De (kritieke) situatie van twee mensenrechtenadvocaten in Turkije |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Joint statement over de (kritieke) situatie van Ebru Timtik en Aytaç Ünsal en over de staat van de advocatuur in Turkije in het algemeen door een aantal advocatenorganisaties en Europese Ordes van Advocaten d.d. 12 augustus jl.?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het proces waarbij een groep van 18 advocaten in maart 2019 tot lange gevangenisstraffen is veroordeeld, dat volgens waarnemers niet voldeed aan de internationale regels voor een eerlijk proces?
Nederland volgt in EU verband rechtszaken, onder meer door fysiek aanwezig te zijn bij zittingen. Daarmee wordt uiting gegeven aan het belang dat Nederland en gelijkgestemde landen hechten aan een eerlijke en transparante rechtsgang. Ook deze zaak tegen de advocaten van de People's Law Office & Contemporary Lawyers» Association is gevolgd. Over deze zaak heeft de Europese Unie op 29 augustus een verklaring gedeeld, waarin wordt onderstreept dat deze tragische afloop eens te meer onderstreept dat Turkije de mensenrechtensituatie in Turkije concreet aan moet pakken.
Bent u van mening dat de naleving van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het recht op een eerlijk proces, in Turkije voldoende gewaarborgd is? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid in EU-verband de Turkse overheid aan te spreken op de noodzaak tot het naleven van artikel 6 EVRM voor het goed functioneren van de rechtsstaat?
Het kabinet heeft grote zorgen over de mensenrechtensituatie en rechtsstaat in Turkije. Nederland stelt deze zorgen regelmatig en op alle niveaus in duidelijke bewoordingen aan de orde, zowel multilateraal als in bilaterale contacten met Turkije. Daarbij wijst Nederland ook specifiek op de noodzaak van een eerlijke en voortvarende rechtsgang in lijn met internationale verplichtingen die Turkije is aangegaan, onder andere als lid van de Raad van Europa en als partij bij het EVRM. Daarnaast steunt Nederland in Turkije ook projecten die gericht zijn op de versterking van de rechtstaat.
Heeft u zich op de hoogte laten stellen van de gezondheidssituatie van de Turkse mensenrechtenadvocaten Ebru Timtik en Aytac Ünsal, die respectievelijk 230 en 199 dagen in hongerstaking zijn en die na de publicatie van het rapport van de Istanbul Forensic Medicine Institution d.d. 30 juli 2020 beiden zijn overgebracht naar een ziekenhuis waar zij worden vastgehouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u bevestigen dat Ebru Timtik inmiddels is overleden?
De Nederlandse vertegenwoordigingen in Turkije volgen voor zover mogelijk de situatie van en berichtgeving over mensenrechtenverdedigers in Turkije. Zo monitort Nederland samen met andere landen rechtszaken tegen mensenrechtenverdedigers. Het is mij helaas ook bekend dat de advocaat Ebru Timtik eind augustus jl. is overleden ten gevolge van een hongerstaking. Aytac Ünsal is op 3 september jl. voorlopig vrijgelaten door het Turkse Hof van Cassatie.
Heeft u contact opgenomen met een van de organisaties die zich bezig houden met deze zaak, zoals Lawyers for Lawyers, om te bespreken welke hulp u kunt bieden? Zo ja, wat heeft dit contact opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen in Turkije onderhouden contact met verschillende maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de verbetering van de rechtspraak, waaronder ook Lawyer for Lawyers.
Heeft u contact opgenomen met de Turkse overheid om uw zorgen over te brengen over de huidige situatie? Zo ja, wat is de reactie? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt de mensenrechtensituatie in Turkije en de staat van de rechtsstaat, regelmatig en op alle niveaus aan de orde en zal dit blijven doen, ook in Europees en internationaal verband.
Zoals in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, heeft de Europese Unie op 29 augustus over deze specifieke zaak een verklaring uitgegeven. Nederland onderschrijft deze verklaring volledig.
Heeft u contact opgenomen met uw Europese collega’s om de gang van zaken in Turkije omtrent de berechting van mensenrechtenadvocaten te bespreken? Zo ja, welke actie volgt hieruit? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Binnen de Raad van Europa onderhoudt Nederland nauw contact met gelijkgestemde landen om waar mogelijk gezamenlijk de zorgen over de situatie in Turkije aan te kaarten. Daarnaast heeft de Raad Buitenlandse Zaken recentelijk meerdere malen over de relatie tussen de EU en Turkije gesproken. In dat verband wijst Nederland steevast op de zorgen over de rechtsstaat en mensenrechtensituatie in Turkije.
Bent u bereid om in EU-verband bij de Turkse overheid ten minste aan te dringen op de vrijlating van de mensenrechtenadvocaten in afwachting van de behandeling van het door hen bij het Hooggerechtshof ingestelde beroep? Zo ja, gaat u dit gezien de dringende omstandigheden per omgaande doen? Zo nee, waarom niet?
De advocaat Aytac Ünsal is op 3 september jl. voorlopig vrijgelaten door het Turkse Hof van Cassatie.
Overschrijdingen van de geluidsnormen bij Schiphol |
|
Jan Paternotte (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de oorzaakanalyse van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van de overschrijding van de geluidsnormen bij Schiphol in 2019 delen met de Kamer?
Ja, de analyse is als bijlage1 toegevoegd aan deze brief.
Klopt de conclusie van de oorzaakanalyse dat als op Schiphol volgens het oude stelsel was gevlogen in plaats van volgens het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel (NNHS), er geen sprake was geweest van een overschrijding van de geluidsnormen?
Het huidige stelsel gaat uit van 35 Lden handhavingspunten. Het nieuwe stelsel is het Nieuwe Normen- en Handhavingstelsel Schiphol (NNHS). Door volgens het nieuwe stelstel te vliegen is er sprake van een overschrijding in gebruiksjaar 2019 van de grenswaarden geluid in 6 (van de 35) Lden handhavingspunten van het huidige stelsel. In de overige 29 Lden handhavingspunten van het huidige stelsel zijn de grenswaarden in het gebruiksjaar 2019 niet overschreden.
In het nieuwe stelsel is sprake van zogenoemd strikt preferentieel baangebruik, wat inhoudt dat zoveel mogelijk vluchten worden afgehandeld op de preferente banen waar de minste mensen in de directe omgeving wonen. Als onderdeel van de voorgenomen wijziging van het LVB, waarin het NNHS wordt vastgelegd, zal inzicht worden gegeven in de milieueffecten van deze wijziging, waaronder geluidhinder.
Het doel van het NNHS is om er voor te zorgen dat zoveel mogelijk de banen worden gebruikt die de minste hinder veroorzaken voor de omwonenden van Schiphol. Het nieuwe stelsel is geadviseerd door de heer Alders en dit advies is in 2013 door het kabinet overgenomen.2 Ik heb de afgelopen jaren geconstateerd dat voor de invoering van dit nieuwe stelsel ook in uw Kamer breed draagvlak bestaat. In de oorzaakanalyse van de ILT is geconstateerd dat voor het gebruiksjaar 2019 het gebruik van de banen verklaard kan worden vanuit de vier regels voor strikt preferentieel baangebruik van het nieuwe stelsel. Anders gezegd kan de overschrijding van grenswaarden in handhavingspunten uit het huidige stelsel verklaard worden uit het gegeven dat de regels voor baangebruik van het nieuwe stelsel zijn toegepast. In alle evaluaties van de gebruiksjaren 2012 tot en met 2019 is telkens geconstateerd dat voldaan is aan de grenswaarden van het nieuwe stelsel. 3
Indien dit klopt, kunt u verklaren waarom er wel sprake was van een overschrijding van het oude stelsel, maar niet van het NNHS, terwijl dit in principe minder overlast zou moeten opleveren voor omwonenden? Heeft dit alleen te maken met wijzigingen in het baangebruik, of zijn er ook andere oorzaken aan te wijzen, zoals een toename van de totale geluidsproductie? Indien er ook andere oorzaken zijn aan te wijzen, kunt u deze uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke middelen hebben de ILT, u, justitie of burgers om opvolging van de geluidsregels af te dwingen, nu er in feite nog steeds sprake is van een handhavingsvacuüm? Indien de ILT een of meerdere overschrijdingen constateert die ook een overtreding zouden zijn van het NNHS, kan hiertegen worden opgetreden door de ILT of burgers? Zo ja, hoe?
Voor de handhaving van de grenswaarden voor de geluidbelasting in handhavingspunten zijn de Wet luchtvaart en het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB) van kracht. Om te anticiperen op het van kracht worden van het nieuwe stelsel geldt dat de ILT bij een overschrijding van grenswaarden in handhavingspunten geen maatregelen aan de luchtvaartsector zal opleggen als blijkt dat de overschrijding het gevolg is van het vliegen volgens de regels van het nieuwe stelsel.4
Indien de ILT een of meerdere overschrijdingen in de handhavingspunten constateert, en waarbij de regels voor strikt preferentieel baangebruik niet correct zijn toegepast, dan kan de ILT tegen de overschrijdingen optreden op grond van het huidige stelsel en een maatregel opleggen. Handhaving van de regels en grenswaarden van het NNHS als zodanig is pas mogelijk na wettelijke verankering daarvan in het LVB.
Kunt u aangeven hoe het staat met het wettelijk verankeren van het NNHS in de procedure en in de tijd? Welke stappen zijn nu nog nodig, welke obstakels liggen er nog en hoe lang gaat het naar verwachting nog duren?
Op dit moment wordt door Schiphol de laatste hand gelegd aan het natuur- en depositieonderzoek. Deze zogeheten passende beoordeling is een onderzoek naar de gevolgen voor de natuur als gevolg van deposities van stikstof door de activiteiten op en rondom de luchthaven. Een belangrijke stap bij de uitwerking van de passende beoordeling is het handhavingsbesluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) op grond van de Wet natuurbescherming over Schiphol en de luchthavens van nationale betekenis. Inmiddels worden berekeningen uitgevoerd die inzichtelijk moeten maken welke stikstofdepositie behoort bij het LVB 2008: het bestaand recht. Deze berekeningen worden vergeleken met de stikstofdepositie bij 500.000 vliegtuigbewegingen. De vergelijking hiertussen moet inzichtelijk maken in hoeverre er sprake kan zijn van een vergunbare situatie en of er aanvullende mitigerende maatregelen moeten worden genomen door Schiphol. Daarna kan de passende beoordeling in het kader van het MER en de Natuurvergunning worden afgerond. Vervolgens zal het MER ter toetsing aan de Commissie m.e.r. worden aangeboden, en zal ik uw Kamer informeren over de conclusies van de rapporten en het vervolgproces.
Deelt u de conclusies van prof. mr. H.E. Bröring & prof. dr. A.R. Neerhof uit hun rapport «Anticiperend handhaven van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol»? Zo nee, waarom niet?1
De hoogleraren komen tot een door mij gedeelde slotsom dat het anticiperend handhaven moet worden beëindigd. Tegelijkertijd geven ook de hoogleraren aan geen mogelijkheden te zien om het NNHS versneld wettelijk in te voeren en daarmee het anticiperend handhaven te beëindigen. Om het NNHS in werking te laten treden moet het LVB worden gewijzigd. Dit kan alleen met de daarbij behorende natuur- en milieuonderzoeken, zie daartoe het antwoord op vraag 5.
Indien u deze conclusies deelt, kunt u toelichten waarom er toch voor is gekozen om feitelijk te handhaven volgens het NNHS en niet het oude stelsel om een handhavingsvacuüm te voorkomen? Welke bezwaren zijn hiertegen? Zou met een ruime marge werken om beide normenstelsels niet te overtreden een alternatieve optie zijn om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk om zowel te handhaven op het huidige stelstel als op het nieuwe stelsel. Binnen de grenswaarden van het huidige stelsel kan Schiphol niet de 500.000 vliegtuigbewegingen afhandelen op de banen die de minste hinder veroorzaken. Wanneer bepaalde handhavingspunten «vol» zitten, zou dit als gevolg hebben dat er volgens het huidige stelsel banen moeten worden ingezet die leiden tot gemiddeld op jaarbasis meer hinder (meer ernstig gehinderden en ernstig slaapverstoorden).
Om die reden is er gekozen voor het vliegen volgens de regels van het nieuwe stelstel met een zo hoog mogelijke inzet van de preferente banen leidend tot zo min mogelijk hinder.
Bent u het eens met de vragenstellers dat de overheid met het anticiperend handhaven niet voldoet aan haar handhavingsplicht en dat dit handhaving vacuüm zo snel mogelijk moet worden opgelost?
Zie antwoord vraag 6.
De stikstofberekeningen 2014 Lelystad Airport |
|
Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de stikstofberekeningen in de milieueffectrapportage (MER) voor Lelystad Airport voor correctie (maart 2014) zijn uitgevoerd met OPS en met de vliegroutes voor het kleine verkeer, zoals de Commissie m.e.r. stelt in haar rapport Evaluatie stikstofberekeningen Lelystad Airport d.d. 31 maart 2020 (projectnummer: 3456)?
Het klopt dat Lelystad Airport de stikstofberekeningen in de milieueffectrapportage (MER) voor correctie (maart 2014) heeft uitgevoerd met OPS. De berekeningen zijn uitgevoerd met de vliegroutes voor de eindsituatie van 45K, waarbij groot verkeer de routes voor groot verkeer gebruikt en klein verkeer de routes voor klein verkeer.
Waarom zijn de berekeningen destijds niet uitgevoerd met de verschillende routevarianten voor het groot vliegverkeer? Hoe verhoudt zich dit met uw antwoord 2 op feitelijke vragen van de commissie d.d. 16 april 2020 waarin u stelt dat de vliegroutes in maart 2014 wel de routevarianten A, B en B+ waren?1
De berekeningen zijn destijds uitgevoerd met de verschillende routevarianten voor groot verkeer. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2 uit de antwoorden op Kamervragen van 23 juni 20202.
Klopt het dat de stikstofberekeningen in de MER Lelystad Airport na correctie (juni 2014) zijn uitgevoerd met AERIUS en met de vliegroutes zoals beschreven in de MER2014, zoals de Commissie m.e.r. stelt in haar rapport Evaluatie stikstofberekeningen Lelystad Airport d.d. 31 maart 2020 (projectnummer: 3456)?
De berekeningen in het kader van het MER 2014 na correctie (juni 2014) zijn ook met OPS uitgevoerd.
Is het verschil in gebruikte routes een mogelijke extra verklaring voor het verschil tussen de berekeningen van maart 2014 en van juni 2014?
Voor de berekeningen van maart 2014 en juni 2014 zijn dezelfde routes gebruikt. Er is in de berekeningen van juni 2014 wel een ander studiegebied voor het meenemen van bronnen gehanteerd dan in de berekeningen in maart 2014, zoals reeds aangegeven in de Commissiebrief van 31 maart 2020 (met kenmerk IENW/BSK-2020/51118).
In het MER 2014 (maart 2014) zijn alleen de emissiebronnen meegenomen die lagen binnen het rekengebied voor luchtkwaliteit (concentraties). In het Addendum op het MER 2014 (juni 2014) is dit aangepast en zijn ook bronnen buiten dit rekengebied meegenomen tot een hoogte van 3.000 voet (zie het antwoord op vraag 46a van de eerder beantwoorde Kamervragen op 11 juni 2020 (kamerstuk 31 936, nr. 784). Dit betekent dat in het Addendum op het MER 2014 (juni 2014) weliswaar dezelfde routes, maar een groter deel van de routes in de berekeningen is meegenomen dan in het MER 2014 (maart 2014).
Zijn de stikstofberekeningen in de MER Lelystad Airport na correctie (juni 2014) uitgevoerd met OPS, zoals u stelt in uw brief d.d. 31 maart 20202, of met AERIUS, zoals de Commissie m.e.r. stelt in haar rapport Evaluatie stikstofberekeningen Lelystad Airport d.d. 31 maart 2020 (projectnummer 3456)?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe verhoudt de constatering in het Verantwoordingsrapport op de zienswijzen en adviezen voor het ontwerpLuchthavenbesluit Lelystad d.d. 31 maart 20153 dat in de berekeningen van maart 2014 de uurgemiddelde resultaten zijn ingevoerd in plaats van de jaargemiddelden, zich met de verklaring in uw brief d.d. 31 maart 2020 waarin u spreekt over een correctie van gram per jaar naar gram per seconde4; en kunt u uitleggen waarop deze correctie precies betrekking had?
In het deelonderzoek zijn eerst de vliegtuigemissies per jaar bepaald en deze zijn vervolgens omgerekend naar emissies in gram per seconde. De eenheid van «gram per seconde» is de eenheid die het gehanteerde verspreidingsmodel OPS van het RIVM voorschrijft bij de berekening van de depositiebijdrage van een ingevoerde bron.
In de verwerking van de emissiegegevens zijn in het deelonderzoek van maart 2014 de NOx emissies die betrekking hadden op een heel jaar beschouwd als emissies die betrekking hadden op een uur. Bij de omrekening naar gram per seconde zijn de emissies dus gedeeld door een factor van 3.600 (60 minuten * 60 seconden), terwijl de emissies gedeeld hadden moeten worden door een factor 31.536.000 (365 dagen * 24 uur * 60 minuten * 60 seconden).
Aangezien volgens uw brief d.d. 16 april 20205 (antwoord 1) de emissies in maart 2014 een factor 8.760 (365 dagen*24 uur) zijn overschat en de emissies in juni 2014 ongeveer een factor 860 lager liggen als gevolg van de uitbreiding van het studiegebied, kan daaruit geconcludeerd worden dat de totale emissie als gevolg van uitbreiding van het studiegebied een factor 10 hoger werd? Zo nee, hoe verklaart u dan deze factor 10?
In het deelonderzoek van maart 2014 zijn de NOx emissies overschat met een factor 8.760 (365 dagen * 24 uur). Dit is hersteld in het Addendum stikstofdepositie (MER Lelystad Airport, juni 2014). Tevens is in het Addendum het studiegebied aangepast zodat alle relevante emissiebronnen worden meegenomen in de berekeningen. De uitbreiding van het studiegebied heeft geleid tot een toename van de emissies met een factor 2 (afgerond).
Daarnaast is in het deelonderzoek van maart 2014 bij de uitvoering van het berekeningsscript een onderschatting ontstaan van de emissies; de berekeningen voor het Addendum Stikstofdepositie uit juni 2014 zijn op correcte wijze uitgevoerd. Dit herstel heeft geleid tot een toename van de emissies met een factor 5 (afgerond).
Per saldo leiden de bovenstaande correcties tot een afname van de totale emissies met een factor 860.
Kunt u de afbakening van de gebruikte studiegebieden in maart 2014 en in juni 2014 grafisch weergeven en kunt u toelichten hoeveel de totale emissie toenam door uitbreiding van het studiegebied?
In maart 2014 is het studiegebied waarvoor de bronnen in kaart zijn gebracht beperkt tot het gebied waarin de concentraties zijn bepaald (tot maximaal 3.000 voet). In juni 2014 is het gebied vergroot en zijn alle routes meegenomen in het studiegebied van 50 bij 50 km (tot maximaal 3.000 voet). De studiegebieden zijn in onderstaande figuur grafisch weergegeven. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u uitleggen waarom de depositie in juni 2014 na correctie een factor 150 kleiner is dan in de berekening voor correctie, terwijl de emissie een factor 10 hoger werd?
De correctie in de berekening van de emissies in het emissiemodel en de uitbreiding van het studiegebied betekenen dat de totale emissies in het Addendum (juni 2014) circa een factor 860 lager liggen dan in het deelonderzoek van maart 2014 (en geen factor 10 hoger zoals in de vraag aangegeven).
Bij de omrekening van emissies naar deposities is in maart 2014 de optelling van droge en natte deposities niet correct uitgevoerd en daardoor kwam de totale depositie een factor 10 te laag uit. Dit is gecorrigeerd in het Addendum MER 2014 zoals gemeld in de Commissiebrief van 31 maart jl7. Na het doorvoeren van de correcties in het Addendum kwam de depositie per saldo ongeveer factor 90 lager uit (en geen factor 150 zoals in de vraag is aangegeven).
Kunt u de relatieve bijdrage aan het verschil in emissie en depositie toelichten van ieder van de tot nu toe in 2015 en 2020 door u gegeven deelverklaringen: verschil in gebruikte routes, verschil in studiegebied, verschil in optelling van natte en droge depositie, verschil in gebruikte tijdseenheden?
De correctie van de emissiegegevens (zie vraag 7) en de correctie in de optelling van droge en natte deposities (zie vraag 9) resulteren erin dat de deposities van maximaal 30 mol/ha/jaar (MER 2014, maart 2014) uitkwamen op maximaal 0,4 mol/ha/jaar (Addendum MER 2014, juni 2014).
Klopt het dat in maart 2014 en juni 2014 dezelfde versie van OPS is gebruikt (4.3.16) en dat verschillen in resultaten dus niet kunnen worden verklaard door een verschil in de gebruikte softwareversie?
Dezelfde versie van OPS (4.3.16) is gehanteerd. Bij de omrekening van emissies naar deposities is in maart 2014 de optelling van droge en natte deposities niet correct uitgevoerd door het computersysteem dat is gebruikt voor de berekeningen. De berekeningen in juni 2014 hebben plaatsgevonden met een ander computersysteem, waarmee de optelling correct is uitgevoerd. Dit is verwerkt in het Addendum zoals gemeld in de Commissiebrief van 31 maart jl8.
Hoe kan het dat er in maart 2014 sprake was van een onjuiste optelling van natte en droge deposities (uw antwoord 68 d.d. 16 april 2020), terwijl de gebruikte OPS-software de natte en droge depositie automatisch zelf optelt?
OPS berekent de natte en droge deposities apart van elkaar. De waarden worden vervolgens bij elkaar opgeteld om tot de totale depositiebijdrage op een locatie te komen. Die optelling leverde in de berekeningen in het MER 2014 een totale depositie op die lager lag dan bij de juiste optelling in het Addendum van het MER (juni 2014). Het is niet te reproduceren waardoor de verkeerde optelling veroorzaakt is, vermoedelijk lag het aan de hardware/processor van het desbetreffende computersysteem waarop OPS destijds gebruikt werd. In het Addendum MER 2014 (juni 2014) is gerekend met een ander computersysteem. Bij die berekening met OPS is de optelling wel correct uitgevoerd.
Zijn de in maart 2014 en juni 2014 de berekende deposities de som van de berekende natte en droge depositie?
In beide onderzoeken zijn de berekende deposities de som van de berekende natte en droge deposities. In MER 2014 (maart 2014) is deze optelling niet juist uitgevoerd. Dit is in het Addendum MER 2014 (juni 2014) gecorrigeerd, zie het antwoord op vraag 11.
Bent u zich bewust van het feit dat gebruik van de bijlage Inputparameters deelonderzoek luchtkwaliteit (MER Lelystad Airport maart 2014) in OPS zou hebben geleid tot meer dan 100 mol/ha/j depositie in bijna alle Natura 2000-gebieden van heel Nederland?
Deze analyse is niet uitgevoerd. In het Addendum stikstofdepositie (MER Lelystad Airport, juni 2014) zijn de correcte berekeningen uitgevoerd en die leiden tot maximaal 0,4 mol/ha/jaar.
Bent u bereid de resultaten-files van de berekeningen van maart 2014 en juni 2014 (plt en lpt) te delen met de Tweede Kamer?
De resultaatbestanden zijn inmiddels openbaar gemaakt middels het Wob besluit van 12 juni 2020, zie hiertoe https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2020/06/12/besluit-wob-verzoek-stikstofdepositie-lelystad-airport.
Voorwaarden van noodsteun en de brief aan de Kamercommissie KR (11 augustus 2020) over het ontwerp consensus rijkswet houdende regels omtrent de instelling van de Caribische hervormingsentiteit in Aruba, Curaçao en St. Maarten. |
|
Antje Diertens (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichten over de onvrede over de totstandkoming van de noodsteun en de CHE?1
Hoe beoordeelt u het bericht in Trouw van de ombudsmannen van Nederland, Curaçao en Sint Maarten dat om te voldoen aan de voorwaarden voor steun het tijdspad veel te krap is? Bent u bereid in overleg te treden om het tijdspad te versoepelen? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u de stelling van de ombudsmannen dat bepaalde voorwaarden voor de liquiditeitssteun de negatieve effecten op de sociale en economische ongelijkheid binnen het Koninkrijk vergroten? Zo ja, bent u bereid om de suggestie van de ombudsmannen op te volgen en in overleg met de regeringen ruimte te creëren om weloverwogen beslissingen te nemen?
Wat is uw oordeel over de proportionaliteit van de voorliggende Rijkswet en de lokale democratische legitimiteit? Wat is naar uw mening nodig om deze legitimiteit te borgen, alsmede de rechtsbescherming?
Bent u het er mee eens dat het budgetrecht van de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten wordt verzwakt door de instelling van de CHE en de aan dit college toekomende bevoegdheden? Zo ja, in hoeverre is er dan nog voldoende sprake van lokale democratie en zeggenschap?
Hoe verhoudt naar uw mening de instelling van de CHE zich tot de in het Statuut vastgelegde autonomie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, mede gelet op het feit dat door verschillende organen in die Landen (waaronder de Raad van Advies van Curaçao en de Staten van Aruba) is aangegeven dat de beoogde Rijkswet met deze inhoud onaanvaardbaar is?
Wat is naar uw mening de inhoud van het consensus-vereiste dat voor een Rijkswet op grond van artikel 38 Statuut noodzakelijk is, gelet op het hierboven genoemde?
Kunt u aangeven in hoeverre de instelling van de CHE consequenties heeft of zou kunnen hebben voor de op grond van de EU-verdragen geldende LGO-status van de drie Landen?
In het artikel «Plan voor economisch herstel naar Nederland» wordt gesproken over de introductie van een Garantie Ondernemersfinanciëring (GO-regeling) die ondernemers kan helpen; ziet u mogelijkheden om ook voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten een dergelijk fonds te introduceren vergelijkbaar met de RVO Rijksdienst NL zoals die ook voor de BES-eilanden geldt? Zo nee, waarom niet?
In een artikel in de Amigoe wordt de suggestie gedaan, naar voorbeeld van de EU die geld ter beschikking stelt om landen uit de crisis te slepen, een bepaald percentage van die steun om te zetten in een donatie; bent u bereid een percentage vast te stellen als donatie? Zo ja, aan welk percentage denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de urgentie tot handelen zo hoog is dat niet gewacht kan worden met hulp verlenen omdat de honger, werkloosheid en de economische malaise daarvoor veel te groot is?
Deelt u de mening dat de juridische vragen over de rijkswet en de CHE wel beantwoord dienen te worden maar dat beantwoording niet moet leiden tot vertraging van de hierboven beschreven noodzakelijke hulpverlening en steun? Als u hiermee instemt, bent u dan bereid de juridische vragen te incorporeren in de adviesaanvrage aan de Raad van State bij het wetsvoorstel?
Bent u bereid om na ontvangst van de antwoorden van de Raad van State deze met spoed ter beoordeling aan de Rijksministerraad voor te leggen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u uitleggen wat de relatie tussen de Commissie (Aruba) financieel toezicht (C(A)ft) en de CHE zal zijn? Vindt u dat in het wetsvoorstel voldoende duidelijk blijft wat de onderscheiden taken van de verschillende colleges zijn? Zou het geen aanbeveling verdienen om de beoogde taken van de CHE neer te leggen bij het C(A)ft door middel van een wijziging van de Rijkswet financieel toezicht en de Landsverordening Aruba financieel toezicht? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid direct na ommekomst van de komende RMR de antwoorden op deze vragen aan de Kamer toe te zenden? Wilt u deze vragen gelijktijdig en afzonderlijk beantwoorden?
Herinnert u zich dat u eerder vragen beantwoord heeft over de illegale vernietiging van 9000 beroepsdossiers toeslagen, die bewaard hadden moeten blijven?1
Ja, ik betreur het enorm dat deze documenten vernietigd zijn. Zoals al in de tweede Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag toegezegd zullen de ouders die het betreft hier geen negatieve gevolgen van mogen ondervinden.2 In de gelijk met deze antwoorden verstuurde derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag wordt tevens aangegeven dat er nog veel documenten wel beschikbaar zijn, we onderzoek doen naar van wie precies de beroepsdossiers vernietigd zijn en we met de Raad voor de Rechtspraak kijken of de betreffende beroepsdossiers nog op een andere manier beschikbaar zijn.
Herinnert u zich dat u meldde dat deze dossiers vernietigd waren onder regel nummer 201 handeling 24?
Ja.
Klopt het dat beroepsdossiers van toeslagen helemaal niet onder nummer 201, handeling 24 vallen, omdat het besluit waarnaar verwezen wordt2 en de bijbehorende selectielijst3 alleen maar over belastingen gaat (de blauwe dienst) en in zijn geheel niet over toeslagen en alle documenten die daarbij horen?
Ja, dat klopt. Voor de archivering van beroepsdossiers Belastingdienst/Toeslagen is toentertijd gebruik gemaakt van de selectielijst voor Belastingen (201) en de daarin genoemde handelingen, vanwege het ontbreken van een selectiedocument voor Toeslagen (die pas in 2015 is vastgesteld). Daardoor is er een vermenging ontstaan.
Hoe kan het dat de Belastingdienst, dat een apart onderdeel vormt – en nu zelfs onder een andere Staatssecretaris en een andere directeur-generaal (DG) valt – in staat is om de archieven van de Belastingdienst/Toeslagen illegaal te vernietigen?
Binnen de Belastingdienst is er één onderdeel dat voor de gehele Belastingdienst, inclusief Belastingdienst/Toeslagen het archiefbeheer verzorgt. De voortijdige vernietiging van de dossiers had niet mogen plaatsvinden. Het is daarom goed dat de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft laten weten dat ze de vroegtijdige vernietiging van dossiers in haar onderzoek naar het informatie- en archiefbeheer bij Belastingdienst zal meenemen.
Bent u ervan op de hoogte dat in de selectielijst van de Belastingdienst is opgenomen (paragraaf 6) dat stukken van blijvende waarde (SBW) bewaard moeten blijven en dat die gedefinieerd zijn als: «Stukken van blijvende waarde zijn alle documenten die moeten worden bewaard zo lang de belastingplicht of actualiteitswaarde (van het document) bestaat»?
Ja.
Denkt u dat de stukken, die betrekking hebben op de toeslagenaffaire, waarnaar nu een parlementaire ondervraging (mini-enquete) loopt, waarvoor een nieuwe uitvoeringsorganisatie is opgezet met 500 miljoen euro, waarnaar de Kamer elke week vraagt en waarvan de ouders nog steeds wachten op hun dossier, actualiteitswaarde hebben en dus bewaard moeten worden of niet?
Ja, deze stukken hebben zeker actualiteitswaarde.
Wilt u er onmiddellijk voor zorgen dat er een moratorium komt op de vernietiging van stukken, die betrekking hebben op toeslagen, waaronder (niet limitatief) inbegrepen; bezwaar- en beroepsdossiers, alle beschikkingen, alle onderzoeken en verslagen daarvan, alle managementverslagen, alle vermeldingen op zwarte lijsten en elk ander document dat relevant kan zijn voor individuele compensatie of individueel rechtsherstel?
Na het vaststellen van de onterechte vernietiging zijn de lopende vernietigingsactiviteiten door Doc-Direkt voor wat betreft toeslagendossiers stopgezet en zijn de dossiers die voor vernietiging in aanmerking zouden komen apart opgeslagen. Daarnaast is besloten om managementverslagen, mails en overige zaakgebonden informatie tot nader order niet te vernietigen.
Kunt u onmiddellijk een apart archief instellen (een zogenaamd hotspot bij het Nationaal Archief) en daar de stukken over de kinderopvangtoeslagaffaire onderbrengen, inclusief de (kopieën van) persoonlijke dossiers en de zwarte lijsten?
Tot nader orde worden Belastingdienst breed geen fysieke archieven meer vernietigd. Dit is een forse ingreep, maar noodzakelijk. Ik zal eerst in overleg met Uw Kamer gaan voordat dit moratorium wordt opgeheven. Door de directe stopzetting van de vernietiging én het veilig stellen van de dossiers die voor vernietiging in aanmerking zouden komen (zie vraag 7) heeft het per direct aanmerken van de kinderopvangtoeslagaffaire als «hotspot» geen meerwaarde. Wel zal ik de deze op de «hotspotlijst Ministerie van Financiën» laten plaatsen. Vervolgens kan op termijn op basis van de geldende criteria beoordeeld worden of de hieronder vallende dossiers als permanent te bewaren moeten worden aangemerkt. Dit laatste betekent dat deze op termijn moeten worden overgebracht naar het Nationaal Archief. Voor het Ministerie van Financiën is de hotspotmonitor als instrument nog in ontwikkeling en de bedoelde hotspotlijst is nog niet formeel beschikbaar.
Is er bij het illegaal vernietigen van archieven in de kinderopvangtoeslagaffaire mogelijk sprake van een ambtsmisdrijf, bijvoorbeeld op basis van artikel 361 van het wetboek van strafrecht: «De ambtenaar of een ander met enige openbare dienst voortdurend of tijdelijk belast persoon, die opzettelijk zaken bestemd om voor de bevoegde macht tot overtuiging of bewijs te dienen, akten, bescheiden of registers, welke hij in zijn bediening onder zich heeft verduistert, vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt, of toelaat dat zij door een ander worden weggemaakt, vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt, of die ander daarbij als medeplichtige ter zijde staat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden of geldboete van de vijfde categorie.»? Kunt u op deze vraag een heel precies antwoord geven?
De strafrechtelijke bepaling waar in deze vraag naar verwezen wordt, ziet op het opzettelijk verduisteren van bewijsstukken door ambtenaren. Er zijn geen aanwijzingen dat het vernietigen van de betreffende beroepsdossiers redelijkerwijs is te herleiden tot opzettelijk menselijk handelen. Voor zover vastgesteld kan worden zijn de geldende procedures bij de vernietiging van de betreffende dossiers gevolgd en nageleefd. De voortijdig vernietigde dossiers zijn echter het gevolg van vermenging van dossiers van de Belastingdienst met de dossiers van Toeslagen. Deze situatie leent zich dan ook niet voor de kwalificaties van deze strafrechtelijke bepaling.
Bent u ervan op de hoogte dat een gemeente een medewerker terecht ontslagen heeft omdat deze medewerker illegaal archieven vernietigd had en dat dat een plichtsverzuim was?4
Ik ben bekend met de aangehaalde uitspraak.
Kunt u de verklaringen van vernietiging van de stukken die in 2017, 2018 en 2019 vernietigd zijn op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen aan de Kamer doen toekomen? En kunt u daarin heel precies aangeven waarin in dat besluit de beroepszaken zitten?
In bijlage 1 treft u de «verklaring van vernietiging 2017» dit betreft de vernietiging van dossiers in het kalenderjaar 2017, welke na afloop in 2018 is opgemaakt. In bijlage 2 treft u de «verklaring van vernietiging 2018» van dossiers in het kalenderjaar 2018 welke in 2019 is opgemaakt. Bij de eerdere vragen en antwoorden rondom de vernietigde dossiers van 18 augustus jl. is deze laatste ook abusievelijk meegestuurd als «verklaring van vernietiging 2019».6 Hierbij had moeten worden aangegeven dat de verklaring van vernietiging van dossiers in kalenderjaar 2019 nog niet gereed is. In bijlage 1 en 2 zijn de regels die op documenten van Toeslagen betrekking kunnen hebben geel gemaakt, het betreft selectielijst 201 handeling 24. In 2017 en 2018 zijn voor zover nu bekend geen toeslagen beroepsdossiers vernietigd.7, 8
Kunt u de opdracht voor de vernietiging van archiefbescheiden van zowel de Belastingdienst als de Belastingdienst/Toeslagen over het jaar 2020 aan de Kamer doen toekomen?
Als bijlage 3 is bijgevoegd de opdracht voor vernietiging van archiefbescheiden van Belastingen met dagtekening 5 november 2019, voor dossiers met vernietigingsjaar 2020. Hierop bevinden zich alleen dossiers van Belastingen. Op het moment van opdrachtverstrekking waren we ons niet bewust van de vermenging die had plaatsgevonden. Vanwege het ontbreken van een selectielijst voor Toeslagen heeft vermenging plaatsgevonden door destijds gebruik te maken van de inventarislijst van Belastingen. Er is over het hoofd gezien dat zich onder dossiers Belastingen ook dossiers Toeslagen bevonden. Hierdoor is op beroepsdossiers van Toeslagen abusievelijk de vernietigingstermijn uit de selectielijst Belastingen toegepast. Hierdoor zijn met de opdrachtverstrekking ook onbedoeld beroepsdossiers van Toeslagen vernietigd. Sinds de invoering van de aparte selectielijst voor Toeslagen (2015) worden toeslagendossiers gekoppeld aan de juiste bewaartermijnen en vernietigingsjaren waarmee de mogelijkheid tot vermenging tot een minimum beperkt is.9
Kunt u aangeven waarom in de brief van 20 november 20185 (kenmerk 2018-0000895333) van het waarnemend hoofd bewerken aan het afdelingshoofd informatiehuishouding van de Belastingdienst, letterlijk staat: «De selectielijst betreffende het proces toeslagen hebben wij buiten beschouwing gelaten, aangezien het voor Doc-Direkt momenteel niet mogelijk is te bepalen of de betreffende dossiers daadwerkelijk zijn afgesloten»?
Door Doc-Direkt is deze zinsnede in het voorstel van vernietiging opgenomen omdat het Doc-Direkt niet bekend was of de betreffende dossiers van Toelagen beëindigd waren. Zolang niet bekend is of het proces volledig is afgehandeld, dan wel de toeslag is beëindigd mag conform de selectielijst Toeslagen van 2015 niet tot vernietiging worden overgegaan.11 Deze selectielijst Toeslagen werkt weliswaar terug tot 2004 maar door de vermenging van toeslagendossiers met dossiers van de Belastingdienst, heeft vernietiging van toeslagendossiers in 2019 en 2020 toch plaatsgevonden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Nee, helaas heeft het iets langer geduurd, ik heb u dan ook op 23 september jl. een uitstelbrief gezonden.
De ontbrekende verslaglegging van het volgen van advocaten in strafprocesdossiers |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het Openbaar Ministerie (OM) ertoe is overgegaan om advocaten in de strafzaak tegen Khalid J. op Schiphol en in Dubai te volgen en observeren in de hoop achter de verblijfplaats van Taghi te komen? Zo ja, klopt dit bericht?1
Klopt het bericht dat u van mening bent dat de strafrechter moet beoordelen of het OM hierin te ver is gegaan? Zo ja, klopt het dat het hier om twee afzonderlijke strafzaken gaat en de strafrechter alleen kennis krijgt van de in de afzonderlijke strafzaak ingezette onderzoeksmethodes en de rechtmatigheid van de toegepaste onderzoeksmethode alleen voor die strafzaak kan vaststellen? Zo ja, deelt u de mening dat de strafrechter zich uiteindelijk helemaal niet zal uitspreken over de rechtmatigheid van het volgen en observeren van deze advocaten?2
Deelt u de mening dat het problematisch is dat het OM in lang niet alle gevallen waarin opsporingsmiddelen worden toegepast verantwoording aflegt over de wijze waarop deze middelen zijn gebruikt, bijvoorbeeld omdat ze niet aan het bewijs van het tenlastegelegde strafbare feit bijdragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat het OM in beginsel de toepassing van opsporingsmiddelen verantwoordt bij de strafrechter? Op welke wijze dient naar uw oordeel de toetsing van dit soort opsporingmethoden plaats te vinden, ook als niet op voorhand vaststaat dat dit kan leiden tot bewijs in de betreffende/een concrete strafzaak?
Onder welke omstandigheden en voorwaarden is het volgen en observeren van advocaten rechtmatig? Was er in dit geval sprake van een rechtmatige volgactie?
Bent u bereid om terug te komen op uw mening dat het in dit geval aan de strafrechter is om zich een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van het volgen en observeren van advocaten? Zo ja, wat is zo beschouwd uw oordeel over het volgen en observeren van advocaten? Deelt u de mening dat dit op zeer gespannen voet staat met de uitgangspunten van de rechtsstaat en advocaten hindert in de wijze waarop zij hun cliënten kunnen bijstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om herhaling te voorkomen?
Het bezoek van dhr. Wang Yi, de Chinese minister van Buitenlandse Zaken, aan Nederland. |
|
Henk Krol , Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA), Tunahan Kuzu (DENK), Kees van der Staaij (SGP), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat dhr. Wang Yi, de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken, op woensdag 26 augustus jl. een bezoek heeft gebracht aan Nederland en met u beide heeft gesproken?
Wat was de reden van dit bezoek en op wiens initiatief is dit bezoek tot stand gekomen?
Klopt het dat de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken meerdere Europese landen heeft bezocht voor bilaterale gesprekken? Welke Europese landen zijn dit?
Is er voorafgaand aan het bezoek van de Chinese delegatie aan Europa afstemming geweest tussen de Europese regeringen om tot een eenduidige Europese Chinastrategie te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de strekking van deze Europese Chinalijn?
Op wiens initiatief is het bezoek zo lang geheim gehouden?
Deelt u de mening dat de regering door deze handelwijze het signaal aan China afgeeft dat het de kans op kritiek vanwege mensenrechtenschendingen door de Chinese overheid wilde verkleinen tijdens het bezoek van de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken aan Nederland?
Deelt u de mening dat deze gang van zaken in de weg staat van het recht van de Tweede Kamer, Nederlandse journalisten, organisaties en het publiek om zich van tevoren grondig te informeren over dit bezoek, en om de gelegenheid aan te grijpen het debat over de relaties tussen Nederland en China aan te gaan?
Deelt u de mening dat, gezien China's actieve inspanningen om zijn eigen visie op mensenrechten en «goed bestuur» internationaal te promoten, het extra belangrijk is om bij elke ontmoeting met Chinese overheden het kritisch, publiek debat – een belangrijke verworvenheid van open samenlevingen als de Nederlandse – centraal te stellen?
Kunt u ons een uitgebreide samenvatting toesturen van de gesprekken met de Chinese delegatie?
Welke onderwerpen heeft de Chinese Minister Wang Yi tijdens het gesprek ter tafel gebracht en welke onderwerpen heeft u op de agenda geplaatst?
Heeft u de Chinese Minister geconfronteerd met de grote zorgen die Nederland heeft over de situatie van de Oeigoeren in China? Heeft u dhr. Wang Yi laten weten dat de Nederlandse overheid er niet van gediend is dat Chinese overheidsfunctionarissen Oeigoeren in Nederland bedreigen, intimideren en chanteren? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Heeft u de Chinese Minister gewezen op de toenemende oppressie van christenen in China?
Heeft u aangegeven dat de situatie van de Falun Gong aanhangers Nederland grote zorgen baart? Heeft u de Chinese Minister gevraagd in hoeverre de verontrustende berichtgeving over grootschalige orgaanroof bij Falun Gong aanhangers accuraat is?
Heeft u met de Chinese Minister gesproken over de mensenrechtenschendingen in Tibet? Heeft u de Chinese Minister gevraagd de Panchen Lama, één van Tibets belangrijkste boeddhistische leiders, vrij te laten?
Heeft u de Chinese Minister te kennen gegeven dat zolang bovengenoemde grove mensenrechtenschendingen plaatsvinden in China van verdere samenwerking tussen Nederland en China geen sprake kan zijn?
Heeft u de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken aangesproken op het feit dat de onlangs ingevoerde veiligheidswet een schending is van de speciale status van Hongkong?
Heeft u dhr. Wang Yi duidelijk gemaakt dat Nederland graag ziet dat Taiwan een waarnemersstatus wordt toegekend bij de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
Heeft u de zaak van Jeroen Koldenhof ter sprake gebracht bij de Chinese delegatie? Zo ja, heeft de Chinese delegatie aangegeven mee te zullen werken aan een overplaatsing van dhr. Koldenhof van China naar Nederland?
De toegankelijkheid van sociale zekerheid op de eilanden van Caribisch Nederland. |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Covid-19 legt positie Cariben pijnlijk bloot» uit Medisch Contact?1
Bent u op de hoogte van de impact van covid-19 op de gemeenschap van Bonaire?
Bent u bereid om te onderzoeken welke personen minder goed bereikt worden door het systeem van sociale zekerheid?
Bent u bereid om te onderzoeken welke extra inspanningen nodig zijn om het ijkpunt sociaal minimum te bereiken voor de inwoners van Bonaire, Saba en Sint Eustatius, ondanks de impact van covid-19?
De loonkloof tussen mannen en vrouwen. |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europese toezichthouder: Nederland moet meer doen tegen loonkloof»?1
Ja, hier ben ik van op de hoogte.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van het Europees Comite voor Sociale Rechten die stelt dat Nederland in overtreding is van het mensenrechtenverdrag Europees Sociaal Handvest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het rapport van het Europees Comité voor Sociale Rechten (hierna: ECSR) komt naar voren dat Nederland het op de meeste punten goed doet en voldoet aan de verplichtingen van het Europees Sociaal Handvest (hierna: ESH). Zo concludeert het ECSR dat Nederland voldoet aan de verplichting om in de wetgeving het recht op gelijke beloning voor gelijke arbeid of arbeid van gelijke waarde te erkennen, de toegang tot effectieve (rechts)middelen te verzekeren en een effectieve instelling te hebben die zich met gelijke behandeling bezighoudt. Ook met betrekking tot de maatregelen om meer vrouwen in topposities in het bedrijfsleven te krijgen, constateert het ECSR dat er in Nederland behoorlijke verbeteringen waarneembaar zijn en dat Nederland aan de verplichtingen voldoet. Het ECSR concludeert echter dat Nederland op twee punten tekort schiet.
Ten eerste oordeelt het ECSR dat sprake is van een gebrek aan transparantie van lonen. Transparantie kan helpen om ongelijke beloning te kunnen traceren. Werkgevers zouden moeten worden verplicht regelmatig inzicht te geven in de lonen, uitgesplitst naar geslacht. Ook ontbreken volgens het ECSR criteria in de wet om te bepalen wat hetzelfde werk is, waardoor onduidelijk is wanneer werk gelijk wordt beloond. Uiteraard is het van groot belang dat beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen verder worden teruggedrongen. Het vergroten van transparantie kan daaraan bijdragen. Ik verken daarom mogelijke maatregelen ter bevordering hiervan. Een tweede punt waarop ruimte is voor verbetering volgens het ECSR zijn de inspanningen van Nederland om beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen uit te bannen. Het ECSR geeft aan dat deze niet tot een belangrijke, meetbare vooruitgang zouden hebben geleid. Uit de Monitor loonverschillen mannen en vrouwen, die het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) elke twee jaar op verzoek van het Ministerie van SZW uitvoert, volgt dat het beloningsverschil tussen mannen en vrouwen sinds 2008 wel steeds kleiner wordt, ook al gaat het langzaam.2 Het is dus belangrijk hier stevig op te blijven inzetten. Het dichten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen is een ingewikkeld proces. Er zijn en worden verschillende maatregelen genomen gericht op het verder dichten van de loonkloof. Deze zijn opgenomen in het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021.
Herkent u zich in de kritiek dat Nederland onvoldoende doet om de loonkloof tussen mannen en vrouwen te dichten? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Kunt u een toelichting geven?
Zie het antwoord op vraag 2. Het dichten van de loonkloof tussen mannen en vrouwen is een ingewikkeld proces. Dat dit ingewikkeld is, blijkt er wel uit dat het ECSR ten aanzien van 14 van de 15 landen waartegen een klacht was ingediend, tekortkomingen heeft geconstateerd. Om dit aan te pakken zijn en worden diverse maatregelen genomen. Tegelijkertijd zien we dat het verschil in beloning slechts langzaam afneemt. Het is dan ook belangrijk actie te blijven ondernemen om dit verschil verder tegen te gaan.
Hoe vindt u het, en hoe komt het volgens u dat 40 jaar na de inwerkingtreding van de Algemene wet gelijke behandeling nog altijd een groot verschil in salaris van mannen en vrouwen bestaat?
Het is moeilijk uit te leggen dat er in 2020 nog verschillen in beloning tussen mannen en vrouwen voor gelijkwaardig werk bestaan, ondanks de invoering van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen in 1980 en de Algemene wet gelijke behandeling in 1994. Tegelijkertijd blijkt het verkleinen van de loonkloof tussen mannen en vrouwen een ingewikkeld proces. Uit onderzoek van het CBS blijkt dat het beloningsverschil tussen mannen en vrouwen afneemt, maar ook dat dit langzaam gaat. Het is dan ook van belang actie te blijven ondernemen om het verschil verder te doen afnemen. De aanpak van ongelijke beloning tussen mannen en vrouwen is onderdeel van het actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie (2018–2021).
Bent u ook van mening dat verschil in salaris tussen mannen en vrouwen niet meer van deze tijd is en alles op alles moet worden gezet om gelijke beloning te bewerkstelligen?
Ik sta voor een samenleving met gelijke kansen voor iedereen. Daar hoort ook gelijk loon voor gelijk werk bij. Daar zet het kabinet zich voor in.
Kunt u een toelichting geven op welke wijze wordt geprobeerd de loonkloof te dichten? Welke vooruitgang is hierin geboekt?
Het dichten van de loonkloof maakt onderdeel uit van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie (2018–2021). De afgelopen jaren zijn er diverse maatregelen genomen om de loonkloof te dichten. De tweede Voortgangsrapportage Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 is 6 juli jl. naar Uw Kamer verzonden. Daarin is onder meer aangegeven dat het vergroten van transparantie kan bijdragen aan het verder terugbrengen van beloningsverschillen en dat het Ministerie van SZW aanvullende mogelijke maatregelen verkent ter bevordering hiervan.
Verder heeft de Stichting van de Arbeid op 21 september jl. haar digitale handreiking Gelijke beloning voor mannen en vrouwen gepubliceerd. Hierin staan handvatten en achtergrondinformatie gericht op diverse doelgroepen in het bedrijfsleven. Ook de NVP-Sollicitatiecode draagt bij aan het dichten van de loonkloof en is gericht op het voorkomen van (vaak onbedoelde) arbeidsmarktdiscriminatie en het verkleinen van beloningsverschillen.
Uit het CBS onderzoek blijkt dat de loonkloof de afgelopen jaren langzaam maar gestaag is afgenomen. In het vierde kwartaal van 2020 verschijnt het volgende rapport van het CBS met daarin de cijfers over 2018. Een groot gedeelte van de loonkloof heeft ook te maken met de verschillende posities van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Mannen werken bijvoorbeeld vaker in hogere functies of in sectoren met een hoger salaris. De doorstroom van vrouwen naar hoge functies blijft achter zowel in de overheid als in het bedrijfsleven. Over de doorstroom van vrouwen naar hogere functies heeft de SER geadviseerd «Diversiteit in de top, tijd voor versnelling». In de Tweede Kamer zijn drie moties aanvaard die pleiten voor het overnemen van het SER advies. Het kabinet werkt daartoe momenteel aan wetgeving die enerzijds een quotum oplegt aan raden van commissarissen van beurgenoteerde bedrijven en anderzijds grote bedrijven verplicht passende en ambitieuze streefcijfers te formuleren voor top en subtop, hierover transparant te zijn en een plan van aanpak te ontwikkelen hoe en wanneer ze de gestelde doelen willen bereiken. De SER ontwikkelt een infrastructuur waarmee dit gemonitord kan worden en die bedrijven ondersteunt.
Klopt het dat er ook een loonkloof is bij overheden? Kunt u inzage geven waar de loonkloof (leeftijd, schaal, opleidingsniveau, gemeenten, provincies, ministeries, zelfstandige bestuursorganen) zich bevindt?
Uit onderzoek van het CBS blijkt dat er zowel in het bedrijfsleven als bij overheden sprake is van een beloningsverschil. In dit onderzoek (met gegevens over 2016) komt het gecorrigeerde beloningsverschil tussen mannen en vrouwen uit op 5% voor de overheid, tegenover 7% in het bedrijfsleven. Voor de rijksoverheid bedroeg het gecorrigeerde beloningsverschil in 2016 3% (Kamerbrief 18 oktober 2019). Ik heb niet de beschikbaarheid over gegevens die een nadere uitsplitsing geven in beloningsverschillen bij de verschillende lagen en organisaties binnen de overheid. Uit de monitor van het CBS3 blijkt wel dat jonge vrouwen bij de overheid gemiddeld meer verdienen dan hun mannelijke collega’s. In 2016 verdienden vrouwen bij de overheid vanaf 36 jaar minder dan hun mannelijke leeftijdsgenoten. In het bedrijfsleven verdienden vrouwen in 2016 tot hun 26e meer dan mannen en werd vanaf 32 jaar het verschil aanzienlijk. Het beloningsverschil tussen vrouwen en mannen neemt toe wanneer de leeftijd toeneemt. Wel laat de CBS-monitor zien dat er over bijna alle leeftijden heen over de jaren 2008–2016 een afname zichtbaar van het beloningsverschil tussen mannen en vrouwen, met name bij de overheid.4
Uit de monitor beloningsverschillen van het CBS blijkt ook dat een hoge opleiding meer loont voor mannen dan voor vrouwen. Bij de overheid verdient een man met een hoog opleidingsniveau gemiddeld 42% meer dan een collega met een middelbaar opleidingsniveau, ten opzichte van 34% bij vrouwen. In het bedrijfsleven geldt dat de meeropbrengst van een hoge opleiding voor mannen 63% is en voor vrouwen 47%.
Naar aanleiding van het eerdergenoemde SER-advies wordt momenteel bekeken hoe de maatregelen voor doorstroom van vrouwen naar de top voor het bedrijfsleven, vertaald kunnen worden naar de (semi)publieke sector. Verder wordt binnen de rijksoverheid momenteel een onderzoek naar beloningsverschillen uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden naar verwachting door de Staatssecretaris van BZK voor het einde van het jaar naar uw Kamer gezonden.
Vindt u ook dat de overheid hierbij het goede voorbeeld moet geven en actie moet ondernemen om de ongewenste loonkloof te dichten? Zo ja, wanneer, welke actie en binnen welke termijn verwacht u dat de loonkloof is gedicht?
De overheid, in het bijzonder de rijksoverheid, heeft een voorbeeldrol en heeft hier ook acties voor ondernomen. Zo worden diverse HR-instrumenten ingezet op het vlak van werving en selectie, doorstroom en beloning om gelijke en eerlijke behandeling te bevorderen. Binnen de rijksoverheid geldt bijvoorbeeld dat er door het zorgvuldig toepassen van het Functiegebouw Rijk vastgelegde, transparante en objectieve normen zijn om de zwaarte en inschaling van een functie te bepalen. Tevens is er een rijksbreed systeem voor functioneringsgesprekken, waarin bevorderingen en het toekennen van (extra) salaris moet worden onderbouwd. Daarnaast wordt het bij vraag 7 genoemde onderzoek naar beloningsverschillen bij de rijksoverheid uitgevoerd, waarover u voor het eind van het jaar wordt geïnformeerd. Naar aanleiding van het SER-advies is door het kabinet besloten dat wat geldt voor het bedrijfsleven (quotum en streefcijfers) ook zou moeten gaan gelden voor de (semi)publieke sector. Hoe dit kan worden vormgegeven wordt op dit moment uitgewerkt.
Welke aanvullende maatregelen zijn er volgens u om de loonkloof aan te pakken en meetbare vooruitgang te boeken? En bent u bereid deze aanvullende maatregelen te nemen?
Iedere twee jaar wordt de loonkloof tussen mannen en vrouwen in opdracht van het Ministerie van SZW door het CBS onderzocht. Naar verwachting zal de volgende editie van de monitor Loonverschillen in het najaar van 2020 verschijnen.
Het wetsvoorstel gelijke kansen bij werving en selectie dat momenteel ter toetsing bij de Raad van State ligt en werkgevers verplicht om beleid in te richten gericht op objectieve werving en selectie, kan tevens bijdragen aan bewustwording rondom objectieve en transparante inschaling en doorstroming.
In september 2019 publiceerde de SER het advies «Diversiteit in de top. Tijd voor versnelling». In de kabinetsreactie op het advies heeft het kabinet aangegeven de aanbevelingen uit het SER-advies integraal over te nemen. Een onderdeel van het SER advies is het initiatief van de SER voor het opzetten van een ondersteunende infrastructuur waarmee bedrijven transparantie kunnen geven over gender en culturele diversiteit. Deze infrastructuur wordt momenteel uitgewerkt en kan mede inzicht bieden in de mate van gelijke beloning tussen mannen en vrouwen.
Zoals ook in de Kamerbrief Kabinetsaanpak van discriminatie van 15 juni jl. is opgenomen kan het vergroten van transparantie over beloningsverschillen bijdragen aan het verder terugdringen daarvan. Het Ministerie van SZW verkent daarom mogelijke maatregelen ter bevordering hiervan.
Kunt u een overzicht geven van maatregelen die in andere landen zijn genomen om de loonkloof te dichten en die succesvol zijn gebleken? Kunt u de resultaten van deze maatregelen toelichten?
In een publicatie van de Europese Commissie over goede voorbeelden rond gelijk loon zijn per EU lidstaat voorbeelden opgenomen van maatregelen die zijn genomen in het kader van gelijke beloning tussen mannen en vrouwen.5 Daaruit blijkt dat veel Europese landen maatregelen nemen gericht op gelijk loon, in de vorm van onder andere bewustwording (aandacht voor Equal Pay Day), onderzoeken en publicaties van data en aandacht voor gelijk loon tijdens CAO onderhandelingen.
In verschillende EU-landen6 bestaat wetgeving om de loonkloof tegen te gaan. Deze wetgeving is vaak gericht op het transparanter maken van de beloningsstructuren binnen een organisatie. Wettelijke verplichtingen hebben vaak betrekking op het rapporteren over beloningen binnen de organisatie, waaronder het verschil in uurloon en bonusbetalingen tussen mannen en vrouwen. Kleine bedrijven vallen vaak niet onder dergelijke wetgeving. Het doel van dergelijke maatregelen is meestal om een transparante cultuur te creëren, meer bewustzijn te creëren over betalingsongelijkheid en om werknemers beter te informeren zodat ze bij eventuele beloningsdiscriminatie gerechtelijke stappen kunnen ondernemen.
Het is veelal (nog) niet bekend in hoeverre deze specifieke wetgeving en maatregelen succesvol zijn gebleken of hebben bijgedragen aan het dichten van de loonkloof.
Bent u bereid een certificeringsstelsel in te voeren zoals voorgesteld door de Kamerleden Ploumen, Özütok, Jasper van Dijk en Van Brenk? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het vergroten van transparantie kan bijdragen aan het verder terugdringen van beloningsverschillen. Transparantie draagt bij aan bewustwording en brengt het gesprek over het thema op maatschappelijk en organisatorisch niveau op gang. Er zijn verschillende maatregelen denkbaar die kunnen bijdragen aan het vergroten van de transparantie. Een certificeringsstelsel is hier een voorbeeld van. Het kabinet zal dit najaar met een standpunt komen over het initiatiefwetsvoorstel nu het voorstel en de reactie op het advies van de Raad van State is ingediend bij de Tweede Kamer.
Onnodige lesuitval door de onvoorspelbaarheid van de tijd die coronatests kosten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Vindt u het aanvaardbaar dat scholen te kampen hebben met onnodige lesuitval doordat dat het zo onvoorspelbaar is hoe lang het testen op corona duurt en lichte verkoudheidsklachten leraren dagenlang in thuisquarantaine houden omdat het door capaciteitsproblemen maar niet opschiet met een afspraak bij de GGD of het doorbellen van de uitslag?1 Zo ja, hoe moeten scholen zulke problemen dan opvangen?
Allereerst wil ik graag mijn excuses aanbieden voor de zeer late beantwoording van deze vragen. Mede als gevolg van de laatste wetenschappelijke inzichten en adviezen van het OMT is het testbeleid enkele keren aangepast.
Het was bijzonder vervelend dat scholen te kampen hebben gehad met meer lesuitval doordat leraren getest moesten worden op corona en lang moesten wachten op de testuitslag. Op dat moment was de situatie anders dan nu. Er is sindsdien heel hard gewerkt om de testcapaciteit te vergroten en deze situatie zo kort mogelijk te laten duren. Bovendien is het voor onderwijspersoneel dat cruciaal is voor het onderwijsproces sinds september 2020 mogelijk om met prioriteit getest te worden. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Scholen dienen in voorkomende situaties ervoor te zorgen dat het onderwijs desondanks zo goed mogelijk doorgang kan vinden, in het kader van de plicht van scholen om te zorgen voor een ononderbroken ontwikkelproces. In deze gevallen kan voor het primair onderwijs de escalatieladder gehanteerd worden die is opgesteld in het kader van het lerarentekort.2 Voor zowel het primair als het voortgezet onderwijs geldt dat als het niet mogelijk en toegestaan is om onderwijs fysiek op school te verzorgen, het bevoegd gezag een alternatief moet bieden (zoals afstandsonderwijs). Het servicedocument funderend onderwijs gaat in op de manieren waarop dat kan en waar scholen dan op moeten letten. Tegelijkertijd geldt ook dat scholen niet aan het onmogelijke kunnen en zullen worden gehouden.
Heeft u er zicht op hoe dit zich verhoudt tot de reeds bestaande capaciteitsproblemen door het lerarentekort en het gebrek aan vervanging? Hoe kan de continuïteit en kwaliteit van onderwijs worden gegarandeerd?
Het is bijzonder vervelend dat scholen te maken hebben met vervangingsproblemen. Het is goed om in dit kader op te merken dat uw Kamer op 17 februari 2021 door de Minister van OCW en de Minister voor BVOM is geïnformeerd over het Nationaal Programma Onderwijs.3 Het kabinet heeft besloten om de komende twee en een half jaar fors te investeren in het onderwijs om leerlingen en studenten te helpen hun gaven en talenten tot bloei te brengen, ondanks de coronacrisis en de gevolgen daarvan voor het onderwijs. In het Nationaal Programma Onderwijs worden specifieke investeringen in onderwijspersoneel voorzien, juist ook vanwege de bestaande personeelstekorten in het onderwijs.
Berust de omstandigheid dat leraren in de teststraat voor corona van de GGD geen voorrang krijgen en net als iedereen 48 uur op hun uitslag moeten wachten op een bewuste keuze? Zo ja, welke overwegingen liggen hieraan dan ten grondslag? Zo nee, bent u bereid om hierin verandering te brengen?
Sinds september 2020 kan onderwijspersoneel, net als zorgpersoneel, met voorrang getest worden. Niet al het onderwijspersoneel kan met voorrang getest worden. De voorrangsprocedure is uitsluitend bedoeld om lesuitval te voorkomen. De schoolleider bepaalt wie er voor de voorrangsprocedure in aanmerking komt. Uw Kamer wordt in de reguliere stand van zakenbrieven corona geïnformeerd over de gemiddelde tijd tussen het inplannen van een testafspraak en de testuitslag in de reguliere en de prioritaire teststraat. Hieruit blijkt dat prioritaire teststraat telkens aanzienlijk sneller is dan de reguliere teststraat. Dit heeft er dan ook toe geleid dat onderwijspersoneel met een negatieve testuitslag weer eerder aan het werk kan.
Hoe reageert u op de oproep van onder meer de PO-Raad om vitale beroepen voorrang te geven bij testen?
Zie antwoord vraag 3.
Spelen zulke problemen ook bij andere vitale beroepen, bijvoorbeeld bij politieagenten en medewerkers in de zorg? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor hun dienstverlening wanneer in de herfst het aantal besmettingen weer mocht toenemen? Wat kunt en wilt u daartegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
(vakantie)verhuurplatforms en toeristenbelasting in Nederland. |
|
Maurits von Martels (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
In welke mate wijkt de wijze waarop in Nederland de toeristenbelasting wordt geïnd, via een belastingaanslag aan de eigenaar van een verblijfsplaats en doorberekening aan de gast, af van die in andere Europese landen?
Een overzicht van de (wijze van de) eventuele heffing van (lokale) toeristenbelasting in andere Europese landen is niet beschikbaar, dus er kan geen vergelijking met Nederland worden gemaakt.
Klopt het dat in Frankrijk sinds 1 januari 2019 (vakantie)verhuurplatforms, zoals Booking.com en Belvilla, verantwoordelijk zijn voor het berekenen, innen en afdragen van toeristenbelasting? Welke voor- en nadelen ziet u aan deze systematiek?
Het is alleen wenselijk om voor de overheidstaak van het innen van toeristenbelasting wettelijk een rol bij de platformbedrijven te beleggen als dit een noodzakelijke en proportionele maatregel is om het doel te bereiken. De noodzaak voor de inning middels de verhuurplatforms is in Nederland niet aanwezig, gezien de eenmalige registratieverplichting die met het wetsvoorstel toeristische verhuur van woonruimte mogelijk wordt gemaakt. Door dit wetsvoorstel kunnen de gemeenten de heffing van de toeristenbelasting beter adresseren bij de verhuurder. De gegevens van de eenmalige registratie kunnen namelijk ook gebruikt worden voor de inning van toeristenbelasting. Hiervoor biedt het wetsvoorstel de noodzakelijke grondslag. Het wetsvoorstel biedt gemeenten derhalve de mogelijkheid om conform de huidige wetgeving de toeristenbelasting te innen bij de verhuurder.
Frankrijk hanteert landelijk grotendeels een eenduidig systeem van heffing, terwijl in Nederland de grondslag voor de heffing van de toeristenbelasting alsmede de hoogte van het tarief verschilt per gemeente. Dit maakt het dan ook mogelijk eenvoudiger voor een platform om in Frankrijk de inning vorm te geven dan in Nederland. Op dit moment ontbreekt het inzicht in de wijze waarop afrekening tussen toerist en verhuurder, en de rol daarbinnen van de diverse platforms, in Frankrijk plaatsvindt.
Tot slot stel ik vast dat, op de onlangs met algemene stemmen aangenomen wet toeristische verhuur van woonruimte, een amendement was ingediend dat strekte tot het innen van de toeristenbelasting via de platforms, maar dat dit amendement niet is aangenomen.
Wat is de reden dat inning van lokale toeristenbelastingen via (vakantie)verhuurplatforms in Frankrijk wel mogelijk is en in Nederland vooralsnog niet, blijkens de uitvoering van de motie-Paternotte c.s.(Kamerstuk 34 775-XIII, nr. 89) over het innen van toeristenbelasting (Kamerstuk 27 926, nr. 282)? Wat maakt de Franse situatie anders dan de Nederlandse?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zou het uws inziens mogelijk zijn om – al dan niet via nadere regelgeving – bij (vakantie)verhuurplatforms waar de toerist betaalt via het platform (en dus niet rechtstreeks aan de aanbieder) de inning van toeristenbelasting via het platform daarbij mee te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of partijen, gemeenten en platforms, een overkoepelende overeenkomst met betrekking tot de inning van toeristenbelasting door de platforms nog steeds «niet haalbaar» achten, zoals gemeld in Kamerstuk 27 926, nr. 282? Hoezeer is de situatie sindsdien veranderd?
Mij is geen signaal bekend dat partijen het inmiddels wél haalbaar zouden achten.
Het bericht ‘Coronacrisis helpt minister Van Nieuwenhuizen van rekeningrijden af’. |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Coronacrisis helpt Minister van Nieuwenhuizen van rekeningrijden af»?1
Ja.
Herinnert u zich de afspraak in de Kamerbrief «Voorstel voor een Klimaatakkoord» tot het voorbereiden van varianten voor betalen naar gebruik?2
Ja.
Hoe rijmt u uw uitspraak met deze afspraak uit het Klimaatakkoord?
Het is bekend dat 10–15% voertuigen uit de file reeds de file kan oplossen. Nu werknemers en werkgevers door de Coronacrisis positieve ervaring opdoen met thuiswerken, zet het kabinet erop in om afspraken met werkgevers te maken om zoveel mogelijk werknemers ook na de huidige crisis vaker dan voorheen de mogelijkheid te geven om (gedeeltelijk) thuis te werken. Als werkgevers thuiswerken faciliteren en voldoende mensen in de toekomst een of twee dagen in de week, of een aantal uur op een dag, thuiswerken, zou dit bijdragen aan het verminderen of oplossen van het fileprobleem. In het interview heb ik aangegeven dat daarom rekeningrijden in de vorm van een spitsheffing niet nodig is voor de oplossing van het fileprobleem. De mate waarin dit daadwerkelijk gebeurt is afhankelijk van de mate waarin de Corona crisis zal leiden tot een structurele verandering van mobiliteitspatronen.
Daarnaast heb ik aangegeven dat werkgevers de sleutel in handen hebben. Als zij van hun werknemers eisen dat ze tussen 9–17 uur op kantoor aanwezig zijn, zullen werknemers ook als er een systeem van rekeningrijden zou worden ingevoerd in de spits naar kantoor moeten, ongeacht dat ze dan duurder uit zijn.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat in elk geval 3 varianten van betalen naar gebruik door het kabinet worden onderzocht ten behoeve van de volgende kabinetsformatie. Betalen naar gebruik wordt in het Klimaatakkoord in een breder perspectief geplaatst. Het gaat daarbij niet alleen om doorstroming, maar ook om milieu en klimaateffecten, lastenverdeling en houdbaarheid van het stelsel van autobelastingen. Dit onderzoek vindt momenteel plaats.
Herkent u dat het betalen naar gebruik juist in combinatie met thuiswerken leidt tot een eerlijke kostenverdeling en tegelijkertijd files kan verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Met goede afspraken met werkgevers over thuiswerken, kan een deel van de files op de Nederlandse wegen worden verminderd. Op dit moment loopt het onderzoek betalen naar gebruik. De verdeling van de kosten is een belangrijk aandachtspunt. Ik kan daar niet op vooruitlopen.
Wanneer kan de Tweede Kamer de resultaten van het onderzoek naar de drie varianten ontvangen?
Er wordt momenteel gewerkt aan een tussenrapportage. Hierin wordt uw Kamer geïnformeerd over de tussentijdse resultaten van het onderzoek. De Staatsecretaris van Financiën zal de Tweede Kamer hierover in het najaar van 2020 informeren.
Het bericht 'Accountants verwachten dat bedrijven een aanzienlijk deel noodsteun moeten terugbetalen' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Accountants verwachten dat bedrijven «aanzienlijk» deel noodsteun moeten terugbetalen»?1
Ja daarmee ben ik bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht? Hoezeer deelt u de zorgen van de accountants?
In reactie op signalen die ik over deze problematiek ontving van bedrijven en via het UWV, die eventuele knelpunten in de NOW monitort, heb ik besloten een herstelmogelijkheid te bieden voor werkgevers zodat zij op het moment van de vaststellingsaanvraag het verzoek kunnen doen om de aanvraag op werkmaatschappijniveau te doen in plaats van op concernniveau.2
Mij is inderdaad gebleken dat in een aantal gevallen bedrijven zich niet of onvoldoende gerealiseerd hebben dat zij onderdeel zijn van een groep zoals gedefinieerd in de NOW. In die gevallen is er een aanvraag gedaan om een tegemoetkoming in de loonkosten zonder rekening te houden met (de consequenties van) dit in de NOW gehanteerde groepsbegrip en de voorwaarden die zijn verbonden aan het vaststellen van de subsidie op het niveau van de werkmaatschappij. De aanvrager kan in de praktijk echter niet meer voldoen aan alle voorwaarden die verbonden zijn aan een aanvraag op werkmaatschappijniveau.
Het is onwenselijk dat bedrijven in de bovenbeschreven situatie nu in feite geen beroep kunnen doen op de NOW-regeling, en dat zij te maken zouden krijgen met een nihilstelling van de subsidie. Daarom bereid ik een wijziging van de NOW-1 en 2 voor die het mogelijk maakt dat deze bedrijven bij de aanvraag van vaststelling alsnog ervoor in aanmerking komen dat de subsidie niet op het niveau van het concern maar op het niveau van de werkmaatschappij wordt vastgesteld. Voorwaarde blijft wel dat de groep waarvan ze deel uitmaken als geheel geen 20% omzetverlies heeft.
De voorgenomen wijziging van de NOW ziet er ten eerste op dat de in de NOW-1 geldende voorwaarde, dat een aanvraag op werkmaatschappijniveau alleen gedaan kan worden als de NOW-aanvraag is gedaan op of na 5 mei 2020, vervalt. Ook hoeft aan een tweetal voorwaarden die in artikel 6a van de NOW-1 en in artikel 7 van de NOW-2 zijn verbonden aan een aanvraag op werkmaatschappijniveau pas bij de aanvraag tot subsidievaststelling te worden voldaan, in plaats van bij de initiële aanvraag (om subsidieverlening). Het gaat hierbij ten eerste om de voorwaarde dat een aanvrager dient te beschikken over een verklaring dat er op het niveau van de groep geen dividend/bonus wordt uitgekeerd of eigen aandelen worden ingekocht over 2020 op het niveau van het groepshoofd/de moeder van de werkmaatschappij tot aan de datum van vaststelling van de jaarrekening. Ten tweede gaat het om de voorwaarde dat de aanvrager dient te beschikken over een overeenkomst van de vakbond of andere vertegenwoordiging van werknemers over werkbehoud. Uiteraard moet ook aan de overige eisen van een aanvraag op werkmaatschappijniveau (artikel 6a van de NOW-1 en artikel 7 van de NOW 2) worden voldaan bij de aanvraag van de vaststelling.
Een ander probleem, gerelateerd aan het bovenstaande, is dat bedrijven soms aanlopen tegen het feit dat zij bij de subsidieaanvraag voor de NOW-regeling niet dezelfde periode hebben gekozen waarin zij een omzetdaling verwachten als andere onderdelen van de groep. Dit is echter wel noodzakelijk voor de definitieve vaststelling van de subsidie; de NOW schrijft dit dan ook voor. Ik ben nu de uitvoeringstechnische consequenties van een herstelmogelijkheid voor bedrijven op dit punt in kaart aan het brengen.
Is in beeld bij hoeveel aanvragen voor een subsidie uit de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) voor concernonderdelen de aanvraag mogelijk onder een verkeerd artikel is aangevraagd als gevolg van het later toegevoegde artikel in de regeling? Indien niet, kunt u dit (laten) nagaan?
Nee dit is niet in beeld. Dit is ook niet goed na te gaan omdat de aanvragers van NOW-1 niet bij hun aanvraag om subsidieverlening hebben hoeven aangeven op welk niveau zij hun aanvraag doen (concern of werkmaatschappij).
Wat is de consequentie indien blijkt dat bedrijven bij het aanvragen van een NOW-subsidie voor afzonderlijke concernonderdelen onbewust een fout hebben gemaakt, namelijk door de aanvraag voor het voorschot onder een verkeerd artikel aan te vragen? Is hierbij in alle gevallen terugbetaling de consequentie?
Op basis van de huidige tekst van de regeling zou inderdaad nihilstelling volgen en terugbetaling van het gehele subsidiebedrag aan de orde zijn. Zoals ik in de reactie op vraag 2, 5 en 6 heb aangegeven, ben ik van mening dat dit onwenselijk zou zijn. Daarom werk ik aan een aanpassing van de NOW-1 en 2 op dit punt. Bedrijven dienen op het moment van aanvraag van de vaststelling wel aan alle voorwaarden te voldoen die zijn verbonden aan een aanvraag op werkmaatschappijniveau, anders zal alsnog nihilstelling volgen.
Welke mogelijkheden ziet u om in die gevallen waar bedrijven in de praktijk aan de subsidievoorwaarden van de NOW (en voorwaarden voor afzonderlijke onderdelen van een concern) voldoen alsnog te repareren?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre biedt het UWV nog een nadere herstelmogelijkheid in voornoemde gevallen (zie vraag 4/5) bij de definitieve vaststelling van een NOW-subsidie?
Zie antwoord vraag 2.
Visumplicht tussen de Schengenzone en Suriname |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er tussen de Schengenzone, waar Nederland onderdeel van uitmaakt, en Suriname visumplicht geldt voor wederzijdse reizen? Bestaan er uitzonderingen op deze plicht?
Dat is juist. Voor Surinaamse burgers die de Schengenzone in willen reizen geldt de visumplicht. Hierop bestaan uitzonderingen, maar deze beperken zich tot de categorieën die zijn beschreven in Verordening (EU) 2018/18061, bijvoorbeeld bemanning van luchtvaartmaatschappijen van landen die partij zijn bij het Verdrag van Chicago. Ook Nederlandse burgers die naar Suriname willen reizen zijn visumplichtig. Los van de geldende uitzonderingen onder het bovengenoemde Verdrag van Chicago, waar ook Suriname partij van is, zijn er verder geen uitzonderingen op deze visumplicht bij ons bekend.
Hoeveel visa worden er per jaar aangevraagd voor reizen van Suriname naar Nederland en andersom? Welk percentage van deze aanvragen wordt goedgekeurd?
In onderstaande tabel staat het jaarlijks aantal aanvragen voor een Schengenvisum voor kort verblijf (KVV) vermeld, dat tussen 2017 en 2019 werd ingediend. De Nederlandse ambassade in Paramaribo vertegenwoordigt op visumgebied alle Schengenlanden in Suriname, en verwerkt daarom alle KVV-aanvragen voor de gehele Schengenzone. In de tabel is daarom zowel het totaal aantal KVV-aanvragen voor de gehele Schengenzone per jaar opgenomen als het aantal KVV-aanvragen met als bestemming Nederland. Dat betreft het merendeel van de jaarlijkse KVV-aanvragen in Suriname. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt niet over cijfers van visumaanvragen die door Nederlandse reizigers voor Suriname worden ingediend.
Totaal aantal KVV-aanvragen in Suriname voor gehele Schengenzone
Goedkeuringspercentage
Aantal KVV-aanvragen in Suriname met als bestemming Nederland
Goedkeuringspercentage
2017
15.877
94.5%
15.379
94.8%
2018
16.929
91.1%
15.827
92.1%
2019
19.338
90.2%
18.089
91.4%
Deelt u de mening dat het een prioriteit zou moeten zijn om de relaties tussen Nederland en Suriname te verbeteren nu Desi Bouterse niet langer president is en Chandrikapersad Santokhi geïnstalleerd is als de nieuwe president van Suriname?
Met het aantreden van de nieuwe regering Santokhi wil Nederland de banden met Suriname weer bestendigen en versterken. Op 24 en 25 augustus jl. hebben mijn collega Minister Kaag en ik reeds gesprekken gevoerd met de Surinaamse Minister van Buitenlandse Zaken, Internationale Handel en Internationale Samenwerking en hebben met hem afgesproken dat we de relatie en samenwerking tussen onze landen op positieve wijze zullen gaan herzien in de komende periode.
Bent u het ermee eens dat het toewerken naar visumvrij reizen tussen Nederland (Schengen) en Suriname daar een onderdeel van moet zijn? Bent u het ermee eens dat dit bij kan dragen aan verbeterde relaties en daarmee in wederzijds belang is? Zo nee, waarom niet?
Goede betrekkingen met Suriname bieden ruimte voor een dialoog over visumvrij reizen. Visumliberalisatie is dan ook aan bod gekomen tijdens het gesprek dat ik heb gevoerd met de Surinaamse Minister van Buitenlandse Zaken op 24 augustus jl. Het is in de eerste plaats aan Suriname om opnieuw een verzoek tot onderzoek naar mogelijke visumliberalisatie in te dienen bij de Europese Commissie. Nederland is daarbij graag bereid de Surinaamse wens van EU-Visumliberalisatie nogmaals over te brengen aan de Europese Commissie.
Het invoeren of afschaffen van de visumplicht voor derde landen is een EU-competentie. Op grond hiervan heeft de Europese Commissie de exclusieve bevoegdheid om onderzoek te doen naar – en voorstellen te doen voor – afschaffing van de visumplicht. Op grond van de eerder genoemde Verordening (EU) 2018/1806 wordt daarbij per geval getoetst aan diverse criteria die onder meer verband houden met illegale immigratie, openbare orde en veiligheid, economische voordelen, de externe betrekkingen van de EU met het betrokken derde land, mensenrechten en fundamentele vrijheden.
Nederland is voorstander van een dergelijk onderzoek ten aanzien van Suriname. Of sprake is van een vruchtbare bodem voor een visumdialoog, zal afhangen van de uitkomst van een dergelijk onderzoek. Om in aanmerking te komen voor visumliberalisatie zal Suriname in ieder geval de medewerking aan terug- en overname moeten verbeteren en biometrische paspoorten moeten invoeren. Het kabinet hecht er belang aan dat het Memorandum of Understanding (MoU) uit 2008 als basis dient voor een hernieuwde en effectieve terugkeersamenwerking.
Welke drempels (voor)ziet u die visumvrij reizen tussen Suriname en Nederland in de weg staan? Betreft dit drempels vanuit Suriname, Nederland of vanuit Schengenpartners?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u al gesprekken gehad met de nieuwe regering in Suriname over visumliberalisatie? Zo nee, bent u van plan dit op korte termijn te gaan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen moeten er gezet worden om binnen Schengen draagvlak te krijgen voor visumliberalisatie met Suriname? Bent u bereid deze stappen ook te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats aan Suriname om opnieuw een verzoek tot onderzoek naar mogelijke visumliberalisatie in te dienen bij de Europese Commissie. Daarnaast heeft de Nederlandse regering de wens van Suriname meerdere malen overgebracht aan de Europese Commissie en is graag bereid dit opnieuw te doen. Het is aan de Europese Commissie om te besluiten tot onderzoek over te gaan.
Het uiteindelijke standpunt van Nederland zal afhangen van het eventuele voorstel dat de Europese Commissie na onderzoek zal doen. Uit dit voorstel zal ook moeten blijken welke stappen door Suriname moeten worden gezet. Als Suriname besluit Nederland hiervoor om assistentie te vragen, is het kabinet bereid dit te onderzoeken. Hierbij valt te denken aan technische assistentie, bijvoorbeeld bij invoering van biometrische paspoorten.
Welke stappen bent u bereid in partnerschap met Suriname te nemen, om bestaande drempels voor visumvrij reizen weg te werken, en om gezamenlijk toe te werken naar visumliberalisatie tussen de Schengenzone en Suriname?
Zie antwoord vraag 7.
De reconstructie van Nieuwsuur waaruit blijkt dat de coronarichtlijnen tot onveiligheid hebben geleid in de ouderenzorg. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de NOS en de reconstructie van Nieuwsuur waaruit blijkt dat de coronarichtlijnen van het RIVM hebben geleid tot onveiligheid in de ouderenzorg?1
Steunt u de zorgkoepels, de Vereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden en Branchevereniging ZorgthuisNL nu zij aangeven de richtlijnen van het RIVM niet meer te willen volgen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de medewerkers en bestuurders die vinden dat zij door de RIVM-richtlijnen in onveilige situaties zijn gebracht, omdat de richtlijnen aangaven dat beschermende kleding zoals mondmaskers in allerlei gevallen «niet nodig» waren?
Wat is uw reactie op de zorgmedewerkers die zeggen dat zij door de RIVM-richtlijnen zijn besmet geraakt met corona?
Bij wie ligt de verantwoordelijkheid nu veel zorgmedewerkers niet alleen ziek zijn geworden maar ook (nog steeds) kampen met gezondheidsproblemen? Bij wie kunnen ze terecht als hun werkgevers de RIVM-richtlijnen van de overheid volgden?
Waarom heeft de Inspectie SZW nog niet onderzocht of de RIVM-richtlijn wel overeenkomt met de Arbowetgeving? Per wanneer is dit wel het geval en kunt u de uitkomsten naar de Kamer sturen?
Klopt het dat de Inspectie SZW de instructie van het kabinet kreeg om de RIVM-richtlijnen te gebruiken als uitgangspunt bij het toezicht? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe kan het dat deze onwenselijke vermenging van belangen onder uw leiding plaatsvond?
Hoe kijkt u er nu op terug dat het RIVM in maart nog zei dat je zonder klachten niet besmettelijk was en het preventieve gebruik van mondmaskers afraadde? Waar baseerde het RIVM dit op? Kunt u de rapporten en onderzoeken waar zij dit op baseren noemen alstublieft?
Het was in maart toch al zo klaar als een klontje dat je asymptomatisch of presymptomatisch besmet kon zijn? Waarom bleef ons RIVM ontkennen terwijl in Duitsland toen al strengere regels golden en het RKI (Duitse RIVM) verlangde dat zorgmedewerkers die in contact kwamen met ouderen preventief mondmaskers droegen?
Waarom blijft u de link met de enorme schaarste aan beschermingsmiddelen ontkennen?
Waarom vond ons RIVM het dragen van FFP-maskers alleen nodig bij «hoogrisicovolle handelingen» in het ziekenhuis en droegen de Duitse zorgmedewerkers FFP-maskers ook in de nabijheid van ouderen in verpleeghuizen die slechts werden verdacht van besmetting met corona?
Hoeveel zorgmedewerkers raakten er in Duitsland besmet met corona? Hoeveel keer zoveel als de 17.500 in Nederland? Afgezet tegen het feit dat Duitsland zo’n 4,5 keer meer inwoners heeft dan Nederland?
Waarom ontkent u in uw beantwoording van eerdere schriftelijke Kamervragen van vragenstellers dat er op 10 februari met medeweten van Buitenlandse Zaken een vliegtuig vanaf Schiphol naar China vertrok met aan boord onze volledige voorraad beschermingsmiddelen? Waarom ontkent u de getuigenissen van ondernemers die zeggen dat onze groothandels voor beschermingsmiddelen waren uitgeknepen als tubes tandpasta?2
Hoe kunt u rijmen dat de RIVM-richtlijn spreekt over het veilig kunnen verzorgen van een coronapatiënt binnen de anderhalvemeter zolang dit maar vluchtig is en niet langer dan vijf minuten duurt, terwijl u van de gehele Nederlandse bevolking verlangt dat ze te allen tijde anderhalvemeter afstand van elkaar houden, zelfs in de buitenlucht en juist ook als dat vluchtig is?
Deelt u de mening dat het moeilijk te verkroppen is dat hetzelfde RIVM nu achteraf stelt dat de verpleeghuizen van de richtlijn hadden mogen afwijken terwijl het Landelijk Consortium Hulpmiddelen de beschermingsmiddelen juist verdeelde op basis van de richtlijn en ze dus helemaal niet meer konden bestellen?
Het rechtswetenschappelijk onderzoek naar de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn |
|
Maarten Groothuizen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u middels beantwoording van deze vragen nadere toelichting verschaffen op uw antwoorden van 9 maart 2020, aangaande het rechtswetenschappelijk onderzoek naar de Habitatrichtlijn (HR) en Vogelrichtlijn (VR)?1
Bent u bekend met het recente, internationale onderzoek «The small home ranges and large ecological impacts of pet cats», waaruit blijkt dat het effect van huiskatten op hun wilde prooidieren vier tot tien maal groter is dan het effect van vergelijkbare wilde roofdieren?2
Kunt u bevestigen dat het laten loslopen van huiskatten of verwilderde katten in Nederland resulteert in het doden van inheemse vogels – bijvoorbeeld in duingebieden bij grote steden waar grond-broedende vogels slachtoffers worden van huiskatten – en soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen)?
Vindt u het wenselijk dat het loslopen van huiskatten resulteert in het doden van inheemse vogels en soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het irrelevant is voor een eventuele schending van de verboden in artikel 12(1) HR en artikel 5 VR dat de achteruitgang in de populatiegrootte van bepaalde betrokken inheemse soorten niet alleen is toe te schrijven aan huiskatten, maar dat hierbij ook andere dieren zoals roofvogels betrokken zijn, en dat het eveneens irrelevant is of er überhaupt sprake is van een (meetbare) weerslag op de populatie, aangezien de betreffende verboden betrekking hebben op individuele dieren ongeacht de eventuele gevolgen voor de staat van instandhouding? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of u de conclusies deelt van het rechtswetenschappelijk onderzoek «Domestic cats (Felis catus) and European nature conservation law» waarin op basis van een analyse van jurisprudentie en de best beschikbare wetenschappelijke informatie over de effecten van huiskatten op wilde dieren, geconcludeerd wordt dat het laten loslopen van huiskatten in het leefgebied van soorten van Bijlage IV van de HR (zoals vleermuizen) en in het leefgebied van inheemse vogels (d.w.z. overal in Nederland) binnen de reikwijdte valt van, respectievelijk, de in artikel 12(1) HR en artikel 5 VR genoemde verboden? Zo nee, op welke (feitelijke en/of juridische) gronden komt u dan tot een andere conclusie en welke conclusie is dat precies?3
Kunt u in dit verband, voortbouwend op uw antwoord van 9 maart 2020 op onze aanvankelijke vraag 6, in het bijzonder ingaan op de vraag in hoeverre bij het laten loslopen van huiskatten sprake kan zijn van «voorwaardelijk opzet»?4
In hoeverre deelt u de conclusie naar aanleiding van jurisprudentie van het Hof van Justitie dat de betreffende verboden ook situaties bestrijken waarin «degene die de handeling heeft verricht ... de mogelijkheid van ... vangst of dood heeft aanvaard», waarvan onder meer sprake is in situaties waarin de autoriteiten in een lidstaat bepaalde handelingen toestonden terwijl zij «wisten dat zij mogelijkerwijs [beschermde dieren] in gevaar zouden brengen», waarbij het om zulke gevallen gaat, in de woorden van het ook door u aangehaalde richtsnoer van de Europese Commissie, om «unwanted but accepted side-effects», die stuk voor stuk inbreuk maken op de bedoelde verbodsbepalingen, gelet op dat er volgens het genoemde onderzoek bij het laten loslopen van huiskatten typisch sprake is van dergelijk voorwaardelijke opzet, waardoor het grootschaligede factotoelaten ervan een inbreuk maakt op de verplichtingen van Nederland onder artikel 5 VR en artikel 12 (1) HR?5 6 7
Indien u de conclusies van het onderzoek deelt, welke maatregelen bent u dan voornemens te verbinden aan deze conclusies, teneinde te voldoen aan de meermaals door het Hof van Justitie benadrukte verplichting om «concrete en specifieke beschermingsmaatregelen te treffen teneinde de daadwerkelijke naleving van bovengenoemde verbodsbepalingen te verzekeren»?8
Herinnert u zich uw antwoorden van 2 juli jl. op Kamervragen van het lid De Groot over sterfte onder Pimpelmezen?9
Kunt u uw antwoord op vraag 7 waarin u stelt dat «[h]et voorkomen van sterfte vooral gevonden [moet] worden in het voorkomen van predatie door andere dieren, zoals huiskatten, maar op dit moment is er geen aanleiding om zorgen te hebben over de Nederlands populaties kool- en pimpelmezen» nader toelichten? Over welke soorten heeft u wel zorgen, welke relatie ziet u daar met predatie door huiskatten en wat gaat u daaraan doen?
Een constructie waarbij kopers van elektrische auto’s subsidies ontvangen van zowel de Duitse als de Nederlandse overheid |
|
Eppo Bruins (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website https://www.ecarbyducar.nl/ecarimport/buitenlands-kenteken?
Bent u bekend met de constructie waarmee elektrisch rijden fiscaal nog goedkoper kan worden gemaakt door eerst zes maanden op Duits kenteken te rijden, de subsidie van de Duitse overheid te ontvangen, dan over te stappen op een Nederlands kenteken en dan de subsidie van de Nederlandse overheid te ontvangen?
Klopt het dat dit een legale constructie is?
Klopt het dat, zoals op de website wordt beweerd, met deze constructie 6.000 euro wordt bespaard op de aanschaf van de Peugeot e-2008?
Is het toegestaan dat de auto zes maanden en één dag rijdt op Duits kenteken, terwijl de werkelijke eigenaar vanaf dag één in Nederland woont en werkzaam is en dus willens en wetens zowel de Duitse als de Nederlandse overheid een poot uitdraait?
Vindt u deze constructie wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u eraan doen?
Verlengen certificaten voor de bruine vloot. |
|
Kees Verhoeven (D66), Rutger Schonis (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Einde afstandregel, maar bruine vloot blijft in gevaar»?1
Ja.
Bent u bekend met de signalen uit het bericht, namelijk dat schippers dit jaar en volgend jaar nog veel te weinig inkomsten hebben door onder andere de capaciteitsbeperkingen, hoge vaste lasten en kosten gerelateerd aan de verlenging van de veiligheidscertificaten?
Ja. Nadat Uw Kamer in juni de motie had aangenomen van het lid Postma c.s.2 hebben de Ministeries van IenW, EZK en OC&W herhaaldelijk overleg gehad met de Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ). De BBZ heeft deze signalen tijdens deze gesprekken overgebracht.
Deelt u de mening dat de bruine vloot, als grootste nog varende zeevloot ter wereld en bestaande uit 300 historische schepen, een belangrijke culturele waarde voor Nederland vertegenwoordigt?
Ik draag de bruine vloot een warm hart toe en erken de culturele waarde van de bruine vloot. Dit geldt ook voor mijn ambtgenoten van EZK en OC&W.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om de bruine vloot, als nationaal historisch erfgoed, te hulp te schieten nu deze door de coronacrisis in zwaar weer verkeert?
Bij brief van 28 augustus 2020 maakte de Minister van OC&W bekend dat met inzet van het Ministerie van EZK, € 15 miljoen beschikbaar komt voor het borgen van het voortbestaan van de historische zeilvloot (bruine vloot). Hiermee erkent het kabinet de noodzaak om de bruine vloot te hulp te schieten. Ik ga ervan uit dat met de beschikbaarstelling van dit bedrag en de beantwoording van deze vragen, de eerdergenoemde motie van het lid Postma c.s. is uitgevoerd.
Deelt u de mening dat de huidige regelingen de specifieke problemen in deze sector niet oplossen?
Naast eerdergenoemd bedrag zijn er ook andere regelingen waarop de branche een beroep kan doen, zoals de Regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten. Tezamen met de beschikbaarheid van dit aanvullend bedrag ga ik ervan uit dat het voortbestaan van de historische zeilvloot geborgd is.
Bent u bereid het uitstel voor de veiligheidscertificaten en de bijbehorende periodieke keuringen zoals aangegeven in uw brief van 23 juni 2020 te verlengen?2
De reden dat in eerste instantie werd besloten om de termijn voor de keuringen uit te stellen, is enerzijds dat het door de beperkende maatregelen in verband met COVID19 vaak niet mogelijk was om fysiek keuringen uit te voeren aan boord van schepen. Anderzijds kozen ondernemers ervoor om keuringen uit te stellen om daarmee de lasten zo laag mogelijk te houden.
De fysieke beperkingen voor het uitvoeren van de keuringen zijn in de binnenvaart niet meer aan de orde. In internationaal verband is daarom afgesproken dat de maatregelen zoals voorzien in het CCR-besluit van maart jl. van toepassing blijven tot 23 september 2020 en dat een verdere verlenging vooralsnog niet nodig is. Mochten er vanwege Covid-19 opnieuw problemen ontstaan om keuringen uit voeren, dan biedt de internationale regelgeving voor een scheepseigenaar de mogelijkheid een verzoek tot verlenging van het certificaat te doen zonder periodiek onderzoek. In uitzonderingsgevallen wordt het certificaat in dat geval met een periode van 6 maanden verlengd als de scheepseigenaar hiervoor goede redenen heeft.
Ook in de zeevaart zijn er momenteel geen beperkingen voor wat betreft de mogelijkheid om fysiek keuringen uit te voeren. Zou het onverwacht nodig zijn certificaten te verlengen in verband met Covid-19, dan zal ik het IMO-advies volgen voor de zeevaart. De IMO heeft op 22 juli jl. een bijgestelde werkwijze gepubliceerd die verdragspartijen kunnen hanteren met betrekking tot een aanvullende verlenging van reeds verlengde certificaten. Deze geeft ruimte voor een verdere verlenging van de geldigheidsduur van scheepscertificaten en bemanningsdocumenten. Naar aanleiding van het IMO-advies zal elk verzoek (door een reder) om verlenging van de geldigheid van een of meer wettelijke scheepscertificaten zorgvuldig worden overwogen.
Met de aanvullende € 15 miljoen die nu beschikbaar is gesteld, is het bovendien niet te verwachten dat ondernemers er nog voor zullen kiezen om keuringen uit te stellen. Dit zou met het oog op veiligheid ook onwenselijk zijn.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Turkse paspoorten voor Hamas-terroristen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Turkey grants citizenship to Hamas operatives plotting terror attacks from Istanbul»?1
Ja.
Klopt het dat Turkije paspoorten uitreikt aan leden van Hamas, een terreurorganisatie die ook op de EU-terrorismelijst staat? Geldt dit ook voor leden van andere terreurorganisaties?
De berichtgeving hierover kan niet eigenstandig worden bevestigd.
In hoeverre en op welke manieren ondersteunt of faciliteert de Turkse staat ook (leden van) andere organisaties die op Europese en internationale terreurlijsten staan?
Nederland beschikt niet over informatie dat Turkije (leden van) andere organisaties die op Europese en internationale terreurlijsten staan ondersteunt of faciliteert.
Beaamt u dat de Turkse houding tegenover Hamas-terroristen een acuut veiligheidsrisico vormt voor de staat Israël? Staat Turkije bijvoorbeeld – passief of actief – toe dat Hamas vanuit Turks grondgebied aanslagen op Israël of Israëliërs organiseert?
Nederland en de EU beschouwen Hamas als een terroristische organisatie. Turkije heeft een andere afweging gemaakt en beschouwt Hamas als een legitieme gesprekspartner. Het kabinet beschikt niet over verifieerbare informatie waaruit blijkt dat Hamas zou worden toegestaan vanaf Turks grondgebied aanslagen op Israël of Israëliërs te organiseren.
Beaamt u dat bezit van een Turks paspoort het voor deze terroristen vergemakkelijkt om, al dan niet onder andere (valse) namen, de Europese Unie en ook Nederland te bereiken?
Het bezit van een Turks paspoort maakt het voor leden van terroristische organisaties niet eenvoudiger om de Schengenbuitengrens te passeren. Zowel tijdens het visumverleningsproces als tijdens de grenscontrole wordt de identiteit van iedere vreemdeling vastgesteld, onder andere door de echtheid van het reisdocument te controleren. Bij visumverlening en aan de grens wordt standaard een controle uitgevoerd in relevante datasystemen, waaronder het Schengen Informatie Systeem (SIS). In dit systeem staan personen gesignaleerd die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid, inclusief leden van terroristische organisaties. Een vreemdeling die niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang, bijvoorbeeld omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, zal aan de grens worden geweigerd. Het is in dat geval niet relevant welk land het reisdocument heeft afgegeven.
In hoeverre ondermijnt NAVO-lid Turkije hiermee de geloofwaardigheid en collectieve veiligheid van de gehele NAVO?
Zoals vermeld in antwoord 2 kan de berichtgeving waar naar wordt verwezen niet eigenstandig worden bevestigd.
Bevestigt de opstelling van Turkije in dezen dat van visumvrij reizen voor Turkse burgers naar de EU absoluut geen sprake kan zijn, alleen al vanwege het extra risico voor de nationale, Europese en internationale veiligheid?
De Commissie heeft in 2016 in het laatste voortgangsrapport over de implementatie van de Roadmap visumliberalisatie vastgesteld dat Turkije niet aan alle 72 benchmarks van de Roadmap voldoet. Sindsdien is er geen nieuw rapport verschenen. Derhalve ligt er thans geen besluit aan de Raad voor om de visumvereiste voor Turkse burgers af te schaffen. Een Nederlands oordeel over visumliberalisatie voor Turkije is pas aan de orde wanneer de Commissie heeft vastgesteld dat Turkije voldoet aan alle gestelde eisen.
Is of wordt op regeringsniveau met Turkije besproken dat Turkije afziet van het uitreiken van paspoorten aan leden van organisaties zoals Hamas, en afziet van iedere vorm van steun, hulp of gedogen van (leden van) organisaties op de Europese terrorismelijst?
Zoals vermeld in antwoord 2 kan de berichtgeving waar naar wordt verwezen niet eigenstandig worden bevestigd. De Nederlandse zorgen en vragen over deze berichtgeving zullen in bilaterale contacten met Turkije worden opgebracht.
Bent u bereid genoemde misstanden en veiligheidsrisico’s voor Israël, Nederland, de EU en de NAVO ook te agenderen tijdens bilaterale en collectieve overleggen met uw collega’s binnen de EU en de NAVO, teneinde te komen tot effectieve tegenmaatregelen?
Zie antwoord vraag 8.
Samenwerking tussen Amsterdamse universiteiten en de Chinese onderneming Huawei |
|
Raymond de Roon (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het risico vermeden moet worden dat nieuwe technologische ontwikkelingen op o.a. het terrein van kunstmatige intelligentie, internet en datavergaring, al of niet door tussenkomst van derden, in handen komen van dictaturen?1
Nederlandse bedrijven en instellingen die strategische (militair en of dual use) goederen of technologie ontwikkelen dan wel produceren, zijn gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Indien technologie wordt geëxporteerd die voorkomt op de lijsten van exportcontroleregimes is een exportvergunning vereist. Exportvergunningaanvragen worden getoetst op grond van het EU gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport (EUR2.008/944/GBVB), of de EU Dual Use Verordening (EUR428/2009). Nederland is partij bij meerdere internationale verdragen en aangesloten bij exportcontroleregimes waarbinnen lijsten met dual use goederen en technologie worden vastgesteld. Daarnaast wordt van alle Nederlandse bedrijven verwacht dat zij bij het internationaal zakendoen handelen in lijn met de OESO-Richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Dit betekent dat zij in relatie tot hun waardeketens mogelijke risico’s – waaronder eventuele risico’s die verband houden met mensenrechtenschendingen en samenwerking met bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden – dienen te identificeren en te voorkomen of aan te pakken.
Overigens, Artificial Intelligence als wetenschaps- en toepassingsgebied is zeer breed en valt als zodanig niet als geheel binnen de kaders van dual use-goederen zoals die onder exportcontrole wetgeving is gedefinieerd.
Deelt u ook de mening dat China technologische ontwikkelingen regelmatig inzet op een manier die leidt tot onderdrukking van mensen?
Te zien is dat door middel van geavanceerde censuurtechnieken het vrije woord op het Chinese internet steeds verder wordt ingeperkt, zowel op openbare fora zoals Weibo als in privégesprekken binnen apps zoals WeChat. Van de uitrol van surveillancetechnologie gaat gezien de politieke context in China een afschrikkende werking uit richting etnische en religieuze minderheden, mensenrechtenactivisten en andersdenkenden. Met name in Tibet en Xinjiang geldt dat surveillancetechnologie bijdraagt aan de onderdrukking van Tibetaanse boeddhisten en onder andere Oeigoerse moslims. Deze toepassingen brengen risico’s voor de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China bevinden met zich mee.
Deelt u voorts de mening dat het denkbaar is dat ook ontwikkelingen op het gebied van zoektechnologie door een dictatuur kunnen worden ingezet om ongewenste ontwikkelingen, gebeurtenissen en personen (beter) op het spoor te komen, te intimideren en te onderdrukken?
Het is mogelijk dat zoektechnologie als een van vele databronnen gebruikt wordt om ongewenste ontwikkelingen, gebeurtenissen en personen (beter) op het spoor te komen, te intimideren en te onderdrukken. Op dit moment zijn er geen concrete aanwijzingen dat onderzoeksresultaten die voortkomen uit de samenwerking tussen Huawei Finland2 en de UvA en VU – welke is gericht op de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine) – specifiek hiervoor zullen worden gebruikt.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».3 Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces.
Deelt u tenslotte de mening dat Nederlandse onderzoeksinstellingen zich niet moeten laten verleiden door het grote geld afkomstig uit China?
Instellingen in onderwijs en onderzoek worden geacht om bij het aangaan van een samenwerking – ongeacht uit welk land de samenwerkingspartner afkomstig is – een zorgvuldige afweging te maken van de kansen, opbrengsten en risico’s. Daarin worden meerdere factoren meegewogen.
Vindt u ook dat niet van hen mag worden verwacht dat zij zelf beoordelen of samenwerking met (organisaties en personen uit) dictaturen tot schadelijke gevolgen voor mensenrechten kunnen leiden, doch dat die beoordeling een taak van de overheid is?
Zie beantwoording vraag 4. De politieke situatie in een land, en het mogelijke effect daarvan op de samenwerking, is een van de factoren die meegewogen moeten worden bij het aangaan van internationale samenwerkingen. Die afweging van de kansen en risico’s maken instellingen zelf. De Nederlandse overheid kan kennisinstellingen in voorkomende gevallen bijstaan bij het maken van die afweging, onder andere door middel van informatie-uitwisseling en kennisdeling.
Deze taakverdeling respecteert de autonomie van de instellingen, een fundamenteel uitgangspunt van het Nederlandse kennisstelsel. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).
Hoe beoordeelt u in het licht van het voorgaande de samenwerking tussen de Amsterdamse universiteiten en Huawei om nieuwe zoektechnologie te ontwikkelen en bent u bereid om een streep door dat project te zetten? Zo nee, waarom niet?
De samenwerking is gericht op kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine).
De keuze om de samenwerking aan te gaan is uiteindelijk aan de instellingen. De universiteiten hebben die autonomie en verantwoordelijkheid, daarbij de kansen, risico’s en aandachtspunten en bestaande wet- en regelgeving in acht nemend. Het kabinet heeft geen formele rol in het goed- of afkeuren van samenwerkingsovereenkomsten van instellingen.
Wilt u deze vragen separaat en volledig beantwoorden?
Ja.