Het belang van professionele tolken in de zorg |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving in de uitzending van Kassa1 over de noodzaak van het inzetten van professionele tolken in de zorg en maatschappelijke ondersteuning? Deelt u de analyse van de arts in Kassa dat de inzet van tolken medische fouten, verwijzingen en dure diagnostiek voorkomt en leidt tot betere therapietrouw en een kortere ligduur in ziekenhuizen? Deelt u de analyse dat de inzet van tolken daarmee leidt tot aanzienlijke besparingen?
Voor het leveren van goede zorg moeten de zorgverlener en de patiënt goed met elkaar kunnen communiceren in een voor beiden begrijpelijke taal. Dat schrijft het Zorginstituut ook in het standpunt over de tolkvoorziening in de geneeskundige geestelijke gezondheidszorg (ggz), waarover ik uw Kamer reeds heb geïnformeerd2. In sommige gevallen betekent dat dat de inzet van een tolk noodzakelijk is om goede zorg te kunnen verlenen. In die gevallen waarin de inzet van een tolk noodzakelijk is maar niet plaatsvindt, kan de kwaliteit van zorg in het geding komen. Of de inzet van tolken uiteindelijk leidt tot aanzienlijke besparingen is moeilijk vast te stellen. Uit onderzoek uit 20093 blijkt dat er veel kosten en baten zijn van de inzet van tolkdiensten maar dat veel van deze kosten en baten niet of nauwelijks kwantificeerbaar waren.
Bent u ervan op de hoogte dat het een recht is voor zorgverleners om een tolk in te zetten in lijn met de professionele norm vanwege hun verantwoordelijkheden op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)?
Zoals het Zorginstituut in het standpunt over de tolkvoorziening in de geneeskundige ggz schrijft, dienen zorgverleners op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) goede zorg te verlenen, waarbij zij handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid die voortvloeien uit de professionele standaard. In sommige gevallen betekent dit dat de zorgverlener een tolk moet inschakelen om goed met de patiënt te communiceren. Verschillende beroepsgroepen hebben hiervoor samen met stichting Pharos de «Kwaliteitsnorm tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg» (verder: de kwaliteitsnorm) opgesteld die professionals helpt bij de afweging in welke gevallen een professionele tolk nodig is voor verantwoorde zorg.
Bent u ervan op de hoogte dat informele tolken, zoals familieleden, tot minstens de helft van de vragen van de arts slecht of helemaal niet vertalen en meer vertaalfouten met medische consequenties maken? Bent u ervan op de hoogte dat zij vaker de bijwerkingen van een medicijn niet noemen en vaker gevoelige onderwerpen niet vertalen? Vindt u ook dat het inzetten van naasten als tolk de autonomie en privacy van anderstaligen beperkt?2
De kwaliteitsnorm zoals genoemd in antwoord op vraag 2 beschrijft in welke situaties een informele tolk volstaat en wanneer een professionele tolk moet worden ingeschakeld. Als hierover nieuwe inzichten ontstaan, is het aan het veld om de kwaliteitsnorm daarop aan te passen.
Onderschrijft u dat de recente duiding door het Zorginstituut Nederland van de Kwaliteitsnorm tolkgebruik bij anderstaligen3 van toepassing is op alle zorg en maatschappelijke ondersteuning die valt onder de WGBO en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)? Zo niet, op welke zorg niet en waarom niet?
De Wgbo en Wkkgz hebben betrekking op zorg in den brede. Op grond van de Wgbo en de Wkkgz wordt een zorgverlener geacht zorg te bieden conform de professionele richtlijnen en standaarden. Indien een taalbarrière adequate zorg in de weg staat, is de zorgverlener gehouden een tolk in te schakelen om tot een effectieve communicatie te komen. De kwaliteitsnorm biedt zorgverleners een handvat om hierin een afweging te maken. Het standpunt van het Zorginstituut gaat specifiek in op de situatie in de geneeskundige ggz en doet geen uitspraken over andere sectoren. De redeneerlijn is echter van dien aard dat deze ook voor andere zorgsectoren richting kan geven. De bestaande kwaliteitsnorm is breder ingestoken en daarmee toepasbaar op vormen van zorg die onder de reikwijdte van genoemde wetten vallen.
Volgt u de aanmoediging van Zorginstituut Nederland om met partijen de Kwaliteitsnorm tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg door te ontwikkelen tot een Kwaliteitsstandaard Taalbarrières in de zorg en het sociaal domein, en deze aan te bieden voor het register van het Zorginstituut?
Zoals ik reeds heb aangegeven in de Kamerbrief waarmee ik u over het standpunt van het Zorginstituut heb geïnformeerd, vind ik het een goede ontwikkeling dat verschillende organisaties de handen ineenslaan om de bestaande kwaliteitsnorm «tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg» te actualiseren en door te ontwikkelen tot een kwaliteitsnorm over taalbarrières in de zorg en het sociaal domein. Het is primair aan beroepsgroepen om deze norm op te leveren, waarbij zij ook patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars kunnen betrekken. Verschillende partijen hebben hiervoor reeds de eerste stappen gezet. Zo is er, met hulp van het Zorginstituut, geld beschikbaar gesteld via ZonMw voor dit traject en hebben meerdere partijen hun medewerking toegezegd. Het Zorginstituut zal het proces volgen en ondersteuning bieden waar nodig en mogelijk. Het Zorginstituut beziet momenteel of een kwaliteitsstandaard over taalbarrières binnen de (juridische) reikwijdte van het Register valt. Hierover heb ik contact met het Zorginstituut. Ik kan hierover op het moment van schrijven van deze beantwoording nog geen duidelijkheid verschaffen.
Vindt u dat het regelen van de bekostiging van de inzet van professionele tolken urgent is? Bent u bereid om dit op basis van de kaders van de WGBO en Wkkgz en de Kwaliteitsnorm tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg in gang te zetten?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft in haar reactie op het standpunt van het Zorginstituut aangegeven dat de tolkenkosten worden meegenomen bij de tariefbepaling in de ggz. In iedere prestatie zit dus een vergoeding voor de inzet van een tolk, ongeacht of deze daadwerkelijk is ingezet. Mocht een aanbieder substantieel meer kosten maken voor tolken dan in de reguliere tarieven is meegenomen dan is er binnen de bestaande bekostiging van de ggz ruimte om afspraken te maken met de zorgverzekeraar over de vergoeding hiervan. Hetzelfde geldt voor andere sectoren. Ik ga er daarom vanuit dat de bestaande tarieven ruimte bieden voor de inzet van de tolk voor anderstaligen en dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders waar nodig maatwerkafspraken maken over de inzet van tolken wanneer de vergoeding via de reguliere tarieven niet volstaat. Een actuele kwaliteitsnorm, die beschrijft op welke manier tolken doelmatig moeten worden ingezet, kan daarbij een belangrijk handvat vormen. De NZa heeft overigens aangegeven van plan te zijn de huidige bekostiging van de tolk voor anderstaligen in de ggz te willen evalueren.
Bent u bereid om beroepsorganisaties, patiëntenorganisaties, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en tolken te vragen om op korte termijn een voorstel te ontwikkelen voor een zorgbrede aanpak voor de bekostiging van tolken voor alle zorg en ondersteuning die onder de WGBO en de Wkkgz vallen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid uit te laten zoeken of het mogelijk is om weer te komen tot één centraal nummer voor de tolkentelefoon? Zo ja, op welke termijn kunt u deze vraag uitzetten? Zo niet, waarom niet?
Er zijn op dit moment voldoende aanbieders van tolken waarvan zorgaanbieders gebruik kunnen maken. Het is vervolgens aan zorgaanbieders- en verzekeraars om afspraken te maken over de inzet hiervan en de vergoeding van de kosten.
Het bericht ‘Rapport van Vrije Ondernemers Noordwijk (VON): GOM blijkt zelf de grootste onttrekker van 1e klas bollengrond' |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het nieuwsbericht «Rapport van Vrije Ondernemers Noordwijk (VON): GOM blijkt zelf de grootste onttrekker van 1e klas bollengrond»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de Intergemeentelijke Structuur Visie (ISG)-afspraken tussen vijf Duin- en Bollenstreekgemeenten?
Ja.
Deelt u de mening dat we zuinig moeten omgaan met het open landschap in deze streek?
Op zichzelf deel ik uw mening dat we zuinig om moeten gaan met het open landschap. De Duin- en Bollenstreek is in 2005 door het Rijk aangewezen als één van de zes nationale Greenports van Nederland. Dit is ingegeven door het belang als economisch dynamisch tuinbouwgebied. In vervolg daarop hebben de gemeenten van de Duin- en Bollenstreek in een samenwerkingsovereenkomst afgesproken te komen tot een Intergemeentelijke Structuurvisie voor het buitengebied en over het oprichten van een gezamenlijk herstructureringsbedrijf: Greenport Ontwikkelingsmaatschappij B.V. In het gegeven dat het een economisch dynamisch tuinbouwgebied is, ligt een nationaal belang dat ook in de NOVI aangegeven wordt. In de NOVI is bepaald dat op goed geschikte gronden landbouw ruimte moet krijgen voor ontwikkeling. Dit om de omslag naar kringlooplandbouw te kunnen maken. Dit principe kan met zich brengen dat deze gebieden ruimtelijk worden beschermd. Behoud van open landschappen vind ik eveneens van belang. De NOVI zet in op het versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten, maar daarin is het nationaal belang van de Duin- en Bollenstreek niet gelegen. Vanuit de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, Provincies en Gemeenten, past terughoudendheid om een oordeel te geven over het beleid dat de betrokken gemeenten voeren. Ik vind dat een zaak voor deze gemeenten.
Ik constateer overigens dat de betrokken gemeenten zich het belang van het zorgvuldig omgaan met het landschap aantrekken. Dit komt tot uitdrukking in de recente aanvraag van de officiële status van nationaal park voor de Hollandse Duinen die namens 53 partijen door de provincie Zuid-Holland is ingediend. De provincies zijn verantwoordelijk voor de afzonderlijke Nationale Parken. Het Rijk is verantwoordelijk voor het stelsel en wijst de parken aan op voordracht van de provincies. De individuele nationale parken moeten binnen de kaders van de zogenoemde standaard hun gebiedseigen identiteit ontwikkelen, passend bij het karakter en de waarden van het gebied, en tevens zorgdragen voor de vertaling ervan in de ruimtelijke kwaliteit. Noordwijk heeft besloten deel te nemen als strategisch Partner aan het Nationaal Park nieuwe stijl in oprichting en dient mede daarom bij alle ontwikkelingen rekening te houden met de landschappelijke waarde. Het blijft ook dan een zaak van de gemeenten op welke wijze zij het open landschap willen beschermen.
Nu schaarse grond in deze streek wordt ingezet voor greenpoortvilla’s, terwijl kijkend naar de huidige woningbehoefte er vooral behoefte is aan betaalbare woningen, vindt u het inzetten van deze grond voor villa’s een goede ruimtelijke ontwikkeling?
In lijn met mijn antwoord op vraag 3, vind ik het een zaak voor de betrokken gemeenten om hierin een afweging te maken.
Bent u het ermee eens dat het beter zou zijn om in plaats van losse bouwtitels een samenhangend ontwerp voor goede maatschappelijke inpassing om het landschap te beschermen en toekomstbestendig vorm te geven?
Er is in 2009 een intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld. Deze is in 2015 geëvalueerd en geactualiseerd in 2016. Aan het verstrekken van losse bouwtitels ligt een samenhangende visie ten grondslag. De vraag of de gemeenten voor een ander ruimtelijk ontwerp moeten kiezen, vind ik een zaak voor de betrokken gemeenten in de Duin -en Bollenstreek.
Bent u bekend met de signalen in dit bericht dat omdat de GOM, vanwege o.a. gemeentelijke bezwaren, minder locaties ter beschikking heeft voor greenpoortwoningen, de Duin- en Bollenstreekgemeenten recent een handhaafoffensief heeft gestart waarbij men dierenweides en (moes)tuinen ontmantelt zodat het gewenste areaal van bollengrond van 2.625 ha gehandhaafd kan blijven?
De signalen uit dit bericht zijn mij bekend, maar het is mij niet bekend dat gemeenten handhavend optreden met het motief om het bollenareaal op peil te houden. Het is aan gemeenten om te bepalen, met in achtneming van de in de rechtspraak ontwikkelde «beginselplicht tot handhaving», of en wanneer overgegaan wordt tot handhaving van het geldende bestemmingsplan en daarmee strijdig gebruik te beëindigen. De desbetreffende gebruikers kunnen zich hiertegen via de reguliere rechtsbeschermingsprocedures verweren.
Hoe verhoudt dit handhaafoffensief, leidend tot het verwijderen van deze «groene locaties», zich met de NOVI?
In de NOVI wordt, naast het belang als economisch dynamisch tuinbouwgebied Greenport, aangegeven dat nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied de landschappelijke kwaliteit moeten versterken of nieuwe moeten toevoegen en dat goed geschikte landbouwgrond beschikbaar moet blijven.
Kunt u in gesprek gaan met de betreffende gemeenten en de VON over goede ruimtelijke ontwikkeling in lijn met de NOVI?
Het is niet aan mij om te treden in de toepassing van lokale bevoegdheden als daarmee geen nationaal belang gemoeid is. De afweging van alle betrokken belangen over de goede ruimtelijke ontwikkeling van de streek heeft geresulteerd in de vaststelling van twee intergemeentelijke structuurvisies.
Het bericht dat de parkeertarieven bij het Albert Schweitzer ziekenhuis verdrievoudigen. |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de parkeertarieven bij het Albert Schweitzer ziekenhuis flink zullen stijgen?1
Zoals ik al vaker aan de Kamer heb laten weten, wil ik vooropstellen dat hoge parkeertarieven bij ziekenhuizen voor medewerkers, patiënten en bezoekers natuurlijk niet prettig zijn2. Het parkeerbeleid en de bijhorende tarieven zijn een verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en gemeenten en afhankelijk van de lokale context.
Wat vindt u ervan dat werknemers straks vier euro per dienst kwijt zijn aan parkeergeld in plaats van de huidige 1,15 euro? Vindt u dit acceptabel? Kunt u de situatie voor patiënten en bezoekers schetsen?
Zie antwoord vraag 1.
Worden de parkeerkosten voor werknemers volledig vergoed?
Het is aan de werkgever of en hoe de parkeerkosten voor werknemers worden vergoed. Uit contact met het ziekenhuis heb ik begrepen dat de parkeerkosten voor werknemers van het Albert Schweitzer ziekenhuis momenteel niet worden vergoed.
Op welke wijze is het ziekenhuis betrokken bij deze beslissing? Is volgens u het ziekenhuis voldoende betrokken in dit proces?2
Het ziekenhuis heeft recent besloten beroep in te stellen bij de Raad van State tegen het vastgestelde bestemmingsplan voor het te ontwikkelen gebied. Dit is een zaak tussen het ziekenhuis en de gemeente en het is niet aan mij om hier verder een uitspraak over te doen.
Is de gemeenteraad voldoende betrokken geweest bij dit proces? Kunt u schetsen hoe de informatievoorziening richting de gemeenteraad op dit dossier tot op heden is verlopen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een update geven van het eerdere onderzoek van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) naar de parkeertarieven bij ziekenhuizen? Is er een ontwikkeling te zien met betrekking tot de (verwachte) parkeertarieven van ziekenhuizen?3
In mei 2019 heeft de NVZ een landelijke analyse van de parkeerkosten bij ziekenhuizen opgesteld. Deze analyse wordt niet jaarlijks herhaald. Vooralsnog is hierover dan ook geen actualisatie beschikbaar.
Wat is de voortgang op de eerdere toezegging van de NVZ om te onderzoeken of er een manier is om de parkeertarieven op één plek transparant te maken?
Momenteel zijn er binnen de NVZ geen initiatieven om parkeertarieven op één plek te centraliseren en zij zijn dit in de toekomst ook niet van plan. Ziekenhuizen maken hun parkeertarieven transparant op hun eigen website. Patiënten en bezoekers hebben hiermee inzicht in de parkeerkosten van hun ziekenhuis. De NVZ ziet daarom geen toegevoegde waarde in het verder onderzoeken naar een manier om parkeertarieven op één plek transparant te maken.
Vindt u niet dat parkeertarieven bij ziekenhuizen zoveel mogelijk gratis zouden moeten zijn, omdat iemand hier niet voor zijn of haar lol parkeert?
Zoals ik ook in antwoord 1 en 2 heb aangegeven is het niet prettig als patiënten en bezoekers met parkeertarieven te maken hebben. Ook ziekenhuizen realiseren zich dat een ziekenhuisbezoek vervelend kan zijn en patiënten en bezoekers het liefst gratis willen parkeren.5 Het is aan de ziekenhuizen om dit te betrekken bij hun afweging om eventuele parkeerkosten te hanteren.
Bent u bereid om met ziekenhuizen en gemeenten afspraken te maken dat parkeertarieven zo laag mogelijk blijven en niet met meer zouden mogen stijgen dan de inflatie? Kunt u dit nader toelichten?
Zoals ik eerder aan de Kamer heb laten weten6 ligt de verantwoordelijkheid voor parkeertarieven bij ziekenhuizen en gemeenten en moet in lokale context worden bezien.
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Nee, vraag 1 en 2 en vraag 4 en 5 worden gecombineerd beantwoord.
De subsidieregeling Specifieke uitkering ventilatie in scholen |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) , Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de inrichting en uitvoering door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van de subsidieregeling Specifieke uitkering ventilatie in scholen (SIVUS), een uitkering aan gemeenten om het binnenklimaat van bestaande schoolgebouwen te verbeteren?
Ja.
Klopt het dat de regeling uitgaat van het principe dat schoolbesturen verantwoordelijkheid dragen voor het klimaat in schoolgebouwen en dat de schoolbesturen de juridische verantwoordelijkheid hebben om de scholen te laten voldoen aan de Arbowetgeving? Kunt u dit toelichten?
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het onderhoud van het schoolgebouw, daar hoort ook het onderhoud van het binnenklimaat bij. Schoolbesturen hebben vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap op grond van de Arbowetgeving de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige en prettige werkomgeving.
Bent u ermee bekend dat het probleem van slechte ventilatie al dateert van voor de overdracht van gemeente naar bestuur per 1-1-2015? Hoe beoordeelt u de zienswijze dat de gemeente (overheid) dan ook primair verantwoordelijk zou zijn voor het leveren van de financiële middelen voor het goed laten uitvoeren van de verplichting van de schoolbesturen om te zorgen voor een gezond binnenklimaat aansluitend bij de huidige eisen?
Zoals op 1 oktober uit het rapport van het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen (LCVS) is gebleken, voldoen niet alle schoolgebouwen aan de wettelijke eisen voor luchtverversing. Dat betreft niet alleen maar oudere schoolgebouwen, er zijn ook nieuwgebouwde schoolgebouwen die niet blijken te voldoen aan de huidige luchtverversingsnormen. Gemeenten hebben de publieke verantwoordelijkheid te voorzien in goede onderwijshuisvesting die voldoet aan de huidige eisen. Dat betekent dat schoolbesturen als gebruikers en gemeenten als publiek verantwoordelijken gezamenlijk zorg dienen te dragen voor goede onderwijshuisvesting die voldoet aan de wettelijke eisen. Dat kan vormgegeven worden door het leveren van financiële middelen door de gemeente, maar schoolbesturen kunnen hier ook aan bijdragen, zolang het onderhoud aan het ventilatiesysteem betreft.
Hoe wilt u omgaan met de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeente en schoolbestuur en wat gaat u doen om de uitgangsposities hierin helder te krijgen?
Zoals eerder voor de zomer gecommuniceerd, is een wetsvoorstel in voorbereiding om de planvorming voor investeringen in huisvesting te verbeteren. Gemeenten krijgen de wettelijke opdracht tot het vaststellen van een meerjarig Integraal Huisvestingsplan (IHP), renovatie wordt als huisvestingsvoorziening in de wet opgenomen en het investeringsverbod wat nu geldt voor schoolbesturen in het po zal worden genuanceerd. Hierdoor zullen de verantwoordelijkheden van schoolbesturen en gemeenten beter op elkaar aansluiten. Verder wordt op dit moment in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Onderwijshuisvesting de werking van het stelsel en de verantwoordelijkheidsverdeling zoals die is vastgelegd in de wet onderzocht. Tegelijkertijd wordt onderzocht welke maatschappelijke uitdagingen er qua onderwijshuisvesting op het onderwijs afkomen. De uitkomsten van het IBO worden in dit voorjaar verwacht.
Bent u ermee bekend dat in diverse rapporten van de Algemene Rekenkamer (2016) en het rapport van McKinsey (2020) is aangetoond dat er onvoldoende middelen door het Rijk ter beschikking gesteld worden om het onderhoud goed uit te voeren en de gebouwen binnen de beschikbare middelen in conditie 3 (gemiddeld niveau) te houden? Kunt u hierop reflecteren?
De Algemene Rekenkamer (2016) concludeert dat de normbedragen in de modelverordening onderwijshuisvesting van de VNG onvoldoende zijn voor de bouw van een basisschool die voldoet aan de wettelijke eisen conform Bouwbesluit 2012. Sinds 2006 zijn de bouwkosten gestegen en zijn de eisen die worden gesteld aan schoolgebouwen aangescherpt. De VNG heeft de normbedragen inmiddels aangepast. McKinsey (2020) concludeert dat schoolbesturen ongeveer 15% meer uitgeven dan zij hiervoor uit de lumpsum ontvangen. De lumpsum bevat echter geen geoormerkt budget voor onderhoud, schoolbesturen zijn (binnen de kaders van de WPO, de WVO en de WEC) vrij in hoe ze het lumpsumbudget inzetten. Uitgaven voor onderhoud (en eventuele tekorten daarop) kunnen, binnen de huidige bekostigingssystematiek, daarom enkel in het bredere onderwijsperspectief worden bezien.
Bent u ermee bekend dat, conform de Wet op het primair onderwijs (WPO) en het programma van eisen Materiële instandhouding, de scholen weliswaar verantwoordelijk zijn voor het in stand houden van scholen zoals ze deze ontvangen hebben van de overheid, maar dat de bekostiging slechts aanwezig is voor onderhoud inclusief kleine corrigerende maatregelen? Kunt u hierop reflecteren?
Het bevoegd gezag (schoolbestuur) draagt de verantwoordelijkheid voor behoorlijk gebruik, binnen- en buitenonderhoud en de exploitatiekosten. Daarvoor ontvangt een schoolbestuur middelen.
Bent u van mening dat alle, of de meeste, schoolbesturen voldoende middelen hebben om de gevraagde substantiële aanpassingen aan gebouwen en installaties door te voeren?
Mede naar aanleiding van de uitvraag door het LCVS en signalen uit het onderwijsveld zijn er middelen voor de verbetering van ventilatie beschikbaar gesteld. Deze zijn inmiddels beschikbaar gesteld via de regeling Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUVIS). Ten tijde van de beantwoording van deze vragen (21 januari) zijn er door ruim 100 verschillende gemeenten 380 aanvragen ingediend ter hoogte van een totaalbedrag van € 60 miljoen. Scholen gaan dus nu aan de slag met noodzakelijke aanpassingen aan hun schoolgebouw(en).
Hoe ziet u in dit licht het investeringsverbod voor schoolbesturen om te investeren in stenen en/of verbeteringen aan gebouwen (de economische waarde van een gebouw)?
Schoolbesturen dragen de verantwoordelijkheid voor behoorlijk gebruik, binnen- en buitenonderhoud en de exploitatiekosten. Het meefinancieren van ventilatiemaatregelen door het schoolbestuur in het primair onderwijs is toegestaan zolang het geen renovatie of ingrijpende verbouwing betreft. Daarnaast is er een wetsvoorstel in voorbereiding waarin onder andere het investeringsverbod voor schoolbesturen in het primair onderwijs genuanceerd wordt. Het oogmerk hierbij is schoolbesturen in het primair onderwijs ruimte te geven om mee te investeren in onderwijshuisvesting binnen redelijke kaders.
Deelt u de mening dat de voorgestelde maatregelen in de subsidieregeling substantiële aanpassingen betreffen aan gebouwen en installaties waarvoor flinke bedragen noodzakelijk zijn, en geen redelijke bedragen voor een redelijke termijn zoals gesteld in de WPO?
Gemeenten en schoolbesturen hebben zelf het beste in het vizier welke maatregelen nodig zijn in het schoolgebouw. Niet alle benodigde maatregelen zijn echter groots en meeslepend. In een aantal gevallen kan ook met relatief kleine ingrepen de benodigde verbetering in de ventilatie worden aangebracht, getuige ook de variatie in aangevraagde subsidie tot nu toe. Dat varieert van enkele honderden euro’s tot € 1 miljoen.
Hoe past de vrijheid (gedoogconstructie OCW) voor scholen om te investeren als dit een positief effect heeft op de exploitatielasten in de uitwerking van deze subsidieregeling? Krijgen schoolbesturen, indien dit past binnen de financiële mogelijkheden van het schoolbestuur, de ruimte om te investeren?
Er is geen sprake van een gedoogconstructie zolang schoolbesturen binnen de wettelijke kaders meefinancieren in het verbeteren van de ventilatie. Zolang het geen verbouwing of renovatie betreft mogen schoolbesturen in het primair onderwijs behoorlijk gebruik, binnen- en buitenonderhoud en de exploitatiekosten financieren.
Hoe denkt u ongelijkheid te voorkomen in deze kwestie, gezien de verschillen in financiële situatie tussen scholen en tussen gemeenten, indachtig het recente rapport «Een verstevigd fundament voor iedereen»?
Het Nederlands onderwijsbestel is zeer divers, de keuzevrijheid die ons systeem kent is een groot goed. De keerzijde van de grote diversiteit is dat er ook in onderwijshuisvesting verschillen zitten. Alle schoolbesturen, groot en klein, in het primair of voortgezet onderwijs met schoolgebouwen waar de ventilatie niet op orde is, kunnen een beroep op de regeling doen via hun gemeente. Er zullen verschillen zijn en die zijn niet te voorkomen of weg te nemen met deze regeling.
Het bericht dat een glastuinbouwbedrijf door de verhoogde Opslag Duurzame Energieheffing (ODE) overschakelt van elektriciteit naar gas |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) , Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Koppert Cress schakelt weer over van groene stroom op gas: «Ik word hier echt verdrietig van»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de omschakeling van Koppert Cress van stroom naar gas in verband met de enorme verhoging van de ODE-heffing voor stroom?
Het artikel maakt duidelijk dat Koppert Cress terugschakelt van elektriciteit naar gas uit kostenoverweging.
Bent u bekend met het feit dat Koppert Cress een koploper was op het gebied van duurzaamheid doordat er voor honderd procent gebruik werd gemaakt van groene energie en daar dit jaar zelfs een prijs in het kader van Duurzaam Ondernemerschap voor gewonnen heeft?
Ja.
Deelt u de analyse dat naast Koppert Cress veel meer bedrijven in onder meer de glastuinbouw terug zullen gaan van stroom naar gas dan wel de gewenste elektrificatie in de ijskast zullen zetten?
Naar aanleiding van de moties Essers (Kamerstuk I 35 304, nr. F) en Lodders (Kamerstuk II 35 302, nr. 42) is nader onderzoek gedaan naar de gevolgen van de in het Klimaatakkoord afgesproken aanpassingen van de ODE. Deze externe onderzoeken van Wageningen Economic Research (WEcR) en van CE Delft (bijlagen bij Kamerstuk 35 579, nr.3) constateren dat het totaal van de energiebelasting (EB) en de ODE voor enkele sectoren, waaronder de glastuinbouw, geen prikkel geeft voor elektrificatie, terwijl dat wel gewenst is met het oog op CO2-reductie.
Voor de middellange termijn geldt dat op dit moment de fiscale prikkels voor de energietransitie worden geëvalueerd, onder andere in de evaluatie van de EB en ODE. Hierin zal ook aandacht worden besteed aan prikkels die de transitie en meer specifiek de gewenste omslag van aardgas naar elektriciteit ondersteunen.
Voor de korte termijn is het kabinet van mening dat de middelen die de komende twee jaar aanvullend beschikbaar zijn voor een aantal sectoren (25 miljoen euro per jaar), ondernemers tegemoet komen in de energiekosten en hen ertoe kunnen verleiden om vast te houden aan de ingezette richting van inkoop van elektriciteit in plaats van aardgas.
Bent u van mening dat juist ondernemingen die vooroplopen op het gebied van duurzaamheid door de verhoogde ODE-heffing grote nadelen ondervinden?
In 2020 zijn de grootverbruikerstarieven van de ODE op aardgas en elektriciteit omhoog gegaan, conform de afspraken in het Klimaatakkoord. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2021 op 24 november 2020 heeft het kabinet reeds aangegeven dat het twee keer 25 miljoen euro wil inzetten voor die bedrijven die een grote sprong maken in hun ODE-rekening mede als gevolg van het feit dat ze vooroplopen op gebied van verduurzaming. Ik ben evenwel niet van mening dat alle ondernemingen die vooroplopen op het gebied van duurzaamheid door de verhoogde ODE grote nadelen ondervinden. Ten opzichte van 2019 is sprake van een forse stijging van de ODE-tarieven op aardgas. Deze stijging is groter dan de stijging van de ODE-tarieven voor elektriciteit. Hiermee wordt de gewenste transitie in de meeste sectoren ondersteund.
Hoe is de genoemde beweging (in vraag vier) te rijmen met de gewenste elektrificatie zoals genoemd in het Klimaatakkoord?
Voor het antwoord op deze vraag zie mijn antwoorden op vragen 4 en 5.
Kunt u inzicht geven in de wijze waarop de compensatiemiddelen voor de genoemde verhoging van de ODE-heffing ingezet zullen worden?
De Minister van LNV en ik werken op dit moment, in overleg met de betreffende sectoren, de benodigde regeling(en) uit. Het is van belang dat de betreffende sectoren betrokken worden in de vormgeving zodat de compensatieregeling(en) zo effectief mogelijk ingezet kunnen worden. Daarnaast is het van belang dat deze uitvoerbaar zijn en binnen de staatsteunregels passen. De Minister van LNV en ik zullen op korte termijn uw Kamer nader informeren over de uitwerking van de regeling(en). Nadat de regeling(en) zijn uitgewerkt kunnen bedrijven aanspraak maken op de middelen.
Zijn er al middelen verstrekt uit de compensatieregeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u, gelet op het signaal dat bedrijven vanwege de ODE-heffing voor stroom daadwerkelijk teruggaan van stroom naar gas, bereid op korte termijn de verhoogde tarieven voor de ODE-heffing voor stroom in de derde schijf te heroverwegen?
Ik ben niet bereid om de tarieven op korte termijn te heroverwegen. Wel zal ik uw Kamer op korte termijn informeren over de uitwerking van de regeling(en) zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 8. Daarnaast zal uw Kamer in het voorjaar van dit jaar worden geïnformeerd over de evaluaties van de EB en ODE.
Het bericht 'Eerst Assads strijder, nu asiel in Nederland' |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) , Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht waar het onderzoek wordt gepresenteerd over de aanwezigheid en dreiging van sympathisanten en misdadigers van het Assad-regime in Nederland met de titel «Eerst Assads strijder, nu asiel in Nederland»?1
Ja.
Deelt u de grote zorgen over de aanwezigheid en dreiging van sympathisanten en misdadigers van het Assad-regime in Nederland? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten om dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid dat er sympathisanten en misdadigers van het Assad-regime in Nederland rondlopen is zorgelijk. Het uitsluiten van bescherming en uitzetten of vervolgen van plegers van internationale misdrijven, waaronder oorlogsmisdrijven, die zich in Nederland bevinden, heeft een continue hoge prioriteit in zowel de strafrecht- als de asielketen. Nederland mag geen vluchthaven zijn voor personen die zich schuldig hebben gemaakt aan deze ernstige misdrijven. Het 1F-beleid is er dan ook op gericht plegers van oorlogs- en andere internationale misdrijven te identificeren en deze groep rechtmatig verblijf in Nederland te onthouden. Er is intensieve samenwerking tussen de asiel- en de strafrechtketen om, waar mogelijk, personen met een 1F-status strafrechtelijk te vervolgen. Hierover wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd met de Rapportagebrief Internationale Misdrijven.
Dit kabinet hecht grote waarde aan de strijd tegen straffeloosheid voor internationale misdrijven. Het opsporen en vervolgen van deze misdrijven is een uiterst complexe zaak en vergt vaak uitgebreid onderzoek. Zowel bewijsvoering als bewijsvergaring voor deze misdrijven is lastiger dan voor commune delicten. Om deze ingewikkelde taak het hoofd te bieden, is de vaste formatie van het Team Internationale Misdrijven van de politie onlangs nog uitgebreid van 32 naar 43 FTE.2 Hiermee wordt structureel voorzien in de benodigde specialistische- en opsporingsbevoegde capaciteit die de aanpak van deze zeer ernstige misdrijven vergt.
Voor een gedetailleerde uiteenzetting van de verschillende stappen die de Nederlandse overheid neemt verwijs ik u naar de meest recente rapportagebrief internationale misdrijven.3
Hoe beoordeelt u de constatering van het NRC, dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst drie handlangers van het Syrische regime een verblijfsvergunning heeft verleend en dat enkele Syriërs vanuit Nederland nog contacten onderhouden met het regime van Assad?
Ik kan niet ingaan op deze individuele zaken of personen. In het algemeen kan ik u over 1F-onderzoeken mededelen dat dit altijd een individuele beoordeling betreft en uitgebreid juridisch onderzoek inhoudt. Niemand wordt door de IND op basis van één eigenschap, één melding, of één foto aangewezen als oorlogsmisdadiger. Alleen op basis van grondige analyse van achtergrond en context en de aannemelijkheid van ernstige vermoedens dat iemand persoonlijke misdrijven heeft gepleegd of gefaciliteerd, kan de IND oordelen dat een persoon dient te worden uitgesloten van de bescherming van het Vluchtelingenverdrag.
Was u op de hoogte van de aanwezigheid van sympathisanten en misdadigers van het Assad-regime in Nederland? Zo ja, waarom is er niet tot vervolging overgegaan? Zo nee, welke gevolgen heeft dat voor de verblijfsvergunningen die reeds zijn verleend?
Zoals reeds aangegeven kan ik niet ingaan op individuele zaken. Wel kan ik u in algemene zin mededelen dat alle meldingen en signalen die wijzen op mogelijke internationale misdrijven zoals omschreven in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, serieus worden genomen en indien daar voldoende aanleiding toe bestaat ook nader worden onderzocht.
Zoals bij de beantwoording van vraag drie is aangegeven houdt een 1F-onderzoek altijd een individuele beoordeling en zorgvuldig juridisch onderzoek in. Dat geldt uiteraard ook voor 1F-onderzoeken naar personen die reeds een verblijfsvergunning hebben. Volledigheidshalve kan ik u mededelen dat zich tussen de Syrische asielzoekers die 1F tegengeworpen hebben gekregen ook personen bevinden die oorlogsmisdrijven hebben gepleegd terwijl zij onderdeel uitmaakten van het leger of het Assad-regime.
Voordat tot vervolging kan worden overgegaan moet eerst een strafrechtelijk onderzoek plaatsvinden. Zowel het OM als de politie heeft daarom gespecialiseerde teams die zich uitsluitend bezighouden met de opsporing en vervolging van deze misdrijven. Zij zullen strafrechtelijk onderzoek instellen op basis van de Wet Internationale Misdrijven in geval er mensen zich in Nederland bevinden, er een concrete verdenking bestaat dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan internationale misdrijven en er voldoende reëel perspectief op succesvolle opsporing en vervolging bestaat.
Niet elke aanwijzing is echter voldoende om ook te kunnen spreken van een strafrechtelijke verdenking die de start van een strafrechtelijk onderzoek rechtvaardigt. Dit vergt, net als andere meldingen die bij het Team Internationale Misdrijven worden gedaan, nader onderzoek naar ondersteunend bewijs, veelal in de vorm van getuigenverklaringen. Mede om die reden zijn opsporingsonderzoeken naar internationale misdrijven (genocide, oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid, foltering, gedwongen verdwijning, agressie) in de regel complex en zeer tijdrovend.
Bent u bereid de handlangers van het Syrische regime te vervolgen en te berechten binnen de kaders van de rechtstaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Aan de hand van welke criteria zijn de mensen beoordeeld waarvan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgelopen zomer heeft laten weten 12.570 dossiers van Syrische vluchtelingen opnieuw te hebben beoordeeld op een «ernstige vermoeden van internationale misdrijven» en waaruit bij slechts één persoon voldoende aanwijzingen gevonden zijn om de verblijfsvergunningen in te trekken?
De herbeoordeling zoals bedoeld in de brief van 30 juni 2020 betrof een projectmatige herbeoordeling van álle dossiers die aan de volgende criteria voldeden:
Bij de herbeoordeling is gekeken naar signalen die wijzen op betrokkenheid bij misdrijven zoals omschreven in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Ik verwijs voor verdere informatie over deze herbeoordeling naar de Kamerbrief van 30 juni 2020.
Omdat er recent al een grootschalige herbeoordeling van Syrische asielzoekers aan de hand van bovenstaande criteria heeft plaatsgevonden zie ik momenteel geen aanleiding om een nieuw onderzoek te starten.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de aard en omvang van aanwezigheid van sympathisanten en misdadigers van het Assad-regime in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat de aanwezigheid van misdadigers/sympathisanten van het Assad-regime tot onrust bij de Syrische gemeenschap in Nederland leidt, gezien deskundigen schatten dat er in Nederland enkele tientallen Syriërs verblijven die door het regime zijn ingezet om demonstranten in elkaar te slaan, burgers te martelen of te vermoorden?
Ik begrijp dat de mogelijke aanwezigheid van misdadigers/sympathisanten van het Assad regime in Nederland tot onrust bij de Syrische gemeenschap kan leiden. Dit is dan ook de voornaamste reden voor het Nederlandse 1F beleid. Het doel is om slachtoffers van internationale misdrijven bescherming te bieden en om te voorkomen dat de daders straffeloos in Nederland kunnen verblijven. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. In deze procedures wordt reeds gebruik gemaakt van de kennis van verschillende organisaties en experts.
Ook voor de strafrechtelijke aanpak van internationale misdrijven kunnen non-gouvernementele organisaties een belangrijke rol spelen omdat zij vaak over een goede informatiepositie beschikken. Zoals in de rapportagebrief internationale misdrijven 2018 is aangegeven wordt door het OM en de politie nauw samengewerkt met dit soort organisaties omdat zij vaak direct toegang hebben tot documenten en getuigen die waardevol bewijs kunnen leveren voor een strafrechtelijk onderzoek.4
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met maatschappelijke organisaties die beschikken over de juiste kennis en expertise, om dit probleem te verhelpen? Zo ja, kent u deze maatschappelijke organisaties?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het VN-Vluchtelingenverdrag, dat Syriërs de mogelijkheid geeft om asiel aan te vragen in Nederland en daarmee als erkende vluchteling het recht hebben op veiligheid en bescherming van de Nederlandse regering?
Ja.
Bent u bekend met de verdwijning van de Syrische activist, klokkenluider en vluchteling Mazen Al-Humada, die getuigde over zijn mishandeling binnen de martelkamers van het regime van Assad?
Ja.
Hoe verhoudt de verdwijning van Mazen Al-Humada zich tot het recht om veiligheid en bescherming te krijgen door de Nederlandse regering?
Zoals u weet kan ik niet ingaan op individuele zaken. In het algemeen kan ik u mededelen dat het kabinet zich inzet om een ieder die bedreigd wordt, bescherming te bieden.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering zich onvoldoende heeft ingezet om Syrische vluchtelingen, zoals Mazen Al-Humada, te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid een zorgvuldig onderzoek in te stellen naar de verdwijning van Mazen Al-Humada en hem zo mogelijk een veilige terugkeer naar Nederland te bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit onderzoek concreet uit te voeren?
Ook hier geldt dat ik niet kan ingaan op individuele zaken. Bovendien is het al dan niet starten van (strafrechtelijke) onderzoeken een bevoegdheid die uitdrukkelijk aan het OM toebehoort. Aan dergelijke beslissingen kunnen verschillende factoren en beginselen ten grondslag liggen.
Deelt u de mening dat enkel de morele steun van de Nederlandse regering ontoereikend is om de veiligheid en bescherming te bieden waar Syrische vluchtelingen het recht op hebben?
Momenteel krijgen Syrische vluchtelingen in de regel een verblijfvergunning in Nederland, met uitzonderingen van personen waarvan een ernstig vermoeden bestaat dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan internationale misdrijven als oorlogsmisdrijven of terrorisme. Syrische statushouders hebben recht op en toegang tot alle benodigde voorzieningen om een bestaan op te bouwen en te integreren in de Nederlandse samenleving.
Ik deel dus niet uw mening dat er enkel sprake is van morele steun door de Nederlandse regering.
Bent u bereid extra middelen in te zetten om de veiligheid en bescherming van Syrische vluchtelingen die worden geïntimideerd en/of bedreigd vanuit het regime van president Assad te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds benoemd in mijn antwoord op vraag 15 hebben Syrische vluchtelingen toegang tot alle benodigde voorzieningen waaronder ook de politie. Net als gewone Nederlanders kunnen zij aangifte doen en de bescherming inroepen van de politie wanneer dat nodig is. Ik zie momenteel dan ook geen reden om extra middelen in te zetten om de veiligheid en bescherming van Syrische vluchtelingen te verbeteren.
Bent u bereid een disciplinaire aanpak te hanteren, waarbij de Nederlandse regering hard optreedt tegen de invloed van de Syrische inlichtingendiensten in Nederland, verdachten van deelname aan misdaden van het Assad-regime hier vervolgd worden conform het internationaal recht en ten slotte passende en sensitieve hulp en zorg te bieden aan Syrische vluchtelingen?
In de eerste plaats heeft het kabinet begin 2018 een aanpak ontwikkeld voor het tegengaan van doelbewuste, stelselmatige en vaak heimelijke activiteiten van statelijke actoren (of actoren die aan statelijke actoren zijn te relateren) in Nederland. Dit omdat het kabinet ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onwenselijk acht, omdat statelijke actoren hiermee kunnen komen aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en de open samenleving. Voor een effectieve aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging zetten we allereerst in op het continu versterken van onze informatiepositie, onder ander door onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarnaast zetten we in op samenwerking met onze internationale partners, met name binnen Europa. Onze nationale aanpak tot slot bestaat uit het aanspreken van landen die zich schuldig maken aan ongewenste inmenging in Nederland, het verhogen van de weerbaarheid van de kwetsbare groepen in Nederland die hier doelwit van zijn en het gecoördineerd optreden en verstoren bij actuele of dreigende incidenten, waarbij we een mix van bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen inzetten.
Zoals in het antwoord op vragen 4 en 5 is aangegeven zal er, op het moment dat er mensen zich in Nederland bevinden en er een concrete verdenking bestaat dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan internationale misdrijven, en wanneer er voldoende reëel perspectief op succesvolle opsporing en vervolging bestaat, strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld.
Bent u bereid aanklagers ook gebruik te laten maken van de bevoegdheid om schendingen van het internationaal strafrecht hier in Nederland te vervolgen, zoals in Duitsland, waar op grond van hetuniversal jurisdiction misdadigers van het Assad-regime vervolgd worden?
Nederland maakt reeds gebruik van de mogelijkheid om internationale misdrijven te vervolgen op basis van universal jurisdiction. Universele rechtsmacht betreft rechtsmacht die uitsluitend is gebaseerd op de aard en ernst van het misdrijf, ongeacht of er een direct aanknopingspunt is met de rechtsorde van de Staat die die rechtsmacht claimt, zoals de plaats van het misdrijf of de nationaliteit van de verdachte of het slachtoffer. In Nederland hebben wij voor internationale misdrijven zogenaamde secundaire universele rechtsmacht. Dit houdt in dat het enige aanknopingspunt dat nodig is om rechtsmacht uit te oefenen de aanwezigheid van de verdachte op Nederlands grondgebied is. Voor voorbeelden van zaken waarin op basis van universele rechtsmacht in Nederland vervolging is ingesteld verwijs ik u naar de meest recente rapportagebrief internationale misdrijven.5
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering zich niet langer meer kan verschuilen achter het argument dat de diplomatieke banden met president Assad verbroken zijn en zou moeten handelen naar de juridische mogelijkheden die er wel zijn teneinde vluchtelingen te beschermen?
Zoals in de Rapportagebrieven internationale misdrijven jaarlijks aan uw Kamer duidelijk wordt gemaakt, kent Nederland een uitgebreide ketenaanpak gericht op de aanpak van internationale misdrijven. Verschillende overheidsorganisaties werken op nationaal en internationaal gebied nauw samen met hun partners (zowel overheidspartners als non-gouvernementele partners) aan de bewerkstelliging van hun gezamenlijke doel: straffeloosheid tegengaan en voorkomen dat zij die zich schuldig hebben gemaakt aan deze verschrikkelijke misdrijven een veilige haven vinden.
Wilt u zo vriendelijk zijn om bovenstaande vragen elk afzonderlijk en uitvoerig te beantwoorden?
Gelet op de samenhang tussen sommige vragen heb ik deze gezamenlijk beantwoord. Wel heb ik elke vraag zo uitvoerig mogelijk beantwoord.
Wederom seksueel grensoverschrijdend gedrag op de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA) |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De wrange afloop van MeToo-klacht bij de UvA»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat zich wederom een situatie rondom seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft voorgedaan die blijkbaar pas consequenties kreeg toen journalisten hier opvolging aan gaven?
Ik betreur het ten zeerste dat zich een situatie rondom seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft voorgedaan op de UvA waarbij de klager ontevreden is over de afhandeling van de klacht door de UvA.
De UvA heeft mij geïnformeerd dat de formele klacht van de studente deels gegrond is verklaard door het College van Bestuur, en dat er met de betreffende docent bindende afspraken gemaakt zijn over zijn gedrag. In het najaar van 2020 zijn er nieuwe signalen ontvangen over ongewenst gedrag van de docent. Gezien het verleden heeft de decaan na deze nieuwe signalen een extern bureau opdracht gegeven onderzoek te doen. Voor de periode dat dit onderzoek loopt is de docent volledig uit het onderwijs gehaald.
Heeft u contact gehad met de betreffende instelling om na te gaan waarom de docent in kwestie op non-actief is geplaatst zodra NRC Handelsblad vragen stelde over deze kwestie? Zo nee, wilt u dat doen?
Ja, ik heb contact gehad met de UvA. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 is de docent voor de periode dat het onderzoek naar zijn gedrag loopt volledig uit het onderwijs gehaald. De aanleiding voor het onderzoek waren volgens de UvA nieuwe signalen over het gedrag van deze docent.
Hoe kijkt u ernaar dat er volgens de UvA geen aanknopingspunten waren voor nader onderzoek omdat andere slachtoffers geen formele klacht wilden of konden indienen omdat dit niet op anonieme basis kan? Bent u van mening dat dit beleid bijdraagt aan een veilige sociale omgeving voor personen die melding willen maken van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag? Zo nee, welke vervolgstappen vloeien hieruit voort?
De UvA heeft mij geïnformeerd dat – na het deels gegrond verklaren van de klacht – is nagegaan of nader onderzoek mogelijk was op basis van enkele andere signalen die alleen bij de vertrouwenspersoon bekend waren. De vertrouwenspersoon had tijdens de klachtprocedure aangegeven dat die meldingen er waren, maar kan zonder toestemming van de melder geen nadere informatie delen over de aard van een melding. In samenspraak met de vertrouwenspersoon is er contact geweest met degenen die zich hadden gemeld, maar zij gaven aan niet verder mee te willen werken aan vervolgonderzoek. Er zijn wel gesprekken gevoerd met enkele docenten om na te gaan of er aanknopingspunten waren voor vervolgonderzoek. Dat bleek niet het geval. Het uitgangspunt voor nader onderzoek was overigens niet dat er een formele klacht zou moeten worden ingediend of dat dit niet op anonieme basis zou kunnen.
In het rapport Evaluatie universitaire ombudsfunctie2 wordt ingegaan op de wenselijkheid en het beleid ten aanzien van anoniem melden: Anoniem melden betekent dat de melder zich niet bekend maakt aan vertrouwenspersoon of ombudsfunctionaris. Het is lastig om een anonieme melding te behandelen omdat de context van het grensoverschrijdend gedrag relevant is voor het begrijpen en onderzoeken van de melding. Niettemin kan het waardevol zijn om op basis van anonieme signalen in een vroegtijdig stadium onderzoek te doen. In het Landelijk kader voor invulling universitaire ombudsfunctie3 wordt het wel of niet toestaan van anonieme meldingen aan de instelling overgelaten.
De vertrouwelijkheid van een melding wordt door zowel vertrouwenspersoon als ombudsfunctionaris gegarandeerd. De anonimiteit zal op verzoek van de melder altijd geborgd worden. In het Evaluatierapport universitaire ombudsfunctie4 wordt erop aangedrongen om in de informatievoorziening over de ombudsfunctionaris op te nemen dat de anonimiteit van de melder gewaarborgd is. Dit kan tevens de meldingsbereidheid vergroten.
Wat vindt u ervan dat een slachtoffer van grensoverschrijdend gedrag zich gedwongen ziet van stad en/of instelling te veranderen omdat de dader ongemoeid zijn werkzaamheden mag voortzetten?
Ik betreur het als slachtoffers zich genoodzaakt voelen dergelijke keuzes te maken.
Erkent u dat het anonimiseren van officiële klachten een grote drempel voor de meldingsbereidheid zou wegnemen? Deelt u de zienswijze dat er mogelijkheden zijn om hoor en wederhoor anoniem te faciliteren?
De anonimiteit van de melder kan bij vertrouwenspersoon en ombudsfunctionaris geborgd blijven. Het is belangrijk om dit helder aan studenten en medewerkers te communiceren om de meldingsbereidheid te vergroten. Bij de klachtencommissie is dit niet mogelijk. Wel zou het mogelijk moeten zijn dat klager en beklaagde elkaar niet tegenkomen bij de hoor en wederhoor.
Deelt u de mening dat het niet afhankelijk mag zijn op welke instelling iemand onderwijs geniet of werkt voor de manier waarop een klacht over ongewenst gedrag wordt behandeld en opgevolgd? Zo ja, bent u bereid dit beleid gelijk te trekken voor alle instellingen door een nationaal en onafhankelijk meldpunt op te richten?
Ik acht het van belang dat op iedere instelling dezelfde mogelijkheden zijn om ongewenst gedrag te melden en klachten in te dienen. Alle universiteiten hebben dan ook een gedragscode sociale veiligheid en een klachtencommissie, in de cao is de aanstelling en taakstelling van vertrouwenspersonen vastgelegd. Daarnaast is er in de cao Nederlandse Universiteiten 2020 afgesproken dat er een ombudsfunctie wordt ingericht op alle universiteiten. Universiteiten krijgen een jaar de tijd om dit te regelen.
De behandeling en opvolging van klachten is echter altijd context gebonden, de specifieke omgeving is relevant voor het begrijpen en onderzoeken van de casus. Voor de opvolging van klachten is er geen uniform beleid mogelijk, dit betreft immers altijd het maken van contextgevoelige afwegingen in een specifieke casus. Dit is ook waarom één nationaal meldpunt geen uitkomst is om intimidatie tegen te gaan: dit plaatst de melding en aanpak van wangedrag te ver weg van de werkvloer.
Is het feit dat er zich weer een casus van grensoverschrijdend gedrag voordoet op nota bene dezelfde faculteit als enige tijd geleden ook het geval was, ondanks de aanwezigheid van een ombudspersoon, reden om te starten met het heroverwegen van een nationaal, onafhankelijk en laagdrempelig meldpunt zoals is gevraagd in motie van de leden Kerstens en Van den Hul? Zo nee, wanneer voorziet u hier wel reden toe?2 3
Onderzoeken van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren, de vakbonden FNV/VAWO en Promovendi Netwerk Nederland, naast de aandacht voor #metoo casussen in de media maken duidelijk dat er gewerkt moet worden aan het verbeteren van de sociale veiligheid. Dat gebeurt ook op verschillende manieren. Zo zal op iedere universiteit een ombudsfunctionaris worden aangesteld. Naast het verbeteren van de hulp- en zorgstructuur, gaat het ook om het creëren van bewustzijn en een cultuurverandering.
Deelt u tevens de aanname dat een verhaal als dit (en de vele voorgaande) hoogstwaarschijnlijk afbreuk doen aan de bereidheid melding te maken van grensoverschrijdend gedrag, aangezien nieuwe slachtoffers zich mogelijk gesterkt zien in hun overtuiging dat hun melding (bijna) geen verschil maakt?
Uit het NRC artikel #metoo-klacht heeft zelden gevolgen7 blijkt dat sinds de #metoo beweging in 2017 begon het aantal klachten bij universitaire klachtencommissies en het aantal meldingen bij vertrouwenspersonen van universiteiten is gestegen. Juist de aandacht voor sociale veiligheid – ook voor wat hierin niet goed gaat – en de in gang gezette verbeteringen, kunnen de meldingsbereidheid verder vergroten.
Kunt u een tijdspad bieden voor wanneer de Kamer de eerste resultaten kan verwachten van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) onderzoekscommissie onder leiding van Naomi Ellemers en wanneer studenten, medewerkers en promovendi hiervan de eerste concrete effecten zullen merken?
Ik verwacht dat het advies van de KNAW voor december 2021 wordt uitgebracht.
Kunt u een beeld schetsen van hoe de huidige coronacrisis impact heeft of kan hebben op de sociale veiligheid gezien het feit dat contact nu wellicht vaker één op één plaatsvindt? Op welke manier houdt uw beleid daar rekening mee?
Ik heb geen aanwijzingen dat de coronacrisis impact heeft (in positieve of negatieve zin) op de sociale veiligheid.
Vindt u dat er zo snel mogelijk maatregelen moeten worden getroffen om dit soort misstanden, die grote effecten hebben op individuele levens alsook een verziekte cultuur, voor toekomstige generaties studenten, promovendi en medewerkers te voorkomen?
Vooropgesteld staat dat ik het van groot belang acht dat universiteiten een zodanig veilige en bewuste werk- en studieomgeving creëren dat wangedrag zoveel mogelijk voorkomen kan worden. Universiteiten nemen hierin hun verantwoordelijkheid door: de hulp- en zorgstructuur uit te breiden, wangedrag bespreekbaar te maken, adequaat in te grijpen en slachtoffers toereikende hulp te bieden. Ik heb er vertrouwen in dat de acties die reeds in gang zijn gezet daartoe bijdragen, en tevens een cultuurverandering in gang zetten.
Daarnaast verwacht ik dat het KNAW-advies (over de preventie en aanpak van ongewenst gedrag) concrete handvatten zal bieden om de huidige wetenschapscultuur en -structuur te veranderen. Zodoende levert het advies – naast de huidige maatregelen van universiteiten – een bijdrage om op een (meer) preventieve manier een veilig en duurzaam leer- en onderzoeksklimaat teweeg te brengen.
Brandbom bij Syrisch gezin in Heerlen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht in De Limburger «Brandbom bij «Syrisch gezin in Heerlen: burenruzie of racisme?» van 12 december 2020?1
Ja.
Klopt het dat er eerder al meerdere aangiftes van intimidatie en mishandeling bij de politie waren gedaan door het Syrische gezin tegen buurtbewoners?
In het verleden zijn door verschillende personen, die woonachtig zijn en of waren in de betreffende straat in Heerlen, meldingen en aangiften gedaan.
Kunt u aangeven of de politie onderzoekt of de aanslag met brandbom en eerdere intimidatie het gevolg zijn van racisme?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele politie-onderzoeken.
Klopt het dat politie, gemeenten en de woningbouwcorporatie al maanden op de hoogte waren van het conflict in de buurt tussen dit gezin en de verschillende buren? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze zij hebben opgetreden om de veiligheid te bewaken?
De lokale leefbaarheid en veiligheid is primair een verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. De gemeente Heerlen heeft in deze kwestie daarom de regie genomen.
Het Veiligheidshuis Parkstad Limburg begeleidt het proces in operationele zin. Vanuit de gemeente en andere instanties werd er sinds langere tijd hulp en ondersteuning geboden aan beide gezinnen. Veiligheid voor betrokkenen stond hierbij voorop. In dat kader zijn er vele gesprekken met betrokkenen gevoerd en aanvullende maatregelen genomen, waaronder tijdelijk cameratoezicht. Nadat de kwestie landelijk in de media werd gebracht, kon de veiligheid voor betrokkenen en de buurt niet meer worden gegarandeerd. Beide gezinnen zijn vervolgens ondergebracht in tijdelijke huisvesting elders in het land. Tevens is er geïnvesteerd om de leefbaarheid en veiligheid in de buurt te herstellen. Het lokale bestuur verantwoordt zich over zijn handelen aan de gemeenteraad.
Deelt u de mening dat politie, gemeenten en woningbouwcorporatie tijdig stappen moeten zetten om te voorkomen dat langdurige conflicten escaleren tot geweld?
Ja, wij onderschrijven de mening dat er door middel van een integrale aanpak, dus met alle ketenpartners samen, moet worden ingezet op het voorkomen van langdurige problemen en een mogelijke escalatie tot geweld. Naast het onderschrijven, werken wij al langere tijd op deze manier.
Om van deze casus te leren wordt, onder regie van de gemeente Heerlen, op korte termijn een onderzoek opgestart.
Klopt het dat dit gezin na de aanslag met een brandbom geen bescherming heeft gekregen en is ondergedoken?
Dit is onjuist. Na dit incident zijn er in het kader van de veiligheid van de beide betrokken gezinnen en de omwonenden een tweetal mobiele camera’s geplaatst. Daarnaast wordt er gezocht naar nieuwe (structurele) huisvesting voor beide gezinnen. Zij zijn momenteel ondergebracht in tijdelijke huisvesting elders in het land.
Welke stappen gaat u zetten om de veiligheid in buurten te verbeteren en gezinnen die te maken krijgen met intimidatie of racisme te beschermen?
De lokale leefbaarheid en veiligheid is primair een verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. De gemeente Heerlen heeft in deze kwestie daarom de regie genomen. Het Veiligheidshuis Parkstad Limburg begeleidt het proces in operationele zin. De betrokken instanties hebben vanuit hun eigen rol een verantwoordelijkheid voor een leefbare en veilige woonomgeving. Ook de gemeente investeert, samen met haar partners (w.o. ook de politie maar ook de corporaties) volop door de inzet van wijkboa’s en buurtregisseurs die samen met de wijkagent (politie), de sociale consulenten (corporaties), maar ook het welzijns- en opbouwwerk, zorgen voor een goed samenwerkende en dekkende structuur.
Oliehandelaren, corruptie en de financiële sector |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Oliehandelaar Vitol ging tot juli 2020 door met omkoping»1, met hierin melding van corruptie en belastingontwijking door Vitol, het grootste Nederlandse bedrijf ter wereld op Shell na?
Ja.
Wat is uw reactie op de aantijgingen tegen de bedrijven in het artikel, waarin onder meer staat dat Vitol heeft toegegeven dat het zich tussen 2005 en 2020 op grote schaal heeft beziggehouden met het omkopen van Braziliaanse overheidsfunctionarissen, en melding wordt gemaakt van corruptie door SBM Offshore, en verdenkingen van corruptie door grondstoffenhandelaren Trafigura en Glencore?
Dit betreffen ernstige verdenkingen. Corruptie heeft een sterk ondermijnend effect; het tast niet alleen het vertrouwen in de overheid aan, maar heeft ook een negatief effect op de kwaliteit van publieke dienstverlening, economische ontwikkeling en het ondernemersklimaat. Het is daarom van groot belang dat corruptie vanuit een brede en integrale benadering wordt voorkomen en bestreden. In Nederland doet de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) – in nauwe samenwerking met het Openbaar Ministerie (OM) – onderzoek naar verdenkingen van het plegen van dergelijke strafbare feiten. Hierbij maakt het gebruik van diverse bronnen, waaronder mediaberichten.
Bent u bekend met het rapport «Big Business, Low Profile. Shedding light on oil trader Vitol’s operations in Nigeria»2 , dat aantoont dat Vitol nauwelijks communiceert over hoe het bedrijf omgaat met mensenrechten-, milieu en corruptierisico’s in de landen waar Vitol opereert, en concludeert dat Vitol, een van de grootste oliehandelaren ter wereld, zich onvoldoende houdt aan de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen, in het bijzonder in Nigeria?
Ja.
Hoe beoordeelt u het gebrek aan transparantie van Vitol in het licht van de oliesector in Nigeria, die regelmatig in het nieuws is vanwege milieuvervuiling en mensenrechtenschendingen?
Het kabinetsbeleid is gericht op duurzame economische groei, waarbij onder andere de verwachting is dat Nederlandse bedrijven ook in andere landen maatschappelijk verantwoord ondernemen. Vitol is tegenwoordig gevestigd in Zwitserland, met vestigingen in een groot aantal landen, waaronder een vestiging in Nederland. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat ze de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Dit houdt in dat zij de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) toepassen. Een belangrijk onderdeel van gepaste zorgvuldigheid is het transparant rapporteren over de opvolging en voorkoming van misstanden in de waardeketen. Gezien de activiteiten van Vitol in de oliesector in Nigeria zijn milieuvervuiling en mensenrechtenschendingen risico’s die het bedrijf kan tegenkomen en waarvan verwacht wordt dat Vitol deze adresseert.
Bent u bereid om het van oorsprong Nederlandse Vitol aan te sporen om zich actief en volledig aan de OESO-richtlijnen te houden en formeel en proactief te rapporteren over hoe het bedrijf omgaat met mensenrechten-, milieu en corruptierisico’s in de landen waarin het opereert, zeker als deze gekenmerkt worden door fragiliteit en conflict? Zo niet, waarom niet?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder de Nederlandse vestiging van Vitol, dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Het kabinet wijst bedrijven in de olie- en gassector op deze verwachting onder andere via de brancheverenigingen.
Heeft u, sinds het Ministerie van Buitenlandse Zaken in april de olie- en gassector heeft aangesproken op de weigering om een plan van aanpak op te stellen ondanks het verzoek hiertoe van de Minister3, stappen ondernomen richting deze sector om de naleving van de OESO-richtlijnen te bevorderen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft de olie- en gassector aangesproken op het niet opleveren van een gezamenlijk plan van aanpak voor IMVO conform internationale normen en blijft de sector aanspreken op het nemen van zijn verantwoordelijkheid onder de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UNGP’s.
Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap»4, gedeeld met de Tweede Kamer. Op basis van de resultaten van evaluatie, consultatie en onderzoek heeft het kabinet geconcludeerd dat het huidige IMVO-beleid onvoldoende effectief is. In de nota geeft het kabinet aan in te zetten op een brede due diligence verplichting, bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving van de OESO-richtlijnen verder te bevorderen. Op 8 december 2020 is de beleidsnota besproken met de leden van de Algemene Commissie buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft hierbij toegezegd om de Kamer in februari te informeren over vorderingen in de EU op het gebied van IMVO-wetgeving, inclusief nieuwe wegingsmomenten, en over het tijdpad voor het nieuw beleid voor sectorale samenwerking. Er is ook toegezegd om met de Kamer de input te delen die gegeven is aan Eurocommissaris Reynders. Deze laatste toezegging is opgevolgd op 12 januari 2021 met de Kamerbrief met de reactie op non-paper aan Eurocommissaris Reynders (Kamerstuk 26 485, nr. 362).
Welke stappen zet het kabinet om de naleving van internationale normen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, met inbegrip van het voorkomen en tegengaan van corruptie en belastingontwijking door bedrijven in de olie- en gassector, te bevorderen in de periode tot de invoering van due diligence-wetgeving?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het feit dat drie Nederlandse banken, ABN AMRO, ING en de Rabobank, al jarenlang Vitol financieren, en volgens publieke bronnen, opgenomen in het rapport «Big Business, Low Profile. Shedding light on oil trader Vitol’s operations in Nigeria»4 tussen 2015 en 2019, gesyndiceerde leningen hebben verstrekt aan Vitol?
Ja, ik ben bekend met het rapport «Big Business, Low Profile. Shedding light on oil trader Vitol’s operations in Nigeria». Uit het rapport begrijp ik dat ABN AMRO, ING en de Rabobank tussen de jaren 2016 tot 2019 gesyndiceerde leningen hebben verstrekt aan Vitol. Uit het rapport blijkt ook dat ABN AMRO en Rabobank in een reactie op het rapport hebben aangeven niet te kunnen bevestigen of Vitol een klant was, omdat zij niet ingaan op individuele klantrelaties. ING heeft, in reactie op het rapport, wel aangegeven dat Vitol inderdaad een klant was van deze bank, maar dat zij de cijfers die zijn opgenomen in het rapport niet herkent.
Bent u bereid om deze drie banken aan te sporen om de OESO-richtlijnen volledig en met inbegrip van de zes due diligence-stappen actief toe te passen op hun financiering van Vitol en andere oliehandelaren die werkzaam zijn in hoog-risicolanden ten aanzien van conflicten, mensenrechten, milieu en corruptie? Zo niet, waarom niet?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder financiële instellingen, dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Het kabinet stimuleert op verschillende manieren de naleving van de OESO-richtlijnen door bedrijven en financiële instellingen. Dit doet het kabinet onder andere via de IMVO-voorwaarden bij het internationaal bedrijfsleveninstrumentarium, de IMVO-convenanten en de brief die naar alle grote bedrijven gestuurd wordt om hen te attenderen op de kabinetsdoelstelling dat 90 procent van de grote bedrijven in Nederland in 2023 de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijven voor hun internationale activiteiten. In de reeds genoemde beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» van 16 oktober 2020 schijft het kabinet dat het inzet op een brede due diligence verplichting, bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving van de OESO-richtlijnen verder te bevorderen.
Het kabinet verwacht ook dat financiële instellingen de zes due dilligence stappen doorlopen als het gaat om beleggingen en het verstrekken van projectfinanciering en zakelijke leningen. Dit betekent dat zij voor hun financieringskeuzes risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hier verantwoording over afleggen. Hoe individuele banken hier invulling aan geven en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele banken.
Bent u van mening dat Nederlandse banken die oliehandelaren fors financieren, deze financieringen dienen mee te nemen in hun klimaatrapportages als gevolg van hun «commitment van de financiële sector» aan het Klimaatakkoord van de regering? Zo nee, waarom niet?
In juli 2019 is de Nederlandse financiële sector een belangrijk commitment aangegaan met het Nederlandse klimaatakkoord. De sector sprak af om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Daartoe meten alle instellingen die het commitment ondertekend hebben vanaf boekjaar 2020 het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen. Daarnaast zullen zij uiterlijk in 2022 actieplannen inclusief reductiedoelstellingen voor 2030 bekendmaken voor al hun relevante financieringen en beleggingen. Enkele financiële instellingen hebben al doelstellingen gepresenteerd. Ook ondernemen instellingen al actie om hun klimaatimpact terug te dringen. Zo hebben financiële instellingen plannen gemaakt voor de geleidelijke uitfasering van kolen-, olie-, of gasinvesteringen. Financiële instellingen zullen hun reductiedoelstellingen en actieplannen in toenemende mate in lijn brengen met de doelstellingen van Parijs. Het is logisch dat instellingen die nog fors bij de olie- en gassector betrokken zijn in hun actieplannen en rapportages aandacht zullen besteden aan de wijze waarop zij hun klimaatimpact in deze sectoren gaan terugdringen.
Kunt u bevestigen dat een gebrek aan transparantie bij oliehandelaren zoals Vitol, de kwaliteit van de klimaatrapportages van financiële instellingen kan beïnvloeden? Op welke manieren kan een gebrek aan transparantie en inzichtelijkheid de kwaliteit van klimaatrapportages beïnvloeden volgens u?
Zoals ik schreef in reactie op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» en in mijn verkenning naar de markt voor groene financiering, is de financiële sector voor klimaatgerelateerde data sterk afhankelijk van data van derden. Om duurzame financiering verder op gang te brengen is inderdaad meer informatie nodig over de impact op het klimaat in alle schakels van de financiële keten: voor investeerders gaat het om informatie over de bedrijven waarin zij investeren, voor klanten over informatie over hun beleggingen en hun financiële dienstverleners, en voor toezichthouders over informatie van de onder toezicht staande financiële instellingen. Hier zijn de afgelopen jaren al belangrijke stappen gezet. Zo is er in het akkoord over de Europese taxonomie, dat vastlegt wat een duurzame investering is, afgesproken dat ook grote bedrijven (naast financiële instellingen) dienen te rapporteren hoe zij zich tot de taxonomie verhouden. Op die manier wordt het voor financiële instellingen makkelijker om de taxonomie toe te passen.
Tegelijkertijd zijn hier verdere stappen op mogelijk. De Europese Commissie heeft in haar Green Deal aangekondigd dat de richtlijn niet-financiële informatie (NFI) wordt herzien, en heeft in dit kader ook reeds een consultatie uitgevoerd. Deze richtlijn is van toepassing op organisaties van openbaar belang, waaronder beursgenoteerde ondernemingen, banken en verzekeraars en is gericht op transparantie over hoe een onderneming omgaat met het milieu, mensenrechten, corruptie en diversiteit van het bestuur. Bij de herziening kijkt de Europese Commissie onder andere naar het uitbreiden van de reikwijdte van ondernemingen die onder de richtlijn vallen. Daarnaast wordt gekeken of het wenselijk is om een rapportagestandaard te ontwikkelen voor niet-financiële informatie, zoals dat al geldt voor financiële informatie. In dat kader heb ik uw Kamer ook recent een afschrift gestuurd van mijn reactie op de consultatie van de IFRS Foundation waarin ik het aanmoedig om bij te dragen aan een internationale standaard voor niet-financiële informatie.6
Hoe is het volgens u op dit moment gesteld met de inzichtelijkheid en transparantie van andere niet-beursgenoteerde bedrijven op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) en duurzaamheid?
Het kabinet monitort de transparantie van niet- beursgenoteerde bedrijven niet specifiek. Wel worden in de tweejaarlijkse Transparantiebenchmark, die uitgevoerd wordt in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, bedrijven met meer dan 500 medewerkers onderzocht op hun mate van transparantie op het gebied van duurzaamheid. Ook worden alle grote bedrijven in Nederland, waaronder een groot aandeel niet-beursgenoteerd, op het gebied van IMVO gemonitord op onderschrijving van de OESO-richtlijnen. Dit gebeurt in het kader van de kabinetsdoelstelling dat 90 procent van de grote bedrijven in Nederland in 2023 de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijven voor hun internationale activiteiten. In de laatste rapportage over 2019 onderschreef 35 procent van de grote bedrijven de internationale richtlijnen op het gebied van IMVO7.
Kent u het rapport «Research note on Dutch banks and corruption»5 waaruit blijkt dat ABN AMRO, ING en Rabobank tussen 2014 en 2017 8,9 miljard dollar leenden aan vier bedrijven (Gunvor, Odebrecht, Shell en SBM Offshore) die langjarig betrokken zijn geweest bij corruptieschandalen in de mijnbouw-, bouw- en oliesector en bent u bekend met nieuwe ontwikkelingen en aantijgingen van corruptie tegen deze bedrijven in het afgelopen jaar?6
Het kabinet is bekend met «Research note on Dutch banks and corruption» van de Eerlijke Bankwijzer van 21 februari 2019. In deze onderzoeksnotitie staat dat de Eerlijke Bankwijzer in het voorjaar en najaar van 2018 aan ABN AMRO, ING en Rabobank heeft gevraagd naar een reactie op de bevindingen in de notitie. Hierbij wordt vermeld dat op 1 januari 2019 geen van de banken op dit verzoek is ingegaan. Het is het kabinet niet bekend of deze banken via publieke kanalen informatie hebben gedeeld over Gunvor, Odebrecht, Shell en SBM Offshore.
Bent u ermee bekend dat volgens dit rapport deze banken in voor- en najaar 2018 zijn benaderd met de vraag of zij deze klanten hebben aangesproken (engagement) op het voorkomen van corruptie, maar dat geen van deze banken bereid was om openheid te geven aan onderzoekers hierover en geen van deze banken hierover via publieke kanalen openheid heeft gegeven?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft u al kennisgenomen van de inhoud van het rapport «Corruption in the Great Lakes Region and Possible Ties to the Dutch Financial System», in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat duidelijk aangeeft dat er risico’s zijn dat de Nederlandse financiële sector betrokken raakt bij corruptie, belastingontduiking en het witwassen van geld afkomstig uit onder meer de olie- en mijnbouwsector in het Grote Meren-gebied in Afrika?7
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het dringende advies van The Sentry om een aantal urgente stappen te nemen ter voorkoming van misbruik van het Nederlandse financiële en bedrijfssysteem door corrupte actoren en politiek prominente personen (PEP's) te identificeren, te verstoren en te voorkomen?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u aangeven welke stappen de regering concreet gaat ondernemen naar aanleiding van de dringende aanbevelingen van The Sentry aan de Nederlandse regering, en de dringende aanbevelingen aan Nederlandse banken?
Het kabinet verwelkomt het rapport omdat het duidelijk maakt dat het voorkomen en bestrijden van witwassen van groot belang is. Ook laat het rapport zien op welke wijze corruptie in het buitenland via ongewenste illegale geldstromen het Nederlandse financiële systeem kan raken. Aangezien het een openbaar rapport is draagt het bij aan de risico-gebaseerde aanpak van witwassen.
In het kader van het plan van aanpak witwassen worden meerdere initiatieven genomen die beantwoorden aan de problematiek zoals geschetst in het rapport, bijvoorbeeld door het verbieden van trustkantoren als doorstroomvennootschappen. Ik verwijs daarbij naar de Kamerbrief over de voortgang van de maatregelen van het plan van aanpak witwassen van januari 2020.11 Ook relevant in dit kader is de commissie die onderzoek gaat doen naar de problematiek rondom doorstroomvennootschappen die begin dit jaar van start zal gaan. De Staatssecretaris van Financiën zal uw Kamer op korte termijn informeren over de samenstelling en taakopdracht van deze commissie. In het licht van de motie van de leden Snels en Groothuizen zal de commissie ook trachten meer inzicht te krijgen in de samenhang tussen witwassen en belastingontwijking en de relatie tussen de aanpak van belastingontwijking en criminele geldstromen.12
In Nederland zijn instellingen onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) primair verantwoordelijk voor het inschatten van de risico's van hun dienstverlening en voor het onderzoek naar hun cliënt. Daarbij dienen zij ook openbare bronnen te betrekken. Het rapport van The Sentry draagt daarom bij aan het vergroten van de kennis bij de Nederlandse financiële sector aangaande corrupte geldstromen vanuit het Grote Merengebied in Afrika.
Het rapport bevat ook aanknopingspunten voor toezicht- en opsporingsinstanties. Daarom heeft The Sentry het rapport gedeeld en besproken met het anti-corruptiecentrum van de FIOD. De uitkomsten stonden daarnaast centraal in een bijeenkomst van het Financieel-Expertise Centrum (FEC) over het bestrijden van corrupt geld in Nederland. Bij deze bijeenkomst waren ook vertegenwoordigers van de Nederlandse banken en het Openbaar Ministerie aanwezig.
Het kabinet geeft daarnaast opvolging aan de aanbeveling van The Sentry om met de Congolese autoriteiten in gesprek te gaan over het rapport.
Bent u van mening dat banken de OESO-richtlijnen volledig moeten toepassen voor al hun financieringen? Zo ja, geldt dit ook voor de OESO-richtlijn over corruptie en de zes due diligence-stappen van de OESO-richtlijnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook staat in het antwoord op vraag 9, verwacht het kabinet dat Nederlandse banken die internationaal opereren de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Dit betekent dat zij voor hun financieringskeuzes risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hier verantwoording over afleggen. Hierbij moet naar behoren worden gelet op de vertrouwelijkheid op handels-, concurrentie- of veiligheidsgebied. Hoe individuele banken invulling geven aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele banken.
Het rapport dat NautaDutilh heeft opgesteld in opdracht van de partijen van het IMVO-convenant van de bancaire sector, geeft mogelijkheden weer waarop banken informatie over klanten kunnen delen met de andere convenantspartijen. Dit rapport is niet voorschrijvend en banken kunnen zelf bepalen of en hoe zij gebruik maken van de mogelijkheden zoals weergegeven in het rapport.
Bent u bereid om de banken aan te sporen om de OESO-richtlijn over corruptie en de zes due diligence-stappen van de OESO-richtlijnen actief na te leven ten aanzien van al hun klanten en in het bijzonder zakelijke klanten die al jaren betrokken zijn bij corruptieschandalen, en hierover te communiceren naar stakeholders en maatschappij volgens tenminste één van de drie opties zoals genoemd in het advies8 van NautaDutilh? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u van mening dat alle bovenstaande bedrijven die betrokken zijn bij corruptieschandalen en/of belastingontwijking aanvullende maatregelen dienen te nemen om corruptie en belastingontwijking actief tegen te gaan en te voorkomen, de OESO-richtlijnen over corruptie en belastingen, en de zes due diligence-stappen van de OESO-richtlijnen actief moeten naleven, en volledig mee dienen te werken met alle lopende en eventueel nog te volgen rechtszaken tegen corruptiepraktijken en belastingontwijking? Zo niet, waarom niet?
Zoals staat in het antwoord op vraag 9, verwacht het kabinet dat Nederlandse bedrijven die internationaal opereren de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Dit houdt onder andere in dat bedrijven negatieve gevolgen van de eigen activiteiten, toeleveringsketens en zakelijke relaties stoppen, voorkomen of beperken. Wanneer corruptie en belastingontwijking uit de risicoanalyse van een bedrijf naar voren komen, wordt er verwacht dat het bedrijf hierop acteert. Op vragen over hoe bovengenoemde of andere bedrijven hiermee omgaan en wat hun belastingpositie is, kan ik niet ingaan.
Daarbij is het belangrijk om op te merken dat belastingontwijking wezenlijk verschilt van corruptie, omdat belastingontwijking niet verboden is en corruptie wel. Het kabinet vindt belastingontwijking echter wel onwenselijk en op zowel het nationale als het internationale toneel zijn grote stappen gezet in de strijd tegen belastingontwijking, onder meer via de invoering van een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties.
Deelt u de opvatting dat bovenstaande voorbeelden aangeven dat verplichte due diligence-wetgeving, gebaseerd op de volledige OESO-richtlijnen, in Nederland en indien mogelijk Europa wenselijk is? Waarom wel of niet?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 6 en 7 heeft het kabinet op basis van de resultaten van evaluatie, consultatie en onderzoek geconcludeerd dat het huidige IMVO-beleid onvoldoende effectief is. Te weinig Nederlandse bedrijven laten concrete voortgang zien bij de implementatie van internationale richtlijnen. Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de reeds genoemde beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap»15 gedeeld met de Tweede Kamer, waarin het nieuwe IMVO-beleid beschreven wordt. Een belangrijk onderdeel hiervan is de inzet van het kabinet op een brede due diligence verplichting, bij voorkeur op Europees niveau, omdat zo de impact van beleid en het gelijke speelveld worden vergroot.
Kunt u de vraag beantwoorden of verplichte wet- en regelgeving, zoals verplichte due diligence-wetgeving, nodig is in het licht van de initiatiefnota «Verduurzaming van de financiële sector»9 waarin geconstateerd wordt dat op belangrijke onderdelen sturend beleid afwezig is?
Zie antwoord vraag 21.
De plaatsing van windmolens binnen gebied dat gereguleerd is door het Luchthavenindelingsbesluit. |
|
Carla Dik-Faber (CU), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Haarlems mysterie: dit is waarom de windmolens bij de teletubbieberg nooit draaien»1, de informatienota «Stand van zaken windmolens Schoteroog» van de gemeente Haarlem2, de pretoets van Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van 20 maart 2020 over dit project en het «Actieplan Schone Energie» van de gemeente Haarlem?3
Ja.
Bent u ermee bekend dat de oostflank van de Haarlemse Waarderpolder als RES-zoekgebied is aangewezen voor de plaatsing van windmolens en dat voor een eerste project een pretoets is gedaan door ILT?
Ja.
Klopt het dat ILT in verband met de nabijheid van Schiphol voor de vervanging van de huidige vier defecte en niet meer te repareren windmolens met een tiphoogte van circa 53 meter slechts één nieuwe windmolen met een tiphoogte van 125 meter kansrijk acht?
Ja.
Bent u ermee bekend dat de initiatiefnemer één molen van 150 meter of twee molens van 125 meter had voorgesteld en de eigenaar van een aangrenzend perceel ook plannen heeft voor plaatsing van enkele windmolens?
Ja.
Bent u ermee bekend dat de provincie in de nieuwe omgevingsverordening Noord-Holland 2020 in artikel 6.22 lid 2a als eis stelt dat minimaal drie molens op een rij geplaatst dienen te worden?
Ja. Het betreft hier artikel 6.27, lid 2a van de nieuwe omgevingsverordening NH2020.
Bent u ermee bekend dat in hetzelfde gebied en dichter bij Schiphol een KPN-zendtoren staat van 150 meter hoog?
Ja. In het Aeronautical Information Publication (AIP)4 staat dat de zendtoren een hoogte heeft van 145 meter.
Deelt u de mening dat het niet aan burgers uit te leggen is dat een dergelijke zendtoren hier wel mag staan, maar windmolens die even hoog of lager zijn niet?
In internationale wet- en regelgeving (ICAO, Annex 14) staan criteria beschreven met als doel om het luchtruim rond luchthavens vrij te houden van obstakels en vliegoperaties van en naar de luchthaven veilig te kunnen uitvoeren.
De windturbines zijn gelegen in het gebied waar, volgens het LIB Schiphol, een maximum hoogte geldt afhankelijk van de locatie, van 41m – 141meter boven NAP. Het hoogtebeperkingsvlak wat door de plannen wordt doorsneden betreft in dit geval de «conical surface». De ILT acht één nieuwe windmolen met een tiphoogte van 125 meter kansrijk.
De KPN-zendtoren is door de aanleg van de Polderbaan binnen de ICAO hoogtebeperkingsvlakken komen te liggen. Bij de ingebruikname van de Polderbaan met nieuwe vertrek- en naderingsprocedures, zijn bij de goedkeuring van deze vliegprocedures de relevante obstakels meegewogen. De vliegprocedure ontwerpcriteria schrijven voor dat een vliegtuig obstakels met een veilige marge moet kunnen overvliegen. Vastgesteld is dat de KPN-zendtoren geen gevolgen heeft voor de (nieuwe) vertrek- en naderingsprocedures van de Polderbaan.
Door in de directe omgeving van de luchthaven de hoogtebeperkingen restrictief toe te passen blijft er ruimte om bijvoorbeeld toekomstige aanpassingen aan de infrastructuur (banenstelsel) of van de vertrek- en naderingsprocedures mogelijk te maken. Daarnaast is het van belang voor de luchtvaartveiligheid om het aantal hoge obstakels in de directe omgeving van de luchthaven beperkt te houden. In het geval dat door onvoorziene omstandigheden, bijv. een motorstoring of calamiteiten, een vliegtuig moet afwijken van de standaard vastgelegde vertrek- en naderingsprocedures moet er voldoende manoeuvreerruimte overblijven om een vlucht veilig te kunnen continueren zonder geconfronteerd te worden met hoge obstakels.
Deelt u de mening dat het plaatsen van nieuwe windmolens op deze plek een goede stimulans kan zijn voor inwoners om het energie- en warmteverbruik te verduurzamen, terwijl het weghalen van de huidige windmolens waar veel draagvlak voor is juist averechts zal werken?
Ja, ik begrijp dat het plaatsen van nieuwe windmolens een goede stimulans kan zijn voor inwoners om het energie- en warmteverbruik te verduurzamen. Maar vanuit de luchtvaartveiligheid bekeken zijn de plannen niet inpasbaar.
Bent u gezien het draagvlak in de regio en de ambities van het Klimaatakkoord bereid op grond van artikel 2.2.2 lid 4 van het Luchthavenindelingsbesluit een verklaring van geen bezwaar af te geven voor de plaatsing van drie tot vier windmolens met een tiphoogte van 150 meter of vier tot zes windmolens met een tiphoogte van 125 meter in de oostflank van de Haarlemse Waarderpolder, zodat de energieopbrengst wordt gemaximaliseerd en een rendabele businesscase mogelijk wordt?
De gemeente heeft een verzoek ingediend tot het uitvoeren van een pretoets5 om vroegtijdig in een proces van planvorming al meer duidelijkheid te verkrijgen over ontwikkelingsmogelijkheden in relatie tot luchtvaartveiligheid. De ILT heeft in reactie op dit verzoek in maart 2020 een negatief advies afgegeven. Ik volg dit advies.
Bent u bereid een dergelijke verklaring binnen een jaar na het indienen van een aanvraag te verstrekken, zodat de plaatsing snel kan starten?
De ILT heeft een negatief advies afgegeven en is niet bereid om een verklaring van geen bezwaar te verlenen.
Bent u ermee bekend dat alle gemeenten in het werkingsgebied van het Luchthavenindelingsbesluit te maken hebben met beperkingen bij de plaatsing van windmolens?
Ja. In het LIB zijn ten behoeve van een veilig gebruik van de luchthaven en van het luchtruim in bepaalde zones toetshoogtes voor bouwwerken in de omgeving van de luchthaven ingesteld om het luchtruim te vrijwaren van obstakels voor het luchtverkeer en om de correcte werking van de luchtverkeersapparatuur niet te verstoren.
Bent u bereid om de normering van het Luchthavenindelingsbesluit op korte termijn aan te passen, zodat op meer kansrijke locaties in de regio windmolens kunnen worden geplaatst?
Nee, de huidige regels voor hoogtebeperkingen in het LIB Schiphol worden gehandhaafd. In het LIB zijn hoogtebeperkingen opgenomen om het veilig gebruik van de vliegroutes van en naar Schiphol te garanderen en de goede werking van de communicatie-, navigatie-, en radarapparatuur (CNS-apparatuur) van de luchtverkeersleiding te waarborgen. De gebieden waar deze hoogtebeperkingen gelden moeten op grond van bepalingen van ICAO vrijgehouden worden van hoge obstakels.
Kent u de website van New Insight Consulting?
Ja.
Kent u de berichten op de betreffende website over Arabische lessen voor de politie bedoeld voor hun werkzaamheden in de dagelijkse praktijk?1
Ja.
Deelt u de mening dat de voertaal hier Nederlands is en de politie dan ook Nederlands dient te spreken met burgers en dit de omgekeerde wereld is? Zo nee, waarom niet?
Waarom wordt de kostbare tijd van politieagenten besteed aan het volgen van taal- en cultuurlessen in plaats van die tijd te besteden aan het handhaven van de openbare orde en het opsporen van strafbare feiten?
Waarom wordt belastinggeld besteed aan een activiteit die op geen enkele wijze bijdraagt aan de uitvoering van bovengenoemde werkzaamheden van de politie?
Bent u bereid om de betreffende korpsen en/of de korpsleiding hier op te wijzen en er voor te zorgen dat aan deze en vergelijkbare activiteiten per direct een einde wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Discriminerend beleid binnen studentenorganisaties. |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het HP/De Tijd-artikel «Discriminerend beleid» binnen studentenorganisatie: «Dit soort documenten zijn ontluisterend»?1
Ja.
Wat zijn de landelijke criteria voor mbo-scholen, hogescholen en universiteiten bij het verstrekken van subsidie aan studentenorganisaties?
Zowel in het MBO als in het hoger onderwijs gelden geen landelijke criteria wat betreft de verstrekking van subsidies aan studenentorganisaties.
Wat zijn de landelijke criteria voor mbo-scholen, hogescholen en universiteiten bij het verstrekken van beurzen aan bestuurders van studentenorganisaties?
Er zijn geen landelijke criteria op basis waarvan hogescholen en universiteiten bestuursbeurzen verstrekken aan bestuurders van studentenorganisaties. Instellingen kennen deze beurzen toe uit het Profileringsfonds. De voorwaarden waaronder studenten aanspraak kunnen maken op een bestuursbeurs worden door de instelling zelf vastgelegd. Dit gebeurt in overleg met de medezeggenschapsraad.
Op 1 augustus 2021 treedt de wettelijke bepaling over het MBO-studentenfonds in werking. Hieruit zal ook financiële ondersteuning geboden kunnen worden aan studentbestuurders. Daarbij gaat het om bestuursactiviteiten die, naar oordeel van de instelling waar de aanvraag wordt gedaan, mede in het belang zijn van de instelling of het onderwijs dat door aanvrager gevolgd wordt. De regels omtrent de aanvraagprocedure zullen door de instellingen zelf worden vastgelegd.
Wat is de hoogte van de bijdrage en de bestuursbeurzen die de onderwijsinstellingen in Leiden, Groningen en Utrecht de afgelopen vijf jaar hebben verstrekt aan de afdeling van de Navigators?
Onderstaande gegevens zijn opgevraagd bij de Rijkuniversiteit Groningen, de Universiteit Utrecht en de Universiteit Leiden. Navraag leert dat er geen bijdragen zijn gedaan aan lokale afdelingen van de Navigators. De instellingen hebben wel studiebeurzen verleend aan individuele studentbestuurders van lokale Navigators-studentenverenigingen.
Instelling
(aanvrager)
Rijkuniversiteit Groningen
(NSG-studentbestuurders)
Universiteit Utrecht
(NSU-studentbestuurders)
Universiteit Leiden
(NSL-studentbestuurders)
Collegejaar
Totaalbedrag bestuursbeurzen uitgekeerd uit het Profileringsfonds
2015–2016
€ 15.547
€ 22.100
€ 9.930,47
2016–2017
€ 15.547
€ 22.100
€ 22.527,80
2017–2018
€ 15.547
€ 22.100
€ 15.300
2018–2019
€ 15.547
€ 22.100
€ 15.300
2019–2020
€ 15.547
€ 22.100
€ 11.785,45*
* Het totaalbedrag is nog onder voorbehoud.
Ontvangt de Navigators Nederland of een van de afdelingen publieke middelen of beurzen van de rijksoverheid?
Voor zover mij bekend ontvangen noch Navigators Nederland, noch een van de afdelingen publieke middelen of beurzen van de rijksoverheid.
Welke verantwoordelijkheden en mogelijkheden hebben onderwijsinstellingen als zij subsidie of bestuursbeurzen verstrekken aan studentenorganisaties die discriminatoir beleid hanteren?
De instellingen dragen zelf verantwoordelijkheid om toe te zien op rechtmatige besteding van door hen beschikbaar gestelde financiële middelen. Ik verwacht dat er binnen instellingen voldoende wordt opgetreden tegen discriminatie en dat zij zich inzetten voor het waarborgen van de sociale veiligheid van studenten bij de door hen erkende studentenorganisaties.
Deelt u de mening dat er sprake is van discriminatoir beleid als een studentenorganisatie beleid of een medewerkersprofiel heeft dat stelt dat leden vanwege hun seksuele oriëntatie of partnerkeuze niet of minder geschikt zijn voor functies binnen de vereniging?
Verenigingen mogen op grond van de vrijheid van vereniging een selectief lidmaatschapsbeleid voeren, mits dit onderscheid verband houdt met het doel van de vereniging zoals opgenomen in de statuten. Voor wat betreft functies binnen de vereniging is de Algemene wet gelijke behandeling van toepassing. Ook vrijwilligerswerk valt hieronder. Op grond hiervan mag een instelling op godsdienstige grondslag ten aanzien van personen die voor haar werkzaam zijn onderscheid maken op grond van godsdienst, voor zover dit kenmerk vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgeoefend een wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd beroepsvereiste vormt, gezien de grondslag van de instelling. Een zodanig onderscheid mag niet verder gaan dan passend is, gelet op de houding van goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de instelling die van de voor haar werkzame personen mag worden verlangd, en mag niet leiden tot onderscheid op een andere in artikel 1 genoemde grond. Onderscheid op grond van seksuele oriëntatie of partnerkeuze is niet toegestaan.
Deelt u de mening dat studentenorganisaties die lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en intersekse (lhbti) personen ontmoedigen om bestuursfuncties te vervullen, of anderszins discriminatoir beleid hanteren of onderschrijven, niet met belastinggeld gesteund horen te worden?
Ja, die mening deel ik. Organisaties die dit doen, handelen in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling. Los daarvan vind ik het ook belangrijk dat iedereen openlijk zichzelf kan zijn, ongeacht seksuele gerichtheid of genderexpressie.
Bent u bereid, indien dat nog niet bij wet of door onderwijsinstellingen geregeld is, de voorwaarde op te nemen dat studentenorganisaties alleen in aanmerking voor publieke financiering komen als zij geen discriminatoir beleid hanteren?
De instellingen geven aan regelmatig in gesprek te gaan met studentenorganisaties over kernwaarden als sociale veiligheid, maar ook om het belang van diversiteit en inclusiviteit te benadrukken. Deze kernpunten komen ook terug in de dialoog tussen de instelling en de medezeggenschapsraad over de voorwaarden waaronder bestuursbeurzen worden uitgekeerd. Ik zie derhalve geen reden nu nadere maatregelen te treffen.
Het bericht ‘De indicatiepraktijk: Wijkverpleging onder druk en in de kou’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven en toelichten wat de taakverdeling is tussen de zorgverzekeraar en degene die indiceert, en welke partij eindverantwoordelijk is voor de indicering van de zorgbehoefte?
De wijkverpleegkundige2 stelt een indicatie en bijbehorend zorgplan op. Het behoort tot de taken van de wijkverpleegkundige dat deze indicatie is opgesteld volgens de geldende beroepsnormen en dat deze indicatie voldoende en helder onderbouwd is. De wijkverpleegkundige is dus verantwoordelijk voor het vaststellen van de totale zorgbehoefte in overleg met de cliënt (samen beslissen). Niet alleen de zorgvragen en de samenhang hierin, maar ook de context van de cliënt spelen hierin een belangrijke rol. Vervolgens dient de wijkverpleegkundige te komen tot een indicatie voor de Zorgverzekeringswet. Indien nodig verwijst hij/zij door als de zorgbehoefte vanuit een andere wettelijk kader gefinancierd dient te worden (bijvoorbeeld Wmo of Wlz).
De zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor de vergoeding van de verzekerde zorg. De zorgverzekeraar heeft de wettelijke taak om de rechtmatigheid en doelmatigheid van de geïndiceerde zorg vast te stellen. Bij aanbieders met een contract worden hierover afspraken gemaakt in een contract. In het geval van een pgb of bij niet-gecontracteerde wijkverpleging, kan de toets op rechtmatigheid en/of doelmatigheid vooraf plaatsvinden via een machtiging. Controle achteraf op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de verleende zorg gebeurt via materiële controle.
De zorgverzekeraar kan de wettelijke taak alleen vervullen indien de zorgverzekeraar een goed onderbouwde indicatie ontvangt. Dat is meestal het geval; de indicatie die is opgesteld door de indicerend wijkverpleegkundige kan dan probleemloos door de zorgverzekeraar overgenomen worden. Helaas zijn er in de praktijk ook signalen bekend over onduidelijke of ontoereikende onderbouwing van de indicatie of worden er interventies opgenomen die bij zorg in natura niet vergoed worden. De zorgverzekeraar kijkt op basis van de verpleegkundige diagnose(s) en de gestelde doelen/resultaten, of navolgbaar is welke zorg ingezet wordt. Wanneer een zorgverzekeraar de onderbouwing onduidelijk of ontoereikend vindt, en/of twijfels heeft of de zorg wel onder de aanspraken van de Zorgverzekeringswet valt, vraagt de zorgverzekeraar in eerste instantie om aanvulling of verduidelijking aan de indicerend wijkverpleegkundige. Ik vind het belangrijk dat de zorgverzekeraar zich inspant om deze verduidelijking te vragen. De wijkverpleegkundige zal op zijn/haar beurt moeten meewerken aan het beantwoorden van de vragen over de indicatie en/of het zorgplan, zodat onduidelijkheid of twijfel weggenomen kan worden. Hoe helderder de onderbouwing van de wijkverpleegkundige, hoe beter de gesprekken gevoerd kunnen worden. Er is dus geen sprake van dat zorgverzekeraars op de stoel van de wijkverpleegkundige gaan zitten.
Deze werkwijze is ook afgesproken in de Toetsingscriteria herbeoordeling indicatie3 zoals in juli 2020 door V&VN, NWG en ZN in het kader van het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging opgesteld. In een terugkerend overleg tussen ZN en V&VN over indicatiestelling worden stappen gezet om dit proces verder te verbeteren.
Het kan zo zijn dat zorgverzekeraar en wijkverpleegkundige het niet eens worden. Als het gaat om een pgb of niet-gecontracteerde zorg, kan de zorgverzekeraar een andere wijkverpleegkundige vragen een nieuwe indicatie te stellen, op basis van het eerdergenoemde Toetsingscriteria herbeoordeling indicatie. Uiteindelijk beslist de zorgverzekeraar over de aanvraag die is ingediend. Bij geschillen over een beslissing van de zorgverzekeraar kan de verzekerde de zaak voorleggen aan de onafhankelijke geschilleninstantie Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ), die daarop een bindend advies geeft.
Bent u bekend met berichten dat zorgverzekeraars bij de vaststelling van de zorgvraag geregeld op de stoel van de wijkverpleegkundigen gaan zitten?1 Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars de indicatie wijzigen (het zorgplan aanpassen), zonder (eerst) contact op te nemen met de betreffende indicerende verpleegkundige om haar of zijn toelichting te horen, hoewel dat wel de afspraak is? Klopt het dat deze afspraak staat in een document van het Zorginstituut Nederland over duiding begrippen en in het document Toetsingscriteria herbeoordeling indicaties uit juli 2020?
Ja, deze werkwijze is vastgelegd in het document Toetsingscriteria herbeoordeling indicatie4 dat in juli 2020 door V&VN, NWG en ZN in het kader van het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging is opgesteld. Naar mijn weten handelen alle zorgverzekeraars ook volgens deze afspraak. Als er toch voorbeelden zijn waarbij er zorgverzekeraars zijn die het door de wijkverpleegkundige opgestelde zorgplan wijzigen zonder (eerst) contact op te nemen met de betreffende indicerende verpleegkundige om haar of zijn toelichting te horen, vind ik dat onwenselijk.
In hoeverre acht u het wenselijk dat zorgverzekeraars extra informatie van de cliënt eisen voordat zij een door de verpleegkundige uitgevoerde indicatiestelling goed- of afkeuren?
Ik acht het wenselijk dat zorgverzekeraars het gesprek aangaan met de wijkverpleegkundige als een indicatiestelling onvoldoende navolgbaar is. Zorgverzekeraars doen dat ook. Ik kan me voorstellen dat er soms aanvullende informatie nodig is van een cliënt om te komen tot een goede beoordeling. Ik vind het wenselijk dat een zorgverzekeraar hier goed onderzoek naar doet en enkel op basis van volledige informatie een beoordeling uitvoert. Andersom vind ik het wenselijk dat wijkverpleegkundigen, en waar nodig ook cliënten, in deze situaties meewerken om een zo goed mogelijke onderbouwing te geven, zodat zorgverzekeraars en wijkverpleegkundigen elkaar nu en in de toekomst beter begrijpen. Uiteraard is het opvragen van aanvullende informatie alleen nodig als deze informatie bij de initiële aanvraag ontbreekt. In de ideale situatie is het opvragen van aanvullende informatie helemaal niet nodig, wanneer een wijkverpleegkundige een volledige en heldere indicatie heeft opgesteld.
Bent u zich bewust van de gevolgen die het handelen van zorgverzekeraars kan hebben op de zorgtaak van zorgprofessionals? Wilt u deze gevolgen aangeven door middel van een toelichting?
Wanneer een verpleegkundige zijn of haar taak om een goede indicatie op te stellen goed en volledig uitvoert en een zorgverzekeraar zicht houdt aan zijn taak om rechtmatigheid en doelmatigheid te controleren, zouden er geen gevolgen moeten zijn. Als één van beide partijen echter hun taak niet goed of niet volledig uitvoert, kan ik me voorstellen daar een spanningsveld ontstaat.
Om die reden hebben we in het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging onder andere afspraken gemaakt over de verbetering van indicatiestelling. Ook zijn er door alle betrokken partijen goede stappen gezet met de ontwikkeling van o.a. het begrippenkader indicatiestelling door V&VN5 en de nadere duiding van de verpleegkundige indicatiestelling door het Zorginstituut6. De handreikingen verpleegkundig proces en handreiking normenkader bieden eveneens een goed handvat voor het indicatieproces voor de wijkverpleegkundige en de zorgverzekeraar.
Voor alle partijen ligt er een grote verantwoordelijkheid om het gesprek met elkaar te voeren en ervoor te zorgen dat cliënten de zorg ontvangen (en vergoed krijgen) die zij nodig hebben en waar ze aanspraak op maken.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt moet zijn dat verpleegkundigen als professionals voldoende bekwaam zijn om een indicatiestelling te doen en dat zorgverzekeraars deze indicatiestelling dienen te accepteren? In welke (uitzonderings-)situaties mogen zorgverzekeringen wijzigingen aanbrengen in de indicatie en wanneer niet?
Ik deel de mening in zoverre dat wij mogen verwachten van verpleegkundigen dat zij vanuit hun professie voldoende bekwaam zijn om een goede indicatie te stellen. Het uitgangspunt is in die gevallen uiteraard dat de zorgverzekeraar deze indicatie accepteert. Ik ben het er niet mee eens dat zorgverzekeraars alle indicaties ten alle tijden dienen te accepteren, want dan zou ik mijn ogen sluiten voor de signalen over ongewenste praktijkvariatie. Ondanks dat het namelijk in veel situaties goed gaat, blijft er ook nog ruimte voor verbetering van de indicatiestellingen.
Momenteel loopt vanuit het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging een grootschalig wetenschappelijk onderzoek naar de aard en omvang van ongewenste praktijkvariatie. Het eerste deel van dit onderzoek (gericht op de definiëring van praktijkvariatie) wordt binnenkort afgerond. Het onderzoek zal naar verwachting uiteindelijk leiden tot verbetermaatregelen om ongewenste praktijkvariatie terug te dringen.
Zou het mogelijk zijn de verschillen van inzicht over indicaties tussen de wijkverpleegkundige die indiceert en zorgverzekeraars te voorkomen?
Zoals eerder beschreven kan de zorgverzekeraar in het overgrote deel van de gevallen de indicatie van de indicerend wijkverpleegkundige probleemloos overnemen. Bij een goede kwaliteit van indicatiestelling zouden er dus geen verschillen van inzicht hoeven zijn. In de realiteit zien we echter nog ongewenste praktijkvariatie waardoor verbetering van de indicatiestellingen nodig zijn. In het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging zijn hierover afspraken gemaakt, maar het vergt vanzelfsprekend tijd en inzet van partijen om tot die gewenste verbetering te komen. Ik zie hier een belangrijke rol voor de beroepsgroep weggelegd. In mijn brief van 1 december 20207 heb ik u geïnformeerd over de diverse initiatieven die op dit vlak lopen.
Overigens wil ik benadrukken dat een verschil van inzicht niet per definitie slecht is. Dergelijke praktijkdiscussies maken de richtlijnen voor indicaties ook duidelijker. In geval er verschil van inzicht is, kan de verzekerde de casus voorleggen aan de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). De SKGZ geeft een bindend advies en dit biedt weer inzicht voor partijen voor verdere verbetering van hun processen.
Bent u bereid te onderzoeken of er bij zorgverzekeraars onduidelijkheden bestaan met betrekking tot de aan hen toegekende rechten betreffende de evaluatie van de indicatiestelling, zoals overeengekomen in de bestuurlijke afspraken Zvw-pgb?2
Ik ben bereid dit te onderzoeken. Het lijkt mij goed mogelijk dat eventuele onduidelijkheden inzichtelijk worden bij het traject dat loopt naar aanleiding van de motie van de leden Kerstens en Agema over de inzet van een verkenner en/of bemiddelaar9. Het lijkt mij dus wenselijk om dit traject eerst vorm te geven.
Op welke wijze kan meer duidelijkheid gecreëerd worden over de taakverdeling tussen zorgverzekeraars en zorgprofessionals?
De documenten «Verpleegkundige indicatiestelling; een nadere duiding» en «Verduidelijking Zorginstituut van begrippen bij verpleegkundige indicatiestelling kindzorg Zvw» van het Zorginstituut Nederland geven een beeld van de taakverdeling tussen zorgverzekeraars en zorgprofessionals, maar ik zie dat dit in de praktijk nog niet altijd eenvoudig is. Ook omdat het type zorg waarvoor mensen pgb aanvragen niet altijd goed past in het wijkverpleegkundige kader. In de bijlage van de «Verduidelijking Zorginstituut van begrippen bij verpleegkundige indicatiestelling kindzorg Zvw» worden een aantal signalen genoemd die dit onderschrijven. Het Zorginstituut noemt daarbij dat zij graag in gesprek met partijen om beter begrip te krijgen van elkaars rol en zienswijze en daarmee bij te dragen aan passende zorg. Deze oproep onderschrijf ik en ik roep partijen graag op om met elkaar in gesprek te blijven gaan om zich zo gezamenlijk in te blijven zetten voor de gewenste verbeteringen rondom de processen van indicatiestelling.
Zorgverzekeraars werken momenteel op basis van feedback van partijen in de wijkverpleging aan een document om de beoordeling te verhelderen. Ik ben daar blij mee. Ik vind dat een mooie stap om meer openheid en duidelijkheid te verkrijgen over de rol van en beoordeling door zorgverzekeraars.
Het bericht ‘Niet bewoners maar personeel van verpleeghuizen als eerste gevaccineerd’ |
|
Hayke Veldman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Niet bewoners maar personeel van verpleeghuizen als eerste gevaccineerd»?1
Ja.
Kunt u aangeven welk effect dit besluit heeft op de vaccinatiestrategie en bijbehorende prioritering die op 20 november jl. naar de Kamer is gestuurd?2
Zoals ik in onder meer in mijn brief van 4 januari jl. heb aangegeven zijn er verschillende ontwikkelingen die een rol spelen bij de keuzes die gemaakt worden binnen de hoofdroute. Dit is later in mijn voortgangsbrief van 12 januari jl. nog eens aangevuld. Het kabinet heeft, vanwege de diepgevroren bewaarcondities in combinatie met de beperkte houdbaarheid na ontdooien, de specifieke wijze van levering, én om zo veel mogelijk spillage te voorkomen, begin december 2020 op advies van het RIVM gekozen voor toediening van het BioNTech/Pfizer vaccin via centrale locaties. In mijn brief van 8 december jl.3heb ik benoemd wat deze keuze betekent voor de ten uitvoerlegging van de vaccinatiestrategie. Daarbij is aangegeven dat zorgmedewerkers in de verpleeg(huis)zorg en kleinschalige woonvormen, gehandicaptenzorg (intra- en extramuraal), en medewerkers in de wijkverpleging en Wmo-ondersteuning het BioNTech/Pfizer vaccin toegediend krijgen via centrale locaties van de GGD. Dit sluit aan bij de aanpak van het kabinet om als eerst de meest kwetsbare groepen en hun zorgmedewerkers te vaccineren. De vaccinatiestrategie van het kabinet is mede gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad van 19 november 2020. In het advies van de Gezondheidsraad van 24 december is nadrukkelijk geadviseerd om met het BioNTech/Pfizer vaccin waar mogelijk de ouderen te vaccineren. Naar aanleiding van dat advies heb ik in mijn brief op 24 december jl. 4 laten weten het vaccin van BioNTech/Pfizer zoveel mogelijk in te zetten voor de ouderen. In de brieven van 4 en 12 januari heb ik vervolgens de nadere invulling gegeven waarbij de bewoners van verpleeghuizen en instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking vanaf 18 januari met het vaccin BioNTech/Pfizer worden gevaccineerd. Bewoners van kleinschalige woonvormen en instellingen voor mensen met een beperking waarbij de huisarts de medische verantwoordelijkheid draagt worden vanaf 25 januari met het vaccin Moderna gevaccineerd.
Welke partijen zijn aanwezig geweest bij het overleg, onder leiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Mileu (RIVM), waar dit besluit is genomen?
In het bewuste artikel wordt verwezen naar een overleg «onder leiding van het RIVM» op maandag 7 december jl. Navraag bij het RIVM leert dat een dergelijk overleg niet heeft plaatsgevonden. Ik heb zelf wel op deze datum een bestuurlijk overleg gehad met de betrokken uitvoerende partijen. In dat overleg heb ik gesproken over de keuze van het kabinet voor de toediening van het BioNTech/Pfizer vaccin via centrale locaties. Ik heb in dat overleg mijn dank uitgesproken voor de inzet van partijen. Aanwezig waren naast vertegenwoordigers van mijn ministerie, vertegenwoordigers van de GGD GHOR Nederland, bedrijfsartsen, arbodiensten, ziekenhuizen, zorgkoepels van instellingen voor langdurige zorg en de huisartsen.
Kunt u aangeven op welke manier de in het artikel genoemde «ringbescherming» gerealiseerd zal worden, nu uit een peiling van de Nieuwe Unie»91 blijkt dat tweederde van de zorgprofessionals het vaccin niet wil, of twijfelt?
Daarmee willen we zoveel mogelijk kwetsbare mensen beschermen, door de mensen direct om hen heen te vaccineren. De Gezondheidsraad schrijft dat het waarschijnlijk is dat dit effect heeft op de verspreiding van het virus. Hiermee kan enige mate van bescherming worden bereikt bij de medische risicogroepen. Overigens is in de afgelopen weken de vaccinatiebereidheid enorm gestegen onder alle doelgroepen, ook bij de zorgprofessionals.
Hoe zal het besluit zijn uitwerking vinden in de bezoekersregeling voor verpleeghuizen, nu bewoners niet eerst gevaccineerd worden?
Partijen in de sector hebben een handreiking voor bezoek in een verpleeghuis opgesteld, waarin beschreven staat hoe verpleeghuizen op basis van lokaal maatwerk met bezoek om kunnen gaan. Deze handreiking staat los van het besluit waaraan u refereert.
Kunt u aangeven in hoeverre bij de keuze om medewerkers eerst te vaccineren in ogenschouw is genomen dat nog niet zeker is dat als iemand is gevaccineerd diegene het virus ook daadwerkelijk niet meer kan overdragen? Wat betekent dit voor de veiligheid van verpleeghuisbewoners?
Hoewel het tegengaan van transmissie iets is wat in de komende maanden nog verder onderzocht wordt, schrijft de Gezondheidsraad wel dat de Raad het waarschijnlijk acht dat dit effect heeft op de verspreiding. Hiermee kan enige mate van bescherming worden bereikt bij de medische risicogroepen. Tegelijkertijd blijven aanvullende beschermende maatregelen vooralsnog van kracht. Eventuele aanpassing van maatregelen volgt nog niet op basis van de eerste vaccinaties, maar wordt vanuit een breder geheel van toegenomen vaccinatie in Nederland gewogen.
Kunt u aangeven hoe de voorlichtingscampagne om de vaccinatiebereidheid te verhogen zichtbaar wordt in de samenleving? Kunt aangeven waarom niet alle beschikbare tijd/ruimte ingezet wordt om nut en noodzaak van vaccineren zichtbaar te maken, aangezien er recent ook een dranquilo-campagne gestart is?
In mijn brief aan de Kamer van 4 januari jl. wordt de communicatiestrategie toegelicht. In de brief van 12 januari jl. wordt de stand van zaken weergegeven. We werken daarbij via een geïntegreerde communicatiestrategie en -aanpak die is gebaseerd op gedragswetenschappelijke inzichten.
Daarbij worden verschillende paden bewandeld, zodat mensen goed en voldoende worden geïnformeerd. Bijvoorbeeld door feitelijke informatie beschikbaar te stellen op rijksoverheid.nl/coronavaccinatie en informatie te delen in boodschappen op onze social media-kanalen. Daarnaast is gestart met een campagne op tv en radio, en worden advertenties geplaatst in landelijke dagbladen. Samen met een online advertentiecampagne (via banners) en sociale mediaberichten blijven we investeren in goede voorlichting. Verder is er in december 2020 een toolkit gelanceerd voor werkgevers. Hierin zitten allerlei communicatiemiddelen die zij kunnen gebruiken richting hun medewerkers. Ook is er een online talkshow voor zorgmedewerkers, waarin zij vragen kunnen stellen aan experts.
Kortom, via communicatie informeren, motiveren en activeren we de Nederlandse bevolking. Dat moet mede leiden tot een vergroting van het draagvlak voor vaccins en maximalisering van de vaccinatiebereidheid. De communicatiecampagne om de vaccinatiebereidheid te verhogen heeft alle prioriteit. Hiervoor is dan ook een apart communicatieteam opgezet bij het Ministerie van VWS. De inzet van andere campagnes van de rijksoverheid heeft geen invloed op de capaciteit of op de intensiteit van of beschikbare tijd/ruimte voor de communicatiecampagne gericht op vaccinatiebereidheid.
Kunt u aangeven of er verschillende logistieke- en invoeringsstrategieën klaarliggen, gezien de prioritering nu gewijzigd is en in de toekomst weer zou kunnen wijzigen?
In mijn Kamerbrieven van de afgelopen weken heb ik aangegeven dat we voor de uitwerking van de vaccinatiestrategie te maken hebben met verschillende afhankelijkheden en dus wendbaar moeten zijn. Meer in het bijzonder ben ik in mijn brief van 4 januari jl. ingegaan op de ontwikkelingen die het kabinet hebben genoopt tot het maken van keuzes binnen de vastgestelde hoofdroute: het advies van de Gezondheidsraad over de inzet van het vaccin van BioNTech/Pfizer, de conclusie van het RIVM over de inzet van dat vaccin en de epidemiologische situatie met de druk op de acute zorg.
In de voortgangsbrief van 12 januari jl. ben ik ingegaan op de recente stappen in de uitvoering van de vaccinatie op basis van onder meer het advies van de Gezondheidsraad over het Moderna vaccin.
Kunt u aangeven of alle uitvoeringsinstanties, met name op personeelsvlak, aansluiting vinden bij het «wendbare» karakter van de vaccinatiestrategie?
Meerdere uitvoeringsinstanties zijn aan zet bij de uitvoering van de vaccinatiestrategie. De GGD’en, huisartsen en instellingsartsen geven allen een deel van de vaccinaties vorm. Hiervan wordt en kan worden afgeweken indien de situatie daarom vraagt. In de voorbereiding en uitvoering is afgestemd welke partij de meest geschikte is voor vaccinatie van een betreffende doelgroep. Hierbij wordt gekeken naar de meest logische uitvoeringspraktijk, onder andere wat betreft de logistiek om vaccins naar bepaalde locaties te distribueren, maar ook de mogelijkheid van bepaalde groepen burgers om bijvoorbeeld naar centrale locaties te komen. Alle uitvoeringsorganisaties hebben ervaring met het vaccineren, en worden via e-learning geïnformeerd over de specifieke aspecten van de COVID-vaccinatie. Ook indien extra personeel benodigd is, kan in aanvulling op de beschikbare uitbreiding ook via de zogenoemde verlengde armconstructie, door niet-medisch personeel worden gevaccineerd onder medisch toezicht.
Bent u bekend met bericht dat het de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) twee keer drie weken kost om 225.000 zorgmedewerkers te vaccineren? Zo ja, waarom duurt 1 vaccinatieronde voor 225.000 zorgmedewerkers drie weken?
Het beschikbare aantal vaccins is leidend. De GGD'en kunnen in deze eerste fase per week 70.000 mensen vaccineren, in drie weken kunnen dus ongeveer 200.000 medewerkers in de langdurige zorg hun eerste prik krijgen. In de drie daaropvolgende weken krijgen deze zorgmedewerkers hun tweede prik.
Bent u het eens dat de «vaccineerproductie» fors omhoog zal moeten, aangezien 225.000 vaccinaties in drie weken betekent dat het 160 weken duurt voordat er 12 miljoen vaccinaties zijn gedaan (=70% van 17 miljoen)?
Het aantal vaccins dat gezet kan worden, wordt bepaald door het aantal vaccins waarover Nederland beschikt. In mijn voortgangsbrief van 20 januari jl. heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik meer vaccins ter beschikking wil stellen door een aanpassing te doen op vier onderdelen: het interval tussen de eerste en de tweede vaccinatie met BioNTech/Pfizer, in het voorraadbeheer, de vaccinatiegraad en de verwachte spillage.
Bent u bekend met het bericht dat de European Medicines Agency (EMA) niet op 28 december, maar mogelijk al op 21 december een uitspraak zal doen over één van de vaccins?
Ja.
Betekent een eerdere uitspraak van de EMA, uitgaande van een positief oordeel, ook dat er alsnog op 4 januari gestart kan worden met vaccineren?
Op 15 december – tijdens het plenaire debat over het COVID-19 virus – werd bekend dat het EMA mogelijk al op 21 december een positief advies voor het BioNTech/Pfizer vaccin zou verlenen. Dit heeft geleid tot intensief overleg met de GGD’en en het RIVM, om te kijken of planning naar voren kon worden gehaald.
Er waren echter nog steeds noodzakelijke stappen die gezet moesten worden, bijvoorbeeld het spoedadvies van de Gezondheidsraad over de geschiktheid voor de doelgroepen en de eventuele contra-indicaties. Ook moest de richtlijn, voor zorgmedewerkers gemaakt door het RIVM, na publicatie van het advies van de Gezondheidsraad aangepast worden aan de hand van de laatste inzichten. Ook het belscript moest met de laatste inzichten (bijvoorbeeld over geschiktheid voor zwangerschap) nog kunnen worden ingebouwd in het systeem, ook voor de helpdesk voor professionals van het RIVM. Daarom zijn we, zoals ik in mijn Kamerbrieven van 21 december jl. en 4 januari jl. heb aangegeven, in Nederland gestart in de week van 4 januari, waarbij op 6 januari de eerste vaccins zijn toegediend.
Kunt u toelichten waarom het registratiesysteem voor het vaccineren nog niet gereed is (zoals de voorzitter van de GGD/GHOR, de heer Rouvoet, op 15 december heeft laten weten)? Kunt u aangeven wanneer er met de bouw van dit systeem begonnen is?
Elke toediener van vaccins houdt een eigen registratie bij. De GGD’en gebruiken het systeem CoronIT voor het registeren van vaccinaties. Dit is het registratiesysteem dat sinds maart 2020 in gebruik is voor alle registraties rondom het testen. Het systeem is doorontwikkeld ten behoeve van het proces van (COVID-19) vaccineren. Het systeem is in gebruik voor het maken van afspraken voor vaccinatie. Over de verdere voorbereidingen van de registratie heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 4 januari jl.
Kunt u aangeven welk registratie- en ICT-systeem Duitsland hanteert bij het vaccineren, gezien de Duitse zorgminister Jens Spahn heeft aangegeven alles in gereedheid te hebben gebracht om nog dit jaar te beginnen met vaccineren?
De verantwoordelijkheid voor het vaccineren en ook de registratie van de te vaccineren personen ligt bij de deelstaten. Deze hebben ieder hun eigen afsprakensysteem, vaak geïntegreerd in de website van de deelstaat of via een telefoonhotline. De mate waarin de verschillende deelstaten zijn gestart met het gebruik van deze systemen verschilt ook.
Voor wat betreft het monitoren van het aantal ingeënte personen, wordt de webapplicatie «Digitales Impfquotenmonitoring» gebruikt. De gegevens worden via een beveiligde internetverbinding door de deelstaten aangeleverd bij het Robert-Koch-Insituut.
Het bericht ‘Stel je voor dat je op kantoor werkt, eet én slaapt: dat is wat een chauffeur door corona elke dag moet doen.’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Stel je voor dat je op kantoor werkt, eet én slaapt: dat is wat een chauffeur door corona elke dag moet doen»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Acht u het wenselijk dat chauffeurs tussen de twaalf en zestien uur in hun cabine zitten?
Ik acht het niet wenselijk dat chauffeurs tussen de twaalf en zestien uur aaneengesloten in hun cabine zitten. Chauffeurs moeten in de gelegenheid zijn om tussendoor hun benen te kunnen strekken en voldoende rust te nemen. Er geldt voor chauffeurs dan ook een maximum voor de dagelijkse, wekelijkse en tweewekelijkse rijtijd.
Bent u het ermee eens dat deze situatie leidt tot ongewenste en gevaarlijke situaties voor vrachtwagenchauffeurs, vanwege slechte hygiëne, te lang in een houding zitten en een ongezond eet- en leefpatroon?
Met het oog op de verkeersveiligheid en de veiligheid van chauffeurs zelf, is het van belang dat chauffeurs voldoende rust nemen en een gezond eet- en leefpatroon hebben. De maatregelen die door het kabinet worden genomen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, kunnen invloed hebben op de werkomstandigheden van chauffeurs. Nederland kent wet- en regelgeving die als doel heeft de arbeidsomstandigheden van chauffeurs te borgen. Wanneer genomen maatregelen toch leiden tot onverantwoorde situaties is dit reden om actie te ondernemen. Zie hiervoor ook mijn beantwoording bij vraag 6.
Bent u ook van mening dat het van groot belang is dat vrachtwagenchauffeurs, die onze winkels en apotheken bevoorraden, recht hebben op een warme maaltijd die ze onder normale omstandigheden kunnen eten? Zo nee, waarom niet?
Onze chauffeurs vervullen een belangrijke rol, door onder meer onze winkels en apotheken te bevoorraden. Het is van belang dat deze beroepsgroep zijn werk op een verantwoorde manier kan uitvoeren. Hier hoort bij dat de chauffeurs een warme maaltijd moeten kunnen nuttigen. Deze maaltijd moeten ze zoveel mogelijk onder normale omstandigheden kunnen nuttigen, met inachtneming van de geldende coronamaatregelen. Op dit moment schrijven de maatregelen voor dat restaurants uitsluitend eten en drinken mogen aanbieden voor afhalen of bezorging.
Bent u het ermee eens dat er sprake is van willekeur en onrecht wanneer burgers wel mogen overnachten in hotels en vrachtwagenchauffeurs niet? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van willekeur. Vrachtwagenchauffeurs mogen ook in een hotel overnachten.
Bent u het eens met de initiatiefnemer van de petitie Help de beroepschauffeurs aan een warme maaltijd! en de FNV, dat er niks is veranderd nadat er een petitie is opgesteld, FNV een brief heeft gestuurd en er eerder Kamervragen2 zijn gesteld? Zo nee, wat is er dan veranderd?
De petitie «Help de beroepschauffeurs aan een warme maaltijd!» pleit voor een uitzondering op de geldende horecasluiting voor wegrestaurants, om zo beroepschauffeurs de gelegenheid te bieden hun maaltijd in het restaurant te nuttigen. Met het oog op de hoeveelheid besmettingen en de op dit moment geldende maatregelen is een versoepeling in de vorm van het openstellen van wegrestaurants voor beroepschauffeurs niet verstandig.
Ik acht het van groot belang dat chauffeurs in hun basisbehoeften voorzien blijven: schoon sanitair, voldoende rust en de mogelijkheid een warme maaltijd te nuttigen. Naar aanleiding van de bovengenoemde petitie ben ik in gesprek gegaan met onder meer de initiatiefnemers van de petitie, de transportsector en de FNV. In deze gesprekken kwamen twee onderwerpen met name aan bod: de horecasluiting en de beschikbaarheid van voldoende en schone sanitaire voorzieningen voor chauffeurs. Zoals ik hierboven aangeef, is een versoepeling in de vorm van het openstellen van wegrestaurants voor beroepschauffeurs momenteel niet verstandig. Daarbij blijft het voor chauffeurs mogelijk onderweg een warme maaltijd te krijgen; door deze zelf mee te nemen of door deze onderweg af te halen bij – bijvoorbeeld – een wegrestaurant. Ten aanzien van de beschikbaarheid van sanitaire voorzieningen heb ik actie ondernomen door publiekelijk aandacht te vragen voor dit probleem. Ook schaar ik mij achter oproepen en campagnes vanuit de sector zelf, bijvoorbeeld de TLN-campagne «Een schoon toilet voor iedereen».
Hoe verhoudt deze constatering vanuit de initiatiefnemer en de FNV met uw antwoorden op de eerder gestelde Kamervragen dat u een vinger aan de pols zou houden?3
Zie beantwoording van vraag 6.
Bent u bereid wegrestaurants, net zoals in Duitsland, als bedrijfskantines voor chauffeurs in te richten? Zo nee, waarom niet?
Zie beantwoording van vraag 6.
Bent u verder bereid om in overleg te treden met de initiatiefnemer van de petitie en de FNV om te komen tot een oplossing van deze ongewenste situatie?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 6 aangaf, ben ik in gesprek gegaan met onder meer de initiatiefnemer van de petitie en de FNV. Ik ben zeker bereid dit gesprek te blijven voeren en te komen tot een oplossing waarin alle betrokken partijen zich kunnen vinden.
Bent u bereid de vrachtwagenchauffeurs op enigerlei wijze tegemoet te komen en de arbeidsomstandigheden tijdens de huidige en komende noodmaatregelen te verbeteren?
De arbeidsomstandigheden van chauffeurs onder de geldende (nood-)maatregelen hebben mijn aandacht. Deze beroepsgroep doet enorm belangrijk werk en het is van belang dat zij dit werk op een verantwoorde wijze kunnen uitvoeren. Ik blijf dan ook aandacht vragen bij betrokken partijen voor het beschikbaarheid stellen van de basisvoorzieningen, zoals schoon sanitair en de mogelijkheid onderweg te kunnen eten.
Subsidie aan de organisatie Islamic Relief |
|
Bente Becker , Arne Weverling |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Hilfsorgansiation Islamic Relief unter Druck»1 en «Kaag geeft moslimbroederschap met slechts 4 andere clubs toegang tot € 37,3 miljoen subsidie»?2
Ja.
Klopt het dat de organisatie Islamic Relief vanuit de Power of Voices-partnerschappen geselecteerd is om subsidie te ontvangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo ja, hoeveel subsidie bent u voornemens te verstrekken aan deze organisatie?
Islamic Relief Worldwide is een onderdeel van het consortium JISRA dat een voorstel heeft ingediend voor subsidie voor een partnerschap onder Versterking Maatschappelijk Middenveld: Power of Voices Partnerschappen. Op basis van de mij beschikbare informatie heb ik evenwel besloten om Islamic Relief Worldwide geen subsidie te verlenen. Het consortium is hierover geïnformeerd.
Bent u bekend met andere subsidiestromen vanuit de overheid naar Islamic Relief? Zo ja, welke?
Nee, mij zijn geen andere subsidiestromen vanuit de Nederlandse overheid naar Islamic Relief Worldwide bekend.
Heeft deze organisatie in voorgaande jaren subsidie ontvangen van de overheid? Zo ja, hoeveel? Kunt u dit door middel van een overzicht duidelijk maken?
Zie antwoord vraag 3.
Sinds wanneer bent u bekend met de mogelijke banden tussen Islamic Relief en de Moslimbroederschap? Wat heeft u met deze informatie gedaan, toen deze voor het eerst bij u bekend werd?
Maandag 14 december 2020 hoorde ik voor het eerst over deze aantijgingen in de media. Hierop heb ik nadere informatie ingewonnen bij andere donoren van Islamic Relief Worldwide. Op basis van deze informatie heb ik besloten geen subsidie te verlenen aan Islamic Relief Worldwide.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Duitse Bondsregering in het aangehaalde artikel dat Islamic Relief «aanzienlijke persoonlijke banden heeft met de Moslimbroederschap»? Deelt u deze opvatting van de Duitse Bondsregering?
Ik neem die uitspraken, zoals ook verwoord in een kamerbrief aan het Duitse parlement, zeer serieus en heb deze meegenomen in de besluitvorming.
Klopt het dat de Moslimbroederschap een organisatie is met als doelstelling om de invoering van de sharia te realiseren en waarvan de AIVD in het verleden heeft geconstateerd dat diens activiteiten op lange termijn een risico zouden kunnen vormen voor de democratische rechtsorde in Nederland?
De Moslimbroederschap streeft naar islamisering van de samenleving door missie-activiteiten, religieuze opvoeding en welzijnswerk. Het is de inschatting op dit moment van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten dat de kern van de organisatie in ons land slechts uit een beperkt aantal personen bestaat en dat de invloed van de broederschap in Nederland daarmee beperkt is. De ontwikkeling van deze organisatie in Nederland heeft de aandacht van het kabinet.
Klopt het dat de Duitse Bondsregering als gevolg van deze banden tussen Islamic Relief en de Moslimbroederschap besloten heeft om geen (nieuwe) subsidie meer te verstrekken aan Islamic Relief? Zo ja, hoe beoordeelt u dit besluit?
De financiering van de Duitse autoriteiten aan Islamic Relief liep eind 2020 af. De Duitse autoriteiten hebben besloten deze steun niet verder voort te zetten. Ik neem dit besluit zeer serieus en heb dit meegenomen in de besluitvorming.
Bent u bereid in contact te treden met uw Duitse collega om te vernemen wat de exacte redenen waren om niet meer met Islamic Relief in zee te gaan? Kunt u de uitkomsten hiervan met de Kamer delen?
Uit contact met de Duitse autoriteiten is naar voren gekomen dat Duitsland de subsidierelatie niet heeft voorgezet omdat Islamic Relief Worldwide als ook Islamic Relief Duitsland naar Duits inzicht persoonlijke contacten van betekenis onderhoudt met de Moslimbroederschap en/of aanverwante organisaties.
Bent u, gezien het feit dat de samenwerking met Islamic Relief door de Duitse overheid is stopgezet na een waarschuwing van het Bundesamt für Verfassungsschutz, bereid contact te zoeken met de Nederlandse veiligheidsdiensten om te vragen hoe zij aankijken tegen samenwerking met Islamic Relief en de mogelijke banden van deze organisatie met de Moslimbroederschap?
In het besluitvormingsproces is contact geweest met de Nederlandse veiligheidsdiensten.
Klopt het dat Islamic Relief geselecteerd is voor deelname aan een gesubsidieerd programma met als thema «vrijheid van godsdienst»? Hoe is dit te rijmen met de mogelijke banden van Islamic Relief met een organisatie die een religieus wettenstelsel steunt waarin geloofsafval bestraft dient te worden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt Islamic Relief zich tot een andere, in de conclusies van de Parlementaire ondervragingscommissie naar ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland (POCOB) genoemde, NGO met een vergelijkbare naam, te weten de International Islamic Relief Organisation?
Voor zover mij bekend zijn er geen directe banden tussen deze organisaties.
Hoe is de subsidieverlening aan Islamic Relief te rijmen met de Kamerbreed aangenomen motie van het lid De Roon (Kamerstuk 32 623, nr. 308) die verzoekt «om groepen – al dan niet gewapend – die de sharia (willen) opleggen nooit meer te kwalificeren als «gematigd» en deze groepen in geen geval politieke, materiële of financiële steun te geven»?
De genoemde motie richt zich op strijdgroepen die effectief gezag uitoefenen op basis van islamitisch recht, dan wel dit nastreven. Daarvan is bij Islamic Relief Worldwide geen sprake. Niettemin heb ik op basis van mij thans ter beschikking staande informatie besloten om Islamic Relief Worldwide als consortiumpartner uit te sluiten van financiering.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de Nederlandse overheid Islamic Relief subsidieert? Zo ja, bent u bereid om deze subsidie te voorkomen of stop te zetten?
Ja, ik heb besloten geen subsidie te verlenen aan Islamic Relief Worldwide.
Bent u bereid om daarnaast het gesprek aan te gaan met gemeenten of andere overheden die deze organisatie mogelijk nog wel subsidiëren om hiermee ook onmiddellijk te stoppen, conform de aangenomen motie Becker/Segers3 om geen subsidies meer te (laten) verstrekken aan organisaties waarvan signalen bestaan dat ze de integratie tegenwerken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee waarom niet?
Een subsidieverstrekking door een gemeente is een bevoegdheid op het niveau van de gemeenten. Het kabinet treedt niet in deze bevoegdheid. Het is dan ook aan de gemeenten om te beoordelen of deze subsidies een bijdrage leveren aan de participatie in Nederland. Het Rijk informeert gemeenten actief als het over informatie beschikt over problematisch gedrag die relevant is voor die gemeenten(n).
Deelt u de mening dat de subsidierelaties met deze organisatie aantonen dat financiering van organisaties die integratie tegenwerken een onverminderd actueel probleem is? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn met gemeenten in gesprek te gaan om bestuurlijke afspraken te maken waarbij primair wordt afgesproken dat organisaties die integratie tegenwerken nooit subsidie kunnen krijgen en dat deze subsidies worden ingetrokken wanneer bijvoorbeeld via de Taskforce blijkt dat er sprake is van problematisch gedrag? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten gaan zelf over het verstrekken van gemeentelijke subsidies en kunnen zelf subsidievoorwaarden stellen. In het algemeen geldt dat door een gemeente gefinancierde activiteiten idealiter een openbaar karakter hebben, een maatschappelijk doel dienen en aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. De beoordeling van subsidieaanvragen vindt primair plaats op basis van de inschatting of de aanvrager voldoet aan de doelstellingen van de subsidieregeling.
Als de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering tot een inschatting komt dat er sprake is van problematisch gedrag, dan is dat vaak een inschatting zonder rechtstreekse juridische implicaties. Het gaat immers over een potentiële bedreiging, al dan niet op termijn, van de democratische rechtsorde. Wel zou een dergelijke inschatting een rol kunnen spelen in de beoordeling of een organisatie in staat is om effectief de doelstelling van de subsidie in te vullen. De Taskforce of deelnemers daarin benaderen gemeenten actief met voor hen relevante informatie, zie ook het antwoord op vraag 15. Omgekeerd kunnen gemeenten altijd terecht bij de Taskforce als zij vragen hebben over organisaties.
Kunt u deze vragen één-voor-één en binnen de daarvoor gestelde termijn van drie weken beantwoorden?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Het voorkomen en bestrijden van genitale verminking |
|
Hayke Veldman , Bente Becker |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Delftse powervrouw zet zich in tegen vrouwenbesnijdenis: «Dit gebeurt ook in Nederland»»?1
Ja.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de (vermoedelijke) cijfers van het aantal gevallen van genitale verminking in Nederland (hoe vaak vindt het plaats in Nederland, hoe vaak in het buitenland en hoeveel vrouwen in Nederland zijn besneden?) en het aantal vrouwen dat zich jaarlijks meldt bij de huisarts met deze problematiek?
Op 3 juli 2019 heeft de Minister van VWS aan uw Kamer de beleidsreactie op het prevalentierapport van Pharos verstuurd.2 Uit dit onderzoek blijkt dat naar schatting 41.000 vrouwen genitale verminking (VGV) hebben ondergaan. Het onderzoek geeft geen actuele cijfers van waar deze besnijdenissen hebben plaatsgevonden. Het geeft wel aan dat er enkele aanwijzingen zijn dat VGV plaatsvindt in Europa (bijvoorbeeld in Frankrijk, Italië, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk), en dat er aanwijzingen zijn dat meisjes slachtoffer worden van VGV tijdens een vakantie in hun land van herkomst. Het aantal vrouwen dat zich meldt bij de huisarts omdat zij slachtoffer zijn van VGV wordt niet gemonitord.
Deelt u de mening dat preventie van groot belang is bij risicogroepen en dat al vanaf de vruchtbare levensfase (nog voor een vrouw zwanger wordt), informatie ter preventie moet worden geboden door de huisarts, om te voorkomen dat een in de toekomst geboren dochtertje genitaal verminkt gaat worden? Zo ja, hoe kunt u ervoor zorgen dat huisartsen te allen tijde deze informatie ook verstrekken?
VGV is een vorm van ernstige en – voor het merendeel van de slachtoffers – onomkeerbare mishandeling met grote gevolgen voor de mentale en fysieke gezondheid. Ik deel dan ook de mening dat preventie essentieel is bij de aanpak van VGV. Het preventiebeleid bestaat uit een aantal generieke en specifieke maatregelen om VGV te voorkomen, bijvoorbeeld de inzet van sleutelpersonen.
In de Actieagenda schadelijke praktijken (hierna: de actieagenda) zijn aanvullende maatregelen opgenomen om VGV te voorkomen.3 Ook het signaleren door medische professionals bij vermoedens van dreigende VGV is een belangrijk onderdeel van preventie. VGV is een vorm van kindermishandeling, en valt onder de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (hierna: de Meldcode). De specifieke rol van de huisarts bij VGV betreft het signaleren en melden van vermoedens van dreigende VGV, het bieden van nazorg en/of het behandelen van medische complicaties, en het doorverwijzen naar medische specialisten bij reeds uitgevoerde VGV. Ik ben bereid om met de LHV in gesprek te gaan over de vraag of er voldoende bekendheid bij huisartsen is over deze problematiek, of dat aanvullende informatie nodig is.
Deelt u de mening dat preventie een taak is van de gehele keten van zorg: de huisarts, de verloskundige, gynaecoloog, kinderarts, consultatiebureau en Jeugd en Gezin, VeiligThuis?
In Nederland geldt al jaren een zero tolerance beleid ten aanzien van VGV. De Nederlandse ketenaanpak van VGV bestaat uit een combinatie van preventie, wetshandhaving en goede zorg voor vrouwen die een besnijdenis hebben ondergaan. Het beleid in Nederland is vooral gericht op voorkomen dat een meisje besneden wordt. Als preventie niet gelukt is, is repressie aan de orde. Veel professionals hebben een rol bij de aanpak van VGV, waaronder de Jeugdgezondheidszorg, Veilig Thuis, het onderwijs en verloskundigen. ZonMw laat momenteel een onderzoek uitvoeren naar het functioneren van de ketenaanpak VGV, als onderdeel van het onderzoeksprogramma van Geweld Hoort Nergens Thuis.4
Alle professionals die geacht worden te werken met de Meldcode hebben een rol in het signaleren en melden van dreigende VGV. Daarbij wordt binnen de Nederlandse ketenaanpak nauw samengewerkt tussen alle betrokken partijen om VGV te voorkomen. De Veilig Thuis organisaties registreren van elke adviesvraag en melding van huiselijk geweld en kindermishandeling ook de aard van het vermoedelijke geweld, waaronder VGV. Vanwege het geringe aantal adviezen en meldingen over VGV worden deze in de statistieken van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) meegeteld in de categorie fysieke kindermishandeling. De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de kinderrechter om een kinderbeschermingsmaatregel op te leggen als een minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De oorzaak van deze ontwikkelingsbedreiging wordt echter niet als zodanig geregistreerd.
In hoeverre functioneert de huidige ketenaanpak van genitale verminking? Hoeveel meldingen van vrouwelijke genitale verminking heeft Veilig Thuis afgelopen twee jaar gekregen? Hoe vaak heeft Veilig Thuis een onderzoek ingesteld? Heeft Veilig Thuis bij vastgestelde vrouwelijke genitale verminking aangifte gedaan? Hoe vaak heeft Veilig Thuis een constatering van vrouwelijke genitale verminking uitgezet bij de Raad voor de Kinderbescherming? Hoe vaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming kinderbeschermingsmaatregelen genomen wegens vrouwelijke genitale verminking?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de gehele keten beter te laten samenwerken rond deze problematiek? Zo ja, hoe kunt u ervoor zorgen dat zorgverleners voldoende kennis hebben van de materie (welke type vrouw heeft grote kans besneden te zijn, hoe ga je dat lastige gesprek aan, urgentie van preventie inzien, etc.)?
In de Actieagenda Schadelijke Praktijken zijn een aantal maatregelen aangekondigd die er op gericht zijn om de ketenaanpak VGV verdergaand te verbeteren. Een voorbeeld hiervan is het verbeteren van de registratie door de GGD en de JGZ.
Medische professionals zijn een belangrijke schakel in het voorkomen van VGV en het bieden van de nodige nazorg voor besneden vrouwen en meisjes.
Momenteel beschikken medische professionals over een aantal bronnen van informatie over VGV. Zo is onlangs de «Leidraad Medische zorg voor vrouwen en meisjes met vrouwelijke genitale verminking» (hierna: de leidraad) ontwikkeld. De leidraad geeft medische professionals informatie over preventie, signaleren en bespreken, gevolgen en behandeling van (complicaties van) VGV. Met het oog op het verbeteren van de kennis van professionals om VGV en andere vormen van schadelijke praktijken beter te herkennen, laat ik, als onderdeel van de actieagenda, e-learning-modules ontwikkelen voor basisopleidingen en deskundigheidsbevordering voor professionals. Expliciet onderdeel hiervan is het toepassen van de Meldcode. Dit ontwikkeltraject wordt op korte termijn gestart.
Bent u bekend met het handelingsprotocol Vrouwelijke Genitale Verminking bij minderjarigen van Pharos? Vindt u deze aanpak geschikt en in hoeveel gemeenten wordt deze geïmplementeerd? Zo ja, waarom wel en sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ken dit handelingsprotocol. Het betreft afspraken die zijn gemaakt tussen onder andere Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en de politie, over hoe gehandeld dient te worden bij vermoedens van VGV. Het is een protocol met werkafspraken tussen de partijen, met als doel om de ketensamenwerking te versterken. Ik beschik niet over gegevens van hoeveel gemeenten gebruik maken van het protocol.
Bent u bereid om met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) in gesprek te gaan om afspraken te maken over de preventie van genitale verminking, zoals het aangaan van het eerste gesprek bij vermoeden van mogelijke genitale verminking of van het vaststellen van reeds plaatsgevonden genitale verminking in de spreekkamer van de huisartsenpost, zodat adequate hulp en in sommige gevallen een verwijzing naar een gespecialiseerd arts kan worden geboden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een toelichting geven op het huidige beleid rond de vergoeding van hersteloperaties uit het basispakket en hoe wordt omgegaan met cosmetische hersteloperaties?
Uw Kamer is op 29 mei 2020 geïnformeerd5 over het advies van het Zorginstituut dat reconstructieve behandelingen zoals omschreven in de leidraad behoren tot het basispakket van de zorgverzekering. Vrouwen die voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven door de beroepsgroep krijgen de hersteloperatie dan ook vergoed uit de basisverzekering. In de leidraad is aangegeven dat er aan een hersteloperatie nog veel risico’s op complicaties zijn verbonden. Om die reden worden hersteloperaties enkel om cosmetische redenen nog niet uitgevoerd. Het is noodzakelijk om eerst meer inzicht te verkrijgen in de veiligheid en effectiviteit van de hersteloperatie alvorens beoordeeld kan worden of cosmetische hersteloperaties wenselijk zijn.
In de leidraad is tevens aangegeven dat het voor een dergelijk onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit van hersteloperaties nodig is dat een groep vrouwen voor enige tijd gevolgd wordt. Het proces voor het doen van dit onderzoek loopt. Patiënten worden doorverwezen naar het Amsterdam UMC waar multidisciplinaire zorg voor deze hersteloperaties gecentraliseerd is vanwege de expertise die het UMC in huis heeft.
Bent u bekend met het feit dat artsen momenteel een dot-registratie missen om medische consulten en eventuele ingrepen bij genitaal verminkte vrouwen te kunnen registreren, terwijl zij hier wel behoefte aan hebben, en waarmee ook de zorgsector en het Rijk meer inzicht zou krijgen in de problematiek? Zo ja, bent u bereid een dot-registratie voor deze zorgvraag met eventuele operaties te introduceren? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat een onderdeel van de zorg zoals genoemd in de leidraad op dit moment nog niet geregistreerd kan worden door de medisch specialist. Dit geldt alleen voor de clitorisreconstructie. Voordat dit opgenomen kan worden in het Diagnose Behandelcombinatie (dbc)systeem is het noodzakelijk voor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat de organisatie van zorg duidelijk is. De beroepsgroep en de NZa zijn hierover in gesprek en wanneer dit helder is wordt gekeken hoe deze ingreep in de dbc’s opgenomen kan worden. Voor de overige zorg genoemd in de leidraad is de bekostiging (in de medisch specialistische zorg) geregeld.
Kunt u een overzicht overleggen van de educatie over genitale verminking die thans wordt verstrekt aan huisartsen en verloskundigen en in samenspraak met de KNMG en LHV bezien of er meer gerichte educatie kan worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 6.
Welke specifieke maatregelen neemt u, de Minister van VWS, om kwetsbare vrouwen en jonge meisjes uit gemeenschappen waar genitale verminking vaak (algemeen) geaccepteerd is, tijdens deze gedeeltelijke lockdown alsnog te bereiken en te informeren over mogelijke hulp die het Rijk en andere instanties omtrent dit onderwerp kunnen bieden?
Het kabinet heeft sinds het begin van de coronacrisis verschillende maatregelen getroffen om te voorkomen dat de spanningen thuis hoog oplopen, en om ervoor te zorgen dat slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling op laagdrempelige manieren een melding kunnen doen. Zo is een chatfunctie bij Veilig Thuis ingevoerd zodat slachtoffers niet hoeven te bellen, en sinds 1 mei kunnen slachtoffers door het codewoord «masker 19» een melding doen bij apotheken. Tot op heden heb ik geen signalen ontvangen dat door de coronacrisis en gebrek aan capaciteit geen mogelijkheid is om in te zetten op VGV preventie. Ik heb regelmatig contact met alle betrokken partijen en blijf daarbij alert op deze signalen.
Welke ondersteuning biedt u, de Minister van VWS, momenteel aan instanties als de GGD die door het bestrijden van COVID-19 minder tijd hebben voor het informeren en helpen van kwetsbare vrouwen en jonge meisjes die ofwel een reële kans lopen op genitale verminking ofwel al genitaal verminkt zijn?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u, Minister van SZW, bereid in de inburgeringscursus en het examen specifiek aandacht te besteden aan de schadelijkheid en illegaliteit van genitale verminking en dit niet slechts in algemene normen te betrekken in het cursusaanbod en het examen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
In de nieuwe opzet van het inburgeringsstelsel wordt het minimum aantal uren van het participatieverklaringstraject (PVT) uitgebreid van vier naar twaalf uur. Meer contactmomenten en dus ook momenten van overdracht van kernwaarden, fundamentele vrijheden en rechten vergroot de kennis van deze waarden. In het PVT is zowel bij de behandeling van de kernwaarde vrijheid als bij gelijkwaardigheid ruimte om specifieke thema’s te adresseren. Het zelfbeschikkingsrecht is expliciet in de participatieverklaring opgenomen. Het doel van Kennis Nederlandse Maatschappij (KNM), als onderdeel van het inburgeringsexamen, is om inburgeraars kennis te laten vergaren over regels, instanties, gebruiken en gewoontes in de Nederlandse samenleving. Dit resulteert in een breed scala van onderwerpen waarover de inburgeraar iets moet weten, de zogenaamde eindtermen. Zelfbeschikking, vrijheid van meningsuiting, gelijkheid en daaraan verbonden rechten maken hier al een belangrijk onderdeel van uit. Alles overziende zie ik geen aanleiding om het examen, en daarvan afgeleid het cursusaanbod, aan te passen.
Ter uitvoering van het amendement van het lid Becker – gericht op het tegengaan van culturele onderdrukking en ter bevordering van zelfbeschikking6 – zet het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op voorlichting aan nieuwkomers over het thema zelfbeschikking, waaronder vrouwelijke genitale verminking.
Per wanneer zal het aan de Kamer toegezegde beleid geeffectueerd worden om met extra controles op Schiphol te voorkomen dat meisjes en vrouwen meegenomen worden naar het buitenland om genitaal verminkt te worden?
De versterking van signalering door professionals op vliegvelden voor dreigende VGV is onderdeel van de actieagenda. Vanwege de coronacrisis ligt de focus op maatregelen die op dit moment kunnen worden uitgevoerd en ook in de huidige situatie een bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van VGV. Doordat het vliegverkeer in grote mate stil ligt wordt de prioriteit aan andere maatregelen gegeven. Het is daarom niet te zeggen vanaf wanneer dit geeffectueerd wordt.
Hoe werkt momenteel de vrijwillige meldcode eergerelateerd geweld in het aantal meldingen dat binnenkomt rond genitale verminking? Bent u bereid te onderzoeken om een meldplicht te introduceren voor hulpverleners, onderwijzers en artsen bij Veilig Thuis, bij een vermoeden van (aanstaande) genitale verminking, zodat altijd hulp wordt geboden en ook een strafrechtelijk traject in gang kan worden gezet richting de daders? Zo nee, waarom niet?
Alle vormen van eergerelateerd geweld vallen onder de Meldcode. Daarnaast is het een professionele norm om bij vermoedens van acute en structurele onveiligheid een melding te doen bij Veilig Thuis. De factsheet van Movisie over (vermoedens van) eergerelateerd geweld is een nuttig hulpmiddel ter invulling van de stappen van de Meldcode. Het geeft professionals handvatten om de Meldcode toe te passen in situaties waar eer een rol speelt, met daarbij speciale aandacht voor de familieverhoudingen. In deze factsheet is VGV als onderwerp opgenomen, en is een verwijzing gemaakt naar het handelingsprotocol VGV. Dit handelingsprotocol is dan ook leidend. Er zijn geen actuele cijfers over de hoeveelheid meldingen van VGV die met behulp van de factsheet van Movisie zijn gedaan.
Als onderdeel van de actieagenda wordt onderzocht wat professionals beweegt om bij (vermoedens van) VGV al dan niet de stappen van de meldcode te doorlopen en waar nodig een melding te doen bij Veilig Thuis. De reden voor het uitvoeren van het onderzoek is het feit dat de geringe hoeveelheid meldingen van VGV niet overeenkomt met de prevalentiecijfers van het onderzoek uitgevoerd door Pharos. In dit onderzoek, waarvan de resultaten voor de zomer worden verwacht, worden professionals gevraagd welke stappen zij nemen wanneer zij een vermoeden hebben van (dreigende) VGV. Op basis hiervan wordt bekeken hoe de toepassing van de Meldcode in geval van mogelijke VGV kan worden verbeterd. Daarnaast wordt de vraag voorgelegd of een meldplicht mogelijk behulpzaam kan zijn. Tegelijkertijd heeft de Raad van State bij het ontwerpbesluit van de aangepaste Meldcode in 2017 zich kritisch uitgelaten over het invoeren van een meldplicht. Zo bestaan bijvoorbeeld zorgen over de autonomie van het slachtoffer en de beperking van de autonomie van de deskundige professional.
Het mislopen van noodsteun |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht van RTV Oost «Startende horecaondernemer radeloos zonder coronasteun»?1
Het coronavirus slaat hard toe en leidt tot ongekend harde, maar noodzakelijke, maatregelen om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan en de druk op onze zorginstellingen te verminderen. Dat is iets wat ondernemers niet konden zien aankomen. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om bij de recente uitbreiding van het steun- en herstelpakket een nieuwe regeling Tegemoetkoming Starters te introduceren. Hiermee kunnen starters gestart vanaf 1 oktober 2019 en vóór 1 juli 2020 een aanvraag doen voor subsidie in de vaste lasten.
Vanwege uitvoeringstechnische en juridische redenen, is besloten de starterssubsidie niet te verstrekken binnen de bestaande TVL-regeling, maar een aparte subsidieregeling voor starters op te stellen. Uitvoering binnen de bestaande TVL-regeling zou bijvoorbeeld de openstelling en tijdige betaling van TVL voor het eerste kwartaal van 2021 in gevaar brengen.
Naast de introductie van de Tegemoetkoming Starters worden ook de leningsfaciliteiten voor startende ondernemingen uitgebreid, conform de motie Dijkhoff2 3.
Deelt u de mening dat het zeer pijnlijk is voor Wilco van Dam (en vergelijkbare gevallen) dat hij geen noodsteun krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid alsnog een tegemoetkoming voor ondernemers als Wilco te realiseren, zodat een gedwongen sluiting wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De BSO-bus die vandaag spontaan in brand vloog |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat een BSO-bus vandaag spontaan bij een kinderdagverblijf in brand is gevlogen?1
Ja, ik ben bekend met het feit dat er rook is ontstaan in een BSO bus.
Bent u ervan op de hoogte dat de politie brandstichting inmiddels heeft uitgesloten?
Ja.
Bent u bekend met de motie-Van Aalst die opriep om, gezien de serieuze risico's voor de veiligheid die uit de risicobeoordeling van de SWOV naar de BSO-bus zijn gekomen, de BSO-bus niet aan te wijzen als bijzondere bromfiets?2
Ja, ik ben bekend met de door het lid van Aalst ingediende motie, die niet is aangenomen door de Tweede Kamer.
Kunt u aangeven of de RDW destijds ook heeft gekeurd op brandveiligheid?
De RDW heeft het voertuig BSO-bus getoetst aan de eisen van de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen. Een onderzoek naar brandveiligheid maakt daarvan geen deel uit. Een onderzoek naar de brandveiligheid is ook niet aan de orde bij bijvoorbeeld personenauto’s die worden toegelaten met een typegoedkeuring.
Bij de beoordeling van de BSO-bus heeft de RDW gekeken of de componenten waaruit deze is opgebouwd, zoals de accu, voldoen aan de daarvoor geldende regelgeving. De elektrische installatie is beoordeeld volgens de Verordening (EC) nr. 03/2014. Een toetsing op brandveiligheid maakt hier geen deel van uit.
De accu moet, naast het voldoen aan de elektrische veiligheid conform de Verordening, ook voldoen aan de Europese richtlijn Algemene Productveiligheid. Hierop wordt toezicht gehouden door de NVWA.
De Europese richtlijn Algemene Productveiligheid schrijft voor dat uitsluitend producten mogen worden verkocht die geen gevaar voor de veiligheid of gezondheid opleveren. Daartoe behoort ook de brandveiligheid van een product. In de Algemene productveiligheid richtlijn wordt volstaan met open geformuleerde veiligheidseisen. Deze worden voor de hanteerbaarheid in de praktijk nader uitgewerkt in zogeheten technische normdocumenten. De technische eisen voor brandveiligheid zijn opgenomen in zogenaamde technische normen. De fabrikant van de accu heeft deze laten testen aan de norm IEC 62133:2017.
Bent u bereid deze keuringsdocumenten omtrent brandveiligheid naar de Kamer te sturen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is een onderzoek naar de brandveiligheid geen onderdeel bij de beoordeling van de toelating tot de weg van voertuigen zoals personenauto’s en ook niet bij de BSO-bus.
Bent u naar aanleiding van de spontane ontbranding bereid de aanwijzing tot bijzondere bromfiets te heroverwegen?
Het is belangrijk dat goed wordt uitgezocht wat de oorzaak was. Ten behoeve van het achterhalen van de oorzaak van het incident heeft de opstalverzekeraar van de locatie een onafhankelijk onderzoeksbureau ingeschakeld. Daarbij is onder meer meegekeken door de fabrikant van de accu. Nadien is op initiatief van de WAM-verzekeraar een vervolgonderzoek gestart.
Daarnaast heeft de fabrikant van de BSO-bus zelf melding gemaakt bij de bevoegde instanties. Daartoe is hij richting de RDW en het ministerie overigens ook verplicht vanuit de aanwijzing. De RDW heeft daarop de fabrikant van de BSO-bus gevraagd om documentatie ten behoeve van het onderzoek naar dit incident aan te leveren. Ook zijn de toezichthouders ILT, NVWA en ISZW geïnformeerd. De ISZW is samen met de NVWA een onderzoek gestart bij de fabrikant van de BSO-bus naar het type accu dat hij heeft aangebracht in de BSO-bus.
De onderzoeken lopen nog. De verschillende toezichthouders wachten de onderzoeken af en zien vooralsnog geen reden tot onmiddellijk ingrijpen naar aanleiding van dit voorval.
Bent u het ermee eens dat het onderzoek naar het in brand vliegen van de BSO-bus moet worden gedaan door een externe en onafhankelijke partij, en niet door de fabrikant zelf?
Zie antwoord vraag 6.
Incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames en de besluitvorming hieromtrent |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het aanhoudende pleidooi van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) (o.a. tijdens de technische briefing van 9 december jongstleden) om de cijfers over opnames van coronapatiënten direct van de ziekenhuizen zelf te verkrijgen, omdat de cijfers op het dashboard momenteel tot wel 70% verschillen van de daadwerkelijke cijfers (100 vs. 170)? Zo ja, hoe beoordeelt u dit pleidooi?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de voorzitter van het LNAZ.
Het coronadashboard laat de cijfers over de IC- en ziekenhuisopnames zien die dagelijks door Stichting NICE worden verzameld. Daarnaast laat het coronadashboard de cijfers over de IC- en ziekenhuisbezetting zien die dagelijks door Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) worden verzameld. Sinds 17 oktober jl. rapporteert LCPS óók cijfers over het aantal opnames. Echter, Stichting NICE en LCPS rapporteren hierover op een andere manier:
Hierdoor zijn de cijfers van LCPS over het aantal ziekenhuisopnamen veel minder geschikt voor het coronadashboard. De voorzitter van het LNAZ merkte tevens op dat er een verschil zou bestaan van soms wel 70% tussen de cijfers van LCPS en die van Stichting NICE. Dat heeft te maken met de manier waarop de cijfers op het dashboard gepresenteerd werden. De «sidebar» van het dashboard toonde tot voor kort het totaal aantal gemelde opnames van één dag geleden. Echter, sommige opnames worden met een vertraging van bijvoorbeeld 1 of 2 dagen gerapporteerd. Daarom is het dashboard bijgewerkt op dit punt en toont de «sidebar» sinds 14 januari jl. het totaal aantal gemelde opnames van één dag geleden, ongeacht de opnamedatum. De grafiek op de pagina «ziekenhuisopnames» toont wel gewoon alle ziekenhuisopnames, die – op een aantal definitieverschillen na – in zeer sterke mate overeen komen met de netto instroomcijfers van LCPS. Er is dus geen sprake van onderrapportage. Wel is hier voor de duidelijkheid een grijze balk aan toegevoegd en is aangegeven van welke dagen de cijfers nog niet compleet zijn.
Waar zit momenteel de grootste belemmering om de cijfers van het Landelijke Coördinatiepunt Patiëntenspreiding (LCPS) direct te koppelen aan het dashboard?
De cijfers van LCPS die gaan over de bedbezetting zijn sinds 13 oktober jl. gekoppeld aan het coronadashboard. Sinds oktober 2020 berekent LCPS ook cijfers over het aantal nieuwe ziekenhuisopnames. Zoals ik in vraag 1 heb aangegeven, zijn de cijfers van LCPS in mindere mate bruikbaar voor het coronadashboard.
Kunt u de grafiek van het aantal ziekenhuisopnames van Stichting Nationale Intensive Care Evaluatie (NICE) en Osiris, zoals deze is weergegeven in de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen1, in de periode van 1 september tot 15 oktober jongstleden weergeven in tabelvorm?
Ja, zie onderstaande tabel:
5
14
6
17
5
11
7
16
5
18
5
23
9
29
6
22
8
34
17
18
10
42
6
21
17
25
8
52
24
40
15
48
14
54
12
79
33
59
20
51
26
81
32
70
32
91
25
103
36
92
29
79
37
81
38
111
46
100
48
112
47
105
22
121
30
137
24
103
59
165
80
156
63
147
50
156
66
207
49
147
53
156
58
239
111
245
74
203
74
214
Voor een nadere uitleg over het verschil tussen deze cijfers, verwijs ik u graag naar mijn antwoord op de vragen 2 en 7 van de Kamerleden Diertens en Van Weyenberg (beiden D66) over incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel nr. 999).
Kunt u deze tabel tevens uitbreiden tot en met vandaag en daarbij de data van dagelijkse ziekenhuisopnames van het LCPS vanaf 14 oktober toevoegen?
Ja, zie onderstaande tabel (bijgewerkt op 21 januari 2021). De LCPS cijfers beginnen vanaf 17 oktober, omdat deze hiervoor niet door het LCPS zijn gepubliceerd.
1-9-2020
5
14
14
2-9-2020
6
17
16
3-9-2020
5
11
12
4-9-2020
7
16
19
5-9-2020
5
18
19
6-9-2020
5
23
22
7-9-2020
8
29
30
8-9-2020
6
22
24
9-9-2020
9
34
36
10-9-2020
16
18
20
11-9-2020
10
42
42
12-9-2020
6
21
25
13-9-2020
17
25
27
14-9-2020
8
52
59
15-9-2020
25
40
42
16-9-2020
15
48
47
17-9-2020
14
54
54
18-9-2020
12
79
77
19-9-2020
32
59
68
20-9-2020
20
51
56
21-9-2020
26
81
88
22-9-2020
30
70
76
23-9-2020
32
91
95
24-9-2020
24
103
108
25-9-2020
34
92
98
26-9-2020
29
79
85
27-9-2020
36
81
89
28-9-2020
38
111
114
29-9-2020
48
100
110
30-9-2020
45
112
119
1-10-2020
44
105
112
2-10-2020
22
120
123
3-10-2020
32
137
144
4-10-2020
24
103
117
5-10-2020
56
165
181
6-10-2020
82
156
173
7-10-2020
62
147
165
8-10-2020
49
156
162
9-10-2020
65
207
213
10-10-2020
51
147
158
11-10-2020
54
156
168
12-10-2020
58
239
256
13-10-2020
105
245
258
14-10-2020
76
203
216
15-10-2020
76
214
224
16-10-2020
85
224
249
17-10-2020
75
212
219
216
18-10-2020
69
182
199
206
19-10-2020
82
283
306
184
20-10-2020
90
244
256
252
21-10-2020
101
268
291
232
22-10-2020
109
273
290
238
23-10-2020
109
306
327
248
24-10-2020
93
202
214
284
25-10-2020
111
248
266
191
26-10-2020
75
334
350
291
27-10-2020
107
288
306
311
28-10-2020
87
279
302
313
29-10-2020
83
270
277
269
30-10-2020
105
287
298
250
31-10-2020
117
201
225
314
1-11-2020
109
219
237
237
2-11-2020
89
383
399
239
3-11-2020
99
237
239
364
4-11-2020
101
247
245
236
5-11-2020
99
240
246
261
6-11-2020
91
237
244
180
7-11-2020
122
153
161
248
8-11-2020
94
161
170
149
9-11-2020
54
289
297
177
10-11-2020
73
225
225
258
11-11-2020
74
233
235
230
12-11-2020
93
207
212
220
13-11-2020
86
244
239
170
14-11-2020
96
142
138
163
15-11-2020
98
146
154
150
16-11-2020
85
252
249
173
17-11-2020
78
199
198
256
18-11-2020
102
192
195
192
19-11-2020
95
185
188
224
20-11-2020
64
169
174
217
21-11-2020
83
139
144
185
22-11-2020
67
166
169
170
23-11-2020
51
215
212
151
24-11-2020
80
152
164
223
25-11-2020
75
159
164
150
26-11-2020
64
187
189
192
27-11-2020
76
177
170
188
28-11-2020
67
102
101
166
29-11-2020
74
118
123
112
30-11-2020
54
171
164
134
1-12-2020
59
150
159
187
2-12-2020
61
167
167
142
3-12-2020
73
184
187
153
4-12-2020
54
201
202
189
5-12-2020
62
145
155
189
6-12-2020
51
139
144
160
7-12-2020
75
216
219
150
8-12-2020
70
176
186
206
9-12-2020
76
177
179
194
10-12-2020
72
197
205
198
11-12-2020
58
255
254
199
12-12-2020
78
155
164
247
13-12-2020
81
178
188
166
14-12-2020
75
273
268
184
15-12-2020
64
217
221
262
16-12-2020
64
242
252
142
17-12-2020
94
254
277
221
18-12-2020
84
277
288
264
19-12-2020
102
180
196
290
20-12-2020
99
186
207
218
21-12-2020
76
330
321
205
22-12-2020
85
270
277
359
23-12-2020
94
283
296
297
24-12-2020
90
297
307
321
25-12-2020
84
221
238
317
26-12-2020
71
238
243
213
27-12-2020
78
259
265
243
28-12-2020
91
441
463
273
29-12-2020
111
242
255
430
30-12-2020
91
253
266
289
31-12-2020
135
254
261
294
1-1-2021
77
205
224
239
2-1-2021
58
224
237
248
3-1-2021
111
222
231
241
4-1-2021
72
317
319
226
5-1-2021
95
272
280
320
6-1-2021
102
233
240
262
7-1-2021
91
231
227
231
8-1-2021
85
232
224
249
9-1-2021
78
163
164
241
10-1-2021
79
176
180
187
11-1-2021
61
263
268
173
12-1-2021
99
202
200
267
13-1-2021
70
224
223
218
14-1-2021
76
194
186
226
De tabel bevat vier kolommen:
De dataset met het aantal ziekenhuisopnamen wordt door het RIVM als open data beschikbaar gesteld. Deze dataset is sinds 17 december jl. ook opgenomen op het coronadashboard. In de periode 17 december tot 25 januari werd bij het aantal ziekenhuisopnamen op het coronadashboard vermeld dat dit het dagelijks aantal ziekenhuisopnames exclusief IC-opnames betrof. Hoewel de opnames vanuit een verpleegafdeling naar een IC-afdeling hier inderdaad buiten vallen, klopt dit niet. Immers, in dit cijfer worden ook patiënten meegeteld die direct op de IC worden opgenomen. Daarom is op 26 januari de toelichting op de cijfers hierop aangevuld. Het gemiddelde verschil tussen het aantal ziekenhuisopnames van de Stichting NICE dataset en de verrijkte dataset die het RIVM publiceert is ongeveer 3% in de periode van 17 december tot 14 januari.
In onderstaande grafiek is te zien hoe de ziekenhuisopnames verlopen voor de afzonderlijke databronnen vanaf het begin van de registraties (27 februari 2020). Vanaf 22 september jl. registreert Stichting NICE cumulatief meer ziekenhuisopnames dan OSIRIS. LCPS berekent sinds 17 oktober jl. het aantal ziekenhuisopnames.
Hoeveel ziekenhuisopnames waren er op 28 september jongstleden (de dag dat strengere maatregelen werden genomen) gezien het feit dat Stichting NICE 80 ziekenhuisopnames per dag meldde, OSIRIS 40 opnames en de voorzitter van het LNAZ in de media sprak van 62 opnames?2
Ik verwijs u graag naar de tabel bij mijn antwoord op vraag 3. Hieruit is af te leiden dat er op 28 september jl. volgens OSIRIS sprake was van 38 ziekenhuisopnames en volgens Stichting NICE (via RIVM) sprake was van 114 ziekenhuisopnames (verpleegafdeling en IC-afdeling, exclusief verplaatsing van verpleegafdeling naar IC-afdeling), beide met terugwerkende kracht vastgesteld. De cijfers van LCPS waren op 28 september jl. nog niet beschikbaar.
Bent u het eens met de stelling dat, zeker bij tekort aan testcapaciteit, het aantal dagelijkse ziekenhuisopnames een belangrijke parameter is om te beslissen of extra maatregelen nodig zijn?
Het aantal dagelijkse ziekenhuisopnames is inderdaad een belangrijke indicator voor het verloop van de epidemie. Daarom bevat het coronadashboard al vanaf de eerste versie cijfers over het aantal ziekenhuisopnames, zoals ik heb omschreven in de Kamerbrief van 19 mei 2020 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 295, nr. 351). Juist omdat deze indicator zo belangrijk is, blijven we kritisch kijken naar welke data het meest valide is en op welke manier de data het beste gepresenteerd kan worden. Toen bleek dat de OSIRIS data niet langer meer accuraat waren en de databron van Stichting NICE sneller een compleet beeld gaf van het aantal ziekenhuisopnames, ben ik ook zo snel mogelijk overgestapt naar Stichting NICE als databron voor deze indicator. Dit heb ik ook beschreven in mijn beantwoording op de vragen van de Kamerleden Diertens en Van Weyenberg (beiden D66) over incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 25295, aanhangsel nr. 999). Overigens is er geen sprake van een tekort aan testcapaciteit.
Bent u het eens met de stelling dat de indicator van het aantal ziekenhuisopnames des te belangrijker werd aan het einde van de zomer, omdat veel besmettingen plaatsvonden onder jongeren?
Het aantal ziekenhuisopnames is één van de belangrijkste indicatoren, ongeacht de fase van de epidemie. In augustus/september vonden er inderdaad veel besmettingen plaats onder studenten. Dit stijgende aantal besmettingen was een belangrijke graadmeter dat de situatie zorgelijker werd. Echter, omdat in de jongere leeftijdscategorieën mensen in het algemeen minder vaak in het ziekenhuis worden opgenomen, was het ook toen belangrijk meerdere indicatoren nauwlettend te monitoren. Het aantal nieuwe besmettingen was hiervoor geschikt.
Waarom is op 4 juni jongstleden besloten om de signaalwaarde van het aantal ziekenhuisopnames op het coronadashboard te zetten op 40? Wat is de rationale achter dit aantal?
Ik vind het erg belangrijk dat de informatie over het coronavirus inzicht geeft in de ontwikkeling van de epidemie en dat deze transparant gedeeld wordt. Om aan te geven wanneer een bepaalde indicator «de verkeerde kant op gaat», hanteer ik op het coronadashboard voor de belangrijkste indicatoren een signaalwaarde. Deze signaalwaarden fungeren als een soort «alarmbel». Als de «alarmbel» afgaat, is dat reden om met extra zorg te kijken naar de epidemiologische situatie. Conform de inschalingssystematiek moet een signaalwaarde meerdere dagen overschreden worden alvorens er over wordt gegaan op besluitvorming over strengere maatregelen
De signaalwaarde van 40 ziekenhuisopnames per dag (opnamen op de verpleeg- en IC-afdeling samen) is door het RIVM geadviseerd en is afgeleid van de signaalwaarde 10 bij IC-opnames. Bij de eerste golf leidde namelijk circa een kwart van de ziekenhuisopnames tot een opname op de IC. Als voor een langere periode meer dan 40 ziekenhuisopnames per dag zouden zijn, zou dat betekenen dat er te veel mensen besmet zijn geraakt door het virus en de zorg onder druk komt te staan. Ook in het OMT advies van 23 november n.a.v. het 88ste OMT, noemt het OMT in de passage over de-escalatie van maatregelen de 40 ziekenhuisopnames per dag als grenswaarde voor de escalatie van risiconiveau 2 «zorgelijk», naar niveau 3 «ernstig».
Wanneer is besloten dat 40 ziekenhuisopnames bij de fase ernstig en 80 of meer bij de fase zeer ernstig (gedeeltelijke lockdown) op de routekaart past en waarom?
De inschalingsindicatoren zijn in oktober tussentijds herijkt, tegelijkertijd met de introductie van de routekaart. Het gebruik van 80 ziekenhuisopnames bij de fase «zeer ernstig» werd door het RIVM geadviseerd op basis van de verhouding tussen de ziekenhuisopnames en de IC. Op de routekaart die vanaf oktober op rijksoverheid.nl te vinden was, stond dat in risiconiveau 3 «ernstig» een grenswaarde van 10 IC opnames per dag werd gehanteerd, terwijl in risiconiveau 4 de situatie als «zeer ernstig» werd beschouwd als er ten minste 20 IC opnames per dag waren. In deze versie werd het aantal ziekenhuisopnames als contextindicator beschouwd. Deze aanpak is inmiddels herzien en op 2 februari jl. zijn een herijkte routekaart en inschalingssystematiek gepresenteerd. In de huidige versie van de routekaart wordt een grenswaarde van 10 IC opnames en 40 ziekenhuisopnames per dag gehanteerd bij de fase «zorgelijk» en een grenswaarde van 20 IC opnames en 80 ziekenhuisopnames per dag bij de fase «ernstig». Nieuw is ook dat het OMT vanaf nu regelmatig bekijkt of de grenswaarden nog goed werken en – indien nodig – adviseert het OMT over nieuwe grenswaarden. Dit om te voorkomen dat de grenswaarden in de toekomst niet meer passend zijn bij de situatie, bijvoorbeeld vanwege een ander testbeleid, een hogere vaccinatiegraad of andere virusvarianten.
Welke gevolgen had deze overschrijding die u in antwoord op eerdere schriftelijke vragen noemt («met terugwerkende kracht de ziekenhuisgegevens van Stichting NICE een overschrijding laten zien [van de signaalwaarde] op 17 september,») op de besluitvorming voor eventuele extra maatregelen in de dagen na 17 september jongstleden, gezien uit moest worden gegaan van vertraging van cijfers en het driedaags gemiddelde?
De signaalwaarden op het coronadashboard dienen als een «alarmbel». Ten aanzien van de vraag of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn tegen verdere verspreiding van het virus, baseer ik mij altijd op het advies van het OMT.
In het 77e OMT-advies van 14 september jl. staat: «De aantallen op de IC laten een licht stijgende, maar schommelende, trend omhoog zien, maar de aantallen zijn vele malen kleiner dan in het voorjaar van 2020» (pagina 2). En vervolgens wordt geschreven: «Hoewel het aantal nieuwe meldingen toeneemt zien we nog geen sterke stijging in het aantal ziekenhuisopnames en overlijdens» (pagina 2). Op basis van dit OMT-advies én de op dat moment bekende cijfers van OSIRIS en Stichting NICE (waarvan de signaalwaarden op dat moment nog niet waren overschreden), heeft besluitvorming plaats gevonden omtrent eventuele extra maatregelen. In de Kamerbrief van 18 september jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 542) is toegelicht dat het kabinet opvolging geeft aan het OMT-advies en anticipeert op de huidige epidemiologische situatie in de vorm van een aantal concrete maatregelen (pagina 3).
Dit betroffen regionale maatregelen voor zes veiligheidsregio’s waar de situatie het meest zorgwekkend was, ondersteund met landelijke maatregelen. Doordat de epidemie zich, ook na deze maatregelen, leek te versnellen, is op 26 september jl. advies gevraagd aan het OMT. In het 78e OMT-advies (d.d. 28 september jl.) werd op basis van het epidemiologische beeld geadviseerd om per direct landelijke strikte maatregelen te nemen. Deze maatregelen zijn tijdens de persconferentie van 28 september jl. aangekondigd.
In de eerder gestelde vragen van de Kamerleden Diertens en Van Weyenberg (beiden D66) over incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel nr. 999) heb ik antwoord gegeven op de vraag wat de datum van overschrijding van de signaalwaarde van 40 ziekenhuisopnamen per dag is geweest. In mijn beantwoording heb ik mij gebaseerd op zowel de cijfers van de GGD (Osiris) als die van Stichting NICE. Omdat echter Stichting NICE de cijfers exclusief IC-opnamen toont en omdat de signaalwaarde van 40 ziekenhuisopnamen per dag is gebaseerd op het aantal opnamen op de verpleegafdeling en op de IC, vul ik graag voor de volledigheid dit antwoord aan op basis van de nu beschikbare cijfers van het RIVM zoals die nu op het coronadashboard te vinden zijn. Met terugwerkende kracht laten de ziekenhuisgegevens van Stichting NICE via het RIVM een overschrijding zien op 14 september (uitgaande van een 3-daagsgemiddelde per dag). Echter, zoals gezegd, waren op dat moment deze cijfers überhaupt niet beschikbaar en waren alleen de registraties van NICE zelf beschikbaar. Op basis van de toen beschikbare cijfers van Stichting NICE (waarbij niet het totaal aantal unieke ziekenhuisopnamen afgeleid kon worden) blijft de eerder genoemde datum van 17 september van kracht, op basis van aanvullingen die altijd met terugwerkende kracht plaatsvinden. De gegevens van Stichting NICE zijn namelijk nooit direct compleet. Wel zagen we natuurlijk dat de ziekenhuisopnamen aan het oplopen waren en dat de verschillen tussen NICE en Osiris groter werden. Daarom zijn we, zoals eerder aangegeven, begin oktober ook overgestapt op NICE.
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op de eerdere schriftelijke vragen meent dat de gegevens op het coronadashboard leidend waren voor de besluitvorming over eventuele extra maatregelen? Zo nee, hoe verhoudt zich dit met uw uitspraak tijdens de persconferentie op 19 mei jongstleden dat het «dashboard dient als basis voor besluitvorming»?
Nee, het dashboard visualiseert de gegevens van onder andere RIVM, GGD’en, Stichting NICE, LCPS, etc. Deze cijfers geven – in combinatie met duiding door het RIVM en de adviezen van het OMT – input voor besluitvorming. Het dashboard biedt wel één totaaloverzicht van alle cijfers en draagt zo bij aan de dagelijkse informatievoorziening voor bestuurders, beleidsmakers, het publiek, media, enz.
Betreft uw antwoord op de eerdere schriftelijke vragen dat «of er ingegrepen moet worden, en waar ingegrepen moet worden, nooit een automatisme is op basis van één of enkele getallen», ook getallen die niet op het dashboard getoond werden?
Voor een uitgebreide uitleg wil ik u graag verwijzen naar mijn antwoord op de vragen 2 t/m 5 van de Kamerleden Diertens en Van Weyenberg (beiden D66) over incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 999) en mijn antwoord op vraag 11.
Welke van de drie bronnen, OSIRIS, NICE en LCPS, heeft u gebruikt op 18 september jongstleden voor de besluitvorming over eventueel extra maatregelen ter indamming van het virus?
Waarschijnlijk refereert u aan de volgende uitspraak van de Minister-President op 18 september 2020. «En ja, het aantal ziekenhuisopnames en het aantal opnames op de intensive care dat valt nog wel mee. Loopt overigens ook op, heeft nog niet het niveau natuurlijk van dit voorjaar, maar je ziet wel dat ook als het om ziekenhuisopnames gaat dat het ook in de Randstad echt wel begint te knellen. En dat is zorgelijk.» Destijds werden OSIRIS en Stichting NICE als databronnen gebruikt voor het aantal ziekenhuisopnames en voor de druk op de zorg werd naar het LCPS gekeken. Voor de maatregelen van 18 september is het OMT-advies van 14 september n.a.v. het 77ste OMT input voor het duiden van de ernst van de epidemiologische situatie geweest.
Op basis van welke databron was de uitspraak: «en ja, het aantal ziekenhuisopnames en het aantal opnames op de intensive care dat valt nog wel mee,» van de Minister-President tijdens de persconferentie op 18 september jongstleden?
De besluitvorming van de extra maatregelen op 28 september jl. is een bestuurlijke afweging geweest en volgde op het 78e OMT-advies (d.d. 28 september jl.). Dit advies werd op 26 september jl. aangevraagd, nadat het aantal ziekenhuisopnames op basis van OSIRIS en Stichting NICE bleven stijgen.
Voor een uitgebreide uitleg verwijs ik u graag naar bovenstaand antwoord op vraag 10 én het antwoord op vraag 2 van de Kamerleden Diertens en Van Weyenberg (beiden D66) over incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 999).
Welke van de drie bronnen, OSIRIS, NICE en LCPS, heeft u gebruikt op 28 september jongstleden voor de besluitvorming van de extra maatregelen ter indamming van het virus?
De besluitvorming van de gedeeltelijke lockdown op 13 oktober jl. is een bestuurlijke afweging geweest en volgde op het 80e OMT-advies (d.d. 13 oktober jl.). Dit advies werd op 10 oktober jl. aangevraagd, nadat er nog steeds een stijgende trend zichtbaar was in het aantal besmettingen. Het OMT baseerde zich met betrekking tot het aantal nieuwe ziekenhuisopnames op de brondata van stichting NICE. LCPS hield op dat moment nog geen instroom bij, maar wel de bezetting.
Sinds 13 oktober jl. toont het coronadashboard de ziekenhuiscijfers van Stichting NICE en niet meer van OSIRIS. Voor een uitgebreide uitleg verwijs ik u graag naar de antwoorden op vragen 2 en 3 van de Kamerleden Diertens en Van Weyenberg (beiden D66) over incorrecte cijfers van ziekenhuisopnames (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 999).
Welke van de drie bronnen, OSIRIS, NICE en LCPS, heeft u gebruikt op 13 oktober jongstleden voor de besluitvorming van de gedeeltelijke lockdown?
Voor een uitgebreide uitleg over de verschillen tussen de verschillende bronnen, wil ik u verwijzen naar mijn antwoorden op de vragen van de Kamerleden Diertens en Van Weyenberg (beiden D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 999) en naar mijn antwoord onder vraag 10. Vanwege de narapportages zien we met terugwerkende kracht bij Stichting NICE op 14 september jl. (o.b.v. RIVM-definities) dan wel op 17 september jl. (o.b.v. NICE-definities) inderdaad een overschrijding van de signaalwaarde. Echter, op deze dagen zelf was hier nog geen sprake van vanwege narapportages. Ook fungeren de signaalwaardes op het dashboard als «alarmbel». Ook is er in verband met fluctuaties van de cijfers voor gekozen om niet op dagcijfers te koersen. Conform de inschalingssystematiek moet een signaalwaarde meerdere dagen overschreden zijn alvorens er over wordt gegaan op strengere maatregelen. De maatregelen van 18 september jl. zijn grotendeels genomen op basis van het OMT-advies van 14 september n.a.v. het 77ste OMT. Dat hebben we zoveel mogelijk gericht en met een minimale impact op de samenleving geprobeerd te doen.
Heeft het verschil in cijfers van het aantal ziekenhuisopnames per dag tussen de verschillende bronnen de besluitvorming van eventuele extra maatregelen beïnvloedt? Zo nee, waarom is er dan niet gereageerd op de overschrijding van de signaalwaarde op 17 september jongstleden? Zo ja, kan er dan geconcludeerd worden dat de uiteindelijke besluitvorming op 28 september te laat was?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op uw vraag 15. De maatregelen worden telkens genomen op basis van adviezen van experts zoals het OMT en hebben als uitgangspunt het virus zo hard mogelijk te raken en de samenleving zo min mogelijk. Daarbij staan de uitgangspunten in de bestrijding van het coronavirus – het zo goed mogelijk beschermen van mensen met een kwetsbare gezondheid en zorgen dat de zorg niet overbelast raakt- altijd centraal.
Had een beter zicht op de cijfers van het aantal ziekenhuisopnames per dag in de periode tussen 1 september en 15 oktober kunnen bijdragen aan het eerder ingrijpen met maatregelen? Zo ja, heeft dit gevolgen gehad voor de hoogte van de piek van de bezetting van ziekenhuispatiënten met corona?
De cijfers van Stichting NICE, verrijkt door het RIVM, worden gebruikt om het verloop van de epidemie te monitoren; de cijfers van LCPS worden gebruikt om de druk op de zorg te monitoren. Deze worden in samenhang gezien met de andere indicatoren én de adviezen van experts zoals het OMT en RIVM.
Welke van de drie bronnen, OSIRIS, NICE en LCPS, gebruikt u nu voor de besluitvorming van extra maatregelen?
De vragen zijn ieder afzonderlijk beantwoord. Het is mij echter niet gelukt om dit vóór een volgend debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus te beantwoorden.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en vóór een volgend debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?