, en neemt op basis daarvan monetaire beleidsbeslissingen. De president van DNB zetelt in deze Raad van Bestuur – evenals alle andere presidenten van de nationale centrale banken in de eurozone plus de 6 directieleden van de ECB. Als zodanig heeft DNB inspraak in het te formuleren monetaire beleid van de eurozone en geeft het op deze manier invulling aan het borgen van de prijsstabiliteit in de eurozone als geheel, waar de prijsstabiliteit van Nederland een onderdeel van uitmaakt.
De ECB-raming voor de macro-economische ontwikkelingen in de eurozone is een belangrijke bron waar de Raad van Bestuur haar monetaire beleidsbeslissingen op baseert. Deze raming komt mede tot stand met inbreng van de nationale centrale banken, in het geval van DNB voor de Nederlandse economie.
Daarnaast doet DNB veelvuldig studies naar de oorzaken en verklaringen van de inflatiedynamiek in de eurozone en Nederland, en geeft het op basis daarvan aanbevelingen over hoe het beleid eraan kan bijdragen om de binnenlandse prijsstabiliteit te bevorderen. Zo wijst DNB in de Voorjaarsraming onder meer op het belang van trendmatig begrotingsbeleid, wat de kans verkleint dat het begrotingsbeleid procyclisch uitpakt en daarmee economische schokken versterkt.2 Hoewel accommodatief-blijvend ECB-beleid in 2021 en begin 2022 ook een bijdrage leverde aan de oplopende inflatie in de eurozone3, komt DNB tot de conclusie dat energie- en voedselprijzen de voornaamste bijdrage leverden aan de Nederlandse inflatiestijging in 2021 en 2022, net als overigens in andere eurolanden het geval was. De Nederlandse inflatie steeg en daalde in deze periode meer dan het eurozone gemiddelde, omdat de relatief volatiele energie- en voedselprijzen een grotere component zijn van de Nederlandse inflatie, en vanwege de statistische meetmethode van het CBS (zie het antwoord op vraag 6). In deze periode speelden krapte op de arbeidsmarkt en aanbodtekorten een minder uitgesproken rol in de prijsvorming.
Recent DNB onderzoek laat zien dat prijsstijgingen sterk doorwerken in loonstijgingen, maar dat het risico op een loon-prijsspiraal beperkt wordt door een onvolledige doorwerking van lonen naar prijzen.4 Tegen deze achtergrond raamt het CPB dat de Nederlandse HICP inflatie dit jaar daalt naar gemiddeld 3,5%, vanaf 4,1% vorig jaar. De gemiddelde inflatie in de eurozone zal op basis van de juni-raming van de ECB dalen naar gemiddeld 2,5% dit jaar, ten opzichte van 5,4% vorig jaar.5 Niettemin wijst DNB erop dat loonvorming in Nederland met CAO-onderhandelingen met vertraging reageert op de inflatie en dat ook de arbeidsmarkt krap blijft.6 Er blijft daarom een risico dat verdere loonstijgingen bijdragen aan meer langdurige inflatiedruk. Dit risico geldt overigens ook voor de eurozone als geheel, gezien de relatief krappe arbeidsmarkt in veel eurolanden en de relatief hardnekkige diensteninflatie.
Hoe neemt de Nederlandse regering haar verantwoordelijkheid voor de binnenlandse prijsstabiliteit? Kunt u een overzicht geven van de verschillende beleidsinstrumenten die hiervoor beschikbaar zijn (bij zowel een stabiele periode en bij schokflatie), hoe deze zijn toegepast en welke beleidstheorie daarbij past?
Conform antwoord 2 is de ECB primair verantwoordelijk voor het waarborgen van prijsstabiliteit. Zij heeft hier ook de beste beleidsinstrumenten voor. Door de rente te verhogen kan de ECB de economische activiteit afremmen, wat op termijn de inflatie drukt via een lagere vraag naar goederen en diensten. Afgelopen jaren waren hier een goed voorbeeld van. Om de hoge inflatie te dempen heeft de ECB de rente vanaf de tweede helft van 2022 fors verhoogd. Dit heeft mede bijgedragen aan de daling van de inflatie in het afgelopen jaar.
De overheid kan hieraan bijdragen door anticyclisch begrotingsbeleid te voeren. Door in tijden van hoogconjunctuur minder uit te geven kan de overheid de economische activiteit afremmen en daarmee de druk op de prijzen verlagen. In Nederland wordt dit gedaan doordat opeenvolgende kabinetten trendmatig begrotingsbeleid voeren. Het kabinet stelt bij het opstarten het inkomstenkader en het uitgavenplafond vast. Doordat de inkomsten vervolgens meebewegen met de conjunctuur wordt de economie (enigszins) afgeremd in goede tijden en (enigszins) gestimuleerd in slechte tijden. Dit stabiliseert de economie (automatisch) en daarmee dus ook de inflatie.
Tijdens de energiecrisis waren deze maatregelen onvoldoende om huishoudens te ondersteunen. Bij het snelle stijgen van de energierekening waren er direct huishoudens die niet meer rond konden komen. Dit betekent dat de overheid direct in moet grijpen om hen te ondersteunen. Dit kan met maatregelen die gericht zijn op kwetsbare groepen (bijvoorbeeld de energietoeslag) en met maatregelen die gericht zijn op de schok zelf (bijvoorbeeld het prijsplafond). Bij het tweede type maatregelen moet een balans gevonden worden tussen het beschermen van burgers en bedrijven aan de ene kant en het effect op de economische vraag (en inflatie), de budgettaire kosten en de nadelen van ingrijpen in de prijsvorming anderzijds. Hoe meer energie burgers en bedrijven blijven gebruiken, hoe hoger de prijzen en hoe hoger de compensatie van de overheid. Er moet een balans gevonden worden tussen betaalbare energie zonder dat het gebruik sterk toeneemt vanwege de overheidscompensatie.
Welke maatregelen zijn er al genomen in het EU-kader voor inflatiebeheersing om waar mogelijk te anticiperen op verstoringen en zo vroeg mogelijk in te grijpen om te voorkomen dat bedrijven sectorale schokken verspreiden en versterken?
In het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) worden de volgende grondbeginselen voor het economisch en monetair beleid binnen de Europese Unie benoemd: stabiele prijzen, gezonde overheidsfinanciën en monetaire condities en een houdbare betalingsbalans.7 In datzelfde verdrag is vastgelegd dat de ECB primair verantwoordelijk is voor het waarborgen van prijsstabiliteit, en daarbij onafhankelijk is in het bepalen van het monetaire beleid.
In het VWEU is ook opgenomen dat lidstaten hun economisch beleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang beschouwen en dit zullen coördineren in het kader van de Raad. De bepalingen over het coördineren van het economisch beleid uit het VWEU zijn uitgewerkt in het Europees Semester8 en het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), en zijn gebaseerd op de doelstelling van gezonde en houdbare overheidsfinanciën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een krachtige duurzame en inclusieve groei, geschraagd door financiële stabiliteit, te versterken en aldus de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie voor duurzame groei en werkgelegenheid te ondersteunen.9
In het geval van een economische schok zijn er verschillende Europese regelingen en maatregelen die lidstaten nationaal kunnen nemen om de impact van een dergelijk schok te beperken. Daarbij kunnen lidstaten in de Raad en de Eurogroep van elkaar leren en beleidsinzichten met elkaar delen, bijvoorbeeld op gebied van vormgeven van steunmaatregelen met behoud van prijsprikkels, zoals tijdens de energiecrisis gebeurde. Prijsprikkels zijn een essentieel mechanisme om een mogelijke disbalans tussen vraag en aanbod te herstellen. De maatregelen van lidstaten zelf zijn eerder gericht op behoud van koopkracht en economische dynamiek en voorkomen van structurele economische schade door schokken. Zij hebben echter niet als primair doel om de prijsstabiliteit te waarborgen, maar maatregelen zoals een prijsplafond kunnen hier op korte termijn wel aan bijdragen.
Tijdens de energiecrisis zijn er binnen de EU stappen gezet om de afhankelijkheid van specifiek Russische fossiele brandstoffen af te bouwen, door middel van REPowerEU, om de kans op dergelijke schokken in de toekomst te voorkomen. Daarbij heeft de EU ingezet op versnellen van de energietransitie, om zo gebruik van fossiele energie te reduceren en daarmee de afhankelijkheid van Rusland te mitigeren. Met datzelfde doel zijn in EU-verband bijvoorbeeld afspraken gemaakt over reductiedoelstellingen voor gasgebruik, diversificatie van energiebronnen zoals via LNG, voldoende en tijdig vullen van gasvoorraden en over mogelijke coördinatie van gasinkoop tijdens het vulseizoen, om prijzen niet onnodig op te stuwen.
Kunt u aangeven welke verbeteringen er door CBS en DNB hebben plaatsgevonden of lopen rond de verzameling van statistieken voor prijs en winstontwikkeling om meer inzicht te krijgen in prijsschokken en ze sneller te herkennen?
Het CBS is voortdurend bezig om de methodes aan te scherpen om zo goed mogelijk de inflatie te meten. Daartoe evalueert het CBS de gebruikte methodes regelmatig en stelt deze bij wanneer het CBS dat nodig en mogelijk acht. Zo is het CBS in juni 2023 overgestapt naar een nieuwe methode om energieprijzen te verwerken in de consumentenprijsindex (CPI). In de oude methode werden alleen gegevens van nieuwe energiecontracten verwerkt in de CPI, in de nieuwe methode worden ook gegevens van lopende contracten meegenomen. De nieuwe methode sluit daardoor beter aan op de ervaren prijsontwikkeling van consumenten. De nieuwe methode laat zien dat de inflatie sinds medio 2021 minder snel opliep, maar langer bleef stijgen dan volgens de CPI op basis van de oude methode. De methodewijziging en gevolgen voor de CPI licht het CBS verder toe in de publicatie: CBS stapt over op nieuwe methode voor energieprijzen in de CPI | CBS.
De doorwerking van (wereldwijd) sterke prijsstijgingen van grondstoffen als olie of basisvoedingsmiddelen werken overigens altijd beperkt en met een zekere vertraging door in de prijzen die de consument betaalt. Dit door termijnafspraken voor onderlinge tarieven van verschillende schakels in de productieketen.
DNB kijkt naast de HICP-inflatie, de officiële maatstaf van inflatie in de eurozone, ook naar diverse andere maatstaven van inflatie, zoals de kerninflatie (zonder energie en voeding). Zo kan DNB onder meer filteren voor sectorspecifieke schokken.
Kunt u aangeven welke risico’s het kabinet, dan wel DNB, ziet voor vormen van schokflatie en welke sectoren daar het meest kwetsbaar voor zijn?
Over het algemeen is het lastig te voorzien wat de precieze risico’s op dergelijke sectorgedreven prijsstijgingen zijn en welke sectoren daar het meest kwetsbaar voor zijn. Onder meer vanwege het mondiale karakter van de economie kunnen risico’s door verschillende redenen en op verschillende plekken ontstaan. Zo heeft DNB in 2023 in kaart gebracht welke factoren onderliggend waren aan de historische toename van de inflatie, waarbij zowel de pandemie, het economisch herstel, de oorlog in Oekraïne en de daaropvolgende energiecrisis effect hebben gehad op schokken in specifieke sectoren en de inflatie in het algemeen.10 Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 komt DNB verder tot de conclusie dat energie- en voedselprijzen de voornaamste bijdragen leverden aan de Nederlandse inflatie in 2021 en 2022, net als in andere eurolanden.
Het kabinet is door de ervaring van de afgelopen jaren beter voorbereid op economische schokken, zoals schokken veroorzaakt door een pandemie of energiecrisis. Daarnaast streeft het kabinet naar een samenleving die beter voorbereid is op verstoringen. Zo zet het kabinet in het Hoofdlijnenakkoord in op het veiligstellen van energieleveringszekerheid en een handels- en industriebeleid, ook in EU-kader, dat bijdraagt aan het verminderen van strategische afhankelijkheden, bijvoorbeeld op het gebied van kritieke grondstoffen.
Deelt u met het CPB (2023)2, DNB (2023)3, IMF(2023)4 de mening dat de brutowinst in de tweede helft van 2022 en begin 2023 is toegenomen in Nederland?
De brutowinsten van bedrijven zijn de afgelopen jaren inderdaad gestegen14. Deels is dit echter ook een nominaal effect. Door inflatie zijn prijzen hoger waardoor de winsten uit verschillende jaren lastig met elkaar te vergelijken zijn. Daarom kan beter gekeken worden naar de winstquote van bedrijven. Dit is het aandeel van de toegevoegde waarde dat bedrijven als winst behalen. Ook deze zijn afgelopen jaren gestegen. Deze stijging is ingezet in 2021 en was voornamelijk het gevolg van de coronasteunmaatregelen.
In 2023 en ook in het eerste kwartaal van 2024 heeft de winstquote een kleine daling laten zien. Dit is onder andere het gevolg van hogere arbeidskosten; de loongroei heeft met vertraging gereageerd op de inflatie.15 Dit laat zien dat, gemiddeld genomen, bedrijven niet in staat zijn om deze kosten volledig door te berekenen aan hun klanten. Daarbij geldt wel dat er een verband is tussen jaar-op-jaar ontwikkelingen in de winstquote en de conjunctuur. Ten tijde van een neergaande conjunctuur zijn de winsten sneller geneigd te dalen, terwijl de lonen stabiel blijven doordat CAO’s vertraagd reageren op de economische dynamiek. Bovendien blijkt uit de winstquote van de afgelopen jaren dat bedrijven winstgevender zijn dan zij in historisch perspectief vaak waren. Het is onzeker of dit de komende kwartalen zo blijft of dat de winstgevendheid van bedrijven weer zal afnemen tot het niveau van voor 2021. Dit is onder meer afhankelijk van de ontwikkeling van de lonen, en de mate waarin bedrijven in staat zijn loonstijgingen door te berekenen in prijzen.
Vorig jaar is in de Miljoenennota aangegeven dat ten aanzien van winstflatie «Diverse onderzoeken hiernaar hebben laten zien dat het te vroeg is hierover algemene conclusies te trekken.» Kunt u, nu er meer onderzoek is, aangeven in hoeverre winsten een prijsopdrijvend effect hebben gehad en marktmacht een belangrijke oorzaak was voor de verhoogde energiemarges, specifiek in de energiesector in 2022?
Er zijn diverse artikelen gepubliceerd over de mate waarop de stijging van de winstmarges samenhangt met de inflatie en in welke sectoren dit van toepassing is, onder meer door het CPB16 en DNB17. Zo blijkt blijkt uit onderzoek van DNB dat de winsten een prijsopdrijvend effect hebben gehad in Nederland, voornamelijk in de tweede helft van 2022. Dit effect werd onder meer gedreven door de bedrijfstakken delfstoffenwinning en energievoorziening, zover de sectorspecifieke data laat zien. Voor winststijgingen zijn verschillende redenen mogelijk. Deze kunnen onder andere te maken hebben met de spanningen tussen vraag en aanbod, marktmacht, en anticipatie op de stijgende (loon)kosten.
Bedrijven in geconcentreerde markten blijken beter in staat geweest om hun marges te verdedigen of te verhogen tijdens de energiecrisis dan andere bedrijven gedurende de energiecrisis. Brutowinstmarges in de bedrijfssector winning van aardolie en aardgas blijken het meest te zijn gestegen gedurende de energiecrisis.18 In hoeverre de mate van concentratie, of marktmacht, in specifiek de energiesector de winstmarge heeft doen laten stijgen is niet bekend.
Om de bedrijfssectoren te identificeren die als gevolg van specifiek marktmacht hun winstmarges hebben verhoogd (winstinflatie), is meer onderzoek nodig. Wel zal in de aankomende Miljoenennota, conform de toezegging, de ontwikkeling van de AIQ, winstquote en lonen worden besproken. Voor zover de data beschikbaar is, zal ook de ontwikkeling van deze indicatoren in (de eerste helft van) 2024 worden toegelicht. Daarnaast zullen in de Miljoenennota kort de oorzaken van inflatie worden benoemd, zoals het samenspel tussen de (inhaal)groei van lonen en de prijsverhogingen van bedrijven en het doorberekenen van kostprijsstijgingen in de afzetprijzen.
Kunt u, aangezien er nu meer informatie is en in het verlengde van de toezegging die eerder is gedaan, in de aankomende Miljoenennota op basis van de nieuwe inzichten ingaan op de gevolgen van winststijgingen als gevolg van het feit dat bedrijven hun afzetprijzen gemiddeld meer verhogen dan nodig om te compenseren voor stijgende kostprijzen en in welke sectoren dit vooral het gevolg is geweest (winstflatie)?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Influencers zamelen via Nederland geld in voor uitrusting Russische militairen’ |
|
Hans Vijlbrief (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Influencers zamelen via Nederland geld in voor uitrusting Russische militairen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat via Boostygeld wordt ingezameld voor de Russische oorlogsinspanningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u bevestigen dat dit sanctie-ontwijking omvat?
Het kabinet kan in het openbaar niet ingaan op individuele gevallen. Over het algemeen geldt dat het niet mogelijk is om uitsluitend op basis van de mediaberichtgeving te beoordelen of een bedrijf in overtreding is van sanctieregels, daar is meer specifieke informatie voor nodig. Signalen over omzeiling zijn zorgelijk en dergelijke aanwijzingen worden altijd opgevolgd. De vraag of er sprake is van sanctieomzeiling door een individueel bedrijf en of het daarmee al dan niet in strijd met de geldende sanctiemaatregelen handelt, is niet aan het kabinet, maar aan de rechter, toezichthouder of het Openbaar Ministerie.
Kunt u bevestigen dat CEBC, de B.V. met 100% eigendom van Boosty, een Nederlandse (brievenbus)firma is? Kunt u bevestigen dat MyGames het moederbedrijf is van CEBC en indirect Boosty, en voorheen behoorde tot het Russische internetbedrijf VKontakte?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, is het niet aan het kabinet om in het openbaar in te gaan op individuele gevallen.
Deelt u de zorgen van de Financial Intelligence Unit (FIU) dat de snelle verkoop voor een zeer lage prijs van MyGames aan Aleksandr Tsjatsjava bedoeld is om MyGames buiten schot van sancties tegen de vorige eigenaar te houden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het kabinet kan in het openbaar niet ingaan op individuele gevallen.
Bent u, gelet op de uitkomsten van het Nieuwsuur-onderzoek, bereid zich in te spannen voor het op de Europese Unie (EU)-sanctielijst zetten van Tsjatsjava?
Nederland spant zich in EU-verband voortdurend in voor het uitbreiden van de Ruslandsancties waaronder het opleggen van sancties aan individuen. Signalen over omzeiling zijn zorgelijk en dergelijke aanwijzingen worden altijd opgevolgd. Indien er signalen zijn dat Nederlandse personen of bedrijven de sanctiewetgeving hebben overtreden, wordt er onderzoek naar gedaan en waar nodig handhavend opgetreden. Tegelijkertijd liggen aanvullende sanctiemaatregelen, indien relevant, altijd op tafel. Het kabinet doet echter geen uitspraken over toekomstige sanctiemaatregelen en de Nederlandse inzet daarop, aangezien dit de effectiviteit van het sanctie-instrument en de onderhandelingspositie van Nederland ondermijnt.
Bent u bekend met andere geldstromen richting Rusland c.q. Russische militairen die lopen via Nederlandse platforms?
Het kabinet beschikt niet over informatie die ziet op individuele geldstromen van Nederlandse platforms. Het kabinet staat in contact met de betrokken autoriteiten en brengt, indien ze signalen ontvangt, deze actief bij hen onder de aandacht. Als er concrete aanwijzingen zijn dat er mogelijk sancties worden omzeild, is het aan de betrokken autoriteiten om daar een onderzoek naar te starten.
Deelt u de mening dat, na de opeenvolgende berichtgeving over (1) Russische invloed op de Oekraïense energiemarkt via de Nederlandse dochter van VS Energy; (2) bunkerende Russische olietankers in Zeeland; (3) de Nederlandse zakenman die in Rusland geld verdient met sanctie-ontwijking en (4) nu sanctie-ontwijking via betaalplatforms, Nederland er niet voldoende in slaagt partijen af te schrikken die via Nederland sancties willen ontwijken?
Signalen over omzeiling zijn zorgelijk en het kabinet neemt deze uiterst serieus. Het omzeilen van sancties is strafbaar en heeft de volle aandacht van het kabinet. Omzeiling is complex, bestaat in vele vormen, en partijen die baat hebben bij omzeiling zijn voortdurend op zoek naar nieuwe mogelijkheden. Nederland is hierin niet uniek. De aanpak van het kabinet is erop gericht om omzeiling voortdurend zo effectief mogelijk tegen te gaan, dit in constante samenwerking met de uitvoerende en handhavende instanties en inlichtingendiensten, met de Europese Commissie, partnerlanden, en met de private sector. Tegelijkertijd draagt het kabinet ook zorg voor een werkend nationaal sanctiestelsel en wordt het sanctiebeleid waar nodig aangescherpt, om het instrument zo effectief mogelijk te laten zijn. Dit gebeurt bijvoorbeeld structureel via het samenwerkingsplatform sancties (SPS), waarin betrokken departementen en uitvoerende partijen onder voorzitterschap van EZ actuele casuïstiek bespreken met betrekking tot (omzeiling van) sancties. Daarnaast acht het kabinet het van belang dat de private sector alert is op partijen die onbedoeld en soms bedoeld sancties omzeilen.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om de teugels aan te halen en te voorkomen dat elke 6 weken een nieuw onderzoek sanctie-ontwijking aan het licht brengt? Op welke wijze wilt u dit aan de orde stellen bij de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken die niet in Boedapest, maar in Brussel plaatsvindt op 29 augustus?
Signalen over sanctieomzeiling zijn zorgelijk, en worden opgevolgd. Tegelijkertijd is omzeiling door de complexiteit en veelzijdigheid van de sanctiemaatregelen nooit volledig te voorkomen. Partijen tegen wie sancties gericht zijn hebben er veel baat bij om de sancties te omzeilen en zijn onophoudelijk op zoek naar nieuwe mogelijkheden om dat te doen. Bronnen als gegronde onderzoeksjournalistiek en rapporten van NGO's, zijn zeer waardevol voor aanscherping van de handhaving en ontwikkeling van nieuwe maatregelen. Het kabinet zet zich doorlopend in voor verbetering hierin. Het kabinet trekt hierin steeds samen op met de Europese Commissie, EU-lidstaten en internationale partners.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De kosten van betaalrekeningen en rente op spaarrekeningen |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Betaalrekening ruim 20% duurder: «Excuus van banken om tarieven te verhogen gaat minder op»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het hebben van een betaalrekening in twee jaar tijd ruim 20 procent duurder is geworden en dat het hebben van een tweede bankpas zelfs dubbel zo duur is geworden? Wat vindt u er tevens van dat voor zakelijke klanten de kosten met 11 procent zijn gestegen?
Ik vind het belangrijk dat het betalingsverkeer voor iedereen toegankelijk is. Dat betekent onder andere dat de tarieven van een betaalrekening en eventuele tariefverhogingen voor consumenten en zakelijke gebruikers redelijk moeten zijn. Een bank moet kunnen uitleggen waarom er een tariefverhoging is en een uitsplitsing kunnen maken van tarieven als de klant hiernaar vraagt.
In 2022 heeft de Betaalvereniging Nederland onderzoek laten doen naar de kosten en baten van het betalingsverkeer.2 Uit dit onderzoek bleek dat het betalingsverkeer in 2021 verlieslatend was voor banken. Ook bleek dat de tarieven van betaalrekeningpakketten in 2021 in Nederland gemiddeld 50% lager waren ten opzichte van vergelijkbare pakketten in andere landen. Uit het DNB-rapport «Banken in beweging: kansen en uitdagingen in tijden van hogere rente, digitalisering en verduurzaming» uit 2023 bleek dat voor de meeste grootbanken het aanbieden van betaaldiensten sinds 2023 geen verlieslatende activiteit meer is.3
Ik kan mij voorstellen dat onder andere de huidige gunstigere rentomgeving de vraag oproept waarom banken de betaalrekeningpakkettarieven de afgelopen jaren hebben verhoogd. De Betaalvereniging Nederland meldt desgevraagd dat de stijging van deze tarieven een aantal oorzaken heeft. Ten eerste speelt de hoge inflatie een rol, waardoor de personeels-, netwerk-, IT- en overheadkosten zijn gestegen. Ook de kosten voor het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering hebben invloed op de kosten van het betalingsverkeer. Daarnaast willen aanbieders van betaalrekeningen, volgens Betaalvereniging Nederland, de volatiele rentebaten binnen de opbrengsten van het betalingsverkeer verminderen en tariefinkomsten, zoals bijvoorbeeld vergoedingen op betaalpakketten, vergroten. Dit moet stabiele inkomsten genereren en de afhankelijkheid van rentebaten verminderen.
Hoe groot zijn de prijsverschillen van betaalrekeningen tussen banken? Waardoor worden deze verschillen verklaard?
Graag verwijs ik hiervoor naar de vergelijkingswebsite van de Consumentenbond waarop vergoedingen van betaalrekeningpakketten tussen banken kunnen worden vergeleken4. De prijsverschillen van betaalrekeningpakketten bij verschillende banken worden verklaard door marktwerking. Banken bepalen zelf hun tarieven. De vergoeding die een bank vraagt voor een betaalrekeningpakket is afhankelijk van de functionaliteiten van dat pakket. Deze functionaliteiten zijn bijvoorbeeld het wel of niet hebben van een creditcard, het wel of niet rood kunnen staan, wel of geen tweede betaalpas en het wel of geen papieren afschriften.
Hoe verhouden de hogere kosten zich tot de huidige hoge rente, waardoor banken juist meer geld kunnen verdienen met ingelegd geld?
Sinds medio 2022 is, als gevolg van het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) om de inflatie te bestrijden, de beleidsrente5 fors gestegen. Hoewel alleen banken direct te maken hebben met de verhoging van de beleidsrente, kan de hoogte daarvan ook indirect doorwerken in de rentes die consumenten en bedrijven ontvangen op het spaargeld dat zij aanhouden bij een bank en in de rente die zij betalen voor leningen.6
Waar de negatieve beleidsrente van de ECB eerder leidde tot lage of zelfs negatieve rentes voor spaarders en druk op de netto rentemarge van banken, leidde de stijgende beleidsrente juist tot een maatschappelijke discussie over de mate en tijdigheid waarin banken de stijgende rente aan spaarders doorgeven, evenals over de relatief hoge bankwinsten die worden veroorzaakt door de gestegen rente. De ECB constateerde vorig najaar dat de doorwerking van gestegen beleidsrentes naar spaarrentes relatief sterk is in Nederland.7
In eerdere brieven aan uw Kamer is deze ontwikkeling, en ook de gevolgen voor de (tijdelijke) bankwinsten en de verklaringen daarvoor meermaals geduid.8 Ook beschrijf ik in mijn appreciatie van het ACM-rapport welke acties ik zelf in dit kader wil nemen. De hoge winsten van banken zijn overigens naar verwachting tijdelijk.9 De rentemarges van sommige banken lijken al over hun piek heen te zijn.
Het is lastig om een exacte kwantificering te geven van hoeveel geld Nederlandse spaarders mislopen door de achterblijvende spaarrentes. Dit komt doordat de situatie afhankelijk is van verschillende factoren, zoals de snelheid waarmee banken renteverhogingen doorvoeren en de specifieke voorwaarden van de verschillende spaarproducten. Daarnaast fluctueren marktomstandigheden, zoals rentetarieven, voortdurend.
Hoeveel geld hebben zowel particuliere als zakelijke klanten op betaalrekeningen gestald? Is te kwantificeren hoeveel banken hiermee verdienen?
Uit cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB) van juni 202410 blijkt dat particuliere klanten in totaal € 480.848 miljoen en zakelijke klanten in totaal € 189.725 miljoen op een betaalrekening hebben staan. Volgens het onderzoek «Banken in beweging; kansen en uitdagingen in tijden van hogere rente, digitalisering en verduurzaming»11 zijn de netto premie- en commissiebaten van betaaldiensten van de hele klantenportefeuille van Nederlandse banken in 2022 € 5 miljard euro.
Hoeveel geven Nederlandse banken uit aan het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering? Zijn deze kosten de afgelopen twee jaar gestegen? Zo ja, in hoeverre verklaart dit de stijging in bankkosten die gebruikers betalen?
DNB vraagt in de jaarlijkse integriteitsrisico rapportage (IRAP) de kosten van de naleving van het anti-witwasregelgeving uit bij de banksector. DNB meldt dat de gehele bankensector heeft gerapporteerd in 2023 hieraan 1,7 miljard euro te hebben besteed. In 2022 was dit bedrag ook 1,7 miljard euro en in 2021 was dit 1,4 miljard euro. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat in deze bedragen ook de kosten zijn meegenomen die banken maken in het kader van de hersteltrajecten die lopen bij verschillende banken naar aanleiding van hun eerdere geconstateerde tekortkomingen of overtredingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft). In 2021 liet DNB weten op dat moment met 28 banken afspraken te hebben over het herstel vanwege hun tekortkomingen in de naleving van de Wwft12.
Welke rol deze gestegen kosten precies spelen in de stijging van tarieven van betaalpakketten kan ik niet vaststellen.
Wat is het effect van de nieuwe standaarden van de Nederlandse Vereniging van Banken op de kosten van het detecteren van witwassen en terrorismefinanciering?
De NVB laat desgevraagd weten het effect van de toepassing van de standaarden op de kosten van de naleving van de Wwft op dit moment niet voor handen te hebben. Individuele banken bepalen zelf hoe ze gebruik maken van de standaarden in hun beleid en processen. Na publicatie van een standaard bepalen banken intern hoe en wanneer ze deze kunnen implementeren.
Deelt u de mening van MoneyView dat banken geen goed excuus hebben om de prijzen van betaalrekeningen te verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het bericht «ACM houdt rug recht over spaarrente ondanks forse kritiek grootbanken»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de rentes op spaarrekeningen achterblijven bij de marktrente? Hoeveel geld verliezen Nederlandse spaarders hierdoor? Hoeveel rendement maken banken op spaartegoeden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de conclusie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) dat de Nederlandse spaarmarkt een oligopolistische markt is die niet goed functioneert? Hoe duidt u de reactie van de grootbanken op dit rapport?
De ACM concludeert dat een grotere concurrentiedruk op de grote aanbieders kan leiden tot uitkomsten die gunstiger zijn voor spaarders en de maatschappij als geheel. Als voldoende consumenten «actief» worden en een deel van hun spaargeld bij andere banken onderbrengen of gaan beleggen, worden (groot)banken meer aangemoedigd om op rentetarieven te concurreren. Hier profiteren ook «inactieve» consumenten (niet-overstappers) van.
Ik ben het eens met de ACM dat het goed is als meer consumenten «actief» worden op de spaarmarkt, om zo de concurrentiedruk te verhogen. Dit gewenste consumentengedrag kan gefaciliteerd worden door actieve keuzes en overstapgedrag van consumenten te stimuleren en te vergemakkelijken. Dit vraagt ook om een andere opstelling van de banken. Ik ga hierover met de banken in gesprek. Ik verwijs u naar mijn appreciatie van het ACM-rapport voor de exacte stappen die ik voor ogen zie.
Bent u het ermee eens dat toegang tot een bankrekening van essentieel belang is om te participeren in de samenleving en dat bankrekeningen dus zowel voor mensen als bedrijven betaalbaar moeten zijn?
Ja, een betaalrekening is essentieel om te kunnen participeren in de samenleving. Daarom is het van belang dat alle klanten in staat moeten zijn om tegen een redelijk bedrag een rekening aan te houden.
Welke stappen gaat u ondernemen om betaalrekeningen betaalbaar te houden en te zorgen dat consumenten op hun spaarrekening meer profiteren van gestegen rentes?
Ik zet mij in om de overstapdrempels voor consumenten te verlagen en de spaarmarkt transparanter en toegankelijker te maken. Hierover wordt ook veel gesproken in het Maatschappelijke Overleg Betalingsverkeer (MOB), waarin banken en gebruikers van betaaldiensten (consumenten en zakelijke klanten) vertegenwoordigd zijn. Graag verwijs ik naar mijn brief met een appreciatie op het ACM-rapport, voor de vervolgstappen die ik wil nemen ten aanzien van concurrentie op de spaarmarkt.
Zou u willen reageren op het bericht «Een hypotheek voor een tiny house, Esther kreeg het voor elkaar: «Ik kan het nog steeds bijna niet geloven»»?1
Ja.
In hoeverre en op welke manier ziet u het bouwen van tiny houses en flexwoningen als onderdeel van het aanpakken van de woningnood en het realiseren van meer bestaanszekerheid op het gebied van huisvesting?
Zogenoemde tiny houses zijn er zowel in een vorm waarin permanente bewoning plaatsvindt als in een vorm waarbij zij verplaatsbaar zijn en kunnen worden geplaatst op grond met een tijdelijke woonbestemming. Beide vormen zijn een welkome aanvulling op de woningvoorraad in deze tijden van woningnood. Het formaat en het type van de woningen kan uiteen lopen, waardoor ze geschikt zijn voor zowel één- als meerpersoonshuishoudens. Flexwoningen zijn een type woning dat snel geplaatst kan worden met de mogelijkheid om het ook op korte termijn elders te kunnen plaatsen.
Met het inzetten van verplaatsbare woningen benutten we ook tijdelijk beschikbare bouwlocaties waarmee we het woningtekort sneller kunnen inlopen. Ook kunnen verplaatsbare woningen goed ingezet worden bij het beter benutten van de bestaande voorraad en omgeving, bijvoorbeeld omdat ze kunnen worden gerealiseerd in bestaande wijken, zodat er kan worden verdicht.
Woningzoekenden krijgen hierdoor een meer divers aanbod aan mogelijkheden. Verplaatsbare woningen kunnen relatief snel worden gebouwd, zijn van goede kwaliteit, verplaatsbaar en betaalbaar. Voor zover verplaatsbare woningen bedoeld zijn voor de koopmarkt, moet de koper of eigenaar wel rekening houden met de mogelijkheden van een hypotheek. De standplaats voor de woning kan bijvoorbeeld voor een beperkte tijd beschikbaar zijn, waardoor het afsluiten van een hypotheek moeilijker kan zijn. Indien de risico’s behapbaar zijn gemaakt, door bijvoorbeeld goede afspraken te maken over de plaatsingsduur van de woningen of een eventuele vervolglocatie, kunnen verplaatsbare woningen echter ook de kans vergroten voor mensen om aan een betaalbare koopwoning te komen.
Zou u willen uitzoeken of een inschatting willen maken van hoeveel tiny houses er in Nederland zijn en op hoeveel er een hypotheek rust?
Tiny houses waar permanente bewoning mogelijk is, vallen onder de totale nieuwbouwproductie. Een specifieke inschatting van het aantal tiny houses kan ik daarom niet geven. De realisatie van het aantal flexwoningen wordt wel geregistreerd. Er is jaarlijks een sterke toename te zien van het aantal flexwoningen in ons land. In 2021 circa 1.800, in 2022 ongeveer 3.400 en in 2023 circa 5.100. De verwachting is dat in 2024 ongeveer 8.300 flexwoningen worden gerealiseerd.2
De bovengenoemde aantallen betreffen wel flexwoningen binnen de huursector. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de koopsector. Zowel tiny houses of verplaatsbare woningen die gekocht zijn en met een hypotheek zijn gefinancierd worden niet apart geregistreerd, dus het is niet mogelijk om hier een getal of inschatting voor te geven.
Deelt u de zorgen over de beperkte mogelijkheden die er momenteel zijn om een hypotheek te kunnen krijgen voor een tiny house?
Het artikel waar u naar verwijst gaat zowel over de mogelijkheden als over de risico’s die horen bij de financiering van verplaatsbare woningen. Er zijn banken waarbij de mogelijkheid om een hypotheek voor verplaatsbare woningen te krijgen bestaat (al dan niet als onderdeel van maatwerk).
Een complicerende factor bij de financiering van verplaatsbare woningen is echter dat deze woningen soms verplaatst moeten worden vanwege de eindige beschikbaarheid van de grond waar deze woningen op neer worden gezet. Dit kan betekenen dat een hypotheek niet altijd mogelijk en verantwoord is of dat er andere voorwaarden gelden dan bij een hypotheek op een reguliere woning. Het gaat dan bijvoorbeeld om een kortere looptijd van de lening, omdat er ook een kortere periode van zekerheid is over de locatie waar de woning is geplaatst. Zo wordt voorkomen dat consumenten een restschuld overhouden doordat de plaatsingsperiode van de woning niet aansluit bij de looptijd van de hypotheek.
Deelt u de opvatting dat de drempels voor het verkrijgen van een hypotheek voor een tiny house zo laag mogelijk zouden moeten zijn? Hoe gaat u deze drempels wegnemen of verlagen?
Hoewel een lagere drempel voor de financiering van verplaatsbare woningen prettig kan zijn voor de betaalbaarheid van de woning en het mogelijk maken van de realisatie van meer verplaatsbare woningen, moet die laagdrempeligheid niet leiden tot onaanvaardbare of onoverzichtelijke risico’s voor de consument. Mensen moeten zich bewust zijn van zowel de voor- als de nadelen van verplaatsbare woningen en ervoor zorgen dat ze voldoende informatie verzamelen om te bepalen of het een goede optie voor hen is.
Wel ga ik het verlenen van hypotheken voor verplaatsbare woningen nader bestuderen.
Samen met het Ministerie van Financiën, de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) en de markt wil ik hypotheken voor verplaatsbare woningen verder onderzoeken om te bezien of er binnen een verantwoorde kredietverlening drempels weg te nemen zijn die het onnodig complex maken om voor een verplaatsbare woning een hypotheek te verkrijgen.
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe de ogenschijnlijke complexiteit van het verkrijgen van een hypotheek voor een tiny house of flexwoning een afschrikkende werking kan hebben op de groeiende groep mensen die overweegt in een tiny house of flexwoning te gaan wonen?
Het moet voor gemeentes, ontwikkelaars, en toekomstige bewoners duidelijk zijn wanneer een van deze woningtypes geschikt is om een hypotheek op te vestigen en onder welke voorwaarden dit kan en welke risico’s hierbij horen. Op die manier kunnen zij hier in de ontwikkeling van de woningen, de aankoop en de financiering ervan rekening mee houden. Mits de risico’s voor de particuliere koper overzichtelijk, aanvaardbaar en duidelijk zijn, moedig ik het kopen van een verplaatsbare woning aan.
Deelt u de opvatting dat deze (gepercipieerde) complexiteit daarmee een remmend effect kan hebben op de bouw en financiering van tiny houses en flexwoningen? Zou u willen reflecteren op de vraag hoe de aanpak van de woningnood daardoor wordt afgeremd?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, ga ik het verlenen van hypotheken voor verplaatsbare woningen nader bestuderen, om te bezien of het opportuun is om drempels die worden ervaren te verlagen. De (vermeende) complexiteit van de aanschaf van verplaatsbare woningen en de daarmee samenhangende financiering kan immers betekenen dat consumenten die geïnteresseerd zijn in het kopen van een verplaatsbare woning, toch van het kopen van die woning afzien. Dit terwijl een goed functionerend koopsegment voor verplaatsbare woningen zou kunnen zorgen voor een meer divers aanbod in (verplaatsbare) woningbouwprojecten. Daarmee komen mogelijk meer betaalbare woningen en stimuleren we innovatie.
Op dit moment worden met tijdelijke woningbouwprojecten voornamelijk nog sociale huurwoningen en woningen in het middenhuursegment bediend. Als de risico’s voor kopers overzichtelijk en aanvaardbaar zijn, zou het ook een optie moeten zijn om verplaatsbare woningen te kopen. Mogelijk kan de toevoeging van een flexibele schil van verplaatsbare woningen betekenen dat op meer locaties woningen worden gerealiseerd.
Welke inspanningen gaat u verrichten om hypotheekaanvragen voor tiny houses te vereenvoudigen, de slagingskans te verhogen en deze vereenvoudiging naar het bredere publiek bekend te maken, indachtig de rol en positie van hypotheekverstrekkers en uw eigen verantwoordelijkheid op het gebied van de volkshuisvesting?
Het vereenvoudigen van hypotheekaanvragen voor verplaatsbare woningen is iets dat wenselijk kan zijn, mits de risico’s voor consumenten behapbaar en overzichtelijk kunnen worden gemaakt, in lijn met hypotheken voor permanent geplaatste woningen.
Een hypotheek op een verplaatsbare woning is al mogelijk. Dat blijkt ook uit het artikel waar naar verwezen wordt. Wel gelden er specifieke risico’s voor consumenten en geldverstrekkers. Indien betrokken partijen (zoals gemeentes en ontwikkelaars) deze risico’s kunnen beperken, zal het verkrijgen van een hypotheek eenvoudiger worden. De NHG voert onderzoek uit naar de projecten waar het verkrijgen van een hypotheek voor deze woningen is gelukt, en wat voor afspraken daar zijn gemaakt. Naast de huidige projecten zal ook breder gekeken kunnen worden naar waar de voortgang van projecten vast komen te zitten. Hiermee kunnen deze praktijken op meer plekken worden toegepast en zullen de drempels voor het verkrijgen van een hypotheek worden verlaagd.
Bent u bereid om met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) in gesprek te gaan over verbetering van financieringsmogelijkheden van deze woonvormen? Zo ja, zou u de Kamer regelmatig willen informeren over de voortgang van deze gesprekken?
Ja, hiertoe ben ik bereid. Naast de NVB zullen hier ook andere relevante partijen bij worden betrokken, zoals het Ministerie van Financiën en de NHG. Eventuele voortgang op dit dossier wordt meegenomen in de rapportage omtrent mijn inzet voor het stimuleren van tijdelijk, industrieel en modulair bouwen.
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe het niet kunnen krijgen van een hypotheek voor een tiny house, of alleen het kunnen verkrijgen van een hypotheek met zware aanvullende voorwaarden, inwerkt op toenemende kansenongelijkheid?
Deze toenemende kansenongelijkheid zie ik niet. Financiers stellen extra voorwaarden gebaseerd op risico’s. Die risico’s zijn voor verplaatsbare woningbouwprojecten anders dan voor permanent geplaatste woningen, ongeacht wie de financiering aanvraagt.
Zou u voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat deze woonvormen vaak worden gepresenteerd als een woonoplossing waarvoor minder kapitaalinleg nodig is, terwijl vanwege de geschetste complexiteit bij de hypotheekaanvraag er dus juist méér eigen inleg, of financiële hulp van bijvoorbeeld ouders, benodigd is?
Kleinere woningen en verplaatsbare woningen zijn in beginsel vaak sneller te realiseren, en behoeven soms door hun doorgaans kleinere omvang een minder grote investering. Daar tegenover staat dat de tijdelijkheid van de verplaatsbare woonvorm een complicerende factor is en andere risico’s met zich mee brengt dan permanent geplaatste woningen. Een dergelijke complicerende factor is bijvoorbeeld wat er gebeurt met de financiering als een vervolglocatie gevonden moet worden.
In hoeverre wordt de kansenongelijkheid daarmee juist vergroot, aangezien uitgerekend de beoogde doelgroep niet kan voorzien in die mate van eigen inleg, of kan bogen op financiële hulp van bijvoorbeeld ouders?
De verscheidenheid aan verplaatsbare woningen en de projecten waarin zij geplaatst worden, is groot. Hierom is ook de verscheidenheid aan voorwaarden die geldverstrekkers stellen groot. Mensen met meer financiële slagkracht kunnen zich meer risico’s permitteren. Dit is niet uniek aan verplaatsbare woningbouwprojecten. Zoals eerder in het antwoord op vraag 7 aangegeven worden verplaatsbare woningen tot nu toe vooral in de betaalbare huursegmenten gerealiseerd. De beoogde doelgroep kan derhalve ook in het huursegment een verplaatsbare woning vinden.
Bent u bekend met de berichten dat ING1 en eerder de Volksbank2 stoppen met het ondersteunen van contactloze betalingen via hun eigen apps en klanten met een Android-toestel in plaats daarvan enkel Google Pay aanbieden?
Ja.
Bent u in gesprek geweest met deze banken? Is u bekend of ook andere Nederlandse banken deze overstap overwegen?
Banken voeren hun eigen beleid en bepalen zelf of zij contactloos betalen aanbieden via een eigen app of op een andere manier. Ik heb vooraf geen contact met deze banken gehad over de beslissing om te stoppen met het aanbieden van contactloos betalen via de eigen NFC-betaalapp. Navraag bij de Betaalvereniging Nederland wijst uit dat er geen andere Nederlandse banken meer zijn met een eigen NFC-betaalapp voor Android. Drie andere grote banken hebben de overstap naar Google Pay op Android eerder al gemaakt, te beginnen in januari 2020. ING is de laatste bank die voor Android overstapt naar Google Pay.
Wat is de impact op de privacy van Nederlandse gebruikers indien hun betaalverkeer via een softwareoplossing van Google of Apple loopt? Is er effectief toezicht op welke gegevens van gebruikers door deze partijen verzameld, opgeslagen en gedeeld worden? Hoe verhoudt dat zich tot het toezicht op de Nederlandse banken?
Partijen die in Nederland hun diensten aanbieden dienen zich te houden aan de geldende privacywetgeving, de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit geldt dus zowel voor de Nederlandse banken, als voor partijen zoals Google en Apple. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet erop toe dat partijen zich aan deze wetgeving houden.
Wat betekent deze trend voor de digitale soevereiniteit van Nederland? Hoe gaat de regering voorkomen dat Nederland op het gebied van contactloos betalen op termijn de facto afhankelijk wordt van twee Amerikaanse techreuzen?
Zoals staat geschetst in de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) van 17 oktober jl.3 nemen de afhankelijkheden van partijen buiten de EU toe in het digitale domein. De trend dat Nederlandse banken gebruik maken van diensten van Amerikaanse technologiebedrijven ter ondersteuning van contactloos betalen sluit aan bij deze geschetste probleemanalyse. Tegelijkertijd is niet iedere afhankelijkheid problematisch. Wederzijdse afhankelijkheden vormen de ruggengraat van het open handelssysteem en de internationale samenwerking waar Nederland en de EU veel profijt van hebben en die ons een sterkere geopolitieke positie opleveren. Een vorm van overheidsingrijpen kan echter nodig zijn voor bijvoorbeeld strategische afhankelijkheden waarop een hoog risico bestaat voor leveringsonderbrekingen.4
Om de concurrentie op digitale markten te bevorderen, is de Europese Digital Markets Act (DMA) relevant. Deze verordening, die vanaf mei 2023 van kracht is, richt zich op de allergrootste wereldwijd opererende platforms waar consumenten en ondernemers niet omheen kunnen. Deze platforms worden poortwachters genoemd. De DMA bevat verboden en verplichtingen voor poortwachters die zorgen voor eerlijke marktomstandigheden en meer concurrentie. Een van deze verplichtingen zorgt ervoor dat poortwachters contactloze betalingen mogelijk moeten maken buiten haar eigen digitale portemonnee. Bijvoorbeeld via alternatieve betaalapps van derde partijen. Deze verplichting biedt andere aanbieders de kans om te concurreren met de betaaldienst van de poortwachters. Concurrentie tussen deze diensten komt ten goede aan de keuzevrijheid en prijzen voor consumenten. Het kabinet is daarom blij dat deze verplichting in de DMA is opgenomen.
Daarnaast geldt nog steeds dat consumenten ook contactloos kunnen betalen zonder gebruik te maken van Apple Pay of Google Pay. Dit kunnen zij doen door gebruik te maken van de betaalpassen die banken standaard aan hun klanten verstrekken, of via andere betaalmethoden zoals iDeal, waarvan sommige winkeliers ook gebruik maken.
Ten slotte zijn er twee andere initiatieven om het Europese betalingsverkeer verder te ontwikkelen en afhankelijkheden van niet-EU-landen te verminderen. Allereerst wordt er gewerkt aan de mogelijke introductie van een digitale euro. Het doel van de digitale euro is om tot een pan-Europees publiek betaalmiddel te komen, dat zoveel mogelijk gestoeld is op Europese partijen en technologieën. Indachtig de oproep van uw Kamer, zet ik mij tijdens de Europese onderhandelingen voortdurend in voor een duidelijke geopolitieke strategie bij het ontwerp van een mogelijke digitale euro. Daarnaast werkt de sector samen binnen het European Payments Initiative (EPI), waarin een aantal Europese banken, waaronder ook Nederlandse banken, nieuwe private betaalmethodes ontwikkelen. Voorbeelden daarvan zijn de verdere uitrol van iDeal in Europa en de introductie van een EPI digitale wallet voor klanten (Wero). Ook hier speelt het afbouwen van afhankelijkheden een rol.
Deelt u de mening dat nu het ook voor iPhone-gebruikers mogelijk gaat zijn om contactloos te betalen zonder Apple Pay te gebruiken3 , consumenten zo veel mogelijk in staat gesteld moeten worden om contactloos te kunnen betalen middels de software van hun eigen bank?
Het bieden van keuzevrijheid aan consumenten door concurrentie te bevorderen is één van de hoofddoelen van de DMA. Apple moet ervoor zorgen dat iPhone-gebruikers ook buiten haar eigen betaaldienst hun betalingen kunnen doen. Apple is namelijk aangewezen als poortwachter en de DMA bevat de verplichting tot het mogelijk maken van contactloze betalingen via alternatieve apps. Dit zet de deur open voor andere aanbieders van betaaldiensten. Dat kunnen applicaties van banken zelf zijn, maar ook van derde partijen. Of derde partijen ook gebruik gaan maken van deze mogelijkheid, is een keuze die zij zelf maken. Het kabinet verwelkomt meer concurrentie, omdat het zorgt voor meer keuzevrijheid en lagere prijzen voor consumenten.
Ziet u in het licht hiervan het nut van de adoptie van een algemeen (open) contactloos betaalprotocol voor banken op Nederlands of Europees niveau? Zo ja, hoe gaat u hierop inzetten?
Zoals hiervoor aangegeven hebben consumenten de mogelijkheid om ook zonder Google Pay of Apple Pay contactloos te betalen via hun betaalpas en hebben derde partijen met de komst van de Digital Markets Act de mogelijkheid gekregen om deze betaaldienst ook aan te gaan bieden. Daarnaast heb ik hiervoor geschetst dat er al wordt gewerkt aan nieuwe betaaloplossingen via een mogelijke digitale euro en het European Payments Initiative. Daarom zie ik op dit moment geen noodzaak voor een algemeen contactloos betaalprotocol voor banken.
De btw-verhogingen op boeken, cultuur, sport en logies |
|
Hans Vijlbrief (D66), Joost Sneller (D66), Ilana Rooderkerk (D66), Wieke Paulusma (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Dirk Beljaarts (minister ) , Eelco Heinen (minister ) (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat het kabinet wil bereiken met het verhogen van de btw op kranten, lectuur, kinderboeken, studieboeken, musea, podiumkunsten, musicals, logies, sportwedstrijden en sportabonnementen?
Om het begrotingstekort niet verder te laten oplopen en maatregelen van dekking te voorzien is onder andere besloten tot het verhogen van het btw-tarief op bepaalde goederen en diensten. De tariefswijziging levert een structurele opbrengst van € 2.331 miljoen op.
De tariefswijziging draagt daarnaast bij aan een vereenvoudiging van het belastingstelsel.1 Het kabinet geeft daarmee ook vervolg aan de evaluatie van de verlaagde btw-tarieven van Dialogic innovatie & interactie en Significant Public.2 Hieruit volgde dat het verlaagd btw-tarief deels doeltreffend, maar in het algemeen geen doelmatig instrument is om de beoogde doelen te bereiken. Voor de culturele goederen en diensten kon de doelmatigheid niet worden vastgesteld. Dit kabinet heeft onder meer om die reden ervoor gekozen om een aantal fiscale regelingen af te schaffen en het algemene btw-tarief toe te passen in plaats van het verlaagd btw-tarief.
Is er een impactanalyse gedaan om de gevolgen van de btw-verhogingen op cultuur, sport en logies, zoals opgenomen in het hoofdlijnenakkoord, voor mensen en ondernemers in kaart te brengen? Zo ja, kunt u deze impactanalyse met de Kamer delen?
Voor de voorgenomen btw-verhoging is geen specifieke impactanalyse verricht.
Zo nee, kunt u toezeggen om – met het oog op zorgvuldig beleid en de bestaanszekerheid van Nederlanders – een dergelijke impactanalyse alsnog uit te voeren? Kunt u toezeggen deze vóór de behandeling van het belastingplan 2025 met de Kamer te delen?
Bij het vaststellen van het hoofdlijnenakkoord is een afweging gemaakt over het voortzetten van de verlaagde btw-tarieven en is besloten deze fiscale subsidie in een aantal gevallen te beëindigen. Het kabinet is zich ervan bewust dat het afschaffen van het verlaagde btw-tarief met zich meebrengt dat de kosten voor bepaalde ondernemers en/of consumenten kunnen toenemen. Het voorstel van het kabinet voorziet voor de betreffende sectoren in een jaar voorbereidingstijd om te kunnen anticiperen op de maatregel. Ook geldt dat het kabinet een aantal andere maatregelen zal uitwerken op het gebied van bestaanszekerheid en ten behoeve van de koopkracht van huishoudens, zoals een voorgenomen verhoging van toeslagen en generieke lastenverlichting voor werkenden en maatregelen ten gunste van ondernemers. Over de exacte invulling van de maatregelen wordt richting Prinsjesdag besloten. Ik ben niet voornemens om een nadere impactanalyse uit te voeren, wel zal het effect van de tariefsverhoging worden gemonitord.
Heeft u financiële onderbouwing die rechtvaardigt dat voor bioscopen en dagrecreatie een ander btw-tarief zou gaan gelden dan voor andere vormen van cultuur en vermaak, zoals sport? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, kunt u, met het oog op goed bestuur en om willekeur te voorkomen, beargumenteren waarom gekozen is voor deze uitzondering?
In het hoofdlijnenakkoord is ervoor gekozen om het verlaagd btw-tarief voor het geven van gelegenheid tot kamperen te laten bestaan. Ook blijft het verlaagd btw-tarief behouden voor het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen. Voor circussen, dierentuinen en bioscopen blijft het verlaagd btw-tarief eveneens gelden. Deze afweging is gemaakt omdat het kabinet het wenselijk vindt om voor deze activiteiten de fiscale subsidiëring te behouden. Naar de mening van het kabinet is geen sprake van willekeur.
Heeft u een onderbouwing geredeneerd vanuit het streven naar brede welvaart dat voor dagrecreatie, bioscopen en kampeerterreinen een btw-verhoging niet goed zou zijn, maar voor cultuur, sport en logies wel? Dragen dagrecreatie, bioscopen en kampeerterreinen meer bij aan de brede welvaart in Nederland dan cultuur, sport en logies?
Zoals toegelicht bij vraag 4, laat het kabinet bij de heroverweging van het verlaagd btw-tarief voor een aantal gevallen het verlaagd btw-tarief in stand. Dit onderscheid is op basis van bredere overwegingen binnen het hoofdlijnenakkoord, onder meer ten behoeve van de mogelijkheid om diverse andere maatregelen te financieren.
Kunt u een inschatting maken van de uitvoerbaarheid van de btw-verhogingen en in hoeverre de uitzonderingen impact hebben op de uitvoering? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de grensgevallen, zoals het Eftelingtheater, waarvan niet duidelijk is of het onder culturele instellingen of dagrecreatie valt? Gelden filmconcerten, waarbij een filmvertoning begeleid wordt door een orkest, voor de btw als een bioscoop of als klassieke muziek?
Discussies over grensgevallen zijn onvermijdelijk en doen zich ook onder de huidige regels al regelmatig voor. Naar verwachting zullen deze niet noodzakelijkerwijs toenemen omdat (en mits) binnen de posten die vervallen geen uitzonderingen zijn gemaakt. Aangezien de Belastingdienst ook nu al in de uitvoering van de verlaagde btw-tarieven ervaart dat over allerlei grensgevallen gediscussieerd kan worden, zullen door het afschaffen van een aantal verlaagde btw-tarieven ook bepaalde discussies verdwijnen. Wel valt te verwachten dat door het handhaven van het verlaagd btw-tarief op het gelegenheid geven tot kamperen nieuwe afbakeningsgeschillen zullen ontstaan in relatie tot de tariefverhoging voor het verstrekken van logies. In de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2025 zal hierop worden ingegaan.
De afbakeningsproblematiek waar met de genoemde grensgevallen op wordt gedoeld, betreft oordelen van feitelijke aard. Die oordelen zijn van geval tot geval voorbehouden aan de bevoegde belastinginspecteur en daarna – eventueel – de rechter.
Wat is uw inschatting van de juridische haalbaarheid van de uitzonderingen op de btw-verhogingen? Verwacht u hierover rechtszaken vanuit de desbetreffende sectoren?
De ervaring leert dat zowel nieuwe als bestaande afbakeningen in de btw aanleiding geven tot discussies. Tegelijkertijd wil ik ook benadrukken dat het kabinet geen nieuwe definities introduceert, maar een aantal reeds bestaande (sub)categorieën binnen het verlaagd btw-tarief in stand houdt. Het kabinet zal in de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2025 nader ingaan op de juridische aspecten van het afschaffen van de verlaagde btw-tarieven.
Kunt u aangeven wat het effect van de btw-verhoging op boeken, kranten, cultuur, sport en logies is op de portemonnee van Nederlanders? Kunt u voor deze maatregelen per inkomensgroepen, conform de definitie van het CPB, aangeven wat het effect op de koopkracht is voor het jaar 2025 en voor latere jaren?
Uit de bij vraag 1 genoemde evaluatie van het verlaagd btw-tarief blijkt dat het verlaagd btw-tarief een ondoelmatig instrument is voor inkomensondersteuning. Uit de evaluatie blijkt dat huishoudens in de lagere inkomensdecielen in absolute termen minder uitgeven aan boeken, kranten, cultuur, sport en logies waardoor zij minder van het verlaagd btw-tarief profiteren dan andere inkomensgroepen. Echter, het is niet mogelijk om de exacte koopkrachteffecten te berekenen, omdat daarvoor in de dataset gegevens beschikbaar zouden moeten zijn over wie er wel en niet culturele goederen en diensten/logies consumeren en welk deel van hun bestedingen hiernaartoe gaat. In de dataset die gebruikt wordt in de koopkrachtberekeningen is dit niet bekend en zijn hier geen gegevens over beschikbaar.
Door het verlaagd btw-tarief op de eerdergenoemde posten af te schaffen kunnen de vrijgekomen middelen elders ingezet worden. Daarnaast heeft dit kabinet middelen beschikbaar gesteld voor de verbetering van de koopkracht voor met name werkende middeninkomens. Deze invulling wordt bij Prinsjesdag bekend gemaakt.
Kunt u aangeven wat de effecten van de btw-verhogingen zullen zijn op ondernemers en werknemers in de desbetreffende sectoren? Kunt u per sector aangeven welke businessmodellen door deze btw-verhoging onder druk zullen komen staan? Welke inkomstenderving verwacht u voor ondernemers?
In de ambtelijke fichebundel naar aanleiding van de evaluatie van het verlaagd btw-tarief zijn in brede zin uitspraken gedaan over het mogelijke omzetverlies.3 Het is niet mogelijk om uitspraken te doen over individuele businessmodellen en het is aannemelijk dat er binnen een sector verschillen zullen zijn. In hoeverre een btw-verhoging tot inkomstenderving voor individuele ondernemers leidt, is in grote mate afhankelijk van het antwoord op de vraag of de ondernemer deze stijging kan doorberekenen aan zijn afnemer en, daarmee, van de prijselasticiteit van de vraag.
Kunt u aangeven wat de financiële effecten zullen zijn in het onderwijs? Hoeveel kost deze maatregel voor afzonderlijk basisscholen, middelbare scholen, mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten jaarlijks extra? Wat betekent dat effect op de begroting voor de instellingen in de verschillende sectoren?
Onderwijsinstellingen zijn doorgaans niet btw-plichtig. Dit betekent dat zij de door hen betaalde btw niet in aftrek kunnen nemen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor schoolboeken en digitale educatieve informatie. Onderwijsinstellingen in het primair en voortgezet onderwijs zijn verplicht om de schoolboeken en digitale leermiddelen te verstrekken aan leerlingen. De btw-verhoging hiervoor leidt daardoor in het primair en voortgezet onderwijs tot een lastenverhoging van circa € 50 miljoen per jaar.4
Naast noodzakelijke uitgaven voor leermiddelen kunnen onderwijsinstellingen er ook voor kiezen om extra-curriculaire activiteiten te organiseren, bijvoorbeeld een bezoek brengen aan een culturele instelling zoals een museum. Bij MBO-, HBO- en WO-instellingen kan de tariefsverhoging ook leiden tot extra lasten bij extra-curriculaire activiteiten, maar de mate waarin deze instellingen hier gebruik van maken varieert sterk, waardoor er geen eenduidig beeld geschetst kan worden. De lastenverhoging met betrekking tot de kostenstijging van boeken zal voor een deel landen bij studenten.
Kunt u aangeven hoeveel deze maatregel studenten jaarlijks extra kost? In hoeverre verschilt dat per studierichting en of onderwijsrichting?
Het effect van de tariefsverhoging op de lasten van studenten is afhankelijk van het consumptiepatroon van individuele studenten. Het is daarom niet mogelijk om dit in kaart te brengen. Afschaffing van het verlaagd btw-tarief op (zowel fysieke als digitale) boeken/educatieve leermiddelen zal wel leiden tot een kostenstijging voor studenten in het vervolgonderwijs.
Kunt u aangeven wat de effecten van de btw-verhoging op cultuur en sport zullen zijn voor het aanbod en de toegankelijkheid van deze twee sectoren?
De sportvrijstelling in de btw blijft bestaan. Dit betekent dat bijvoorbeeld diensten van sportorganisaties en sportclubs die geen winstoogmerk hebben, vrijgesteld blijven van btw op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Voor ondernemers met een winstoogmerk zal het verlaagd btw-tarief worden afgeschaft. De verwachting is dat de afschaffing effect zal hebben op de toegankelijkheid. De mate waarin het afschaffen van het verlaagd btw-tarief effect heeft op de toegankelijkheid van sport en cultuur is afhankelijk van de mate van doorberekening, welke kan leiden tot hogere consumentenprijzen en een lagere afzet.
Kunt u de regionale effecten van de btw-verhoging op cultuur en sport in kaart brengen? Heeft de btw-verhoging een disproportioneel effect op cultuur- en sportinstellingen buiten de randstad?
Doorgaans wordt er bij aanpassingen in de btw niet gekeken naar regionale effecten. Het kabinet verwacht overigens dat er geen grote verschillen tussen regio’s zullen optreden naar aanleiding van deze tariefsverhoging. Het kabinet heeft in het bijzonder oog voor de positie van de regio. In het hoofdlijnenakkoord zijn daarom meerdere maatregelen opgenomen om de positie van de regio te versterken op terreinen zoals de arbeidsmarkt en openbaar vervoer.
Kunt u aangeven wat de btw-verhogingen op cultuur en sport betekenen voor gemeentelijke en provinciale financiën? Zullen zij moeten opdraaien voor de verhoogde kosten om cultuur- en sportinstellingen toegankelijk te houden?
Gemeenten en provincies voeren hun eigen beleid op cultuur en sport en bepalen daarin hun eigen prioriteiten. De voorgenomen maatregel kan mogelijk effect hebben op het beleid van gemeenten en provincies. De reikwijdte en omvang van de huidige ondersteuning verschilt echter sterk.
Kunt u in beeld brengen wat de gevolgen van de btw-verhogingen zijn voor de toekomstige kansen van Nederlandse topsporters?
De gevolgen van deze btw-verhoging voor Nederlandse topsport zijn niet op voorhand in kaart te brengen maar lijken klein. Bij de btw-verhoging op sport gaat het om de verhoging van btw op diensten van commerciële sportaanbieders (dit raakt aan de basis van topsport) en het bijwonen van sportevenementen en wedstrijden (dit raakt aan de manier waarop topsport gefinancierd is).
Nederland heeft een uitstekend topsportklimaat. De basis van de Nederlandse topsport ligt in de breedtesport. In de verenigingsstructuur worden talenten ontdekt en krijgen zij de mogelijkheid om door te groeien. In het antwoord op vraag 12 is reeds toegelicht dat de zogenoemde sportvrijstelling als zodanig ongewijzigd blijft bestaan, alleen sporten die commercieel zijn georganiseerd ondervinden hinder van de afschaffing van het verlaagde btw-tarief. Dat zou effect kunnen hebben op de instroom van sporters in die takken van sport.
Mogelijk kan er een effect zijn op het aantal topsportevenementen dat in Nederland wordt georganiseerd en de hoeveelheid publiek dat evenementen en wedstrijden bezoekt. Mocht dit effect optreden, dan zou dit zowel financieel (minder inkomsten) als sportief consequenties kunnen hebben op de Nederlandse topsport. Het aantal evenementen en het aantal bezoekers bij topsportevenementen hangt echter van meer factoren af dan enkel de hoogte van het btw-tarief. Denk aan de aanwezigheid van sponsoren, de populariteit van een bepaalde sport en de verwachte economische impact van het evenement. Voor eventuele doorwerking op de kansen van Nederlandse topsporters van de btw-verhoging op sportbeoefening bij commerciële aanbieders en sportevenementen is nog geen enkel empirisch bewijs.
Kunt u een analyse delen van effecten van deze maatregelen voor (horeca-)ondernemers en Nederlanders in de grensregio’s?
Btw-verhogingen hebben doorgaans een prijsopdrijvend effect. Dit effect is echter moeilijk vast te stellen omdat veel factoren bijdragen aan de totstandkoming van een prijs. Als gevolg van eventuele prijsverhogingen zijn eventuele grenseffecten niet uit te sluiten. De omvang en impact hiervan zijn echter niet te kwantificeren vanwege de veelheid aan factoren die dergelijke beslissingen van consumenten beïnvloeden.
Kunt u de gestapelde effecten van de btw-verhogingen voor sommige bedrijven inzichtelijk maken, bijvoorbeeld voor ondernemers die zowel cultuur of sport als logies aanbieden?
Ondernemers die zowel activiteiten ontplooien op het terrein van cultuur, sport en logies zullen op al deze activiteiten een tariefverhoging ervaren. Het effect op de bedrijfsvoering voor een dergelijk bedrijf is niet anders dan voor ondernemers die uitsluitend één van deze activiteiten aanbieden.
Kunt u reageren op de oproep en de aangehaalde cijfers van de bijna veertig organisaties uit de sport-, horeca- en cultuurwereld die op 3 juli 2024 het kabinet verzochten om de btw-verhoging te heroverwegen?1
Het is evident dat deze maatregelen, met een budgettaire opbrengst van (structureel vanaf 2026): € 1.221 miljoen (cultuur/sport) en € 1.110 miljoen (logies), effect zullen hebben op de betreffende sectoren. Zoals opgemerkt bij het antwoord op vraag 1 is het verlaagd btw-tarief vorig jaar geëvalueerd door Dialogic innovatie & interactie en Significant Public. Uit die evaluatie blijkt dat het in het algemeen het verlaagd btw-tarief deels doeltreffend is, maar in het algemeen geen doelmatig instrument is om de beoogde doelen te bereiken. Dat betekent dat de financiële middelen die met deze fiscale regelingen zijn genoemd, deels niet efficiënt worden besteed. Het kabinet kiest er met deze maatregel voor deze middelen op andere wijze in te zetten. Deze keuze sluit ook aan bij de wens voor een simpeler en meer doeltreffend en doelmatig belastingstelsel. Daar staat tegenover dat deze maatregel, zoals opgemerkt, evident impact zal hebben op de betreffende sectoren. De omvang van dat effect is afhankelijk van veel factoren waaronder economische ontwikkelingen, de prijselasticiteit van de vraag naar de betreffende producten en diensten en de andere maatregelen die het kabinet nu en in de toekomst treft (ook ten gunste van het ondernemingsklimaat).
Het bericht “Topman Franse centrale bank slaat alarm: ‘Zeer negatieve schok’” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Topman Franse centrale bank slaat alarm: «Zeer negatieve schok»»1? Wat is uw reactie op dit artikel?
Ik ben bekend met dit artikel. Ik deel de zorgen van de heer Villeroy de Galhau met betrekking tot de hoogte van het begrotingstekort in Frankrijk. Het is momenteel onbekend welk beleid Frankrijk gaat voeren na de recente parlementsverkiezingen. Monitoring van het Franse begrotingsbeleid zal binnen de Europese Unie plaatsvinden in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact.
Bent u eveneens bezorgd over de begrotingstekorten en staatsschuld in een aantal Europese landen, met name ook in grote landen als Frankrijk en Italië? Wat vindt u van deze zorgelijke situatie die grote impact kan hebben op de eurozone en Nederland?
Het kabinet onderstreept het belang van houdbare overheidsfinanciën en deelt de noodzaak om hoge schulden en tekorten in lidstaten terug te dringen. Het kabinet erkent dat de Europese begrotingsregels in het verleden onvoldoende hebben geleid tot schuldafbouw door lidstaten met hoge schulden en dat lidstaten onvoldoende financiële buffers hebben opgebouwd om economische en financiële schokken op te vangen. Het kabinet is van mening dat de herziene begrotingsregels waarborgen bevatten voor ambitieuze schuldafbouw, structurele hervormingen en dat de regels investeringen stimuleren om de economie te versterken en handhaving van de regels versterken. Het kabinet zal zich inzetten voor een gedegen implementatie van de herziene Europese begrotingsregels. In dat kader verwelkomt het kabinet dat de Ecofinraad op 16 juli jl. buitensporige tekorten heeft vastgesteld in zeven lidstaten. De Commissie publiceert in het najaar voorstellen voor Raadsaanbevelingen voor de correctie van deze buitensporige tekorten.2
Wat zijn de gevolgen voor de euro en de financiële markten, want met name voor de stabiliteit en toekomstbestendigheid van de euro is het van groot belang dat alle landen in de Europese Unie een deugdelijk begrotingsbeleid hebben? Wat zijn de gevolgen voor de rente en de inflatie?
Het uitroepen van de parlementsverkiezingen in Frankrijk is gepaard gegaan met een negatieve reactie op financiële markten, waarbij het renteverschil (spread) tussen Frankrijk en Duitsland is opgelopen tot het hoogste niveau sinds 2017. Inmiddels zijn financiële markten gestabiliseerd en is de spread tussen Frankrijk en Duitsland afgenomen, alhoewel deze wel hoger blijft dan voor het uitroepen van de parlementsverkiezingen. Derhalve lijken de risico’s voor de financiële stabiliteit momenteel beperkt.
Expansief begrotingsbeleid in de huidige macro-economische context leidt ertoe dat het begrotingsbeleid geen ondersteunende rol speelt in het streven van de ECB om de inflatie terug naar haar 2%-doelstelling te brengen. In dit kader heeft het Europees Begrotingscomité (European Fiscal Board, EFB) ook opgeroepen om in de eurozone als geheel verkrappend begrotingsbeleid te voeren.3 De noodzaak voor een geleidelijke en aanhoudende begrotingsconsolidatie in de eurozone, gezien de noodzaak om de hoge tekorten en schulden terug te dringen, is op 15 juli jl. onderschreven door de Eurogroep.4 De begrotingsopgave die volgt uit het herziene Stabiliteits- en Groeipact en die in het najaar door de Raad aan de lidstaten aanbevolen zal worden sluit hier naar verwachting ook bij aan.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor Nederland als begrotingstekorten in de eurozone te hoog blijven? Wat zijn daarnaast de effecten voor Nederland als staatsschulden blijvend te hoog zijn?
Lidstaten binnen de Economische en Monetaire Unie (EMU) zijn nauw verweven. De EMU beslaat de gehele EU en de begrotingsregels zijn van toepassing op alle lidstaten. Deze nauwe verwevenheid in combinatie met hoge schulden in een aantal lidstaten maakt dat de EMU kwetsbaar is voor schokken. Hoge schulden maken overheden kwetsbaar voor mogelijke renteschokken en kan leiden tot twijfel bij financiële markten of overheden in de toekomst kunnen voldoen aan hun financiële verplichtingen. Daarnaast beperken hoge schulden de ruimte voor overheden om te reageren op een crisis. Een asymmetrische schok in een lidstaat kan door de verwevenheid binnen de EMU financiële en economische gevolgen hebben voor andere lidstaten, waaronder Nederland, bijvoorbeeld via onderlinge kapitaal- en handelsstromen, onderlinge blootstellingen van financiële instellingen en regelingen voor financiële steun en risicodeling binnen de EU en de eurozone.
Op welke manier zorgen de hernieuwde afspraken in het Stabiliteits- en Groeipact ervoor dat landen meer gaan doen om het begrotingstekort terug te dringen? Zijn deze afspraken nu voldoende afdwingbaar? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de herziene begrotingsregels aanknopingspunten bieden voor verbeterde naleving en handhaving. Ten eerste zijn de herziene begrotingsregels landspecifiek, risicogebaseerd en anticyclisch, wat het nationaal eigenaarschap van lidstaten moet bevorderen. Ten tweede bevatten de regels waarborgen voor ambitieuze schuldafbouw en tekortreductie. Deze waarborgen gelden als ondergrens voor de ambitie van het raamwerk. Ten derde bevatten de herziene begrotingsregels prikkels voor structurele hervormingen en investeringen, wat ook kan bijdragen aan schuldhoudbaarheid. Ten vierde is de handhaving van de regels versterkt in de herziene begrotingsregels. Zo worden jaarlijkse en cumulatieve afwijkingen van het door de Raad vastgestelde uitgavenpad bijgehouden in een controlerekening. Daarnaast is de rol voor het Europees Begrotingscomité (European Fiscal Board, EFB) versterkt en verankerd in wetgeving. Ook wordt de schulduitdaging van lidstaten als verzwarende relevante factor meegewogen bij het vaststellen en corrigeren van buitensporige tekorten.
Het kabinet blijft zich inzetten voor een gedegen implementatie van de herziene Europese begrotingsregels. In dat kader verwelkomt het kabinet dat de Ecofinraad op 16 juli jl. buitensporige tekorten heeft vastgesteld in zeven lidstaten. De Commissie publiceert in het najaar voorstellen voor Raadsaanbevelingen voor de correctie van deze buitensporige tekorten.
Besluiten binnen het Stabiliteits- en Groeipact worden conform het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genomen door de Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie. Dat betekent dat geen sprake is van automatisme bij de implementatie van de herziene afspraken. De effectiviteit van de herziening zal zich de komende tijd in de praktijk moeten bewijzen. Nederland zal zich vanzelfsprekend inzetten voor een gedegen implementatie van de herziene begrotingsregels door de Commissie en de Raad.
In hoeverre deelt u de twee «gouden regels» van de topman van de Franse centrale bank dat bedrijven moeten kunnen blijven concurreren en dat tekorten niet op kunnen blijven lopen?
Het kabinet deelt deze uitgangspunten van dhr. Villeroy de Galhau. Het kabinet blijft zich inzetten voor een gedegen implementatie en handhaving van de herziene begrotingsregels. Verder deelt het kabinet het belang van het versterken van het concurrentievermogen van bedrijven in Nederland en de EU. Hierbij deelt het kabinet de uitspraak van dhr. Villeroy de Galhau om te vertrouwen in werk en innovatie, welke in Europees verband kunnen worden ondersteund door middel van verdere verdieping van de interne markt en kapitaalmarktunie, en door verstandig nationaal economisch beleid dat in de EU gecoördineerd wordt via het Europees Semester.
Op welke manier agendeert dit kabinet in de Europese Unie het belang van gezonde overheidsfinanciën en concurrentie?
Gezonde overheidsfinanciën en concurrentievermogen zijn volgens het kabinet essentieel voor duurzame economische groei en stabiliteit. Het kabinet agendeert doorlopend het belang van gezonde overheidsfinanciën. Daarmee zet dit kabinet de lange Nederlandse traditie voort. Bijvoorbeeld in de recent afgeronde onderhandelingen over de herziene begrotingsregels en de implementatie van die regels en bij de recente bespreking over het begrotingsbeleid voor 2025 in de Eurogroep. In de verschillende Europese gremia zet het kabinet onder andere in op versterking van het EU concurrentievermogen door gebruik te maken van het gehele EU-beleidsinstrumentarium. Het is van belang om binnen de overeengekomen financiële kaders de juiste randvoorwaarden te bieden voor versterking van het concurrentievermogen. Zo dient er onder meer aandacht te zijn voor verdieping van de interne markt en kapitaalmarktunie, structurele hervormingen, voldoende gekwalificeerd personeel en vermindering van administratieve bedrijfslasten.
Welke stappen onderneemt het kabinet om ook in Nederland het begrotingstekort terug te dringen en om te zorgen dat bedrijven kunnen blijven concurreren?
Het kabinet erkent in het Hoofdlijnenakkoord het belang van solide begrotingsbeleid. Het kabinet respecteert de referentiewaarden voor tekort en schuld zoals vastgelegd in het Europese Stabiliteits- en Groeipact en de Wet Hof. Om gezonde overheidsfinanciën te realiseren wil het kabinet de overheidsuitgaven en -inkomsten beheersen. Dit betekent onder andere dat de budgettaire reeksen uit het Hoofdlijnenakkoord leidend zijn voor het realiseren van de afspraken uit het akkoord. Volgens de doorrekening van het CPB leiden de maatregelen zoals gepresenteerd in het Hoofdlijnenakkoord tot een saldoverbetering van 0,6% bbp in 2028. Hiermee komt het saldo naar verwachting uit op –2,7% bbp in 2028. De schuld blijft naar verwachting ruim onder de 60% bbp, met 51,8% bbp in 2028. De ramingen van het kabinet zullen in de Miljoenennota op Prinsjesdag worden gepresenteerd.
Naast gezonde overheidsfinanciën erkent het kabinet ook het belang van een sterke concurrentiepositie, zowel van Nederland als Europa, voor onze welvaart. De Nederlandse economie staat er goed voor. Tegelijkertijd ziet dit kabinet uitdagingen, waaronder op het vlak van geopolitieke spanningen en productiviteit. Het kabinet wil daarom verschillende stappen ondernemen om het verdienvermogen te verbeteren. Zo zet het kabinet in op een stabiel ondernemingsklimaat, een sterke Europese interne markt en een succesvolle energietransitie. In het regeerprogramma zal het kabinet hier nader op ingaan.
In het licht van het artikel dient wel de kanttekening geplaatst te worden dat de Franse en Nederlandse overheidsfinanciën bepaald niet één op één met elkaar te vergelijken zijn. Ter illustratie: de Europese Commissie raamt voor Frankrijk een EMU-saldo van –5,3% bbp en een EMU-schuld van 112,4% bbp in 2024, terwijl het saldo en de schuld in 2024 voor Nederland, volgens de raming van de Europese Commissie, –2,0% bbp en 47,1% bbp (respectievelijk) bedragen. Ook de structuur van de Franse en Nederlandse economieën zijn verschillend. Zo ligt in Nederland de werkloosheid in 2024 naar verwachting op 3,9%, terwijl deze in Frankrijk 7,7% bedraagt.5 Het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking was in Nederland in 2023 31% hoger dan in Frankrijk6.
De exportkredietverzekering voor het LNG-project in Mozambique |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Tom van der Lee (GL), Marieke Koekkoek (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de beantwoording van onze schriftelijke vragen over de exportkredietverzekering voor het LNG-project in Mozambique door uw voorganger, waarvan het antwoord ontvangen is op 1 juli jl.?
Ja.
Kunt u in detail uitleggen hoe het herbeoordelingsproces eruitziet vanaf de start van de herbeoordeling tot eventuele goed- of afkeuring? Welke overwegingen spelen momenteel voor de ministeries om het project opnieuw goed- of niet goed te keuren?
Zoals mijn voorganger heeft aangegeven in zijn brief van 15 december 2023 zullen ekv-uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) en de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën het project opnieuw integraal beoordelen, waaronder op het gebied van veiligheid, maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) en compliance.1 ADSB toetst of het project voldoet aan nationale en internationale standaarden.2 Hiervoor maakt ADSB gebruik van de analyses en adviezen van de onafhankelijke consultants die werken in opdracht van de betrokken internationale exportkredietverzekeraars (ECA’s) en financiers. Daarnaast betrekt ADSB inzichten van de ambassade en ngo’s. Als onderdeel van de herbeoordeling heeft ADSB in februari jl. de projectlocatie bezocht.
Daarnaast zijn de aanbevelingen van het Proximities rapport integraal opgevolgd. Dat betekent dat deze aanbevelingen volledig onderdeel zijn van de herbeoordeling. Zo heeft ADSB een eigen veiligheidsconsultant ingeschakeld om de onafhankelijke informatiepositie te versterken. Zie voorts ook het antwoord op vraag 23.
Op grond van dit onderzoek adviseert ADSB de ministeries die vervolgens een besluit nemen.
Hoe luidt het eerste advies dat Atradius heeft gegeven op 15 maart jl als startpunt voor de beoordeling door de ministeries? Is er sinds het advies extra onderzoek gedaan door Atradius of de ministeries?
Het herbeoordelingsproces is nog niet afgerond. Zolang het beoordelingsproces loopt, kan ik geen uitspraken doen over de inhoud daarvan om zo een zorgvuldig proces te borgen. Zowel ADSB als de betrokken ministeries blijven de ontwikkelingen in Mozambique volgen.
Zodra een besluit genomen is, zal ik uw Kamer hierover informeren. In de tussentijd zal ik uw Kamer zo goed mogelijk, binnen de kaders van wat juridisch mogelijk is, blijven informeren over het project en de lopende herbeoordeling.
Wanneer verwacht u een definitief besluit over de verstrekking van de exportkredietverzekering te nemen?
Het valt op dit moment niet te zeggen wanneer een besluit wordt genomen. Gelet op de complexiteit van het project hecht ik er aan om een zorgvuldig besluitvormingsproces te doorlopen, waarbij aspecten op het gebied van veiligheid, maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo), compliance en financiële aangelegenheden grondig worden beoordeeld. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 zal ik uw Kamer zo goed mogelijk, binnen de kaders van wat juridisch mogelijk is, blijven informeren over het project en de lopende herbeoordeling.
Naar welke externe onafhankelijke bronnen refereert u bij het antwoord op vraag 15, die Atradius helpen bij het vormen van een oordeel over de veiligheidssituatie rondom het project? Kunt u de namen van de organisaties specifiek benoemen? Hoe komen die organisaties aan hun informatie?
ADSB heeft samen met de andere betrokken exportkredietverzekeraars de beschikking over een onafhankelijke veiligheidsconsultant (ADIT) die periodiek rapporteert over de veiligheidssituatie. Daarnaast heeft ADSB ondersteuning gehad van Clingendael bij het beoordelen van de veiligheidsinformatie en de rapporten van deze onafhankelijke veiligheidsconsultant ADIT.
Zowel de onafhankelijke veiligheidsadviseur als Clingendael zijn experts op het gebied van veiligheidsrisico’s. Zij beschikken over eigen expertise en over een uitgebreid partnernetwerk. Clingendael heeft, in aanvulling op haar eigen expertise, gebruik gemaakt van lokale bronnen en heeft haar lokale netwerk ingeschakeld. Voorts maakt ADSB gebruik van de diensten van de Nederlandse ambassade in Mozambique. Deze ambassade heeft een breed netwerk van lokale stakeholders, zoals partijen uit het maatschappelijk middenveld en internationale organisaties (waaronder VN-organisaties), onafhankelijke onderzoeksinstituten, nieuwszenders en journalisten, de private sector en verscheidene ngo’s. ADSB spreekt zelf ook geregeld met (lokale) ngo’s over het project.
Wordt er in de beoordeling door Atradius ook aandacht besteed aan het feit dat Total trainingen en uitrusting voor Mozambikaanse militairen heeft gefinancierd en daardoor betrokken is in het conflict? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, is het herbeoordelingsproces nog niet afgerond. Zolang het beoordelingsproces loopt, kan ik geen uitspraken doen over de details daarvan. Wel kan ik bevestigen dat ADSB in haar risicobeoordeling ingaat op de VPSHR trainingen die worden gevolgd door de Mozambikaanse strijdkrachten en het beveiligingspersoneel van de projectlocatie. Total, de projecteigenaar, geeft deze trainingen. VPSHR staat voor «Voluntary Principles on Security and Human Rights». Deze principes zijn opgesteld door een internationaal platform van overheden, bedrijven en ngo’s. Deze principes fungeren als een gedragscode op het gebied van veiligheid en mensenrechten in de context van de uitvoering van industriële en infrastructurele projecten wereldwijd. Het doel van de trainingen is om de kennis en het bewustzijn van de militairen en beveiligers op dit thema te vergroten opdat de schending van rechten van de lokale burgerbevolking (zoveel mogelijk) wordt voorkomen.
ADSB maakt in de risicobeoordeling geen melding van het financieren van uitrustingen door Total. ADSB is hier ook niet mee bekend.
Hoe verifieert u dat de militairen in de regio primair optreden om burgers te beschermen en met respect voor mensenrechten in plaats van om het project van Total te beschermen?
Zoals onder meer aangegeven bij het antwoord op vraag 5, raadplegen ADSB en de ministeries een breed scala aan informatiebronnen. In aanvulling op de informatiebronnen die worden genoemd in het antwoord op vraag 5, brieft de leiding van de EU Trainingsmissie (EUTM) met regelmaat ook een groep EU- lidstaten over hun bevindingen in Mozambique. EUTM ondersteunt de Mozambikaanse strijdkrachten in het beheersen van de situatie in Cabo Delgado in overeenstemming met de mensenrechtenwetgeving en het internationale humanitaire recht.
Hoe zijn de veiligheidsprotocollen van Total verbeterd ten opzichte van 2021 ten tijde van de Palma Attacks?
De toetsing van veiligheidsaspecten, waaronder de veiligheidsprotocollen van projecteigenaar Total, vormen een integraal onderdeel van de herbeoordeling van zowel de projecteigenaar Total als die van ADSB en de Nederlandse staat. Total heeft op verschillende terreinen nieuwe veiligheidsprotocollen ingesteld. Concrete informatie daarover kan ik omwille van veiligheidsredenen niet openbaar delen.
Wat zou er gebeuren met de Nederlandse steun aan het project indien de Franse autoriteiten besluiten Total te vervolgen voor dood door schuld vanwege hun optreden tijdens de Palma Attacks van 2021?
In de herbeoordeling wordt alle beschikbare informatie gewogen. Het kabinet beschikt niet over de inhoudelijke informatie uit het Franse vooronderzoek. Het Franse OM moet dit onderzoek in alle onafhankelijkheid kunnen afronden. Daarbij past niet dat de Nederlandse staat al vooruitloopt op mogelijke uitkomsten daarvan.
Kunt u de meest recente informatie delen die de Nederlandse ambassade in Mozambique heeft gegeven over de veiligheidssituatie in het projectgebied?
De ambassade meldt een afname van het aantal geweldsincidenten tussen strijdgroepen en het leger, en geeft aan dat er geen specifieke dreigingen zijn gericht op het project. Het valt op dit moment echter niet uit te sluiten dat dit in de toekomst zal veranderen. Het reisadvies voor de regio Cabo Delgado, waar het project plaatsvindt, blijft ook onverminderd rood.
Daarnaast heeft de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur tijdens een bezoek aan Mozambique van 26 mei tot en met 30 mei jl. opgemerkt dat de mensenrechtenwetgeving kwalitatief goed is en dat het land meerdere relevante verdragen heeft geratificeerd. De implementatie en handhaving daarvan door de autoriteiten laat evenwel te wensen over, wat in Cabo Delgado in het bijzonder de mensenrechten- en humanitaire situatie van vrouwen en meisjes parten speelt. De Mensenrechtenambassadeur bezocht in Cabo Delgado Pemba en Metuge en niet het LNG-projectgebied.
Op dit moment is het beoordelingsproces nog niet afgerond. ADSB, de ambassade en de betrokken ministeries blijven daarom alert op de (veiligheids)situatie en ontwikkelingen op dit gebied worden kritisch getoetst.
Naar welke belangengroepen wordt gerefereerd in antwoord 5 als u zegt dat Atradius betrouwbare informatie heeft verzameld van belangengroepen in Mozambique?
Voor de herbeoordeling maakt ADSB gebruik van onafhankelijke partijen. ADSB heeft samen met de andere betrokken exportkredietverzekeraars de beschikking over een onafhankelijke veiligheidsconsultant (ADIT) die periodiek rapporteert over de veiligheidssituatie. Daarnaast heeft ADSB ondersteuning gehad van Clingendael bij het beoordelen van de veiligheidsinformatie en de rapporten van de onafhankelijke veiligheidsconsultant ADIT. Zowel de onafhankelijke veiligheidsadviseur als Clingendael zijn experts op het gebied van veiligheidsrisico’s. Zij beschikken over eigen expertise en over een uitgebreid partnernetwerk. Clingendael heeft, in aanvulling op haar eigen expertise, gebruik gemaakt van lokale bronnen en heeft haar lokale netwerk ingeschakeld.
ADSB spreekt ook zelf met lokale partijen, waaronder het zogenoemde Palma Platform. Hierin zijn lokale belangengroepen en ngo’s verenigd. Ook de Nederlandse ambassade spreekt met lokale partijen en ADSB heeft vervolgens weer regelmatig contact met de ambassade. De ambassade heeft geregeld contact met verschillende lokale ngo’s die onder meer actief zijn in het projectgebied. Ook heeft de ambassade contact met andere relevante instanties die opereren in het projectgebied, zoals bedrijven. ADSB wordt eveneens regelmatig door ngo’s Both Ends en Milieudefensie op de hoogte gehouden van de geluiden die zij uit het veld krijgen via hun partners. Dit gaat via bijeenkomsten en schriftelijke communicatie.
Daarnaast onderzoekt ADSB of de projecteigenaar goede stakeholder engagement uitvoert, conform internationale IFC Performance maatstaven (IFC staat voor International Finance Corporation, onderdeel van de Wereldbank groep). De projecteigenaar heeft regelmatig op diverse manieren contact met lokale vertegenwoordigers. ADSB is in februari jl. ook zelf op bezoek gegaan bij het project. Tijdens dit bezoek heeft ADSB met Total twee projectbijeenkomsten bijgewoond met lokale vertegenwoordigers. Onder deze vertegenwoordigers vanuit het maatschappelijk middenveld waren zowel voor- als tegenstanders van het project.
Kunt u een lijst maken van bijeenkomsten met lokale vertegenwoordigers in Mozambique om hun perspectief te krijgen op de huidige situatie? Kunt u voor elk van die bijeenkomsten ook aangeven of vertegenwoordigers van Atradius aanwezig waren en of vertegenwoordigers van Total aanwezig waren?
Zie antwoord vraag 11.
Heeft Atradius DSB buiten de genoemde bijeenkomsten ook contact onderhouden met deze organisaties? Zijn lokale organisaties geconsulteerd volgens internationale normen voor gedegen consultatie? Zo ja, kunt u vertellen op welke manier deze zijn toegepast?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vragen 11 en 12 heeft ADSB buiten de genoemde bijeenkomsten ook contacten met lokale organisaties, hetzij direct, hetzij indirect via bijvoorbeeld de lokale ambassade. ADSB toetst daarnaast of het stakeholder management van de projecteigenaar conform de IFC Performance Standards wordt uitgevoerd. Een consultant, die onafhankelijk van de projecteigenaar werkt, is onder meer ingehuurd om dit (ter plekke) te beoordelen. De uitkomsten daarvan waren positief.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van Bothends en Milieudefensie1 waarin zij stellen dat er slechts één bijeenkomst is geweest tussen Atradius en maatschappelijke organisaties in Palma? Wat vindt u van het feit dat Total tijdens deze bijeenkomst aanwezig was en bovendien zorgde voor de vertaling? Hoe moeten maatschappelijke organisaties volgens u onbelemmerd hun zorgen over het project van Total uiten in deze samenstelling?
Die verklaring is bekend. Zoals aangegeven bij het antwoord op vragen 11 en 12 zijn er in februari van dit jaar twee bijeenkomsten geweest met lokale vertegenwoordigers. Hierbij werd ADSB vergezeld door een onafhankelijke partij die de lokale taal machtig was en de vertaling kon controleren. Onder de lokale vertegenwoordigers waren zowel voor- als tegenstanders van het project.
Wat vindt u van het feit dat maatschappelijke organisaties uit Palma verder aangeven dat zij pas heel kort van tevoren uitgenodigd werden voor deze bijeenkomst, er geen agenda gedeeld was, voor de meesten onduidelijk was met wie de bijeenkomst überhaupt was en vragen van de organisaties niet werden beantwoord? Geeft dit voor u het idee dat hun inbreng serieus werd genomen? Zo ja, waarop baseert u dit?
Er was volgens ADSB een grote opkomst bij beide bijeenkomsten. Aan het begin van de bijeenkomst is duidelijk uitgelegd wie de deelnemers waren en is het doel van de bijeenkomst uitgelegd. Bij één van de bijeenkomsten was er vanwege de grote inbreng van de lokale partijen geen gelegenheid om op alle vragen te beantwoorden. ADSB heeft het project verzocht dat na afloop alsnog te doen. Tijdens de andere bijeenkomst was er voldoende tijd voor vragen en de beantwoording daarvan. Zowel de internationale deelnemers als de lokale vertegenwoordigers hebben vragen kunnen stellen en antwoorden gekregen. Onder deze vertegenwoordigers waren zowel voor- als tegenstanders van het project. ADSB heeft alle input van de lokale vertegenwoordigers genoteerd en meegenomen in de herbeoordeling.
Erkent u dat het zorgwekkend is dat Total de partij was die de informatie moest aanleveren na twijfels over de veiligheidssituatie, terwijl zij een duidelijk commercieel belang hebben bij goedkeuring?
Nee. Het is aan Total, als projecteigenaar, om bepaalde veiligheidsmaatregelen te nemen. Het is daarom logisch dat Total als een van de betrokken partijen informatie aanlevert.
Is het gebruikelijk dat een bedrijf wat zelf geen verzekeringsaanvraag heeft ingediend, maar wel grote commerciele belangen heeft bij de toekenning ervan, rechtstreeks contact heeft met Atradius kort voor de deadline om erop aan te dringen dat er spoedig een besluit wordt genomen zoals uw voorganger beschrijft in het antwoord op vraag 19? Zo ja, hoe wenselijk vindt u dit?
Rechtstreeks contact tussen een projecteigenaar (in dit geval Total) en de kredietverzekeraar, voorafgaand aan de totstandkoming van de financiering en de afgifte van de verzekering, is gebruikelijk en ook noodzakelijk om de benodigde informatie te verkrijgen.
Werd Total tijdens het lopende herbeoordelingsproces ook door Atradius of door de ministeries om input gevraagd? Zo ja, hoe luidt deze input?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 17. ADSB onderhoudt frequent contact met het project. Het project (in het bijzonder projecteigenaar Total) is een essentiële bron van informatie. Rechtstreeks contact met het project is onontbeerlijk voor de beoordeling van de projectrisico’s en voor de onderhandeling over de voorwaarden van de projectfinanciering. De door Total verstrekte informatie betreft onder meer de technische, contractuele, commerciële, financiële, mvo- en veiligheidsaspecten van het project.
Kunt u bevestigen dat voldoen aan de IFC Performance Standards wel een voorwaarde om de polis opnieuw te activeren?
Ja.
Gegeven de woorden van uw voorganger dat de situatie zich begin 2021 anders heeft ontwikkeld dan uw voorganger had voorzien en met de kennis van nu dit project waarschijnlijk niet zou zijn verzekerd, waarom heeft u nu wel het vertrouwen dat Atradius deze inschatting beter maakt bij de herbeoordeling?
Alle aanbevelingen van het Proximities rapport zijn opgevolgd. Dat betekent onder meer het volgende:
Ik heb vertrouwen dat ADSB de Staat op deze manier van een compleet en goed geïnformeerd advies kan voorzien.
Wanneer is de laatste keer dat onderzoekers van Clingendael in het projectgebied zijn geweest? Hoe komen zij aan inzichten in de meest recente veiligheidssituatie in het gebied als een veldbezoek geen onderdeel uitmaakte van de opdracht die hen gegeven is? Welke aanbevelingen heeft Clingendael gedaan aan Atradius?
Clingendael heeft, in aanvulling op haar eigen expertise, gebruik gemaakt van lokale bronnen en heeft haar lokale netwerk ingeschakeld bij de uitvoering van de opdracht.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 is het herbeoordelingsproces nog niet afgerond. Zolang het beoordelingsproces loopt, kan ik in de openbaarheid geen uitspraken doen over de inhoud hiervan.
Bent u het ermee eens dat er een verhoogd risico is dat er in de toekomst geweld in het project gebied zal plaatsvinden? Ziet u ook risico’s dat door een nadruk op de bescherming van het project-gebied, de rest van de regio juist minder bescherming heeft en dat het mogelijk is dat daardoor het geweld juist op andere plekken kan plaatsvinden? Kunt u uw analyse hiervan toelichten?
Op basis van de beschikbare informatie ontstaat niet het beeld dat op dit moment sprake is van een specifieke dreiging gericht op het project. ADSB, de ambassade en de betrokken ministeries blijven alert op de veiligheidssituatie en ontwikkelingen op dit gebied worden kritisch getoetst.
Het herstellen van de veiligheid en stabiliteit in de regio Cabo Delgado is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Mozambikaanse overheid. De situatie rond het projectgebied kan niet los gezien worden van de veiligheidscontext van de regio. De inzet van de Mozambikaanse overheid richt zich daarom op de gehele provincie Cabo Delgado. De overheid acht militaire aanwezigheid, ook van omliggende landen, van belang voor het herstellen en handhaven van de stabiliteit en veiligheid. Recentelijk rondde de regionale troepenmacht SAMIM haar aanwezigheid in Cabo Delgado af. Inmiddels heeft Rwanda extra militairen en politie gestuurd en zijn er afspraken met Tanzania over grensbewaking. De militaire missie van de EU wordt per 1 september a.s. voor twee jaar verlengd onder de noemer EU Military Assistance Mission. Voor stabiliteit en veiligheid op de lange termijn is het ook belangrijk de grondoorzaken van de instabiliteit aan te pakken. Hiervoor is economische ontwikkeling van de provincie en de toegang voor de bewoners tot publieke diensten (zoals gezondheidszorg, onderwijs, water en energie) vereist.
Herinnert u zich het antwoord van 1 juli 2024 dat het kabinet de aanbevelingen van het Proximities rapport integraal heeft overgenomen en geïmplementeerd in het beoordelingsproces? Kunt u concreet aangeven welke veranderingen er in de procedure van Atradius hebben plaatsgevonden na de aanbevelingen in het Proximities rapport?
Zoals eerder aangegeven zijn alle aanbevelingen uit het Proximities-rapport opgevolgd. Dat betekent concreet onder meer het volgende:
Gegeven het antwoord van uw voorganger op vraag 17 dat er al op 24 maart signalen waren dat er een gewelddadig incident begon in Palma, waarom is er destijds niet gewacht met het activeren van de polis totdat er meer duidelijkheid was over de situatie?
Het besluit om een dekkingstoezegging uit te reiken is in juni 2020 genomen. Met een dekkingstoezegging gaat de Staat een juridische verplichting aan om een verzekeringspolis te verstrekken wanneer onderliggende exportcontracten en/of leningsovereenkomsten definitief worden en er aan de voorwaarden van de dekkingstoezegging voldaan is. Dat was op 24 maart 2021 het geval, waardoor een juridische verplichting ontstond om de dekkingstoezegging om te zetten naar een polis. Zoals aangegeven door mijn voorganger op eerdere Kamervragen hierover, werden de omvang en gevolgen van de aanval pas na het weekend van 27 maart 2021 duidelijk.
Is er een onafhankelijke toezichthouder die zorg draagt voor de deugdelijke uitvoering door Atradius van de beoordeling van aanvragen voor exportkredietverzekeringen? Zo nee, hoe ziet u de rol van de Kamer hierin?
In de uitvoering van de ekv zijn verschillende controlemechanismen ingebouwd. Zo heeft ADSB een intern Risk Comitéen worden grote of risicovolle transacties altijd voorgelegd aan de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken. ADSB voert de ekv-faciliteit uit in naam en voor rekening van de Nederlandse staat. De uitvoering is daarmee onderdeel van de reguliere begroting- en verantwoordingscyclus en onderdeel van zowel interne- als externe controles door o.a. de Audit Dienst Rijk. Recentelijk is de gehele ekv-faciliteit nog geëvalueerd in de beleidsdoorlichting van artikel 5 van de Financiën begroting.4
Verzekeringsaanvragen dienen te voldoen aan de vooraf vastgestelde beleidskaders, deze zijn onder andere gebaseerd op internationale wet- en regelgeving (waaronder OESO-regelgeving, zoals de Arrangement en Common Approaches). Zo worden aanvragen onder meer getoetst conform het mvo-beleidskader. Wanneer een ekv-aanvraag niet aan de vooraf vastgestelde acceptatiecriteria voldoet, of dit onvoldoende kan onderbouwen, zal deze worden afgewezen. Het beleid voor de ekv wordt daarnaast op specifieke onderdelen regelmatig geëvalueerd door externe, onafhankelijke partijen. Recente evaluaties, waaronder de mvo-beleidsevaluatie uit 2021, onderschrijven dat het mvo-beleid kort gezegd goed functioneert.
Tenslotte informeert het kabinet de Kamer nader over de uitvoering middels brieven, waaronder de jaarlijkse ekv-monitor, de beantwoording van Kamervragen en tijdens debatten. Het kabinet is van mening dat er voldoende controlemechanismen zijn om toe te zien op een ordentelijke uitvoering van de ekv conform de vastgestelde kaders.
Bent u, in tegenstelling tot uw voorganger (zie vraagnummer 2023Z18548), bereid de aangenomen motie Thijssen wel uit te voeren en de beslissing over het verstrekken van een exportkredietverzekering voor het LNG-project van Total in Mozambique uit te stellen tot de uitkomsten van het herbeoordelingsproces duidelijk zijn en zijn besproken in de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wenst vast te houden aan de gangbare procedure waarbij het achteraf parlementaire verantwoording aflegt over uitvoering van de ekv ten einde de voorspelbaarheid en rechtszekerheid voor de gebruikers en overige stakeholders te borgen. Wel zal het kabinet de Kamer, binnen de geldende juridische randvoorwaarden, blijven informeren over het project en de lopende herbeoordeling.
Erkent u dat er verschillende Woo-verzoeken zijn gedaan waarbij het u niet lukt uw ministerie aan de afgesproken tijdslijnen te houden doordat er bedrijfsgevoelige informatie is opgevraagd? Erkent u ook dat dit de overheid geld kost aan boetes? Erkent u dat dit onwenselijk is?
Diverse partijen hebben Woo-verzoeken ingediend over het verstrekken van een exportkredietverzekering voor het LNG-project in Mozambique. Door de omvang en complexiteit van de verzoeken zijn de voorgeschreven termijnen niet haalbaar gebleken en was er meer tijd nodig voor de gedegen en correcte verwerking van deze Woo-verzoeken. De complexiteit zit met name in de hoeveelheid te betrekken (internationale) partijen die om een zienswijze moeten worden gevraagd. De reactie van deze partijen moet vervolgens juridisch getoetst worden.
Er zijn dwangsommen verbeurd doordat de termijnen niet zijn gehaald. Het ministerie streeft naar een verantwoordelijke en zo tijdig mogelijke behandeling van alle Woo-verzoeken. Het verbeuren van dwangsommen vind ik daarom uiteraard onwenselijk. De verantwoordelijke ministeries en het kabinet blijven inzetten op spoedige afronding van deze verzoeken.
Kunt u deze vragen individueel en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Door de benodigde afstemming met betrokken partijen is dat niet gelukt.
Het bericht ‘Overzicht eerste half jaar 2024’ |
|
Eline Vedder (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u het signaal van de hypotheekshop dat in praktijk verschillende berekeningswijzen worden gehanteerd ten aanzien van het meenemen van de studieschuld in de berekening voor de maximale hypotheek, nadat de nieuwe regels voor DUO-schulden dit jaar zijn ingegaan?1
Ja.
Herkent u het signaal dat onderscheid wordt gemaakt tussen een maandbedrag op basis van draagkracht en de werkelijke last die moet worden betaald?
Ja.
Bent u het ermee eens dat aangezien een studieschuld een enorme impact heeft op het verkrijgen van een woning, dat juist deze kopers precies moeten weten waar deze kopers aan toe zijn?
Het termijnbedrag van een studielening is van invloed op de maximale maandelijkse hypotheeklasten. Omdat het kopen van een woning financieel verantwoord moet blijven, wordt gekeken naar de gehele financiële situatie van een consument. De financieringslast van een studielening is daar ook een onderdeel van. Vanwege de impact van studieleningen op oud-studenten is sinds dit jaar een wijziging doorgevoerd in de leennormen waarbij op een verantwoorde wijze de impact zo veel mogelijk wordt beperkt. Bij een forse studielening kan de impact hiervan op de maximale hoogte van de hypotheek echter groot zijn. Vanwege de impact die dit heeft op oud-studenten, vind ik het inderdaad van belang dat zij weten waar ze aan toe zijn en weten hoe hun financiële situatie wordt meegenomen in het bepalen van de leenruimte.
Bent u bereid het pleidooi van de hypotheekshop te volgen om op dit vlak tot eenduidigere regels te komen?
Ja. Ik ben voornemens dit punt mee te nemen in de jaarlijkse wijzigingsregeling hypothecair krediet. De concept-wijzigingsregeling hypothecair krediet 2025 is onlangs openbaar geconsulteerd. Hierin is verduidelijkt op welke wijze een aanbieder van hypothecair krediet bij het bepalen van de financieringslast rekening dient te houden met de rente en aflossing van een studielening.2 Uitgangspunt is dat de aanbieder bij het bepalen van de financieringslast uitgaat van het termijnbedrag dat de consument verschuldigd is voor rente en aflossing van de studielening. In de concept-wijzigingsregeling hypothecair krediet wordt verduidelijkt hoe aanbieders het termijnbedrag van een studielening moeten bepalen indien de consument tijdelijk geen of een lager termijnbedrag voor rente en aflossing is verschuldigd. Een aanbieder van hypothecair krediet dient in die situaties uit te gaan van de actuele restschuld, de actuele rente en de resterende looptijd van de studielening voor het bepalen van het termijnbedrag. De reden waarom de aanbieder van hypothecair krediet in deze situaties geen rekening mag houden met het feit dat (nog) geen termijnbedrag of een lager termijnbedrag verschuldigd is voor rente en aflossing is dat het gaat om een tijdelijke situatie. Bovendien wordt voorkomen dat consumenten kiezen voor een aflosvrije periode om zo een hogere hypotheek te kunnen krijgen.
Zo ja, kunt u dit in afstemming met de sector doen én de regels in het voordeel van kopers met een studieschuld uitwerken?
De consultatiereacties die zijn ontvangen op de internetconsultatie van de wijzigingsregeling zullen worden meegenomen bij het opstellen van de definitieve artikelen van de wijzigingsregeling hypothecair krediet 2025. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 en vraag 4 schreef, het kopen van een woning moet financieel verantwoord blijven en daarom moeten kredietaanbieders naar de gehele financiële situatie van een consument kijken. De financieringslast van een studielening is daar onderdeel van. Mijn uitgangspunt is, ook bij de voorgestelde verduidelijking in de wijzigingsregeling hypothecair krediet 2025, dat op verantwoorde wijze de impact van een studielening op de maximale hypotheek zo veel mogelijk wordt beperkt.
Het betrekken van de Tweede Kamer bij de budgettaire besluitvorming |
|
Hans Vijlbrief (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kijkt u naar uitspraken over dat de rol van de premier moet worden teruggedrongen?
Alle besluitvorming over aangelegenheden die raken aan het algemeen regeringsbeleid vindt plaats in de ministerraad. De Minister-President is op grond van het Reglement van orde van de ministerraad de voorzitter van de ministerraad. Anders dan bij voorgaande Minister-Presidenten is de huidige Minister-President partijloos.
Hoe kijkt u naar de uitspraken dat de Minister-President in de afgelopen jaren veel te veel macht zou hebben genomen die hem niet toebehoort en dat belangrijke besluiten zonder instemming van de ministerraad en de Kamer zijn genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke conclusies trekt u hieruit voor uw eigen rol en voor uw kabinet?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat u invulling geven aan uw status als «extraparlementair programkabinet» in de besluitvorming rond de Rijksbegroting en koopkracht in aanloop naar Prinsjesdag 2024?
Het kabinet hecht aan een ordentelijk besluitvormingsproces. Dit houdt in dat het kabinet in aanloop naar Prinsjesdag de ontwerpbegroting voor komend jaar opstelt, waarbij de beleidsvoornemens en de financiële afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord leidend zijn. Op basis van dit voorstel gaat het kabinet vervolgens het gesprek met het parlement aan. Zoals vastgelegd in de Grondwet is het parlement uiteindelijk verantwoordelijk voor het vaststellen van de begroting.
Kunt u aangeven op welke concrete dossiers met het parlement wordt gesproken en wanneer deze gesprekken plaatsvinden?
Het kabinet streeft naar integrale besluitvorming. Op die manier kunnen alle opties tegen elkaar worden gewogen. Het overkoepelende gesprek over de begroting vindt zoals gebruikelijk plaats bij de Algemene Politieke Beschouwingen en de Algemene Financiële Beschouwingen. Het kabinet gaat dit gesprek welwillend aan, en zal er tegelijkertijd op letten dat de begroting binnen de financiële afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord blijft en volgens de begrotingsregels wordt vormgegeven. Uiteindelijk leidt dit tot de beste resultaten voor de samenleving.
Hoe bent u voornemens om – net als premier Rutte en Minister Kaag – in aanloop naar de nieuwe Rijksbegroting in gesprek te gaan met alle coalitie- en oppositiefracties over hun verwachtingen van de financiële plannen van het kabinet?
De Minister van Financiën is voornemens een kennismakingsronde langs de financieel woordvoerders van de Tweede Kamerfracties te maken. Het staat de fractievoorzitters vrij hierbij aan te sluiten. Het kabinet hoort graag, mede in het licht van het budgetrecht van de Kamer, hoe de financieel woordvoerders tegen de budgettaire opgave aankijken, gegeven de opgave die er ligt om de begroting op orde te houden. Het kabinet ziet het als een gedeelde verantwoordelijkheid om hiervoor een oplossing te vinden, met inachtneming van de begrotingsregels (waaronder de scheiding tussen inkomsten en uitgaven) en de Europese normen.
Bent u voornemend om serieus in gesprek te gaan met de Kamer over de begroting en veranderingen binnen de begroting in plaats van de «kwinkslag» die u in het debat over de regeringsverklaring maakte om deze gesprekken enkel te gebruiken om bezuinigingsideeën op te halen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer worden deze gesprekken gevoerd?
De Minister van Financiën heeft de intentie om de gesprekken met de financieel woordvoerders op korte termijn te laten plaatsvinden, in elk geval voor de Algemene Politieke Beschouwingen op 18 en 19 september 2024.
Bent u van plan een open en vertrouwelijke discussie in de ministerraad te bevorderen en op welke wijze wilt u dat bewerkstelligen?
De eenheid van regeringsbeleid is ermee gediend dat de beraadslagingen in de ministerraad open en vertrouwelijk plaatsvinden. Als voorzitter van de ministerraad is het de taak van de Minister-President dit te bevorderen. De beraadslagingen van de ministerraad zijn derhalve geheim.
Bent u van plan om daarna een open gesprek in het parlement te voeren over de door het kabinet ingediende plannen?
Dit kabinet hecht veel waarde aan een goede samenwerking met het parlement. Dat past ook bij het karakter van dit kabinet. Het Hoofdlijnenakkoord dient nog uitgewerkt te worden in een regeerprogramma en een deel van de maatregelen zal verwerkt moeten worden in de ontwerpbegrotingen voor 2025. Hierbij zullen nog allerlei keuzes gemaakt moeten worden, gegeven het financieel kader van het Hoofdlijnenakkoord. Het kabinet zal deze keuzes integraal wegen in de augustusbesluitvorming en de uitkomsten ervan vervolgens presenteren op Prinsjesdag. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen en de daaropvolgende Algemene Financiële Beschouwingen en begrotingsbehandelingen zal het kabinet in gesprek gaan met uw Kamer over deze voorstellen.
Bent u van plan om voor het verschijnen van de Miljoenennota een overzicht van de financiële tegenvallers naar de Kamer te sturen en zo de transparantie van de budgettaire besluitvorming te vergroten?
Op 4 juli 2024 heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen van de overheidsfinanciën sinds de presentatie van het Hoofdlijnenakkoord (Kamerstuk 36 471, nr.73). Tevens kondigt deze brief aan dat in de komende periode het totaal van mee- en tegenvallers voor zowel de uitgaven- als de inkomstenkant van de begroting conform het reguliere begrotingsproces in kaart wordt gebracht. Zoals gebruikelijk zal het kabinet op basis van de begrotingsregels in augustus een integraal besluit nemen over alle relevante ontwikkelingen voor de overheidsfinanciën en de wijze waarop deze worden gedekt binnen de begroting. Het kabinet verwerkt deze besluiten in de Miljoenennota 2025 en informeert uw Kamer hierover op Prinsjesdag.
Wanneer kan de Kamer dit verwachten?
Zie antwoord vraag 11.
Wanneer stuurt uw kabinet de Startnota naar de Kamer? Wordt hierin ook het EMU-saldo opgenomen?
Het kabinet werkt in de aankomende periode het Hoofdlijnenakkoord uit tot een regeerprogramma, parallel aan de afronding van de Miljoenennota 2025, de ontwerpbegrotingen 2025 en het Belastingplan 2025. Vanwege deze samenloop is de Miljoenennota 2025 tevens de Startnota van dit kabinet. Uw Kamer ontvangt de Miljoenennota op Prinsjesdag. In de Miljoenennota wordt ook het EMU-saldo opgenomen.
Worden de Btw-verhogingen, zoals op cultuur, sport en logies, uit het coalitieakkoord in de Miljoenennota verwerkt?
Ja, de afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord worden verwerkt in de Miljoenennota 2025. De financiële tabel uit het Hoofdlijnenakkoord is hierbij leidend
Bent u bekend met de berichten over fraude met gelden uit het EU-herstelfonds (RRF) «Fraud-busters swoop on Greek contracts involving € 2.5B of EU recovery funds»1 en «Lamborghini and Rolexes seized in massive EU police raid over € 600M Covid fraud»?2
Ja. Ten aanzien van het tweede nieuwsbericht wil ik u ook graag wijzen op het persbericht van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) over deze casus3 en op het aanvullende persbericht dat het EOM op 12 april gepubliceerd heeft over de omvang van HVF-middelen betrokken bij het vermoede fraudegeval in Italië.4 Daarin licht het EOM toe dat het onderzoek naar mogelijke fraude ter hoogte van 600 miljoen euro voor een deel middelen uit de HVF betreft. Het EOM doet geen uitspraak over welk deel HVF-middelen betreft. Over deze casus hebben de leden Van Hijum en Kahraman (beiden Nieuw Sociaal Contract) op 8 april 2024 vragen gesteld (2024Z05970). Ten aanzien van het eerstgenoemde nieuwsbericht ontbreekt vooralsnog vergelijkbare aanvullende informatie van het Europees Openbaar Ministerie.
Bent u bekend met andere fraudezaken?
Het EOM publiceert geregeld over onderzoeken naar fraudezaken5 en geeft in haar jaarverslag een overzicht over deze onderzoeken. In de verordening 2017/1939 betreffende het EOM is opgenomen dat het EOM haar jaarverslag naast de Raad en het Europees Parlement ook aan de nationale parlementen stuurt. Het laatste beschikbare jaarverslag van het EOM betreft het jaar 2023 en laat een sterke stijging zien van het aantal onderzoeken betreffende HVF-middelen.6 Ook het Europees Bureau voor fraudebestrijding OLAF publiceert regelmatig nieuws en jaarlijks een verslag over haar werkzaamheden. Het jaarrapport van OLAF over 2023 is nog niet beschikbaar. Daarnaast stuurt de Europese Commissie ieder jaar een verslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie en de bestrijding van fraude aan het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie. Ook dit jaarlijkse verslag bevat veel informatie over fraudezaken en fraudebestrijding. Het laatste verslag, over 2022, werd in juli 2023 gepubliceerd.
Bent u ermee bekend dat de Europese openbaar aanklager (EPPO) vorig jaar meer dan 200 strafrechtelijke fraudeonderzoeken is gestart gerelateerd aan het RRF? Is dit op enig moment besproken in de Ecofinraad bij de voortgang van het RRF?
Ja, daar ben ik mee bekend. Dit aantal kan in een breder perspectief worden geplaatst. Het EOM heeft volgens zijn jaarverslag in 2023 1371 nieuwe onderzoeken geopend en had op 31 december 2023 1927 actieve onderzoeken lopen. Daarvan hadden bijvoorbeeld 319 onderzoeken betrekking op landbouwmiddelen, 313 onderzoeken op cohesiemiddelen en 233 onderzoeken op HVF-middelen. Op basis van deze informatie kan het kabinet op dit moment niet vaststellen hoe de hoeveelheid fraude en de effectiviteit van de fraudebestrijding bij het HVF zich verhoudt tot die bij andere EU-fondsen.
De fraudeonderzoeken door het EOM gerelateerd aan de RRF zijn niet door de Ecofinraad besproken. Wel heeft Nederland in 2022 in de Ecofinraad en het ambtelijk voorportaal, het Economisch Financieel Comité, het belang van fraudebestrijding onderstreept.7 Aanleiding hiervoor waren vragen van u tijdens het Commissiedebat van 13 maart van dat jaar.
Bent u op de hoogte van het rapport van de Europese Rekenkamer dat de controle op de besteding van meer dan 700 miljard euro uit het EU-herstelfonds tekortschiet en het tevens onduidelijk is in hoeverre de doelstellingen van het fonds worden gehaald?
De Europese Rekenkamer (ERK) heeft gelet op de relevantie en de nieuwheid van de HVF, controles van de faciliteit in het werkprogramma opgenomen. In 2023 heeft de ERK meerdere rapporten over de HVF gepubliceerd. In de context van uw vraag zijn twee daarvan met name relevant, een speciaal verslag over de opzet van het controlesysteem van de Commissie voor de HVF (07/2023), en een speciaal verslag over het prestatiemonitoringskader van de HVF (26/2023).8, 9
In speciaal verslag 07/2023 uit maart 2023 heeft de ERK beoordeeld of de opzet van het controlesysteem van de Commissie voor de HVF adequaat was. De ERK concludeert dat de Commissie in relatief korte tijd een controlesysteem heeft opgezet dat voorziet in een uitgebreid proces voor het verifiëren van de verwezenlijking van mijlpalen en doelstellingen. De ERK merkt ook op dat het systeem beperkte informatie biedt op EU-niveau over de vraag of door de HVF gefinancierde investeringsprojecten voldoen aan de EU- en nationale regels. Wat betreft de bescherming van de financiële belangen van de Unie merkt de ERK op dat de Commissie in iedere lidstaat controles heeft gepland gericht op de controlesystemen van lidstaten op het gebied van fraude, corruptie, belangenverstrengeling en dubbele financiering. De effectiviteit van deze systeemcontroles kan volgens de ERK pas in een later stadium volledig worden beoordeeld. De ERK wijst er ook op dat lidstaten weliswaar melding moeten maken van frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden in de begeleidende beheersverklaring bij een betaalverzoek, maar dat een geïntegreerd IT-systeem voor deze meldingen ontbreekt. Het onderzoek van de ERK richt zich op het niveau van de Europese Unie en specifiek de rol van de Europese Commissie en doet geen uitspraken over de kwaliteit of effectiviteit van de systemen die lidstaten hebben ingericht op het gebied van fraude, corruptie, belangenverstrengeling en dubbele financiering en ook niet over de effectiviteit van OLAF en het EOM op dit vlak.
In het laatst beschikbare jaarverslag10 van de Europese Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie uit juli 2023 geeft de Commissie uitleg over de auditstrategie ten aanzien van de beheers- en controlesystemen van de lidstaten en legt daarbij uit welke goede praktijken zijn geïdentificeerd en wat de belangrijkste problemen waren die zijn aangetroffen. Op basis van de audits doet de Commissie aanbevelingen aan de lidstaten, die ermee hebben ingestemd om deze aanbevelingen binnen een vooropgestelde termijn uit te voeren om de problemen op te lossen. Ik verwacht dat de Europese Commissie in het eerstvolgende jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie aanvullend inzicht zal kunnen geven in de uitvoering van de HVF.
In speciaal verslag 26/2023 onderzoekt de ERK of het monitoringkader van de HVF geschikt is voor het meten van de prestaties ervan door de tijd heen. De ERK constateert dat het monitoringskader toereikend is om de voortgang bij de uitvoering te meten. Volgens de ERK is de Commissie echter slechts gedeeltelijk in staat om te beoordelen hoe goed de HVF haar algemene en specifieke doelstellingen verwezenlijkt. Verder vindt de ERK dat de gemeenschappelijke indicatoren waarover lidstaten moeten rapporteren, de voortgang niet volledig kunnen weergeven. Daarnaast ziet de ERK dat veel mijlpalen en doelstellingen betrekking hebben op input en output factoren en relatief weinig op impact en resultaat.
Nederland hecht veel waarde aan de correcte en doelmatige besteding van Europese middelen en verwelkomt de verschillende rapporten van de ERK over de implementatie van de HVF. Het is positief dat de Commissie veel van de aanbevelingen van de ERK grotendeels aanvaardt.11, 12 Aandachtspunten die op deze wijze, of tijdens de implementatie van het instrument, aan het licht komen moeten geadresseerd worden.
Hoe kan het in uw ogen dat een project in Griekenland voor tienmaal het gebruikelijke bedrag wordt aanbesteed en dit pas opvalt wanneer andere bedrijven hierover klachten indienen? Deelt u de opvatting dat dit exemplarisch is voor het gebrek aan toezicht op het RRF?
Het artikel waarnaar u verwijst maakt melding van een budget voor een digitaal moderniseringsproject in Griekenland dat volgens de auteur van het artikel veel hoger zou liggen dan het budget voor vergelijkbare projecten in andere lidstaten. Het kabinet heeft onvoldoende informatie om te beoordelen in welke mate de projecten in andere landen waar naar wordt verwezen vergelijkbaar waren met het Griekse project en wat de reden zou kunnen zijn voor het verschil in de hoogte van de budgetten. Of bij deze specifieke aanbesteding of bij de andere aanbestedingen waar het artikel over gaat sprake is geweest van fraude of andere onrechtmatigheden zal moeten blijken uit de in het artikel genoemde onderzoeken van de Griekse mededingingsautoriteit, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie.
De controlesystemen binnen de HVF zijn erop gericht om fraude zoveel mogelijk te voorkomen en te detecteren en corrigeren als deze heeft plaatsgevonden. De aangehaalde nieuwsberichten laten zien hoe in het samenspel tussen nationale autoriteiten, de Europese Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie mogelijke fraude wordt opgespoord.
Staat u nog achter de positieve tussentijdse evaluatie van het EU-herstelfonds zoals opgesteld door de Europese Commissie en vastgesteld in de Raadsconclusies, mede in het licht van de aan het licht gekomen fraudezaken, eerdere miljardentegenvallers als gevolg van de stijgende rente en de tekortschietende controle op de besteding van de EU-middelen?
Vanzelfsprekend zou het kabinet voor alle Europese fondsen en nationale middelen bij voorkeur vast kunnen stellen dat helemaal geen fraude optreedt. Als fraude toch voorkomt is het van groot belang dat dit gedetecteerd en gecorrigeerd wordt. De aangehaalde nieuwsberichten laten zien hoe in het samenspel tussen nationale autoriteiten, de Europese Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie mogelijke fraude wordt opgespoord.
U bent middels de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofinraad van 11 en 12 april geïnformeerd over de kabinetsappreciatie van de tussentijdse evaluatie van de HVF en de Raadsconclusies die hierover ter besluitvorming voorlagen.13 Daarbij is aangegeven dat het kabinet de analyse van de Commissie over de werking van de HVF in grote lijnen kan volgen. De koppeling met hervormingen uit het Europees Semester, en de uitbetaling op basis van concrete mijlpalen en doelstellingen waren eigenschappen van de HVF waar Nederland bij de totstandkoming sterk aan hechtte. Dat de Commissie hier in haar evaluatie voorlopig positief over oordeelt, is daarmee positief. Het kabinet heeft tegelijkertijd meerdere kanttekeningen geplaatst bij de tussentijdse evaluatie, en aangegeven dat het te vroeg is om definitieve conclusies te verbinden aan het instrument aangezien het een tussentijdse evaluatie is. Ten aanzien van de Raadsconclusies heeft het kabinet aangegeven deze te kunnen steunen, aangezien ze een voldoende gebalanceerd beeld gaven van de evaluatie. Daarbij erkennen de Raadsconclusies ook het belang van de vereisten op gebied van audit- en controleraamwerken voor het beschermen van de financiële belangen van de Unie. Met oog op het beperken van administratieve lasten zou een overlap met de controle op het bereiken van mijlpalen en doelstellingen daarbij wel moeten worden voorkomen, aldus de Raadsconclusies.
Nederland heeft de Commissie tijdens de Ecofinraad van april 2024 opgeroepen om in toekomstige evaluaties van het instrument aandacht te besteden aan de doeltreffendheid en doelmatigheid, en aan de financieringswijze. Het kabinet vindt daarnaast dat in toekomstige evaluaties ook de effectiviteit van het controleraamwerk en de vraag hoe eventueel misbruik voorkomen had kunnen worden, betrokken moeten worden.
Hoe en wanneer gaat u de berichtgeving over fraude met gelden uit het EU-herstelfonds aan de kaak stellen in Europa?
Nederland hecht veel waarde aan de correcte besteding van Europese middelen en zal dit blijven uitdragen. De aangehaalde nieuwsberichten laten zien hoe in het samenspel tussen nationale autoriteiten, de Europese Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie mogelijke fraude wordt opgespoord. Het komende jaarverslag van de Europese Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie en de bestrijding van fraude in 2023 vormt in mijn ogen een goed aanknopingspunt om het voorkomen en bestrijden van fraude bij de HVF en de andere EU-fondsen in EU-verband te bespreken. Daarnaast zal Nederland bij besprekingen over de voortgang van de HVF in de Ecofinraad en haar ambtelijke voorportalen aandacht blijven vragen voor het belang van een effectieve fraudebestrijding.
Bent u het eens dat indien er bewezen sprake is van fraude met gelden uit het EU-herstelfonds, deze middelen teruggevorderd dienen te worden bij desbetreffende overheden en teruggestort dienen te worden aan de donerende lidstaten waaronder Nederland?
Lidstaten worden op grond van de HVF-verordening geacht maatregelen te treffen om vastgestelde fraude, corruptie en belangenconflicten die de financiële belangen van de Unie schaden, recht te zetten. Indien een lidstaat hierin verzaakt heeft de Europese Commissie op grond van de HVF-verordening het recht om de financiële steun uit de HVF verhoudingsgewijs te verminderen en het verschuldigde bedrag terug te vorderen of te verzoeken om vervroegde terugbetaling van een lening. Vanzelfsprekend is het kabinet van mening dat indien deze situatie zich voordoet de Europese Commissie gebruik moet maken van dit recht.
Deelt u de mening dat het EU-herstelfonds RRF eenmalig is en niet verlengd mag worden?
Nederland heeft ingestemd met de HVF als eenmalig en tijdelijk crisisinstrument in reactie op de COVID-19 pandemie. De Commissie houdt in haar mededeling over de tussentijdse evaluatie vast aan de deadline van 2026. Nederland steunt dit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad?
Ja.
De berichten ‘Beleggers verliezen € 5 mln op platform, na promotie door ‘finfluencers’ en ‘Meesters of misleiders? Finfluencers maken vaak vooral zichzélf rijk’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Beleggers verliezen € 5 mln op platform, na promotie door «finfluencers»» (Financieele Dagblad, 23 mei 2023)1 en «Meesters of misleiders? Finfluencers maken vaak vooral zichzélf rijk» (Telegraaf, 23 mei 2023)2?
Ja.
Bent u bekend met de AFM-verkenning over de valkuilen bij «finfluencen» (december 2021)?3
Ja.
Welke maatregelen zijn genomen sinds het uitkomen van dit rapport? Zijn er sindsdien boetes of dwangsommen opgelegd door de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
Sinds de publicatie van haar verkenning naar finfluencing heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op diverse manieren opgetreden tegen partijen die in overtreding waren. Dwangsommen en bestuurlijke boetes worden door de AFM gepubliceerd op haar website. In oktober 2022 is een last onder dwangsom opgelegd aan een finfluencer voor het niet verstrekken van informatie ten behoeve van een onderzoek naar mogelijke overtredingen van de Wet of het financieel toezicht (Wft) vanwege het aanbrengen van consumenten bij een buitenlandse illegale beleggingsonderneming4. De toezichthouder kan geen inzicht geven in alle genomen maatregelen vanwege de wettelijke geheimhoudingsplicht en kan ook geen uitspraken doen over lopende onderzoeken. Daarnaast heb ik mij samen met de AFM in Europa ingezet om bij de recent gepubliceerde Retail Investment Strategy5 (RIS), de bescherming van beleggers naar een hoger niveau te brengen. In het bijzonder heeft Nederland aandacht gevraagd voor de bescherming van beleggers die, al dan niet online en via beleggingsapps, zonder advies (beginnen met) beleggen. Samen met de AFM heb ik daarbij gepleit voor het moderniseren van de regels zodat die goed aansluiten bij de sterk gedigitaliseerde en steeds meer grensoverschrijdendere beleggingsmarkt in Europa. Bijvoorbeeld door de keuzeomgeving – waaronder ook reclame en de inrichting van websites en apps valt – in het belang van de klant in te richten om verkeerde sturing te voorkomen. Eveneens pleitten we in ons gezamenlijke non-paper voor het verbeteren van de financiële geletterdheid zodat consumenten goedgeïnformeerde en overwogen beslissingen kunnen nemen.6
Klopt het dat de Europese Commissie werkt aan regelgeving om beleggingsmaatschappijen verantwoordelijk te maken voor reclame-uitingen van finfluencers, maar aansprakelijkheid voor finfluencers in dit voorstel ontbreekt?
De Europese Commissie heeft op 24 mei jl. een pakket gepubliceerd met voorstellen ten aanzien van de RIS. Een van de voorstellen betreft een maatregel om beleggingsondernemingen verantwoordelijk te maken voor reclame-uitingen door finfluencers wanneer zij een vergoeding bieden voor promotie van hun beleggingsproduct of -dienst. Het pakket bevat geen nieuwe maatregelen ten aanzien van de eigen verantwoordelijkheid van de finfluencer. Bij de presentatie van het nieuwe pakket met voorstellen ten aanzien van retailbeleggen gaf de Eurocommissaris voor Financiële Diensten, Financiële Stabiliteit en de Kapitaalmarktunie aan dat de Commissie de ontwikkelingen rondom finfluencers proactief volgt. Momenteel bestudeer ik het voorstel. Een kabinetsappreciatie daarvan zal voor het zomerreces met de Kamer worden gedeeld.
Klopt het dat alleen beleggingsinstellingen onder het provisieverbod van artikel 168a van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft vallen, maar finfluencers zelf niet?
Artikel 168a van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) heeft betrekking op beleggingsondernemingen. Een Nederlandse beleggingsonderneming mag geen provisie verschaffen of ontvangen met betrekking tot het verlenen van een beleggingsdienst aan een niet-professionele belegger. Een Nederlandse beleggingsonderneming mag dus ook geen vergoeding verstrekken aan finfluencers voor het aanbrengen van nieuwe beleggers. Hiermee ligt de verantwoordelijkheid bij de beleggingsonderneming, maar valt de finfluencer indirect onder het verbod. Dit is in december 2021 ook door de AFM gecommuniceerd op haar website.7
Voor de volledigheid, er gelden ook andere regels die onder meer op finfluencers zien. Voor iedereen gelden op grond van de verordening marktmisbruik8 regels over het doen van beleggingsaanbevelingen. Een beleggingsaanbeveling is niet een persoonlijk advies, maar het rechtstreeks of niet rechtstreek doen van een specifieke beleggingsaanbeveling ten aanzien van een financieel instrument of een uitgevende instelling. Deze regels gelden dus ook voor finfluencers die online beleggingsaanbevelingen doen over financiële instrumenten zoals aandelen, obligaties, exchange-traded funds (ETFs) of (valuta)derivaten. Op grond van de Wet op het financieel toezicht is het geven van (beleggings)advies vergunningplichtig. Dit betekent voor finfluencers dat zij zonder vergunning geen gepersonaliseerde beleggingsaanbevelingen (dus advies) mogen geven. Daarnaast mogen finfluencers, net als ieder ander, geen oneerlijke of misleidende handelspraktijken verrichten, zoals het meedoen aan een piramidesysteem of het verstrekken van misleidende informatie.
Klopt het dat affIliate marketing/Pay-Per-Click niet onder het provisieverbod valt?
Voor zover affiliate marketing en pay-per-click zien op de afspraken die in een marketingcontract tussen de beleggingsonderneming en finfluencer zijn opgenomen ten aanzien van het doen van reclame-uitingen, klopt de stelling dat dit niet verboden is op grond van het provisieverbod. Een marketingcontract waarin de vergoeding die de finfluencer ontvangt afhankelijk is van bijvoorbeeld het aantal keer dat de reclameboodschap wordt bekeken, het aantal boodschappen dat wordt gepubliceerd, of het bereik (het aantal volgers) van de finfluencer is niet in strijd met het provisieverbod. Echter, een Nederlandse beleggingsonderneming mag op grond van het provisieverbod geen vergoedingen verstrekken aan een finfluencer voor het aanbrengen van (potentiële) nieuwe klanten. Er is hiervan al sprake als deze vergoeding door de beleggingsonderneming wordt verschaft voor nieuwe klanten die tenminste zijn gestart met het onboarding-proces voor het openen van een beleggingsrekening9. Als een finfluencer door een Nederlandse beleggingsonderneming wordt betaald per aangebrachte klant is er dus wel sprake van handelen in strijd met het provisieverbod door de beleggingsonderneming.
Bent u bereid om finfluencers zelf ook direct onder het provisieverbod (voor het ontvangen van provisie vanuit een beleggingsinstelling) te laten vallen?
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 5 vallen Nederlandse beleggingsondernemingen onder het provisieverbod. De beleggingsondernemingen mogen geen vergoeding verschaffen of ontvangen met betrekking tot het verlenen van beleggingsdiensten aan niet-professionele beleggers. Derhalve mogen Nederlandse beleggingsondernemingen ook geen aanbrengvergoedingen verstrekken aan finfluencers. Hiermee ligt de verantwoordelijkheid bij de beleggingsonderneming, maar valt de finfluencer indirect onder het verbod omdat het verstrekken van de vergoeding verboden is. De AFM kan handhavend optreden richting een Nederlandse beleggingsonderneming indien die toch een vergoeding verstrekt aan een finfluencer die beleggers aanbrengt. Omdat finfluencers impliciet onder het provisieverbod (artikel 168a BGfo) vallen, vind ik het op dit moment niet noodzakelijk om nader te verkennen of het wenselijk, mogelijk dan wel noodzakelijk is om finfluencers expliciet onder het provisieverbod te laten vallen. Hiermee geef ik tevens invulling aan mijn toezegging tijdens het Commissiedebat Financiële Markten van 21 juni jl. om de Kamer nader te informeren inzake dit onderwerp.
Bij deze afweging heb ik mede overwogen dat de Europese Commissie, zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 4, recent een pakket heeft gepubliceerd met voorstellen ten aanzien van retailbeleggen. Een van de voorstellen betreft een maatregel om beleggingsondernemingen verantwoordelijk te maken voor reclame-uitingen door finfluencers wanneer zij een vergoeding bieden voor promotie van hun beleggingsproduct of -dienst. Verder worden er voorstellen gedaan om regels voor provisies aan te scherpen. Ik vind het raadzaam om, zolang er over dit pakket wordt onderhandeld, geen nationale (aanpassing van) regelgeving op dit terrein te overwegen of verkennen. Ik zal dit opnieuw bekijken nadat duidelijk is hoe dit pakket er na afloop van de onderhandelingen uiteindelijk uit komt te zien.
Is bekend in hoeverre finfluencers ook niet-beleggingsproducten zoals leningen, sparen en verzekeren promoten?
Nee, ik ben niet bekend met studies naar de mate waarin finfluencers bepaalde financiële producten of diensten promoten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat financiële markten van 21 juni 2023?
Het is mij door de vele facetten en de vervlechting van beleid en handhaving tussen diverse departementen en toezichthouders op bovenstaande onderwerpen, en de afstemming van de beantwoording van meerdere sets schriftelijke vragen van andere Kamerleden, helaas niet gelukt om uw vragen voorafgaand aan het commissiedebat van 21 juni 2023 te beantwoorden.
Het bericht ‘Brussel zint op nieuwe Europese belastingen’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Renteblunder coronafonds: Brussel zint op nieuwe Europese belastingen»?1
Ja
Klopt het dat de Europese Commissie voor de financiering van het Europese Corona Herstelfonds te maken heeft met financiële tegenvallers als gevolg van oplopende inflatie en stijgende rentes? Zo ja, wat is de financiële omvang van de tegenvaller?
Bij het akkoord over de Europese meerjarenbegroting (MFK) 2021–2027 is afgesproken dat de aflossingen en rentebetalingen op de leningen die voor het subsidiedeel van het Coronaherstelinstrument worden gebruikt zullen plaatsvinden via de EU-begroting2. In het huidige MFK is in de jaren 2023–2027 ca. 15 miljard euro gereserveerd voor rentebetalingen3. De rente is sinds het akkoord echter meer dan verwacht gestegen, waardoor de gereserveerde rentemiddelen mogelijk niet meer voldoende zijn om de volledige rentebetalingen t/m eind 2027 te kunnen financieren. De precieze omvang is nog niet vast te stellen, omdat deze mede afhankelijk is van de omvang van de uitgifte van leningen in 2023 (van het subsidiedeel van het herstelfonds) en de verdere ontwikkeling van de rente.
Gestegen rentelasten speelt breder dan alleen de Europese begroting; ook bijvoorbeeld nationale begrotingen hebben hiermee te maken. In juni publiceert de Commissie naar verwachting een mid term review (MTR) van het huidige MFK waarin het ook in zal gaan op de actuele financiële uitdagingen. Waarschijnlijk maken de gestegen rentekosten daar onderdeel van uit. Na de publicatie van de MTR zal de Kamer hierover geïnformeerd worden inclusief een kabinetsappreciatie.
Rentekosten na 2027 en de budgettaire verwerking daarvan maken onderdeel uit van de onderhandelingen over het volgende MFK.
Klopt het dat de Europese Commissie nieuwe eigen middelen wil introduceren om deze tegenvallers te financieren?
In het interinstitutioneel akkoord (IIA) tussen het Europees parlement, de Raad en de Europese Commissie van 16 december 20204 was reeds het voornemen tot het introduceren van nieuwe eigen middelen opgenomen. De nieuwe eigen middelen zijn in eerste instantie bedoeld om rentebetalingen en aflossingen van leningen onder het Coronaherstelinstrument te financieren om te voorkomen dat rentebetalingen en aflossingen ten koste gaan van uitgaven aan specifieke programma’s in het MFK. Nederland heeft bij dit akkoord ingestemd met het verkennen van opties voor nieuwe categorieën van eigen middelen en daarbij aangegeven dat alle voorstellen voor nieuwe eigen middelen op hun eigen merites beoordeeld zullen worden. Uw Kamer is hierover op 19 november 2020 geïnformeerd5.
In dit IIA is ook reeds een indicatieve routekaart voor de eventuele introductie van nieuwe eigen middelen afgesproken waarin een tijdpad wordt gegeven voor de eventuele introductie van nieuwe eigen middelen. Het voornemen van de Commissie om voorstellen voor nieuwe eigen middelen te publiceren is dus al een bestaand voornemen, en niet ingegeven vanuit de huidige gestegen rentekosten.
Indien het kabinet door de Europese Commissie formeel nog niet op de hoogte is gesteld van de financiële tegenvaller, welke financiële tegenvaller verwacht u binnen het Europese Corona Herstelfonds als gevolg van oplopende inflatie en stijgende rentes?
Zie antwoord op vraag 2. De Commissie zal de lidstaten formeel op de hoogte stellen van eventuele tegenvallers bij het voorstel voor de Europese jaarbegroting van 2024 en het voorstel voor de mid-term review van het MKF. Het voorstel voor de jaarbegroting wordt 30 mei verwacht en het voorstel voor de MTR medio juni.
Welke financiële tegenvallers zijn nog meer te verwachten ten aanzien van de andere Europese fondsen die afgelopen jaren zijn opgericht? Kunt een overzicht geven voor alle recent opgerichte Europese fondsen?
Er zijn geen andere recent opgerichte Europese fondsen waarbij sprake is van mogelijke rentetegenvallers als gevolg van gestegen rente. Dit omdat er geen andere recent opgerichte Europese fondsen zijn die worden gefinancierd middels leningen van de Europese Commissie op de kapitaalmarkt en waarvoor de rentebetalingen ten laste komen van de Europese begroting.
Wel is er binnen het MFK sprake van gestegen kosten door de hoge inflatie en nieuwe uitdagingen als gevolg van de Russische agressieoorlog in Oekraïne. Het kabinet verwacht dat de Europese Commissie deze onderwerpen – en de gestegen rentekosten – terug zal laten komen in de mid-term review van het MFK.
Deelt u de mening dat uitgaventegenvallers opgevangen moeten worden binnen de uitgaven? Met andere woorden, dat de Europese Commissie elders minder moet uitgeven in plaats van te kijken naar extra belastinginkomsten?
De Commissie zal de lidstaten formeel op de hoogte stellen van eventuele tegenvallers bij het voorstel voor de Europese jaarbegroting van 2024 en het voorstel voor de mid-term review van het MKF (MTR). Het voorstel voor de jaarbegroting wordt 30 mei verwacht en het voorstel voor de MTR medio juni. Na de publicatie van zal de Kamer hierover geïnformeerd worden inclusief een kabinetsappreciatie. Het kabinet is voorstander van begrotingsdiscipline, en daar hoort ook bij dat eerst binnen een begroting gekeken dient te worden naar het opvangen van mogelijke tegenvallers.
Daarbij wil ik graag benadrukken dat de Europese begroting niet wordt gefinancierd met Europese belastinginkomsten. De Europese begroting wordt gefinancierd middels eigen middelen; dat zijn grondslagen die een verdeelsleutel bepalen op basis waarvan de verschillende lidstaten bijdragen aan de Europese begroting.
Wat is uw inzet in Europa op dit punt? Bent u bereid uw veto uit te spreken over extra eigen middelen ter financiering van uitgaventegenvallers binnen Europese fondsen?
Eventuele voorstellen voor nieuwe eigen middelen zal het kabinet op eigen merites beoordelen. De introductie van nieuwe eigen middelen is echter niet noodzakelijk om uitgaventegenvallers te financieren. Het sluitstuk van de Europese begroting is en blijft immers de afdracht op basis van het bni. Eerder is het kabinetsstandpunt met uw Kamer gedeeld voor nieuwe eigen middelen op basis van het Carbon Border Adjustment Mechanisme (CBAM) en Emission Trading System (ETS).6 Voordat nieuwe eigen middelen geïntroduceerd kunnen worden dienen deze met unanimiteit in de Raad te worden aangenomen en daarna, conform de eigen grondwettelijke bepalingen, door iedere lidstaat te worden geratificeerd. In Nederland betekent dit een wetstraject via de Tweede en Eerste Kamer.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het eerstvolgende Commissiedebat Eurogroep en Ecofinraad van 11 mei 2023?
Ja.