Een demonstratieverbod bij abortusklinieken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Demonstraties bij abortuskliniek in Arnhem verboden»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het een goede ontwikkeling is dat in Arnhem in een straal van 500 meter rondom een abortuskliniek niet meer gedemonstreerd en geflyerd mag worden om zo een einde te maken aan hinderlijk en intimiderend gedrag richting vrouwen die de kliniek bezoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit informatie van de gemeente Arnhem heb ik begrepen dat er niet meer pal voor de abortuskliniek betoogd mag worden en dat daarnaast een promotiestandplaats binnen een straal van 500 meter van een abortuskliniek vergunningplichtig wordt. In mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van Kamervragen gaf ik al aan dat het op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) aan gemeenten (de burgemeester) is om demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden.2, 3, 4, 5, 6 Of maatregelen in dit verband noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn, is dan ook een beoordeling die alleen lokaal door de burgemeester kan worden gemaakt op basis van de relevante feiten en plaatselijke omstandigheden. Het is niet aan mij om daarin te treden. Dat geldt ook voor de in het leven geroepen vergunningplicht voor een promotiestandplaats.
Zoals ik meermaals heb aangegeven vind ik het zeer kwalijk als vrouwen voor het betreden van een abortuskliniek worden lastiggevallen en zich moeten verantwoorden tegenover een vreemde. Daarnaast blijven de vrijheid van demonstreren en de vrijheid van meningsuiting fundamentele grondrechten ook als daarbij onwelgevallige of soms zelfs choquerende meningen geuit worden. Tevens geldt als uitgangspunt dat de overheid haar best moet doen een protest toe te staan daar waar de doelgroep dat protest kan horen en zien.
Worden door burgemeesters in andere gemeenten soortgelijke maatregelen genomen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet ben ik over de situatie bij abortusklinieken en de actuele ontwikkelingen op dat terrein op regelmatige basis in gesprek met gemeenten en abortusklinieken. Het huidige beeld is dat er het afgelopen half jaar vanwege de coronamaatregelen weinig demonstraties plaatsvonden. Sinds juli lijken de demonstraties in verschillende gemeenten mondjesmaat weer op te starten.
Na de recente uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland over het aanspreken van individuele bezoekers van een abortuskliniek in Heemstede, hebben enkele burgemeesters hierover lokaal ook vragen vanuit de gemeenteraad gekregen vergelijkbaar met de vragen die u mij nu stelt.
Over de actuele situatie is mij het volgende bekend.
In zes gemeenten wordt aan de demonstranten een plek voor de demonstraties aangewezen op enige afstand van de kliniek, in twee gemeenten houden demonstranten ook deze afstand op basis van informele afspraken met de gemeente. En in de overige zes gemeenten zijn (vooralsnog) geen voorschriften verbonden aan de demonstraties, omdat daar ook geen concrete aanleiding voor is. Waarom er wel of geen voorschriften worden meegegeven aan een demonstratie is afhankelijk van de lokale feiten en omstandigheden, zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven.
Bent u bekend met de oproep van de voorzitter van Stisan, de koepel van abortusklinieken die pleit voor een landelijk verbod op demonstraties in de buurt van klinieken?2
Ja.
Vindt u ook, gezien het feit dat vrouwen bij alle veertien abortusklinieken in Nederland geregeld aangesproken worden door demonstranten, dat een landelijk verbod op demonstraties in de nabije omgeving van abortusklinieken noodzakelijk is om vrouwen te beschermen tegen intimiderend gedrag van demonstranten? Zo ja, bent u bereid hierover met de desbetreffende gemeenten in gesprek te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hoor vanuit de gemeenten dat zij genoeg mogelijkheden hebben om maatregelen te treffen indien de lokale situatie dat vraagt. Dit is ook wat de voorbeelden bij het antwoord op vraag 3 laten zien. Op grond van de Wom dient het lokale gezag per demonstratie te beoordelen of maatregelen noodzakelijk zijn, een landelijk verbod is ook daarom niet in beeld. Ik blijf wel de uitwisseling van kennis en ervaring tussen gemeenten bevorderen, indien zij daar behoefte aan hebben.
Hierbij verwijs ik ook naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Het exporteren van Nederlands schroot |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlands schroot reist de hele wereld rond – waarom?»?1
Ja.
Bent u bekend met de signalen uit dit bericht dat iedere dag 150 vrachtwagens vol metaalafval naar landen buiten Europa wordt vervoerd voor recycling onder vaak slechte milieuomstandigheden en daarna deels wordt teruggekocht?
Deze signalen ken ik uit het in vraag 1 genoemde bericht.
Deelt u de mening dat binnen een circulaire economie afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen, hergebruikt en daarna pas zo duurzaam mogelijk gerecycled moet worden?
Preventie van afval is een belangrijke strategie in mijn beleid voor de transitie naar een circulaire economie. Hoewel in de reeks «R-strategieën» hergebruik («reuse») hoger staat dan recycling, kan dat niet in alle gevallen strikt gehanteerd worden. Hergebruik kan in bepaalde situaties technisch onverantwoord zijn, bijvoorbeeld onveilig of relatief milieubelastend ten opzichte van een nieuw product. Recycling heeft in die gevallen de voorkeur.
In een circulaire economie wordt ervoor gezorgd dat de materialen die in producten zitten niet verloren gaan, in de kringloop blijven, met een minimale milieuvoetafdruk. Binnen die randvoorwaarde zullen producenten moeten bezien in hoeverre hergebruik van producten of onderdelen daarvan technisch mogelijk en economisch voordelig is.
Ziet u mogelijkheden om metaalafval te voorkomen?
Producenten passen over het algemeen al zo min mogelijk metaal toe in hun producten. Metaal is relatief duur en zwaar ten opzichte van kunststof, waardoor men waar mogelijk kiest voor kunststof. Het grootste deel van het metaalafval is afkomstig van objecten en bouwwerken die niet meer in de behoefte voorzien of vanwege corrosie niet meer aan de (veiligheids-)eisen voldoen. Corrosiewerende maatregelen, om de levensduur te maximaliseren, zijn al gangbare praktijk.
Wat betreft preventie van metaalafval door inzet op hergebruik is er een lang bestaande markt, bijvoorbeeld in de sector van de autoreparatie. Een impuls wordt gegeven met een beslisboom voor hergebruik van bouwelementen waaraan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkt, samen met SGS Search. Hiermee krijgen vergunningverleners en bouwers handvatten voor toepassing van tweedehands elementen mede in verband met constructieve en brandveiligheidseisen. Deze beslisboom komt in de eerste helft van 2021 beschikbaar. Verder valt er nog winst te behalen in verlenging van de levensduur van metaal bevattende kleinere (consumenten-) producten, maar de hoeveelheid metaalafval die hier uit voortkomt is klein ten opzichte van het totaal van het metaalafval dat in Nederland ontstaat.
Ziet u mogelijkheden om metaalafval te hergebruiken?
Hergebruik van metaalproducten gebeurt al en er lopen initiatieven voor meer hergebruik, zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven. Veel metaalproducten zijn echter niet herbruikbaar, omdat ze een specifieke vorm hebben, die niet de juiste vorm is voor een andere toepassing. Bovendien wordt metaal vaak afval omdat het is aangetast door corrosie of haarscheurtjes, zodat voortgezet gebruik of hergebruik niet verantwoord is of niet aan de wensen van de gebruiker voldoet (roestkleur). Metaalafval is technisch goed te recyclen, met weinig of geen materiaalverlies. Speciale aandacht is nodig voor veilige verwerking van metaalafval dat gevaarlijke stoffen bevat, zoals asbest of chroom-6. Een belangrijke innovatie op dit punt is gerealiseerd door het bedrijf Purified Metal Company (PMC), waar ik op 24 september jl. met Zijne Majesteit de Koning op bezoek ben geweest ter gelegenheid van de officiële opening van het bedrijf.
Denkt u dat een materialenpaspoort voor metaal in de bouw kan helpen om metaal vaker te hergebruiken in plaats van te recyclen?
De mogelijkheden voor hergebruik van metaalproducten zijn beperkt en metaal leent zich juist goed voor recycling. Naar de merites van een materialenpaspoort voor bouwwerken loopt onderzoek waarover uw Kamer op 29 september jl. is geïnformeerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 32 852, nr. 131). In algemene zin kan een materialenpaspoort een middel zijn om zowel hergebruik als recycling te bevorderen als het (onder meer) de samenstelling van een materiaal kenbaar maakt. Staal bijvoorbeeld bestaat uit ijzer gemengd met kleine, variërende hoeveelheden andere metalen. Kennis van de samenstelling is een voorwaarde om geschikte toepassingen te bepalen voor hergebruik en om bij recycling de juiste maatregelen te treffen ter voorkoming van emissies van metalen (veelal schadelijk voor de gezondheid en het milieu), om alle aanwezige metalen in de kringloop te kunnen houden en om gerecycled metaal met de benodigde technische kwaliteit te verkrijgen.
De Europese Commissie heeft in het Circular Economy Action Plan aangekondigd met een voorstel te komen voor nieuwe productwetgeving, waarbij zij ook de mogelijkheden van een verplicht productpaspoort zal onderzoeken. Ik zie de voorstellen van de Commissie op dit punt met belangstelling tegemoet.
Ziet u mogelijkheden om metaalafval in Nederland te recyclen?
Er vindt al metaalrecycling in Nederland plaats. Volgens de brancheorganisatie van metaalrecyclers, de Metaal Recycling Federatie, wordt 20% van de 3 miljoen ton schroot die jaarlijks in Nederland wordt ingezameld in Nederlandse smelterijen verwerkt. Het merendeel van het metaalafval wordt nu echter geëxporteerd, voornamelijk naar landen buiten de EU. Als door extra transportafstand sprake is van veel extra CO2-uitstoot en helemaal als recycling buiten de EU gepaard gaat met extra milieuvervuiling, is de export ongewenst.
Het hierboven genoemde bedrijf PMC geeft een impuls aan de milieuverantwoorde verwerking van metaalafval met gevaarlijke stoffen. Nu deze nieuwe verwerkingsmethode in Nederland beschikbaar is, heb ik besloten een stortverbod in te voeren voor asbesthoudend staalschroot, via een wijziging van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa).
Voorts zal ik in het kader van de komende herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) wijzigingen steunen die een zo hoogwaardig mogelijke verwerking van afval binnen de EU bevorderen, waarbij export van afval uit de EU alleen blijft toegestaan als duidelijk wordt aangetoond dat milieuverantwoorde verwerking goed is geborgd. Export van afval wordt daarmee de facto gekoppeld aan Europese eisen voor milieuverantwoorde verwerking. Deze inzet is verwoord in de reactie van het kabinet op de openbare raadpleging die de Europese Commissie heeft gehouden ter voorbereiding van de herziening van de EVOA. Uw Kamer heeft op 17 juli jl. een afschrift van deze reactie ontvangen (Kamerstuk 22 112, nr. 2899).
Wordt de CO2-uitstoot, gemoeid met het vervoeren en recyclen van metaalafval in landen buiten Europa, meegenomen in de Nederlandse CO2-doelstellingen? Zo niet, wat zijn methodes om deze wel mee te laten wegen in de beslissing om afval te exporteren?
De Nederlandse CO2-doelstellingen sluiten aan bij de internationale richtlijnen rondom de registratie van emissies en zijn gekoppeld aan de uitstoot op Nederlands grondgebied. De CO2-uitstoot gemoeid met het vervoeren en recyclen van metaalafval in landen buiten Europa wordt niet meegenomen in de Nederlandse CO2-doelstellingen omdat deze emissie niet in Nederland plaatsvindt.
De beslissing om te exporteren wordt genomen door de eigenaar van het metaalschroot, veelal een inzamelaar. Het land waar het schroot wordt verwerkt kent zijn eigen klimaatbeleid waar het plaatselijke bedrijf dat het metaalschroot verwerkt zich aan moet houden en wat mede bepalend is voor diens bedrijfsproces en daarmee voor de prijs die hij de Nederlandse metaalschroot inzamelaar kan bieden.
Worden in de beslissing om afval te exporteren ook niet-financiële aspecten meegenomen, zoals de arbeidsomstandigheden en milieu-impact ter plaatse? En zo niet, ziet u mogelijkheden om deze factoren wel mee te nemen?
De beslissing over export is doorgaans aan de eigenaar van het metaalschroot. Deze heeft te maken met beperkte recyclingcapaciteit in Nederland en in de EU als geheel. Het gros van de beschikbare recyclingcapaciteit zit buiten de EU. Ik zet mij in voor een herziening van de EVOA die de mogelijkheid geeft om aan export van metaalschroot de voorwaarde van milieuverantwoorde verwerking te verbinden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
De bovenstaande beantwoording komt aan dit verzoek tegemoet.
Het verbieden van een sekswinkel als hoofdsponsor bij een voetbalclub |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «KNVB verbiedt sekswinkel als hoofdsponsor FC Emmen: «We zijn verbaasd en ontdaan»?1
Ja.
Op welke gronden kan de KNVB een voetbalclub in het betaald voetbal verbieden om een bepaalde hoofdsponsor te kiezen?
In dit geval gaat het niet om een verbod van de hoofdsponsor maar om een verbod op de beoogde shirtreclame. Een betaald voetbal organisatie (BVO) is verplicht om haar wedstrijdkleding ter goedkeuring aan het bestuur betaald voetbal van de KNVB voor te leggen. De wedstrijdkleding dient in overeenstemming te zijn met de Statuten, reglementen en besluiten van de KNVB (artikel 6 Reglement Wedstrijden Betaald Voetbal en Sponsoringreglement Betaald Voetbal).
Op grond van het Sponsoringreglement Betaald Voetbal kunnen er op de wedstrijdkleding aanduidingen worden aangebracht van de naam van een fabrikant of bedrijfsnaam, een beeldmerk, een woordmerk, een logo, een specifieke type- of soortaanduiding van de fabrikant en een domeinnaam. In dit reglement is ook bepaald dat de tegenprestatie die uit hoofde van sponsoring door een BVO wordt geleverd of ontvangen, niet in strijd mag zijn met:
Alle BVO’s hebben ingestemd met deze reglementen en de bevoegdheid van het bestuur betaald voetbal.
Kunt u gedetailleerd aangeven waarom de KNVB deze hoofdsponsor heeft verboden?
De KNVB heeft de hoofsponsor als zodanig niet verboden maar aanvankelijk wel dat een reclame-uiting van de hoofdsponsor zou worden afgebeeld op het wedstrijdshirt van het eerste elftal van FC Emmen. De KNVB en FC Emmen hebben inmiddels een voorlopige oplossing gevonden en het wordt FC Emmen in elk geval dit seizoen toegestaan om een reclame-uiting van de sekswinkel af te beelden op de wedstrijdkleding van het eerste elftal van FC Emmen.
Indien het verbieden van een hoofdsponsor gebeurt op basis van subjectieve regels, wie bepaalt dan vervolgens dat deze subjectieve regels zijn geschonden?
Het besluit wordt genomen door het bestuur betaald voetbal van de KNVB.
Zij is belast met de handhaving van de door alle BVO’s onderschreven reglementen. Het bestuur betaald voetbal heeft inmiddels voorgesteld om de bredere discussie over reclame-uitingen in het betaald voetbal te agenderen voor de eerstvolgende Algemene Vergadering Betaald Voetbal (AVBV). Om daar keuzes die passen in het tijdsbeeld van vandaag te laten bepalen en vast te leggen en de subjectieve beoordeling door het bestuur betaald voetbal zoals die nu vereist is op grond van de reglementen van de KNVB, tot een minimum te beperken.
Is er een mogelijkheid voor voetbalclubs om in beroep te gaan tegen het oordeel van de KNVB en dat er een onafhankelijk oordeel komt of regels zijn geschonden?
Een BVO kan het besluit van het bestuur betaald voetbal om een reclame-uiting
op wedstrijdkleding niet goed te keuren, aanvechten bij de burgerrechter.
Bent u het eens met de stelling dat het mogelijk moet zijn om een sekswinkel als hoofdsponsor te hebben?
De reclame-uitingen van de hoofdsponsor moeten passen binnen de bestaande wet- en regelgeving, zoals de Nederlandse Reclame Code.
Is het in strijd met de Reclame Code om een sekswinkel te hebben als hoofdsponsor? Zo nee, waarom is het in dit geval wel verboden?
Volgens de Reclame Code Commissie kan een adverteerder in beginsel hoofd- en shirtsponsor zijn als er voor legale producten reclame wordt gemaakt en er geen nadere beperkingen bij wet of bijzondere reclamecode (zoals voor alcohol) zijn gesteld. Aangezien er voor seks-gerelateerde artikelen geen bijzondere reclamecode geldt, zijn alleen de algemene regels uit de Nederlandse Reclame Code van toepassing. Die bepalen dat reclame onder andere niet in strijd mag zijn met de wet, de waarheid, goede smaak en fatsoen. Of een concrete uiting, zoals shirtreclame, in strijd is met de goede smaak en het fatsoen, beoordeelt de Reclame Code Commissie op basis van een klacht van geval tot geval en met terughoudendheid gelet op het subjectieve karakter van deze criteria. De Commissie keurt geen uitingen vooraf goed.
In dit geval heeft het bestuur betaald voetbal van de KNVB, op basis van de reglementen van de vereniging en haar bevoegdheid, de shirtreclame in eerste instantie verboden. Daarna is afgesproken dit voor een jaar te doen.
Klopt de stelling in het artikel dat andere voetbalclubs deze sponsor wel mogen inzetten voor reclame langs het veld maar dat het niet mogelijk is om deze sponsor op het voetbalshirt te dragen? Zo ja, kunt u verklaren waarom hier een onderscheid in wordt gemaakt?
Het klopt dat de betreffende reclame-uiting op de boarding langs de zijlijn bij in ieder geval één andere BVO is afgebeeld. Volgens de KNVB is een verschil met reclame op boarding dat daar vooraf geen goedkeuring voor nodig is van het bestuur betaald voetbal.
Bent u het eens met de stelling dat voetbalclubs juist nu, in tijden van het coronavirus, inkomsten missen door bijvoorbeeld minder publiek, inkomsten uit sponsorgelden extra noodzakelijk zijn?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Black turbine blade 'can cut bird deaths'’ |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Black turbine blade «can cut bird deaths»»1 en het onderzoek wat wordt gedaan naar de positieve gevolgen van het zwart verven van een windtubineblad?
Ja.
Deelt u de mening dat, ondanks dat in vergelijking met bijvoorbeeld katten het vogelleed als gevolg van windturbines minimaal is, het belangrijk is om het verven van de turbinebladen van windmolens te testen als dit het aantal vogeldoden tot wel 70% kan verminderen? Zo nee, waarom niet?
In verhouding tot andere drukfactoren zijn windturbines verantwoordelijk voor een klein deel van de vogelsterfte in Nederland. Ik ben van mening dat alle sectoren zich moeten inspannen om het eigen aandeel in de vogelsterfte zo laag mogelijk te houden. Voor de windsector is deze inspanning onder andere het testen van mitigerende maatregelen, bijvoorbeeld de zwarte wiek en gerichte stilstand.
Weet u waar en door wie in Nederland hiermee wordt getest? Bent u bereid in gesprek te gaan met de sector en hen op dit onderzoek te wijzen?
Op dit moment wordt er in Nederland niet getest met een zwarte wiek. Er is wel interesse in het uitvoeren van een test in de Eemshaven. Ik sta in principe open voor dit soort testen door de sector, mits de veiligheid voor het luchtverkeer goed geborgd is. Aanvullend hierop is het aan het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning om in te stemmen met de effecten van een zwarte wiek op landschappelijke inpassing, waarbij ook lokaal draagvlak meespeelt. Zoals eerder aangegeven, loopt er een traject om de wind-op-landdoelstellingen en de natuurdoelstellingen beter de verenigen (Kamerstuk 33 612, nr. 73). Hiervoor zijn de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en ik samen in gesprek met provincies, de windsector, TenneT en verschillende dier- en natuurbeschermingsorganisaties. Het doel is om met de betrokken partijen te komen tot afspraken om de sterfte van kwetsbare vogel- en vleermuissoorten door windturbines en hoogspanningsverbindingen te verminderen. Een onderzoeksprogramma zal onderdeel gaan uitmaken van de afspraken. Hierin wordt door de samenwerkende partijen bezien welk onderzoek nu en de komende jaren prioriteit heeft. Hiervoor worden door het kabinet middelen beschikbaar gesteld. Gelet op de afspraak in het Klimaatakkoord om ecologische knelpunten bij de realisatie van windenergie op te lossen, span ik mij in om het belang van dit soort onderzoeken ook elders op de agenda te zetten.
Staat u open voor het testen van het verven van turbinebladen van windturbines op meerdere plekken in Nederland? Zo ja, waar en op welke termijn zou dit plaats kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is het mogelijk om windmolens tijdelijk uit te zetten tijdens de vogeltrek? Is hier onderzoek naar gedaan en wat zijn de conclusies hiervan? Wat vindt de sector hiervan?
Gerichte stilstand tijdens de vogeltrek is mogelijk en is reeds voorgeschreven in de natuurvergunningen van de nog te realiseren windparken in de Eemshaven. Er zijn echter meer inzichten in de vogeltrek nodig om stilstand zo doelmatig mogelijk in te zetten. Het voorgenoemde onderzoeksprogramma zal hier ook aan bijdragen. De windsector beaamt dat gerichte stilstand een passende maatregel is. Hierbij gelden wel de voorwaarden dat de stilstand doelmatig is en dat windturbines niet dusdanig vaak stilstaan dat de businesscase van een windproject hierdoor sterk onder druk komt te staan.
Deelt u de mening dat er bij de bouw van windturbineparken voortdurend rekening moet worden gehouden met innovaties die ook de biodiversiteit en natuur ten goede komen? Wilt u dat nader toelichten en ook schetsen in hoeverre u voor het kabinet een actieve taak ziet om er voor te zorgen dat innovaties die een positieve impact hebben op biodiversiteit en natuur (en redelijk kosteneffectief zijn) stapsgewijs in Nederland en op de Noordzee worden ingevoerd?
Het kabinet stimuleert innovatie en financiert daarom onderzoek naar innovatieve toepassingen bij windturbines en naar verbetering van voorspellingen van de vogeltrek. In het eerder genoemde samenwerkingsverband heb ik daarom ook met de windsector afgesproken dat bij elk nieuw project op land en bij het vervangen van bestaande windturbines innovaties worden toegepast die aanvaringsslachtoffers verminderen. Dit onder de voorwaarde dat de innovatie relevant is in dat project, bewezen effectief is en tegen redelijke kosten kan worden uitgevoerd. Bij wind op zee worden in de kavelbesluiten natuursparende en -stimulerende voorzieningen voorgeschreven, bijvoorbeeld bepaalde bestorting waarop zeeleven zich gemakkelijk kan vestigen. Het is gebleken dat het onderwaterleven gebaat is bij de nieuwe habitat rondom windmolens. In het algemeen geldt dat windturbines, op land en op zee, een substantiële bijdrage leveren aan de klimaatdoelstellingen en dit op langere termijn de biodiversiteit en natuur ten goede komt.
Het project 26Lemont, Encrochat en de douane |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven in welke mate er ambtelijke corruptie gevonden is bij de douane in het politie-onderzoek naar Encrochat1
De leden Lodders en Omtzigt vragen in welke mate er ambtelijke corruptie gevonden is bij de douane in het politie-onderzoek naar Encrochat2. Tevens verzoeken zij de vragen hetzij openbaar, hetzij vertrouwelijk beantwoorden vóór maandagavond 21 september 2020 in verband met het algemeen overleg Douane op 22 september 2020 te beantwoorden. Bijgaand treft u de beantwoording aan.
De Douane voert zelf geen onderzoeken uit naar concrete corruptiesignalen. Als er concrete signalen zijn over mogelijke corruptie bij de douane, worden deze onderzocht door de Rijksrecherche en de FIOD. Deze signalen kunnen zowel door de Douane zelf worden aangedragen als door anderen. In het laatste geval hoeft de Douane daar dus geen wetenschap van te hebben.
De Douane heeft een periodiek overleg met deze beide diensten waarin zij wordt geïnformeerd over de voortgang van eventuele corruptie onderzoeken. Als een corruptieonderzoek leidt tot een concrete verdenking, wordt er een opsporingsonderzoek opgestart. Opsporingsonderzoeken worden uitgevoerd onder leiding van het Openbaar Ministerie en vallen daarmee onder de verantwoordelijkheid van de Minister van J&V.
De Douane heeft kennis genomen van de signalen dat er eventueel ook mogelijk douaneambtenaren voorkomen in het Encrochat-onderzoek. In zijn algemeenheid doet het Kabinet geen uitspraken over lopende onderzoeken. Na overleg met de Minister van J&V geldt dat ook voor dit onderzoek.
De Douane vindt het belangrijk dat haar processen steeds tegen het licht worden gehouden om zo het risico op toekomstige integriteitsschendingen te beperken. De Douane is daarom regulier in gesprek met de Politie en de FIOD om inzichten met elkaar te delen over de handelwijzen van criminelen. Deze inzichten kunnen dan direct worden gebruikt om waar mogelijk nieuwe integriteitsmaatregelen te nemen dan wel bestaande maatregelen aan te passen. Vanuit dat perspectief is de Douane met de Politie in gesprek om deze inzichten ook te ontvangen vanuit het Encrochat-onderzoek.
Kunt u deze vraag hetzij openbaar, hetzij vertrouwelijk beantwoorden vóór maandagavond 21 september 2020 in verband met het algemeen overleg Douane op 22 september 2020?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'Testlijnmedewerkers kunnen bij persoonsgegevens, ook als dat niet mag?' |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Testlijnmedewerkers kunnen bij persoonsgegevens, ook als dat niet mag»?1
Laat ik vooropstellen dat ik zorgvuldigheid bij het omgaan met persoonsgegevens van groot belang vind. De privacy van mensen die met de coronatestlijn bellen moet goed gewaarborgd zijn. Uit navraag bij de GGD-GHOR begrijp ik dat callcentermedewerkers, om hun werkzaamheden zorgvuldig en effectief te kunnen uitvoeren, toegang nodig hebben tot de persoonsgegevens van de mensen die bellen. Deze gegevens zijn onder andere nodig om afspraken in te plannen en testuitslagen te melden. Daarnaast moet een callcentermedewerker bijvoorbeeld, voordat hij of zij een uitslag doorbelt, in een dossier kunnen controleren of de uitslag inderdaad negatief is.
De privacy van de betrokkenen is hierbij zoals gezegd goed gewaarborgd en er zijn de nodige checks & balances ingeregeld in de werkprocessen. Zo is er bijvoorbeeld een scherpe controle op de logging. Logging wil zeggen dat de handelingen van medewerkers in de ICT-systemen nauwlettend wordt bijgehouden. Hiermee is precies te zien welke dossiers door welke medewerkers worden ingezien. Daarnaast tekenen alle medewerkers voor ze aan de slag gaan een geheimhoudingsverklaring. Het is goed dat de GGD hier scherp op is en medewerkers hier op wijst, overtredingen opspoort en daar ook consequenties aan verbindt.
Hoe lang speelt dit al? Hoe lang zijn u en de GGD hiervan al op de hoogte?
Zoals gezegd wordt veel waarde gehecht aan zorgvuldigheid bij het omgaan met persoonsgegevens. De GGD-GHOR geeft aan dat de callcentermedewerkers sinds de start van dit traject in hun training uitvoerig worden gewezen op hun privacy-verplichtingen. Door scherpe controle op logging worden overtredingen opgespoord. Indien door callcentermedewerkers moedwillig misbruik wordt gemaakt van de toegang die zij hebben tot persoonsgegevens, worden hier door de GGD de nodige consequenties aan verbonden.
Klopt het dat er niet wordt voldaan aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Nee. Bij het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens hoort ook het voldoen aan de relevante wet- en regelgeving, waaronder de AVG. Iedere organisatie en werkgever in Nederland dient zich hier waar relevant aan te houden. Dat geldt dus ook voor de uitvoerende partijen van de coronatestlijn en diens medewerkers. Daarom zijn de vereisten van de AVG ook bij het callcenter ingevoerd.
Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat het testbeleid zo spoedig mogelijk gaat voldoen aan de AVG? Welke aanvullende maatregelen worden door u, dan wel de GGD, genomen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie mijn antwoord bij vraag 1.
De entertainment- en evenementenbranche |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de entertainment- en evenementenbranche zeer omvangrijk is, beroepsgroepen van (zelfstandig) muzikanten tot licht- en geluidstechnici en tentenbouwers omvat, en derhalve goed is voor honderdduizenden banen en studentenbanen?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat vanwege de sluiting van clubs en discotheken en het stopzetten van festivals, de gehele branche momenteel in zeer zwaar weer verkeert en een gedeelte van de branche permanent dreigt te verdwijnen?
De maatregelen die het kabinet heeft getroffen, hebben grote gevolgen voor verschillende sectoren, waaronder de nachthoreca, clubs, festivals en evenementen. Het kabinet heeft zich de afgelopen periode ingespannen om ervoor te zorgen dat de ondernemingen in deze sectoren door de crisis komen. Hiervoor heeft het kabinet verschillende steunmaatregelen getroffen.
Heeft u enig idee van de culturele en economische consequenties wanneer Nederland de internationale positie in de muziekindustrie kwijt zou raken, doordat de sector vanwege de coronamaatregelen dreigt te verdwijnen?
Bij het treffen van de verschillende maatregelen ter bestrijding van de epidemie wordt de impact op sociaalmaatschappelijk en economisch vlak meegewogen. Door naast de maatregelen ook steun te verlenen aan getroffen sectoren tracht het kabinet de impact van de maatregelen, die voor sommige sectoren aanzienlijk is, zo veel mogelijk op te vangen.
Klopt het dat mensen, werkzaam binnen voornoemde branches, worden gestimuleerd zich om te scholen? Zo ja, waarom is dat het geval?
Eventuele stimulering van omscholing binnen deze sectoren is geen onderdeel van het beleid wat het kabinet voert ter bestrijding van de epidemie. In het algemeen wordt het investeren in persoonlijke ontwikkeling en groei in alle sectoren aangemoedigd, daar dit bijdraagt aan vitale en breed inzetbare professionals.
Vindt u zelf niet dat de schade voor Nederland enorm zou zijn als de entertainmentindustrie blijvend uit Nederland zou verdwijnen?
De entertainmentindustrie levert een belangrijke bijdrage aan Nederland op zowel economisch, als cultureel en creatief vlak. Het kabinetsbeleid is erop gericht om, door middel van flankerend beleid in de vorm van steunmaatregelen, de impact van de maatregelen ter bestrijding van de pandemie zo veel mogelijk te mitigeren en daarmee ook de entertainmentindustrie voor Nederland te behouden.
Hoe waardeert u de financiële schade die voornoemde branches tot op heden hebben geleden en nog zullen lijden?
Het kabinet heeft diverse steunpakketten beschikbaar gesteld om de financiële schade in door de pandemie getroffen sectoren te compenseren.
Bent u op de hoogte van het feit dat men in andere landen, zoals Duitsland en Frankrijk, slimme oplossingen heeft bedacht om festivals en andere evenementen in de buitenlucht wel doorgang te laten vinden, bijvoorbeeld door een scheiding van de festivalbezoekers in aparte segmenten? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Samen met de evenementensector heeft het kabinet een onderzoeksprogramma opgezet om te kijken op welke manieren weer veilig en verantwoord evenementen georganiseerd kunnen worden. Daarmee werd onder meer gekeken naar het onderscheid buiten/binnen, alsook segmentering van bezoekers door middel van aparte vakken, het scheiden van loopstromen, etc.
Bent u bereid, zoals ook in andere Europese landen gebeurt, om in de buitenlucht, evenementen en festivals weer toe te staan, eventueel met aanvullende maatregelen en met inachtneming van het feit dat men ook eigen verantwoording kan nemen door – wanneer men tot de kwetsbare groepen behoort – thuis te blijven? Zo nee, waarom niet?
Het besmettingsrisico op grote ongeplaceerde en actieve evenementen kan, ook met aanvullende maatregelen, groot zijn met alle risico’s van dien, ook voor niet-kwetsbaren. Bij het treffen van specifieke maatregelen, waaronder de maatregelen gericht op evenementen, laat het kabinet zich adviseren door het OMT. Daar de setting per land verschilt, bijvoorbeeld de hoogte en homogeniteit van de vaccinatiegraad, kunnen maatregelen niet één-op-één uit andere landen worden overgenomen.
Bent u op de hoogte van het onderzoek dat Mojo Concerts – de bekendste en grootste concertpromotor van Nederland – zelf heeft laten uitvoeren naar de verspreiding van COVID-19 in de buitenlucht? Zo ja, hoe beoordeelt u dit onderzoek?
Ik ben op de hoogte van het onderzoeksprogramma voor evenementen dat Mojo samen met andere organisatoren van evenementen heeft opgezet. Dit onderzoeksprogramma is, samen met de inzet van andere betrokken ministeries, betrokken bij de uitvoering van de Fieldlab Evenementen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de entertainmentbranche zelfstandig – op eigen kosten – onderzoek heeft moeten laten doen, daar zij niet langer kond wachten op een reactie van het kabinet?
De onderzoekskosten van Fieldlab Evenementen werden bekostigd door het Rijk. De evenementen waarop de praktijktesten plaatsvinden zijn voor rekening van de sector. Het kabinet spreekt zijn waardering uit voor de investeringen die deze sector heeft gedaan om weer veilig en verantwoord open te kunnen.
Vindt u niet dat u op structurele basis in gesprek zou moeten gaan met de entertainment- en evenementenbranche, daar deze branches immers nog steeds de meeste beperkingen ervaren vanwege de coronamaatregelen en er momenteel weinig uitzicht bestaat op versoepeling van de maatregelen binnen deze branches? Zo nee, waarom niet?
De creatieve industrie is een van de door het Ministerie van EZK geïdentificeerde TOP-sectoren. Er is op structurele basis overleg met deze en andere voor Nederland belangrijke sectoren, ook waar het gaat over de maatregelen ter bestrijding van de epidemie.
Bij wie kunnen voornoemde branches terecht om in gesprek te gaan, teneinde tot een structurele en goede oplossing te komen?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11.
Waarom heeft u in eerste instantie aangegeven dat clubs en discotheken per 1 september 2020 weer van start konden gaan en vervolgens tot het allerlaatste moment gewacht, voordat u duidelijkheid gaf? Had dat niet eerder gekund? Zo nee, waarom niet?
In eerste instantie leek de epidemiologische ontwikkeling een opening van clubs en discotheken per 1 september jl. mogelijk te maken. Zoals eerder is gebleken, laat de ontwikkeling van het virus zich moeilijk voorspellen, zeker over een langere periode. De epidemiologische uitgangssituatie is in aanloop naar 1 september verslechterd met gevolg dat het kabinet helaas anders heeft moeten besluiten.
Vindt u niet dat voor clubs en discotheken, de artiesten die daar normaliter optreden en andere ondernemers die financieel afhankelijk zijn van clubs en discotheken, een bijzondere regeling zou moeten worden getroffen, daar binnen deze branche waarschijnlijk de meeste faillissementen zullen gaan plaatsvinden?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Hoe verklaart u de verschillen tussen de regels voor demonstraties met duizenden mensen enerzijds en bijvoorbeeld een festival met evenveel mensen anderzijds?
Het recht op demonstratie is een groot goed en daarom worden daar andere afwegingen gemaakt. Ook voor demonstraties gelden de (basis)maatregelen, waaronder thuisblijven bij klachten en het hanteren van de veilige afstandsnorm van 1,5 meter.
Hoe verklaart u het feit dat na grootschalige samenkomsten, bijvoorbeeld bij de voornoemde demonstraties, een uitbraak van COVID-19 uitbleef?
Het is zeker niet uitgesloten dat ook bij grootschalige demonstraties besmettingen plaatsvinden. Echter, besmettingen zijn niet altijd terug te zien in het bron- en contactonderzoek.
Bent u op de hoogte van het feit dat de tot nu toe aangeboden steunmaatregelen voor de culturele sector niet, of nagenoeg niet, terecht komen bij de entertainment- en evenementenbranche en deze sectoren zich stelselmatig door u genegeerd voelen?
Het kabinet voert gesprekken met alle sectoren, zodat de steunmaatregelen zo goed mogelijk aansluiten op de getroffen sectoren.
Bent u op de hoogte van het zogenaamde «fieldlab programma»? Zo ja, bent u zich ervan bewust dat het succes van dit programma mede afhankelijk is van medewerking van uw ministerie? Indien ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de entertainment- en evenementenbranche nu met voorrang worden geholpen?
Het onderzoeksprogramma Fieldlab en de resultaten hiervan zijn mij bekend. Samen met de evenementensector en de ministeries van VWS, EZK en OCW is dit onderzoeksprogramma ondersteund met nauwe betrokkenheid van het RIVM. Bij de besluitvorming over de maatregelen neemt het kabinet ook de evenementenbranche mee in zijn afwegingen.
Het bericht 'VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren' |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren»?1
Daar was mij veel aan gelegen.
Toen in april de mogelijkheid in beeld kwam dat een Duits laboratorium testen kon gaan uitvoeren voor Nederland, kwam de vraag naar voren aan welke voorwaarden zou moeten worden voldaan. Deze zijn afgeleid uit de wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (wkkgz) die stelt dat goede zorg moet worden gewaarborgd. Dit is op basis van professionele richtlijnen. Daaruit kwam onder andere naar voren dat er een arts-microbioloog verbonden moet zijn aan het lab om de interpretatie van de resultaten in het Nederlands te kunnen verzorgen, uitslagen te communiceren met zorgverleners en beschikbaar te zijn om tekst en uitleg te geven indien een zorgverlener hier om vraagt. Ik wil benadrukken dat deze eisen niet bedoeld waren om partijen te weren van de markt, en het heeft zo ook niet uitgepakt. Inmiddels leveren twee Duitse laboratoria testcapaciteit. De Duitse laboratoria waarmee nu zaken wordt gedaan beschikken overigens over Nederlandse partners waarmee aan deze eis kon worden voldaan.
Kunt u toelichten waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de onnodige eis heeft gesteld dat aan een laboratorium een Nederlandstalige arts-microbioloog verbonden moet zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe deze eis paste in de indamstrategie inzake COVID-19?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoeveel waarde er ten tijde van deze eis (maart, april) werd gehecht aan het opschalen van de testcapaciteit?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u spijt van de keuze om deze eis te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u aangeven of u in april op de hoogte was dat deze eis wellicht in strijd zou zijn met het Europees recht?
Bovendien is uit een rechtszaak met Udiagnostics in augustus gebleken dat er geen beperkingen door VWS zijn gesteld die niet conform de wet zouden zijn. Volgens de wkkgz is goede communicatie tussen de arts en de patiënt een voorwaarde voor het leveren van goede zorg.
Deelt u het oordeel van Follow the Money dat de keuze om U-diagnostics met een taaleis te weren, voornamelijk Nederlandse arts-microbiologen ten goede komt?
Nee dat oordeel deel ik niet. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u toelichten of er meer laboratoria zijn geweerd op soortgelijke gronden?
Er zijn geen laboratoria geweerd op grond van deze eis.
Kunt u aangeven wanneer het omslagpunt was om wel ook Duitse laboratoria in te zetten? Omstreeks welke datum was dit?
In mei en juni zijn er verkennende contacten geweest met Duitse laboratoria. Voor de Stuurgroep Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit (LCT) bleef het een te verkennen optie voor het najaar, zeker zolang de vraag in de maanden mei, juni en juli ver achterbleef bij de vraag. In de tweede helft van augustus, toen duidelijk werd dat dat vraag snel steeg, zijn verdergaande gesprekken gevoerd.
Ziet u een link tussen het huidige tekort aan laboratorium capaciteit en de vertraging in het contracteren van Duitse laboratoria vanwege deze eis?
Er zijn geen laboratoria geweerd op grond van deze eis. Voor de zomer was de vraag naar testen nog de helft lager dan dat er afgenomen kon worden. We konden in NL 30.000 testen per dag aan, en er werden tot half juli maximaal ca. 15.000 testen per dag afgenomen. In de context van dat moment was het dus geen heel waarschijnlijke keuze om deze contracten te sluiten met Duitse laboratoria. Tegelijkertijd, als we deze contracten wel toen waren aangegaan dan hadden we nu waarschijnlijk geen krapte gehad. Daarnaast zijn we nooit heel precies gaan toewerken naar die 30.000 testen per dag, en we hebben dat niet als een maximum gezien. We hebben immers veel verschillende acties in gang gezet om de testcapaciteit te vergroten, waarbij we ook te maken hebben gehad met tegenvallers. Allereerst, als de contracten rondom pooling sneller waren gegaan dan hadden we 25.000 testen extra per dag gehad. Datzelfde geldt voor de levering van materialen, deze kwamen lager uit dan dat we naar streefden, dit had alles te maken met de druk op de wereldmarkt. En hadden we te maken met een groter productieverlies/verlies dan dat we hadden ingeschat. Op het moment dat we half augustus het signaal kregen dat er krapte kwam, zijn we die Duitse laboratoria gaan aanschakelen.
Het nieuws dat loslopende nertsen zijn gesignaleerd |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Oldebroek is ontsnapte nertsen zat, Bertha had er zelfs een in de keuken» en «Best opgeschrikt door loslopende nertsen: «Straks heeft zo'n beest corona»»?1 2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Is u bekend of de betreffende nertsen afkomstig zijn van pelsdierhouderijen en zo nee, bent u bereid om de herkomst te onderzoeken?
De nerts is geen dier dat van nature voorkomt in Nederland. Daarmee is het waarschijnlijk dat deze nertsen afkomstig zijn van een nertsenhouderij. In Oldebroek was de loslopende nerts niet in de nabijheid van een besmet nertsenbedrijf, Oldebroek ligt in Noord Gelderland en niet in het gebied met de besmette bedrijven.
Op welke wijze is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) betrokken bij deze incidenten en wordt er actief op loslopende nertsen gehandhaafd?
De NVWA houdt toezicht op de naleving van de wet Natuurbescherming. Het uitzetten van nertsen is verboden op basis van deze wet. Indien mogelijk wordt de eigenaar de loslopende nerts opgespoord en aangesproken en moet deze de nerts terugvangen. In de praktijk is het vaak zo dat de eigenaar van een nerts niet kan worden opgespoord. In het kader van de kans dat er een met SARS-CoV-2 besmette nerts in de nabijheid van een besmet bedrijf wordt gevonden is in samenwerking met de NVWA een protocol opgesteld. Hierin is opgenomen dat de NVWA in actie komt op het moment dat er loslopende nertsen in de nabijheid van besmette bedrijven worden geconstateerd. Zodra een loslopende nerts wordt geconstateerd is het advies om contact op te nemen met de gemeente. Indien er een besmet en geruimd bedrijf in de buurt is kunnen zij contact opnemen met de NVWA. De NVWA zal vervolgens er voor zorgen dat het dier wordt geëuthanaseerd en getest door Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). Er wordt niet actief naar loslopende nertsen gezocht.
Kunt u zich voorstellen dat omwonenden in Oldebroek en Best zich zorgen maken om deze loslopende nertsen, gezien de overdraagbaarheid van het coronavirus van dier op mens en vice versa. Hoe groot schat u de besmettingsrisico’s in?
Ik kan mij voorstellen dat mensen die geconfronteerd worden met een loslopende nerts zich hier zorgen over maken. Echter de nertsenbedrijven zijn in het algemeen geheel omheind en goed afgesloten, er zijn op een bedrijf vangstokken, vangkooien en handschoenen aanwezig om loslopende nertsen te vangen. De nertsen waar u naar refereert zijn niet gevonden in de nabijheid van besmette bedrijven, dus de kans dat deze nertsen zorgen voor de verspreiding van het SARS-CoV-2 virus is verwaarloosbaar. Ondanks alle maatregelen zijn er toch twee met SARS-CoV-2 besmette nertsen gevonden in de omgeving van Deurne en Egchel. Op dit moment wordt het virus van deze nertsen vergeleken met de virussen die gevonden zijn op de besmette nertsenhouderijen. Gezien de locaties waar deze nertsen zijn gevonden, is het vermoeden dat deze nertsen afkomstig zijn van een besmet bedrijf. De besmettingsrisico’s die er in het algemeen van met SARS-CoV-2 besmette loslopende nertsen uit zal gaan is verwaarloosbaar. Nertsen zijn van nature solitair levend en schuw en loslopende dieren komen niet uit zichzelf in contact met mensen. Alleen de vanger zal met de nerts in contact komen maar dat moment is kort waardoor de transmissiekans zeer klein is. De humane verspreiding van het virus is nog steeds de drijvende kracht achter het stijgend aantal nieuwe besmettingen.
Kunt u inventariseren of er op meer locaties loslopende nertsen zijn gesignaleerd?
Nertsen die ontsnappen gedurende een ruiming worden direct gevangen en geëuthanaseerd. De kans dat een met SARS-CoV-2 ontsnapte nerts het bedrijventerrein verlaat is niet groot, en de kans dat iemand besmet raakt door een ontsnapte nerts is verwaarloosbaar. Verdere inventarisatie van de locaties waar loslopende nertsen zijn gesignaleerd is daarmee niet nodig en zal ik dus niet doen.
Is u bekend wat de oorzaak is van het feit dat op meerdere locaties loslopende nertsen zijn aangetroffen en is u bekend of hierbij sprake is geweest van menselijke fouten of bewuste vrijlating dan wel loslating?
Daar waar dieren worden gehouden is altijd een kans dat een dier ontsnapt. Pelsdierhouders voorzien hun bedrijf van een omheining en spannen zich maximaal in om het ontsnappen van dieren te voorkomen. Ontsnapte dieren leveren bovendien een economische schadepost op, zowel bij een bedrijf dat wordt geruimd als bij een bedrijf in de normale situatie. Het is met de informatie die nu voor handen is niet de verwachting dat deze dieren bewust zijn vrijgelaten.
Wat is uw reactie op het nieuws dat een onderzoeksgroep heeft aangetoond dat maar liefst 68 procent van de geteste personen op nertsenhouderijen besmet is gebleken met het coronavirus en dat het virus daarbij elf keer van stal naar stal is overgeslagen?3 4
Het artikel waarnaar u verwijst geeft aan dat er 66 mensen besmet zouden zijn door nertsen. Dit is echter niet de conclusie die uit het onderzoek kan worden getrokken. Wat met zekerheid is te stellen is dat het virus eenmaal van mens naar nerts is overgegaan en bij twee mensen is infectie van nerts op mens waarschijnlijk. De besmettingsroute van de overige personen die besmet zijn geraakt is niet meer te achterhalen, maar er bestaat ook een mogelijkheid dat het virus is uitgewisseld tussen de medewerkers, zonder een tussenliggende rol voor een nerts. De belangrijkste conclusie die wel uit het onderzoek kan worden getrokken is dat het virus niet in de lucht buiten de nertsenbedrijven is aangetroffen. Daarmee is vastgesteld dat er geen risico is voor omwonenden.
Bent u op grond van deze kennis nog steeds van mening dat het verantwoord is om de nertsensector pas in maart 2021 definitief te beëindigen?
Het voorbereiden van de wetgeving op basis waarvan het houden van nertsen op korte termijn zal worden beëindigd, vindt met spoed plaats. Streven is dat de wet, uiteraard na instemming van beide Kamers der Staten-Generaal, in elk geval voor het nieuwe fokseizoen (dat normaliter in maart begint) in werking kan treden.
Wettelijke beëindiging van de sector in maart 2021 betekent feitelijk dat nertsenhouders voor het eind van dit jaar, wanneer zij gaan pelsen, al moeten besluiten over de wijze waarop zij hun bedrijf zullen saneren.
Ophef over een taalboek van de educatieve uitgeverij Malmberg |
|
Paul van Meenen (D66), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich het antwoord van uw collega van OCW op de vraag vanuit de Kamer over stereotypen in schoolboeken, dat het gezien de vrijheid van onderwijs niet passend is voor de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media de educatieve uitgeverijen op de inhoud van leermiddelen aan te spreken, maar dat het denkbaar is om de maatschappelijke discussie over dit onderwerp te bevorderen en hierin een faciliterende rol te nemen en dat dit ertoe kan leiden dat leermiddelenmakers vaker andere, minder stereotype voorbeelden gaan gebruiken?
Ja.
Welke resultaten heeft de regering inmiddels hierbij geboekt?
Voorop staat dat ik als Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media niet ga over de inhoud van lesmateriaal. Gezien de vrijheid van onderwijs, de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren bepalen scholen en leraren zelf welke leermiddelen zij gebruiken. Bovendien is het niet aan de overheid om de (leer-)boeken die uitgevers maken te controleren. Het is aan de uitgeverijen zelf om oog te blijven hebben voor de inhoud van hun materialen en het is aan de scholen om keuzes te maken bij het aanwenden daarvan. Ik kan u wel melden dat, naar aanleiding van het onderzoek naar stereotypen in Nederlandse schoolboeken van prof. dr. Mesman, uitgeverijen met elkaar in gesprek zijn gegaan en de resultaten van het onderzoek hebben besproken met hun auteurs.
Daarnaast is het belangrijk om aan te geven dat uitgevers van leermiddelen in de praktijk de politiek maatschappelijke discussie (middels Kamervragen of andere uitingen, zoals Twitter) over de inhoud van hun leermiddelen zelfstandig volgen en hun eigen verantwoordelijkheid nemen waar het gaat om verantwoording over of aanpassing van ter discussie gestelde lesstof. Dat uitgevers responsief zijn ten aanzien van dergelijke maatschappelijke signalen blijkt bijvoorbeeld ook uit de wijze waarop de uitgever van het lesboek, waaraan in vraag 3 van deze Kamervragen wordt gerefereerd, is omgegaan met de ophef over ervaren stereotypering hierin. De betreffende uitgever heeft de opgave waarom het ging (uit een lesboek uit 2017 voor groep 6 van het basisonderwijs) in een latere uitgave op eigen initiatief uit de methode verwijderd.
Hoe beoordeelt u in dit licht de ophef over een lesboek voor groep 6 van het basisonderwijs waarbij de begrippen allochtoon en autochtoon aan de kinderen worden uitgelegd door stereotypen aan hen voor te leggen?
Deze vraag wordt tezamen met vraag 4 beantwoord.
Kunt u begrijpen dat veel mensen deze opdracht ervaren als discriminatie, ongeacht wat de leermiddelenmaker bedoelt als het goede antwoord?
Het is te allen tijde belangrijk dat discriminatie en stereotypering worden voorkomen en dat leerlingen de ruimte hebben om te kunnen worden wie zij willen worden, zonder dat zij, bewust of onbewust, worden beperkt door stereotiepe beelden. Scholen en leerkrachten, maar ook leermiddelenmakers zelf, geven zich daar rekenschap van en het is hun verantwoordelijkheid de inhoud dan wel inzet van lesstof te verantwoorden. Het is niet aan mij om te beoordelen of een opdracht als bedoeld in vraag 3 en 4 van deze Kamervragen al dan niet als discriminerend wordt ervaren: het past mij als Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs immers niet om een oordeel te geven over inhoud, toon en gehanteerde didactiek in leermiddelen.
Heeft u de Inspectie van het Onderwijs gevraagd hierop toe te zien? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Inspectie van het Onderwijs niet gevraagd hierop toe te zien. Het past de overheid, gezien de grondwettelijk verankerde vrijheid van het onderwijs en meningsuiting, niet om toe te (laten) zien op de inhoud van leermiddelen, deze te verbieden en/of te toetsen. Het is aan scholen en leerkrachten om het onderwijs zelf in te richten en een eigen afweging te maken ten aanzien van de inzet van leermiddelen. Dat laat onverlet dat vrijheid leidt tot verantwoordelijkheid: scholen zijn aanspreekbaar op gemaakte keuzes ten aanzien van de inzet van leermiddelen. Ouders en leerlingen kunnen kwesties via de vertegenwoordiging in de medezeggenschapsraad bij het schoolbestuur aankaarten. Daarnaast kan een klacht worden ingediend via de daarvoor geldende klachtenregeling. Het (laten) toezien op de inhoud van leermiddelen door de overheid is daarmee niet alleen ongrondwettelijk, maar ook onnodig.
Bent u bereid om de maatschappelijke discussie hierover te faciliteren met als mogelijk gevolg dat ook deze leermiddelenmaker minder ondoordacht stereotype voorbeelden gaat gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Minister van Engelshoven heeft vanuit haar verantwoordelijkheid voor het emancipatiebeleid 14 oktober jl. een digitale conferentie Genderwijs gefaciliteerd over genderstereotypen en gendergelijkheid in het onderwijs. Onderwijsprofessionals zijn hier met elkaar in gesprek gegaan over deze thema’s. Het uitgangspunt blijft daarbij dat scholen en leraren over de inzet van leermiddelen gaan en niet de rijksoverheid. We hopen en vertrouwen erop dat leermiddelenmakers en leraren/scholen steeds het goede gesprek (blijven) voeren over de kwaliteit en het gebruik van leermiddelen.
Coronatestlijn |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Corinne Ellemeet (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medewerkers coronatestlijn kunnen bij persoonsgegevens, ook als dat niet mag»?1
Ja.
Vindt u ook dat mensen die de coronatestlijn bellen, zeker moeten kunnen weten dat hun gegevens zorgvuldig worden behandeld?
Uiteraard moeten mensen zeker kunnen weten dat er zorgvuldig met hun persoonsgegevens wordt omgegaan. Om die reden is er een privacyverklaring opgesteld, zodat mensen weten wat er met hun persoonsgegevens wordt gedaan. Daarnaast is in het proces altijd rekening gehouden hoe met deze persoonsgegevens zorgvuldig moet worden omgegaan, conform de vereisten van de AVG.
Wat vindt u ervan dat persoonlijke gegevens van iedereen die een coronatest laat uitvoeren, toegankelijk zijn voor honderden medewerkers van de coronatestlijn? Klopt het dat dit in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), omdat medewerkers alleen gegevens zouden mogen zien die nodig zijn voor het uitvoeren van hun taak?
Zie antwoord vraag 4 en 5.
Is er een manier waarop de privacy van betrokkenen beter gewaarborgd kan worden? Hoe kan de infrastructuur steviger en veiliger gemaakt worden om misbruik te voorkomen?
Navraag bij de GGD-GHOR levert de volgende informatie op: Om hun werkzaamheden zorgvuldig en effectief te kunnen uitvoeren hebben callcenter- medewerkers toegang nodig tot de persoonsgegevens van de mensen die bellen. Deze gegevens zijn onder andere nodig om afspraken in te plannen en testuitslagen te melden. Daarnaast moet een callcentermedewerker bijvoorbeeld, voordat hij of zij een uitslag doorbelt, in een dossier kunnen controleren of de uitslag inderdaad negatief is. Dit wordt gedaan vanuit zorgvuldigheid. Het komt soms namelijk voor dat een laboratorium een uitslag corrigeert. Een dergelijke check voordat wordt gebeld is dus cruciaal. Omdat niet kan worden voorspeld wie er een bepaalde dag belt voor het maken van een afspraak, moeten alle callcentermedewerkers bij alle dossiers kunnen.
Zorgvuldigheid is bij het omgaan met persoonsgegevens uiteraard van groot belang. De privacy van de betrokkenen is dan ook goed gewaarborgd en er zijn de nodige checks & balances ingeregeld in de werkprocessen. Zo is er bijvoorbeeld een scherpe controle op de logging. Door zorgvuldig te loggen wordt nauwlettend bijgehouden welke dossiers door wie worden ingezien.
Daarnaast tekenen alle medewerkers voor ze aan de slag gaan een geheimhoudingsverklaring. Medewerkers die hun geheimhouding schenden door zonder reden dossiers in te kijken kunnen daardoor worden opgespoord. Het is goed dat de GGD hier scherp op is en medewerkers hier op wijst, overtredingen opspoort en daar ook consequenties aan verbindt.
Wat vindt u ervan dat er gegevens worden gedeeld in whatsapp-groepen? Waarom gebeurt dit? Vindt u ook dat medewerkers van de coronatestlijn beter getraind zouden moeten worden om met (medische) gegevens om te kunnen gaan? Zo ja, gaat u dit faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Na navraag bij de GGD-GHOR begrijp ik dat de callcentermedewerkers uitvoerig worden gewezen op de privacy-verplichtingen. Ze tekenen een geheimhoudingsverklaring voordat ze aan de slag gaan en de training volgen. Hierin staat ook informatie over het gebruik van Sociale Media. Tijdens het on-boardingsprogramma en in de training wordt hierover gesproken. Daar wordt benadrukt dat het maken van afbeeldingen van schermen en het delen hiervan niet is toegestaan. Op verschillende manieren worden medewerkers voorzien van de benodigde informatie en mogelijkheden om vragen te stellen. Iedere medewerker heeft een supervisor waar hij/zij met vragen of knelpunten terecht kan. Ook beschikken de medewerkers over een kennisbank die wekelijks wordt geüpdatet. Daarnaast is er een community-omgeving waar medewerkers digitaal op kunnen inloggen om elkaar vragen te kunnen stellen. Verder zijn er dagstarts opgezet waarbij o.a. updates van werkprocessen worden besproken in teamverband. Als blijkt dat er regels worden overtreden, worden er maatregelen genomen.
Waarom verwijst u voor een reactie naar de GGD, terwijl uw ministerie zelf de coronatestlijn heeft uitbesteed aan callcenterbedrijf Teleperformance?
Het Ministerie van VWS heeft GGD GHOR Nederland de opdracht gegeven een callcenter op te zetten. Daarvoor is door hen gekeken wie de beste partij was om dit te leveren, GGD GHOR Nederland is hiermee de opdrachtgever aan Teleperformance. Ik hecht eraan om te vermelden dat de GGD’en zelf verantwoordelijk zijn en dat GGD-GHOR een samenwerkingsverband is om dergelijke zaken vanuit de verantwoordelijkheid van de GGD’en gezamenlijk te regelen.
Vindt u ook dat de medewerkers achter de coronatestlijn belangrijk werk doen en dat zij daarbij ook goed moeten worden ondersteund? Klopt het dat gewerkte uren niet altijd worden uitbetaald? Wat vindt u daarvan?
Ja ik deel uw mening dat zij belangrijk werk doen. Inmiddels zijn de processen voor de controle op de uren en het disputenproces aangescherpt en er is een bezwaarcommissie ingesteld. De medewerkers worden ondersteund door middel van training, door een Supervisor, via Webinars en via diverse digitale kanalen (kennisbanken en vraagbaak).
Welke afspraken zijn er met Teleperformance gemaakt over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van de medewerkers van de coronatestlijn? Bent u bereid naar aanleiding van deze signalen opnieuw met Teleperformance in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht belang aan een goede naleving van de wet- en regelgeving met betrekking tot arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Iedere werkgever in Nederland dient zich hier aan te houden. Dit geldt dus ook voor Teleperformance. Het is niet aan mij om met individuele bedrijven over de in hun onderneming geldende arbeidsvoorwaarden in gesprek te gaan. Het maken van afspraken over arbeidsvoorwaarden is een zaak van werkgevers en werknemers. De naleving van die afspraken is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Indien sprake is van een algemeen verbindend verklaarde cao en sociale partners vermoeden dat die niet wordt nageleefd, kunnen zij wel op grond van artikel 10 van de wet AVV bij de Inspectie SZW een verzoek indienen om hier onderzoek naar te doen.
Ook wat betreft de arbeidsomstandigheden zijn de werkgever en werknemer gezamenlijk verantwoordelijk. Indien er sprake is van onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden, kan dit worden gemeld bij Inspectie SZW.
Het bericht ‘VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren’ |
|
Maarten Hijink (SP), Lilian Marijnissen (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren»?1
Toen in april de mogelijkheid in beeld kwam dat een Duits laboratorium testen kon gaan uitvoeren voor Nederland, kwam de vraag naar voren aan welke voorwaarden zou moeten worden voldaan. Deze zijn afgeleid uit de wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (wkkgz) die stelt dat goede zorg moet worden gewaarborgd. Dit is op basis van professionele richtlijnen. Daaruit kwam onder andere naar voren dat er een arts-microbioloog verbonden moet zijn aan het lab om de interpretatie van de resultaten in het Nederlands te kunnen verzorgen, uitslagen te communiceren met zorgverleners en beschikbaar te zijn om tekst en uitleg te geven indien een zorgverlener hier om vraagt. Ik wil benadrukken dat deze eisen niet bedoeld was om partijen te weren van de markt, en het heeft zo ook niet uitgepakt. Inmiddels leveren twee Duitse laboratoria testcapaciteit. De Duitse laboratoria waarmee nu zaken wordt gedaan beschikken overigens over Nederlandse partners waarmee aan deze eis kon worden voldaan.
Waarom werden allerlei extra eisen opgeworpen om het Duitse lab te verhinderen te testen op corona, terwijl het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het lab al had goedgekeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u voor de vier criteria die zijn uiteengezet in de brief van het ministerie toelichten wat de redenering voor deze eis is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is thans uw reactie op het verzoek van de advocaten van de directeur van het Duitse lab, die stellen dat «Cliënte [U-Diagnostics, red.] [...] ook via haar Duitse partnerlab de beschikking [heeft] over vele artsen-microbiologen die in het Duits, Engels en soms ook Nederlands uitstekend in staat zijn uitleg te verschaffen. Hierbij verdient opmerking dat het bepaald niet in de rede ligt dat er veel interpretatieproblemen zullen optreden bij de uitslagen van de (immers slechts als positief of negatief uit te leggen) tests»?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat u hiermee in strijd heeft gehandeld met het Europees recht aangezien taaleisen verboden zijn? Wat is uw reactie daarop?
Volgens de wkkgz is goede communicatie tussen de arts en de patiënt een voorwaarde voor het leveren van goede zorg. Zie ook het antwoord op vraag 1 t/m 4.
Erkent u dat de taaleis onevenredig en niet noodzakelijk is, en er daarom ook geen sprake kan zijn van een uitzondering?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat het Duitse lab al eerder werd geconfronteerd met een dergelijke taaleis?
Zie het antwoord op vragen 1 t/m 4.
Van welke partij zijn deze extra eisen afkomstig?
Zie antwoord vraag 7.
Van welke partij is de taaleis afkomstig?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het Duitse lab vooralsnog niet aan de taaleis voldoet, ook al bestaat sinds augustus een overeenkomst met het lab? Klopt het dat het lab dus alsnog niet aan de criteria voldoet? Hoe is dit mogelijk?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan worden gesteld dat een GGD-arts deze taak inmiddels «invult», ook al zijn deze arsen geen arts-microbioloog?
Een arts microbioloog verzorgt de borging van competenties met bevoegdheid tot diagnosticeren van COVID-19 voor laboratoria die niet ISO15189 geaccrediteerd zijn voor een flexibele scope van het werkveld medische microbiologie. Het RIVM heeft aangegeven dat een SARS- CoV-2 qPCR test de interpretatie van een arts microbioloog behoeft vanwege de benodigde kwaliteitsanalyse om de waarde van de resultaten te beoordelen. Ook is het belangrijk dat er heldere communicatie tussen arts en patiënt kan plaatsvinden. De manier waarop de testen momenteel worden uitgevoerd door Duitse laboratoria, de interpretatie van arts microbiologen en de communicatie met de patiënt door de GGD-arts voldoet aan alle kwaliteitseisen.
Welke rol spelen de belangen van arts-microbiologen en de positie van gevestigde ziekenhuislabs in deze situatie?
In de maanden februari en maart was de opschalingsstructuur geactiveerd van het RIVM. Dat zijn 2 referentielabs en 13 opschalingslabs (voornamelijk ziekenhuislaboratoria). Daarbovenop is een toenemend aantal laboratoria gevalideerd, waaronder ook laboratoria die niet aan één ziekenhuis zijn verbonden, zoals eerstelijns laboratoria. Hierdoor stond eind maart een flinke hoeveelheid laboratoria gereed om te gaan testen. Ook heb ik 2 grote veterinaire laboratoria en Sanquin gevraagd zich gereed te stellen als pandemielab. Het lag dus voor de hand om deze laboratoria eerst aan het werk te zetten. En dat bleek ook ruim voldoende: gedurende de maanden april, mei, juni en juli was sprake van overcapaciteit. Er kon toen dus meer getest worden dan daadwerkelijk gebeurde.
De optie van het inschakelen van buitenlandse labs lag vanaf begin van de zomer wel op tafel. Intussen liepen ook acties om de testcapaciteit op te schalen zoals het aansluiten van alle gevalideerde laboratoria op CoronIT, de inzet op gepooled testen, aanbesteding van nieuwe machines met materiaalgaranties, onderhandelingen met grote leveranciers. Toen medio augustus bleek dat de vraag zich sneller ontwikkelde dan de opbouw van capaciteit, ben ik ook overgaan tot het contracteren van buitenlandse laboratoria.
Kunt u uitleggen waarom niet alle mogelijke testcapaciteit direct wordt ingezet waardoor we onnodige risico’s lopen en de grip op het coronavirus dreigen te verliezen?
Zie antwoord vraag 12.
Wat kunt u doen om enerzijds de positie van kleinere ziekenhuislaboratoria te garanderen en anderzijds alle beschikbare capaciteit zoveel mogelijk te benutten?
Ik zet in op herinrichting van het testlandschap. Daar waar snelheid en specifieke expertise noodzakelijk is, maken de GGD’en gebruik van de laboratoria in de regio en/of die aan een ziekenhuis zijn verbonden. Een groot deel van de teststromen in de GGD-teststraten waarbij dit niet het geval is zullen geanalyseerd kunnen worden in laboratoria die hoge volumes aankunnen. Hiertoe zal ik op korte termijn in overleg treden met betrokken partijen.
Kunt u deze vragen, samen met de vragen over het bericht «Hoe «testen, testen, testen» stukliep op een muur van eigenbelang» beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Ja.
De Radar-uitzending ‘Medicijnverspilling: wat is er tegen te doen?’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Radar-uitzending «Medicijnverspilling: wat is er tegen te doen?» Wat is uw oordeel over die uitzending?1
Ja.
Het is goed dat Radar aandacht besteedt aan een relevant onderwerp als verspilling van medicijnen. Radar constateert dat er ruimte voor verbetering is bij het tegengaan van verspilling van geneesmiddelen door bijvoorbeeld te kijken naar mogelijkheden van voorschrijven op maat.
Mijn ambtsvoorganger heeft een toezegging gedaan voor het verzamelen van best practices die verspilling van medicijnen helpen voorkomen. Deze brief doe ik u tegelijk met de beantwoording van deze vragen toekomen.
Is het juist dat het bij medicijnverspilling om honderden miljoenen euro’s per jaar gaat? Kunt u dit nader kwantificeren?
In het onderzoek van de Sint Maartenskliniek samen met het Universitair Medisch Centrum Utrecht2 wordt geconcludeerd dat ongeveer 100 miljoen per jaar aan medicijnen overblijven of worden verspild op patiëntniveau. Daarnaast is de conclusie uit dit onderzoek dat het percentage verspilling ongeveer tussen de 3 en 6% ligt. Er zijn mij geen onderzoeken bekend over de mate van toe- of afname in de afgelopen jaren.
De oorzaken van verspilling zijn divers en liggen binnen de gehele geneesmiddelenketen.
Kunt u aangeven of medicijnverspilling het afgelopen decennium is afgenomen? Zo ja, in welke mate? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het voorbeeld Praluent, waarbij een patiënt vanwege vergoedingsaspecten ook het middel Ezetimibe kreeg voorgeschreven waarvoor ze allergisch is en dit vervolgens «in de kliko» verdween? Zou niet bijvoorbeeld op basis van een hardheidsclausule toch Praluent alleen kunnen worden voorgeschreven? Hoeveel ruimte heeft een zorgverzekeraar hier om medicijnverspilling te voorkomen?
Mensen die cholesterolverlagende medicatie nodig hebben, starten doorgaans met statines. Wanneer deze niet voldoende helpen, kan Ezetimibe aan de behandeling toegevoegd worden. Mensen met een hoog risico op hart- en vaatziekten kunnen bij onvoldoende effect aanvullend nog een PCSK9-remmer zoals Praluent gebruiken.
Praluent wordt alleen vergoed in combinatie met een statine én Ezetemibe, of in combinatie met alléén Ezetemibe, bij mensen die statines niet verdragen. Deze vergoedingsvoorwaarden, opgesteld door het Zorginstituut, zorgen voor een doelmatige inzet en voorkomen dat mensen direct met het dure Praluent starten. Dat bespaart kosten.
De patiënt in de uitzending geeft aan allergisch te zijn voor statines. De vergoedingsvoorwaarden van Praluent voorzien hier al in, dus de apotheek hoeft niet onnodig statines mee te leveren. Een allergie voor Ezetimibe, dat geen statine is, komt in de uitzending niet naar voren. Ik kan niet beoordelen waarom de patiënt in kwestie Ezetimibe niet gebruikt.
Zorgverzekeraars hebben de wettelijke plicht om vergoedingsvoorwaarden na te leven. In brede zin geldt dat als een patiënt niet voor vergoeding in aanmerking komt, hij of zij samen met een arts een aanvraag voor een machtiging kan indienen. Zorgverzekeraars beoordelen dan vervolgens of iemand alsnog in aanmerking komt voor vergoeding. Het is primair aan het Zorginstituut om vergoedingsvoorwaarden aan te passen als deze niet blijken te voldoen in de praktijk.
Wat vindt u van het gegeven dat patiënten die in het ziekenhuis worden opgenomen niet hun eigen medicijnen die ze thuis al kregen mogen blijven gebruiken, omdat men gedwongen wordt medicijnen van de ziekenhuisapotheek te gebruiken? Werkt dit ook niet onnodige verspilling in de hand? Kan een ziekenhuis een patiënt hiertoe verplichten?2
Ik verwijs u hierbij naar de brief met best practices die tegelijk met de beantwoording van deze vragen naar de Kamer wordt gestuurd. In die brief staat het doorgebruiken van thuismedicatie in het ziekenhuis (DGTM) beschreven. DGTM draagt bij aan de medicatieveiligheid en het voorkomen van verspilling van geneesmiddelen. Ik verwacht dat in de toekomst meer ziekenhuizen hiermee aan de slag kunnen, zodat patiënten hun medicatie van thuis kunnen blijven doorgebruiken.
Waarom is het tegengaan van medicijnverspilling vooral gestoeld op zelfregulering?
Ik interpreteer dat deze vraag gaat over de eigen verantwoordelijkheden en mogelijkheden die apothekers en artsen hebben om verspilling tegen te gaan. De reden hiervan is dat is gebleken dat de meeste reductie van verspilling wordt behaald doordat zorgprofessionals met elkaar besluiten om anders te gaan werken om verspilling van geneesmiddelen te helpen verminderen.
Is het juist, zoals de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) stelt, dat er een weeffout in het bekostigingssysteem van de apothekers schuilt waardoor verspilling eerder in de hand wordt gewerkt dan voorkomen?
Voor de openbare farmacie is sprake van een verrichtingensysteem. Apotheken en zorgverzekeraars gebruiken verschillende prestaties om afspraken te maken over de te leveren zorg, bijvoorbeeld over de prijs van het ter hand stellen van een voor de patiënt nieuw geneesmiddel.
Naast dergelijke inkoopafspraken worden aanvullende afspraken gemaakt tussen zorgverzekeraar en apotheek, zoals over de hoeveelheid geneesmiddel die wordt meegegeven, de zogenaamde prescriptieregeling. Deze regeling is een afspraak tussen Koepelorganisaties van patiënten, zorgverzekeraars, apothekers en artsen, waaronder NHG en LHV. Het is gebruikelijk dat als een patiënt start met een nieuw geneesmiddel dit alleen voor een korte periode wordt meegegeven. Als een patiënt een middel vervolgens verdraagt en chronisch gaat gebruiken kan het voor een langere periode meegegeven worden. Deze afspraken worden gemaakt om o.a. verspilling tegen te gaan. Om verspilling te voorkomen is het juist van belang dat dergelijke afspraken aanvullend worden gemaakt en door alle betrokkenen worden nageleefd. Het bekostigingsstelsel is daarin geen belemmering.
Is het juist dat door het verrichtingenstelsel het tegengaan van medicijnverspilling door medicijnen meer op maat en in kleinere hoeveelheden te verstrekken de apotheker meer oplevert, maar de rekening daardoor bij de patiënt dan wel de zorgverzekeraar komt te liggen?
Er spelen verschillende factoren mee in het bepalen van de gepaste hoeveelheid geneesmiddelen die wordt meegegeven aan de patiënt. Daarbij is het in veel gevallen juist wenselijk om geneesmiddelen voor een langere periode mee te geven, zoals bij chronisch gebruik van een geneesmiddel. Het is voorbarig om te zeggen dat binnen het huidige bekostigingssysteem het meegeven van kleinere hoeveelheden van een geneesmiddel direct leidt tot hogere uitgaven voor de patiënt of de verzekeraar. De uitgaven aan geneesmiddelen, ook voor de patiënt, zijn het meest gebaat bij een zo gepast mogelijke uitgifte.
Wat kunt u doen om de weeffouten in het systeem op te lossen? Is de invoering van een abonnementsysteem voor apothekers niet een goede oplossing zodat hij of zij zonder dat de patiënt daar last van heeft zich kan concentreren op het leveren van zorg op maat en het terugdringen van medicijnverspilling?
De bekostiging middels een verrichtingensysteem is een middel. Met als doel de burger te voorzien van goede farmaceutische zorg. Het wijzigen van het bekostigingssysteem naar een systeem op basis van een abonnementstarief is geen garantie voor goede farmaceutische zorg en ook geen garantie in het tegengaan van verspilling. Een dergelijk systeem kan ook verspilling van geneesmiddelen stimuleren.
Zoals in vraag 7 ook benoemd gaat het om het totaalbeeld. Het is zaak om te kijken waar de uitgiftes meer gepast voor de patiënt gemaakt kunnen worden. Dit ligt zowel bij de voorschrijver, die op het recept het volume kan aanpassen naar een kleinere, gepaste hoeveelheid, als bij de apotheker en verzekeraar, om hier goede afspraken over te maken en deze na te leven.
Deelt u de mening dat de apotheker het belang van de patiënt beter voorop kan stellen als dergelijke perverse financiële prikkels geen rol spelen? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid hiervoor bijvoorbeeld pilots op te zetten? Zo neen, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 9. Elk bekostigingssysteem kent zijn eigen financiële prikkels. Ik vind het met name van belang dat zorgverzekeraars en apothekers met elkaar in gesprek zijn over goede farmaceutische zorg en hoe dit te organiseren. Op het moment dat de bekostiging hierin belemmerend werkt, kunnen zij een verzoek indienen bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om de bekostiging daarop aan te passen.
Ziet u de voordelen van het uitzonderen van de terhandstellingskosten van het eigen risico omdat patiënten dan geen belang hebben bij het zoveel mogelijk pillen in één keer inslaan en dit dus verspilling tegen kan gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwacht daar weinig voordeel van. Het eigen risico zou immers wel van toepassing blijven op de verstrekte geneesmiddelen. Mensen die geneesmiddelen gebruiken, gebruiken bovendien vaak ook andere zorg waarop het eigen risico van toepassing is. De meeste van hen zullen het eigen risico dus ook zonder de terhandstellingskosten volmaken. De gevraagde uitzondering levert hen dan ook geen financieel voordeel op.
Ziet u de voordelen van het uitzonderen van het eigen risico en dus het wegnemen van de drempel voor de medicatiereview bij de apotheek om medicijnverspilling tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn op dit moment tien zorgverzekeraars van de 21 die een vrijstelling van het eigen risico geven voor de kosten van medicatiebeoordeling bij chronisch gebruik van receptgeneesmiddelen. Het staat zorgverzekeraars vrij dat te doen. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 11 verwacht ik weinig voordeel van een landelijke uitzondering.
Wilt u in gesprek gaan met de farmaceutische industrie om te komen tot meer verpakkingen op maat om medicijnverspilling tegen te gaan? Kunt u deze wens ook betrekken bij uw wens om farmaceutische industrie terug te halen naar Europa of Nederland?
Het is aan de apothekers en de farmaceutische industrie om ervoor te zorgen dat het aanbod en de vraag naar verschillende verpakkingsgrootten op elkaar afgestemd wordt, waarbij rekening moet worden gehouden met optimaal gebruik door patiënten, maar ook de meest efficiënte wijze van produceren. Er zijn verschillende redenen waarom een medicijn in een bepaalde hoeveelheid wordt geproduceerd. Bijvoorbeeld omdat het middel in meerdere landen gebruikt wordt en het economisch voordeliger is de verpakkingsgrootte aan te passen aan de meest voorkomende gevraagde hoeveelheid. Daarvan afwijken kan tot gevolg hebben dat de medicijnen duurder worden. Andere verpakkingsgrootten zijn ook niet altijd het antwoord in het tegengaan van verspilling. Om het beheer te optimaliseren is het soms beter om minder verschillende verpakkingsgrootten op voorraad te hebben. Wanneer er veel verschillende maten zijn, is er een risico dat bepaalde maten veel minder worden voorgeschreven en verstrekt, vervolgens blijven liggen en op die manier juist verspilling in de hand werken.
Waarom vergoeden zorgverzekeraars sommige medicijnen enkel in combinatie met een ander medicijn, terwijl dat bij sommige patiënten vervolgens ongebruikt blijft omdat ze enkel dat ene medicijn willen? Wat kunt u doen om hier een einde aan te maken?
Dat geneesmiddelen in combinatie met een ander geneesmiddel worden voorgeschreven, kan in sommige gevallen komen doordat aan de vergoeding van sommige geneesmiddelen uit het basispakket voorwaarden zijn gesteld. Dat is geregeld in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Het GVS kent twee lijsten met geneesmiddelen die vergoed worden uit het basispakket. Op bijlage 1A staan geneesmiddelen die onderling vervangbaar zijn, geneesmiddelen met een unieke werking staan op bijlage 1B. Voor geneesmiddelen op beide bijlagen kunnen nadere voorwaarden voor vergoeding worden gesteld op bijlage 2.
Het in de uitzending aangehaalde geneesmiddel heeft nadere voorwaarden op bijlage 2. Voorwaarden worden juist gesteld om het gepast gebruik te bevorderen. Zo wordt onder meer geregeld dat bij een geregistreerde indicatie niet alle patiënten uit de patiëntengroep dit duurdere geneesmiddel verstrekt krijgen, maar alleen een deel van de patiëntengroep omdat zij bijvoorbeeld niet goed reageren op geneesmiddelen die eerder in het behandeltraject worden voorgeschreven.
Als voorschrijvers de voorwaarden van bijlage 2-geneesmiddelen niet hanteren, kan het lijken dat patiënten onnodig geneesmiddelen meegeleverd krijgen. De voorwaarden op bijlage 2 zijn er niet voor niets. Deze worden gesteld om een doelmatige en gepaste inzet te bevorderen en daarmee de kosten te beheersen.
Het artikel 'Strengere controle coronaregels in het OV' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Strengere controle coronaregels in het OV»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe verhoudt het doel van de nieuwe campagne van OV-NL, namelijk het doen toenemen van de bezettingsgraad van het openbaar vervoer tot 80%, zich tot de aanbeveling van de overheid om zoveel mogelijk thuis te werken als het kan (wat overigens ook genoemd wordt in het geactualiseerde OV-protocol)?2 3
In de periode tussen de door uw Kamer gestelde vragen en de beantwoording hebben zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan. Zoals u wellicht hebt vernomen is de gehele campagne van OV-NL op 25 september jl. door de sector tijdelijk stilgelegd4. Met de oplopende besmettingsaantallen is door de sectorpartijen geconstateerd dat een oproep tot reizen (in welke vorm dan ook) nu niet gepast is. Ook is uw Kamer op 28 september geïnformeerd5 over nieuwe landelijke maatregelen die nodig zijn om de verspreiding van het virus te voorkomen. Onderdeel hiervan is een oproep aan mensen om reisbewegingen zoveel mogelijk te beperken.
De campagne riep mensen overigens niet op méér te gaan reizen of minder thuis te werken, maar om bij reizen die zij moeten of willen maken weer vaker voor het OV te kiezen. Het mijden van te grote drukte blijft daarbij een belangrijk uitgangspunt. De campagne sluit aan op het besluit van het kabinet dat vanaf 1 juli in principe alle zitplaatsen en aangewezen staanplaatsen in bus, trein, tram, metro en waddenveren weer beschikbaar zijn. Er zijn afspraken gemaakt en maatregelen getroffen om verantwoord met het OV te kunnen reizen, onder meer vastgelegd in het OV protocol «Verantwoord blijven reizen in het openbaar vervoer». De doelstelling was overigens niet een bezettingsgraad van 80% van de OV-voertuigen, maar om 80% van het aantal reizigers te vervoeren dat vóór corona met het OV reisden. Het voorkomen van drukte, goede spreiding over de dag en het dragen van een niet-medisch mondkapje bleven daarbij de uitgangspunten.
Hoe verhoudt het genoemde doel zich tot het streven van de overheid de verspreiding van het coronavirus zoveel mogelijk in te dammen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het genoemde doel zich tot het streven van de overheid om, waar mogelijk, samenscholingen en mensenmassa’s te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het genoemde doel van een toename tot 80% ook het doel van de regering?
Het streefgetal van de sector is bekend bij de regering. Het is een streven dat is afgestemd met de decentrale overheden en het ministerie (opdrachtgevers van de ov-bedrijven) in het NOVB (nationaal OV-beraad). Het uiteindelijke gezamenlijke doel is de verspreiding van het virus zoveel mogelijk te voorkomen en verantwoord reizen mogelijk te maken binnen de huidige adviezen van het kabinet, waarbij spreiding over de dag en het mijden van de spits belangrijk blijft.
Wat betekent een bezettingsgraad van 80% voor de door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) genoemde risicogroepen, zoals 70-plussers?
De adviezen van het RIVM voor kwetsbare groepen zijn ongewijzigd en blijven van toepassing. Met het maatregelenpakket van 28 september jl. is de oproep aan alle mensen om reisbewegingen zoveel mogelijk te beperken.
Is een bezettingsgraad van 80% haalbaar als mensen zoveel mogelijk thuiswerken?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 betrof het streven niet een bezettingsgraad van 80% in het OV, maar was de ambitie om weer 80% van het aantal reizigers van vóór corona te vervoeren. Met de oproep van 28 september om weer zoveel mogelijk thuis te werken en zoveel mogelijk de reisbewegingen te beperken, is de doelstelling van 80% van het aantal reizigers van voor Corona op dit moment niet reëel en wenselijk. Daarom is de campagne op 25 september jl. stilgelegd.
Draagt de overheid bij aan de genoemde campagne?
De campagne van de sector bestaat uit twee lagen. De eerste betreft de laag die inspeelt op het gevoel van reiziger en door tv-commercials te laten zien dat het verantwoord is om te reizen met het OV. De tweede laag bestaat uit de voorlichtende boodschap: reizigers werden door online filmpjes en banners gewezen op de maatregelen die zij zelf konden nemen (houd waar mogelijk zoveel mogelijk afstand, zet altijd een mondkapje op, en vermijd drukte) en die de sector nam (bijvoorbeeld het extra schoonmaken van voertuigen). Het Ministerie van IenW draagt financieel bij aan de tweede, informatieve laag om reizigers er op te wijzen hoe verantwoord reizen mogelijk is en welke regels gelden voor het gebruik maken van het OV.
Is bij een bezetting van 80% de verplichting van het dragen van een mondkapje (samen met maatregelen als geen handen schudden en hoesten in de elleboog) het risico om corona op te lopen of verspreiden voldoende beperkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is belangrijk dat er voldoende spreiding van het aantal reizigers over de dag plaatsvindt en dat de maatregelen (zoals het dragen van een niet-medisch mondkapje) goed worden nageleefd. Hiervoor zijn afspraken gemaakt met onderwijsinstellingen en werkgevers over spreiding. Daarnaast is in het OV-protocol afgesproken hoe op een veilige en verantwoorde manier met het OV gereisd kan worden.
Bij de beantwoording van vraag 1 heb ik een aantal recente ontwikkelingen geschetst. Door de oplopende aantallen besmettingen is besloten de gehele campagne op 25 september tijdelijk stil te leggen omdat die boodschap niet paste bij de oplopende besmettingsaantallen. Vervolgens heeft het kabinet op 28 september besloten tot een aanvullend pakket maatregelen, waaronder de oproep de reisbewegingen te beperken.
Is het bij een streven naar 80% bezettingsgraad denkbaar om toch een reserveringssysteem te ontwikkelen terwijl ook nog steeds wordt verzocht om zo veel mogelijk gespreid te reizen?
Vervoerders monitoren de bezettingsgraad en nemen waar nodig maatregelen. Een reserveringssysteem is geen onderdeel van deze maatregelen. Net als alle vervoerders vind ik het belangrijk dat het openbaar vervoer goed toegankelijk is, ook voor bijvoorbeeld mensen met een beperking of zonder mobiele telefoon.
Wel experimenteert NS met een (vrijwillige) aanmeldservice, een instrument waarin samen met reizigers drukte kan worden voorkomen. Reizigers kunnen namelijk van te voren zien hoe druk een trein wordt waardoor zij de keuze hebben om een trein eerder of later te nemen als drukte verwacht wordt. NS heeft mij laten weten te onderzoeken of deze (vrijwillige) aanmeldservice nog meer onder de aandacht gebracht kan worden bij reizigers, waardoor op een klantvriendelijke manier gezamenlijk drukte kan worden voorkomen zonder negatieve impact op de toegankelijkheid van het openbaar vervoer.
Welke inspanningen worden verricht om de ventilatie in het openbaar vervoer te verbeteren?
Er zijn mij geen signalen bekend waaruit blijkt dat de ventilatie in het openbaar vervoer niet voldoet. Indien blijkt dat de ventilatie niet voldoet en er niet verantwoord gereisd kan worden, worden deze voertuigen niet ingezet. Zoals bijvoorbeeld bij de buurtbus gedaan is, waarbij dan door de betrokken partijen wordt gezocht naar alternatieven en oplossingen6. Of er worden andere maatregelen genomen, zoals bijvoorbeeld het achter in de bus instappen en plaatsen van cabineschermen bij chauffeurs.
De Nederlandse stilte ten aanzien van het historische vredesakkoord in het Midden-Oosten |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het vredesakkoord dat Israël, de Verenigde Arabische Emiraten en Bahrein vandaag in Washington D.C. sluiten? Deelt u de mening dat dit een historische gebeurtenis is, vergelijkbaar met de vredesakkoorden met Egypte (1977) en Jordanië (1994)?
Het zijn historische akkoorden, die het kabinet verwelkomt. Na de Oslo-akkoorden tussen Israël en de PLO, waarmee de PLO Israël erkende, en de vredesverdragen tussen Israël en Egypte en tussen Israël en Jordanië, waarmee formeel een einde kwam aan de vijandigheden tussen die landen, zijn er met deze akkoorden twee Arabische landen bij gekomen die hebben verklaard formele betrekkingen aan te willen gaan met Israël. Dit verbreedt de erkenning van Israël in de Arabische regio, en draagt bij aan de regionale stabiliteit en welvaart.
Ik heb de ministers van Buitenlandse Zaken van Israël en de Verenigde Arabische Emiraten gefeliciteerd, en de ondertekening van de beide akkoorden op 16 september verwelkomd. De EU heeft beide akkoorden verwelkomd met gezamenlijke verklaringen op 15 augustus1 en 12 september.2
Deelt u de mening dat deze vredesakkoorden de stabiliteit in het Midden-Oosten verbeteren en dat een dergelijke verbetering in de «ring van instabiliteit» rondom Europa ook Nederland ten goede komt?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u de rol van de Amerikaanse president in de totstandkoming van deze succesvolle vredesonderhandelingen?
Deze akkoorden zijn een belangrijk diplomatiek succes voor de VS, wiens betrokkenheid van groot belang is geweest. Deze normaliseringsakkoorden volgen op eerdere toenadering en samenwerking achter de schermen tussen Israël, de Verenigde Arabische Emiraten en Bahrein, op initiatief van de betrokken landen zelf en met steun van de opeenvolgende Amerikaanse regeringen. Dit was onder meer het gevolg van gedeelde zorgen over de rol van Iran, maar ook omdat de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein en Israël voordeel zagen bij samenwerking op andere terreinen.
De huidige Amerikaanse regering heeft toenadering tussen Israël en Arabische landen een belangrijk onderdeelgemaakt van diens inzet voor het Midden-Oosten, zoals bijvoorbeeld bleek uit de aanwezigheid van een Israëlische delegatie bij de bijeenkomst in Manama waarbij de VS het economisch deel van diens vredesplan presenteerde. Dit gold ook voor de bijeenkomsten van het Warschau-proces, het initiatief van de Verenigde Staten om samenwerking in het Midden-Oosten op onder meer terrorismebestrijding veiligheid, energiezekerheid te bevorderen, waaraan onder meer Nederland, de EU, de VS, Israël, Saudi Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Bahrein deelnemen.
De Verenigde Arabische Emiraten hebben gezegd het besluit tot aangaan van diplomatieke betrekkingen juist nu gezet te hebben om Israël te weerhouden van het uitvoeren van eenzijdige annexatie van delen van de Westelijke Jordaanoever. Het idee van annexatie kwam prominent naar voren in de afgelopen Israëlische verkiezingen, mede door de presentatie van de Amerikaanse plannen voor het Midden-Oosten vredesproces begin dit jaar. Nadat Israël en de Verenigde Arabische Emiraten hun akkoord bekend maakten, heeft Bahrein aangegeven ook diplomatieke relaties met Israël aan te willen gaan.
Waarom denkt u dat deze Amerikaanse president in staat is geweest dit vredesakkoord te bereiken, terwijl vorige presidenten dat kennelijk niet waren?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u lessen die Nederland hieruit kan trekken voor het buitenlands beleid?
De akkoorden tonen het belang van het aangaan en waar mogelijk verdiepen van de dialoog met andere landen om te onderzoeken waar gedeelde belangen liggen, ook al is er op sommige terreinen sprake van verschil van inzicht. Nederland is daarom ook voorstander van het benutten van alle instrumenten die de EU heeft om de dialoog met Israël en de Palestijnse Autoriteit te voeren, inclusief het organiseren van een Associatie Raad met Israël. Het organiseren van een Associatie Raad biedt de mogelijkheid om de samenwerking tussen de EU en Israël, binnen de grenzen van 1967, te versterken. Het biedt ook de kans om over zaken te spreken waar we het niet noodzakelijkerwijs eens zijn, zoals bijvoorbeeld het nederzettingenbeleid.
Waarom is er geen Nederlandse afgevaardigde bij de vredesceremonie die vandaag in Washington D.C. plaatsvindt, terwijl de Hongaarse Minister van Buitenlandse Zaken Szijjártó wel aanwezig is? Welk signaal geeft het kabinet hiermee af met betrekking tot de waarde die Nederland hecht aan de verbetering van de stabiliteit in het Midden-Oosten?
De Verenigde Staten bepaalden het uitnodigingsbeleid, waarbij een dwarsdoorsnede van de EU-lidstaten was uitgenodigd, waarvan alleen Hongarije op ministerieel niveau. De andere uitgenodigde EU lidstaten waren Duitsland, Frankrijk, Italië, Denemarken, Ierland, Griekenland, Oostenrijk, Polen, Zweden, Bulgarije en Slovenië.
Waarom koos dit kabinet ervoor om de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking – met hoofddoek – als plaatsvervangend Minister van Buitenlandse Zaken op audiëntie bij de president van de Islamitische Republiek Iran te laten komen, een regime dat vreedzame demonstranten als Navid Afkari executeert? Is het in dat licht niet vreemd dat de Minister van Buitenlandse Zaken wél acte de présence geeft in een land dat het Westen vijandig gezind is, maar verzuimt af te reizen naar de ceremonie van een succesvol vredesakkoord, gesloten onder leiding van onze bondgenoot de Verenigde Staten? Hoe beoordeelt u deze discrepantie?
Minister Kaag reisde in februari 2018 af naar Iran, Oman en Saudi-Arabië als Minister van Buitenlandse Zaken, ter uitvoering van afspraken die onder Minister Zijlstra gemaakt waren, gericht op het onderhouden van de bilaterale diplomatieke verhoudingen en regionale veiligheid. Het kabinet is van mening dat het beter is in gesprek te blijven, ook met partijen waarmee het niet op alle vlakken eens is.
Het bericht ‘#meerdaneenapplaus voor de kraamzorg’. |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het meegestuurde bericht «#meerdaneenapplaus voor de kraamzorg»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Deelt u de mening dat de anderhalve meter afstand in de kraamzorg niet te waarborgen is én het zeker niet gaat om zorg die uit te stellen is?
Binnen de kraamzorg is het advies van de koepelorganisatie BO geboortezorg aan de kraamverzorgenden om, waar mogelijk, de anderhalve meter afstand in acht te nemen, en dit ook te communiceren met en te benadrukken bij het kraamgezin. Ik ben van mening dat de 1,5 meter afstand houden in sommige situaties niet mogelijk is, zoals bijvoorbeeld bij de persoonlijke verzorging van de kraamvrouw, de pasgeborene en hulp bij de borstvoeding. Het is daarom van groot belang dat vooraf goed geïnventariseerd wordt of er in het kraamgezin een (verdenking op) Covid-19 besmetting is.
Zorg uitstellen is in de kraamzorg niet aan de orde aangezien het om noodzakelijke zorg gaat.
Bent u het eens met de stelling dat de kraamverzorgende tijdens de coronacrisis juist meer taken toegewezen kreeg dan normaal?
De kraamverzorgende heeft, zeker in de eerste maanden van de Corona pandemie veel taken en verantwoordelijkheden toebedeeld gekregen omdat verloskundigen toen minder op huisbezoek kwamen. Kortom: taken waren anders ingericht. Indien er sprake was en is van een Covid-19 besmetting kunnen minder uren directe zorg ingezet worden en wordt in plaats daarvan gebruik gemaakt van zorg op afstand. Tevens geldt bij een (verdenking op) covid-19 besmetting een aangepaste werkinstructie. Hiervoor heeft het Kenniscentrum Kraamzorg (KCKZ) een richtlijn opgesteld.
Bij een gezin zonder verdenking op Covid-19 is het takenpakket ongewijzigd, maar worden met name de hygiënemaatregelen extra benadrukt.
Wat is uw reactie op de opmerking dat veel kraamverzorgenden nog steeds niet werken met de juiste mondkapjes?
Het is belangrijk dat zorgmedewerkers werken met de juiste beschermingsmiddelen. De kraamzorg sector volgt daarin het advies van het RIVM. Voor de zorgverleners buiten het ziekenhuis en ook voor de kraamzorg gelden de uitgangspunten van het RIVM voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) buiten het ziekenhuis, welke te raadplegen zijn via https://lci.rivm.nl/covid-19/PBMbuitenziekenhuis.
Dat betekent bij een kraamgezin met (verdenking op) Covid-19 ter bescherming van de medewerker de volgende PBM moeten worden gebruikt: een spatwaterdicht chirurgisch mondneusmasker type IIR, bril, schort en wegwerphandschoenen. In het PBM-verdeelmodel is tevens de volgende passage opgenomen: «De bevalling door de verloskundige wordt ondersteund door een kraamverzorgende. Als sprake is van een COVID-besmetting is het gebruik van PBM door de kraamverzorgende wenselijk bij de bevalling, de controles van de kraamvrouw en de ondersteuning bij de borstvoeding.»
De afweging wat gebruikt moet worden in het betreffende gezin is aan de kraamverzorgende zelf en indien wenselijk kan een persoonlijke professionele afweging worden gemaakt, bijvoorbeeld als een kraamverzorgende meer PBM wil gebruiken. Tevens is het mogelijk dat een kraamgezin de kraamverzorgende verzoekt PBM te gebruiken ookal is dat volgens de richtlijn niet noodzakelijk, hierin maakt de kraamverzorgende een afweging.
Werkgevers zijn aan zet om de juiste materialen te verstrekken aan hun medewerkers.
Bent u van mening dat kraamzorgmedewerkers ook meer dan een applaus verdienen? Zo ja, op welke wijze zult u zich inzetten voor betere arbeidsvoorwaarden?
Voorop staat dat alle zorgprofessionals belangrijk werk doen. Dat geldt ook voor kraamzorgmedewerkers. Het Ministerie van VWS zorgt met de «Overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling» (OVA) ervoor dat het salaris van zorgprofessionals kan meegroeien conform de loonontwikkelingen in de markt. Het is vervolgens aan de sociale partners hierover afspraken te maken in de CAO van de kraamzorgsector. Het vraagstuk voor salarisontwikkeling in de kraamzorg was voor de betrokken partijen ook verbonden aan de vraag over de financiële situatie in de kraamzorg en de hoogte van de nieuwe tarieven voor kraamzorg. De NZa heeft deze inmiddels per 2021 omhoog bijgesteld. Voor de sociale partners was dit de aanleiding om de gesprekken over een nieuwe cao te hervatten.
Hebben kraamverzorgenden recht op de bonus van 1.000 euro in 2020 en van 500 euro in 2021? Zo neen, waarom niet?
De bonus is bedoeld voor de zorgprofessional die in de periode van 1 maart tot 1 september 2020 een uitzonderlijke prestatie heeft geleverd tijdens de COVID-19 uitbraak door middel van inzet voor patiënten en cliënten met COVID-19, en/of heeft bijgedragen aan de strijd tegen COVID-19 en niet meer dan tweemaal modaal verdienen bij voltijds inzet.
Uitgangspunt bij de beoordeling of er sprake is van een uitzonderlijke prestatie, is de inzet die de zorgprofessional heeft geleverd.
Niet ter beoordeling is de vraag of een zorgprofessional risico heeft gelopen om besmet te raken met COVID-19. Het is aan de zorgaanbieder om te beoordelen of de zorgprofessional in aanmerking komt voor de bonus.
Om de zorgaanbieder te helpen bij de beoordeling van de vraag welke zorgprofessionals in aanmerking komen voor de bonus is door het Ministerie van VWS een handreiking voor zorgaanbieders beschikbaar gesteld. De handreiking is te raadplegen op de website van de rijksoverheid als ook op de website van DUS-I (zijnde uitvoerder van de subsidieregeling)2.
Het Ministerie van VWS acht het niet aannemelijk dat de zorgprofessionals in de kraamzorg een op een vallen onder de afbakeningscriteria zoals gesteld in de handreiking. De beoordeling van de vraag of er sprake is van een uitzonderlijke prestatie is echter aan de zorgaanbieder. Als de zorgaanbieder van mening is dat de zorgprofessional werkzaam in deze deelsector wel valt onder het afbakeningscriterium en dus een bonus verdient, dan kan van de lijst worden afgeweken en kan de zorgaanbieder de zorgprofessional een bonus toe kennen.
Het bericht ‘Demonstratie tegen omstreden pedo-partij' |
|
Tobias van Gent (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Demonstratie tegen omstreden pedo-partij» en de petitie «Stop de PVND» welke al door een half miljoen Nederlanders is getekend?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de Partij voor Naastenliefde, Vrijheid en Diversiteit (PNVD) feitelijk een verwerpelijke en kwaadaardige doorstart is van de vereniging Martijn welke door de Hoge Raad is verboden in 2014 en welke in strijd is met het belang van het kind?
Het Openbaar Ministerie (OM) doet onderzoek. Over lopende onderzoeken worden geen mededelingen gedaan.
In hoeverre komen de werkzaamheden van PNVD en Martijn wel en niet overeen en hoe verhoudt dit zich tot artikel 140 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het eventueel door de Nederlandse Staat toestaan van de PVND welke seks door volwassenen met kinderen wil legaliseren zich tot artikel 3 lid 1 jo. artikel 19 van het door Nederland in 1995 geratificeerde Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), dat voorschrijft dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het kind de eerste overweging dienen te vormen?2
Op grond van artikel 3, eerste lid IVRK dienen bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging te zijn. Artikel 19 IVRK betreft het recht van het kind om beschermd te worden tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik. Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen 2, 3 en 5 doet het OM onderzoek, waarbij geldende wet- en regelgeving uiteraard betrokken wordt. Op de uitkomst van dat onderzoek kan niet worden vooruitgelopen.
Is het correct dat de oprichting van de PVND in gang is gezet door personen die opgepakt zijn voor het bezit van kinderporno?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt het kabinet de opvatting dat veroordeelde overtuigingsdaders zoals terroristen en zedendelinquenten welke niet alleen uit drift maar tevens uit overtuiging handelen vaker uit het passief kiesrecht gezet kunnen en mogen worden?
Als algemeen criterium geldt dat ontzetting uit het kiesrecht (de wet kent geen onderscheid tussen ontzetting uit het actief of het passief kiesrecht) alleen mogelijk dient te zijn ten aanzien van strafbare gedragingen die naar hun wettelijke omschrijving een ernstige aantasting van de grondslagen van het staatsbestel betekenen.3 Hier moet bijvoorbeeld gedacht worden aan misdrijven tegen de veiligheid van de staat, zoals terroristische misdrijven (zie onder meer de artikelen 304c en 354b Sr) en bepaalde ambtsmisdrijven. Ontzetting uit het kiesrecht is een vergaande maatregel die raakt aan fundamentele waarden in onze democratie. Een maatregel die «ultimum remedium» is. Ontzetting uit het kiesrecht kan daarom uitsluitend door de rechter, als bijkomende straf, worden opgelegd bij een veroordeling tot een gevangenisstaf van ten minste een jaar en alleen bij de in de wet bepaalde gevallen. Uit art. 251 Sr volgt dat ontzetting uit het kiesrecht niet mogelijk is in geval van veroordeling voor een zedenmisdrijf.
Dit laat onverlet dat ik sterk inzet op de aanpak van online seksueel kindermisbruik. Om die reden informeer ik uw Kamer regelmatig over mijn hernieuwde aanpak van online seksueel kindermisbruik. Deze aanpak bestaat zowel uit een strafrechtelijke en preventieve aanpak als wel publiek-private samenwerking, waarbij gezamenlijk gewerkt wordt aan een schoon internet zonder kinderpornografische content.4
Hoe vaak heeft het Openbaar Ministerie (OM) in de periode 2015 t/m 2020 ontzetting uit het passief kiesrecht voor deze overtuigingsdaders geëist en in hoeveel van deze gevallen gaat de rechter hier in mee?
Het OM houdt geen registratie bij van de eis tot ontzetting uit het kiesrecht.
Hoe is ontzetting uit het passief kiesrecht verankerd in richtlijnen van het OM en is de Minister van Justitie en Veiligheid bereid hierover in gesprek te treden met het College van procureurs-generaal met als doel dat het OM bij overtuigingsdaders vaker eist dat zij uit hun kiesrecht worden ontzet?
Zoals hierboven aangegeven kan ontzetting uit het kiesrecht uitsluitend als bijkomende straf door de rechter opgelegd worden. Deze bijkomende straf is niet opgenomen in de strafvorderingsrichtlijnen van het OM. Deze richtlijnen zien met name op de hoofdstraffen. De ontzetting uit het kiesrecht is bovendien een uitzonderlijke bijkomende straf die zeer casuïstisch van aard is.
Hoeveel Nederlanders zijn op 1 september 2020 ontzet uit hun passief kiesrecht?
Uitsluiting van het kiesrecht wordt geregistreerd in de Basisregistratie personen (BRP). Het is niet mogelijk om in de BRP een telling uit te voeren van het aantal personen dat op een bepaalde datum in het verleden was uitgesloten van het kiesrecht. Op 29 september 2020 zijn 10 personen met de Nederlandse nationaliteit (of daarmee gelijkgesteld) die in Nederland woonachtig zijn volgens de BRP uitgesloten van het kiesrecht.
Wie controleert feitelijk na een verkiezing van een gemeenteraad of de Tweede Kamer of degenen die zijn gekozen niet zijn ontzet uit hun kiesrecht, en kunt u dit antwoord toelichten?
Een nieuwgekozen lid van een vertegenwoordigend orgaan moet een gewaarmerkt uittreksel uit de Basisregistratie personen overleggen aan het vertegenwoordigend orgaan (art. V 3 van de Kieswet), waaruit zou moeten blijken of betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor zijn benoeming. Een van die voorwaarden is dat betrokkene niet mag zijn uitgesloten van het kiesrecht.5 Overigens is gebleken dat het uittreksel niet standaard informatie bevat over uitsluiting van het kiesrecht. Uw Kamer heeft thans een wetsvoorstel in behandeling dat uitsluiting van het kiesrecht expliciet toevoegt aan de criteria waarover het uittreksel informatie moet bevatten.6
Is het kabinet bereid in gesprek te gaan over de wenselijkheid van het toestaan van de PVND met het Kinderrechtencomité dat toeziet op de naleving van het IVRK en met de leden van het Kinderrechtencollectief, en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 4.
Kan de PVND onder de nieuwe wet politieke partijen verboden worden en op welke termijn wordt dit wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer?
Binnen de huidige wet- en regelgeving vallen politieke partijen onder de algemene regeling voor het verbieden van rechtspersonen (artikel 2:20 BW). De afzonderlijke regeling in het voorstel voor een Wet op de politieke partijen (Wpp) zal meer toegesneden zijn op de specifieke positie van politieke partijen. De Wpp is momenteel nog in voorbereiding en het streven is om het wetsvoorstel eind dit jaar in consultatie te brengen. Precieze uitwerking van deze regeling luistert zeer nauw, maar het ligt voor de hand dat partijverboden slechts kunnen worden opgelegd als «ultimum remedium» indien sprake is van een concrete en reële bedreiging voor de democratische rechtsstaat. Of dit het geval is dient door de rechter te worden bepaald.
Kunt u deze vragen een voor een en voorafgaand aan het algemeen overleg Zeden beantwoorden?
Het algemeen overleg Zeden van 6 oktober jl. is omgezet naar een schriftelijk overleg. Op 5 november 2020 is de beantwoording hiervan verzonden aan uw Kamer. Het is niet gelukt om de onderhavige vragen te beantwoorden voorafgaand aan het schriftelijk overleg. Wel heb ik in mijn beantwoording van het schriftelijk overleg verwezen naar de onderhavige beantwoording.
De berichten ‘Slachthuis mocht open blijven ondanks veel coronabesmettingen’ en ‘Dit is waarom slachthuis Vion open mocht blijven ondanks de vele coronabesmettingen’ |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Slachthuis mocht open blijven ondanks veel coronabesmettingen» en «Dit is waarom slachthuis Vion open mocht blijven ondanks de vele coronabesmettingen»?1, 2
Ja, ik heb de berichten gezien.
Hoe beoo rdeelt u dat slachterij van Rooi Meat in Helmond na de verplichte coronasluiting veel meer mensen liet werken dan afgesproken, namelijk 500 in plaats van 300?
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Wassenberg3, is Van Rooi Meat na de sluiting weer gefaseerd opgestart met klachtenvrije en negatief geteste medewerkers. Aan de herstart van de werkzaamheden is een test met een testgroep van aanvankelijk 300 personen op verschillende afdelingen vooraf gegaan, in de dagen erna oplopend in omvang. De snelheid van de fasering in deze opstart was afhankelijk van de beschikbaarheid van (commerciële) testcapaciteit en de beoordeling van deze testresultaten door de GGD. De beschikbaarheid van (commerciële) testcapaciteit was ruimer voorhanden dan vooraf ingeschat. De te nemen maatregelen, zowel materieel als procedureel, waren goed en deskundig uitgevoerd.
Het daadwerkelijk starten van het volledige productieproces was afhankelijk van de testresultaten, van ziektebeelden (informatie van bedrijfsartsen) en de te nemen maatregelen door het bedrijf. Hiervoor is in de casus Van Rooi Meat ingestoken op een integrale aanpak van de gezondheidsproblemen; in het bedrijf is vooraf alles op orde gebracht, maar ook het reizen en wonen van de medewerkers moet volgens afspraak uitgevoerd worden.
De voorzitter van de veiligheidsregio heeft een afweging gemaakt en besloten het bedrijf een waarschuwing te geven en geen sanctie op te leggen voor het feit dat er vooraf geen melding is gemaakt van het daadwerkelijk bij de controle aanwezige aantal personen. Aan de overige afspraken werd wel voldaan en de situatie werd als voldoende veilig en verantwoord geacht.
Klopt het dat de veiligheidsregio hiervan af wist, maar geen actie heeft ondernomen? Zo ja, wat is de reden hiervoor?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat de veiligheidsregio deze overtreding «niet groot genoeg vond om in te grijpen»?
Zie antwoord vraag 2.
Was u ervan op de hoogte dat de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) van Rooi Meat heeft aangemoedigd om zelf bepaalde mensen naar voren te schuiven voor een steekproef, waarbij van Rooi Meat, tegen de afspraken in, medewerkers naar voren heeft geschoven die op kantoor werkten?
De GGD heeft mij verzekerd dat hier geen sprake van is geweest. De GGD heeft Van Rooi Meat gevraagd om een evenredig aantal medewerkers uit verschillende onderdelen van het bedrijfsproces bij hen aan te melden voor een coronatest. Na het testen en bij de intake ter plaatse werd genoteerd waar deze mensen werkten. Aan het einde van de dag bleek dat de verdeling van werkplekken (slagersgedeelte, inpakgedeelte, kantoor) niet evenredig was en dat de steekpoef niet representatief was. Toen is er een tweede steekproef gedaan op Eerste Pinksterdag (31 mei 2020) waarbij de GGD zelf de selectie van medewerkers heeft gedaan.
Wat vindt u van deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u dat slachthuis Vion in Boxtel niet dicht moest en van Rooi Meat in Helmond wel, ondanks dat op beide bedrijven sprake was van ongeveer even veel coronabesmettingen?
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio in het kader van infectieziektenbestrijding om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. Dat betekent in de praktijk dat op basis van de geconstateerde situatie in enkele gevallen besloten is een bedrijf tijdelijk stil te leggen, terwijl dat in andere gevallen niet als noodzakelijk werd beoordeeld. In alle gevallen was het belang van de volksgezondheid leidend. De voorzitter van de veiligheidsregio wordt hierover geadviseerd door de GGD. Daarbij wordt ook informatie gebruikt van de rijksinspecties en het bedrijf zelf.
Waarom mocht Vion openblijven van de veiligheidsregio toen bleek dat de meeste positief geteste medewerkers klachten hadden?
Ik verwijs u naar antwoorden op eerdere vragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk4 d.d. 9 juli 2020.
Welke actie is ondernomen toen bleek dat Vion haar afspraken niet na kwam?
De veiligheidsregio geeft desgevraagd aan dat Vion de afspraken wel degelijk is nagekomen.
Was de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de hoogte van deze problematiek? Zo ja, waarom heeft deze niet ingegrepen door het slachtproces te stoppen? Zo nee, hoe is dit mogelijk?
De NVWA was op de hoogte van het feit dat er getest werd door de GGD. De NVWA is als werkgever verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving voor haar medewerkers en de officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS). De NVWA neemt maatregelen als hun veiligheid in het geding is. In deze situatie was er geen aanleiding voor de NVWA om de dienstverlening tijdens het slachtproces op te schorten.
Hoe verhoudt de rol van de NVWA zich in dit soort gevallen tot die van de veiligheidsregio?
Met betrekking tot de veiligheidsregio’s betreft het taken en bevoegdheden van de voorzitter van de veiligheidsregio op grond van de Wet publieke gezondheid. Die taken en bevoegdheden voert de voorzitter uit onder leiding van de Minister van VWS. De NVWA is vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever verantwoordelijk dat haar medewerkers en officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) gezond en veilig hun werk kunnen doen.
Welke bevoegdheden heeft u om in te grijpen wanneer de veiligheidsregio niet gepast te werk gaat?
Er is geen sprake van dat de veiligheidsregio’s niet gepast te werk gaan.
Hebben de veiligheidsregio, de NVWA en/of de GGD u op de hoogte gebracht? Zo ja, waarom heeft u geen actie ondernomen en bent u van mening dat u had moeten ingrijpen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben geïnformeerd over de situaties op de bedrijven en de contacten tussen de bedrijven en de veiligheidsregio’s, NVWA, de GGD en de Inspectie SZW. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 is het aan de voorzitter van de veiligheidsregio in het kader van infectieziektenbestrijding om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te treffen. Dat hebben zij ook gedaan.
In welke situaties is het in de slachthuizen niet mogelijk om 1,5 meter afstand te houden, waardoor is gekozen voor het ter beschikking stellen van mond- en neuskapjes voor dierenartsen?3
Daar waar de keuring of het toezicht binnen 1,5 meter van een medewerker van het bedrijf, een officiële assistent van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) of een andere toezichthouders van de NVWA plaatsvindt, is door de NVWA de werkwijze aangepast om deze specifieke taken op een veilige wijze te kunnen uitvoeren. In die situaties waar het niet mogelijk is om 1,5 meter afstand in acht te nemen, heeft de NVWA ervoor gekozen om haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS te voorzien van mondmaskers en gelaatschermen.
Bent u toch bereid de gang van zaken van afgelopen maanden vroegtijdig te evalueren, in plaats van te wachten tot de coronacrisis in zijn algeheel wordt geëvalueerd? Zo nee, waarom niet?
Op 11 juni jl. heeft het «Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten» onder leiding van Emile Roemer aanbevelingen gepresenteerd om de positie van arbeidsmigranten op de korte termijn te verbeteren. Hierbij is gekeken naar de woon- en werksituatie van arbeidsmigranten. Op basis van hun aanbevelingen is in de Kamerbrief van 3 juli jl., met de kabinetsreactie op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten6, aangegeven dat de veiligheidsregio’s, samen met de landelijke toezichthouders en de meest betrokken departementen, werken aan de inrichting van een nieuw samenwerkingsplatform bij het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C).
Inmiddels is dit landelijke samenwerkingsplatform per 1 september operationeel. Het samenwerkingsplatform bereidt – met respect voor de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende partijen – een gecoördineerde inzet voor op het regionale niveau om snel te kunnen optreden bij een uitbraak in een bedrijf of een sector, zoals recent bij slachthuizen en zoals verzocht in motie Smeulders en Bromet7. De leerervaringen uit de eerste maanden van de crisis worden hierbij mee genomen.
Bent u bereid naar aanleiding van deze berichtgeving de motie de Groot (Kamerstuk 28 286, nr. 1106) versneld uit te voeren?
Uw Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de resultaten van alle gesprekken met de brancheorganisaties van de varkens- en pluimveeslachterijen en met de primaire sectororganisaties en mogelijke vervolgacties.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb mij ingespannen uw vragen zo goed mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat China wereldwijd 2,4 miljoen sleutelfiguren volgt |
|
Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «China volgt wereldwijd 2,4 miljoen sleutelfiguren»?1
Ja.
Heeft u de informatie uit de gelekte databank in kunnen zien en/of informatie ontvangen over de databank? Zo ja, staan er ook Nederlanders in de databank? Zullen de Nederlanders die door Zhenhua Data zijn aangemerkt als «sleutelfiguur» en vanuit China in de gaten worden gehouden, hierover worden geïnformeerd?
Ik ben geïnformeerd over de databank. Vanwege de bijzondere verantwoordelijkheid van de rijksoverheid voor het stelsel bewaken en beveiligen heb ik laten onderzoeken of personen die een bijzondere functie hebben in de democratische rechtsorde in het databestand voorkomen. Dit blijkt het geval. Betreffende personen zijn hierover geïnformeerd.
Kunt u aangeven of het verzamelen van data over Nederlandse «sleutelfiguren» de aanhoudende aandacht heeft van onze inlichtingendiensten?
Deze mediaberichten passen in het beeld van de dreiging die uitgaat van statelijke actoren, zoals ook blijkt uit onder andere cybersecuritybeelden van de afgelopen jaren en de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Hiervoor is inderdaad aanhoudende aandacht.
Met welke intenties denkt u dat een Chinees bedrijf op grote schaal persoonsgegevens en potentieel compromitterende informatie van miljoenen mensen wereldwijd verzamelt?
Er zijn statelijke actoren die op grote schaal persoonsgegevens verzamelen, zowel uit open bronnen, zoals op basis van contacten die iemand onderhoudt op sociale media, als uit niet-openbare bronnen, bijvoorbeeld door het hacken van de systemen van hotelketens, telecombedrijven en medische instellingen.
De afgelopen jaren hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten meermaals in jaarverslagen gemeld dat statelijke actoren gegevens verzamelen die voor hen op velerlei manieren van nut kunnen zijn, waaronder voor doeleinden die andere personen, organisaties of landen schaden. Voorbeelden hiervan zijn politieke en economische spionage, beïnvloeding van diaspora of het uitvoeren van digitale aanvallen (bijvoorbeeld phishing). Daarbij kan (vertrouwelijke) informatie van bijvoorbeeld ambtenaren, wetenschappers, topfunctionarissen en journalisten gericht worden gebruikt.
Kunt u bevestigen dat de Chinese Volkspartij en het Chinese leger klant zijn van het Chinese techbedrijf Zhenhua Data? Heeft u indicaties dat Chinese veiligheidsdiensten opdracht gaven voor de deze operatie?
In de media wordt melding gemaakt van het feit dat Zhenhua Data de Chinese Communistische Partij en het Volksbevrijdingsleger als voornaamste klanten zou hebben. Het kabinet kan dit niet bevestigen. Op dit moment heeft het kabinet geen indicaties dat de Chinese veiligheidsdiensten opdracht hebben gegeven voor het verzamelen van data en het aanleggen van een database door Zhenhua Data.
Kan deze gedetailleerde Chinese informatievergaringsoperatie worden beschouwd als een poging van de Chinese regering om ook personen buiten China te vangen in een sociaal kredietsysteem? Wat zegt dit alles over de intenties van China op het wereldtoneel?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 4 passen de mediaberichten in het beeld van de dreiging die uitgaat van statelijke actoren, zoals ook blijkt uit onder andere cybersecuritybeelden van de afgelopen jaren, de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Voorbeelden hiervan zijn politieke en economische spionage, beïnvloeding van diaspora of het uitvoeren van digitale aanvallen (bijvoorbeeld phishing). Daarbij kan (vertrouwelijke) informatie van bijvoorbeeld ambtenaren, wetenschappers, topfunctionarissen en journalisten gericht worden gebruikt. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat het databestand van het bedrijf Zhenhua deel uitmaakt van het Chinese sociaalkredietsysteem.
Welke acties bent u van plan te nemen naar aanleiding van deze bevindingen?
Weerbaarheid tegen statelijke dreigingen is van groot belang. Het kabinet zet zich, zoals gemeld in de Kamerbrief tegengaan statelijke dreigingen2, in voor verhoging van de weerbaarheid op het terrein van het tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging via diaspora, voor het beschermen van democratische instituties en processen en voor het versterken van de economische veiligheid. Daarnaast wordt er via de uitvoering van de Nederlandse Cybersecurity Agenda structureel ingezet op het verhogen van de digitale weerbaarheid van Nederland. Eerdergenoemde berichtgeving toont aan dat bewustwording bij personen en organisaties voor digitale veiligheid een essentieel onderdeel vormt van deze aanpak. Het kabinet zet zich daarom ook onverminderd in voor onder andere tijdige detectie en optimalisering van cyber-weerbaarheid van de Nederlandse samenleving en specifiek ten aanzien van instellingen die dergelijke data verzamelen.
Naar aanleiding van de genoemde berichtgeving is een infosheet «Beschermen Persoonsgegevens» opgesteld om mensen te informeren over de risico’s van digitalisering en handvatten te bieden hoe online persoonsgegevens te beschermen. Dit infosheet is verspreid naar de relevante organisaties en te vinden op de website van de NCTV.
Wat betekent deze schokkende onthulling voor de toekomstige positie van Chinese leveranciers van telecombedrijven op de Nederlandse markt?
Op 1 juli 2019 heeft het kabinet aanvullende beschermingsmaatregelen aangekondigd voor de veiligheid en integriteit van de telecomnetwerken en -diensten3. Deze maatregelen zijn genomen op basis van een risicoanalyse van de Task Force Economische Veiligheid met medewerking van de drie grote telecomaanbieders. Het kabinet kiest hierbij voor een landenneutrale en daarmee toekomstbestendige aanpak, dat wil zeggen, een aanpak op basis van objectieve criteria die mee kan bewegen met een veranderend dreigingsbeeld en onvoorziene technologische en marktontwikkelingen.
Het bericht ‘Exclusive: Cyprus sold passports to criminals and fugitives’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Exclusive: Cyprus sold passports to criminals and fugitives»?1
Ja.
Erkent u dat de regeling die het mogelijk maakt om Europese paspoorten en visa te kopen in ruil voor investeringen, ook wel «gouden paspoorten» genoemd, criminaliteit en andere ongure types aantrekt en hen faciliteert bij het wegsluizen van grote sommen geld en vermogensbestanddelen, en bovendien politici kwetsbaarder maakt voor corruptie? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid om een paspoort te verkrijgen op basis van een investering kan criminaliteit in de hand werken indien er onvoldoende checks zijn op gevaar voor openbare orde en nationale veiligheid en een due diligence onderzoek niet zorgvuldig genoeg wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat deze regeling, vanwege bovengenoemde problematiek, afgeschaft dient te worden? Zo nee, waarom niet, gelet op het feit dat u eerder heeft aangegeven deze praktijken «een onwenselijke handelwijze van EU-lidstaten» te vinden?2
Het kabinet acht het zogenoemd verkopen van paspoorten, waardoor een derdelander ook het EU-burgerschap kan verkrijgen, een onwenselijke wijze van naturalisatie. Evenwel bepaalt elke lidstaat zelf, op grond van internationaal recht en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, op basis van zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Mochten bepalingen van het EU-recht niet in acht worden genomen, dan is het primair de Europese Commissie die de taak heeft om hier jegens lidstaten handelend op te treden.
Cyprus heeft op 12 oktober jl. bekend gemaakt dat zij naar aanleiding van de Al Jazeera publicatie heeft besloten om de »gouden paspoort regeling» per 1 november a.s. af te schaffen en de resultaten van een door de Cypriotische Procureur Generaal ingesteld onderzoek omtrent het investeringsprogramma af te wachten voordat zij een besluit neemt over een eventuele, dan wel in opzet gewijzigde, voortzetting. Tevens is er een politieonderzoek gestart naar de paspoortuitgiftes die als problematisch zijn aangemerkt.
De Maltese overheid geeft aan dat zij bij de aanvraag voor een Maltees paspoort een uitgebreide due dilligence toets uitvoert, onder meer bestaande uit het checken van Interpol en Europol data. Aanvullend voor niet-EU burgers wordt de standaard Schengentoetsing (check op onder meer EURODAC) uitgevoerd en wordt nagegaan of het politically exposed persons betreft dan wel of zij op een internationale sanctielijst voorkomen. Verder wordt onderzoek gedaan in het land van herkomst naar de achtergronden van de betreffende investeerder en gezinsleden, wat kan bestaan uit interviews met personen die de betrokkenen kennen.
Indien afschaffing op dit moment nog niet mogelijk blijkt, wat vindt u dan van de suggestie om de due diligence die wordt uitgevoerd voordat iemand in aanmerking komt voor een gouden paspoort, volledig over te dragen aan een onafhankelijke partij zoals Europol, gelet op het feit dat zij onafhankelijk zijn en niet zoals, bijvoorbeeld politici in bepaalde lidstaten, een belang hebben bij de investeringen die gepaard gaan met deze gouden paspoorten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe effectief beoordeelt u uw inzet enerzijds op «versterken van internationale samenwerkingen (...) met landen zoals Malta en Cyprus» op het gebied van afpakken van misdaadgeld, als anderzijds dergelijke gouden paspoort-regelingen in stand worden gehouden, waarmee het wegsluizen van misdaadgeld juist wordt gefaciliteerd en deelt u de mening dat dit als het ware dweilen met de kraan open is? Zo nee, waarom niet?3
Cyprus heeft op 12 oktober jl. bekend gemaakt dat zij haar paspoortregeling per 1 november a.s. afschaft en de resultaten van een onderzoek omtrent het investeringsprogramma afwacht voordat zij een besluit neemt over een eventuele, dan wel in opzet gewijzigde, voortzetting.
Het nieuwe Maltese Individuele Investeringsprogramma (IIP), dat per 1 oktober van kracht is gegaan, heeft strengere voorwaarden voor verwerving van een paspoort dan voorheen en een strikter controlebeleid op herkomst van geld en eventuele witwaspraktijken. De uitvoeringspartner van het IIP is gewijzigd en er zal strikter op de betrokkenheid van Maltese bemiddelaars worden toegezien.
Deelt u de mening dat ondanks dat het verlenen van de nationaliteit een bevoegdheid van EU-lidstaten moet blijven, dit niet betekent dat er geen Europese afspraken gemaakt kunnen worden over het afschaffen van onwenselijke regelingen die criminaliteit in de hand werken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening met de kanttekening dat in deze situatie alle betrokken EU-lidstaten met de genoemde Europese afspraken moeten instemmen.
Ziet u gronden op basis waarvan een inbreukprocedure gestart kan worden tegen EU-lidstaten zoals Malta en Cyprus naar aanleiding van hun rol in de gouden paspoorten-handel? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het is primair aan de Commissie om – als hoeder van het EU-recht – te bepalen of er gronden zijn om een inbreukprocedure te starten.
Liggen er al conclusies van de expertgroep die de Europese Commissie vorig jaar heeft ingesteld om de regeling rondom gouden paspoorten te onderzoeken? Zo ja, wat is uw reactie op die conclusies?
Vanwege de covid-19 crisis is de expertgroep niet meer bijeengekomen en zijn er nog geen conclusies.
Heeft u inmiddels een besluit genomen over het afschaffen van de Nederlandse regeling voor gouden paspoorten, de toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders, aangezien u eerder aangaf dat als na een jaar (peildatum juni 2019) zou blijken dat de regeling niet effectief is, deze wordt afgeschaft? Zo ja, wat betekent dit voor deze regeling?4
In de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Groothuizen, Den Boer en Verhoeven over de paspoorthandel op Malta van 27 november 2019 heb ik in antwoord 24 aangegeven dat het kabinet wil bezien of via het aanpassen van de Nederlandse regeling deze meer potentie kan krijgen. Mocht na één jaar blijken dat de regeling deze potentie niet heeft, dan wordt zij afgeschaft.
Ondanks dat het aan individuele lidstaten is, zijn er gronden op basis waarvan een inbreukprocedure gestart kan worden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 7.