De artikelen ‘Waar kalkoenen klokken zwijgen de hijskranen’ en ‘Helaas het stikstofprobleem is niet opgelost met het uitkopen van 25 piekbelasters al helpt het wel’ |
|
Laura Bromet (GL), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Waar kalkoenen klokken zwijgen de hijskranen» en «Helaas het stikstofprobleem is niet opgelost met het uitkopen van 25 piekbelasters al helpt het wel»?1 2
Ja.
In hoeverre weet u wie de 100 grootste piekbelasters nabij kwetsbare natuurgebieden zijn en zijn de piekbelasters zelf op de hoogte van het feit dat zij dat zijn?
Op basis van AERIUS en de achterliggende systemen en data is bekend waar piekbelastende bedrijven zich bevinden. De definitie van piekbelasting op kwetsbare natuurgebieden hangt samen met het nagestreefde doel en bepaalt welke bedrijven als piekbelaster geduid worden. Voor de definitie van piekbelasting in het kader van de regeling voor Gerichte Opkoop is in beeld op welke locaties de grootste 150 piekbelasters zich bevinden. Het is mij niet bekend of deze bedrijven hier van op de hoogte zijn. Over dit onderwerp heb ik ook nauw contact met de provincies.
Bent u bekend met het artikel ««Piekbelaster» en pluimveeboer Erik Wevers wil best stoppen, maar de provincie laat het afweten»?3
Ja.
Wat is de reden dat de genoemde «piekbelaster», die zelf aangeeft mee te willen doen aan de regeling, niet wordt opgekocht en de provincie niet sneller in actie komt, terwijl dit bedrijf gelegen is in de buurt van een Natura 2000-gebied?
De Rijksregeling Gericht Opkopen is begin november vastgesteld. De provincies, in dit geval de provincie Overijssel, zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Gerichte Opkoopregeling. De provincies vertalen de Rijksregeling naar een provinciale regeling. In dat kader besluiten ze hoe te prioriteren als er meer gegadigden zijn dan waar budget voor is. Dit geeft de provincies de ruimte om de opkoop van piekbelasters in hun eigen gebiedsproces in te passen en het voorkomt willekeur. De provincie Overijssel heeft me laten weten te verwachten binnenkort een besluit te kunnen nemen over de uitvoering van de regeling in Overijssel.
Met het betreffende bedrijf heeft de provincie verschillende keren contact gehad. Nog zeer recent heeft de provincie het bedrijf laten weten bezig te zijn met de implementatie van de Rijksregeling en het bedrijf binnenkort te informeren over de mogelijkheden om van de regeling gebruik te maken.
Bent u bekend met de studie «Naar een «slimme» maatwerkaanpak van de Structurele Aanpak Stikstof: een quick scan Veluwe» van 23 november 2020 uitgevoerd door de Wageningen Universiteit in opdracht van de provincie Gelderland? Zo ja, wat is uw oordeel over deze studie?
Ja, deze studie is met de provincie Gelderland besproken. De studie laat helder zien dat verschillende selectiecriteria zeer uiteenlopende effecten hebben. De totale hoeveelheid gereduceerde mol stikstof varieert en ook zijn er grote verschillen per Natura 2000-gebied. Sommige opties leiden tot reductie bij vele gebieden, terwijl andere opties vooral effect opleveren op een kleiner aantal gebieden. Dit is in lijn met de analyses die het ministerie zelf heeft laten uitvoeren. De genoemde studie kan, naast andere studies, helpen om de komende tranches van de Gerichte Opkoopregeling vorm te geven.
Hiernaast wordt in de genoemde studie ook aangegeven dat ieder Natura 2000-gebied een unieke uitgangssituatie heeft, waardoor voor ieder gebied een andere mix van maatregelen het meest effectief is. Vanuit de gebiedsgerichte aanpak wordt gewerkt aan gebiedsgerichte analyses en planvorming om tot keuzes voor een effectieve inzet van maatregelen per gebied te komen.
Welke strategie van het opkopen van piekbelasters is volgens u het meest effectief om de stikstofimpasse van Nederland op te lossen zodat huizen weer gebouwd kunnen worden en de natuur in gunstige staat van instandhouding komt?
De structurele stikstofaanpak richt zich voor wat betreft piekbelasters op maatregelen om de zwaar belastende veehouderijlocaties op vrijwillige basis te beëindigen en op maatregelen om investeringen in stikstofreductie bij piekbelasters in de industrie met gericht maatwerk te stimuleren. Daarnaast bevat het programma een aantal maatregelen die zich beter lenen voor een generieke aanpak, bijvoorbeeld als het gaat om de maatregelen die gericht zijn op het grote aantal boeren dat door wil met hun bedrijf. Deze combinatie van generieke en specifieke maatregelen vertegenwoordigt de brede benadering die het kabinet nodig acht in de aanpak van de stikstofproblematiek. Welke maatregel het beste past op welke plek is zeer gebiedsafhankelijk.
In hoeverre zijn de provincies op de hoogte over wie de piekbelasters zijn en hebben deze provincies een soortgelijke studie laten uitvoeren als de provincie Gelderland?
De provincies weten wie de piekbelasters zijn op basis van eigen gegevens als op basis van de berekeningen door het RIVM via AERIUS. Ook hebben provincies beschikking over de informatie van vergunde situatie van bedrijven waarvoor ze zelf bevoegd bezag zijn. In welke mate boeren zelf op de hoogte zijn van het feit in welke mate zij piekbelaster zijn, weet ik niet. Wel heb ik intensief contact met provincies over piekbelasters, dit is in lijn met de motie De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk 35 600, nr. 45).
Hiernaast heb ik geen weet van onderzoeken vergelijkbaar aan dat van Gelderland door andere provincies. Wel heeft een aantal provincies onderzoek gedaan naar piekbelasting op bepaalde gebieden op basis van vergunningendata, maar voor zover ik weet niet zo uitgebreid als WUR voor Gelderland heeft gedaan.
Op welke wijze verschilt de Regeling gerichte opkoop (van 350 miljoen) van de generieke opkoop (1 miljard) waar het gaat om het zo kosteneffectief mogelijk reduceren van de stikstofdepositie?
Bij de regeling Gerichte Opkoop ligt het initiatief voor de uitvoering bij de provincies. Zij mogen bepalen welke bedrijven bij de regeling worden betrokken en dus ook welke locaties vrijwillig, op basis van minnelijke werving, worden opgekocht. De provincies hebben daarmee controle op de stikstofopbrengst van de maatregel, alsmede op het zetten van wenselijke stappen in het gebiedsproces waar, afhankelijk van de specifieke locatie, ook andere belangen een rol kunnen spelen. Om een minimale stikstofreductie te garanderen is de maatregel voorzien van een drempelwaarde voor stikstofdepositie waar een veehouderijlocatie aan moet voldoen om aan de regeling mee te kunnen doen.
Bij de nog in ontwikkeling zijnde Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties ligt het initiatief bij de veehouder. De regeling wordt opengesteld en vanaf dat moment hebben veehouders een aantal weken om zich daarvoor aan te melden. Wanneer de aanmeldingstermijn is gesloten worden aanmeldingen gerangschikt en wordt besloten welke veehouders wel of geen beschikking ontvangen voor het beëindigen van hun bedrijf. De systematiek voor het opmaken van die rangschikking wordt op dit moment uitgewerkt en zal begin 2021 in een conceptregeling aan de kamer worden voorgelegd. Logischerwijs zal de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden van een locatie hier een centrale rol innemen. Daardoor wordt de stikstofopbrengst van deze regeling gemaximaliseerd. Daarnaast zal ook deze regeling van een drempelwaarde voor stikstofdepositie worden voorzien om een minimale opbrengst in stikstofreductie per uitgegeven euro te garanderen.
Geeft deze studie aanleiding tot het aanscherpen van de (concept-)regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Deze studie en de samenwerking met de provincies voor gebiedsgerichte implementatie van de bronmaatregelen (specifiek de landelijke beëindigingsmaatregel en de tweede en derde tranche van de gerichte opkoop) geven aanleiding om de om de regelgeving ten aanzien van de bronmaatregelen over piekbelasting opnieuw te bezien. Zoals toegelicht in de beantwoording van uw vraag 6 en 8 biedt het stadium waarin de ontwikkeling en implementatie van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties zich in afstemming met de provincies bevindt, voldoende gelegenheid om conceptregelgeving aan te scherpen of verbeteren voor optimaal gebiedsgericht effect. Voor de gerichte opkoopregeling bieden de tweede en derde tranche daar gelegenheid voor. De inzichten in deze en andere studies zijn zeer relevant voor gebiedsgerichte optimalisatie, ik neem deze dan ook zeker mee.
Hoeveel piekbelastende bedrijven nabij natuurgebieden hebben zich aangemeld voor de vrijwillige opkoopregeling?
De maatregel Gerichte Opkoop is sinds begin november gepubliceerd. Dat betekent dat provincies vanaf dat moment een aanvraag konden indienen voor budget en een start konden maken met opkopen. De eerste aanvragen daartoe worden begin januari verwacht, waarna een start kan worden gemaakt met de daadwerkelijke opkopen. Op dit moment is er nog geen overzicht van het aantal piekbelastende bedrijven dat zich bij provincies heeft aangemeld. Gegevens daarover worden verwacht in het eerste kwartaal van 2021.
Wat kunt u doen als deze bedrijven zich niet melden voor de vrijwillige opkoopregeling?
Blijft u bij de bewering dat vrijwillig opkopen sneller en goedkoper is dan een gerichte, minder vrijwillige opkoop in het licht van de nieuwste studie van de provincie Gelderland, waaruit blijkt dat veel minder bedrijven hoeven te worden opgekocht om te komen tot een effectieve stikstofreductie?
De provincies kunnen bedrijven actief benaderen en in gesprek gaan met hen over mogelijkheden voor beëindiging. Aanmelding is vervolgens een keuze van de ondernemer. Evaluatie van de eerste tranche zal leren in hoeverre extra sturing wenselijk is en waarop deze sturing dan moet ziengegeven het animo voor deelname en de doelstelling van stikstofreductie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
In hoeverre heeft u zelf de stikstofuitstoot van piekbelasters naast de afstand tot kwetsbare Natura 2000-gebieden gelegd en een dergelijke berekening gemaakt?
De studie van de provincie Gelderland laat zien dat het van belang is om maatregelen te richten op locaties met de grootste bijdrage aan stikstofdepositie. Zowel de maatregel Gerichte Opkoop als de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties zetten hier op in.
Het gericht en actief benaderen van piekbelasters pak ik samen met de provincies op. Daarnaast zal ik in de tweede en derde tranche van de regeling Gerichte Opkoop bezien hoe verplaatsing van de bedrijfsactiviteit onder voorwaarden mogelijk gemaakt kan worden. Voorts is de evaluatie van de eerste tranche ten aanzien van onder meer de samenwerking, informatie-uitwisseling en beweegredenen van individuele boeren directe input voor de vormgeving van de tweede en derde tranche. Dit is in lijn met de motie De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk 35 600, nr. 45).
Hoe gaat de informatie-uitwisseling over deze piekbelastende bedrijven tussen de provincies en het Rijk?
De regeling voor Gerichte Opkoop ziet op uitkoop van bedrijven binnen een straal van 10 kilometer van een stikstofgevoelig Natura-2000 gebied. In de doorrekeningen voor het pakket bronmaatregelen heb ik het PBL gevraagd deze relatie tussen locatie en depositiebijdrage op het relevante Natura 2000-gebied te leggen voor analyse van het gemiddeld verwacht generiek effect van deze maatregel. De analyse stikstofbronmaatregelen van het PBL van 24 april gepubliceerd4.
In hoeverre wordt er onderzoek gedaan naar de daadwerkelijke uitstoot van deze piekbelasters naast de berekeningen van AERIUS?
Het Rijk en provincies hebben intensief contact over piekbelasters, onder meer om de motie De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk 35 600, nr. 45) uit te voeren. Dit gebeurt te allen tijde met inachtneming van bestaande wettelijke kaders en privacy-gevoeligheid van informatie wanneer dit van toepassing is.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de plenaire behandeling van het voorstel van de Wet duurzame aanpak stikstof en de wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering)?
Jaarlijks wordt via metingen bepaald of de gemeten stikstofbelasting in lijn is met de berekende uitstoot. De piekbelasters maken daar onderdeel van uit. Daarmee is er dus goed zicht op de daadwerkelijke uitstoot van piekbelasters.
Wat vindt u van het harde oordeel van de Europese Ombudsman waarin wordt geconcludeerd dat er sprake is van serieuze tekortkomingen waarin het ging om de controle op belangenconflicten rondom Blackrock en de positie die de vermogensbeheerder heeft gekregen als adviseur duurzame financiën?1
Ik vind het goed dat Europese Ombudsman, Emily O’Reilly, de gunning van een onderzoekopdracht naar de mogelijke integratie van zogenaamde ecologische, sociale en governance (ESG)-factoren in het Europese toezichtsraamwerk voor banken aan BlackRock kritisch heeft geëvalueerd.
In haar onderzoek is de Europese Ombudsman niet tot de conclusie gekomen dat er sprake was van wanbestuur, aangezien de Europese Commissie de bestaande regels heeft gevolgd. Wel concludeert zij dat de belangen van BlackRock als vermogensbeheerder het onderzoekswerk van BlackRock Investment Management, de adviestak van BlackRock, mogelijk negatief zouden kunnen beïnvloeden. De Ombudsman concludeert dat de Europese Commissie strenger had kunnen evalueren of er mogelijk sprake zou kunnen zijn van belangenverstrengeling.
De Europese Ombudsman raadt de Europese Commissie daarom aan om het aanbestedingskader te versterken. Zo zou de Financiële Verordening (Verordening (EU) 2018/1046), die regels bevat voor aanbestedingen door de Europese Commissie, betere handvatten kunnen bieden bij het beoordelen van mogelijke belangenverstrengeling. Daarnaast zou de Europese Commissie kunnen onderzoeken of een herziening van de aanbestedingsregels in die verordening nodig is. In een korte verklaring heeft de Europese Commissie gemeld de aanbevelingen nader te bestuderen.2 Ze heeft tot maart 2021 om hierop te reageren. Ik moedig dit aan.
In het licht van deze conclusies van de Europese Ombudsman, wat vindt u van uw keuze om niet te treden in de gunningsprocedure zoals beantwoord in de vorige schriftelijke vragen die de SP-fractie hierover heeft gesteld?2
In reactie op eerder ontstane zorgen over de gunning van deze opdracht aan BlackRock heeft de Europese Commissie meermaals aangegeven dat zij een streng, zorgvuldig en transparant gunningsproces heeft gevolgd.4 Ik heb dit in de beantwoording van de schriftelijke vragen die de SP-fractie eerder over dit onderwerp heeft gesteld ook zo uiteengezet. De conclusies van de Europese Ombudsman laten nu zien dat de Europese Commissie weliswaar de regels heeft gevolgd, maar dat het aanbestedingskader van de Europese Commissie kan worden versterkt.
In haar korte verklaring heeft de Europese Commissie aangegeven dat zij de aanbevelingen van de Europese Ombudsman verder zal bestuderen. Zij heeft tot maart 2021 om hierop te reageren. Ik zal de Europese Commissie in de relevante gremia aanmoedigen dit voortvarend op te pakken en vragen hoe zij voornemens is de aanbevelingen van de Ombudsman verder te brengen. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
Het is belangrijk om te noemen dat het rapport van BlackRock slechts één bron is waaruit de Europese Commissie zal putten in haar voorstel voor de opname van de duurzaamheidsfactoren in het toezichtsraamwerk voor banken. Bovendien bepalen de Europese Commissie, de Raad van Ministers en het Europees parlement samen het Europese beleid ten aanzien van de financiële markten.
Los van deze casus blijf ik van mening dat het waardevol kan zijn om de expertise uit de sector te gebruiken bij de ontwikkeling van beleid. Dit zorgt voor een goede aansluiting bij de meest recente ontwikkelingen in het veld. Het is hierbij wel van belang om een breed scala aan externe experts te consulteren. Hiertoe houdt de Europese Commissie brede publieke consultaties voorafgaand aan de ontwikkeling van nieuw beleid. Zo is er recent een publieke consultatie geweest voor een nieuw duurzame financieringsstrategie. Hier heeft een breed palet aan belanghebbenden op gereageerd, waaronder ngo’s, overheden, bedrijven en financiële instellingen.5
Bent u van mening dat u te makkelijk bent meegegaan in de argumenten van de Europese Commissie over de zorgvuldigheid van de procedure?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u onze mening dat u veel te weinig hebt ondernomen in de al eerder geuite zorgen van zowel de SP als veel andere organisaties over mogelijke belangenverstrengeling betreffende Blackrock als adviseur voor de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om deze zorgen nu wel serieus te nemen door de adviezen van de Europese Ombudsman die zijn gepubliceerd in naloop van het oordeel over Blackrock, te bepleiten in de Eurogroep en de Ecofin? Zo ja, bent u bereid om de insteek en het verslag na afloop van deze discussie met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat een forensische zorginstelling moet stoppen met Tbs-behandelingen, omdat zij de financiën niet meer rond krijgt. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Tbs-kliniek gesloten moet worden, omdat zij de financiën niet meer rond krijgt voor de behandeling van ernstig zieke mensen?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het beschermen van de samenleving tegen ernstig zieke mensen en het geven van zo goed mogelijke zorg aan deze mensen belangrijker zou moeten zijn dan de vraag of een instelling winst kan maken op de behandeling van die mensen?
Ja, bescherming van de samenleving en het bieden van goede zorg staan voor mij voorop.
Herkent u het beeld dat forensische zorginstellingen op dit moment verlies draaien op de behandeling van TBS-patiënten en dat voor deze zware categorie patiënten het systeem van marktwerking en aanbestedingsprocedures dus niet functioneert?
Ik herken dit beeld niet. Ik heb namelijk geen signalen dat de behandeling van deze patiënten in veel gevallen verlieslatend zou zijn. Daarmee deel ik dus ook uw conclusie niet dat per definitie het systeem van marktwerking en aanbestedingsprocedures niet functioneert en er straks een situatie ontstaat waarin ernstig zieke mensen straks niet meer behandeld worden.
Erkent u dat het aan de huidige marktwerking in de forensische zorgsector te wijten is dat het gevaar dreigt dat ernstig zieke mensen straks niet meer behandeld worden, omdat die behandeling verlieslatend is? Zo nee, waar ligt dit volgens u dan aan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te kijken naar differentiatie in prijsafspraken voor klinieken naar gelang de werkelijke kosten die zij moeten maken en niet naar de gemiddelde kosten, omdat daarbij bijvoorbeeld niet voldoende rekening word gehouden met de kosten voor huisvesting? Erkent u dat prijsafspraken voor bijvoorbeeld een kliniek in Groningen wel dekkend kunnen zijn, maar voor een kliniek in de Randstad niet, omdat de huisvesting daar veel groter is? Zo nee, waarom niet?
Bij het maken van prijsafspraken met forensische zorgaanbieders zijn de tarieven van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor mij leidend. De tarieven van de NZa zijn gemiddeld kostendekkend en bevatten onder andere een huisvestingscomponent. De tarieven van de NZa bieden daarnaast ruimte voor verschillende prijsafspraken tussen inkopers en aanbieders. Die ruimte wordt begrensd door het maximumtarief met de mogelijkheid om bekostiging tot tien procent boven dit maximumtarief af te spreken (het max-maxtarief). DJI hanteert op dit moment reeds voor alle aanbieders het maximumtarief van de NZa, waarbij voor een aantal vormen van klinische zorg gebruik gemaakt wordt van de ruimte die het max-maxtarief biedt.
Hoe verklaart u dat een deel van de werknemers in de forensische zorg alleen als zzp’er wil werken? Bent u bereid te kijken naar manieren om zzp terug te dringen in de forensische zorg?
Het werken als zzp-er in de zorg, niet enkel de forensische zorg, is een ontwikkeling die al geruime tijd gaande is. Er zijn ook andere dan financiële redenen om als zzp-er te willen werken. Voorbeelden zijn de invloed op het werkrooster en afspraken over administratieve ondersteuning. Als een werkgever medewerkers in dienstverband aan wil trekken, is het dus belangrijk dat hij aandacht heeft voor deze onderliggende factoren.
Van belang voor de forensische zorg is dat we het werken in deze sector aantrekkelijk maken en houden. De arbeidsmarkt is daarom ook één van de drie thema’s waar de Taskforce Forensische Zorg zich sinds zijn oprichting in 2018 mee bezig houdt. Zoals ik heb aangegeven in de laatste voortgangsbrief forensische zorg heeft de Taskforce ook op dit thema goede stappen gezet.2 Zo is in augustus van dit jaar een aansprekende arbeidsmarktcampagne «Forensische Zorg kijkt verder» gelanceerd, is er een samenwerkingsverband van HR-managers van zorgaanbieders ingericht waar kennis gedeeld kan worden over goed HR-beleid en worden extra stageplekken binnen forensische instellingen beschikbaar gesteld. Om deze aanpak de komende jaren vast te blijven houden zijn de prioriteiten van de Taskforce inmiddels opgenomen in de bestuurlijke agenda die met de sector is opgesteld.3
De vergoedingen van leden van adviescommissies |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Waarom is niet voldaan aan de toezegging in oktober 2005 dat alle vergoedingen van leden van adviescommissies openbaar worden gemaakt?1
Ik heb geen bevoegdheden ten aanzien van individuele vergoedingen, slechts ten aanzien van de kaderstelling middels de Kaderwet adviescolleges en de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. Het is aan de vakministers de bedragen voor hun adviesorganen te publiceren in de Staatscourant conform artikel 2, vijfde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR) publiceerde het kabinet tot de publicatie over het jaar 2016 de hoogte van vergoedingen van leden van adviescolleges die onder het bereik van de Kaderwet adviescolleges vallen. In de JBR over 2016 is de Kamer geïnformeerd dat die gegevens voortaan niet meer centraal gepubliceerd zullen worden. De motivering daarin was de volgende: «In de afgelopen jaren is gebleken dat slechts in een beperkt aantal gevallen leden actief waren in meerdere adviesraden en daarvoor vergoedingen hebben ontvangen. Er zijn verder geen signalen bekend van leden die de anticumulatienorm overschreden hebben. Daarom stopt het kabinet met het publiceren van een cumulatief overzicht van de vergoedingen van deze leden.»
Welke adviescommissies zijn door de rijksoverheid vanaf oktober 2005 ingesteld en wat waren de vergoedingen die de leden hebben gekregen? In welke gevallen zijn de normen voor de vergoedingen van de leden van adviescommissies niet gehandhaafd? In welke gevallen zijn de normen niet gehandhaafd indien leden van verscheidene commissies lid waren en de anticumulatiebepaling op hen van toepassing was? Kan de beantwoording mede aan de hand van concrete bedragen worden gegeven?
Ik beschik niet over de gevraagde informatie. De toepassing van de bestaande wettelijke kaders voor adviescolleges en commissies, waaronder de verplichte publicatie van de vergoedingsbesluiten in de Staatscourant, ligt geheel bij de vakministers. De beantwoording van deze vragen zou het verzamelen van een grote hoeveelheid gegevens vereisen die bij de afzonderlijke vakministers berusten en die niet met een redelijke inspanning op een praktische manier kunnen worden ontsloten. Dit komt bij vraag 2 door de tijdspanne van vijftien jaar en bij vraag 3 door de breedte en diversiteit van organisatievormen, die deels ook geen vastgestelde definitie kennen. Voor de genoemde organen – behalve de adviescolleges en commissie ook de «taskforces», «aanjaagteams», «klankbordgroepen», «rondetafels», «kwartiermakers», «procesregisseurs», «(nationaal) coördinatoren», «interbestuurlijke diensten» en «ambassadeurs» – bestaat geen heldere definitie of een wettelijk kader.
Wat waren de totale kosten van alle adviesorganen en andere vergelijkbare commissies, functies en functionarissen, inclusief de «tijdelijke» adviesorganen onder welke naam zij ook functioneren of hebben gefunctioneerd, zoals «taskforces», «aanjaagteams», «klankbordgroepen», «rondetafels», «kwartiermakers», «procesregisseurs», «(nationaal) coördinatoren», «interbestuurlijke diensten», «ambassadeurs», in de huidige kabinetsperiode?
Zie antwoord vraag 2.
Het korten van de WIA-uitkering voor Nederlanders die in België werken en waarvan de werkgevers een beroep doet op het stelsel van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht in België. |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte dat er een aantal Nederlandse werknemers met een WIA-uitkering die in België werkzaam zijn bij bedrijven die een beroep doen op het Belgische stelsel van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht worden gekort op hun uitkering?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Klopt het dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de uitbetalingen vanwege de regeling «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht» ziet als een uitkering gegeven door de Belgische overheid en niet als salaris en/of restverdiencapaciteit waar deze mensen normaal gezien recht op hebben?
Bij de beantwoording van deze vraag zal ik eerst in het algemeen ingaan op de manier waarop inkomen met een WIA-uitkering wordt verrekend. Vervolgens ga ik in op de specifieke situatie waarin er sprake is van buitenlands inkomen, in dit geval een Belgische uitkering op grond van de regeling «tijdelijke werkloosheid wegen overmacht». Ik concludeer dat deze uitkering wordt gezien als inkomen uit arbeid, waarbij het loon dat de uitkeringsgerechtigde verdiende voordat deze een Belgische WW-uitkering kreeg, wordt verrekend met de WIA-uitkering.
Voor de WIA geldt dat moet worden bepaald of inkomsten naast de uitkering moeten worden verrekend met die uitkering. Daarvoor stelt het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) regels. Als hoofdregel geldt dat alles wat de uitkeringsgerechtigde uit arbeid verdient, verrekend wordt met de uitkering. Een reguliere werkloosheidswetuitkering (WW-uitkering) wordt eveneens verrekend met de WIA-uitkering, maar wordt niet gezien als inkomen uit arbeid en telt daarom niet mee voor de inkomenseis in de WIA.
Een uitzondering wordt gemaakt voor de WW-uitkeringen met een bijzonder karakter, zoals bij faillissementen, arbeidstijdverkorting en wegens buitengewone natuurlijke omstandigheden. Omdat deze uitkeringen in de plaats treden van de loondoorbetalingsplicht van de werkgever en het dienstverband blijft bestaan, worden deze WW-uitkeringen juist wel gezien als inkomen uit arbeid. De wijze waarop deze inkomsten worden verrekend gaat als volgt. Voor het vaststellen van de hoogte van het inkomen uit arbeid, wordt gekeken naar het loon uit het loonaangiftetijdvak dat ligt voor het aangiftetijdvak waarin de bijzondere WW-uitkering wordt betaald. Dit inkomen uit arbeid wordt meegeteld voor de inkomenseis en vervolgens verrekend met de WIA-uitkering. De uitkeringsgerechtigde ontvangt een uitkering die even hoog is als in de maand vóór het ontvangen van de WW-uitkering met een bijzonder karakter.
Dezelfde regels gelden als iemand in een andere EU-lidstaat werkt of daar een werkloosheidsuitkering ontvangt.
De Belgische regeling «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht» is een werkloosheidsuitkering. Het is echter geen reguliere werkloosheidsuitkering. Een reguliere werkloosheidsuitkering bedraagt 65% van het dagloon. Bij tijdelijke werkloosheid wegens overmacht
meldt een werkgever de werknemer aan bij de bevoegde Belgische instantie. De werknemer ontvangt dan een werkloosheidsuitkering van 70% van het dagloon. Daarbovenop wordt een aanvullende uitkering betaald van € 5,63 per dag indien de «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht» het gevolg is van de coronacrisis.
Omdat de Belgische uitkering op grond van de «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht» vergelijkbaar is met WW-uitkeringen met een bijzonder karakter, behandelt UWV deze als ware het een Nederlandse WW-uitkering met een bijzonder karakter.
Dit betekent dat als een WIA-uitkeringsgerechtigde een Belgische uitkering op grond van de «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht» ontvangt, het loon uit het voorliggende loonaangiftetijdvak voor aanvang van de Belgische uitkering wordt verrekend met de WIA-uitkering en meetelt voor de inkomenseis. De uitkeringsgerechtigde ontvangt een WIA-uitkering die even hoog is als in de maand vóór het intreden van de Belgische werkloosheidsuitkering.
Bent u van mening dat voor mensen met een WIA-uitkering die werkzaam zijn in België en in België een vergoeding vanuit de tijdelijke werkloosheid wegens overmacht regeling ontvangen niet gekort moeten worden op hun uitkering?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 blijft de financiële situatie van de WIA-uitkeringsgerechtigde die in België werkzaam was qua hoogte van de WIA-uitkering gelijk aan de situatie voordat zij werkloos werden door de corona-crisis. Ik ben dan ook van mening dat de inkomstenverrekening bij deze uitkeringsgerechtigden op een goede manier plaatsvindt.
Kunt u aangeven of dit voor Nederlanders met een WIA-uitkering die werkzaam zijn in Duitsland en/of in andere Europese landen ook geldt? Worden de aanvullingen op het salaris door deze overheden rechtstreeks aan de werknemers betaald of gaat dit via de werkgevers?
In verschillende landen wordt verschillend omgegaan met aanvullingen op het inkomen in verband met de corona-crisis.
Bij WIA-gerechtigden die in andere Europese landen werkzaam waren en door de corona-crisis een bijzondere werkloosheidsuitkering van dat land ontvangen, wordt die bijzondere werkloosheidsuitkering op dezelfde wijze verrekend als bij het antwoord op vraag 2 beschreven.
Als het loon wordt doorbetaald door de werkgever, zoals in Nederland door middel van de NOW-regeling gebeurt, wordt dat inkomen verrekend met de WIA-uitkering. Dit is de standaardwerkwijze bij verrekening van inkomen uit arbeid met een WIA-uitkering.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlanders met een WIA-uitkering werkzaam zijn over de grens en hoeveel van deze werknemers gebruik maken van een regeling die het verlies in salaris (gedeeltelijk) compenseert?
UWV houdt geen registratie bij van de nationaliteit van uitkeringsgerechtigden en geen aparte registratie of er sprake is van een inkomensaanvulling vanwege de corona-crisis.
Wel is bekend dat er in december 2020 2.260 WIA-gerechtigden werkzaam waren in België. Daarvan waren er 22 met inkomen uit een reguliere werkloosheidsuitkering, niet zijnde de regeling «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht».
Er waren 6.700 WIA-gerechtigden werkzaam in Duitsland. Daarvan waren er 629 met inkomen uit een reguliere werkloosheidsuitkering.
Deze WIA-gerechtigden kunnen zowel mensen zijn die in Nederland wonen en in België of Duitsland werk(t)en, als mensen die in België of Duitsland wonen en in België of Duitsland werk(t)en.
Welke mogelijkheden ziet u om korting op de uitkering en inkomen van Nederlanders met een WIA-uitkering die werkzaam zijn (of waren) tijdens de Corona-crisis in het buitenland en gebruik maken van een regeling die het verlies in salaris (gedeeltelijk) compenseert (zoals de Nederlandse NOW-regeling of de Belgische tijdelijke werkloosheid wegens overmacht-regeling) te voorkomen? Kan deze groep anderszins ondersteunt worden zodat hun inkomen niet gekort wordt? Zo ja, waar kunnen zij terecht?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 worden uitkeringsgerechtigden die een buitenlandse uitkering ontvangen met een bijzonder karakter niet anders behandeld dan WIA-gerechtigden die in Nederland werken en waarvan het loon wordt doorbetaald op grond van de NOW.
De korting van aanvullende regelingen in verband met de coronacrisis tijdens de WIA-uitkering gebeurt op dezelfde wijze als met inkomens ontvangen vóór de corona-crisis.
Van werknemers bij werkgevers die gebruik maken van regelingen die het loon compenseren, zoals de Nederlandse NOW-regeling, wordt het loon verrekend met de WIA-uitkering. De werkgever betaalt het volledige loon door, waardoor de betrokken werknemers dezelfde WIA-uitkering ontvangen als vóór de corona-crisis.
Voor werknemers die gebruik maken van de Belgische regeling «tijdelijke werkloosheid wegens overmacht» wordt het loon uit het voorliggende aangiftetijdvak voor aanvang van de Belgische uitkering verrekend met de WIA-uitkering. Daardoor ontvangt deze uitkeringsgerechtigde eenzelfde WIA-uitkering als in de maand vóór het intreden van de Belgische werkloosheidsuitkering.
Ik zie dan ook geen reden of noodzaak om dit anders te doen. Ondanks het feit dat deze uitkeringsgerechtigden hun werk in het buitenland hebben verloren door de corona-crisis, is het belangrijk dat zij gestimuleerd worden om ander werk te zoeken en te accepteren. Daarom houden de uitkeringsgerechtigden de werkhervattingsprikkel in de WIA. De dienstverlening aan WIA-uitkeringsgerechtigden kan sinds de corona-maatregelen digitaal en telefonisch plaatsvinden, waardoor uitkeringsgerechtigden ondersteuning kunnen blijven ontvangen in het vinden van passend werk.
Het bericht ‘Fors meer scholieren geschorst voor wapenbezit op school’. |
|
Rudmer Heerema (VVD), Michel Rog (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fors meer scholieren geschorst voor wapenbezit op school»?1
Ja.
Wat vindt u van de toename van het aantal schorsingen naar 350 afgelopen schooljaar wegens wapenbezit op school?
Dat is een zorgelijke toename. Het sluit aan bij andere signalen hierover. Recent heb ik daarom met mijn collega's van JenV en een groot aantal lokale partijen een Actieplan Wapens en Jongeren gelanceerd.2 Met dit plan willen we wapenbezit en -gebruik onder jongeren terugdringen.
Kunt aangeven hoe het aantal schorsingen wegens wapenbezit zich heeft ontwikkeld sinds deze categorie schorsingen apart wordt bijgehouden?
Gedurende de afgelopen drie jaren was sprake van een stijging van meldingen van schorsing en verwijdering gerelateerd aan wapenbezit: van 168 meldingen in 2017/18, naar 266 meldingen in 2018/19 en 372 meldingen in 2019/20. Het totale aantal meldingen schorsing en verwijdering dat bij de Inspectie van het Onderwijs in deze jaren is gemeld bedraagt resp. 6471, 7143 en 5701 meldingen. Het aantal meldingen van schorsing en verwijdering wegens wapenbezit betreft resp. 3, 4 en 7 procent van alle meldingen in dat jaar. Wat de cijfers voor 2019/20 betreft moet worden bedacht dat scholen een deel van die periode waren gesloten in verband met de corona-pandemie.
Kunt u aangeven hoeveel gevallen er door een school aangifte is gedaan? Is dit een stijging of daling ten opzichte van voorgaande jaren?
Uit de politiesystemen valt niet automatisch to genereren door hoeveel scholen aangifte is gedaan. Vorig jaar (2020) heeft de politie 201 iricidenten in de categorieen «Bezit vuurwapens» en «Bezit overige wapens» met als locatie «Onderwijsinstelling» geregistreerd. Dat is aanzienlijk minder dan in 2019 (248), maar in dezelfde orde van grootte als in 2018 (184) en in 2017 (183). Wat de cijfers voor 2020 betreft moet worden bedacht dat scholen een deel van die periode waren gesloten in verband met de corona-pandemie. Ik blijf scholen oproepen om in geval van wapenbezit aangifte te doen bij de politie, want dat gebeurt nog te weinig.
Kunt u aangeven of het hierbij gaat om incidenten waarbij een mes is gebruikt, ermee is gedreigd of dat is geconstateerd dat de leerling een wapen in zijn bezit had zonder het te gebruiken of ermee te dreigen, bijvoorbeeld bij een kluisjescontrole of anderszins?
Voor de informatie met betrekking tot aangiftes zie het antwoord op vraag 4. De Onderwijsinspectie heeft geen inzicht in de mate waarin scholen aangifte doen van wapenbezit en evenmin in de precieze omstandigheden daarbij. Meldingen van schorsing en verwijdering door scholen waarover de inspectie beschikt, bevatten slechts een beperkte aanduiding van de verdere omstandigheden. Bij sommige meldingen is.sprake van meerdere redenen voor schorsing of verwijdering. Wapenbezit doet zich namelijk voor in combinatie met andere redenen. Zo blijkt schorsing en verwijdering vanwege wapenbezit relatief vaak samen te gaan met fysiek geweld (13%), of met dreiging met geweld (25%) of verbaal geweld (7%) jegens medeleerlingen. Dat geldt in mindere mate ook voor bedreiging met geweld jegens personeel (5%) en verbaal geweld jegens personeel (5%; cijfers 2019/20).
Kunt u bevestigen dat het steeds vaker voorkomt dat leerlingen ook bereid zijn hun mes daadwerkelijk te gebruiken?
Hierover is geen onderzoek bekend. Voor cijfers omtrent het aantal steekincidenten onder jongeren verwijs ik u naar de analyse zoals genoemd in het Actieplan Jongeren en Wapens (zie het antwoord op vraag 2).
Kunt u tevens aangeven in hoeverre deze stijging van het aantal schorsingen een eigenstandige ontwikkeling is en zo ja wat dan de reden voor deze stijging is, of dat het komt omdat scholen alerter zijn op wapenbezit onder leerlingen en dit vaker controleren?
Er zijn geen gegevens beschikbaar die de toename van het aantal meldingen kunnen verklaren.
Kunt u aangeven of het mogelijk is dat scholen leerlingen preventief controleren op wapenbezit? Zo ja, gebeurt dit ook? Zo nee, vindt u dat scholen dit zouden moeten kunnen doen?
Een school kan dergelijke maatregelen opnemen als onderdeel van het veiligheidsbeleid van de school. Het is aan de school om te bepalen of dat in de eigen context proportioneel en zinvol is. Ik heb geen gegevens over de mate waarin dat ook daadwerkelijk gebeurt.
Kunt u aangeven welke sancties er staan op wapenbezit op school en in hoeverre ouders expliciet worden geïnformeerd dat wapenbezit niet is toegestaan op school?
In het algemeen geldt dat wettelijke voorschriften rond verboden wapenbezit leidend zijn. Het staat scholen vrij in schoolregels afspraken op te nemen over wenselijk en onwenselijk gedrag, waarbij ook bezit van wapens plaats kan krijgen. Scholen informeren leerlingen en ouders/verzorgers over de schoolregels, die in overleg met de medezeggenschapsraad tot stand komen.
Wat vindt u van de constatering van de geciteerde schooldirecteur dat een messenverbod een eerste stap is, maar dat meer nodig is, vooral meer inzet op het voorkomen dat een mes de school binnen komt en dat daarvoor ook met onder andere jongerenwerk moet worden samengewerkt?
Daar ben ik het mee eens. In het al genoemde Actieplan Wapens en Jongeren is dan ook een van de belangrijkste aspecten het versterken van de lokale samenwerking. Scholen kunnen dit probleem niet in hun eentje oplossen, maar moeten de juiste partners weten te vinden, en het is het beste om die samenwerking al op te starten voordat er zich een incident voordoet.
Bent u bereid om samen met de sectorraden en andere betrokken organisaties in het onderwijs op korte termijn te komen met een plan van aanpak om het gebruik of bezit van een wapen op school tegen te gaan en de scholen daarin meer te ondersteunen?
Het Actieplan Wapens en Jongeren is al een dergelijk plan, waarin alle betrokken organisaties deelnemen en waarin duidelijke deadlines voor de verschillende afspraken zijn gesteld. Ik zal met de sectorraden overleggen om te zien hoe zij hun achterban kunnen stimuleren om de juiste stappen te zetten, ook in de gemeenten die nu nog niet direct betrokken zijn in het Actieplan Wapens en Jongeren.
Bent u tevens bereid om met de gemeenten een termijn af te spreken waarbinnen zij moeten komen met plannen, in samenwerking met jongerenwerk, om het wapenbezit onder jongeren terug te dringen en dit mee te nemen in het hierboven genoemde plan van aanpak?
Zie het antwoord op vraag 11.
Menstruatiearmoede in Nederland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gratis tampons van overheid zou eerlijk zijn»?1
Ja
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten en aanbevelingen van de onderzoeken van Plan International2 en het feministisch platform De Bovengrondse3, die onderzoek hebben gedaan naar menstruatiearmoede in Nederland?
Ja.
Heeft het vervolggesprek met Plan Internationaal en De Bovengrondse reeds plaatsgevonden, waarover u in eerdere beantwoording van schriftelijke vragen aangaf om dit aan te gaan «om met hen de opbrengsten van hun acties naar aanleiding van dit onderzoek verder te bezien»? Wat zijn de uitkomsten van dit gesprek?4
Het gesprek met Plan Internationaal en De Bovengrondse heeft plaatsgevonden. In dit gesprek hebben de onderzoekers een toelichting gegeven op het onderzoek en de plannen en acties die De Bovengrondse en Plan Internationaal voornemens zijn uit te voeren. Zo gaf De Bovengrondse aan dat een drietal gemeenten gaat bekijken in hoeverre de aanschaf van de menstruatieproducten kan lopen via de welbekende stadspassen voor minima.
Deelt u de mening dat het beschikbaar stellen van menstruatieproducten op openbare plekken zoals buurtcentra, apothekers, scholen en andere openbare plekken een bijdrage kan leveren om menstruatiearmoede uit te bannen in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zou dit in Nederland kunnen worden ingevoerd?
Die mening deel ik niet. Omstandigheden en behoeften van vrouwen verschillen, maar voor de meeste vrouwen vormen de kosten van menstruatieproducten geen probleem. Natuurlijk zijn er, zoals het onderzoek ook laat zien, vrouwen die wel financiële drempels ervaren om producten aan te schaffen en dat is schrijnend.
Om dit aan te pakken neemt het kabinet doorlopend maatregelen voor een evenwichtig koopkrachtbeleid. Zoals mijn voorganger, mede namens de Minister voor Medische Zorg, al aangaf in de beantwoording op de vragen die u gezamenlijk stelde op 4 maart 2020 over menstruatie-armoede in Nederland5 is dit kabinet voorstander van een decentrale en integrale aanpak, die zich zoveel mogelijk richt op de verscheidenheid aan oorzaken van armoede.
Het kabinet heeft op basis van het regeerakkoord diverse maatregelen genomen om de structurele oorzaken van armoede aan te pakken. Daarbovenop heeft het kabinet extra middelen voor het voorkomen van schulden en het bestrijden van armoede beschikbaar gesteld. Met het derde steun- en herstelpakket zijn nog eens extra middelen (€ 146 miljoen) vrij gemaakt voor het tegengaan van armoede en problematische schulden. Een groot deel van deze middelen gaat naar gemeenten.
Bij de aanpak van armoede hebben gemeenten een belangrijke rol. Zij kennen de lokale situatie en kunnen maatwerk bieden. Zoals in de beantwoording van vraag 3 is aangegeven is uit het gesprek met vertegenwoordigers van de Bovengrondse en Plan Internationaal gebleken dat een drietal gemeenten gaat bekijken in hoeverre de aanschaf van de menstruatieproducten kan lopen via de welbekende stadspassen voor minima. Ik zal bij de VNG extra aandacht voor menstruatiearmoede vragen en ook gemeenten via het gemeentenieuws oproepen om aandacht te hebben voor dit onderwerp en goede voorbeelden te delen.
Er zijn tevens landelijke en lokale organisaties en initiatieven die mogelijk ondersteuning kunnen bieden bij de geschetste problematiek. De gemeente kan inzicht geven in de lokale mogelijkheden.
Op welke wijze gaat u zelf actief een rol spelen in het doorbreken van taboes rond menstruatie en het vergroten van kennis over het goed gebruik van menstruatiemiddelen?
Een geschikte plek om taboes te doorbreken en kennis te vergroten is op school. Scholen in het basis- en voortgezet onderwijs zijn op grond van het kerndoelonderdeel seksualiteit en seksuele diversiteit verplicht om in hun lesaanbod aandacht te besteden aan seksuele vorming en gezondheid, relaties en seksuele diversiteit. Scholen zijn vrij om zelf te kiezen welke methoden of lespakketten ze hiervoor gebruiken. Binnen het thema seksuele gezondheid besteden diverse lesmethoden aandacht aan menstruatie(welzijn). De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft hierover op 14 november 2019 een brief gestuurd naar uw Kamer naar aanleiding van een petitie van de Endometriose Stichting en GirlsTalk.Period!6 Daarnaast kunnen professionals zoals de huisarts, apotheker of drogisterijhouder advies geven over het gebruik van zelfhulpmiddelen, zoals menstruatieproducten.
Bent u bereid om, in navolging van het Schotse voorbeeld, menstruatiearmoede uit te bannen, door menstruatieproducten gratis aan te bieden aan vrouwen die dat niet kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
De compensatieregeling voor het ziekenhuis St Jansdal |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen dat het ziekenhuis St Jansdal in een zorgelijke financiële situatie verkeert door een lagere omzet en hogere kosten als gevolg van corona?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de compensatieregeling die tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars is afgesloten voor het St Jansdal slecht uitpakt, omdat 2019 als basisjaar wordt genomen, terwijl toen door de overname de omzet nog lang niet op het niveau lag dat voor de komende jaren is berekend?
De generieke compensatieregeling die door de zorgverzekeraars is opgesteld neemt 2019 als basisjaar voor de compensatie. St Jansdal heeft mij laten weten dat dit voor hen nadelig uitpakt.
Wat vindt u van dit nadeel dat het St Jansdal hierdoor ondervindt?
Dat vind ik vervelend. Gelet op het verleden in de regio Flevoland (faillissement MC IJsselmeerziekenhuizen) en de acties die daarna via de Zorgtafel Flevoland in gang zijn gezet vind ik het van belang dat hier een oplossing uit komt die voor partijen tot het gewenste resultaat leidt.
Bent u het ermee eens dat in dit geval maatwerk en aanvullende compensatie op zijn plaats zijn, zodat de kwaliteit van ziekenhuiszorg in Lelystad en Harderwijk op peil blijft?
De afspraken tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen bestaan uit verschillende onderdelen: naast de generieke regeling is er ook sprake van een zogenaamde hardheidsclausule. Maatwerk is volgens de zorgverzekeraars Zilveren Kruis en VGZ binnen de generieke compensatieregeling onvoldoende mogelijk. Om die reden heeft het St Jansdal een beroep gedaan op de hardheidsclausule. De zorgverzekeraars en het ziekenhuis zijn nog in gesprek met elkaar over de toepassing van de hardheidsclausule. Ze streven ernaar om nog dit jaar tot een oplossing te komen.
Deelt u de overtuiging dat het belangrijk is om de continuïteit van zorg in Lelystad en Harderwijk te waarborgen? Welke inspanningen gaat u leveren om het St Jansdal te helpen dit te realiseren?
Ja die deel ik. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders zijn hier gezamenlijk verantwoordelijk voor. Ik heb contact gehad met het ziekenhuis en de zorgverzekeraars. Zij hebben mij beiden laten weten dat ze constructief in gesprek zijn met elkaar om tot een oplossing te komen.
Bent u bereid om nog in 2020 bij de grootste zorgverzekeraars van het ziekenhuis (Zilveren Kruis en VGZ) de nadelige uitwerking van de compensatieregeling voor het St Jansdal onder de aandacht te brengen en daarbij het belang te onderstrepen van een financieel stabiel en gezond ziekenhuis in Lelystad/Harderwijk?
Ja. Ik heb contact gehad met de zorgverzekeraars. Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
De overstap naar de Wajong 2010 |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Welke redenen heeft u voor het stellen van de termijn voor de overstap naar de Wajong 2010 op 30 november?
1 januari 2021 gaat de wet Vereenvoudiging Wajong in. Dan is overstappen niet meer mogelijk omdat voor alle Wajongers de geharmoniseerde inkomensregeling gaat gelden. Omdat overstappen een financieel voordeel kan opleveren dat doorwerkt in het garantiebedrag, en voor doorwerking in het garantiebedrag een oWajonger voor 1 december moet zijn overgestapt, is de uiterste aanvraagdatum 30 november.
Overstappen kan een financieel voordeel opleveren voor sommige Wajongers, maar niet voor iedereen. Voor werkende oWajongers kan overstappen leiden tot een hogere Wajong-uitkering. De voortgezette werkregeling in de Wajong2010 vult het inkomen uit arbeid aan tot het voltijds wettelijke minimumloon (WML), mits een inkomen genoten wordt van tenminste 20% WML. De uitkering voor oWajongers met een verhoogd maatmaninkomen is in veel gevallen echter hoger dan een aanvulling tot WML. Voor hen is het daarom niet aantrekkelijk om over te stappen.
Om ervoor te zorgen dat een Wajonger er op het moment van inwerkingtreding van de wet Vereenvoudiging Wajong niet op achteruitgaat stelt UWV voor alle Wajongers een individueel garantiebedrag vast. Wajongers die in de maanden december 2020 en januari 2021 inkomen genieten hebben recht op het garantiebedrag. Voor het vaststellen van dit garantiebedrag stelt UWV eerst het gemiddelde inkomen over de maanden december 2019 tot en met november 2020 vast. Zoals bepaald in het Besluit garantiebedrag wordt op basis van dit gemiddelde inkomen en de inkomensregeling waar de Wajonger in de maand december 2020 onder valt het garantiebedrag vastgesteld. Om de voortgezette werkregeling van toepassing te laten zijn op de berekening van het garantiebedrag moeten oWajongers dus vóór 1 december zijn overgestapt.
In eerste instantie hanteerde UWV een uiterste termijn voor indienen tot 30 september. UWV kan dan op basis van een zorgvuldige proces een besluit nemen. UWV heeft in overleg met mij, naar aanleiding van de cliëntentoets van LCR besloten om aanvragen voor overstap ingediend tot 30 november 2020 in behandeling te nemen. UWV heeft daarbij aangegeven dat het, vanwege de implementatie van de wet vereenvoudiging Wajong, alle na 1 oktober ingediende aanvragen in de tweede helft van 2021 met terugwerkende kracht afrondt. Als een Wajonger besluit tot overstappen dan berekent UWV na toekenning van de overstap een nieuw garantiebedrag en betaalt het verschil met terugwerkende kracht uit.
Welke voordelen kan een overstap bieden?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer zijn mensen met een uitkering geïnformeerd over de mogelijkheid tot overstappen? Vindt u dat mensen voldoende tijd hadden?
Overstappen naar de Wajong2010 is mogelijk sinds 2013. In 2017 is overstappen aantrekkelijker gemaakt en heeft UWV uitgebreid Wajongers en stakeholders geïnformeerd over de mogelijkheid tot overstappen.
Overstappen is met de wet Vereenvoudiging Wajong niet meer mogelijk. Daarom is in 2020 besloten Wajongers opnieuw te informeren over de mogelijkheid tot overstappen. UWV heeft Wajongers en stakeholders in september en oktober actief geïnformeerd over overstappen. Op een stakeholderbijeenkomst van 11 september heeft UWV belangenvertegenwoordigers de mogelijkheid tot overstappen toegelicht en hen verzocht de informatie met de achterban te delen. UWV heeft aan belangenvertegenwoordigers hiertoe informatie en een uitlegvideo verzonden. Daarnaast is via onlinekanalen een informatiecampagne gestart. Aanvullend daarop heeft UWV op 8 oktober alle Wajongers voor wie de overstap mogelijk financieel gunstig uitpakt een brief gestuurd waarin de mogelijkheid tot overstappen toegelicht is. Het gaat om 13.200 Wajongers. Wajongers zijn aangespoord om ook bij twijfel een aanvraag in te dienen omdat UWV in een gesprek met de aanvrager toelicht hoe overstappen voor hem of haar uitpakt. In de brief is tevens aangegeven dat een overstap aanvragen tot 30 november 2020 mogelijk is. Tussen het informeren en de uiterste datum tot het doen van een aanvraag zit daarmee voldoende tijd om een aanvraag te doen.
Vindt u dat het UWV iedereen tijdig had moeten informeren over deze mogelijkheid? Is dat controleerbaar gebeurd? Zo nee, hoe hadden mensen met een Wajong-uitkering zich dan moeten informeren over de mogelijkheid tot overstappen?
Met de brief, stakeholdersbijeenkomst en informatiecampagne heeft UWV in september en oktober Wajongers tijdig en controleerbaar geïnformeerd (zie ook het antwoord op vraag 3). Meer dan 6.300 Wajongers hebben een aanvraag tot overstappen bij UWV ingediend.
Kunt u een schematisch overzicht bieden van de verschillen tussen de oWajong en de Wajong 2010 en de geharmoniseerde Wajong, zowel qua uitkering als qua verplichtingen?
De re-integratieverplichtingen voor de oWajong en Wajong2010 zijn vanaf 1 januari 2021 gelijk. Er kan dan bij het inzetten van re-integratiedienstverlening de afspraak worden gemaakt om passend werk aangeboden door een re-integratiebedrijf te accepteren. Wanneer een Wajonger zich hier niet aan houdt kan een tijdelijke financiële maatregel volgen.
De financiële effecten op de uitkering zijn voor iedere Wajonger anders. Wanneer een Wajonger werkt en meer dan 20% van het WML verdient kan overstappen voordelig uitpakken. Om inzicht te krijgen in hoeverre het voor een werkende oWajonger lonend is om over te stappen kon een Wajonger tot 30 november een aanvraag doen. Bij behandeling van de aanvraag in 2021 maakt UWV een pro-forma berekening die met de Wajonger besproken wordt. Daarnaast heeft UWV een online-rekenhulp om de financiële gevolgen van overstappen in te schatten. Op die manier kan elke Wajonger inzicht krijgen in wat een overstap voor hem of haar betekent.
Kunt u verklaren dat Ieder(in) en het UWV andere informatie verschaffen over de plicht passend werk te aanvaarden in de Wajong 2010, daar Ieder(in) schrijft dat de plicht passend werk te accepteren is komen te vervallen, terwijl het UWV schrijft dat deze plicht onderdeel kan uitmaken van een re-integratietraject?
Het klopt dat de algemene verplichting om passend werk te aanvaarden per 1 januari 2021 in de Wajong2010 komt te vervallen. Het klopt ook dat de plicht om passend werk te aanvaarden onderdeel kan worden van een re-integratietraject.
Tot 1 januari 2021 geldt voor de Wajong2010 een algemene verplichting om passend werk te accepteren. Het niet accepteren van passend werk leidt tot het einde van de Wajong-uitkering omdat de verplichting een voorwaarde is bij inkomensondersteuning. Deze verplichting vervalt.
Vanaf 1 januari 2021 kan bij het inzetten van een ingekocht re-integratietraject de afspraak gemaakt worden om passend werk aangeboden door het re-integratiebedrijf te accepteren. Het accepteren van passend werk is dan een voorwaarde bij de re-integratieondersteuningen en niet bij inkomensondersteuning. Wanneer niet nakomen van de afspraak verwijtbaar is kan dit tot een tijdelijke financiële maatregel leiden. Het accepteren van passend werk kan nu ook in de oWajong al onderdeel zijn van de re-integratieafspraken. De rechten en plichten van de oWajong en Wajong2010 zijn hierdoor vanaf 1 januari 2021 gelijk. Dit is een versoepeling ten opzichte van de oude situatie in de Wajong2010.
Het bericht ‘Volksbank houdt vol: we moeten rekening ‘onbedoelde Amerikaan’ afsluiten' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Volksbank houdt vast aan afsluiting rekening «onbedoelde Amerikaan»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het opzeggen van de bankrekening van deze «Accidental American» door de Volksbank voorbarig, oneerlijk en onterecht is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Naar aanleiding van deze vraag van uw Kamer heb ik de Volksbank om een reactie gevraagd op het bericht in de NRC. De Volksbank heeft mij laten weten dat de genoemde opmerking in vraag 5 in een bredere context is gemaakt, waarbij de Volksbank ook heeft genoemd welke acties vanuit Nederland (door het ministerie en de Nederlandsche Verenging van Banken (NVB)) de afgelopen jaren zijn genomen om het gesignaleerde probleem aan te pakken. Volgens de Volksbank is voor hen alleen een aankondiging (d.w.z. de toezegging van de Minister dat hij de Duitse uitleg van de inspanningsverplichting bevestigd wil krijgen) echter niet voldoende om nu te stoppen met het sluiten van rekeningen. Ook vindt de Volksbank dat er onvoldoende resultaten zijn geboekt sinds het probleem in 2016 is geadresseerd.
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik het voorbarig en onnodig vind dat banken rekeningen van toeval-Amerikanen beëindigen als banken zich voldoende hebben ingespannen om ervoor te zorgen dat hun klanten een US TIN of CLN aanvragen aangezien de Amerikaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat zij die inspanningen meewegen bij het eventueel toekennen van sancties. Daarnaast hebben de Amerikaanse autoriteiten aangegeven dat mogelijke sancties in gevallen waar een US TIN of CLN ontbreekt, pas aan de orde zijn vanaf medio 2023. Bovendien zal daarover volgens de Amerikanen eerst in overleg zal worden getreden met de Nederlandse overheid. De vraag is dan of de Volksbank zich, met het oog op de genoemde toezegging, in dit individuele geval van het stopzetten van de rekening voldoende heeft ingespannen om ervoor te zorgen dat de betrokken klant een US TIN of CLN aanvraagt. De uitspraak van de Volksbank ziet op een zaak waarover het Kifid op 31 juli 2020 een uitspraak2 heeft gedaan en die momenteel is voorgelegd aan de rechter. Ik kan daar daarom niet inhoudelijk op ingaan. Het is immers aan de rechter om te oordelen over de rechtmatigheid van de handelwijze van de Volksbank. Graag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 6 en 7 waar ik een algemene reactie geef op het sluiten van rekeningen door banken.
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg over Toeval-Amerikanen heeft toegezegd om op korte termijn in gesprek te gaan met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) om te praten over de «Duitse optie» naar aanleiding van de motie-Lodders c.s. (Kamerstuk 34 853 (R2096), nr. 11) en de casuïstiek achter de reeds 13 opgezegde bankrekeningen in relatie tot de onterechte kwalificatie rond belastingontwijking?
Ik heb tijdens het algemeen overleg op 24 november toegezegd dat ik met de NVB in gesprek ga om de mogelijkheid te bespreken of de door Duitsland gekozen handelwijze voor de Nederlandse banken de benodigde zekerheid kan bieden om het sluiten van bankrekeningen te beëindigen. Daarnaast heb ik toegezegd dat ik met de NVB in gesprek ga over de casuïstiek achter de 13 bankrekeningen van toeval-Amerikanen waarvan banken aangeven dat deze zijn opgezegd in relatie tot een mogelijke kwalificatie ten aanzien van belastingontduiking. Er is al een eerste verkennend gesprek geweest. Nog deze maand wordt verder gesproken over deze onderwerpen. Ik heb toegezegd in januari uw Kamer in een brief te informeren over de stand van zaken van de acties die ik heb ondernomen naar aanleiding van de toezeggingen. In deze brief geef ik ook een terugkoppeling van het gesprek met de NVB.
Wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden, nu de urgentie tot een oplossing in zeker het specifieke geval uit het artikel in vraag 1 alleen maar groter wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reflecteren op de waarde van uw woorden tijdens het debat als een woordvoerder van de Volksbank aangeeft dat «een aankondiging van de Minister op dit moment onvoldoende zekerheid geeft»? Wat vindt u van de reactie van de Volksbank die klaarblijkelijk een grotere angst heeft voor mogelijke sancties vanuit de VS (welke tot 2023 sowieso niet worden opgelegd) dan vertrouwen in de woorden van de Nederlandse Minister van Financiën, uitgesproken in het Nederlandse parlement?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Zo ja, wat is de toezegging van de banken waard als banken uiteindelijk toch zullen overgaan tot het opzeggen van bankrekeningen en bent u bereid dit mee te nemen in uw gesprekken met de NVB? Zo nee, kunt u dan helder toelichten hoe het dan wel zit?
Voor de beantwoording van de onderdelen uit deze vraag is het van belang onderscheid te maken tussen verschillende groepen toeval-Amerikanen, te weten:
personen die al een US TIN of CLN hebben;
personen die een aanvraag voor een US TIN of CLN hebben ingediend; maar die nog niet beschikken over een US TIN of CLN;
personen die niet hebben gereageerd op een aantal brieven van hun bank; en
personen die expliciet te kennen hebben gegeven geen US TIN of CLN aan te zullen vragen.
De grote meerderheid van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit valt onder groep 1. De mensen uit die groep zijn naar aanleiding van de informatie van overheid en banken in actie gekomen. Een aantal grootbanken heeft mij op 20 november toegezegd dat zij geen rekeningen sluiten van klanten die een aanvraag voor een US TIN of CLN (groep 2) hebben ingediend. Zij hebben toen ook toegezegd dat zij geen rekeningen sluiten of na louter niet reageren door de klant op een aantal brieven (groep 3).
Als een klant expliciet te kennen heeft gegeven dat hij of zij geen US TIN of CLN zal vragen (groep 4), dan kan het voorkomen dat na een zorgvuldig proces uiteindelijk een bankrekening wordt beëindigd. Ik wil daarom Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit die nog geen aanvraag voor een US TIN of CLN hebben ingediend, nogmaals oproepen om in actie te komen en een aanvraag voor een US TIN of CLN in te dienen.
Voor al deze categorieën geldt dat ik van mening ben dat het sluiten van bankrekeningen voorbarig en onnodig is als banken zich voldoende hebben ingespannen om ervoor te zorgen dat hun klanten een US TIN of CLN aanvragen. Daarnaast hebben de Amerikaanse autoriteiten aangegeven dat mogelijke sancties in gevallen waar een US TIN of CLN ontbreekt, pas aan de orde zijn vanaf medio 2023 en dat daarover eerst in overleg zal worden getreden met de Nederlandse overheid. Ik span mij in om ervoor te zorgen dat banken nog meer zekerheid krijgen over welke inspanningen van hen vereist zijn om gevrijwaard te blijven van Amerikaanse sancties. Zo zet ik zowel bilateraal als in EU-verband in op spoedig overleg met de Amerikaanse autoriteiten, waarin ik wil aandringen op meer duidelijkheid over de inspanningsverplichting voor financiële instellingen voor de rapportage van TIN’s en op dit punt ook de «Duitse oplossing» wil bespreken. Daarnaast zal ik aandringen op uitzonderingen voor toeval-Amerikanen in de toepasselijke verdragen, op vereenvoudiging van de procedures voor het aanvragen van een US TIN en CLN en verlaging van de kosten van deze procedures. Daarbij wil ik ook het in de EU geldende recht op een basisbetaalrekening bespreken.
Een bank is verplicht een basisbetaalrekening te openen voor burgers die rechtmatig in de EU verblijven en die aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen. Het aanleveren van een US TIN/CLN is volgens de richtlijn betaalrekeningen – die is geïmplementeerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft) – geen voorwaarde om een basisbetaalrekening te kunnen openen. Daarnaast kan – zoals ook in eerdere beantwoording van Kamervragen3 is aangegeven – het enkel ontbreken van een US TIN op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat een rekeninghouder een onacceptabel risico vormt in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft), op grond waarvan een (basis)betaalrekening moet worden geweigerd of beëindigd vanwege het niet voldoen aan de eisen van de Wwft. Wel kunnen er andere feiten zijn die samen aanleiding kunnen zijn om een basisbetaalrekening te weigeren. Of in een individueel geval al dan niet wordt voldaan aan de eisen van de Wft of de Wwft, op grond waarvan een basisbetaalrekening moet worden beëindigd, is in de eerste plaats ter beoordeling van de bank.
De betreffende grootbanken hebben geen toezegging gedaan over het al dan niet weigeren of beëindigen van basisbetaalrekeningen van toeval-Amerikanen. De 13 reeds beëindigde rekeningen betreffen volgens de NVB geen basisbetaalrekeningen. Als door toeval-Amerikanen van wie de bankrekening is beëindigd (volgens de toezegging van de grootbanken gaat het daarbij om personen in groep 4) een basisbetaalrekening wordt aangevraagd dienen banken zich bij de beoordeling daarvan te houden aan de geldende regelgeving voor de basisbetaalrekening4. Het recht op een basisbetaalrekening is immers van groot belang om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer. Ik verwijs op dit punt ook naar het oordeel van het Kifid, zoals vermeld in het antwoord op vraag 7.
Zoals in het antwoord op de vragen 3 en 4 toegelicht ga ik binnenkort met de NVB in gesprek over onder meer de casuïstiek achter de 13 reeds opgezegde bankrekeningen van toeval-Amerikanen.
Klopt het dat Zo ja, acht u dit wenselijk? Welke stappen gaat u op korte termijn zetten om deze kafkaëske cirkel te doorbreken en in hoeverre deelt u de reactie van de Volksbank – «cashbetalingen zijn wettelijk niet uitgesloten» – op het argument dat er zonder basisbetaalrekening ook geen belasting betaald kan worden? Zo nee, kunt u helder toelichten hoe het dan wel zit? Welke erkende hulpverleningsinstanties kunnen Accidental Americans zonder een basisbetaalrekening aan een basisbetaalrekening helpen?
Burgers die rechtmatig in de EU wonen hebben recht op een basisbetaalrekening als zij aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen6. Zo moet de aanvrager aantonen werkelijk belang te hebben bij een basisbetaalrekening en mag geen sprake zijn van veroordeling voor bepaalde financiële delicten. Ook moet de aanvrager voldoen aan de eisen van de Wwft. Het enkel ontbreken van een US TIN is geen weigeringsgrond voor het openen van een basisbetaalrekening7 8. Dit is ook bevestigd door de AFM en in de uitspraak van het Kifid van 31 juli 2020.9 In algemene zin kan een bank in een individueel geval het openen van een basisbetaalrekening weigeren, of kan zij een bestaande basisbetaalrekening sluiten, indien zij kan aantonen dat er sprake is van opzettelijk witwassen en/of belastingontduiking10. Volgens genoemde uitspraak van het Kifid is het niet beschikken over een US TIN, in combinatie met de verklaring van de betrokken consument omtrent de weigering een US TIN of CLN aan te willen vragen en de verklaring dat hij geen aangifte wil doen in de VS omdat hij dan belasting moet betalen over de winst op een verkocht woonhuis, terwijl hij wel tot aangifte verplicht is, te beschouwen als belastingontduiking en een voldoende weigeringsgrond voor een basisbetaalrekening, als bedoeld in artikel 4:71g Wft.11 Het Kifid oordeelt in deze zaak verder dat indien de aanvraag om een basisbetaalrekening wordt ingediend door een hulpverleningsinstantie, die tevens het beheer zal voeren over de basisbetaalrekening, de bank de basisbetaalrekening wel moet verstrekken.12 Uitgaande van de uitspraak van het Kifid kunnen consumenten derhalve altijd beschikken over een basisbetaalrekening en daarmee inkomsten ontvangen en noodzakelijke betalingen verrichten, waaronder het betalen van belasting.
De erkende hulpverleningsinstanties die een basisbetaalrekening onder het Convenant basisbankrekening kunnen aanvragen zijn:
Leger des Heils – Welzijns- en Gezondheidszorg
Opvanglocaties van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)
Leden van de Federatie Opvang
Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) – alle DJI-organisaties
Reclassering Nederland – alle regio's en regiokantoren
Leden van de NVVK – vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren
Leden van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) – alle gemeenten in Nederland
Wsnp organisaties/ bewindvoerders – Wet schuldsanering natuurlijke personen
Professionele curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren – getoetst door het Landelijk Kwaliteitsbureau CBM
Leden van de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI)
Leden van de Nederlandse Branchevereniging voor Bewindvoering en Inkomensbeheer (NBBI)
Leden van de Nederlandse Beroepsvereniging voor Professionele Bewindvoerders (NBPB)
Leden van de Vereniging van Wettelijke Vertegenwoordigers (VeWeVe).13
Kunt u de vragen, gezien de urgentie, binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Onbegrip bij provincie over weigering Rijk om informatie voor stikstofaanpak te delen' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jaco Geurts (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onbegrip bij provincie over weigering Rijk om informatie voor stikstofaanpak te delen: «Te gek voor woorden»»?1
Ja.
Kunt u toelichten waar in de Wet natuurbescherming staat dat deze data niet gedeeld mogen worden met andere overheden vanwege privacy-redenen?
Het delen van data door de overheid is aan verschillende juridische kaders gebonden. De betreffende data omvat gegevens die te herleiden zijn tot de persoon. Als sprake is van persoonsgegevens is de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing en gelden er regels voor het verwerken van persoonsgegevens, ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degene op wie het persoonsgegeven betrekking heeft. Onder verwerken valt ook het verstrekken van gegevens. Voor het verwerken en verstrekken van persoonsgegevens door de Minister moet er een toereikende wettelijke grondslag zijn. Op dit moment hebben provincies hebben zelf reeds inzicht in een aanzienlijk gedeelte van de betreffende informatie vanuit hun rol als bevoegd gezag. Ik werk samen met RVO en BIJ12 (namens de provincies) aan een alternatieve oplossing om het laatste deel van de relevante informatie toegankelijk te maken voor de provincies. Hierbij wordt te allen tijde rekening gehouden met de privacy-gevoeligheid van de data.
Klopt het dat het proces van de stikstofanalyses vertraagd is door het ontbreken van data?
Het proces van de eerste stikstofanalyses is niet vertraagd door ontbrekende data. Voor deze analyses is geen privacygevoelige informatie benodigd. Provincies maken gebruik van de informatie vanuit AERIUS voor analyses ten behoeve van hun eigen gebiedsgerichte aanpak. Daarnaast bezie ik hoe de door hen gewenste data ontsloten kan worden.
Kunt u bevestigen dat het klopt dat informatie die aan provincies wordt geweigerd vanwege privacy-redenen of die zij vanwege diezelfde reden niet mogen gebruiken voor de gebiedsgerichte aanpak stikstof, wél voor dat doel verstrekt is of gaat worden aan of gebruikt wordt door andere overheidsorganisaties (zoals het Kadaster), al dan niet tegen betaling? Zo ja, kunt u dan gemotiveerd toelichten waarom de eerder genoemde privacy-redenen hier niet gelden?
Het Kadaster krijgt niet meer informatie dan de provincies. Wel krijgen het Kadaster en de provincies informatie over agrarische bedrijven voor de uitvoering van de WILG (Wet Inrichting Landelijk Gebied). Deze informatie is overigens niet geschikt voor de toepassing in het kader van de stikstofopgave.
Klopt het dat de gebiedsgerichte aanpak van provincies vertraagd wordt en dat hierdoor grote economische ontwikkelingen stil kunnen komen te liggen? Zo nee, waarom niet?
Het niet delen van de privacygevoelige informatie vertraagt de gebiedsgerichte aanpak niet. Provincies hebben zelf reeds inzicht in een aanzienlijk gedeelte van de betreffende informatie vanuit hun rol als bevoegd gezag. Zij hebben tenslotte zelf de vergunningen verleend waarbij ook door aanvragers op grond van AERIUS-berekeningen inzicht moest worden geboden in de stikstofuitstoot.
Wat betekent het volgens u dat de gebiedsgerichte aanpak van provincies vertraagd wordt en dat hierdoor mogelijk ook grote infrastructurele projecten vertraging oplopen?
De gebiedsgerichte aanpak wordt niet vertraagd door het niet delen van de privacygevoelige data. Ik zie derhalve ook geen link tussen deze vermeende vertraging en de mogelijkheid dat infrastructurele projecten vertraging op lopen.
Erkent u, indien de data daadwerkelijk niet gedeeld mogen worden, dat er een alternatieve oplossing moet komen, waardoor de provincie meer inzicht krijgt over mogelijke stikstofveroorzakers in een gebied, dit om geen onnodige vertraging op te lopen in de uitvoering? Zo ja, wat gaat u doen om hiertoe te komen?
De beschikbaarheid van deze data is niet essentieel om tot een goed gebiedsgericht proces te komen. Het maakt de uitvoering door de provincies wel iets eenvoudiger en ook voor toekomstige, verdiepende stikstofanalyses is deze data gewild. Zoals ook in de beantwoording van vraag 1 aangegeven werk ik samen met RVO en BIJ12 (namens de provincies) aan een alternatieve oplossing om de relevante informatie toegankelijk te maken voor de provincies. Hierbij wordt te allen tijde rekening gehouden met de privacy-gevoeligheid van de data.
Kunt u aangeven waar het delen van soortgelijke informatie tussen verschillende (decentrale) overheden stuit op bezwaren naar aanleiding van «privacy-redenen»?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Kent u het bericht «Handvol agrarische bedrijven houdt Nederland op slot»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onderzoek, waarvan als werkwijze is gekozen om boerenbedrijven te gaan saneren, een onderzoek is waarbij de keuzes die je maakt, de uitkomsten van je onderzoek bepalen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van Investico waarover dit artikel bericht heeft onder meer gekeken naar de mate van piekbelasting door boerenbedrijven op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Ik constateer dat dit onderzoek een analyse geeft van het stikstofprobleem waar de focus ligt op de piekbelasters. Het kabinet beziet de problematiek in een breder verband, en vindt dat dit slechts een van de onderdelen is die bij de aanpak van de problematiek relevant is. In het programma met (bron)maatregelen van de structurele aanpak zitten maatregelen die zich richten op alle sectoren en daarmee ook expliciet op piekbelasters. Via deze weg zet ook het kabinet in op het reduceren van de depositie van de piekbelasters. Daarnaast neemt het kabinet maatregelen om stikstofreductie te bereiken met maatregelen voor boeren die door willen met hun bedrijf. Er zijn wat betreft het kabinet dus meerdere oplossingen. Welke maatregel het beste past op welke plek is zeer gebiedsafhankelijk en wordt als zodanig ook benaderd.
Wat waren volgens u de uitkomsten geweest als in het onderzoek gekozen was voor het doorrekenen van industriële stikstofbronnen rondom natuurgebieden in de westelijke helft van Nederland?
Een dergelijke verandering zou een grote aanpassing van het onderzoek zijn. Ik kan niet aangeven wat de conclusies van het onderzoek zouden zijn bij deze andere onderzoeksopzet. Dat heeft onder meer te maken met het gegeven dat industriële bedrijven vooral NOx uitstoten in plaats van NH3, en het bijbehorende depositiepatroon dus significant anders is.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voor de behandeling van de Wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering) (Kamerstuk 35 600) naar de Kamer sturen?
Het is helaas niet gelukt de beantwoording voor de behandeling van de Wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet uit te sturen.
De voorbereidingen voor vaccinatie tegen het coronavirus |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat Spanje en Duitsland al veel verder zijn met de voorbereidingen voor vaccinatie tegen COVID-19 dan Nederland?1 Zo ja, kunt u de verschillen aangeven en verklaren?
Duitsland is op 27 december 2020 begonnen met vaccineren, Spanje is op 28 december 2020 begonnen daarmee, maar heeft in januari grootschalige uitrol, in dat opzicht vergelijkbaar met Nederland. In Duitsland zijn vaccinatiecentra ingericht voor het zetten van vaccinaties, in Spanje worden hiervoor bestaande medische structuren gebruikt. Beide landen hebben in hun vaccinatieplan opgenomen welke groepen er prioriteit krijgen. Ieder land is anders en kiest voor de organisatie die daarbij past.
De aanpak verschilt in praktijk niet veel met de voorbereidingen die we in Nederland treffen. In mijn Kamerbrieven van 8, 17, 21 en 24 december jl. en 4 en 12 januari jl. heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over de Nederlandse vaccinatiestrategie, inclusief de logistieke voorbereidingen. Net als voor alle andere landen is veel afhankelijk van welk vaccin er als eerste op de markt komt, wat daarvan de eisen en karakteristieken zijn en voor welke doelgroep deze het meest geschikt is.
Waarom kiest u voor stapsgewijs vaccineren via «bestaande' zorgstructuren en «vertrouwde locaties»? Wat is hiervan de meerwaarde ten opzichte van vaccineren op grote massa-priklocaties?
Al voor de zomer van 2020 is samen met het RIVM een start gemaakt met de voorbereidingen voor de uitvoering van de vaccinatiecampagne. Zo is een verkenning uitgevoerd naar de opzet en organisatie van de campagne samen met de relevante uitvoeringspartijen. Onderdelen van deze verkenning zijn de geschiktheid van de bestaande distributie infrastructuur (gebruikt voor de jaarlijkse griepvaccinatie en het Rijksvaccinatieprogramma) en de noodzakelijke capaciteit voor verschillende temperatuurzones. Vanzelfsprekend zijn naast de ervaringen met jaarlijkse griepvaccinatie en het Rijksvaccinatieprogramma, ook de lessons learned van de Mexicaanse griep onderdeel geweest van de voorbereidingen. Door het RIVM is op basis van deze verkenning geadviseerd om bij de COVID-19 vaccinatiecampagne aansluiting te zoeken bij de bestaande uitvoeringsroutes en structuren. In mijn brief van 13 oktober jl. heb ik aangegeven dat we zoveel mogelijk gebruik maken van reeds bestaande uitvoeringsroutes. Daarmee wordt gebruikgemaakt van kennis en ervaring en zijn er meerdere kanalen die naast elkaar kunnen vaccineren, waardoor, indien nodig, veel vaccins tegelijkertijd kunnen worden ingezet. Daarnaast wordt bij deze vaccinatiecampagne gebruikgemaakt van ook centrale locaties, ik heb mijn overwegingen bij de vaccinatiestrategie toegelicht in debatten met uw Kamer en in mijn brieven van 20 november jl., 8, 17, 21 en 24 december jl. en 4 en 12 januari jl.
Klopt het dat pas in het vroege voorjaar begonnen kan worden met vaccineren in Nederland? Zo ja, waarom is dat later dan in landen als Duitsland en Spanje, die in respectievelijk december en januari al beginnen met vaccineren?
Op 15 december – tijdens het plenaire debat over het COVID-19 virus – werd bekend dat het EMA mogelijk al op 21 december een positief advies voor het BioNTech/Pfizer vaccin zou verlenen. Dit heeft geleid tot intensief overleg met de GGD’en en het RIVM, om te kijken of planning naar voren kon worden gehaald.
Er waren echter nog steeds noodzakelijke stappen die gezet moesten worden, bijvoorbeeld het spoedadvies van de Gezondheidsraad over de geschiktheid voor de doelgroepen en de eventuele contra-indicaties. Ook moest de richtlijn, voor zorgmedewerkers gemaakt door het RIVM, na publicatie van het advies van de Gezondheidsraad aangepast worden aan de hand van de laatste inzichten. Ook het belscript moest met de laatste inzichten (bijvoorbeeld over geschiktheid voor zwangerschap) nog kunnen worden ingebouwd in het systeem, ook voor de helpdesk voor professionals van het RIVM. Daarom zijn we, zoals ik in mijn Kamerbrieven van 21 december jl. en 4 januari jl. heb aangegeven, in Nederland gestart in de week van 4 januari, waarbij op 6 januari de eerste vaccins zijn toegediend. Op dit moment is gestart met het vaccineren van verschillende doelgroepen, waarbij de adviezen van de Gezondheidsraad leidend zijn om te starten met de meest kwetsbare groepen.
Waarom wordt er in Nederland van uitgegaan dat vaccineren een jaar gaat duren, terwijl dat in andere landen in veel kortere tijd wordt gedaan?
Momenteel wordt verwacht dat in de loop van het derde kwartaal iedereen de gelegenheid heeft gehad om een vaccinatie te ontvangen. Zoals steeds aangegeven spelen hier wel een aantal afhankelijken een rol. De beschikbaarheid van voldoende vaccins en de leveringstermijnen zijn bepalend voor de snelheid waarmee de Nederlandse samenleving kan worden gevaccineerd. De uitvoerende partijen zijn in staat om steeds sneller grote hoeveelheden vaccins toe te dienen. Hoe lang de hele vaccinatiecampagne gaat duren is dus met name afhankelijk van hoe snel en hoeveel vaccins beschikbaar komen. Aangezien alle lidstaten relatief evenveel vaccins ontvangen (naar rato van het inwonersaantal), wordt verwacht dat de vaccinatiecampagne voor de lidstaten ongeveer even snel gaat.
Bent u het eens met de uitspraak van de Duitse Minister van Gezondheid, Jens Spahn, dat het niet valt uit te leggen aan de bevolking als coronavaccins toegelaten en beschikbaar zijn, maar de organisatie voor het massale inenten nog niet op orde is? Denkt u dat deze situatie zich in Nederland zal kunnen voordoen?
Samen met het RIVM en andere relevante partijen zetten we alles op alles om met de vaccinatiecampagne zo goed mogelijk te laten verlopen. Daarbij is het belangrijk dat de vaccins zo snel mogelijk worden toegediend.
Deelt u de mening dat hoe sneller we veilig kunnen overgaan tot vaccineren, hoe beter dat is voor onze gezondheid, onze economie en het behoud van banen? Zo ja, kunnen wij net zo snel overgaan als Duitsland tot vaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens. Vaccineren is een belangrijke stap in het bestrijden van deze pandemie. Een spoedige bescherming tegen COVID-19 heeft op termijn ook positieve effecten op de economie en het behoud van banen.
Hoe brengt u de infrastructuur voor een groot vaccinatieprogramma op orde? Wie gaat er vaccineren?Hoe denkt u voldoende personeel te kunnen hebben voor vaccinatie, waar nu al onvoldoende mensen beschikbaar zijn voor volledig bron- en contactonderzoek?
Hoe we de infrastructuur voor het vaccinatieprogramma organiseren, heb ik in mijn Kamerbrieven van 8, 17 en 21 december jl. en 4 jen 12 januari jl. uiteengezet. Daarbij ben ik in onder meer ingegaan op de inzet en opleiding van personeel, inclusief bijvoorbeeld de aantallen personeel zoals in deze fase ingezet worden op de verschillende GGD locaties. Ook heb ik uw Kamer bijvoorbeeld geïnformeerd over de andere logistieke voorbereidingen, waaronder het Logistiek Coördinatie Centrum van het RIVM. Dit centrum werkt gezamenlijk met GGD-GHOR Nederland aan de continuïteit van het gezamenlijke plannings- en distributieproces ten aanzien van de centrale vaccinatielocaties van de GGD.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat vaccineren niet ten koste gaat van testen en bron-en contactonderzoek?
De capaciteit voor testen is momenteel fors ruimer dan de testvraag. De GGD’en zijn voorbereid op de verwachte maximale vraag in februari, en houden rekening een mogelijke eerdere piekvraag, bijvoorbeeld in de loop van de huidige maand januari. Wat de capaciteit voor bron- en contactopsporing betreft is deze door de GGD inmiddels groter dan in het opschalingsplan voorzien, namelijk 7500 fte. De personele en infrastructurele capaciteit voor vaccinatie wordt los daarvan opgebouwd. Er is bij de inrichting van vaccinatielocaties ook gekeken naar de bestaande testlocaties en eventuele uitbreiding daarvan. Onze inzet is erop gericht om maximaal te kunnen vaccineren en daarnaast voldoende te kunnen testen en bron- en contactonderzoek uit te kunnen voeren.
In hoeverre voorkomt u dat er te laat noodzakelijke middelen worden aangeschaft waarvan al enige tijd duidelijk is dat die nodig gaan zijn? Zijn alle voorraden van benodigde middelen op orde? Zo nee, wanneer wel?
De bij de vaccinatiecampagne behorende materialen worden tijdig aangeschaft. Zo zijn er inmiddels spuiten en naalden aangeschaft voor 50 miljoen toedieningen en doet Nederland aanvullend hierop mee aan een joint procurement voor toedieningsmaterialen via de Europese Commissie. Een ander voorbeeld zijn de speciale vriezers voor diepgevroren vaccins op de centrale opslaglocatie. De beschikbaarheid van materialen op de wereldmarkt kan echter ook in de aankomende periode onder druk komen te staan. Het RIVM houdt de markt scherp in de gaten zodat aanvullende materialen kunnen worden ingekocht als dit onverhoopt nodig blijkt te zijn.
Is vervoer van vaccins naar Nederland al gestart? Zo nee, waarom niet? Zijn er al opdrachten gegeven aan vervoerders? Zo nee, waarom niet?
Ja, 26 december jl. zijn de eerste vaccins van BioNTech/Pfizer al in Nederland aangekomen.
Hoeveel dagen na de finale goedkeuring van een vaccin kan gestart worden met vaccineren en na hoeveel dagen kunnen alle bestelde doses zijn toegediend?
Op 6 januari jl. zijn de eerste vaccins in Nederland toegediend. We doen er alles aan om bij ieder nieuw vaccin steeds zo snel mogelijk te starten met vaccineren na goedkeuring door het EMA en levering door de producent. Tegelijkertijd zullen we uiteraard geen enkele stap overslaan en geen concessies doen aan de veiligheid.
Zo gaat het voordat een vaccin gebruikt kan worden in Nederland niet alleen om de registratie bij het EMA, maar ook om de indicaties, contra-indicaties, bijwerkingen en werkzaamheid van het vaccin. Deze zaken worden pas bekend als de EMA de registratie bekendmaakt. Voor die tijd zijn de gegevens hierover vertrouwelijk. Ook het oordeel van het EMA en de onderbouwing daarvan komt pas beschikbaar na registratie. Deze informatie is bijvoorbeeld nodig voor het advies van de Gezondheidsraad, voor de teksten van folders en uitnodigingsbrieven en voor het definitief vaststellen van de doelgroepen. Ook heeft het RIVM ze nodig voor het opstellen van de richtlijn.
Hoeveel vriezers zijn nodig om voldoende vaccins te kunnen beheren? Zijn deze vriezers er? Zo nee, wanneer wel?
Het RIVM heeft voor de opslag 56 speciale vriezers voor diepgevroren vaccins voor de centrale opslag operationeel en beschikbaar, dit is voldoende om de vaccins te kunnen beheren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen voldoende geïnformeerd zijn en worden over vaccinatie?
Er worden verschillende paden bewandeld zodat mensen goed en voldoende worden geïnformeerd. Bijvoorbeeld door feitelijke informatie beschikbaar te stellen op rijksoverheid.nl/coronavaccinatie en informatie te delen in boodschappen op onze social media-kanalen. Daarnaast is er gestart met een campagne op tv en radio, en worden er advertenties geplaatst in landelijke dagbladen. Samen met een online advertentiecampagne (via banners) en sociale mediaberichten blijven we investeren in goede voorlichting. Verder is er in december een toolkit gelanceerd voor werkgevers. Hierin zitten allerlei communicatiemiddelen die zij kunnen gebruiken richting hun medewerkers. Ook is er een online talkshow voor zorgmedewerkers, waarin zij vragen stellen aan experts.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het draagvlak voor vaccinatie onder de bevolking verbetert? Welke concrete maatregelen heeft u daartoe genomen en welke gaat u nemen? Wie worden daar bij betrokken? Denkt u daarmee op tijd te zijn? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Het is belangrijk dat mensen zich goed kunnen informeren over de COVID-19 vaccinatie. Feitelijke informatie over de veiligheid, werkzaamheid en effectiviteit van de verschillende vaccins speelt hierbij een belangrijke rol. Zoals ik in mijn brief van 4 januari jl. heb aangegeven werken we via een geïntegreerde communicatiestrategie en -aanpak die is gebaseerd op gedragswetenschappelijke inzichten. Ik heb deze aanpak hierin nader toegelicht, evenals in eerdere brieven zoals bijvoorbeeld 8 december 2020 waarbij ik aangaf dat we naast feitelijke informatie ook verhalen van patiënten, van familieleden, van zorgprofessionals en wetenschappers aanbieden. Het is belangrijk extra aandacht te schenken aan de maatschappelijke discussie, bijvoorbeeld op sociale media en actief het gesprek aan te gaan. Dit geeft ons de mogelijkheid om twijfels weg te nemen en onjuistheden recht te zetten. Ook helpen we mensen om desinformatie te herkennen en geven we hen tips om te kunnen omgaan met weerstand in de eigen omgeving.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Helaas is dit niet gelukt.
De restauratie van het Schnitgerorgel in de Grote of St. Michaëlskerk te Zwolle |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de restauratie van het Schnitgerorgel in de Grote of St. Michaëlskerk te Zwolle?
Ja.
Deelt u de mening dat dit orgel van grote culturele, historische en muzikale waarde is, als grootste bewaard gebleven barokorgel van Nederland?
Ja, ik zie de grote culturele, historische en muzikale waarde van dit orgel.
Is het u bekend dat de grootschalige herinrichting van de kerk in 2019 het moment was om het orgel alvast leeg te halen en alles gereed te maken voor restauratie, omdat tijdens contacten met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en uw ministerie de intentie is uitgesproken om tot 100% van de subsidiabele kosten te komen?
Het is mij bekend dat het orgel is leeggehaald zodat het tijdens werkzaamheden niet beschadigd zou raken. Er is aan de Grote Kerk te Zwolle geen toezegging gedaan om tot 100% subsidiering van de subsidiabele kosten te komen. In het kader van de aankomende subsidieregeling Klinkend Erfgoed (zie antwoord op vraag 4) worden in algemene zin verschillende mogelijkheden overwogen, waarbij het uitgangspunt is enerzijds het subsidiëren van de restauraties van zo veel mogelijk objecten en anderzijds het stimuleren van een eigen bijdrage. Daarbij speelt ook het voorkomen dat de overheidssubsidies van de andere overheden en het Rijk tezamen boven 100% van de subsidiabele kosten uitkomen een rol. Bij deze afwegingen is ook het veld betrokken.
Klopt het dat er door uw ministerie een bedrag van 2,5 miljoen euro is gereserveerd voor een subsidieregeling voor de instandhouding van klinkend erfgoed? Wat is de stand van zaken van de uitwerking van deze subsidieregeling?
Via mijn beleidsbrief Erfgoed Telt heb ik € 2,5 miljoen gereserveerd voor een subsidieregeling voor de restauratie van klinkend erfgoed. Op dit moment wordt de regeling uitgewerkt en het is mijn streven om de regeling in het voorjaar van 2021 te publiceren.
Wat is de insteek van de subsidieregeling klinkend erfgoed? Wordt het geld verdeeld onder veel kleine projecten, of is er ook ruimte voor een groot project als de restauratie van het Schnitgerorgel?
De regeling is bedoeld voor de restauratie van klinkende onderdelen van rijksmonumenten. Hiertoe behoren objecten als beiaarden, orgels, luidklokken en uurwerken. Hierbij is ruimte voor zowel grote als kleine objecten.
Deelt u de mening dat een substantiële bijdrage vanuit het Rijk gerechtvaardigd is voor de restauratie van het Schnitgerorgel, naast de middelen die door gemeente en provincie beschikbaar worden gesteld? Zal de subsidieregeling klinkend erfgoed hierin voorzien? Op welke termijn verwacht u hier duidelijkheid over te kunnen verschaffen?
In beginsel komt het Schnitgerorgel als rijksmonument in aanmerking voor de subsidieregeling klinkend erfgoed als de aanvraag t.z.t. aan alle indieningseisen voldoet en zolang het plafond van de regeling niet bereikt is. Met de reeds toegezegde subsidie van de provincie en een eventuele subsidie vanuit de subsidieregeling klinkend erfgoed kan een substantiële financiële bijdrage worden geleverd aan de restauratie van het Schnitgerorgel. Zoals in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven zal ik de regeling in het voorjaar van 2021 publiceren.
Bent u bereid in overleg te treden met stichting Academiehuis de Grote Kerk teneinde te komen tot een oplossing voor de restauratie van dit orgel en wilt u de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren?
Op ambtelijk niveau is er al gesproken met de stichting Academiehuis de Grote Kerk. Afgesproken is om het contact voort te zetten. Ik informeer uw Kamer over de resultaten die worden bereikt met de subsidieregeling klinkend erfgoed.
Het bericht van Bits of Freedom over de Coronatester |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is precies het doel van de applicatie de CoronaTester?1
Zoals ik u bij brief van 18 november heb gemeld wil ik realiseren dat in Nederland het testen op covid-19 sneller, op meer plekken en bij meer mensen kan plaatsvinden.2 Ik onderzoek of en hoe een digitaal middel hierbij zou kunnen ondersteunen.
Kunt u reageren op de zinsnede in de vacaturetekst «Daarnaast wordt nagedacht of een vorm van bewijs van (negatief) testresultaat kan worden toegevoegd. Je krijgt dan een certificaat op je telefoon om die uitslag aan te tonen»?
Zoals ik u bij brief van 18 november heb gemeld adviseert het OMT in haar 85e advies om de mogelijkheid te verkennen van het eisen van een negatieve testuitslag bij binnenkomst in Nederland voor alle reizigers. Mede in het licht hiervan wordt onderzocht of en hoe (en onder welke voorwaarden) dit digitaal ondersteund zou kunnen worden. Net als bij de ontwikkeling van onder meer CoronaMelder worden hierbij alle aspecten, denk aan ethische en juridische aspecten en aan grondrechten, vrijwilligheid en privacy meegewogen. Daar doe ik geen concessies aan.
Klopt het dat het kabinet werkt aan een applicatie waarin mensen een bewijs van niet besmet kunnen krijgen, een zogenaamd gezondheidspaspoort? Zo ja, wat houdt dit precies in en waarom wordt hiervoor gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de nadelen van de CoronaTester die Bits of Freedom in zijn brief benoemt, bijvoorbeeld het risico op tweespalt in de samenleving waarin mensen die weinig risico’s lopen voorrang krijgen ten opzichte van anderen?
Ik ben blij met de bijdrage aan het maatschappelijk debat van Bits of Freedom. Zoals eerder bij de ontwikkeling van CoronaMelder vind ik het belangrijk dat ook de eventuele verdere digitale ondersteuning van het testbeleid kan rekenen op maatschappelijke steun. Ik heb ook de Gezondheidsraad gevraagd om advies hierover.
In hoeverre is vrijwilligheid in het gebruik van deze app gegarandeerd, zoals bij de CoronaMelder? Indien vrijwilligheid gegarandeerd wordt, hoe ziet u dit (praktisch en op het gebied van rechten en plichten) voor u bij de inzet van deze applicatie?
Vrijwillig gebruik is ook in deze het uitgangspunt. Ik zal uw Kamer informeren zodra er meer duidelijkheid is over de mogelijke realisatie van deze app en de praktische en juridische gevolgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende coronadebat?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord, binnen de gebruikelijke termijn.
De inzet van diensthonden |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Bijten als beloning» van Zembla d.d. 19 november jl.?1
Ja.
Wat zijn de richtlijnen voor de inzet van diensthonden als geweldsmiddel?
Voor de inzet van alle geweldsmiddelen, waaronder de inzet van een politiesurveillance-hond of AOT-hond, geldt de geweldsinstructie. Onder de geweldsinstructie wordt verstaan de bij of krachtens de Politiewet 2012 en de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten gegeven algemeen verbindende voorschriften die tot de ambtenaar gerichte instructies bevatten omtrent het gebruik van geweld. Artikel 7 van de Politiewet 2012 bepaalt dat toegepast geweld proportioneel, subsidiair, redelijk en gematigd dient te zijn. Dit betekent in de praktijk dat een hond slechts mag worden ingezet indien dit strikt noodzakelijk is en het doel niet op andere – minder ingrijpende – wijze kan worden bereikt.
Daarbovenop is artikel 15 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie) van toepassing. Op basis hiervan is de inzet van een politiesurveillance of AOT-hond slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider die in het bezit dient te zijn van een certificaat. Voor specifieke AOT en ME inzet moet voorafgaand aan de inzet toestemming zijn gegeven door het bevoegd gezag. Daarnaast moet de combinatie van geleider en hond in het bezit zijn van een certificaat waaruit blijkt dat is voldaan aan de keuringseisen die op basis van de Regeling politiehonden in een keuringsreglement zijn vastgelegd.3 Voorts worden sinds 2009 de aanbevelingen uit het adviesrapport «De gebeten hond» door de politie en het openbaar ministerie gebruikt als kader voor de inzet en de beoordeling van het geweldmiddel. Voor de inhoud van deze aanbevelingen verwijs ik u naar de bijlage.
Kunt u aangeven op welke wijze de richtlijnen voor de inzet van diensthonden zijn gecodificeerd?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre die richtlijnen overeenstemmen met artikel 15a en 15b van uw concept-Besluit tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren?3
De artikelen 15a en 15b van het ontwerpbesluit de wijziging van de Ambtsinstructie tweede tranche5 (hierna: ontwerpbesluit) zijn tot stand gekomen op basis van zowel aanbevelingen van de Nationale ombudsman, als de aanbevelingen van het in het vorige antwoord genoemde adviesrapport. Ik verwijs u in dit verband naar de nota van toelichting en het ontwerpbesluit dat op 20 december 2018 ter kennisneming aan uw Kamer is aangeboden.6 Ook in het ontwerpbesluit is onderscheid gemaakt tussen de inzet in het kader van de openbare orde en de inzet in het kader van de strafrechtelijke handhaving. Het ontwerpbesluit is op een belangrijk punt strenger dan de aanbevelingen.
Zo is op basis van de aanbevelingen de inzet van een surveillancehond geoorloofd om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding, of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken en die wordt verdacht van of is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf. De aanbeveling in het rapport ziet op alle misdrijven terwijl in het ontwerpbesluit de drempel is verhoogd naar misdrijven waarop een gevangenisstraf van minimaal 4 jaar is gesteld.
Waar het rapport alleen stelt dat inzet van de surveillancehond ten behoeve van de openbare orde aangelijnd geschiedt, is in het ontwerpbesluit een concreter criterium opgenomen. Namelijk dat een surveillancehond, aangelijnd kan worden ingezet ter verspreiding van samenscholingen of volksmenigten die een ernstige en onmiddellijke bedreiging vormen voor de veiligheid van personen of voor zaken.
Daarnaast is in het ontwerpbesluit op een aantal punten een andere keuze gemaakt. Zo zijn de criteria voor de surveillancehond en de AOT-hond samengenomen. Reden hiervoor is dat – hoewel de AOT-hond (net zomin als het aanhoudings- en ondersteuningsteam zelf) niet primair wordt ingezet bij de handhaving van de openbare orde – zich ook bij de inzet van het AOT samenscholingen kunnen voordoen. Zo komt het voor dat bij een aanhouding omstanders zich zodanig bemoeien met die aanhouding dat een dreigende situatie ontstaat. In die situaties is het niet doenlijk om altijd een politie-surveillancehond en geleider paraat te hebben en dus wordt hier de inzet van de AOT-hond ook mogelijk gemaakt.
Een ander verschil is gelegen in de aanlijning van de hond. Omdat het ondoenlijk is om een hond altijd aangelijnd te gebruiken – bijvoorbeeld in bosschages en omgevingen waarin allerlei obstakels zijn – is de aanbeveling om dit te doen niet overgenomen. Hierbij benadruk ik dat dit niet geldt voor de inzet van een hond voor de handhaving van de openbare orde. Dit dient aangelijnd plaats te vinden.
Hoe kan het dat over het op één na zwaarste geweldsmiddel dat de politie heeft, nog niets is opgenomen in de ambtsinstructie, terwijl er sinds 2009 een voorstel ligt om ook de inzet van de diensthond als geweldsmiddel in de Ambtsinstructie af te bakenen?
Het berust op een misverstand dat de geldende Ambtsinstructie geen inzetcriteria bevat voor de inzet van de diensthond ofwel politie-surveillancehond en de AOT-hond (zie artikel 15). In de nota van toelichting bij het in de vraag 4 genoemde ontwerpbesluit is aangegeven dat het er nog niet van gekomen is om de nadere criteria vast te leggen in de Ambtsinstructie en daarom de algehele herziening van de Ambtsinstructie werd aangegrepen om de inzet van honden als geweldsmiddel nader te normeren in de regelgeving.
Herkent de politie het beeld dat in deze uitzending geschetst wordt door politiewetenschapper Jaap Timmer, namelijk dat de circa 400 honden in politiedienst bij veel meer bijtincidenten zijn betrokken dan de 357 bijtincidenten die in 2019 zijn geregistreerd?4 Zo ja, welke maatregelen zijn of worden er dan binnen de politie-organisatie genomen om ervoor te zorgen dat de registratieplicht ten aanzien van bijtincidenten beter wordt nageleefd?
Het aanwenden van geweld, zo ook de inzet van de politiehond, dient op basis van de Ambtsinstructie te worden gemeld en geregistreerd. In 2019 is de politie – vooruitlopend op een wijziging van de Ambtsinstructie van juli dit jaar – overgegaan op een nieuwe meer uitgebreide manier van registreren.8 In dat kader heeft zij de werkwijze rond het vastleggen van toegepast geweld, ook ten aanzien van de diensthonden, aangescherpt. De korpschef heeft bij mij aangegeven nogmaals het belang te benadrukken van het zorgvuldig opvolgen van de geldende voorschriften en de daarbij behorende registratieverplichting.
Wordt de inzet van de diensthond alleen geregistreerd als de diensthond heeft gebeten? Zo nee, is het mogelijk om in de registratie een uitsplitsing te maken van het aantal keren dat de diensthond daadwerkelijk heeft gebeten en hoe de diensthond zich gedroeg c.q. zich aan de commando’s van zijn geleider heeft gehouden?
Iedere geweldsaanwending9 moet bij de politie worden gemeld, dat geldt ook voor het gebruik van een politiehond als geweldsmiddel. Wanneer een hondenbeet letsel heeft veroorzaakt, wordt dit op basis van artikel 17, derde lid, van de Ambtsinstructie vastgelegd in een geweldsregistratie. Wanneer een hondenbeet niet tot letsel heeft geleid, wordt de melding vastgelegd in een geweldsmutatie. Het is niet mogelijk hier een verdere uitsplitsing in te maken, omdat andere gegevens over de inzet van de hond (waaronder het opvolgen van commando’s of het aantal beten) niet worden geregistreerd.
Blijkt uit de registratie van bijtincidenten dat er eenheden zijn waar zich naar verhouding meer bijtincidenten voordoen dan in andere eenheden? Zo ja, hoe is dat te verklaren?
Uit onderstaande tabel blijkt hoe vaak er sprake is geweest van een inzet van de hond als geweldsmiddel. Het aantal inzetten van de hond is afhankelijk van de karakteristiek van het bewakingsgebied, de in het verlengde daarvan te maken operationele keuzes en het type incident waarbij een politiehond wordt ingezet. In de eenheid Rotterdam worden de politie surveillance hondengeleiders bijvoorbeeld als eerste «responder» ingeschakeld bij meldingen met een hoger risico op geweld.
Eenheden
Inzet van de hond als geweldsmiddel
Eenheid Amsterdam
36
Eenheid Den Haag
25
Eenheid Limburg
26
Eenheid Midden-Nederland
29
Eenheid Noord-Holland
8
Eenheid Noord-Nederland
21
Eenheid Oost-Brabant
31
Eenheid Oost-Nederland
45
Eenheid Rotterdam
85
Eenheid Zeeland-West-Brabant
50
Onbekend
1
Eindtotaal
357
In 2020 zijn tot nu toe 308 inzetten van de politiehond geregistreerd.
Kunt u aangeven of er in de afgelopen drie jaar diensthonden zijn afgekeurd, omdat zij de commando’s van hun geleiders niet of onvoldoende opvolgden? Zo ja, om hoeveel diensthonden gaat het?
Bij certificering van de honden toetst de politie per combinatie – dat zijn hondengeleider en hond – op beheersbaarheid, betrouwbaarheid en vakmanschap. Gemiddeld wordt 10% van de combinaties afgekeurd op één of meerdere onderdelen. In 2018 waren dat er vijftien; in 2019 betrof het 26 combinaties en werden in 2020 tot op heden twaalf honden afgekeurd. Alle koppels van hondengeleider en hond worden twee maal per vier weken getraind. Als er signalen zijn dat de reactie van een hond op commando’s te wensen overlaat, wordt dit onmiddellijk in de (eerstvolgende) training aangepakt.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er in 2019 bij de politie, het openbaar ministerie en de Nationale ombudsman zijn ingediend naar aanleiding van bijtincidenten met politiehonden? Hoeveel van die klachten zijn gegrond verklaard?
Bij de politie zijn in 2019 twintig klachten ingediend met betrekking tot de inzet van politiehonden. Daarbij dien ik te benadrukken dat dit de registratie is van alle klachten over de inzet van diensthonden, er hoeft daarbij geen sprake te zijn geweest van een bijtincident.
Bij de Nationale ombudsman zijn in 2019 – voor zover dit uit het registratiesysteem is op te halen – 2 klachten ingediend, waarvan er één in behandeling is genomen. Het onderzoek daarnaar loopt nog. Bij het Openbaar Ministerie (OM) zijn hier in 2019 geen klachten over ingediend.
Op welke wijze en op basis van welke informatiebronnen worden bijtincidenten geëvalueerd en getoetst binnen de politie-organisatie?
Iedere geweldsaanwending moet op grond van de Ambtinstructie (artikel 17) worden gemeld en door de hulpofficier van justitie worden getoetst. Een deel van de geweldsaanwendingen10 wordt door de politiechef (namens de korpschef) beoordeeld. Naar aanleiding van een toetsing of beoordeling kan een leercirkel worden ingesteld om op individueel of op team- of eenheid overstijgend niveau te leren van het aangewende geweld. Ook de inzet van de hond als geweldsmiddel wordt op deze wijze gemeld en getoetst/beoordeeld.
Los daarvan worden inzetten van de hond geëvalueerd binnen de teams van hondengeleiders. Ook de herhaaldelijke training, tweemaal per vier weken, draagt in grote mate bij aan het leerproces. Praktijkinzetten vormen input voor deze trainingen.
Studiefinanciering |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat is het verschil aan gemiddelde studieschuld voor de invoering van het leenstelsel (cohort 2015/2016) en na de invoering ervan?
Voor de invoering van het leenstelsel bedroeg de gemiddelde studieschuld € 15.000. In de beleidsdoorlichting van artikel 11 Studiefinanciering is de gemiddelde studieschuld van studenten die in collegejaar 2015/2016 zijn begonnen met studeren hiermee vergeleken. Omdat een deel van de studenten nog niet is afgestudeerd, is een prognose gemaakt van de verwachte gemiddelde studieschuld bij afstuderen. De verwachting is dat de gemiddelde studieschuld van alle studenten zal uitkomen op gemiddeld ongeveer € 18.000, waarbij een aantal aannames zijn gehanteerd over de resterende studieduur en het leengedrag. Wanneer alleen wordt gekeken naar de studieschuld van lenende studenten, dan gaat de prognose richting € 25.000. Dit verschil wordt veroorzaakt doordat circa 28% van de studenten niet leent.
Hoeveel voltijd Nederlandse studenten zijn sinds de invoering van het leenstelsel cohort 2015/2016 een nieuwe bacheloropleiding gaan doen en hebben geen recht gehad op een basisbeurs? Hoe groot is deze groep tot en met cohort 2021/2022?
Het aantal studenten in het hoger onderwijs met de Nederlandse nationaliteit dat sinds de invoering van het leenstelsel (cohort 2015/2016) een nieuwe bacheloropleiding is gaan doen en geen recht heeft gehad op een basisbeurs, is voor de studiejaren 2015–2016, 2016–2017, 2017–2018, 2018–2019 en 2019–2020 in totaal 561.810 personen. Dit zijn studenten die een voltijdse of een duale bacheloropleiding volgen, recht hebben gehad op studiefinanciering en onder het regime van de wet studievoorschot hoger onderwijs vallen.
Er kunnen geen uitspraken gedaan worden over de jaren 2020–2021 (het huidige studiejaar) en 2021–2022 omdat deze aantallen nog niet bekend zijn.
Hoeveel voltijd Nederlandse studenten zijn sinds de invoering van het leenstelsel cohort 2015/2016 een nieuwe masteropleiding gaan doen en hebben geen recht gehad op een basisbeurs? Hoe groot is deze groep tot en met cohort 2021/2022?
Het aantal studenten in het hoger onderwijs met de Nederlandse nationaliteit dat sinds de invoering van het leenstelsel (cohort 2015/2016) een nieuwe masteropleiding is gaan doen en nooit recht heeft gehad op een basisbeurs, is voor de studiejaren 2015–2016, 2016–2017, 2017–2018, 2018–2019 en 2019–2020 in totaal 91.550 personen. Dit zijn studenten die een voltijdse of een duale masteropleiding volgen, recht hebben gehad op studiefinanciering en onder het regime van de wet studievoorschot hoger onderwijs vallen.
Ook hier kunnen geen uitspraken gedaan worden over de jaren 2020–2021 en 2021–2022 omdat deze aantallen nog niet bekend zijn.
Wat is het verschil tussen het maximaal te lenen hypotheekbedrag nu met een gemiddelde studieschuld ten opzichte van de oude basisbeurs? Kunt u een praktijkvoorbeeld voorleggen?
Een studieschuld is een financiële verplichting waarmee rekening wordt gehouden op het moment dat de maximaal verantwoorde maandlast van de hypotheeklening wordt bepaald. Dit is van belang om te voorkomen dat de oud-student een te hoge hypotheeklening aangaat, die later tot betalingsproblemen kan leiden. De invloed van een studieschuld op het maximaal te lenen hypotheekbedrag wordt bepaald door een wegingsfactor, waarmee een fictieve maandlast van de studieschuld wordt berekend als een percentage (factor) van de oorspronkelijke schuld. Vanaf 1 januari 2021 worden de wegingsfactoren verlaagd, in opvolging van het onafhankelijk advies van het Nibud dat het kabinet hierover heeft gevraagd. Voor studenten die onder het basisbeursstelsel hebben gestudeerd wordt de factor 0,65 procent (was 0,75) en voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd wordt de factor 0,35 procent (was 0,45). Deze factor is anders omdat de aflosperiode onder het leenstelsel 20 jaar langer is dan onder het basisbeursstelsel en omdat de terugbetaalvoorwaarden gunstiger zijn, waardoor de maandlast lager is. In onderstaande tabel is de gemiddelde studieschuld, de wegingsfactor en de fictieve maandlast voor zowel het basisbeursstelsel als het leenstelsel weergegeven.
Gemiddelde schuld
Wegingsfactor
Maandlast
Basisbeursstelsel
€ 15.000
0,65%
€ 97,5
Leenstelsel
€ 25.000
0,35%
€ 87,5
Het verschil in de maximaal te lenen hypotheekbedragen hierbij is iets minder dan 3.000 euro bij een hypotheekrente van 1,5 procent. Dit is ongeveer het rentepercentage dat momenteel wordt gevraagd voor een annuïtaire hypotheeklening met NHG, 20 jaar rentevast. Bij een hogere hypotheekrente wordt dit verschil kleiner. Een student met een studieschuld van 25.000 euro die heeft gestudeerd onder het leenstelsel kan dus bijna 3.000 euro meer hypothecair krediet krijgen dan een student met een studieschuld van 15.000 euro die heeft gestudeerd onder het basisbeursstelsel.
Hoeveel kost het om een tweede bachelor of master studie in onderwijs en zorg voor alle studenten onder het wettelijk collegegeld te laten vallen? En hoeveel kost om bèta- en techniekstudies hieraan toe te voegen?
Een tweede bachelor of master in de CROHO-onderdelen Gezondheidszorg en Onderwijs voor alle studenten onder het wettelijk collegegeld laten vallen betekent dat niet meer wordt gekeken naar de eerste studie die een student heeft afgerond. Dit kost € 25 – € 50 miljoen (afhankelijk van de gedragseffecten die optreden). Een uitbreiding met de CROHO-onderdelen Natuur en Techniek kost € 10 – € 20 miljoen extra (afhankelijk van de gedragseffecten die optreden). Zie hiervoor ook de Kamerbrief «Mogelijkheden voor financiële tegemoetkoming bij tweede studie» van 7 oktober 2020, beschreven in varianten 3 en 4.
Kunt u bovenstaande vragen uiterlijk 2 december 2020 beantwoorden?
Voor het beantwoorden van bovenstaande vragen is de gebruikelijke beantwoordingstermijn van drie weken aangehouden.
De poging van Twente Airport om zonder vergunning zeer zware vliegtuigen te laten vertrekken |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twente Airport vindt in veldleeuwerik bondgenoot voor grote vliegtuigen» en het feitenrelaas opgesteld door Technology Base?1 2
Ja.
Klopt het dat Twente Airport een ontheffing heeft gekregen voor het vertrek van de zeer zware toestellen van Lufthansa, geldig tot juni 2021? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dit klopt.
Kunt u toelichten waarom deze ontheffing is verleend?
Het spoedeisende belang van vertrek van deze toestellen van Lufthansa was mede reden voor de ILT om de impasse te doorbreken waarbij de veiligheid niet in het geding zou raken. De ILT heeft eenmalig een aanvullend pakket van veiligheidseisen gesteld om ervoor te zorgen dat alleen deze zes vliegtuigen kunnen vertrekken. Twente Airport heeft aangegeven te voldoen aan dit pakket van eisen waarmee de veiligheidsrisico’s zijn gemitigeerd.
Kunt u uitsluiten dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op enig moment het dreigement van «een rechtszaak waarin alle kosten op de inspectie zouden worden verhaald» heeft laten meewegen bij de totstandkoming van deze ontheffing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit?3
Ja, dat sluit ik uit. Het vertrek van het eerste vliegtuig van Lufthansa was de reden om tot een oplossing voor deze zes vliegtuigen te komen. Een rechtszaak zag de ILT met vertrouwen tegemoet.
Wat wordt er bedoeld met de opmerking dat de ILT zo lang mogelijk is meegegaan «met wat goed is voor het businessplan van de luchthaven»?4
Dit is een citaat van een journalist. Dit is niet aan de orde geweest. Zolang een aanvraag voor een veiligheidscertificaat of ontheffing loopt heeft de ILT de taak om deze aanvraag te behandelen.
Erkent u dat het uitgangspunt om «zo lang mogelijk mee te gaan met het businessplan van de luchthaven» op gespannen kan staan met het verdedigen van publieke belangen? Zo nee, waarom niet?
Dat was in deze situatie niet het geval.
Is er in dit geval naar uw mening te lang meegedacht met het businessplan van de luchthaven? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Nee, dit was niet het geval. Op het moment dat een aanvraag binnenkomt kijkt de ILT hier zorgvuldig naar. In 2019 en 2020 heeft Twente Airport aanvragen gedaan voor een permanente wijziging van het veiligheidscertificaat om onbeperkt vluchten mogelijk te maken voor widebody luchtvaartuigen (Boeing 777, Boeing 747, Airbus A340, e.d.). De ILT, vergunningverlener, kon hier niet mee instemmen, omdat Twente Airport op enkele onderdelen niet voldoet aan internationale wet- en regelgeving (ICAO annex 14) waarin regels zijn gesteld over de aanleg, inrichting, uitrusting. Deze wet- en regelgeving beoogt het veilig gebruik van luchthavens met betrekking tot de orde en de veiligheid. Volgens Twente Airport zouden de zes vliegtuigen van Lufthansa langdurig worden gestald met uiteindelijk zicht op demontage van de vliegtuigen op Twente Airport. ILT heeft zodoende ingestemd met de landing van deze vliegtuigen. ILT heeft hierbij vanaf het begin duidelijk aan de exploitant aangegeven dat, vanwege het ontbreken van de infrastructuur, er geen sprake kon zijn van vertrek.
Erkent u dat de veldleeuwerik – en bij uitbreiding de natuur in het algemeen – gebaat is bij een zo laag mogelijk aantal vliegtuigbewegingen? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat luchtverkeer een verstorend effect kan hebben op vogels en de natuur. Er is echter geen aanleiding om aan te nemen dat een enkele verstoring door widebody vliegtuigen zal leiden tot het verdwijnen van de veldleeuwerik uit dit gebied.
Erkent u dat de veldleeuwerik – en bij uitbreiding de natuur in het algemeen – niet gebaat is bij vliegtuigbewegingen met zeer zware vliegtuigen? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat luchtverkeer een verstorend effect kan hebben op vogels en de natuur. Er is echter geen aanleiding om aan te nemen dat een enkele verstoring door widebody vliegtuigen zal leiden tot het verdwijnen van de veldleeuwerik uit dit gebied.
Deelt u de mening dat het voltrekt ongepast is dat Twente Airport de bescherming van de natuur aangrijpt om diezelfde natuur nog meer schade te berokkenen? Zo nee, waarom niet?
Dit punt is niet ingebracht door Twente Airport in het kader van een aanvraag voor een veiligheidscertificaat.
Deelt u de mening dat het voltrekt onwenselijk is dat Twente Airport in het conflict met de ILT naar allerlei argumenten heeft gezocht om niet te hoeven voldoen aan de vergunningseisen voor zeer zware vliegtuigen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is het recht van Twente Airport om naar mogelijkheden te zoeken, zolang deze mogelijkheden binnen de wet- en regelgeving blijven.
Kunt u uitsluiten dat Twente Airport alsnog blijvend toestemming krijgt voor het laten opstijgen van zeer zware vliegtuigen? Zo nee, waarom niet?
In de huidige omstandigheden is dit niet mogelijk. Indien Twente Airport haar infrastructuur conform wet- en regelgeving zou aanpassen of een permanente ontheffing (met de daaraan gekoppelde voorwaarden) aanvraagt voor de ontbrekende infrastructuur kan – na beoordeling hiervan – een nieuwe situatie ontstaan.
Hoe gaat u voorkomen dat Twente Airport deze list – waarbij de ILT voor voldongen feiten werd geplaatst – nogmaals zal herhalen?
Twente Airport is verantwoordelijk voor de veiligheid op haar luchthaven. Dit is een unieke situatie geweest, omdat dergelijke vliegtuigen normaal gesproken niet meer hoeven te vertrekken. De ILT heeft eenmalig een aanvullend pakket van veiligheidseisen gesteld om ervoor te zorgen dat alleen deze zes vliegtuigen kunnen vertrekken. Twente Airport houdt de ILT op de hoogte op het moment dat een widebody vliegtuig zal landen op Twente Airport. Conform het huidige veiligheidscertificaat mogen widebody vliegtuigen landen met als doel End-of-Life (lees: sloop op Twente Airport).
Onderschrijft u de stelling van de ILT-woordvoerder dat Twente Airport op haar overkomt als «iemand die een vinger krijgt en de hele hand pakt»? Zo nee, waarom niet?5
De woordvoerder van de ILT geeft aan deze bewoordingen niet gebruikt te hebben.
Wat vindt u van deze stellingen van de ILT-woordvoerder over de handelwijze van Twente Airport: «Wat kun je nog meer verzinnen om niet te hoeven voldoen aan de regels?» en dat «Twente Airport keer op keer de grenzen van wat mag opzoekt en er soms overheen gaat»?6
Van het eerste citaat geeft de woordvoerder van de ILT aan deze bewoordingen niet gebruikt te hebben. Voor het tweede citaat heeft de woordvoerder van de ILT de volgende tekst gecommuniceerd: «De ILT verscherpt haar aandacht voor de luchthaven, omdat zij op basis van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden heeft geconstateerd dat de luchthaven telkens de grenzen van de regels opzoekt. De ILT zal eisen dat de operatie op de luchthaven voldoet aan de ICAO-regelgeving. Zo hoort daar voor de operatie van widebody vliegtuigen een aangepaste infrastructuur bij.»
Erkent u dat er sprake is van een patroon waarbij luchthavens consequent de randen van de regelgeving opzoeken en overschrijden? Zo nee, waarom niet?
Luchthavens bekijken in het algemeen welke mogelijkheden er zijn binnen de wet- en regelgeving. Ik zie niet dat luchthavens consequent de randen van de wet- en regelgeving overschrijden.
Hoe gaat u een einde maken aan het gesol van luchthavens met maatschappelijke belangen zoals het klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier?
Met de Luchtvaartnota 2020–2050 die op 20 november 2020 is gepubliceerd zet het kabinet een nieuwe koers uit naar een veilige en duurzame luchtvaartsector die Nederland goed verbindt met de rest van de wereld, met heldere regels en voorwaarden voor de ontwikkeling van de civiele luchtvaart om te komen tot een veilige en duurzame luchtvaart. Met de luchtvaartnota wordt een balans aangebracht tussen de verschillende publieke belangen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb alle vragen separaat beantwoord.
De tekorten aan budgetten in de Wmo en de jeugdzorg |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u van de oproep van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) die gemeenten oproept zelf maatregelen te nemen om de gevolgen van het Wmo-abonnementstarief te beheersen, waarbij de VNG de gemeenten al dan niet kan ondersteunen bij eventuele rechtszaken?1
Binnen de wettelijke kaders kunnen gemeenten beheersmaatregelen nemen en ik vind het ook goed dat gemeenten dit doen als het nodig is. Echter, voorstellen waarbij gemeenten wachtlijsten laten ontstaan en budgetplafonds instellen waardoor mensen geen gebruik meer kunnen maken van de Wmo 2015 zijn niet toegestaan. Ook mag een gemeente een cliënt de toegang tot Wmo-ondersteuning niet weigeren op basis van zijn financiële draagkracht. Hiervoor biedt de wet de nodige waarborgen. Omdat evident is dat de voorgestelde maatregelen deels niet binnen het juridisch kader van de Wmo 2015 passen, vind ik het onverstandig dat de VNG hiertoe oproept. Ik heb dit ook reeds benadrukt in het Algemeen Overleg van 18 november jl. Indien blijkt dat gemeenten zich niet aan de wettelijke kaders van de Wmo 2015 houden zal ik gemeenten vanuit mijn rol als interbestuurlijk toezichthouder hierop aanspreken.
Er kunnen ook beheersmaatregelen door gemeenten worden uitgewerkt waarvan vooraf niet duidelijk is of dit binnen de wettelijke kaders past. In dat geval heb ik er geen bezwaar tegen dat de VNG gemeenten ondersteunt bij eventuele rechtszaken en laat ik het oordeel aan de rechter.
Wat vindt u ervan dat gemeenten opgeroepen worden om maatregelen te nemen die leiden tot bezwaar- en beroepsprocedures en rechtszaken? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is omdat hierdoor straks zorgbehoevende mensen de dupe worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe denkt u het draagvlak voor het abonnementstarief Wmo te kunnen behouden als gemeenten niet voldoende gecompenseerd worden en nu aangemoedigd worden tot het nemen van inkomensmaatregelen, het instellen van budgetplafonds en het laten oplopen van de wachtlijsten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals toegelicht in mijn brief van 23 oktober jl.2 blijkt uit de monitor abonnementstarief dat de geschatte kosten van het abonnementstarief ruim binnen de bij het regeerakkoord verwachte kosten blijven.
Bij het Regeerakkoord in 2017 zijn de totale kosten voor het abonnementstarief geraamd op structureel € 290 mln. Hiervan is structureel € 145 mln toegevoegd aan het Gemeentefonds en voor het overige deel is in het kader van het Interbestuurlijke Programma (IBP) afgesproken dat dit gefinancierd zou worden uit het accres van het Gemeentefonds, dat via het regeerakkoord een bredere grondslag heeft gekregen3. Gemeenten zijn dus voldoende gecompenseerd voor deze maatregel.
Ik zie onder cliënten juist veel draagvlak voor het abonnementstarief. Niet alleen via de financiële voordelen, maar ook vanwege de eenvoud van het systeem en de voorspelbaarheid van de eigen bijdrage. Daarnaast heb ik oog voor de zorgen over de gemeentelijke financiën. Mede op verzoek van (en samen met) de VNG wil ik daarom de komende periode, ten behoeve van een volgend kabinet, gezamenlijk maatregelen verkennen die bijdragen aan een betere sturing op de brede uitgaven in de Wmo.
Wat vindt u ervan dat de VNG ertoe oproept dat gemeenten zorgbehoevende mensen maar moeten helpen om meer op eigen kracht te doen, terwijl onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) uitwijst dat veel kwetsbare mensen veel minder zelfredzaam zijn dan eerder gedacht?2
Zie het antwoord bij vraag 1 en 2.
Wanneer gaat u de conclusie trekken dat gemeenten onvoldoende gecompenseerd zijn voor het abonnementstarief Wmo en dat het noodzakelijk is dat gemeenten zo snel mogelijk voldoende budget krijgen voor de uitvoering van de Wmo 2015 en van de Jeugdwet?
Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 3 zijn gemeenten voor het abonnementstarief voldoende gecompenseerd.
Bent u bereid om uw onderzoeken te versnellen en nog voor de aankomende Tweede Kamerverkiezingen te komen met extra budget voor gemeenten, zodat zij niet meer in de knel komen met hun budgetten voor de Wmo en de jeugdzorg? Zo neen, waarom bent u daar niet toe bereid?
Zoals toegelicht in mijn brief van 23 oktober jl. heb ik met de VNG afgesproken dat we doorgaan met de monitor abonnementstarief in zijn huidige opzet. Een versnelling van de onderzoeksopzet zou afbreuk doen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en dat acht ik niet wenselijk. In mijn brief van 23 oktober jl. heb ik ook toegelicht dat ik met betrekking tot het abonnementstarief op dit moment geen aanleiding zie om aanvullende maatregelen te nemen of extra budget toe te voegen. Wel blijf ik met de VNG in gesprek over een goede uitvoering van de Wmo, en over hoe om te gaan met de stijging van de Wmo-uitgaven in bredere zin.
Bij voorjaarsnotabesluitvorming 2019 heeft het kabinet extra financiële middelen voor de jeugdzorg beschikbaar gesteld aan gemeenten voor de jaren 2019, 2020 en 2021. Dit betreft respectievelijk € 420 miljoen, € 300 miljoen en € 300 miljoen.
Ondertussen is bij Miljoenennota 2021 besloten om de tijdelijke extra middelen voor Jeugdzorg ad € 300 miljoen op jaarbasis te verlengen tot en met 2022.
Daarnaast is afgesproken om onderzoek te doen naar de noodzaak van structureel extra middelen voor Jeugd. Dit onderzoek is op 18 december 2020 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 31 839, nr. 760). Het onderzoek is, zoals in mei 2019 bestuurlijk afgesproken, inbreng voor het nieuwe kabinet. Ter voorbereiding op de komende kabinetsformatie gaat het kabinet met de VNG in gesprek over de uitkomsten van het onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek maken inzichtelijk dat de ontwikkeling van de uitgaven niet houdbaar is. Het is daarom noodzakelijk om de effectiviteit en beheersbaarheid te vergroten, zowel door aanpassingen aan het stelsel als door effectievere sturing. Daarom is in onderling overleg tussen VNG en Rijk besloten om aanvullend op de afspraak over de bestuurlijke weging van het onderzoek een stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet in te richten. Deze stuurgroep zal, onder leiding van een onafhankelijk voorzitter, maatregelen uitwerken die moeten bijdragen aan de financiële beheersbaarheid van de Jeugdwet.
In de bestuurlijke weging worden de uitkomsten van het onderzoek gezamenlijk besproken en gewogen. De maatregelen uit de stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet worden bij de bestuurlijke weging betrokken.
De bestuurlijke weging moet op basis van het onderzoek een antwoord geven op de vraag hoe de omvang van het tekort via een combinatie van middelen en maatregelen het hoofd kan worden geboden. Dit is het gezamenlijke voorwerk met de VNG voor de keuzes die in de kabinetsformatie gemaakt moeten worden. De bestuurlijke weging is een zwaarwegende inbreng ten behoeve van een nieuw kabinet om een integrale afweging te maken over (1) financiën en (2) noodzakelijke aanpassingen aan het jeugdhulpstelsel, zowel beleidsmatig als in de uitvoering. Met deze inbreng wordt het nieuwe kabinet in staat gesteld een integrale afweging te maken.
Het onderzoek van AEF bevestigt de zorgen over de financiële gegevens van de gemeenten. Het kabinet spreekt daarom in februari 2021 bestuurlijk met gemeenten over thema’s die de gemeentefinanciën raken en de mogelijkheden om tekorten terug te dringen, waaronder de jeugdzorg.
Het bericht dat Holland Casino wedpartner wordt van de Eredivisie en de Keuken Kampioen Divisie |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Holland Casino wordt wedpartner van de Eredivisie en de Keuken Kampioen Divisie»?1
Klopt het dat Holland Casino voornemens is een groot reclamecontract te sluiten met de Eredivisie en de Keuken Kampioen Divisie, waar tientallen miljoenen euro’s mee gemoeid zijn?
Herkent u de signalen dat er mogelijk ontslagen zullen vallen bij Holland Casino als gevolg van de coronacrisis?
Klopt het dat Holland Casino in de eerste ronde van de NOW-regeling ongeveer 32 miljoen euro ontvangen heeft, en middels de NOW2-regeling bijna 26 miljoen euro?
Hoeveel financiële ondersteuning heeft Holland Casino totaal ontvangen, uitgesplitst naar de NOW-regeling, uitgestelde dividenduitkeringen aan de Staat en eventuele andere steunmaatregelen?
Kunt u een appreciatie geven van het feit dat Holland Casino voor miljoenen euro’s aan steun heeft gekregen, ontslagen niet uitsluit en voornemens is een groot reclamecontract te tekenen?
Deelt u de mening dat Holland Casino door het sluiten van het reclamecontract, indirect, belastinggeld inzet voor een heel andere doel, namelijk het verhogen van de winst? Zo nee, waarom niet?
Hoe ziet u deze mogelijke stap van Holland Casino in het licht van de steun aan andere staatsdeelnemingen, zoals KLM, waar strenge (duurzaamheids)voorwaarden aan de steun zijn gesteld?
Bent u bereid om aanvullende voorwaarden te stellen aan de steun aan Holland Casino, mede gezien het voorgenomen contract?
Bent u bereid om de financiële steun aan Holland Casino te korten met het bedrag dat met het contract gemoeid is, nu blijkt dat Holland Casino voldoende financiële ruimte heeft om een dergelijk contract te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Welke stappen kunt u zetten, als 100% aandeelhouder van Holland Casino, zodat de financiële steun in het kader van de coronacrisis daadwerkelijk ingezet wordt om de klap van deze crisis op te vangen? Kunt u dit contract bijvoorbeeld tegenhouden?
De artikelen 'Leidse burgemeester wil geen 70-plussers als lid van stemlokalen' en '70-plussers geweerd uit stembureaus' |
|
Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Leidse burgemeester wil geen 70-plussers als lid van stemlokalen»1 en «70-plussers geweerd uit stembureaus»?2
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de Leidse burgemeester geen 70-plussers als lid van het stembureau wil tijdens de komende verkiezingen?
Mij is gebleken dat de burgemeester van de gemeente Leiden inmiddels een brief heeft gestuurd aan de 70-plussers uit het stembureauledenbestand, waarin hij schrijft dat hij begrijpt dat mensen van 70 jaar en ouder liever zelf de keuze willen maken om wel of geen stembureaulid te worden, en dat hij het daarom houdt bij een «dringend advies» om de gezondheidsrisico’s in overweging te nemen bij de keuze om zich aan te melden als stembureaulid.
Hoe oordeelt u over de stelling dat deze actie onnodig betuttelend is in de richting van 70-plussers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het aan iedereen zelf is om de afweging te maken al dan niet zitting te willen nemen als lid van een stembureau, ongeacht leeftijd of welk ander persoonskenmerk dan ook? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Weliswaar raadt het RIVM mensen uit risicogroepen (onder wie ook 70-plussers) aan om extra voorzichtig te zijn3, maar uitgangspunt is dat zolang er consequent en volgens de bestaande richtlijnen en procedures wordt gewerkt, ook een persoon die wat het coronavirus betreft behoort tot een risicogroep, lid van een stembureau kan zijn. De Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 biedt de basis voor de richtlijnen en procedures waarmee stembureauleden hun werk veilig kunnen doen. De wet (en de onderliggende regelgeving) bevat daartoe diverse maatregelen (kuchschermen tussen stembureauleden en kiezers, beschikbaarheid van beschermingsmiddelen als mondkapjes en wegwerphandschoenen in de stemlokalen, toezicht door een stembureaulid op naleving van de hygiëne- en afstandsmaatregelen, enz.). Vóórdat de stembureauleden aan hun werk beginnen, neemt de gemeente bij elk van hen bovendien een gezondheidscheck af.
Hoe oordeelt u over de stelling dat een dergelijke maatregel generaliserend is in de richting van 70-plussers en zelfs neigt naar leeftijdsdiscriminatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie geen reden om personen die vallen in een risicogroep niet zelf de afweging te laten maken of zij zich willen aanmelden als stembureaulid. Zou het college van burgemeester en wethouders, dat de stembureauleden selecteert en benoemt, besluiten om geen 70-plussers als stembureaulid te benoemen omdat zij in verband met covid-19 tot een kwetsbare groep behoren en de gemeente onnodige risico’s wil voorkomen, dan is nog niet automatisch sprake van leeftijdsdiscriminatie in de zin van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL). Vrijwilligerswerk op een stembureau is ook arbeid als bedoeld in de gelijkebehandelingswetgeving. Dat volgt uit een oordeel van het College voor de rechten van de mens4. In artikel 7 van de WGBL zijn uitzonderingen opgenomen op het verbod van onderscheid op grond van leeftijd. In zijn algemeenheid geldt dat onderscheid op grond van leeftijd objectief gerechtvaardigd kan zijn door een legitiem doel en als de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Het is uiteindelijk aan de rechter of het College voor de Rechten van de Mens om hierover in concrete gevallen een oordeel te vellen.
Hoe oordeelt u in het licht van deze berichtgeving over het eerdere pleidooi om kort voor de verkiezingen een, al dan niet verplichte, coronatest aan te bieden aan mensen die zitting nemen in een stembureau, naast alle andere maatregelen die zullen worden genomen?
Zoals ik tijdens de plenaire behandeling van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 al heb geantwoord op vragen van 50PLUS-fractie over het testen van stembureauleden, kan en wil ik stembureauleden niet verplichten tot een coronatest. Ik volg uiteraard de ontwikkelingen rond het sneltesten en bezie of zich hier nieuwe mogelijkheden voordoen waar stembureauleden vrijwillig gebruik van zouden kunnen maken. Ik benadruk nogmaals dat de gemeente bij alle stembureauleden actief een gezondheidscheck zal uitvoeren voorafgaand aan de zitting van het stembureau, en dat in het stemlokaal bovendien gepaste maatregelen gelden om het risico op overdracht van het virus maximaal te beperken.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de Leidse burgemeester wil komen tot verjonging van de stembureaus? Deelt u de mening dat dit zou moeten zijn: verbreding, aangezien democratie en participatie voor iedereen belangrijk zijn?
Er zijn bij de komende Tweede Kamerverkiezing heel veel stembureauleden en tellers nodig. Nieuwe aanwas is dus gewenst, jong en oud. Ik ondersteun de gemeenten bij de werving met een landelijke wervingscampagne. De campagne richt zich bij de inzet van social media onder andere op jongeren en ik ga ook in gesprek met vertegenwoordigers van studentenorganisaties zoals de LKvV (Landelijke Kamer van Verenigingen) over hoe studenten kunnen worden bereikt met deze wervingscampagne.
Hoe kijkt u naar dit bericht in het licht van de moeite die gemeenten nu al hebben om voldoende vrijwilligers te vinden om stembureaus te bemensen?
Zie antwoord vraag 7.