Bent u bekend met de resolutie van het Europees parlement «Herziening van de EU-lijst van belastingparadijzen»? Bent u het ermee eens dat de Kaaimaneilanden, volgens het «State of Tax Justice report 2020» ’s werelds grootste belastingparadijs, in oktober 2020 van de EU-lijst van belastingparadijzen zijn afgehaald?
Ja, ik ben bekend met de resolutie. De Kaaimaneilanden voldoen aan de geldende fiscale minimum criteria die door de Gedragscodegroep zijn gesteld. Om deze reden zijn de Kaaimaneilanden van EU fiscale lijst van non-coöperatieve jurisdicties gehaald.
Onderschrijft u de conclusie dat we strengere criteria nodig hebben voor de lijst van niet-coöperatieve jurisdicties voor belastingdoeleinden? Bent u er voorstander van dat landen die geen winstbelasting hebben, of een winstbelasting hebben met een tarief van 0%, automatisch op de lijst worden geplaatst? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo niet, waarom?
Die conclusie onderschrijf ik. Mede gezien het uitgangspunt van de pijler 2 discussie in de OESO, dat er wereldwijd een minimum aan belasting moet worden afgedragen, lijkt het mij logisch om een criterium op te stellen dat aanslaat op het feit dat een land geen winstbelasting heeft of een tarief van 0% toepast. Een dergelijk criterium zal ook gemakkelijker toe te passen zijn dan het huidige criterium hierover en zou hetzelfde kunnen werken als de Nederlandse lijst van laagbelastende landen. Op dit moment wordt er in de Gedragscodegroep gesproken over de aanpassing van het mandaat en de criteria die daaraan zijn verbonden. Nederland brengt daarbij het bovenstaande standpunt naar voren.
Bent u het ermee eens dat, in het tegengaan van belastingontwijking, EU- en niet-EU-landen aan de hand van dezelfde criteria moeten worden getoetst? Hoe gaat u ervoor zorgen dat EU-lidstaten aan dezelfde criteria worden getoetst?
De criteria waar de derde landen aan moeten voldoen, zijn gebaseerd op de OESO-minimumstandaard op, bijvoorbeeld, het gebied van fiscale informatie-uitwisseling, en de criteria van de Gedragscodegroep op het gebied van schadelijke belastingconcurrentie. De OESO-minimumstandaard is voor de EU-lidstaten overgezet naar EU-wet en -regelgeving, inclusief de optionele onderwerpen zoals Mandatory Disclosure. Om deze reden geldt de minimumstandaard dus ook voor de EU-lidstaten. Wel is het zo dat de criteria op het gebied van de OESO-minimumstandaard dan niet door de Gedragscodegroep worden getoetst, maar door de Commissie die toezicht houdt op de toepassing van EU-wet en -regelgeving.
Bent u net als het Europees parlement voorstander van het bevorderen van transparantie binnen de groep gedragscode, het EU-orgaan dat verantwoordelijk is voor het toetsen van derde landen en schadelijke belastingconstructies binnen de EU? Wat is uw inzet in de onderhandelingen die op dit moment lopen tot het hervormen van de groep gedragscode?
Nederland is al een tijd voorstander van het bevorderen van meer transparantie van de Gedragscodegroep. Met resultaat. Zo zijn er uitgebreide en overzichtelijke webpagina’s opgesteld over het werk van de Gedragscodegroep1 en de lijst voor non-coöperatieve jurisdicties2. Beide webpagina’s worden frequent bijgewerkt en alle aangenomen besluiten, conclusies, en verslagen zijn op deze pagina’s goed terug te vinden. Wel zouden, naar mijn mening, de openbare verslagen van de vergaderingen van de Gedragscodegroep een beter inzicht moeten verstrekken van de besproken onderwerpen. Deze verbetering brengt Nederland geregeld op, als er in het kader van de hervormingen gesproken wordt over de transparantie van de Gedragscodegroep.
Wat is uw mening over de verschillende defensieve maatregelen die in de resolutie van het Europees parlement worden voorgesteld? Wat gaat u doen om dergelijke maatregelen in te voeren?
Het Europese Parlement is van mening dat de lidstaten, op basis van EU-wetgeving, eenduidige defensieve maatregelen moeten toepassen jegens non-coöperatieve jurisdicties in plaats van een keuze uit een limitatieve lijst aan defensieve maatregelen. Ik deel de mening van het EP dat de lijst aan defensieve maatregelen te veel uiteenlopende maatregelen biedt, die niet allemaal dezelfde uitwerking hebben. Dit is ook erkend door de Commissie. De Commissie heeft in mededeling Goed Fiscaal Bestuur3 aangegeven van plan te zijn om in 2022 een evaluatie over deze maatregelen te publiceren, mogelijk vergezeld van een wetgevend voorstel. Ik stel voor om op basis van de bevindingen van de Commissie de volgende stap te maken op het gebied van eenduidige defensieve maatregelen.
Proctoring |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Is bekend welke instellingen gebruik maken van proctoring en zijn hier landelijke afspraken over gemaakt? Zo ja, hoe zijn de landelijke studentenorganisaties hierbij betrokken?
Volgens de VSNU maken alle instellingen behalve de RUG gebruik van online proctoring. Bij een rondvraag van de VH onder 25 hogescholen gaf ongeveer de helft aan gebruik te maken van online proctoring. Instellingen die gebruik maken van online proctoring moeten zich houden aan de AVG, zoals ook aangegeven in de richtlijnen van AP1 en SURF2. Zie ook mijn antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer.
Over online proctoring vindt afstemming plaats in verschillende onderwijsnetwerken. Dit zijn netwerken zoals het landelijke juristen overleg, het functionarissen gegevensbescherming overleg, het overleg van de contactpersonen ICT (csc) en de landelijke werkgroep tentamineren. Daarnaast spreek ik regelmatig met de studentenorganisaties over de inzet van en de ervaringen met online proctoring.
Is bekend wat de effecten zijn van de inzet van proctoring tijdens tentamens op het stressniveau van studenten en in hoeverre dit invloed heeft op de examenresultaten? Zo nee, wordt hier onderzoek naar gedaan?
Er is geen onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van de inzet van online proctoring op het stressniveau van studenten.
Deelt u de mening dat de opleidingscommissie volgens artikel 9.18 en artikel 10.3c van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek adviesrecht heeft op de manier waarop examens worden afgenomen (WHW Artikel 7.13) en proctoring hier ook onder valt? Zo nee, waarom niet?
De opleidingscommissie heeft adviesrecht op verschillende onderdelen, zoals op de manier waarop tentamens worden afgenomen (mondeling, schriftelijk of op andere wijze). De inzet van online proctoring software valt hier niet onder, aangezien dit een manier van fraudebestrijding is. Het is onderdeel van de surveillance, iets dat niet in de OER staat, en hoort bij de richtlijnen vanuit de examencommissie. De examencommissie beslist dus op decentraal niveau of online proctoring ingezet kan worden.
Deelt u de mening dat de studentgeleding van de centrale medezeggenschapsraad instemmingsrecht heeft op het studentenstatuut (WHW artikel 9.59) en hierdoor ook het wettelijk recht heeft op inspraak over voorzieningen, faciliteiten en regelingen die de rechten van studenten beschermen, alsmede op de Onderwijs- en Examenregeling? Deelt u de mening dat uit deze wetsartikelen voortvloeit dat Colleges van Besturen óók de centrale medezeggenschapsraad moeten raadplegen alvorens verregaande maatregelen als proctoring in te voeren?
Ik deel de mening dat de centrale medezeggenschapsraad instemmingsrecht heeft met betrekking tot de vaststelling of wijziging van het studentenstatuut. Onderdeel van het studentenstatuut zijn inderdaad ook de voorzieningen voor studenten, ondersteunende faciliteiten en een overzicht van de regelingen die de rechten van studenten beschermen.
Ik deel echter niet de mening dat de centrale medezeggenschapsraad ook recht op inspraak heeft op de Onderwijs- en Examenregeling (OER). Uit artikel 7.59 volgt namelijk dat het opleidingsspecifieke deel van het studentenstatuut de vastgestelde OER bevat. Dit betekent dat de centrale medezeggenschap niet het wettelijk recht heeft op inspraak op de OER.
Medezeggenschap moet een natuurlijke gesprekspartner zijn van het bestuur en een belangrijke factor in de besluitvorming. De student in de instelling staat immers centraal. Voor elk door het college van bestuur te nemen besluit met betrekking tot het vaststellen of wijzigen van het studentenstatuut is voorafgaande instemming van de centrale medezeggenschap nodig. Zoals hierboven aangegeven betreft dit dus niet het opleidingsspecifieke deel van het studentenstatuut.
Ik deel de mening dus niet dat er instemmingsrecht bestaat voor de manier waarop instellingen fraude bestrijden. Online proctoring kan worden ingezet als er geen alternatieve mogelijkheden voor fraudebestrijding voorhanden zijn. Dit neemt niet weg dat ik van mening ben dat zorgvuldig moet worden omgegaan met het gebruik van proctoring. Het gesprek moet hierover (regelmatig) gevoerd worden tussen instellingsbestuur en medezeggenschap.
Worden opleidingscommissies en de studentgeleding van centrale medezeggenschapsraden meegenomen in de besluitvorming rondom het digitaal afnemen van examens? Zo nee, wat gaat u doen om te zorgen dat de medezeggenschap beter in staat wordt gesteld hun wettelijke rechten uit te oefenen?
Ik ben ervan overtuigd dat een goed functionerende medezeggenschap cruciaal is voor goed werkende universiteiten en hogescholen. Het is verstandig dat beslissingen dus in goed overleg tussen bestuur en medezeggenschap worden genomen. Ook kan ik me voorstellen dat sommige studenten terughoudend zijn over de inzet van online proctoring. Juist in de huidige omstandigheden is het belangrijk het gesprek met elkaar aan te gaan, te kijken wat de bezwaren zijn en welke oplossingen er liggen.
Uit een rondvraag van de VH en de VSNU, blijkt dat de medezeggenschap geparticipeerd heeft in de besluitvorming rondom de inzet van online proctoring bij de hogescholen en universiteiten die gebruik maken van online proctoring. Dit houdt overigens niet in dat de medezeggenschapsraad hierover instemmingsrecht heeft, zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 4.
Wat doet u momenteel om universiteiten en hogescholen te ondersteunen in manieren om examens en tentamens op een privacy veilige manier af te nemen? Hoe worden onderwijsinstellingen gestimuleerd om zo veel mogelijk gebruik te maken van alternatieve testmethodes zoals, openboektentamens en essayopdrachten?
Instellingen dienen op basis van de specifieke omstandigheden te bepalen welke toetsingsvorm en eventuele maatregelen zij nodig achten voor hetgeen ze willen toetsen. Omdat het organiseren van toetsen en examens in de coronacrisis een grote uitdaging is geworden, zetten instellingen steeds meer in op alternatieve methodes zoals mondelinge tentamens, openboektentamens en essayopdrachten. Instellingen zetten ook in op het organiseren van tentamens op locatie, zolang zij de richtlijnen van RIVM in acht te nemen.
In mijn overleggen met instellingen blijf ik benadrukken dat indien een onderwijsinstelling een toets of tentamen op een veilige manier kan organiseren die minder inbreuk maakt op de privacy van de student, de instelling voor deze alternatieve toetsingsvorm moet kiezen
In sommige gevallen zijn al deze alternatieven echter niet geschikt en wordt overgegaan op de inzet van proctoring software. Indien een instelling dergelijke software gebruikt, dient een instelling zich ook te houden aan de AVG, zoals dat ook aangegeven is in de handreikingen van de Autoriteit Persoonsgegevens3 en SURF4.
Kunt u in gesprek gaan met de onderwijsinstellingen en SURF om te inventariseren of zij voldoende steun ervaren van de overheid en de resultaten terugkoppelen aan de Kamer?
Wekelijks spreek ik met de koepelorganisaties VH, VSNU en met SURF waarin we het onder andere hebben over online onderwijs. Online surveillance en proctoring is één van de onderwerpen die ik regelmatig met hen bespreek. Ik heb op dit moment nog geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat instellingen onvoldoende steun vanuit de overheid ervaren op het gebied van online surveillance en proctoring.
Wat is uw mening over het besluit van de Erasmus Universiteit om een tweede camera te verplichten zonder dat er berichten zijn binnengekomen over fraude bij tentaminering met gebruik van slechts één camera?1 Deelt u de mening dat dergelijks verstrekkende maatregelen vooral besproken en positief geadviseerd cq. goedgekeurd moeten worden door de opleidingscommissies en centrale medezeggenschap?
Zie ook vraag 3 en 4 voor het antwoord op de tweede bovenstaande vraag.
De EUR moet kritisch blijven beoordelen of de inzet van online proctoring software proportioneel is. Nauw overleg hierover met de medezeggenschap acht ik essentieel.
De EUR heeft naar aanleiding van gesprekken met de universiteitsraad toegezegd het afleggen van onlinetentamens met online proctoring software tot een minimum te beperken. Ook heeft de EUR aangegeven dat zij blijven zoeken naar andere maatregelen die de kwaliteit van tentaminering kunnen waarborgen.
Ik heb onderwijsinstellingen in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer opgeroepen om terughoudend te zijn met de inzet van een tweede camera bij online tentaminering en alleen over te gaan op deze maatregel als het strikt noodzakelijk wordt geacht. Ik kaart dit punt ook aan in mijn gesprekken met de koepelorganisaties.
Klopt het dat, voorafgaand aan de inzet van de tweede camera, de Erasmus Universiteit een pilot heeft uitgevoerd? Hebben andere hoger onderwijsinstellingen ook pilots hiermee uitgevoerd? Zo ja, wat waren de resultaten van de verschillende pilots?
De EUR geeft aan dat er in december 2020 bij twee faculteiten pilots van bescheiden omvang uitgevoerd zijn. De EUR is zelf tevreden omdat met de inzet van een tweede camera surveillanten beter kunnen beoordelen of er sprake is van fraude.
De andere universiteiten geven aan dat er geen andere pilots zijn uitgevoerd.
De hogescholen geven aan dat er binnen het hbo pilots zijn uitgevoerd met de inzet van een tweede camera. De bezwaren die dit oplevert hebben zelden te maken met privacyaspecten, maar meer met de organiseerbaarheid. De hogescholen geven aan dat wanneer studenten (bijvoorbeeld in panels) bevraagd worden op deze vorm, zij een inzet van een tweede camera als positief ervaren.
De ontheffing van de avondklok voor de jacht op zwijnen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Beaamt u dat mensen de belangrijkste rol spelen bij de verspreiding van het Afrikaanse Varkenspest (AVP) virus over langere afstanden?1
Ja.
Kent u het onderzoek van de European Food Safety Authority (EFSA) waaruit blijkt dat beperking van zwijnenpopulaties niet duurzaam tot stand te brengen is via afschot, en dat jacht geen effectief middel is om insleep van AVP te beperken of te voorkomen? Zo ja, deelt u de conclusies? Zo nee, waarom niet?2
Ja, dat onderzoek is mij bekend.
Nee, die conclusie deel ik niet. In het EFSA rapport van juni 2018 staat dat reductie en stabilisatie van de dichtheid bijdraagt aan een verminderde kans op blootstelling en daarmee introductie van AVP. Ook reduceert dit de inspanningen die moeten worden gedaan mocht een infectie zich toch voordoen. De Europese Commissie adviseert lidstaten conform het EFSA rapport en heeft in haar strategie opgenomen dat reductie van wilde zwijnen een van de maatregelen is om de kans op verspreiding te verkleinen (SANTE/7113/2015). De deskundigengroep dierziekten heeft zich in woorden van gelijke strekking uitgelaten in het advies dat deze groep heeft gegeven in september 2018.
Erkent u de conclusie van de EFSA dat populaties van zwijnen zich juist verspreiden door zeer intensieve jachtdruk, waardoor de ziekte zich geografisch verspreidt?
Het is mogelijk dat door intensieve jacht op lokaal niveau migratie van wilde zwijnen wordt bewerkstelligd. Echter, in besmette gebieden wordt migratie van besmette wilde zwijnen zo veel mogelijk voorkomen door het beheer (jacht) op te schorten en daarna zodanig uit te voeren dat migratie zo min mogelijk plaats vindt. Bovendien wordt met het plaatsen van hekken migratie vertraagd. In Tsjechië en België zijn met het aangepaste beheer in de besmette gebieden goede resultaten geboekt met de bestrijding van AVP bij wilde zwijnen en is de ziekte niet verspreid buiten het gebied. Beide landen zijn nu vrij van AVP. De Europese Commissie heeft hierover in haar strategie (SANTE/7113/2015) adviezen opgesteld.
Welk onafhankelijk wetenschappelijk bewijs is er dat afschot van wilde zwijnen in Nederland de insleep van AVP vanuit het buitenland zou beperken?
Minder zwijnen leidt tot een lagere kans dat zwijnen in contact komen met achtergelaten voedselresten afkomstig van besmette varkens. Dit is ook door de deskundigengroep dierziekten, waar onafhankelijk wetenschappers deel van uitmaken, geconcludeerd. EFSA heeft geconcludeerd dat reductie van het aantal zwijnen bijdraagt aan het verkleinen van de kans dat een populatie wordt besmet (https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5344).
Is het mogelijk dat afschot van zwijnen in Nederland kan leiden tot een waterbedeffect, waardoor zwijnen vanuit Duitsland de leeggevallen territoria innemen? Wat zou een dergelijk migratie-effect kunnen zijn op insleep van AVP naar Nederland, dat nu geen AVP kent?
De kans dat AVP via migrerende wilde zwijnen naar Nederland wordt verspreid is nu zeer klein. Wilde zwijnen leven in leefgebieden en trekken binnen die leefgebieden rond, afschot zorgt voor een lagere dichtheid en niet voor een hogere. Ook in Duitsland worden veel wilde zwijnen geschoten, ook daar nemen dichtheden af. Op korte afstand kunnen migrerende besmette zwijnen een rol spelen bij de verspreiding. De afstand naar de besmette populaties in het oosten van Duitsland is echter groot. Er is geen verhoogd risico door afschot, wel een verlaagd risico van insleep, vanwege lagere aantallen zwijnen.
Beaamt u dat een besmet zwijnenkarkas of zwijnenbloed voor langere tijd een bron van besmetting is? Onderschrijft u dat het bij de jacht nagenoeg onmogelijk is om voldoende hygiënemaatregelen te treffen om verspreiding van het AVP-virus te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is bekend dat een besmet zwijnenkarkas of zwijnenbloed voor langere tijd een bron van besmetting kan zijn. Afhankelijk van onder andere de temperatuur kan het virus tot maanden «overleven».
Ik onderschrijf de stelling dat bij jacht onvoldoende hygiënemaatregelen genomen kunnen worden niet. Jagers nemen passende hygiënemaatregelen: die bevatten onder andere het reinigen van materialen. De jagers kennen de risico’s en worden hierover geregeld geïnformeerd.
Vlees van wilde zwijnen mag vanuit een besmet gebied niet naar Nederland worden verzonden tenzij aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Het zwijn waarvan het vlees afkomstig moet negatief getest zijn voor AVP. Daarnaast moet het vlees aan verschillende aanvullende voorwaarden voldoen ten aanzien van het apart opslaan, verwerken en vervoeren van het vlees (artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2002/99/EG) en moet het een specifieke warmtebehandeling hebben ondergaan en zijn voorzien van de juiste veterinaire certificaten. Voor particulier gebruik geldt dit niet, maar jagers weten dat ze de resten in de daarvoor bestemde afvalcontainers moeten achterlaten en geen resten mogen achterlaten in de natuur.
Klopt het dat jagers die een beroepsmatige binding hebben met gehouden varkens wordt afgeraden om te jagen in besmette gebieden? Zo ja, hoe controleert u of deze jagers niet jagen in gebieden waar varkenspest voorkomt?3
Jagers komen in allerlei geledingen van de samenleving voor en hebben diverse achtergronden. Er zijn varkenshouders die jagen of jagers die varkens houden. In besmette gebieden in andere lidstaten gelden strenge maatregelen waar personen die het gebied willen betreden zich aan dienen te houden. Die maatregelen zijn er op gericht om de verspreiding van het virus zoveel mogelijk tegen te gaan. De lidstaten houden toezicht op naleving van de maatregelen. De Nederlandse varkenshouders kennen de risico’s en nemen passende hygiënemaatregelen. Zij nemen daarin hun verantwoordelijkheid.
Klopt het dat Nederlandse jagers onder andere actief zijn in Duitsland en dat in Saksen, Duitsland, de AVP-besmettingen toenemen? Zo ja, bent u bereid om een verbod op jachttoerisme naar Duitsland en Polen uit te vaardigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?4
Ja, er zijn jagers uit Nederland die ook in Duitsland komen en ja, het aantal besmette wilde zwijnen in de oostelijke deelstaten van Duitsland is de afgelopen maanden toegenomen. Er is geen verband tussen beide zaken.
Het is aan de jagers zelf om te bepalen of zij gaan jagen in andere landen. Het is aan de betreffende lidstaten om daarover regels op te stellen. In de besmette gebieden in andere lidstaten gelden strenge maatregelen, die door de Europese Commissie en de lidstaten zijn opgesteld.
Erkent u dat het beleid onduidelijk is, aangezien in de «Roadmap preventie introductie AVP» staat dat er drie aangelijnde honden meegenomen kunnen worden op zwijnenjacht, terwijl de NVWA stelt dat honden niet op jacht mogen worden meegenomen in gebieden waar AVP zich bevindt? Zo ja, hoe gaat u deze tegenstrijdigheid wegnemen?5 6
Het klopt dat bij de beperkte bewegingsjacht maximaal drie aangelijnde honden mee kunnen. De beperkte bewegingsjacht is van toepassing in Nederland en ten behoeve van het beheer van wilde zwijnenpopulaties bij afwezigheid van AVP. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de provincies.
Als er een AVP besmetting is zullen we in overleg met diverse deskundigen vaststellen wat geschikte methoden zijn om de ziekte bij de wilde zwijnen te bestrijden, waarbij we zoveel mogelijk gebruik maken van de ervaring in andere lidstaten zoals België en Tsjechië. In eerste instantie zal het beheer in besmet gebied worden opgeschort om de situatie in beeld te brengen. Op hoofdlijnen staat dit beschreven in het Plan van Aanpak bestrijding AVP bij wilde zwijnen.
De bewuste passage kan tot onduidelijkheid leiden. De NVWA zal de tekst in de flyer aanpassen.
Erkent u dat de jacht op zwijnen haaks staat op het tegengaan van de verspreiding van AVP? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid met betrekking tot AVP te herzien?
Er zijn geen aanwijzingen dat het virus door de jacht is verspreid. Het gaat meestal om onachtzaamheid van mensen. Op korte afstand kan door de jacht mogelijk wel spreiding optreden. Het advies van deskundigen is om als er een besmetting bij een wild zwijn is vastgesteld het gebied te sluiten voor onder andere de jacht. Het doel daarvan is rust te creëren in het gebied om migratie van wilde zwijnen te voorkomen en om de epidemiologische situatie in kaart te brengen. Daarna wordt een eradicatieprogramma opgesteld en voorgelegd aan de Europese Commissie. Deze handelwijze staat ook beschreven in het Plan van Aanpak bestrijding AVP bij wilde zwijnen. Ik zie geen reden mijn beleid hierover te herzien.
Chroom-6 in PC-7 lestoestellen in Woensdrecht |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat in 13 PC-7 lestoestellen van het 131e squadron op Woensdrecht chroom-6 is vastgesteld?1 Heeft het onderzoek daarover inmiddels uitsluitsel gegeven? Zo nee, wanneer verwacht u dat?
Ja, dat klopt. Bij onderhoudswerkzaamheden in de PC-7 is in de cockpit en in de avionics bay, een compartiment aan de binnenzijde van het toestel waarin elektronische apparatuur is gemonteerd, van één van de PC-7 toestellen stof aangetroffen. Uit voorzorg is gecontroleerd of het aangetroffen stof chroom-6 bevatte. Daarbij is geconstateerd dat dit het geval was. Hierop is het vliegen met de PC-7 tijdelijk stil gelegd en is aan het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) advies gevraagd.
In 2017 heeft een vergelijkbare situatie plaatsgevonden met chroom-6 houdend stof in de cockpit van de PC-7. Toen hebben luchtmetingen van het CEAG aangetoond dat de grenswaarden niet werden overschreden. Omdat de huidige situatie zeer vergelijkbaar is, heeft het CEAG beoordeeld dat ook in deze situatie een eventuele blootstelling via de lucht (tijdens onderhoud en tijdens vliegen) laag zal zijn en de grenswaarden niet zal overschrijden. Blootstelling via de huid bij onderhoudswerkzaamheden wordt voorkomen door het toepassen van maatregelen zoals het dragen van speciale handschoenen. Het CEAG heeft geadviseerd de toestellen voor ze in gebruik worden genomen schoon te maken.
De veiligheid van de werknemers staat voor mij voorop. Dat is de reden dat het vliegprogramma uit voorzorg is stopgezet. Nadat de PC-7 toestellen zijn schoongemaakt en zijn gecontroleerd, is het vliegen hervat. De toestellen zijn weer inzetbaar en hebben daadwerkelijk gevlogen.
Kunt u aangeven op welke wijze de constatering is gedaan en om welke reden het onderzoek is gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot uw brief van 4 december 2018 waarin u meldt dat voor de PC-7 wel degelijk voor één van de drie lagen chroom-6-houdende verf is gebruikt?2
In mijn brief van 4 december 2018 over de stand van zaken met betrekking tot de terugdringing van het gebruik van chroom-6 houdende verf op luchtvaartuigen (Kamerstuk 35 000 X, nr. 70) en mijn brief van 17 november 2020 over de stand van zaken van chroom-6 bij Defensie (Kamerstuk 35 570 X, nr. 66) is aangegeven dat voor de PC-7 een chroomvrij verfsysteem is gecertificeerd voor de buitenzijde van de romp en voor de cockpit van het toestel. Dit chroomvrije verfsysteem wordt aangebracht wanneer een toestel van een nieuwe verflaag moet worden voorzien, zodat werknemers geen onnodig risico op blootstelling lopen. In 2018 heeft er een upgrade van de cockpit van de PC-7 plaatsgevonden waarbij in de cockpit een chroomvrij verfsysteem is toegepast. Dit staat los van de situatie in de avionics bay, waarin chroom-6 in een compartiment aan de binnenzijde van het toestel is aangetroffen. In de binnenzijde bevindt zich het airframe (het skelet) van het vliegtuig dat chroom-6 houdende verf bevat, zoals bij nagenoeg alle vliegtuigen. Het verfsysteem aan de binnenzijde wordt niet vervangen, omdat er geen chroomvrij verfsysteem is gecertificeerd voor afgesloten delen.
In mijn brief van 4 december 2018 over de stand van zaken met betrekking tot de terugdringing van het gebruik van chroom-6 houdende verf op luchtvaartuigen (Kamerstuk 35 000 X, nr. 70) schreef ik hierover dat een luchtvaartuig licht en sterk moet zijn. Dit geldt in het bijzonder voor militaire vliegtuigen die aan grote krachten onderhevig zijn. Corrosie op onderdelen van het airframe kan een desastreus effect hebben op de sterkte en daarmee de luchtwaardigheid. Mede om die reden is een chroom-6 houdend verfsysteem dat corrosie actief tegengaat van groot belang voor de vliegveiligheid. Defensie past de arbeidshygiënische strategie toe, zoals beschreven in mijn brief van 4 juli 2019 over toezeggingen over chroom-6 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 147), in volgorde van substitutie, technische maatregelen, organisatorische maatregelen en persoonlijke beschermingsmaatregelen. Bij werkzaamheden aan de PC-7 worden de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen voor het werken met chroom-6 getroffen.
Bent u voornemens ook deze laatste laag chroom-6-verf nu te verwijderen? Zo ja, wanneer en welke chroom-vrije verf zal dan worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De beperkte capaciteiten voor vrachtwagenchauffeurs tijdens de avondklok |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Laat tankstation tijdens de avondklok open voor chauffeurs die onderweg zijn»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Bent u het ermee eens dat de transportsector in deze coronatijd een nog belangrijker rol heeft, doordat veel producten nu niet alleen naar winkels toe moeten, maar ook naar mensen zelf?
De transportsector vervult een uitermate belangrijke rol in onze samenleving door onder meer onze winkels te bevoorraden en goederen te bezorgen. Goederentransport en de bevoorrading moeten doorgang blijven vinden. Het is daarvoor nodig dat chauffeurs hun werk op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren. Daarbij moet in de basisbehoeften worden voorzien: toegang tot sanitair, voldoende rust en de mogelijkheid een (warme) maaltijd te nuttigen.
Bent u het ermee eens dat veel (vrachtwagen)chauffeurs lange dagen draaien en daarmee helpen om deze uitdaging in het transport voor elkaar te krijgen?
Zeker in deze tijd verzetten chauffeurs veel werk. Ik roep dan ook iedereen op om hen met respect te blijven behandelen. De noodzakelijke maatregelen van het kabinet om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, kunnen invloed hebben op de werkomstandigheden van chauffeurs. Dit mag uiteraard niet ten koste gaan van de veiligheid voor chauffeurs en de situatie op de weg. Met het oog op de verkeersveiligheid en de veiligheid van de chauffeurs is het van belang dat chauffeurs voldoende rust nemen. De rij- en rusttijden wetgeving schrijft dit nauwgezet voor en daarin is door de COVID-maatregelen van het kabinet geen verandering aangebracht.
Bent u het ermee eens dat bij de kou van de komende periode het extra belangrijk is dat chauffeurs even wat warms kunnen drinken of eten en even naar het toilet moeten kunnen gaan, zodat ze weer fit de weg op kunnen?
Ja. Ook tijdens de winterse omstandigheden van dit moment vind ik het belangrijk dat chauffeurs kunnen beschikken over voldoende voorzieningen om veilig en verantwoord hun werk te kunnen doen. Hiervoor verwijs ik tevens naar mijn antwoord op vraag 8.
Bent u het ermee eens dat het regelmatig nemen van pauzes bij lange ritten belangrijk is voor de verkeersveiligheid en dat bij een avondshift de vermoeidheid eerder kan toeslaan dan een dagshift waardoor pauzes extra belangrijk zijn?
Het nemen van pauzes en voldoende rust is belangrijk. Kortheidshalve verwijs ik verder naar mijn beantwoording van vraag 3.
Bent u het ermee eens dat een ongeluk met een vrachtwagen vaak ernstige schade kan veroorzaken?
Verkeersongevallen moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarbij gaat het onder andere om de veiligheid van alle verkeersdeelnemers, de doorstroming en de beperking van materiële schade. Dat geldt voor vrachtwagens evenzeer als voor personenvoertuigen. Door de grootte en het gewicht kan de schade van een ongeval met een vrachtwagen groter zijn dan bij andere voertuigen. Juist daarom kennen we strikte regelgeving rondom de rij- en rusttijden.
Bent u het ermee eens dat voor vrachtwagenchauffeurs faciliteiten langs de snelweg belangrijk zijn om te kunnen eten, drinken, douchen of naar het toilet te kunnen gaan?
Ja, Kortheidshalve verwijs daarvoor naar mijn beantwoording van vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen het openhouden van (enkele) van deze voorzieningen tijdens de avondklok voor vrachtwagenchauffeurs en andere cruciale beroepsgroepen? Indien u hier geen voorstander van bent, welke alternatieve oplossingen ziet u voor zich?
Ook tijdens de avondklok is het noodzakelijk dat vervoer op een veilige en verantwoorde manier kan plaatsvinden. Daarom mogen tijdens de avondklok tankstations en sanitaire voorzieningen gewoon open blijven, zodat basisvoorzieningen voor het wegvervoer in beginsel niet in gevaar komen. De verkoop van levensmiddelen is echter tijdens de avondklok niet toegestaan.
Om het voorzieningenniveau voor chauffeurs zoveel mogelijk op peil te houden, heeft het kabinet besloten om de openingstijden van levensmiddelenwinkels van 06.00 naar 04.30 uur te vervroegen en in lijn te brengen met de eindtijd van de avondklok. Zo kunnen ook chauffeurs in de vroege ochtend een broodje en een kop koffie halen. Het kabinet ziet onder de huidige omstandigheden geen ruimte om tijdens de avondklok generiek de verkoop van levensmiddelen in tankstations toe te staan. Wel is het sinds 12 februari jl. toegestaan dat daar tijdens de avondklok warme dranken worden verstrekt, met het oog op de huidige winterse omstandigheden en de werkomstandigheden voor personen die om een geldige reden tijdens de avondklok onderweg zijn, zoals chauffeurs of vitale dienstverlening (politie en hulpdiensten). Voorts doe ik momenteel, naar aanleiding van de motie Van Dijk – Lacin2, onderzoek naar de effecten van de coronamaatregelen op de arbeidsomstandigheden en de veiligheid op truckparkings. Daarbij bekijk ik ook de noodzaak om maatregelen te nemen. Zodra het onderzoek gereed is, zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten en de conclusies die ik eraan verbind.
Hoe kijkt u aan tegen de redernering van verschillende brancheverenigingen dat het openhouden van tankstations en toiletten niet tot extra drukte leiden, omdat niet-noodzakelijk verkeer tijdens de avondklok verboden is?
Tijdens de avondklok mogen personen alleen om een geldige reden onderweg zijn. De openstelling van faciliteiten langs de weg heeft daarop in beginsel geen effect. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn beantwoording van vraag 8.
Bent u bereid deze vragen binnen één week te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat gemeente Midden-Groningen er een potje van maakt met recreatiepark De Leine. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel dat gemeente Midden-Groningen er een potje van maakt met recreatiepark De Leine»?1
Ja.
Herkent u de signalen dat gemeente Midden-Groningen jacht maakt op mensen die in een recreatiewoning wonen?
Het is mij bekend dat de gemeente Midden-Groningen wil handhaven op permanente bewoning van recreatiewoningen.
Hoe rijmt u het bovenstaande met de aangenomen motie-Van Eijs c.s.2 over het toepassen van de menselijke maat in de handhaving op de permanente bewoning van recreatiewoningen?
De gemeente Midden-Groningen geeft aan zich bewust te zijn van de menselijke maat in handhaving en hierbij oog te hebben voor kwetsbare bewoners en hun vervolghuisvesting. De bewoners krijgen de tijd om vervolghuisvesting te zoeken.
Herkent u het in het artikel geschetste beeld dat de gemeente Midden-Groningen nog te veel kijkt naar wat er niet kan in plaats van wat er wel kan met de permanente bewoning van recreatieparken?
De gemeente heeft als lokale overheid het beste zicht op de verschillende belangen die spelen en de mogelijke toekomstperspectieven met betrekking tot dit specifieke park. Het is aan de gemeente om deze afwegingen te maken.
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie-Koerhuis/ Van Eijs3, de nieuwe regeling voor de permanente bewoning van recreatiewoningen en het aanjaagteam voor de herbestemming van recreatieparken4?
Zoals ik in mijn brief5 van 15 december 2020 heb aangegeven, streef ik ernaar om het ontwerpbesluit betreffende de wijziging van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) in maart aan uw Kamer voor te hangen.
In dezelfde brief heb ik aangegeven dat het «aanjaag- en expertteam transformatie van recreatieparken» rond de zomer van 2021 operationeel zal zijn.
Deelt u de mening dat het herbestemmen van het zogeheten «smurfendorp» De Leine een goede oplossing is voor de leefbaarheid van het recreatiepark? Bent u bereid het aanjaagteam hiervoor in te zetten?
De lokale overheid heeft het beste zicht op de ter zake doende belangen en mogelijkheden van een specifiek park. Met het aanjaag- en expertteam zal, op verzoek van een gemeente, worden bekeken of en waar mogelijkheden liggen.
Bent u bereid de gemeente Midden-Groningen aan te spreken op uw oproep in de Kamerbrief5 d.d. 8 december 2020 om tijdens de tweede coronagolf niet mensen uit te zetten die in een recreatiewoning wonen?
Naar aanleiding van uw vragen heb ik contact opgenomen met de gemeente Midden-Groningen en mijn oproep om de menselijke maat te hanteren in de handhaving op permanente bewoning onder de aandacht gebracht.
Bent u bereid uw oproep in de Kamerbrief d.d. 8 december 2020 te herhalen in een expliciete brief aan VNG, colleges van B&W en gemeenteraden?
In de brief van 8 december7 heb ik nogmaals de oproep gedaan om de menselijke maat te hanteren. Uit mijn gesprekken met gemeenten wordt duidelijk dat mijn oproep bekend is. Rond de zomer zal ik een kwaliteits- en afwegingskader opleveren, waarmee ik gemeenten ondersteun om tot een complete afweging te komen aangaande het vraagstuk van permanente bewoning en eventuele handhaving. In dit kader zal ook mijn oproep om de menselijke maat te hanteren bij handhaving worden verwerkt.
De massaprotesten tegen nieuwe landbouwwetten van de Indiase premier Narendra Modi. |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woedende boeren in India: protest tegen nieuwe landbouwwet»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat tienduizenden Indiase agrariërs wekenlang protesteren in de hoofdstad van India, New Delhi, om hun bezwaren kenbaar te maken tegen de recent ingevoerde landbouwwetten?2
Ja. Het verzet tegen deze landbouwhervormingen is met name afkomstig uit de noordelijke deelstaten zoals Punjab en Harjana, waar men vreest voor negatieve effecten.
Bent u bekend met het feit dat de Indiase autoriteiten het internet plaatselijk hebben afgesloten, als strategie om de protesten tegen te gaan? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Een groot deel van de protesten, die inmiddels al enige tijd gaande zijn, verloopt vreedzaam. Helaas zijn de protesten op de nationale dag van India eind januari geëscaleerd toen boeren met tractoren en vrachtwagens New Delhi in wilden rijden. Zij werden gestopt door veiligheidstroepen, wat uitmondde op gewelddadigheden en vernielingen. het kabinet steunt dan ook de oproep van de OHCHR (Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten) aan alle partijen om maximale terughoudendheid te betrachten bij de protesten.
Bent u bekend met het feit dat de Indiase autoriteiten buitensporig geweld hebben gebruikt tijdens het bestrijden van deze protesten, waaronder het inzetten van waterkanonnen en traangas?3 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de vrijemarktwerking die deze wet voorstaat, de boeren in een gevreesde positie zet, waar ze worden overgeleverd aan multinationals en de minimumprijsgarantie mogelijk zullen kwijtraken? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
De helft van de bevolking in India is afhankelijk van een inkomen uit de agrarische sector. De kleinschaligheid van het merendeel van de Indiase boerenbedrijven staat het ontstijgen van armoede echter in de weg. Landbouwhervormingen staan al enkele decennia op de agenda van de Indiase overheid. De huidige wetten zijn verouderd (enkele artikelen dateren uit de jaren ’50) en er is veel bureaucratie.
De intentie van de huidige regering om met deze hervormingen een verbetering van de positie van de boeren te bereiken o.a. door stimulering van marktwerking is daarom te waarderen. Er kan op voorhand niet gesteld worden dat deze wetten niet zullen bijdragen aan eerlijke handel en prijzen voor de boeren, of dat de mensenrechten en het inkomen van de boeren in het geding zijn.
Tegelijkertijd moet echter ook worden geconstateerd dat het snelle proces waarmee deze wetten door het parlement zijn aangenomen, niet heeft bijgedragen aan draagvlak voor de hervormingen bij de boeren. De landbouwvakbonden zijn evenmin betrokken geweest bij het tot stand komen van deze hervormingen. Dat dit tot onrust leidt is begrijpelijk.
Naar aanleiding van deze onrust heeft de Indiase Hoge Raad een comité van experts en deskundigen aangesteld om met de boeren in dialoog te gaan en tot een oplossing te komen. Tevens is de invoering van deze wetten voorlopig aangehouden. Deze stappen die moeten leiden tot de-escalatie verwelkomt het kabinet.
Deelt u het standpunt dat de nieuwe landbouwwetten, die de bestaande, deels gereguleerde, landbouwhandelsmarkten ontmantelen, niet zullen bijdragen aan een eerlijke handel en een rechtvaardige wereld (de speerpunten van het Nederlandse buitenlandbeleid)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in gesprek te treden met uw Indiase ambtsgenoot om de zorgen van de Indiase boeren onder de aandacht te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Dat deze landbouwwetten tot meer zelfdodingen leiden is speculatief. Zelfdodingen in India zijn veelal het gevolg van uiteenlopende sociaaleconomische omstandigheden. Inclusieve sociaaleconomische ontwikkeling als prioriteit van het Nederlandse kabinet komt regelmatig aan de orde in de relatie met India. In gesprekken met de Indiase autoriteiten vragen wij tevens aandacht voor het belang van een sterk maatschappelijk middenveld. Verder steunt de Nederlandse ambassade in New Delhi via het financieren van projecten Indiase organisaties die zich inzetten voor kwetsbare groepen zoals vrouwen en kinderen.
Bent u bereid om uw Indiase ambtsgenoot erop te wijzen dat de nieuwe landbouwwetten kunnen leiden tot méér zelfdoding onder de arme, Indiase boeren, een groep waar zelfmoord reeds extreem hoog is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er Nederlandse bedrijven actief in de Indiase landbouwsector c.q. markt voor landbouwproducten die grootschalig afnemen? Zo ja, welke?
Voor zover bekend zijn er geen Nederlandse bedrijven actief in India die grootschalig producten van Indiase boeren afnemen of op deelstaatniveau een marktgewicht vormen.
Bent u bereid om Nederlandse bedrijven die actief zijn in de Indiase landbouwsector, aan te spreken op hun maatschappelijk verantwoordelijkheid om eerlijke prijzen af te spreken bij het kopen van landbouwproducten afkomstig van Indiase boeren? Zo nee, waarom niet?
Het is staand beleid van de Nederlandse overheid om bij bedrijven, ook in de agrarische sector, het belang te benadrukken van maatschappelijk verantwoord ondernemen en van het opereren in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Het is de verantwoordelijkheid van de Nederlandse bedrijven die handel drijven met India of in India opereren om conform deze richtlijnen te handelen.
Deelt u het standpunt dat de mensenrechten van de Indiase boeren in het geding zijn als gevolg van de nieuwe landbouwwetten, omdat de kans groot is dat ze niet meer in hun eigen inkomen kunnen voorzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen bent u bereid daaraan te verbinden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de zorgen van de Indiase boeren via alle mogelijke wegen aan de orde te stellen en de Indiase regering dringend te verzoeken om de rechten van de Indiase boeren te respecteren, door middel van de intensieve diplomatieke betrekkingen die u heeft met India?
Er vindt thans een dialoog plaats tussen de Indiase overheid en de boeren, die daarbij hun zorgen kenbaar kunnen maken. Het kabinet moedigt deze dialoog aan en volgt de ontwikkelingen nauwgezet. Daarbij is de parlementaire goedkeuring van de wetten een interne Indiase aangelegenheid.
Indien de Indiase regering niet bereidwillig is om tegemoet te komen aan de zorgen van de Indiase boeren, bent u dan bereid om de druk op te voeren door de zorgen over de nieuwe landbouwwetten op Europees niveau aan de orde te stellen en ervoor te pleiten om als Europese Unie de zorgen van de Indiase boeren aan te kaarten bij de Indiase regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
De Indiase overheid zal in samenspraak met lokale agrarische belangenorganisaties een oplossing moeten zien te vinden voor de situatie, en voor een hervorming van de landbouw die ook op de lange termijn de onderhandelingspositie en het inkomen van de boeren verbetert. In het kader van de lokale EU-India mensenrechtendialoog zal het belang van een sterk maatschappelijk middenveld voor inclusieve ontwikkeling worden onderstreept.
Bent u bekend met het feit dat er op 8 december 2020 een groot protest heeft plaatsgevonden voor de ambassade van de Republiek India in Nederland, georganiseerd door de Indiaas-Nederlandse gemeenschap?
Ja, na dit protest zijn vertegenwoordigers van de World Sikh Parliament Europe en de voorzitter van de Punjab Right Organisation kort ontvangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarbij deze organisaties een petitie aangeboden hebben. Het staat de leden van de Indiase gemeenschap of de Sikh-gemeenschap in Nederland vrij om hun mening te geven over de landbouwhervormingen in India.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de Indiase gemeenschap in Nederland, en in het bijzonder de Sikh-gemeenschap vanwege hun directe relatie met de protesterende boeren, om hun zorgen aan te horen?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bekend met het feit dat de internationale steun voor de massaal protesterende boeren in India slecht is gevallen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van India, die onlangs opriep om zich niet met de kwestie te bemoeien? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het is mij bekend dat er van buiten India steun is uitgesproken voor de boerenprotesten in India, waaronder door een aantal bekende persoonlijkheden. De verantwoordelijkheid voor de reactie hierop laat ik graag aan de Indiase autoriteiten.
Gestopte grenscontroles in Noord-Ierland en het EU-only gehalte van het akkoord met het Verenigd Koninkrijk. |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het feit dat Noord-Ierland zelf heeft besloten personeel terug te trekken na aanhoudende intimidaties aan de grens met het Verenigd Koninkrijk?1
De situatie in Noord-Ierland heeft de volle aandacht van het kabinet, de Europese Commissie en de Ierse en Britse regeringen. Het bewaken en bewaren van de vrede en stabiliteit op het Ierse eiland en verzekeren van eenieders veiligheid staat voorop. Juist daarom zijn de afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland in het Terugtrekkingsakkoord zo belangrijk: de daarin gemaakte afspraken voorkomen een grens op het Ierse eiland, borgen de Goede Vrijdagakkoorden en beschermen de integriteit van de interne markt van de Europese Unie. De Commissie staat in nauw contact met het VK, ook via het Gespecialiseerd Comité Ierland-Noord-Ierland en het Gemengd Comité onder het Terugtrekkingsakkoord, om zo snel mogelijk oplossingen te vinden voor de ontstane situatie. Het uitgangspunt daarbij is dat die oplossingen worden gevonden binnen de afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland. Het kabinet volgt dit proces nauwgezet. Het personeel dat controles uitvoert in de havens in Noord-Ierland heeft inmiddels het werk weer hervat.
Laat dit niet per definitie zien dat er bevoegdheden zijn die door de lidstaten zelf kunnen worden uitgevoerd, en dus niet EU-only zijn?
De afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland vormen onderdeel van het Terugtrekkingsakkoord, niet van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst (HSO) tussen de EU en het VK.
Een keuze om personeel terug te trekken in Noord-Ierland betreft een interne situatie van het Verenigd Koninkrijk, waar Noord-Ierland onderdeel van uitmaakt. Een dergelijke keuze van het VK raakt uiteraard aan de afspraken uit het Protocol Ierland/Noord-Ierland, dat deel is van het Terugtrekkingsakkoord EU-VK dat als EU-only is gesloten, maar zegt niets over de juridische aard van het Terugtrekkingsakkoord of de onderliggende interne bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en haar lidstaten.
In algemene zin zijn lidstaten van de Unie gebonden om het Unierecht toe te passen. Dat geldt ook voor internationale overeenkomsten van de Unie, die onderdeel zijn van de Unierechtsorde en op grond van artikel 216, lid 2, VWEU verbindend zijn voor de lidstaten. Met andere woorden, lidstaten zijn verplicht om internationale overeenkomsten van de Unie toe te passen, ongeacht of de overeenkomst EU-only of gemengd is. Dat lidstaten gebonden zijn om het EU-only Terugtrekkingsakkoord toe te passen en ook de EU-only Handels- en Samenwerkingsovereenkomst (HSO) tussen de EU en het VK, zegt op zichzelf niets over de aard van die overeenkomsten. Dat in het geval van de HSO sprake is van een EU-only akkoord volgt uit de tekst van de overeenkomst en is het gevolg van een keuze van de Raad met uitdrukkelijk steun van alle EU-lidstaten.
Hoe ziet de inzet er volgens Nederland uit als het Verenigd Koninkrijk inderdaad ertoe besluit om terug naar de tekentafel te gaan met de EU betreffende deze spanningen aan de grens?
Het Terugtrekkingsakkoord, en het Protocol Ierland/Noord-Ierland als onderdeel daarvan, is geratificeerd door zowel de EU als het VK en vormt daarmee onderdeel van bindend internationaal recht. Wat Nederland en de EU betreft is er geen reden om de gemaakte afspraken te veranderen. Eventuele kwesties met betrekking tot de implementatie of toepassing van het terugtrekkingsakkoord worden in het daartoe bestemde Gespecialiseerd Comité en het Gemengd Comité besproken.
Hoe oordeelt u de tactische blunder die de Europese Unie heeft gemaakt door te oordelen dat de strengere vaccincontroles tussen de grenzen van de EU en de buitengrenzen ook zouden gelden voor Noord-Ierland en het Verenigd Koninkrijk?
De Europese Commissie heeft bij monde van Voorzitter Ursula von der Leyen op 10 februari jl. aangegeven dat er fouten zijn gemaakt in aanloop naar de totstandkoming van het export-autorisatiesysteem. Het kabinet had liever gezien dat dit proces anders was verlopen, maar benadrukt dat de Europese Commissie uiteindelijk de in Artikel 16 van het Protocol Ierland/Noord-Ierland genoemde passende vrijwaringsmaatregelen niet heeft genomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat Duitsland en Frankrijk naar aanleiding van het bereikte akkoord met het VK hoorzittingen in het parlement hebben gehad?
Ja.
Kunt u overzichtelijk maken over welke zaken er in deze hoorzittingen concreet gesproken is en welke zaken hierin werden bestempeld als niet EU-only?
Uit de tekst van de HSO volgt dat dit een EU-only akkoord is. Het betreft een overeenkomst tussen de EU (en dus niet ook de afzonderlijke lidstaten) enerzijds en het VK anderzijds. Het Raadsbesluit tot ondertekening en voorlopige toepassing2 van de overeenkomst is op 29 december jl. door de Raad met eenparigheid van stemmen van de 27 EU-lidstaten aangenomen. In overweging 6 van dit Raadsbesluit is neergelegd dat, gezien de uitzonderlijke en unieke aard van de HSO, de Raad gebruik maakt van de mogelijkheid dat de Unie haar externe bevoegdheid ten aanzien van het VK uitoefent. Door het vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening heeft de Raad met uitdrukkelijke steun van alle EU-lidstaten de keuze gemaakt voor een EU-only akkoord.
Het kabinet gaat niet over de procedurele dan wel inhoudelijke behandeling van het akkoord in de parlementen van de overige 26 EU-lidstaten. Uiteraard kunnen parlementen in de overige 26 EU-lidstaten net als uw Kamer besluiten het akkoord, dat reeds voorlopig wordt toegepast, alsnog te behandelen. Dit laat echter onverlet dat de HSO een EU-only akkoord is en dat met het vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening alle 27 EU-lidstaten deze status uitdrukkelijk hebben onderschreven, zoals hierboven uiteengezet.
Waarom denkt u dat deze landen ertoe hebben besloten om tot een meer uitgebreide wijze het handelsakkoord te behandelen dan in Nederland?
Gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking van het VK uit de EU heeft het kabinet zich er steeds voor ingespannen om het Nederlandse parlement zo snel en volledig mogelijk te informeren over de stand van zaken. Zo ontving uw Kamer een procesbrief voor de goedkeuring van het bereikte akkoord op dezelfde dag dat het akkoord werd gepubliceerd3 en twee dagen later een kabinetsappreciatie van de HSO4. Daarnaast heeft een technische briefing en een Notaoverleg ter bespreking van de HSO plaatsgevonden op 28 december jl. Deze planning was erop gericht om uw Kamer voorafgaand aan de besluitvorming over het Raadsbesluit tot ondertekening en voorlopige toepassing te informeren. Sinds 1 januari wordt de HSO voorlopig toegepast. Voor zover bekend bij het kabinet zijn de parlementen van overige lidstaten in het kerstreces (dus voorafgaand aan voorlopige toepassing) niet bijeengekomen om de HSO te bespreken zoals dat in Nederland is gedaan. Uiteraard kunnen parlementen in de overige 26 EU-lidstaten, net als uw Kamer, besluiten het akkoord dat reeds voorlopig wordt toegepast alsnog te behandelen.
Kunt u uitleggen wat momenteel de beleidsmatige of juridische fundering geeft om de niet EU-only elementen in Nederland goed te keuren?
Uit de tekst van de HSO volgt dat dit een EU-only akkoord is. Door het vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening heeft de Raad met uitdrukkelijk steun van alle EU-lidstaten de keuze gemaakt voor een EU-only akkoord. De Raad kan, na goedkeuring door het Europees Parlement, het besluit tot sluiting van het akkoord vaststellen. Dit besluit zal, net als het Raadsbesluit tot ondertekening, artikel 217 VWEU als materiële rechtsgrondslag hebben, en als gevolg daarvan met eenparigheid moeten worden vastgesteld. In de brieven van 27 december jl., 4 januari jl. en 26 januari jl. en 12 februari jl.5 wordt de juridische aard van het akkoord nader toegelicht.
Is het aannemen van Artikel X een reden geweest voor u om de procedures omtrent het Handelsakkoord te laten lopen zoals ze nu zijn ingepland?
Nee. Artikel X bevat een wettelijke grondslag om gedurende 6 maanden bij amvb of ministeriële regeling voorzieningen te treffen in situaties waarin de bestaande wettelijke kaders niet voorzien. Dit artikel staat geheel los van de juridische aard van de HSO tussen de EU en het VK en de besluitvormingsprocedures die daar het gevolg van zijn en heeft daar ook geen enkele rol in gespeeld.
Bent u alsnog bereid om meer uitgebreide procedures omtrent de impact van het Handelsakkoord voor te stellen?
Uw Kamer heeft op 15 februari jl. een brief ontvangen met daarin een uiteenzetting van de ervaringen van de eerste periode na het aflopen van de overgangsperiode. Naar verwachting zullen de EU-VK betrekkingen en de implementatie van de HSO regelmatig geagendeerd worden op Raadsbijeenkomsten, hetgeen ook de gelegenheid biedt hierover met uw Kamer te spreken. Voorts gaat uw Kamer over zijn eigen agenda.
Wat bent u van plan concreet te doen om de Kamer op een duidelijke manier mee te nemen in de gevolgen van het handelsakkoord en de invloed die de Kamer heeft op het akkoord?
Gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking van het VK uit de EU heeft het kabinet zich er steeds voor ingespannen om het Nederlandse parlement zo snel en volledig mogelijk te informeren over de stand van zaken. Ook nu het akkoord van toepassing is, zal het kabinet deze inspanning voortzetten. Uw Kamer heeft op 15 februari jl. een brief ontvangen met daarin een uiteenzetting van de ervaringen van de eerste periode na het aflopen van de overgangsperiode. Naar verwachting zullen de EU-VK-betrekkingen en de implementatie van de HSO regelmatig geagendeerd worden op Raadsbijeenkomsten, hetgeen ook de gelegenheid biedt hierover met uw Kamer te spreken. Voorts gaat uw Kamer over zijn eigen agenda.
Het niet betrekken van de medewerkers bij het transitieplan van failliete jeugdzorginstelling Intervence |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ondernemingsraad Intervence: «Stem medewerker niet meegenomen in plan»»?1
Ja.
Is het naar uw mening verstandig dat de stem van de ondernemingsraad niet wordt meegenomen in het transitieplan van de failliete jeugdzorginstelling?
Ik vind het, mede gezien het belang van het behoud van personeel voor de Zeeuwse Jeugdbescherming, van belang om medewerkers te betrekken bij het opstellen van het plan. Dit is van belang voor het draagvlak maar ook om de kennis en ervaring van medewerkers te betrekken bij de uitwerking van het plan. De ondernemingsraad heeft op 10 februari 2021 gereageerd op het door de gemeenten opgestelde transitieplan. Ook hebben wethouders op 10 februari gesproken met de medewerkers van Intervence over hun plannen.
De bestuurder van Intervence is primair verantwoordelijk voor het tijdig informeren en betrekken van medewerkers bij het overnamescenario. Dit is ook de insteek van de gemeenten. Wel heb ik met de Zeeuwse bestuurders afgesproken dat zij bij de uitwerking van het nu voorliggende overnamescenario afspraken maken met de bestuurder van Intervence over het betrekken van medewerkers en dat zij zorgen dat de bestuurder een goede informatiepositie heeft om medewerkers adequaat te betrekken.
Bent u nog altijd van mening dat het van belang is dat de jeugdzorgmedewerkers zo goed mogelijk worden meegenomen in dit ongewenste proces, onder meer vanwege het grote tekort in de sector?
Ja, dat vind ik van groot belang (zie tevens mijn antwoord op vraag 2). Professionals in deze sector zijn hard nodig. Zoals ik u in mijn brief van 17 februari 2021 bericht heb, wordt er momenteel aan een overnamescenario gewerkt. Dit overnamescenario houdt in dat de werkzaamheden van Intervence worden overgenomen door Jeugdbescherming west. Betrokken partijen vinden dit een kansrijk scenario om zorg te dragen voor een duurzame inrichting van de jeugdbescherming en -reclassering in Zeeland. Dit scenario zal wederom door de Inspecties en Jeugdautoriteit worden getoetst. Het perspectief voor medewerkers zal onderdeel uitmaken van deze toets.
Vindt u het begrijpelijk dat gezinsmanagers al vertrekken, gezien het rommelige proces dat kan worden geïnterpreteerd als minachting voor deze medewerkers?
Uit de contacten die ik met alle betrokken partijen heb gehad, blijkt dat zij het belangrijk vinden dat het personeel behouden blijft. Dat neemt niet weg dat er sprake is van een onzekere tijd, ook voor het personeel. Dit leidt er helaas toe dat sommigen van hen kiezen voor een andere baan. Net als andere betrokken partijen vind ik het belangrijk dat medewerkers van Intervence behouden blijven voor de jeugdbescherming en -reclassering. Om medewerkers te behouden hebben gemeenten en Intervence afgesproken dat Intervence tijdelijke contracten van medewerkers mag verlengen c.q. om mag zetten naar een vast contract. Daarnaast is afgesproken dat Intervence nieuwe gezinsmanagers mag werven. Intervence wordt hiertoe binnen de al bestaande financiële afspraken gefaciliteerd door gemeenten.
Is het nog steeds van belang dat de jeugdbeschermers en – reclasseerders die nu het werk uitvoeren dat ook moeten kunnen blijven doen, zoals u stelde op 11 december jl.?2 Zo ja, past deze gang van zaken bij deze uitspraak? Zo nee, kan men er dan op rekenen dat geen akkoord zal worden gegeven door de Jeugdautoriteit zo lang de medewerkers niet worden gehoord in, en betrokken bij dit proces?
In mijn brief van 17 februari 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het oordeel c.q. advies van de Inspecties en de Jeugdautoriteit. Zij hebben geoordeeld dat het uitgewerkte scenario onvoldoende garanties biedt voor een duurzame transitie van de jeugdbescherming en -reclassering en dat het transitieplan onvoldoende perspectief voor de medewerkers biedt en daarmee leidt tot een mogelijk toenemend risico voor de zorgcontinuïteit. Het is in ieders belang, ook voor de huidige jeugdbeschermers en -reclasseerders, dat het overnamescenario zo snel mogelijk uitgewerkt wordt en dat het perspectief van de medewerkers daarin is opgenomen. De Inspecties en Jeugdautoriteit zullen hier wederom op toetsen. Ik heb met de Zeeuwse bestuurders afgesproken dat zij afspraken maken met de bestuurder van Intervence over het informeren van medewerkers en dat zij zorgen dat de bestuurder een goede informatiepositie heeft om medewerkers adequaat te betrekken.
Het is belangrijk dat ook bij een overname van Intervence door Jeugdbescherming west de relatie tussen de gezinsmanager en de cliënt zoveel als mogelijk in stand blijft. Dat was ook bij de uitwerking van het eerdere scenario het uitgangspunt. Gemeenten hebben gedurende het hele proces aangegeven dat Zeeland de gezinsmanagers van Intervence hard nodig heeft en dat voor iedere gezinsmanager in de nieuwe situatie een baan beschikbaar is. Op grond van de Jeugdwet zijn gemeenten bovendien verplicht erop toe te zien dat de overnemende instelling zich zoveel als mogelijk inspant om de bestaande hulpverleningsrelatie tussen kind en hulpverlener in stand te houden. De Inspecties zullen het plan hier ook op toetsen. Het overnamescenario heeft als voordeel dat de continuïteit van de hulpverleningsrelatie beter geregeld kan worden, omdat de cliënten en gezinsmanagers van Intervence niet meer bij verschillende GI’s ondergebracht hoeven te worden.
Kunt u aangeven in hoeverre al duidelijk is of de overnemende gecertificeerde instellingen zich daadwerkelijk zullen committeren aan het overnemen van personeel? Zo nee, kunt u aangeven wanneer hier wel duidelijkheid over komt?
Met de gemeenten heb ik, zoals beschreven in de brief van 17 februari 2021, afgesproken dat niet verder wordt gegaan met de uitwerking van het oorspronkelijke scenario (overdracht van cliënten van Intervence naar drie andere GI’s) en dat zij nu het terugvalscenario gaan onderzoeken en uitwerken. Dit terugvalscenario, waarvan de contouren door gemeenten zijn geschetst in het transitieplan, voorziet in een overname van de werkzaamheden van Intervence door Jeugdbescherming west. De exacte wijze van overname van het personeel van Intervence wordt op dit moment door betrokken partijen nader uitgewerkt. De gemeenten en Jeugdbescherming west hebben aangegeven dat het uitgangspunt is om de bestaande hulpverleningsrelaties zoveel als mogelijk te behouden. Op dit moment wordt het terugvalscenario uitgewerkt. Hiervoor is Jeugdbescherming west bezig met het opstellen van een business case. Naar verwachting wordt de business case de tweede helft van april 2021 opgeleverd. Daarna volgt besluitvorming door de bestuurscommissie en de gemeenteraden. Vervolgens zal wederom een transitieplan moeten worden opgesteld. Ook het nieuwe transitieplan wordt beoordeeld door Inspecties en Jeugdautoriteit. In juni 2021 zal naar verwachting duidelijk zijn of de overname door Jeugdbescherming west doorgang kan vinden of niet.
Bent u bereid zo snel mogelijk contact op te nemen met de relevante partijen om te verduidelijken op welke manier medewerkers erbij betrokken dienen te worden?
Zie het antwoord op vraag 3. Gemeenten en de GI-bestuurder maken afspraken om medewerkers tijdig te betrekken bij de uitwerking van het overnamescenario.
Bent u tevens bereid deze vragen een voor een te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Op basis van welke probleemanalyse is besloten het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) op te richten? Kunt u tevens een toelichting geven op hoe men tot deze analyse is gekomen?
In aanvulling op de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 11 mei 2021 over de inrichting taak en werkwijze van het MIT.
Zoals in de brief ook wordt beschreven zijn alle deelnemende organisaties in het MIT van politie tot en met Douane, ieder voor zich en in verschillende vormen van samenwerkingsverbanden, succesvol. Op onderdelen moet de aanpak van criminele ondermijning echter verder verbeterd worden. Zo is er nog onvoldoende zicht op de criminele geldstromen en de werking van het criminele verdienmodel en bedrijfsprocessen; van de productie, smokkel, transport, handel tot witgewassen criminele investeringen.
Ook is de beschikbare capaciteit binnen de bestaande aanpak schaars en opereren organisaties, soms zelfs afdelingen en diensten, nog te weinig gecoördineerd. De betrokken organisaties hebben eigen taakvelden, doelen, bevoegdheden en prestatieafspraken met hun gezagen en verantwoordelijke departementen. Daarbij staat in het ene geval het toezicht en de handhaving centraal en in het andere geval de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De internationale aanpak moet tenslotte minder incidenteel van aard worden en nog meer systemisch en probleemgericht en meer structureel integraal.
Het MIT werkt op basis van een gemeenschappelijk inzicht, kennisniveau en effectgerichte strategie. Dit sluit aan op de beweging die in 2017 op basis van de gezamenlijke analyse voor de Toekomstagenda Ondermijning door de samenwerkingspartners is ingezet. Uit die analyse bleek dat een integrale informatiepositie, coördinatie op en samenhang in gezamenlijk te ondernemen activiteiten absolute randvoorwaarden zijn voor een effectief samenwerkende overheid.2 Bij het MIT wordt op één plek op landelijk niveau de informatie, kennis en expertise én interventiekracht van de zes deelnemende organisaties samengebracht. Door aan de deelnemende organisaties geoormerkte capaciteit toe te voegen zijn de gecoördineerde interventies in MIT verband in veel mindere mate dan nu het geval is, afhankelijk van de beschikbare capaciteit binnen de deelnemende diensten. In bovengenoemde brief wordt beschreven hoe het MIT in staat moet worden gesteld hoogwaardige systeemgerichte analyses en integrale informatiebeelden op nationaal en internationaal niveau te genereren. Op basis hiervan en in aansluiting daarop kan uitvoering worden gegeven aan een gecoördineerde en effectieve aanpak. Dit zal het handelingsperspectief van de overheid in strijd tegen de georganiseerde, ondermijnde criminaliteit aanzienlijk verruimen en verkleint de speelruimte van criminelen.
Welke knelpunten werden daarbij geïdentificeerd in de bestaande bestrijding van ondermijnende criminaliteit? Op welke wijze is voorzien dat het MIT op deze knelpunten acteert?
Zie antwoord vraag 2.
Welke alternatieven zijn overwogen naast de huidige keuze voor het MIT om operationele samenwerking van verschillende diensten in te richten om ondermijnende criminaliteit aan te pakken? Is bijvoorbeeld overwogen de extra financiële middelen in te zetten ten behoeve van bestaande teams met de taakstelling bestrijding van de ondermijnende criminaliteit, zoals de Dienst Landelijke Recherche? Wat waren de voor- en nadelen van deze alternatieven? Waarom is ervoor gekozen verder te gaan met het MIT?
In overleg met de korpschef, de voorzitter van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie en de leiding van de andere betrokken diensten is bewust gekozen om het MIT een aanvulling te laten zijn op bestaande diensten en aanpak door te kiezen voor een nieuwe en andere opzet. Dit is een gezamenlijk traject. Die andere en innovatieve opzet is primair gelegen in de multidisciplinaire samenwerking op het gebied van de informatiedeling, op nationaal en internationaal niveau.
Het MIT heeft als doelstelling het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. Het MIT richt zich specifiek op die vormen van de (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit die een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde en de nationale veiligheid. De vólle potentie van het MIT kan worden verwezenlijkt zodra het een zelfstandige entiteit is geworden op basis van een wettelijke regeling met eigen bevoegdheden. Naast de hierboven toegelichte operationele werkzaamheden en samenwerking zal het MIT daarmee bevoegdheden krijgen op het gebied van de (zelfstandige) informatieverwerving en informatieverwerking. Hierin zit het meest vernieuwende van het MIT: dat er op basis van toegang tot en eigen verwerving van relevante gegevens proactief hoogwaardige systeemgerichte analyses en integrale informatiebeelden kunnen worden gemaakt over criminele systemen die een bedreiging (kunnen gaan) vormen voor de Nederlandse rechtsstaat. Niet alleen met gegevens verkregen door opsporingsdiensten, maar ook met gegevens die andere diensten van de overheid vanuit haar wettelijke taak verzamelt en genereert.
Wat is de concrete taakstelling voor het MIT en in hoeverre verschilt deze van de reeds bestaande diensten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de concrete, meetbare doelstellingen van het MIT en hoe worden deze gemonitord? Op welke wijze wordt hierover gerapporteerd richting de betrokken partners en de Tweede Kamer?
Het bepalen van de wijze van effect- en resultaatmeting maakt onderdeel uit van de ontwerp en de bouwfase van het MIT. Het programmateam legt over de bouw en de behaalde resultaten verantwoording af aan de stuurgroep MIT. In de stuurgroep zijn alle betrokken partijen op hoogambtelijk niveau vertegenwoordigd. Ik zal uw Kamer op de hoogte blijven houden van de voortgang van de bouw van het MIT in mijn reguliere brieven over de aanpak ondermijning.
Hoe verhoudt het MIT zich qua bevoegdheden en doelstelling tot andere teams zoals de Dienst Landelijke Recherche in de opsporing van ondermijnende criminaliteit? Welke afspraken zijn gemaakt over de taakverdeling tussen verschillende diensten? Hoe verhouden verschillende teams zich qua hiërarchie tot elkaar bij het opsporen van ondermijnende criminaliteit? Hoe verhoudt het MIT zich tot de politie, het Openbaar Ministerie, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst, de douane, de Belastingdienst en de Koninklijke Marechaussee qua bevoegdheden? Is daarbij de wettelijke grondslag voor informatiedeling tussen deze verschillende organisaties voor het MIT geborgd?
Het MIT is beheersmatig en organisatorisch ondergebracht bij de politie. Voorzien is dat het MIT als zelfstandige entiteit zal gaan functioneren. De wettelijke basis daarvoor is er echter nog niet. Tot die tijd zal door de Minister van Justitie en Veiligheid, in afstemming met zijn ambtgenoten van Financiën en van Defensie, een instellingsbesluit worden opgesteld en vastgesteld dat het MIT als nieuwe entiteit een eerste tijdelijke vorm geeft. Voor duiding omtrent de bevoegdheden en wettelijke grondslag voor informatiedeling van het MIT verwijs ik u naar mijn brief.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het inrichten van het MIT? Hoeveel personeelsleden hebben zij tot nu toe geworven? Uit welke organisaties zijn deze afkomstig? Wat kan het MIT deze personeelsleden bieden met betrekking tot primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden en hoe verhoudt dit zich tot bijvoorbeeld de cao die geldt voor de Dienst Landelijke Recherche en de salarisschalen die daar worden geboden voor dezelfde functies? Deelt u de mening dat het onwenselijk is als intern oneerlijke concurrentie ontstaat als het MIT op basis van veel betere primaire arbeidsvoorwaarden personeel kan werven uit aanpalende diensten? Wordt er met de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden ook rekening gehouden met de uiteindelijke ophanging van het MIT? Is al duidelijkheid onder welk organisatieonderdeel het MIT zal gaan landen en houdt u daarbij nu al rekening met de arbeidsvoorwaarden?
De vorming van het MIT kent een meerjarige opbouw en is een structurele uitbreiding van de bestaande capaciteit van alle betrokken diensten.
Er is bewust gekozen voor een gefaseerde opbouw van het MIT.
Op dit moment is de inrichting van het MIT in volle gang; er is een vierhoofdig programmateam benoemd dat verantwoordelijk is voor de opbouw, de inrichting en de operatie van het MIT. De eerste circa 70 medewerkers zijn gestart. Ongeveer een derde daarvan is extern geworven en twee derde van de medewerkers komt uit de politieorganisatie, defensie, FIOD, Belastingdienst, Douane en OM. Voor alle diensten geldt dat zij daarbij het geld gekregen hebben om die vacatures weer in te vullen. Er zijn bij een aantal diensten ook mogelijkheden om al nieuwe medewerkers te werven voordat collega’s richting het MIT gaan. Het MIT wordt ingesteld door de drie verantwoordelijke ministers. Onder hun mandaat besluit de stuurgroep MIT over de inrichting, doorontwikkeling, bekostiging, jaarplannen en verantwoording.
In oktober 2020 is de projectmatige bouwfase begonnen met de benoeming van het programmateam. Het programmateam legt over de bouw en behaalde resultaten verantwoording af aan de stuurgroep MIT. De werving van het MIT vindt plaats op basis van de behoefte van het MIT en de kennis en kunde van de kandidaten. Het MIT heeft vooralsnog geen rechtspersoonlijkheid. Dat betekent dat – afgezien van derden die worden ingehuurd t.b.v. het MIT -medewerkers van de deelnemende diensten hun eigen arbeidsvoorwaarden, rechtspositie en aanstelling behouden. De belangrijkste aanpassing is gelegen in de functionele aansturing door het Programmateam. Omdat de politie voorziet in de beheersmatige en organisatorische ondersteuning worden medewerkers van het MIT waar nodig opgenomen in de HR-administratie van de politie i.v.m. toegang tot gebouwen, ICT systemen en dergelijken.
Het bouwen van een nieuw en innovatief multidisciplinair team van honderden specialisteren (circa 300–400 medewerkers) is een complex proces dat een gefaseerde meerjarige opbouw kent. Hierover vindt op alle niveaus zorgvuldige en onderlinge afstemming plaats.
Hoeveel vacatures moeten nog worden vervuld bij het MIT? Kan dit worden opgesplitst per organisatie en expertise? Zijn er afspraken gemaakt met andere diensten waarvan personeel wordt geworven die door het oprichten van het MIT het risico lopen op onderbezetting door het oprichten van het MIT? Wordt daarnaast ook rekening gehouden met het effect van het verlies van de expertise bij de diensten op de reeds lopende operaties? Wordt erkend dat sommige functies niet eenvoudig opnieuw te vullen zijn en een lange inwerkperiode vergen waardoor er lacunes kunnen ontstaan en we de bestrijding juist niet versterken? Welke afspraken staan hierover op papier en kunt u deze met de Kamer delen?
De inrichting van het MIT vindt plaats op basis van een budget-gestuurde werkwijze. Een belangrijk onderdeel van de bouw is de strategische personeelsplanning. De capaciteit voor het MIT wordt geworven op basis van kennis en kunde. De capaciteit voor het MIT wordt zoveel mogelijk geworven buiten de betrokken diensten maar komt voor een deel ook uit die diensten zelf. Dat gebeurt altijd in overleg met de betrokken diensten. Waar deze diensten personeel leveren ten behoeve van het MIT kunnen en mogen de vacatures die daardoor ontstaan ook weer worden opgevuld. Medewerkers van de betrokken diensten en van het MIT kunnen tussen het MIT en de moederorganisaties heen en weer gaan. Na een aantal jaar bij het MIT gewerkt te hebben, kunnen collega’s weer terug naar hun moederorganisaties keren. Op deze wijze hou je geborgd dat het MIT een onlosmakelijk onderdeel zal zijn en blijven van zes moederorganisaties.
Natuurlijk realiseer ik mij dat tot op zekere hoogte en tijdelijk sprake kan zijn van verdeling van schaarse expertise. Ook daarom moet het MIT bijdragen aan meer samenwerking, innovatie en flexibiliteit bij de deelnemende organisaties. Het tijdelijk gemis van capaciteit is vanaf het begin af aan onderkend en wordt meegenomen in flankerend beleid.
Wat is de begroting die hierbij hoort?
Het kabinet heeft voor het MIT bij najaarsnota 2019 incidenteel € 15 mln en bij voorjaarsnota 2020 structureel € 93 mln ter beschikking gesteld, hiervan is € 85 mln voor het MIT zelf en € 8 mln voor de keteneffecten van het MIT.3
Hoeveel zaken zijn er tot nu toe succesvol gestart en afgerond door het MIT? Hoeveel door het MIT opgestarte zaken lopen er nu? Vindt deze operationele inzet plaats vanuit het MIT of vanuit de staande organisaties? Indien deze inzet plaatsvindt vanuit de staande organisaties, welk effect heeft dit dan op de inzet op de zaken binnen deze organisaties? Oftewel, lopen er nu landelijk meer zaken door de komst van het MIT of wordt bestaande capaciteit ingezet onder de vlag van het MIT?
Het programmateam MIT is in oktober 2020 benoemd, in 2021 op volle sterkte begonnen en zit nu in de zogenaamde bouwfase. Deze bouwfase duurt naar verwachting tot eind 2022. Begin april 2020 is een vliegende start gemaakt door de deelnemende partijen in het MIT. Hierin wordt geëxperimenteerd met de vernieuwende multidisciplinaire aanpak. De ervaringen die hierin zijn opgedaan worden geëvalueerd en meegenomen bij de verdere bouw van MIT. Het MIT zal aanvullend op de bestaande diensten en aanpak primair gericht zijn op het genereren van een integraal informatiebeeld en het samen met partners (laten) plegen van de meest optimale interventies op (inter)nationaal niveau. Voorzien is dat eind 2021 ca 130 fte in het MIT werken, eind 2022 ca 240 fte en eind 2023 het totale aantal van 300 a 400 fte is bereikt. Waar de medewerkers nu nog voor een groot deel worden ingezet voor de opbouw en inrichting van de organisatie, zullen de werkzaamheden naarmate de organisatie staat, voor een steeds groter gedeelte bestaan uit intelligence en operationele werkzaamheden.
Concreet start het MIT in de komende maand met operationele trajecten. Voor meer informatie omtrent deze operationele trajecten verwijs ik u naar mijn kamerbrief.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als het oprichten van het MIT ten koste gaat van goed functionerende diensten zoals de Dienst Landelijke Recherche en dat dit kan betekenen dat onze aanpak van ondermijning wordt ondermijnd? Zo ja, wat doet u om te voorkomen dat het MIT parasiteert op andere diensten en hoe borgt u dat het MIT daadwerkelijk een toevoeging vormt op de taakstellingen van deze diensten? Zo nee, waarom niet?
Het MIT is een door de betrokken diensten gevraagde aanvulling op de bestaande diensten en niet als vervanging. Om te voorkomen dat de bouw van het MIT ten koste gaat van de capaciteit in de deelnemende organisaties is er geld structureel beschikbaar gesteld. Met dit geld worden naast het MIT ook de specialistische diensten van de deelnemende organisaties gericht versterkt juist mede vanwege de mogelijke inzet ten behoeve van het MIT. Dit betreft onder andere specialistische diensten van de landelijke eenheid van de politie en van de andere deelnemende organisaties. In het multidisciplinair sturingsmodel wordt het te bereiken effect en de inzet door het MIT op een aan te pakken fenomeen door de landelijke gezagen van de deelnemende organisaties in het MIT gezamenlijk bepaald. Hierin wordt tevens de afstemming met de lopende operaties van deelnemende organisaties meegenomen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bereid, gezien de door verschillende betrokkenen gesignaleerde risico’s, om geen onomkeerbare stappen te nemen met betrekking tot de uitrol van het MIT totdat de antwoorden in de Kamer zijn behandeld? Zo nee, waarom niet? Wat zou een, tijdelijke, stop van de ontwikkelingen in de weg staan? Kunt u een onderbouwde toelichting geven?
De bouw en inrichting van het MIT is op dit moment in volle gang. Er is voor mij geen aanleiding om dit proces te vertragen en te stoppen. Het MIT is nieuw, noodzakelijk en gewenst door deelnemende organisaties en uw Kamer. Het vormt immers een aanvulling op de huidige aanpak. Een effectieve multidisciplinaire en datagedreven aanpak op (inter)nationaal niveau die met het MIT beoogd wordt, betekent het zoeken naar nieuwe verhoudingen en een nieuw evenwicht en kost daarom tijd. Voor meer duiding omtrent het MIT verwijs ik u naar mijn Kamerbrief aan de voorzitter van de Tweede Kamer, die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen heb verstuurd. Ik zal uw Kamer op de hoogte blijven houden van de voortgang van de bouw van het MIT in mijn reguliere brieven over de aanpak ondermijning.
Het nieuws dat de laatste onafhankelijke radiozender van Hongarije door Premier Orban is weggewerkt |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het nieuws dat nu ook Klubrádió, de laatste onafhankelijke radiozender van Hongarije, dinsdag de rechtszaak heeft verloren en ook haar biezen moet pakken?1
Voor een recente analyse van de persvrijheid en het medialandschap in Hongarije verwijs ik naar het landenhoofdstuk over Hongarije in het Rechtsstaatrapport van 2020, door de Europese Commissie gepubliceerd op 30 september jl. Hierin concludeert de Commissie dat de pluriformiteit van de mediamarkt gevaar loopt in Hongarije. De laatste jaren is de overheidscontrole op publieke media vergroot. Dit heeft geleid tot verschraling van het medialandschap. Tevens melden onafhankelijke mediakanalen stelselmatige obstructie en intimidatie, terwijl een trend van economische overname van dergelijke kanalen aanleiding geeft tot extra bezorgdheid.3
Het is een zorgelijke ontwikkeling dat het onafhankelijk radiostation Klubrádió de uitzendlicentie verloor voor relatief kleine administratieve overtredingen. Persvrijheid en mediapluriformiteit zijn beginselen die onlosmakelijk verbonden zijn met een goed functionerende democratische rechtsstaat, en alle lidstaten dienen deze beginselen te respecteren.
Kunt u bevestigen dat het stopzetten van de radiofrequentie van Klubrádió niets meer is dan een puur politiek besluit van Orban om de oppositie de mond te snoeren?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de Europese Commissie zo stil is geweest over deze recente ontwikkeling?
In reactie op het verlies van de uitzendlicentie van Klubrádió heeft de Commissie de Hongaarse regering middels een brief gevraagd het radiostation in de lucht te houden. Tevens heeft de Commissie, net als verschillende EU lidstaten waaronder Nederland, publiekelijk zorgen geuit over het verlies van de uitzendlicentie en Hongarije opgeroepen persvrijheid en mediapluriformiteit te beschermen.
Tegelijkertijd heeft de EU niet veel rechtstreekse bevoegdheden waar het gaat om media. De EU waakt via de Media Pluralisme Monitor over de pluriformiteit van de sector. Mediapluriformiteit is ook een van de vier pijlers in het jaarlijkse Rechtsstaatrapport waarin wordt gerapporteerd over de stand van de rechtsstaat in de EU lidstaten. Verder is in de Audiovisuele Mediadienstenrichtlijn de regelgeving met betrekking tot onafhankelijkheid van nationale mediatoezichthouders versterkt. Daarnaast werken nationale mediatoezichthouders samen aan onafhankelijke en effectieve naleving van Europese regelgeving binnen de European Regulators Group for Audiovisual Media Services (ERGA).
Op 3 december jl. lanceerde de Commissie een actieplan met betrekking tot Europese media in het digitale tijdperk. Het Actieplan zet langs verschillende sporen in op versterking van persvrijheid en mediapluralisme. Zo voorziet de Commissie nog voor dit jaar een aanbeveling waarin rekening wordt gehouden met nieuwe online bedreigingen waarmee vooral vrouwelijke journalisten te maken krijgen. Ook maakt een eveneens voor 2021 gepland initiatief om journalisten en het maatschappelijk middenveld te beschermen tegen misbruik van procesrecht onderdeel uit van het Actieplan. Daarnaast zet het in op duurzame financiering van projecten voor juridische en praktische bijstand aan journalisten binnen en buiten de EU, de ondersteuning van samenwerking, journalistieke partnerschappen en normen, en de versterking van de diversiteit en transparantie van de media (inclusief transparantie van de eigendom van de media met een nieuwe monitor voor de eigendom van de media, transparantie van overheidsreclame).
Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de mediavrijheid en het medialandschap in Hongarije?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zegt dit over het handhaven van de Europese waarden en normen dat lidstaten zomaar kritische media kunnen afstoten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid vanuit Nederland ook op Europees niveau hier aandacht voor te vragen om zo de druk op Hongarije op te voeren?
Eén van de vier pijlers van het jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar voor het eerst verscheen en waarin alle lidstaten, en dus ook Hongarije, langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd, ziet op pluriformiteit en vrijheid van de media. De structurele dialoog hierover in de Raad biedt de mogelijkheid voor Nederland om ongewenste ontwikkelingen op dit terrein te bespreken. Mediavrijheid is, onder het thema «vrijheid van meningsuiting», tevens één van de punten van zorg in de EP-resolutie waarmee de artikel 7-procedure in september 2018 tegen Hongarije werd ingeleid. Het Portugees Voorzitterschap heeft agendering van de artikel 7-procedures tegen zowel Hongarije als Polen tentatief voorzien voor de Raad Algemene Zaken van 11 mei a.s.
Welke stappen bent u concreet van plan namens Nederland te ondernemen om deze schandalige ontwikkeling aan te kaarten?
Er wordt in Europees en bilateraal verband door Nederland regelmatig aandacht gevraagd voor het belang van persvrijheid en mediapluriformiteit. Laatstelijk middels lopende diplomatieke contacten nadat Klubrádió de uitzendlicentie verloor. Ook heeft Nederland zich samen met de Europese Commissie en gelijkgestemde landen publiekelijk uitgesproken over het belang van pluriforme media na het verlies van de uitzendlicentie van radiostation Klubrádió.
Bevordering van persvrijheid is een sleutelonderdeel van de vrijheid van meningsuiting, een van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het kabinet spant zich hiervoor in via projecten gefinancierd uit onder meer het Mensenrechtenfonds en het Programma Ondersteuning Buitenland Beleid, de Nederlandse inzet in de VN-Mensenrechtenraad en middels de organisatie van (publieke) bijeenkomsten zoals bijvoorbeeld de World Press Freedom Conferentie die plaatsvond in december jl. Ten slotte wordt kennisuitwisseling gestimuleerd via de organisatie van studiebezoeken voor journalisten. In 2020 werd een dergelijk bezoek georganiseerd voor journalisten uit de Visegrad 4-landen (Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië) met de focus op onderzoeksjournalistiek.
Het artikel 'Leiding Waternet probeert verantwoordelijkheid voor digitaal wanbeleid te lozen' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Leiding Waternet probeert verantwoordelijkheid voor digitaal wanbeleid te lozen», gepubliceerd op de website van Follow the Money?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat Accenture al jaren de vaste IT-consultant van Waternet was, en in die zin dus helemaal niet geschikt om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren?
Zoals toegelicht in mijn brief van 4 november 20202, ben ik als Minister van Infrastructuur en Waterstaat op basis van de Waterwet en de Drinkwaterwet systeemverantwoordelijk voor de continuïteit van het waterbeheer en de openbare drinkwatervoorziening. Deze systeemverantwoordelijkheid geldt ook voor de cybersecurity van waterstaatswerken en de openbare drinkwatervoorziening. Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid past het mij niet een oordeel te geven over het inschakelen van adviseurs door Waternet en het Stichtingsbestuur.
Het door de ILT geïnitieerde onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni en leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Is de uiteindelijk ingeschakelde IT-architect, die in het artikel genoemd wordt, wel onafhankelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de constatering dat bij beide rapporten de schijn van onafhankelijkheid ontbreekt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rol van de dijkgraaf en zoomt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) daar nog op in?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de constatering van deze IT-architect dat het directie en personeel aan security awareness ontbreekt?
De ILT heeft inzage in de rapporten van Accenture en de IT-architect. Beide rapporten worden meegenomen in het ILT-onderzoek. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Waaraan is precies de 28 miljoen euro, die Waternet heeft gestoken in digitalisering, besteed?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u door naar Waternet en het Stichtingsbestuur. Dit valt buiten de scope van het ILT-onderzoek.
Hoe oordeelt u over de constatering van Accenture dat de digitale bescherming en procesautomatisering rondom vitale taken van Waternet onder de maat is?
Het door de ILT geïnitieerde onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni, leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie. Hierin staat de beveiliging van procesautomatisering voor vitale taken centraal. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er geen handelingsprocedures rondom informatiebeveiligingsincidenten en geen serieuze bedrijfscontinuïteitsplannen zijn aangetroffen?
Zie antwoord vraag 8.
Is naar uw oordeel de organisatiestructuur enerzijds of de organisatiecultuur anderzijds primair verantwoordelijk voor de problemen bij Waternet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de digitale veiligheid van Waternet nog niet veel verbeterd is de afgelopen maanden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe is de voortgang van het huidige ILT-onderzoek?
In mijn brief van 17 december 20203 heb ik aangegeven dat naar verwachting het onderzoek van de ILT in maart 2021 gereed is. Dat is nog steeds het tijdpad.
Bent u bereid de ILT te vragen deze kwestie mee te nemen in haar onderzoek?
Zie mijn beantwoording van de voorgaande vragen.
Bent u bereid deze vragen voor de verkiezingen te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Human Rights Council: Countries Should Take Bold Action on Egypt' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van mensenrechtenorganisaties tot de oprichting van een monitorings- en rapportagemechanisme voor de steeds verslechterende mensenrechtensituatie in Egypte?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de oprichting van een dergelijk mechanisme een belangrijke stap zal zijn voor het in kaart brengen van de gepleegde mensenschendingen en misdrijven, er een belangrijk signaal van uitgaat richting mensenrechtenactivisten en (families van) slachtoffers, en een rol kan spelen bij het ontmoedigen van verdere mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het Algemeen Overleg over de Raad Buitenlandse Zaken van 21 januari jl. heb ik aangegeven dat ik de mensenrechtensituatie in Egypte heel zorgelijk vind. Het heeft mijn voorkeur om tijdens de 46e zitting van de Mensenrechtenraad, in plaats van op een monitorings – en rapportagemechanisme, in te zetten op een zo breed mogelijke coalitie voor een zo stevig mogelijke, niet alleen verklarende, maar ook beïnvloedende, actie.
Bent u bereid tijdens de komende 46ste zitting van de VN-Mensenrechtenraad – al dan niet samen met gelijkgestemde landen – het voortouw te nemen tot de oprichting van een monitorings- en rapportagemechanisme? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen voor aanvang van de 46ste zitting van de Mensenrechtenraad beantwoorden?
De 46e zitting van de Mensenrechtenraad loopt van 22 februari tot en met 23 maart 2021. De beantwoording van de Kamervragen heeft zo spoedig mogelijk plaatsgevonden.
Fraude met tegemoetkoming vaste lasten-subsidie |
|
Renske Leijten (SP), Frank Futselaar (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de signalen dat banken grote hoeveelheden aan verdachte transacties met de TVL (Tegemoetkoming Vaste Lasten)-subsidie waarnemen, waarbij bijvoorbeeld aanvragen worden ingediend met bankrekeningen die jarenlang niet gebruikt worden en de gestorte bedragen cash worden opgenomen of gebruikt voor de aanschaf van auto’s?
We staan in nauw contact met de Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU-Nederland), het Openbaar Ministerie, de FIOD en verschillende banken over signalen van fraude. Hierover is de Kamer op 14 januari en 22 maart jl. geïnformeerd.1 2
Deelt u de mening dat hoewel bij het haastig instellen van de TVL en voorganger Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS) er rekening mee is gehouden dat de regeling mogelijk fraudegevoelig zou zijn, er inmiddels waarborgen zouden moeten zijn ingebouwd om fraude te voorkomen?
Beide regelingen zijn in een korte tijd opgericht om ondernemers die getroffen zijn door de gevolgen van de coronacrisis tegemoet te komen in hun doorlopende vaste lasten. Door de grote hoeveelheid ondernemingen die aanspraak maken op steun, of dit reeds hebben gedaan, is het proces grotendeels geautomatiseerd. Zo krijgen ondernemers die daar recht op hebben in korte tijd een subsidie toegekend en uitbetaald. Hierbij verliest het kabinet het voorkomen van misbruik niet uit het oog. Zo heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) mede op basis van de ervaringen en risicobeheersing bij voorganger TOGS vanaf de oprichting van de TVL een uitgebreid systeem van risicobeheersing opgezet om risico’s zoveel mogelijk te voorkomen. Dit systeem wordt continue op basis van interne en externe signalen «bijgesteld». Hierover is de Kamer op 14 januari en 22 maart jl. geïnformeerd.
Hoeveel meldingen van ongebruikelijke transacties specifiek met betrekking tot de TVL en TOGS heeft de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) tot nu toe ontvangen van de banken? Om welk totaalbedrag (bij benadering) aan ongebruikelijke meldingen gaat het tot nu toe?
FIU-Nederland is de instantie die de meldingen van ongebruikelijke transacties van de banken met betrekking tot TVL en TOGS ontvangt en vervolgens beoordeelt. FIU-Nederland heeft als hoofdtaak om de ongebruikelijke transacties nader te onderzoeken en te verrijken met aanvullende informatie. Op basis hiervan kunnen transacties verdacht worden verklaard en worden gedeeld met opsporings- en inlichtingendiensten voor de opsporing van eventuele strafbare feiten, waaronder fraude. FIU-Nederland heeft van de banken meldingen van ongebruikelijke transacties ontvangen met betrekking tot de steunmaatregelen. Het onderzoek naar de meldingen loopt nog. Verdachte transacties uit dit onderzoek zijn en worden bij de opsporingsdiensten onder de aandacht gebracht. Over het aantal meldingen van signalen van fraude is uw Kamer in de brief van 22 maart jl. geïnformeerd.
Op hoeveel meldingen van ongebruikelijke transacties van banken met betrekking tot de TVL en TOGS heeft de FIOD tot nu toe geacteerd? Herkent u de signalen dat meldingen van banken van potentiele fraude blijven liggen en er geen moeite lijkt te worden gedaan om de mogelijk ten onrechte uitgekeerde middelen terug te vorderen?
Het oppakken van mogelijke fraudemeldingen van banken vraagt in de handhaving om een brede inzet. Vanuit toezicht en controle kunnen passende maatregelen worden getroffen. Voor wat betreft de opsporing lopen er bij de FIOD meerdere onderzoeken met betrekking tot mogelijke fraude met steunmaatregelen. De van FIU-Nederland ontvangen informatie over verdachte transacties wordt door de FIOD gebruikt om te bepalen hoe hier strafzaken uit kunnen worden gehaald. Op dit moment lopen er bij de FIOD meerdere onderzoeken met betrekking tot mogelijke fraude met steunmaatregelen.
De signalen, dat meldingen van banken blijven liggen en er geen moeite lijkt te worden gedaan om de mogelijk ten onrechte uitgekeerde middelen terug te vorderen, herken ik niet. Wij staan in nauw contact met de FIOD, het Openbaar Ministerie, FIU-Nederland en verschillende banken om opvolging te geven aan de signalen. Deze moeten ten eerste worden onderzocht en er moet worden nagegaan of er daadwerkelijk sprake is van fraude of misbruik. Wanneer dit het geval is, gaan wij over tot intrekken van subsidies en doen wij in overleg aangifte bij het Openbaar Ministerie. Aanvullend leggen wij in geval van fraude of misbruik snel conservatoir beslag op de bankrekening waarop het voorschot is uitgekeerd.
Welke mogelijkheden heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op dit moment om te controleren of een beroep op TVL en TOGS terecht is en aangeleverde cijfers van bijvoorbeeld omzetverlies terecht zijn? Ziet u mogelijkheden om -ten minste als het maximumbedrag aan steun wordt aangevraagd- bijvoorbeeld door een beroep te doen op gegevens bij de Belastingdienst een extra controle te laten plaatsvinden?
Om getroffen ondernemers snel tegemoet te komen in hun doorlopende vaste lasten, werd aan het begin van de coronacrisis middels de TOGS een eenmalige forfaitaire tegemoetkoming van € 4.000,– uitgekeerd. In de aanvraagprocedure van de TOGS waren geautomatiseerde controles ingebouwd die het risico op misbruik beperkten. De identificatie en beheersing van risico’s zijn gedurende de openstelling van de TOGS voortdurend aangepast naar aanleiding van opgedane ervaringen of aan de hand van de resultaten van een tussentijds gehouden risicogerichte steekproef onder de aanvragen. Een risicogerichte steekproef werd tussentijds uitgevoerd op het moment dat signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik RVO bereikten en dit om een aangepaste controle vroeg. Een tussentijdse steekproef diende dan om te beoordelen of een automatische controle voldoende informatie verschafte of dat een handmatige controle beter was. Het doel was om de uitvoering van de beleidsregel tussentijds voortdurend te verbeteren. Daarnaast is er een procedure ingericht voor een steekproef achteraf. Uw Kamer is 19 maart jl. in een bredere brief over het verloop van de TOGS-regeling geïnformeerd over de uitkomsten van de steekproef.3
Bij de oprichting van de TVL heeft het kabinet ervoor gekozen om, anders dan de TOGS, rekening te houden met de daadwerkelijke hoogte van het omzetverlies van de onderneming. Deze wordt voor de desbetreffende subsidieperiode vastgesteld op basis van btw-aangifte van hetzelfde kwartaal in het voorgaande jaar. Vanwege privacy-redenen mag RVO de btw-aangiftegegevens van een ondernemer pas opvragen zodra de ondernemer een aanvraag voor de TVL heeft gedaan. Dat betekent dat er een vertraging zit tot het moment dat RVO de referentiegegevens van de Belastingdienst heeft ontvangen. Om brede vertraging in de bevoorschotting te voorkomen, is in de regeling opgenomen de gegevens van de Belastingdienst bij TVL Q3 2020 en Q4 2020 ter controle te gebruiken bij de uitbetaling van het voorschot van enkel de hoogrisico-aanvragen. Bij de vaststelling werden wel alle aanvragen volledig gecontroleerd op basis van de bij de Belastingdienst bekende btw-gegevens.
In de brieven van 14 januari en 22 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat RVO in het vervolg bij alle nieuwe aanvragers in TVL Q4 2020, TVL Q1 2021 en TVL Q2 2021 enkele werkdagen zal wachten op gegevens vanuit de Belastingdienst. Op die manier kan RVO de TVL-aanvraag toetsen aan de gegevens van de Belastingdienst, voordat het voorschot wordt uitbetaald. Daarnaast is de handmatige en automatische controle verder verscherpt. De verwachting is dat de beschikbaarheid van belastinggegevens enkele werkdagen na de aanvraag, het risico op misbruik in de toekomst zal verminderen en dat de vertraging voor nieuwe aanvragers met een laag risico beperkt blijft tot enkele werkdagen.
Herkent u het beeld dat er sprake lijkt te zijn van het ronselen van niet-meer actieve bedrijven met een Kamer van Koophandel (KvK)-inschrijving om zo ten onrechte TVL-subsidie aan te vragen?
De TVL is een zeer grote regeling voor een zeer groot aantal ondernemingen. Dat kwaadwillenden manieren zoeken om daar misbruik van te maken, zoals het ronselen van niet-meer-actieve bedrijven, is onderdeel van de maatschappelijke realiteit rondom de steunmaatregelen. Dit signaal herken ik. Door RVO zijn diverse maatregelen genomen om dergelijke signalen te herkennen. Dit is zowel voor, tijdens als na de verlening van een voorschot. Wanneer dergelijke gevallen worden geconstateerd, wordt er in de regel ook aangifte gedaan en eventueel teruggevorderd.
Heeft u een beeld van de potentiële omvang van fraude met TVL-subsidie en is er een strategie om fraude tegen te gaan danwel ten onrechte uitgekeerde fraude terug te vorderen? Kunt u deze strategie met de Kamer delen?
RVO kan bij een vermoeden van misbruik na een M&O-onderzoek overgaan tot het vaststellen van de subsidie op nihil, terugvordering van voorschotten en het leggen van conservatoir beslag op een bankrekening via een deurwaarder. Dat kan ook vooruitlopend op een eventuele aangifte bij het Openbaar Ministerie. Het recente rapport van de Adviescommissie uitvoering toeslagen indachtig, wordt hier ook zorgvuldig aandacht besteed aan de impact op de ondernemer en het – zo nodig – snel kunnen herzien van te voortvarend terugvorderen. M&O-onderzoeken hebben geresulteerd in vaststellingen op nihil, terugvorderingen, conservatoire beslagleggingen, terugbetalingen (onder meer van spijtoptanten) en aangiftes. Aangiftes hebben ook geresulteerd in strafrechtelijk onderzoek van de FIOD.
De TVL-regeling kent een verhoogd risico op misbruik en oneigenlijk gebruik. Dat is onvermijdelijk bij een regeling die als doel heeft zeer grote aantallen ondernemers snel te voorzien van financiële steun. Dit is ook aan de Kamer gemeld bij de Najaarsnota. Daarom is er veel aandacht voor het zoveel mogelijk mitigeren van dat risico. Belangrijk onderdeel daarvan is het handmatig controleren van aanvragen met een hoog risico. Het risicomodel waarmee dit wordt bepaald, wordt continu aangepast op basis van signalen. Specifiek heb ik in januari, nadat ik door de banken ben geïnformeerd, een aantal maatregelen genomen; dit staat uitgewerkt in de brieven die ik naar uw Kamer heb gestuurd op 14 januari en 22 maart jl. Zo is het risicoprofiel op basis van waargenomen patronen in de verdachte aanvragen direct aangepast, de handmatige controle verscherpt en wordt bij nieuwe TVL-aanvragen enkele werkdagen gewacht op gegevens vanuit de Belastingdienst. Ook zal RVO bij een vermoeden van misbruik na een M&O-onderzoek sneller overgaan tot het vaststellen van de subsidie op nihil en terugvordering van voorschotten, en is het gesprek met de Kamer van Koophandel, het Openbaar Ministerie, de FIOD, de Belastingdienst, de banken en het UWV verder geïntensiveerd.
Het bericht ‘Klokkenluiders terrorismepolitie: er zijn “wandelende tijdbommen” die zomaar aanslag kunnen plegen’ |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Klokkenluiders terrorismepolitie: er zijn «wandelende tijdbommen» die zomaar aanslag kunnen plegen»?1
Ja.
Klopt het dat door gebrekkige aansturing vanuit de leiding bij het CTER (Contraterrorisme Extremisme en Radicalisering) en mismanagement geen toezicht is op tientallen geradicaliseerde terugkeerders? Zo ja, hoe lang is al sprake van deze onaanvaardbare situatie?
Zoals ik u recent heb geïnformeerd2 start de Inspectie nu een oriënterend onderzoek naar aanleiding van signalen die zij mij meldt te hebben ontvangen over vermeende misstanden binnen het informatieknooppunt van de Landelijke Eenheid (LE) van de politie dat zich bezighoudt met het verzamelen van informatie over contraterrorisme, extremisme en radicalisering (CTER).
Het is van groot belang dat medewerkers met signalen van vermeende misstanden terecht kunnen bij hiervoor ingerichte loketten, zoals in dit geval de Inspectie Justitie en Veiligheid. Dergelijke signalen dienen zorgvuldig te worden onderzocht met gelegenheid tot hoor- en wederhoor.
Op basis daarvan kan vervolgens worden vastgesteld of nader onderzoek noodzakelijk is. De Inspectie zet met de start van dit oriënterend onderzoek een eerste stap hierin.
Daarom acht ik het op dit moment onwenselijk om vooruit te lopen op de uitkomsten van de oriëntatie, en te speculeren op basis van aannames over vermeende risico’s.
Waarom heeft de leiding van de Nationale Politie de politiebonden ACP en NPB niet serieus genomen en is er niet per direct actie ondernomen?
Er hebben mij niet eerder signalen bereikt van vermeende misstanden bij het informatieknooppunt van de Landelijke Eenheid (LE) van de politie dat zich bezighoudt met het verzamelen van informatie over contraterrorisme, extremisme en radicalisering (CTER).
Ik zal uw Kamer nader informeren als de Inspectie haar oriënterend onderzoek heeft afgerond.
Zijn er eerder rapporten dan wel interne memo’s gemaakt over deze, dan wel vergelijkbare, problemen binnen CTER? Zo ja, kunnen die naar de Kamer worden gestuurd, dan wel kan de conclusie daarvan met de Kamer worden gedeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Is er inmiddels wel voldoende orde op zaken gesteld en is de veiligheid van Nederland op dit punt niet meer in gevaar?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er momenteel 17 vacatures zijn binnen CTER op een totale capaciteit van 80 fte?
Er zijn momenteel 17 vacatures op een totale capaciteit van 128 fte voor het gehele cluster CTER. Om capaciteitsvraagstukken op te vangen wordt gebruik gemaakt van flexibele tactische capaciteit.
Nu dit het derde voorbeeld van niet optreden van de leiding bij de Landelijke Eenheid en/of de korpsleiding binnen korte tijd is, waar dit eerder al het geval was bij de TCI (Team Criminele Inwinning) en het LIRC (Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum), is het dan niet tijd om de betreffende personen binnen de leiding van die eenheden te vervangen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is het oriënterend onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid gereed en wanneer wordt de Kamer van het resultaat hiervan op de hoogte gesteld?
Zoals aangegeven aan uw Kamer3 start de Inspectie Justitie en Veiligheid een oriënterend onderzoek naar de werkwijze en onderlinge verhoudingen bij het informatieknooppunt van de Landelijke Eenheid (LE) van de politie dat zich bezighoudt met het verzamelen van informatie over contraterrorisme, extremisme en radicalisering (CTER). Daarbij heb ik aangegeven uw Kamer nader te informeren wanneer de Inspectie haar oriënterend onderzoek heeft afgerond. De Inspectie opereert onafhankelijk. Daarom is het aan hen te bepalen wanneer het onderzoek is afgerond.
Bent u bereid om deze vragen, vanwege de hoge urgentie, zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Kunt u de Kamer een tijdslijn doen toekomen vanaf de aankondiging van het eerste coronasteunpakket tot heden, met daarin opgenomen de momenten van politieke besluitvorming omtrent een steunpakket, het moment waarop de aanvraag is ingediend bij de Europese Commissie, het moment waarop de Europese Commissie haar goedkeuring heeft verleend en het moment waarop de subsidieregeling is opgesteld voor aanvragen? Graag een uitsplitsing per (gewijzigd) steunpakket.
In de bijlage bij deze brief is een overzichtstabel toegevoegd.1
Kunt u aangeven wanneer er sprake is van significante verschillen in de goedkeuringstermijn wat hiervoor de reden is?
De Europese Commissie heeft in verband met de coronacrisis vanaf maart 2020 meer dan 380 beslissingen goedgekeurd voor meer dan 460 (COVID-19) nationale steunmaatregelen van de lidstaten. De Commissie spant zich tot het uiterste in om de aangemelde COVID-19-steunmaatregelen van de lidstaten zo snel mogelijk goed te keuren. Zoals uit het overzicht blijkt, is de doorlooptijd voor de goedkeuring van de openstelling van de TVL voor het eerste kwartaal van 2021 en de wijzigingen die met terugwerkende kracht zijn doorgevoerd in het vierde kwartaal van 2020 wat langer dan de eerste verzoeken tot goedkeuring. In december jl. heeft de Europese Commissie aangegeven ook nog andere verzoeken om COVID-19-goedkeuringen van andere lidstaten – die al eerder waren genotificeerd – te moeten behandelen.
Tevens bestond het verzoek waar in deze brief naar verwezen wordt uit een combinatie van wijzigingen. Dit betrof de goedkeuring voor de TVL Q1 2021 en de Evenementenmodule, maar ook goedkeuring voor de wijzigingen voor de TVL Q4 2020 die met terugwerkende kracht moesten worden doorgevoerd. Het ging daarbij om het ophogen van het subsidiepercentage en de toevoeging van de Voorraadvergoeding gesloten Detailhandel. Het maakte deze wijzigingsregeling en daarmee het verzoek vrij complex. De Commissie heeft tweemaal om extra informatie gevraagd. In plaats van een wijzigingsregeling waarin alleen staat wat er op dat moment wordt gewijzigd, vroeg de Commissie om een geconsolideerde regeling, waarin alle wijzigingen zijn verwerkt in de tekst. Daarnaast heeft de Commissie aanvullende vragen gesteld over deze geconsolideerde regeling. Bij de eerdere twee notificaties was dat niet nodig.
Klopt het dat de opening van de aanvraagperiode van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) 2021 is uitgesteld naar «de week van 15 februari»? Wat is hier de reden van? Wanneer is het verzoek voor goedkeuring voor de TVL Q1 2021 naar de Europese Commissie gestuurd?
Door samenloop van omstandigheden, hieronder in chronologische volgorde toegelicht, heeft de openstelling van de regeling vertraging opgelopen.
Op 11 december 2020 is in het informele traject met de Commissie een document gedeeld met daarin de beoogde gewenste aanpassingen van de regeling voor de TVL voor het eerste kwartaal van 2021 (de zogenaamde pré notificatie). Hierop heeft de Commissie reeds aangegeven niet in 2020 nog te zullen toekomen aan de goedkeuring van deze wijzigingsregeling. Het kabinet had echter op dat moment ook de regeling voor de TVL Q1 2021 nog niet gereed.
Op 18 december 2020 heeft het kabinet besloten tot de laatste wijzingen voor de TVL voor het eerste kwartaal van 2021, dit in verband met de aangekondigde strengere maatregelen (lockdown) met ingang van 15 december 2020. Aanvankelijk zou de regeling in de week van 21 december genotificeerd worden. In verband met de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) op 22 december is dat niet gedaan om de gevolgen van de uitspraken eerst te kunnen bestuderen. Omdat de Commissie, zoals hierboven al aangegeven, had aangegeven hier in 2020 niet meer aan toe te zullen komen, is het officiële verzoek tot goedkeuring van de wijzigingen van de TVL voor Q1 op maandag 4 januari 2021 naar de Commissie gestuurd. Op 21 en op 29 januari heeft de Europese Commissie aanvullende vragen gesteld over de geconsolideerde versie. Op 9 februari is de goedkeuring van de Europese Commissie voor de TVL Q1 2021-regeling ontvangen, waarna de regeling op 12 februari in de Staatscourant is gepubliceerd en op 15 februari is geopend.
Wanneer werd het u duidelijk dat de goedkeuring van de Europese Commissie een flinke vertraging voor de openstelling van de TVL en dus voor ondernemers zou gaan opleveren?
Op 21 januari en vervolgens op 29 januari, toen de Europese Commissie op basis van de geconsolideerde versie nog aanvullende vragen stelde, waardoor duidelijk werd dat openstelling op de geplande 2 februari niet meer haalbaar was.
Welke acties heeft u ondernomen om deze vertraging te voorkomen of te verkorten? Heeft u op bestuurlijk niveau contact opgenomen met de Europese Commissie om dit proces te versnellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de uitkomst geweest van dit overleg?
Er is gedurende de tweede helft van januari continu contact geweest met de Europese Commissie, waarbij door de Commissie gevraagde informatie steeds zo snel mogelijk is aangeleverd. De ervaring leert dat bestuurlijke druk in dit stadium van de procedure – waarbij er al doorlopende contacten waren met de Commissie – weinig effectief is omdat al duidelijk was dat de Commissie zo snel als mogelijk tot een beslissing zou komen. De Commissie had op dat moment van veel lidstaten steunmaatregelen ter goedkeuring voorliggen. Na de vragen van 29 januari beantwoord te hebben, is op 9 februari goedkeuring van de Europese Commissie ontvangen en is de regeling 15 februari geopend.
Klopt het dat kleine ondernemers met minder dan € 3.000 vaste lasten en bedrijven niet zijnde midden- en kleinbedrijf (mkb) bij de geplande opening van de TVL Q1 2021 in de week van 15 februari geen goedkeuring en dus ook geen geld ontvangen? Moeten zij wachten tot medio maart tot hun aanvraag wordt goedgekeurd en zij dan pas steun ontvangen?
Het doel van het verlagen van de vastelastendrempel is om juist de kleine ondernemers ook in aanmerking te laten komen voor de TVL. Ik begrijp dat het dan vervelend is daar dan nog langer op te moeten wachten. Maar helaas is het niet mogelijk om eerder al de aanvraag goed te keuren en een voorschot te verlenen, zie daarvoor ook het antwoord bij vraag 7.
Waarom is het niet mogelijk om de TVL-regeling al eerder voor deze groep open te stellen? Welke consequenties volgen er wanneer er alvast een regeling wordt geopend zonder vooraf goedkeuring van de Europese Commissie? Bent u bereid om die te accepteren om zo toch deze ondernemers te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Steunmaatregelen (ook wijzigingen van de eerder goedgekeurde steunmaatregelen) van de lidstaten van de Europese Unie moeten eerst door de Europese Commissie worden goedgekeurd alvorens ze kunnen worden uitgevoerd. Dit staat in het EU Werkingsverdrag. Een uitzondering hierop zijn steunmaatregelen die onder een vrijstellingsverordening kunnen worden gebracht, maar het Tijdelijk steunkader COVID-19 is geen vrijstellingsverordening. De Europese Commissie toetst of de steunregelingen die de lidstaten notificeren voldoen aan de criteria in het toepasselijk EU steunkader en kan de steun dan verenigbaar verklaren met de interne markt. Het is niet toegestaan vooruitlopend op de goedkeuring van de Europese Commissie al voorschotten te verstrekken.
Het besluit om kleine ondernemers met minder dan € 3.000 aan vaste lasten tot de TVL toe te laten is op 9 februari jl. genomen middels het aannemen van de motie van het lid Gijs van Dijk over steun voor kleine ondernemers. Deze wijziging is vervolgens, samen met de andere aangekondigde voorstellen uit de brief van 21 januari 2021 (Uitbreiding economisch steun en herstelpakket, Kamerstuk 35 430, nr. 217), zoals het ophogen van het subsidiepercentage en de openstelling van de regeling voor niet-mkb-bedrijven, verwerkt in een wijzigingsregeling met het oog op notificatie bij de Commissie. Ook twee gerichte hardheidsclausules zijn toegevoegd, hierover wordt u de komende dagen nader geïnformeerd in een separate brief. Het goedkeuringstraject met de Europese Commissie over deze nieuwe wijzigingen is op 16 februari gestart, enkele vragen van de Commissie zijn beantwoord en de geconsolideerde aangepaste regeling is donderdag 25 februari aan de Commissie voorgelegd. Op 8 maart is het formele verzoek tot notificatie aan de Europese Commissie gestuurd. Vanuit mijn ministerie wordt aangedrongen op een spoedige behandeling, maar Nederland is niet de enige lidstaat met verzoeken tot goedkeuring van steunmaatregelen vanwege de coronacrisis.
Voor de TVL betekent dit de vierde keer dat de regeling, of een wijziging van de regeling, voorgelegd wordt aan de Europese Commissie. Op één van de nieuw in te voeren elementen van de wijziging van de regeling vooruitlopen op goedkeuring van de Commissie is in strijd met het EU Werkingsverdrag, hetgeen betekent dat de steun onrechtmatig wordt verleend. Dat brengt het risico met zich mee dat de onrechtmatige staatssteun met rente moet worden teruggevorderd bij de betreffende ondernemingen of dat er onrechtmatigheidsrente door de ondernemingen moet worden betaald. Mogelijk worden andere bedrijven die wachten op andere wijzigingen in een regeling nu of in de toekomst daardoor benadeeld.
Welke alternatieven zijn er om deze ondernemers toch op zeer korte termijn te helpen? Bent u bereid om voordat er goedkeuring van de Europese Commissie komt al voorschotten uit te betalen aan de groep ondernemers met minder dan € 3.000 vaste lasten en de niet mkb-bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk voorschotten uit te betalen omdat volgens de Algemene wet bestuursrecht subsidies alleen op grond van een wettelijk voorschrift mogen worden verstrekten. Tevens is, zoals hierboven aangegeven, vooruit lopen op goedkeuring van de Europese Commissie in strijd met het EU Werkingsverdrag. De voorgestelde wijzigingen zijn in de regeling verwerkt en, zoals bij vraag 7 aangegeven, met de Commissie gedeeld. Na bespreking met de Europese Commissie en beantwoording van hun vragen is op 8 maart het formele verzoek tot goedkeuring (notificatie) gestuurd.
Kunt u deze vragen voor opening van de TVL Q1 2021 in de week van 15 februari 2021 beantwoorden?
De regeling is reeds opengesteld op 15 februari jl. 12:00 uur.
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Psychologische oorlogsvoering om burgers een lockdown te laten accepteren |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Nachtmerriescenario’s om burgers rijp te maken voor lockdown»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat de Duitse regering willens en wetens methoden heeft gebruikt om «angst en volgzaamheid» te wekken onder de Duitse bevolking?
Het is niet aan mij om me uit te laten over Duitse interne aangelegenheden zoals deze.
In welke mate acht u psychologische manipulatie gerechtvaardigd om de publieke opinie te beïnvloeden?
Ik acht psychologische manipulatie niet gerechtvaardigd om de publieke opinie te beïnvloeden.
Welke technieken heeft de Nederlandse overheid gebruikt om het draagvlak onder de bevolking te beïnvloeden? Heeft u ooit technieken gebruikt met als doel onder de bevolking meer angst voor corona te laten ontstaan? Zo ja, waarom, wanneer en op welke wijze is hier gebruik van gemaakt?
Het kabinet heeft nooit technieken gebruikt met als doel onder de bevolking meer angst voor Corona te laten ontstaan. Dit is in de ogen van het kabinet geen goede manier om draagvlak te laten ontstaan. In de brief van de Minister Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de stand van zaken covid-19 van 2 februari 2021 wordt uitgebreid inzicht gegeven in de inrichting van de communicatie rondom het coronabeleid.
Is er ooit contact geweest tussen de Nederlandse overheid en wetenschappers, over methoden om de bevolking vrijheidsbeperkende maatregelen te laten accepteren?
In de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de stand van zaken covid-19 van 2 februari 2021 wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het kabinet coronacommunicatie inzet en de rol van wetenschap(pers) daarbij.
Bent u bereid om alle documenten die onder de overheid berusten (waaronder in elk geval, doch niet uitsluitend: interne memo’s, notities, e-mails, gespreksverslagen, notulen, etc.), die betrekking hebben op het beïnvloeden van het draagvlak onder Nederlanders voor de lockdownmaatregelen, openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft een informatieplicht richting de Tweede Kamer. Daaraan wordt – binnen de afspraken die daarover met de Tweede Kamer zijn gemaakt – reeds voldaan.
Bent u bekend met het bericht «West-Zeeuws-Vlaamse horeca moet voor Pasen open: «Als dit nog maanden duurt, gaan bedrijven kapot»»?1
Ja.
Bent u bekend met het West-Zeeuws-Vlaams pact dat horecaondernemers en winkeliers in de Zeeuws-Vlaamse kustregio hebben gesloten?
Nee, niet anders dan berichten daarover in de Zeeuwse pers.
Kunt u inhoudelijk en puntsgewijs op de diverse punten uit dit pact reageren?
De kern van het bericht «West-Zeeuws-Vlaamse horeca moet voor Pasen open: «Als dit nog maanden duurt, gaan bedrijven kapot»» is de behoefte aan perspectief en de wens van de horeca en detailhandel om gelijktijdig open te gaan. De reden die hiervoor wordt aandragen is dat beide sectoren in West-Zeeuws-Vlaanderen sterk met elkaar verweven zijn.
Ik heb met de ondernemers, de burgemeester en wethouder van de gemeente Sluijs gesproken en ik begrijp dat de beperkte opening van de winkels en de sluiting van de horeca voor de regio West- Zeeuws Vlaanderen grote impact heeft. Op dit moment laat de epidemiologische situatie helaas niet toe dat we meer dan kleine stapjes zetten in de versoepeling van de maatregelen.
Kunt u ingaan op het punt dat de huidige routekaart uit de coronacrisis onvoldoende rekening houdt met economische sectoren die door de lockdowns hard getroffen zijn, zoals de horeca, toerisme/recreatie, detailhandel en contactberoepen, en de ondernemers in deze branches op dit moment weinig perspectief biedt? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat ondernemers duidelijkheid wordt geboden? Zo ja, hoe kunt u daarvoor zorgen?
Met de vernieuwde routekaart2 is beoogd om het voor de hele samenleving, ondanks alle onzekerheden in deze fase van de crisis, voorspelbaar te maken welk risiconiveau geldt en welke maatregelen in welke volgorde kunnen worden versoepeld. De daadwerkelijke besluitvorming zal afhangen van het actuele beeld op dat moment en weging van o.a. sociaaleconomische factoren.
Welke plek nemen contactberoepen zoals kappers in op de routekaart? Is er reeds een advies beschikbaar onder welke omstandigheden en randvoorwaarden deze contactberoepen zo spoedig mogelijk open kunnen?
Voor contactberoepen is in de routekaart opgenomen dat op alle risiconiveaus verplichte reservering, registratie en gezondheidscheck geldt. Als verzwaring op risiconiveau vier is een verbod op uitoefenen contactberoepen (m.u.v. (para)- medische contactberoepen) vermeld.
Inmiddels mogen de meeste contactberoepen sinds 3 maart weer aan het werk.
Klopt het dat de routekaart zonder overleg met vertegenwoordigers van eerdergenoemde sectoren, zoals Koninklijke Horeca Nederland, HISWA-RECRON, INretail en de Algemene Nederlandse Kappers Organisatie (ANKO), tot stand is gekomen? Welke afweging is hier gemaakt? Deelt u de mening dat deze sectoren, die in economisch opzicht de zwaarste klappen van de coronacrisis moeten opvangen, gehoord en betrokken moeten worden, met andere woorden vaste gesprekspartner behoren te zijn en een plek aan de overlegtafels verdienen?
We zijn regelmatig in gesprek met de individuele branches en vertegenwoordigers van sectoren en met de koepels VNO-NCW en MKB-Nederland. De signalen die we hierbij ophalen worden meegenomen bij de totstandkoming van de routekaart.
Wordt u geadviseerd door een ingesteld orgaan om economisch perspectief op een verantwoorde manier te organiseren? Zo ja, op welke wijze komt dit advies tot stand en worden deze adviezen openbaar gemaakt? Zo nee, bent u bereid om dit te overwegen?
Het kabinet wordt door verschillende organen geadviseerd over economische aspecten in relatie tot de Covid-19 crisis. Denk hierbij bijvoorbeeld aan adviezen van de SER en het CPB. Adviezen van deze adviesorganen zijn openbaar3.
Kunt u aangeven hoe en op welke termijn u de op 9 februari aangenomen motie over in samenspraak met sectoren eerlijk verdelen van ruimte voor versoepeling van maatregelen gaat uitvoeren?2
De wens in de samenleving en het bedrijfsleven om maatregelen te versoepelen is groot. Dit is begrijpelijk en wordt gedeeld door het kabinet. Daarom is het kabinet met VNO-NCW en MKB-Nederland aan de slag gegaan om plannen te formuleren voor een slimme heropening van sectoren5. Hierbij wordt gestreefd naar een gebalanceerde route voor verantwoorde heropening verdeeld over verschillende sectoren. Door voorzichtige stappen binnen een risiconiveau te zetten, kunnen we wellicht eerder ruimte geven aan samenleving en economie. Het kabinet doet dit nadrukkelijk in samenwerking met sectoren, zodat we gebruik kunnen maken van de slimme plannen die hiervoor in tal van sectoren al ontwikkeld zijn. Deze plannen zijn input voor de voorziene periodieke herijking van de routekaart. Op deze manier worden de verschillende plannen voor versoepeling integraal afgewogen. Met deze aanpak geeft het kabinet ook uitvoering aan de motie Dijkhoff6.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Hulp aan Kroatië na de recente aardbevingen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de zware aardbeving in het noorden van Kroatië van 29 december 2020 waarbij zeven doden en tientallen gewonden zijn gevallen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het gebied sindsdien door meer dan vijftig naschokken met een magnitude boven de 3.0 is getroffen en ook dit veel schade heeft veroorzaakt?
Ja.
Wat kunt u vertellen over de huidige situatie in het getroffen gebied?
De aardbeving die op 29 december 2020 Kroatië trof had een kracht van 6.4, waarbij 7 dodelijke slachtoffers te betreuren zijn. Het kabinet leeft mee met de slachtoffers, hun families en de vele anderen die door de aardbeving en de naschokken geraakt zijn. De aardbeving veroorzaakte veel menselijk leed en materiële schade. Het gebied was bovendien al eerder getroffen door een aardbeving op 22 maart 2020. De Kroatische regio waar deze aardbeving plaatsvond, betreft een economisch achtergebleven gebied in Kroatië.
De meest recente grote naschok dateert van 13 februari 2021 met een kracht van 3.7. De aardbeving en de naschokken hebben een grote impact op de regio. Er is grote schade aan huizen en infrastructuur in de stad Petrinja en de omliggende steden. Gebieden zijn overstroomd en er zijn zinkgaten ontstaan. Enkele dijken zijn beschadigd. De Kroatische autoriteiten en diverse andere organisaties, waaronder het Kroatische Rode Kruis, zijn actief in het getroffen gebied. De prioriteiten hierbij zijn o.a. tijdelijk in onderdak voor ontheemden voorzien. Inmiddels zijn er 1262 containers gebouwd ter opvang van de ontheemde inwoners. Hier zullen er nog 300 bijkomen. Veel huishoudens zijn nog niet aangesloten op gas, water en licht. Volgens Kroatische mediaberichten ontbreekt er nu nog veilige huisvesting voor enige tientallen families.
Na de aardbeving kwam er snel internationale steun op gang. De reconstructie en herstel van de regio zal nog jaren in beslag nemen. Lidstaten of kandidaat-lidstaten van de Europese Unie die zijn getroffen door een natuurramp kunnen onder bepaalde voorwaarden financiële steun aanvragen uit het EU solidariteitsfonds. Kroatië ontving reeds 684 miljoen euro financiële steun voor wederopbouw vanuit het EU-solidariteitsfonds na de eerste grote aardbeving van 22 maart 2020. Kroatië kan n.a.v. de meest recente aardbeving eveneens steun aanvragen vanuit het EU-solidariteitsfonds, bovenop de bilaterale steun die Kroatië al ontvangen heeft. Het kabinet steunt het verlenen van financiële steun aan lidstaten bij natuurrampen en bij grote gezondheidscrises en draagt aan deze steun bij via de EU-begroting.
Klopt het dat er, een maand na de eerste zware aardbeving, nog steeds honderden gezinnen zonder dak boven hun hoofd leven in de steden Petrinja, Glina, Sisak en omliggende dorpen? Zo ja, mag daaruit geconcludeerd worden dat er nog steeds veel Kroaten hulpbehoevend zijn naar aanleiding van de aardbevingen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke contactmomenten zijn er geweest tussen het kabinet en de collega’s in Kroatië naar aanleiding van de aardbeving en wat hebben deze contactmomenten opgeleverd?
Na de aardbeving van 29 december heb ik aan mijn ambtgenoot, Minister van Buitenlandse Zaken Gordan Grlić-Radman, mijn medeleven betuigt met de slachtoffers en families die getroffen zijn door deze verschrikkelijke aardbeving. Minister Grlić-Radman verzocht mij op 7 januari 2021 per brief om materieel te doneren. De Kroatische hulpbehoefte kwam echter niet overeen met de voorraad. In overleg met het Ministerie van Defensie is proactief geïnventariseerd wat voor steun Nederland wel kon bieden. Hieruit kwam naar voren dat Defensie op korte termijn 80 à 120 specialisten van de Genie-eenheid kon leveren voor het bouwen van noodvoorzieningen in Petrinja en de omliggende getroffen steden. Dit voorstel is door de Nederlandse ambassade voorgelegd aan de Kroatische autoriteiten. De Kroatische autoriteiten gaven destijds echter aan geen behoefte te hebben aan deze specifieke steun die Nederland kon bieden
In een brief aan mijn ambtgenoot heb ik aangegeven dat Nederland klaarstaat om nieuwe mogelijkheden te bezien, mocht er in de toekomst nog een Kroatische hulpbehoefte ontstaan.
Herinnert u zich uw aanbod om Kroatië bij te staan bij het aanpakken van de nasleep van deze vreselijke ramp?
Ja.
Heeft Kroatië gebruik gemaakt van dit aanbod? Zo ja, welke specifieke hulp heeft Nederland Kroatië sindsdien geboden? En zo nee, staat dit aanbod nog?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid contact op te nemen met de Kroatische autoriteiten om nogmaals kenbaar te maken dat Nederland de slachtoffers van de aardbeving niet is vergeten en bereid is steun te leveren indien gewenst?
Zie antwoord vraag 7.
Welke fondsen en middelen zou Nederland kunnen aanspreken om een bijdrage te leveren voor steun aan Kroatië?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel’ |
|
Rutger Schonis (D66), Joost Sneller (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel?»1
Ja.
Kunt u uiteenzetten of, en zo ja wat, na de schriftelijke vragen van de leden Van Eijs en Sneller uit mei 2019 is gewijzigd in de wet-en regelgeving om grondspeculatie tegen te gaan en om beleggingen in grondposities onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te laten vallen?2
Sinds mei 2019 zijn geen wetswijzigingen geweest die erop gericht waren grondposities onder het AFM-toezicht te brengen of gericht waren op het tegengaan van grondspeculatie.
In hoeverre is momenteel sprake van toenemende grondspeculatie en versnippering van (landbouw)gronden als gevolg van grondspeculatie?
Het Financieel Dagblad (FD) heeft hiernaar onderzoek laten verrichten en recent en in 2019 hierover gepubliceerd. De artikelen geven een goede indruk waar van versnippering sprake is. In totaal gaat het om zo’n 2.300 hectare grond, oftewel 0,13% van de 1.815.160 hectare cultuurgrond3 in Nederland. Tevens blijkt uit de bij het artikel uit 2019 behorende interactieve digitale kaart, die te raadplegen is via de website van het FD, dat het over het algemeen geen percelen zijn die in gebieden liggen waar de stedelijke woningdruk hoog is, ofwel waar veel ontwikkelingspotentie is. De indruk van het kabinet is dat naar aanleiding van onder meer deze artikelen de populariteit van grondbeleggen door particulieren is afgenomen.
Welke maatregelen kunnen gemeenten treffen om versnippering van de grond tegen te gaan?
Eigendomsposities staan niet in de weg aan ruimtelijke planvorming. In de uitzonderlijke gevallen dat de versnipperde grond ook daadwerkelijk ontwikkeld kan worden, hebben gemeenten instrumenten. Wanneer vanuit de ruimtelijke ordening daadwerkelijk plannen voor ontwikkeling ontstaan, kan de gemeente een voorkeursrecht vestigen, waardoor de grond bij een voorgenomen verkoop eerst aan de gemeente moet worden aangeboden. De gemeente kan ook een onteigeningsprocedure starten om percelen samen te brengen als dat vanuit de ruimtelijke planvorming gewenst is. Met de nieuwe Omgevingswet zal de gemeente zelf hiertoe de nodige stappen kunnen zetten.
Hoe kijkt u in het licht van grondversnippering aan tegen een verplichte variant van stedelijke herverkaveling?
Over stedelijke herverkaveling heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u bij brief van 15 februari j.l. geïnformeerd.4 Stedelijke herverkaveling is gericht op het stedelijk gebied, de grondversnippering doet zich juist voor in het landelijk gebied. Met stedelijke herverkaveling kunnen de eigenaren in een gebied gedwongen worden te komen tot een uitruil van gronden zodat een ontwikkeld plan ook gerealiseerd kan worden. De onderlinge uitruil is gericht op de eigenaren in het gebied en maakt door uitruil de realisatie van het plan mogelijk. Omdat het grote aantal eigenaren, de percelen en de onderlinge verhouding in de waarden binnen het gebied in beginsel hetzelfde blijft, zal stedelijke herverkaveling weinig meerwaarde bieden.
In hoeverre herkent u de signalen in het artikel dat notarissen particulieren onvoldoende beschermen tegen de risico’s die vanwege hun informatieachterstand op kunnen treden bij grondinvesteringen?
Deze signalen herkent het kabinet niet. Er is een recente tuchtuitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam van 2 februari 2021, waarin is geoordeeld dat sprake is van een zeer ernstige tekortkoming van de notaris en van structureel laakbaar handelen gedurende een langere periode en waarin het hof, evenals in eerste aanleg de kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2019, de maatregel van ontzetting uit het ambt heeft opgelegd. In een andere, civiele uitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam van 21 januari 2020 is evenwel geoordeeld dat zich geen situatie voordeed op grond waarvan de notaris zijn ministerieplicht had moeten weigeren en dat geen schending van de zorgplicht van de notaris kan worden vastgesteld. Ook in de tuchtuitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam (GHAMS:2014:1407) van 22 april 2014 en de civiele uitspraak over grondinvesteringen van Hof Arnhem-Leeuwarden (GHARL:2015:9521) van 15 december 2015 is geoordeeld dat de notaris zijn informatieplicht en zorgplicht niet heeft geschonden. De omstandigheden van het geval spelen een grote rol. Die omstandigheden dient een notaris steeds te beoordelen en over de nakoming van de beroepsmatige zorgvuldigheidsnormen zal de tuchtrechter waken.
In hoeverre herkent u de signalen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dat de onafhankelijkheid van notarissen in het geding komt wanneer zij teveel leunen op opdrachten van één en dezelfde verkoophandelaar?
De onafhankelijkheid van een notaris kan in het geding komen wanneer hij teveel leunt op opdrachten van één en dezelfde verkoophandelaar. Notarissen dienen deze situatie daarom te voorkomen. Notarissen die worden ingeschakeld bij de overdracht van percelen grond dienen onafhankelijk te zijn, door welke partij zij ook worden ingeschakeld. In artikel 17 van de Wet op het notarisambt (Wna) is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid moet uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen. De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid wordt of kan worden beïnvloed. Indien de notaris bovendien de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijk overwicht van partij(en), waardoor dus de belangen van één of meer betrokken partijen kunnen worden geschaad, dient hij zijn diensten te weigeren of af te breken, vgl. artikel 6 lid 1 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels 2011 (Vbg2011).
Op welke wijze voorziet de regelgeving in het voorkomen dat notarissen teveel afhankelijk worden van één verkoophandelaar?
In artikel 17 Wna is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid moet uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen. De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid wordt of kan worden beïnvloed. Daarnaast geldt bovendien dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren indien hij de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijk overwicht. De notaris zal er dus op moeten toezien dat partijen vanwege een juridische of andersoortige achterstand ten opzichte van de andere partij, daardoor niet worden benadeeld.
In artikel 93 Wna is bepaald dat notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De notaris die zich dus niet aan voorgaande bepalingen houdt, weet dat hij hierop tuchtrechtelijk kan worden aangesproken.
Op welke manier worden particulieren momenteel beschermd tegen eventuele malafide praktijken van grondspeculanten?
Particuliere kopers worden wettelijk beschermd tegen de verstrekking van misleidende informatie in het kader van regels over handelspraktijken richting consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Voor het grootste deel van het consumentenrecht is de ACM aangewezen als bevoegde autoriteit voor de handhaving van regels. Van de ACM heb ik begrepen dat hierover nauwelijks meldingen zijn gedaan. Het gaat om één melding in 2020. In sommige gevallen kwalificeren grondtransacties als een financieel product en vallen daarmee onder het toezicht van de AFM.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.