Het vrijkomen van glasscherven en andere brokstukken uit zonnepanelen bij hevige brand |
|
Agnes Mulder (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Weilanden vol glas van zonnepanelen na hevige brand: nieuw probleem voor milieudiensten»?1
Ja.
Klopt het dat niemand op dit moment de oplossing weet voor het probleem waarbij glasscherven en andere brokstukken bij een hevige brand vrijkomen uit zonnepanelen en vervolgens neerslaan op omringende weilanden en andere gronden? Klopt het dat ook niemand daarover nog heeft nagedacht?
Iedere hevige brand leidt tot verspreiding van deeltjes. Dat is bij zonnepanelen niet anders. Dit neemt niet weg dat de incidenten van de afgelopen maanden, waar bij branden specifiek deeltjes vrijkwamen uit zonnepanelen, niet eerder voorgekomen zijn. Hierdoor is het de vraag of dit een significant risico betreft en hoe hiermee om dient te worden gaan. Ik ben van mening dat onderzoek naar de mogelijke effecten van brand op zonnepanelen kan bijdragen aan de benodigde duidelijkheid over dergelijke branden.
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gaat brandexperimenten uitvoeren met zonnepanelen. Het doel van deze experimenten is de samenstelling van de rook en de stoffen die in deze rook aanwezig zijn te onderzoeken. Het is op dit moment nog niet bekend of de kans op het vrijkomen van deeltjes bij dergelijke branden groter is bij een bepaald type panelen. Wellicht kan het onderzoek van het RIVM daar meer inzicht in geven. Verder loopt er bij het RIVM in het kader van hun strategisch onderzoeksprogramma een onderzoekproject (DIRECT) naar duurzaam en veilig ontwerp van zonnestroominstallaties, waarbij ook wordt gekeken naar stoffen in zonnepanelen.
Ik zal, in overleg met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, aan de hand van de onderzoeken van het RIVM bezien of er eventueel vervolgstappen nodig zijn.
Is het duidelijk welke mogelijke schadelijke effecten de verspreiding van glasscherven en andere brokstukken van zonnepanelen bij een hevige brand kan hebben voor de gezondheid van mens en dier? Om welke effecten gaat het hier en hoe kunnen deze zoveel mogelijk worden verminderd?
In 2019 heeft het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) een verkenning van de veiligheidsrisico's als gevolg van de energietransitie gepubliceerd2. Daarin hebben zij ook melding gemaakt van de gezondheidsrisico's van branden met zonnepanelen. In zonnepanelen bevinden zich verschillende stoffen. Bij brand kunnen toxische verbrandingsproducten vrijkomen, grotendeels stoffen die ook bij gebouwbranden vrijkomen, waarmee bij de brandbestrijding rekening moet worden gehouden. Een gevaar voor de omgeving door schadelijke stoffen vanwege brandende PV-panelen wordt in de door verkenning aangehaalde onderzoeken van het IFV uitgesloten. De experimenten die vanuit het RIVM worden uitgevoerd, kunnen mogelijk meer duidelijkheid bieden welke stoffen bij een brand vrijkomen.
Indien (glas)splinters worden gegeten door landbouwhuisdieren, zouden die mogelijk effect kunnen hebben op hun gezondheid. Zo is bekend dat het eten van kleine metaaldeeltjes (stukjes ijzerdraad, spijkers etc.) bij koeien een zogenaamd «scherp-in» kan veroorzaken. Dit kan leiden tot een ontsteking van de maagwand. Dit geldt niet alleen voor (glas)splinters van zonnepanelen, maar van alle splinters die door branden kunnen vrijkomen. Indien er glassplinters op akkerbouwgrond terecht komen en er mogelijke risico’s zijn dat deze direct via landbouwproducten of via de dieren in het voedsel terecht kunnen komen, ligt de verantwoordelijkheid voor het voorkomen hiervan bij de landbouwer. Een ondernemer moet immers ervoor zorgen en aantonen dat het voedsel veilig is. Overigens zijn er verder in de productieketen verschillende kwaliteitsborgen die moeten voorkomen dat de consument aan vreemde voorwerpen, waaronder glassplinters, wordt blootgesteld.
Is dit een probleem dat speelt bij specifieke typen zonnepanelen dan wel wijze van bevestiging van panelen of is de kans op het vrijkomen van brokstukken en glasscherven bij brand even groot voor elk type paneel?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn of worden er protocollen ontwikkeld voor het omgaan met dergelijke (loods)branden, waarbij glasscherven en andere brokstukken van zonnepanelen vrijkomen?
Diverse partijen hebben uitvoerende verantwoordelijkheden met betrekking tot branden en de gevolgen hiervan. Het IFV zal bezien of er een aanvullende aanbeveling nodig is voor de brandbestrijding, en of het behulpzaam is om die op te nemen in een protocol. Dit gebeurt in nauw overleg met betrokken en belanghebbende partijen, zoals deskundigen in veiligheidsregio's, het RIVM, omgevingsdiensten en de NVWA.
Deelt u de mening van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord dat er voor dit probleem een landelijke oplossing gevonden moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zult u daar gestalte aan geven en welke partijen zullen daarbij worden betrokken?
Zie antwoord vraag 5.
Is of wordt dit onderwerp ook besproken tijdens de gesprekken die u voert met de verzekeringssector in verband met de onverzekerbaarheid van zonnepanelen op daken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer denkt u de Kamer te kunnen informeren over de uitkomsten?
Nee, dit probleem is niet besproken tijdens de ronde tafel met verzekeraars en de zonnesector. De problemen met betrekking tot de verzekerbaarheid van panelen komen voort uit de brandveiligheid van de panelen en de installatie zelf. De loodsbranden in Moerbeek waar in het artikel over gesproken wordt, zijn niet ontstaan in de panelen en de panelen waren in die gevallen dus ook niet de oorzaak van de brand.
Het bericht ‘Diplomaten uit de bocht’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Diplomaten uit de bocht»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Het bevat geen informatie die mij nog niet bekend was.
Deelt u de mening dat het uiterst onbevredigend is dat diplomaten zo vaak betrokken zijn bij verkeersdelicten en andere strafbare feiten terwijl zij niet aangepakt kunnen worden wegens hun immuniteit?
Wat betreft verkeersovertredingen heb ik in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 35 300 V, nr. 68, d.d. 10 juni jl.) verslag gedaan van de resultaten die het op 1 mei 2019 ingevoerde systeem in het eerste jaar heeft opgeleverd. Zo is het totale aantal verkeersovertredingen van voertuighouders met een bijzonder kenteken in de periode mei 2019 t/m april 2020 met 51,8% afgenomen ten opzichte van het aantal verkeersovertredingen in de periode mei 2018 t/m april 2019.
Het aantal overige strafbare feiten, begaan door diplomaten (i.c. medewerkers van ambassades, consulaten en internationale organisaties die over een vorm van immuniteit beschikken) is laag, afgezet tegen de omvang van de populatie,
Dat betekent niet dat strafbare feiten gepleegd door diplomaten geen gevolgen zouden moeten hebben; integendeel, juist vanwege de bijzondere positie van deze personen zorgen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Openbaar Ministerie voor een goede opvolging, zoals uiteengezet in mijn Kamerbrief van 20 maart 2018 (Kamerstuk 34 775 V).
Waarom is slechts vier keer gevraagd om opheffing van de immuniteit? Wat houdt «een laatste waarschuwing» in de praktijk precies in?
In principe heeft het mijn voorkeur om een strafbaar feit normaal te vervolgen. Het is niet altijd eenvoudig vast te stellen of er op het moment dat een strafbaar feit begaan wordt, sprake is van immuniteit. Het komt met enige regelmaat voor dat nader onderzoek oplevert dat dit niet het geval was, waarna normaal vervolgd kan worden. Waar wel sprake is van immuniteit, dient om opheffing van immuniteit gevraagd te worden. Dit gebeurt altijd in overleg met het OM. Er zijn echter ook gevallen waarin het effectiever kan zijn om niet om opheffing van de immuniteit te vragen, maar andere maatregelen – zoals in de hierboven genoemde Kamerbrieven beschreven – te nemen. Het besluit hoe naar aanleiding van een strafbaar feit te handelen hangt af van een aantal factoren, waaronder de soort en zwaarte van het strafbare feit, de bewijsbaarheid van het strafbare feit, de kans op opheffing van immuniteit en de ook bij normale burgers van toepassing zijnde overwegingen van het OM met betrekking tot de opportuniteit van de vervolging. Een laatste waarschuwing houdt in dat aan de ambassadeur van het betreffende land wordt meegedeeld dat indien de betrokken diplomaat nog een keer een vergelijkbaar strafbaar feit begaat, een verzoek om terugtrekking zal volgen.
Is er eigenlijk geen sprake van klassenjustitie, als diplomaten niet aangepakt worden voor gepleegde feiten waarvoor gewone mensen wel bestraft worden? Zo nee, waarom niet volgens u? Hoe wordt deze onrechtvaardigheid, de internationale verdragen in acht nemend, zoveel mogelijk voorkomen?
De afspraken over de immuniteit van diplomaten zijn internationaalrechtelijk vastgelegd en waarborgen het onafhankelijk functioneren van diplomaten in het gastland. Dit is voor Nederlandse diplomaten in het buitenland ook van belang. Zoals blijkt uit mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 is het niet zo dat diplomaten niet aangepakt worden voor gepleegde feiten waarvoor gewone mensen wel bestraft worden. De in de hierboven genoemde Kamerbrieven beschreven wijze van opvolging van strafbare feiten biedt voldoende instrumenten hiervoor.
Hoe wordt de verkeersveiligheid in de praktijk gewaarborgd, als diplomaten niet verplicht kunnen worden mee te werken aan een blaastest?
Wanneer een opsporingsambtenaar een strafbaar feit constateert waarbij een persoon betrokken is die zegt dat hij/zij immuniteit heeft, dan wordt gehandeld overeenkomstig de Handleiding Immuniteit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Indien de betrokkene aangeeft niet mee te willen werken, wordt door de politie geen voorlopig ademonderzoek afgenomen aangezien afdwingen mogelijk in strijd is met de toepasselijke verdragen. Wel wordt wanneer er mogelijk sprake is van immuniteit proces-verbaal opgemaakt. Zeker indien de politie vermoedt dat alcohol van invloed is geweest op het rijgedrag van betrokkene, zal de kwestie op passende wijze door politie, het OM en het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden opgevolgd binnen de kaders van de verdragen, veelal in samenspraak met de ambassade of internationale organisatie. Indien een diplomaat op heterdaad wordt betrapt op het plegen van een strafbaar feit en/of een zeer gevaarlijke situatie of acuut levensgevaar ontstaat, treedt de politie op om de situatie te beëindigen. Als er bijvoorbeeld sprake is van rijden onder invloed belet de politie de diplomaat om verder te rijden.
Worden slachtoffers altijd gecompenseerd en wordt de schade altijd vergoed, door de individuen of de landen/organisaties waardoor zij zijn uitgezonden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vragen van de heer Van Nispen, d.d. 26 september 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 234), hebben buitenlandse diplomaten en medewerkers van internationale organisaties de Nederlandse wet- en regelgeving te respecteren, inclusief de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM). Mocht een auto niet verzekerd zijn, dan kan het slachtoffer, op grond van artikel 25, lid 1, sub b, WAM naar het Waarborgfonds Motorverkeer. Het Waarborgfonds Motorverkeer zal de door deze auto veroorzaakte schade dan vergoeden. Op grond van art. 27 lid 1, sub b, WAM, heeft het fonds vervolgens een recht van verhaal op de bezitter of kentekenhouder van de auto. Indien er een probleem is rond de vergoeding van schade met betrekking tot een door een diplomaat veroorzaakt ongeval, kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken de desbetreffende ambassade of internationale organisatie hierop aanspreken. Mij zijn over de periode van het artikel echter geen gevallen bekend waarbij het ministerie een verzoek heeft ontvangen om een ambassade of internationale organisatie aan te spreken op het feit dat geen schadevergoeding betaald wordt.
Hoe vaak wordt er na een zogeheten notificatiebrief vrijwillig betaald? Wat gebeurt er als er niet tot betaling wordt overgegaan?
Graag verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 10 juni 2020 inzake dit onderwerp (Kamerstuk 35 300 V).
Waarom wordt niet meer vrijgegeven uit welke landen de diplomaten komen die de regels hebben overtreden? Bent u bereid dat alsnog te doen en een overzicht te verstrekken van de openstaande bedragen per ambassade of internationale organisatie? Zo nee, waarom niet?
Het vrijgeven uit welke landen de diplomaten komen die de regels hebben overtreden moet een doel hebben. Een dergelijke prikkel kan zinvol zijn indien er sprake is van structurele disproportionele aantallen overtredingen en de betreffende organisatie niet op een andere manier aan te sporen is tot meewerken aan verbetering. «Naming and shaming» kan dan mogelijk alsnog de betreffende organisatie aansporen om sterker in te zetten op gedragsverbetering van de medewerkers. Voor de overtredingen die ter kennis van mijn ministerie komen, zou dit met name het geval kunnen zijn bij verkeersovertredingen. Het aantal andere strafrechtelijke incidenten is hiervoor te klein (zie mijn antwoord op vraag2. Ten aanzien van verkeersovertredingen geldt dat, zoals uiteengezet in mijn brief aan uw Kamer van 10 juni 2020 (Kamerstuk 35 300 V) de resultaten van het huidige systeem positief zijn, mede als gevolg van de medewerking van ambassades en Internationale Organisaties. Een prikkel in de vorm van publicatie van de namen van landen ligt derhalve op dit moment niet voor de hand en zou zelfs tot verminderde medewerking kunnen leiden.
Het bericht dat een camping 20.000 UWV-brieven voor onbekende Polen ontvangen heeft. |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Camping kreeg al 20.000 UWV-brieven voor onbekende Polen: «Dit is gewoon uitkeringsfraude»» en «Massale uitkeringsfraude op camping»?1
Ja.
Komt het vaker voor dat er duizenden brieven naar één adres gestuurd worden, zoals in dit bericht in zeven jaar tijd circa 20.000 brieven? Zo ja, hoe vaak komt dit voor en wat is daarvoor de verklaring? Zo nee, waarom is dit niet eerder opgemerkt bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV)?
Nee, dat is niet gebruikelijk In dit geval was er geen sprake van één adres, maar van een recreatiepark met 350 huisjes, met allemaal een huisnummertoevoeging en dus een eigen (post)adres. Een deel van de poststukken is verkeerd bezorgd doordat bij een deel van de adressen een huisnummertoevoeging ontbrak en door fouten in de adressering van de post. Hoeveel dit er zijn is niet meer precies te achterhalen UWV heeft in totaal circa 10.000 poststukken verstuurd aan de verschillende adressen op dit recreatiepark in de afgelopen vijf jaar. Het overgrote deel van deze poststukken is geadresseerd aan de individuele huisjes, maar een ruwe schatting wijst op circa 400 brieven waarbij de huisnummertoevoeging niet bekend was. Deze zijn in de centrale postbus van de camping beland. De grote hoeveelheid huisjes, die alleen door een huisnummertoevoeging te onderscheiden zijn, maakt de postbezorging kwetsbaar.
Klopt het dat door bestuursleden van camping De Kanthoeve meermaals melding is gemaakt bij het UWV dat er een grote hoeveelheid brieven aan voor hun onbekende personen binnenkwam? Hoe vaak is een dergelijke melding bij het UWV binnengekomen?
Zie antwoord vraag 4
Welke actie heeft het UWV ondernomen naar aanleiding van de meldingen van camping De Kanthoeve dat er grote hoeveelheden brieven voor onbekende personen binnenkwamen? Hoe kan het dat er na zeven jaar nog steeds brieven blijven binnenkomen?
Er zijn in de afgelopen jaren meerdere poststukken retour gemeld voor een adres op het recreatiepark De Kanthoeve. Deze zijn volgens de reguliere route door UWV opgepakt. Dit heeft bij UWV echter niet geleid tot de constatering dat er sprake was van onderliggende problematiek.
Het bestuur heeft aangegeven telefonisch contact te hebben gezocht en ongeveer een jaar geleden brieven te hebben afgegeven bij UWV WERKbedrijf in Helmond. UWV geeft aan dat het niet meer te achterhalen is welke opvolging aan de telefonische meldingen en het bezoek is gegeven.
Inmiddels is UWV in overleg getreden met het bestuur van het recreatiepark. UWV heeft op 10 augustus jl. een bezoek gebracht om de problematiek te bespreken. In de afgelopen periode heeft UW geregeld contact gehad met het bestuur over retourpost.
Zoals toegelicht bij vraag 2, is er sprake van een recreatiepark met 350 huisjes c.q. adressen. Hier wonen meerdere uitkeringsgerechtigden. Het verzenden van post naar deze uitkeringsgerechtigden zal nodig blijven. Het is zodoende niet volledig uit te sluiten dat post centraal binnen zal blijven komen als de huisnummertoevoeging ontbreekt of een fout in de adressering wordt gemaakt.
Staan de geadresseerde Polen en andere Oost-Europeanen ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) op het adres van deze camping? Zo ja, wanneer is gecontroleerd of deze personen ook daadwerkelijk op dat adres wonen? Zo nee, waarom gebruikt het UWV niet de gegevens uit de BRP bij het toekennen van uitkeringen?
In eerste aanleg gaat UWV altijd uit van de gegevens in de BRP. Op dit moment is het overgrote deel van de uitkeringsgerechtigden van UWV op dit recreatiepark ingeschreven als ingezetene in de registratie van de BRP. Dit houdt in dat van hen het adres van het recreatiepark in de BRP als Nederlands woonadres geregistreerd staat. De BRP kent echter een registratie ingezetenen en een registratie niet-ingezetenen (RNI). Een klein deel van de klanten is geregistreerd als niet-ingezetene. Van hen is alleen een buitenlands woon of verblijfadres in de BRP opgenomen. Daarom registreert UWV voor deze groep het verblijfadres zoals opgegeven door de uitkeringsgerechtigde. In het geval van verblijf op het recreatiepark is het dan de verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om ook de huisnummertoevoeging op te geven.
Controle op de juistheid van de adresregistratie in de BRP is de verantwoordelijkheid van gemeenten. Via de centrale terugmeldvoorziening BRP of risico-adressen van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) ontvangen gemeenten signalen over mogelijke onjuiste adresregistraties. Het is vervolgens aan de gemeente om een controle ter plaatse te doen. UWV meldt adressen waar gerede twijfel over bestaat via de centrale terugmeldvoorziening BRP aan de desbetreffende gemeente en neemt actief deel aan LAA. Over de maatregelen die genomen zijn om het adressenbeleid van UWV strakker in te richten heb ik uw Kamer op 1 oktober 2018 geïnformeerd2. In het antwoord op vraag 12 ga ik hier uitgebreider op in.
Heeft het UWV de gemeente Gemert-Bakel op de hoogte gesteld van mogelijke fraude via valse inschrijvingen in de BRP? Zo ja, wanneer heeft het UWV dit gedaan?
Zoals bij antwoord 5 is aangegeven meldt UWV normaliter bij twijfel over een adres dit aan de gemeenten via de centrale terugmeldvoorziening van de BRP.
In dit geval was er geen twijfel over de juistheid van de adressen van de ingezetenen, maar is er wel in informerende zin contact geweest met de gemeente Gemert-Bakel naar aanleiding van de berichtgeving in de media.
Zijn er uitkeringen verstrekt aan buitenlandse personen die deden voorkomen op het adres van deze camping te wonen? Zo ja, om hoeveel personen en hoeveel uitkeringen gaat het en wat is het totale bedrag hiervan? Welke uitkeringen (Werkloosheidswet, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, et cetera.) betreft dit precies?
Heeft het UWV geconstateerd dat in deze gevallen sprake is van oneigenlijk gebruik en/of misbruik? Zo ja, hoeveel of weinig tijd heeft het gekost om dat te kunnen constateren? Zo nee, wat is dan de conclusie van deze vreemde gang van zaken?
In hoeveel gevallen zijn uitkeringen aan buitenlandse personen die op het adres van deze camping (zeggen te) wonen stopgezet?
Bij hoeveel buitenlandse personen die op het adres van deze camping (zeggen te) te wonen is een uitkering teruggevorderd? Hoeveel van het uitgekeerde bedrag is inmiddels daadwerkelijk teruggevorderd?
Zijn er boetes geheven en is aangifte gedaan in de gevallen waar oneigenlijk gebruik en/of misbruik is geconstateerd? Wat is de status hiervan?
Zijn er meer campings of andere adressen, waarop meerdere mensen een uitkering aangevraagd hebben? Wat doet het UWV om te voorkomen dat via zo’n adres uitkeringsfraude wordt gepleegd?
Sinds eind 2018 heeft UWV een reeks maatregelen in gang gezet om uitkeringsfraude tegen te gaan, waaronder fraude gerelateerd aan adressen. Zo heeft UWV vanaf eind 2018 tot april 2020 onderzoek verricht naar meerdere uitkeringen op één adres. Ook heeft UWV risicomodellen ontwikkeld waarmee intensiever gehandhaafd kan worden op een aantal fraudefenomenen, waaronder ongeoorloofd verblijf buiten Nederland tijdens een uitkering. Ik heb u over de ontwikkeling en voortgang van deze risicomodellen geregeld geïnformeerd3. Het risicomodel «Verblijf buiten Nederland» stelt UWV in staat om mogelijke regelovertredingen te detecteren en laat in de ontwikkelfase goede resultaten zien. Verder zijn er meerdere maatregelen genomen om het adressenbeleid te verbeteren, zoals ik in mijn brief van 11 februari 20194 ook aan uw Kamer heb gemeld. Onderdeel daarvan waren het opschonen van de adresregistratie, het terugmelden van adressen bij gerede twijfel, het uitsluiten van de registratie van meerdere adressen, deelname aan LAA en de transitie van inschrijving als niet-ingezetene naar ingezetene bevorderen.
Daarnaast heeft UWV meerdere maatregelen ingezet om de fraudealertheid te vergroten. Dat het strafrechtelijk onderzoek van de Inspectie SZW in dit specifieke geval is voortgekomen uit de melding van oplettende medewerkers is een positief voorbeeld hiervan.
Ten slotte zijn SZW en UWV in gesprek over verruiming van schorsingsmogelijkheden, zoals ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 28 juni jl.5, waarbij er ook gekeken wordt naar de situatie dat uitkeringsgerechtigden ondanks meerdere oproepen onbereikbaar blijven voor vragen in het kader van handhavingsonderzoek.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als mensen jarenlang kunnen frauderen met uitkeringen, zonder dat het wordt opgemerkt? Bent u het ook met de VVD eens dat door dit soort praktijken het maatschappelijk draagvlak voor uitkeringen voor arbeidsmigranten nog sterker onder druk komt te staan?
Fraude met uitkeringen is onacceptabel. Het ondermijnt het draagvlak van ons sociale zekerheidstelsel. Om die reden heeft UWV in samenwerking met mijn ministerie de afgelopen jaren meerdere maatregelen opgezet om fraude aan te pakken. In mijn antwoord op vraag 12 ga ik in op enkele van deze maatregelen. De aanpak is intensief, maar levert goede resultaten op. Eén van de maatregelen die hieraan heeft bijgedragen is het verhogen van de fraude alertheid bij medewerkers. Deze alertheid was dan ook de aanleiding voor de Inspectie SZW om een strafrechtelijk onderzoek op te zetten.
Deelt u de mening dat het UWV veel alerter zou moeten zijn op signalen van (grootschalige) fraude, zoals die van camping De Kanthoeve? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het UWV dergelijke signalen actief zoekt en/of opvolgt?
Zie antwoord vraag 13.
Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van de geconstateerde problemen op deze camping?
In de antwoorden op de vragen 12, 13 en 14 heb ik aangegeven welke maatregelen zijn genomen, waarmee al de juiste weg is ingeslagen. Hoewel de situatie op dit specifieke park een andere is, geldt dit in het algemeen ook voor het handhavingsonderzoek Meerdere uitkeringen op één adres. Dat laten de resultaten tot nog toe zien. Er is een inventarisatie gemaakt van alle adressen met drie of meer lopende WW-uitkeringen in combinatie met een RNI-registratie. Op basis van deze inventarisatie zijn in vier opeenvolgende tranches alle uitkeringen op in totaal 104 adressen onderzocht. Aan de 104 adressen kunnen 920 klanten worden gekoppeld, waarvan er 820 in aanmerking zijn gekomen voor nader onderzoek. Resultaat van het totale onderzoek is dat bij 30% van de onderzochte klanten regelovertreding is geconstateerd, met een totaalbedrag van € 1,5 miljoen aan boetes en terugvorderingen6.
Wat de adressering en retourpost betreft, is duidelijk dat het bestuur van De Kanthoeve zich onvoldoende gehoord voelde. UWV betreurt dat en heeft inmiddels concrete afspraken gemaakt om het probleem naar tevredenheid op te lossen. Zo zal UWV zorgdragen dat als er post voor een uitkeringsgerechtigde retour wordt gestuurd, onderzoek volgt. De komende periode heeft UWV wekelijks contact met het bestuur.
In het algemeen ben ik tevreden met de wijze waarop UWV retourpost afhandelt. In verreweg de meeste gevallen betreft het één adres met één huisnummer. In dit geval betrof het echter een adres van een recreatiepark dat onderverdeeld is in 350 adressen door middel van een huisnummertoevoeging. Dat valt echter niet op in het proces van de retourpost. Ik zal zodoende UWV vragen hier scherp op te zijn.
Het handhaven van de aangepaste maximumsnelheid op snelwegen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven in welke mate de maximumsnelheid op de snelweg overdag in het afgelopen halfjaar werd nageleefd?
Uit de cijfers van het Centraal Justitiële Incassobureau blijkt dat er geen grote afwijking zit tussen het aantal uitgeschreven Wahv-/strafbeschikkingen voor het overschrijden van de maximumsnelheid op de snelweg in de periode 16 maart t/m 16 augustus in 2020 ten opzichte van dezelfde periode in 2019. Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat er geen sprake is van een toename van het aantal snelheidsovertredingen door de wijziging van de maximumsnelheid. De kanttekening die hierbij gemaakt dient te worden is dat de verlaging van de maximumsnelheid samenvalt met een verandering van de verkeersintensiteiten als gevolg van de COVID-19 maatregelen. Hierdoor kan niet met zekerheid worden gesteld in welke mate de maximumsnelheid op de snelweg wordt nageleefd en/of er sprake is van een verandering in de mate van naleving ten opzichte dezelfde periode in 2019, voorafgaand aan de stikstofmaatregel.
Uit gegevens van de politie voortkomend uit de radarcontroles op bepaalde locaties, blijkt dat het gemiddelde overtredingspercentage op 5,6% lag. Dit is vergelijkbaar met dezelfde periode vorig jaar. Dit zegt echter alleen iets over de naleving op de specifieke locaties waar de controles hebben plaatsgevonden en niet over de algehele naleving van de maximumsnelheid op alle Nederlandse snelwegen.
Naast de ontwikkeling van het aantal Wahv-beschikken en strafbeschikkingen zijn ook andere bronnen van belang om de naleving van de maximumsnelheid op de snelwegen te duiden. Het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) kijkt jaarlijks in de Monitor Verkeersveiligheid in algemene zin naar de ontwikkeling in de verkeersveiligheid en de onderliggende ontwikkelingen, zoals overtredingen en snelheidsgedrag. De Monitor Verkeersveiligheid 2020 zal tegen het einde van het jaar gepubliceerd worden.
Is er gedurende het afgelopen half jaar iets veranderend in de mate waarin de maximumsnelheid wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de snelheidslimiet op de snelweg overdag steeds vaker overschreden wordt? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het voor de verkeersveiligheid, de leefomgeving en het inboeken van de «stikstofwinst» uit de snelheidsmaatregel van belang is dat de maximumsnelheid goed nageleefd wordt? Hoe zorgt u voor maximale naleving van de regels?
Voor het behalen van het beoogde effect van deze stikstofmaatregel is het feitelijke snelheidsgedrag van weggebruikers bepalend. Naleving wordt naast handhaving verder bevorderd door een combinatie van bebording en informatievoorziening, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van actuele snelheidslimieten aan fabrikanten van navigatiesystemen.
Overigens zijn, zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 9, andere factoren dan het aantal overschrijdingen maatgevend voor het bepalen van de stikstofemissie.
Zijn er het afgelopen jaar veranderingen doorgevoerd in de controles of het beleid omtrent controles op de maximumsnelheid op snelwegen? Zo ja, welke?
Zoals is aangegeven in het Algemeen Overleg Handhaving in het verkeer van 5 maart 2020 wordt met de bestaande inzet van de politie en digitale handhavingsmiddelen gehandhaafd op de maximumsnelheid op snelwegen. Dit is ook de uitkomst van het gesprek waarnaar werd verwezen in het plenair debat Stikstof van 14 november 2019.
Waar nodig zijn de bestaande trajectcontroles aangepast naar de nieuwe maximumsnelheid. Er was geen aanleiding om te vermoeden dat de nieuwe maximumsnelheid dusdanig vaker overschreden zou worden dan de oude maximumsnelheid en dat extra inzet van de politie op voorhand noodzakelijk zou zijn.
Daarbij handhaaft de politie informatie-gestuurd, waarbij controles worden gehouden daar waar dat volgens de analyses de verkeersveiligheid het meeste dient.
Kunt u zich herinneren dat de politie in november 2019 aangaf niet extra te gaan controleren op de maximumsnelheid, omdat ze daar de middelen niet voor had?1 Hebt u bij de politie navraag gedaan of extra controles en extra middelen noodzakelijk of gewenst waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaf de politie toen aan?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich herinneren dat u in november 2019 aangaf nog terug te komen op de invulling van mogelijke extra handhaving?2 Bent u daarop teruggekomen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid extra te gaan handhaven op de maximumsnelheid van 100 km/u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de berekende stikstofreductie minder groot is dan aangenomen wanneer de maximumsnelheid wel verlaagd is, maar de nieuwe limiet veel vaker overschreden wordt?
Bij de berekeningen van de effecten van de snelheidsverlaging is het RIVM uitgegaan van wettelijk voorgeschreven emissiefactoren die zijn opgesteld door TNO. De emissiefactoren zijn afgeleid van emissiemetingen onder praktijkomstandigheden bij de snelheden en ritdynamiek die horen bij een weg met deze snelheidslimiet. Er is bij het bepalen van het effect van een snelheidsverlaging van 130 naar 100 km/uur dus niet uitgegaan van het verschil in emissies bij rijden met constante of gemiddelde snelheden van 130 en 100 km/uur, maar van representatief te achten rijgedrag horend bij een weg met de betreffende snelheidslimiet. Van de berekende depositiereductie van de snelheidsverlaging is 70% beschikbaar gesteld als depositieruimte in het stikstofregistratiesysteem, 30% komt ten goede aan de natuur.
Wordt de daadwerkelijke of de verwachte stikstofreductie van de snelheidsverlaging ingeboekt in het stikstofregistratiesysteem?
In het stikstofregistratiesysteem wordt, zoals in antwoord op vorige vraag aangegeven is, op basis van berekeningen gebaseerd op verwachte verkeersvolumes en -gedrag, stikstofreductie ingeboekt.
In het geval dat de daadwerkelijke stikstofreductie lager is dan verwacht, welke implicaties heeft dat dan voor (de juridische houdbaarheid van) uw bouwplannen in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport?
Dat is niet aan de orde, zie het antwoord op vraag 9 en 10.
De termijntweewekentermijn die gehanteerd wordt bij informatieverzoeken aan belastingplichtigen |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven waarom de Belastingdienst wel in de media heeft gereageerd op de Kamervragen van het lid Omtzigt, maar er geen informatie naar de Kamer is gestuurd?1
Naar aanleiding van de Kamervragen die het lid Omtzigt aan mij heeft gericht zijn er in de media vragen gesteld. Op deze vragen vanuit de media is tijdens het reces gereageerd door een woordvoerder van de Belastingdienst. Sommige vragen van het lid Omtzigt behoefden iets meer uitzoekwerk, waardoor mijn volledige reactie op zich moest laten wachten.
Op welke wijze worden ouders, die de stuipen op het lijf is gejaagd, geïnformeerd dat ze langer de tijd hebben om de informatie aan te leveren?
Ouders, die eind juni (96.000 ouders) of half juli (30.000 ouders) een vraagbrief hebben ontvangen en daarop niet hebben gereageerd, hebben op of rond 5 september 2020 een rappelbrief ontvangen met het verzoek om alsnog de jaaropgave te versturen en het formulier in te vullen. In deze brief wordt, gezien de situatie, een reactietermijn van drie weken gehanteerd. De medewerkers van de Belastingtelefoon informeren de ouders hierover desgevraagd, zoals opgenomen in de reeds bestaande instructie. Deze werkwijze is niet anders dan voorgaande jaren. Gezien de hoeveelheid vragen over de brief en het responspercentage in vergelijking tot eerdere jaren was er geen noodzaak om over te gaan tot aanvullende maatregelen. Om de ouders die nog in onzekerheid zaten over dit proces in te lichten, heb ik recentelijk gezorgd dat zij ook via de website2 hierover geïnformeerd worden.
Erkent u dat het onnodig veel stress bij ouders en kosten bij de Belastingdienst oplevert als dit soort zaken via publieke ophef, in plaats van via goede interne controle, wordt opgelost? Hoe gaat dit in de toekomst voorkomen worden?
Elk jaar wordt in juni in twee tranches een uitvraagbrief verzonden naar een deel van de ouders met kinderopvangtoeslag. De vraagbrief wordt verzonden indien de informatie van de aanvraag van de ouders niet overeenkomt met de gegevens die Toeslagen heeft ontvangen van de kinderopvang-organisatie of indien geen informatie van de kinderopvang-organisatie is ontvangen. Ouders wordt gevraagd het aantal afgenomen kinderopvang-uren in te vullen en de jaaropgave van de kinderopvang mee te sturen.
In de afgelopen jaren zijn de vraagbrieven drie tot vier weken eerder verzonden dan in 2020. Dat een deel van deze brieven onverhoopt tijdens de zomervakantieperiode is verstuurd heeft te maken met de afweging om ouders in de Coronaperiode niet te noodzaken zich buitenshuis te bewegen als gevolg van informatieverzoeken. Dit zou in tegenspraak zijn met het verzoek van de regering om zoveel mogelijk thuis te blijven, waardoor gewacht is met verzending. Het weer opstarten van het proces van grootschalige informatie-uitvraag heeft enkele weken doorlooptijd gekost omdat dit zorgvuldig ingepland moet worden. Door de vertraging is de tweede zending op een ongelukkig moment, namelijk in de zomervakantie van regio Noord en regio Zuid, op de mat gevallen.
De in de brief vermelde reactietermijn was in al die jaren gelijk, namelijk twee weken.
In de afgelopen jaren heeft zo’n 80% van de ouders op de eerste vraagbrief gereageerd, ongeveer 20% heeft een rappelbrief ontvangen. Op de vraagbrief van dit jaar heeft ook zo’n 80% van de ouders gereageerd.
Ik heb uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Start hersteloperatie kinderopvangtoeslag van 20 augustus 2020 aan het lid Lodders toegezegd binnenkort te komen met een voorstel voor een invulling van reactie- en rappeltermijnen. Ik neem daarin het vraagstuk van de schoolvakanties mee.
Daarnaast wil ik opmerken dat Toeslagen verwacht dat vanaf toeslagjaar 2020 het aantal uit te sturen brieven aanzienlijk zal afnemen. Door de wijziging van de Regeling Wet Kinderopvang (onderdeel van Verbeterprogramma Kinderopvangtoeslag) zijn kinderopvangorganisaties per 1 januari 2020 verplicht om maandelijks gegevens met betrekking tot de genoten opvang aan te leveren. Hierdoor zal de situatie dat Toeslagen géén gegevens heeft ontvangen van de organisaties, zoals nu het geval was over 2019, nauwelijks meer voorkomen en kunnen eventuele afwijkingen eerder geconstateerd en gecorrigeerd worden. Bij de definitieve toekenning zal dit tot een beperking van het aantal informatieverzoeken en als logisch gevolg een beperking van de hoeveelheid terugvorderingen moeten leiden.
Erkent u dat het niet waar is dat het door de corona-uitbraak komt dat deze brieven aan het begin van de zomervakantie, met een korte reactietijd, zijn gestuurd, maar dat dit al jaren gebeurt? Zo neen, hoe verklaart u dan dat mensen melden dat ze vorig jaar dezelfde behandeling hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ook bij informatieverzoeken bij de inkomstenbelasting korte reactietermijnen gelden? Bijvoorbeeld als iemand wordt gevraagd bewijsstukken te sturen in verband met ziektekosten? Zo neen, kunt u uitsluiten dat dit gebeurt?
Voor de inkomensheffing wordt veel gebruik gemaakt van de ICT-service Oscar. Als een behandelaar met deze service een vraagbrief aanmaakt, dan geeft Oscar een reactietermijn mee van drie weken. Reageert een burger niet binnen deze termijn dan is het gebruikelijk om na een week een rappelbrief te sturen waarin een termijn wordt meegegeven van twee weken. Reageert de burger ook niet op de rappelbrief dan wordt na een week een vooraankondiging tot afwijking van de aangifte verstuurd met een reactietermijn van twee weken. Deze termijnen zijn gebaseerd op een oude handreiking uit 2003. De behandelaar kan afwijken van deze reactietermijnen ten gunste van de burger. In de ICT-service GDC waarmee ook brieven voor de IH worden aangemaakt, wordt geen reactietermijn meegegeven. De behandelaar vult zelf een uiterste reactiedatum in.
De mogelijkheid om zelf een datum in te vullen biedt de gelegenheid tot maatwerk. Zo wordt voor vragen aan buitenlandse belastingplichtigen veelal een langere termijn in acht genomen dan drie weken. Ook kan zo rekening worden gehouden met de omstandigheden waarin een burger zich bevindt. Voor vragen over ziektekosten wordt standaard de ICT-service Oscar gebruikt. Hierbij wordt dus een eerste reactietermijn van drie weken meegegeven.
Is het mogelijk dat mensen die een bepaalde code achter hun burgerservicenummer (BSN) hebben staan, bijvoorbeeld duidend op «systeemfraude», kortere reactietijd wordt gegeven als er informatie wordt opgevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gevaarlijke giftreinen in Brabant |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Giftreinen, een gevaar voor Brabant? «Ministerie lijkt zich niks aan te trekken van de eigen afspraken»»1
Ja.
Klopt het dat er het afgelopen jaar meer dan 20.000 gifwagons door Brabantse (binnen)steden reden?
Nee, het aantal van meer dan 20.000 heeft betrekking op het totaal aantal wagens geladen met gevaarlijke stoffen. Dit zijn naast giftige gassen en vloeistoffen ook niet giftige brandbare gassen en brandbare vloeistoffen. In 2019 reden er 3.467 ketelwagens geladen met giftige stoffen door Breda/Tilburg en 4.138 door Eindhoven.2
Klopt het dat u heeft toegestaan dat er drie tot vijf keer meer dan afgesproken brandbare en gevaarlijke gassen per spoor door Brabant heen gaan?
Het Basisnetsysteem kent een toetsing achteraf om te bepalen of het vervoer van gevaarlijke stoffen over een bepaald traject binnen de voor dat traject geldende risicoplafonds is gebleven. Er is dus geen sprake van «toestaan» vooraf. Bij de toetsing achteraf wordt gekeken naar het risico dat alle stoffen tezamen veroorzaken en niet naar individuele stoffen. Het aantal wagens is één van de variabelen die de uitkomst van de berekening bepalen. Andere variabelen, zoals de kenmerken van de infrastructuur, toegepaste veiligheidsmaatregelen en de samenstelling van de treinen, bepalen mede de hoogte van het risico.
Bij de vormgeving van het Basisnet is er van uitgegaan dat er 6.850 wagens met brandbare en giftige gassen door Tilburg/Breda en 5.950 door Eindhoven zullen rijden. De aantallen wagens met brandbare en giftige gassen die in 2019 door deze steden hebben gereden zijn 13.290 resp. 15.146. Dat is ca. drie keer zoveel als bij de vormgeving van het Basisnet werd aangenomen.3 Bij de berekening van de risico’s in 2019 is mede vanwege deze hogere aantallen wagens geconstateerd dat deze risico’s hoger zijn uitgevallen dan in Basisnet voor deze locaties is vastgelegd. Het overschrijden van deze risicoplafonds betekent alleen niet dat er sprake is van een onveilige situatie (zie antwoord op vraag 4, 6 en 7).
Hoe kan het zo zijn dat er zo veel meer gifwagons door de Brabantse steden heen rijden dan is toegestaan?
Alle transporten van gevaarlijke stoffen per spoor vinden plaats onder strenge veiligheidsvoorschriften die zowel in EU-verband als in Pan-Europees geldende regelgeving zijn vastgelegd4. In Nederland kennen we daar boven op nog een wettelijke veiligheidsnorm. Deze norm houdt in, net als in allerlei andere domeinen (zoals chemische bedrijven, tankstations en buisleidingen): er mogen zich geen kwetsbare objecten, zoals woningen, bevinden binnen de plaatsgebonden risico (PR) 10–6 contour. Voor het spoor houdt dit in dat er geen woningen mogen staan op plaatsen waar het risico op overlijden als gevolg van een ongeval met een goederentrein met gevaarlijke stoffen, groter is dan één op de miljoen per jaar. Langs alle Basisnetroutes spoor in heel Nederland wordt hier aan voldaan.
Wel is er sprake van overschrijdingen van de risicoplafonds. Het overschrijden van deze risicoplafonds betekent alleen niet, zoals hierboven aangegeven, dat er sprake is van een onveilige situatie.
Met de invoering van Basisnet is per locatie bepaald tot waar de plaatsgebonden risico (PR) 10–6 contour ten opzichte van het spoor mag komen. Dit noemen we de risicoplafonds en deze zijn uitgedrukt in meters vanaf het midden van het spoor. Deze plafonds (afstanden) zijn het resultaat van een afweging van drie elementen: de aanwezige (lokale) veiligheidsmaatregelen, het vervoer over het spoor en de aanwezige en verwachte bebouwing. Om vervoerders te stimuleren het vervoer van gevaarlijke stoffen maximaal via de Betuweroute af te wikkelen, is op sommige andere trajecten, zoals de Brabantroute en de Bentheimroute, de PR 10–6 contour kunstmatig dicht op het spoor gelegd door het risicoplafond lager te leggen dan vanuit oogpunt van veiligheid nodig is (met ander woorden, het aantal meters ten opzichte van het midden van het spoor lager vast te stellen). Daardoor ontstaat bij extra vervoer snel een overschrijding van de risicoplafonds terwijl de veiligheidsnorm voor de dichtbijgelegen woningen niet wordt overschreden. Dit betekent dat op plaatsen waar sprake is van overschrijdingen van de risicoplafonds er geen woningen staan binnen de PR 10–6 contour (waar het risico op overlijden als gevolg van een ongeluk met een goederentrein met gevaarlijke stoffen groter is dan 1 op een miljoen per jaar).5
Vanwege de overschrijdingen van de risicoplafonds, onder meer op het traject Eindhoven-Venlo, werk ik met alle betrokken partijen (vervoerders, verladers, decentrale overheden en ProRail) aan het programma Robuust Basisnet. Doel van dit programma is om te komen tot een toekomstbesteding Basisnet dat het veilig vervoer van gevaarlijke stoffen faciliteert en de leefbaarheid, in termen van gezondheid en veiligheid, langs het Basisnet bewaakt. In mijn brief aan uw Kamer d.d. 13 juli 2020 heb ik hierover de laatste stand van zaken gegeven6.
En klopt het dat na realisering van de boog bij Meteren er een forse toename van goederen- en giftreinen langs het spoor van ’s-Hertogenbosch richting Eindhoven en Helmond zal gaan komen?
De verwachting is dat goederentreinen die nu vanaf Kijfhoek via Breda en Tilburg naar Eindhoven/Helmond en vice versa rijden, na realisatie van de boog bij Meteren vanaf Kijfhoek over de Betuweroute naar Meteren en vervolgens via ’s-Hertogenbosch naar Eindhoven/Helmond rijden. Dit betekent dus een afname van het aantal goederentreinen in onder meer Dordrecht, Breda en Tilburg en een toename van het aantal goederentreinen op de route Meteren-»s-Hertogenbosch-Boxtel. Voor Eindhoven en Helmond maakt dit geen verschil.
Is het niet levensgevaarlijk om, zoals het voorbeeld van Tilburg, waar vorig jaar 11.137 wagons doorheen gingen laat zien, duizenden wagons met brandbare gassen door grote en dichtbevolkte steden te laten rijden?
Zie antwoord vraag 4.
Maakt u zich ook grote zorgen over het risico dat er kan ontstaan, doordat er zoveel gevaarlijke gifwagons door dichtbevolkte steden rijden?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de reden dat er niet wordt gehandhaafd op het afgesproken aantal gifwagons over de Brabantroute? Waarom heeft u tot op heden geen gebruik gemaakt van het routeringsbesluit?
De risicoplafonds, zoals destijds vastgesteld, dienden als prikkel voor de goederenvervoerders om te kiezen voor bepaalde routes, bij voorkeur de Betuweroute. In de praktijk is echter gebleken dat deze risicoplafonds op sommige trajecten worden overschreden, onder meer vanwege de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van het derde spoor door DB Netz tussen Zevenaar/Emmerich en Oberhausen en de ontwikkelingen in de (energie)markt7. Daarnaast biedt het huidige systeem alleen de mogelijkheid om achteraf te toetsen of de plafonds zijn overschreden. Het wettelijk systeem voorziet niet in de mogelijkheid om vooraf de beschikbare risicoruimte te verdelen over de verschillende vervoerders. Zoals hierboven geschetst werk ik daarom met alle betrokken partijen aan een Robuust Basisnet waardoor deze overschrijdingen niet langer plaatsvinden.
Het uiterste handhavingsinstrument dat ik zou kunnen inzetten om overschrijdingen op een traject aan te pakken is een routeringsbesluit, waarbij het vervoer van bepaalde stoffen over een bepaald traject gedurende een bepaalde periode wordt verboden. Echter, een routeringsbesluit op één traject zou vanwege beperkte alternatieven voor het vervoer leiden tot aanvullende overschrijdingen op andere trajecten (het zogeheten «waterbed-effect»). Ik wil het in de toekomst nemen van een routeringsbesluit niet uitsluiten, maar ik wil dit alleen effectief inzetten en zie dit als een ultimum remedium. Zolang de werkzaamheden aan de bouw van het derde spoor plaatsvinden, kan een routeringsbesluit niet effectief zijn aangezien de Brabantroute en in mindere mate de Bentheimroute de enige alternatieve routes zijn voor de Betuweroute.
Bent u bereid, vanwege alles risico’s en zorgen bij bewoners uit Brabantse steden, om vooraf duidelijk te maken wanneer en bij welk plafond u gebruik gaat maken van uw bevoegdheid om vervoerders via andere routes te laten rijden, door middel van het routeringsbesluit?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het voor Brabanders elke keer weer schrikken is om achteraf overvallen te worden met overschrijdingen van het aantal giftige wagons dat door Brabantse steden heen rijdt?
Ik neem de zorgen van de Brabanders, net als van alle Nederlanders, uiteraard zeer serieus. Ik wil evenwel benadrukken dat er geen sprake is van een onveilige situatie op de Brabantroute (zie antwoord op vraag 6 en 7). De aanpak om tot een robuust Basisnet te komen kenmerkt zich door een nauwe samenwerking met alle betrokken partijen, waaronder ook de gemeentes langs de Brabantroute en de provincie Noord-Brabant. Eind vorige jaar heeft een aantal regiosessies plaatsgevonden, waaronder een voor West-Brabant en de regio Eindhoven. Op basis van de uitkomsten van deze regiosessies wordt nu door middel van verschillende werkgroepen gewerkt aan toekomstvaste oplossingen.
Een goede informatievoorziening is voor alle betrokken partijen van belang. Naast het jaarverslag Basisnet is via de website van InfoMil op kwartaalbasis informatie beschikbaar over de vervoersaantallen over de Bentheimroute en de Brabantroute8. Daarnaast zijn in het kader van de omleidingen van de Betuweroute cijfers per kwartaal te vinden op http://prestaties.prorail.nl/derdespoor. Hierbij worden bijvoorbeeld ook inzichten gegeven in de naleving van de geluidproductieplafonds. Daarmee is er de facto sprake van een (Brabantse) spoormonitor, zij het dat deze informatie niet op dagelijkse basis beschikbaar is. Het op dagelijkse basis leveren van informatie over het aantal wagens in relatie tot de risicoplafonds is praktisch onuitvoerbaar, omdat de risicoplafonds zijn uitgedrukt in risico’s per jaar en daarom alleen achteraf en op basis van totaalcijfers (de totale stroom van gevaarlijke stoffen over het spoor in de afgelopen vier kwartalen) getoetst kan worden of de risico’s van het vervoer binnen de risicoplafonds zijn gebleven.
Bent u daarom bereid om een Brabantse Spoormonitor te creëren die, openbaar toegankelijk, op dagelijkse basis informatie verschaft over het volume van het vervoer per spoor, het aantal wagons in relatie tot de risicoplafonds, overlastmeldingen etc.?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe kan het zo zijn dat u bereid bent om meer giftreinen, in plaats van minder, toe te staan door dichtbevolkte Brabantse steden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 en 7 is voor mij de wettelijke veiligheidsnorm het uitgangspunt. Deze wordt momenteel in heel Nederland langs de Basisnetroutes spoor gehaald. Dit neemt niet weg dat de huidige situatie met overschrijdingen van risicoplafonds onwenselijk is. Daarom werk ik met alle betrokken partijen aan verschillende maatregelen om te komen tot een robuust Basisnet.
Erkent u dat met elke extra gifwagon die door Brabant rijdt het risico op ongelukken toeneemt? Kunt u nog steeds volhouden – zie het recente ongeluk met een goederentrein in Arizona (VS) – dat de veiligheid nergens in het geding komt?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het ermee eens dat voltooiing van de Betuwelijn een oplossing kan zijn voor het verminderen van het aantal giftreinen door dichtbevolkte steden? Kunt u aangeven wanneer de Betuwelijn is afgerond? Op welke manier gaat u de voltooiing van de Betuwelijn bespoedigen?
Ja, indien de aanleg van het derde spoor tussen Zevenaar/Emmerich en Oberhausen gereed is, biedt dit ruimte voor meer goederenvervoer, inclusief het vervoer van gevaarlijke stoffen, over de Betuweroute. Er is op dit moment geen exacte datum afgegeven door Duitsland wanneer het derde spoor voltooid is9. In de gesprekken met mijn Duitse counterpart breng ik dit structureel onder de aandacht. Via de spoorgoederenbrief in het najaar zal ik uw Kamer hier weer over informeren.
Overigens geldt wel dat, ook bij volledige beschikbaarheid van de Betuweroute, onder meer vanwege herkomst en bestemming niet al het vervoer over de Betuweroute kan plaatsvinden. Het gaat dan om vervoersstromen die via Oldenzaal en Venlo de grens over zullen gaan naar Duitsland en verder en via Brabant van en naar het chemisch cluster Chemelot in Geleen. In het kader van Robuust Basisnet kijk ik daarom ook naar modal shift oplossingen (buisleidingen en binnenvaart) om het aantal wagens met gevaarlijke stoffen door binnensteden te verminderen. Dit zijn echter wel vaak langdurige trajecten.
Bent u bereid inzage te geven in de consequenties van bijvoorbeeld minder giftreinen door de ingebruikname van de Betuwelijn voor het gebruik van de Brabantroute en de Meterenboog inclusief de voorziene consequenties op het vlak van overlast en veiligheidsrisico’s?
In het kader van het programma Robuust Basisnet worden risicoberekeningen gemaakt op basis van nieuwe vervoersprognoses en een actuele ruimtelijk ordening (RO)-inventarisatie. Hierbij wordt gewerkt met verschillende routescenario’s door Nederland. Hiermee wordt inzichtelijk wat het gebruik van verschillende routes is voor de risico’s. Ik verwacht uw Kamer over de uitkomsten van deze berekeningen in het najaar te kunnen informeren.
Voor geluid van spoorwegen zijn wettelijke geluidproductieplafonds vastgesteld. Wijzigingen van vervoerstromen over tracés moeten passen binnen deze geluidproductieplafonds. Voor spoortrillingen bestaan op dit moment geen wettelijk beoordelingskader om de hinder te objectiveren, maar ik ben aan de slag met een beleidskader voor spoortrillingen10. Ik verwacht uw Kamer in het najaar te informeren over de voortgang.
Het oppakken van een journalist in Marokko |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten dat eind juli een kritische journalist in Marokko is opgepakt, Omar Radi, die regelmatig publiceerde over corruptie door de politieke elite en onderdrukking in het noordelijke Rif gebied?1 Klopt het dat hij wordt beschuldigd van verkrachting en spionage, mogelijk zelfs voor Nederland? Wat zijn hierover de feiten?
Ik ben bekend met deze berichten. Omar Radi is op 29 juli jl. opgepakt door de Marokkaanse autoriteiten en door de aanklager in Casablanca beschuldigd van verkrachting en aanslag tegen de zeden en het ondermijnen van de staatsveiligheid. Ik beschik niet over aanwijzingen dat in de aanklacht wordt verwezen naar Nederland of enig ander land.
Deelt u de zorgen van mensrechten- en persorganisaties dat de journalist waarschijnlijk is opgepakt juist vanwege zijn journalistieke activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Wereldwijd spelen journalisten een belangrijke rol als onafhankelijke bron van informatie. Zij moeten hun werk in vrijheid kunnen uitoefenen. Nederland steunt de onafhankelijke positie van journalisten en mediaorganisaties wereldwijd. Het is aan de Marokkaanse autoriteiten om als onderdeel van de procedure zorgvuldig onderzoek te doen naar aanklachten tegen Omar Radi en hier een oordeel over te vellen.
Hoe beoordeelt u de bevinding van Amnesty International dat op de telefoon van de journalist een spionageprogramma is aangetroffen, wat de mensenrechtenorganisatie tot de conclusie bracht dat hij in de gaten werd gehouden door de Marokkaanse staat?
Ik ben bekend met de berichten van Amnesty International hierover. Ik beschik niet over eigenstandige informatie die deze berichtgeving bevestigt dan wel ontkracht, en kan daar dan ook geen oordeel over geven.
Deelt u de oproep van het Committee to Protect Journalists dat Marokko per direct Omar Radi vrij moet laten? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid, zolang vrijlating niet aan de orde is, zich in te spannen voor een eerlijk proces tegen de journalist en wilt u zich, in EU-verband, hard maken voor monitoring hiervan? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Het bericht ‘'Terrorbuurman' slaat opnieuw toe, Kees D. zorgt dagelijks voor angst en overlast’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Terrorbuurman» slaat opnieuw toe, Kees D. zorgt dagelijks voor angst en overlast»1
Ja.
Klopt het dat meerdere aangiftes zijn gedaan tegen de heer D. maar dat op basis daarvan geen actie wordt ondernomen? Wat is daarvan de reden?
Nee, er zijn bij de politie geen aangiften bekend. Verder doen ik, zoals gebruikelijk, geen uitspraken over individuele zaken.
Klopt het dat de rechter bij zijn uitspraak ambulante zorg heeft opgelegd maar dat de heer D. deze weigert? Wat is de normale gang van zaken als een gerechtelijk vonnis niet wordt uitgevoerd? Wie dient dan actie te ondernemen?
Zoals gezegd kan ik geen uitspraken doen over individuele zaken. Wel merk ik op dat – indien door de rechter bijzondere voorwaarden zijn opgelegd – de reclassering toezicht houdt op de naleving daarvan. In het geval dat een onder toezicht gestelde zich niet houdt aan de hem opgelegde voorwaarden, kan de reclassering het Openbaar Ministerie (OM) verzoeken een vervolgbeslissing te nemen. Het OM beslist vervolgens of de zaak aan de rechter wordt voorgelegd en kan dan besluiten de rechter te vragen om het voorwaardelijke deel van de straf alsnog ten uitvoer te leggen. De rechter beslist vervolgens of er een sanctie volgt, zoals bijvoorbeeld de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de straf.
Wat vindt u ervan dat mensen zijn ondergedoken omdat ze bedreigd zijn en dat een opgelegd contactverbod niet wordt nageleefd, maar dat de gemeente zegt niets te kunnen doen?
In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat, indien de politie of reclassering een overtreding constateert van een gerechtelijk contactverbod, het OM hierover wordt geïnformeerd. Zoals toegelicht onder vraag 3 beslist het OM vervolgens of de zaak aan de rechter wordt voorgelegd. Zo ja, dan beslist de rechter op zijn beurt of een sanctie volgt, zoals bijvoorbeeld de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de straf. De gemeente heeft hierin geen rol.
Deelt u de mening dat in dit soort situaties in de geestelijke gezondheidszorg beter geluisterd moet worden naar mensen uit de omgeving van betrokkene? Is dat met Thijs H. en Abdallah A. niet evident geworden?
In zijn algemeenheid geldt dat het van belang is dat familie en naasten voldoende inspraak hebben bij de zorg van hun naaste. Om deze reden hebben familie en naasten met de invoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die per 1 januari 2020 in werking is getreden, meer mogelijkheden tot inspraak en betrokkenheid gekregen. Dit zowel bij de voorbereiding en de uitvoering als bij de beëindiging van verplichte zorg. Ook kan eenieder, zoals een bezorgde buurtbewoner, een melding doen bij de gemeente om de mogelijke noodzaak voor gedwongen zorg te onderzoeken. Dit kan leiden tot een verkennend onderzoek naar de persoon in kwestie. Zie ook ons antwoord op vraag 8.
Ik vind het echter ook van groot belang dat naasten en omwonenden hun zorgen op een laagdrempelige wijze kenbaar kunnen maken en dat op basis hiervan gehandeld wordt. We merken echter dat naasten of omwonenden vaak (nog) niet weten waar ze in dit soort gevallen met hun zorgen over een kwetsbaar en/of verward persoon terecht kunnen. Daarom is per 1 juli 2020 het Landelijk Meldnummer niet-acuut beschikbaar, met het telefoonnummer 0800–1205. Dit telefoonnummer is bedoeld voor het op een laagdrempelige wijze delen van zorgen over kwetsbare en/of verwarde personen. Het landelijk nummer schakelt door naar de regio. Op basis van de melding kan door het regionale of gemeentelijke meldpunt worden onderzocht of en, zo ja, welke hulp kan worden ingezet om de persoon, waarover zorgen bestaan, te helpen. Dat is van belang, omdat zodoende de juiste zorg voor een kwetsbaar persoon in de eigen regio wordt opgepakt.
Deelt u de mening dat het opkopen van een huis door de gemeente het vermijden van een probleem is in plaats van het oplossen? Wat was overigens de werkelijke waarde van het huis?
Het is aan de betreffende gemeente om te beslissen welke acties en stappen het beste passend zijn in een dergelijke situatie. Het is daarbij niet gebruikelijk om gedetailleerd in te gaan op een individuele casus.
Deelt u de mening dat het niet kan zijn dat gedrag waarbij iemand zich niet aan de wet houdt, beloond wordt?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat in dit geval alle mogelijkheden van dwangzorg en zonodig opname in een kliniek opgepakt moeten worden? Kunt u aangeven welke wegen daartoe in dit geval bewandeld kunnen worden?
In de eerste plaats moet iedereen de zorg krijgen die hij of zij nodig heeft, laat dat duidelijk zijn. Gedwongen zorg behoort daarbij ook tot het palet aan mogelijkheden dat onderzocht kan worden en, indien aan de voorwaarden wordt voldaan, als uiterst middel ingezet kan worden. Ik kan, zoals eerder aangegeven, niet ingaan op deze specifieke casus, maar schetsen hieronder wel de wettelijke mogelijkheden en de wegen die hierbij bewandeld kunnen te worden.
Wat betreft gedwongen zorg kennen we op dit moment de Wet verplichte ggz (Wvggz) en de Wet forensische zorg (Wfz). Beide bieden de mogelijkheid om gedwongen zorg aan een persoon met een psychische stoornis te op te leggen. Daarnaast is er voor personen met een psychogeriatrische aandoening, zoals dementie, of een verstandelijke beperking de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd). Voor deze doelgroepen is dit het wettelijke kader voor het toepassen van gedwongen zorg. Hieronder ga ik in op de twee wetten die relevant zijn indien er sprake is van een psychische aandoening zoals in de betreffende casus, de Wvggz en de Wfz.
De Wvggz biedt instrumentarium om verplichte zorg te kunnen verlenen aan een betrokkene die vanwege zijn psychische stoornis (dreigend) ernstig nadeel voor zichzelf of anderen veroorzaakt indien er geen mogelijkheden (meer) zijn om vrijwillige zorg te verlenen. De officier van justitie kan ambtshalve of op verzoek van een geneesheer-directeur, een beroepsmatig zorgverlener, een forensische zorgaanbieder of een ambtenaar van de politie een verzoekschrift voor een zorgmachtiging voorbereiden. Ook kan eenieder, zoals een bezorgde buurtbewoner, een melding doen bij de gemeente om de mogelijke noodzaak voor gedwongen zorg te onderzoeken. Dit kan leiden tot een verkennend onderzoek.
Als het college van burgemeester en wethouders na een dergelijk verkennend onderzoek tot de conclusie komt dat de noodzaak tot verplichte zorg aangewezen is, kan het een verzoek indienen bij de officier van justitie. Vervolgens kan de officier van justitie de procedure in gang zetten, hetgeen ten slotte kan leiden tot de afgifte van een zorgmachtiging door de rechter. Hierbij moet vanzelfsprekend voldaan worden aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid. Overigens geldt dat in een crisissituaties de burgemeester de bevoegdheid heeft om een crisismaatregel op te leggen, op grond waarvan verplichte zorg, zoals een opname, kan worden verleend. Een dergelijke crisismaatregel kan door de rechter worden verlengd en aansluitend daarop kan ook een zorgmachtiging worden afgegeven.
Ook is het mogelijk om via de Wfz – als onderdeel van een (voorwaardelijke) straf of maatregel – gedwongen zorg op te leggen. De strafrechter kan daarbij verschillende vormen van zorg opleggen, zoals ambulante zorg met behandeling, begeleiding en dagbesteding, beschermd wonen met begeleiding en ondersteuning, of klinische zorg, waarbij de dader behandeld en opgenomen wordt in een instelling. De strafrechter kan met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, een zorgmachtiging opleggen.
Merendeel werknemers ervaart discriminatie |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Merendeel werknemers ervaart discriminatie»1
Ja.
Deelt u de mening dat iedere werknemers zeker moet kunnen zijn van een eerlijke sollicitatie? Vindt u daarom ook zeer zorgwekkend dat meer dan helft van de werknemers, en zelfs 85 procent van werknemers zonder baan, aangeeft aan ooit te zijn gediscrimineerd tijdens het sollicitatieproces?
We vragen als samenleving van alle Nederlanders om zoveel mogelijk duurzaam te participeren op de arbeidsmarkt. Dat vragen we van iedereen, ongeacht leeftijd, migratieachtergrond, geslacht, seksuele gerichtheid of handicap. Daar moeten gelijke kansen op een eerlijke arbeidsmarkt tegenover staan. Helaas strookt het aangehaalde onderzoek met onze eerdere bevindingen dat er nog steeds sprake is van arbeidsmarktdiscriminatie. Dit is onacceptabel en wij zetten ons hard in middels het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 om dit tegen te gaan.
Ziet u daarom ook dat er meer snelheid nodig is om de voorstellen uit het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 naar de Kamer te sturen? Bent u daarom bereid om het wetsvoorstel «Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie» nog voor Prinsjesdag naar de Kamer te sturen?
De wet ligt nu bij de Raad van State voor advies. Na ommekomst van het advies van de Raad van State, streef ik ernaar de wet dit najaar bij uw Kamer in te dienen. Tevens is de benodigde inzet van het Ministerie van SZW in de COVID-19-crisis mede bepalend voor de tempo van de voorstellen in het actieplan.
Ziet u tevens in dat er, naast de acties uit actieplan, meer moet gebeuren om arbeidsmarktdiscriminatie aan te pakken?
Het Actieplan is een integrale aanpak, waarbij naast toezicht & handhaving ook wordt ingezet op onderzoek & instrumenten en kennis & bewustwording. Het wetsvoorstel «toezicht gelijke kansen bij werving en selectie» is een stevig instrument dat nog in werking moet treden. Ik ben ervan overtuigd dat we bij implementatie ervan belangrijke stappen kunnen zetten in het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie. Het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie is ook een gezamenlijke aanpak. Wij zullen dit samen moeten doen met werkgevers, werknemers, uitzendbureaus, de Stichting van de Arbeid, brancheorganisaties, Diversiteit in Bedrijf en alle partijen die vormgeven aan onze arbeidsmarkt. Hierbij is het belangrijk om bewustwording te creëren en hier vervolgens naar te handelen. Wij werken daarnaast ook samen met andere partijen, zoals het College rechten van de Mens en de anti-discriminatievoorzieningen, om discriminatie snel en efficiënt aan te pakken. De realiteit is ook dat dat tijd nodig heeft.
Bent u daarom ook bereid om meer vaart te zetten om het, door u aangekondigde, grootschalige onderzoek naar anoniem solliciteren op te starten? Kunt u garanderen dat dit onderzoek nog dit jaar wordt uitgevoerd?
Alles was voor dit jaar gereed om te starten met een grootschalige pilot anoniem solliciteren. Door de coronacrisis heeft het bedrijf dat de pilot zou uitvoeren aangegeven niet voldoende vacatures beschikbaar te hebben zoals beoogd voor het onderzoek. De uitvoering van de pilot is daardoor in de vertraging geraakt. Het is niet mogelijk het onderzoek nog dit jaar uit te voeren.
Bent u tevens bereid om ook een onderzoek te starten naar de succesvolle Amerikaanse beleid «de Rooney rule»? Zou deze Rooney rule, als experiment, kunnen worden toegepast bij de rijksoverheid?
Binnen het Rijk is inclusie en diversiteit een belangrijk speerpunt binnen het strategisch HR beleid. Daarom worden er verschillende interventies toegepast om kandidaten met een diverse achtergrond te attenderen en interesseren voor vacatures. Om vooroordelen bij werving en selectie te voorkomen worden er trainingen ter voorkoming van vooroordelen aangeboden aan werving en selectie commissies. En in sollicitatie commissies voor schaal 14 en hoger neemt er altijd een vrouw deel.
Er is tevens recent een Delphi studie afgerond door TNO, waarbij een groep toonaangevende experts en wetenschappers gestructureerd zijn bevraagd, via vragenlijsten en een focusgroep, over de effectiviteit van instrumenten die ingezet kunnen worden om het risico op discriminatie in werving en selectieprocedures terug te dringen. De «Rooney rule», die stelt dat voor elke vacante functie minstens één kandidaat uit een diversiteitsgroep wordt uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek, wordt niet genoemd in de lijst van meest werkbare mechanismen. Daarom ben ik geen voorstander van een experiment op dit vlak.
Kunt u aangeven hoeveel overtredingen van arbeidsmarktdiscriminatie Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in 2020, 2019 en 2018 bij bedrijven heeft geconstateerd en kunt ook aangeven, voor dezelfde jaren, hoeveel boetes er zijn uitgedeeld?
De Inspectie SZW heeft nog geen wettelijke bevoegdheid om te handhaven op arbeidsmarktdiscriminatie. Dat zal komen met het wetsvoorstel «toezicht gelijke kansen bij werving en selectie» dat nu bij de Raad van State ligt. Wel zijn alvast verkennende inspecties uitgevoerd. In totaal zijn 240 verkennende inspecties uitgevoerd in 2019 en 190 verkennende inspecties in de eerste helft van 2020. Deze verkenningen komen bovenop de reguliere inspecties op arbeidsdiscriminatie op de werkvloer (270 in 2019 en 210 over de eerste helft van 2020).
Hoeveel van deze overtredingen vonden plaats bij uitzendbureaus? Kunt u aangeven hoeveel van deze uitzendbureaus een SNA-keurmerk hebben? Kunt u ook aangeven hoeveel van deze uitzendbureaus aangesloten is bij de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) of Nederlandse Bond Van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU)?
Er zijn geen overtredingen geconstateerd, omdat de inspecties verkennend van aard waren. Van de totaal bezochte uitzendbureaus in 2019 (125) en 2020 (77) is 63% aangesloten bij een brancheorganisatie, waarvan 66% aangesloten bij de ABU en 34% bij de NBBU. Het SNA keurmerk wordt niet vastgelegd.
Bent u bereid uitzendbureaus die aantoonbaar discrimineren hard aan te pakken?
De wet «toezicht gelijke kansen bij werving en selectie» verplicht naast reguliere werkgevers ook de uitzendbureaus om een werkwijze te hebben voor het tegengaan van discriminatie bij werving en selectie. De intermediairs worden in staat gesteld om verbeteringen door te voeren wanneer de Inspectie SZW vaststelt dat de werkwijze niet voldoet. Zo krijgen zij eerst de mogelijkheid om de werkwijze op orde te brengen. Als zij dan opnieuw in gebreke blijven, wordt een boete opgelegd. De boetes die de Inspectie SZW oplegt op basis van de nieuwe wet zullen openbaar gemaakt worden. Ook dienen werkgevers bij de inschakeling van een intermediair na te gaan of deze intermediairs over een adequate werkwijze beschikken (vergewisplicht).
Bent u bereid om hiervoor een vergunningsplicht in te voeren en bij bijvoorbeeld discriminatie de vergunning te ontnemen?
Zoals ik heb aangegeven bij vraag 9, ben ik van mening dat uitzendbureaus die discrimineren moeten worden aangepakt. Voor de aanpak acht ik een vergunningplicht echter niet gewenst. Zoals de Minister van SZW de Kamer heeft laten weten in de brief over de integrale aanpak misstanden arbeidsmigratie van 20 december 2019 en tijdens het plenair debat van 25 mei over de Initiatiefnota van Segers en Marijnissen over de Actieplan Arbeidsmigratie, zijn wij in het algemeen geen voorstander van een vergunningplicht voor de uitzendsector. Er wordt wel gewerkt aan de invoering van kwaliteitseisen voor startende en bestaande uitzendbureaus. Bij de verdere uitwerking van deze eisen geeft de Minister van SZW ook uitvoering aan de motie van het lid Marijnissen cs (30 950, nr. 189) door bij de kwaliteitseisen (waaronder de verklaring omtrent het gedrag en de check of sprake is van openstaande boetes bij de Inspectie SZW of de Belastingdienst dan wel sprake is van achterstallige loonbetalingen) boetes voor arbeidsmarktdiscriminatie te betrekken (werving en selectie) zodra het wettelijk mogelijk is deze boetes op te leggen.
Hoeveel contracten tussen de overheid en discriminerende bedrijven zijn er inmiddels opgezegd vanwege arbeidsmarktdiscriminatie?
Er zijn geen contracten opgezegd wegens arbeidsmarktdiscriminatie.
Is de Inspectie SZW van mening dat zij voldoende handvatten heeft om arbeidsmarktdiscriminatie afdoende aan te pakken?
Zodra de nieuwe wet wordt geïmplementeerd, heeft de Inspectie voldoende handvatten.
De verergering van de situatie in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de grote onvrede in tal van dorpen over het volstrekte gebrek aan vooruitgang met de versterking van gebouwen?
Dat de vooruitgang van de versterking door de bewoners op de voet wordt gevolgd, kan ik goed begrijpen. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) rapporteert via het dashboard over de voortgang van de versterkingsoperatie. Op de website van NCG zijn de cijfers tot en met 31 juli 2020 te zien. Er is met name bij opnames een achterstand opgelopen. NCG doet er alles aan om die in te halen en de bestuurlijk afgesproken doelstellingen te behalen.
Beseft u zich dat mensen die een inspectie hebben gehad gedurende een of meerdere dagen veelal zes à acht man of vrouw over de vloer kregen die het hele huis omkeerden, gaten in muren boorden, 3D-scans maakten etc? Snapt u dat dit een behoorlijke impact heeft gehad?
Ik onderken dat een opname een ingrijpende gebeurtenis kan zijn. Gebruikelijker is dat twee tot drie mensen een opname uitvoeren. Het kan echter voorkomen dat er ontgraven moet worden ten behoeve van funderingen en het maken van 3D-scans waardoor er meer personen aanwezig zijn.
De bewonersbegeleider bespreekt de activiteiten met de bewoner op basis van het conceptopnameplan. Sinds de ingang van de coronamaatregelen is het aantal mensen die een opname uitvoeren gemaximeerd tot twee personen.
Waarom hebben mensen nog steeds geen inzicht in de rapportages die daarover zijn gemaakt? Hebt u ook voorbeelden gehoord van mensen waar deze inspecties al ruim twee jaar geleden plaatsvonden en nog altijd op een rapport wachten? Hoe is dit mogelijk?
Tijdens het Algemeen Overleg van 21 maart 2019 is als toezegging genoteerd dat de Minister van EZK in overleg zal gaan met de NCG over wanneer de inspectierapporten kunnen worden gedeeld.
Op 21 mei 2019 heeft de Minister van EZK per brief geïnformeerd over de uitvoering van de toezegging en de motie van lid Nijboer ((Kamerstuk 32 849, nr. 169) waarin is verzocht ervoor te zorgen dat iedereen van wie het huis is geïnspecteerd de beoordeling van de inspectie ter inzage kan krijgen. In de brief is het volgende opgenomen: «Als bewoners een opname hebben gehad hebben zij het recht om de resultaten daarvan te krijgen. Bewoners kunnen dus een rapport opvragen bij NCG. Zij kunnen zich met een verzoek hiertoe wenden tot het versterkingspunt in de buurt.» (Kamerstuk 33 529, nr. 612). Bewoners kunnen inzicht krijgen in inspectierapporten mits hier een aanvraag voor is gedaan. Inspectierapporten beschrijven de bouwkundige aspecten van een pand. Aan de hand hiervan berekent een ingenieursbureau de aardbevingsbestendigheid en eventueel te nemen maatregelen. Een inspectierapporten mondt uit in het versterkingsadvies (VA). Een opname an sich geeft geen inzicht in de veiligheid van een gebouw. Inspectierapporten worden om die reden niet actief met bewoners gedeeld.
Er kunnen twee redenen zijn waarom mensen na de opname nog geen versterkingsadvies hebben ontvangen. Op advies van de Mijnraad en het SODM worden gebouwen met het hoogste risicoprofiel het eerst aangepakt. Een adres met een laag risicoprofiel kan opgenomen zijn maar de beoordelingen worden eerst ingezet op de adressen met het hoogste risicoprofiel. De gemeente bepaalt deze volgorde in het lokale plan van aanpak. Bewoners kunnen bij de hun toegewezen bewonersbegeleider van NCG of gebiedsregisseur van de eigen gemeente informeren of en wanneer hun adres is opgenomen in de gemeentelijke plannen van aanpak. Daarnaast hebben de ingenieursbureaus te maken gehad met een tekort aan mensen met een technische achtergrond waardoor er een beperkte capaciteit was om panden te beoordelen. De beoordelingscapaciteit is dit jaar verhoogd naar 4.000 beoordelingen.
Beseft u zich dat zonder inspectierapport het vaak onmogelijk is huizen verder te verbeteren en versterken, terwijl deze er zienderogen op achteruit gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw toezegging in 2019 dat iedereen die een inspectie heeft gehad, inzage krijgt in het rapport (voor zover het er is)? Hoe is het mogelijk uit gesprekken met verschillende mensen in Woltersum blijkt dat die nog altijd niet over het rapport beschikken? Waarom bent u de toezegging die u deed in het algemeen overleg niet nagekomen? Bent u bereid dit onmiddellijk alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer krijgen de mensen aan de Kollerijweg eindelijk hun versterkingsadvies? Wanneer krijgen de andere Woltersumers hun inspectierapporten en/of adviezen?
De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 8 en 10 zijn ontvangen en worden de laatste week van augustus met de eigenaren besproken. De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 4 en 6 zijn door de NCG ontvangen en zijn op 17 augustus jl. besproken met de eigenaren. NCG heeft de overige 16 bewoners uit Woltersum die de toezegging hebben gekregen dat ze voor de zomer 2020 een versterkingsadvies zouden ontvangen inmiddels per brief geïnformeerd over wanneer de NCG het versterkingsadvies van hun adres verwacht. Andere woningen in Woltersum zitten in verschillende fasen van het versterkingsproces.
Bent u ervan op de hoogte dat in Ten Post vertraging is opgetreden bij het project, waarin 27 huiseigenaren sloop en nieuwbouw plegen mede vanwege allerhande bureaucratisch gesteggel, zoals het terugkomen op afspraken dat het zogenaamde A deel van de vergoeding ook voor het B deel mag worden gebruikt, maar ook bijvoorbeeld dat heel gedetailleerd wordt geoordeeld over de kosten van nieuwe keukens, badkamers etc? Waarom zijn mensen gegeven de schade niet vrij in de keuzes om hun nieuwe huizen te bouwen? Waarom is het zo lastig als mensen bijvoorbeeld een duurdere keuken en minder dure badkamer willen of vice versa?
Bij één project (29 eigenaren) in Ten Post wordt enige vertraging voorzien. De geselecteerde aannemer heeft een voorlopig ontwerp gemaakt. Bij dit voorlopig ontwerp hoort een begroting die – voordat verder gegaan kan worden – goedgekeurd moet worden door NCG. NCG heeft inmiddels de begroting van de aannemer ontvangen en beoordeelt deze op dit moment. Als gevolg hiervan kan de aannemer na de bouwvakvakantie met de eigenaren in gesprek over het voorlopig ontwerp.
De kostenopzet van een advies bestaat uit een A- en B-deel. Het A-deel bestaat uit twee delen: het hoofdgebouw en bijgebouwen (aanbouw, dakkapellen e.d. die door de eigenaar zijn gemaakt). Het B-deel beslaat de afwerkingen van wanden en vloeren, keuken- en badkamerinrichting, et cetera. In principe zijn de budgetten bedoeld voor de specifiek maatregelen waarvoor ze gecalculeerd zijn. Er kan in bepaalde situaties budget overgeheveld worden. Bijvoorbeeld als een bewoner drie slaapkamers heeft, maar ervoor kiest om in de nieuwe woning twee slaapkamers te nemen. Dan kan het geld voor de afwerking van de slaapkamer gebruikt worden voor bijvoorbeeld een dakkapel of duurdere afwerking in de badkamer.
Bent u ermee bekend dat veel huizen en boerderijen in het zogenaamde buitengebied, zoals bijvoorbeeld aan de Washuisterweg in Ten Boer, veel schade hebben en mensen zich zorgen maken maar beleidsmatig tussen wal en schip geraken?
Ik ben hier niet mee bekend. Navraag bij het IMG leert dat alle aanvragen voor schadevergoeding door het IMG in behandeling worden genomen, ongeacht de ligging binnen het effectgebied. Het IMG hanteert binnen het effectgebied het bewijsvermoeden op basis van het advies van het Panel van Deskundigen. De huizen in Ten Boer zijn gelegen in het effectgebied. Op de website van het IMG is meer informatie en een kaart aangaande dit effectgebied te vinden.
In hoeverre worden funderingen en de grondgesteldheid nu betrokken bij de versterkingsadviezen?
Funderingen en grondgesteldheid worden voor zover relevant voor seismisch gedrag van het object altijd meegenomen in de versterkingsadviezen. Volgens de NPR moeten de funderingen beoordeeld worden met lokale grondgegevens. Funderings- en/of grondonderzoek wordt uitgevoerd wanneer tijdens de bureaustudie in het opnameproces wordt geconstateerd dat voor de beoordeling noodzakelijke informatie over grond- en/of funderingsopbouw ontbreekt en niet via andere bronnen beschikbaar is.
Bent u bereid om met de gemeente ervoor te zorgen dat er fatsoenlijk funderings- en grondonderzoek plaatsvindt op basis waarvan individuele toekomstplannen voor de huizen en boerderijen kunnen worden gemaakt en deze publiek te financieren?
Er wordt door kennisinstituten als TNO en door de betrokken ingenieursbureaus in opdracht van mijn ministerie en uitvoeringsorganisatie NCG veel aandacht besteed aan gedegen funderings- en grondonderzoek. Bij huizen en boerderijen wordt bij de uitgebreide opnames gedegen funderingsonderzoek uitgevoerd, inclusief destructief onderzoek (onderzoek in bestaande fundering), met daarbij behorende uitgebreide technische rapportages die door de NCG worden gereviewed. Waar technisch mogelijk wordt lichter validatie-onderzoek uitgevoerd.
Begrijpt u dat de vertragingen die telkens optreden funest kunnen zijn voor het draagvlak om eindelijk veilige huizen te krijgen en dat mensen er ook mentaal steeds meer onder lijden? Wat gaat u daaraan doen? Hoe gaat u voorkomen dat spanningen binnen dorpsgemeenschappen oplopen?
Ik begrijp goed dat bewoners willen weten waar zij aan toe zijn. Dit inzicht willen we bewoners zo snel mogelijk bieden. Dat is de reden dat in het bestuurlijk overleg van 23 januari jl. het Versnellingspakket is overeengekomen. In het Versnellingspakket staat onder meer een aantal maatregelen waarmee de versterkingsopgave wordt versneld zoals bijvoorbeeld de praktijkvariant, de typologieaanpak en de bouwimpuls (Zie Kamerstuk 33 529, nr. 718). Naast de versnelling worden bewoners door deze maatregelen centraal gesteld in de versterkingsopgave door ze beter te betrekken.
Beseft u dat het desastreus is als mensen met steun van de gemeente en de Nationaal Coördinator Groningen allerhande toekomstplannen ontwikkelen als daar vervolgens weer op wordt teruggekomen, of zaken op losse schroeven komen te staan, zoals in Woltersum? Wat gaat u doen om dorpen en mensen niet helemaal in de prut te laten wegzakken?
Zie antwoord vraag 11.
Waarom was het met de aanpak van het coronavirus wel mogelijk om in een vloek en een zucht tientallen miljarden beschikbaar te stellen en op te treden en is het in Groningen acht jaar na Huizinge nog zo’n onvoorstelbare puinhoop?
Zoals vermeld in de beantwoording van de vragen van het schriftelijk overleg van 15 april (Kamerstuk 33 529, nr. 745) heeft het kabinet de afgelopen jaren grote stappen gezet om de veiligheid in Groningen te verbeteren en het geschade vertrouwen van de inwoners in de overheid te herstellen. De winning uit het Groningenveld wordt zo snel als mogelijk volledig beëindigd en met de versterkingsoperatie, het Versnellingspakket en het wetsvoorstel Versterken wordt de bouwkundige veiligheid van huizen in het gebied zo snel als mogelijk op norm gebracht waarbij alles wat nodig is voor de veiligheid integraal wordt vergoed. Daarnaast zijn aanvullende middelen beschikbaar gesteld voor bijvoorbeeld het NPG en specifieke projecten zoals 1588, het scholenprogramma, het erfgoedprogramma en het zorgprogramma. Ook zijn recentelijk extra middelen voor Opwierde beschikbaar gesteld.
Het bericht ‘Shannon ziet de beelden nog voor zich: 'Mijn dochter werd mishandeld op de crèche' |
|
Gidi Markuszower (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u dit bericht?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aangenomen motie De Jong/Markuszower (Kamerstuk 31 322, nr. 358), die de regering verzoekt een levenslang verbod op het uitoefenen van het beroep waarbij kinderen centraal staan voor zedendelinquenten en voor mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan kindermishandeling?
Allereerst wil ik melden dat ik geschrokken ben van de berichtgeving. Kinderdagverblijven horen veilige plekken te zijn, waar geweld absoluut geen plaats heeft. In mijn brief van 6 november 2018 heb ik, mede namens de Staatssecretaris van SZW, gereageerd op de motie.2 Op grond van het Wetboek van Strafrecht heeft de strafrechter reeds de mogelijkheid om voor een aantal specifieke bij wet aangewezen delicten als bijkomende straf een beroepsverbod op te leggen voor het beroep waarin het misdrijf is begaan.
Of en hoe lang een persoon uit een beroep wordt ontzet, wordt bepaald door de strafrechter. Een beroepsverbod kan enkel worden opgelegd ten aanzien van een beroep waarin het misdrijf is begaan. Hierdoor heeft het beroepsverbod een beperktere reikwijdte dan de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), waarmee zedendelinquenten en plegers van kindermishandeling kunnen worden geweerd uit meer kwetsbare (vrijwilligers)functies. Bij de VOG-screening wordt niet alleen naar veroordelingen en lopende strafzaken gekeken, maar ook naar OM-strafbeschikkingen, transacties en (voorwaardelijke) sepots.
Daarbij geldt in een aantal omvangrijke sectoren waar met kinderen wordt gewerkt (zoals de kinderopvang en het onderwijs) een wettelijke plicht tot het overleggen van een VOG. Dit betekent dat het justitiële verleden van (toekomstig) personeel (en andere met taken belaste personen) wordt gescreend door Justis. De standaard terugkijktermijn voor de beoordeling van een VOG-aanvraag bedraagt vier jaren, maar hierop zijn meerdere uitzonderingen mogelijk. Zo kan er bij zedendelicten onbeperkt worden teruggekeken in de justitiële documentatie. Tevens bestaat de mogelijkheid om de VOG gedurende twintig jaar te weigeren, als de aanvrager een ernstig misdrijf tegen een kind heeft gepleegd. In praktijk betekent dit dat personen die zijn veroordeeld voor ernstige misdrijven jegens kinderen voor een langere tijd niet in aanmerking komen voor een VOG om met kinderen te werken.3 Om deze reden acht ik de motie die ziet op het beschermen van minderjarigen via een beroepsverbod, voldoende uitgevoerd.
Deelt u de mening dat ook mensen die zich schuldig maken aan kindermishandeling maar tot een schikking zijn gekomen met de slachtoffers, hun Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) zouden moeten kwijtraken en ook een levenslang verbod zouden moeten krijgen op het uitoefenen van een beroep waarbij kinderen centraal staan? Zo nee, waarom niet?
De Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) wordt afgegeven op basis van het Justitiële Documentatie Systeem (JDS). Hierin staan strafrechtelijke antecedenten geregistreerd die zijn afgedaan door het Openbaar Ministerie (OM) of de strafrechter. Het verstrekken van een VOG is een momentopname. De aanvraag wordt door Justis beoordeeld aan de hand van de gegevens die op dát moment voorhanden zijn. Het intrekken van een VOG op basis van een nieuw strafbaar feit is niet mogelijk. Alleen wanneer een sector besluit om continue screening in te voeren, kunnen nieuwe relevante registraties in het JDS leiden tot een melding aan de werkgever. Ik zie continue screening als een waardevol instrument om de veiligheid in sectoren waar wordt gewerkt met kinderen te waarborgen.
De kinderopvang is, sinds 2013, een van de sectoren waar gewerkt wordt met continue screening. Het is een waardevol instrument gebleken; na aanvragen van een VOG wordt ook nog dagelijks gecontroleerd of personen die in de kinderopvang werken (of daarin een rol hebben) nieuwe strafrechtelijke gegevens op hun naam hebben staan. Als blijkt dat een gescreend persoon een bedreiging kan vormen voor een veilige omgeving voor kinderen, gaat er een signaal uit en moet de betrokken persoon een nieuwe VOG aanvragen (hangende die aanvraag mag de betrokken persoon niet actief zijn in de kinderopvang).
Er is weinig bekend over hoe vaak er civiel wordt geschikt en wat de kwaliteit van deze informatie is. Het OM houdt hier geen cijfers over bij. Het gaat hier immers om particulieren die gezamenlijk tot afspraken komen en niet over het vaststellen van daderschap van een strafbaar feit. Aangezien civiele schikkingen niet (centraal) worden geregistreerd en worden opgenomen in de JDS, acht ik het niet mogelijk om deze informatie te gebruiken in de VOG-screening.
Wat betreft het beroepsverbod in relatie tot een schikking, wil ik u verwijzen naar het antwoord op vraag 2.
Hoeveel mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan kindermishandeling en/of een zedendelict treffen jaarlijks een schikking met de slachtoffers? Hoe vaak zijn deze mensen alsnog werkzaam in een beroep waarbij kinderen centraal staan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat ook mensen die op het gebied van kindermishandeling een schikking hebben getroffen onder de reikwijdte van de aangenomen motie De Jong/Markuszower zouden moeten vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te regelen?
Zie antwoord vraag 3.
Flinke methaanlekken op de Noordzee |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Extensive gas leaks in the North Sea: Abandoned wells» van 30 juli 2020?1
Ja, ik ken de berichtgeving. Het wetenschappelijk artikel2 is door Böttner et al. gepubliceerd onder de titel «Greenhouse gas emissions from marine decommissioned hydrocarbon wells: leakage detection, monitoring and mitigation strategies».
Wat is uw oordeel over de zeer zorgelijke bevinding uit deze wetenschappelijke publicatie dat er rond verlaten olie- en gasputten in de Noordzee aanzienlijke hoeveelheden van het krachtige broeikasgas methaan ongecontroleerd in het water ontsnappen en dat deze lekken verantwoordelijk zijn voor het dominante deel van het totale methaanbudget van de Noordzee?
De wetenschappelijke publicatie van de Duitse onderzoeksgroep is een vervolg op eerdere publicaties uit 2015 en 2017. In mijn brief3 van 12 oktober 2018 heb ik de Kamervragen beantwoord over het eerdere onderzoek. Net als uit de publicaties uit 2015 en 2017 bleek, is het volgens de recente publicatie mogelijk dat putten die door ondiep gas zijn geboord methaanemissies kunnen veroorzaken als gevolg van de doorboring.
Naar aanleiding van de publicatie uit 2017 heeft TNO, in opdracht van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), onderzoek gedaan naar methaanemissies in het Nederlandse deel van de Noordzee. De recente onderzoeksresultaten4 van TNO geven daarbij aan dat de mogelijk door mijnbouw veroorzaakte methaanemissies rond verlaten olie- en gasputten in de Noordzee, zoals dit is beschreven in het Duitse onderzoek uit 2017, onvoldoende onderbouwd zijn en mogelijk te hoog zijn ingeschat. Het onderzoek van Böttner gaat er bijvoorbeeld van uit dat nagenoeg alle emissies rond een put door menselijke activiteit (antropogeen) veroorzaakt zijn. Het is echter niet zeker dat methaanemissies in de buurt van een put ook daadwerkelijk veroorzaakt worden door die put. Het is namelijk bekend dat er boven ondiepe gasvoorkomens vele natuurlijke bronnen van methaanemissies kunnen zijn.
TNO heeft, mede hierom, aangegeven dat een vervolgonderzoek wenselijk is. SodM heeft, als toezichthouder op de olie- en gaswinning in de Noordzee, TNO inmiddels opdracht gegeven nader uit te zoeken welk aandeel van emissies bij en rond putten antropogeen is en welk aandeel natuurlijk. De uitkomsten hiervan zijn nodig om te bepalen hoe groot de omvang van antropogene emissies is en welke maatregelen genomen kunnen worden. TNO zal in het vervolgonderzoek de recente publicatie2 van Böttner et al. betrekken.
In hoeverre wordt er in de huidige rapportages en onderzoeken naar gaslekken uit verlaten putten gezocht naar en verslag gedaan van hoge methaanuitstoot in de nabij omgeving van deze putten? Zo ja, wat is dan de percentuele verhouding tussen beide vormen (uit de put/nabij de put) van methaanuitstoot? Zo nee, waarom niet?
Het fenomeen dat het boren van een put door een ondiepe gashoudende laag tot extra methaanemissies leidt, is in het Nederlandse deel van de Noordzee nog niet waargenomen. In 2016/2017 is er onderzoek gedaan bij 185 van de 1.312 buitengebruikgestelde putten op land. Uit het ECN onderzoeksrapport «Methaanemissies van verlaten putten op land»5 blijkt dat er daarbij geen antropogene emissies zijn geconstateerd. Omdat putten op land en op zee op dezelfde wijze worden afgesloten, gaf dit onderzoek geen directe aanleiding om het onderzoek uit te breiden naar offshore putten.
Het percentage methaanuitstoot door en nabij een put die offshore door ondiep gas is geboord, is één van de onderzoeksvragen van het vervolgonderzoek door TNO. Het percentage is (nog) niet bekend en zal door TNO nader onderzocht worden. Daarbij is van belang om in het geval van emissie «nabij de put»de natuurlijke dan wel antropogene oorzaak vast te stellen.
Vindt u, nu deze studie aantoont dat methaanlekken toenemen in de buurt van boorgaten omdat de verstoring van het sediment er aan bijdraagt dat methaan uit ondiepe gaszakken langs of in de buurt van het boorgat ontsnappen, dat er door de toezichthouder en uzelf kritischer moet worden gekeken naar het afgeven van vergunnen, zowel voor exploratie als exploitatie?
Het is bekend dat er vanuit ondiepe gasvoorkomens van nature methaan vanuit de zeebodem in de waterkolom terecht komt, ook als er geen putten in de buurt zijn. TNO zal, in opdracht van SodM, nader onderzoek doen om vast te stellen of een methaanemissie «nabij de put» veroorzaakt wordt door de put of van nature al aanwezig is. Indien de resultaten aanleiding geven tot maatregelen, dan zal SodM er op toezien dat de olie- en gasoperators de noodzakelijke maatregelen nemen.
Klopt het dat er in de Noordzee, na vele jaren van onderzoek en gaswinning al rond de 15.000 boorgaten zijn aangebracht en dit nu tot veel meer nevenschade leidt – in de vorm van een veel hogere methaanuitstoot – dan eerder was voorzien?
Nee, dit klopt niet. In het Nederlandse deel van de Noordzee waren op het moment van het verschijnen van het TNO rapport6 2027 boringen gemaakt, waarvan er 216 door ondiep gas zijn geboord. Zoals in voorgaande antwoorden reeds is aangegeven, zal TNO nader onderzoek uitvoeren naar het antropogene aandeel van de methaanemissies in de Noordzee door deze doorboringen.
Tevens wil ik u erop wijzen dat ik twee jaar geleden met de brancheorganisatie Nogepa een convenant heb afgesloten om de methaanuitstoot op zee vóór 31 december 2020 met ruim 4 kton te reduceren.
Bent u bereid zo snel als mogelijk met andere landen gelegen aan de Noordzee in overleg te treden over de vraag hoe deze nieuwe bevindingen tot aanpassingen moeten leiden in het mijnbouwbeleid dat geldt voor de gehele Noordzee?
Ik wacht eerst de uitkomst van het vervolgonderzoek door TNO, de reactie van TNO op het recente Duitse rapport en het eventuele advies van SodM af alvorens mij een oordeel te vormen of en zo ja, welke aanpassingen van het Nederlandse mijnbouwbeleid en dat van de overige Noordzeelanden nodig zouden zijn. Ik vind het op dit moment dan ook nog te vroeg om te spreken over «ernstige, nieuwe bevindingen» en voor overleg met andere aan de Noordzee gelegen landen.
Bent u van oordeel dat deze ernstige nieuwe bevindingen ook repercussies dienen te hebben voor het Nederlandse mijnbouwbeleid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u dat deze zeer zorgelijke ontwikkeling ook consequenties dient te hebben voor het wetsvoorstel dat u recent bij de Kamer heeft ingediend over het verhogen van de investeringsaftrek voor gaswinning onder de Noordzee (Kamerstuk 35 462)?
Het is op dit moment nog te vroeg om te kunnen beoordelen of nadere maatregelen in verband met mogelijke antropogene methaanemissies nodig zijn en hoe die er eventueel uit zouden moeten zien. Indien uit het nadere
TNO-onderzoek blijkt dat er maatregelen getroffen moeten worden, dan wordt daar in eerste instantie via de bestaande wet- en regelgeving in voorzien. Het bij de Kamer aanhangige wetsvoorstel betreft overigens niet alleen de investeringsaftrek, maar ook regels voor het verwijderen en hergebruiken van mijnbouwwerken en de in dat kader te stellen financiële zekerheden.
Bent u bereid om voorafgaand aan de nota naar aanleiding van het verslag inzake bovengenoemd wetsvoorstel aan de Kamer te rapporteren wat het overleg met de andere Noordzee landen over deze kwestie heeft opgeleverd?
Omdat een eventueel overleg met de andere Noordzeelanden nu nog niet aan de orde is, zie ik geen reden om de aanbieding van de bedoelde nota naar aanleiding van het verslag aan te houden tot dat overleg zou hebben plaatsgevonden.
De door het ministerie van J&V en het COA ondersteunde promotievideo over Nederland als bestemmingsland voor asielzoekers |
|
Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met deze video?1
Ja.
Waarom ondersteunt u een video waarin Nederland wordt gepromoot als ideaal bestemmingsland voor Arabisch sprekende asielzoekers en waarom faciliteert u daarmee de islamisering van ons land?
Het gaat hier om een korte videoboodschap uit 2015. Het initiatief en de productie van dit filmpje is van een externe partij en volgde op vergelijkbare initiatieven in andere EU-lidstaten. Het is gemaakt voor en door jongeren en geeft informatie over de asielprocedure en de rechten en verplichtingen die hierbij komen kijken. De IND en het COA zijn hiervoor geraadpleegd.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid, COA en IND zijn niet de afzender van het filmpje en hebben dit ook niet gefinancierd.
Waarom is ervoor gekozen om Nederland in de kijker te spelen als luilekkerland waar je «als je de juiste dingen vertelt aan de IND» (bijvoorbeeld: I was in a war) recht hebt op een huis, zorg, onderwijs etc.?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het al erg genoeg is dat er afgelopen decennia vrachtladingen vol asielzoekers naar Nederland zijn gekomen en dat zonder allerlei zoetsappige promotievideo’s waarin Nederland als ideale asielbestemming wordt gepromoot?
Zoals hiervoor gezegd, betreft het een korte videoboodschap gemaakt en gefinancierd door externe partijen. Ik draag hier geen verantwoordelijkheid voor en zie ook geen reden om te speculeren over de mogelijke gevolgen.
Kunt u aangeven of u uw zinnen heeft gezet op de import van nog meer asielzoekers uit islamitische landen, daar u ervoor heeft gekozen om de video in het Arabisch te ondertitelen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat heeft deze waanzin de Nederlandse belastingbetaler gekost?
Het filmpje is niet gefinancierd vanuit de overheid.
Deelt u de mening dat er van een dergelijke propagandavideo een enorme aanzuigende werking uitgaat en dat dat juist het laatste is dat we kunnen gebruiken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de betreffende video zo snel mogelijk te laten verwijderen en ervoor te zorgen dat er niet nog meer kansloze gelukszoekers naar Nederland komen, maar er juist voor te zorgen dat we vervelende asielzoekers die hier nu zijn gaan terugsturen naar waar ze vandaan komen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik draag geen verantwoordelijkheid voor deze videoboodschap.
Wanneer gaat u nu eindelijk eens de grenzen sluiten voor al deze kansloze (asiel)migranten?
Het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen is geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing voor het complexe migratievraagstuk. De IND beoordeelt aan de hand van wettelijke voorwaarden of een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te mogen verblijven.
Het bericht dat bij een slachthuis in Helmond werknemers, al dan niet in opdracht van de werkgever, ziekteklachten verzwegen |
|
Frank Futselaar , Maarten Hijink |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de rapportage van de NOS waarin werknemers van slachthuis Van Rooi Meat stellen ziektekenmerken die zouden kunnen wijzen op COVID-19 te verzwijgen en formulieren onjuist in te vullen uit angst voor verlies van hun baan?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een onacceptabele situatie is zowel in het kader van de volksgezondheid in het algemeen als de veiligheid van de direct betrokken werknemers?
De algemene richtlijn is dat iedereen die klachten heeft thuis blijft en zich laat testen. Als werknemers bij Van Rooi Meat klachten verzwijgen, de formulieren onjuist invullen en gewoon aan het werk gaan, is dat inderdaad onacceptabel. Werknemers die ziek zijn en aan het werk gaan brengen collega’s in gevaar. Werknemers hebben op basis van de Arbeidsomstandighedenwet recht op gezonde en veilige arbeidsomstandigheden arbeidsomstandigheden, maar daarnaast ook de plicht om zorg te dragen voor hun eigen veiligheid en gezondheid en die van de andere betrokken personen.
Bent u het ermee eens dat de door de NOS beschreven situatie volstrekt haaks staat op de in de kabinetsreactie van 3 juli jongstleden geschreven principes van «verantwoordelijkheid nemen», «veilige en gezonde werkplek» en werkgevers die «zich van hun beste kant laten zien» en noopt deze casus het kabinet tot een actiever beleid om werkgevers te dwingen hun verantwoordelijkheid te nemen?2
De werkgevers zijn reeds conform de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidsomstandighedenwet en kan handhavend optreden. De Inspectie houdt onaangekondigde inspecties bij slachterijen waar gekeken wordt of de werknemers veilig kunnen werken en of de RIVM maatregelen goed worden geïmplementeerd. Corona meldingen die gerelateerd zijn aan de slachthuizen hebben daarbij een hoge urgentie.
Ik heb het voornemen om de Inspectie SZW meer wettelijke mogelijkheden te geven om effectief te kunnen handhaven als werkgevers in ernstige mate geen noodzakelijke maatregelen treffen om besmetting met novel coronavirus (2019-nCOV) te voorkomen of de kans daarop te beperken. Deze mogelijkheden zijn opgenomen in het voorstel voor de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 dat juli j.l. verzonden is naar uw Tweede Kamer.
In hoeverre deelt het kabinet de mening dat, in lijn met conclusies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten, het feit dat in de slachtsector zeer veel wordt gewerkt met uitzendbureaus die vooral buitenlandse werknemers in dienst hebben waarbij de werkgever tevens huisvesting en transport regelt, er gemakkelijk toe kan leiden dat werknemers oneigenlijk onder druk kunnen worden gezet gezien hun kwetsbare positie en welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat werknemers in de slachtsector veilig kunnen werken zonder bang te hoeven zijn voor represailles van de werkgever, ongeacht of dit een slachthuis of een uitzendbureau is?
Uitzendbureaus die veel met arbeidsmigranten werken, bieden vaak ook huisvesting en transport aan. Dit kan voordelen bieden voor de arbeidsmigrant, maar het kan ook tot extra zorgen en een kwetsbare positie leiden, doordat de arbeidsmigrant bij ontslag niet alleen hun baan maar ook hun huisvesting verliezen. Zoals gemeld in de brief aan uw Kamer van 3 juli j.l. heeft het kabinet aan het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten gevraagd om met aanbevelingen te komen om de afhankelijkheid van een arbeidsmigrant tot het uitzendbureau of de werkgever te verminderen en zo de positie van arbeidsmigranten te versterken.
Bent u bereid om lering te trekken uit de ervaringen en de gekozen oplossingen uit landen (zoals Duitsland) waar een vergelijkbare problematiek speelt rond slachthuizen?
Ja, waar mogelijk wordt lering getrokken uit de ervaringen van andere landen.
Hoe beoordeelt u de kennelijk staande praktijk van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) om slechts aangekondigd te inspecteren bij slachthuizen waar het gaat om COVID-19 maatregelen?
Het is een misverstand dat de GGD-en alleen aangekondigd langs gaan bij slachterijen. Zij gaan ook onaangekondigd langs.
Vindt u het wenselijk dat de GGD een nieuwe steekproef houdt om op COVID-19 te testen onder de medewerkers van het betreffende slachthuis en ligt het daarnaast voor de hand om ook bij andere slachthuizen nieuwe steekproeven uit te voeren, gezien het relatieve gemak waarmee COVID-19 zich in deze sector lijkt te verspreiden?
Van Rooi Meat is na de sluiting weer opgestart met klachtenvrije en negatief geteste medewerkers. Van Rooi Meat heeft verregaande maatregelen getroffen om nieuwe besmettingen te voorkomen. Medewerkers met klachten mogen niet aan het werk en worden gevraagd om zich te laten testen. Er zijn geen signalen van besmettingen bij het bedrijf. De GGD ziet dan ook geen reden om een nieuwe steekproef uit te voeren.
Welke stappen heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) sinds het verschijnen van de betreffende rapportage genomen om haar eigen werknemers die opereren binnen het betreffende slachthuis (als toezichthoudende dierenartsen) te beschermen en is deze berichtgeving aanleiding om dierenartsen terug te trekken omdat de veiligheid van hun werkplek niet kan worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet?
De NVWA heeft op 4 augustus jl. per brief gevraagd dat genoemde slachterij concreet aangeeft welke maatregelen het treft om coronabesmetting binnen het bedrijf te vermijden. Wanneer de reactie onvoldoende vertrouwen geeft dat medewerkers van de NVWA en KDS worden blootgesteld aan werknemers van genoemde slachterij die besmet zijn met het coronavirus dan wel coronaklachten hebben, staakt de NVWA de werkzaamheden van de NVWA in het bedrijf. Dan kan er niet meer geslacht worden. De NVWA heeft ook andere slachterijen per brief gewezen op hun verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat de maatregelen die in de bedrijven zijn getroffen om corona te vermijden worden nageleefd en op de consequenties als dat niet gebeurt. In dat geval staakt de NVWA de werkzaamheden van de NVWA in het bedrijf.
Vindt u dat er een cultuurprobleem is in de slachtsector als het gaat om het volgen en handhaven van regels gezien het grote aantal incidenten rond slachthuizen van de afgelopen jaren, van fraude bij noordelijke slachthuizen, tot veelvuldig uitgelekte beelden van onzorgvuldige behandeling en van mishandeling van dieren, tot het niet uitvoeren van afspraken in het kader van bestrijding van COVID-19?
Het huidige slachtsysteem staat onder druk en fraude en misstanden kunnen ontstaan daar waar economische belangen prevaleren boven andere waarden. Er zijn de afgelopen jaren meerdere incidenten geweest rond slachthuizen, waarmee een aantal ernstige problemen aan het licht is gekomen. De Minister van LNV heeft eerder al aangegeven aangetoonde misstanden onacceptabel te vinden. Zij heeft in februari tijdens het plenair debat over de NVWA aan uw Kamer gemeld dat zij een fundamentele discussie wil voeren over het huidige systeem. Het Ministerie van LNV onderzoekt met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties wat de kwetsbaarheden in de slachthuizen zijn en welke maatregelen nodig zijn voor een betere borging van dierenwelzijn en voedselveiligheid. Dit zal nog dit jaar worden afgerond. Daarbij wordt ook onderzocht op welke terreinen (waaronder dierenwelzijn, voedselveiligheid, toezicht en veiligheid van werknemers) een hoge slachtsnelheid tot problemen leidt. Aan de hand daarvan wordt gekeken welke juridische mogelijkheden er zijn om de de maximale bandsnelheid te begrenzen.
De financiering van UAWC met Nederlands belastinggeld en de overeenkomst tussen Nederland en de UAWC nadat bekend geworden was dat twee hooggeplaatste medewerkers van de UAWC verdacht worden van een terroristische aanslag |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u aan de Kamer heeft meegedeeld dat u de financiering van de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) heeft opgeschort omdat twee medewerkers verdacht worden van een terroristische aanslag?1
Ja. Het kabinet nam dit besluit nadat bekend werd dat twee voormalige medewerkers van UAWC, die verdacht worden van een bomaanslag van 23 augustus 2019, die wordt toegeschreven aan de Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP), (een deel van hun) salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten in het contract met UAWC. De PFLP is een door de EU als terroristisch aangemerkte organisatie.
Zoals eerder geïnformeerd aan uw kamer, tekent het kabinet daarbij aan dat de samenwerking met UAWC reeds een lange geschiedenis kent. Nederland startte in september 2007 (kabinet Balkenende IV) met de financiering van een programma dat werd uitgevoerd door een consortium met de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. Gezien bewezen expertise, kennis en capaciteit, en op basis van eigen risico-analyse en de conclusies van een uitgebreid onderzoek uitgevoerd door Australië in 2012, werd UAWC in juli 2013 (kabinet Rutte II) trekker van een nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management Program. In januari 2017 (kabinet Rutte II) startte de tweede fase van dit programma. Dit programma wordt uitgevoerd op de Westelijke Jordaanoever, waaronder area C, en is er op gericht Palestijnse boeren te helpen toegang te behouden tot hun land en water. Daarnaast wordt ondersteuning geboden om zoveel mogelijk klimaatverantwoord te kunnen werken. Zo wordt er bijvoorbeeld ingezet op het effectief hergebruik van regenwater voor landbouw en advisering voor het planten van waterzuinige gewassen.
UAWC wordt direct en indirect door een brede groep internationale donoren gefinancierd, waaronder de Europese Unie, de Voedsel en Landbouw Organisatie van de VN (FAO), Duitsland, Canada en Spanje. Zwitserland steunt UAWC met trainingen. Andere donoren zagen in het verleden en zien ook thans geen redenen om de betalingen aan UAWC aan te houden. De Europese Unie heeft recentelijk (2020) nog een screening uitgevoerd en zag op basis hiervan geen reden tot het stopzetten van de samenwerking met UAWC binnen het huidige raamwerk voor financiële samenwerking en de criteria voor projecten in de Palestijnse gebieden.
Het kabinet acht het niettemin noodzakelijk nader extern onderzoek naar UAWC te laten doen op grond van de recente ontwikkelingen. Dit binnenkort te starten externe onderzoek zal moeten uitwijzen of er informatie naar boven komt die tot nieuwe inzichten leidt. Andere donoren zijn uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek, en alle beschikbare informatie te delen. De EU heeft reeds te kennen gegeven graag op de hoogte te worden gehouden van de uitkomsten van dit onderzoek.
Voordat UAWC in 2013 de leidende rol kreeg in het consortium heeft Nederland uitgebreid contact gehad met andere partners van UAWC, ook over de beschuldigingen van mogelijke banden met PFLP. Australië had in 2012 UAWC grondig doorgelicht na eerdere beschuldigingen van mogelijke steun aan PFLP en kwam tot de conclusie dat de beschuldigingen niet gegrond waren, ook al kon niet worden uitgesloten dat er mogelijk persoonlijke affiliaties waren tussen enkele medewerkers van UAWC en PFLP. Er was volgens het Australische onderzoek geen bewijs dat hiervan misbruik/gebruik was gemaakt. UAWC is niet aangemerkt als een terroristische organisatie door de EU en/of de VN. De bestuursleden van UAWC komen evenmin voor op EU-sanctielijsten. Voor zover kon worden nagegaan, heeft de organisatie nooit op enige officiële lijst van door Israel aangemerkte terroristische organisaties gestaan.
Het kabinet blijft zich inzetten voor het behoud en verwezenlijking van de twee-staten oplossing, zoals vastgelegd in het Regeerakkoord, een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig en internationaal erkend Israël. De economische ontwikkeling van de Palestijnse gebieden is van belang voor de totstandkoming van een levensvatbare Palestijnse staat, zie ook de motie Van Helvert uit 2019, Kamerstuk 35 300-V). De Nederlandse programma’s in Palestijnse Gebieden vinden plaats in een politiek complexe omgeving, waarbij het 100% uitsluiten van risico’s niet mogelijk is ondanks de grote zorgvuldigheid die wordt betracht. Dit geldt bijvoorbeeld voor het risico van sloop van door Nederland gefinancierde projecten, op de Westelijke Jordaanoever, waarover in 2016 de motie Knops cs. werd aangenomen. Daarnaast heeft volgens mensenrechtenorganisaties in de loop van de jaren een aanzienlijk deel van de Palestijnse bevolking enige tijd in Israelische detentie vastgezeten. Precieze aantallen zijn niet bekend. De Israelische organisatie B’Tselem houdt sinds 2001 maandelijks bij hoeveel Palestijnen om veiligheidsoverwegingen werden vastgezet door Israel. Meest recente gegevens zijn die van de maand juni 2020. Volgens de organisatie zaten er die maand 4279 Palestijnen om veiligheidsredenen in Israelische detentie, waarvan 357 in administratieve hechtenis, waarbij personen op basis van vertrouwelijke informatie enige tijd vastgehouden kunnen worden zonder dat er noodzakelijkerwijs een aanklacht tegen hen wordt ingediend.
Hoeveel indirecte financiering van Nederlands belastinggeld (via NGO’s en multilaterale organisaties) ontvangt de UAWC in 2020?
Voor zover kan worden achterhaald wordt UAWC via de volgende instrumenten direct ofwel indirect gefinancierd. UAWC ontvangt als leidende contractpartner directe financiering voor het Land and Water Resource Management Program.Daarnaast is UAWC uitvoerende partner in hetReform and Development of Markets, Value Chains and Producers» Organizationsproject, dat wordt geleid door de Voedsel en Landbouw organisatie van de VN (FAO). Nederland is één van de vijf donoren in dit project, en financiert ongeoormerkt ongeveer 20% van het budget. Eerder dit jaar is EUR 320.475 door de Voedsel en Landbouw organisatie (FAO) uitbetaald aan UAWC. De EU is één van de andere donoren in dit project. Vanuit dit project zou UAWC in 2020 in totaal EUR 391.915 ontvangen. De Nederlandse bijdrage aan de EU begroting, waaruit ook dit project is gefinancierd, is ongeveer 5%.
Op 1 juli 2020 is een publiek-privaat partnerschapsproject positief beoordeeld onder de Sustainable Development Goals Partnership (SDGP) faciliteit, een Nederlands subsidie-instrument dat wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van de ministeries van Economische Zaken en Klimaat, en Buitenlandse Zaken. Het betreffende project heet Innovating the Value Chain for Palestinian Olives, waarbij UAWC één van de consortiumpartners is. Dit project is nog niet van start gegaan en er zijn geen betalingen gedaan.
UAWC is een partner van het Women’s Peace and Humanitarian Fund (WPHF) van de VN en ontvangt financiering voor activiteiten op het gebied van vrouwen, vrede en veiligheid voor een project in Hebron. Er gaan geen Nederlandse middelen via het WPHF naar UAWC. De Nederlandse bijdrage a 2 miljoen euro gaat in zijn geheel naar Mali.
Betekent dit ook dat indirecte financiering (via NGO’s en multilaterale organisaties) aan de UACW ook is opgeschort? Zo nee, waarom niet?
Hangende het door het kabinet in te stellen externe onderzoek worden door Nederland geen betalingen gedaan via FAO en SDGP die indirect UAWC financiëren.
Klopt het dat de passages van de subsidie-overeenkomst tussen Nederland («the Minister») en UAWC («the other party») de volgende passages bevat:
Ja, dat klopt.
Kunt u dit document, dat in mei 2016 is opgesteld, en latere modificaties, aan de Kamer doen toekomen?
Ja, dit document, dat een modificatie is van de subsidie-overeenkomst van juni 2013, is reeds openbaar. Dit geldt ook voor de subsidie-overeenkomst van januari 2017 en haar modificatie van juli 2017. Alle documenten doe ik u in bijlage toekomen.
Kunt u aangeven wie dit document namens de UAWC ondertekend heeft en wat zijn/haar positie was op het moment van ondertekenen?
Gelet op de privacy van de betrokkene, kunnen we niet concreet aangeven wie heeft ondertekend en wat zijn/ haar positie was op het moment van ondertekenen. Wel kan ik u informeren dat het document niet is ondertekend door een van de twee personen die momenteel verdacht worden van betrokkenheid bij de bomaanslag.
Klopt het dat de overeenkomst ook een aantal deadlines bevat voor rapporten zoals
Ja, dat klopt. In juni 2019 is door de Nederlands vertegenwoordiging in Ramallah gecommuniceerd dat de verplichting voor (openbare) kwartaalrapportages is komen te vervallen waarin onder andere werd ingegaan op projectgevoelige informatie in Area C. De informatie diende opgenomen te worden in de jaarlijkse rapportages.
Kunt u elke melding die onder artikel 6 van de overeenkomst gedaan is aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen melding gedaan van ontdekte onregelmatigheden gerelateerd aan de implementatie van de activiteiten onder het Nederlandse contract, zoals beschreven onder artikel 6 van de overeenkomst.
Wanneer is er onder artikel 6 een melding gedaan over het feit dat twee medewerkers van UACW verdacht worden van een terroristische aanslag?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 8, is er geen melding gedaan van ontdekte onregelmatigheden gerelateerd aan de implementatie van de activiteiten onder het Nederlandse contract, zoals beschreven onder artikel 6 van de overeenkomst.
In augustus 2019 werd een toenmalige medewerker van UAWC gearresteerd en vervolgens op last van de Israëlische rechter weer vrijgelaten. Deze persoon werd op 25 september opnieuw gearresteerd. Op 1 oktober werd bekend dat hij verdacht werd van betrokkenheid bij de bomaanslag in augustus. Tevens werd die dag duidelijk dat hij in het ziekenhuis was opgenomen, naar verluid als gevolg van zijn arrestatie en verhoor. UAWC heeft Nederland op 1 oktober over de arrestatie geïnformeerd, en dat verder toegelicht in een gesprek op 3 oktober. Zoals gemeld gaf UAWC in dit gesprek met de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah aan dat deze persoon niet betrokken was bij de uitvoering van het Nederlandse project en bleek pas later dat zowel hij, als de tweede persoon die later die maand werd gearresteerd, wel (een deel van hun) salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten in het contract met UAWC. Na het gesprek tussen de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah en UAWC op 3 oktober zijn er regelmatig contacten geweest tussen de Nederlandse Vertegenwoordiging en UAWC, waaronder over de arrestatie van de tweede medewerker.
Kunt u alle memo’s, emails etc, die de plv. SG, de SG, de Minister van Buitenlandse Zaken en/of de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over UACW ontvangen hebben sinds 1 januari 2018, aan de Kamer doen toekomen?
Ik ben bereid een overzicht van deze stukken met u te delen. Dit overzicht treft u hieronder aan.
Voor zover kon worden achterhaald, hebben de ministers van Buitenlandse Zaken en/of de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de volgende stukken ontvangen over UAWC sinds 1 januari 2018. Het gaat met uitzondering van de berichten op 3 oktober 2019, 12 en 24 juli 2020 in alle gevallen om stukken van de Directie Midden-Oosten en Noord-Afrika van het ministerie.
13-03-2018
e-mail bulletin aan Minister Blok en Minister Kaag (over confiscatie werkmachines/ vernieling aangelegde weg)
02-05-2018
e-mail bulletin aan Minister Blok en Minister Kaag (over sloop watersystemen Area C)
22-05-2018
memo aan Minister Blok en Minister Kaag (over sloop waterproject Palestijnse Gebieden)
20-06-2019
e-mail bulletin aan Minister Blok en Minister Kaag (over vernieling door ISR van landbouwweg en zonnepanelen die onderdeel maken van NL project met UAWC)
01-10-2019
e-mail bulletin aan Minister Blok en Minister Kaag (over arrestatie medewerker UAWC op verdenking bomaanslag)
02-10-2019
03-10-2019
e-mail bulletin update aan Minister Blok en Minister Kaag (over arrestatie medewerker UAWC op verdenking bomaanslag)
e-mail aan Minister Kaag (over berichtgeving Israelische media en mogelijke woordvoering over arrestatie medewerker UAWc op verdenking bomaanslag)
24-06-2020
30-06-2020
12-07-2020
e-mail bulletin update UAWC aan Minister Blok en Minister Kaag (naar aanleiding van brief UKLFI over UAWC en ingediende WOB-verzoeken)
memo aan Minister Kaag (over antwoordbrief aan UKLFI aan UAWC)
e-mail update UAWC aan Minister Kaag (met vooraankondiging van bulletin en laatste bevindingen UAWC)
13-07-2020
e-mail bulletin update UAWC aan Minister Blok en Minister Kaag (informatie dat medewerkers UAWC die verdacht worden van bomaanslag salaris ontvingen uit NL project)
24-07-2020
e-mail update UAWC aan Minister Kaag (o.a. voorbereiding onderzoek)
Wanneer is de ambtelijke en politieke top van het ministerie geinformeerd over de arrestatie van twee door Nederland betaalde medewerkers van UAWC op verdenking van een terroristische aanslag?
Beide ministers zijn op 1 oktober 2019 via een bulletin geinformeerd over de eerste arrestatie van een UAWC-medewerker verdacht van betrokkenheid bij een aanslag.
Kunt u de volgende stukken aan de Kamer doen toekomen
Onze intentie is om deze documenten zo spoedig mogelijk met u te delen. Dit vraagt wel om enkele stappen op het gebied van persoons gegevensbescherming en dient te gebeuren op basis van of met inachtneming van de gedrags- en beroepsregels van auditorganisaties. Graag verwijs ik u ook naar een WOB besluit over de verstrekking kopie due diligencebeleidsdocumenten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het algemeen, en aangaande UAWC over de periode 2013–2021.
Heeft UACW zich onthouden van de activiteiten beschreven in paragraaf 18 van de overeenkomst? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Uit het Nederlands toezicht is niet gebleken dat Nederlandse bijdragen voor andere doeleinden zijn gebruikt dan overeengekomen. Voor conclusies over of UAWC zich heeft onthouden van de activiteiten beschreven in paragraaf 18 van de overeenkomst wachten we de resultaten van het externe onderzoek af.
Wat zijn de redenen geweest om tot nu toe geen gebruik te maken van artikel 20 van de overeenkomst?
Uit het Nederlands toezicht is niet gebleken dat Nederlandse bijdragen voor andere doeleinden zijn gebruikt dan overeengekomen. UAWC is niet aangemerkt als een terroristische organisatie, niet door de EU en Nederland, niet door de VN en niet door Israël. De bestuursleden staan evenmin op internationale sanctielijsten.
Nu twee inmiddels ontslagen medewerkers van UAWC verdacht worden van betrokkenheid bij een bomaanslag en een deel van hun salaris betaald hebben gekregen uit de Nederlandse bijdrage aan overhead kosten van UAWC, wil het kabinet een extern onderzoek laten uitvoeren dat opnieuw naar de vraag gaat kijken of er sprake is van banden tussen UAWC en de PFLP en het personeelsbeleid van UAWC, zoals toegelicht in de antwoorden op de schriftelijke Kamervragen kenmerk 2020D30210 en 2020D3021. Daarmee wil Nederland meer duidelijkheid scheppen, en kijken of er lessen getrokken moeten worden voor de toekomst.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘UNHCR urges investigation following deadly incident at Libya disembarkation point’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «UNHCR urges investigation following deadly incident at Libya disembarkation»?1
Ja, het kabinet is bekend met de berichtgeving over dit tragische incident. De situatie van migranten en vluchtelingen in Libië blijft precair en het kabinet volgt de omstandigheden nauwlettend.
Wat is uw reactie op de uitspraken van Vincent Cochetel, de speciale gezant van de UNHCR voor het centrale Middellandse Zeegebied, dat «er meer behoefte [is] aan zoek- en reddingscapaciteit op de Middellandse Zee, inclusief Niet-Governementele Organisatie (NGO)-schepen, om de kans te vergroten dat reddingsoperaties leiden tot ontscheping in veilige havens buiten Libië»?
Het kabinet onderschrijft dat het tegengaan van verlies van levens op de Middellandse Zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde de uitgangspunten blijven.2
De verantwoordelijkheden voor SAR-operaties zijn in het internationaal zeerecht verankerd.3 Daaruit volgt de wettelijke taak van een kuststaat om SAR-operaties te coördineren in diens SAR-zone: Search and Rescue. Het is essentieel dat betrokken schepen de instructies opvolgen van de verantwoordelijke autoriteiten.
Deze verantwoordelijkheid geldt ook voor Libië. De ontschepingen die volgen op reddingsoperaties in de Libische SAR-zone zullen logischerwijs in hetzelfde land plaatsvinden. Om deze wettelijke taak effectief te kunnen uitvoeren is een goed functionerende kustwacht noodzakelijk. Juist daarom is de samenwerking van de EU met de Libische autoriteiten van belang: om de capaciteit van de kustwacht te versterken, maar ook om de Libische autoriteiten aan te kunnen spreken wanneer er sprake is van incidenten zoals deze. Dat doen de Europese Unie en Nederland bilateraal dan ook.
Wat betreft ontscheping in veilige havens buiten Libië, is uw Kamer bekend dat het kabinet, gezien de aanhoudende, substantiële aantallen irreguliere migranten en vluchtelingen die de levensgevaarlijke oversteek vanaf de Noord-Afrikaanse kust naar de EU ondernemen, meermaals heeft opgeroepen tot duidelijke kaders en goede afspraken tussen alle betrokken partijen om tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen, inclusief het vaststellen van SAR-zones en veilige havens en de opbouw van goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit. De conclusies van de Europese Raad van juni 2018 vormen hierbij het uitgangspunt.4 Deze normalisatie moet bijdragen aan een voorspelbaar en verantwoordelijk mechanisme voor personen die tijdens een SAR-operatie zijn gered.5
Aan beide kanten van de Middellandse Zee moeten dezelfde uitgangspunten voor ontscheping en daaropvolgende procedures worden toegepast op basis van nationale procedures met respect voor internationale kaders. Hier ligt wat Nederland betreft een gedeelde verantwoordelijkheid voor alle landen in het Middellandse Zeegebied; het is niet vanzelfsprekend dat SAR-operaties van met name NGO-schepen altijd uitmonden in ontscheping in de EU.6 Dit geldt temeer gezien het feit dat verreweg de meeste van deze SAR-operaties plaatsvinden in de SAR-zones van Noord-Afrikaanse landen, soms op slechts geringe afstand van de kust. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat drenkelingen conform de bestaande internationaalrechtelijke kaders naar de dichtstbijzijnde veilige haven dienen te worden gebracht, ook al is dat aan de kant van waaruit men vertrokken is. Het non-refoulement principe is hierbij leidend.
Zoals uw Kamer welbekend roepen IOM en UNHCR al lange tijd op tot een duurzaam, voorspelbaar ontschepingsmechanisme, inclusief de realisatie van veilige havens, voor het gehele Middellandse Zeegebied.7 Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, benadrukten tijdens de informele JBZ-Raad van juli jl. de noodzaak om in dit kader met betreffende derde landen, UNCHR en IOM nauwer samen te werken. Samen met een protocol met duidelijke gedragsregels voor niet-statelijke actoren zou dit bijdragen aan de verdere normalisatie van de SAR-praktijk op de Middellandse Zee, zowel aan de noord- als de zuidoevers.8
Steunt u de oproep van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) tot een onafhankelijk onderzoek naar het incident? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u concreet doen?
Nederland steunt de oproep van IOM en UNHCR tot het doen van onafhankelijk onderzoek om de precieze toedracht van het incident boven tafel te krijgen. Nederland zal deze steun actief uitdragen en blijven pleiten voor veiliger omstandigheden voor migranten na ontscheping. In dit kader heeft de EU met actieve steun van Nederland op 27 juli 2020 een directe oproep gedaan aan de Libische Minister van Binnenlandse Zaken om actie te ondernemen om de slechte situatie van deze migranten en vluchtelingen in de Libische detentiecentra aan te pakken en mensensmokkel- en mensenhandelsnetwerken te ontmantelen.
Deelt u de mening dat het feit dat de Europese Unie (EU) de Libische kustwacht financieel ondersteunt en traint, ook inhoudt dat de EU eisen kan en moet stellen, bijvoorbeeld een onafhankelijk onderzoek naar mogelijk strafbare feiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke voorwaarden worden gesteld?
Er gaat geen EU financiële steun rechtstreeks naar de Libische kustwacht. De EU draagt en heeft in het verleden op verschillende manieren bijgedragen aan het trainen en ondersteunen van de Libische kustwacht en aan advisering van autoriteiten op het gebied van hervorming van de Libische civiele veiligheidssector. Dit gebeurt o.a. via EU-missies zoals Operatie Sophia en Irini en de EU Integrated Border Management Assistance Mission (EUBAM Libya).
Via het EU Emergency Trust Fund voor Afrika (EUTF) Integrated Border Management (IBM) programma zet de EU in op capaciteitsopbouw en het verstevigen van de basisinfrastructuur van de Libische kustwacht, versterking van institutionele hervormingen op het gebied van grensbeheer, versterking van zoek- en reddingscapaciteit, de aanpak van mensensmokkel en -handel, en verbetering van de mensenrechtensituatie van migranten en vluchtelingen. De omvang van deze steun bedraagt EUR 57.2 miljoen (2017–heden).10 Voor gedetailleerde beschrijvingen van deze steun, verwijzen wij u graag naar de EUTF-website en desbetreffende Action Documents.11
Projectindicatoren en -doelen worden doorlopend gemonitord. In algemene zin geldt dat er voor EUTF programma’s, regio’s en voor het gehele EUTF, reguliere monitoring en evaluaties worden uitgevoerd.12 Daarnaast heeft de EU, mede op aandringen van Nederland en andere lidstaten, monitoring door een derde partij opgezet om de waarborging van mensenrechten onder projecten gefinancierd uit het EUTF in Libië te beoordelen.13 Dit onderzoek is momenteel gaande.
De hogergenoemde ondersteuning is van belang om verlies van levens tegen te gaan en mensensmokkel aan te pakken. Mede door Europese steun zijn de capaciteiten van de Libische kustwacht toegenomen en heeft de Libische kustwacht volgens de IOM sinds 2018 ca. 30.000 migranten gered/onderschept. Het aantal mensen dat de oversteek via de Centraal Mediterrane route heeft gewaagd is afgenomen van meer dan 200.000 in 2016 naar 26.000 in 2019. Ook het aantal verdrinkingen op de Centraal Mediterrane route is afgenomen van 4.581 in 2016 tot 1.262 in 2019. Echter, een incident als het huidige onderstreept dat de situatie van migranten en vluchtelingen in Libië nog altijd verontrustend is en hulp en monitoring nodig blijven.
Daarom zijn de EU, en ook Nederland bilateraal, doorlopend in gesprek met de Libische autoriteiten. Centraal daarbij staan het respecteren van mensenrechten en internationale standaarden; het verbeteren van behandeling van migranten en vluchtelingen na ontscheping en van hun situatie in detentiecentra, met als doel uiteindelijke sluiting; het creëren van alternatieve vormen van opvang; de aanpak van mensensmokkelaars; en samenwerking met UNHCR en IOM.
Via het EUTF wordt dan ook EUR 237,3 mln. besteed aan bescherming van en assistentie aan migranten, vluchtelingen en ontheemden.14 Dit betreft o.a. hulp en assistentie na ontscheping, in detentiecentra en stedelijke gebieden, het faciliteren van vrijwillige terugkeer en re-integratie, en evacuatie naar de Emergency Transit Mechanisms(ETMs) in Niger en Rwanda. Daarnaast heeft de EU, mede in het kader van de COVID-19 respons, in juli circa EUR 75 mln. vrijgemaakt voor o.a. kwetsbare groepen als (irreguliere) migranten en vluchtelingen.15 Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, draagt ook Nederland bij aan inspanningen in Libië om de situatie van migranten en vluchtelingen te verbeteren.
In hoeverre heeft operatie Irini tot nu toe kunnen bijdragen aan het voorkomen van ontscheping in Libië? Bent u bereid zich in te spannen om operatie Irini hierin een rol van betekenis te laten spelen? Zo nee, waarom niet?
De hoofdtaak van Operatie Irini is het implementeren van het VN-wapenembargo voor Libië (VNVR Resoluties 1970 en 2292). Het kabinet heeft er met succes voor gepleit dat de operatie zich daarnaast ook richt op het bestrijden van georganiseerde mensensmokkel, capaciteitsopbouw, training en monitoring van de Libische kustwacht en marine, evenals het tegengaan van oliesmokkel.
Het voorkomen van ontscheping in Libië of het redden van drenkelingen is geen onderdeel van het mandaat van deze operatie. Het redden van drenkelingen betreft een verplichting voortvloeiend uit het internationaal zeerecht. Het is de wettelijke taak van Libië als kuststaat om de territoriale wateren te controleren en reddingsoperaties in het eigen opsporings- en reddingsgebied te coördineren. Indien drenkelingen worden gered door een schip dat meevaart met de operatie, zullen zij worden ontscheept in Griekenland of een andere haven mits een land zich hiervoor openstelt. Daarbij moet worden aangetekend dat er een procedure is afgesproken waarmee de operatie kan worden stopgezet als er sprake is van een pull-effect, d.w.z. deze blijkt te leiden tot een toename van irreguliere migratiestromen in het operatiegebied.
Zoals u bekend levert Nederland momenteel geen maritieme bijdrage aan operatie Irini. Nederland neemt ook niet deel aan het ontschepingsmechanisme dat geldt voor deze operatie, aangezien deze afspraken niet overeenkomen met het kabinetsstandpunt. Het kabinet beraadt zich nog op een eventuele bijdrage aan Operatie Irini in de volgende EU-mandaatsperiode.9 Het kabinet zal de wenselijkheid en haalbaarheid van een additionele bijdrage zorgvuldig afwegen in het licht van de situatie op dat moment en op basis van een militair advies.
Hoe kijkt u, gelet op de ernst van incidenten zoals deze, naar de samenwerking tussen de EU en de Libische kustwacht? Bent u van mening dat het trainen en ondersteunen van de Libische kustwacht door de EU tot gewenste resultaten leidt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u precies uiteenzetten, eventueel middels een schematische weergave in een tabel, hoeveel financiële ondersteuning de Libische kustwacht tot nu toe van de EU heeft ontvangen, wat de bestedingsdoelen van deze middelen waren en waar deze middelen tot nu toe aan zijn uitgegeven? Hoe ziet de financieringsstroom van de EU naar de Libische kustwacht er precies uit en op welke manier en door wie wordt hier controle op uitgevoerd of dit geld ook op de bedoelde plekken terecht komt? Hoeveel financiële middelen vanuit de EU staan er de Libische kustwacht dit jaar nog ter beschikking en in hoeverre zitten hier nog voorwaarden aan verbonden voordat de Libische kustwacht hier aanspraak op kan maken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Testen, testen, testen, maar hoe?’ |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Testen, testen, testen, maar hoe?»?1
Dat het een goed artikel is. Mijn reactie op het bericht kunt u hieronder lezen.
Herkent u het beschreven probleem dat de meerderheid van alle nieuwe infecties zijn oorsprong vindt in mensen die wel geïnfecteerd zijn, maar niet ziek worden (die asymptomatisch zijn) of pas enkele dagen later symptomen krijgen (presymptomatisch)?
Het RIVM heeft hier geen systematische gegevens over. Het testsysteem is (tot nu toe) gericht op het testen van symptomatische patiënten. Om deze reden hebben wij geen systematisch inzicht in geïnfecteerde mensen die asymptomatisch of presymptomatisch zijn. Dat geldt zowel voor testen in het kader van bron- en contactonderzoek als voor alle andere testadviezen. De rol die testen kan spelen in de asymptomatische gevallen of tijdens een monitoringsperiode wordt op dit moment verder onderzocht door het RIVM.
Deelt u de mening dat het van belang is om een fijnmazig overzicht te hebben van waar het virus zich bevindt?
Ja die mening deel ik. We hebben dat overzicht steeds beter met behulp van het dasboard (https://coronadashboard.rijksoverheid.nl/) en het BCO-onderzoek door de GGD-en.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van het bron- en contactonderzoek in relatie tot het gegeven dat ook gezonde dragers van het virus hun omgeving kunnen besmetten? Klopt het dat we besmettingen die aysymptomatisch verlopen momenteel missen in het bron- en contactonderzoek?
De effectiviteit van het bron- en contactonderzoek stijgt wanneer de doorlooptijden korter worden. Ik doe er alles aan om die doorlooptijden te verkorten. Zoals ook in het OMT-advies en achterliggend document van 23 juni jl. (https://lci.rivm.nl/covid-19-testbeleid%20personen%20zonder%20klachten) terug te lezen is kan het testen van personen zonder klachten in specifieke gevallen van nut zijn, bijvoorbeeld in het geval van een lokale uitbraak waarbij het kan helpen bij het in kaart brengen van de omvang van de verspreiding. Daarnaast is het testen van mensen zonder klachten vooral nuttig wanneer de doorlooptijden van het bron- en contactonderzoek kort genoeg zijn. Ik heb aan het OMT gevraagd mij te adviseren vanaf welk moment het asymptomatisch testen bij nauwe contacten uit het bron- en contact onderzoek voldoende toegevoegde waarde heeft.
Er zijn echter ook nadelen, zoals fout-positieve of negatieve uitslagen en het inefficiënt gebruik van materialen en capaciteit. Het OMT adviseerde op 23 juni jl. dit beleid terughoudend en gericht toe te passen. Binnen het BCO worden echter wel alle contacten in kaart gebracht met als doel dat ook presymptomatische overdracht wordt voorkomen doordat nauwe contacten (incl. huisgenoten van de index patiënt) in quarantaine blijven. Zij zijn dan ook in de 2 dagen voor hun eerste ziektedag, waarin zij al wel besmettelijk zijn, thuis in isolatie. Met deze basis zorgt het BCO voor het voorkomen van besmetting door (nog) niet besmettelijke personen.
Bent u van mening dat het huidige beleid rondom bron- en contactonderzoek, waarbij enkel getest wordt op basis van klinische verdenkingen, aangepast moet worden? Zo ja, wat gaat u veranderen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4. Het RIVM en het OMT adviseren dat testen zonder klachten nuttig kan zijn als de doorlooptijd van het bron-en contactonderzoek kort genoeg is. Ik heb het OMT gevraagd mij te adviseren vanaf welk moment het asymptomatisch testen bij nauwe contacten uit het bron- en contactonderzoek voldoende toegevoegde waarde heeft.
Daarnaast gaan we, zoals ik in mijn brief van 6 augustus jl. heb aangekondigd, mensen zonder klachten testen die terugkeren uit een land of gebied waar een oranje of rood reisadvies geldt en bij gebruik van de app. We gaan regelen dat reizigers die, om te beginnen op Schiphol, uit oranje of rode reisgebieden komen worden aangespoord om zich te laten testen, ongeacht of ze klachten hebben. Hierin ligt een kans om nader onderzoek te doen naar de effectiviteit van asymptomatisch testen, en dit zal daarom worden begeleid door het RIVM. Het doel is om op korte termijn alle reizigers die op luchthavens in Nederland binnen komen uit een risicogebied, zich te laten testen. Daarnaast start er vanaf 17 augustus een proef met de app in Twente en Drenthe. Ook daar zal de mogelijkheid worden geboden dat mensen die een melding krijgen in de app zich na 7 dagen na het risicovolle contact, kunnen laten testen, ook als ze geen verschijnselen hebben. Ik heb het OMT gevraagd mij te adviseren over de specifieke termijn. De resultaten hiervan benut ik voor de landelijke invoering van de app per 1 september.
Daarnaast is het belangrijk om mensen te blijven oproepen om zich bij klachten te laten testen. Vaak blijken mensen voordat ze zich melden al enige tijd klachten te hebben, daardoor verliezen we kostbare tijd. Snelheid is van groot belang, en snelheid begint bij het besluit van iedereen om zich bij milde klachten meteen te laten testen.
Is volgens u een dergelijk verbeterd testbeleid essentieel voor een exit-strategie?
Voor de exit-strategie is het essentieel dat mensen met (milde) klachten zich zo snel mogelijk laten testen, zij snel hun testuitslag krijgen, vervolgens in quarantaine blijven bij een positieve test en dat het BCO-onderzoek snel wordt afgerond. We streven ernaar dat er maximaal 24 uur tussen testafspraak en testafname en maximaal 24 uur tussen testafname en testuitslag van de test zit, om vervolgens zo snel mogelijk te starten met het BCO.
Het is hiervoor natuurlijk noodzakelijk dat mensen goed meewerken aan het BCO-onderzoek, door de telefoon snel op te nemen en de mensen waarmee ze in contact zijn geweest door te geven.
Wat is uw reactie op de zinsnede «Naast de aanpassing van het contactonderzoek aan het voorkomen van presymptomatische en asymptomatische infecties zijn er hoe dan ook aanvullende maatregelen nodig om brandhaarden of «superspreading» tijdig onder controle te brengen en te voorkomen dat risicopatiënten overlijden»? Indien u van mening bent dat aanvullende maatregelen nodig zijn, welke aanvullende maatregelen bent u van plan te nemen?
Hiervoor verwijs ik u ook naar de Kamerbrief van 7 augustus hierin heb ik het volgende aangegeven. In de huidige controlefase ligt een meer lokale of regionale aanpak voor de hand omdat we op basis van vroegsignalering kunnen constateren waar mogelijke brandhaarden ontstaan. Regionale of lokale overheden zijn dan beter in staat effectieve maatregelen te nemen. De veiligheidsregio’s hebben hiervoor, zonder uitputtend te willen zijn, een aantal middelen ter beschikking:
Gedragsmaatregel, zoals mondkapjesplicht, op aangewezen plaatsen (buiten) voor 13 jaar en ouder.
Het beperken van de openingstijden van horeca en nachtwinkels indien het te druk wordt, geen 1,5 meter afstand wordt gehouden en de hygiëne maatregelen onvoldoende worden toegepast.
Het verbieden van grootschalige samenkomsten, zoals publiek bij betaald voetbal en trainingen.
Het afsluiten van parkeergelegenheden om drukte in bepaalde gebieden te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld bij stranden, natuurgebieden en drukke stadscentra.
Het intensiveren van crowd control op drukke plekken.
Inzetten op snellere en gerichtere handhaving van bestaande basisregels en het bevorderen van de naleving van sectorale protocollen.
Het is niet uit te sluiten dat indien lokale maatregelen onvoldoende werken, een aantal van deze maatregelen, zoals het verbieden van publiek bij betaald voetbal en het beperken van de openingstijden van de horeca landelijk worden opgelegd.
Daarnaast heeft het kabinet besloten om een drietal preventieve maatregelen te nemen. Deze zijn gericht op de studentengezelligheidsverenigingen die voor de start van het komend school/academisch jaar geen fysieke wervings- en introductie activiteiten mogen ondernemen. Deze is ook gericht op recreatieve instellingen (zoals horecoa, preparken enz.) die moeten sluiten voor maximaal 14 dagen bij constatering van een bronbesmetting door de GGD. Het gaat hierbij om meerdere besmettingen die gerelateerd zijn aan de locatie. Tot slot treft het kabinet een aantal aanvullende maatregelen voor de horeca. Daarom is besloten dat voor alle horeca, zowel binnen als buiten en onafhankelijk van de omvang van de horecagelegenheid, gewerkt moet worden met reservering (van tevoren of aan de deur), een gezondheidscheck (triage) en het toewijzen van een vaste zitplaats (placering). Hiermee wordt een eerdere versoepeling voor horecagelegenheden teruggedraaid. Daarnaast worden alle bezoekers gevraagd zich te registreren.
Hoe beoordeelt u de volgende in het artikel gesuggereerde aanvullende maatregelen: (a) het actief opsporen van besmettingen bij reizigers die in risicogebieden waren, inclusief testen; (b) het monitoren van kwetsbare mensen en risicogroepen, met name arbeidsmigranten en bewoners van verpleeghuizen, gevangenissen, asielzoekerscentra en instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking en (c) verzorgenden en bezoekers van deze risicogroepen testen?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4 en 5. Op basis van de adviezen waarover ik nu beschik, ben ik in specifieke situaties, zoals bij een lokale uitbraak ben ik van mening dat het testen van personen zonder klachten van nut kan zijn. Zoals ook gemeld aan uw Kamer in de Kamerbrief van 7 augustus, zal er een teststraat ingericht worden op eerst Schiphol en zo spoedig mogelijk de andere luchthavens voor reizigers die komen uit oranje en rode reisgebieden. Zij worden aangespoord om zich direct te laten testen.
Op welke manier is er aandacht voor de tot op heden weinig onderzochte klinische symptomen die gekoppeld zijn aan COVID-19? Op welke manier wordt er in de screening rekening gehouden met dergelijke weinig onderzochte klinische symptomen? Op welke wijze heeft u aandacht voor de op het coronaplein van de Long Alliantie Nederland en het Longfonds gemelde klachten?
Rondom de nazorg voor patiënten met COVID-19 is door de Federatie Medisch Specialisten in samenwerking met vele koepelorganisaties een leidraad opgesteld, hier te vinden: https://www.demedischspecialist.nl/sites/default/files/Leidraad%20Nazorg%20COVID-19.pdf. Daarin is er zeker aandacht voor de klinische symptomen ook na een doorgemaakt infectie. Dat is tevens waar de Longalliantie zich mee bezig houdt. Dit gaat om klinische gegevens over de ziekte en het doormaken daarvan. Het RIVM is betrokken bij adviezen rondom preventief vaccineren voor andere ziekteverwekkers welke longinfectie kunnen geven bij patiënten die COVID-19 hebben doorgemaakt, maar zijn niet direct betrokken bij de Longalliantie en het Longfonds in dit project.
Deelt u de mening dat testuitslagen doorgegeven zouden moeten worden aan de huisartsen om zo een goed overzicht te kunnen krijgen per postcodegebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Samen met de GGD-GHOR is er overleg geweest met de LHV die aangaven dat huisartsen zelf deze informatie niet wilden ontvangen, omdat ze dan overspoeld zouden worden met negatieve testuitslagen waar ze weinig mee konden, en die veel tijd zouden kosten om in hun HIS-systeem te verwerken. Er zijn wisselende signalen van huisartsen over de wens om positieve testuitslagen wel standaard te ontvangen. Dit kan lokaal met hun GGD georganiseerd worden. Veel GGD’en hebben dat ook al op die manier ingeregeld. Daarnaast kunnen positief geteste mensen dit ook zelf doorgeven aan hun huisarts.
Het doorsturen van uitslagen naar huisartsen leidt niet tot beter inzicht per postcodegebied. Huisartsen zullen altijd alleen informatie ontvangen over hun eigen patiënten, en niet over alle patiënten per postcodegebied. Dergelijke informatie is beschikbaar op de websites van RIVM en VWS.
Wat is uw oordeel over de mogelijkheden om via een speekseltest coronabesmettingen op te sporen? Kan deze niet de testmogelijkheden op corona vergemakkelijken en versnellen?2
Wij volgen nauwlettend de ontwikkelingen van innovatieve testmethoden, die de monsterafname vergemakkelijken, zoals bijv. een test op adem of speeksel, of die sneller een testresultaat geven of die goedkoop zijn. Ik ben zeker bereid om de inzet van deze testen te bekijken. Op dit moment moeten we het nog doen met de testmethode die nu beschikbaar en betrouwbaar is, namelijk de PCR test op de keel- en neusswaps.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende debat op 12 augustus aanstaande?
Ja.
De ontwikkelingen rondom het coronavirus |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak «We moeten alles doen om een tweede coronagolf te voorkomen» van 16 juli jongstleden?1
Ja.
Wat verstaat u onder een «tweede coronagolf»? Hoe beoordeelt u of hier sprake van is? In welke mate beoordeelt u dit aan de hand van het aantal positief geteste personen, het (berekende) aantal besmettelijke personen, het aantal ziekenhuisopnames, het aantal ic-opnames en andere criteria?
Er zijn eigenlijk geen harde grenzen om te beoordelen of er sprake is van een tweede golf. Als we in de buurt komen van de signaalwaarden uit het coronadashboard, de druk op de zorg toeneemt en er een meer algemene spreiding van het aantal besmettingen is, dan zou je kunnen spreken over een tweede golf. Dat is nu niet aan de orde.
Wat bedoelt u met «alles doen»? Kan dit in een uiterst geval ook betekenen dat er een vaccinatieplicht wordt ingevoerd?
Het is niet de verwachting dat er al op korte termijn een vaccin is. We doen er alles aan om de tweede golf te voorkomen met de geldende maatregelen. Indien noodzakelijk zullen we extra maatregelen inzetten. Een vaccinatieplicht is wat ons betreft niet aan de orde.
Welke acties heeft u ondernomen om voorbereid te zijn op een eventuele «tweede golf» en om niet tegen dezelfde capaciteitsproblemen aan te lopen als bij de eerste golf?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik verwijzen naar de brief die ik u zal doen toekomen over de «lessons learned».
Wat is op dit moment de stand van zaken omtrent het aantal beschikbare ic-bedden, de hoeveelheid beademingsapparaten, de hoeveelheid gekwalificeerd verplegend personeel en de hoeveelheid beschermingsmiddelen? Hoe heeft dit zich de afgelopen maanden ontwikkeld? Hoe zal zich dit de komende tijd naar verwachting ontwikkelen?
In mijn brief2 van 6 augustus jl. over de ontwikkelingen rondom COVID-19, heb ik de Tweede Kamer onder meer geïnformeerd over de IC-capaciteit en de stand van zaken van de uitvoering van het Opschalingsplan COVID-19 van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ). In de brief heb ik gemeld dat de ROAZ-en en ziekenhuizen bezig zijn met de opschaling van de IC- en klinische COVID-capaciteit. Het gaat om een stapsgewijze opschaling, van 1150 naar 1350 IC-bedden en aanvullend ook 400 extra klinische COVID-bedden per 1 oktober 2020; en aansluitend om opschaling met nog eens 350 flexibele IC-bedden (tot een totaal van 1700 bedden) en 700 extra flexibele klinische bedden per 1 januari 2021, dus in totaal 1.100 extra klinische bedden.
Ten aanzien van de beademingsapparatuur kan ik u mededelen dat er circa 4.000 beademingsapparaten zijn gekocht en dat dit ruim voldoende is om het Opschalingsplan te realiseren. Er is inmiddels al veel beademingsapparatuur door leveranciers geleverd en de leveringen lopen door tot het einde van dit jaar. Er zal naar verwachting geen tekort aan beademingsapparatuur ontstaan.
Rondom het verplegend personeel kan ik u het volgende melden. Enkele weken nadat duidelijk was dat sprake was van een crisis als gevolg van COVID-19, is het initiatief www.extrahandenvoordezorg.nl van start gegaan. Hier konden (en kunnen) professionals die niet meer in de zorg werken zich aanmelden om tijdelijk terug te keren in de zorg. Ook zorg- en welzijnsorganisaties die extra medewerkers nodig hebben kunnen hier terecht. Het platform is een samenwerkingsverband van brancheorganisaties, vakbonden, regionale werkgeversorganisaties, beroepsverenigingen, private initiatieven en het Ministerie van VWS. In korte tijd meldden zich rond de 20.000 mensen aan om te helpen. 404 zorgorganisaties hebben via het initiatief ondersteuning gevraagd, voor in totaal 4.828 fte. In totaal zijn ca. 8.000 personen voorgesteld aan organisaties.
De meeste mensen die via Extra Handen voor de Zorg aan de slag zijn (gegaan); deden dat naast hun reguliere baan voor een bepaalde periode (in de meeste gevallen een aantal weken) en een beperkt aantal dagdelen per week. Het komt mogelijk ook voor dat men het werken in de zorg zo leuk vindt dat ze van baan wisselen en weer volledig in de zorg gaan werken. Om die mensen te behouden is er een uitvraag gedaan onder de mensen die zich hebben aangemeld, met de vraag of ze in de toekomst weer bereid zijn tijdelijk bij te springen indien de nood hoog is.
Ik heb de deelnemende ziekenhuizen gevraagd om uiterlijk 28 augustus 2020 hun opleidingsplannen bij mij aan te leveren. Uiteraard is bij de uitwerking van deze opleidingsplannen betrokkenheid van medewerkers onontbeerlijk.
Ook ten aanzien van de persoonlijke beschermingsmiddelen heb ik de Tweede Kamer over de stand van zaken geïnformeerd in de brief van 6 augustus. Daarbij is gekeken naar het reguliere verbruik voor de coronacrisis en het piekverbruik ten tijde van de eerste golf in de periode maart/april. Dat heeft geleid tot de conclusie dat we ons qua voorraden moeten voorbereiden op een piekverbruik gedurende 10 weken, zowel voor de care als de cure. Hierbij wordt gekeken naar het verbruik in zowel de cure als de care, gebaseerd op de RIVM-richtlijnen op het gebied van gepast gebruik van beschermingsmiddelen in de zorg.
Het LCH is er de afgelopen periode in geslaagd om een ruime voorraad aan beschermingsmiddelen op te bouwen. Op dit moment kan het LCH voorzien in de benodigde beschermingsmiddelen in de zorg tijdens een piek van deze omvang. De actuele voorraad beschermingsmiddelen kunt u raadplegen op de website van het LCH3.
In hoeverre is er, doordat de afgelopen maanden prioriteit is gegeven aan de behandeling van coronapatiënten, achterstand ontstaan in het bieden van reguliere zorg?
De reguliere zorg heeft zich, sinds de terugval na de uitbraak van COVID-19, inmiddels goed hersteld. Zo is het aantal verwijzingen van de huisarts naar het ziekenhuis en de ggz zo goed als terug op het oude niveau. Totaal gaat het (stand op 21 juli 2020) om ruim 791 duizend minder verwijzingen in de medisch-specialistische zorg en om zo’n 63 duizend minder verwijzingen in de ggz.
Valt er als gevolg van uitgestelde zorg in verband met prioritering van corona een «boeggolfeffect» te verwachten qua overige zorgverlening in ziekenhuizen? Welke maatregelen heeft u genomen om te waarborgen dat de zorg daarop is voorbereid en dit aan kan qua capaciteit?
Het is de vraag in hoeverre deze verwijzingen (zie de beantwoording op vraag 6) ingehaald moeten worden. Een deel hiervan zal zogezegd zijn verdampt en niet meer terugkomen. Wel blijkt in de medisch-specialistische zorg dat een relatief groot aantal patiënten in juni voor het eerst is gezien. Dit zou kunnen betekenen dat de achterstand die is ontstaan in maart en april nu wordt ingehaald. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) volgt voor het monitoren van de reguliere zorg ook de ontwikkeling in wachttijden. Het algemene beeld van de wachttijden is vergelijkbaar met de periode van voor COVID-19. Op dit moment wordt dus geen aanzienlijke toename in wachttijden gesignaleerd. Het is mogelijk dat de cijfers rondom de huidige wachttijden door de situatie met COVID-19 nog achter lopen of worden beïnvloed. De NZa houdt in ieder geval de ontwikkelingen rondom de toegankelijkheid van de reguliere zorg, zowel landelijk als regionaal, nauwlettend in de gaten.
Is de kwaliteit van de reguliere zorg alweer op het niveau van voor de coronacrisis? Zo nee, wanneer verwacht u dat dit het geval zal zijn, in het scenario dat zich geen tweede golf voordoet?
De afschaling van de reguliere zorg heeft met name invloed gehad op de toegankelijkheid van zorg en niet zozeer op de kwaliteit. Kijkend naar die toegankelijkheid, kan ik u meedelen dat de reguliere zorg zich goed herstelt. Uiteraard hebben de Covid-19 maatregelen, zoals de anderhalve metermaatregel, ook invloed op de zorgcapaciteit in instelling. Daarom blijft het belangrijk om patiënten zoveel mogelijk passende zorg te geven binnen de anderhalve meter. Dat betekent bij voorkeur het geven van zorg op afstand, bijvoorbeeld door het gebruik van digitale toepassingen.
Op een golf van welke omvang, in vergelijking met de eerste golf, zijn we nu voldoende voorbereid om te voorkomen dat er wederom tekorten aan ic-bedden (dreigen te) ontstaan, de toegang tot de reguliere zorg beperkt wordt of er tekorten aan beschermingsmiddelen of ander materiaal ontstaan?
We willen voorkomen dat we terecht komen in een situatie zoals tijdens de eerste golf. De aanpak van het kabinet is er daarom op gericht om verspreiding van het virus zoveel mogelijk tegen te gaan. Mocht er desondanks sprake zijn van een tweede golf, dan willen we ervoor zorgen dat de zorg daarop is voorbereid. Daarom streven we naar een situatie waarin:
we zoveel mogelijk voorkomen dat de reguliere zorg te veel wordt verdrongen,
er rekening wordt gehouden met de benodigde IC-capaciteit voor COVID-zorg,
flexibel opschalen mogelijk is indien de ontwikkeling van het virus onverhoopt toch weer tot een piekbelasting zou leiden en
we goed voorbereid zijn in plaats van dat we heel plotseling en in korte tijd weer moeten opschalen.
Gegeven bovenstaande is het realistisch om de huidige IC-capaciteit te verhogen. Naar aanleiding hiervan heeft het LNAZ, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, het «Opschalingsplan COVID-19» opgesteld. Dit plan is op 30 juni jl. aan de Tweede Kamer aangeboden4 en is momenteel in uitvoering bij de ROAZ-en en de ziekenhuizen. Voor de stapsgewijze opschaling van de IC-capaciteit bij een eventuele tweede golf, alsmede de situatie rond de voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om bedrijf dat «onze» vaccins moet maken: «AstraZeneca zoekt constant grenzen op»«?2
Ja.
In welke mate acht u de in het artikel genoemde beschuldigingen van omkoping en misleiding aan het adres van AstraZeneca waar?
In het verleden is AstraZeneca bij een aantal rechtszaken betrokken geweest. De zaken speelden voornamelijk in de periode 2000 tot en met 2010, vaak niet in Nederland, of betreffen oordelen van Amerikaanse autoriteiten en anderen over het handelen van AstraZeneca gedurende deze periode. Ik zie het niet als mijn taak om vele jaren na dato nog een reactie te geven op de uitkomst van deze zaken. Ik zal ook niet ingaan op de rechtszaak tussen Menzis en AstraZeneca omdat deze thans nog lopende is.
Waarom heeft Nederland ervoor gekozen om met een omstreden partij als AstraZeneca in zee te gaan? Welke risico’s ziet u hierin?
De Universiteit van Oxford heeft een overeenkomst met AstraZeneca gesloten voor de klinische fase en de productie van dit specifieke vaccin. De verwachting was reeds voor de betrokkenheid van AstraZeneca en is overigens nog steeds dat dit vaccin als eerste beschikbaar kan komen bij succesvolle ontwikkeling. Het belangrijkste risico is dat het vaccin niet voldoende effectief of niet veilig blijkt te zijn. Dat is ook de reden waarom de inzet is om meerdere overeenkomsten in EU-verband af te sluiten. Ik zie geen risico’s in het feit dat we met AstraZeneca in zee zijn gegaan. Ik ben van mening dat we met AstraZeneca een solide afspraak over het kandidaat-vaccin hebben gemaakt, waarbij we in de gelegenheid zijn om audits en due diligence uit te (laten) voeren als onderdeel van de afspraak. De zorgen van in het artikel aangehaalde deskundigen deel ik dan ook niet.
Hoe beoordeelt u de zorgen van deskundigen over de aanstelling van AstraZeneca?
Zie antwoord vraag 12.
Was u, toen de heer Sijbesma op 26 maart werd aangesteld als speciaal gezant corona – om zich onder andere bezig te gaan houden met vaccins – er reeds van op de hoogte dat zijn broer directeur is van het omstreden AstraZeneca? Zo nee, wanneer wel? Hoe beoordeelt u het dat hierdoor kennelijk de schijn van belangenverstrengeling is ontstaan?3
De heer Sijbesma is eind maart, namens het kabinet, gevraagd als speciaal gezant corona. Hij doet dit belangeloos en onbezoldigd. Ik heb in april aan de heer Sijbesma gevraagd de context van de ontwikkeling van mogelijke coronavaccins mede in kaart te brengen: de (internationale) ontwikkelingen, spelers, issues en beleidsopties. Doel hiervan is om in Nederland de optie op eventuele kandidaat-vaccins beschikbaar te hebben. AstraZeneca heeft op 30 april 2020 een overeenkomst gesloten met de Universiteit van Oxford over de ontwikkeling van een vaccin. In de eerste helft van mei heeft AstraZeneca contact opgenomen met een aantal Europese landen (niet Nederland) met de vraag voor samenwerking. De speciaal gezant heeft het ministerie en mijzelf begin mei tijdig gemeld dat zijn broer werkzaam is bij AstraZenenca in Duitsland.
Bij de onderhandelingen met AstraZeneca over het kandidaatvaccin is door vier landen (Duitsland, Frankrijk, Italië en Nederland) intensief samengewerkt. Daarbij hebben de landen hun zienswijze onderling steeds besproken en heeft Duitsland vervolgens namens de vier landen de feitelijke onderhandelingen met AstraZeneca gevoerd. De door het kabinet bepaalde Nederlandse inzet en besluitvorming is door mij persoonlijk en door de directeur-generaal Volksgezondheid ingebracht. Zoals bekend is het intentie contract met de 4 landen en AstraZeneca nu uiteindelijk overgenomen door de EU. Sinds dat moment vinden onderhandelingen onder leiding van de Europese Commissie plaats in het Joint Negotiation Team. De speciaal gezant heeft niet namens Nederland besloten, noch onderhandeld over vaccins. Dat is ook nadrukkelijk van tevoren afgesproken en schriftelijk bevestigd tussen het ministerie en de speciaal gezant. Ook de keuze van de vaccinopties waarmee wordt onderhandeld is bepaald in Europees verband, de Nederlandse inbreng hiervoor wordt gebaseerd op de adviezen van het adviespanel geleid door het RIVM, en niet door de gezant. Er is dan ook geen sprake van ook maar enige belangenverstrengeling.
Met welke andere partijen dan AstraZeneca heeft u onderhandeld, of dat overwogen? Waarom heeft u besloten uitgerekend met het omstreden AstraZeneca in zee te gaan? Was u zich toen al bewust van het risico dat er een schijn van belangenverstrengeling zou ontstaan en in welke mate is dat risico meegewogen in enige beleids- / uitvoeringsbeslissing?
Zie antwoord op vraag 12 en 14.
Bent u bekend met de uitzending van de persconferentie van «America’s Frontline Doctors» en de argumenten voor het behandelen van COVID-19 met hydroxychloroquine (HCQ)?4
Ja.
Herinnert u zich dat u de motie van het lid Baudet die pleitte voor onderzoek naar HCQ afdeed als kwakzalverij? Bent u nog steeds van oordeel dat nader onderzoek geen meerwaarde heeft?
Ik heb het doen of willen doen van klinisch onderzoek naar HCQ volgens de regelen van de kunst nooit weggezet als kwakzalverij. Ik heb een adviespanel ingesteld om mij te adviseren over wetenschappelijk onderzoek naar mogelijke medicijnen voor COVID-19. Ook de vraag naar meerwaarde van onderzoek naar HCQ laat ik bij hen.
Als blijkt dat HCQ – eventueel in combinatie met andere middelen – wél beduidend positieve effecten ter voorkoming of behandeling van COVID-19 bewerkstelligt, welke actie onderneemt u dan?
Het is met name aan de deskundigen bij Stichting Werkgroep Antibioticabeleid, het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, het Europees Medicijnagentschap en het Nederlands Huisartsen Genootschap om zich een oordeel te vormen over de inzet van HCQ – eventueel in combinatie met andere middelen – ter voorkoming of behandeling van COVID-19. Ik zal de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen om in overleg met de partijen in de gehele geneesmiddelenketen8 de beschikbaarheid van HCQ te bewaken.
Erkent u dat het debat over behandeling van COVID-19 erbij gebaat is dat er ruimte is voor een grote diversiteit aan opvattingen?
Het is van belang dat de zoektocht naar behandeling van COVID-19 aansluit bij de reguliere gang van zaken rondom de ontwikkeling van nieuwe behandelwijzen. Binnen de medisch-professionele setting is dat «debat» een systematisch proces9 waarbij relevante informatie beoordeeld en gewogen wordt, om zo tot herleidbare aanbevelingen te komen. De GRADE-systematiek10 (Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation) speelt daarbij een belangrijke rol. Deze systematiek sluit bij voorbaat geen enkele hypothese uit, maar ongefundeerde hypothesen zullen binnen dit proces vanzelf geëlimineerd worden. Een grote diversiteit aan opvattingen aan de voorkant kan er wel toe leiden dat het hele proces per saldo meer tijd kost en dat het uiteindelijk langer duurt om te komen tot aanbevelingen voor nieuwe behandelwijzen.
Wat vindt u ervan dat platforms als YouTube en Facebook stelselmatig de opvattingen censureren van kritische artsen uit binnen- en buitenland, die met de beste bedoelingen om COVID-19 beter te kunnen behandelen hun kennis en ervaringen delen?
Zie antwoord op vragen 22 en 23.
Zijn een of meerdere uitlatingen die tijdens de persconferentie van «America’s Frontline Doctors» zijn gedaan, onder het Nederlands recht strafbaar?
Hier is op dit moment niets over te zeggen. Nog los van de vraag of de uitlatingen, die door Amerikanen op Amerikaans grondgebied zijn gedaan, zich lenen voor toetsing aan het Nederlands recht, dient in elke zaak zorgvuldig onderzoek te worden gedaan of iets strafbaar is. Zo dient onder meer gekeken te worden naar de aard van de uitlatingen, de context waarbinnen de uitlatingen zijn gedaan en de omstandigheden waaronder de uitlatingen zijn gedaan.
Bent u bereid om met het kabinet de betrokken (social media) platforms erop te wijzen dat de vrijheid van meningsuiting in Nederland een groot goed is en erop aan te dringen dat uitingen die onder Nederlands recht niet strafbaar zijn, toegankelijk blijven voor alle gebruikers in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld staat dat ook bij uitingen via internet de vrijheid van meningsuiting uitgangspunt is. Anderzijds is het zo dat het internetplatforms (social media) vrij staat om eigen gebruiksregels in te stellen die bepaalde grenzen stellen aan de uitingsvrijheid. Wanneer iemand gebruik wil maken van een platform als Facebook dient hij vooraf akkoord te gaan met deze gebruiksregels. Hiermee legt iemand zichzelf bepaalde beperkingen op.
Daarnaast wordt er op Europees niveau getracht met de grote platforms tot verdere afspraken te komen en wordt er, bijvoorbeeld in het kader van de nieuwe Digital Service Act, nagedacht over het reguleren van content moderatie, inclusief het spanningsveld met de vrijheid van meningsuiting, en effectieve geschilbeslechting in dit spanningsveld.
Erkent u dat ook private partijen in hun onderlinge verhoudingen in beginsel grondrechten behoren te respecteren? Hoe spant u zich ervoor in dat de vrijheid van meningsuiting ook op private (social media) platforms wordt gewaarborgd?
De vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde in onze democratie en iedereen moet in staat zijn om zijn mening te kunnen uiten binnen de kaders van de wet. Bepaalde grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, spelen een steeds grotere rol in de relaties tussen burgers en bedrijven onderling. De rechter kan grondrechten horizontale werking toekennen, door bijvoorbeeld bij de uitleg van open privaatrechtelijke normen/belangen grondrechtelijke bescherming te betrekken. Die afweging wordt per geval door een rechter gemaakt.
Bent u bekend met het bericht «Experimenteren met mondkapjesplicht, wat staat ons te wachten?»5
Ja.
Erkent u dat een verplichting om een mondkapje te dragen (op de openbare) weg raakt aan de (grondwettelijke) rechten op vrijheid van expressie, bescherming van de persoonlijke levenssfeer en onaantastbaarheid van het lichaam? Zo nee, waarom niet?
Het dragen van een mondkapje raakt de persoonlijke levenssfeer, maar dat betekent niet op voorhand dat er een ongerechtvaardigde inbreuk op dit grondrecht wordt gemaakt.
Het aantal besmettingen met het virus is de laatste tijd landelijk gestegen, dit geldt nog sterker voor bepaalde plaatsen. Voorzitters van de veiligheidsregio’s waar de mondkapjesplicht geldt hebben aangegeven grote knelpunten te ervaren op bepaalde drukke plekken waar de anderhalvemeter maatregel onvoldoende wordt nageleefd. Plaatselijk ingrijpen is daarom noodzakelijk om de verspreiding van het virus te bestrijden. De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben besloten tot het experiment om een mondkapjesplicht op specifieke plekken om te verkennen of deze maatregel een bijdrage kan leveren aan het beter naleven van de anderhalvemeternorm. De voorzitters van de veiligheidsregio’s moeten steeds noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit van hun maatregelen motiveren. De rechter heeft onlangs in een kort gedingvonnis over de maatregelen in Amsterdam geoordeeld dat plaatselijk ingrijpen noodzakelijk en geoorloofd is. De wijze waarop dit gebeurt – o.a. in tijd en plaats beperkt – voldoet bovendien aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
In welke mate is het burgemeesters toegestaan om bij wijze van experiment grondrechten van burgers te beperken?
Zie antwoord vraag 25.
Hoe beoordeelt u de opvatting dat een mondkapjesplicht die door burgemeesters wordt opgelegd in strijd is met de Grondwet?6
Zie antwoord vraag 25.
Zijn de lokale experimenten naar uw oordeel zodanig noodzakelijk dat het een grondrechtenbeperking rechtvaardigt?
Zie antwoord vraag 25.
Hoe hoog is de boete die in het uiterste geval kan worden opgelegd, wanneer iemand geen mondkapje draagt? Kan overtreding van de verplichting ook leiden tot een strafblad?
Vooropgesteld is het voornemen erop gericht om burgers aan te spreken, te waarschuwen en te communiceren over de mondkapjesplicht. Pas in uiterste gevallen zal worden overgegaan tot het opmaken van een proces-verbaal voor overtreding van artikel 443 WvSr. Het OM beoordeelt de zaak en zal – als de schuld is vastgesteld – een OM strafbeschikking opleggen met een geldboete van 95 euro (hetzelfde tarief als wordt gehanteerd bij het overtreden van de mondkapjesplicht in het OV).
Dergelijke overtredingen worden niet in de justitiële documentatie geregistreerd wanneer de opgelegde geldboete (of strafbeschikking) minder dan 100 euro bedraagt.
Hoeveel personen zijn tot dusver aantoonbaar besmet geraakt in de experimenteergebieden waar een mondkapje wordt verplicht? Van hoeveel mensen is überhaupt aangetoond dat zij in de buitenlucht besmet zijn geraakt?
Er zijn geen gegevens op gebieds- of straatniveau. Ook is er geen overzicht van data beschikbaar over besmettingen in de buitenlucht.
Hoe beoordeelt u dat (op grond van de voorgenomen regels) mensen binnen een experimenteergebied op straat een mondkapje moeten dragen, dat vervolgens af mogen doen wanneer zij een (slecht geventileerd) café betreden, en het weer verplicht op moeten zetten wanneer zij het café verlaten en naar buiten gaan?
In de experimenten wordt verkend of een mondkapjesplicht bijdraagt aan het beter naleven van de anderhalvemeternorm. Dit is op drukke plekken waar de voorzitters van de veiligheidsregio’s zien dat er een probleem is met het naleven van de anderhalvemeternorm. In het café hebben mensen een vaste plek en houden ze afstand.
Hoe wordt beoordeeld of het aantal besmettingen in de experimenteergebieden toe- of afneemt?
Er wordt – in samenwerking met de gedragsunit van het RIV – gekeken of na de invoering van de mondkapjesplicht de anderehalvemeternorm weer beter in acht wordt genomen. Ofwel doordat het op de drukke plekken rustiger wordt ofwel doordat mensen hun gedrag aanpassen door het dragen van een mondkapje.
Wat is het precieze oogmerk van de experimenten?
In de experimenten wordt verkend of een mondkapjesplicht bijdraagt aan het beter naleven van de anderhalvemeternorm.
Tot wanneer duren de experimenten?
De experimenten zijn inmiddels volgens planning op 31 augustus beëindigd.
Wanneer en hoe wordt geëvalueerd of de experimenten geslaagd zijn? Wat zijn de parameters die succes / falen van de experimenten bepalen?
Het experiment zal in september worden geëvalueerd. De experimenten zijn succesvol als ze een goed beeld geven van de gedragseffecten van de mondkapjesplicht op het naleven van de anderhalvemeternorm. De maatregel is succesvol als op de drukke plekken de anderhalvemeter nu beter wordt nageleefd.
Indien u erkent dat de experimenten onrechtmatig grondrechten schenden, over welke bevoegdheden en instrumenten beschikt u dan om de experimenten tegen te houden? Bent u bereid daar gebruik van te maken?
Dit is niet aan de orde, bovendien zijn de experimenten inmiddels beëindigd.
Vindt u dat leden van het kabinet een voorbeeldfunctie hebben voor wat betreft het naleven van corona-gerelateerde overheidsadviezen? Zo ja, waarom bent u dan recentelijk – in strijd met het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken – op vakantie geweest naar Zweden? Hoe kan het zo zijn dat de vakantie naar uw oordeel noodzakelijk was, terwijl in het reisadvies wordt benadrukt dat vakantiereizen per definitie als niet noodzakelijk moeten worden beschouwd?
Wij zijn het met u eens dat leden van het kabinet een voorbeeldfunctie hebben voor wat betreft het naleven van corona gerelateerde overheidsadviezen. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is vanwege familieomstandigheden naar Zweden afgereisd. De reis was voor de Minister noodzakelijk. De Minister respecteert het reisadvies en is daarom twee weken in thuisquarantaine gegaan.
Het bericht dat de overheid wil dat Nederlanders een asielzoeker in huis nemen |
|
Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Statushouder Faie (35) logeert bij Manon (54): In het azc kwam ik niet tot mijn recht»?1
Ja.
Waarom wentelt u de door uw opengrenzenbeleid gecreëerde problemen af op de Nederlandse bevolking in plaats van deze zelf op te lossen door de grenzen te sluiten en geen asielzoekers meer binnen te laten?
De opvang van asielzoekers is de verantwoordelijkheid van het COA. De meeste asielzoekers worden opgevangen in een opvanglocatie. Het COA kent naast deze centrale opvang ook de logeerregeling die vergunninghouders de mogelijkheid biedt om op vrijwillige basis tijdelijk te verblijven bij familie, vrienden of een gastgezin. Stichting Takecarebnb verzorgt de matches tussen vergunninghouder en zo’n gastgezin dat, om hun moverende redenen, een bijdrage wenst te leveren aan een goede start van de vergunninghouder in de Nederlandse samenleving. Dit is in lijn met het kabinetsbeleid dat erop is gericht om vergunninghouders vanaf dag één mee te laten doen. Daarnaast stelt het kabinet zich op het standpunt dat het categorisch sluiten van de grenzen, zoals door u voorgesteld, geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.
Heeft u zelf al een asielzoeker in huis genomen? Zo neen, per wanneer kunnen wij Achmed, Mohammed of Youssef de apotheker in huize Knol verwelkomen?
Ik hecht eraan om te vermelden dat alleen vergunninghouders deel kunnen nemen aan de logeerregeling; voor asielzoekers bestaat die mogelijkheid niet. Van het in huis nemen van een asielzoeker is dus sowieso geen sprake.
Of ik al dan niet deel heb genomen aan de logeerregeling of dat van plan ben te doen, staat mijns inziens los van dit beleid.
Heeft u al die bekende Nederlanders die beloofd hebben een asielzoeker in huis te nemen aangeschreven dit alsnog te doen? Zo ja, hoeveel van deze BN’ers hebben hieraan gehoor gegeven?
Door middel van de logeerregeling wordt de mogelijkheid aan vergunninghouders geboden om tijdelijk bij een gastgezin te verblijven. Het gaat hierbij nadrukkelijk om vrijwillige deelname, zowel vanuit de vergunninghouder als vanuit het gastgezin, en daarbij past een handeling zoals door u geschetst niet. Stichting Takecarebnb geeft aan dat alle Nederlanders van harte welkom zijn, ongeacht of zij wel of niet bekend zijn.
Kunt u de garantie geven dat het waardeloze plan van asielzoekers in huis te plaatsen bij Nederlanders nooit en te nimmer een verplichting zal worden? Zo nee, waarom niet?
De logeerregeling geldt niet voor asielzoekers maar alleen voor vergunninghouders. Deelname aan de logeerregeling geschiedt zowel voor de vergunninghouder als voor het gastgezin nadrukkelijk op vrijwillige basis. Dit uitgangspunt van de regeling staat niet ter discussie.
De secundaire victimisatie door het OM van een slachtoffer van poging tot doodslag |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de eerder schriftelijke vragen over het terugtrekken van het openbaar ministerie (OM) uit een strafzaak vanwege «hogere belangen»?1 Bent u inmiddels bereid opheldering te geven wat deze hogere belangen dan wel mogen zijn?
Wat vindt u van het feit dat het slachtoffer in zijn zoektocht naar rechtvaardigheid zijn toevlucht moet zoeken bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg en de Nationale ombudsman?2
Vindt u ook dat alle slachtoffers van misdrijven hun recht moeten kunnen halen bij de rechter en dat dit een maatschappelijk belang dient?
Waarom is deze zaak wat u betreft u een uitzondering op het principe in de vorige vraag?
Bent u er nog altijd van overtuigd dat dit een unieke zaak is en kunt u daarom uitsluiten dat deze situatie zich niet nog eens voor zal doen?
Heeft de reflectiekamer van het OM de zaak al bekeken en conclusies getrokken? Zo nee, wanneer gaat dit gebeuren?
Kunt u de conclusies van de reflectiekamer met de Kamer delen?
Hebben deze conclusies tot wijziging van het interne beleid bij het OM geleid? O ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Was u als Minister al op de hoogte van deze zaak voordat er Kamervragen over zijn gesteld?
Vindt u het wenselijk dat daders van poging tot doodslag in Nederland vrij rondlopen, ondanks voldoende bewijs, om voor het slachtoffer en de samenleving onbekende redenen?
Welk precedent schept de zaak en welk signaal zendt dit volgens u uit richting de samenleving?
Deelt u ook de mening dat de ontstane situatie in ieder geval de schijn van rechtsongelijkheid wekt? Hoe had dit, achteraf gezien, volgens u in deze zaak voorkomen kunnen worden?
Is er door het OM overwogen het slachtoffer en eventueel zijn advocaat vertrouwelijk te informeren over de gang van zaken in een poging de situatie recht te zetten?
Aangezien het hier naar verluidt om de integriteit van bewijs gaat, zijn door het OM andere opties overwogen de zaak toch voort te zetten, bijvoorbeeld op basis van ander bewijs?
Heeft u op enig moment overwogen het OM een aanwijzing te geven vanuit uw ministeriële bevoegdheden?
Heeft het Hof volgens u voldoende rekening kunnen houden met de belangen van het slachtoffer in het besluit het verzoek van het OM te honoreren?
Hoe waardeert u de gang van zaken in deze zaak in het kader van de openbaarheid van de Nederlandse rechtspraak?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat niemand heeft kunnen controleren wat zich in deze zaak heeft voorgedaan en dat dit, voor het slachtoffer en de samenleving, onduidelijk blijft? Wat gaat u hieraan doen? Hoe gaat u er voor zorgen dat zoiets zich niet nog een keer voor kan doen?