| Het bericht 'Onbegrip bij provincie over weigering Rijk om informatie voor stikstofaanpak te delen' | |
| Mustafa Amhaouch (CDA), Jaco Geurts (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) | |
| Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | |
|   | |
Kent u het bericht «Onbegrip bij provincie over weigering Rijk om informatie voor stikstofaanpak te delen: «Te gek voor woorden»»?1
Ja.
Kunt u toelichten waar in de Wet natuurbescherming staat dat deze data niet gedeeld mogen worden met andere overheden vanwege privacy-redenen?
Het delen van data door de overheid is aan verschillende juridische kaders gebonden. De betreffende data omvat gegevens die te herleiden zijn tot de persoon. Als sprake is van persoonsgegevens is de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing en gelden er regels voor het verwerken van persoonsgegevens, ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degene op wie het persoonsgegeven betrekking heeft. Onder verwerken valt ook het verstrekken van gegevens. Voor het verwerken en verstrekken van persoonsgegevens door de Minister moet er een toereikende wettelijke grondslag zijn. Op dit moment hebben provincies hebben zelf reeds inzicht in een aanzienlijk gedeelte van de betreffende informatie vanuit hun rol als bevoegd gezag. Ik werk samen met RVO en BIJ12 (namens de provincies) aan een alternatieve oplossing om het laatste deel van de relevante informatie toegankelijk te maken voor de provincies. Hierbij wordt te allen tijde rekening gehouden met de privacy-gevoeligheid van de data.
Klopt het dat het proces van de stikstofanalyses vertraagd is door het ontbreken van data?
Het proces van de eerste stikstofanalyses is niet vertraagd door ontbrekende data. Voor deze analyses is geen privacygevoelige informatie benodigd. Provincies maken gebruik van de informatie vanuit AERIUS voor analyses ten behoeve van hun eigen gebiedsgerichte aanpak. Daarnaast bezie ik hoe de door hen gewenste data ontsloten kan worden.
Kunt u bevestigen dat het klopt dat informatie die aan provincies wordt geweigerd vanwege privacy-redenen of die zij vanwege diezelfde reden niet mogen gebruiken voor de gebiedsgerichte aanpak stikstof, wél voor dat doel verstrekt is of gaat worden aan of gebruikt wordt door andere overheidsorganisaties (zoals het Kadaster), al dan niet tegen betaling? Zo ja, kunt u dan gemotiveerd toelichten waarom de eerder genoemde privacy-redenen hier niet gelden?
Het Kadaster krijgt niet meer informatie dan de provincies. Wel krijgen het Kadaster en de provincies informatie over agrarische bedrijven voor de uitvoering van de WILG (Wet Inrichting Landelijk Gebied). Deze informatie is overigens niet geschikt voor de toepassing in het kader van de stikstofopgave.
Klopt het dat de gebiedsgerichte aanpak van provincies vertraagd wordt en dat hierdoor grote economische ontwikkelingen stil kunnen komen te liggen? Zo nee, waarom niet?
Het niet delen van de privacygevoelige informatie vertraagt de gebiedsgerichte aanpak niet. Provincies hebben zelf reeds inzicht in een aanzienlijk gedeelte van de betreffende informatie vanuit hun rol als bevoegd gezag. Zij hebben tenslotte zelf de vergunningen verleend waarbij ook door aanvragers op grond van AERIUS-berekeningen inzicht moest worden geboden in de stikstofuitstoot.
Wat betekent het volgens u dat de gebiedsgerichte aanpak van provincies vertraagd wordt en dat hierdoor mogelijk ook grote infrastructurele projecten vertraging oplopen?
De gebiedsgerichte aanpak wordt niet vertraagd door het niet delen van de privacygevoelige data. Ik zie derhalve ook geen link tussen deze vermeende vertraging en de mogelijkheid dat infrastructurele projecten vertraging op lopen.
Erkent u, indien de data daadwerkelijk niet gedeeld mogen worden, dat er een alternatieve oplossing moet komen, waardoor de provincie meer inzicht krijgt over mogelijke stikstofveroorzakers in een gebied, dit om geen onnodige vertraging op te lopen in de uitvoering? Zo ja, wat gaat u doen om hiertoe te komen?
De beschikbaarheid van deze data is niet essentieel om tot een goed gebiedsgericht proces te komen. Het maakt de uitvoering door de provincies wel iets eenvoudiger en ook voor toekomstige, verdiepende stikstofanalyses is deze data gewild. Zoals ook in de beantwoording van vraag 1 aangegeven werk ik samen met RVO en BIJ12 (namens de provincies) aan een alternatieve oplossing om de relevante informatie toegankelijk te maken voor de provincies. Hierbij wordt te allen tijde rekening gehouden met de privacy-gevoeligheid van de data.
Kunt u aangeven waar het delen van soortgelijke informatie tussen verschillende (decentrale) overheden stuit op bezwaren naar aanleiding van «privacy-redenen»?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Kent u het bericht «Handvol agrarische bedrijven houdt Nederland op slot»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onderzoek, waarvan als werkwijze is gekozen om boerenbedrijven te gaan saneren, een onderzoek is waarbij de keuzes die je maakt, de uitkomsten van je onderzoek bepalen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van Investico waarover dit artikel bericht heeft onder meer gekeken naar de mate van piekbelasting door boerenbedrijven op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Ik constateer dat dit onderzoek een analyse geeft van het stikstofprobleem waar de focus ligt op de piekbelasters. Het kabinet beziet de problematiek in een breder verband, en vindt dat dit slechts een van de onderdelen is die bij de aanpak van de problematiek relevant is. In het programma met (bron)maatregelen van de structurele aanpak zitten maatregelen die zich richten op alle sectoren en daarmee ook expliciet op piekbelasters. Via deze weg zet ook het kabinet in op het reduceren van de depositie van de piekbelasters. Daarnaast neemt het kabinet maatregelen om stikstofreductie te bereiken met maatregelen voor boeren die door willen met hun bedrijf. Er zijn wat betreft het kabinet dus meerdere oplossingen. Welke maatregel het beste past op welke plek is zeer gebiedsafhankelijk en wordt als zodanig ook benaderd.
Wat waren volgens u de uitkomsten geweest als in het onderzoek gekozen was voor het doorrekenen van industriële stikstofbronnen rondom natuurgebieden in de westelijke helft van Nederland?
Een dergelijke verandering zou een grote aanpassing van het onderzoek zijn. Ik kan niet aangeven wat de conclusies van het onderzoek zouden zijn bij deze andere onderzoeksopzet. Dat heeft onder meer te maken met het gegeven dat industriële bedrijven vooral NOx uitstoten in plaats van NH3, en het bijbehorende depositiepatroon dus significant anders is.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voor de behandeling van de Wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering) (Kamerstuk 35 600) naar de Kamer sturen?
Het is helaas niet gelukt de beantwoording voor de behandeling van de Wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet uit te sturen.
| De restauratie van het Schnitgerorgel in de Grote of St. Michaëlskerk te Zwolle | |
| Carla Dik-Faber (CU) | |
| Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) | |
|   | |
Bent u op de hoogte van de restauratie van het Schnitgerorgel in de Grote of St. Michaëlskerk te Zwolle?
Ja.
Deelt u de mening dat dit orgel van grote culturele, historische en muzikale waarde is, als grootste bewaard gebleven barokorgel van Nederland?
Ja, ik zie de grote culturele, historische en muzikale waarde van dit orgel.
Is het u bekend dat de grootschalige herinrichting van de kerk in 2019 het moment was om het orgel alvast leeg te halen en alles gereed te maken voor restauratie, omdat tijdens contacten met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en uw ministerie de intentie is uitgesproken om tot 100% van de subsidiabele kosten te komen?
Het is mij bekend dat het orgel is leeggehaald zodat het tijdens werkzaamheden niet beschadigd zou raken. Er is aan de Grote Kerk te Zwolle geen toezegging gedaan om tot 100% subsidiering van de subsidiabele kosten te komen. In het kader van de aankomende subsidieregeling Klinkend Erfgoed (zie antwoord op vraag 4) worden in algemene zin verschillende mogelijkheden overwogen, waarbij het uitgangspunt is enerzijds het subsidiëren van de restauraties van zo veel mogelijk objecten en anderzijds het stimuleren van een eigen bijdrage. Daarbij speelt ook het voorkomen dat de overheidssubsidies van de andere overheden en het Rijk tezamen boven 100% van de subsidiabele kosten uitkomen een rol. Bij deze afwegingen is ook het veld betrokken.
Klopt het dat er door uw ministerie een bedrag van 2,5 miljoen euro is gereserveerd voor een subsidieregeling voor de instandhouding van klinkend erfgoed? Wat is de stand van zaken van de uitwerking van deze subsidieregeling?
Via mijn beleidsbrief Erfgoed Telt heb ik € 2,5 miljoen gereserveerd voor een subsidieregeling voor de restauratie van klinkend erfgoed. Op dit moment wordt de regeling uitgewerkt en het is mijn streven om de regeling in het voorjaar van 2021 te publiceren.
Wat is de insteek van de subsidieregeling klinkend erfgoed? Wordt het geld verdeeld onder veel kleine projecten, of is er ook ruimte voor een groot project als de restauratie van het Schnitgerorgel?
De regeling is bedoeld voor de restauratie van klinkende onderdelen van rijksmonumenten. Hiertoe behoren objecten als beiaarden, orgels, luidklokken en uurwerken. Hierbij is ruimte voor zowel grote als kleine objecten.
Deelt u de mening dat een substantiële bijdrage vanuit het Rijk gerechtvaardigd is voor de restauratie van het Schnitgerorgel, naast de middelen die door gemeente en provincie beschikbaar worden gesteld? Zal de subsidieregeling klinkend erfgoed hierin voorzien? Op welke termijn verwacht u hier duidelijkheid over te kunnen verschaffen?
In beginsel komt het Schnitgerorgel als rijksmonument in aanmerking voor de subsidieregeling klinkend erfgoed als de aanvraag t.z.t. aan alle indieningseisen voldoet en zolang het plafond van de regeling niet bereikt is. Met de reeds toegezegde subsidie van de provincie en een eventuele subsidie vanuit de subsidieregeling klinkend erfgoed kan een substantiële financiële bijdrage worden geleverd aan de restauratie van het Schnitgerorgel. Zoals in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven zal ik de regeling in het voorjaar van 2021 publiceren.
Bent u bereid in overleg te treden met stichting Academiehuis de Grote Kerk teneinde te komen tot een oplossing voor de restauratie van dit orgel en wilt u de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren?
Op ambtelijk niveau is er al gesproken met de stichting Academiehuis de Grote Kerk. Afgesproken is om het contact voort te zetten. Ik informeer uw Kamer over de resultaten die worden bereikt met de subsidieregeling klinkend erfgoed.
| Het bericht 'Lenferink weert 70-plussers uit Leidse stembureaus, oud-wethouders woedend over leeftijdsdiscriminatie' | |
| Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Harry van der Molen (CDA) | |
| Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) | |
|   | |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Lenferink weert 70-plussers uit Leidse stembureaus, oud-wethouders woedend over leeftijdsdiscriminatie»?1
Ja.
Is het waar dat de burgemeester van Leiden 70-plussers uitsluit als lid van een stembureau bij de Tweede Kamerverkiezingen in maart 2021?
Graag verwijs ik naar mijn bovenvermelde antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van het lid Van Otterloo (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1021).
Hoe beoordeelt u de uitsluiting van een leeftijdscategorie van inzet als lid van een stembureau?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat, op grond van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19, stembureauleden die een of meer vragen van de gezondheidscheck met ja beantwoorden niet worden ingezet, ongeacht hun leeftijd, en dat stembureauleden die tijdens de stemming klachten ontwikkelen hun werkzaamheden moeten staken, ongeacht hun leeftijd?
Ja, dit volgt uit artikel 9, derde lid, van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19.
Hoe beoordeelt u de reden die de burgemeester aanvoert, dat deze maatregel bedoeld is om de kiezers te beschermen? Als stembureauleden van 70 jaar en ouder niet in het stemlokaal mogen komen, waarom mogen kiezers van 70 jaar en ouder dan wel in het stemlokaal komen?
De Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 heeft als doel dat de komende Tweede Kamerverkiezing veilig kan worden georganiseerd: veilig voor kiezers om te stemmen en veilig voor stembureauleden om hun werk te doen. Voor kiesgerechtigden van 70 jaar en ouder biedt het wetsvoorstel tot wijziging van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19de mogelijkheid (dus niet: verplichting) om per brief te stemmen. Ik zie geen reden om personen van 70 jaar en ouder niet zelf de afweging te laten maken om zich aan te melden als stembureaulid.
| De artikelen 'Leidse burgemeester wil geen 70-plussers als lid van stemlokalen' en '70-plussers geweerd uit stembureaus' | |
| Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS) | |
| Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) | |
|   | |
Kent u de artikelen «Leidse burgemeester wil geen 70-plussers als lid van stemlokalen»1 en «70-plussers geweerd uit stembureaus»?2
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de Leidse burgemeester geen 70-plussers als lid van het stembureau wil tijdens de komende verkiezingen?
Mij is gebleken dat de burgemeester van de gemeente Leiden inmiddels een brief heeft gestuurd aan de 70-plussers uit het stembureauledenbestand, waarin hij schrijft dat hij begrijpt dat mensen van 70 jaar en ouder liever zelf de keuze willen maken om wel of geen stembureaulid te worden, en dat hij het daarom houdt bij een «dringend advies» om de gezondheidsrisico’s in overweging te nemen bij de keuze om zich aan te melden als stembureaulid.
Hoe oordeelt u over de stelling dat deze actie onnodig betuttelend is in de richting van 70-plussers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het aan iedereen zelf is om de afweging te maken al dan niet zitting te willen nemen als lid van een stembureau, ongeacht leeftijd of welk ander persoonskenmerk dan ook? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Weliswaar raadt het RIVM mensen uit risicogroepen (onder wie ook 70-plussers) aan om extra voorzichtig te zijn3, maar uitgangspunt is dat zolang er consequent en volgens de bestaande richtlijnen en procedures wordt gewerkt, ook een persoon die wat het coronavirus betreft behoort tot een risicogroep, lid van een stembureau kan zijn. De Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 biedt de basis voor de richtlijnen en procedures waarmee stembureauleden hun werk veilig kunnen doen. De wet (en de onderliggende regelgeving) bevat daartoe diverse maatregelen (kuchschermen tussen stembureauleden en kiezers, beschikbaarheid van beschermingsmiddelen als mondkapjes en wegwerphandschoenen in de stemlokalen, toezicht door een stembureaulid op naleving van de hygiëne- en afstandsmaatregelen, enz.). Vóórdat de stembureauleden aan hun werk beginnen, neemt de gemeente bij elk van hen bovendien een gezondheidscheck af.
Hoe oordeelt u over de stelling dat een dergelijke maatregel generaliserend is in de richting van 70-plussers en zelfs neigt naar leeftijdsdiscriminatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie geen reden om personen die vallen in een risicogroep niet zelf de afweging te laten maken of zij zich willen aanmelden als stembureaulid. Zou het college van burgemeester en wethouders, dat de stembureauleden selecteert en benoemt, besluiten om geen 70-plussers als stembureaulid te benoemen omdat zij in verband met covid-19 tot een kwetsbare groep behoren en de gemeente onnodige risico’s wil voorkomen, dan is nog niet automatisch sprake van leeftijdsdiscriminatie in de zin van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL). Vrijwilligerswerk op een stembureau is ook arbeid als bedoeld in de gelijkebehandelingswetgeving. Dat volgt uit een oordeel van het College voor de rechten van de mens4. In artikel 7 van de WGBL zijn uitzonderingen opgenomen op het verbod van onderscheid op grond van leeftijd. In zijn algemeenheid geldt dat onderscheid op grond van leeftijd objectief gerechtvaardigd kan zijn door een legitiem doel en als de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Het is uiteindelijk aan de rechter of het College voor de Rechten van de Mens om hierover in concrete gevallen een oordeel te vellen.
Hoe oordeelt u in het licht van deze berichtgeving over het eerdere pleidooi om kort voor de verkiezingen een, al dan niet verplichte, coronatest aan te bieden aan mensen die zitting nemen in een stembureau, naast alle andere maatregelen die zullen worden genomen?
Zoals ik tijdens de plenaire behandeling van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 al heb geantwoord op vragen van 50PLUS-fractie over het testen van stembureauleden, kan en wil ik stembureauleden niet verplichten tot een coronatest. Ik volg uiteraard de ontwikkelingen rond het sneltesten en bezie of zich hier nieuwe mogelijkheden voordoen waar stembureauleden vrijwillig gebruik van zouden kunnen maken. Ik benadruk nogmaals dat de gemeente bij alle stembureauleden actief een gezondheidscheck zal uitvoeren voorafgaand aan de zitting van het stembureau, en dat in het stemlokaal bovendien gepaste maatregelen gelden om het risico op overdracht van het virus maximaal te beperken.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de Leidse burgemeester wil komen tot verjonging van de stembureaus? Deelt u de mening dat dit zou moeten zijn: verbreding, aangezien democratie en participatie voor iedereen belangrijk zijn?
Er zijn bij de komende Tweede Kamerverkiezing heel veel stembureauleden en tellers nodig. Nieuwe aanwas is dus gewenst, jong en oud. Ik ondersteun de gemeenten bij de werving met een landelijke wervingscampagne. De campagne richt zich bij de inzet van social media onder andere op jongeren en ik ga ook in gesprek met vertegenwoordigers van studentenorganisaties zoals de LKvV (Landelijke Kamer van Verenigingen) over hoe studenten kunnen worden bereikt met deze wervingscampagne.
Hoe kijkt u naar dit bericht in het licht van de moeite die gemeenten nu al hebben om voldoende vrijwilligers te vinden om stembureaus te bemensen?
Zie antwoord vraag 7.
| Dreigende tekorten aan testmaterialen | |
| Lodewijk Asscher (PvdA) | |
| Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) | |
|   | |
Dreigt een tekort aan zogenaamde plastics voor testmachines, die nodig zijn voor het uitvoeren van COVID-19 testen?1
Zoals ik in de beantwoording op de Kamervragen van de Kamerleden Klaver en Kröger (d.d.26 november jl.) heb aangegeven zijn er verschillende soorten plastic testmaterialen. We zien dat wereldwijd de testcapaciteit en de vraag naar testmaterialen dusdanig is gegroeid dat er sprake kan zijn van schaarse plastic materialen. Ieder laboratorium gebruikt specifieke typen laboratoriumplastics, passend bij hun specifieke machinepark (dat wordt ingezet voor zowel COVID-19 als voor andere diagnostiek). De wattenstaafjes, afnamebuizen en de cartridges die het LCH (dat voor wat betreft inkoop van testcapaciteit momenteel wordt ondergebracht bij de Dienst Testen i.o.) inkoopt zijn voldoende beschikbaar.
Wat momenteel wel een kritisch plastic product betreft zijn de filtertips. Filtertips zijn lastiger om centraal in te kopen, omdat laboratoria daarin specifieke eigen behoeftes hebben omdat deze per machine verschillen. Sinds de Dienst Testen i.o. het signaal heeft ontvangen dat er een mogelijk tekort zou kunnen ontstaan aan de filtertips, is meteen geacteerd en wordt voor de meest gangbare typen contact gezocht met bestaande en nieuwe leveranciers (onder andere in Azië) over hun mogelijkheden om voldoende te leveren. Ook worden laboratoria gewezen op de beschikbaarheid van andere typen filtertips. Hierbij moet niet alleen naar aantallen worden gekeken maar ook naar de verenigbaarheid met de apparatuur van de laboratoria en de kwaliteit van de tips. Dit betekent dat voor sommige laboratoria de voorraad tips een probleem is, maar voor andere laboratoria niet.
Tevens verken ik met experts of hergebruik van filtertips mogelijk is. Dit is echter complex gelet op het risico van contaminatie.
Worden deze plastics geproduceerd door Bioplastics in Landgraaf? Heeft u eerder onderdelen voor de testmachines bij dit bedrijf ingekocht? Zo ja, wanneer?
Bioplastics produceert verschillende plastic testmaterialen. De Dienst Testen i.o. heeft cartridges en output plates voor de Magna Pure 96 ingekocht bij dit bedrijf in juni en heeft voldoende op voorraad.
Bij welke andere leveranciers zijn deze plastic onderdelen de afgelopen maanden ingekocht? Waar worden nu plastics ingekocht?
Omdat ieder laboratorium specifieke typen laboratoriumplastics gebruikt, passend bij hun specifieke machinepark (dat wordt ingezet voor zowel COVID-19 als voor andere diagnostiek), kopen laboratoria veelal hun eigen materialen in, als het gaat om de materialen die niet schaars zijn. De Dienst Testen i.o.) houdt zich bezig met de (landelijke) inkoop van specifieke plastics waar een dreigend tekort aan is.
Dienst Testen i.o. koopt verschillende plastic testmaterialen in bij verschillende leveranciers. Daarbij onderhandelen ze voortdurend over testen en ze hebben garanties afgesloten over testen inclusief reagentia en plastics bij leveranciers. Daarnaast heeft Dienst Testen i.o. deze zomer een aanbesteding in de markt gezet voor apparatuur inclusief alle benodigde materialen (inclusief plastics). Hierop hebben verschillende leveranciers aangeboden.
Hoeveel bestellingen voor deze plastics heeft u in de afgelopen maanden geplaatst en bij wie? Hoeveel bestellingen staan nu nog uit? Heeft u voldoende bestellingen geplaatst om het benodigde aantal testen de komende maanden uit te kunnen voeren?
De Dienst Testen heeft zodanig ingekocht dat er op dit moment een capaciteit is voor ongeveer 100.000 PCR-testen per dag.
Ten aanzien van de vraag of er voldoende bestellingen zijn geplaatst wil ik u verwijzen naar de beantwoording op de Kamervragen van de Kamerleden Klaver en Kröger (d.d.26 november jl.). Hierin zet ik de 4 lijnen uiteen die zijn ingezet om tekorten aan testmaterialen te voorkomen. 3 lijnen inzake PCR:
En daarnaast een vierde lijn:
Met de uitbreiding van testmethoden en de inspanningen gericht op inkoop (materialen en laboratoriumcapaciteit) heb ik er vertrouwen in dat er voldoende testcapaciteit kan worden gerealiseerd voor de uitvoering van het landelijke testbeleid.
Bent u bezig een eigen productielijn op te zetten voor deze plastics? Zo ja, waarom? Waarom maakt u geen gebruik van bestaande productielijnen?
Er zal inderdaad in mijn opdracht een substantieel aantal cartridges worden geproduceerd in Nederland. Dit om de afhankelijkheid van de (buitenlandse) markt te verkleinen en schaarste te voorkomen. Voorbereidingen hiertoe zijn reeds voor de zomer gestart, anticiperend op mogelijke tekorten.
Is het waar dat u cartridges laat produceren, die nu getest worden? Zo ja, waarom heeft u gekozen voor een nieuwe productielijn in plaats van eerder en op grotere schaal in te kopen bij Bioplastics?
Zie antwoord vraag 5.
Indien u elders cartridges laat produceren, door welk bedrijf gebeurt dat en waarom is voor dat bedrijf gekozen?
Deze cartridges zullen geproduceerd worden bij een Nederlands bedrijf Helvoet uit Hellevoetsluis. In de zorg is er een analyse gedaan van bedrijven die deze productie op zich zou kunnen nemen en hier interesse in hadden en hier is dit bedrijf uit naar voren gekomen.
Wanneer, door wie en hoe wordt de voorraad van de verschillende producten die nodig zijn voor testen gecontroleerd? Wie is er verantwoordelijk voor voldoende voorraad van de noodzakelijke onderdelen? Wanneer is er voor het laatst gecontroleerd en wat was de stand?
Ieder laboratorium gebruikt specifieke typen laboratoriumplastics, passend bij hun specifieke machinepark (dat wordt ingezet voor zowel COVID-19 als voor andere diagnostiek). Dit betekent dat laboratoria veelal hun eigen materialen inkopen, als het gaat om de materialen die niet schaars zijn. De Dienst Testen i.o. houdt zich bezig met de (landelijke) inkoop van specifieke plastics waar een dreigend tekort aan is.
De Dienst Testen i.o. heeft wekelijks contact met de laboratoria om hun testcapaciteit te bepalen. Mogelijke voorraadproblemen komen zo snel aan de orde en daarop zal de Dienst acteren. Ook onderhoudt Dienst Testen i.o. nauwe contacten met leveranciers van testmaterialen om de leveringsmogelijkheden te monitoren en zo snel mogelijk eventuele problemen hierbij te signaleren.
Hoeveel laboratoria hebben hun testcapaciteit naar beneden moeten bijstellen vanwege een tekort aan plastics? Met hoeveel testen hebben deze laboratoria de testcapaciteit verlaagd? Sinds wanneer is de testcapaciteit vanwege tekorten verlaagd?
Er hebben nog geen laboratoria hun capaciteit naar beneden moeten bijstellen door een tekort aan plastics sinds de zomer. Een aantal laboratoria hebben aangegeven tekorten aan pipetpuntjes te hebben. Dienst Testen heeft hier maatregelen voor genomen, zodat de capaciteit gehandhaafd kon blijven.
Hoe is het feit dat laboratoria hun testcapaciteit verlagen, te rijmen met uw uitspraken tijdens het debat van 18 november j.l. waarin u zei dat er heel veel meer testcapaciteit is dan op dit moment dagelijks wordt gebruikt?
Naast de laboratoria die vanaf het begin van de COVID-19 crisis de testen analyseren, worden zoals ik u heb gemeld ook met nieuwe laboratoria, zowel in binnen- als buitenland, contracten afgesloten. Deze hoogvolume laboratoria maken geen gebruik van de kritische voorraad van testmaterialen bij de Dienst Testen i.o., omdat bij de contractering is afgesproken dat zij zelf voorzien in hun testmaterialen. Dit betreft tevens de benodigde plastic materialen. We weten dat sommige onder hen ook de benodigde materialen in eigen productie hebben genomen.
Hiermee hebben we voldoende laboratoriumcapaciteit gezien de huidige afnamecapaciteit en/of testvraag.
Deelt u de mening dat het merkwaardig is dat een Nederlands bedrijf plastics exporteert, terwijl in Nederland een tekort dreigt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan dit en sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Van de producten die Bioplastics produceert is voldoende voorraad, zie antwoord op vraag 2. Zoals toegelicht gebruikt ieder laboratorium specifieke typen laboratoriumplastics, passend bij hun specifieke machinepark.
Kunt u uitleggen waarom u de motie Asscher/Jetten, die vraagt om een wekelijkse update over de stand van zaken rond testen, niet uitvoert? Kunt u uitleggen waarom de Kamer niet op de hoogte is van het feit dat er een tekort aan plastics dreigt en het beoogde aantal testen niet gehaald dreigt te worden?2
Met de voortgangsrapportage die ik tweewekelijks naar de Kamer stuur geef ik uw Kamer een update over de stand van zaken rondom testen. Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Klaver en Kröger heb aangegeven heb ik er vertrouwen in dat we de juiste acties hebben ondernomen om en heb ik er vertrouwen in dat we het aantal beoogde aantal testen zullen halen.
Kunt u garanderen dat Nederland straks niet weer met een tekort te maken krijgt, dat u had kunnen voorkomen? Welke concrete acties heeft u ingezet om dit te voorkomen en te zorgen voor voldoende testcapaciteit?
We doen er alles aan om tekorten van testmaterialen te voorkomen, maar we hebben te maken met een enorm toegenomen wereldwijde vraag met bijbehorende druk op de markt voor testmaterialen. Met de uitbreiding van testmethoden en de bovengenoemde inspanningen gericht op inkoop (materialen en laboratoriumcapaciteit) heb ik er vertrouwen in dat er voldoende testcapaciteit kan worden gerealiseerd voor de uitvoering van het landelijke testbeleid. Dat neemt niet weg dat bij individuele laboratoria (tijdelijk) schaarste kan bestaan. Zie in aanvulling hierop ook het antwoord bij vraag 4.
Kunt u, conform uw belofte, garanderen dat per 1 december 2020 ook mensen zonder klachten kunnen worden getest?
Ja, sinds 1 december kunnen mensen zonder klachten die als nauw contact naar voren zijn gekomen uit het bron- en contactonderzoek of een melding hebben ontvangen via de Coronamelder zich laten testen.
Hoe denkt u het virus onder controle te krijgen en de reproductiefactor onder de waarde van 1 te krijgen zonder testen en daarmee zonder het bron- en contactonderzoek op orde te hebben?
In de voortgangsrapportage van 17 november heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn teststrategie waarin ik 3 stromen onderscheid. In de voortgangsrapportage van 23 november heb ik een intensivering van deze teststrategie aangekondigd. Tevens heb ik u in de brieven op de hoogte gehouden van de opschaling bij de GGD »en voor wat betreft het bron- en contactonderzoek. Ik ben van mening dat we met deze teststrategie en de opschaling van het bco gereed staan om het virus verder in te dammen. Ik blijf daarbij benadrukken dat de basismaatregelen (anderhalve meter afstand houden, handhygiëne, vermijd drukte, werk zoveel als mogelijk thuis) en de mate waarin iedereen zich daar aan houdt noodzakelijk zijn en blijven in het controleren van het virus.
Kunt u deze vragen binnen een week, doch in ieder geval vóór 8 december 2020, separaat beantwoorden?
We hebben erop ingezet de beantwoording zo snel mogelijk aan uw Kamer te sturen.
| De voorbereidingen voor vaccinatie tegen het coronavirus | |
| Lodewijk Asscher (PvdA) | |
| Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) | |
|   | |
Klopt het dat Spanje en Duitsland al veel verder zijn met de voorbereidingen voor vaccinatie tegen COVID-19 dan Nederland?1 Zo ja, kunt u de verschillen aangeven en verklaren?
Duitsland is op 27 december 2020 begonnen met vaccineren, Spanje is op 28 december 2020 begonnen daarmee, maar heeft in januari grootschalige uitrol, in dat opzicht vergelijkbaar met Nederland. In Duitsland zijn vaccinatiecentra ingericht voor het zetten van vaccinaties, in Spanje worden hiervoor bestaande medische structuren gebruikt. Beide landen hebben in hun vaccinatieplan opgenomen welke groepen er prioriteit krijgen. Ieder land is anders en kiest voor de organisatie die daarbij past.
De aanpak verschilt in praktijk niet veel met de voorbereidingen die we in Nederland treffen. In mijn Kamerbrieven van 8, 17, 21 en 24 december jl. en 4 en 12 januari jl. heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over de Nederlandse vaccinatiestrategie, inclusief de logistieke voorbereidingen. Net als voor alle andere landen is veel afhankelijk van welk vaccin er als eerste op de markt komt, wat daarvan de eisen en karakteristieken zijn en voor welke doelgroep deze het meest geschikt is.
Waarom kiest u voor stapsgewijs vaccineren via «bestaande' zorgstructuren en «vertrouwde locaties»? Wat is hiervan de meerwaarde ten opzichte van vaccineren op grote massa-priklocaties?
Al voor de zomer van 2020 is samen met het RIVM een start gemaakt met de voorbereidingen voor de uitvoering van de vaccinatiecampagne. Zo is een verkenning uitgevoerd naar de opzet en organisatie van de campagne samen met de relevante uitvoeringspartijen. Onderdelen van deze verkenning zijn de geschiktheid van de bestaande distributie infrastructuur (gebruikt voor de jaarlijkse griepvaccinatie en het Rijksvaccinatieprogramma) en de noodzakelijke capaciteit voor verschillende temperatuurzones. Vanzelfsprekend zijn naast de ervaringen met jaarlijkse griepvaccinatie en het Rijksvaccinatieprogramma, ook de lessons learned van de Mexicaanse griep onderdeel geweest van de voorbereidingen. Door het RIVM is op basis van deze verkenning geadviseerd om bij de COVID-19 vaccinatiecampagne aansluiting te zoeken bij de bestaande uitvoeringsroutes en structuren. In mijn brief van 13 oktober jl. heb ik aangegeven dat we zoveel mogelijk gebruik maken van reeds bestaande uitvoeringsroutes. Daarmee wordt gebruikgemaakt van kennis en ervaring en zijn er meerdere kanalen die naast elkaar kunnen vaccineren, waardoor, indien nodig, veel vaccins tegelijkertijd kunnen worden ingezet. Daarnaast wordt bij deze vaccinatiecampagne gebruikgemaakt van ook centrale locaties, ik heb mijn overwegingen bij de vaccinatiestrategie toegelicht in debatten met uw Kamer en in mijn brieven van 20 november jl., 8, 17, 21 en 24 december jl. en 4 en 12 januari jl.
Klopt het dat pas in het vroege voorjaar begonnen kan worden met vaccineren in Nederland? Zo ja, waarom is dat later dan in landen als Duitsland en Spanje, die in respectievelijk december en januari al beginnen met vaccineren?
Op 15 december – tijdens het plenaire debat over het COVID-19 virus – werd bekend dat het EMA mogelijk al op 21 december een positief advies voor het BioNTech/Pfizer vaccin zou verlenen. Dit heeft geleid tot intensief overleg met de GGD’en en het RIVM, om te kijken of planning naar voren kon worden gehaald.
Er waren echter nog steeds noodzakelijke stappen die gezet moesten worden, bijvoorbeeld het spoedadvies van de Gezondheidsraad over de geschiktheid voor de doelgroepen en de eventuele contra-indicaties. Ook moest de richtlijn, voor zorgmedewerkers gemaakt door het RIVM, na publicatie van het advies van de Gezondheidsraad aangepast worden aan de hand van de laatste inzichten. Ook het belscript moest met de laatste inzichten (bijvoorbeeld over geschiktheid voor zwangerschap) nog kunnen worden ingebouwd in het systeem, ook voor de helpdesk voor professionals van het RIVM. Daarom zijn we, zoals ik in mijn Kamerbrieven van 21 december jl. en 4 januari jl. heb aangegeven, in Nederland gestart in de week van 4 januari, waarbij op 6 januari de eerste vaccins zijn toegediend. Op dit moment is gestart met het vaccineren van verschillende doelgroepen, waarbij de adviezen van de Gezondheidsraad leidend zijn om te starten met de meest kwetsbare groepen.
Waarom wordt er in Nederland van uitgegaan dat vaccineren een jaar gaat duren, terwijl dat in andere landen in veel kortere tijd wordt gedaan?
Momenteel wordt verwacht dat in de loop van het derde kwartaal iedereen de gelegenheid heeft gehad om een vaccinatie te ontvangen. Zoals steeds aangegeven spelen hier wel een aantal afhankelijken een rol. De beschikbaarheid van voldoende vaccins en de leveringstermijnen zijn bepalend voor de snelheid waarmee de Nederlandse samenleving kan worden gevaccineerd. De uitvoerende partijen zijn in staat om steeds sneller grote hoeveelheden vaccins toe te dienen. Hoe lang de hele vaccinatiecampagne gaat duren is dus met name afhankelijk van hoe snel en hoeveel vaccins beschikbaar komen. Aangezien alle lidstaten relatief evenveel vaccins ontvangen (naar rato van het inwonersaantal), wordt verwacht dat de vaccinatiecampagne voor de lidstaten ongeveer even snel gaat.
Bent u het eens met de uitspraak van de Duitse Minister van Gezondheid, Jens Spahn, dat het niet valt uit te leggen aan de bevolking als coronavaccins toegelaten en beschikbaar zijn, maar de organisatie voor het massale inenten nog niet op orde is? Denkt u dat deze situatie zich in Nederland zal kunnen voordoen?
Samen met het RIVM en andere relevante partijen zetten we alles op alles om met de vaccinatiecampagne zo goed mogelijk te laten verlopen. Daarbij is het belangrijk dat de vaccins zo snel mogelijk worden toegediend.
Deelt u de mening dat hoe sneller we veilig kunnen overgaan tot vaccineren, hoe beter dat is voor onze gezondheid, onze economie en het behoud van banen? Zo ja, kunnen wij net zo snel overgaan als Duitsland tot vaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens. Vaccineren is een belangrijke stap in het bestrijden van deze pandemie. Een spoedige bescherming tegen COVID-19 heeft op termijn ook positieve effecten op de economie en het behoud van banen.
Hoe brengt u de infrastructuur voor een groot vaccinatieprogramma op orde? Wie gaat er vaccineren?Hoe denkt u voldoende personeel te kunnen hebben voor vaccinatie, waar nu al onvoldoende mensen beschikbaar zijn voor volledig bron- en contactonderzoek?
Hoe we de infrastructuur voor het vaccinatieprogramma organiseren, heb ik in mijn Kamerbrieven van 8, 17 en 21 december jl. en 4 jen 12 januari jl. uiteengezet. Daarbij ben ik in onder meer ingegaan op de inzet en opleiding van personeel, inclusief bijvoorbeeld de aantallen personeel zoals in deze fase ingezet worden op de verschillende GGD locaties. Ook heb ik uw Kamer bijvoorbeeld geïnformeerd over de andere logistieke voorbereidingen, waaronder het Logistiek Coördinatie Centrum van het RIVM. Dit centrum werkt gezamenlijk met GGD-GHOR Nederland aan de continuïteit van het gezamenlijke plannings- en distributieproces ten aanzien van de centrale vaccinatielocaties van de GGD.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat vaccineren niet ten koste gaat van testen en bron-en contactonderzoek?
De capaciteit voor testen is momenteel fors ruimer dan de testvraag. De GGD’en zijn voorbereid op de verwachte maximale vraag in februari, en houden rekening een mogelijke eerdere piekvraag, bijvoorbeeld in de loop van de huidige maand januari. Wat de capaciteit voor bron- en contactopsporing betreft is deze door de GGD inmiddels groter dan in het opschalingsplan voorzien, namelijk 7500 fte. De personele en infrastructurele capaciteit voor vaccinatie wordt los daarvan opgebouwd. Er is bij de inrichting van vaccinatielocaties ook gekeken naar de bestaande testlocaties en eventuele uitbreiding daarvan. Onze inzet is erop gericht om maximaal te kunnen vaccineren en daarnaast voldoende te kunnen testen en bron- en contactonderzoek uit te kunnen voeren.
In hoeverre voorkomt u dat er te laat noodzakelijke middelen worden aangeschaft waarvan al enige tijd duidelijk is dat die nodig gaan zijn? Zijn alle voorraden van benodigde middelen op orde? Zo nee, wanneer wel?
De bij de vaccinatiecampagne behorende materialen worden tijdig aangeschaft. Zo zijn er inmiddels spuiten en naalden aangeschaft voor 50 miljoen toedieningen en doet Nederland aanvullend hierop mee aan een joint procurement voor toedieningsmaterialen via de Europese Commissie. Een ander voorbeeld zijn de speciale vriezers voor diepgevroren vaccins op de centrale opslaglocatie. De beschikbaarheid van materialen op de wereldmarkt kan echter ook in de aankomende periode onder druk komen te staan. Het RIVM houdt de markt scherp in de gaten zodat aanvullende materialen kunnen worden ingekocht als dit onverhoopt nodig blijkt te zijn.
Is vervoer van vaccins naar Nederland al gestart? Zo nee, waarom niet? Zijn er al opdrachten gegeven aan vervoerders? Zo nee, waarom niet?
Ja, 26 december jl. zijn de eerste vaccins van BioNTech/Pfizer al in Nederland aangekomen.
Hoeveel dagen na de finale goedkeuring van een vaccin kan gestart worden met vaccineren en na hoeveel dagen kunnen alle bestelde doses zijn toegediend?
Op 6 januari jl. zijn de eerste vaccins in Nederland toegediend. We doen er alles aan om bij ieder nieuw vaccin steeds zo snel mogelijk te starten met vaccineren na goedkeuring door het EMA en levering door de producent. Tegelijkertijd zullen we uiteraard geen enkele stap overslaan en geen concessies doen aan de veiligheid.
Zo gaat het voordat een vaccin gebruikt kan worden in Nederland niet alleen om de registratie bij het EMA, maar ook om de indicaties, contra-indicaties, bijwerkingen en werkzaamheid van het vaccin. Deze zaken worden pas bekend als de EMA de registratie bekendmaakt. Voor die tijd zijn de gegevens hierover vertrouwelijk. Ook het oordeel van het EMA en de onderbouwing daarvan komt pas beschikbaar na registratie. Deze informatie is bijvoorbeeld nodig voor het advies van de Gezondheidsraad, voor de teksten van folders en uitnodigingsbrieven en voor het definitief vaststellen van de doelgroepen. Ook heeft het RIVM ze nodig voor het opstellen van de richtlijn.
Hoeveel vriezers zijn nodig om voldoende vaccins te kunnen beheren? Zijn deze vriezers er? Zo nee, wanneer wel?
Het RIVM heeft voor de opslag 56 speciale vriezers voor diepgevroren vaccins voor de centrale opslag operationeel en beschikbaar, dit is voldoende om de vaccins te kunnen beheren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen voldoende geïnformeerd zijn en worden over vaccinatie?
Er worden verschillende paden bewandeld zodat mensen goed en voldoende worden geïnformeerd. Bijvoorbeeld door feitelijke informatie beschikbaar te stellen op rijksoverheid.nl/coronavaccinatie en informatie te delen in boodschappen op onze social media-kanalen. Daarnaast is er gestart met een campagne op tv en radio, en worden er advertenties geplaatst in landelijke dagbladen. Samen met een online advertentiecampagne (via banners) en sociale mediaberichten blijven we investeren in goede voorlichting. Verder is er in december een toolkit gelanceerd voor werkgevers. Hierin zitten allerlei communicatiemiddelen die zij kunnen gebruiken richting hun medewerkers. Ook is er een online talkshow voor zorgmedewerkers, waarin zij vragen stellen aan experts.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het draagvlak voor vaccinatie onder de bevolking verbetert? Welke concrete maatregelen heeft u daartoe genomen en welke gaat u nemen? Wie worden daar bij betrokken? Denkt u daarmee op tijd te zijn? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Het is belangrijk dat mensen zich goed kunnen informeren over de COVID-19 vaccinatie. Feitelijke informatie over de veiligheid, werkzaamheid en effectiviteit van de verschillende vaccins speelt hierbij een belangrijke rol. Zoals ik in mijn brief van 4 januari jl. heb aangegeven werken we via een geïntegreerde communicatiestrategie en -aanpak die is gebaseerd op gedragswetenschappelijke inzichten. Ik heb deze aanpak hierin nader toegelicht, evenals in eerdere brieven zoals bijvoorbeeld 8 december 2020 waarbij ik aangaf dat we naast feitelijke informatie ook verhalen van patiënten, van familieleden, van zorgprofessionals en wetenschappers aanbieden. Het is belangrijk extra aandacht te schenken aan de maatschappelijke discussie, bijvoorbeeld op sociale media en actief het gesprek aan te gaan. Dit geeft ons de mogelijkheid om twijfels weg te nemen en onjuistheden recht te zetten. Ook helpen we mensen om desinformatie te herkennen en geven we hen tips om te kunnen omgaan met weerstand in de eigen omgeving.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Helaas is dit niet gelukt.
| De tekorten aan budgetten in de Wmo en de jeugdzorg | |
| Maarten Hijink | |
| Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) | |
Wat vindt u van de oproep van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) die gemeenten oproept zelf maatregelen te nemen om de gevolgen van het Wmo-abonnementstarief te beheersen, waarbij de VNG de gemeenten al dan niet kan ondersteunen bij eventuele rechtszaken?1
Binnen de wettelijke kaders kunnen gemeenten beheersmaatregelen nemen en ik vind het ook goed dat gemeenten dit doen als het nodig is. Echter, voorstellen waarbij gemeenten wachtlijsten laten ontstaan en budgetplafonds instellen waardoor mensen geen gebruik meer kunnen maken van de Wmo 2015 zijn niet toegestaan. Ook mag een gemeente een cliënt de toegang tot Wmo-ondersteuning niet weigeren op basis van zijn financiële draagkracht. Hiervoor biedt de wet de nodige waarborgen. Omdat evident is dat de voorgestelde maatregelen deels niet binnen het juridisch kader van de Wmo 2015 passen, vind ik het onverstandig dat de VNG hiertoe oproept. Ik heb dit ook reeds benadrukt in het Algemeen Overleg van 18 november jl. Indien blijkt dat gemeenten zich niet aan de wettelijke kaders van de Wmo 2015 houden zal ik gemeenten vanuit mijn rol als interbestuurlijk toezichthouder hierop aanspreken.
Er kunnen ook beheersmaatregelen door gemeenten worden uitgewerkt waarvan vooraf niet duidelijk is of dit binnen de wettelijke kaders past. In dat geval heb ik er geen bezwaar tegen dat de VNG gemeenten ondersteunt bij eventuele rechtszaken en laat ik het oordeel aan de rechter.
Wat vindt u ervan dat gemeenten opgeroepen worden om maatregelen te nemen die leiden tot bezwaar- en beroepsprocedures en rechtszaken? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is omdat hierdoor straks zorgbehoevende mensen de dupe worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe denkt u het draagvlak voor het abonnementstarief Wmo te kunnen behouden als gemeenten niet voldoende gecompenseerd worden en nu aangemoedigd worden tot het nemen van inkomensmaatregelen, het instellen van budgetplafonds en het laten oplopen van de wachtlijsten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals toegelicht in mijn brief van 23 oktober jl.2 blijkt uit de monitor abonnementstarief dat de geschatte kosten van het abonnementstarief ruim binnen de bij het regeerakkoord verwachte kosten blijven.
Bij het Regeerakkoord in 2017 zijn de totale kosten voor het abonnementstarief geraamd op structureel € 290 mln. Hiervan is structureel € 145 mln toegevoegd aan het Gemeentefonds en voor het overige deel is in het kader van het Interbestuurlijke Programma (IBP) afgesproken dat dit gefinancierd zou worden uit het accres van het Gemeentefonds, dat via het regeerakkoord een bredere grondslag heeft gekregen3. Gemeenten zijn dus voldoende gecompenseerd voor deze maatregel.
Ik zie onder cliënten juist veel draagvlak voor het abonnementstarief. Niet alleen via de financiële voordelen, maar ook vanwege de eenvoud van het systeem en de voorspelbaarheid van de eigen bijdrage. Daarnaast heb ik oog voor de zorgen over de gemeentelijke financiën. Mede op verzoek van (en samen met) de VNG wil ik daarom de komende periode, ten behoeve van een volgend kabinet, gezamenlijk maatregelen verkennen die bijdragen aan een betere sturing op de brede uitgaven in de Wmo.
Wat vindt u ervan dat de VNG ertoe oproept dat gemeenten zorgbehoevende mensen maar moeten helpen om meer op eigen kracht te doen, terwijl onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) uitwijst dat veel kwetsbare mensen veel minder zelfredzaam zijn dan eerder gedacht?2
Zie het antwoord bij vraag 1 en 2.
Wanneer gaat u de conclusie trekken dat gemeenten onvoldoende gecompenseerd zijn voor het abonnementstarief Wmo en dat het noodzakelijk is dat gemeenten zo snel mogelijk voldoende budget krijgen voor de uitvoering van de Wmo 2015 en van de Jeugdwet?
Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 3 zijn gemeenten voor het abonnementstarief voldoende gecompenseerd.
Bent u bereid om uw onderzoeken te versnellen en nog voor de aankomende Tweede Kamerverkiezingen te komen met extra budget voor gemeenten, zodat zij niet meer in de knel komen met hun budgetten voor de Wmo en de jeugdzorg? Zo neen, waarom bent u daar niet toe bereid?
Zoals toegelicht in mijn brief van 23 oktober jl. heb ik met de VNG afgesproken dat we doorgaan met de monitor abonnementstarief in zijn huidige opzet. Een versnelling van de onderzoeksopzet zou afbreuk doen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en dat acht ik niet wenselijk. In mijn brief van 23 oktober jl. heb ik ook toegelicht dat ik met betrekking tot het abonnementstarief op dit moment geen aanleiding zie om aanvullende maatregelen te nemen of extra budget toe te voegen. Wel blijf ik met de VNG in gesprek over een goede uitvoering van de Wmo, en over hoe om te gaan met de stijging van de Wmo-uitgaven in bredere zin.
Bij voorjaarsnotabesluitvorming 2019 heeft het kabinet extra financiële middelen voor de jeugdzorg beschikbaar gesteld aan gemeenten voor de jaren 2019, 2020 en 2021. Dit betreft respectievelijk € 420 miljoen, € 300 miljoen en € 300 miljoen.
Ondertussen is bij Miljoenennota 2021 besloten om de tijdelijke extra middelen voor Jeugdzorg ad € 300 miljoen op jaarbasis te verlengen tot en met 2022.
Daarnaast is afgesproken om onderzoek te doen naar de noodzaak van structureel extra middelen voor Jeugd. Dit onderzoek is op 18 december 2020 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 31 839, nr. 760). Het onderzoek is, zoals in mei 2019 bestuurlijk afgesproken, inbreng voor het nieuwe kabinet. Ter voorbereiding op de komende kabinetsformatie gaat het kabinet met de VNG in gesprek over de uitkomsten van het onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek maken inzichtelijk dat de ontwikkeling van de uitgaven niet houdbaar is. Het is daarom noodzakelijk om de effectiviteit en beheersbaarheid te vergroten, zowel door aanpassingen aan het stelsel als door effectievere sturing. Daarom is in onderling overleg tussen VNG en Rijk besloten om aanvullend op de afspraak over de bestuurlijke weging van het onderzoek een stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet in te richten. Deze stuurgroep zal, onder leiding van een onafhankelijk voorzitter, maatregelen uitwerken die moeten bijdragen aan de financiële beheersbaarheid van de Jeugdwet.
In de bestuurlijke weging worden de uitkomsten van het onderzoek gezamenlijk besproken en gewogen. De maatregelen uit de stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet worden bij de bestuurlijke weging betrokken.
De bestuurlijke weging moet op basis van het onderzoek een antwoord geven op de vraag hoe de omvang van het tekort via een combinatie van middelen en maatregelen het hoofd kan worden geboden. Dit is het gezamenlijke voorwerk met de VNG voor de keuzes die in de kabinetsformatie gemaakt moeten worden. De bestuurlijke weging is een zwaarwegende inbreng ten behoeve van een nieuw kabinet om een integrale afweging te maken over (1) financiën en (2) noodzakelijke aanpassingen aan het jeugdhulpstelsel, zowel beleidsmatig als in de uitvoering. Met deze inbreng wordt het nieuwe kabinet in staat gesteld een integrale afweging te maken.
Het onderzoek van AEF bevestigt de zorgen over de financiële gegevens van de gemeenten. Het kabinet spreekt daarom in februari 2021 bestuurlijk met gemeenten over thema’s die de gemeentefinanciën raken en de mogelijkheden om tekorten terug te dringen, waaronder de jeugdzorg.
| Studiefinanciering | |
| Lisa Westerveld (GL) | |
| Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) | |
|   | |
Wat is het verschil aan gemiddelde studieschuld voor de invoering van het leenstelsel (cohort 2015/2016) en na de invoering ervan?
Voor de invoering van het leenstelsel bedroeg de gemiddelde studieschuld € 15.000. In de beleidsdoorlichting van artikel 11 Studiefinanciering is de gemiddelde studieschuld van studenten die in collegejaar 2015/2016 zijn begonnen met studeren hiermee vergeleken. Omdat een deel van de studenten nog niet is afgestudeerd, is een prognose gemaakt van de verwachte gemiddelde studieschuld bij afstuderen. De verwachting is dat de gemiddelde studieschuld van alle studenten zal uitkomen op gemiddeld ongeveer € 18.000, waarbij een aantal aannames zijn gehanteerd over de resterende studieduur en het leengedrag. Wanneer alleen wordt gekeken naar de studieschuld van lenende studenten, dan gaat de prognose richting € 25.000. Dit verschil wordt veroorzaakt doordat circa 28% van de studenten niet leent.
Hoeveel voltijd Nederlandse studenten zijn sinds de invoering van het leenstelsel cohort 2015/2016 een nieuwe bacheloropleiding gaan doen en hebben geen recht gehad op een basisbeurs? Hoe groot is deze groep tot en met cohort 2021/2022?
Het aantal studenten in het hoger onderwijs met de Nederlandse nationaliteit dat sinds de invoering van het leenstelsel (cohort 2015/2016) een nieuwe bacheloropleiding is gaan doen en geen recht heeft gehad op een basisbeurs, is voor de studiejaren 2015–2016, 2016–2017, 2017–2018, 2018–2019 en 2019–2020 in totaal 561.810 personen. Dit zijn studenten die een voltijdse of een duale bacheloropleiding volgen, recht hebben gehad op studiefinanciering en onder het regime van de wet studievoorschot hoger onderwijs vallen.
Er kunnen geen uitspraken gedaan worden over de jaren 2020–2021 (het huidige studiejaar) en 2021–2022 omdat deze aantallen nog niet bekend zijn.
Hoeveel voltijd Nederlandse studenten zijn sinds de invoering van het leenstelsel cohort 2015/2016 een nieuwe masteropleiding gaan doen en hebben geen recht gehad op een basisbeurs? Hoe groot is deze groep tot en met cohort 2021/2022?
Het aantal studenten in het hoger onderwijs met de Nederlandse nationaliteit dat sinds de invoering van het leenstelsel (cohort 2015/2016) een nieuwe masteropleiding is gaan doen en nooit recht heeft gehad op een basisbeurs, is voor de studiejaren 2015–2016, 2016–2017, 2017–2018, 2018–2019 en 2019–2020 in totaal 91.550 personen. Dit zijn studenten die een voltijdse of een duale masteropleiding volgen, recht hebben gehad op studiefinanciering en onder het regime van de wet studievoorschot hoger onderwijs vallen.
Ook hier kunnen geen uitspraken gedaan worden over de jaren 2020–2021 en 2021–2022 omdat deze aantallen nog niet bekend zijn.
Wat is het verschil tussen het maximaal te lenen hypotheekbedrag nu met een gemiddelde studieschuld ten opzichte van de oude basisbeurs? Kunt u een praktijkvoorbeeld voorleggen?
Een studieschuld is een financiële verplichting waarmee rekening wordt gehouden op het moment dat de maximaal verantwoorde maandlast van de hypotheeklening wordt bepaald. Dit is van belang om te voorkomen dat de oud-student een te hoge hypotheeklening aangaat, die later tot betalingsproblemen kan leiden. De invloed van een studieschuld op het maximaal te lenen hypotheekbedrag wordt bepaald door een wegingsfactor, waarmee een fictieve maandlast van de studieschuld wordt berekend als een percentage (factor) van de oorspronkelijke schuld. Vanaf 1 januari 2021 worden de wegingsfactoren verlaagd, in opvolging van het onafhankelijk advies van het Nibud dat het kabinet hierover heeft gevraagd. Voor studenten die onder het basisbeursstelsel hebben gestudeerd wordt de factor 0,65 procent (was 0,75) en voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd wordt de factor 0,35 procent (was 0,45). Deze factor is anders omdat de aflosperiode onder het leenstelsel 20 jaar langer is dan onder het basisbeursstelsel en omdat de terugbetaalvoorwaarden gunstiger zijn, waardoor de maandlast lager is. In onderstaande tabel is de gemiddelde studieschuld, de wegingsfactor en de fictieve maandlast voor zowel het basisbeursstelsel als het leenstelsel weergegeven.
Gemiddelde schuld
Wegingsfactor
Maandlast
Basisbeursstelsel
€ 15.000
0,65%
€ 97,5
Leenstelsel
€ 25.000
0,35%
€ 87,5
Het verschil in de maximaal te lenen hypotheekbedragen hierbij is iets minder dan 3.000 euro bij een hypotheekrente van 1,5 procent. Dit is ongeveer het rentepercentage dat momenteel wordt gevraagd voor een annuïtaire hypotheeklening met NHG, 20 jaar rentevast. Bij een hogere hypotheekrente wordt dit verschil kleiner. Een student met een studieschuld van 25.000 euro die heeft gestudeerd onder het leenstelsel kan dus bijna 3.000 euro meer hypothecair krediet krijgen dan een student met een studieschuld van 15.000 euro die heeft gestudeerd onder het basisbeursstelsel.
Hoeveel kost het om een tweede bachelor of master studie in onderwijs en zorg voor alle studenten onder het wettelijk collegegeld te laten vallen? En hoeveel kost om bèta- en techniekstudies hieraan toe te voegen?
Een tweede bachelor of master in de CROHO-onderdelen Gezondheidszorg en Onderwijs voor alle studenten onder het wettelijk collegegeld laten vallen betekent dat niet meer wordt gekeken naar de eerste studie die een student heeft afgerond. Dit kost € 25 – € 50 miljoen (afhankelijk van de gedragseffecten die optreden). Een uitbreiding met de CROHO-onderdelen Natuur en Techniek kost € 10 – € 20 miljoen extra (afhankelijk van de gedragseffecten die optreden). Zie hiervoor ook de Kamerbrief «Mogelijkheden voor financiële tegemoetkoming bij tweede studie» van 7 oktober 2020, beschreven in varianten 3 en 4.
Kunt u bovenstaande vragen uiterlijk 2 december 2020 beantwoorden?
Voor het beantwoorden van bovenstaande vragen is de gebruikelijke beantwoordingstermijn van drie weken aangehouden.
| De poging van Twente Airport om zonder vergunning zeer zware vliegtuigen te laten vertrekken | |
| Lammert van Raan (PvdD) | |
| Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) | |
|   | |
Kent u het bericht «Twente Airport vindt in veldleeuwerik bondgenoot voor grote vliegtuigen» en het feitenrelaas opgesteld door Technology Base?1 2
Ja.
Klopt het dat Twente Airport een ontheffing heeft gekregen voor het vertrek van de zeer zware toestellen van Lufthansa, geldig tot juni 2021? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dit klopt.
Kunt u toelichten waarom deze ontheffing is verleend?
Het spoedeisende belang van vertrek van deze toestellen van Lufthansa was mede reden voor de ILT om de impasse te doorbreken waarbij de veiligheid niet in het geding zou raken. De ILT heeft eenmalig een aanvullend pakket van veiligheidseisen gesteld om ervoor te zorgen dat alleen deze zes vliegtuigen kunnen vertrekken. Twente Airport heeft aangegeven te voldoen aan dit pakket van eisen waarmee de veiligheidsrisico’s zijn gemitigeerd.
Kunt u uitsluiten dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op enig moment het dreigement van «een rechtszaak waarin alle kosten op de inspectie zouden worden verhaald» heeft laten meewegen bij de totstandkoming van deze ontheffing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit?3
Ja, dat sluit ik uit. Het vertrek van het eerste vliegtuig van Lufthansa was de reden om tot een oplossing voor deze zes vliegtuigen te komen. Een rechtszaak zag de ILT met vertrouwen tegemoet.
Wat wordt er bedoeld met de opmerking dat de ILT zo lang mogelijk is meegegaan «met wat goed is voor het businessplan van de luchthaven»?4
Dit is een citaat van een journalist. Dit is niet aan de orde geweest. Zolang een aanvraag voor een veiligheidscertificaat of ontheffing loopt heeft de ILT de taak om deze aanvraag te behandelen.
Erkent u dat het uitgangspunt om «zo lang mogelijk mee te gaan met het businessplan van de luchthaven» op gespannen kan staan met het verdedigen van publieke belangen? Zo nee, waarom niet?
Dat was in deze situatie niet het geval.
Is er in dit geval naar uw mening te lang meegedacht met het businessplan van de luchthaven? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Nee, dit was niet het geval. Op het moment dat een aanvraag binnenkomt kijkt de ILT hier zorgvuldig naar. In 2019 en 2020 heeft Twente Airport aanvragen gedaan voor een permanente wijziging van het veiligheidscertificaat om onbeperkt vluchten mogelijk te maken voor widebody luchtvaartuigen (Boeing 777, Boeing 747, Airbus A340, e.d.). De ILT, vergunningverlener, kon hier niet mee instemmen, omdat Twente Airport op enkele onderdelen niet voldoet aan internationale wet- en regelgeving (ICAO annex 14) waarin regels zijn gesteld over de aanleg, inrichting, uitrusting. Deze wet- en regelgeving beoogt het veilig gebruik van luchthavens met betrekking tot de orde en de veiligheid. Volgens Twente Airport zouden de zes vliegtuigen van Lufthansa langdurig worden gestald met uiteindelijk zicht op demontage van de vliegtuigen op Twente Airport. ILT heeft zodoende ingestemd met de landing van deze vliegtuigen. ILT heeft hierbij vanaf het begin duidelijk aan de exploitant aangegeven dat, vanwege het ontbreken van de infrastructuur, er geen sprake kon zijn van vertrek.
Erkent u dat de veldleeuwerik – en bij uitbreiding de natuur in het algemeen – gebaat is bij een zo laag mogelijk aantal vliegtuigbewegingen? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat luchtverkeer een verstorend effect kan hebben op vogels en de natuur. Er is echter geen aanleiding om aan te nemen dat een enkele verstoring door widebody vliegtuigen zal leiden tot het verdwijnen van de veldleeuwerik uit dit gebied.
Erkent u dat de veldleeuwerik – en bij uitbreiding de natuur in het algemeen – niet gebaat is bij vliegtuigbewegingen met zeer zware vliegtuigen? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat luchtverkeer een verstorend effect kan hebben op vogels en de natuur. Er is echter geen aanleiding om aan te nemen dat een enkele verstoring door widebody vliegtuigen zal leiden tot het verdwijnen van de veldleeuwerik uit dit gebied.
Deelt u de mening dat het voltrekt ongepast is dat Twente Airport de bescherming van de natuur aangrijpt om diezelfde natuur nog meer schade te berokkenen? Zo nee, waarom niet?
Dit punt is niet ingebracht door Twente Airport in het kader van een aanvraag voor een veiligheidscertificaat.
Deelt u de mening dat het voltrekt onwenselijk is dat Twente Airport in het conflict met de ILT naar allerlei argumenten heeft gezocht om niet te hoeven voldoen aan de vergunningseisen voor zeer zware vliegtuigen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is het recht van Twente Airport om naar mogelijkheden te zoeken, zolang deze mogelijkheden binnen de wet- en regelgeving blijven.
Kunt u uitsluiten dat Twente Airport alsnog blijvend toestemming krijgt voor het laten opstijgen van zeer zware vliegtuigen? Zo nee, waarom niet?
In de huidige omstandigheden is dit niet mogelijk. Indien Twente Airport haar infrastructuur conform wet- en regelgeving zou aanpassen of een permanente ontheffing (met de daaraan gekoppelde voorwaarden) aanvraagt voor de ontbrekende infrastructuur kan – na beoordeling hiervan – een nieuwe situatie ontstaan.
Hoe gaat u voorkomen dat Twente Airport deze list – waarbij de ILT voor voldongen feiten werd geplaatst – nogmaals zal herhalen?
Twente Airport is verantwoordelijk voor de veiligheid op haar luchthaven. Dit is een unieke situatie geweest, omdat dergelijke vliegtuigen normaal gesproken niet meer hoeven te vertrekken. De ILT heeft eenmalig een aanvullend pakket van veiligheidseisen gesteld om ervoor te zorgen dat alleen deze zes vliegtuigen kunnen vertrekken. Twente Airport houdt de ILT op de hoogte op het moment dat een widebody vliegtuig zal landen op Twente Airport. Conform het huidige veiligheidscertificaat mogen widebody vliegtuigen landen met als doel End-of-Life (lees: sloop op Twente Airport).
Onderschrijft u de stelling van de ILT-woordvoerder dat Twente Airport op haar overkomt als «iemand die een vinger krijgt en de hele hand pakt»? Zo nee, waarom niet?5
De woordvoerder van de ILT geeft aan deze bewoordingen niet gebruikt te hebben.
Wat vindt u van deze stellingen van de ILT-woordvoerder over de handelwijze van Twente Airport: «Wat kun je nog meer verzinnen om niet te hoeven voldoen aan de regels?» en dat «Twente Airport keer op keer de grenzen van wat mag opzoekt en er soms overheen gaat»?6
Van het eerste citaat geeft de woordvoerder van de ILT aan deze bewoordingen niet gebruikt te hebben. Voor het tweede citaat heeft de woordvoerder van de ILT de volgende tekst gecommuniceerd: «De ILT verscherpt haar aandacht voor de luchthaven, omdat zij op basis van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden heeft geconstateerd dat de luchthaven telkens de grenzen van de regels opzoekt. De ILT zal eisen dat de operatie op de luchthaven voldoet aan de ICAO-regelgeving. Zo hoort daar voor de operatie van widebody vliegtuigen een aangepaste infrastructuur bij.»
Erkent u dat er sprake is van een patroon waarbij luchthavens consequent de randen van de regelgeving opzoeken en overschrijden? Zo nee, waarom niet?
Luchthavens bekijken in het algemeen welke mogelijkheden er zijn binnen de wet- en regelgeving. Ik zie niet dat luchthavens consequent de randen van de wet- en regelgeving overschrijden.
Hoe gaat u een einde maken aan het gesol van luchthavens met maatschappelijke belangen zoals het klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier?
Met de Luchtvaartnota 2020–2050 die op 20 november 2020 is gepubliceerd zet het kabinet een nieuwe koers uit naar een veilige en duurzame luchtvaartsector die Nederland goed verbindt met de rest van de wereld, met heldere regels en voorwaarden voor de ontwikkeling van de civiele luchtvaart om te komen tot een veilige en duurzame luchtvaart. Met de luchtvaartnota wordt een balans aangebracht tussen de verschillende publieke belangen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb alle vragen separaat beantwoord.
| Het bericht van Bits of Freedom over de Coronatester | |
| Maarten Hijink | |
| Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) | |
Wat is precies het doel van de applicatie de CoronaTester?1
Zoals ik u bij brief van 18 november heb gemeld wil ik realiseren dat in Nederland het testen op covid-19 sneller, op meer plekken en bij meer mensen kan plaatsvinden.2 Ik onderzoek of en hoe een digitaal middel hierbij zou kunnen ondersteunen.
Kunt u reageren op de zinsnede in de vacaturetekst «Daarnaast wordt nagedacht of een vorm van bewijs van (negatief) testresultaat kan worden toegevoegd. Je krijgt dan een certificaat op je telefoon om die uitslag aan te tonen»?
Zoals ik u bij brief van 18 november heb gemeld adviseert het OMT in haar 85e advies om de mogelijkheid te verkennen van het eisen van een negatieve testuitslag bij binnenkomst in Nederland voor alle reizigers. Mede in het licht hiervan wordt onderzocht of en hoe (en onder welke voorwaarden) dit digitaal ondersteund zou kunnen worden. Net als bij de ontwikkeling van onder meer CoronaMelder worden hierbij alle aspecten, denk aan ethische en juridische aspecten en aan grondrechten, vrijwilligheid en privacy meegewogen. Daar doe ik geen concessies aan.
Klopt het dat het kabinet werkt aan een applicatie waarin mensen een bewijs van niet besmet kunnen krijgen, een zogenaamd gezondheidspaspoort? Zo ja, wat houdt dit precies in en waarom wordt hiervoor gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de nadelen van de CoronaTester die Bits of Freedom in zijn brief benoemt, bijvoorbeeld het risico op tweespalt in de samenleving waarin mensen die weinig risico’s lopen voorrang krijgen ten opzichte van anderen?
Ik ben blij met de bijdrage aan het maatschappelijk debat van Bits of Freedom. Zoals eerder bij de ontwikkeling van CoronaMelder vind ik het belangrijk dat ook de eventuele verdere digitale ondersteuning van het testbeleid kan rekenen op maatschappelijke steun. Ik heb ook de Gezondheidsraad gevraagd om advies hierover.
In hoeverre is vrijwilligheid in het gebruik van deze app gegarandeerd, zoals bij de CoronaMelder? Indien vrijwilligheid gegarandeerd wordt, hoe ziet u dit (praktisch en op het gebied van rechten en plichten) voor u bij de inzet van deze applicatie?
Vrijwillig gebruik is ook in deze het uitgangspunt. Ik zal uw Kamer informeren zodra er meer duidelijkheid is over de mogelijke realisatie van deze app en de praktische en juridische gevolgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende coronadebat?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord, binnen de gebruikelijke termijn.
| De berichten ‘Onrust bij pachters van buitendijks land achter Waddenzeedijk’ en ‘Rijkscommissie: Waddengebied moet Nationaal Landschapspark worden’ | |
| Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Arne Weverling (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | |
| Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | |
|   | |
Bent u bekend met het bericht «Onrust bij pachter van buitendijks land achter Waddenzeedijk»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Op welke plannen doelen de pachters als gesproken wordt over «De plannen die boven het gebied hangen, zorgen dan ook voor onrust bij pachters»? Gaat het om plannen voor versterking van de zeedijk? Zo ja, welke? Gaat het om plannen voor ruimte voor natuurontwikkeling? Zo ja, welke?
Het gaat om de versterking van de Waddenzeedijk tussen Koehool en het Lauwersmeer, een traject van bijna 50 kilometer. De dijkversterking Koehool-Lauwersmeer is een onderdeel van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). De dijkversterking wordt waar mogelijk gecombineerd met het verbeteren van het landschap en de natuur, samen met de omgeving. In het kader van de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) is € 37,5 miljoen beschikbaar gesteld voor het realiseren van het PAGW-doel. Het gaat hierbij om het ontwikkelen van gradiënten land-water en zoet-zout. Bij de verkenning worden de mogelijkheden voor een koppeling met Holwerd aan Zee onderzocht.
Wat zijn de gevolgen van deze plannen, bijvoorbeeld waar het gaat om de weidevogels aangezien de zomerpolder een van de rijkste weidevogelgebieden van Fryslân is, maar ook waar het gaat om de agrarische sector?
De plannen worden nu uitgewerkt, concrete consequenties zijn daarom nog niet in beeld. Op dit moment voert het Wetterskip Fryslân samen met de verschillende stakeholders (waaronder de pachters van de zomerpolders) een verkenning uit hoe de natuur van de Waddenzee kan verbeteren aan de randen van het Wad. De verkenning houdt rekening met de natuurwaarden die de zomerpolders nu hebben voor weidevogels en houdt tevens rekening met de belangen van bijvoorbeeld pachters van de zomerpolders. Samen met de boeren en de natuurorganisaties wordt bekeken wat de plannen ten aanzien van waterveiligheid en natuur kunnen betekenen voor de zomerpolders op de lange termijn.
Hoe zijn de partijen die te maken krijgen met de gevolgen van de plannen betrokken bij de planvorming?
Het Wetterskip Fryslân pakt de dijkversterking op samen met lokale ondernemers, inwoners, belangenorganisaties (It Fryske Gea, Staatsbosbeheer, Vogelbescherming Nederland, Waddenvereniging, Stichting Holwerd aan Zee, LTO Noord, pachtersvereniging, Collectief Waadrâne en dorpsbelangen), provincie Fryslân, gemeente Noardeast-Fryslân, gemeente Waadhoeke en het Rijk.
De landbouworganisaties zijn daarnaast ook vertegenwoordigd in de Stuurgroep Koehool-Lauwersmeer2. Ook worden bijvoorbeeld de schapenhouders die delen van de dijk pachten, actief betrokken bij de plannen voor de uitvoering. De hele dijk gaat niet tegelijk op de schop, maar dat gebeurt gefaseerd.
Bent u bekend met het bericht «Rijkscommissie: Waddengebied moet Nationaal Landschapspark worden»?2 Welke opdracht heeft de rijkscommissie gekregen en hoe is de rijkscommissie samengesteld?
Ja. Staatsbosbeheer (SBB) en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) hebben in oktober 2018 en aanvullend in april 2020 aan de Commissie Verkenning Nationale Parken (Commissie) de vraag voorgelegd waar in Nederland mogelijkerwijs de Nationale Parken (Nieuwe Stijl) liggen die van internationale betekenis kunnen zijn.
De samenstelling van de Commissie is als volgt: ir. Yttje Feddes, dr. André Jansen, mr. Tjibbe Joustra, ir. Lodewijk van Nieuwenhuijze, prof. dr. Hans Renes, prof. dr. Joop Schaminée, prof. mr. Pieter van Vollenhoven (voorzitter) en prof. dr. André van der Zande.
Hoe kan het dat zo’n bericht blijkbaar zomaar de wereld in geslingerd wordt en dat allerlei partijen daardoor zijn verrast en zich overvallen voelen?
De Commissie is in oktober 2018 gestart en heeft haar rapport in september 2020 opgeleverd aan de beide opdrachtgevers. De Commissie is op basis van haar eigen deskundigheid en kunde tot haar advies gekomen. SBB en de RCE hebben het rapport «Nationale Landschapsparken, Oriëntatie op nieuwe Nationale Parken van Wereldklasse» in afstemming met de Commissie op 20 november jl. gepubliceerd. Overleg met bijvoorbeeld gemeenten, bewoners en ondernemers maakte geen onderdeel uit van de opdracht om te komen tot het advies. De voorstellen gedaan door de Commissie raken de bevoegdheden van verschillende partijen zoals de Nationale Parken en de provincies. De Minister van LNV gaat eerst met deze partijen in gesprek.
Welk proces is doorlopen door de rijkscommissie om te komen tot een advies? Welk overleg heeft plaatsgevonden met de gemeenten, bewoners en (agrarische en toeristische) ondernemers? Wat is daaruit gekomen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zouden de gevolgen zijn als het advies van de rijkscommissie wordt opgevolgd?
Zoals hierboven aangegeven vindt er eerst een gesprek plaats met betrokken partijen over het uitgebrachte advies. Het is op dit moment nog te vroeg om aan te kunnen geven wat de mogelijke gevolgen zijn van het advies indien dit één-op-één wordt opgevolgd. Er zijn in het advies duidelijk inhoudelijke overeenkomsten met de ontwikkeling van Nationale Parken Nieuwe Stijl in het nu lopende programma Nationale Parken. Voorstellen van de Commissie die het huidige programma versterken zullen meegenomen worden bij de vormgeving van het vervolg op het programma Nationale Parken voor de periode na 2022. De Minister van LNV gaat hierover in gesprek met de provincies en de nationale parken4 en zal voor 1 april met een appreciatie komen op het advies van de commissie.
Wat is nut en noodzaak van een extra aanwijzing als Nationaal Landschapspark, naast alle andere beschermende maatregelen die al van kracht zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Begrijpt u dat alle bewoners en ondernemers zo langzamerhand door de bomen het bos niet meer zien als het gaat om alle plannen en regelgeving die over ze uitgestort worden? Wat bent u van plan daaraan te doen?
Ontwikkelingen van de afgelopen jaren op het gebied van bijvoorbeeld klimaat, de energietransitie en demografie vragen om een gezamenlijke agenda van overheden en maatschappelijke partijen om het Waddengebied veilig, vitaal en veerkrachtig te houden, nu en in de toekomst. Het is belangrijk dat de verschillende partijen beleid en uitvoering gezamenlijk oppakken en ook op elkaar afstemmen. Tegelijkertijd hebben de verschillende partijen ook hun eigen maatschappelijke, inhoudelijke en bestuurlijke verantwoordelijkheid. In het kader van het Uitvoeringsprogramma wordt gekeken of er kansen zijn de samenhang in beleid en regelgeving te versterken. Het is belangrijk om bewoners en ook ondernemers vroegtijdig te betrekken bij ontwikkelingen in het Waddengebied. Het is ook een van de leidende principes voor handelen in de Agenda voor het Waddengebied (Agenda). Dit gebeurt bijvoorbeeld al bij de lopende verkenning naar de versterking van de Waddenzeedijk (zie antwoord op vraag 4).
De Agenda is een zelfbindend beleidskader. Dat betekent dat de bij de Agenda betrokken partijen de doelen voor de Waddenzee en het Waddengebied laten doorwerken in hun landelijke, regionale en lokale visies en plannen. Op nationaal niveau gebeurt dat in ieder geval in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), het Nationaal Waterprogramma (NWP) en de provinciale, gemeentelijke en «blauwe» omgevingsvisies. Waar nodig wordt beleid verankerd in regelgeving, zoals het Besluit kwaliteit leefomgeving en de provinciale en gemeentelijke verordeningen. Onderdeel van het Uitvoeringsprogramma is dat alle organisaties samen een planning voor de doorwerking maken en het overzicht in beeld brengen. Daarnaast is het belangrijk om duidelijker over de samenhang van al deze plannen te communiceren.
Bent u het eens dat het Waddengebied niet een soort reservaat moet worden, maar dat ecologie en economie in balans moeten zijn, en dat er ruimte moet zijn voor mensen om er ook te wonen, te leven en te werken, zoals al honderden jaren het geval is?
Het Waddengebied is een gebied waar mensen wonen, werken en recreëren. Dat is zo en zal niet veranderen. Per brief van 11 december 2020 is de Agenda aangeboden aan de Tweede Kamer. Een van de leidende principes voor handelen in de Agenda is dat ecologie en economie elkaar versterken en samen bijdragen aan een veilig, vitaal en veerkrachtig Waddengebied.
Bent u het eens dat (onder meer) de pootaardappelsector de ruimte moet blijven houden en krijgen in de noordelijke kleischil, zoals in de noodkreet van de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV), de Nederlandse Aardappel Organisatie (NAO) en de veredelingsbedrijven/pootgoedhandelshuizen HZPC en Agrico richting de vaste Kamercommissie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is aangegeven, aangezien de noordelijke kleischil van cruciaal belang is voor de teelt van pootaardappelen en het juist daar op de meest duurzame manier kan? Zo ja, hoe blijkt dit dan uit alle plannen en hoe wordt daaraan invulling gegeven? Zo nee, waarom niet en wat zijn daar dan de sociaaleconomische gevolgen van in de regio? In hoeverre blijft de positie van de pootaardappelsector overeind en toekomstbestendig in alle plannen die er zijn? Kunt u een reactie geven op de brief «Voorstel tot aanwijzen van Waddengebied als Nationaal Park» van NAV, NAO, HZPC en Agrico van 23 november 2020 (incl. de problematiek van de gevolgen het aanwijzen van de Bildtdijken als beschermd dorpsgezicht en de Waddenagenda)?
Ja. Ik onderken het belang van de agrarische sector in de noordelijke kleischil en het belang van de pootgoedsector in het bijzonder. Met de Agenda wordt het belang van de landbouw ook bevestigd. In het antwoord op de door de leden De Vries en Lodders gestelde vragen op basis van het bericht «Flinke weerstand landbouw tegen Waddenagenda» ben ik daarop ingegaan5. Tevens ben ik samen met het Ministerie van LNV, de provincie Fryslân en het Wetterskip Fryslân in gesprek met vertegenwoordigers van de landbouw. De zorgen van de landbouw hebben geleid tot een aantal aanpassingen in de Agenda. Met de betrokken partijen wordt besproken op welke wijze de landbouw betrokken kan worden bij de verdere uitwerking van de Agenda en het Uitvoeringsprogramma Waddengebied 2021–2026 (Uitvoeringsprogramma).
Met de brief «Voorstel tot aanwijzen van Waddengebied als Nationaal Park» aan de vaste Kamercommissie van LNV van 23 november jl. blijken er bij de afzenders van de brief zorgen te bestaan. Zie ook de antwoorden op vragen 6, 7, 8 en 9.
Voor wat betreft de veronderstelde gevolgen van het aanwijzen van Bildtdijken als beschermd dorpsgezicht verwijs ik naar hetgeen daarover is geantwoord door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op Kamervragen6 van de leden Rutte, Lodders en De Vries. Tot op heden is niet gebleken dat de status van beschermd gezicht een belemmering vormt voor de agrarische activiteiten in het gebied. In de brief van NAV,NAO, HZPC en Agrico van 23 november 2020 aan de vaste Kamercommissie van LNV wordt gesteld dat deze status zou verhinderen dat zonnepanelen op schuurdaken gelegd zouden worden. Het rechtsgevolg van een beschermd gezicht vertaalt zich in het gemeentelijke bestemmingsplan en het gemeentelijk (welstands)beleid. Het is aan de gemeente om in beleid en ruimtelijke kaders te bepalen wat kan worden toegestaan. Uit navraag bij de gemeente Waadhoeke blijkt dat de discussie over verruiming van de mogelijkheden voor zonnepanelen actueel is, ook in het beschermde gezicht.
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van Aukje de Vries/Lodders over het bericht «Flinke weerstand akkerbouw tegen Waddenagenda» (d.d. 19 oktober 2020), waarin onder meer is toegezegd in gesprek te gaan met de land- en akkerbouwsector over de positie van de sector in de Agenda? Klopt het dat in het verslag van het overleg een en ander wordt weggezet als «enkele landbouwers uiten zorgen»? Bent u het eens dat dit echt veel breder is? Klopt het dat de bezwaren alleen in de Nota van Antwoord opgenomen worden en dus niet integraal onderdeel gaan worden van c.q. worden geadresseerd in de Waddenagenda? Bent u het eens dat dit geen recht doet aan de positie en belang van de sector en de terechte bezwaren van de sector?
Ja, op 5 november jl. heeft een eerste verkennend ambtelijk gesprek plaatsgevonden tussen een brede vertegenwoordiging van de landbouw en de betrokken overheden (IenW, LNV, provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân). De geuite bezwaren tijdens het gesprek werden gedeeld door een brede vertegenwoordiging van de landbouw. De werkaantekeningen van het eerste gesprek zijn besproken tijdens het tweede ambtelijk gesprek op 1 december jl. Naar aanleiding van deze bespreking zijn de aantekeningen aangepast. Ook is afgesproken om hen actief te betrekken bij het opstellen en uitwerken van (onderdelen van) het Uitvoeringsprogramma die de landbouwsector raken, zowel binnen- als buitendijks. Ik kijk uit naar een constructieve samenwerking.
Zoals aangegeven in antwoord op de schriftelijke vragen van de Kamerleden De Vries en Lodders7 hebben bovengenoemde organisaties een reactie ingediend in het kader van de internetconsultatie van de ontwerpAgenda. In de Nota van Antwoord worden deze, alsmede de andere ontvangen reacties beantwoord. Naar aanleiding van de beide gesprekken en de ingebrachte reacties is de Agenda aangepast om zo meer recht te doen aan het belang van de landbouw.
Zijn de ministers bereid een impactanalyse te laten maken voor de Waddenagenda en alle andere relevante ontwikkelingen op dit moment met de gevolgen voor de keten en voor de (sociaal-)economische aspecten in de regio? Zo nee, waarom niet? En kunnen de (agrarische) ondernemers en bewoners daarbij worden betrokken? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit doen voordat zaken onomkeerbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Parallel aan het opstellen van het Uitvoeringsprogramma zal, in lijn met de motie Dijkstra en Geurts8, worden gestart met een brede impactanalyse om zo de effecten op economie en ecologie in balans met elkaar te kunnen afwegen. De impactanalyse zal worden opgesteld met de bij het Uitvoeringsprogramma betrokken partijen. In lijn met de governance structuur voor het Waddengebied wordt (de opzet van) de impactanalyse ook besproken in het Omgevingsberaad Waddengebied. Over het opstellen van de impactanalyse is er contact met de landbouwsector. Mocht uit de impactanalyse blijken dat onvoldoende (kosten)effectief wordt bijgedragen aan het realiseren van de doelstellingen, dan zullen de Agenda en het Uitvoeringsprogramma in overleg met de betrokken partijen – en na bespreking in het Omgevingsberaad – worden aangepast. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Het Uitvoeringsprogramma biedt de betrokken partijen de mogelijkheid om op basis van de strategieën gezamenlijk vervolgstappen te maken richting implementatie in beleid, uitvoering van maatregelen en beheer. Het Uitvoeringsprogramma bundelt nieuwe en reeds lopende acties. Het gaat hierbij om acties die meer organisatorisch, onderzoeksmatig van aard zijn en acties die (op termijn) kunnen leiden tot fysieke ingrepen in het gebied. Daarnaast gaat het om lopende acties en nieuwe acties die voortkomen uit de Agenda en het Uitvoeringsprogramma. Voor de lopende acties geldt dat deze hun eigen besluitvormingstrajecten volgen. Voor nieuw op te starten acties voortkomend uit de Agenda geldt dat er geen onomkeerbare stappen zullen worden gezet voor zover het hierbij gaat om acties die (op termijn) kunnen leiden tot fysieke ingrepen in het gebied.
| Zingen in groepsverband | |
| Carla Dik-Faber (CU) | |
| Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) | |
|   | |
Op basis van welke informatie en onderzoeken wordt zingen in groepsverband voor iedereen ouder dan dertien jaar verboden?
In de adviezen naar aanleiding van het 83e,84een 85e OMT wordt gesteld dat een verhoogd transmissierisico door zingen niet kan worden uitgesloten. Nieuwe gemelde clusters in koren, resultaten van clusteronderzoek en nieuwe literatuur- en media-analyse zijn aanleiding geweest voor een update van het RIVM-advies «Koren en Zangensembles». Het OMT adviseert daarom dat bij de huidige hoge incidentie in de maatschappij zingen in groepsverband in welke context dan ook afgeraden dient te worden. Omdat kinderen zelf weinig ziek worden van COVID-19 en weinig bijdragen aan de verspreiding van het virus, is het OMT van mening dat voor kinderen tot en met 12 jaar een uitzondering gemaakt kan worden. Ik heb dit advies overgenomen.
Overigens geldt er geen verbod meer. Per 1 december jl. is, onder de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, het verbod op zingen vervangen door een dringend advies om niet te zingen.
Op basis van welke gegevens of afwegingen wordt er een onderscheid gemaakt tussen enerzijds zingen in professionele koren, in een religieuze context of bij een betoging, en anderzijds zingen in groepsverband in elke andere context vanaf dertien jaar?
Uitzonderingen op dit dringende advies gelden voor betaalde professionele zangers in groepsverband, die (deels) afhankelijk zijn van zingen voor hun levensonderhoud en conform het OMT advies voor kinderen tot en met 12 jaar. Ten tijden van het zangverbod golden er onder meer uitzonderingen voor zang als onderdeel van belijdenis van godsdienst of levensovertuiging en betogingen, omdat het grondrechten zijn. Nu er sprake is van een dringend advies, zijn deze uitzonderingen niet meer van relevant.
Kunt u nader toelichten waarom nu ook jongeren tussen dertien en achttien jaar niet meer mogen zingen in groepsverband? Kunt u toelichten welke afwegingen hierbij zijn gemaakt, aangezien de continuïteit van onderwijs en het onderhouden van sociale contacten voor deze groep heel belangrijk is?
Zie vraag 1.
Bent u bereid nader advies het aan het Outbreak Management Team (OMT) te vragen over het zingen in groepsverband voor jongeren tussen dertien en achttien jaar?
Het OMT geeft in onder vraag 1 genoemde advies als perspectief aan dat bij risiconiveau waakzaam (Rt <1 en incidentie ≤7/100.00/dag) het risico van zingen in groepsverband klein is en zingen dan wel verantwoord lijkt. Personen met een kwetsbare gezondheid dienen zelf de afweging te maken of zij dit kleine risico wel of niet willen lopen. Het OMT geeft ook aan dat, mochten nieuwe onderzoeksbevindingen of literatuur zich voordoen, dit advies opnieuw bekeken zal worden.
Bent u het met de zangkoren en dirigenten eens dat de communicatie over dit besluit niet zorgvuldig is verlopen, omdat de regering niet in een kamerbrief of persconferentie expliciet heeft gecommuniceerd over dit verbod? Bent u bereid hierover alsnog het gesprek over aan te gaan met vertegenwoordigers van koren en dirigenten?
In de stand van zakenbrief COVID-19 van 17 november jl. aan de Tweede Kamer heb ik expliciet gecommuniceerd over de maatregelen, die op 18 november zouden ingaan, waaronder de maatregel voor gezamenlijk zingen. De afzonderlijke maatregelen zijn ook toegelicht op rijksoverheid.nl. Ik ben bereid om het gesprek aan te gaan met vertegenwoordigers van koren en dirigenten en betrek ook graag mijn collega’s van JenV en OCW, met wie de maatregelen worden afgestemd.
Kunt u toelichten welke financiële compensaties professionele dirigenten kunnen aanvragen nu zij hun beroep niet of nauwelijks kunnen uitvoeren omdat zij veelal amateurkoren begeleiden?
Koordirigenten zijn doorgaans zzp-er. Zij kunnen een beroep doen op het generieke steunpakket. Met name de tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers staat open voor zzp-ers. En in het tweede steunpakket voor de culturele en creatieve sector voor de eerste helft van 2021 zijn middelen beschikbaar voor onder andere regelingen bij de rijkscultuurfondsen waar deze professionals een beroep op kunnen doen.
Bent u bereid bij volgende maatregelen die betrekking hebben op koren in (voor)overleg te treden met korenorganisaties, bijvoorbeeld degene die zijn verenigd in het Koornetwerk Nederland?
Bij de besluitvorming over maatregelen wordt een afweging van de verschillende belangen gemaakt en daarbij worden steeds de consequenties voor onder meer burgers en ondernemers in algemene zin betrokken. De beoordeling van noodzaak en evenredigheid is daarmee breder dan de beoordeling van de invloed op de verspreiding van het virus. Ter voeding van deze afweging worden voortdurend gesprekken gevoerd. Zoals toegezegd in het antwoord op vraag 5 zal ik ook in gesprek gaan met vertegenwoordigers van koren en dirigenten.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire coronadebat te beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Egypt arrested its leaders, but a leading human rights group remains defiant»?1
Ja
Klopt het dat de Egyptische autoriteiten drie leidinggevende medewerkers van het Egyptian Initiative for Personal Rights (EIPR), een vooraanstaande mensenrechtenorganisatie, gearresteerd hebben?
Ja. Op 15 november werd Mohammed Basheer, administratief manager van EIPR gearresteerd door de Egyptische veiligheidsdiensten. Op 18 november volgde de arrestatie van Karim Ennarah, het hoofd van EIPR’s strafrechtafdeling. Op 19 november werd tevens de directeur van EIPR, Gasser Abdelrazak, gearresteerd. Inmiddels is bekend gemaakt dat alle drie de medewerkers op donderdagavond 3 december jl. weer zijn vrijgelaten.
Klopt het dat deze arrestaties plaatsvonden kort nadat zij enkele Westerse ambassadeurs hadden ontmoet in Cairo?
Ja. Op 3 november brachten dertien ambassadeurs en chargés d’affaires (Duitsland, EU, Frankrijk, Spanje, Noorwegen, Ierland, Zweden, Denemarken, Verenigd Koninkrijk, Finland, Zwitserland, Canada en Nederland) een bezoek aan EIPR. De Nederlandse Ambassadeur nam deel aan deze ontmoeting.
Betrof dit ook een ontmoeting met de Nederlanders ambassadeur?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de reden van hun arrestaties? Zo ja, wat is deze?
Karim Ennarah en Gasser Abdelrazak worden beschuldigd van lidmaatschap van een terroristische organisatie, het publiceren en verspreiden van valse informatie en verklaringen die de openbare veiligheid ondermijnen en het algemeen belang schaden. Administratief directeur Mohammed Basheer wordt met dezelfde aanklachten geconfronteerd en wordt tevens beschuldigd van het financieren van terrorisme. De drie medewerkers zijn vrijgelaten, maar de aanklachten tegen hen blijven staan. Ook heeft het Terrorisme hof op 6 december jl. de bevriezing van de persoonlijke bankrekeningen van de drie medewerkers bekrachtigd.
Bent u bekend met de locatie waar zij in voorarrest zitten? Zo ja, waar is dit?
Ja. Mohammed Basheer, Karim Ennarah, en Gasser Abdelrazak verbleven in voorarrest in de Tora gevangenis in Cairo.
Klopt het ook dat deze arrestaties plaatsvonden kort nadat de overheid eerder deze maand honderden politieke gevangen had vrijgelaten? Zo ja, hoe duidt u deze nieuwe arrestaties van mensenrechtenverdedigers?
Sinds het aantreden van president Sisi zijn volgens de schatting van Human Rights Watch zo’n 60.000 Egyptenaren vanwege politieke redenen gearresteerd. Duizenden van hen zitten nog vast, waarvan velen in voorarrest. De arrestaties van drie EIPR-medewerkers passen in de trend waarbij de ruimte voor het maatschappelijk middenveld afneemt. Deze ontwikkelingen geven reden tot aanhoudende zorg. Evenals binnen EU- en VN-verband is het overbrengen van deze zorgen onderdeel van de reguliere dialoog tussen Nederland en Egypte.
Klopt het dat Frankrijk, Ierland en Noorwegen hun zorgen over deze arrestaties al hebben overgebracht? Zo ja, waarom heeft Nederland dat nog niet gedaan?
Samen met de andere betrokken landen heeft Nederland de afgelopen periode via diplomatieke kanalen verschillende acties ondernomen. Daarbij zijn zorgen over de arrestaties overgebracht in gesprekken met de Egyptische autoriteiten. De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur uitte recent ook via Twitter onze zorgen. Andere landen en EU deden dit ook.
Bent u bereid opheldering te vragen bij de Egyptische autoriteiten over de reden van deze arrestaties en bent u bereid uw zorgen over te brengen over het feit dat vooraanstaande mensenrechtenverdedigers zijn gearresteerd?
Zowel in Cairo en in Den Haag is Nederland op verschillende niveaus in gesprek gegaan met de Egyptische autoriteiten om onze zorgen over te brengen en opheldering te vragen.
| Het bericht ‘Schaarste testmaterialen dreigt, Nederlandse producten verdwijnen naar buitenland’ | |
| Suzanne Kröger (GL), Jesse Klaver (GL) | |
| Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) | |
|   | |
Bent u bekend met de berichtgeving dat er schaarste dreigt aan testmaterialen?1
Ja
Wat is de huidige direct beschikbare voorraad aan buisjes, pipetten en cartridges in Nederland? Welke hoeveelheden buisjes, pipetten en cartridges zijn voor komende maanden noodzakelijk om te kunnen opschalen naar 100.000 testen per dag? Hoeveel van deze materialen worden per maand verwacht tot aan maart?
Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) houdt de voorraad aan essentiële testmaterialen zo goed mogelijk op peil en de bevoorrading van de verschillende laboratoria wordt logistiek zo goed mogelijk georganiseerd. Hierbij kunnen 3 lijnen inzake PCR worden onderscheiden:
Daarnaast is er een vierde lijn:
We zien dat wereldwijd de testcapaciteit en de vraag naar testmaterialen dusdanig is opgeschaald dat er sprake kan zijn van schaarse plastic materialen. Ieder laboratorium gebruikt specifieke typen laboratoriumplastics, passend bij hun specifieke machinepark (dat wordt ingezet voor zowel COVID-19 als voor andere diagnostiek). Dit betekent dat laboratoria veelal hun eigen materialen inkopen, als het gaat om de materialen die niet schaars zijn. Het LCH (dat voor wat betreft inkoop van testcapaciteit momenteel wordt ondergebracht bij de Dienst Testen i.o.) houdt zich bezig met de (landelijke) inkoop van specifieke plastics waar een dreigend tekort aan is. De wattenstaafjes, afnamebuizen en de cartridges die de dienst testen i.o. inkoopt zijn voldoende beschikbaar. Eind november is er een voorraad van bijna 12 mln. wattenstaafjes, ruim 1,7 mln. buisjes en ruim 52.776 cartridges. Om een gevoel van omvang te geven: op basis van de gemiddelde weekvraag is de voorraad buisjes genoeg voor 25 weken. Overigens moet opgemerkt worden dat ook bij het in de uitzending genoemde bedrijf Bioplastics cartridges zijn afgenomen door LCH. De afgelopen weken zijn er geen cartridges besteld bij het LCH. Ik constateer dat aan de centraal ingekochte cartridges momenteel geen behoefte is. De Dienst Testen i.o. houdt de voorraad op peil en als de vraag naar testmaterialen zou stijgen dan zullen én kunnen zij meer inkopen. Daarnaast zal in Nederland in mijn opdracht ook een substantieel aantal cartridges worden geproduceerd om afhankelijkheid van de buitenlandse markt te verkleinen en schaarste te voorkomen. Voorbereidingen hiertoe zijn reeds voor de zomer gestart, anticiperend op mogelijke tekorten.
Wat momenteel wel een kritisch plastic product betreft de filtertips. Filtertips zijn lastiger om centraal in te kopen, omdat laboratoria daarin specifieke eigen behoeftes hebben omdat deze per machine verschillen. Sinds de Dienst Testen i.o. het signaal heeft ontvangen dat er een mogelijk tekort zou kunnen ontstaan aan de filtertips, is meteen geacteerd en wordt voor de meest gangbare typen contact gezocht met bestaande en nieuwe leveranciers (onder andere in Azië) over hun mogelijkheden om voldoende te leveren. Ook worden laboratoria gewezen op overschotten van andere typen filtertips.
Hierbij moet niet alleen naar aantallen worden gekeken maar ook naar de verenigbaarheid met de apparatuur van de laboratoria en de kwaliteit van de tips. Dit betekent dat voor sommige laboratoria de voorraad tips een probleem is, maar voor andere laboratoria helemaal niet.
Om de testcapaciteit te verruimen en het risico op mogelijke tekorten te verminderen zijn er ook al sinds de zomer alternatieve apparaten, inclusief reagentia en disposables ingekocht door Dienst Testen i.o. middels aanbesteding. Ik heb Uw Kamer hierover reeds geïnformeerd. Laboratoria konden zich op deze apparaten inschrijven. 25% van de laboratoria hebben hierop gereageerd en elk van deze laboratoria die interesse hebben getoond is inmiddels bediend. Apparatuur die is aangekocht door VWS, is alleen aangekocht als er ook een garantie voor het leveren van laboratoriumplastics is afgegeven.
Voor het verhogen van de laboratoriumcapaciteit worden zoals ik u heb gemeld ook met nieuwe laboratoria, zowel in binnen- als buitenland, contracten afgesloten. Deze hoogvolume laboratoria maken geen gebruik van de kritische voorraad van testmaterialen bij de Dienst Testen i.o., omdat bij de contractering is afgesproken dat zij zelf voorzien in hun testmaterialen. Dit betreft tevens de benodigde plastic materialen. We weten dat sommige onder hen ook de benodigde materialen in eigen productie hebben genomen.
Naast het ondersteunen en versterken van de PCR-testcapaciteit bij laboratoria zet ik in het testbeleid ook in op het gebruik van alternatieve testen. U moet hierbij denken aan de antigeentesten en innovaties zoals de ademtest. Deze testen maken dus geen gebruik van de apparatuur en laboratoriummaterialen die voor de analyse van PCR-testen moet worden ingezet. In de voortgangsrapportages die ik tweewekelijks naar Uw Kamer stuur, houd ik u en uw kamer op de hoogte van deze ontwikkelingen.
We doen er alles aan om tekorten van testmaterialen te voorkomen, maar we hebben te maken met een enorm toegenomen wereldwijde vraag met bijbehorende druk op de markt voor testmaterialen. Met de uitbreiding van testmethoden en de bovengenoemde inspanningen gericht op inkoop (materialen en laboratoriumcapaciteit) heb ik er vertrouwen in dat ik voldoende testcapaciteit kan blijven realiseren voor de uitvoering van het landelijke testbeleid. Ik beschouw dat als mijn opdracht, wat niet wegneemt dat bij individuele laboratoria schaarste kan bestaan.
De Dienst Testen i.o. heeft wekelijks contact met de laboratoria om hun testcapaciteit te bepalen. Mogelijke voorraadproblemen komen zo snel aan de orde en daarop zal de Dienst acteren. Ook onderhoudt Dienst Testen i.o. nauwe contacten met leveranciers van testmaterialen om de leveringsmogelijkheden te monitoren en zo snel mogelijk eventuele problemen hierbij te signaleren.
Hoe kan het dat Bioplastics, producent van deze testmaterialen, in Nederland gevestigd is, maar slechts twee procent van de totale productie aan Nederland levert terwijl schaarste dreigt? Hoe reflecteert u op de uitspraak van directeur Tom Hendrikx van Bioplastics: «Zij [Aziatische landen] zijn er goed in tekorten aan te zien komen, Nederland is er goed in te constateren dat er een tekort is»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verzekeren dat de komende maanden, nu de testcapaciteit wordt opgeschaald, er geen tekorten zullen plaatsvinden aan testmaterialen? Kunt u dit staven met cijfers?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bovenstaande vragen uiterlijk donderdag 26 november 09.30 uur afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
.
| Het programma ‘Zaak van je Leven’ van WNL en de rol van het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn. | |
| Antoinette Laan-Geselschap (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | |
| Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) | |
|   | |
Bent u bekend met de aflevering «De Insulinemoorden» van het programma «Zaak van je Leven» van WNL?1
Ja.
Bent u bekend met het advies dat daarin gegeven wordt dat misstanden in de zorg door zorgpersoneel beter aangepakt kunnen worden als meer zorgaanbieders zijn aangesloten bij het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn? Zo ja, wat vindt u van dat advies?
Ja, ik ben hiermee bekend. Veruit de meeste zorgmedewerkers zetten zich met passie en betrokkenheid in voor hun patiënten. Helaas komt het ook voor dat medewerkers in de zorg- en welzijnssector ernstig grensoverschrijdend gedrag vertonen richting patiënten of cliënten. Dat is nooit helemaal uit te sluiten of te voorkomen. Het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn is bedoeld als een aanvulling op bestaande instrumenten zoals de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de vergewisplicht die in samenhang moeten bijdragen aan een veilige zorgrelatie. Het doel van deze middelen is dat de sector alert is, actief beleid voert waar het gaat om veiligheid, aandacht besteedt aan het onderwerp zowel bij het personeel als bij werving- en selectieprocedures, en adequaat optreedt bij incidenten. Het belang van deelname aan het Waarschuwingsregister ligt dus in het feit dat werkgevers over het algemeen meer alert zullen zijn op deze zaken, wat bijdraagt aan een veilige zorgrelatie en het voorkomen van misstanden. Ik deel dan ook de aanname dat wanneer meer zorgaanbieders aangesloten zijn bij het Waarschuwingsregister, dit een positief effect zal hebben op de veiligheid van kwetsbare cliënten.
Bent u nog steeds van mening, net zoals afgelopen jaren, dat het waarschuwingsregister een zeer goed middel is om zorgmisstanden door zorgmedewerkers aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de brief die vandaag aan uw Kamer is verstuurd2, beoogt het Waarschuwingsregister te voorkomen dat medewerkers die willens en wetens ernstig over de schreef zijn gegaan, en daarom worden ontslagen, vervolgens bij een andere zorgaanbieder aan de slag kunnen gaan. Het Waarschuwingsregister heeft als doel bij te dragen aan een veilige zorgrelatie tussen de zorgmedewerker en degenen die de zorg ontvangen. Dat doel ondersteun ik van harte, en het is dan ook een belangrijk middel voor de sector.
Bent u nog steeds van plan, net als afgelopen jaren, om met een wetsvoorstel te komen om voor zorgaanbieders het verplicht te maken om aangesloten te zijn bij het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn? Zo ja, wanneer dan en waar ligt de huidige vertraging aan? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer, heb ik besloten af te zien van een wettelijke verplichting tot aansluiting bij het Waarschuwingsregister. In de loop van het traject is gebleken dat een dergelijke wettelijke verplichting op een aantal belangrijke praktische en juridische bezwaren stuit. In de brief heb ik de bezwaren en overwegingen uiteengezet.
Zo nee, hoe voorkomt u dan dat personen bij verschillende zorgorganisaties foute handelingen kunnen verrichten en onder de radar blijven en zo ergens anders dezelfde misstappen kunnen voortzetten?
In de reeds genoemde brief geef ik aan dat het doel van het Waarschuwingsregister, het bevorderen van een veilige zorgrelatie, onverminderd van belang blijft. Om deze reden wordt op dit moment een verkenning gedaan naar mogelijke alternatieven. Ik zal de alternatieven de eerste helft van het jaar 2021 met veldpartijen bespreken en zal vervolgens uw Kamer informeren.
| Het delen van inloggegevens van een geheime vergadering van EU defensieministers | |
| Kees Verhoeven (D66) | |
| Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) | |
|   | |
Kunt u de metadata (EXIF inclusief datum en tijd van de opnames en van de laatste bestandswijzigingen) delen van de originele foto’s te zien in de tweet1 waarin zij deelneemt aan de (digitale) Raad met Europese defensieministers?
Beide foto’s zijn 20 november jl. bij mij thuis gemaakt, tijdens de ministeriële bestuursraad van het Europees Defensieagentschap (EDA SB), die voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Defensie plaatsvond.
De foto waarop het laptopscherm te zien is, heeft er toe geleid dat de journalist van RTL zich toegang kon verschaffen tot de RBZ Defensie. Dit was mogelijk doordat de EDA SB en RBZ Defensie via dezelfde VTC-verbinding plaatsvonden. Deze foto is, zoals ik ook in het vragenuurtje van 24 november jl. aangaf, door mijzelf gemaakt, om 09:23 uur.
De andere foto, de foto waarop ik zelf ben te zien, is door mijn echtgenoot gemaakt om 09:37 uur.
Kunt u ook de metadata van de oorspronkelijk foto (waar de url met inlogcode zichtbaar was) die te zien was in de inmiddels verwijderde tweet delen?2
Zie antwoord vraag 1.
| Het bericht ‘Verhalenboek moet Achterhoeks Stimuleren’ | |
| Zohair El Yassini (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | |
| Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) | |
|   | |
Kent u het bericht «Verhalenboek moet Achterhoek Stimuleren»?1
Ja.
Ziet u de meerwaarde van het in stand houden van regionale spreektalen, zoals het Achterhoeks? Zo ja, op welke manier geeft u hier concreet uiting aan?
Ja, ik onderken de meerwaarde van het in stand houden van de regionale streektalen, zoals het Achterhoeks. Het kabinet heeft ruime aandacht voor het Nedersaksisch, waarvan het Achterhoeks deel uitmaakt, alsook voor de andere streektalen in Nederland. Het Nedersaksisch is beschermd onder deel II van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft als coördinerend departement contact met de lokale overheden betrokken bij de erkende streektalen in Nederland. In 2018 sloot ik met de provincies Gelderland, Groningen, Drenthe, Overijssel en Fryslân en de gemeenten Weststellingwerf en Ooststellingwerf het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de regionale Nedersaksische taal.
Het Nedersaksisch is onderdeel van de regionale identiteit van de mensen in de Achterhoek. De provincie Gelderland ondersteunt Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers (ECAL), dat het streektaalinstituut is voor het Nedersaksisch. Het ECAL ondersteunt lokale initiatieven en maakt onder meer lespakketten voor basisscholen en volwassenen, organiseert schrijfcursussen en legt de taal vast in de zogenaamde WALD-woordenboeken. Daarbij wordt ook samengewerkt met de andere taalinstituten in het Nedersaksisch taalgebied, Overijssel, Drenthe, Stellingwerven en Groningen.
Bent u op de hoogte van de verschillende private initiatieven vanuit «de Feestfabriek» om de Achterhoekse streektaal in stand te houden? Zo ja, op welke manier ziet u mogelijkheden om deze initiatieven te ondersteunen?
Ja. Ondersteuning van regionale projecten gebeurt via Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, dat daartoe namens de provincie Gelderland de opdracht voor heeft. Voor zover bekend heeft de Feestfabriek het boek zonder overheidsondersteuning uitgegeven.
Op welke manier maakt het «Achterhoeks» onderdeel uit van het convenant «Nederlandse Erkenning van de Regionale Nedersaksische Taal», om het voortbestaan van het Achterhoeks in zowel gesproken als geschreven vorm te borgen?
Het Achterhoeks is een variant van het Nedersaksisch dat wordt gesproken in Gelderland. De provincie Gelderland is een van de partijen in het convenant Nedersaksisch. Het Achterhoeks maakt daarmee volledig deel uit van het convenant dat in oktober 2018 is gesloten.
Op welke manier heeft u inmiddels uiting gegeven aan de opdracht binnen het convenant om na te gaan bij regionale overheden op welke manier het Nedersaksisch bevorderd kan worden in verschillende maatschappelijke domeinen? Welke concrete plannen zijn daaruit voortgekomen?
Het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de regionale Nedersaksische taal erkent het Nedersaksisch als een wezenlijke, volwaardige en zelfstandige regionale taal in Nederland. Deze erkenning is complementair aan de erkenning onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. In het convenant is afgesproken dat de lokale Nedersaksische overheden bij het ontwikkelen van het Nedersaksisch taalbeleid een voortrekkersrol hebben. Daarbij bepalen zij zelf waar op passende wijze aandacht gegeven kan worden aan de bescherming van het Nedersaksisch. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vervult daar waar mogelijk een complementaire rol. In 2019 heeft het ministerie € 25.000 beschikbaar gesteld aan de Nedersaksische overheden voor de bevordering van het Nedersaksisch.
De provincie Gelderland heeft ECAL uitgenodigd een werkplan te maken voor de komende 4 jaar, waarin concrete activiteiten ter ondersteuning van de streektaal zijn opgenomen. Eerder dit jaar heeft de provincie ook ondersteuning geboden bij de organisatie van een provinciegrens overstijgend streektaalsymposium. Door covid-19 is dat niet doorgegaan. Daarnaast neemt Gelderland deel aan de culturele proeftuin «Meertaligheid» die vanuit We the North (samenwerkende overheden in Noord-Nederland) wordt uitgevoerd. Ook op die manier worden activiteiten rond de streektaal gestimuleerd.
Op welke manier ondersteunen regionale overheden private initiatieven, zoals bijvoorbeeld een Verhalenboek in het Achterhoeks?
Voor zover bekend tot dusver niet. Al groeit de belangstelling voor de streektaal zeker, ook in het publieke domein. In oktober is er bijvoorbeeld in de samenwerkende gemeente Aalten, Oost-Gelre en Winterswijk de Erfgoednota «Wij doet ’t samen» in de streektaal uitgekomen.
Ziet u mogelijkheden om, in samenwerking met private initiatieven als de Feestfabriek, de inspanningen tot behoud van het Achterhoeks te ondersteunen of zelfs te intensiveren? Zo ja, op welke manier? Op welke manier speelt het convenant «Nederlandse Erkenning van de Regionale Nedersaksische Taal» hierin een rol?
Het ECAL ziet mogelijkheden tot samenwerking met de Feestfabriek. Een eerste contact is inmiddels gelegd om te kijken waar het regionale erfgoedcentrum met hen samen kan werken aan bijv. lespakketten voor leerlingen van de middelbare school.
Het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de regionale Nedersaksische taal is daarvoor een belangrijke basis, niet alleen financieel maar ook moreel. Volgens het ECAL is sinds de erkenning een opleving van activiteiten en waardering voor de streektaal merkbaar. Het convenant onderschrijft de wenselijkheid van het volwaardig bestaan van het Nedersaksisch als regionale taal in levend gebruik, gesproken zowel als geschreven, teneinde het gebruik van de taal te stimuleren. Het convenant moet bijdragen aan de verbetering van het imago van het Nedersaksisch en de gebruiksmogelijkheden stimuleren, zodat oudere generaties sprekers eerder gemotiveerd zijn hun taal door te geven aan jongere generaties en jongeren meer gemotiveerd raken het Nedersaksisch te (blijven) gebruiken.
In het antwoord op vraag 5 is aangegeven dat het primaat van de ontwikkeling van beleid voor het Nedersaksisch ligt bij de Nedersaksische overheden. Daar waar een praktische of complementaire rol weggelegd kan of moet zijn voor de rijksoverheid, ben ik bereid deze te vervullen of doen vervullen.
| De olifant Buba | |
| Martijn van Helvert (CDA), Maurits von Martels (CDA) | |
| Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) | |
|   | |
Herinnert u zich het dossier van de olifant Buba?
Ja.
Bent u het met ons eens dat geen sprake kan zijn van precedentwerking bij uitzonderingen gemaakt voor Buba, aangezien zij de laatste circusolifant in Nederland is?
De inmiddels voor olifant Buba verleende ontheffing is gebaseerd op de bijzondere omstandigheden van de situatie van Buba. Daarmee is de precedentwerking van deze ontheffing beperkt.
Herkent u met ons dat er twee lezingen zijn, waarin aan de ene kant wordt gezegd dat de olifant geresocialiseerd moet worden, en aan de andere kant dat de oude olifant in haar laatste levensfase niet meer geresocialiseerd hoeft te worden?
Ik ben ervan op de hoogte dat meningen verschillen over de noodzaak om olifant Buba te herplaatsen en te resocialiseren. Voor olifant Buba is inmiddels een ontheffing onder voorwaarden afgegeven op 25 maart 2021. Het gaat om een ontheffing voor Buba van het verbod in artikel 4.14, tweede lid, van het Besluit houders van dieren. De ontheffing geldt voor onbepaalde tijd en werkt terug tot en met 1 januari 2021.
Deelt u met ons de mening dat deze oude olifant Buba in haar laatste levensfase niet meer geresocialiseerd hoeft te worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het met ons eens dat het feit dat de zoektocht van de familie, alsmede uw eigen zoektocht naar een opvangplaats na zoveel jaren en pogingen nog niet geslaagd zijn, een teken aan de wand is, en dat deze ene en laatste circusolifant in aanmerking kan komen voor een uitzonderingspositie?
Er geldt vanaf 28 augustus 2015 een verbod op deelname met zoogdieren behorende tot wilde diersoorten aan circussen en andere optredens en op vervoer van die dieren ten behoeve daarvan. Het circus heeft vervolgens een ontheffing van het verbod gekregen omdat volgens het circus op dat moment geen geschikte opvanglocatie voor handen was. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft toen hulp aangeboden en is de afgelopen jaren op zoek gegaan naar een volgens het ministerie voor de olifant geschikte opvanglocatie in Europa. Deze locatie heb ik gevonden te weten Elephant Heaven in Frankrijk. Door het circus zijn nadien andere opvanglocaties aangedragen.
Voor olifant Buba is inmiddels een ontheffing onder voorwaarden afgegeven.
In hoeverre vindt u het een taak van de overheid om voor deze laatste circusolifant in Nederland tot in detail vast te leggen waar ze haar laatste levensfase doorbrengt?
Vanwege het vanaf 28 augustus 2015 geldende verbod kon olifant Buba in beginsel niet bij het circus verblijven. Omdat de heer Freiwald aan gaf op dat moment geen opvanglocatie voor handen te hebben is een ontheffing van het verbod verleend en heb ik de heer Freiwald ondersteund in zijn zoektocht naar een geschikte locatie. De verantwoordelijkheid voor de verblijfplaats van Buba heeft altijd bij de heer Freiwald gelegen.
Bent u bereid om voor de laatste circusolifant in Nederland een vergunning voor het leven te geven om bij de circusfamilie te blijven, als de familie dat wenst?
Ik heb op verzoek van de heer Freiwald op 25 maart 2021 een ontheffing afgegeven. Het gaat om een ontheffing voor Buba van het verbod in artikel 4.14, tweede lid, van het Besluit houders van dieren. De ontheffing geldt voor onbepaalde tijd en werkt terug tot en met 1 januari 2021.
| Het vaststellen van Erkende Maatregelen. | |
| Tom van der Lee (GL) | |
| Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | |
|   | |
Deelt u de visie dat de aanpak voor het vaststellen van Erkende Maatregelen energiebesparing moet aansluiten bij de ambitie van het Klimaatakkoord («bij het sturen op CO2 is het vooral nuttig CO2-beperkende maatregelen te nemen met een terugverdientijd van vijf jaar»)?
Ja.
Deelt u de visie dat waar in het Klimaatakkoord gesproken wordt over het treffen van maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar, het gaat om vijf jaar zoals dat in de praktijk geldt?
Verschillende variabelen kunnen van invloed zijn op de terugverdientijd. Om de discussieruimte tussen het bevoegd gezag en bedrijven over het wel of niet moeten nemen van een maatregel te verkleinen, is in 2019 de terugverdientijdmethodiek vastgelegd in een ministeriële regeling.1 Om de discussieruimte te beperken zijn de mee te nemen baten, maar ook de mee te rekenen energieprijzen vastgelegd. Hiermee wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de bedrijfsspecifieke situatie, maar is tegelijkertijd gekozen voor een methode die hanteerbaar is voor zowel het bedrijfsleven als het bevoegd gezag.
Wat is de huidige werkwijze voor het vaststellen van Erkende Maatregelen energiebesparing? Klopt het dat hiervoor geen vastgesteld model is?
Sinds 2013 zijn voor verschillende sectoren Erkende Maatregelenlijsten (EML) opgesteld. Branche-specifieke karakteristieken werden door de sectoren aangeleverd. De berekeningsmethode voor de terugverdientijd was per sector hetzelfde, maar de uitgangspunten voor het bepalen van de besparing konden verschillen, bijvoorbeeld doordat bij verschillende branches bij compressoren gerekend is met een verschillend vermogen van installaties. Dit kon leiden tot verschillende uitkomsten in afzonderlijke branches. In 2018–2019 zijn deze lijsten geactualiseerd en aangevuld. Hierbij is vaak gebruik gemaakt van de uitgangspunten en energiebesparingsberekening van de bestaande maatregelen. Tijdens deze actualisatie zijn voor bestaande maatregelen de gebruikte energietarieven en investeringskosten geïndexeerd naar het niveau van 1 januari 2019. Bij nieuwe maatregelen zijn de benodigde uitgangspunten vastgesteld. Vervolgens is de terugverdientijd bepaald. Tegelijkertijd is de terugverdientijdmethodiek verduidelijkt en vastgelegd.
De EML worden periodiek geactualiseerd. De volgende actualisatie zal in 2021–2022 uitgevoerd worden. Hierbij worden alle bestaande en mogelijke nieuwe maatregelen doorgerekend. Daarbij worden de uitgangspunten en het vaststellen van de besparing per maatregel, voor zover mogelijk, geüniformeerd. Uw Kamer wordt hierover in de loop van 2021 geïnformeerd. De in de regeling vastgelegde methode is het uitgangspunt. Mocht de verbreding van de energiebesparingsplicht, waarover u onlangs bent geïnformeerd (Kamerstuk 30 196, nr. 738), daartoe aanleiding geven, dan zal het CO₂-reducerend effect eveneens in deze methodiek opgenomen worden.
In hoeverre wordt bij het vaststellen van de maatregelen meegenomen dat de feitelijke investeringen lager liggen door gebruik te maken van subsidieregelingen? Klopt het dat dit doorgaans niet meegenomen wordt?
Dit klopt deels. Een bedrijf dat valt onder de energiebesparingsplicht heeft de keuze tussen (1) op basis van de methode alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder te treffen en (2) de toepasselijke Erkende Maatregelen uit te voeren. Bij het vaststellen van de Erkende Maatregelen wordt gekeken naar welke variabelen gangbaar zijn in een sector. Hierbij worden subsidies niet meegenomen. Het aanvragen van een subsidie is niet verplicht en een regeling kan slechts voor een beperkte doelgroep zijn. Daarnaast kan een regeling stoppen, vroegtijdig zijn uitgeput of wijzigen qua doelgroep, hoogte van de regeling of het soort maatregelen dat voor de regeling in aanmerking komt. Deze onzekerheden kunnen niet meegenomen worden bij het vaststellen van maatregelen die voor het overgrote deel van de bedrijven in een sector moet gelden. Bovendien zouden dan mogelijk ook heffingen, andere mogelijke (toekomstige) financiële nadelen of zelfs de administratieve lasten die gepaard gaan met het aanvragen van een subsidie meegenomen moeten worden.
Wanneer een bedrijfsvestiging de bedrijfsspecifieke maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder doorrekent met de vastgelegde methodiek, kunnen subsidies wel meegenomen worden. Bijvoorbeeld om inzicht te krijgen in de terugverdientijd van een specifieke maatregel wanneer de ondernemer aanspraak denkt te maken op subsidie. Dit is echter niet verplicht en het meenemen van subsidies kan dan ook niet opgelegd worden door het bevoegd gezag. Dit vanwege dezelfde argumenten als hierboven. Specifiek bij het bepalen van een bedrijfsspecifieke terugverdientijd vindt die berekening plaats voordat de energiebesparende maatregel wordt uitgevoerd. Net als bij het vaststellen van de EML bestaat er in veel gevallen dan geen zekerheid over subsidies of fiscale voordelen. Het meenemen van dergelijke onzekere variabelen bij een generieke methode voor individuele bedrijven maakt de methode te complex.
Bent u ervan op de hoogte dat voor de belangrijkste subsidieregeling, de energie-investeringsaftrek (EIA), in haar hele looptijd altijd alle aanvragen die binnen de regeling vielen voor subsidie in aanmerking zijn gekomen?
De lijst met maatregelen die voor de energie-investeringsaftrek (EIA) in aanmerking komen wordt jaarlijks bijgewerkt. De maatregelen vallen uiteen in specifieke en generieke maatregelen. Voor alle aanvragen wordt getoetst of deze voldoen aan de criteria van de EIA. Voor de specifieke maatregelen zijn daarvoor duidelijk omschreven voorwaarden. Aanvragen die hieraan voldoen zijn inderdaad altijd toegekend. De generieke maatregelen zijn maatregelen die moeten voldoen aan een besparingsnorm en/of een terugverdientijd. Hiervoor is een individuele beoordeling van de aanvragen nodig. Wanneer een aanvraag niet voldoet aan deze norm dan wordt deze (gedeeltelijk) afgewezen. Overigens is de systematiek van de EIA gewijzigd. Er geldt in principe dat alleen maatregelen ondersteund worden die niet onder de energiebesparingsplicht vallen.
Deelt u de visie dat in situaties waarin vrijwel altijd subsidies verstrekt worden, het in lijn is met het Klimaatakkoord en met de Activiteitenregeling om dit wel in de berekening mee te nemen?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Bent u zich ervan bewust dat door het niet meenemen van beschikbare subsidies al snel twintig procent van het besparingspotentieel blijft liggen? Deelt u de mening dat het ongewenst is om dit besparingspotentieel te laten liggen door onnodige theoretische uitgangspunten te hanteren?
Ik herken het besparingspotentieel van twintig procent niet. Theoretisch gezien kan het meenemen van beschikbare subsidies inderdaad bijdragen aan een extra besparingspotentieel. Desondanks blijf ik, op basis van de argumenten genoemd bij het antwoord op vraag 4, van mening dat het meenemen van subsidies niet past bij de gekozen methodiek. Uiteraard kunnen bedrijven zelf wel rekening houden met de mogelijkheid van voor hun situatie beschikbare subsidies en daarmee meer energiebesparing realiseren dan zij op basis van de EML en terugverdientijd verplicht zijn.
Bent u bereid om voor het vaststellen van Erkende Maatregelen een eenduidig en transparant kader op te stellen?
In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat de berekeningsmethode in 2019 is vastgelegd. Ik ben van mening dat deze methodiek een eenduidig en transparant kader biedt. Uw Kamer wordt in de loop van 2021 geïnformeerd over het proces en de planning van de volgende actualisatie.
| Het bericht dat de Verenigde Naties datacentra in China gaat neerzetten. | |
| Martijn van Helvert (CDA) | |
| Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | |
|   | |
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Helvert over de beoogde bouw van VN-datacentra in China?1
Ja.
Kunt u iets uitgebreider ingaan op de taken van het UN Geospatial and Innovation Center en het International Research Center of Big Data en uiteenzetten welke data zullen worden ondergebracht in deze VN-datacentra?
Het United Nations Global Geospatial Knowledge and Innovation Centre in de Chinese stad Deqing is bedoeld om te functioneren als een multilaterale kennis- en innovatiehub die ertoe dient om capaciteiten ten aanzien van ruimtelijke en geografische informatie te bevorderen, gezamenlijke kennis te ontwikkelen, en om ruimtelijke en geografische informatie op nationaal niveau te verbeteren om ontwikkelende landen te helpen bij het realiseren van de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s). Het centrum valt onder het United Nations Department of Economic and Social Affairs (UNDESA).
Naast het United Nations Global Geospatial Knowledge and Innovation Centrein Deqing zijn op regionaal niveau drie regionale hubs opgericht, namelijk in China (Hangzhou), Rwanda en de Verenigde Arabische Emiraten. Een vierde regionale hub wordt opgericht in Rio de Janeiro. De regionale hubs ondersteunen het werk van het VNGlobal Platform, dat is opgericht door de VN Global Working Group on Big Data. Het hoofddoel van de regionale hub in China is het faciliteren van internationale samenwerking bij de ontwikkeling van officiële statistieken met behulp van nieuwe gegevensbronnen (big data) en innovatieve methoden om landen te helpen bij het meten van de SDG's. Naast het ontwikkelen en delen van kennis over nieuwe methodes, algoritmes en tools, wordt er ook geïnvesteerd in het geven van trainingen in het gebruik van big data voor de gemeenschap van statistici. De regionale hubs zijn gericht op de desbetreffende regio’s, de hub in Hangzhou richt zich met name op Zuidoost Azië en de Pacific.
Het gaat hierbij dus om technische samenwerking met activiteiten gericht op het gezamenlijk ontwikkelen van innovatieve statistische methodologie. Hierbij worden geen vertrouwelijke data (zoals persoonsgegevens) gedeeld. De data die mogelijk gebruikt worden bestaan uit vrij beschikbare gegevens, zoals bijvoorbeeld scheepvaart trackinggegevens (AIS) of geografische gegevens (OpenStreetMap).
Welke Nederlandse data komen bij de VN-databases in China terecht?
Buiten het mogelijke gebruik van vrij beschikbare gegevens komen er geen vertrouwelijke Nederlandse data (zoals persoonsgegevens) bij de VN-databases in China terecht.
Deelt u de mening dat de plaatsing van VN-datacentra in China, een systeemrivaal, het land aanzienlijk veel kennis geeft over alle sociale, economische en technologische activiteiten in de wereld en dat dit een absoluut onwenselijke situatie is?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vorige Kamervragen van het lid Van Helvert over dit onderwerp ondersteunt het kabinet het zorgvuldig gebruik van data en onderzoek dat kan bijdragen aan verbetering van het werk van de VN, de implementatie van de SDG’s en de samenwerking tussen VN-lidstaten. Tegelijkertijd brengt het concentreren van wereldwijde datastromen over topografie, infrastructuur en menselijk gedrag in een enkel land mogelijk kwetsbaarheden met zich mee. Technologische ontwikkelingen, bijvoorbeeld op het gebied van big data, spelen immers een rol in de machtsbalans tussen landen. In algemene zin acht het kabinet het van belang dat er duidelijke en controleerbare afspraken komen over de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens.
In het geval van de genoemde VN-datacentra in China ligt de focus op internationale samenwerking met als doel mogelijkheden te ontwikkelen die de doelstellingen van de VN ten goede komen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en UNDESA hebben aangegeven dat de data die worden verzameld geen Nederlandse persoonsgegevens bevatten. Door de goede contacten met UNDESA en gelijkgezinde landen is het kabinet in staat om eventuele zorgpunten te signaleren en aan te kaarten, mocht daar in de toekomst sprake van zijn.
Klopt het dat er intentieverklaringen zijn getekend tussen de Chinese overheid en de VN Department of Economic and Social Affairs, zonder dat er duidelijke en controleerbare afspraken zijn gemaakt over de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens? Deelt u de mening dat dit een vreemde gang van zaken is?
In april 2019 hebben UNDESA en de Chinese overheid een intentieverklaring getekend om de regelingen en modaliteiten voor de oprichting van het centrum in Deqing verder te ontwikkelen. Op dit moment wordt er nog gewerkt aan de verdere ontwikkeling van een memorandum van overeenstemming (MoU) en een gastlandovereenkomst (HCA) tussen de VN en de regering van China. Met betrekking tot de regionale hub in Hangzhou tekenden UNDESA en het Chinese Nationaal Bureau voor de Statistiek in juni 2019 een intentieverklaring, het MoU werd getekend op 7 december 2020.
Het kabinet erkent het belang van duidelijke en controleerbare afspraken over de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens. De bestaande intentieverklaringen tussen UNDESA en de Chinese overheid zijn algemene voorbereidende documenten, die een raamwerk bieden voor samenwerking, waarbij de noodzakelijke zorgvuldigheidsvereisten in acht worden genomen.
Is het besluit om de datacentra in China te plaatsen definitief? Zo ja, hoe is de VN tot dit besluit gekomen? Zo nee, in hoeverre kunnen de VN-lidstaten nog voor een andere locatie kiezen?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vorige Kamervragen van het lid Van Helvert over dit onderwerp heeft de VN de besluiten bevestigd. Deze zijn m.b.t. het Geospatial Knowledge and Innovation Centre genomen door alle VN-lidstaten onder begeleiding van het VN Committee of Experts on Global Geospatial Information Management (UN-GGIM), dat valt onder ECOSOC en m.b.t. de regionale hub door de VN Global Working Group on Big Data, een intergouvernementele werkgroep waaraan 30 landen en 16 internationale organisaties aan deelnemen, waaronder Nederland. De VN Global Working Group on Big Data valt onder de auspiciën van de VN Statistical Commission, die op zijn beurt onder de ECOSOC valt.
Herinnert u zich de beleidsnotitie Nederland-China: Een nieuwe balans, waarin u het volgende aangeeft: «In de samenwerking met China blijkt het lastig om bijvoorbeeld vrijheid van meningsuiting en respect voor eigendom en data overeind te houden. De Nederlandse overheid zal daarom beheersmaatregelen nemen, waar mogelijk in EU-kader of via multilaterale afspraken»? Hoe past de plaatsing van VN-datacentra in China binnen deze probleemstelling?2
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige Kamervragen van het lid Van Helvert acht het kabinet het van belang dat er duidelijke en controleerbare afspraken komen over de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens. Het CBS en UNDESA hebben aangegeven dat de data die worden verzameld geen Nederlandse persoonsgegevens bevatten. Door de goede contacten met UNDESA en gelijkgezinde landen is het kabinet in staat om eventuele zorgpunten te signaleren en aan te kaarten, mocht daar in de toekomst sprake van zijn.
Op dit moment voorziet het kabinet in dit verband geen problemen omdat er vooral sprake is van technische samenwerking, er geen vertrouwelijke Nederlandse data worden gebruikt en er nauw contact is met de betrokken partijen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen uiteraard nauwgezet volgen.
Heeft Nederland bij de VN, in het licht van bovenstaande uitspraak, geprobeerd de plaatsing van deze datacentra in China te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet beschikt op dit moment niet over de indicatie dat er zwaarwegende redenen zijn om de plaatsing van deze centra in China te voorkomen.
Welke andere beheersmaatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat Nederlandse (big-)data in China terechtkomt? Bent u bereid bij de VN aan te geven dat Nederland geen data zal delen met de VN indien de VN-datacentra in China worden neergezet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 komen er geen vertrouwelijke Nederlandse data bij de VN-databases in China terecht. Het kabinet hecht veel waarde aan bescherming van persoonsgegevens en privacybescherming en werkt nauw samen met EU-partners ter uitvoering van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS), dat in Nederland over deze data beschikt, levert nooit herkenbare gegevens aan derden, ook niet aan andere overheidsinstellingen. Ook in samenwerking met de VN en andere landen, waaronder China, waarborgt het deze standaard.
Bent u bereid om bij de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken en NAVO-bijeenkomst deze kwestie op de agenda te plaatsen en te pleiten voor een gemeenschappelijke stellingname tegen de plaatsing van de VN-datacentra in China?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 beschikt het kabinet op dit moment niet over de indicatie dat er sprake is van vergaande problematische ontwikkelingen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen echter nauwgezet volgen en zal in de toekomst de optie open houden dit onderwerp te agenderen mocht daarvoor een concrete aanleiding zijn.