Verlengen certificaten voor de bruine vloot. |
|
Tjeerd de Groot (D66), Rutger Schonis (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Einde afstandregel, maar bruine vloot blijft in gevaar»?1
Ja.
Bent u bekend met de signalen uit het bericht, namelijk dat schippers dit jaar en volgend jaar nog veel te weinig inkomsten hebben door onder andere de capaciteitsbeperkingen, hoge vaste lasten en kosten gerelateerd aan de verlenging van de veiligheidscertificaten?
Ja. Nadat Uw Kamer in juni de motie had aangenomen van het lid Postma c.s.2 hebben de Ministeries van IenW, EZK en OC&W herhaaldelijk overleg gehad met de Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ). De BBZ heeft deze signalen tijdens deze gesprekken overgebracht.
Deelt u de mening dat de bruine vloot, als grootste nog varende zeevloot ter wereld en bestaande uit 300 historische schepen, een belangrijke culturele waarde voor Nederland vertegenwoordigt?
Ik draag de bruine vloot een warm hart toe en erken de culturele waarde van de bruine vloot. Dit geldt ook voor mijn ambtgenoten van EZK en OC&W.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om de bruine vloot, als nationaal historisch erfgoed, te hulp te schieten nu deze door de coronacrisis in zwaar weer verkeert?
Bij brief van 28 augustus 2020 maakte de Minister van OC&W bekend dat met inzet van het Ministerie van EZK, € 15 miljoen beschikbaar komt voor het borgen van het voortbestaan van de historische zeilvloot (bruine vloot). Hiermee erkent het kabinet de noodzaak om de bruine vloot te hulp te schieten. Ik ga ervan uit dat met de beschikbaarstelling van dit bedrag en de beantwoording van deze vragen, de eerdergenoemde motie van het lid Postma c.s. is uitgevoerd.
Deelt u de mening dat de huidige regelingen de specifieke problemen in deze sector niet oplossen?
Naast eerdergenoemd bedrag zijn er ook andere regelingen waarop de branche een beroep kan doen, zoals de Regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten. Tezamen met de beschikbaarheid van dit aanvullend bedrag ga ik ervan uit dat het voortbestaan van de historische zeilvloot geborgd is.
Bent u bereid het uitstel voor de veiligheidscertificaten en de bijbehorende periodieke keuringen zoals aangegeven in uw brief van 23 juni 2020 te verlengen?2
De reden dat in eerste instantie werd besloten om de termijn voor de keuringen uit te stellen, is enerzijds dat het door de beperkende maatregelen in verband met COVID19 vaak niet mogelijk was om fysiek keuringen uit te voeren aan boord van schepen. Anderzijds kozen ondernemers ervoor om keuringen uit te stellen om daarmee de lasten zo laag mogelijk te houden.
De fysieke beperkingen voor het uitvoeren van de keuringen zijn in de binnenvaart niet meer aan de orde. In internationaal verband is daarom afgesproken dat de maatregelen zoals voorzien in het CCR-besluit van maart jl. van toepassing blijven tot 23 september 2020 en dat een verdere verlenging vooralsnog niet nodig is. Mochten er vanwege Covid-19 opnieuw problemen ontstaan om keuringen uit voeren, dan biedt de internationale regelgeving voor een scheepseigenaar de mogelijkheid een verzoek tot verlenging van het certificaat te doen zonder periodiek onderzoek. In uitzonderingsgevallen wordt het certificaat in dat geval met een periode van 6 maanden verlengd als de scheepseigenaar hiervoor goede redenen heeft.
Ook in de zeevaart zijn er momenteel geen beperkingen voor wat betreft de mogelijkheid om fysiek keuringen uit te voeren. Zou het onverwacht nodig zijn certificaten te verlengen in verband met Covid-19, dan zal ik het IMO-advies volgen voor de zeevaart. De IMO heeft op 22 juli jl. een bijgestelde werkwijze gepubliceerd die verdragspartijen kunnen hanteren met betrekking tot een aanvullende verlenging van reeds verlengde certificaten. Deze geeft ruimte voor een verdere verlenging van de geldigheidsduur van scheepscertificaten en bemanningsdocumenten. Naar aanleiding van het IMO-advies zal elk verzoek (door een reder) om verlenging van de geldigheid van een of meer wettelijke scheepscertificaten zorgvuldig worden overwogen.
Met de aanvullende € 15 miljoen die nu beschikbaar is gesteld, is het bovendien niet te verwachten dat ondernemers er nog voor zullen kiezen om keuringen uit te stellen. Dit zou met het oog op veiligheid ook onwenselijk zijn.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het rechtswetenschappelijk onderzoek naar de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn |
|
Maarten Groothuizen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u middels beantwoording van deze vragen nadere toelichting verschaffen op uw antwoorden van 9 maart 2020, aangaande het rechtswetenschappelijk onderzoek naar de Habitatrichtlijn (HR) en Vogelrichtlijn (VR)?1
Bent u bekend met het recente, internationale onderzoek «The small home ranges and large ecological impacts of pet cats», waaruit blijkt dat het effect van huiskatten op hun wilde prooidieren vier tot tien maal groter is dan het effect van vergelijkbare wilde roofdieren?2
Kunt u bevestigen dat het laten loslopen van huiskatten of verwilderde katten in Nederland resulteert in het doden van inheemse vogels – bijvoorbeeld in duingebieden bij grote steden waar grond-broedende vogels slachtoffers worden van huiskatten – en soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen)?
Vindt u het wenselijk dat het loslopen van huiskatten resulteert in het doden van inheemse vogels en soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het irrelevant is voor een eventuele schending van de verboden in artikel 12(1) HR en artikel 5 VR dat de achteruitgang in de populatiegrootte van bepaalde betrokken inheemse soorten niet alleen is toe te schrijven aan huiskatten, maar dat hierbij ook andere dieren zoals roofvogels betrokken zijn, en dat het eveneens irrelevant is of er überhaupt sprake is van een (meetbare) weerslag op de populatie, aangezien de betreffende verboden betrekking hebben op individuele dieren ongeacht de eventuele gevolgen voor de staat van instandhouding? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of u de conclusies deelt van het rechtswetenschappelijk onderzoek «Domestic cats (Felis catus) and European nature conservation law» waarin op basis van een analyse van jurisprudentie en de best beschikbare wetenschappelijke informatie over de effecten van huiskatten op wilde dieren, geconcludeerd wordt dat het laten loslopen van huiskatten in het leefgebied van soorten van Bijlage IV van de HR (zoals vleermuizen) en in het leefgebied van inheemse vogels (d.w.z. overal in Nederland) binnen de reikwijdte valt van, respectievelijk, de in artikel 12(1) HR en artikel 5 VR genoemde verboden? Zo nee, op welke (feitelijke en/of juridische) gronden komt u dan tot een andere conclusie en welke conclusie is dat precies?3
Kunt u in dit verband, voortbouwend op uw antwoord van 9 maart 2020 op onze aanvankelijke vraag 6, in het bijzonder ingaan op de vraag in hoeverre bij het laten loslopen van huiskatten sprake kan zijn van «voorwaardelijk opzet»?4
In hoeverre deelt u de conclusie naar aanleiding van jurisprudentie van het Hof van Justitie dat de betreffende verboden ook situaties bestrijken waarin «degene die de handeling heeft verricht ... de mogelijkheid van ... vangst of dood heeft aanvaard», waarvan onder meer sprake is in situaties waarin de autoriteiten in een lidstaat bepaalde handelingen toestonden terwijl zij «wisten dat zij mogelijkerwijs [beschermde dieren] in gevaar zouden brengen», waarbij het om zulke gevallen gaat, in de woorden van het ook door u aangehaalde richtsnoer van de Europese Commissie, om «unwanted but accepted side-effects», die stuk voor stuk inbreuk maken op de bedoelde verbodsbepalingen, gelet op dat er volgens het genoemde onderzoek bij het laten loslopen van huiskatten typisch sprake is van dergelijk voorwaardelijke opzet, waardoor het grootschaligede factotoelaten ervan een inbreuk maakt op de verplichtingen van Nederland onder artikel 5 VR en artikel 12 (1) HR?5 6 7
Indien u de conclusies van het onderzoek deelt, welke maatregelen bent u dan voornemens te verbinden aan deze conclusies, teneinde te voldoen aan de meermaals door het Hof van Justitie benadrukte verplichting om «concrete en specifieke beschermingsmaatregelen te treffen teneinde de daadwerkelijke naleving van bovengenoemde verbodsbepalingen te verzekeren»?8
Herinnert u zich uw antwoorden van 2 juli jl. op Kamervragen van het lid De Groot over sterfte onder Pimpelmezen?9
Kunt u uw antwoord op vraag 7 waarin u stelt dat «[h]et voorkomen van sterfte vooral gevonden [moet] worden in het voorkomen van predatie door andere dieren, zoals huiskatten, maar op dit moment is er geen aanleiding om zorgen te hebben over de Nederlands populaties kool- en pimpelmezen» nader toelichten? Over welke soorten heeft u wel zorgen, welke relatie ziet u daar met predatie door huiskatten en wat gaat u daaraan doen?
Het twitterbericht van de minister van VWS waarin hij schrijft dat we pas veilig zijn voor het coronavirus wanneer er een vaccin is. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw tweet waarin u schrijft dat we pas veilig zijn voor het coronavirus wanneer er een vaccin is?1
Zeker.
Waar baseert u op dat we pas veilig zijn voor het coronavirus wanneer er een vaccin is? Kunt u een inhoudelijk antwoord geven met verwijzing naar onderliggende bronnen en peer reviewed onderzoeken?
Vaccineren is een van de meest succesvolle manieren om mensen te beschermen tegen besmettelijke infectieziekten, ernstige complicaties, ziekenhuisopnames en sterfgevallen als gevolg van infectieziekten. Uit onderzoek blijkt dat we dankzij de vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma naar schatting tussen de 6.000 en 12.000 sterfgevallen van kinderen van 0 tot 20 jaar oud hebben voorkomen sinds de start in 19532, 3.
Verschillende experts hebben aangegeven dat het coronavirus niet zomaar zal verdwijnen. Zonder een vaccin is de kans dus groot dat het virus blijft circuleren in onze samenleving, en dit heeft grote impact op de volksgezondheid en op het functioneren van de samenleving als geheel vanwege de ingrijpende maatregelen die we genoodzaakt zijn te nemen om besmettingen te voorkomen. Een goed werkend coronavaccin is daarom essentieel om de verspreiding van het virus een halt toe te roepen en kwetsbaren in onze samenleving beter te kunnen beschermen. Het belang van een vaccin om deze coronacrisis het hoofd te bieden wordt onderbouwd door diverse epidemiologische studies en vaccinstudies die zijn gedaan waarvan enkelen zijn opgenomen in de voetnoten.4, 5, 6, 7
Waarom zijn we bijvoorbeeld niet veilig voor het coronavirus als er een geneesmiddel gevonden wordt?
Geneesmiddelen zullen zowel nu, als na het op de markt komen van een werkzaam vaccin, een belangrijke rol spelen in het beheersen van de Corona-epidemie. Ik investeer dan ook sterk in onderzoek naar COVID-19 geneesmiddelen. Het adagium «voorkomen is beter dan genezen» geldt echter ook hier. Een vaccin heeft een preventieve werking, de patiënt weet het virus na vaccinatie te bestrijden zonder dat het vat krijgt op het lichaam. De ziekte wordt dus effectief voorkomen. Dit is het te prefereren scenario. Een geneesmiddel kan pas worden toegepast wanneer de patiënt al ziek is, waarmee de risico’s voor de patiënt en de druk op het zorgsysteem toenemen, zelfs bij een zeer goed werkend medicijn.
Daarnaast is het belangrijk om op te merken dat elk geneesmiddel bijwerkingen heeft, soms onschuldig, maar soms ook ernstig. Ook zijn geneesmiddelen niet altijd universeel in te zetten, omdat ze slecht combineren met andere medicijnen. Dit kan een probleem zijn voor patiënten die ook in behandeling zijn voor andere aandoeningen. In onze strijd tegen infectieziektes zijn succesvolle vaccinatiecampagnes de meest effectieve strategie, daar zetten we nu dan ook bij COVID-19 vol op in.
Waarom zijn we bijvoorbeeld niet veilig voor het coronavirus wanneer de juiste ventilatie van binnenruimtes wordt verlangd?
Overdracht vindt vooral plaats binnen een afstand van 1,5 meter via druppelinfectie die vrijkomen bij hoesten en niezen, of indirect via contact met besmette voorwerpen of oppervlakken. Dit los je niet op met ventilatie.
Waarom zijn we bijvoorbeeld niet veilig voor het coronavirus wanneer het in kracht afzwakt?
Het is misschien mogelijk maar niet zeer waarschijnlijk dat het virus op korte termijn zo verandert dat het geen problemen meer veroorzaakt. We mogen daar dan ook zeker niet op rekenen.
Waarom kunnen we een tweede golf niet keren met een goede voorbereiding zoals voldoende beschermingsmiddelen, apparatuur, medewerkers en ziekenhuisbedden?
Vanzelfsprekend helpen een goede voorbereiding, waaronder niet alleen voldoende beschermingsmiddelen, apparatuur, medewerkers en ziekenhuisbedden maar ook een goede strategie van testen, traceren en thuis isoleren. Daar zetten we dan ook vol op in. De door u genoemde voorbereiding is echter pas nuttig als mensen al ziek zijn, en we willen liever voorkomen dat mensen ziek worden.
Waarom ziet u zoveel heil in vaccins wanneer u als overheid recentelijk nog schadevergoedingen heeft verstrekt omdat vaccins tegen het Mexicaanse griepvirus niet veilig bleken te zijn en kinderen narcolepsie hebben gekregen? Hoeveel geld heeft de regering uitgekeerd aan hoeveel slachtoffers?
De wetenschappelijke discussie of er wel of niet een verband is tussen het vaccin tegen Mexicaanse griep en narcolepsie loopt nog. Het vorige kabinet heeft besloten om deze discussie niet af te wachten, maar in gesprek met de gezinnen die het betreft, te komen tot een schikking. Het proces is erop gericht om te komen tot een minnelijke regeling. Dit proces is nog gaande. Er zijn dan ook nog geen bedragen uitgekeerd.
Hoe vaak eerder is er in de wereld een succesvol en veilig vaccin tegen een kroonvirus op de markt gekomen?
Er zijn op dit moment nog geen vaccins tegen coronavirussen op de markt. Tegen twee andere coronavirussen MERS-CoV en SARS-CoV-1 zijn ook vaccins in ontwikkeling. Kennis die hierbij is opgedaan wordt ingezet bij de ontwikkeling van een vaccin tegen het coronavirus waar we nu mee te maken hebben (SARS-CoV-2). Bovendien wordt voor een aantal SARS-CoV-2 vaccins gebruik gemaakt van dezelfde bouwstenen die ook gebruikt worden voor MERS-CoV vaccins.
De reconstructie van Nieuwsuur waaruit blijkt dat de coronarichtlijnen tot onveiligheid hebben geleid in de ouderenzorg. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de NOS en de reconstructie van Nieuwsuur waaruit blijkt dat de coronarichtlijnen van het RIVM hebben geleid tot onveiligheid in de ouderenzorg?1
Steunt u de zorgkoepels, de Vereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden en Branchevereniging ZorgthuisNL nu zij aangeven de richtlijnen van het RIVM niet meer te willen volgen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de medewerkers en bestuurders die vinden dat zij door de RIVM-richtlijnen in onveilige situaties zijn gebracht, omdat de richtlijnen aangaven dat beschermende kleding zoals mondmaskers in allerlei gevallen «niet nodig» waren?
Wat is uw reactie op de zorgmedewerkers die zeggen dat zij door de RIVM-richtlijnen zijn besmet geraakt met corona?
Bij wie ligt de verantwoordelijkheid nu veel zorgmedewerkers niet alleen ziek zijn geworden maar ook (nog steeds) kampen met gezondheidsproblemen? Bij wie kunnen ze terecht als hun werkgevers de RIVM-richtlijnen van de overheid volgden?
Waarom heeft de Inspectie SZW nog niet onderzocht of de RIVM-richtlijn wel overeenkomt met de Arbowetgeving? Per wanneer is dit wel het geval en kunt u de uitkomsten naar de Kamer sturen?
Klopt het dat de Inspectie SZW de instructie van het kabinet kreeg om de RIVM-richtlijnen te gebruiken als uitgangspunt bij het toezicht? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe kan het dat deze onwenselijke vermenging van belangen onder uw leiding plaatsvond?
Hoe kijkt u er nu op terug dat het RIVM in maart nog zei dat je zonder klachten niet besmettelijk was en het preventieve gebruik van mondmaskers afraadde? Waar baseerde het RIVM dit op? Kunt u de rapporten en onderzoeken waar zij dit op baseren noemen alstublieft?
Het was in maart toch al zo klaar als een klontje dat je asymptomatisch of presymptomatisch besmet kon zijn? Waarom bleef ons RIVM ontkennen terwijl in Duitsland toen al strengere regels golden en het RKI (Duitse RIVM) verlangde dat zorgmedewerkers die in contact kwamen met ouderen preventief mondmaskers droegen?
Waarom blijft u de link met de enorme schaarste aan beschermingsmiddelen ontkennen?
Waarom vond ons RIVM het dragen van FFP-maskers alleen nodig bij «hoogrisicovolle handelingen» in het ziekenhuis en droegen de Duitse zorgmedewerkers FFP-maskers ook in de nabijheid van ouderen in verpleeghuizen die slechts werden verdacht van besmetting met corona?
Hoeveel zorgmedewerkers raakten er in Duitsland besmet met corona? Hoeveel keer zoveel als de 17.500 in Nederland? Afgezet tegen het feit dat Duitsland zo’n 4,5 keer meer inwoners heeft dan Nederland?
Waarom ontkent u in uw beantwoording van eerdere schriftelijke Kamervragen van vragenstellers dat er op 10 februari met medeweten van Buitenlandse Zaken een vliegtuig vanaf Schiphol naar China vertrok met aan boord onze volledige voorraad beschermingsmiddelen? Waarom ontkent u de getuigenissen van ondernemers die zeggen dat onze groothandels voor beschermingsmiddelen waren uitgeknepen als tubes tandpasta?2
Hoe kunt u rijmen dat de RIVM-richtlijn spreekt over het veilig kunnen verzorgen van een coronapatiënt binnen de anderhalvemeter zolang dit maar vluchtig is en niet langer dan vijf minuten duurt, terwijl u van de gehele Nederlandse bevolking verlangt dat ze te allen tijde anderhalvemeter afstand van elkaar houden, zelfs in de buitenlucht en juist ook als dat vluchtig is?
Deelt u de mening dat het moeilijk te verkroppen is dat hetzelfde RIVM nu achteraf stelt dat de verpleeghuizen van de richtlijn hadden mogen afwijken terwijl het Landelijk Consortium Hulpmiddelen de beschermingsmiddelen juist verdeelde op basis van de richtlijn en ze dus helemaal niet meer konden bestellen?
Het bericht 'Amsterdamse universiteiten gaan samenwerken met Huawei' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdamse universiteiten gaan samenwerken met Huawei»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse veiligheidsdiensten goedkeuring hebben gegeven aan deze samenwerking? In hoeverre is hierbij meegewogen dat er bij AI sprake is van dual-use technologie?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen rol in het goed- of afkeuren van dergelijke samenwerkingen. Het aangaan van samenwerkingen is een verantwoordelijkheid van instellingen zelf. Wel kunnen de AIVD en NCTV adviseren over mogelijke risico’s, zoals dat is gedaan bij de betrokken universiteiten.
De UvA en de VU hebben OCW en EZK in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de voorgenomen samenwerking met Huawei Finland. Vervolgens hebben diverse gesprekken plaatsgevonden, zowel door medewerkers van EZK als later door de NCTV, de AIVD en OCW. Er gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD). De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Is het standaard dat u, de Minister van OCW, universiteiten die samen willen werken met Chinese bedrijven, organisaties en overheden doorverwijst naar de AIVD? Zo nee, wat is de aanleiding om dit in dit specifieke geval te doen? Op welke gronden heeft u de samenwerking beoordeeld en goedgekeurd? Welke rol speelt de nationale veiligheid hierbij? In hoeverre is hierbij meegewogen dat er bij AI sprake is van dual-use technologie? Kunt u aangeven of hier een vaste procedure voor afgesproken is en kunnen de relevante documenten met betrekking tot de beoordeling met de Kamer worden gedeeld?
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel kenmerkt zich door een hoge mate van autonomie voor de hogescholen en universiteiten. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het aangaan van een samenwerking is dan ook de verantwoordelijkheid van een instelling zelf – rekening houdend met bestaande wet- en regelgeving. Universiteiten dienen bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Daarbij kunnen zij in voorkomende gevallen een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid. Dat moedigt het kabinet ook aan, maar daar is geen standaardprocedure voor.
In het onderhavige geval hebben de betrokken universiteiten van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, door in een vroegtijdig stadium de voorgenomen samenwerking bij OCW en EZK te melden. Vervolgens heeft OCW de universiteiten naar de inlichtingen- en veiligheidsdiensten verwezen. De reden voor doorverwijzing naar de diensten was de UvA en de VU in staat te stellen de juiste kennis en informatie mee te nemen bij het maken van hun afweging.
Er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden, zowel door medewerkers van EZK als later door de NCTV, de AIVD en OCW. Er gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD). De instellingen is verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging. Echter, de Minister van OCW, noch een andere Minister, heeft een formele rol in het beoordelen en goed- of afkeuren van samenwerkingsovereenkomsten van individuele instellingen.
Op welke gronden heeft u, de Staatssecretaris van EZK, de samenwerking beoordeeld en goedgekeurd? Welke rol speelt de nationale veiligheid hierbij? In hoeverre is hierbij meegewogen dat er bij AI sprake is van dual-use technologie? Kunt u aangeven of hier een vaste procedure voor afgesproken is en kunnen de relevante documenten met betrekking tot de beoordeling met de Kamer worden gedeeld?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft geen formele rol bij de beoordeling en goed- dan wel afkeuring van samenwerkingen in wetenschappelijk onderzoek. Van beoordelingsdocumenten is dan ook geen sprake.
De UvA heeft, mede namens de VU, nadat zij op eigen initiatief OCW en EZK over de voorgenomen samenwerking met Huawei Finland hebben geïnformeerd, gesproken met medewerkers van het Ministerie van EZK en later met de NCTV, de AIVD en OCW. Er gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD en de MIVD. De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Wat zou u (de AIVD, de Staatssecretaris van EZK en de Minister van OCW) kunnen doen indien een hoger onderwijsinstelling een ongewenste samenwerking in het kader van de nationale veiligheid aangaat?
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel kent een hoge mate van autonomie voor de instellingen. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Universiteiten dienen bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Een instelling is daarbij gehouden aan bestaande wet- en regelgeving, zoals de exportcontroleregimes, de EU Dual use verordening en sanctieregelgeving.2
Bij het aangaan van een internationale samenwerking kunnen instellingen, ongeacht het land waaruit de beoogde samenwerkingspartner afkomstig is, in voorkomende gevallen een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid. De overheid zal de mogelijke risico’s bij de samenwerking helder benoemen. Uiteindelijk blijft het nemen van het besluit over het wel of niet aangaan van een samenwerking aan de instelling zelf. Noch voor de AIVD, de Staatssecretaris van EZK of de Minister van OCW, is er sprake van een formele rol in het goedkeuren of afkeuren van een samenwerking.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».3 Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces en de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus.
Wat geeft Huawei aan als belang om te investeren in kennis op het gebied van AI als zij noch over de data noch over een exclusiviteitsrecht zou beschikken?
Huawei geeft aan dat samenwerking met universiteiten over de hele wereld een essentieel onderdeel vormt van de R&D-strategie van het bedrijf. Dit onderzoek leidt tot innovatie en het creëren van bruikbare technologie. Het onderzoekproject naar zoektechnologie van de volgende generatie («next generation search technology») heeft voor Huawei tot doel de kwaliteit van de zoekresultaten voor de gebruiker te verhogen.
Als belang om deze samenwerking met de Amsterdamse universiteiten aan te gaan geeft Huawei Finland aan dat het als eerste recht heeft op toegang tot de onderzoeksresultaten zoals gepubliceerd, en dus een «first mover advantage» heeft. Ook heeft Huawei Finland er belang bij dat in groter verband kennis kan worden genomen van de onderzoeksresultaten. Daarmee wordt het bredere kennisecosysteem in Nederland en daarbuiten versterkt. De universiteiten waarmee Huawei Finland samenwerkt, hebben de volledige vrijheid om de resultaten van hun werk te publiceren, en behouden het recht om de technologie te gebruiken voor hun toekomstige onderzoeksprojecten.
Welke garanties zijn er getroffen op het vlak van academische vrijheid in de overeenkomst tussen instellingen en Huawei? Kan de overeenkomst openbaar worden gemaakt en met de Kamer worden gedeeld?
De UvA en VU geven aan dat in de overeenkomst is vastgelegd dat zij de onderzoeksresultaten vrijelijk kunnen publiceren. Deze worden open access gepubliceerd en daarmee voor een ieder toegankelijk. Het onderzoek wordt uitgevoerd door promotiestudenten en postdocs die in dienst zijn van de universiteiten. De UvA en VU laten weten dat zij maatregelen hebben getroffen om de veiligheid van hun onderzoekers, data en systemen te waarborgen (onder meer geen toegang tot netwerken en laboratoria voor werknemers van Huawei Finland). Als bedrijf dat in Europa actief is, valt Huawei Finland onder de Europese gegevensbeschermingswetgeving (GDPR).
Het kabinet is geen partij bij deze samenwerking en gaat dus niet over de openbaarmaking en verspreiding van de overeenkomst. De Wet openbaarheid van bestuur (WOB) is van toepassing op de UvA. Deze wet kent echter ook uitzonderingsgronden waarop informatie niet openbaar gemaakt hoeft te worden, bijvoorbeeld bedrijfs- en fabricagegegevens. Of deze ook van toepassing kunnen zijn op onderdelen van de overeenkomst van de UvA en VU met Huawei Finland, is niet aan het kabinet om te beoordelen.
Waarom geeft u, de Minister van OCW, aan dat de verantwoordelijkheid voor de samenwerking en het beheersen van risico’s bij de onderwijsinstellingen ligt? Bent u het met de mening eens dat het van belang is om kaders op te stellen voor als een samenwerking van universiteiten met een buitenlandse partij de nationale veiligheid kan raken?
Zie het antwoord op vraag 3. De instellingen kunnen zich laten informeren door relevante onderdelen van de rijksoverheid. Daarbij worden ook de effecten voor de nationale veiligheid in ogenschouw genomen. Ik verwacht van instellingen dat zij daarbij een gedegen afweging maken van de kansen en risico’s bij een samenwerking, zo ook de UvA en de VU.
Tegelijkertijd werkt het kabinet aan het vergroten van kennisveiligheid. Momenteel onderzoekt het kabinet welke aanvullende maatregelen opportuun zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».4
Herinnert u, de Minister van OCW, zich de toezegging die u heeft gedaan naar aanleiding van het onderzoek van Nieuwsuur naar falend toezicht op Chinese militaire wetenschappers in Nederland? Wanneer kan de Kamer deze brede kennisregeling waarmee de overheid duidelijker kaders schept voor kennisinstellingen verwachten?2
Ja.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces.
Wanneer gaat u, in lijn met de met algemene stemmen aangenomen motie van de leden Van der Molen en Wiersma, het advies «kennis in vizier» van het Rathenau Instituut uitwerken en aan de Kamer aanbieden? Bent u voornemens om daarin het vraagstuk onder welke voorwaarden samenwerkingsverbanden met Chinese bedrijven, overheden en organisaties plaats dienen te vinden daarin mee te nemen?3
Zie het antwoord op vraag 5. De motie van de leden Van der Molen en Wiersma zal daarbij worden betrokken.
Heeft u zicht op welke plekken in het hoger onderwijs en wetenschap Chinezen bedrijven, organisaties en overheden nog meer investeren? Zo ja, op welke plekken is dit? Zo nee, bent u voornemens om dit mee te nemen in de uitvoering van de motie van het lid Westerveld c.s., die verzoekt om onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de beïnvloeding van de derde geldstroom op wetenschappelijk onderzoek?4
Het kabinet heeft geen totaaloverzicht van op welke plekken in het hoger onderwijs en wetenschap Chinese bedrijven, organisaties en overheden investeren. Instellingen zijn, binnen de wettelijke kaders, autonoom in hun keuze met wie zij samenwerken, en het is niet aan de overheid om individuele investeringen in het kader van de derde geldstroom te registreren. Voor de uitvoering van de motie van het lid Westerveld c.s. heb ik het Rathenau Instituut verzocht mij te ondersteunen; het rapport hieromtrent heb ik 21 september jl. ontvangen. In de uitvoering van de motie wordt niet ingegaan op investeringen uit specifieke landen zoals China. Ik zal u het rapport van 21 september jl. samen met mijn beleidsreactie zo spoedig mogelijk doen toekomen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Kok, voormalig hoofd van de Militaire Inlichtingendienst, in Elsevier Weekblad, waarin hij stelt dat het niet uitsluiten van Huawei bij de aanleg van 5G «veiligheidsrisico’s oplevert die niet kunnen worden onderschat en die onacceptabel zijn»? Hoe consequent is het dat Huawei geweerd wordt uit onze telecom infrastructuur aan de ene kant maar er wel akkoord gegeven is om samen te werken met de UvA en VU?5
Voor de telecomnetwerken is een risicoanalyse uitgevoerd, gebaseerd op de gekende dreiging, waarbij is gekeken naar mogelijk misbruik via leveranciers van technologie. Op basis van deze risicoanalyse heeft het kabinet een aantal maatregelen geformuleerd, waarover uw Kamer op 1 juli 2019 is geïnformeerd.9 De juridische grondslag van deze maatregelen is de op 5 december 2019 gepubliceerde algemene maatregel van bestuur «Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie» (hierna: AMvB).10 Deze AMvB regelt onder andere dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK), in overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of -dienst kan verplichten om in bepaalde onderdelen van diens netwerk of bijbehorende faciliteiten, uitsluitend gebruik te maken van producten of diensten van een andere dan de daarbij door de Minister genoemde partij. Momenteel worden de beschikkingen, waarin telecomaanbieders worden verplicht in de kritieke onderdelen geen gebruik te maken van producten of diensten van daarin genoemde partijen, voorbereid. De criteria om partijen als niet-vertrouwd aan te merken zijn objectief, toekomstbestendig en landenneutraal, dat wil zeggen, niet gericht tegen specifieke landen of bedrijven.
Het besluit over het aangaan van deze samenwerking is uiteindelijk de eigen verantwoordelijkheid van de universiteiten. Daarbij is geen formele rol in de goed- of afkeuring door een bewindspersoon of ministerie nodig. De betreffende onderzoekssamenwerking tussen de VU en de UvA en Huawei Finland heeft overigens geen betrekking op onze telecominfrastructuur of 5G. Het is gericht op de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine).
Bent u bereid om de vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Inspectie: marine mag geen marineschepen in marinehaven laten afmeren' |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Inspectie: marine mag geen marineschepen in marinehaven laten afmeren»?1
Beaamt u dat het een vanzelfsprekendheid moet zijn dat marineschepen kunnen aanleggen in een marinehaven zonder sancties?
Kunt u verduidelijken waarom het ILT desondanks een dwangsom heeft opgelegd?
Kunt u nader aangeven waarom het ene Ministerie van mening is dat de marineschepen wel onderdeel uitmaken van de inrichting en het andere ministerie vindt dat dit niet het geval is?
Welke gevolgen kan het vereisen van een omgevingsvergunning voor het aanmeren van marineschepen hebben voor het functioneren van de marinevloot?
Hoe waardeert u deze potentiële gevolgen?
Kunt u garanderen dat eventuele vergunningverlening in geen enkele opzicht negatieve effecten zal hebben voor het functioneren van de marinevloot en bijbehorende havenfaciliteiten?
Kunt u ervoor zorgen dat deze dwangsom definitief van tafel gaat en dat eventuele vergunningen onverwijld afgegeven worden?
Kunt u een zo volledig mogelijke schets geven van de gang van zaken in het onderhavige dossier in de afgelopen tien jaar? Welke stappen zijn precies gezet en wat was daarbij de betrokkenheid en inzet van respectievelijk de Haven Den Helder, Inspectie Leefomgeving en Transport, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Defensie en eventuele andere betrokken overheden?
Hoe waardeert u het feit dat twee ministeries elkaar in de rechtszaal treffen over de interpretatie van de regelgeving van dezelfde rijksoverheid?
Deelt u de mening dat deze situatie in de toekomst voorkomen moet worden?
Het bericht dat uit een antistoffentest in een verpleeghuis blijkt dat 40 procent van de medewerkers besmet met corona is geweest. |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht: «Deel personeel wel besmet, niet ziek»?1
Wat is uw reactie op het feit dat op de zwaarst getroffen afdeling in verpleeghuis De Mariënburght in Budel, waar de meeste bewoners zijn overleden, 71 procent van de zorgmedewerkers besmet is geweest met corona?
Ontkent u nog steeds de relatie tussen het gebrek aan beschermingsmiddelen voor zorgmedewerkers (ook hier werd tijdens de eerste golf zonder gewerkt) en het aantal besmettingen en overlijdens onder bewoners? Zo ja, waarom? Zo ja, kunt u dan werkelijk geen van de fouten die u heeft gemaakt erkennen?
Vriendjespolitiek bij het toewijzen van nieuwbouwwoningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Heb je een netwerk, dan krijg je het nieuwbouwhuis»?1
Ja.
Is het waar dat geen enkele beperking voor projectontwikkelaars geldt bij het toewijzen van nieuwbouwwoningen? Zo nee, welke beperkingen gelden wel?
Er gelden enkele beperkingen voor projectontwikkelaars in het toewijzen van nieuwbouwwoningen, dit zijn met name generieke regels die niet exclusief op projectontwikkelaars van toepassing zijn. Op grond van de Algemene wet gelijke behandeling is het o.a. verboden om onderscheid2 te maken bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen of diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake, indien dit geschiedt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dat geldt dus ook voor projectontwikkelaars. Daarnaast is het mogelijk dat gemeenten middels privaatrechtelijke afspraken, al dan niet gekoppeld aan publiekrechtelijke verantwoordelijkheden van de gemeente zoals bestemmingsplannen, afspraken maken over de toewijzing van woningen. Deze afspraken zijn dan tussen de betreffende projectontwikkelaars en de gemeente en de beperkingen die daaruit volgen zijn afhankelijk van de inhoud van die afspraken.
Acht u het mogelijk dat projectontwikkelaars bij de toewijzing discrimineren op grond van seksuele gerichtheid, huidskleur, handicap, politieke opvatting etc.? Deelt u de mening dat dit absoluut onaanvaardbaar is?
Ik acht dat mogelijk en ik deel de mening van de vraagsteller dat discriminatie onaanvaardbaar is. Discriminatie op bovengenoemde gronden is niet toegestaan op grond van de Algemene wet gelijke behandeling. In voorkomende gevallen is dit ook strafbaar op grond van de artikelen 137g en 429quater van het Wetboek van Strafrecht.
Bent u bereid eindelijk over te gaan tot maatregelen om discriminatie bij de toewijzing van woningen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het onduidelijk in welke mate discriminatie voorkomt bij het toewijzen van nieuwbouwwoningen. Ik vind het van belang om te verkennen in welke mate discriminatie voorkomt bij het toewijzen van nieuwbouwwoningen. Ik ga hierover het gesprek aan met de betrokken branche- en consumentenorganisaties. Daarnaast zal ik informeren bij de relevante antidiscriminatiemeldpunten. Op basis hiervan zal ik me beraden op eventuele vervolgstappen en aansluiten op de aanpak van discriminatie op de (huur)woningmarkt zoals geschetst bij brief d.d. 15 juni 20203.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat projectontwikkelaars populaire nieuwbouwwoningen toewijzen aan vrienden, familie of kennissen?
Dit is in principe toegestaan, mits dit niet raakt aan wet op gelijk behandeling en er met de gemeente geen afspraken gemaakt zijn over toewijzing. Daarom zie ik geen aanleiding om maatregelen te treffen.
Kunt u reflecteren op voorstellen voor een «makelaarsvergunning», waarbij discriminatie of het bevoordelen van vrienden, familie en kennissen aanleiding zou kunnen vormen om een dergelijke vergunning in te trekken? Bent u bereid over te gaan tot invoering hiervan?
In uw vraag gaat u zowel in op discriminatie als vormen van bevoordeling. Discriminatie is ook zonder een eventuele makelaarsvergunning verboden. Zoals in mijn antwoord op vraag 5 aangegeven ligt dit voor eventuele andere bevoordeling anders.
Er bestaan naast de eventuele makelaarsvergunning andere wijzen waarop makelaars gebonden worden aan kwaliteitseisen. Er bestaat een certificering voor makelaars die ingaat op algemene kwaliteitseisen. Daarnaast zijn veel makelaars lid van een branchevereniging. Zij stellen eisen aan de kwaliteit van makelaars en leggen hiervoor sancties op als dit binnen hun vereniging naar boven komt. Zo ook op het gebeid van discriminatie. In het kader van Goed Verhuurderschap wordt onder meer de mogelijkheid bezien om een keurmerk voor verhuurmakelaars in te voeren. Hier wordt op dit moment aan gewerkt en ik zal bezien of dit aanleiding geeft voor maatregelen in de koopmarkt.
Wat er omvat wordt door een «makelaarsvergunning» is echt ook niet eenduidig. Naar verwachting wordt er bedoelt dat makelaar zijn een beschermd beroep zou moeten worden. In het verleden is het beroep makelaar een beschermd beroep geweest. Op dit moment ben ik niet voornemens om in te zetten op het reguleren van het beroep. Dit omdat het naar verwachting aanvullende certificering vraagt die prijsverhogend kan werken en marktverstoring kan veroorzaken. Bovendien zijn de activiteiten die een makelaar verricht lastig te isoleren, omdat veel mensen een rol kunnen spelen in het bemiddelen in een transactie van onroerend goed. Het is verder van belang om op te merken dat er niet bij iedere koop of verkoop van een woning een makelaar is betrokken. Dit geldt ook voor nieuwbouwprojecten.
Vindt u het wenselijk dat mensen bevoordeeld worden omdat ze meer eigen geld inleggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de keuze van de verkoper om in zee te gaan met een specifieke koper spelen bij bestaande woningen en nieuwbouwwoningen dezelfde elementen een rol. Het meest in het oog springende element is daarbij de hoogte van het bedrag dat een potentiële koper voor de woning biedt. De mate van zekerheid dat de koper het geboden bedrag daadwerkelijk kan overmaken is eveneens relevant voor de overwegingen van de verkopende partij. De aanschaf van woningen wordt veelal gefinancierd met een hypotheeklening, waardoor deze zekerheid sterk afhankelijk is van het risicoprofiel van de potentiële koper voor een verstrekker van hypothecair krediet. Het inbrengen van meer eigen geld heeft een gunstige invloed op het risicoprofiel; dit maakt het dan ook aannemelijker dat een hypotheekaanvraag resulteert in de gewenste lening. Daarmee is het voor de verkopende partij dus aannemelijker dat hij het geboden bedrag daadwerkelijk ontvangt.
Ik heb daarom begrip voor het feit dat partijen die woningen te koop aanbieden een voorkeur hebben voor potentiële kopers die over iets meer eigen middelen beschikken. Tegelijkertijd zie ik hierin een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor mij, gemeenten, ontwikkelaars en investeerders om voor voldoende aanbod van betaalbare koopwoningen te zorgen, zodat ook huishoudens met iets minder spaargeld op een financieel verantwoorde wijze hun woonwensen kunnen realiseren.
Deelt u de mening dat gemeenten wel voorwaarden zouden moeten kunnen verbinden aan het toewijzen van nieuwbouwwoningen om specifieke inkomensgroepen of vitale beroepen te huisvesten?
Met de bestemmingscategorie sociale koop beschikken gemeenten reeds over de mogelijkheid om actief te sturen op de bouw van betaalbare koopwoningen die binnen de budgettaire mogelijkheden vallen van bijvoorbeeld koopstarters. Momenteel kijk ik in het kader van de evaluatie van de Huisvestingswet of het wenselijk is dat gemeenten deze sociale koopwoningen ook daadwerkelijk aan specifieke huishoudcategorieën kunnen toewijzen. Ik zal de uitkomsten van deze evaluatie voor het einde van het jaar met uw Kamer delen.
Wat vindt u ervan dat ontwikkelaars onbewoonbare woningen opleveren, om zo gemeentelijke regels te omzeilen? Hebben gemeenten de mogelijkheid om eveneens eisen te stellen aan de faciliteiten en bewoonbaarheid bij het hanteren van een maximum koopsom?
Er zijn verscheidene manieren waarop er eisen gesteld worden aan de oplevering van een woning. Er zijn verschillende regels die eisen stellen aan de functionaliteit en kwaliteit van een woning, waaronder het bouwbesluit. Daarnaast regelt de koop- en aannemingsovereenkomst de aansprakelijkheid voor eventuele gebreken. Hierin staan ook eisen over bijvoorbeeld de keuken en badkamer. Een aanvullende wijze waarom bij nieuwbouwwoningen gekeken wordt naar de kwaliteit is middels een garantie die verscheidene partijen specifiek voor nieuwbouwwoningen aanbieden.
Wilt u ervoor zorgen dat gemeenten effectieve eisen kunnen stellen aan de betaalbaarheid van nieuwe woningen? Hoe wordt voorkomen dat degene met de grootste portemonnee voorrang krijgt en de middeninkomens stelselmatig achter het net vissen?
In de Kamerbrief over onderzoek prijseffect op woningen door aankopen door particuliere beleggers4 gaf ik reeds aan dat ik het belangrijk vind dat goedkope nieuwbouwwoningen worden gebouwd en dat deze langjarig betaalbaar en beschikbaar blijven voor starters en middeninkomens. In deze Kamerbrief kondigde ik aan de maximale verkoopgrens voor de bestemmingscategorie sociale koop te koppelen aan de NHG-kostengrens; deze wijziging zal optreden bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hiermee maak ik de bestemmingscategorie aantrekkelijk voor gemeenten om te gebruiken. Vooruitlopend hierop ga ik gemeenten via de Crisis- en herstelwet in staat stellen te experimenteren met deze verhoogde maximale verkoopgrens.
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 8, bezie ik in het kader van de evaluatie van de Huisvestingswet tevens de mogelijkheid om het toewijzen van sociale koopwoningen aan specifieke groepen, zoals huishoudens met een middeninkomen. Daarin zal ik tevens bezien of voor deze categorie aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het bericht 'Studentenorganisaties vrezen hogere studie-uitval door coronamaatregelen' |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studentenorganisaties vrezen hogere studie-uitval door coronamaatregelen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) en het Interstedelijk Studentenoverleg (ISO) dat de beperkte introductieprogramma’s en het veelal digitaal onderwijs zal leiden tot minder binding met medestudenten, de studie en stad en daarmee tot een hoge studie-uitval?
Binding met de studie, stad en medestudenten zijn belangrijke elementen van studentsucces. Daarom ben ik blij dat hogescholen en universiteiten gedeeltelijk weer open kunnen om fysiek onderwijs te geven. De afgelopen maanden hebben hogescholen en universiteiten ontzettend veel werk verzet om niet alleen het onderwijs (digitaal) te continueren, maar ook om de binding met de huidige studenten te behouden en om de nieuwe studenten te verwelkomen. Door zowel offline als online (introductie)programma’s te bieden, houden hogescholen en universiteiten binding met de studenten.
Ook de komende tijd blijft studentsucces en de binding met studie, stad en medestudenten een onderwerp van mijn gesprekken met studenten, docenten, hogescholen en universiteiten.
Is extra aandacht voor de begeleiding van eerstejaarsstudenten – zoals bepleit door de studentenorganisaties – onderdeel van de «Gezamenlijke Ambitie Studentenwelzijn»?2
De Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn helpt het hoger onderwijs bij het leveren van maatwerk voor studenten met een ondersteuningsvraag.
Op 23 augustus 2020 is aan uw Kamer de «Handreiking studentenwelzijn in Corona-tijd» (kamerstuk 2020D31729) aangeboden die door de leden van de werkgroep samen is opgesteld. Doel van de handreiking is het delen van manieren om onder bijzondere omstandigheden de stress voor studenten met een ondersteuningsvraag te verminderen.
De handreiking is op 14 juli jl. openbaar gemaakt voor de instellingen. De handreiking is, onder andere, gepubliceerd op de website rijksoverheid.nl, de website van de Vereniging Hogescholen en de website van het Expertisecentrum inclusief onderwijs (ECIO).
Hoeveel hogescholen en universiteiten hebben de studievoorschotmiddelen gebruikt om kwaliteitsafspraken te maken over intensieve begeleiding van eerstejaarsstudenten of kleinere groepen?
Op dit moment zijn van 35 hogescholen en universiteiten de kwaliteitsafspraken goedgekeurd. Uit een eerste analyse van deze plannen blijkt dat veel instellingen investeren in extra docenten en begeleiders. Deze wijze waarop deze extra docenten en begeleiders worden ingezet verschilt per instelling, per faculteit of zelfs per opleiding. Dit komt omdat de medezeggenschap een grote rol heeft gekregen bij de besteding van deze middelen. Er wordt hierdoor maatwerk geleverd. Zo gaat de Radboud Universiteit meer uren voor begeleiding toekennen aan docenten, en krijgen ouderejaars studenten een grotere rol in de begeleiding van jongerejaars. Deze maatregelen die leiden tot schaalverkleining komen ook ten goede aan de eerstejaarsstudenten.
Is er ruimte voor de onderwijsinstellingen om – als studenten en docenten vanwege de coronacrisis andere wensen hebben over de inzet van het kwaliteitsbudget – de kwaliteitsafspraken tussentijds te wijzigen?
Er is ruimte om de plannen te herzien. Aanpassingen moeten altijd in overleg met medezeggenschap en de Raad van Toezicht en moeten ook passen bij de gekozen thema’s uit het sectorakkoord en impact hebben op onderwijskwaliteit. Daarbij wordt in 2022 getoetst of de instelling haar voornemens in voldoende mate heeft gerealiseerd in de periode 2019 tot en met 2021.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie van het lid Van Meenen waarin de Kamer verzoekt een onafhankelijke expertgroep in te stellen die adviezen geeft aan het ministerie en instellingen over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs?3
Met de VH, de VSNU, het ISO en de LSVb is overeengekomen dat de Expertgroep toegankelijkheid hoger onderwijs (ETHO) wordt ondergebracht bij het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). Daarmee krijgt de aandacht voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, conform de inzet van de motie, een meer structurele plek in het stelsel van hoger onderwijs. De opdrachtverlening is in augustus door NRO ondertekend. In het najaar van 2020 wordt door NRO een startbijeenkomst met alle belanghebbenden gepland om input te leveren voor de agenda van de ETHO. De ETHO zal eind december met haar werkzaamheden beginnen.
Op korte termijn ontvangt de Kamer een brief met een overzicht van de maatregelen die ik neem op het gebied van toegankelijkheid van het hoger onderwijs en selectie. Hierin geef ik ook meer informatie over de taken van de ETHO.
Bent u bereidt om de handreiking «#operatiezachtelanding’van LSVb en ISO met de studentenorganisaties, de hogescholen en de universiteiten te bespreken?4
Ik waardeer de inzet en bijdrage van LSVb en ISO om een goede binding te creëren voor de nieuwe studenten met de studie, stad en medestudenten. Daarom zal ik de inhoud van de handreiking bespreken met studentenorganisaties, hogescholen en universiteiten.
Het bericht ‘Agent perplex en in onzekerheid door spuger.’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agent perplex en in onzekerheid door spuger»?1
Deelt u de mening dat agenten zo snel mogelijk uitsluitsel over een eventuele besmetting met een ziekte (zoals corona, HIV of hepatitis) moeten krijgen na een dergelijk incident? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, bent u bekend met het feit dat de dader/patiënt hiervoor toestemming moet geven?
Indien de dader/patiënt de toestemming niet geeft, vindt u dan niet dat algemeen belang dat agenten dienen (namelijk o.a. de handhaving van de rechtsorde) een zogenoemd zwaarwegend belang2 is op grond waarvan aan de betreffende agent(en) kenbaar wordt gemaakt dat de dader een besmettelijke ziekte heeft? Zo nee, waarom niet?
Zo nee, deelt u de mening dat de (behandelend) arts(en) wettelijk verplicht is/zijn om bepaalde informatie naar buiten te brengen (bijvoorbeeld als de patiënt een besmettelijke ziekte heeft) waardoor het medisch beroepsgeheim doorbroken kan worden?
Zo nee, bent u dan bereid om een wettelijke uitzonderingsgrond te formuleren in de Wet publieke gezondheid waardoor in dergelijke uitzonderlijke gevallen het medisch beroepsgeheim kan worden doorbroken in die zin dat de betreffende agent(en) uitsluitsel over een eventuele besmetting kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse digitale veiligheid en de ontmoeting met de Chinese minister van Buitenlandse Zaken |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Damage Control» at Heart of Chinese Foreign Minister Wang Yi’s Mission to Europe»?1 Klopt het dat ook premier Rutte op 26 augustus spreekt met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi? Welke andere bewindslieden zijn bij dit gesprek aanwezig?
Ja. Het klopt dat de Chinese Staatsraad en Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi een kort beleefdheidsbezoek heeft gebracht aan Minister-President Rutte. Er waren bij hun gesprek noch van Nederlandse noch van Chinese zijde andere bewindslieden aanwezig.
Waarom staat deze ontmoeting niet in de openbare agenda van de Minister-President?
De ontmoeting is vooraf, op dinsdag 25 augustus, gepubliceerd in de openbare agenda.
Wat gaat de regering met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken bespreken? Hoe lang duurt de ontmoeting?
De ontmoeting (inclusief diner) tussen Minister Blok en Minister Wang duurde twee uur en een kwartier. Daarnaast bracht Minister Wang een kort beleefdheidsbezoek van 25 minuten aan Minister-President Rutte. Op de agenda stonden de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en China, de EU-Chinarelatie en internationale veiligheid.
Zal tijdens het gesprek de rol van China c.q. van Chinese staatsbedrijven zoals Huawei op het gebied van digitale infrastructuur ter sprake komen? Zo ja, wat wordt daarbij de Nederlandse insteek?
Ja. Tijdens het gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken heeft Minister Blok gerefereerd aan het onderzoek dat in Nederland is uitgevoerd naar risico’s voor de digitale infrastructuur (i.h.b. de toekomstige telecomnetwerken), ook vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid. Dat onderzoek heeft geleid tot een kaderbesluit voor vaststelling van vertrouwde en niet-vertrouwde leveranciers. Minister Blok heeft aangegeven dat Nederland op basis van dat landenneutrale kader, dat objectieve criteria biedt, eigenstandige afwegingen zal maken ten aanzien van specifieke leveranciers.
Bent u bereid om net als andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Chinese bedrijven niet meer te vertrouwen bij de aanleg van digitale infrastructuur, zoals 5G? Zo nee, waarom hebt u het vertrouwen dat deze afhankelijkheid van China het Nederlandse belang niet schaadt? Zijn er rode lijnen die China niet mag overschrijden? Onder welke voorwaarden bent u bereid deze samenwerking alsnog te staken?
Op 1 juli 2019 heeft het kabinet aanvullende beschermingsmaatregelen aangekondigd om de veiligheid en integriteit van de telecomnetwerken en -diensten te versterken.2 Deze maatregelen zijn genomen op basis van een risicoanalyse van de Task Force Economische Veiligheid met medewerking van de drie grote telecomaanbieders. Het kabinet kiest hierbij voor een landenneutrale en daarmee toekomstbestendige aanpak. Dat wil zeggen, een aanpak op basis van objectieve criteria die kan meebewegen met een veranderend dreigingsbeeld en onvoorziene technologische en marktontwikkelingen. De juridische grondslag van deze maatregelen is de op 5 december 2019 gepubliceerde algemene maatregel van bestuur «Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie» (hierna: AMvB).3 Op grond van deze AMvB kan de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK), in overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of -dienst verplichten om in bepaalde onderdelen van diens netwerk of bijbehorende faciliteiten, uitsluitend gebruik te maken van producten of diensten van anderen dan de daarbij door de Minister genoemde partij.
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam Universities Signed Deal with Controversial Tech Giant Huawei»?2
Ja.
Is er Nederlands belastinggeld gemoeid met de ontwikkeling van een zoekmachine voor Huawei aan Nederlandse universiteiten?
Nee. De universiteiten geven aan dat de samenwerking geschiedt op basis van full cost vergoeding. Alle kosten worden door Huawei Finland5 gedragen. Mocht het bedrijf de overeenkomst eenzijdig opzeggen, is Huawei Finland verplicht de volledige kosten toch voor rekening te nemen. In het geval dat de universiteiten eenzijdig de overeenkomst opzeggen, is er geen compensatie aan Huawei Finland verschuldigd. In beide gevallen wordt het onderzoek stopgezet en is de gehele samenwerking met Huawei Finland beëindigd.
Ongeacht door welke partij de overeenkomst voortijdig wordt beëindigd, geldt dat de universiteiten- in het kader van goed werkgeverschap – verplicht zijn de PhD-onderzoekers de resterende tijd in dienst te houden. De universiteiten hebben deze personen immers voor vier jaar geworven en zullen ervoor zorgen dat hun wetenschappelijke carrière niet wordt geschaad. De universiteiten helpen de onderzoekers aan passend vervangend onderzoek.
Mocht het zo zijn dat de voortijdige beëindiging van de samenwerking is geïnitieerd door de UvA en de VU, dan dragen de universiteiten zelf de financiële verantwoordelijkheid voor het in dienst houden van de onderzoekers. In het geval Huawei Finland de overeenkomst voortijdig beëindigt, is het bedrijf verplicht de volledige kosten voor het project te dragen. Daaronder vallen ook de personele kosten voor de resterende jaren. In dat geval heeft het in dienst houden van de onderzoekers dus geen financiële consequenties voor de universiteiten.
Welke kennis op het gebied van digitale veiligheid zal China opdoen als gevolg van deze samenwerking?
De samenwerking is gericht op de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine). Het onderzoek richt zich dus niet op digitale veiligheid. De onderzoeksresultaten zullen open access gepubliceerd worden en zijn daarmee voor een ieder en voor alle landen toegankelijk.
Welke garanties kunt u geven dat deze samenwerking er niet toe leidt dat het Nederlandse digitale veiligheidsbelang in het geding komt?
Het onderzoek richt zich op kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine). De UvA en VU geven aan in de overeenkomst te hebben vastgelegd dat zij de onderzoeksresultaten vrijelijk mogen publiceren. Tevens zijn de publicaties straks open access beschikbaar, en daarmee voor een ieder toegankelijk. De UvA en VU laten weten dat zij maatregelen hebben getroffen om de veiligheid van hun onderzoekers, data en systemen te waarborgen (onder meer geen toegang tot netwerken en laboratoria voor werknemers van Huawei Finland).
Blijven de Nederlandse inlichtingendiensten toezien of er tijdens het samenwerkingstraject geen ongewenste kennisuitwisseling plaatsvindt, waarmee het veiligheidsbelang of het strategische belang van Nederland of onze NAVO-partners wordt geschaad? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om een dergelijk permanent toezichtmechanisme alsnog te introduceren? Zo ja, vindt er een periodieke evaluatie door de inlichtingendiensten plaats, op basis waarvan de samenwerking zo nodig alsnog beëindigd kan worden?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen toezichthoudende rol ten aanzien van dergelijke samenwerkingen en hebben geen rol in het goed- of afkeuren van dergelijke samenwerkingen. Universiteiten dienen bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de uiteindelijke keuze om al dan niet samen te werken. Daarbij kunnen zij in voorkomende gevallen een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid, die daar een adviserende rol in hebben.
Daarnaast onderzoekt het kabinet momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».6
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel kenmerkt zich door een grote mate van autonomie voor de universiteiten en hogescholen. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op de naleving van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs en de organisatie ervan. Daaronder wordt ook verstaan het borgen van de academische vrijheid van onderwijs en onderzoek. Daarnaast is er de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO), verantwoordelijk voor het accrediteren van opleidingen. Het niet of onvoldoende borgen van de academische vrijheid door een instelling weegt mee bij de beoordeling van de kwaliteit van een opleiding en kan daarmee aanleiding zijn om geen accreditatie te verlenen of om deze in te trekken. De sector heeft zich gecommitteerd aan verschillende (gedrags)codes, zoals de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit7 en de Code goed bestuur universiteiten.8
Het kabinet zal de Kamer dit najaar nader informeren over de stand van zaken bij het proces om te komen tot aanvullende maatregelen om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan en over de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus.9 Het onderzoeken van de vraag of aanvullend toezicht opportuun is kan deel uitmaken van dit proces.
Kunt u garanderen dat de digitale technologie die op Nederlandse universiteiten ten behoeve van China wordt ontwikkeld niet wordt ingezet om de greep op Hongkong te verstevigen? Zo nee, hoe past het accepteren van een akkoord voor 3,5 miljoen euro in ruil voor de ontwikkeling van technologie die mogelijk tot de inperking van de democratische rechten van de bevolking in Hongkong leidt binnen het Nederlandse beleid van promotie van democratie?
Het onderzoek van de UvA en VU en Huawei Finland richt zich op kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine). De onderzoeksresultaten zullen bovendien publiek beschikbaar worden gemaakt (open access) en zijn voor een ieder en alle landen toegankelijk. Het kabinet kan uiteraard niet voorspellen welk land vervolgens de open access beschikbare onderzoeksresultaten wil gebruiken voor verder onderzoek en met welk doel. Er zijn op dit moment echter, gezien ook de aard van het onderzoek, geen aanwijzingen om te vermoeden dat onderzoeksresultaten die voortkomen uit deze samenwerking, specifiek zullen worden toegepast om de greep op Hongkong te verstevigen.
Dat neemt niet weg dat het kabinet bezorgd is over de ontwikkelingen in Hongkong, zoals ook tijdens het gesprek tussen Minister Blok en Minister Wang op 26 augustus jl. naar voren is gekomen. Met EU partners volgt het kabinet de ontwikkelingen op de voet.
Hebt u over deze samenwerking van de Amsterdamse universiteiten met Huawei contact gehad met belangrijke partners op het gebied van inlichtingenuitwisseling, zoals de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
In het openbaar worden er geen uitspraken gedaan over eventuele samenwerking met en uitwisseling tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Bent u bereid in het gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken ook de situatie in Hongkong als zorgpunt aan te stippen?
Ja. Minister Blok heeft tijdens zijn gesprek met de Chinese Minister Wang de zorgen van het kabinet over de recente ontwikkelingen in Hongkong overgebracht, de universaliteit van mensenrechten benadrukt, en aangegeven dat Nederland zich altijd sterk zal maken voor de bescherming van vrijheid van meningsuiting. Hij onderstreepte tevens dat het ook in het belang van China is om ervoor te zorgen dat buitenlandse zakenlieden in Hongkong geen aanleiding hebben om ongerust te zijn over het behoud van de rechtsstaat.
Is de positieve opvatting van premier Rutte over samenwerking met Huawei, waarvan u in 2015 blijk gaf, sindsdien veranderd? Zo ja, op grond waarvan en wat is er dan precies veranderd? Zo nee, waarom niet?3
Nederland verwelkomt buitenlandse investeringen. Het kabinet zet zich in voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven met reële economische activiteiten, die waarde toevoegen aan onze economie en samenleving. Daar profiteert de Nederlandse samenleving van, want deze bedrijven investeren en voegen zo werkgelegenheid, innovatie en kracht toe aan onze economie. Huawei is reeds jarenlang een gewaardeerde investeerder in Nederland die een belangrijke bijdrage levert aan onze economie. Het bedrijf heeft geïnvesteerd in diverse locaties in Nederland, waar het honderden – veelal lokale – werknemers in dienst heeft.
Nederland heeft een open karakter. Tegelijkertijd is het kabinet zich bewust van nationale veiligheidsrisico’s bij bepaalde investeringen, in aanbieders van de vitale processen of bij bepaalde ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Het kabinet werkt daarom aan een investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s11 en aan aanvullende maatregelen om ongewenste overdracht van kennis en technologie langs de weg van onderwijs en onderzoek te voorkomen. Kort gezegd, we zijn zo open mogelijk en beschermen waar noodzakelijk.12
Het bericht ‘Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kees Verhoeven (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom Huawei, onder andere op voorspraak van de inlichtingendiensten, deels geweerd wordt bij de kritieke infrastructuur rond 5G in Nederland maar niet in samenwerking met universiteiten zoals de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit?
Het kabinet is extra alert waar het gaat om mogelijke risico’s voor de vitale infrastructuur. Voor de telecomnetwerken is een risicoanalyse uitgevoerd door de Taskforce Economisch Veiligheid, met medewerking van de drie grote telecomaanbieders. Uw Kamer is op 1 juli 2019 geïnformeerd over de uitkomsten hiervan.2 Op basis van deze risicoanalyse wordt een aantal maatregelen genomen door het kabinet. Een van deze maatregelen is de mogelijkheid om een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of -dienst te kunnen verplichten om in bepaalde onderdelen van diens netwerk of bijbehorende faciliteiten, uitsluitend gebruik te maken van producten of diensten van een andere dan de daarbij door de Minister genoemde partij. Momenteel worden de beschikkingen, waarin telecomaanbieders worden verplicht in de kritieke onderdelen geen gebruik te maken van producten of diensten van daarin genoemde partijen, voorbereid.
De betreffende onderzoekssamenwerking tussen de VU en UvA en Huawei Finland3 heeft geen betrekking op de vitale infrastructuur. De universiteiten zijn vanuit hun autonomie op grond van de WHW zelf verantwoordelijk voor het besluit om – binnen de kaders van bestaande wet- en regelgeving – al dan niet een bepaalde (internationale) onderzoekssamenwerking aan te gaan. Evenwel is door medewerkers van EZK, evenals in een vervolggesprek door de NCTV, de AIVD en OCW met de universiteiten gesproken over verschillende aspecten van de samenwerking. Er is gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Kunt u toelichten wat nu de Nederlandse aanpak en benadering is ten opzichte van samenwerking met bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden, zoals Huawei?
Van alle Nederlandse bedrijven wordt verwacht dat zij bij het internationaal zakendoen handelen in lijn met de OESO-Richtlijnen4 en UN Guiding Principles on Business and Human Rights.5 Dit betekent dat zij in relatie tot hun waardeketens mogelijke risico’s – waaronder eventuele risico’s die verband houden met samenwerking met bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden – dienen te identificeren en te voorkomen of aan te pakken. De Nederlandse kennisinstellingen hebben zich o.a. gecommitteerd aan de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Het is echter aan Nederlandse bedrijven en instellingen zelf om te beslissen of zij wel of niet met bepaalde bedrijven in zee gaan. Zij kunnen zich daarbij laten informeren door relevante onderdelen van de rijksoverheid. Wanneer een bedrijf of kennisinstelling aanspraak wil maken op het bedrijfsleveninstrumentarium van Buitenlandse Zaken, wordt het bedrijf door de uitvoeringspartner geïnformeerd over kansen en risico’s met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), geadviseerd over de implementatie van IMVO, beoordeeld op IMVO-aspecten in hun aanvragen en gemonitord op IMVO gedurende de looptijd van projecten. Het kabinet is zich bewust van nationale veiligheidsrisico’s bij bepaalde investeringen, in aanbieders van de vitale processen of bij bepaalde ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Het kabinet werkt daarom onder andere aan een (landenneutrale) investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s.6
Klopt het dat andere Europese lidstaten strenger optreden tegen samenwerkingen tussen Huawei en universiteiten?
Binnen Europa is verschil te zien in de manier waarop het hoger onderwijsstelsel in de landen is ingericht en welke vrijheden, bevoegdheden en verplichtingen voor instellingen daaruit voortvloeien. Gevolg daarvan is dat binnen Europa het beeld niet eenduidig is wat betreft het al dan niet aangaan van een samenwerking met Huawei. Er zijn Europese landen waar op nationaal niveau samenwerking met Huawei wordt afgehouden, maar er op instellingsniveau wel degelijk wetenschappelijke samenwerking met het bedrijf plaatsvindt. Er zijn ook individuele universiteiten die zich tegen samenwerking met Huawei hebben uitgesproken.
Deelt u de mening dat de wijze waarop het kabinet keuzes maakt omtrent risico’s van technologische inmenging door buitenlandse bedrijven – zoals bij het weren van software van Kaspersky, de aangehouden exportvergunning van ASML en de beperkingen van leveranciers bij vitale infrastructuur rondom 5G – binnen een duidelijk kader horen plaats te vinden dat controleerbaar is voor de Kamer?
Het kabinet werkt aan het tegengaan van statelijke dreigingen, zoals gemeld in de brief aan uw Kamer.7 Het kabinet is zich bewust van nationale veiligheidsrisico’s bij zowel het inzetten van (producten of diensten) van bepaalde partijen, als investeringen vanuit bepaalde partijen in de vitale infrastructuur of bij ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Daarom werkt het kabinet onder andere aan een (landenneutrale) investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s.
Dit onderwerp en de in de vraag genoemde onderwerpen, vallen onder de verantwoordelijkheden van verschillende ministers. Zij zullen uw Kamer daarover op de gebruikelijke manier blijven informeren.
Is er een algemeen kader op basis waarop beslissingen tot (technologische) samenwerking met buitenlandse bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse bedrijven en (kennis)instellingen die goederen of technologie ontwikkelen of produceren met zowel civiele als militaire toepassing (dual use technologie) zijn gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Indien (gevoelige) technologie wordt geëxporteerd die voorkomt op de lijsten van de gecontroleerde goederen en technologie van de EU Dual use Verordening (EUR428/2009) is een exportvergunning vereist. Universiteiten zijn ook gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Daarnaast werkt het kabinet aan een investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s. Naast aanbieders van vitale processen en vitale infrastructuur, worden ook bedrijven die werken op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie onder de reikwijdte hiervan gebracht. Voor deze categorie worden de bestaande multilaterale kaders voor exportcontrole zoals hierboven beschreven als uitgangspunt gehanteerd.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het RIVM het protocol voor bron- en contactonderzoek aanpaste na een telefoontje van VWS. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het protocol voor bron- en contactonderzoek aanpaste na een telefoontje van uw ministerie?1 Zo ja, wat hield deze wijziging precies in?
Halverwege augustus werd aangekondigd dat vanwege de verkorting van de quarantaineperiode van veertien naar tien dagen, het BCO-protocol2 zou worden aangepast en het belmoment met de huisgenoten en nauwe contacten die voortkomen uit het BCO halverwege de quarantaineperiode geschrapt zou worden. Naar aanleiding van deze berichtgeving is er vanuit het Ministerie van VWS navraag gedaan bij het RIVM of in deze afweging voldoende rekening gehouden werd met de aanpassing van het opschalingsplan van GGD GHOR Nederland dat aanstaande was.
In goed overleg van het RIVM met GGD GHOR Nederland is vervolgens besloten om toch aan het begin, halverwege en aan het eind van de quarantaineperiode telefonisch contact op te nemen met de huisgenoten en nauwe contacten. In het geval dat er minder dan 48 uur tussen twee belmomenten zit, vervalt één gesprek. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het contact tussen de indexpatiënt en een nauw contact plaatsvond enkele dagen voordat de index zich liet testen, een positieve uitslag ontving en het BCO werd opgestart. Deze dagen gaan dan van de quarantaineperiode af, omdat de quarantaineperiode tien dagen bedraagt vanaf het laatste contactmoment tussen de contact en indexpatiënt. De belmomenten worden dan bepaald op de resterende duur van de quarantaineperiode. Hierdoor kunnen belmomenten dicht op elkaar komen te liggen. U bent hierover geïnformeerd in mijn brief van 28 augustus jl. (Tweede Kamer 25 295, nr. 510)
Stelde het RIVM de wijziging voor omdat dat een paar honderd telefoontjes per dag zou schelen en niet om inhoudelijke redenen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1. Vanwege de verkorting van de quarantaineperiode, zouden de belmomenten dicht op elkaar komen te liggen. GGD’en hebben in het begin van de crisis ervaren dat het te vaak bellen met contacten niet het gewenste effect had en dat mensen zich betutteld en gecontroleerd voelden. Dit was de reden dat het voorstel was om één belmoment te schrappen.
Hoe vaak paste het RIVM een protocol dat betrekking heeft op corona aan, na een telefoontje van of e-mail van of gesprek met medewerkers van het Ministerie van VWS? Gaarne een uitputtende lijst.
Het RIVM past regelmatig het BCO-protocol aan. Dit doet zij altijd in goed overleg met relevante experts, waaronder met de GGD’en. Aanpassingen in het BCO-protocol kunnen voortvloeien uit beleidswijzigingen van het ministerie, hierdoor kan contact met het ministerie uit dien hoofde gewenst zijn. Op de website van het RIVM staat het BCO-protocol. Daarbij wordt onder versiebeheer weergegeven welke wijzigingen in het BCO-protocol zijn doorgevoerd met de datum waarop dat is gebeurd.
Het bericht dat van 70 procent van de coronabesmettingen onbekend is waar men het heeft opgelopen. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zicht op het virus neemt af, heeft contactonderzoek nog wel zin?»1
Ja.
Klopt het bericht dat bij 70 procent van de coronabesmettingen niet duidelijk is waar mensen het hebben opgelopen? Zo ja, bent u van mening dat u het zicht op het virus kwijtraakt?
Op 15 september jl. rapporteerde het RIVM in de wekelijkse update epidemiologische situatie COVID-19 in Nederland dat sinds 6 juli in 36,3% van de besmettingen een gerelateerd ziektegeval geïdentificeerd is én een setting van besmetting vermeld wordt in het registratiesysteem. Dit wil echter niet zeggen dat we in alle andere gevallen geen idee hebben wat de setting van de besmetting is geweest. Vaak is er een serieus vermoeden van de setting van besmetting, maar wordt deze niet geregistreerd bij de GGD, omdat er geen bevestigd gerelateerd ziektegeval aanwezig is. Dit is bijvoorbeeld het geval als de vermoedelijke bron van besmetting zich niet heeft laten testen. In werkelijkheid is dus in meer gevallen bekend wat de mogelijke setting van besmetting is.
Klopt het dat u, danwel de premier, tijdens de persconferentie van 18 augustus jl. heeft gezegd dat de maatregel dat mensen thuis niet meer dan zes personen mogen ontvangen was gebaseerd op bron- en contactonderzoek waaruit zou blijken dat meer dan de helft van de besmettingen thuis plaatsvindt? Zo ja, klopt het dat niet in de helft van de gevallen maar in 15 procent van de gevallen mensen bewezen thuis besmet raakten? Zo ja, is de «achter-de-voordeur»-maatregel van maximaal zes mensen thuis ontvangen dan wel proportioneel?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2. In de wekelijkse update epidemiologische situatie COVID-19 in Nederland van 15 september jl. wordt aangegeven dat vanaf 6 juli in 53,6% van de gevallen waar een bevestigd gerelateerd ziektegeval aanwezig is én een setting van besmetting is geregistreerd, deze setting de thuissituatie is. Er is geen reden om aan te nemen dat de verdeling van mogelijke settings van besmettingen in de gevallen waarbij een gerelateerd ziektegeval is geregistreerd significant anders is dan die in de gevallen waar geen gerelateerd ziektegeval is geregistreerd.
Daarnaast geeft de informatie over clusters ons ook inzicht in waar besmettingen plaatsvinden. In mijn Kamerbrief van 28 augustus (Kamerstuk 25 295, nr. 510) gaf ik aan dat er op dat moment 433 actieve clusters waren, waarbij de meest voorkomende setting de thuissituatie was (33%). Dit staat nog los van de settings «kennissen en vrienden», «feest/verjaardag/borrel» en «overige familie». Overigens zien we dat het aantal clusters oploopt en krijgen we de actieve clusters steeds scherper in beeld. Hierdoor zien we steeds beter hoe het virus zich verspreidt. Het is duidelijk dat de thuissituatie de meest voorkomende setting van besmetting is. Daarmee beschouw ik de genoemde maatregel proportioneel.
Als op dit moment van het bron- en contactonderzoek van 70 procent van de besmettingen niet te achterhalen valt waar de besmetting heeft plaatsgevonden, deelt u dan de conclusie dat het bron- en contactonderzoek op dit moment faalt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Zie ook mijn antwoorden op vragen 2 en 3.
Kunt u dan werkelijk niets?
De vacature voor ‘Docent-trainees’ op de website van De Haagse Hogeschool |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de vacature voor «Docent-trainees» op de website van De Haagse Hogeschool?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat De Haagse Hogeschool door kandidaten met een (niet-Westerse) migratieachtergrond expliciet uit te nodigen om te solliciteren voor deze functies, zich schuldig maakt aan flagrante discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, de opvatting dat de Haage Hogeschool zich hier schuldig maakt aan flagrante discriminatie deel ik niet: bij deze vacature is het (niet) hebben van een migratieachtergrond geen selectiecriterium.
In de vacature voor docent-trainee vermeldt de Haagse Hogeschool dat zij kandidaten met een (niet-Westerse) migratieachtergrond expliciet uitnodigt om te solliciteren. De Haagse Hogeschool heeft mij laten weten dat het bestuur niet dezelfde culturele diversiteit ziet in de sollicitanten voor docentenfuncties als in hun studentpopulatie. Zij erkennen de toegevoegde waarde van een divers docentenkorps. Door deze expliciete uitnodiging in de vacature te zetten, hopen zij dat sollicitanten met een (niet-Westerse) migratieachtergrond minder drempels ervaren om te solliciteren voor deze functie. Zo wordt het aantal sollicitanten vergroot, zonder dat er mensen worden uitgesloten of achtergesteld vanwege bepaalde achtergronden.
Heeft De Haagse Hogeschool in het verleden, toen er nog geen beleid was om sollicitanten met een Nederlandse achtergrond te ontmoedigen te solliciteren – want dat impliceert dit voorkeursbeleid –, bewust en met opzet mensen met een niet-Westerse achtergrond uitgesloten van sollicitatieprocedures? Zo nee, waarom gaat de Haagse Hogeschool dan toch over tot deze discriminatoire maatregel om de ene groep expliciet te verkiezen boven de andere op grond van etnische afkomst?
Zie vraag 2. Omdat het (niet) hebben van een migratieachtergrond geen selectiecriterium is voor de functie van docent-trainee, is er geen sprake van een discriminatoire maatregel of van voorkeursbeleid.
Deelt u de opvatting dat in dit geval «inclusie» juist leidt tot «exclusie» van mensen die niet beschikken over een niet-Westerse migratieachtergrond? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 2 en 3. Sollicitanten zonder een (niet-Westerse) migratieachtergrond worden niet uitgesloten van het solliciteren op deze functie op basis van hun afkomst, en er vindt daarmee geen exclusie van deze groep plaats.
Bent u het met de mening eens dat het uiterst onwenselijk is dat afkomst en etniciteit bepalend zijn voor het docentbestand en dat het louter zou moeten gaan over de kwaliteiten van het individu? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de kwaliteiten van het individu voorop moeten staan, en dat afkomst en etniciteit geen selectiecriterium moeten zijn in het aannemen van nieuwe docent-trainees. Daarbij acht ik het niet onwenselijk dat sollicitanten die anders minder snel op functies als deze solliciteren, hiertoe uitgenodigd worden. Dit past bij de Charter Diversiteit, die de Haagse Hogeschool ook heeft ondertekend.
Het bericht dat het aantal besmettingen met corona de afgelopen twee weken is gedaald. |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het aantal besmettingen met corona afgelopen week is gedaald?1
Het aantal besmettingen daalde inderdaad in week 33 en 34. Sinds september zien we een stijging van het aantal besmettingen.
Als het aantal besmettingen afgelopen week met 2,5 procent daalde en een week eerder met 3,5 procent, waarom was het reproductiegetal dan vorige week boven de 1 en deze week 1?
Het reproductiegetal (R) is een indicatie van hoeveel mensen gemiddeld besmet worden door één patiënt met COVID-19. Als het reproductie getal 1,12 is, besmetten 100 besmette mensen gemiddeld 112 andere mensen.
Het reproductie getal wordt wekelijks, door het RIVM, berekend over de twee weken daarvoor. De betrouwbaarheid voor R schattingen minder dan twee weken geleden is onvoldoende en wordt niet op het dashboard weergegeven. Op het dashboard staat daarom de datum waarover de R is berekend en de uitleg over deze berekening staat bij de cijferverantwoording.
Het bericht dat de onderzoeker stelt dat bij de uitbraak van corona in een zorginstelling de ventilatie vrijwel zeker een rol heeft gespeeld. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de conclusies van de onderzoeker in de uitzending van het televisieprogramma Op1 dat het vrijwel zeker is dat de ventilatie een rol speelde bij de besmetting met corona in een zorginstelling in Maassluis?1
De conclusies van de onderzoeker worden niet gestaafd door de uitkomsten van het onderzoek dat de GGD Rotterdam-Rijnmond, afdeling Infectieziektebestrijding heeft uitgevoerd in samenwerking met Argos Zorggroep / De Tweemaster, Afdeling LCI (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding) en afdeling LCHV (Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid) – RIVM, Afdeling Viroscience, Erasmus MC, Afdeling Medische Microbiologie en Infectiepreventie – Franciscus Gasthuis en Vlietland en Ingenieursadviesbureau Sweco. Hieruit blijkt dat voor verspreiding binnen de instelling een aantal mogelijke routes aanwijsbaar is:
Wat is uw reactie op het feit dat het coronavirus in aanzienlijke mate werd aangetroffen op de ventilatieapparatuur?
Het coronavirus is niet in aanzienlijke mate aangetroffen op de ventilatieapparatuur, integendeel, er is een hele lage hoeveelheid viraal RNA aangetroffen.
Wat is uw reactie op het persbericht van de GGD Rotterdam-Rijnmond van diezelfde dag dat zij op basis van het onderzoek die conclusies niet waarschijnlijk achten? Op welke peer reviewed onderzoeken baseren zij dit?
Ik heb kennisgenomen van dit persbericht. Ik heb vernomen dat er uitbraak onderzoek heeft plaatsgevonden, sequencing onderzoek en onderzoek naar het functioneren van het ventilatie/klimaatsysteem. De conclusies die ook in de publieksversie zijn opgenomen zijn getrokken op basis van
hetgeen in die feitelijke onderzoeken gevonden is.
Hoe kan de GGD Rotterdam-Rijnmond deze conclusies trekken als de onderzoeken nog niet openbaar zijn?
De GGD Rotterdam-Rijnmond heeft deze onderzoeken, in samenwerking met een aantal partners, uitgevoerd zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven. Dat betekent dat zij in staat waren conclusies te trekken.
Per wanneer worden deze onderzoeken openbaar zodat de Kamer (de regering regeert en de Kamer controleert) haar controlerende taak kan uitvoeren?
Ik heb de publieksversie van het onderzoek, die op de website van de GGD Rotterdam-Rijnmond is gepubliceerd, bijgevoegd2.
Het bericht ‘Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei’. |
|
Dennis Wiersma (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei»?1
Ja.
Waarom acht u het verdedigbaar dat de Amsterdamse universiteiten een samenwerking met Huawei starten, terwijl veel andere Europese landen dit juist uit de weg gaan? Zijn deze landen kritischer? Acht u dat verstandig?
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel wordt gekenmerkt door een hoge mate van autonomie voor de hogescholen en universiteiten. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het aangaan van een samenwerking is dan ook de verantwoordelijkheid van een instelling zelf. Dat betekent dat een universiteit bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging dient te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Een instelling is daarbij uiteraard gehouden aan bestaande wet- en regelgeving.
Binnen Europa is verschil te zien in de manier waarop het hoger onderwijsstelsel in de landen is ingericht en welke vrijheden, bevoegdheden en verplichtingen voor instellingen daaruit voortvloeien. Gevolg daarvan is dat binnen Europa het beeld niet eenduidig is wat betreft het al dan niet aangaan van een samenwerking met Huawei. Er zijn Europese landen waar op nationaal niveau samenwerking met Huawei wordt afgehouden, maar er op instellingsniveau wel degelijk wetenschappelijke samenwerking met het bedrijf plaatsvindt. Er zijn ook individuele universiteiten die zich tegen samenwerking met Huawei hebben uitgesproken.
Bent u het met de mening eens dat het onwenselijk is wanneer Chinese bedrijven investeren in nieuwe technologieën zoals AI terwijl er onduidelijkheid bestaat over de risico's van een dergelijke deal?
Het open karakter van onze samenleving vormt de grondslag voor de inrichting van onze maatschappij en de basis voor onze welvaart. We zijn zo open mogelijk en beschermen waar noodzakelijk.2 Het doen van investeringen in bepaalde, nieuwe technologieën is essentieel voor het Nederlands concurrentievermogen op de lange termijn. Het kabinet is zich bewust van nationale veiligheidsrisico’s bij bepaalde investeringen, in aanbieders van de vitale processen of bij bepaalde ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Het kabinet werkt daarom aan een investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s.3 Ook is een traject gestart om te onderzoeken in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn met betrekking tot de risico’s voor de (nationale) veiligheid van ongewenste kennis- en technologieoverdracht via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek. Daarin onderzoekt het kabinet ook de effectieve bescherming van onderzoeks- en onderwijsgebieden met een veiligheidsrelevantie.4 In het najaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang hierop.5
Naast deze trajecten beschikt het kabinet ook nu al over een breed instrumentarium ter waarborging van publieke belangen. Welk instrument wordt ingezet hangt af van het publieke belang dat in het geding is; de context waarin bijvoorbeeld een investering of overname plaatsvindt; en de afweging van economische belangen en veiligheidsbelangen. Op 2 juli 2020 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer over dit instrumentarium geïnformeerd.6 Bovendien kunnen bedrijven en kennisinstellingen een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid. Dit helpt instellingen en bedrijven bij het maken van een gedegen afweging tussen de kansen en risico’s, alvorens een besluit te nemen over het aangaan van een internationale samenwerking.
Klopt het dat u, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, in een apart gesprek de Universiteit van Amsterdam (UvA) «nadrukkelijk» heeft gewezen op mogelijk grote risico's van de deal? Wat zijn de «grote risico's» van de deal? Staat u daar nog steeds achter? Zo ja, waarom keurt u deze samenwerking dan goed? Zo nee, waarom niet?
De universiteiten zijn vanuit hun autonomie op grond van de WHW zelf verantwoordelijk voor het besluit om – binnen de kaders van bestaande wet- en regelgeving – al dan niet een bepaalde (internationale) onderzoekssamenwerking aan te gaan. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft geen formele rol bij de goed- dan wel afkeuring daarvan, net zomin als de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Vrije Universiteit (VU) hebben OCW en EZK in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de voorgenomen samenwerking met Huawei Finland.7 De UvA heeft, mede namens de VU, met medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat gesproken over de samenwerking. Evenals in een vervolggesprek met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en OCW zijn daarbij verschillende aspecten van de samenwerking aan bod gekomen. In de gesprekken met de universiteiten is gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD8 en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD).9 De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Hoe verhoudt de samenwerking van de Amsterdamse universiteiten met Huawei zich met de beleidsnotitie Nederland-China van het kabinet? Klopt het dat Nederlandse universiteiten daarin expliciet werden gewaarschuwd voor de «geopolitieke powerplay» van China als het gaat met buitenlandse kennis en technologie? Waarom keurt u in dat licht deze samenwerking dan goed?
In de kabinetsnotitie «Nederland-China: Een nieuwe balans» wordt geconstateerd dat China academische samenwerking inzet om belangrijke informatie en technologieën te verwerven. Dit brengt het risico van ongewilde kennis- en technologieoverdracht van Nederland naar China met zich mee. Daarom onderstreept deze kabinetsnotitie het belang van het maken van een afweging tussen de kansen en de risico’s van de samenwerking op de korte en de lange termijn.
De universiteiten zijn vanuit hun autonomie op grond van de WHW zelf verantwoordelijk voor het besluit om – binnen de kaders van bestaande wet- en regelgeving – al dan niet een bepaalde (internationale) onderzoekssamenwerking aan te gaan. Een hulpmiddel daarbij is de «Checklist voor samenwerking met Chinese Academische en Kennisinstellingen» van het Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS).10 De Nederlandse overheid kan kennisinstellingen in voorkomende gevallen bijstaan bij het maken van die afweging, onder andere door middel van informatie-uitwisseling en kennisdeling. De VU en de UvA hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Naast het toepassen van de HCSS-checklist, hebben zij gesproken met EZK, OCW, AIVD en NCTV. In die gesprekken zijn de verschillende aspecten van de samenwerking tevens tegen het licht van de kabinetsnotitie over China gehouden.11 Van goed- of afkeuring door de overheid van (internationale) samenwerkingsovereenkomsten die kennisinstellingen sluiten is evenwel geen sprake.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».12 Dat betreft landenneutrale maatregelen. Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces en de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus. Tevens zal het kabinet uw Kamer dit najaar informeren over haar visie op de Nederlandse positie ten opzichte van China op het vlak van onderwijs en wetenschap.13
Hoe beoordeelt u de stellingname van de universiteiten dat men zeker weet dat kennis niet bij de Chinese regering terecht komt? Hoe hard is deze garantie en waar is deze op gebaseerd? Bent u het met de mening eens dat wanneer veiligheid niet kan worden gegarandeerd, deze samenwerking onverstandig is? Hoe garandeert u dat onderzoekers en studenten hun werk veilig kunnen doen en niet hoeven te vrezen voor Chinese spionage?
De VU en UvA geven aan dat in de overeenkomst is opgenomen dat zij de onderzoeksresultaten vrijelijk kunnen publiceren. In geval van publicatie zijn de onderzoeksresultaten voor iedereen toegankelijk. Vanuit het oogpunt van academische vrijheid en het streven naar open access van wetenschappelijke publicaties, acht het kabinet het van groot belang dat dit is geborgd. Voor het kabinet mag de veiligheid van onderzoekers en studenten nooit ter discussie staan. Ook dienen instellingen zich terdege bewust te zijn van het risico van ongewenste kennisoverdracht. In het onderhavige geval gaat het om een samenwerking die wordt aangegaan ten behoeve van de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine). De UvA en VU laten weten dat zij maatregelen hebben getroffen om de veiligheid van hun onderzoekers, data en systemen te waarborgen (onder meer geen toegang tot netwerken en laboratoria voor werknemers van Huawei Finland). Als bedrijf dat in Europa actief is, valt Huawei Finland onder de Europese gegevensbeschermingswetgeving (GDPR). Een pre-DPIA check (Data Protection Impact Assessment) voor de data van het project is met succes doorlopen, zo laten de UvA en de VU weten. De instellingen zullen in het verdere verloop van het onderzoek deze aspecten scherp blijven monitoren.
Het kabinet onderschrijft het belang van het vergroten van kennisveiligheid. Daarom onderzoekt het kabinet momenteel welke aanvullende maatregelen opportuun zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».14
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Van der Molen en Wiersma die de regering verzoekt te onderzoeken of China dient te worden toegevoegd aan de lijst met landen waar de taskforce toezicht studenten en onderzoekers risicolanden zich over buigt? Wanneer kan de Kamer hier de resultaten van verwachten? Indien China wordt toegevoegd aan de lijst met risicolanden, wat betekent dat voor de samenwerking van de Amsterdamse universiteiten met Huawei?2
Zoals reeds gemeld in de notitie «Nederland-China: een nieuwe balans» is het kabinet zich bewust van het risico op ongewilde kennisoverdracht van Nederland naar China op gebieden die van fundamenteel belang zijn voor Nederland, of die serieuze consequenties hebben voor de bescherming van Nederlandse en/of universele waarden, dan wel de economische of nationale veiligheid.16 Het kabinet zal de Kamer dit najaar nader informeren over de stand van zaken bij het proces om te komen tot aanvullende maatregelen om ongewenste kennis- en technologieoverdracht naar derde landen langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan en over de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus. Dat proces is eerder genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».17 De motie van de leden Van der Molen en Wiersma zal daarbij worden betrokken.
Wat is uw reden om het besluit volledig bij de universiteiten te leggen? Waarom is het zo dat er op dit gebied geen sectorale toezichthouder is, zoals wel het geval is bij andere sectoren? Bent u van mening dat het een mogelijkheid is om een sectorale toezichthouder in te stellen om de veiligheid te garanderen? Welke andere mogelijkheden ziet u?
Zie het antwoord op vraag 1: het Nederlands hoger onderwijsstelsel kenmerkt zicht door een grote mate van autonomie voor de universiteiten en hogescholen. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De sector heeft zich gecommitteerd aan verschillende (gedrags)codes, zoals de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit18 en de Code goed bestuur universiteiten.19 Ook is er het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (IV-HO), waarbinnen universiteiten kennis en ervaringen delen over veiligheidsgerelateerde onderwerpen.
Wat het toezicht betreft, ziet de Inspectie van het Onderwijs toe op de naleving van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs en de organisatie ervan. Daaronder wordt ook verstaan het borgen van de academische vrijheid van onderwijs en onderzoek.
Daarnaast is er de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO), verantwoordelijk voor het accrediteren van opleidingen. Het niet of onvoldoende borgen van de academische vrijheid door een instelling weegt mee bij de beoordeling van de kwaliteit van een opleiding en kan daarmee aanleiding zijn om geen accreditatie te verlenen of om deze in te trekken.
Het kabinet zal de Kamer dit najaar nader informeren over de stand van zaken bij het proces om te komen tot aanvullende maatregelen om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan. Het onderzoeken van de vraag of aanvullend toezicht opportuun is, kan deel uitmaken van dit proces.
Bent u bereid om met de universiteiten in gesprek te gaan over of het niet verstandiger is om deze samenwerking te stoppen? Welke verdere stappen kunnen worden gezet om meer garanties en grip te krijgen op dit soort samenwerkingen?
De Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Vrije Universiteit (VU) hebben OCW en EZK in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de voorgenomen samenwerking met Huawei Finland. In gesprekken van de UvA en de VU met de AIVD, NCTV, EZK en OCW, zijn – naast de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek – de risico’s en aandachtspunten bij deze voorgenomen onderzoekssamenwerking aan bod gekomen. Net als voor alle kennisinstellingen, geldt dat de afweging en het besluit om een (internationale) samenwerking aan te gaan de verantwoordelijkheid is van de instellingen zelf.
Het kabinet is geregeld in gesprek met kennistellingen over het vergroten van kennisveiligheid. Op 1 oktober jl. is een nieuwe dialoogronde van start gegaan waarin wordt gesproken met afzonderlijke instellingen voor hoger onderwijs, de NWO- en KNAW-onderzoeksinstituten, de instellingen voor toegepast onderzoek (TO2-instellingen), de relevante koepelorganisaties en het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (IV-HO). Daarin wordt o.a. gesproken over mogelijke risico’s op ongewenste kennisoverdracht bij internationale samenwerking en hoe instellingen en overheid de kennisveiligheid kunnen vergroten.
Dit najaar zal het kabinet de Kamer nader informeren over de stand van zaken bij het proces om te komen tot aanvullende maatregelen om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan en over de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus.
Het bericht dat experts de ventilatierichtlijnen van het RIVM in twijfel trekken. |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experts trekken ventilatierichtlijn RIVM in twijfel»?1
Deelt u de mening dat je niet zomaar kunt stellen dat wanneer er wordt voldaan aan de ventilatierichtlijn in het Bouwbesluit dat dat dan voldoende is om verspreiding van corona in een gebouw te voorkomen? Zo ja, hoe heeft de directeur van het RIVM, de heer Van Dissel, deze uitspraak tijdens de technische briefing van 11 augustus kunnen doen? Zo nee, op welke rapporten en onderzoeken baseert u, en baseert het RIVM, dat gebouwen die voldoen aan de ventilatierichtlijn uit het Bouwbesluit de verspreiding van corona voldoende tegengaan?
Op welke (peer reviewed) onderzoeken en rapporten is gebaseerd dat de verversing van 3,44 danwel 8,5 liter lucht per seconde per persoon voldoende is om de verspreiding van corona tegen te gaan? Kunt u een overzicht geven?
Klopt het dat met de grote focus op energiebesparing moderne luchtventilatiesystemen steeds meer zijn gaan werken op recirculatie van lucht in plaats van op het inzuigen van verse buitenlucht?
Deelt u de mening dat het derhalve voorbarig is te concluderen dat het wel goed zit met de ventilatie in nieuwe gebouwen? Of in oudere gebouwen met vernieuwde ventilatiesystemen? Zo nee, waarom niet?
Is er al vergelijkend onderzoek gedaan naar de ventilatiesystemen van de locaties (bijvoorbeeld cafés en kerken) in ons land waar tijdens de eerste coronagolf veel besmettingen hebben plaatsgevonden? Zo nee, per wanneer gaat u dit bewerkstelligen? Zo ja, voldeden ze aan de ventilatierichtlijn van het Bouwbesluit?
Wat is uw reactie op de professor binnenklimaat aan de TU Delft, die stelt dat ventilatienormen voor schoollokalen opgesteld zijn zodat kinderen niet duf worden en goed kunnen leren, maar dat het maar de vraag is of die richtlijnen ook werken om het virus uit de lucht te halen? Klopt deze duiding van deze professor? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de adviseur Bouwbesluit die stelt dat het Bouwbesluit niet is ontworpen om te beschermen tegen ziektes die zich door de lucht verspreiden? Klopt de duiding van deze adviseur? Zo nee, waarom niet?
Is de inventarisatie die het Ministerie van Binnenlandse Zaken uitvoert naar de ventilatie in 1.100 overheidsgebouwen al klaar? Wanneer kan de Kamer deze verwachten?
Het bericht dat er nog steeds een tekort is aan handschoenen in de verpleeghuizen. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van het televisieprogramma Nieuwsuur van maandag 24 augustus?1
Ik herken de situatie die de voorzitter van de beroepsvereniging van ouderengeneeskunde-specialisten Verenso schetst. Er was tijdelijk een krappe voorraad maar inmiddels zijn er dusdanig veel handschoenen binnengekomen en leverbaar dat die situatie is ingelopen. De afgelopen weken heeft het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) alle aanvragen voor persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) volledig uitgeleverd. Dit geldt ook voor de handschoenen. Het LCH geeft aan voldoende PBM’s ingekocht te hebben om in de behoefte voor de zorg te kunnen voorzien ook bij een mogelijke tweede golf en zal waar nodig blijven zorgen voor de aanvoer van benodigde producten.
Uitgangspunt blijft dat zorgaanbieders de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen en hulpmiddelen zo veel mogelijk via hun reguliere leveranciers blijven inkopen. Indien het zorginstellingen niet voldoende lukt om handschoenen via hun reguliere kanalen in te kopen dan bestaat nog steeds de mogelijkheid om dat via het LCH te doen.
Zorgaanbieders blijven voor hun aanvullende behoefte terecht kunnen bij de bestelportals. Ziekenhuizen, de ambulancezorg, coördinatoren van persoonlijke beschermingsmiddelen in de ROAZ-regio’s, labs, GGD’s en zelfstandige klinieken kunnen een aanvraag doen via de portal van OneMed/QRS: https://corona.qrs.nl/login
Alle instellingen in de langdurige zorg, verpleeg- of verzorgingshuizen, gehandicaptenzorg, thuiszorg, GGZ- instellingen, huisartsen, tandartsen, fysiotherapeuten, en overige zorgaanbieders kunnen een aanvraag doen via de portal van Mediq; https://medbis.nl.
Ondanks dat er op het moment genoeg PBM’s beschikbaar zijn is het ook van belang om de coronamaatregelen in acht te nemen om de kans op besmetting met COVID-19 zo klein mogelijk te maken. Juist de combinatie van maatregelen moeten ervoor zorgen dat COVID-19 onder controle blijft.
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van de beroepsvereniging van ouderengeneeskunde-specialisten Verenso aangeeft dat er nog steeds een tekort aan handschoenen is in de verpleeghuizen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat u niet weet te organiseren dat er geen tekorten zijn aan essentiële beschermingsmiddelen ter bestrijding van corona maar dat u tegelijkertijd wel allerhande coronamaatregelen afkondigt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u dan werkelijk niks?
Zie antwoord vraag 1.