Het bericht dat Huawei toegang had tot gegevens van miljoenen Telfort-klanten. |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Huawei had toegang tot gegevens miljoenen Telfort-klanten»?1
Ja, ik ben met het artikel bekend.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving, die erop wijst dat Huawei toegang had tot de klant- en facturatiegegevens van miljoenen Telfort abonnees?
Aanleiding van het artikel is een intern audit-rapport van KPN uit 2011 waarin KPN een reguliere audit doet naar de beveiliging van een destijds nieuw systeem van Telfort, toen onderdeel van KPN, waarop klant- en facturatiegegevens (zoals persoons- en verkeersgegevens) werden bewaard. KPN heeft ons gemeld dat het Amerikaanse bedrijf HP hoofdaannemer was voor de realisatie van het systeem en diverse onderaannemers gebruikte, waaronder Huawei, voor de bouw en het beheer. Uit dat rapport zou blijken dat beveiligingsmaatregelen niet op orde waren, zoals logging en monitoring van wie toegang heeft tot het systeem en wie wat met de gegevens doet. Uit het rapport kwam een groot aantal verbeterpunten waarvan de meeste waren gericht aan HP als hoofdaannemer. Volgens KPN zijn alle verbetermaatregelen in de jaren erna opgevolgd. Huawei had als leverancier toegang tot het systeem voor reguliere beheer- en onderhoudsactiviteiten. Ons is niet bekend of via deze beheertoegang klantgegevens zijn ontvreemd. Navraag bij KPN leert dat dit KPN niet is gebleken. Het systeem is in het voorjaar van 2018 vervangen.
Klopt het dat uit het aangehaalde KPN-rapport blijkt dat Huawei geregeld bestanden uit de klantomgeving van Telfort haalde? Zo ja, wat is uw reactie op de verklaring van hetzelfde bedrijf dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat er gegevens van Telfort-klanten waren ontvreemd, door wie dan ook? Bent u bereid om hier bij KPN opheldering over te vragen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u helder uiteenzetten tot welke specifieke datavariabelen Huawei precies toegang had?
Zie antwoord vraag 2.
Is het denkbaar dat de Chinese autoriteiten op deze manier, via Huawei, de Oeigoerse diaspora of andere specifieke groepen in beeld konden brengen of konden volgen?
Het is ons niet bekend of, voor zover sprake is geweest van ontvreemding van klantgegevens, Chinese autoriteiten op deze manier Oeigoerse diaspora of andere groepen in beeld konden brengen of konden volgen. In algemene zin is bekend dat statelijke actoren zich richten op het vergaren van (onder meer) persoonsgegevens voor het monitoren en profileren van doelwitten. Daarbij is bekend dat de inlichtingen- en beïnvloedingsactiviteiten van China zich mede op zijn diaspora richten. Ongewenste buitenlandse beïnvloeding en inmenging hebben de aandacht van het kabinet en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het bijzonder. Op het moment dat concrete activiteiten in dat verband worden waargenomen, wordt bezien of passende maatregelen nodig en mogelijk zijn.
Welke acties zijn ondernomen in 2019 toen medewerkers van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en specialisten van KPN een verborgen toegangspad naar klantgegevens ontdekten waar alleen Huawei bij kon?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau of de activiteiten van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In het algemeen kan gesteld worden dat de Telecommunicatiewet sinds 2012 een zorgplicht kent die ertoe strekt dat aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten passende technische en organisatorische maatregelen dienen te nemen om de risico’s voor de veiligheid en de integriteit van hun netwerken en diensten te beheersen. In het kader van die zorgplicht past het niet dat er toegangspaden tot een netwerk en diensten bestaan die niet zijn geautoriseerd of gecontroleerd door de desbetreffende aanbieder van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten. Het ongeautoriseerd aanbrengen van geheime toegangspaden kan daarnaast een verdenking opleveren van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 350c Sr en/of 138ab Sr.
Is het bestaan van dat toegangspad destijds gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is destijds bij Huawei om opheldering gevraagd over het ontdekte toegangspad? Zo ja, door wie, en wat was de reactie? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze is het toegangspad gesloten? In hoeverre is het aanbrengen van geheime toegangspaden in strijd met de wet?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het bewuste klantsysteem momenteel niet meer in gebruik is? Tot wanneer was het systeem wel in gebruik?
Het klopt dat dit bewuste klantsysteem, uit het audit rapport van 2011, momenteel niet meer in gebruik is. Het betreft hier een oud klantsysteem van Telfort. Het systeem was in gebruik tot voorjaar 2018.
Kunt u uitsluiten dat Huawei op dit moment dergelijke toegang heeft tot klantgegevens van Nederlandse burgers? Hoe wordt voorkomen dat dit weer kan gebeuren? In hoeverre is de logging van toegang tot klantgegevens van telecombedrijven nu verplicht?
Wij kunnen aan de hand van een intern KPN-rapport uit 2011 geen conclusies verbinden over hoe Huawei in het algemeen producten aanlevert. Het kabinet neemt actief maatregelen om de weerbaarheid van telecommunicatienetwerken te verhogen en misbruik via leveranciers van producten en diensten tegen te gaan. In 2019 heeft de Taskforce Economisch Veiligheid (TFEV), met medewerking van de drie mobiele netwerk operators (KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo) een risicoanalyse naar de kwetsbaarheid van de netwerken voor dergelijk misbruik uitgevoerd. Uw Kamer is op 1 juli 2019 geïnformeerd over de uitkomsten hiervan. Op basis van deze analyse heeft het kabinet besloten tot het nemen van de volgende drie maatregelen:
Voor de eerste twee genoemde maatregelen is een grondslag gecreëerd in het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie, met daarin nadere regels met betrekking tot de in het antwoord op vraag 6–8 genoemde zorgplicht voor telecomaanbieders krachtens de Telecommunicatiewet. De derde maatregel is essentieel om de telecomnetwerken ook in de toekomst veilig te houden.
De standaarden op het gebied van veiligheid die in de praktijk in het kader van deze zorgplicht worden gehanteerd door telecomaanbieders, en worden getoetst door de toezichthouder (Agentschap Telecom), zijn er mede op gericht te voorkomen dat onbevoegden in systemen kunnen komen. Specifieke eisen aan toegang tot systemen, zoals autorisatie, monitoring en logging, ongeacht de leverancier, zijn daar onderdeel van.
Deelt u de mening van hoogleraar Bas Jacobs, tevens lid van de Cyber Security Raad, dat het interne KPN-rapport ook iets zegt over de wijze waarop Huawei in het algemeen haar producten aanlevert, dat het bedrijf zichzelf een plek diep in de geleverde systemen verschaft? Zo ja, is het dan verantwoord om Huawei een rol te laten spelen in het aanleggen van 5G-netwerken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Was u al op de hoogte van dit rapport, of is deze informatie nieuw voor u? In hoeverre waren de bevindingen van het rapport al meegenomen in het structurele proces ten aanzien van de risicobeoordeling van kwetsbaarheden van de netwerken van telecomaanbieders?
Wij waren niet op de hoogte van dit rapport. Van belang is om te realiseren dat het hier gaat om een bedrijfsintern rapport uit 2011. Het feit dat KPN dit type audits liet uitvoeren geeft inzage in de wijze waarop KPN invulling geeft aan de toetsing van haar eigen systemen. In de eerder benoemde risicoanalyse van de TFEV is het risico op ongeautoriseerde toegang tot systemen en data en hoe misbruik daarvan te voorkomen meegenomen.
Deelt u de mening dat dit interne KPN-rapport laat zien dat het onverstandig is om gebruik te maken van andere dan volledig betrouwbare leveranciers in het telecomnetwerk, niet alleen in de kritieke delen van het netwerk, maar ook in het radio- en antennenetwerk? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de eerdergenoemde risicoanalyse van de TFEV is besloten om mobiele netwerk operators bij beschikking te verplichten om in kritieke onderdelen van hun netwerken enkel gebruik te maken van vertrouwde leveranciers. Het kabinet doet geen openbare uitspraken welke onderdelen als kritiek zijn aangemerkt. Er is op dit moment geen noodzaak om eenzelfde verplichting op te leggen voor het gehele netwerk. Eén van de maatregelen die het kabinet heeft genomen naar aanleiding van de eerder genoemde risicoanalyse van de TFEV in 2019 is het inrichten van een structureel proces, waarin nieuwe informatie over dreiging en technologie wordt beoordeeld door overheid en de telecomsector samen. Als daar aanleiding toe is, kunnen er op basis van dit structurele proces aanvullende veiligheidsmaatregelen genomen worden.
Belemmerende factoren voor een rechtvaardig herstel van kapotte en onveilige huizen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Deelt u de zorgen over de mensen achter de ruim 32.000 openstaande schademeldingen in Groningen die het gevolg zijn van de aardbevingen die zijn ontstaan door mijnbouwactiviteiten? En dan vooral de mensen met complexe schades die al jaren strijden voor een rechtvaardige afhandeling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat er een grote hoeveelheid openstaande meldingen is. Er komen wekelijks op dit moment ook 1000 meldingen bij, voornamelijk uit de randen van het effectgebied. Het is voor bewoners niet zozeer van belang hoeveel openstaande schademeldingen er zijn, maar veeleer of er sprake is van een laagdrempelige, rechtvaardige én voortvarende schadeafhandeling: bewoners willen weten wanneer hun melding behandeld is. Op dit onderdeel is het IMG voortvarend te werk gegaan. Het IMG streeft er naar reguliere fysieke schademeldingen binnen een half jaar af te handelen. In de jaarrapportage van het IMG valt te lezen dat in 2020 dat 71% van de schademeldingen binnen een half jaar een beslissing kreeg. Het IMG geeft aan voor een nieuwe melding nu minder dan een half jaar, 161 dagen, nodig te hebben om deze af te handelen. Voor speciale gebouwen, zoals voor monumenten, bedrijven en agrariërs geldt dat deze speciale aandacht nodig hebben. De doorlooptijd voor de zogenaamde specials is hiermee mogelijk langer dan bij de reguliere schademeldingen voor woonhuizen zonder bijzondere omstandigheden. Op dit moment zijn er 5604 specials afgehandeld en 3816 specials die nog in behandeling zijn.
Deelt u de mening dat recente berichten over het bewijsvermoeden, de causaliteit, de afwijzingen en de meetfouten van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) niet bijdragen aan het herstel van vertrouwen in Groningen? Wat is daarop uw reactie?
De schadeafhandeling in Groningen is er een van ongekend grote schaal en impact. Dat de voorgeschiedenis het vertrouwen van bewoners in Groningen heeft geschaad, is een gegeven. Het kabinet probeert het vertrouwen te herstellen onder andere door middel van adequate schadeafhandeling, goede wetgeving en meer duidelijkheid over de rechtspositie van alle betrokken partijen. Het IMG is op grond van de Tijdelijke Wet Groningen als onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) verantwoordelijk voor een zorgvuldige schadeafhandeling. Het IMG past het wettelijke bewijsvermoeden toe en gebruikt hierbij het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2019 heeft uitgevraagd. Voor een goede uitoefening van de wettelijke taken past het dat het IMG binnen de wettelijke kaders zijn bestaande werkwijze tegen het licht houdt en deze zo nodig aanpast, bijvoorbeeld aan de hand van de nieuwste (wetenschappelijke) inzichten en de ervaringen uit de praktijk. Een toename van het aantal afwijzingen, gebaseerd op adviesrapporten van deskundigen in specifieke gebieden gaf bijvoorbeeld aanleiding voor het IMG om onderzoek te laten doen naar zettingsschade en diepe bodemdaling. Het IMG zal naar verwachting in mei communiceren over de aanpassingen in de werkwijze. Het bewijsvermoeden is onderdeel van het wettelijk kader waarbinnen het IMG zijn taak uitvoert. Dat betekent dat het IMG in de toekomst het wettelijk bewijsvermoeden zal blijven toepassen en zorgdragen voor een rechtvaardige en voortvarende schadeafhandeling.
De afwijkende metingen van het KNMI zijn begin 2019 gerapporteerd. Om te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals kan voorkomen is het gehele monitoringsnetwerk doorgelicht, zijn datasets hersteld, rollen en verantwoordelijkheden verduidelijkt, werkwijzen geëvalueerd en is de kwaliteitscontrole aangescherpt. Dit heb ik in mijn brief van 11 maart 2021 nader toegelicht (Kamerstuk 33 529, nr. 848). In het eindrapport is geconcludeerd dat de afwijkende metingen geen invloed hebben gehad op het verloop van de versterkingsoperatie of de schadeafhandeling.
Klopt het dat in januari 2019 werd besloten tot het toepassen van het wettelijk bewijsvermoeden nadat er jaren schades werden afgewezen omdat werd ontkend dat deze door mijnbouwactiviteiten konden ontstaan? Wordt er nu opnieuw door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) aan het bewijsvermoeden getornd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het kabinet heeft het bewijsvermoeden wettelijke verankerd in de Tijdelijke Wet Groningen. Het wettelijke bewijsvermoeden is geïntroduceerd om de Groningers te ontlasten bij hun bewijsvoering. Hoe het wettelijke bewijsvermoeden in de praktijk moet worden toegepast moet mede op basis van de praktijk en wetenschappelijke inzichten door het IMG worden bepaald. Het IMG maakt bijvoorbeeld gebruik van het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2018 heeft uitgevraagd. Wetenschappelijke inzichten over schade en gaswinning zijn en blijven in ontwikkeling. Voor een goede en zorgvuldige uitoefening van de wettelijke taak blijft het IMG daarom zijn werkwijze toetsen aan nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Nu er bijna 100.000 schademeldingen zijn afgehandeld, blijkt dat het hierboven genoemde paneladvies soms onvoldoende concrete handvatten biedt om het wettelijke bewijsvermoeden op een eenduidige manier toe te passen.
Betekent dit dat er nu weer een groep gedupeerden van de gaswinningsactiviteiten hun recht niet kan halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat de conclusie uit het recente onderzoek van Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en de Techtnische Universiteit Delft, waar onderzocht werd of bodemdaling de oorzaak was van schade in verhouding tot het genoemde advies uit 2019? Is dit geen stap terug in de tijd? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het IMG zag in een specifiek gebied het aantal afwijzingen toenemen. Het IMG constateerde dat er verschillende adviezen van onafhankelijke deskundigen gegeven werden betreffende eventuele schade door bodemdaling. Het leidde tot onrust bij schademelders en het IMG wilde duidelijkheid. Het IMG heeft de TU Delft en TNO daarom in december 2020 gevraagd om nader advies over de kans op schade door diepe bodemdaling en -stijging, veroorzaakt door de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg. Het rapport is gepubliceerd op 2 maart 2021. Uit een vergelijking tussen de grenswaarden op basis van de literatuur en de berekende effecten van diepe bodemdaling blijkt volgens de onderzoekers dat zowel voor de gasopslag Norg als het Groningenveld de effecten van diepe bodemdaling binnen de gestelde grenswaarden blijven en daarmee niet leiden of hebben geleid tot schade aan gebouwen.
Het IMG bekijkt momenteel hoe dit advies zich verhoudt met het advies van het panel van deskundigen van januari 2019. Het IMG is voornemens hier op korte termijn uitsluitsel over te geven.
Met welke reden en welk doel is dit onderzoek gestart, terwijl bovengenoemd advies uit 2019 ook de rand van het Groningenveld en de gasopslag bij Norg betrof? Wordt daarmee de expertise van het panel van onafhankelijke, specialistische deskundigen, in twijfel getrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor een goede en zorgvuldige uitoefening van de wettelijke taak blijft het IMG zijn werkwijze toetsen aan nieuwe ontwikkelingen en inzichten.
Zoals in de beantwoording van vraag 3, 4 en 5 is gemeld, heeft het IMG geconstateerd dat het paneladvies uit 2019 in de praktijk onvoldoende concrete handvatten biedt om het wettelijke bewijsvermoeden op een eenduidige manier toe te passen. Dit is aanleiding geweest voor het IMG om extra onderzoek te doen.
Wat gaat er nu gebeuren met de 1250 meldingen aan de rand van het Groningenveld en de gasopslag bij Norg? Hoe gaat u het deze mensen uitleggen dat mogelijk hún schade niet door de gaswinning komt, maar die van een 700 andere omwonenden wel?
Het IMG is onafhankelijk bevoegd als ZBO om zijn werkwijze vast te stellen en de meldingen af te handelen. Het is ook aan het IMG om hierover te communiceren. Zoals het IMG heeft aangegeven in zijn bericht hierover van 31 maart jl.2 op de website van het IMG, zal de afhandeling van de aanvragen van deze groep bewoners meer tijd in beslag nemen. Bewoners zijn per brief door het IMG geïnformeerd over de vertraging in de behandeling van hun aanvraag tot vergoeding van schade. Het IMG zal in mei communiceren over de verdere schadeafhandeling en over de aanpassingen in de werkwijze.
Welke gevolgen gaat dit recente rapport betekenen voor de rest van de schadeafhandeling in Groninger aardbevingsgebied?
Het is uiteindelijk aan het IMG om een besluit te nemen over de schadeafhandeling. Zoals het IMG heeft aangegeven in zijn nieuwsbericht van 31 maart jl., is er nog geen antwoord op de vraag wat het recente onderzoek naar bodemdaling en -stijging gaat betekenen voor de afhandeling van fysieke schade. Het IMG zal naar verwachting op korte termijn communiceren over de verdere afhandeling en aanpassingen in de werkwijze. Het IMG betrekt hierbij ook de aanvullende technische adviezen over zettingsschade en mestkelders.
Wanneer is het aangekondigde vervolgonderzoek (naar wat de directe effecten zijn van de bodemdaling die schade aan gebouwen kunnen veroorzaken, zoals de effecten op de waterhuishouding) afgerond?
Het IMG heeft laten weten hierover naar verwachting op korte termijn, tezamen met de in antwoord op vraag 8 toegelichte onderwerpen, te communiceren.
Deelt u de mening van uw voorganger dat mede door het toepassen van het advies uit januari 2019 het vertrouwen in de schadeafhandeling in Groningen is gegroeid? Zo ja, hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit vertrouwen niet opnieuw beschaamd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Is u bekend dat schades worden afgewezen op basis van «trilling snelheden per seconde»? Hoe kunnen gedupeerden dit weerleggen? Hoe staat dit in verhouding tot het bewijsvermoeden?
Het IMG geeft aan dat het wettelijke bewijsvermoeden volgens het advies van het panel van deskundigen alleen wordt weerlegd als de deskundige het «voldoende aannemelijk» maakt dat de schade niet door bodembeweging door mijnbouw is veroorzaakt. Hiervoor wordt van de deskundige, gelet op de eisen die aan de totstandkoming van zijn advies en een besluit van het Instituut mogen worden gesteld, een hoge mate van zekerheid verlangd. Daarvoor is volgens de Hoge Raad geen onomstotelijk bewijs vereist (voor zover dergelijk bewijs al bestaat). Het bewijsvermoeden is bijvoorbeeld weerlegd indien een andere oorzaak van de schade is gebleken. Het wettelijke bewijsvermoeden is volgens het panel van deskundigen van toepassing bij schade aan gebouwen of werken gesitueerd boven het Groningenveld of de gasopslag Norg en tot zes kilometer daarbuiten. Het wettelijke bewijsvermoeden is volgens het panel ook van toepassing als een aardbeving in het Groningenveld of de gasopslag Norg bij het gebouw tot een trillingssnelheid van de bodem ter plaatse leidde die hoger is dan wat normaal is in Nederland (minimaal 2 mm/s, met een marge van 1 procent). Zoals hiervoor aangegeven, wordt het wettelijke bewijsvermoeden weerlegd als sprake is van een andere oorzaak van de schade. Als onderbouwing daarvan kan de deskundige opvoeren dat de hiervoor genoemde trillingssnelheid zich niet heeft voorgedaan.
Bent u bekend met het jaarrapport 2020 van het IMG? Wat is uw reactie op de conclusie dat er veel goed gaat, maar dat het nog beter kan?2
Ik ben bekend met het jaarrapport 2020 van het IMG en heb dit op 13 april jl. aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 529, nr. 865). Het IMG (en daarvoor de TCMG) bestaat nu minder dan drie jaar en heeft een indrukwekkende prestatie neergezet. Deze relatief jonge organisatie is begonnen in een tijd dat er slechts circa 40 meldingen van fysieke schade per week binnenkwamen. Inmiddels zijn dit er 1000 per week. In totaal heeft het IMG bijna 100.000 schademeldingen ontvangen. Het is het IMG door capaciteitsuitbreiding en slim werken gelukt om de afhandeling van deze meldingen gestaag door te laten gaan. Zelfs met deze grote stijging van het aantal meldingen is het gelukt om in 2021 71% van de meldingen binnen een half jaar af te handelen. Naast de afhandeling van deze fysieke schade heeft het IMG ook voortgang geboekt met de afwikkeling van andere vormen van schade die het sinds de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet Groningen op 1 juli 2020 af mag handelen: schade door waardedaling en immateriële schade.
Het IMG heeft al meer dan 82.000 vergoedingen uitgekeerd voor schade door waardedaling en de werkwijze voor immateriële schade is in voorbereiding. De start heeft vertraging opgelopen gezien de complexiteit van de materie. Ook zal er meer aandacht zijn voor schrijnende situaties. Hierover is het Rijk met de regio, het IMG en de NCG in gesprek. Het IMG benoemt in zijn jaarverslag ook dat de schadeafhandeling nog beter kan. Het IMG geeft aan een fundamentele keuze te zullen moeten maken over de praktische uitvoering van de beoordeling van fysieke schade en de afhandeling ervan in het licht van een reeks uitgevraagde onderzoeken. Ik vind het positief om te zien dat de inspanningen van het IMG ook door de bewoners in Groningen worden gewaardeerd: gemiddeld geven zij het IMG een 7.9. Dit cijfer is gebaseerd op ruim 21.000 reacties van aanvragers die een besluit hebben ontvangen. Ik heb er vertrouwen in dat de schadeafhandeling in Groningen in handen van het IMG een verder soepel verloop zal kennen.
Waar bevinden zich precies de randen van de effectgebieden? Welke oorzaken hebben de schades daar, als mijnbouwactiviteiten niet de oorzaak zijn?
Op de site van het IMG is een kaart te vinden waarop het effectgebied afgebeeld staat (https://www.schadedoormijnbouw.nl/schade-gebouwen-objecten/schade-beoordelen/schade-en-geografische-afstand). Deze kaart toont het Groningenveld en de gasopslag Norg. Er omheen is een oranje gebied aangegeven van zes kilometer. Dit is de weergave van het eerste beoordelingscriterium. Daarbinnen is het wettelijk bewijsvermoeden van toepassing. Het tweede beoordelingscriterium kan niet met één gebied op de kaart worden weergegeven aangezien er gerekend kan worden met de invloed van meerdere bevingen. In elk individueel geval dient te worden vastgesteld of een gebouw of werk gelegen is op een plek waar de trillingssterkte voldoet aan de grenswaarde van 2 mm/s met 1 procent overschrijdingskans van één of meerdere bevingen. Daarbinnen is het wettelijk bewijsvermoeden ook van toepassing. Indien de schade niet door gaswinning wordt veroorzaakt, zijn verschillende oorzaken mogelijk. Het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2018 heeft uitgevraagd, geeft aan dat het bijvoorbeeld denkbaar is dat bij de bouw van het gebouw of werk fouten zijn gemaakt (bijvoorbeeld gebreken in de constructie of in de gebruikte materialen), aan het gebouw of werk onvoldoende onderhoud is gepleegd of de ouderdom van het gebouw of werk ertoe kan hebben geleid dat het in slechte staat is komen te verkeren.
Wie doet het onderzoek van het IMG naar de samenhang van de schades in deze gebieden en de kleinere schadekans (jaarrapportage, p. 3)? Wat is de onderzoeksopdracht? Wordt in dit onderzoek ook meegenomen hoe het komt dat er in de randen van effectgebieden steeds meer meldingen komen, terwijl er juist vanuit de plekken waar de kans veel groter is, minder meldingen komen, zoals Dhr. Kortmann in zijn interview in december 2020 stelt?3
In de loop van 2020 zijn door het IMG meer aanvragen voor fysieke schade afgewezen op basis van de rapporten van onafhankelijke experts en is er tegelijkertijd een stijging waarneembaar geweest van het aantal schademeldingen in de randen van de effectgebieden van bevingen, waar de schadekans veel kleiner is. Het IMG onderzoekt hoe dit met elkaar samenhangt en betrekt hierbij nieuwe technische inzichten, zoals het advies van TU Delft en TNO naar bodemdaling en -stijging. Het IMG heeft TU Delft en TNO gevraagd nader advies uit te brengen over de vraag of diepe bodemdaling en -stijging schade aan gebouwen en objecten kan veroorzaken en onder welke omstandigheden. Er zijn namelijk specifieke gebieden in Groningen en Drenthe die buiten het effectgebied van de beving bij Huizinge liggen, terwijl die gebieden dan nog wel binnen het effectgebied liggen van de bodemdaling en -stijging. Juist uit deze gebieden registreerde het IMG steeds meer schademeldingen. Deskundigen adviseerden desbetreffende aanvragen af te wijzen omdat er geen schade door trillingen kan zijn veroorzaakt, maar volgens hen ook bodemdaling en -stijging niet relevant was voor het ontstaan van de schade.
In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat diepe bodemdaling in de gasopslag Norg en het Groningenveld niet leidt of heeft geleid tot schade aan gebouwen. Het IMG heeft naar aanleiding van het rapport opdracht gegeven voor een vervolgonderzoek naar de indirecte kans op schade aan gebouwen en objecten door diepe bodemdaling en -stijging door gasopslag Norg en het Groningenveld. Er is niet onderzocht hoe het komt dat er in de randen van effectgebieden steeds meer meldingen komen, terwijl er juist vanuit de plekken waar de kans veel groter is, minder meldingen komen Het IMG heeft laten weten hierover naar verwachting op korte termijn, tezamen met de in antwoord op vraag 8 genoemde onderzoeken, te communiceren.
Hoe draagt dit onderzoek bij aan meer eenduidigheid die Dhr. Kortmann wil nastreven, zoals hij dat noemt in het bericht in Trouw? Wat heeft het IMG nodig om de eenduidigheid te versterken?4
Zoals door het IMG op 31 maart jl. is gecommuniceerd constateerde het IMG de laatste maanden dat bij circa 10 tot 15 procent van de adviesrapporten er een sterk afwijkende beoordeling is, vergeleken met eerdere advisering over gebouwen in de directe omgeving. De afwijkingen worden steeds zichtbaarder, juist vanwege de reeds grote aantallen afgehandelde schademeldingen. Het IMG voert daar momenteel een analyse op uit. Tegelijkertijd heeft het IMG de afgelopen maanden al diverse aanvullende technische adviezen ontvangen voor de beoordeling van fysieke schade. Het gaat om advies over het omgaan met schade door zettingen (verzakkingen) door trillingen van bevingen, mestkelders en – meest recent – de directe kans op schade door diepe bodemdaling. Met dit alles in ogenschouw genomen, heeft het IMG besloten in mei van dit jaar al deze onderwerpen in samenhang te wegen om zo de eenduidigheid te vergroten.
Hoe gaat het IMG actiever op zoek naar Groningers die nog geen schadevergoeding hebben aangevraagd, terwijl ze daar wel recht op hebben? Hoe gaat het IMG er tegelijkertijd voor zorgen dat de afhandeling van schade sneller gaat?
Het is niet duidelijk hoeveel bewoners hun schade niet melden. Door een laagdrempelige en rechtvaardige afhandeling van schade probeert IMG zo veel mogelijk bewoners te bereiken. Het IMG heeft ook steunpunten in verschillende aardbevingsgemeenten geopend. Deze zijn een aantal dagdelen per week open voor inwoners met algemene vragen over mijnbouwschade en schaderegelingen. Bij deze steunpunten worden bijvoorbeeld ook bewoners die laaggeletterd zijn, geholpen met hun schadeaanvraag. Met de steunpunten wordt bijgedragen aan zichtbaarheid in de regio. Door middel van gerichte communicatie bekijkt het IMG in lijn met de motie Kops (Kamerstuk 33 529, nr. 861) hoe Groningers bereikt kunnen worden. Zo is voorafgaand aan de start van de waardedalingsregeling een huis-aan-huis brochure verspreid. Ook voor de afhandeling van immateriële schade wordt bezien hoe de doelstelling om zoveel mogelijk Groningers te bereiken behaald kan worden.
Tegelijkertijd blijft het IMG zich inspannen om het aantal meldingen dat binnen een half jaar afgehandeld wordt te verhogen. Het IMG neemt daartoe maatregelen zoals o.a. het verhogen van het aantal schade-experts in dienst bij het IMG, het mogelijk maken van digitale schade-opnames en extra inzet op het oplossen van oude en complexe schademeldingen.
Hoe gaan de ruim 30.000 openstaande schademeldingen, wat een record is, opgelost worden? Is daar een plan voor gemaakt? Zo ja, kunt u dat met de Kamer delen? Zo nee, wanneer wordt dat plan gemaakt?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 en vraag 16, is het aantal openstaande schademeldingen niet zozeer van belang, maar veeleer een zorgvuldige en snelle afhandeling van de meldingen. Het IMG heeft de afgelopen jaren een aanzienlijke versnelling aangebracht in de schadeafhandeling en zich continue ingezet om de schadeafhandeling te versnellen en doet dat nog steeds. Ik informeer uw Kamer regelmatig over de doorlooptijden en de maatregelen die het IMG treft om het aantal meldingen dat binnen een halfjaar wordt afgehandeld, te verhogen.
Hoeveel schades kunnen er dit jaar afgehandeld worden? Hoeveel daarvan zijn complexe schades?
Het IMG heeft in het voorwoord bij het jaarverslag 2020 aangegeven in 2021 in totaal 900 miljoen euro aan schadevergoeding toe te kennen. Het ligt dus in de lijn der verwachting dat het IMG in 2021 evenveel schademeldingen voor fysieke schade afhandelt als in 2020. Het IMG streeft daarbij naar een afhandelingstermijn van zes maanden voor reguliere dossiers. In 2020 kreeg 71% van de schademeldingen binnen een half jaar een beslissing. De afhandelingsduur voor speciale dossiers is moeilijk te voorspellen, onder andere vanwege de specifieke expertise die ingezet wordt om deze af te handelen en de complexiteit van deze dossiers. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 1 heeft het IMG over de volle breedte een belangrijke versnelling aangebracht in de schadeafhandeling, zowel bij de reguliere dossiers als bij de speciale dossiers
Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel schades er zijn gemeld, per jaar vanaf 2012, en afgehandeld in de verschillende gemeentes? Kunt u in dit overzicht ook aangeven hoeveel van deze schades nu nog steeds niet zijn opgelost?
Op de website van het IMG is uitgebreide informatie te vinden over onder andere het aantal schademeldingen en het aantal afgehandelde schademeldingen per gemeente. Bij het IMG (en zijn rechtsvoorganger de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen) zijn sinds april 2018 circa 110.000 schademeldingen gedaan. Hiervan zijn er circa 77.000 afgehandeld en nog circa 32.000 openstaand. De ruim 80.000 schademeldingen die bij NAM sinds 2012 zijn gedaan, zijn op een klein aantal zaken na afgerond. De afgelopen periode heeft het IMG sterk ingezet op het afhandelen van langlopende schades. Momenteel zijn er nog 300 van dit type langlopende, complexe schades niet opgelost.
Wat is de te verwachten duur van de afhandeling van die complexe schades nu nog? Wat gaat u doen om deze langdurige, complexe schades sneller afgehandeld te kunnen laten zijn?
Het IMG communiceert op zijn website over de verwachte afhandelingsduur van reguliere dossiers. De verwachte afhandelingsduur daarvan bedraagt 161 dagen. Hiermee wordt de nagestreefde doorlooptijd van 6 maanden (182 dagen) behaald. De afhandelingsduur voor specials is volgens het IMG minder goed te bepalen, onder andere vanwege de specifieke expertise die ingezet wordt om deze af te handelen en de complexiteit van deze dossiers. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 1 en 16 heeft het IMG over de volle breedte belangrijke versnelling aangebracht in de schadeafhandeling, zowel bij de reguliere dossiers als de specials.
Hoe staat de onafhankelijkheid van het IMG, zoals ook in het jaarverslag wordt beschreven, in verhouding tot het wachten van mensen, die aangesloten zijn bij stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG), op toestemming van de NAM of ze terecht kunnen bij het IMG? Werkt de NAM mee, door die toestemming te geven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het IMG is op grond van de Tijdelijke wet Groningen niet bevoegd om een aanvraag voor vergoeding van schade in behandeling te nemen als er een procedure bij de civiele rechter loopt. Indien in de praktijk een bewoner de lopende procedure tegen NAM over de omvang van de waardedaling tijdig beëindigt, kan het IMG de aanvraag alsnog in behandeling nemen. Als de bewoner zijn deelname aan stichting WAG procedure heeft beëindigd, zal stichting WAG dat aan de NAM moeten melden en de procedure moeten intrekken. De NAM verwerkt dat vervolgens in de gegevens die zij het IMG beschikbaar stelt over woningeigenaren die al een claim hebben lopen. Het IMG laat weten dat de NAM hieraan mee werkt en deze toestemming geeft.
Is het onderzoek, dat u aankondigde in uw brief aan dhr. Klaassen in februari, over eventuele verschillen tussen de waardedaling die is toegekend door NAM en door IMG, dat in maart afgerond zou zijn, inmiddels in uw bezit? Zo ja, wanneer brengt u de gedupeerden die hiermee te maken hebben op de hoogte? En wanneer deelt u het met de Kamer?
In mijn brief van 13 april j. (Kamerstuk 33 529, nr. 865) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de planning van het onderzoek waardedaling. Naar verwachting levert Finance Ideas het onderzoek in juli 2021 op. Het onderzoek bestaat uit dossieronderzoek, gesprekken met bewoners die zich gemeld hebben, met andere betrokken partijen, waaronder NAM en taxateurs, en een juridische analyse van de schadeafhandeling. Het dossieronderzoek vergt tijd omdat de juiste gegevens van het taxatieproces dienen te worden verzameld en vervolgens grondig geanalyseerd. Voorts bekijkt Finance Ideas in samenwerking met een externe partij of de vergoedingen voor waardedaling destijds in lijn met de wet- en regelgeving zijn afgehandeld. Het onderzoek gaat niet in op de verschillen tussen de Waarderegeling van NAM en de afhandeling van schade door waardedaling door het IMG. Naast het feit dat deze grondige aanpak tijd vergt, bevat dit proces ook de nodige doorlooptijd gezien het aantal betrokken partijen en het opvragen van de gegevens voor het dossieronderzoek. Het onderzoeksbureau heeft aangegeven eind mei een tussenrapportage te kunnen opstellen.
Ondanks dat ik net als uw Kamer hecht aan snelle duidelijkheid, is het van belang dat het onderzoek zorgvuldig wordt uitgevoerd en dat op basis van de onderzoeksresultaten eventuele vervolgstappen worden genomen. Ik zal hiermee later, naar verwachting in juli 2021, voldoen aan de motie van het lid Sienot over het uiterlijk 15 april aanbieden van het onderzoek met appreciatie (Kamerstuk 35 462, nr. 11). Dan bepaal ik ook eventuele vervolgstappen waarna ik gedupeerden hierover kan informeren. Ondertussen werk ik conform de motie Mulder/Boucke (Kamerstuk 33 529, nr. 855) stappen uit om aan de motie Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 48), over een plan van aanpak voor een rechtvaardige compensatie, te voldoen. Naar aanleiding van mijn toezegging op 14 april jl., zal ik uw Kamer meer feitelijke informatie over dit onderwerp verschaffen en werk ik in lijn met de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 48) aan een plan van aanpak.
Waarop baseert het IMG de conclusie dat funderingen niet zijn aangetast door aardbeving of bodemdaling als gevolg van gaswinning? Welke oorzaak is er dan wel voor matige of zwakke funderingen, volgens het IMG?
Problemen met funderingen komen veel voor in heel Nederland. Op basis van het advies van deskundigen wordt bepaald of schade aan de fundering veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of gasopslag bij Norg. Als dit het geval is, wordt deze schade door het IMG vergoed. Als herstel van de fundering nodig is om te voldoen aan de veiligheidsnorm, wordt dit meegenomen in de versterkingsoperatie. Indien de problemen niet door gaswinning zijn veroorzaakt, zijn verschillende oorzaken denkbaar volgens het IMG, bijvoorbeeld uitvoeringsfouten bij de aanleg van de fundering of te zware belasting van de fundering. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Versterken is het amendement Mulder (Kamerstuk 35 603, nr. 43) aangenomen, dat oproept in bijzondere gevallen het IMG de mogelijkheid te bieden om kosten voor maatregelen te vergoeden voor het aanpakken van onderliggende schadeveroorzakende problemen die niet binnen het aansprakelijkheidsrecht vallen, maar die wel nodig zijn voor het duurzaam herstel van woningen. In bijzondere gevallen kan het namelijk wenselijk zijn dat ook voor kosten van maatregelen die nodig zijn voor het duurzaam herstel van de opgetreden schade een tegemoetkoming in geld of in natura wordt toegekend, naast de reeds bestaande mogelijkheid om een «redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van schade» te nemen die binnen het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht valt. In bepaalde gevallen zal dit uitkomst kunnen bieden wanneer er sprake is van funderingsproblematiek.
Hoeveel schades aan funderingen zijn er gemeld in de afgelopen jaren? Hoeveel daarvan zijn er toegekend? Hoeveel daarvan zijn er afgewezen? Met welke reden?
Het IMG geeft aan dat het deze cijfers niet bijhoudt.
Hoe wordt er nu en in de toekomst omgegaan met schade aan funderingen? Wie gaat de kosten daar van betalen?
Het IMG heeft op grond van de Tijdelijke wet Groningen als taak om schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg (hierna: schade door bodembeweging) te vergoeden met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Het IMG is hierin onafhankelijk. De kosten voor het herstel van funderingsschade die is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of gasopslag Norg, worden bij de NAM in rekening gebracht op grond van artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen. Deze kosten kunnen ook worden verhaald op de NAM. Het recht op vergoeding van schade omvat op grond van artikel 184 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in situaties waarin er sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging ook de «kosten van iedere redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van schade». Daarmee heeft het IMG op grond van de reeds in de Tijdelijke wet Groningen vastgelegde taak al de mogelijkheid te kiezen voor duurzaam herstel door een redelijke maatregel ter voorkoming van schade, in plaats van die schade slechts te herstellen of daar een vergoeding voor te geven. Dergelijke maatregelen vallen daarmee binnen de taak van het IMG en zijn dus ook middels een door mij op te leggen heffing te verhalen op de NAM.
Daarnaast is bij de stemming over het wetsvoorstel Versterken een amendement aangenomen waarmee het IMG de mogelijkheid krijgt om maatregelen te nemen die een duurzaam herstel van schade mogelijk maken die verder gaan dan wat redelijk is ter voorkoming of beperking van schade door bodembeweging (artikel 6:184 BW). Herstel van de fundering, kan hier onderdeel van zijn. Ik heb het IMG gevraagd in kaart te brengen welke gevallen dit betreft en hoe vaak dit voorkomt. Zodra duidelijk is hoe het IMG hier uitvoering aan zal geven, zal ik met de NAM het gesprek aangaan over de kosten.
Waar bevinden zich de 109 gegrond verklaarde Acuut Onveilige Situaties? In welke fase van versterking of sloop/nieuwbouw bevinden deze situaties zich? Hoe gaat het met de bewoners van deze panden? Waar stonden deze panden op de prioriteringslijst?
Er is sprake van een acuut veiligheidsrisico wanneer de constructie zo is aangetast dat er een direct risico voor mens, dier en milieu bestaat. Er is geen tijd om dit volgens de normale procedure te herstellen, de zaak moet onmiddellijk worden veiliggesteld. Na een melding van een Acuut Onveilige Situatie (AOS) vindt binnen 48 uur een inspectie plaats. Bij deze inspectie wordt de situatie ter plaatse beoordeeld. Indien sprake is van een gegronde AOS vindt direct veiligstelling plaats. In onderstaande tabel staat waar de desbetreffende panden zich bevinden. Deze cijfers zijn gebaseerd op de jaarrapportage 2020 van het IMG.
Appingedam
4
Delfzijl
9
Loppersum
4
Groningen
25
Het Hogeland
8
Midden-Groningen
22
Noordenveld
1
Oldambt
21
Pekela
4
Veendam
8
Westerkwartier
3
Het IMG maakt samen met de NCG samenwerkingsafspraken zodat, als sprake is van een gegronde AOS die nog niet in de werkvoorraad van de NCG is opgenomen, deze aan de werkvoorraad van de NCG wordt toegevoegd.
Bent u bekend met de resultaten van het onderzoek van uw toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen naar het meetnetwerk van het KNMI, waaruit blijkt dat Groningers onveiliger waren dan werd aangenomen? Wat is hierop uw reactie?5
Ja, ik ben bekend met de resultaten van het onderzoek van Staatstoezicht op de Mijnen naar het meetnetwerk van het KNMI. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik hebben de rapportage van SodM op 11 maart 2021 (Kamerstuk 33 259, nr. 849) naar uw Kamer gestuurd, samen met onze reactie en enkele gerelateerde stukken. Volledigheidshalve verwijs ik u naar deze brief. Graag onderstreep ik dat de afwijkingen in de metingen geen invloed hebben gehad op het verloop van de versterkingsoperatie of de schadeafhandeling.
Welke gevolgen hebben deze meetfouten, achteraf gezien, voor de schadeafhandeling, de versterkingsoperatie en de waardedalingsregeling?
Een ambtelijke werkgroep heeft de gevolgen van de afwijkende metingen onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat er geen effect is geweest op de schadeafhandeling, de versterkingsoperatie of diverse regelingen. Deze conclusies zijn onafhankelijk gevalideerd door een expertgroep (Kamerstuk 33 529, nr. 641, nr. 707 en nr. 849). Deze partij ondersteunde de conclusie.
Klopt het dat zeker 30 adressen in Drieborg/Kostverloren, in de gemeente Oldambt, schade hebben, maar net buiten de effectgrenzen vallen? Wat is daarop uw reactie?
In totaal zijn in Drieborg/Kostverloren, die inderdaad buiten het in antwoord op vraag 13 toegelichte effectgebied liggen, 97 schademeldingen gedaan. Het grootste deel daarvan is reeds afgehandeld. Van deze 97 schademeldingen heeft het IMG er 11 nog in behandeling.
Zijn er uitzonderingsregels, betreffende het bewijsvermoeden, voor monumentale panden buiten de voormalige «contouren»? Gelden deze uitzonderingsregels ook voor anderen buiten de contouren?
In het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2018 heeft uitgevraagd, wordt opgemerkt dat in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk een uitzondering moet worden gemaakt op de toepassing van het wettelijke bewijsvermoeden zoals omschreven in antwoord op vraag 13. Het gaat dan om gevoelige gebouwen of werken zoals gebouwen of werken in wierdendorpen, op taluds en langs slootkanten, of bepaalde grote boerderijen of molens. Het rapport van het panel van deskundigen is op de website7 van het IMG te vinden en de uitzonderingen worden op de webpagina waar het IMG toelicht hoe het wettelijke bewijsvermoeden wordt toegepast, benoemd.8
Zijn er panden waarvoor bijzondere voorwaarden gelden, zoals bijvoorbeeld dijkwoningen? Zo ja, Welk soort panden zijn er en hoeveel? Kennen eigenaren van deze panden de normen en speciale voorwaarden?
Zie antwoord vraag 30.
Het bericht dat online discriminatie geen prioriteit heeft |
|
Michiel van Nispen (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat online discriminatie het verdient om aangepakt te worden omdat het zeer kwalijke gevolgen heeft? Zo nee, waarom niet?1
Ja, die mening deel ik.
Hoeveel aangiftes en meldingen van online discriminatie en haat zijn er geweest in 2019 en 2020? Hoeveel daarvan zijn behandeld door de politie? Hoeveel daarvan hebben tot sancties geleid tegen de dader?
Het Meldpunt internet discriminatie (MiND) ontving in 2019 een aantal van 692 meldingen; de cijfers over 2020 zijn nog niet bekend. Daarnaast worden veel meldingen direct gedaan bij online platformen en providers. Voor zover platformen transparant zijn over deze meldingen, zijn deze niet te specificeren naar online discriminatie en haat en/of naar meldingen van Nederlandse gebruikers. Aangiftes en meldingen van discriminatie en haat bij de politie worden niet gedifferentieerd naar online en offline.
Meldingen bij MiND en rechtstreekse meldingen bij platformen en providers zijn in beginsel gericht op het ontoegankelijk maken («verwijderen») van content, en niet op strafrechtelijke vervolging.
Omdat via social media in potentie (zeer) veel strafbare uitingen kunnen worden gedaan, helpen wegingsfactoren – zoals de ernst van het feit, de mate van verspreiding ervan en de maatschappelijke onrust die de uiting heeft veroorzaakt – het OM bij het maken van een selectie in welke zaken tot strafvervolging wordt overgegaan. Bij de vervolgingsbeslissing houdt het OM oog voor de brede aanpak van discriminatie; meegewogen wordt dat in sommige gevallen andere dan strafrechtelijke middelen een meer betekenisvolle bescherming kunnen bieden.
In de onlangs gepubliceerde jaarcijfers van het Openbaar Ministerie over 2020 geeft het OM aan dat het coronavirus er voor zorgde dat discriminatie op een andere manier zichtbaar werd dan voorheen; terwijl het OM in 2019 nog veel discriminatie rond de voetbalvelden registreerde, werd in 2020 bij het OM vooral online discriminatie geregistreerd. Er zijn geen cijfers beschikbaar die inzicht geven in het aantal strafrechtelijke veroordelingen van online discriminatie dan wel het aantal uitingen dat door providers en platformen ontoegankelijk is gemaakt.
Hoeveel fte is beschikbaar bij de politie en de opsporing om online discriminatie en haat tegen te gaan?
Bij het opmaken van een aangifte door de politie wordt geen onderscheid gemaakt of strafbare uitingen online worden gedaan dan wel in de fysieke ruimte. Daarnaast zijn bij de politie geen fte’s exclusief beschikbaar voor de opsporing van online discriminatie en het online aanzetten tot haat. De aanpak van misdrijven als discriminatie en aanzetten tot haat maken onderdeel uit van de reguliere politietaak. De inzet van de politie is mede afhankelijk van werkaanbod, prioritering door het lokaal gezag en beschikbare capaciteit.
Vindt u het aantal fte voldoende? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Nemen de online platforms op dit moment voldoende verantwoordelijkheid volgens u? Hoe verloopt de samenwerking tussen de platforms en de politie, bijvoorbeeld als het gaat om het delen van (persoons)gegevens?
Ik ben blij met de voortgang die op Europees en op nationaal niveau is geboekt om afspraken te maken met de grote platformen over het melden en verwijderen (Notice and Take Down) van illegale content, waaronder hate speech. Platformen als Facebook doen zichtbaar hun best om beter inzichtelijk te maken welke afwegingen ze maken bij het al dan niet verwijderen van content op hun platform. Toch ben ik van mening dat platformen meer kunnen – en ook zouden moeten – doen om online hate speech tegen te gaan, door het ontoegankelijk maken van strafbare en anderszins onrechtmatige uitingen, maar ook door het actief beperken van de verspreiding van intolerantie, het blootleggen van onjuiste assumpties en het organiseren van tegengeluid. Ik ben voornemens om – waar mogelijk samen met andere landen – verdergaande afspraken te maken om platformen ertoe te bewegen zich (nog) meer in te spannen om ongewenst online gedrag te voorkomen.
Hoe staat het in dit verband met de uitvoering van motie van het lid Jasper van Dijk om te inventariseren op welke manier de aanpak van racisme op internet geïntensiveerd kan worden?2
Ik realiseer mij dat deze motie al geruime tijd op verdere uitvoering wacht. De reden daarvoor is het belang van een aanpak die aansluit bij wat andere Europese landen doen om een goede invulling te geven aan een aanpak op nationaal niveau. Op EU-niveau wordt momenteel onderhandeld over de Digital Services Act (DSA), waarin onder andere de aansprakelijkheid van tussenpersonen als providers en platformen wordt geregeld. Ook heeft de Europese Commissie het voornemen om hate speech op te nemen in de lijst van EU-delicten, waardoor een effectievere handhaving mogelijk is. Tenslotte is een expertgroep, waarvan Nederland de vicevoorzitter levert, bezig om een nieuwe Aanbeveling (Recommendation) op te stellen inzake de aanpak van online discriminatie.
Op 10 maart 2021 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer het rapport met de verkenning naar een Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme aangeboden. Zij zal u voor het zomerreces informeren over het vervolg. Bij de versterking van de aanpak van discriminatie en racisme hoort ook een effectieve aanpak van discriminatie en racisme op het internet.
Gelet op het bovenstaande ga ik ervan uit dat voor het zomerreces een hernieuwde aanpak van online discriminatie en racisme aan uw Kamer wordt gepresenteerd.
Het bericht 'Zorgmedewerkers ervaren vaccinatiedruk' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgmedewerkers ervaren vaccinatiedruk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en de signalen die onder andere vakbonden afgeven?
We hebben intensief contact met zowel werkgevers- als werknemersorganisaties over het vaccinatieproces. De werkgeversorganisaties geven aan dat het vaccinatieproces voor zorgpersoneel zorgvuldig verloopt. In het proces is veel aandacht voor voorlichting en informatieverstrekking, waarbij het vrijwillige karakter van de vaccinatie wordt benadrukt. Vanuit de werknemersorganisaties hebben we echter wel enkele signalen ontvangen die erop wijzen dat werknemers de oproep om zich te laten vaccineren en de uitleg daarover als dwingend ervaren. Dit zijn zorgelijke signalen omdat er geen sprake mag zijn van dwang of drang richting werknemers om zich te laten vaccineren. Vaccinatie is en blijft vrijwillig.
Vanwege de bescherming van de volksgezondheid en de mogelijkheid de samenleving weer te openen, achten wij het van groot collectief belang om deelname aan het vaccinatieprogramma te stimuleren, maar het moet een vrije keuze blijven voor mensen om zich te laten vaccineren, dat is een grondrecht (artikel 8 EVRM). Het kabinet kiest daarom voor beleidsinterventies die de keuze voor vaccinatie kunnen beïnvloeden, maar de keuzevrijheid van mensen niet beperken. Dit conform het advies van de Gezondheidsraad van 4 februari 2021 «Ethische en juridische afwegingen COVID-19-vaccinatie».
Is er nader inzicht te geven in de omvang van deze signalen, zowel in de zorg als eventueel in andere sectoren over (ervaren) vaccinatiedruk richting personeel vanuit directie of op de werkvloer onder collega’s?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee mag er geen sprake zijn van vaccinatiedwang of -drang. We hebben de werknemersorganisaties gevraagd om nader inzicht te geven in deze signalen. Daaruit bleek dat er inderdaad enkele meldingen zijn binnengekomen bij de vakbonden van zorgmedewerkers die vaccinatiedwang of -drang vanuit hun werkgever en/of collega’s ervaren. De vakbonden hebben ons laten weten dat het in de afgelopen vier weken om circa 20 meldingen ging. Vanwege de vertrouwelijkheid van de meldingen kunnen zij geen nadere info verschaffen over deze meldingen.
Daarnaast is bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nagegaan of zij meldingen hebben ontvangen. De ISZW laat weten dat er geen meldingen binnengekomen zijn over vaccinatiedwang of -drang. De ISZW heeft op grond van de Arbeidsomstandighedenwet ook geen grondslag om hierop te handhaven. Er worden namelijk geen bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet overtreden als er sprake is van (ervaren) vaccinatiedwang of -drang. Bij de IGJ is een enkel signaal binnengekomen waarin sprake was van een indirecte vorm van vaccinatiedrang. De IGJ heeft vanuit haar taakstelling geen aanleiding gezien om dit signaal verder in behandeling te nemen en is hier ook geen logisch aanspreekpunt voor.
Deelt u de mening dat er op geen enkele wijze sprake kan zijn van dwang of drang ter zake vaccinatie?
Zie het antwoord op vraag twee.
Wat wordt er gedaan aan informatievoorziening en voorlichting richting (zorg)personeel ter zake vaccinatie (enerzijds inzake de werking van het vaccin en anderszijds inzake de eigen afweging van een werknemer)?
We hebben intensief contact met zowel werkgevers- als werknemersorganisaties over de voortgang van het vaccinatieproces. Tijdens deze gesprekken is benadrukt dat vaccinatie vrijwillig is en dat er geen sprake kan zijn van dwang of drang richting werknemers.
Vanuit de overheid wordt ook aangestuurd op het voorkomen van drang bij de vaccinatiecampagne. In de huidige vaccinatiecampagne wordt vooral gebruik gemaakt van milde vormen van gedragsbeïnvloeding die de keuzevrijheid van mensen niet beperken. Er wordt met name gebruik gemaakt van overreding en advisering om deelname aan het COVID-19-vaccinatieprogramma te stimuleren, door het belang van vaccineren te benadrukken. Overreding gaat over het met redelijke argumenten overtuigen van mensen om zich te laten vaccineren, zoals het geven van technische informatie over de werking van de vaccins en het gericht tegengaan van desinformatie. Advisering gaat over het in staat stellen van mensen om een geïnformeerde keuze te maken, zoals betrouwbare en wetenschappelijk onderbouwde informatie over de ontwikkeling van vaccins. In de publiekcommunicatie rondom vaccinatie wordt daarom vooral ingezet op het geven van transparante, toegankelijke en begrijpelijke informatie over de beschikbare vaccins, zodat iedereen een geïnformeerde keuze kan maken.
Wordt er actie ondernomen om vaccinatiedwang of -drang op de werkvloer te voorkomen c.q. tegen te gaan? Zo ja, welke actie?
Vaccinatie is en blijft vrijwillig. Deze vrijwilligheid wordt ook benoemd in onze gesprekken met de sociale partners en in de communicatiemiddelen die de overheid rondom de vaccinatie beschikbaar stelt. Vaccineren raakt immers het grondrecht van burgers op onaantastbaarheid van het lichaam en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. En als iemand om religieuze redenen niet gevaccineerd wil worden, kan ook de vrijheid van godsdienst worden geraakt. Deze grondrechten zijn vastgelegd in het EVRM en de Nederlandse Grondwet.
Als een werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Ook de arbodienst of de bedrijfsarts kan worden geraadpleegd. Het is belangrijk dat de werkgever weet welke bezwaren een werknemer eventueel heeft tegen vaccinatie. Als het om medische gegevens gaat, kan de werknemer deze met de bedrijfsarts bespreken. Dan kan gezamenlijk worden bekeken of mogelijk besmettingsgevaar van collega’s en/of patiënten/cliënten anders dan door vaccinatie kan worden weggenomen, bijvoorbeeld door het (blijven) dragen van beschermingsmiddelen, het (tijdelijk) vervullen van andere werkzaamheden of anderszins.
Op basis van het goed werkgeverschap en goed werknemerschap, zoals neergelegd in artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek, mag van de werkgever en de werknemer worden verwacht dat zij in onderling overleg streven naar een passende oplossing. In het uiterste geval heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om naar de rechter te stappen als binnen de arbeidsrelatie geen overeenstemming bereikt kan worden over de door de werknemer (ervaren) vaccinatiedwang of -drang en de wens van de werkgever om besmettingsgevaar op de werkvloer zoveel mogelijk tegen te gaan.
Bent u bereid dit aan de orde te stellen in overleg met vakbonden en met name in overleg met werkgeversorganisaties?
Ja, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 hebben we tijdens onze gesprekken met zowel werkgevers- als werknemersorganisaties nadrukkelijk aandacht voor de vrijwilligheid van vaccinaties en hebben we ook deze signalen besproken. We zullen de vrijwilligheid ook in de toekomst blijven benadrukken.
Een daling van het aantal sociaal advocaten en de kerncijfers van de gesubsidieerde rechtsbijstand 2020 |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat het jaar 2020 de grootste daling ooit van het aantal sociaal advocaat kende?1
De macrocijfers van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: Raad) laten zien dat het totale aantal sociale advocaten dat actief is binnen het stelsel, dat wil zeggen waaraan één of meer toevoegingen is afgegeven, in 2020 met 5,1% is gedaald ten opzichte van 2019. Het aantal afgegeven toevoegingen in 2020 nam met 6,5% af. In de jaren 2015 tot en met 2019 zagen we ook een afname van deze actieve advocaten, maar die was lager dan in 2020.
Hoe verklaart u deze afname?
Zoals ik in eerdere Kamervragen over dit onderwerp heb geantwoord, monitort de Raad of er voldoende aanbod is van advocaten. Ook de aanwas van jonge juristen wordt daarbij meegenomen.2 Het gemiddelde aantal toevoegingen per advocaat is in 2020 licht gedaald van 56 naar 55 toevoegingen. Op basis van de macrocijfers lijkt de situatie in 2020 derhalve niet sterk verslechterd. Om de ontwikkeling van het aanbod diepgaander te kunnen monitoren, vraag ik het Kenniscentrum van de Raad om een programma te ontwikkelen waarmee in de toekomst het aanbod en de factoren die daarop van invloed zijn, nauwgezet kunnen worden gemonitord. Daarbij kunnen ook andere instrumenten dan cijfermatige analyses door de Raad worden ingezet, zoals het systematisch enquêteren van advocaten die uitstromen. De Raad zal worden gevraagd om bij de ontwikkeling van zijn programma de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de dekens te betrekken. Ik zal uw Kamer hierover in de komende voortgangsrapportage stelselvernieuwing rechtsbijstand verder informeren.
Wat zegt dit over het verschil tussen uw verwachtingen en die van sociaal advocaten over de voorgenomen stelselherziening rechtsbijstand?
De verdere verdieping die de Raad voor Rechtsbijstand aan wil brengen, zal hierop nadere verduidelijking moeten geven. De factoren die mogelijk hebben bijgedragen aan de afname lijken niet direct gerelateerd te zijn aan de stelselvernieuwing.
Speciale aandacht besteed ik aan advocaten die zich bezighouden met echtscheiding en daaraan gerelateerde zaken. Eerder is door de commissie Van der Meer geconstateerd dat de vergoeding in deze zaken het meest uit de pas loopt met de daadwerkelijke tijd die aan dergelijke zaken wordt besteed. Dat de vergoedingen uit de pas loopt met de tijdsbesteding heb ik ook onderkend, vandaar dat ik de onderuitputting op het rechtsbijstandsbudget van € 19 mln. en € 9 mln. extra gelden beschikbaar heb gesteld voor de initiatieven op het personen- en familierecht3.
Deelt u de mening dat deze cijfers dit jaar nog een adequate actie vereist om de dramatische uitstroom van sociaal advocaten te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt de afname van het totaal aantal afgegeven toevoegingen en de verschuiving van reguliere toevoegingen naar lichte toevoegingen verklaard?
De maatregelen die zijn genomen om COVID-19 tegen te gaan, spelen in 2020 bij een aantal rechtsgebieden een rol in de daling van de cijfers. Vooral de rechtsgebieden asiel en vreemdelingenbewaring, straf verdachten en straf overig en bestuursrecht laten een grotere daling zien dan gemiddeld. Voor een nadere analyse en adequate duiding bij achterliggende oorzaken van ontwikkelingen in deze cijfers, is meer diepgaand onderzoek nodig.
Hoe verklaart u de forse afname van de instroom in de Wet shuldsanering natuurlijke personen (Wsnp)? Hoe probeert het demissionaire kabinet deze afname te stoppen en wanneer zouden we dat in de jaarcijfers terug moeten kunnen zien?
Het aantal mensen dat toegelaten wordt tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) neemt reeds enkele jaren af en daalt in 2020 opnieuw. De afname wordt veroorzaakt doordat de aansluiting tussen het minnelijke schuldhulpverleningstraject en de wettelijke schuldsaneringsprocedure verbeterd moet worden zoals blijkt uit de analyse van het rapport «Aansluiting gezocht» van Bureau Berenschot4 en het daaropvolgende rapport van de Nationale ombudsman5.
De forse afname van de instroom vraagt om een verbeterde toegankelijkheid van het Wsnp-stelsel. We zien nu dat burgers soms onnodig lang in het minnelijk traject blijven, zonder dat er een oplossing voor hun schulden komt.
Op mijn verzoek heeft Bureau Wsnp van de Raad voor Rechtsbijstand eind 2019/begin 2020 een quick scan uitgevoerd. De quick scan heeft geleid tot aanbevelingen om het instrument van de Wsnp vaker in te zetten wanneer een minnelijke regeling niet mogelijk blijkt. Bij brief van 16 november 2020 (Kamerstuk 24 515, nr. 572) heb ik een wetsvoorstel aangekondigd waarmee enkele termijnen worden bekort en de toegang tot de wettelijke schuldsanering wordt verbeterd. Vanaf 1 mei 2021 is er door bureau Wsnp een pilot gestart om bewindvoerders een adviserende en ondersteunende rol toe te bedelen bij de voorbereiding en indiening van een schuldsaneringsverzoek. Hiermee wordt beoogd de aansluiting tussen het minnelijke en het wettelijke traject te versoepelen én de toegankelijkheid van de Wsnp te vergroten. Effecten van de pilot en de beoogde wetswijziging worden vanaf het 4e kwartaal van 2021 verwacht.
Hoe verklaart u de afname van het aantal klantactiviteiten van het Juridisch Loket? Is de volledige daling toe te schrijven aan de sluiting van de fysieke servicepunten als coronamaatregel?
In 2020 daalde het aantal klantcontacten van het Juridisch Loket met 19%. Deze daling heeft meerdere oorzaken. De website van het Juridisch Loket is de afgelopen jaren sterk verbeterd, de informatie is beter vindbaar en wordt duidelijker uitgelegd. Ook zijn er nieuwe mogelijkheden om geholpen te worden geïntroduceerd, zoals de digitale assistent JULO. Sinds het uitbreken van de coronacrisis is het aantal bezoeken op de website sterk toegenomen. Voorts is de daling van het aantal klantcontacten onder meer het gevolg van de tijdelijke sluiting van de 30 vestigingen en 13 servicepunten van het Juridisch Loket vanwege de coronapandemie en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Hierdoor is de bereikbaarheid afgenomen. Wel worden er sinds 22 maart jl. weer beperkt fysieke afspraken gemaakt, voor die mensen die het meest gebaat zijn bij persoonlijk contact wanneer zij problemen ervaren die niet op een andere manier (op afstand) kunnen worden opgelost. Daarnaast is een lichte daling van 10% te zien van het aantal contacten via de telefoon tegenover een toename van de gemiddelde gespreksduur per klant. Het Juridisch Loket geeft daarvoor als verklaring dat de complexiteit van de juridische vraagstukken aan de telefoon is toegenomen. Tot slot is een deel van de daling van de klantcontacten te verklaren vanuit het feit dat klanten tijdelijk geen contact hoeven op te nemen met het Juridisch Loket om de korting op de eigen bijdrage voor gesubsidieerde rechtsbijstand te krijgen.
Hoe verhoudt de afname van het aantal klantactiviteiten bij het Juridisch Loket zich tot de door u eerder uitgesproken verwachting dat een lager beltarief tot 20% meer vraag zou leiden, aangezien het beltarief is verlaagd ter compensatie van de sluiting van de fysieke servicepunten?2
Ik merk op dat de verwachting die u aanhaalt, is uitgesproken op een moment voordat de coronapandemie een feit werd. Hoe de afname van het aantal klantactiviteiten zich verhoudt tot een verhoging van de vraag door een lager beltarief is vanwege die sterk gewijzigde omstandigheden dan ook moeilijk te zeggen.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat minder mensen contact hadden met het Juridisch Loket over 2020 aangezien het aantal juridische problemen waarschijnlijk niet zo sterk is afgenomen?
Een deel van de afname valt te verklaren uit het feit dat rechtszoekenden, als onderdeel van de coronamaatregelen, tijdelijk geen verwijzing van het Juridisch Loket nodig hadden voor een diagnose- en triagekorting op de eigen bijdrage voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarnaast zijn door de overheid verschillende tijdelijke maatregelen getroffen om de gevolgen van de coronacrisis voor specifieke doelgroepen op te vangen, die een tijdelijk dempend effect kunnen hebben op juridische problemen, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsrecht, huurrecht en inkomen/schulden.
Komt u nog met een uitgebreide reactie op alle kerncijfers 2020 en een analyse van de staat van de rechtshulp? Tot welke acute maatregelen moet dit volgens u leiden? Wat gaat u doen?
In de voortgangsrapportage rechtsbijstand die begin juli gepland staat, zal ik uitgebreider op de cijfers ingaan. Op grond van het huidige beeld van de cijfers zie ik thans geen noodzaak voor acute maatregelen.
De vele openstaande vragen die er zijn over de compensatie van gedupeerden in de toeslagenaffaire. |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Waarom is door u telkens ontkend dat de Belastingdienst al ver voor de de start van de Combiteams Aanpak Facilitators (CAF)-antirechtstatelijke werkwijzen gebruikte en dat hier ook werkinstructies op bestaan?1
In mijn eerste brief als Staatssecretaris over de kinderopvangtoeslagaffaire van 4 februari 2020 is meerdere malen, ook in antwoord op vragen van uw Kamer, gewezen op mogelijk gedupeerden van voor de start van het CAF.2 Hoewel in de eerste jaren na invoering van het toeslagenstelsel de focus lag op het zo snel mogelijk toekennen en uitbetalen van toeslagen, is bekend en ook erkend dat de Belastingdienst/Toeslagen de wet- en regelgeving vanaf het begin zeer strikt heeft geïnterpreteerd en toegepast. Zowel in de situatie waarin – naar de huidige inzichten – sprake is van «hardheden» in het stelsel als in situaties waarin de Belastingdienst/Toeslagen – naar de huidige inzichten – vooringenomen heeft gehandeld, kon dit zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de ouders die hierdoor zijn getroffen. Juist om die reden heeft het kabinet in reactie op de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen besloten om gedupeerde ouders te compenseren over de gehele periode sinds de invoering van de kinderopvangtoeslag. Onder meer met de Wet hardheidsaanpassingen AWIR, die per 1 juli 2020 in werking is getreden, is uitdrukkelijk (ook) voorzien in de mogelijkheid voor compensatie over vroegere jaren3. Ook voor de Catshuisregeling, die vooruitlopend op wetgeving als beleidsbesluit is gepubliceerd, kunnen de ouders die zich gedupeerd voelen in die vroegere jaren zich aanmelden. Het bieden van herstel aan gedupeerde ouders voor vroegere jaren vindt ook al plaats, bijvoorbeeld bij de pre-CAF zaak inzake gastouderbureau Appelbloesem. In de vijfde VGR heb ik de adviezen van de Commissie van Wijzen over zowel Appelbloesem als De Parel gedeeld. De Commissie kwam tot de conclusie dat bij de Appelbloesem sprake was vooringenomen handelen over 2007 t/m 2009. Bij de Parel was geen sprake van groepsgewijze vooringenomenheid, maar kan dit wel in individuele gevallen aan de orde zijn. Ook kan hardheid van het stelsel hier spelen. Door de uitbreiding van de compensatieregeling zullen de ouders in die gevallen ook hiervoor in aanmerking kunnen komen. Alle ouders hebben van UHT een brief ontvangen dat zij zich kunnen melden.
Is dit exemplarisch voor de begin dit jaar aangekondigde nieuwe werkwijze van de rijksoverheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is niet eerder een overzicht gemaakt van de onrechtstatelijke werkwijze bij Toeslagen en de Belastingdienst als het gaat om fraudeopsporing en fraudehandhaving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals volgt uit de brief van 12 maart 2021 is het niet mogelijk een eenduidig overzicht te verstrekken van alle gevallen waarin de Belastingdienst of Toeslagen niet in overeenstemming met de wet- of regelgeving heeft gehandeld.4 Dit mede gezien de vele schakeringen en facetten van begrippen als «buitenwettelijk» of «onrechtmatig». Voor wat betreft fraudeopsporing en fraudehandhaving wil ik benadrukken dat dit altijd onderdeel is van het gehele palet aan toezichtactiviteiten van de Belastingdienst en Toeslagen. Met name na de «Bulgarenfraude» is hier veel sterker de focus op komen te liggen. Er is toen onvoldoende rekening gehouden met het feit dat burgers veelal onbewust fouten maken waar op een andere manier mee omgegaan moet worden dan via de destijds gekozen aanpak. Op deze manier wordt niet meer gewerkt, inmiddels ligt de nadruk veel meer op dienstverlening, het voorkomen van fouten en het helpen van de toeslaggerechtigden.
Kunt u reageren op het betoog van hoogleraar Van der Bunt dat de Catshuisregeling (opnieuw) tot willekeur leidt en dat u terug naar de tekentafel moet?2, 3
In het NRC-artikel benoemt hoogleraar Van der Bunt onder meer dat een groot deel van de ouders opnieuw vermalen dreigt te worden door het systeem, omdat de Catshuisregeling geen rechtszekerheid kan bieden. Zoals eerder aangegeven in de Kamerbrief van 25 maart 2021 heeft het kabinet besloten om alle ouders die gedupeerd zijn door een vooringenomen behandeling, alles-of-niets-benadering of het onterecht aanmerken van ouders met het kenmerk «Opzet/Grove Schuld» bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag ten minste € 30.000 uit te betalen.7 De doelgroep is hiermee hetzelfde als voor de primaire herstelregelingen. De regeling is bedoeld om meer ouders een snelle uitbetaling te kunnen doen, omdat zij vaak al lang wachten op herstel. Daarnaast is de uitbetaling, tenzij de ouder anders beslist, geen vervanging voor de integrale beoordeling waarin in meer detail en samen met de ouder naar zijn of haar situatie gekeken wordt. Ouders die op basis van de herstelregelingen recht hebben op meer dan € 30.000 zullen dat na integrale beoordeling ontvangen. Daarnaast ga ik in de 6e Voortgangsrapportage op een aantal punten in die hoogleraar Van der Bunt noemt in het aangehaalde artikel in het NRC Handelsblad. Een vaktechnische structuur en onafhankelijk commissies waarborgen dat iedere ouder gelijk wordt behandeld en er dus geen willekeur ontstaat bij de toewijzing van compensatie (zie paragraaf 2.6). In paragraaf 2.5 van de Voortgangsrapportage ga ik enerzijds in op de wijze waarop ouders zich kunnen melden bij het College van de Rechten van de Mens indien zij het vermoeden hebben dat zij zijn gediscrimineerd. Anderzijds beschrijf ik de acties die zijn ondernomen om in de toekomst beter zicht te krijgen op signalen omtrent discriminatie en op welke wijze hier in de toekomst mee moet worden omgegaan. Tenslotte verwijs ik naar hoofdstuk 3 van de 6e Voortgangsrapportage voor de verschillende initiatieven om ouders, naast financiële compensatie, zo goed mogelijk te ondersteunen.
Klopt het dat voor de mensen die niet onder de Catshuisregeling vallen per 1 mei 2021 het moratorium dat er geen schulden mogen worden geïnd komt te vervallen? Zo ja, hoeveel mensen treft dit?
Dat klopt. Als in de lichte toets geen aanwijzingen zijn gevonden op basis waarvan een ouder in aanmerking komt voor € 30.000 vervalt het moratorium per 1 mei. Dit is om te voorkomen dat de private schulden van deze ouders oplopen, terwijl UHT nog niet heeft kunnen vaststellen dat zij in aanmerking komen voor de Catshuisregeling en zij mogelijk dus ook niet in aanmerking komen voor de schuldenaanpak. Als het moratorium wel door zou lopen en daarna in de integrale beoordeling blijkt dat een ouder geen recht heeft op compensatie, zouden de schulden van deze ouder in de tussentijd groter kunnen zijn geworden. Dit komt omdat het moratorium het uitwinnen van beslag voorkomt, maar niet kan voorkomen dat schulden (bv. een niet betaalde verzekering) ondertussen oplopen. Door het moratorium alleen door te laten lopen bij ouders die, na de lichte toets, onder de Catshuisregeling vallen zorgen we dat het moratorium alleen doorloopt voor ouders die ook in aanmerking komen voor de schuldenaanpak. Als bij de integrale beoordeling blijkt dat een ouder wel in aanmerking komt voor compensatie gaat het moratorium wel weer in. Zodra de lichte toets voor iedereen die zich heeft aangemeld is afgerond is duidelijk hoeveel mensen dit betreft. Overigens is een deel van de mensen die dit betreft de huidige partner van iemand die wel voor de Catshuisregeling in aanmerking komt. Zij komen daardoor wel in aanmerking voor de afkoelingsperiode van één jaar. De invordering van publieke schulden blijft wel gepauzeerd totdat definitief duidelijk is of mensen wel of geen recht hebben op compensatie (zie ook onderdeel 2.2 van de zesde Voortgangsrapportage).
Hoe zeker is het dat de mensen die buiten de Catshuisregeling vallen niet in aanmerking komen voor compensatie?
In mijn brief van 25 maart 2021 heb ik aangegeven dat voor alle ouders die zich uiterlijk op 15 februari 2021 hebben gemeld een lichte toets plaatsvindt om te bepalen of sprake is van recht op € 30.000. Op basis van data-analyse komt naar voren dat ongeveer 20% van de aangemelde ouders geen kinderen of geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. Dit betreffen ook ouders waarvan het verzoek tot herstel niet zag op de kinderopvangtoeslag, maar op bijvoorbeeld de huur- en zorgtoeslag. Voor ongeveer 50% van de aangemelde ouders geldt dat er, na de data-analyse, een lichte handmatige toets nodig is om hun recht op de € 30.000 vast te stellen. Bij de handmatige toets kijken we in het individuele dossier of de ouder ooit onterecht kinderopvang moest terugbetalen. Indien we op basis hiervan nog geen aanwijzing zien voor recht op herstel dan kijkt een expert hier nog een tweede keer naar. Indien de expert twijfelt bellen we de ouder om de situatie goed te begrijpen. In diezelfde brief heb ik eveneens medegedeeld dat iedere ouder in aanmerking komt voor een integrale beoordeling, ook als er nog geen uitsluitsel kan worden gegeven na de lichte toets. In het traject van de lichte toets vindt ook collegiale toetsing plaats als we nog niet direct een haakje voor het recht op € 30.000 zien. Hiermee wil ik benadrukken dat wij binnen onze mogelijkheden zorgvuldig opereren om ervoor te zorgen dat we zoveel mogelijk mensen € 30.000 uitbetalen voor 1 mei. Via de integrale beoordeling en het contact met de ouder bekijken we steeds de individuele situatie zodat we er zeker van zijn dat – ook na 1 mei – iedere ouder het herstel krijgt waar hij/zij recht op heeft.
Waarom wordt voor gedupeerde gezinnen die een «opmaat-behandeling» nodig hebben, omdat bijvoorbeeld de 30.000 euro compensatie bij lange na niet de schade dekt, het moratorium opgeheven? Erkent u dat dit tot veel stress leidt bij deze gezinnen?
Voor alle ouders die € 30.000 ontvangen blijft het moratorium gelden na 1 mei. Namelijk tot een jaar na de ontvangst van de € 30.000. Dit geldt ook voor de ouders die mogelijk recht hebben op meer compensatie van de € 30.000 en een «opmaat-behandeling» ofwel integrale beoordeling nodig hebben. Het moratorium vervalt alleen bij ouders bij wie in de lichte toets geen aanwijzingen zijn op basis waarvan de ouder in aanmerking komt voor de € 30.000. Als daarna, bij de integrale beoordeling blijkt dat een ouder wel recht heeft op compensatie gaat het moratorium weer in voor de looptijd van 1 jaar.
Waarom is nog geen verslag gedaan van de proef met het in één dag uitzoeken van het bepalen van de rechtmatige compensatie voor een gedupeerde, zoals u toezegde in het algemeen overleg Hersteloperatie Kinderopvangtoeslagen van 10 februari 2021?4
Samen met uw Kamer blijf ik kijken naar mogelijkheden om de dienstverlening aan ouders te optimaliseren. Daarbij vind ik het belangrijk dat ouders de hulp krijgen die hen écht verder helpt hun leven weer op orde te krijgen. En tegelijkertijd kijken waar versnelling in de behandeling mogelijk is. De motie Kwint en Leijten9 stelt niet letterlijk het afdoen van een dossier van een ouder in één dag. Dat is ook niet mogelijk, gezien de complexe situatie waarin veel ouders die zich gemeld hebben zich bevinden. Bovendien spelen er bezwaar- en beroepstermijnen en is er nog ook een rol voor de Commissie Werkelijke Schade.
Waarom is de toezegging uit het algemeen overleg Hersteloperatie Kinderopvangtoeslagen van 10 februari 2021 over de verschillen tussen de terugvordering van de uiteindelijke toekenning van toeslagen en de uiteindelijke beslaglegging en de verrekening door Toeslagen en het Landelijk Incassocentrum (LIC) niet nagekomen?5
In lijn met die toezegging zijn toekenningen, verrekeningen en beschikkingen gecontroleerd. Hiervoor hebben veelvuldige overleggen plaatsgevonden en zijn handmatige controles uitgevoerd. In geen gevallen zijn er fouten gevonden. Wel blijkt dat de berekeningen bij beschikkingen of toekenningen niet duidelijk zijn. Dit moet beter. Ik ga ervoor zorgen dat dit verbetert in de beschikkingen vanuit UHT en dat er ook op de website toeslagen.nl/herstel een duidelijke uitleg komt te staan. Daarnaast blijf ik signalen op mogelijke fouten uiteraard onderzoeken.
Kunt u aangeven hoe vaak er intern al gesproken is over het verschil van verrekenen door Toeslagen en beslagleggen via het LIC, en de nihilstellingen? Waarom is hierover dan nog geen verslag gedaan aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel ouders hebben zich inmiddels gemeld met een (groot) verschil tussen wat is teruggevorderd en verrekend in relatie tot de nihilstellingen?
Enkele ouders en advocaten hebben zich hierover bij UHT gemeld, met hen loopt het gesprek.
Kunt u uitleggen waarom een in Nederland geboren gedupeerde consequent wordt vermeld als Turkse?
Ik betreur het zeer als vanuit de Belastingdienst en/of Toeslagen een dergelijke kwalificatie in het verleden gehanteerd is richting iemand met de Nederlandse nationaliteit en de gedupeerde niet de behandeling heeft gekregen die ze wenst. Er is hierover contact geweest met de betreffende ouder. Voor deze gang van zaken heb ik mijn excuses aangeboden richting de gedupeerde en heb dat intern onder de aandacht gebracht om hierop te letten.
Kunt u tevens uitleggen waarom de Belastingdienst hier geen uitleg over wil geven en deze gedupeerde enkel adviseert een klacht in te dienen bij het College voor de Rechten van de Mens?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom krijgt deze gedupeerde geen antwoord op een informatieve vraag over waarom zij op een specifieke manier wordt behandeld?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel gedupeerden die zich al in 2020 meldden, hebben nog geen persoonlijk zaakbehandelaar?
In 2020 hebben 11.928 (mogelijk) gedupeerden zich gemeld. Per 1 april 2021 hebben hiervan 9.118 (mogelijk) gedupeerden nog geen persoonlijke zaakbehandelaar, 2.810 hebben wel een persoonlijk zaakbehandelaar. Uiteraard krijgen alle ouders die zich in 2020 gemeld hebben een lichte toets voor 1 mei a.s. om hun recht op € 30.000 vast te stellen. Indien zij hier recht op € 30.000 hebben, krijgen zij dit voor 1 mei a.s. uitbetaald.
Hoeveel van deze gedupeerden wachten nog steeds op een compensatievoorstel?
Van de groep van 9.118 wachten 8.176 ouders nog op een compensatievoorstel. 942 ouders hebben een betaling in het kader van de Catshuisregeling ontvangen. Alle ouders die hiervoor in aanmerking komen ontvangen voor 1 mei een betaling in het kader van de Catshuisregeling.
Welke afspraken hebben u, de Minister-President en de Minister van Financiën afgelopen februari gemaakt met ouders in het Catshuis? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht sturen?
Op 6 februari en 27 maart jl. hebben de Minister-President, de Minister van Financiën en ik een gesprek gehad met een groep gedupeerde ouders, hierbij was ook de voorzitter van het ouderpanel aanwezig. Deze gesprekken zijn zeer waardevol om te komen tot een goede uitvoering van de herstelregelingen. Hierbij zijn verschillende onderwerpen aan de orde geweest, zowel verzoeken vanuit ouders als vragen om meer informatie. Het ging hierbij onder meer om de werkwijze van de commissies, de rol van de persoonlijke zaakbehandelaar, de speciale servicelijn en de verrekeningen tussen en met andere toeslagen. In de Voortgangsrapportages wordt u regulier op de hoogte gehouden van de stand van zaken over deze onderwerpen.
Hoe staat met het nakomen van die afspraken? Kunt u ook hiervan een overzicht sturen?
Zie antwoord vraag 17.
Erkent u dat, zoals in de media is beschreven, advocaten die mensen bijstaan onvoldoende vergoeding krijgen waardoor zij óf minder mensen kunnen helpen, óf hun eigen praktijk financieel ernstig tekort doen? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Op 1 maart 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) de Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag gepubliceerd.12 In deze subsidieregeling is aangesloten bij de systematiek van de vergoedingen die worden gegeven voor de sociale advocatuur zoals neergelegd in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Dit geldt ook voor de hoogte van de vergoeding per punt. Bij het opstellen van de regeling heeft de RvR samen met het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) onderzocht hoeveel punten redelijk zijn voor de activiteiten van een advocaat. Hierbij is steeds de vergelijking gemaakt met andere trajecten waarin gesubsidieerde rechtsbijstand wordt toegewezen. De begeleiding van gedupeerde ouders bij de Commissie Werkelijke Schade is specifiek punt van aandacht geweest. Deze procedure is als aanvullende stap opgenomen in de subsidieregeling en de werkzaamheden in die fase worden ook aanvullend vergoed. Omdat hiervoor mogelijk andere expertise nodig is dan bij de rest van de procedure, is bovendien besloten om het mogelijk te maken om een extra expert in te schakelen. De RvR heeft de subsidieregeling ook getoetst bij de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en die hebben aangegeven zich te kunnen vinden in de regeling. Inmiddels hebben zich in korte tijd 169 advocaten gemeld. Met J&V, de RvR en de NOvA is wel afgesproken om de regeling periodiek te evalueren en dan ook te bezien of de regeling voldoet of moet worden bijgesteld.
Hoeveel advocaten hebben zich via de advocatenpoule gemeld?
Zie antwoord vraag 19.
Is het budget voor de advocaten voldoende om de begeleiding bij de Commissie Werkelijke Schade te bekostigen?
Zie antwoord vraag 19.
Zijn er al uitspraken gedaan door de Commissie Werkelijke Schade? Kunt u de Kamer deze uitspraken en een toelichting op de reikwijdte daarvan doen toekomen?
Er zijn tot op heden twaalf adviezen van de Commissie Werkelijke Schade («CWS») ontvangen (zie paragraaf 1.3 van de zesde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag). Er zijn situaties waarin de CWS adviseerde dat een ouder in aanmerking zou moeten komen voor een extra schadevergoeding bovenop de reeds uitbetaalde compensatie. In andere situaties kwam de CWS tot de conclusie dat extra schade reeds afgedekt werd door de betaling van € 30.000. Als uitgangpunt hanteert de CWS hierbij de persoonlijke omstandigheden van de gedupeerde ouder. Deze adviezen niet kunnen worden gedeeld met de Kamer vanwege de persoonlijke aard van de adviezen. Op een later moment, als meer adviezen zijn uitgebracht kan meer geaggregeerde informatie over de adviezen worden gedeeld via de Voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag.
Waarom wordt nog altijd niet aangegeven hoeveel gedupeerden er zijn van de ontspoorde fraudeaanpak bij huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebondenbudget?
De afgelopen periode is een analyse uitgevoerd naar de potentiële omvang van de groep gedupeerde personen bij de zorgtoeslag, huurtoeslag en/of het kindgebonden budget. Vanwege het kabinetsbesluit in december om gedupeerden van de kinderopvangtoeslag een forfaitaire compensatie toe te kennen heeft de herstelorganisatie de uitwerking van dit kabinetsbesluit en uitvoering daarvan met prioriteit uitgewerkt. Het bepalen van de omvang van de groep gedupeerden bij de andere toeslagen heeft hierdoor vertraging opgelopen. In onderstaande tabel treft u de gevraagde aantallen die ook in de heden verzonden zesde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zijn opgenomen.
Aantal betrokken personen CAF onderzoeken
Ongeveer 2.600
Ongeveer 550
wv betrokken bij CAF-vergelijkbaar
Ongeveer 500
Ongeveer 250
Aantal personen met O/GS kwalificatie
Ongeveer 21.000
Ongeveer 5.000
* personen kunnen zowel een O/GS kwalificatie hebben als voorkomen in een CAF-zaak.
Kunt u deze vragen beantwoorden op een zo kort mogelijke termijn?
Ja, dit is gelukt.
Het bericht Alkmaarse raad rebelleert tegen provinciaal verbod op woningbouw in Stompetoren |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Alkmaarse raad rebelleert tegen provinciaal verbod op woningbouw in Stompetoren»?1
Ja, dit is mij bekend.
Is het waar dat het buitengebied van Stompetoren door de provincie Noord-Holland is aangewezen als «Bijzonder Provinciaal Landschap», waardoor het bouwen van nieuwe woningen verboden is?
Provinciale staten van Noord-Holland heeft de omgevingsverordening Noord-Holland 2020 vastgesteld. In deze omgevingsverordening zijn «Bijzonder Provinciale Landschappen» aangewezen. Het buitengebied van Stompetoren is daarbij ook als één van de 32 bijzondere landschappen aangewezen. Deze aanwijzing betekent dat er voor dit gebied een extra bescherming geldt.
Bij de beantwoording van uw eerdere Kamervragen over deze bijzondere landschappen (kenmerk 2020Z23650) heb ik u geïnformeerd over de achtergronden en effecten van de Bijzondere Provinciale Landschappen. Stedelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn in beginsel niet toegestaan.
Is het waar dat het buitengebied van Stompetoren al jaren positief in beeld was voor het plegen van woningbouw en die ontwikkelingen in 2020 abrupt gestopt zijn door de provincie Noord-Holland?
Bij de beantwoording van uw vragen over het bericht «Nieuwe omgevingsverordening beschermt 32 bijzondere landschappen» (kenmerk 2020Z23650) is een bijlage gevoegd met «Discussielocaties Omgevingsverordening» van de provincie Noord-Holland. Hierin is de lange voorgeschiedenis van de locatie Stompetoren weergegeven. Het plan heeft een lange voorgeschiedenis met betrokkenheid van de provincie. De voormalige gemeente Schermer heeft in 2005 en 2007 grond aangekocht en een ontwikkelovereenkomst met partijen gesloten om woningbouw te realiseren.
Ten aanzien van de ontwikkeling van Stompetoren West in de Schermer geeft de provincie aan dat ze, zeker de afgelopen 2 jaar, duidelijk een signaal heeft afgegeven dat woningbouw in Stompetoren niet wenselijk wordt geacht en geen grote kans van slagen heeft, ook omdat de locatie niet langer past in de verstedelijkingsstrategie van de provincie.
Deelt u de mening dat, gezien de grote woningbouwopgave, de provincie Noord-Holland het vervallen van woningbouwlocaties, ook in de gemeente Alkmaar, zoveel mogelijk moet terugdraaien?
Op dit moment is er in de Provincie Noord-Holland en de regio Alkmaar voldoende plancapaciteit beschikbaar. Uit de inventarisatie van de provincie blijkt in heel Noord-Holland voldoende plancapaciteit beschikbaar te zijn ten opzichte van de behoefte. Voor de regio Alkmaar bedraagt de plancapaciteit volgens opgave van de Provincie ongeveer 145%.
De provincie is gestart met het opstellen van het Masterplan Wonen. Uit informatie van de provincie komt naar voren dat zij in dat kader de komende periode in overleg treden met de gemeenten en in het gesprek met Regio Alkmaar Stompetoren-West wordt betrokken.
Bent u bereid om voor de gemeente Alkmaar met de provincie Noord-Holland in gesprek te gaan om een aanpak vanuit de provincie te realiseren die de gezamenlijke opdracht voor de woningbouwopgave ondersteunt en versnelt, die het samenwerken tussen overheden stimuleert en het vertrouwen dat daar bij hoort als uitgangspunt neemt? Bent u bereid hier de Kamer over te informeren?
Voor mij is het van belang dat de provincies in overleg met gemeenten voldoende ruimte bieden voor de regionale behoefte van de bouwopgave. Zoals ik in vraag 4 heb aangegeven, gebeurt dat ook, is er voldoende plancapaciteit om te voorzien in de behoefte. Daarnaast heb ik ook afspraken gemaakt met de provincie en de regio over versnelling en over een goede monitoring.
Al eerder dit jaar heb ik aangegeven dat ik mij op richt de vraag om een plancapaciteit van tenminste 130% en versnelling van realisatie van woningen. Op dit moment vindt binnen de lopende trajecten zoals de verstedelijkingsstrategie en Bereikbare steden, samenwerking plaats met provincie regio en gemeenten over de woningbouwopgave.
Wanneer wordt de motie van de leden Terpstra en Koerhuis2 uitgevoerd, om de woondeal Noord-Holland-Noord te sluiten?
Inmiddels is mijn ministerie gestart met ambtelijk overleg in de regio om de informatie te verzamelen die onderdeel kan zijn van een op te stellen woondeal. Over de voortgang zal ik u informeren.
Het bericht dat Nederland nog steeds een claimparadijs is voor buitenlandse bedrijven |
|
Mahir Alkaya (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat Nederland nog steeds een claimparadijs is voor buitenlandse bedrijven?1
Zaken worden aangespannen op basis van bestaande investeringsverdragen. Deze verdragen kennen, zoals gebruikelijk in dergelijke verdragen, een brede definitie van het begrip investeerder. Nederland heeft zich gecommitteerd de bilaterale verdragen te heronderhandelen op basis van een grondig gemoderniseerde inzet (de zogenaamde nieuwe «IBO-modeltekst») die in 2019 is aangenomen. Naast verschillende andere vernieuwingen bevat deze modeltekst ook een bepaling waarmee brievenbusmaatschappijen worden uitgesloten van bescherming aangezien het kabinet het gebruik van Nederlandse investeringsakkoorden door brievenbusmaatschappijen onwenselijk acht. Nederland heeft het onderhandelingsproces met 6 landen in meer of mindere mate gestart. Het gaat om Ecuador, Argentinië, Burkina Faso, Turkije, Irak en de VAE.
Internationale verdragsonderhandelingen zijn echter langdurige processen, ook zonder COVID-restricties. Er moet over veel technische details zorgvuldig worden onderhandeld, afgestemd worden met verschillende departementen zowel aan Nederlandse zijde als aan de zijde van de verdragspartners en daarnaast zijn verdragspartners het niet altijd eens met Nederland en de gemoderniseerde Nederlandse inzet.
Waarom is dit probleem nog steeds niet opgelost, aangezien u en uw voorganger al jaren beloofden hier werk van te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak worden mechanismes voorInvestor State Dispute Settlement (ISDS) en Investment Court System (ICS) vanuit Nederland gebruikt door bedrijven om claims neer te leggen bij andere landen? Wordt dit door het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijgehouden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dat alsnog te gaan doen? Bent u bereid om hier jaarlijks over aan de Kamer de rapporteren?
Volgens de UNCTAD Investment Dispute Settlement Navigator is er voor zover bekend in totaal 114 keer vanuit Nederland een claim ingediend tegen een derde land via Investor State Dispute Settlement (ISDS).2 Er is nog geen Investment Court System dat in werking is getreden. De Investment Dispute Settlement Navigator van de UNCTAD bevat het meest complete overzicht van bekende ISDS-procedures die op grond van internationale investeringsverdragen worden gevoerd en is voor iedereen toegankelijk. Het kabinet beschikt niet over meer informatie c.q. meer mogelijkheden om informatie te verzamelen en te rapporteren over ISDS claims dan de UNCTAD.
Deelt u de mening dat buitenlandse investeerders hun conflicten moeten uitvechten via nationale rechtssystemen in plaats van via ondoorzichtige arbitrageprocedures in Nederlandse handelsverdragen?
Investeringsakkoorden dragen bij aan het investeringsklimaat van de verdragsluitende partijen en zijn een instrument ter versterking van goed bestuur. Investeringsakkoorden kunnen zo buitenlandse investeerders over de streep trekken om langdurig in een land te investeren waar nationale wetgeving en instituties in hun ogen onvoldoende rechtszekerheid bieden. Investeringsakkoorden zijn dan ook met name waardevol in landen waar investeerders niet altijd kunnen vertrouwen op nationale wetgeving en instellingen, bijvoorbeeld door lange procedures en/of het ontbreken van onafhankelijke rechtspraak. Daarom is het onwenselijk om uitputting van de nationale rechtsgang op te nemen als voorwaarde voor toegang tot internationale geschillenbeslechting.
Bent u het ermee eens dat investeerders op zijn minst zouden moeten aantonen dat zij hun recht niet hebben kunnen halen bij nationale rechtssystemen voordat zij toegang krijgen tot arbitrageprocedures?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat reisbeperkingen reden zijn om de aanpak van misbruik van ISDS-mechanismes uit te stellen, maar dat onderhandelingen over nieuwe handels- en investeringsverdragen, zoals die over hetComprehensive Agreement on Investment (CAI) met China, wel snel kunnen worden afgerond? Hecht u meer waarde aan het behartigen van de belangen van investeerders dan aan het beëindigen van de status van Nederland als claimparadijs?
Zoals aangegeven zijn internationale verdragsonderhandelingen langdurige processen, ook zonder COVID-restricties. Er moet over veel technische details zorgvuldig worden onderhandeld, afgestemd worden met verschillende departementen zowel aan Nederlandse zijde als aan de zijde van de verdragspartners en daarnaast zijn verdragspartners het niet altijd eens met Nederland en de gemoderniseerde Nederlandse inzet.
Nederland is nadat het in juli 2019 daartoe toestemming heeft gekregen van de Europese Commissie het onderhandelingsproces met 6 landen in meer of mindere mate gestart. Het gaat om Ecuador, Argentinië, Burkina Faso, Turkije, Irak en de VAE. Bij het begin van de COVID-19 uitbraak bevonden de onderhandelingen zich nog in de verkennende fase.
Zoals ook eerder aangeven in het Schriftelijk Overleg van de informele videoconferentie van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 2 maart 2021 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2294), zijn de (her-)onderhandelingen van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) grotendeels stil komen te liggen in verband met de praktische beperkingen die gelden ter bestrijding van de COVID-19 pandemie. Het gaat daarbij met name om de geldende reisrestricties. Daarnaast worden de praktische mogelijkheden om voortgang te boeken ook beperkt door de aanwijzing om niet met meerdere personen bijeen te komen en de beperkte beschikbare personele capaciteit zowel aan Nederlandse zijde als die aan de zijde van verdragspartners (die ook ingezet wordt voor het adresseren van acute aan COVID gerelateerde handels- en investeringsvraagstukken).
Nederland onderhandelt niet zelfstandig over andere handels- en investeringsakkoorden, zoals bijvoorbeeld over het Comprehensive Agreement on Investment (CAI) met China. Deze onderhandelingen worden gevoerd door de Europese Commissie namens de Europese Unie. Ook de Commissie is geconfronteerd met COVID-restricties waardoor lopende onderhandelingen deels vertraagd worden.
Bent u bereid om de onderhandelingen over de aanpassing van bestaande verdragen zo snel mogelijk weer op te starten teneinde buitenlandse bedrijven uit te sluiten van de arbitragemechanismes in die verdragen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dat mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is gecommitteerd aan de modernisering van de Nederlandse IBO’s, waaronder het uitsluiten van het gebruik door brievenbusfirma’s, en bekijkt de mogelijkheden om de (her-) onderhandelingen zo snel mogelijk te hervatten. Dit is ook afhankelijk van de mogelijkheden en bereidheid van onze onderhandelingspartners.
Wanneer wordt het voor buitenlandse investeerders onmogelijk om Nederlandse handelsverdragen te misbruiken om andere overheden aan te klagen?
Zoals aangegeven zijn internationale verdragsonderhandelingen langdurige processen, ook zonder COVID-restricties. Overigens heronderhandelt Nederland niet alle verdragen zelf, sommige verdragen worden door de Europese Commissie namens de EU onderhandeld die dan de bestaande bilaterale investeringsverdragen van EU lidstaten met dat land vervangen. Voorbeelden zijn de nieuwe EU investeringsakkoorden met Vietnam, Canada (CETA) en Singapore en de onderhandelingen daarover met o.a. Mexico.
EU lidstaten mogen op grond van Verordening 1219/2012 alleen bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten met derde landen sluiten dan wel heronderhandelen na toestemming van de Europese Commissie, zolang er geen overeenkomst tussen de Europese Unie en dat derde land bestaat, en de EU niet van plan is om met dat land te onderhandelen.
Nadat verdragen zijn (her-)onderhandeld dienen beide partijen deze nieuwe verdragen te ratificeren voordat deze in werking kunnen treden. Aan Nederlandse zijde vereist dit instemming van het parlement.
Het bericht dat een klokkenluider bij de politie ernstig gepest werd |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat er een klokkenluider is overgeplaatst naar een ander team omdat de situatie door het klokkenluiden onhoudbaar werd?1
Nee, door de korpschef, de eenheidschef van Rotterdam en de burgemeester van Rotterdam is aangegeven dat de betrokken politiemedewerker uit eigen beweging is overgestapt naar een andere politie-eenheid omdat betrokkene daar een aantrekkelijke loopbaanstap kon maken.
Bent u het ermee eens dat klokkenluiders bescherming dienen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat politiemedewerkers die op de hoogte zijn van gedragingen of activiteiten binnen de organisatie die het algemeen belang kunnen schaden of bedreigen, dienen te worden beschermd als zij dit melden. Dit zogenaamde «benadelingsverbod» is opgenomen in artikel 47 van de Politiewet 2012. De politie heeft een uitgebreid stelsel van vertrouwenspersonen, tot en met de politieombudsfunctionaris, waarmee geborgd is dat eenieder die een misstand aan de orde wil stellen dat altijd veilig en beschermd kan doen. De procedure voor het melden van een misstand is vastgelegd in paragraaf 2.2 van het Besluit algemene rechtspositie politie. Door deze misstanden te melden dragen zij namelijk bij aan het onthullen of voorkomen van dergelijke inbreuken, waardoor zij een belangrijke bijdrage leveren aan het maatschappelijk welzijn van alle medewerkers.
Hoe beoordeelt u de incidenten bij het Rotterdamse politiekorps, dat vaker in opspraak kwam door racistische uitlatingen van agenten?2, 3, 4, 5
Bent u op de hoogte van de onrust die er zowel maatschappelijk als binnen de politie is doordat de betrokken agenten er slechts met een berisping vanaf kwamen? Zo ja, wat heeft u hierop ondernomen?6
Begrijpt u de agenten die zich hier ongemakkelijk bij voelen en begrijpt u dat dit het werk van de politie bemoeilijkt? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat uitlatingen van agenten als «weer een Turk minder» op geen enkele manier mogen worden getolereerd? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat dit soort uitlatingen het vertrouwen in de hele politie schaadt? Zo nee, waarom niet?
Wat is er veranderd en ondernomen door de politietop sinds het zwartboek van diverse politiemedewerkers over een onveilige werksfeer en het negeren van meldingen van racisme?7
De voorraad van vaccins in Nederland |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ministerie belooft sneller te prikken, met 600.000 vaccins op de plank» van 23 maart jongstleden?1
Ja.
Klopt het dat het coronadashboard over de vaccinaties op 23 maart jongstleden is aangepast en dat de oorzaak van deze aanpassing de vragen van de NOS waren? Zo ja, kunt u nader toelichten waarom dit de reden was van aanpassing? Zo nee, wat was dan de reden van de aanpassing?
Naast de reguliere update van de grafiek «Geleverde en beschikbare vaccins & gezette prikken in totaal» op het dashboard is op 23 maart ook de opbouw van de grafiek wat veranderd. De figuur in de vorige vorm bleek veel vragen op te roepen. Er zijn twee structurele aanpassingen gedaan:2 Er wordt sinds 23 maart in de lijn beschikbare vaccins gecorrigeerd voor de vaccins die naar Caribisch Nederland gaan. Zowel bij leveringen als bij gezette prikken zijn doses alleen voor Europees Nederland meegerekend. Dit omdat we vooralsnog geen tellingen van prikken vanuit de CAS en de BES-eilanden krijgen. Door deze wél in de leveringen maar niet in de prikken te tellen, zoals voorheen, lijkt het ten onrechte of die vaccins nog in de voorraad liggen te wachten.3 Een deel van de prikken gaat verloren door spillage. Spillage werd door het RIVM geschat op 5%. Die spillage is in de aangepaste grafiek verrekend in de leveringen. Zodat de lijn beschikbare vaccins beter weergeeft hoeveel prikken met de beschikbare voorraad zullen worden gezet. Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat de spillage geen 5% is maar ongeveer 1%. Vanaf 13 april wordt in daarom op het Coronadashboard met 1% spillage gerekend.
Kunt u per vaccin aangeven hoeveel vaccins er exact in de «vrije voorraad» waren op 21 maart jongstleden, de datum waar de NOS de voorraad van 600.000 vaccins op baseerde?
Op 21 maart was de vrije voorraad als volgt: 378.400 doses AstraZeneca, 98.690 doses Moderna en 328.770 doses BioNTech/Pfizer. Overigens wil ik hierbij vermelden dat ik bij de beantwoording van de over voorraden de (vrije, beschikbare of geblokkeerde) voorraad bedoel die in de centrale opslag ligt. Dit onderscheidenlijk van de werkvoorraad vaccins die bij priklocaties aanwezig kan zijn in afwachting geprikt te worden.
Het voorraadniveau op één specifieke dag kan een vertekend beeld geven. De vrije voorraad van een vaccin is op zijn hoogst op het moment dat de vaccins zijn vrijgegeven nadat zij, na een levering, zijn gecontroleerd. De vrije voorraad neemt vervolgens af tot het moment dat er weer een volgende levering beschikbaar komt. In de brief van 31 maart jl. vindt u een toelichting op de voorraden en een illustratie wat de dynamiek is van de vaccin-voorraden.
Was 100% procent van deze vrije voorraad van het Pfizer-vaccin op 21 maart jl. bedoeld voor de daaropvolgende week? Zo nee, hoeveel procent betrof het dan en waar was het overige percentage van deze vrije voorraad voor bedoeld?
Op 21 maart was de totale beschikbare voorraad BioNTech/Pfizer van 328.770 onderverdeeld in een veiligheidsvoorraad van 163.800 doses en vrije voorraad van 164.970 doses. Deze vrije voorraad was voor 100% bedoeld voor de daaropvolgende week. In de periode tussen 22 en 26 maart zijn 177.840 doses (meer dan 100% van de vrije voorraad op 21 maart) uitgeleverd aan de priklocaties. Dat is in lijn met mijn besluit op 18 maart om de veiligheidsvoorraad verder terug te brengen van 5 naar 3 prikdagen.
Kunt u in een tabel per week, met een vaste dag in de week als peildatum, vanaf 1 januari jl. tot nu een overzicht per type vaccin geven van het totaal aantal gezette vaccinaties en het totaal aantal geleverde vaccins, het totaal aantal vaccins in de beschikbare voorraad en het totaal aantal vaccins in de niet-beschikbare voorraad?
De tabellen tot en met week 13 zijn te vinden in bijlage 1 (leveringen) en bijlagen 2, 3 en 4 (voorraad per vaccin). Het aantal gezette prikken per vaccin per week is terug te vinden op het Coronadashboard. Afgelopen week, in week 14, zijn de voorraden per vaccin naar een minimum gaan. Voor BioNTech/Pfizer bedroeg de minimale beschikbare voorraad 194.220 doses. Voor Moderna bedroeg de minimale beschikbare voorraad 44.350 doses. Voor AstraZeneca bedroeg de minimale beschikbare voorraad 21.163 doses.
Kunt u in een tabel per week, met een vaste dag in de week als peildatum (dezelfde dag als genoemd in vraag 5) vanaf 1 januari jl. tot nu een overzicht per type vaccin geven van het totaal aantal vaccins in de beschikbare voorraad en vervolgens uitgesplitst in vrije voorraad, veiligheidsvoorraad en elk ander type voorraad dat valt onder de beschikbare voorraad?
Zie bijlagen 2 t/m 4 voor het antwoord.
Kunt u in een tabel per week, met een vaste dag in de week als peildatum (dezelfde dag als vraag 5) vanaf 1 januari jl. tot nu een overzicht per type vaccin geven van het totaal aantal vaccins in de niet-beschikbare voorraad en vervolgens uitgesplitst in voorraad ten behoeve van kwaliteitscontrole, geblokkeerde voorraad en elk ander type voorraad dat valt onder de niet-beschikbare voorraad?
Zie bijlagen 2 t/m 4 voor het antwoord.
Zijn er naast de beschikbare en de niet-beschikbare voorraad nog andere type voorraden die vallen onder de totale voorraad? Zo ja, welke vormen van voorraad zijn dat?
De totale voorraad vaccin bij de centrale opslag omvat alle doses die op een bepaald moment daar aanwezig zijn. Die totale voorraad bij de opslag bestaat uit:
Tellen de beschikbare en de niet-beschikbare voorraad altijd op tot het totaal aantal geleverde vaccins? Zo nee, onder welke categorieën vallen deze overige vaccins en kunt u deze categorieën toevoegen aan de tabellen uit vraag 6 en 7 zodat het totaal wel komt tot het aantal geleverde vaccins?
De beschikbare en de niet-beschikbare voorraad tellen nooit op tot het totaal aantal geleverde vaccins, omdat ook de vaccins die zijn uitgereden naar de priklocaties mee gerekend moeten worden en vaccins die zijn gezet. Zie verder de tabellen van vraag 6 en 7 voor het aantal uitgereden vaccins.
Bent u bereid de tabellen van vraag 5 tot en met 7 op wekelijkse basis te publiceren via de rapportage van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) of twee wekelijks met de Kamer te delen via de voortgangsbrief? Zo nee, waarom niet?
Op het coronadashboard van de rijksoverheid zullen vanaf deze week de voorraden worden getoond. Hier is in een wekelijkse update te zien per vaccin wat de totale- en beschikbare voorraad is geweest per dag.
Op welke datum is het besluit genomen om de veiligheidsvoorraad van het Pfizer-vaccin maximaal vijf dagen te houden?
In de Kamerbrief4 van 2 februari jl. heb ik naar de Tweede Kamer gecommuniceerd dat voor het BioNTech/Pfizer vaccin een veiligheidsvoorraad van minimaal 5 dagen wordt aangehouden.
Was de veiligheidsvoorraad van het Pfizer-vaccin sinds dat moment altijd onder of op vijf dagen? Zo ja, kunt u in een tabel per dag aangeven hoeveel de veiligheidsvoorraad sinds dat moment was?
Het beleid was erop gericht een veiligheidsvoorraad van het BioNTech/Pfizer-vaccin van minimaal vijf prikdagen aan te houden, wat inmiddels is aangepast naar minimaal drie prikdagen. Vlak na een nieuwe levering (als die levering nog niet tot de beschikbare voorraad behoort) bereiken we die veiligheidsvoorraadstand bijna of zitten we er net onder (zie bijlage5.
Op welke datum is het besluit genomen om de veiligheidsvoorraad van het Pfizer-vaccin op maximaal drie dagen te houden?
Op 18 maart jl.
Herinnert u uw uitspraak tijdens het coronadebat van 10 maart jongstleden: «Is er op de voorraad nog sneller te sturen? Het antwoord op die vraag is: nee, dat zou ik echt niet verantwoord vinden. Niemand die ons adviseert, vindt dat verantwoord.»
Ja.
Welke nieuwe inzichten waren er sinds dat moment om daarna toch de veiligheidsvoorraad naar drie dagen te brengen gezien het feit dat toen al bekend was dat er meer leveringszekerheid was van Pfizer en dat ze hun leveringen zouden verhogen?
De afweging wat verantwoord en verstandig is in het voorraadbeleid wordt continu gemaakt. In de brief van 2 februari6 jl. heb ik aangegeven meer risico te kunnen nemen in het voorraadbeheer zodra leveringen van een vaccin stabiel blijken te zijn. De aanpassing op het voorraadbeleid van het BioNTech/Pfizer-vaccin was de eerste uitwerking hiervan. Bij dit vaccin blijken de leveringen stabiel in zowel de leveringsmomenten als de beloofde omvang.
Waarom is het problematisch om een afspraak voor een eerste prik af te zeggen als er een levering tegenvalt?
Een afspraak afzeggen voor een prik is niet problematisch. Maar het gaat bij tegenvallende leveringen al snel om vele tienduizenden afspraken. Dat is problematisch voor de mensen die de vaccins willen krijgen en hiervoor bijvoorbeeld zaken thuis of op het werk hebben moeten regelen, wat ook invloed kan hebben op de vaccinatiebereidheid. Zo heb ik bijvoorbeeld in de Kamerbrief van 31 maart jl. toegelicht naar aanleiding van de prikpauze met AstraZenca, dat gezien het werkrooster van zorgverleners, deze zorgverleners lang niet allemaal meteen weer een nieuwe afspraak konden maken. Dit praktische punt heeft er toen ook mede toe geleid dat beschikbare time slots niet meteen opgevuld konden worden. Ook is het problematisch voor de uitvoering vanwege het plannen van veel nieuwe afspraken op momenten dat al andere afspraken zijn ingepland. Dat legt extra druk op de uitvoering en de planning.
Bent u het eens met de stelling dat het afzeggen van een eerste prik door tegenvallende levering zou betekenen dat er een zo minimaal als mogelijk veiligheidsvoorraad werd aangehouden en dat daardoor veel andere mensen juist eerder een prik hebben gehad?
Ik wil voorop stellen dat het mijn inzet is dat niet meer voorraad per vaccin wordt aangehouden dan nodig is. Als een tegenvallende levering nu zou plaatsvinden, ontstaat het risico dat afspraken voor een eerste prik moeten worden afgezegd. Die kans wordt zo klein mogelijk gehouden door een veiligheidsvoorraad aan te houden van een aantal dagen. Als een levering dan bijvoorbeeld maar de helft van het aantal doses bevat van wat verwacht werd, dan hoeven niet, of maar een beperkt aantal mensen afgebeld te worden.
Indien geen veiligheidsvoorraad worden aangehouden, dan betekent een tegenvallende levering direct het afbellen van grote aantallen gemaakte afspraken. Naast frustratie en teleurstelling bij diegene die rekende op hun vaccinatie is het ook om logistieke redenen onwenselijk en bevordert dat de snelheid van de vaccinatieoperatie niet.
Binnen hoeveel dagen is een nieuwe afspraak gepland als afspraken voor een eerste prik bij een GGD-priklocatie zouden moeten worden afgezegd?
Het is afhankelijk van de leveringen van de producent wanneer een nieuwe afspraak gemaakt kan worden als een afspraak voor een eerste prik moet worden afgezegd. Zodra een persoon het callcenter van de GGD opbelt, of digitaal een afspraak wil maken via het portaal, wordt gezocht naar een eerstvolgende passende mogelijkheid om te vaccineren. De GGD zet op basis van de aantallen beschikbare vaccins, de tijdslots open voor vaccinatie.
Zijn de flexibiliteit van het opnieuw inplannen van afspraken en de logistiek de redenen om een veiligheidsvoorraad aan te houden? Zo ja, kan deze uitvoering verbeterd worden zodat nog minimalere veiligheidsvoorraden aan kunnen worden gehouden? Zo nee, kunt u een uitputtende lijst van redenen geven voor het aanhouden van veiligheidsvoorraden en aangeven of hier procesverbeteringen mogelijk zijn?
Het moeten afbellen van afspraken en opnieuw inplannen ervan heeft inderdaad logistieke en planningsconsequenties. Dat is echter niet de enige reden om een veiligheidsvoorraad aan te houden. Zo geldt dat afbellen van afspraken medische consequenties kan hebben als het beoogde prikinterval niet wordt gehaald. Ook is het voor mensen die in de aankomende dagen een afspraak hebben voor een vaccinatie frustrerend en teleurstellend als die afspraak wordt afgezegd, wat invloed kan hebben op de vaccinatiebereidheid. Bovendien kan dit de praktische consequentie hebben dat niet iedereen zomaar op een eerst mogelijk volgende moment kan komen, bijvoorbeeld vanwege werkroosters. Om vertraging in een tweede prik te voorkomen, en om logistieke vertraging minimaal en de vaccinatiebereidheid maximaal te houden, worden veiligheidsvoorraden aangehouden. Zoals ik beantwoording van vraag 15 heb toegelicht, wordt constant een afweging gemaakt van wat verantwoord en verstandig is in het voorraadbeleid. Omdat sommige vaccinleveranciers nog steeds wisselende leveringen bieden, is het behouden van een veiligheidsvoorraad voor deze vaccins noodzakelijk.
Wat was uw bron bij uw uitspraak bij het programma Op1 van 2 maart jongstleden: «We bungelden natuurlijk een beetje onderaan. Inmiddels staan we in het linker rijtje, behoorlijk bovenaan het linker rijtje»?
Voor vergelijkingen wordt doorgaans gekeken naar de publicaties van Our World in Data en het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). De bron voor deze uitspraak was de publicatie van Our World in Data waarin per land de vaccinatiecijfers worden gemeld. Het betrof hier de data 25 februari. Our World in Data haalt de cijfers van de website van het RIVM. Op de ranking van OWID destijds stond Nederland boven andere EU landen als Frankrijk, Duitsland, België, en Italië. Daarbij moet wel de kanttekening gemaakt worden dat er verschillende factoren zijn die het vergelijken van landen op aantal gezette prikken moeilijk maakt. Zo meldt ECDC dat bij de gepubliceerde grafieken eigenlijk rekening gehouden moet worden met onder andere de vaccinatiestrategie per land en compleetheid van data (denk aan verschillende aannames bij de berekeningen) waardoor een accurate vergelijking tussen landen lastig te maken is.
Welke exacte positie neemt Nederland nu in binnen Europa?
Nederland rapporteert volgens afspraak 2 keer per week aan het Europees Centrum voor ziektepreventie en bestrijding (ECDC). Het ECDC verwerkt deze gegevens en stelt op basis van die gegevens ranglijsten op van het percentage personen binnen de EU/EEA landen die een eerste dosis hebben ontvangen als van het percentage personen die volledig gevaccineerd zijn. Deze overzichten zijn momentopnamen en verschillen van week tot week. Nederland neemt in het meest recente overzicht, van 7 april 2021 op de ECDC COVID-19 vaccine tracker een positie in een grote groep landen, tussen Duitsland en Noorwegen. Woensdag 14 april zal het ECDC naar verwachting met een nieuwe publicatie komen.
Ook hier moet de kanttekening gemaakt worden dat er verschillende factoren zijn die het vergelijking van landen op vaccinatiegraad moeilijk maakt. Zo meldt ECDC dat bij de gepubliceerde grafieken eigenlijk rekening gehouden moet worden met onder andere de vaccinatiestrategie per land en compleetheid van data (denk aan verschillende aannames bij de berekeningen) waardoor een accurate vergelijking tussen landen lastig te maken is. Bij VWS en het RIVM is niet bekend hoe andere landen tot de berekening van de cijfers komen die zij aan ECDC doorgeven.
Herinnert u uw uitspraak van 23 maart jongstleden «Dus eer dat een binnengebracht vaccin daadwerkelijk in een bovenarm zit, daar kan echt een paar weken tussen zitten»?2
Ja.
Kunt u per vaccin, op hoofdlijnen, een lijst geven van stappen die doorlopen moeten worden vanaf het moment dat een vaccin wordt geleverd tot en met het daadwerkelijk toedienen van een vaccin? Zo ja, kunt u per stap in een tabel aangegeven hoeveel dagen deze gemiddeld in beslag nemen zodat deze optellen tot de gemiddelde termijn van levering tot vaccinatie?
Zoals in de tabel hieronder wordt geïllustreerd, is de duur van ontvangst tot en met transport naar de priklocatie van een vaccin 5 dagen. De ontvangst, kwaliteitscontrole en vrijgifte van het vaccin duurt minimaal 3 dagen. Parallel hieraan kan het bestelproces plaatsvinden, wat een dag duurt. Daarna volgt een optionele stap om de vaccins om te pakken in kleinere verpakkingen. Hierna vindt de stap plaats om de vaccins verzend gereed te maken. Dit duurt ook een dag. Ten slotte duurt de transport naar de vaccinatielocatie ook vervolgens één dag. Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld als een levering heel klein is, kan dit proces in totaal iets sneller.
Zijn er stappen, genoemd in de vorige vraag, die sneller kunnen worden uitgevoerd zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit en veiligheid?
Nee, voor het reguliere proces het zijn al zijn dit de minimale termijnen. Onder bijzondere omstandigheden, bij bijvoorbeeld kleine leveringen, is het voorgekomen dat het in minder dan 5 dagen is vrijgegeven. Alles is erop gericht dat aan Nederland toegeleverde vaccins zo snel mogelijk aan priklocaties worden geleverd, zodat zoveel mogelijk mensen gevaccineerd kunnen worden.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en uiterlijk voor het volgende coronadebat beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat tientallen Chinese onderzoekers in Delft banden hadden met het Chinese leger |
|
Sietse Fritsma (PVV), Harm Beertema (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen onderzoekers in Delft hadden band met leger»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 29 promovendi en gastonderzoekers van de National University of Defense Technology (NUDT) uit China, onderzoek deden aan de TU Delft op deels militair technologische vakgebieden?
De TU Delft laat desgevraagd weten dat van de in totaal circa 3.000 in maart 2021 aan de TU Delft verbonden promovendi 10 personen een masterdiploma hebben behaald bij de National University of Defense Technology.
Wat de vakgebieden betreft, is het onderscheid tussen gebieden die wel/niet militair relevant zijn, niet altijd duidelijk te maken. Universitair onderzoek heeft doorgaans een fundamenteel karakter. Onderzoeken uit dit soort vakgebieden worden gebruikt voor de ontwikkeling van technologie met een meer toegepast niveau, op allerhande terreinen en op manieren die veelal niet van te voren werden voorzien, ook militair.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 27 november 2020, wordt door het kabinet een inventarisatie gedaan om scherper in beeld te krijgen welke vakgebieden bescherming behoeven in het licht van nationale veiligheid. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van het proces om te komen tot een bindend toetsingskader op risicovakgebieden om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Uw Kamer zal zo snel mogelijk, maar uiterlijk najaar 2021 opnieuw worden geïnformeerd over de voortgang op dit traject.2
Hoeveel van deze promovendi en onderzoekers zijn volgens uw informatie direct of indirect verbonden aan het Chinese Volksbevrijdingsleger (PLA)?
Over het algemeen geldt dat spionage door China een punt van zorg is. De inlichtingendiensten doen in het openbaar geen uitspraken over hun kennisniveau.
Directe of indirecte verbondenheid van promovendi en onderzoekers aan het Chinese Volksbevrijdingsleger is volgens de Nederlandse wet niet strafbaar, maar kan wel risico’s voor de nationale veiligheid opleveren. Het kabinet werkt aan een landenneutraal pakket maatregelen dat samengenomen een handelingsperspectief biedt aan zowel de kennisinstellingen als de rijksoverheid om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag twee.
Is het volgens u aannemelijk, of zelfs door onze eigen diensten bewezen, dat er als gevolg van deze Chinese invasie op de TU Delft kennis/technologie naar het PLA is gevloeid?
Verscheidene openbare onderzoeksinstituten, waaronder het Australian
Strategic Policy Institute (ASPI), wijzen op de banden van sommige Chinese studenten met het PLA en het feit dat sommige Chinese studenten na terugkeer naar China benaderd worden om informatie te delen. Hoewel hiermee niet concreet voor deze casus gezegd is dat kennis en technologie van de TU Delft naar de PLA is gevloeid, laat het wel zien dat er risico’s zijn dat ook in Nederland academische samenwerking met China in bepaalde gevallen kan hebben geleid tot ongewenste technologieoverdracht. AIVD en MIVD doen in het openbaar geen uitspraken over hun kennisniveau.
Onderzoek van ASPI laat bijvoorbeeld zien dat diverse Chinese kennisinstellingen banden hebben met het leger en dat promovendi en onderzoekers in bepaalde gevallen in het buitenland worden ingezet om kennis te vergaren voor het Chinese leger. Daarom is het essentieel dat we kennis en bewustzijn bij kennisinstellingen over de risico’s van ongewenste kennisoverdracht bij internationale samenwerking vergroten. Ter versterking van de kennisveiligheid, heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd in de op 27 november jl. aan uw Kamer gestuurde brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap. Het doel van dit pakket is o.a. de kennisveiligheid te vergroten door ongewenste kennisoverdracht en ongewenste beïnvloeding tegen te gaan.
Deelt u de mening van hoogleraar Alexander Verbraeck dat we niet naïef moeten zijn en dat er ook kennis naar het PLA vloeit als wordt samengewerkt met niet-militaire universiteiten? Zo ja, hoe monitort u dergelijke samenwerkingsverbanden?
Ik ben van mening dat álle vormen van ongewenste kennisoverdracht zoals ik die beschreven heb in de Kamerbrief over kennisveiligheid, moeten worden tegengegaan. Het Nederlands hoger onderwijsstelsel wordt gekenmerkt door een hoge mate van autonomie voor de hogescholen en universiteiten. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het aangaan van een (internationale) samenwerking, is dan ook de verantwoordelijkheid van een instelling zelf. Dat betekent dat een universiteit bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging dient te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert.
Het is hierbij belangrijk om het veiligheidsbeleid binnen de instellingen nadrukkelijk te verankeren en duidelijkheid te krijgen over de rollen en verantwoordelijkheden van alle betrokkenen. Samen met de koepels, universiteiten en onderzoeksinstituten zullen de ministeries van OCW en EZK daarom werken aan bestuurlijke afspraken. Het doel ervan is commitment te organiseren en borgen, en te werken aan een gezamenlijke visie op kennisveiligheid. Het streven is de bestuurlijke afspraken tweede helft 2021 gereed te hebben.
Zoals ik in het antwoord op vraag twee al aangaf, wordt ook gewerkt aan een toetsingskader op risicovakgebieden. Onderdeel hiervan is om deze risicovakgebieden, in samenwerking met de kennisinstellingen, te bezien welke elementen van samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse partners een risico vormen op ongewenste kennisoverdracht. Het in december jl. verschenen rapport van RVO, waarin onder andere 183 Memoranda of Understanding (MoU’s) van de zes aan het onderzoek deelnemende Nederlandse universiteiten met Chinese kennisinstellingen zijn bestudeerd, is hierbij een goede eerste stap om het benodigde inzicht te verkrijgen.3
Tot slot herhaal ik hier mijn oproep uit de Kamerbrief Samenwerking met China op het gebied van onderzoek en wetenschap aan alle Nederlandse kennisinstellingen om bestaande samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse kennisinstellingen tegen het licht te houden en te onderzoeken of de nationale veiligheid hierin voldoende geborgd is. Waar dat niet het geval is, zou het wenselijk zijn dat afspraken op dit punt door de betrokken instellingen worden herzien.4
Kunt u cijfermatig weergeven hoeveel Chinese promovendi en onderzoekers de afgelopen tien jaar aan Nederlandse universiteiten en kennisinstellingen werkten of onderzoek deden, en hoeveel Chinezen het momenteel betreft?
Nee, over deze cijfers beschik ik niet, aangezien er in Nederland geen centraal register bestaat waarin de nationaliteit van onderzoekers en promovendi die onderzoek doen aan Nederlandse kennisinstellingen wordt bijgehouden.
Het RVO rapport beveelt onder andere aan om afzonderlijke registratiesystemen van universiteiten voor promovendi te koppelen en kennis te delen tussen instellingen rond de werving van PhD’s. Aan een aantal van deze concrete aanbevelingen wordt al opvolging gegeven. Zo onderzoeken universiteiten in VSNU-verband de haalbaarheid van een landelijk systeem voor registratie van PhD’s. Dit systeem kan inzichtelijk maken welke arbeidsrelatie een promovendus heeft met de instelling en op welk kennisgebied er een PhD-relatie is. Het systeem zal echter geen inzicht geven in nationaliteit of land van herkomst van de promovendi, mede in het licht van privacywetgeving.
Wat heeft u gedaan met de gezamenlijke waarschuwing van de inlichtingendiensten MIVD en AIVD en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in het «dreigingsbeeld statelijke actoren» dat «Spionageactiviteiten van China met name gericht zijn op Nederlandse topsectoren en kennisinstellingen»?2
Het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren biedt inzicht in de activiteiten van statelijke actoren die onze nationale veiligheid kunnen schaden, waarbij ook Nederlandse kennisinstellingen en bedrijfsleven, in het bijzonder de topsectoren doelwit zijn.6 Uw Kamer is eerder geïnformeerd via de Kamerbrief «Tegengaan statelijke dreigingen» over de kabinetsbrede, geïntegreerde aanpak van statelijke dreigingen, waarin ook onderwerpen als de investeringstoets, exportcontrole, cyberveiligheid en (economische) spionage aan bod komen.7
Uw Kamer is geïnformeerd via de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap over de maatregelen die het kabinet samen met het Nederlandse kennisveld neemt ter versterking van de kennisveiligheid.8 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn ook nauw betrokken bij de uitwerking van deze maatregelen.
Screenen de Nederlandse inlichtingendiensten Chinese onderzoekers standaard als zij aan Nederlandse universiteiten of kennisinstellingen komen werken? Zo ja, in hoeveel gevallen heeft dit geleid tot het weren van Chinezen? Zo nee, bent u bereid alle toekomstige plus reeds aanwezige Chinese onderzoekers individueel door de AIVD en MIVD te laten screenen?
Internationale uitwisseling en kennisoverdracht zijn essentieel om het hoger onderwijs en het (toegepaste) onderzoek in Nederland op peil te houden en wordt daarom gestimuleerd. Met en vanuit elk land kan gewenste kennisoverdracht plaatsvinden. Tegelijkertijd moet ongewenste overdracht van (sensitieve) kennis en technologie, met negatieve gevolgen voor de nationale veiligheid van ons land en aantasting van de Nederlandse innovatiekracht voorkomen worden. Daarnaast gaat het ook om heimelijke beïnvloeding van hoger onderwijs en wetenschap door statelijke actoren, die o.a. kan leiden tot vormen van (zelf)censuur met aantasting van de academische vrijheid tot gevolg. Zoals ook benadrukt in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap, kiest het kabinet hierbij voor een aanpak die landenneutraal van aard is.
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten voeren niet standaard een naslag of een veiligheidsonderzoek uit naar Chinese onderzoekers als zij aan Nederlandse universiteiten of kennisinstellingen komen werken. De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) biedt daartoe geen basis en bovendien zou dit in strijd zijn met het non-discriminatiebeginsel. Er wordt wel gewerkt aan een landenneutraal toetsingskader voor risicovakgebieden, waarnaar ik eerder verwees in mijn antwoord op vraag twee.
Deelt u de constatering van het Australian Strategic Policy Institute (ASPI) dat samenwerking met Chinese «Seven Sons of National Defence» universiteiten een uitermate hoog veiligheidsrisico met zich meebrengt?3
Ja, die deel ik. Over China’s Seven Sons of National Defence universiteiten kan gezegd worden dat zij banden hebben met China’s militaire en defensie-industrie. Wanneer er vanuit Nederland wordt samengewerkt met deze universiteiten bestaat het risico op technologieoverdracht, zeker op gebieden waar de kenniskloof met Nederland groot is. Dergelijke technologieoverdracht kan leiden tot ongewenst eindgebruik, bijvoorbeeld in militaire of surveillance toepassingen. Ook kan technologieoverdracht op termijn het Nederlandse verdienvermogen aantasten of leiden tot (gedeeltelijke) technologische afhankelijkheid van China.
Is het vanuit het oogpunt van onze nationale veiligheid en vanuit het oogpunt van ongewenste kennisoverdracht nog wel verantwoord dat de TU Delft samenwerkt met universiteiten van de «Seven Sons» groep? Graag een uitvoerige toelichting.
In vervolg op mijn antwoord op vraag 9 en in lijn met de brief «Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap», raad ik kennisinstellingen aan zich zeer grondig te verdiepen in de risico’s die met een dergelijke samenwerking samenhangen en waar nodig robuuste mitigerende maatregelen te treffen.
Internationale samenwerking brengt kansen maar ook risico’s met zich mee. Zoals het risico op kennisoverdracht die vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid onwenselijk is. Daarom moeten universiteiten weerbaar zijn, door voorafgaande aan het aangaan van een samenwerking ook het nationale veiligheidsperspectief mee te nemen in de afweging. Het is daarbij van belang om voorafgaand (met welke andere universiteit of bedrijf ook) aan de hand van een risicoanalyse in kaart te brengen wat de te beschermen belangen zijn, welke dreiging er bestaat tegen deze belangen en in hoeverre deze risico´s beheersbaar zijn (door al getroffen maatregelen) of beheersbaar kunnen worden gemaakt (door het nemen van nieuwe maatregelen).
Het kabinet werkt bovendien aan maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, waarnaar eerder werd verwezen bij het antwoord op vragen vier en vijf.
Kunt u aangeven welke Nederlandse universiteiten en kennisinstellingen nog meer samenwerken met één of meer universiteiten van de «Seven Sons» groep? Klopt het dat het in ieder geval de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Technische Universiteit Eindhoven, de Wageningen University, de Universiteit Twente en de Rijksuniversiteit Groningen betreft?
Nee, daarover kan ik geen uitsluitsel geven omdat er geen landelijk register van samenwerkingsverbanden bestaat. In mijn opdracht heeft RVO een verkenning uitgevoerd bij zes Nederlandse universiteiten waaruit blijkt dat een aantal universiteiten inderdaad een overeenkomst (Memorandum of Understanding) heeft afgesloten met een van de universiteiten die tot de «Seven Sons of National Defense» worden gerekend. Dit zijn de Rijksuniversiteit Groningen, TU Eindhoven, TU Delft en de Universiteit Twente.
Hoe staat het met de gesprekken van de TU Delft met «drie ministeries om met een gezamenlijk antwoord te komen op de China-kwestie»? Hebben deze gesprekken inmiddels tot maatregelen geleid?
Er wordt gedoeld op het gesprek dat is gevoerd in het kader van de kennisveiligheidsdialoog. Dat is de gespreksronde die het kabinet voert met besturen van alle individuele universiteiten, onderzoeksinstituten en hogescholen om beelden over de situatie rond kennisveiligheid bij de instellingen uit te wisselen en aan de hand van concrete casuïstiek mogelijke handelingsperspectieven te bespreken. De insteek van deze gesprekken is landenneutraal en dus nadrukkelijk niet gericht op één specifiek land.
De opbrengsten van de kennisveiligheidsdialoog zijn tweeledig. Enerzijds draagt de dialoog binnen de instellingen bij aan een verdere versterking van het bewustzijn rond statelijke dreigingen en aan bekendheid met reeds bestaande instrumenten om op een verantwoorde manier eigen afwegingen te maken. Anderzijds levert de gesprekkenreeks voor het kabinet waardevolle inzichten op, die zijn meegenomen in de totstandkoming van de maatregelen rondom kennisveiligheid in hoger onderwijs en wetenschap. De maatregelen uit die brief worden op dit moment geoperationaliseerd door het Rijk, waarbij ook de kennissector (VSNU, TO2’s, KNAW,VH, NWO, NFU) betrokken is.
Bent u bereid een zwarte lijst op te stellen van Chinese universiteiten en onderzoeksinstellingen waar Nederlandse universiteiten en instellingen vanwege veiligheidsrisico’s en ongewenste kennisoverdracht bij voorbaat niet mee moeten samenwerken?
Zoals gezegd in eerdere antwoorden wordt gewerkt aan een (landenneutraal) toetsingskader om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Om een beeld te krijgen van de mogelijke reikwijdte van een dergelijke toets wordt een inventarisatie gedaan van risicovakgebieden die bescherming behoeven in het licht van nationale veiligheid uitgevoerd.10 De te beschermen Nederlandse belangen vormen het uitgangspunt voor de getroffen beleidsmaatregelen in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap. Het gaat daarbij om een combinatie van bewustwording en zelfregulering binnen het kennisveld en een bindend toetsingskader op risicovakgebieden.
Daarbij geldt dat academische kernwaarden als academische vrijheid, wetenschappelijke integriteit, openheid, toegankelijkheid en institutionele autonomie steeds de toetsstenen van ons handelen zijn. De academische kernwaarden zijn immers integraal onderdeel van onze te beschermen belangen. Internationale uitwisseling en kennisoverdracht zijn daarbij onontbeerlijk om hoger onderwijs en het (toegepaste) onderzoek in Nederland op peil te houden.
De coronabesmetting van minister Ollongren |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de beelden waar te zien is dat Minister Ollongren bij haar chauffeur in de auto stapt kort nadat zij te horen heeft gekregen besmet te zijn met het coronavirus?
Ik heb de beelden gezien en begrijp dat Minister Ollongren onverwijld naar huis is gekeerd na het vernemen van de positieve testuitslag.
Klopt het dat een taxichauffeur een gezondheidscheck moet doen bij elke passagier en een passagier moet weigeren wanneer deze aangeeft coronaklachten te hebben? Is deze regel van toepassing in dit geval? Zo ja, waarom is er geen gezondheidscheck gedaan?1
Voor bewindspersonen geldt dat zij de beschikking hebben over een dienstauto met vaste chauffeur. De chauffeur is gekoppeld aan de bewindspersoon en verzorgt zowel dienstvervoer als privé vervoer. Deze dienstverlening valt niet onder taxivervoer maar betreft personenchauffeurs als bedoeld in het Arbeidstijdenbesluit paragraaf 5.7:1 lid 2; persoon die als chauffeur uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is belast met het vervoer van doorgaans dezelfde persoon per auto. Voor het gebruik van personenvervoer door politieke en ambtelijke top is een protocol opgesteld op basis van de RIVM richtlijnen. Dit protocol is voor het laatst gewijzigd op 12 oktober 2020 en opgesteld met betrokkenheid van DG Overheidsorganisaties (DGOO) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de Rijksbrede richtlijnen werkgevers sector Rijk i.v.m. het coronavirus (COVID-19) wordt naar dit protocol verwezen. Er is gehandeld conform dit protocol (zie bijlage)2. Er is geen scherm in de auto van de bewindspersonen. Conform het protocol wordt in dit geval een mondkapje gedragen.
Heeft de desbetreffende chauffeur hier hinder door ondervonden? Moest de chauffeur bijvoorbeeld in quarantaine of zelf een coronatest ondergaan?
Conform de RIVM-richtlijnen heeft Minister Ollongren zich als «overig contact» laten testen. Zij had zelf geen klachten passend bij COVID-19. In dat geval hoeft zij niet in quarantaine. De vaste chauffeur heeft de Minister de gehele week gereden, ook voorafgaand aan het bekend worden van de positieve testuitslag. De chauffeur heeft zowel het protocol als de geldende RIVM richtlijnen gevolgd nadat hem bekend was dat de Minister positief was getest op Corona. Er is tijdig en met regelmaat contact tussen de chauffeur en zijn leidinggevende van FMHaaglanden. Vanwege privacy wordt geen verdere informatie verstrekt over de chauffeur.
Welke arbeidsvoorwaarden rond vervoer en corona zijn er afgesproken met de chauffeurs die bewindspersonen vervoeren? Was het vervoer van een persoon besmet met het coronavirus in lijn met deze afspraken?
Zie antwoord op vraag 2. Er is een protocol opgesteld voor Veilig en verantwoord personenvervoer politieke en ambtelijke top op basis van de RIVM richtlijnen. Dit protocol is nageleefd.
De Minister heeft de chauffeur tijdens de rit ingelicht over de positieve testuitslag. Daarbij bleven de bestaande maatregelen om besmetting te voorkomen bestaan. De chauffeur heeft, zoals in antwoord 3 aangegeven, de geldende RIVM richtlijnen gevolgd nadat hem bekend was dat de Minister positief was getest op Corona.
Wat heeft de werkgever van de chauffeur gedaan om te zorgen voor een veilige werkplek? Was de werkplek van de chauffeur, in dit geval zijn auto, door het vervoer van een persoon besmet met het coronavirus nog een veilige werkplek? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De werkgever heeft het protocol Veilig en verantwoord personenvervoer politieke en ambtelijke top opgesteld. Hier wordt naar verwezen in de «Rijksbrede richtlijnen werkgevers sector Rijk i.v.m. het coronavirus (COVID-19)». Dit protocol is bekend bij de chauffeurs en betreffende organisaties. Het protocol is nageleefd. De werkgever heeft zijn zorgplicht richting de werknemer ingevuld en gezorgd voor een zo veilig mogelijke arbeidssituatie voor de chauffeur, ook nu er sprake was van een positieve testuitslag bij de Minister.
Deelt u de mening dat het hoe dan ook onverantwoord is om een medewerker expliciet in gevaar te brengen en dat Minister Ollongren dit heeft gedaan door bij de chauffeur in de auto te stappen?
Nee. Door maatregelen te nemen tegen besmetting met het virus, kan een gezonde en veilige arbeidssituatie worden gecreëerd. De werkgever van de chauffeur heeft zijn zorgplicht ingevuld door maatregelen te treffen om besmetting met het coronavirus te voorkomen. Daarnaast zijn de chauffeurs goed bekend met het protocol Veilig en verantwoord personenvervoer politieke en ambtelijke top. Het protocol is ook in deze situatie gevolgd.
Zou u zelf in een auto met chauffeur stappen als is vastgesteld dat u besmet bent met het coronavirus?
Zoals het protocol voorschrijft zou ik alleen gebruik maken van een dienstauto als dit echt niet anders kan. In dit geval was daar mijns inziens sprake van.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de gebeurtenissen rond de formatie op donderdag 25 maart 2021?
Ja.
De screening van justitiële zorginstellingen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen van FTM en De Gelderlander over het functioneren van het stelsel van zorgaanbestedingen?1 2
Ja.
Klopt het dat u de forensische zorginkoop geregeld heeft via Open House, en dat u hiervoor gekozen heeft om een zo groot mogelijke poule van mogelijke aanbieders te creëren?
De nu lopende raamovereenkomsten van DJI met zorgaanbieders zijn afgesloten via een open house procedure. Deze aanbesteding is in 2019 uitgevoerd voor de contractperiode 2020–2021. Eén van de redenen om voor de open house procedure te kiezen was de noodzaak om aan de oplopende behoefte aan forensische zorg te voldoen. Deze procedure biedt de mogelijkheid om relatief eenvoudig veel zorgaanbieders te contracteren.
Klopt het dat er inmiddels 270 aanbieders van forensische zorg zijn? Bij hoeveel van die aanbieders koopt u op dit moment zorg in?
DJI heeft momenteel met 180 zorgaanbieders raamovereenkomsten. Omdat DJI de enige instantie is die forensische zorg inkoopt, leveren alleen deze 180 zorgaanbieders forensische zorg. Het getal 270 is een optelsom van alle zorgaanbieders per categorie (type zorg, bijvoorbeeld klinisch) die DJI heeft gecontracteerd. Omdat zorgaanbieders in meerdere categorieën zorg kunnen aanbieden, komt die optelsom hoger uit dan het aantal unieke gecontracteerde zorgaanbieders.
Klopt het dat u zaken doet met zorgbedrijven die door gemeenten of zorgkantoren juist aan de kant zijn gezet wegens kwaliteits- of rechtmatigheidsproblemen? Zo ja, hoe kan dit?
DJI sluit overeenkomsten af met zorgaanbieders voor het leveren van forensische zorg en volgt daarbij de (aanbestedings)regels. Deze overeenkomsten staan los van de overeenkomsten die gemeentes en/of zorgkantoren met dezelfde zorgaanbieders sluiten.
DJI heeft een raamovereenkomst met zorgaanbieders die tijdens de laatste inkoopprocedure voldeden aan de gestelde eisen. Het al dan niet hebben, of niet verlengd krijgen, van een contract met een andere inkopende partij, was geen eis van DJI. Gedurende de contractperiode borgt DJI middels contractmanagement of aanbieders nog steeds aan de geldende eisen voldoen.
Wordt er informatie uitgewisseld tussen gemeenten, provincies en uw ministerie over ervaringen met zorgbedrijven? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
DJI krijgt signalen van gemeenten over zorgaanbieders die mogelijk geen goede kwaliteit leveren. DJI volgt die signalen op en zet indien nodig een verbetertraject in.
Klopt het dat het kenmerk van Open House is dat de cliënt zelf de zorg kan kiezen, maar dat bij forensische zorg, de zorg bij een zorgbedrijf vaak door een rechter of reclassering wordt opgelegd? Hoe staat dit in verhouding tot elkaar?
De open house procedure is voornamelijk geschikt wanneer cliënten zelf de zorg kiezen. Aanbieders worden dan vanwege die eigen keuze van de patiënt gestimuleerd om de beste zorg voor de patiënt te leveren. Forensische zorg wordt opgelegd door de rechter of door de reclassering en de plaatsing verloopt als volgt. Eerst vindt een indicatiestelling plaats waarin de zorgbehoefte en het eventuele beveiligingsniveau worden vastgesteld. Vervolgens wordt op basis van de indicatiestelling, ondersteund door een geautomatiseerd systeem, gezocht naar een passende plek die past bij de zorgvraag en de benodigde beveiliging.
Zoals ik in mijn voortgangsbrief forensische zorg aan uw Kamer heb laten weten, werk ik momenteel aan het verbeteren van de inkoopsystematiek.3 De voornaamste reden hiervoor is dat ik beter op kwaliteit en capaciteit wil kunnen sturen. Dit is ook een van de ambities uit de bestuurlijke agenda die ik met de sector heb vastgesteld op 2 november jl.4 Vooropgesteld moet worden dat de overgrote meerderheid van de aanbieders professionele zorgaanbieders zijn die goede kwaliteit leveren. Niettemin is gebleken dat er ook zorgaanbieders tussen zitten die forensisch beschermd wonen leveren en over wie gedurende de (raam)overeenkomst zorgen ontstaan of zij de benodigde kwaliteit en professionaliteit leveren. Deze zorgaanbieders vergen nu veel inspanning van DJI in het kader van contractmanagement om de kwaliteit te verbeteren en wanneer materiële controle uitgevoerd wordt. In het uiterste geval kan DJI besluiten patiënten niet langer bij een zorgaanbieder te plaatsen.
Met een nieuwe inkoopsystematiek beoog ik dat zowel bij de inkoop als gedurende de looptijd van de overeenkomst beter kan worden gestuurd op kwaliteit en capaciteit van de forensische zorg. Doel is dat het juiste en benodigde aanbod tijdig aanwezig is, en dat dit van goede kwaliteit is. Daartoe moet aan de voorkant scherper worden gedefinieerd aan welke kwaliteitseisen een zorgaanbieder moet voldoen zodat alleen zorgaanbieders worden gecontracteerd die goede kwaliteit leveren en DJI waar nodig via contractmanagement kan interveniëren. Bij een dergelijke inkoopsystematiek ligt de open house procedure niet voor de hand. Ik kom hier in de volgende voortgangsbrief forensische zorg op terug.
Daarnaast werk ik samen met de sector aan een kwaliteitskader forensische zorg. In het kwaliteitskader wordt in overeenstemming met de sector beschreven wat goede forensische zorg is. Hiermee bieden we DJI, zorgaanbieders en professionals handvatten wat onder goede forensische zorg verstaan wordt. Ik streef ernaar het kwaliteitskader in te laten gaan vanaf 1 januari 2022.
Is marktwerking in de forensische zorg volgens u wenselijk? Zo ja, waarom?
Ik ben verantwoordelijk voor het zorgen voor voldoende passend aanbod van kwalitatief goede forensische zorg. Vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg kan de forensische zorg niet los gezien worden van de reguliere geestelijke gezondheidszorg en de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. In de Wet forensische zorg is daarom gekozen voor zo veel mogelijk aansluiting op de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg. Ik zie binnen dat huidig stelsel voldoende mogelijkheden om genoeg passend aanbod te realiseren.
Ik zal in mijn reactie op de motie van de leden Van Nispen en Van Toorenburg ingaan op de wenselijkheid van marktwerking in de forensische zorg. Zie daarvoor mijn antwoord op vraag 8.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie van de leden Van Nispen en Van Toorenburg waarin wordt opgedragen scenario’s uit te werken om de marktwerking in de forensische zorg terug te dringen?3
Ik zal in de komende voortgangsbrief forensische zorg, die naar verwachting nog voor de zomer aan uw Kamer zal worden gestuurd, in gaan op de nieuwe inkoopsystematiek. Daarbij zal ik ook op deze motie reageren.
Het stemgedrag van Nederland in de VN-Mensenrechtenraad |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Waarom heeft Nederland in de VN-Mensenrechtenraad opnieuw voor resoluties gestemd die eenzijdig tegen Israël zijn gericht zijn?1
Nederland en de EU hebben met de Palestijnse Autoriteit (PA) onderhandeld over het verminderen van het aantal resoluties dat de PA indient bij de Mensenrechtenraad en het verder afbouwen van het specifieke agendapunt over Israël («Item 7»). Als gevolg van deze inzet heeft de PA in de 46e zitting van de Mensenrechtenraad de eerdere «Human Rights» en «Accountability» resoluties samengevoegd en ingediend onder agendapunt 2, waar ook andere mensenrechtensituaties worden behandeld.
Daarnaast hebben de onderhandelingen in de 46e zitting tussen de EU en de Palestijnse delegatie geleid tot een meer gebalanceerde en evenwichtige tekst van de samengevoegde resolutie onder agendapunt 2. Deze resolutie roept op tot respecteren van internationaal recht en mensenrechten, en benadrukt het belang van accountability voor alle schendingen daarvan. De resolutie roept specifiek op tot een einde aan alle schendingen van internationaal recht door gewapende groepen. Voorts veroordeelt de resolutie geweld door alle partijen en in het bijzonder raketbeschietingen op Israël. Deze aspecten sluiten aan bij het Nederlandse en Europese beleid inzake het Midden Oosten Vredes Proces (MOVP), waarbij Nederland zowel bilateraal als in multilateraal verband beide partijen aanspreekt op hun handelen. Nederland stemde dan ook in gezelschap van EU-partners voor deze resolutie onder agendapunt 2. De resolutie werd met 32 voorstemmen aangenomen.
Nederland stemde voorts – net zoals de meeste EU lidstaten – voor de resoluties die het nederzettingenbeleid veroordelen («Settlements» resolutie), en het Palestijns recht op zelfbeschikking bevestigen («Self-Determination» resolutie). De voorstem op de «Settlements» resolutie is in lijn met de Nederlandse positie over nederzettingen. Het voortdurend uitbreiden van nederzettingen bemoeilijkt in toenemende mate een twee-statenoplossing. Dat geldt in het bijzonder voor stappen voor uitbreiding op een aantal plaatsen zoals Givat Hamatos, die Oost-Jeruzalem af dreigen te snijden van de rest van de Westelijke Jordaanoever. De tekst van de «Settlements» resolutie werd dit jaar aanzienlijk ingekort.
De tekst van de «Self-determination» resolutie bevestigde het Palestijnse recht op zelfbeschikking, wat vanzelfsprekend een wezenlijk element is van het Nederlandse MOVP-beleid waarvoor ook binnen de Kamer brede steun bestaat. Een tegenstem op deze twee resoluties zou niet in overeenstemming zijn met de kern van het MOVP-beleid, de verwezenlijking van een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig Israël op basis van de grenzen van 1967.
Hoe verhoudt dit stemgedrag zich tot de Nederlandse doelstelling om een einde te maken aan dit exclusief tegen Israël gerichte agendapunt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe geloofwaardig vindt u het voor het VN-mensenrechtenbeleid dat dit agendapunt nog steeds bestaat?
De Mensenrechtenraad heeft ondanks het bestaan van agendapunt 7 aangetoond een relevant VN-forum te zijn voor de bescherming en bevordering van mensenrechten. Het kabinet beschouwt de Mensenrechtenraad als een belangrijk platform voor het agenderen van mensenrechtenschendingen en het tegengaan van straffeloosheid wereldwijd. Nederland beschouwt agendapunt 7 over Israël en de bezette gebieden als een voorbeeld van disproportionele aandacht voor Israël, maar is van mening dat mensenrechtenschendingen als gevolg van het Israëlisch-Palestijns conflict wel op de agenda van de Mensenrechtenraad thuishoren. Daarom acht het kabinet het een goede zaak dat het aantal resoluties onder agendapunt 7 afneemt en zal het zich blijven inzetten voor verdere afbouw van dit agendapunt.
Deelt u de mening dat het stemmen voor resoluties onder dit agendapunt bijdraagt aan de legitimatie van het eenzijdig tegen Israël gerichte agendapunt? Zo nee, waarom niet?
Nederland werkt samen met andere Europese landen aan het geleidelijk afbouwen van het aparte agendapunt 7 door het aantal resoluties te verlagen en resoluties onder andere agendapunten geagendeerd te krijgen. Als gevolg van onze inzet, heeft de Palestijnse Autoriteit dit jaar één resolutie minder ingediend en het aantal resoluties dat het indient onder het speciale agendapunt 7 gehalveerd ten opzichte van 2018. De Palestijnse Autoriteit is bereid tot deze aanpassingen vanwege de opstelling van Nederland en de meeste andere EU lidstaten in de onderhandelingen. Bij de stemming beoordeelt Nederland iedere resolutie op zijn totale inhoud en hanteert daarbij als maatstaf internationaal recht, het regeerakkoord, EU-Raadsconclusies en EU-beleid t.a.v. het MOVP en de motie Van der Staaij (Kamerstuk 34 775, nr. 44).
Bent u bereid om voortaan standaard tegen iedere resolutie onder dit agendapunt te stemmen dan wel van stemming te onthouden om daarmee het Nederlandse standpunt dat dit agendapunt moet verdwijnen kracht bij te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 en 2 zou een tegenstem of onthouding niet in overeenstemming zijn met de uitgangspunten van het Nederlandse en Europese MOVP-beleid alsmede de Nederlandse en Europese positie inzake het nederzettingenbeleid.
Een tegenstem zou voorts niet leiden tot afbouw van het aparte agendapunt 7 of afname van het aantal resoluties. De Palestijnen kunnen in VN-verband rekenen op grote mate van steun bij VN-lidstaten, ook in de Mensenrechtenraad. Dat betekent dat de resoluties met een grote meerderheid worden aangenomen, ook als Nederland tegen zou stemmen. Door in EU-verband met de Palestijnse Autoriteiten te onderhandelen kan Nederland invloed uitoefenen op het aantal resoluties en hun inhoud. De Palestijnse bereidheid om teksten te verbeteren en het aantal resoluties te verlagen hangt in grote mate af van de bereidheid van de EU lidstaten om voor de aangepaste resoluties te stemmen.
Buitensporig geweld door politie en ME bij demonstraties |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de verhoren van verschillende politieagenten door de BPOC (Buiten Parlementaire Onderderzoekscommissie)?1
Ja.
Hoe duidt u deze verhoren?
BPOC2020 is een online-burgerinitiatief dat kritisch is over het beleid van het kabinet t.a.v. de aanpak van Covid-19. De initiatiefnemers interviewen (door hen «verhoren» genoemd) artsen, wetenschappers en andere personen uit verschillende beroepsgroepen.
BPOC2020 stelt dat er ook politieagenten zijn geïnterviewd. Van deze interviews zijn anonieme transcripten openbaar gemaakt. Het is niet mogelijk om hiervan de bron en/of de validiteit vast te stellen.
Bent u bekend met de beelden van demonstraties onder andere op het Malieveld in Den Haag en Museumplein in Amsterdam waarop te zien is dat zowel door de politie als door de ME excessief geweld wordt gebruikt tegen vreedzaam demonstrerende burgers?
Ja, ik ben bekend met beelden waarop het politieoptreden en de reactie van burgers daarop is te zien.
Hoe duidt u dit geweld? Bent u ook van mening dat hier sprake is van excessief geweld jegens burgers?
Het is aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om die beoordeling te maken. Ik kan en zal die beoordeling niet maken.
Bij verboden demonstraties wordt de menigte altijd eerst en uitgebreid gevorderd om zich van een bepaalde locatie te verwijderen. Dat brengt met zich mee dat ook vreedzaam demonstrerende burgers daaraan gehoor dienen te geven. Mochten demonstranten desondanks geen gevolg geven aan deze vordering dan is de politie bevoegd om het doel van het politieoptreden desnoods met gebruikmaking van geweld te bereiken. Het politieoptreden biedt personen die van een locatie worden verwijderd geen vrijbrief om zich daartegen met geweld of dreiging daarmee te verzetten.
Omdat met het geweldgebruik gepast moet worden omgegaan, bevat artikel 7 van de Politiewet 2012 waarborgen, zoals de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. De Ambtsinstructie bevat een nadere invulling van die beginselen. Dit geeft de politieambtenaar de benodigde houvast bij het uitoefenen van zijn of haar functie. De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid zijn, zoals bij iedere vorm van politieel optreden en zo nodig geweldgebruik, richtinggevend bij de keuze voor de vorm en intensiteit daarvan. Zo probeert de politie in principe elke situatie zonder gebruik van geweld tot een goed einde te brengen. De politie en de ME worden goed opgeleid en getraind voor hun taakuitvoering en het eventueel noodzakelijk gebruik van hun geweldbevoegdheid.
Wie is eindverantwoordelijk voor de acties van de politie?
Indien de politie in een gemeente optreedt ter handhaving van de openbare orde en ter uitvoering van de hulpverleningstaak, staat zij onder gezag van de burgemeester. Deze legt verantwoording af aan de gemeenteraad. Voor het beoordelen van het optreden en gedrag van individuele politieambtenaren is de korpschef vanuit zijn rol van werkgever verantwoordelijk. Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik uiteindelijk politiek verantwoordelijk voor het algehele functioneren van de politie.
Wie is eindverantwoordelijk voor de acties van de ME?
De inzet van de mobiele eenheid (ME) geschiedt slechts na toestemming van het gezag. De burgemeester heeft gezag over de politieambtenaren die in zijn gemeente zijn belast met de handhaving van de openbare orde en kan de politieambtenaren de daarvoor nodige bevelen te geven. Met betrekking tot die taakvervulling door de politie en eventueel door hem gegeven bevelen, is de burgemeester verantwoording verschuldigd tegenover de gemeenteraad.
Hoe ziet u uw eigen rol, als Minister van J&V, bij het voorkomen van excessief geweld door de politie en de ME tegen vreedzaam demonstrerende burgers?
Als Minister van J&V ben ik politiek verantwoordelijk voor het gebruik van geweld door de politie.
Het bericht ‘Statement of the Members of the European Council’ |
|
Renske Leijten , Attje Kuiken (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Statement of the Members of the European Council» naar aanleiding van de Europese Raad van 25 maart jl.?1
Ja.
Hoe rijmt u het besluit van de Europese Raad om de Raad van de Europese Unie te vragen te werken aan een mandaat voor de modernisering van de douane-unie met Turkije met uw uitspraken in het debat over de Europese Top op 24 maart jl. dat er «...geen besluiten voor bij de Europese Raad om de douane-unie te moderniseren ...» liggen en dat de «... discussie hierover nog niet is gestart ...»?2
Op 25 maart jl. bespraken de leden van de Europese Raad (ER) de EU-Turkije-relatie zoals overeengekomen tijdens de ER in december 2020. De leden van de ER legden in hun verklaring vast dat, mits de huidige de-escalatie wordt voortgezet en Turkije zich constructief opstelt, de Europese Unie bereid is om, in het kader van het positieve spoor, de samenwerking met Turkije op een aantal gebieden te intensiveren. Dit zal op een gefaseerde, proportionele en omkeerbare wijze gebeuren. De leden van de ER verklaarden tevens dat zij dan bereid zijn verdere besluiten te nemen tijdens de bijeenkomst van de ER in juni.
In dit kader verzochten de leden van de ER de Europese Commissie om de gesprekken met Turkije te intensiveren om de huidige problemen bij de uitvoering van de douane-unie aan te pakken zodat deze voor alle lidstaten doeltreffend wordt toegepast.
Tegelijkertijd heeft de ER het verzoek aan de Raad gedaan om aan een mandaat voor modernisering van de douane-unie te werken. Deze discussie zal nu aanvangen i.h.k.v. het positieve spoor dat de ER in oktober 2020 overeenkwam en dus op de uitdrukkelijke voorwaarde dat de huidige de-escalatie wordt voortgezet en Turkije zich constructief opstelt. Zoals de Minister-President in het debat over de Europese Top ook heeft aangegeven heeft de ER niet besloten om de douane-unie te moderniseren. De gesprekken over het mandaat moeten nog beginnen. Dit mandaat mag t.z.t. door de Raad eerst worden vastgesteld op basis van aanvullende richtsnoeren van de ER.
Wat is er volgens u in positieve zin veranderd sinds de Raadsconclusies uit juni 2018 waarin de positie werd vastgesteld dat de douane-unie met Turkije alleen kan worden gemoderniseerd mits er verbeteringen op het gebied van mensenrechten plaatsvinden?3
De Raad concludeerde in juni 2018 dat Turkije zich verder verwijderd had van de EU. De Raad concludeerde dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije effectief tot stilstand gekomen waren, er geen nieuwe hoofdstukken geopend of gesloten konden worden en geen verder werk t.a.v. de modernisering van de douane-unie voorzien zou zijn. Deze conclusie herhaalde de Raad in 2019 opnieuw.
In oktober 2020 besloot de ER tot een tweesporen-benadering ten aanzien van Turkije. Indien de constructieve inspanningen om illegale activiteiten ten aanzien van Griekenland en Cyprus te beëindigen zouden worden voortgezet, dan zou de Voorzitter van de ER, in samenwerking met de voorzitter van de Commissie en met de steun van de Hoge Vertegenwoordiger, een voorstel uitwerken om de relatie tussen de EU en Turkije nieuwe energie te geven. In deze dialoog konden de modernisering van de douane-unie en handelsfacilitatie, zogeheten people-to-people contacten, dialogen op hoog niveau en in het bijzonder de voortgezette migratiesamenwerking onder de EU-Turkije verklaring van 2016 aan bod komen, zo concludeerde de ER. In de bespreking van dit eerste spoor kwam uitdrukkelijk aan de orde dat de zorgen van de EU over de ontwikkelingen in Turkije ten aanzien van de rechtsstaat niet weggenomen waren en dat deze onderdeel zouden blijven van de dialoog.
Tijdens de ER van maart dit jaar verklaarden de leden van de ER vervolgens dat, mits de huidige de-escalatie in de Oostelijke Middellandse Zee zal worden voortgezet en Turkije zich in dit kader constructief opstelt, de Europese Unie bereid is om, in het kader van het positieve spoor, de samenwerking met Turkije op een aantal gebieden van gemeenschappelijk belang op een gefaseerde, proportionele en omkeerbare wijze te intensiveren. Zij verklaarden tevens dat verdere besluiten genomen zullen worden tijdens de bijeenkomst van de ER in juni.
Mede op aandringen van Nederland en conform de motie-Kuiken e.a.4 legden de leden van de ER vast dat de rechtsstaat en de grondrechten in Turkije een grote bron van zorg zijn. De aanvallen op politieke partijen en media en andere recente besluiten betekenen een ernstige achteruitgang van de mensenrechten en gaan in tegen de verplichtingen van Turkije om de democratie, de rechtsstaat en vrouwenrechten te eerbiedigen. In hun verklaring legden de leden van de ER vast dat een dialoog over deze kwesties een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije blijft. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie met Turkije.
Deelt u de mening dat gezien de recente uittreding van Turkije uit het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Istanbul-Conventie) en de pogingen de politieke partij HDP te verbieden stappen richting de modernisering van de douane-unie een verkeerd signaal is en een klap in het gezicht van democraten in Turkije?4 5
Tijdens de bespreking van de EU-Turkije relatie in de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. kwamen zorgen over de binnenlandspolitieke situatie in Turkije, zoals de aangekondigde Turkse terugtrekking uit de Istanbul Conventie en de positie van gekozen volksvertegenwoordigers, mede dankzij Nederland nadrukkelijk aan de orde. Ook tijdens de Raad Algemene Zaken van 24 maart jl. werd de Turkse terugtrekking uit de Istanbul Conventie met steun van Nederland opgebracht onder Any Other Business. Het Voorzitterschap sprak ontzetting uit over de Turkse aankondiging.
Het kabinet is van oordeel dat de rechtsstaat en mensenrechten onderdeel dienen uit te maken van de dialoog tussen de EU en Turkije. Mede op aandringen van Nederland en conform de motie-Kuiken e.a.7 stelden de leden van de ER vervolgens op 25 maart dat de rechtsstaat en de grondrechten in Turkije een grote bron van zorg zijn. De aanvallen op politieke partijen en media en andere recente besluiten betekenen een ernstige achteruitgang van de mensenrechten en gaan in tegen de verplichtingen van Turkije om de democratie, de rechtsstaat en vrouwenrechten te eerbiedigen. De ER concludeerde daarom, dat een dialoog over de mensenrechten en de rechtstaat een integraal onderdeel blijft van de betrekkingen tussen de EU en Turkije. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie met Turkije.
Bent u bereid om op de kortst mogelijke termijn er bij uw Europese ambtsgenoten op aan te dringen dat er pas sprake kan zijn van modernisering van de douane-unie als er verbeteringen zijn op het gebied van mensenrechten in Turkije? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de bespreking van de EU-Turkije relatie in de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. kwamen zorgen over de binnenlandspolitieke situatie in Turkije, zoals de aangekondigde Turkse terugtrekking uit het Istanboel Verdrag en de positie van gekozen volksvertegenwoordigers, nadrukkelijk aan de orde. Het kabinet heeft onderstreept dat de rechtsstaat en mensenrechten onderdeel dienen uit te maken van de dialoog tussen de EU en Turkije. Dit werd, mede op instigatie van het kabinet, ook gereflecteerd in de ER Verklaring van 25 maart jl. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie met Turkije. Het kabinet zal dit bij relevante nieuwe discussies met collega’s opnieuw benadrukken.
Bent u bereid om persoonlijk contact op te nemen met uw Turkse ambtsgenoot om uw zorgen over de recente ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten, en specifiek de ontwikkelingen op het gebied van vrouwenrechten en de pogingen tot het verbieden van de HDP, over te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet stelt de zorgen over de mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije regelmatig aan de orde, zowel multilateraal als bilateraal. De zorgen m.b.t. de aangekondigde terugtreding uit het Istanboel Verdrag, maar ook de ontwikkelingen rondom de HDP-partij zijn nadrukkelijk aan de orde gesteld in een recent gesprek met mijn Turkse collega. Er is dus al vanuit het kabinet persoonlijk contact hierover geweest met Turkije. Nederland heeft dat ook publiekelijk gedaan, o.a. in EU-verband. Daarnaast zijn deze kwesties ook tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl., de Raad Algemene Zaken van 24 maart jl. en de Europese Raad van 25 maart jl. aan de orde gesteld.
Een extra subsidie voor de extra bijstook van houtige biomassa |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Provincie zegt ja tegen extra stook biomassa in kolencentrale Eemshaven«?1
Ja.
Klopt het dat de kolencentrale van RWE in de Eemshaven extra houtige biomassa gaat bijstoken en hiermee van 15% naar 30% bijstook gaat?
RWE heeft bij de provincie Groningen, het bevoegd gezag, een aanvraag ingediend voor een aanpassen van de bestaande vergunning, waardoor het mogelijk moet worden om het percentage biomassa in de Eemshavencentrale op te hogen naar 30 procent. Het staat een onderneming vrij binnen de wettelijke kaders deze verhoging van bijstook te verrichten.
Klopt het dat de kolencentrale voor de extra bijstook ook extra subsidie heeft gekregen van het Rijk, zoals het bericht stelt? Zo ja, wordt hier gesproken van een nieuwe subsidie of een verhoging van een bestaande subsidie? Voor hoeveel jaar is de extra subsidie gegeven?
Nee, er is vanuit het Rijk geen nieuwe subsidiebeschikking verleend of een bestaande beschikking verhoogd.
Hoeveel subsidie krijgt RWE voor 15% bijstook en hoeveel ton biomassa wordt er jaarlijks verbrand?
RWE heeft in 2016, op basis van de originele vergunning, een beschikking ontvangen voor de bij- en meestook van biomassa in de Eemshavencentrale. De maximale subsidie waar RWE aanspraak op kan maken op basis van deze beschikking is in totaal ca. 930 miljoen euro. Dit is de totale subsidieclaim over de gehele looptijd van 8 jaar. Het subsidiebedrag dat uiteindelijk uitgekeerd wordt, is afhankelijk van de productie van RWE en de markprijs van de geproduceerde energie en is naar verwachting lager. Als de marktprijs van de geproduceerde energie stijgt wordt het uit te betalen subsidiebedrag namelijk lager. Ik kan geen concurrentiegevoelige gegevens over de gebruikte hoeveelheid biomassa verstrekken.
Hoeveel subsidie krijgt RWE voor 30% bijstook en hoeveel ton biomassa zal er jaarlijks verbrand worden?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is er geen sprake van een aanvullende subsidieverlening vanuit het Rijk of een verhoging van een bestaande subsidiebeschikking. Ook in het geval RWE besluit het aandeel biomassa verder te verhogen (naar bijvoorbeeld 30 procent) bedraagt de maximale subsidie waar RWE aanspraak op kan maken in totaal ca. 930 miljoen euro.
Wat zijn de criteria in het geval dat er gesproken wordt van een verhoging van een bestaande subsidie en welke andere centrales kunnen gebruik maken van soortgelijke verhoging?
In de brief van 4 juli 2017 over de najaarsronde van de SDE+ in 2017 staat dat de categorie bij- en meestook van biomassa in kolencentrales in de SDE+ niet meer wordt opengesteld (Kamerstuk 31 239, nr. 261). In het Energieakkoord is namelijk afgesproken dat met de SDE+ bij- en meestook gestimuleerd wordt tot aan een maximum van 25 PJ per jaar. Dit maximum is in de voorjaarsronde van 2017 bereikt. Daarom is de categorie bij- en meestook van biomassa sinds de najaarsronde van de SDE+ in 2017 niet meer open gesteld. Er zijn sindsdien dus geen nieuwe subsidiebeschikkingen verleend voor bij- en meestook van biomassa.
Hoe strookt een mogelijke verhoging van een bestaande subsidie met de afspraak uit het Energieakkoord dat de totale hoeveelheid Stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (SDE++) (voorheen SDE+) subsidiebeschikkingen voor bij- en meestook in kolencentrales zijn gemaximeerd op 25 petajoule?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe strookt een extra subsidie met uw uitspraak dat er geen nieuwe subsidies voor bij-en meestook van biomassa worden afgegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe strookt het mogelijk geven van extra subsidie met het feit dat sinds 2018 de subsidie voor de categorie bij- en meestook van biomassa in centrales niet meer is opengesteld in de SDE++?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe strookt het vergeven van een extra subsidie voor het verbranden van houtige biomassa met de aangenomen motie van het lid Van Esch dat er geen nieuwe subsidies naar houtige biomassa gaan totdat het afbouwpad met de Kamer is gedeeld?2
Zie antwoord vraag 6.
Corruptie bij Limburgse CDA-bestuurders |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u de zoveelste integriteitskwestie in het Limburgse provinciebestuur?1, 2, 3, 4
De kwestie is schadelijk voor het aanzien van het openbaar bestuur en het vertrouwen van burgers in de overheid in het algemeen, en in het bijzonder voor de provincie Limburg.
Vindt u de huidige bestuurlijke situatie in de provincie nog houdbaar? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om in te grijpen?
Naar aanleiding van de berichtgeving heeft de gouverneur een onderzoek gelast. De twee gedeputeerden die het direct aanging, hebben hun ontslag genomen. Vervolgens hebben twee debatten plaatsgevonden in provinciale staten. Aan het eind van het laatste debat hebben de overige gedeputeerden hun ontslag genomen en heeft de gouverneur zijn functie ter beschikking gesteld. Daarop heb ik met de gouverneur gesproken over de ontstane situatie.
Bij alle betrokkenen, ook bij mij, leeft een breed besef dat de kwestie het imago van de provincie Limburg en het openbaar bestuur in het algemeen heeft geschaad, en dat daar actie op moet worden ondernomen. Daarop heb ik de heer J.W. Remkes voorgedragen voor benoeming tot waarnemend commissaris van de Koning, met een expliciete bestuurlijke opdracht.
Het is nu zaak dat snel weer een volwaardig provinciebestuur wordt gevormd, maar ook dat een begin wordt gemaakt in herstel van onderling vertrouwen en het vertrouwen van de samenleving in de overheid. Alleen als die breuken zijn hersteld, kan een duurzame verandering van de bestuurscultuur plaatsvinden, met inbegrip van het integriteitsbesef.
Vindt u de positie van de gouverneur nog houdbaar? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om in te grijpen?
Zie antwoord vraag 2.
Spelen integriteitskwesties op deze schaal ook in andere provincies? Zo ja, welke?
Ik heb geen aanwijzingen dat dergelijke kwesties ook bij andere provincies spelen. Tegelijkertijd is er blijvende aandacht nodig voor integriteit. Dit is dan ook een terugkerend onderwerp op de agenda van het overleg dat ik regelmatig heb met de Kring van commissarissen van de Koning.
Welke externe controle en checks and balances zijn er om te voorkomen dat bestuurders en lokale politici kunnen frauderen?
Decentrale overheden zijn zelf verantwoordelijk voor de inrichting van hun financiële administratie. Een onafhankelijke accountant controleert de stukken.
Fraude en corruptie zijn strafbare feiten, waarvan het Openbaar Ministerie met de opsporing en vervolging is belast. Bij vermoedens hiervan kan een ieder – zo nodig anoniem – aangifte doen.
Welke externe controle en checks and balances zijn er om fraude en corruptie aan het licht te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er bij u of het ministerie meldingen binnen gekomen over deze gang van zaken met subsidies in Limburg? Zo ja, hoe is daarmee omgegaan?
Het Ministerie van BZK heeft dergelijke meldingen niet ontvangen.
Erkent u dat gesjoemel met subsidiegelden door politieke bestuurders het vertrouwen in de politiek ernstig schaadt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De afwikkeling van de compensatie van gedupeerden in het Toeslagenschandaal |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Klopt het dat door de secretarissen-generaal van uw ministeries een notitie is gemaakt over de afwikkeling van de compensatie van gedupeerden in het Toeslagenschandaal?
Op basis van de informatie in uw vragen hebben wij een dergelijke notitie niet kunnen vinden. Wel hebben wij bijgaande e-mails gevonden over een interdepartementale capaciteitsuitvraag ten behoeve van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), waaruit betrokkenheid met de belasting van de uitvoeringsorganisatie en het belang van extra inzet op goede uitvoering blijkt. Er is contact geweest met de vraagsteller van uw Kamer, maar dit heeft geen extra zoekresultaten opgeleverd. Wij zijn zeer bereid om indien u nadere duiding heeft over de verwachte inhoud en vorm van de notitie op basis van deze nadere concretisering verder te zoeken.
Wat is de status van deze notitie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de notitie, de memo, of hoe het bestand dan ook heet, naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat dertien onderwijsbestuurders meer verdienden dan een minister |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Dertien onderwijsbestuurders verdienden meer dan Minister»?1
Wij hebben kennisgenomen van de inhoud van het bericht. Dit kabinet is een sterk voorstander van een gematigd beloningsbeleid bij publiek gefinancierde instellingen, waar de Wet normering topinkomens (WNT) zorg voor draagt. Wij zijn zeer gemotiveerd om uitvoering te geven aan de WNT.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat publiek gefinancierde dienstverleners als Cito en Surf zich gaan houden aan de openbaarmakingsplicht? Wat is de reden dat zij zich hier niet aan hebben gehouden?
In de tweede wetsevaluatie die in december door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar de Tweede Kamer is gestuurd2, is geconstateerd dat de doeltreffendheid van de online publicatieplicht te wensen over laat. Er wordt Rijksbreed bezien hoe dit verbeterd kan worden. Hierbij wordt in ieder geval ingezet op de communicatie over deze verplichting richting de WNT-instellingen. In de brief die wij ieder jaar in december sturen aan alle WNT-instellingen hebben wij de instellingen inmiddels uitdrukkelijk gewezen op hun verplichtingen rondom de openbaarmaking van de WNT-instellingen.
Waar is de termijn van zeven jaar in het overgangsrecht op gebaseerd? Deelt u de mening dat dit buitensporig en veel te lang is?
Vanwege de inbreuk die de WNT maakt op het eigendomsrecht is bij inwerkingtreding van de WNT overgangsrecht afgesproken. Onderzoekers van de Universiteit Leiden hebben destijds aangegeven dat er sprake moet zijn van een «fair balance» waardoor de WNT van toepassing kan zijn op bestaande overeenkomsten. De onderzoekers schatten in dat onmiddellijke werking, zonder overgangsrecht, door de nationale rechter en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zou worden aangemerkt als verstoring van de «fair balance» en daarmee als strijdig met artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De WNT heeft daarom een overgangstermijn van in totaal zeven jaar, waarbij eerst sprake is van een behoudsperiode van vier jaar en daarna een afbouwperiode van drie jaar. Zeven jaar werd gezien als een redelijke termijn voor dit overgangsrecht, omdat de topfunctionarissen meestal voor vier jaar worden benoemd en gedurende de behoudsperiode voldoende tijd hebben om zich in de nieuwe financiële situatie te stellen of een andere functie te zoeken waar de financiële beperkingen niet gelden. Met de aanvullende periode van drie jaar werd beoogd geleidelijk de bezoldiging af te bouwen. Dat overgangsrecht zullen we moeten respecteren, ook al zouden wij liever zien dat alle bezoldigingen nu al onder het bezoldigingsmaximum liggen.
Kunt u uitleggen dat in tijden van onderfinanciering van het onderwijs in Nederland er nog steeds onderwijsbestuurders zijn die meer verdienen dan een Minister en dat zelfs de bovengrenzen van de Wet normering topinkomens (WNT) ieder jaar worden verhoogd?
De onderwijsbestuurders die meer verdienen dan het WNT-maximum vallen in nagenoeg alle gevallen onder het overgangsrecht. Hiervoor verwijzen wij naar ons antwoord op vraag 3. In de gevallen waarin sprake is van een overtreding van de WNT zullen wij, of de Inspectie van het Onderwijs namens ons, handhavend optreden.
Conform de contractuele loonstijging bij de rijksoverheid wordt het WNT-bezoldigingsmaximum jaarlijks geïndexeerd. Met de in de WNT vastgestelde mogelijkheden tot indexering volgt het bezoldigingsmaximum de ontwikkeling van het ministersalaris.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat onderwijsbestuurders zo snel mogelijk onder de WNT gaan vallen?
Alle onderwijsbestuurders vallen sinds de inwerkingtreding van de WNT onder deze wet. Het algemene bezoldigingsmaximum van de WNT is per 1 januari 2015 verlaagd, waarna per 1 januari 2016 bezoldigingsklassen voor het onderwijs zijn ingevoerd. Vanaf deze momenten is voor een grote groep bestuurders overgangsrecht van kracht geworden. Dit overgangsrecht loopt af per 1 januari 2022 respectievelijk 1 januari 2023. Vanaf dat moment komen bezoldigingen boven het toepasselijk bezoldigingsmaximum nauwelijks meer voor. De Onderwijsinspectie, toezichthouder op de WNT binnen het onderwijsdomein zal hier op toezien. Zoals het artikel van de AOb aangeeft, zien we in de afgelopen jaren al een duidelijke daling van het aantal bezoldigingen boven het toepasselijk maximum. Deze trend zal ook de komende jaren doorzetten.
Wat vindt u van het idee om een heffing – eventueel naar uzelf vernoemd – in het leven te roepen die er voor moet zorgen dat bestuurders in de overgangsregeling onder de WNT gaan vallen?
Zie ons antwoord op vraag 3.