Het rapport ‘Geen afgesloten hoofdstuk’ van ACOI over het openbaar maken van de archieven van de Bijlmervliegramp. |
|
Michiel van Nispen , Eline Vedder (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Marieke Koekkoek (D66), Mpanzu Bamenga (D66), Don Ceder (CU), Raoul White (GroenLinks-PvdA), Pieter Omtzigt (NSC), Martine van der Velde (PVV), Sandra Palmen (NSC), Pepijn van Houwelingen (FVD), Joost Eerdmans (EénNL), Chris Stoffer (SGP), Doğukan Ergin (DENK), Claire Martens-America (VVD) |
|
Gräper-van Koolwijk , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de Kamerbreed ondertekende en aangenomen motie-Omtzigt c.s. die vroeg om een advies over de openbaarheid van het archief van de Bijlmervliegramp?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het advies van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI), «Geen afgesloten hoofdstuk» dat op 19 april 2024 verschenen is?
Ja, zie de brief aan de Kamer van 22 april 2024.2
Wilt u per aanbeveling zeggen hoe u dit gaat opvolgen?
Reactie:
In de brief aan de Kamer van 22 april 2024, is een beleidsreactie aangekondigd. De uitwerking van de aanbeveling zal voor een deel daarin zijn beslag krijgen. In antwoord op deze vragen volgt hieronder een reactie op hoofdlijnen. Het streven is uiteraard om dossiers die daarvoor in aanmerking komen, zo snel mogelijk openbaar te maken. Volgens het ACOI komen 27 van de 91 inventarisnummers in het archief van de Raad voor de Luchtvaart voor openbaarmaking in aanmerking. Het ACOI heeft geduid waarom deze dossiers niet onder de bescherming van Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart3 zouden vallen en geeft daarbij inzicht in wat men onder de inventarisnummers heeft aangetroffen. De toetsing door ACOI van de dossiers was gericht op de voorwaarden van het Verdrag van Chicago, maar bij de beoordeling van mogelijke openbaarheid van de dossiers moet tevens rekening worden gehouden met het voorkomen van persoonsgegevens waarvoor de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in acht moet worden genomen.
Het gaat om omvangrijke dossiers met een grote verscheidenheid aan documenten. Deze 27 dossiers worden momenteel stuk voor stuk op documentniveau doorgenomen om dit te toetsen. Daarbij wordt ook gekeken of de stukken persoonsgegevens bevatten. Voor dossiers waaruit blijkt dat deze op grond van deze toetsing inderdaad openbaar gemaakt kunnen worden, wordt met een tijdelijke maatregel algemene inzage toegestaan, op basis van de bevoegdheid van de Minister van IenW op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid4. Mocht blijken dat deze dossiers alsnog documenten bevatten die onder de bescherming van het Verdrag van Chicago vallen, dan zullen deze dossiers gesplitst worden volgens aanbeveling 2 van het ACOI. Het streven is om het onderzoek naar de 27 dossiers binnen 10 weken af te ronden. Mocht blijken dat in deze dossiers persoonsgegevens voorkomen, dan is de AVG van toepassing. In dat geval wordt bekeken welke mogelijkheden er zijn om zoveel mogelijk toegang te geven tot deze dossiers binnen de wettelijke mogelijkheden en waarbij ook rekening gehouden wordt met de AVG.
De formele opheffing van de openbaarheidsbeperking op de dossiers volgt later. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de Archiefwet 1995 juridisch geen mogelijkheden biedt om de beperkingen die gesteld worden op grond van het belang van de Staat en haar bondgenoten na overbrenging op te heffen5. In deze mogelijkheid wordt wel voorzien in het voorstel van wet voor de Archiefwet 20. die op dit moment ter behandeling bij de Kamer voorligt.6 Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen en in werking treedt, wordt zo snel mogelijk van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Tot dat moment wordt de bovengenoemde tijdelijke maatregel waarmee de Minister van IenW toestemming geeft voor inzage, van kracht.
Reactie:
De aanbeveling roept op om documenten die onder de reikwijdte van ICAO Bijlage 13 vallen af te splitsen van de documenten die in ieder geval openbaar kunnen worden. Deze aanbeveling wordt overgenomen. Hiervoor worden de overige 64 dossiers stuk voor stuk doorgenomen om op documentniveau een onderscheid te maken tussen documenten die openbaar kunnen worden gemaakt en documenten die beperkt openbaar moeten blijven. Met het Nationaal Archief zijn afspraken gemaakt om een afsplitsing mogelijk te maken, omdat hier vanwege de bescherming van archieven bepaalde procedures voor gelden. Zorgvuldigheid is hierin van belang, onder andere vanwege het toetsen aan onder andere de AVG en de ICAO Bijlage 13. Om deze reden kost dit proces meer tijd. Alle documenten uit deze dossiers die voor openbaarmaking in aanmerking komen, worden op dezelfde manier openbaar gemaakt als de dossiers onder aanbeveling 1. Het streven is om de eerste stand van zaken op 4 oktober 2024 kenbaar te maken aan het ACOI en de direct belanghebbenden. Hiervoor staat reeds een afspraak gepland.
Reactie:
Het ACOI geeft aan dat voor de dossiers die overblijven ná de openbaarmaking, met toepassing van de balancing test kan worden vastgesteld of toegang tot deze beperkt openbare documenten desondanks mogelijk is; in individuele gevallen of bijvoorbeeld ten aanzien van bepaalde categorieën van documenten. Het ACOI doet vervolgens een voorstel voor de wijze waarop deze balancing test kan worden uitgevoerd met de instelling van een commissie. Zie het antwoord op vraag 4 over dit voorstel.
Reactie:
Het ACOI adviseert de Minister van IenW met een uitgebreidere inventaris en onderzoeksgids compleet inzicht te geven in de documenten die zich bevinden in de verschillende archieven over de vliegramp in de Bijlmer en dit tot stand te doen komen met behulp van relevante partners uit de archief-, onderzoeks- en museale wereld en met betrokkenheid van de bewoners en nabestaanden.
Het ACOI stelt dat inzicht bieden meer vraagt dan enkel het beschikbaar stellen van stukken. Het gaat ook om toegankelijkheid in de bredere zin van het woord, zoals het ondersteunen van gebruikers bij het kunnen zoeken in deze archieven en het begrijpen van documenten. Daarbij betrekt het ACOI in deze aanbeveling ook andere archieven dan het archief van de Raad voor de Luchtvaart.
De behoefte van bewoners en nabestaanden om deze archieven, binnen de wettelijke mogelijkheden, te kunnen onderzoeken en begrijpen wordt erkend. Tegelijkertijd is deze aanbeveling zeer ruim geformuleerd en vraagt daarom om nader onderzoek naar de uitwerking. De Kamer wordt zo snel mogelijk over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd.
Bent u bereid de voorgestelde commissie zo spoedig mogelijk in te stellen, zodat binnen een paar maanden beoordeeld kan worden wat openbaar kan worden gemaakt? Bent u bereid opdracht te geven om vooral naar openbaarheid te streven wanneer dat kan en dat ook in de opdracht mee te geven?
Het ACOI stelt in aanbeveling 3 van het advies voor om een permanente commissie in te stellen die kan adviseren over het openbaar maken van de onderzoeksgegevens over de Bijlmerramp door middel van een zogenaamde balancing test. Het voorstel is om voor vertegenwoordiging te zorgen vanuit IenW, de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), de algemene rijksarchivaris, het ACOI en slachtoffers. Ook wijst het ACOI op de mogelijkheid generiek vooraf te bepalen welke beschermde dossiers toch vrijgegeven kunnen worden. Daarnaast stelt het ACOI voor de commissie proactief verder te laten kijken naar ook andere onderzoeken naar luchtvaartrampen waaronder: KLM/PanAm Tenerife (1977), SLM Zanderij (1989), Martinair Faro (1992), Hercules Eindhoven (1996), Dakota Waddenzee (1996).
De balancing test wordt voorgeschreven door het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart. Het afwegingskader beoogt met in achtneming van de bescherming van de veiligheid van de burgerluchtvaart handvatten te bieden bij de afweging van verzoeken om openbaarmaking van ongevalsonderzoeken. De Minister van IenW is op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid reeds bevoegd te beslissen over het geven van inzage van de archieven van de Raad voor de Luchtvaart en het Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst. Daartoe past de Minister de door Bijlage 13 bij het verdrag voorgeschreven balancing test toe. De Kamer is eerder geïnformeerd over dit afwegingskader.7
Deze aanbeveling is breder dan het verzoek van de Kamer om de openbaarheid van de stukken van het Bijlmerramparchief te onderzoeken en moet nader beschouwd worden. De uitwerking is ook complexer, bijvoorbeeld omdat deze invulling precedentwerking kan hebben voor onderzoeken van bestaande onderzoeksinstanties als de OVV. De OVV heeft in reactie op het rapport aangegeven dat dit zorgvuldige afweging vraagt. Bij het voorstel van het ACOI om ook andere rampen te beoordelen valt verder op dat de Herculesramp een militair ongeval betrof dat niet onder het regiem van het Verdrag van Chicago valt. Voor de buitenlandse onderzoeken zal bovendien instemming van betrokken landen nodig zijn.
Voor nader onderzoek naar deze aanbeveling gaat het Ministerie van IenW interdepartementaal in overleg met andere verantwoordelijke Ministeries (OCW, JenV en BZK) en daarbij ook andere belanghebbende partijen zoals de OVV, de Luchtverkeersleiding Nederland en de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers betrekken. Vanuit de ministeries zullen we dit proces bespoedigen, maar daar is momenteel nog geen concreet tijdspad bij te geven. In de aangekondigde beleidsreactie wordt de Kamer geïnformeerd over de planning.
Daarnaast doet het ACOI als onderdeel van deze aanbeveling een inhoudelijk voorstel ten aanzien van het wetsvoorstel van de Archiefwet 20. Het ACOI stelt voor om de algemene rijksarchivaris ook te laten besluiten over de toegang tot alle documenten die (na overbrenging) beperkt openbaar zijn, ook wanneer dit het belang van de Staat of zijn bondgenoten betreft. Dit voorstel is een advies aan de Kamer betreffende het voorstel van de Archiefwet 20. die op dit moment bij de Tweede Kamer ter behandeling voorligt.
Kunt u aangeven hoe de Flight Data Recorder en het Data Recording System, die volgens pagina 28 niet onder annex 13 artikel 15 (mogelijke geheimhouding) vallen, openbaar gemaakt zullen worden?
Het is niet juist dat de aantekening van ACOI op pagina 28 impliceert dat de Flight Data Recorder en het Data Recording System zonder meer openbaar gemaakt kunnen worden. Blijkens de aantekening betreffen ook deze informatiebronnen vertrouwelijke informatie. Wel is op dit punt sprake van enige verschillen in de op de Bijlmerarchieven toepasselijke regelgeving. Zo wijst Verordening 996/2010,8 die binnen Europa mede Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago codificeert, uitdrukkelijk op de vertrouwelijkheid van de vluchtrecorder, terwijl artikel 5.12 van de Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago dat minder expliciet doet.
Voor zover de documenten beperkt openbaar zijn ter bescherming van het belang van de Staat of haar bondgenoten, is de Minister van IenW op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid bevoegd te beslissen over het geven van inzage van de archieven van de Raad voor de Luchtvaart en het Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst. Daartoe kan de Minister thans reeds aan de hand van de door Bijlage 13 voorgeschreven balancing test een afweging maken bij besluiten over inzageverzoeken. De Kamer is eerder geïnformeerd over dit afwegingskader. Voor zover de balancingtest uitwijst dat vertrouwelijke stukken beschikbaar kunnen worden gesteld voor inzage zal dit uiteraard gebeuren.
Deelt u de mening dat de openbaarmaking veel te lang geduurd heeft en dat het ongewenst was dat alle stukken voor 75 jaar geheim verklaard waren? Kunt u dat toelichten?
Het ACOI advies laat zien dat de archieven van de voormalige Raad voor de Luchtvaart en het voor deze Raad werkende Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst die bij het Nationaal Archief zijn opgeslagen, ook dossiers bevatten waarvan het Verdrag van Chicago geen vertrouwelijke bescherming vereist. De destijds robuuste wijze van opslag van de grote hoeveelheid aan dossiers heeft er aan bijgedragen dat deze dossiers onvoldoende gescheiden zijn van dossiers die wel voor beperking van openbaarheid in aanmerking komen.
Uiteraard is het ongewenst deze situatie langer te laten voortbestaan. Voor zover hiervan sprake is, zal daarom zo spoedig als mogelijk worden besloten om inzage verzoeken voor deze dossiers toe te staan. Zie ook de reactie op aanbevelingen 1 en 2 van het ACOI bij vraag 3.
Bent u bereid om samen met het Nationaal Archief ervoor te zorgen dat er een laagdrempelige manier komt om het archief in te zien voor mensen die ooggetuige waren, familieleden en vrienden verloren hebben en vragen hebben en voor andere geïnteresseerden?
Ja. Hiervoor is het Ministerie van IenW in overleg met het Nationaal Archief en het Ministerie van OCW. De Kamer wordt over de voortgang geïnformeerd.
Op welke termijn is het dossier voor hen op gepaste wijze toegankelijk?
Het streven is om het onderzoek naar de 27 dossiers uit aanbeveling 1 binnen 10 weken af te ronden. De verwachting is dat voor de eerste dossiers binnen deze termijn algemene inzage kan worden toegestaan. De overige documenten volgen zo snel mogelijk daarna. Het streven is om de eerste stand van zaken op 4 oktober kenbaar te maken aan het ACOI en de direct belanghebbenden. Hiervoor staat reeds een afspraak gepland. Zie ook het antwoord ten aanzien van aanbeveling 2. De Kamer wordt op de hoogte houden van de voortgang in de beleidsreactie.
Zou openbaarmaking en archivering niet belegd moeten worden bij een bewindspersoon?
Het kabinet begrijpt deze vragen in het licht van de belangrijke samenhang tussen de openbaarmaking (de Wet open overheid) en de archivering van overheidsinformatie (de Archiefwet). Goed beheer van informatie is immers een van de randvoorwaarden om deze ook (tijdig en volledig) openbaar te kunnen maken. Daarom werken de Ministeries van BZK en OCW intensief samen. Zo wordt de nieuwe Archiefwet medeondertekend door de Minister van BZK. Beide Ministers hebben een stelselverantwoordelijkheid; de overheidsorganen zijn primair zelf verantwoordelijk voor de uitvoering. Overheidsinformatie komt immers voort uit de primaire processen van de overheid en valt niet los te zien van de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor een wettelijke taak.
De samenhang tussen Wet open overheid en Archiefwet betekent niet dat beide wetten ook onder de verantwoordelijkheid van één bewindspersoon zouden moeten vallen. Het primaire doel van de Archiefwet is het behouden, vindbaar en toegankelijk maken van overheidsinformatie voor huidige en toekomstige generaties, vanwege de uitvoering en verantwoording van wettelijke taken, rechten van burgers, de cultuur-historische functie en ten behoeve van journalistiek en wetenschappelijk onderzoek. De laatste drie onderwerpen behoren integraal tot de kerntaken van de Minister van OCW. Ook het Nationaal Archief, een van de belangrijkste uitvoeringsorganen, onderstreept dit. De Minister van BZK is primair verantwoordelijk voor het bevorderen van een betrouwbaar openbaar bestuur en een toegankelijke overheid. Daarbij hoort ook de verantwoordelijkheid voor de Wet open overheid (Woo). Tussen beide ministeries en bewindspersonen vindt goede afstemming plaats, zodat de belangen die beide wetten dienen integraal worden afgewogen. Dit huidige kabinet ziet dan ook geen inhoudelijke reden om de verantwoordelijkheid voor de Archiefwet en/of de Wet open overheid bij één (andere) bewindspersoon te beleggen, en geeft er de voorkeur aan om de focus en capaciteit in te zetten op uitvoering van de maatregelen zoals aangekondigd in het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding Rijksoverheid9 en de invoering van de nieuwe Archiefwet10.
Wat zijn de voors en tegens om, met het oog op de Wet open overheid en de democratische rechtsstaat, deze verantwoordelijkheid en bevoegdheid bij het Ministerie van Algemene Zaken of bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te beleggen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja. Zoals aangegeven, zal de Kamer daarnaast na overleg met de betrokken partijen spoedig een beleidsreactie ontvangen. In deze beleidsreactie zal ook worden ingegaan op de voortgang en opvolging van de aanbevelingen en de planning van lopende acties.
Bent u bekend met het artikel «Wachtlijst stroomnet explodeert door energietransitie, jaren wachten op stroom geen uitzondering»1 en het artikel «Huishoudens, scholen en kleinbedrijf van stroomnet af bij overbelasting»?2
Ja.
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven hoeveel woningbouwprojecten, bedrijven, zorginstellingen, ziekenhuizen, wind-en zonneparken, scholen, huishoudens, dorpshuizen, batterij-exploitanten, sportclubs en boerenbedrijven op dit moment niet of niet volledig aangesloten kunnen worden op het stroomnet?
Ik zet mij met diverse partners in om netcongestie zoveel mogelijk tegen te gaan. Hierover heb ik uw Kamer per brieven van 18 oktober 2023 en 25 april 2024 uitgebreid geïnformeerd3. Binnenkort stuur ik uw Kamer een rapportage over de voortgang van deze aanpak, conform het verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat.
Voor kleinverbruik op het laagspanningsnet zijn er geen wachtrijen; wel komt het voor dat ingebruikname van nieuwe woonwijken wordt vertraagd doordat de wijk als geheel op het middenspanningsnet moet worden aangesloten, waar wel congestie kan voorkomen. Voor grootverbruik geldt dat netbeheerders niet weten welke functie een gebouw – achter een bestaande of aangevraagde aansluiting – heeft, of zal krijgen. Eind februari 2024 stonden in totaal 9.400 aanvragen op de grootverbruik-wachtlijst voor afname van elektriciteit, en nog eens 10.000 op de grootverbruik-wachtlijst voor teruglevering van elektriciteit. Deze cijfers worden in de eerste helft van juni geactualiseerd. De wachtrijen bij de netbeheerders geven op dit moment slechts een beperkt beeld van de daadwerkelijke actuele vraag naar transportcapaciteit, omdat inzicht in mogelijke dubbele aanvragen en de slagingskans van beoogde projecten ontbreekt. Ik ben met de netbeheerders en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een traject gestart om, in overleg met het bedrijfsleven, dit inzicht te verbeteren en de wachtrijen op te schonen.
De wachtrijen en wachttijden verschillen sterk per regio. Een gemiddelde wachttijd is daarom moeilijk te definiëren. De wachttijd is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de gevraagde capaciteit, wanneer een netuitbreiding gereed is zodat weer nieuwe partijen kunnen worden aangesloten, het aantal wachtenden in de lokale wachtrij, en of bijvoorbeeld in een congestieonderzoek flexibiliteit wordt gevonden zodat er weer ruimte vrijkomt voor partijen in de wachtrij. Begin juni wordt de capaciteitskaart van de netbeheerders vernieuwd, zodat er lokaal (per voedingsgebied) inzicht komt in de wachtrij (in aantallen en capaciteit). Later dit jaar wordt aan de kaart toegevoegd wanneer netuitbreidingen naar verwachting gereed zullen zijn, zodat partijen meer inzicht krijgen in de verwachtte wachttijd.
Kunt u per provincie en per netwerkbeheerder (Enexis, Stedin, Liander, Coteq, Rendo, Westland Infra) aangeven hoeveel de gemiddelde wachttijd voor aansluiting op het stroomnet bedraagt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe vaak het al is voorgekomen dat de wachttijd op het verstopte stroomnet is opgelopen tot 52 weken (of meer), uitgesplitst in kleinverbruikers (< 3x80 ampère), grootverbruikers (≥ 3x80 ampère) en directe aansluitingen op het hoogspanningsnetwerk? Kunt u tevens aangeven wat de gemiddelde wachttijd op dit moment bedraagt voor een kleinverbruiker, grootverbruiker en direct aangesloten bedrijven?
Kleinverbruikers hebben op dit moment niet te maken met wachtlijsten, of wachttijden. Wel gelden hier de aansluittermijnen van 12 weken (eenvoudige aansluiting) tot 18 weken (aansluiting waarbij graafwerk vereist is). Voor grootverbruikers en aansluitingen op het hoogspanningsnet geldt in veel regio’s wel congestie. In het geval van congestie is er een wachtrij. Het is op voorhand niet te zeggen hoelang de wachttijden zijn. Dat is van meerdere factoren afhankelijk, zoals het aantal wachtenden, hoeveel vermogen er is aangevraagd, en wat er op korte termijn bijgebouwd kan worden. Ook is hier de hoeveelheid flexibel vermogen die mogelijk beschikbaar komt van belang. Als er wel transportvermogen beschikbaar is, komt een partij niet in de wachtrij, maar geldt wel een aansluittermijn. Hiervoor stelt de ACM een redelijke termijn vast op basis van het codebesluit aansluittermijnen grote aansluitingen elektriciteit.
Kunt u aangeven hoeveel huishoudens, bedrijven, windturbines, batterij- en opslag-exploitanten en zonneparken en overige instellingen wachten om stroom terug te leveren aan het net?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wanneer de Autoriteit Consument & Markt (ACM) een besluit neemt over de redelijkheid van de termijn waarop bedrijven en instellingen moeten wachten op een stroomaansluiting?
De ACM heeft op 18 april 2024 het codebesluit aansluittermijnen grote aansluitingen elektriciteit vastgesteld4.
Kunt u aangeven hoeveel storingen er afgelopen jaar en tot dusverre in dit jaar zijn geweest vanwege een te grote vraag en/of aanbod van elektriciteit? Wat was de impact hiervan op de onbalans in het net, en wat zijn de kosten van deze onbalans voor het elektriciteitssysteem?
Het Nederlandse elektriciteitsnet is één van de betrouwbaarste in Europa. In 2023 had een huishouden over het hele jaar gemiddeld slechts 21,8 minuten geen elektriciteit. Bij stroomonderbrekingen worden twee categorieën onderscheiden: enerzijds niet-geplande onderbrekingen als gevolg van een storing, en anderzijds geplande tijdelijke afsluitingen vanwege werkzaamheden. Het aantal niet-geplande onderbrekingen in de elektriciteitsnetten was in 2023 met 26.763 hoger dan het gemiddelde van de jaren ervoor (22.552 onderbrekingen). Per onderbreking zijn daarbij wel minder klantaansluitingen getroffen. Bij 839.871 klanten is in 2023 tijdelijk de stroomvoorziening gepland afgesloten geweest. Dat is bijna het dubbele van de jaren ervoor. Netbeheerders zijn bezig met de grootste verbouwing van onze elektriciteitsnetten ooit. Dat maakt dat het aantal geplande onderbrekingen de komende jaren waarschijnlijk verder toe zal nemen. Om veiligheidsrisico’s te verminderen, wordt er daarnaast meer gekozen voor het spanningsloos uitvoeren van werkzaamheden aan elektriciteitsnetten. Dit leidt tot een toename van het aantal geplande onderbrekingen. Bijkomend voordeel is dat er meer technici beschikbaar zijn die spanningsloos kunnen werken ten opzichte van de meer gespecialiseerde vaklieden die opgeleid zijn om onder spanning te mogen werken.
Zoals aangegeven, span ik mij in om netcongestie zoveel mogelijk te voorkomen. Waar deze maatregelen onvoldoende blijken te zijn, zorgt het instellen van een wachtrij door de netbeheerder juist dat zich geen grote storingen voordoen. Als de capaciteit van het net daadwerkelijk wordt overschreden, dan ontstaat schade aan het elektriciteitsnetwerk met uitval tot gevolg. Daarnaast kan het in de laagspanningsnetten voorkomen dat de spanning te hoog wordt door veel gelijktijdige invoeding van elektriciteit door zonnepanelen. De omvormers schakelen automatisch uit om schade aan de installatie te voorkomen.
Deelt u de mening dat het overvolle stroomnet belast wordt vanwege de te strikte klimaatafspraken? Deelt u tevens de mening dat deze klimaatafspraken een onevenredige negatieve bijdrage leveren aan de Nederlandse energiezekerheid en economie?
Behalve aan de strijd tegen klimaatverandering, draagt de energietransitie vooral ook bij aan de betaalbaarheid en leveringszekerheid van energie. Elektrificatie van bedrijven en huishoudens is een belangrijk onderdeel van de energietransitie en levert huishoudens en bedrijven ook financiële voordelen op. De energietransitie is in een stroomversnelling gekomen door de hoge gasprijzen als gevolg van de oorlog in Oekraïne en de wens om afhankelijkheid van buitenlandse fossiele brandstoffen af te bouwen. De uitbreiding van de elektriciteitsnetten kan dit tempo niet bijhouden, waardoor de druk op het elektriciteitsnetwerk toeneemt. Het kabinet zet zich in om het sneller realiseren van elektriciteitsinfrastructuur mogelijk te maken en het net beter te benutten.
Zou u kunnen kwantificeren wat de economische schade bedraagt die vanwege netcongestie is veroorzaakt, voortvloeiend uit het feit dat bijvoorbeeld bedrijven en woningbouwprojecten niet (volledig) aangesloten konden/kunnen worden, en het daarmee samenhangende misgelopen economisch potentieel?
Netcongestie kan de groei van (nieuwe) economische activiteiten belemmeren, processen stil leggen en ervoor zorgen dat projecten vertraging oplopen. Dit leidt mogelijk tot gederfde baten bij gebruikers van het elektriciteitsnet en heeft gevolgen voor het vestigingsklimaat en woningbouw. Deze economische en maatschappelijke effecten zijn onmiskenbaar maar moeilijk te kwantificeren. Voor de zomer ontvangt uw Kamer de studie «de maatschappelijke kostprijs van netcongestie» waarin een eerste voorzichtige poging wordt gedaan.
Kamervragen over het artikel ‘Aantal tbs’ers wéér gestegen, maar geen plek in klinieken: krijgen enorme bedragen uitgekeerd.’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
Hoe komt de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming tot de hoogte van de passantenvergoeding? Is er een beleidsregel of een ander juridisch bindende verankering die de hoogte van de passantenvergoeding vaststelt?1
De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) maakt standaardbedragen, waaronder ook de passantenvergoeding, kenbaar op zijn website. Dat zijn de bedragen die de RSJ hanteert als de beroepscommissie besluit dat in standaardgevallen een klager een tegemoetkoming moet krijgen. Bij het vaststellen van de hoogte van de passantenvergoeding heeft de RSJ aansluiting gezocht bij de bedragen die in het kader van de (civiele) jurisprudentie (zie antwoord op vraag 3) tot stand zijn gekomen. Deze werkwijze zorgt voor transparantie en eenduidigheid in het toekennen van de vergoedingen.
Is de bepaling van de passantenvergoeding van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming bindend of bent u in de mogelijkheid om af te wijken?
De jurisprudentie van de RSJ is bindend. Naar beneden afwijken van de standaardbedragen zal naar verwachting tot gevolg hebben dat passanten zullen procederen voor hogere bedragen. Zij zullen dan alsnog de hogere vergoeding toegekend krijgen.
Bent u verplicht tot het geven van een passantenvergoeding? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De verplichting tot het geven van een passantenvergoeding vloeit voort uit jurisprudentie van de Hoge Raad, gebaseerd op jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens waarin het verblijf in een gevangenis langer van vier maanden in afwachting van plaatsing in een tbs-kliniek als onrechtmatig is aangemerkt en schadevergoeding is toegekend. De plaatsingstermijn van vier maanden is vastgelegd in artikel 6.3 van de Wet forensische zorg. Daarmee heeft de wetgever direct aansluiting gezocht bij de jurisprudentie.
Is het mogelijk de passantenregeling (tijdelijk) te stoppen, gezien de aanhoudende krapte binnen de tbs-klinieken?
Nee, stoppen met het toekennen van een vergoeding aan passanten bij het overschrijden van de wettelijke termijn van vier maanden in artikel 6.3 Wet forensische zal niet standhouden bij de rechter.
Kunt u aangeven welk percentage van de bedragen die uitgekeerd worden aan tbs'ers aan de slachtoffers wordt overgemaakt? Kunt u tevens aangeven hoeveel dit bedrag in absolute aantallen bedraagt, uiteengezet per jaar?
De strafrechter kan in zijn vonnis oordelen dat de dader een schadevergoeding moet betalen aan het slachtoffer, en daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Als de veroordeelde acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen, schiet de Staat het bedrag voor het slachtoffer voor en int dit vervolgens bij de veroordeelde.
Onderstaande tabel bevat de bedragen van de passantenvergoedingen die in de jaren 2021, 2022 en 2023 in totaal zijn uitgekeerd aan tbs-passanten. Een deel daarvan is ingehouden ten behoeve van schadevergoedingsmaatregelen die de tbs-veroordeelde moest betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
€ 25.150,–
€ 100.300,–
€ 81.475,–
€ 7.524,–
€ 24.510,–
€ 41.506,–
29,9%
24,4%
50,9%
Het verbeteren van het bedrijfsklimaat in de defensiesector |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nu westerse overheden weer geld uitgeven aan defensie, stromen de opdrachten bij Thales binnen»- uit het NRC Handelsblad van 23 en 24 maart 2024?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de constatering uit het genoemde artikel dat «Nederlandse banken nog steeds niet willen investeren [in de defensiesector]», gezien de taboesfeer waarin deze zich klaarblijkelijk nog bevindt?
Er zijn bij ons casussen bekend waarin banken geen financiering hebben willen verstrekken aan bedrijven die actief zijn in de defensie-industrie. De redenen daarvoor lijken niet eenduidig. Voor een deel zien lijkt uitsluiting plaats te vinden op basis van (de wijze waarop invulling wordt gegeven aan) de «Environmental, Social en Governance» («ESG»)-criteria. Anderzijds lijken ook andere factoren een rol te spelen, zoals de onzekerheden in de business case of de transactionele kosten van de financiering vanwege de complexiteit van de casus. De Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Financiën en Defensie zijn in gesprek met diverse banken, pensioenfondsen en andere financiële instellingen over manieren waarop we de financiering van en de investeringen in de defensiesector kunnen verbeteren. In juni 2024 zal uw Kamer worden geïnformeerd over de knelpunten voor financiering van defensie gerelateerde bedrijven en de maatregelen die deze financiering kunnen versterken, waarbij we ook kijken naar de mogelijkheden van een garantiefonds.
Bent u zich bewust van de noodzaak van deze investeringen vanuit banken, gezien de aanzienlijke voortrekkersrol die u speelt met betrekking tot het leveren van werkkapitaal?
Private financiering is noodzakelijk voor de benodigde versnelling in de opschaling van de defensie-industrie. Zoals hierboven genoemd doen de Ministeries van EZK en Defensie op dit moment in gesprek over de knelpunten die spelen bij bedrijven en hoe deze weggenomen kunnen worden. Dit gesprek voeren we met banken, investeerders en pensioenfondsen op om met ons te kijken hoe zij hun investeringen in de defensiesector kunnen intensiveren gezien het maatschappelijke belang.
Deelt u de mening dat het frappant is dat na twee jaar oorlog op het Europese continent dit klimaat nog altijd de pijnlijke realiteit is voor defensieproducenten in Nederland en kunt u over uw antwoord uitweiden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om de kritieke situatie op korte termijn te verbeteren?
Zoals gezegd, vindt op dit moment overleg plaats tussen defensiebedrijven, pensioenfondsen, banken en overheid om te bezien welke knelpunten er zijn in de financiering van de defensie-industrie. Het kabinet hecht belang aan het zorgvuldig identificeren van deze knelpunten, om vast te kunnen stellen welke oplossingen het meest bijdragen aan het voorkomen van de knelpunten.
Om die knelpunten vervolgens op te lossen zet het kabinet in op samenwerking tussen publieke en private partijen. Het is van belang dat defensiebedrijven en de brancheorganisaties, maar ook vermogensbeheerders, banken en pensioenfondsen samen met de overheid tot oplossingsrichtingen komen. Dit moet het makkelijker maken voor huidige defensiebedrijven en nieuwe toetreders om een bijdrage te leveren aan de benodigde defensiecapaciteiten. Uw Kamer is op 28 maart jl. geïnformeerd2 over de samenwerking met de genoemde partijen.
Ziet u bijvoorbeeld heil in het op zeer korte termijn toepassen van rentekortingen, opdat de bancaire sector gestimuleerd wordt in het aangaan van investeringen en kunt u uw antwoord verder toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reflecteert u op het expliciete beleid van pensioenfondsen in het algemeen, en specifiek van Nederlands grootste pensioenfonds ABP, om nog altijd niet in de wapenindustrie te willen investeren?
Meerdere pensioenfondsen zijn terughoudend met beleggingen in de defensie-industrie. Dit geldt echter niet voor het ABP dat al sinds meerdere jaren voor enkele honderden miljoenen euro’s in de defensie-industrie belegt.3 Pensioenfondsen passen bij hun beleggingen internationale standaarden en richtlijnen toe, zoals de OESO-richtlijnen, de UN Global Compact en de Guiding Principles. Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van het bestuur van een pensioenfonds om in het beleggingsbeleid afwegingen te maken tussen rendement, risico, kosten en duurzaamheid. Veel pensioenfondsen sluiten ondernemingen uit die betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens.
Defensie en EZK zetten hun gesprekken voort met pensioenfondsen om samen te zoeken naar oplossingsrichtingen om meer te investeren in de defensie-industrie.
Hoe bent u voornemens om het in het artikel geschetste beeld dat het bedrijfsklimaat voor (potentiële) defensie-ondernemers in Nederland sterk ontmoedigd wordt door allerhande overregulering en oneerlijke concurrentie, te verbeteren?
Het kabinet zet zich in voor een gelijker speelveld op de Europese defensiemarkt. Voor de Nederlandse defensie-industrie, die veelal toeleverancier is van producenten van eindproducten, is eerlijke toegang tot markten en toeleveringsketens van groot belang. Het artikel refereert in het bijzonder aan exportregelgeving. Ten aanzien van wapenexportcontrole is een convergentie van beleid binnen de EU noodzakelijk om een gelijk speelveld te creëren. Zoals uw Kamer is geïnformeerd4, is het kabinet daarom voornemens om toe te treden tot het Verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein. Door toetreding tot dit verdrag wordt het Europese wapenexport beleid eenduidiger toegepast en krijgen Nederlandse defensiebedrijven een meer gelijkwaardige positie in defensieprojecten.
Hoe reflecteert u op het geschetste beeld dat de in Nederland bestaande defensiesector nu vooral «relatief ongevaarlijke [defensie] systemen» waagt te produceren, omwille van de huidige reguleringen?
Nederland heeft sinds begin deze eeuw5 geen nationale munitieproducerende industrie meer, noch voor de Battle Decisive Muntions(BDM), noch voor non-BDM. Daarom verwerft Defensie de complexere BDM, zoals luchtverdedigings-raketten of precision guided munitions, batchgewijs met separate opdrachten veelal gefaciliteerd via het FMS-proces in de Verenigde Staten of in andere BDM-producerende landen via government-to-government aankopen.6 Om extra inkoop hiervan te versnellen moet opdracht worden gegeven, bij voorkeur door gebruik te maken van vraagbundeling en in Europa.
Deelt u de mening dat dit voorbijgaat aan de urgente behoefte om de strijdkrachten te kunnen voorzien van voldoende capaciteiten over het gehele defensiescala?
De in vraag 10 geformuleerde mening delen wij niet.
In de veranderende veiligheidscontext kan geen enkel Europees land geheel zelfstandig voor zijn eigen veiligheid zorgen. Het kabinet wil daarom samen met Europese partners strategische afhankelijkheden verminderen, en met vertrouwde partners een voortrekkersrol spelen in gemeenschappelijke verwerving. Om de productiecapaciteit op te schalen en de leveringszekerheid te vergroten is samenwerking met de Nederlandse en Europese Defensie industrie noodzakelijk. De weerbaarheid en het voortzettingsvermogen van de toeleveranciersketens zijn daarbij cruciaal.
Het kabinet zet in op samenwerking met onze NAVO-bondgenoten en Europese partners om de productie van defensiematerieel te stimuleren. Vraagbundeling draagt bij aan het vergroten van deze productiecapaciteit, omdat dit producenten de benodigde zekerheid op afname van grote hoeveelheden biedt. Dit is recent en in lijn met motie-Dassen over meer gezamenlijke Europese inkoop van munitie (Kamerstuk 36 124, nr. 20) gebeurd door Roemenië, Spanje, Duitsland en Nederland, onder coördinatie van de NAVO Supply and Procurement Agency (NSPA).
Nederland heeft de ambitie om een substantiële inhoudelijk bijdrage te leveren aan internationale materieelsamenwerking, om zo een geloofwaardige partner te zijn. De inzet is onder andere gericht op het verstevigen van Nederlandse industriële sterktes.
In het algemeen onderscheidt het Nederlandse bedrijfsleven zich door innovatieve toepassingen en «high tech»-oplossingen. Dit zijn capaciteiten die we met het oog op de nationale veiligheid moeten koesteren, onder meer omdat ze kunnen zorgen voor operationeel voordeel voor de Nederlandse krijgsmacht. Het kabinet blijft inzetten op de versterking, bescherming en internationale positionering van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis.
Nederland heeft wel een zelfscheppende industrie bij de marinebouw van bovenwaterschepen en bij de radar- en sensortechnologie. Om die positie te versterken zet het kabinet in op de sectoragenda voor de Maritieme Maakindustrie (MMI), waarover uw Kamer onlangs is geïnformeerd, en met het industriebeleid van het «industrieversterkend aankopen» bij de bouw van marineschepen. Hiermee versterken we de Europese strategische autonomie7, 8.
Het kabinet informeert uw Kamer voor de zomer over de invulling en uitvoering van andere aanvullende maatregelen om de productie- en leveringszekerheid te versterken, zowel voor de continue steun aan Oekraïne als voor het vergroten van de slagkracht en het voortzettingsvermogen van onze eigen krijgsmacht.
Ziet u voor Nederland een toekomst weggelegd waarin de lokale productie van wapensystemen weer een voorname rol zal gaan spelen en kunt u over uw antwoord uitweiden?
Zie antwoord vraag 10.
Welk toekomstperspectief kunt u schetsen voor ondernemers in de defensiesector betreffende de huidige mate van overheidsregulering?
Specifiek op het gebied van defensie werkt het kabinet op dit moment aan een sectoraal wetsvoorstel voor de defensie-industrie. In dit wetsvoorstel wordt een sectorale investeringstoets en een veiligheidsverklaring opgenomen die bijdragen aan het versterken, beschermen en beter internationaal positioneren van de Nederlandse defensie-industrie. De wet zal in het voorjaar in internetconsultatie gaan.
Op 18 augustus 2023 is de voortgangsrapportage van het Programma vermindering regeldruk ondernemers naar uw Kamer gestuurd.9 Hierin wordt gerapporteerd over de voortgang van verschillende instrumenten die worden ingezet om regeldruk aan te pakken. De resultaten laten vooral generieke knelpunten zien, die voor een belangrijk deel worden veroorzaakt door werkgeversverplichtingen. Het kabinet bekijkt op welke wijze de geïnventariseerde knelpunten en regeldrukkosten kunnen worden aangepakt. Daarnaast is een website ontwikkeld (regeldrukmonitor.nl) die inzage biedt in de ontwikkeling van de regeldrukkosten als gevolg van nieuwe wet- en regelgeving en in de voortgang van het Rijksbrede regeldrukprogramma.
Daarnaast heeft de Minister van EZK op 19 januari 2024 de voortgangsrapportage over de Strategische agenda Ondernemingsklimaat aan uw Kamer gestuurd.10 Daarin heeft het kabinet gemeld dat zij blijft inzetten op versterking van de Europese interne markt. De interne markt van de EU biedt namelijk de schaalvoordelen, economische macht en geopolitieke kracht om ook de Nederlandse belangen het beste te kunnen dienen. Bij een sterke interne markt hoort een gelijk speelveld voor zowel bedrijven in Nederland als in de rest van de EU, waar barrières zoveel mogelijk worden voorkomen en bedrijven gelijke kansen hebben om internationaal te ondernemen. Het kabinet zet zich ook in voor een gelijk speelveld op de Europese defensiemarkt. De recent gepresenteerde Europese Defensie-industriestrategie (EDIS) en het Europees Defensie-investeringsprogramma moeten leiden tot het Europeaniseren van defensietoeleveringsketens. Door meer competitie en een gelijker speelveld hebben Nederlandse (mkb-)bedrijven meer kans om toe te treden tot een toeleveringsketen van Europese Original Equipment Manufacturers (OEMs). Nederland zet zich in de onderhandelingen over EDIP in voor grensoverschrijdende industriële samenwerking en verbeterde toegang tot toeleveringsketens, zoals ook verwoord in het BNC-fiche over EDIS en EDIP.11
Het artikel 'Nederland vormt belangrijke spil in illegale handel bedreigde diersoorten' |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Nederland vormt belangrijke spil in illegale handel bedreigde diersoorten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek van SPOTS, Union for Conservation of Nature Nederland (IUCN), Bears in Mind en Earth League International (ELI) waaruit blijkt dat Nederland een belangrijke schakel vormt in de illegale wereldhandel in traditionele Chinese medicijnen (TCM) die ingrediënten bevatten van bedreigde plant- en diersoorten?2
Het onderzoek van SPOTS, IUCN, Bears in Mind en ELI («het onderzoek») maakt melding van een mogelijk bestaand crimineel netwerk gebaseerd in Nederland. Ik ben dankbaar dat de onderzoekers de NVWA hebben benaderd met de door hen verzamelde informatie. Dit heeft geleid tot de start van een strafrechtelijk onderzoek en de aanhouding van een verdachte door de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA (NVWA-IOD)3. In het onderzoek wordt ook aangegeven dat dit criminele netwerk illegale goederen via andere EU-lidstaten de EU binnen smokkelt vanuit China. Het onderzoek richt zich niet op en doet geen uitspraak over de rol van Nederland in de illegale wereldhandel in TCM. Dat neemt niet weg dat de signalen uit het onderzoek alarmerend zijn en serieus genomen worden door de NVWA.
Wat vindt u ervan dat Nederland een doorvoer- en bestemmingsland is van producten van onder meer neushoorns van wie de hoorns worden afgezaagd, tijgers die worden afgeschoten vanwege hun botten en pangolins die worden gedood vanwege hun schubben?
Wildlife crime en het verlies aan biodiversiteit, aantasting van dierenwelzijn en (dier)gezondheidsrisico’s die deze vorm van criminaliteit met zich meebrengt, vind ik ernstig en onacceptabel. Het mogelijke criminele netwerk wordt in het onderzoek in verband gebracht met de smokkel van pangolinschubben en tijgerbotten, die illegaal via andere EU-lidstaten de EU worden binnengebracht. Het onderzoek identificeert een vraag naar deze producten binnen de EU. Dat signaal moet EU-breed worden onderzocht. Nederland zal hier in EU Enforcement Working Group aandacht voor vragen.
Kunt u bevestigen dat er daarnaast signalen zijn van het gebruik van zogenaamde «vervangende dieren» voor TCM, waardoor steeds meer diersoorten onder druk komen te staan?
Ja, dit is mondiaal een zorg en hier is aandacht voor in CITES-verband.
Kunt u bevestigen dat het onderzoek naar de omvang van deze illegale handel in Nederland en de EU, uitgevoerd door ELI, vorig jaar is overgedragen aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Wat is er sindsdien gebeurd om deze illegale handel tegen te gaan?
Ja, zie het antwoord op vraag 2. In het belang van de opsporing doet de NVWA-IOD geen uitspraken over lopende onderzoeken. Naast dit specifieke opsporingsonderzoek wordt er continue gezamenlijk toezicht gehouden en
gehandhaafd door RVO, de NVWA en de Douane en worden opsporingsonderzoeken gedaan door de politie, het OM en de NVWA. Zo houdt de Douane toezicht aan de buitengrenzen van de EU. Dit toezicht richt zich op het binnen en buiten de EU brengen van (onder meer) CITES-beschermde soorten en producten van die soorten. De Douane heeft veel expertise op het herkennen van (producten van) CITES-beschermde soorten. Zo zijn er binnen de Douanemedewerkers opgeleid tot specialist in het controleren en determineren van de aangiften en zendingen waarbij er sprake kan zijn van (producten bevattende) CITES-beschermde soorten.
Kunt u voor elke aanbeveling uit het onderzoek van SPOTS, IUCN NL, Bears in Mind en ELI uiteenzetten hoe u hier opvolging aan gaat geven?
In het onderzoekdocument worden negen aanbevelingen gedaan voor de Nederlandse overheid. Grotendeels zijn deze al onderdeel van de standaard werkwijze of de inzet de komende tijd van de betrokken overheidsinstanties belast met de bestrijding van wildlife crime. Hieronder zet ik dit per aanbeveling kort uiteen:
Hoeveel mensen zijn er opgepakt en vervolgd naar aanleiding van dit onderzoek?
Op dit moment is er één handelaar aangehouden. De man wordt ervan verdacht TCM te verkopen waarin beschermde planten en dieren zijn verwerkt. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wordt er nog vervolgonderzoek uitgevoerd, eventueel in samenwerking met andere Europese landen, gezien de bevinding dat de illegale producten vanuit Nederland over heel Europa worden gedistribueerd?
In het belang van de opsporing doet de NVWA-IOD geen uitspraken over lopende onderzoeken. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 5.
Kunt u bevestigen dat, zoals in het onderzoek naar voren komt, een groot deel van de klanten van deze illegale producten in Nederland woont?
In het onderzoek wordt aangegeven dat het mogelijke criminele netwerk dat in Nederland gebaseerd is klanten heeft binnen heel Europa. Door de NVWA-IOD wordt verder onderzoek gedaan. In het belang van de opsporing doet de NVWA-IOD geen uitspraken over lopende onderzoeken. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 5.
Bent u bereid uw aanpak van de binnenlandse handel in deze producten aan te scherpen? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van wildlife crime (illegal wildlife trade) is een proces dat continue wordt aangescherpt, waarbij altijd rekening wordt gehouden met de meest actuele ontwikkelingen en inzichten en wordt ingezet op een zo effectief mogelijke aanpak van de grootste risico’s. De gegevens met betrekking tot de handel in beschermde dier- en plantensoorten worden periodiek geanalyseerd. Vervolgens worden aan de hand van deze analyse de risico’s op illegale handel in beschermde dier- en plantensoorten in kaart gebracht. Daarna wordt door middel van een gezamenlijke interventiestrategie de handhavingsinzet bepaald om illegale handel in beschermde dier- en plantensoorten zo effectief mogelijk te bestrijden. Illegale handel in Traditionele Medicijnen (TM)4 gemaakt van beschermde soorten wordt hierin meegenomen en afgewogen tegen illegale handel in andere soorten en/of producten. Als de illegale handel in TM als groot risico voor de biodiversiteit naar voren komt uit deze analyse en indien de ernst en omvang daarom vragen, zal in de interventiestrategie aan de handhaving tegen deze handel meer prioriteit worden gegeven.
Kunt u aangeven hoeveel illegale handel van (bedreigde) plant- en diersoorten de afgelopen jaren is onderschept in Nederland?
Nee, de hoeveelheid illegale handel is niet exact te kwantificeren, omdat het bij een inbeslagname kan gaan om verschillende aantallen, soorten producten en eenheden. Het aantal inbeslagnames van onder CITES beschermde dier- en plantensoorten en producten die daarvan zijn gemaakt, is terug te vinden in de reeks rapporten «An Overview of seizures of CITES-listed Wildlife in the EU» gepubliceerd door TRAFFIC5. EU breed gaat het hierbij met name om inbeslagnames van (plantaardige) medicinale producten en dit beeld komt overeen met wat er in Nederland onderschept wordt. In de TRAFFIC-publicaties worden de volgende aantallen Nederlandse inbeslagnames genoemd:
2019: 834
2020: 459
2021: 430
2022: 663
Ter illustratie, het gaat in deze vier jaar voornamelijk om inbeslagnames van producten met ingrediënten van de plant Saussurea costus (totaal 287 inbeslagnames) die in verschillende vormen of verwerkt in verschillende producten verhandeld wordt (hele worteldelen, drankjes, tabletten, etc.).
Kunt u een inschatting maken van de totale omvang en de jaarlijkse groei van de illegale handel in wilde dieren en planten in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet in te schatten. Dat geldt wereldwijd en daarbij maakt Nederland onderdeel uit van de EU interne markt, waarin vrij verkeer van goederen is. De United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) heeft onlangs het derde World Wildlife Crime Report6 gepubliceerd met de nieuwste ontwikkelingen, trends en routes op basis van – ook door Nederland – gerapporteerde data. Inzichten uit dat rapport zullen ook meegenomen worden in het opstellen van de Nederlandse interventiestrategie. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven welke dieren voornamelijk slachtoffer worden van illegale dierenhandel?
Dieren kunnen levend, dood alsook verwerkt in verschillende producten, verhandeld worden, waardoor een exacte vergelijking niet mogelijk is. Als het gaat om aantallen inbeslagnames van CITES beschermde dieren worden over het algemeen genomen vogels, reptielen en zoogdieren, of producten die van deze dieren gemaakt zijn, het meest in beslag genomen (bron EU-TWIX).
Kunt u zo concreet mogelijk aangegeven hoeveel budget er op dit moment uitgetrokken wordt om wildlife-criminaliteit te bestrijden?
Een concreet bedrag kan moeilijk bepaald worden, omdat bij verschillende organisaties de CITES-opdracht – waarbij de handhaving CITES het tegengaan van wildlife crime betreft – onderdeel uitmaakt van een grotere opdracht in het kader van natuur, flora en fauna of de aanpak van milieucriminaliteit. Dit geeft flexibiliteit, maar is ook een blijvend aandachtspunt. Zoals aangegeven in de Kamerbrief Beleidsreactie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 (Kamerstuk 2234 nr. 337, 8 juli 2022) is specifieke oormerking van budgetten binnen de diverse organisaties cruciaal voor adequate wildlife crime bestrijding.
Ik kan u het volgende beeld schetsen van de inzet van de verschillende organisaties op toezicht, handhaving en opsporing7 in het kader van CITES, zoals dat door deze organisaties aan mij is meegegeven:
De Douane heeft ongeveer 34 specialisten (zogenaamde vraagbaken Flora en Fauna) opgeleid die een groot deel van de tijd besteden aan het toezicht op CITES-regelgeving. Effectief komt dit neer op ongeveer 15–20 fte. Daarnaast wordt er landelijk 3 fte ingezet op CITES-beleid, 2 fte voor CITES data-analyse bij het Douane Landelijk Tactisch Centrum en 2 fte bij het douanelaboratorium.
Het onderwerp «flora en fauna» waar CITES onderdeel van is, is ook ingebed in elke generieke controle die de Douane uitvoert. Als de controlerend ambtenaar een controle uitvoert op bijvoorbeeld reizigersbagage, kijkt deze douanemedewerker ook naar CITES beschermde soorten. Treft de douanemedewerker bij zo’n controle CITES beschermde soorten aan, dan schakelt hij/zij een vraagbaak Flora en Fauna in. Deze vraagbaak neemt de determinatie van de soort en de verdere afwikkeling van de zaak voor zijn/haar rekening.
Bij RVO is de CITES bestuursrechtelijke handhaving belegd en de inbewaring-/inbeslagnname van goederen of specimen. De inzet hierop is als volgt:
Binnen NVWA is het domein Natuur (inspectie en expertise) en de IOD actief op CITES. Het Domein Natuur heeft ongeveer 38 fte beschikbaar voor de bestrijding van wildlife crime, tezamen met de onderwerpen invasieve exoten, EU houtverordening en het Nagoya protocol. Voor de NVWA-IOD geldt dat de capaciteit niet gelabeld is en de inzet op CITES onderdeel uitmaakt van de aanpak van milieucriminaliteit.
Voor het OM geldt dat het Functioneel Parket als specialistisch onderdeel zich richt op de bestrijding van fraude, milieucriminaliteit en criminele geldstromen, waaronder CITES. Er is daarbij geen specifiek gelabelde capaciteit voor CITES. De medewerkers werkzaam binnen het domein milieu kunnen allen in beginsel met dergelijke zaken belast worden.
Bij de politie is de aanpak van CITES gerelateerde overtredingen en misdrijven onderdeel van de politiemilieutaak. De politie geeft aan dat het inrichtingskader voor deze taak op dit moment 406 fte opsporingscapaciteit (intelligence, tactische opsporing en expertise) omvat en gemiddeld 2 milieuagenten per basisteam (334 fte) die zich tenminste 75% van hun inzetbare tijd met de politiemilieutaak bezighouden. Naar aanleiding van de aanbevelingen in een drietal rapporten8 voert het korps sinds 2023 een strategie uit om de bezetting van deze capaciteit zo snel mogelijk in overeenstemming te brengen met die formatie. Per onderzoek wordt beoordeeld welke specifieke competenties nodig zijn voor een doelmatige opsporing en wordt op basis hiervan een onderzoeksteam samengesteld uit 1 een of meerdere uitvoeringsorganisaties in deze Landelijke Milieukamer.
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven hoeveel van dit totale budget wordt ingezet voor de opsporing van de handel die gedreven wordt door de vraag voor traditionele (Chinese) medicijnen?
Nee, dit is niet aan te geven. Zie ook mijn antwoord op vraag 14.
In hoeverre bent u, naar aanleiding van dit onderzoek, van plan om meer middelen uit te trekken om wildlife-criminaliteit tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 6 bij aanbeveling 1.
Hoe bent u van plan de controles op illegale dierenleveringen aan te scherpen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u bevestigen dat deze illegale producten vaak samen met legale producten worden vervoerd en dat dit het voor opsporingsambtenaren moeilijker maakt te identificeren wat legaal en wat illegaal is? Zo ja, hoe bent u van plan de controles op dit soort illegale producten inzichtelijk te krijgen en aan te scherpen?
Ik kan bevestigen dat legale en illegale producten in een deel van de gevallen samen vervoerd worden. De moeilijkheid om legale van illegale producten te onderscheiden hangt van verschillende factoren af en is variërend. Het samen vervoeren is een dergelijke factor. De expertise van de medewerkers van politie, douane en NVWA is daarbij van groot belang en het op peil houden van die expertise is een continu proces, evenals de eventuele inzet van nieuwe methoden en technieken. Zie verder ook het antwoord op vraag 9 van de beantwoording van vragen van de leden Van Esch en Wassenberg (5 september 2023, kenmerk 2023Z11324).
In hoeverre bent u van plan contacten met buitenlandse collega’s te intensiveren, bijvoorbeeld in landen die onderdeel zijn van de «Nieuwe Zijderoute», om deze illegale dierenhandel te bestrijden?
De EU tracht een betere samenwerking met China en andere relevante landen te bewerkstelligen om illegale handel in beschermde soorten te bestrijden. Nederland steunt dit initiatief.
Kunt u bevestigen dat publicaties duidelijk maken dat de Chinese overheid inzet op verspreiding van TCM via de Nieuwe Zijderoute/Belt and Road Initiative en dat de verwachting is dat de illegale handel in bedreigde dieren en planten hierdoor zal toenemen?3 4 Zo ja, bent u voornemens om hierover het gesprek aan te gaan met uw Chinese collega’s? Zo nee, waarom niet?
Bij mij zijn publicaties bekend waarin wordt gesteld dat de Chinese overheid inzet op verspreiding van TCM via de Nieuwe Zijderoute en dat een toename van de illegale handel wordt verwacht. Zie verder het antwoord op vraag 19.
In hoeverre bent u het eens met de aanbeveling van de onderzoekers die erop aandringen dat het essentieel is dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zich moet uitspreken tegen het gebruik van bedreigde dieren en planten in traditionele medicijnen? Bent u voornemens dit verzoek van de onderzoekers aan de WHO door te geleiden? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds benoemd in de beantwoording van vragen van het lid Van Esch en Wassenberg (22 januari 2024, kenmerk 2023Z19482), heeft de WHO een doorlopende strategie op traditionele medicijnen, de WHO Traditional Medicine Strategy 2014–2023 (die is verlengd tot 2025). In deze strategie van de WHO wordt onder andere genoemd de natuurlijke hulpbronnen voor traditionele medicijnen te beschermen en te conserveren. Tijdens de 78ste Wolrd Health Assembly-vergadering in 2025 zal een ontwerp voor een nieuwe strategie voor de periode 2025–2034 worden voorgelegd. De WHO benadrukt dat tijdens de ontwikkeling van de WHO traditional Medicine Strategy 2025–2034 er op wordt toegezien dat de CITES-regels omtrent internationale handel in bedreigde dier- en plantsoorten worden gewaarborgd.
Bent u bereid om bij deze overleggen ook structureel aandacht te geven aan de illegale handel gedreven door TCM, aangezien Nederland naar voren komt als belangrijk doorvoer- en bestemmingsland van dit soort producten?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van het lid Van Esch (5 april 2023, kenmerk 2023Z04413), Van Esch en Wassenberg (5 september 2023, kenmerk 2023Z11324) en Van Esch en Wassenberg (22 januari 2024, kenmerk 2023Z19482), onderschrijft Nederland als handelsland een verantwoordelijkheid te hebben in het kader van de aanpak van illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten en zal Nederland waar opportuun het belang van de volksgezondheid, de dier- en plantgezondheid en bescherming van de biodiversiteit in internationale gremia blijven benadrukken.
Het artikel 'Klimaatactie treft reizigers Eindhoven Airport' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Klimaatactie treft reizigers Eindhoven Airport»?1
Ja.
Is het inmiddels duidelijk hoeveel activisten van de demonstratie in het voorjaar van 2023 waarbij meer dan 100 demonstranten van Extinction Rebellion (XR) wisten door te dringen op verboden vliegterrein door een hek te vernielen, door het OM zijn vervolgd?
Uit navraag bij het openbaar ministerie (hierna: OM) blijkt dat bij de demonstratie op Eindhoven Airport op 25 maart 2023 106 personen zijn aangehouden op grond van artikel 62a van de Luchtvaartwet. Daarvan zijn er 62 geïdentificeerd, zoals eerder ook aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Koerhuis van 2 mei 20232. Ten aanzien van die personen is een dossier opgemaakt, dat naar het OM is gestuurd ter afdoening. Het OM schat in dat de beoordeling van de dossiers binnenkort definitief wordt gemaakt, waarna de vervolgingsbeslissingen worden genomen.
Zijn deze eerdere, grootschalige overtredingen aanleiding om de komende XR-demonstratie van 23 maart 2024, in overleg met de burgemeester van Eindhoven, te verbieden? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester is op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) het bevoegd gezag voor het faciliteren van een demonstratie en het eventueel opleggen van voorschriften, beperkingen of een verbod. Een burgemeester kan wanneer dit noodzakelijk is ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden voorschriften, beperkingen of een verbod opleggen. Het is niet aan de Minister om in deze bevoegdheid te treden.
Impliceert de aankondiging van XR om op zaterdag 23 maart «verrassingsacties» uit te voeren niet dermate veel verstoring richting Eindhoven Airport, dat het gerechtvaardigd is om in gesprek te treden met de burgemeester van Eindhoven en in te zetten op het beperken of verbieden van deze demonstratie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen zijn genomen die het opnieuw openknippen van hekken voorkomt, zodat de veiligheid van luchthavenpersoneel, piloten en reizigers ditmaal wel zijn gewaarborgd?
Naar aanleiding van dreigingsbeelden, operationele informatie en analyse worden beveiligingsmaatregelen genomen door overheid en commerciële partijen. Over de aard van de maatregelen kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u aangeven welke kosten de gemeente en het Rijk hebben gemaakt/extra gaan maken, aangezien het ditmaal geen reguliere demonstratie, maar een demonstratie met verrassingseffecten betreft?
De gemeente Eindhoven geeft aan dat zij accepteren dat de inzet rondom het beschermen van grondrechten kosten met zich meebrengt. Over tactische informatie zoals de benodigde inzet en de gemaakte kosten in relatie tot de bescherming van deze grondrechten worden door de gemeente Eindhoven geen uitspraken gedaan.
De kosten van het Rijk beperken zich tot de inzet van Politie en Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) en zijn onderdeel van het in goede banen leiden en veilig kunnen laten verlopen van een demonstratie en de politietaken op de luchthaven. Het faciliteren van het demonstratierecht is namelijk een overheidstaak. De kosten daarvan neemt de overheid voor haar rekening.
Bent u van mening dat het organiseren van demonstraties met een verrassingseffect onderhevig dienen te zijn aan andere beoordelingscriteria dan gewone demonstraties? Zo ja, hoe reflecteert u daarop met betrekking tot demonstraties rondom luchthavens en militaire installaties en terreinen?
Op grond van de Wom kan een gemeente bepalen dat voor een demonstratie het doen van een kennisgeving vereist is. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid een demonstratie zo goed mogelijk te faciliteren. Hoewel de Wom het niet voldoen aan de vereiste kennisgeving als beperkingsgrond geeft (artikel 5 lid 2), volgt uit jurisprudentie dat het niet voldoen aan de vereiste kennisgeving geen zelfstandige grond is om een demonstratie te verbieden of anderszins te beperken.3
In de driehoek (burgemeester, OM, Politie/KMar), worden afspraken gemaakt over tolerantiegrenzen en uitvoeringsaspecten ten aanzien van een demonstratie. Ook bij een niet-aangekondigde demonstratie zal de driehoek beoordelen op welke wijze de handhaving plaatsvindt. De aard van de locatie, zoals een luchthaven of militaire locatie en de te beschermen belangen wegen mee in het besluit tot (en de wijze van) handhaven. Zie verder de beantwoording bij vragen 3 en 4.
Ligt het in de lijn der verwachting dat bij een mogelijke dreiging van het openknippen van hekken, zoals vorig jaar heeft plaatsgevonden, ditmaal wel gepaste acties vanuit politie/Koninklijke Marechaussee zullen worden toegepast? Onderschrijft u deze noodzaak, gelet op de veiligheid van luchthavenpersoneel, piloten en reizigers? Onderschrijft u deze noodzaak, gelet op het feit dat het een militaire luchthaven betreft?
Ook vorig jaar zijn er gepaste acties ondernomen vanuit Politie en KMar tegen mogelijke dreigingen. Deze waren er op gericht de demonstranten weg te houden van het militair deel van de luchthaven en het kritische deel waar vliegtuigen taxiën en landen en opstijgen. Dit jaar zijn er wederom op meerdere fronten voorbereidingen getroffen om de orde adequaat te kunnen handhaven.
Zoals genoemd, worden in de driehoek afspraken gemaakt over tolerantiegrenzen en uitvoeringsaspecten ten aanzien van een demonstratie. De driehoek weegt alle aspecten mee in het besluit tot handhaving, ook het feit dat het een militaire luchthaven betreft.
Welk effect heeft een dergelijke demonstratie, al dan niet met «verrassing», volgens u op het aanzien van Eindhoven en Nederland voor wat betreft de rol die Eindhoven Airport heeft als internationale hub voor NAVO-transport?
Eindhoven Airport is civiele medegebruiker van de militaire Vliegbasis Eindhoven. De taakuitvoering van het militaire deel van de locatie, Vliegbasis Eindhoven, is tijdens de demonstratie niet in gevaar geweest. Het effect van een demonstratie op het aanzien van Eindhoven en Nederland in relatie tot de rol die de locatie heeft als internationale hub voor NAVO-transport lijkt beperkt.
Bent u bereid om een gezamenlijke civiele procedure te verkennen met de mede-eigenaren (gemeente, provincie en Rijk) van Eindhoven Airport, om schade te verhalen op de demonstranten van XR?
De Staat heeft, op grond van informatie die nu bekend is, geen schade geleden door de klimaatdemonstratie op Eindhoven Airport. Op dit moment is er dan ook geen aanleiding om een civiele procedure, al dan niet gezamenlijk, te beginnen tegen (bepaalde) klimaatdemonstranten.
Het gesprek van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland betreffende woningbouwafspraken |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
Kunt u inzichtelijk maken welke juridische instrumenten u bedoelt die u in de Kamerbrief van 15 maart aanhaalt om de woningbouwimpasse in Zuid-Holland door te breken wanneer het bestuurlijk overleg niet tot een oplossing leidt?1
Ik doel daarbij op de inzet van een instructie op grond van de Omgevingswet. Deze bevoegdheid kan ik inzetten omdat sprake is van een nationaal belang.
Kunt u aangeven welke juridische instrumenten u kan en wil inzetten met betrekking tot de 130% realistische plancapaciteit, het toevoegen van meer dan 3ha buitenstedelijke locaties, 40% sociale nieuwbouw verplichting uit het coalitieakkoord van Zuid-Holland en de afwijking van «betaalbare koop» van € 355.000 in Zuid-Holland ten opzichte van het landelijk vastgestelde € 390.000?
Ik heb het college van gedeputeerde staten in mijn brief aan hen van 23 mei jl., die ik ook met uw Kamer gedeeld heb, verzocht om provinciale staten uiterlijk 30 mei a.s. schriftelijk voor te stellen de omgevingsverordening op de in mijn brief genoemde punten aan te passen zodat er voldoende ruimte is voor woningbouw en dat belemmeringen voor de woningbouw worden weggenomen.
Deze brief heb ik op 30 mei jl. ontvangen en stuur ik u tegelijk met de beantwoording van deze Kamervragen toe, samen met mijn schriftelijke reactie op dit afschrift. Gedeputeerde staten komt in haar brief aan provinciale staten tegemoet aan mijn verzoeken van 23 mei jl. Ik zie daarom onvoldoende aanleiding om mijn juridisch instrumentarium nu in te zetten.
Gedeputeerde staten informeert provinciale staten in haar brief dat zij voornemens is de 40% sociale huur niet op te nemen in de verordening bij de herziening van het omgevingsbeleid en aan te sluiten bij de landelijke maximale grens voor betaalbare koop (390.000 euro) en het omgevingsbeleid op dit punt aan te passen. Voor wat betreft de buitenstedelijke 3 ha locaties geeft gedeputeerde staten aan met mijn ministerie in gesprek te gaan over hoe de zoektocht naar aanvullende plancapaciteit en de herijking van de 3 ha kaart efficiënt en doelmatig kan worden ingericht. Dit proces moet gericht zijn op een aanvulling van de lijst met 3 ha locaties in de bijlage van de omgevingsverordening.
Bent u bekend met het persbericht van de gezamenlijke fractie van GroenLinks-PvdA Zuid-Holland die naar aanleiding van de situatie in Zuid-Holland is geschreven?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
In hoeverre bent u het eens met de opmerking in de brief van de fractie van GroenLinks-PvdA Zuid-Holland dat u de beweegruimte van een missionair provinciebestuur op deze manier dreigt aan te tasten – en daarmee de maatwerkmogelijkheden van alle provinciebesturen –, en dat dit volstrekt onacceptabel en ondemocratisch is?
Ik deel deze opvatting niet. Het voeren van regie op de bouw van voldoende betaalbare woningen is niet alleen een onderwerp van provinciaal belang of van lokaal belang maar ook van nationaal belang. Onderdeel van deze regie zijn de bestuurlijke afspraken die ik met alle provincies en de gemeenten in de woondeals heb gemaakt over de bouw van twee derde betaalbare woningen, waarvan 1/3 te bouwen door corporaties (midden en sociaal) en 40% voor het middensegment. Deze afspraken heb ik ook gemaakt met de provincie Zuid-Holland en met de gemeenten in de vijf woondealregio’s.
Voor het voeren van regie is het essentieel dat overheden eenduidig sturen op de doelen. Met de generieke regeling om 40% sociale huur te programmeren wijkt de provincie juist eenzijdig af van de gemaakte afspraken tussen gemeenten, Rijk en provincie. Daarnaast stelt de provincie hiermee onrealistische eisen ten aanzien van betaalbaarheid waardoor projecten met wonen in diverse betaalbaarheidcategorieën niet meer van de grond komen, en dus ook niet de bouw van betaalbare woningen.
U gaf aan in Bleizo-West liever woningen in plaats van windturbines gerealiseerd te zien worden3. Bent u bereid hierin ook juridische stappen te nemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Voor de invulling van de locatie Bleizo is nog een aantal opties in beeld namelijk bedrijventerrein, wonen en energie. Momenteel is de locatie door de gemeente bestemd voor bedrijven en door de provincie voor bedrijven en wind. De provincie wacht de uitkomsten van de Plan-MER voor windenergie af voor zij het proces en gesprek over andere functies op Bleizo opstart. Deze volgordelijkheid zorgt voor onnodige vertraging. Ik heb de provincie daarom gevraagd op korte termijn in overleg met de betrokken gemeenten een concrete tijdsplanning te delen die gericht is op spoedige besluitvorming over de invulling van de locatie. Van belang hierbij is dat het besluitvormingsproces en gesprek over de verschillende functies (wonen, werken en energie) parallel loopt en niet volgordelijk (eerst wind, dan wonen). Mijn inzet is dat deze discussie zo snel mogelijk tot een eind moet komen, primair door bestuurlijke overeenstemming over de toekomstige functie(s) van de locatie Bleizo. Juridische stappen zijn daarbij op dit moment wat mij betreft niet aan de orde.
Puppy-yoga |
|
Ines Kostić (PvdD), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar over misstanden bij puppy yoga?1
Ja, ik heb de uitzending gezien.
Wat vindt u ervan dat een buitenlands bedrijf een yogacentrum in Amsterdam heeft geopend waarbij pups urenlang worden gebruikt voor commercieel gewin?
Dit vind ik een slechte zaak. Hoewel met de juiste maatregelen puppy yoga geen negatieve consequenties hoeft te hebben voor het welzijn van puppy’s, blijkt het welzijn van deze dieren in de praktijk lastig te waarborgen. De winst die gemaakt kan worden met puppy yoga vormt hierbij een perverse prikkel om niet in het belang van de puppy’s te handelen.
Wat is uw reactie op de beelden waarbij te zien is dat pups continu wakker worden gemaakt, worden opgetild en doorgegeven en rondlopen in een ruimte waar een groot risico is dat ze gewond raken?
Ik vind het triest om te zien dat de betrokkenen in hun eigen belang handelen en hierbij het welzijn van de puppy’s uit het oog verliezen.
Wat vindt u ervan dat er geen toezicht is op de gezondheid en het welzijn van de pups door bijvoorbeeld een diergedragsdeskundige?
De eigenaar van de dieren is te allen tijde verantwoordelijk voor het welzijn van de puppy’s. Het is niet noodzakelijk dat een diergedragsdeskundige toezicht houdt op de gezondheid en het welzijn van de puppy’s als de eigenaar deze verantwoordelijkheid neemt en erop toeziet dat de puppy’s goed worden behandeld.
Kunt u bevestigen dat de eerste weken van het leven van een hond cruciaal zijn voor de ontwikkeling?
Ja, dit kan ik bevestigen. In de socialisatiefase wordt het fundament gelegd voor het verdere leven van een hond. Alles dat de pup in deze periode leert, blijft hem zijn leven lang bij. Dat geldt voor positieve ervaringen, maar ook voor negatieve.
Kunt u bevestigen dat pups het grootste deel van de dag horen te slapen?
Ja, een puppy van 8 weken oud slaapt ongeveer 20 uur per dag.
Kunt u bevestigen dat overmatige angst en stress, overprikkeling en een tekort aan slaap kan leiden tot gezondheids- en gedragsproblemen bij honden?
Ja, dit kan ik bevestigen. Goede socialisatie van puppy’s is erg belangrijk, ze moeten in deze fase wennen aan verschillende omgevingen en mensen. Het is hierbij van cruciaal belang om puppy’s voldoende rust te geven om de opgedane prikkels te verwerken. Wanneer er te veel wordt gedaan met een puppy, kan deze overprikkeld raken. Dit kan ertoe leiden dat de puppy overgevoelig raakt voor bepaalde situaties en gezondheids- en gedragsproblemen ontwikkelt.
Kunt u bevestigen dat pups die urenlang worden ingezet voor puppy yoga en continu wakker worden gemaakt, onvoldoende slaap en rust krijgen?
Wanneer een puppy slaapt, moet deze met rust gelaten worden. Puppy’s die tijdens een puppy yogales continu wakker worden gemaakt zullen onvoldoende slaap en rust krijgen.
Kunt u bevestigen dat op de beelden te zien is dat de pups onnodige angst en stress ervaren en dat dit een overtreding is van de Wet dieren (Kamerstuk 35 398) en het Besluit houders van dieren?
Op de beelden is te zien dat puppy’s van 8 weken oud wakker worden gemaakt, uit elkaar worden gehaald, worden opgetild en vast worden gehouden. Meerdere puppy’s vertonen angst- en stressgedragingen zoals trillen en de staart tussen de benen houden. Na de uitzending van Radar heeft de NVWA op de locaties van het betreffende puppy yoga bedrijf inspecties uitgevoerd en de overige beelden van Radar bekeken.
Uit het onderzoek van de NVWA blijkt dat niet voldoende ruimte wordt gelaten voor de fysiologische en ethologische behoeften van de puppy’s tijdens de puppy yoga lessen. De NVWA heeft overtredingen geconstateerd en hiervoor voornemens tot het opleggen van bestuurlijke boetes aan de overtreder bekend gemaakt.
Heeft u gezien dat meerdere yogadocenten die bij dit yogacentrum hebben gewerkt zich nu actief uitspreken tegen puppy yoga?2
Ja, dit heb ik gezien.
Heeft u gezien dat verschillende dierenwelzijnsorganisaties, waaronder de Dierenbescherming, Vier Voeters en House of Animals, zich hebben uitgesproken tegen puppy yoga?3 4 5
Ja, dit heb ik gezien.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat pups, puur vanwege commercieel belang en het vermaak van mensen, worden ingezet bij yoga? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Het uitgangspunt zou het welzijn en goede socialisatie van de puppy’s moeten zijn, niet commercieel belang en vermaak van mensen.
Deelt u de mening dat puppy yoga kan leiden tot onwenselijke impulsaankopen van pups? Zo nee, waarom niet?
Enerzijds zou het knuffelen met een puppy de wens om een eigen hond te hebben kunnen aanwakkeren, anderzijds is het mogelijk dat puppy yoga de behoefte aan contact met (jonge) honden vervult en er toe leidt dat mensen juist géén eigen hond kopen. Dit zegt echter niets over of deze personen een impulsaankoop zullen doen.
In de zomer 2023 is onderzoeks- en adviesbureau Inspire to Act begonnen met de uitvoering van een onderzoek naar de gedragsfactoren die een belangrijke rol spelen bij de aanschaf en het houden van kortsnuitige honden. In dit onderzoek wordt specifiek gekeken naar impulsaankopen (Kamerstuk 28 286, nr. 1009) en welke informatie is ingewonnen door de koper tijdens de aanschaf van het dier (Kamerstuk 28 286, nr. 1149). Dit onderzoek loopt nog.
Wat vindt u van de uitspraak van de eigenaar van het bedrijf Puppies & Yoga: «Zolang de vraag naar puppy yoga toeneemt, blijven wij studio’s openen?»6
Ik vind het een slechte zaak als commerciële belangen prevaleren boven het welzijn van puppy’s.
Deelt u de mening dat dit een ongewenste trend is waar snel een halt aan moet worden toegeroepen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Het is belangrijk om goed na te denken over vermaak met dieren en zeker als het gaat om zulke jonge dieren in een hele gevoelig fase in hun leven. Uit de beelden en de verklaringen van yoga-docenten blijkt dat het niet eenvoudig is om het welzijn van de puppy’s te waarborgen.
Bent u bereid om zo snel mogelijk met maatregelen te komen om puppy yoga te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Ondanks dat het dierenwelzijn van de puppy’s met de naleving (en zo nodig handhaving) van de welzijnsregelgeving is geborgd, vind ik het niettemin onwenselijk dat deze diensten worden aangeboden. Dit gebruik van dieren verhoudt zich niet met de intrinsieke waarde van het dier, omdat de belangen van de verleners van de diensten en de mensen die er gebruik van maken niet opwegen tegen de intrinsieke waarde van de betrokken puppy’s. Ik zal dan ook een algemene maatregel van bestuur voorbereiden om yoga met puppy’s te verbieden.
Dit is niet het eerste en zal ook niet het laatste fenomeen zijn waarbij interactie met dieren wordt aangeboden tegen financiële vergoeding, en waarbij vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de mate waarin het welzijn van de betrokken dieren wordt gewaarborgd. Ik roep eenieder dan ook op om zelf verantwoordelijkheid te nemen en niet mee te werken aan ongewenste exploitatie van puppy’s of andere dieren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Zoals ik u op 10 april 2024 (Aanhangsel van de Handelingen 2023–2024, nr. 1462) heb laten weten, vroeg zorgvuldige beantwoording van uw vragen meer tijd dan de daartoe gestelde termijn van drie weken.
De berichten dat ASML en Boskalis dreigen te vertrekken uit Nederland |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat zowel ASML als Boskalis dreigen te vertrekken uit Nederland?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u bekend met het artikel «werkgevers bedrijven verplaatsen nieuwe investeringen naar het buitenland» dat op 22 januari op NOS.nl is verschenen waarin staat dat 60 procent van de ondernemers vindt dat het vestigingsklimaat de afgelopen jaren is verslechterd?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Deelt u de mening dat het vestigingsklimaat de afgelopen jaren is verslechterd?
Nederland beschikt over een solide ondernemingsklimaat, maar de kunst is dit hoge niveau vast te houden en knelpunten tijdig en doeltreffend aan te pakken. Ik baseer mij hierbij op onder meer de meest recente resultaten van de Monitor Ondernemingsklimaat1, het Jaarbericht van het Nederlands Comité voor Ondernemerschap2, consultatiebijeenkomsten en signalen vanuit het bedrijfsleven. Uit de Monitor Ondernemingsklimaat bleek bijvoorbeeld dat de waardering van het ondernemingsklimaat onder bedrijven afgelopen jaar is afgenomen van een 6,7 naar een 6,4. Met name het belastingklimaat, uitvoerbaarheid van regelgeving, financiering (specifiek durfkapitaal), voorspelbaarheid van beleid en het sentiment over het bedrijfsleven komen vaak naar voren als verbeterpunten.
Een aantrekkelijk ondernemingsklimaat is cruciaal voor investeringsbeslissingen van bedrijven en daarmee ook ons verdienvermogen op nationaal niveau. Daarom hebben we een gezamenlijke kabinetsstrategie ontwikkeld; de Strategische Agenda voor het ondernemingsklimaat in Nederland3. In de kern komt die strategie neer op het faciliteren van een set goede randvoorwaarden, accuraat inzicht in verbeteringen dan wel verslechteringen in het ondernemingsklimaat, het vergroten van de waardering voor het bedrijfsleven en het bevorderen van de wederkerigheid in de relatie tussen overheid en bedrijfsleven. Hierbij kijken we nadrukkelijk naar de sectoren, zogenaamde groeimarkten, waarmee we ook in de toekomst het geld voor Nederland kunnen verdienen. Aanvullend verkennen we, zoals door uw Kamer verzocht via moties van de leden Van Strien,4 Martens-America en Zeedijk5 – in aansluiting op de eerdergenoemde kabinetsstrategie – of en hoe een wederkerig ondernemersakkoord tussen overheid en bedrijfsleven van meerwaarde kan zijn voor het behalen van gemeenschappelijke doelstellingen gerelateerd aan het ondernemingsklimaat. Op 19 januari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze acties in de vorm van een voortgangsrapportage6.
Zo ja, wat is uw huidige visie op het verslechterende Nederlandse vestigingsklimaat?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, kunt u duiden waarom 60 procent van de ondernemers toch het gevoel heeft dat het vestigingsklimaat verslechtert?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzicht geven in de specifieke wet- en regelgeving en overheidsbeleid dat volgens ondernemers heeft geleid tot een lager rendement op investeringen in Nederland in vergelijking met andere landen in Europa en de Verenigde Staten?
Ik maak uit de vraagstelling op dat er wordt gerefereerd aan een brief van VNO NCW/MKB-NL aan de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat van de Tweede Kamer d.d. 14 februari 2023.7 In de brief maakt VNO NCW/ MKB-NL een verwijzing naar een analyse van McKinsey uit september 2022. Uit de analyse van ruim 2200 bedrijven wereldwijd met een omzet van meer dan een miljard blijkt dat in de periode 2014–2019 het rendement op investeringen van de grootste bedrijven in Nederland achterliep ten opzichte van de andere landen in Europa en de VS.8 Nederland is overigens een land waar men doorgaans graag in investeert.9
Aan verschillen tussen landen in het rendement op investeringen kunnen tal van verschillende factoren ten grondslag liggen, denk aan financieringskosten, belasting, arbeidswetgeving, milieu en klimaateisen, energieprijzen, infrastructuur, enzvoort. Het is dan ook lastig om nauwkeurig vast te stellen welke wet- en regelgeving hier direct op van invloed is. In meer algemene zin acht ik het waarschijnlijk dat er een link te leggen valt met de staat van het ondernemingsklimaat in verschillende landen. Bedrijven ervaren, zoals in bovenstaande beantwoording uiteengezet, diverse knelpunten. Dergelijke knelpunten spelen eveneens een rol in het behalen van rendement op investeringen. Met onder meer de eerdergenoemde Strategische Agenda voor het ondernemingsklimaat in Nederland probeer ik deze waar mogelijk weg te nemen.
Idealiter worden investeringen beloond met een aantrekkelijk rendement. Naast financiële doelstellingen kunnen investeringen ook maatschappelijke baten hebben. Zo wordt in Nederland bijvoorbeeld bewust gekozen voor strengere duurzaamheidseisen en betere arbeidsvoorwaarden dan in bijvoorbeeld de VS. Denk hierbij ook aan de pijler «de samenleving profiteert» uit mijn Perspectief op de economie.
Duurzame investeringen dragen bij aan de stabiliteit en groei op de lange termijn. Bedrijven die aandacht besteden aan duurzaamheid zijn vaak beter voorbereid op toekomstige uitdagingen, zoals schaarste aan grondstoffen en strengere milieuregels, wat hun overlevingskansen vergroot. Daarnaast helpen investeringen in duurzaamheid risico's te verminderen. Bedrijven die hun ecologische voetafdruk verkleinen en verantwoord omgaan met hun middelen, lopen minder risico op boetes, rechtszaken en reputatieschade. Investeringen in duurzame technologieën en hernieuwbare energiebronnen dragen bij aan de ontwikkeling van toekomstbestendige sectoren. Dit stimuleert innovatie en kan leiden tot nieuwe marktkansen en economische groei.
Verder voeren overheden steeds strengere regels in op het gebied van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), zoals met de EU CSRD en CSDDD. Investeringen in duurzaamheid helpen bedrijven om te voldoen aan deze regelgeving. Duurzaamheidscriteria worden steeds belangrijker voor investeerders. Beleggingsfondsen en andere kapitaalverstrekkers richten zich steeds vaker op Environmental, Social, and Governance (ESG) criteria, wat betekent dat bedrijven die goed scoren op duurzaamheid gemakkelijker toegang hebben tot kapitaal.
Bent u bereid een vergelijkende analyse uit te voeren van het Nederlandse vestigingsklimaat ten opzichte van dat in landen zoals de Verenigde Staten en Duitsland, waar bedrijven worden verleid met gunstige voorwaarden voor investeringen?
In januari jl. heb ik de Monitor Ondernemingsklimaat gepubliceerd. De monitor geeft een beeld van de staat van het Nederlandse ondernemingsklimaat, gebaseerd op een vragenlijst onder bestuurders en leidinggevenden van bedrijven in Nederland, (micro)data over de feitelijke bedrijvigheid in Nederland en een kwalitatieve metastudie van de Nederlandse positie binnen internationaal vergelijkbare ranglijsten en onderzoek. Voor laatstgenoemde wordt onder meer gekeken naar de World Competitiveness Ranking van de IMD, het Future of Growth Report van het WEF (opvolger van de Global Competitiveness Index) en de Global Innovation Index van de WIPO. In de volgende editie wordt – in lijn met uw wens – op een aantal indicatoren een expliciete vergelijking gemaakt met een aantal referentielanden. Overigens geef ik wel graag mee dat internationaal vergelijkende data veelal een langere verwerkingstijd kennen en dat daarmee dergelijke rankings in de «achteruitkijkspiegel» kijken.
Een volgende editie van de Monitor Ondernemingsklimaat verschijnt naar verwachting eind 2024 of begin 2025. Recent is het dashboard Ondernemingsklimaat10 op website bedrijvenbeleidinbeeld.nl gepubliceerd. Het Dashboard Ondernemingsklimaat biedt inzicht in de uitkomsten van de monitor Ondernemingsklimaat.
Welke lessen kunt u trekken uit de benadering van Ierland ten aanzien van een laag en stabiel vennootschapsbelastingtarief, waarmee het land in redelijk korte tijd is opgeklommen van een relatief arm naar een van de rijkste landen van Europa?
Een stabiel en voorspelbaar fiscaal stelsel is een van de strategische actiepunten in de agenda voor het vestigings- en ondernemingsklimaat van dit kabinet.11 Sterke belastingconcurrentie tussen landen is geen duurzame oplossing om aantrekkelijk te zijn voor nieuwe investeringen. Om deze reden is ook de Wet minimumbelasting 2024 ingevoerd die een ondergrens stelt aan het tarief van de vennootschapsbelasting van effectief 15% voor multinationale groepen met een omzet van 750 miljoen euro of meer. Deze wet is de implementatie van de EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing, die voortvloeit uit een internationaal akkoord tussen 138 landen.12 Het kabinet zal wel de verschillen tussen het Nederlandse stelsel en dat van andere (Europese) landen in de gaten blijven houden, met het oog op de internationale concurrentiepositie.
Kunt u uitleggen welke maatregelen u neemt om de toenemende regeldruk en bureaucratische lasten, die volgens ondernemers het vestigingsklimaat in Nederland negatief beïnvloeden, te verminderen?
De regeldrukmonitor (regeldrukmonitor.nl) laat zien dat een groot deel van de regeldruk de afgelopen jaren is veroorzaakt door Europese regelgeving. Bij onderhandelingen over concrete dossiers is regeldruk voor ons land altijd een aandachtspunt en bij omzetting van EU-wetgeving in nationale regels werkt Nederland met het principe van lastenluwe implementatie (dus zo eenvoudig mogelijk en zonder onnodige regeldruk). Desondanks kunnen er bij gebruikmaking van nationale beleidsruimte toch effecten optreden die de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven nadelig beïnvloeden. Mede naar aanleiding van verschillende moties wordt de verplichte Bedrijfseffectentoets momenteel verder aangescherpt.13 Deze aanscherping moet ervoor zorgen dat departementen al vroegtijdig in het wetgevingstraject nadenken over de mogelijke gevolgen van gemaakte keuzes en deze ook goed in kaart brengen. Dit biedt uiteindelijk beter inzicht in potentieel nadelige gevolgen voor (de concurrentiepositie van) het Nederlandse bedrijfsleven en kan er in de politieke besluitvorming een betere afweging plaatsvinden.
Daarnaast wordt in het kader van de regeldrukaanpak voor bedrijven het MKB-indicator-bedrijvenonderzoek ingezet om de regeldruk binnen sectoren in kaart te brengen en aan te pakken. Een eerste onderzoek in zes sectoren is in 2023 afgerond.14 Dit onderzoek laat zien dat bedrijven binnen alle zes onderzochte sectoren veel last ervaren van generieke werkgeversverplichtingen (onder andere op het terrein van ziekte en ontslagrecht). Omdat een groot deel van deze verplichtingen om politieke besluitvorming vraagt, kunnen hier nog geen concrete maatregelen voor worden genomen. Voor andere knelpunten wordt nu bekeken op welke wijze deze in een eerste versie van een reductieprogramma kunnen worden opgenomen. Aanvullend hierop wordt op dit moment een tweede onderzoek naar MKB-indicatorbedrijven opgestart. Dit onderzoek zal gaan plaatsvinden in de zakelijke dienstverlening (financiële tussenpersonen), vervoer en de chemische mkb-maakindustrie.
Tenslotte heb ik oktober 2023 een conceptwetsvoorstel aan de Kamer gestuurd die het onafhankelijke Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) versterkt door een permanente status en uitbreiding van taken, onder meer door vroegtijdige betrokkenheid bij de beoordeling van EU-voorstellen.
Over de voortgang van het regeldrukprogramma zal in het vierde kwartaal 2024 een voortgangsrapportage aan de Kamer worden gestuurd.
Welke maatregelen overweegt u om de voorspelbaarheid van het overheidsbeleid te verbeteren zodat Nederland aantrekkelijker wordt voor binnen- en buitenlandse investeringen?
Laat ik vooropstellen dat ik begrijp dat bedrijven behoefte hebben aan stabiel en voorspelbaar overheidsbeleid. Bedrijven moeten hun bedrijfsvoering – juist om de kansen van de transities te benutten – tijdig kunnen aanpassen op basis van duidelijke transitiepaden en langetermijndoelstellingen van de overheid. Zekerheid is bij dergelijke bedrijfsbeslissingen van groot belang, vooral wanneer investeringen over meerdere jaren terugverdiend moeten worden. Het streven naar meer stabiliteit in overheidsbeleid voor bedrijven is dan ook een van de strategische uitgangspunten ter versterking van ons ondernemingsklimaat. Daarbij bekijken we ook wanneer aanvullende stappen nodig zijn om het ondernemingsklimaat voor bepaalde sectoren aantrekkelijk te houden.
In voorkomende gevallen ziet het kabinet dat onder meer fiscale voorstellen die vanuit de Tweede Kamer worden gedaan, zoals bijvoorbeeld een versobering van de 30%-regeling voor inkomende werknemers uit het buitenland, van (vergaande) invloed kunnen zijn op ons ondernemingsklimaat en eventuele investeringsbeslissingen van bedrijven. Het kabinet heeft de Kamers reeds nader geïnformeerd over alternatieve dekkingsopties op vijf punten in dit verband. Daarover zijn in het Hoofdlijnenakkoord ook afspraken gemaakt door de nieuwe coalitie.
Het kabinet vraagt de Tweede Kamer om oog te hebben voor een zorgvuldige besluitvorming die rekening houdt met de invloed op het ondernemingsklimaat. Waar de invloed op het ondernemingsklimaat onvoldoende bekend is, is het van belang om dit zorgvuldig te onderzoeken alvorens besluiten worden genomen. Stabiliteit bewaken in het ondernemingsklimaat vraagt om zorgvuldigheid, voorspelbaarheid en de juiste maatvoering. Het zoeken is voortdurend naar de juiste balans.
Eveneens is het van belang dat Nederland EU-regelgeving en -normen als uitgangspunt neemt en terughoudend is bij het instellen van «nationale koppen». Zoals in de beantwoording van vraag 9 reeds benoemd, ben ik momenteel de Bedrijfseffectentoets verder aan het aanscherpen om de transparantie en inzichtelijkheid van gemaakte beleidsafwegingen met betrekking tot impact op het ondernemingsklimaat bij de implementatie van EU-regelgeving te verbeteren. De Tweede Kamer wordt hier door het nieuwe kabinet verder over geïnformeerd.
Het erkennen van het gebruik van de handtekeningstempel als volwaardige ondertekening van aktes |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat personen die vanwege hun fysieke beperking niet in staat zijn om zelf een contract of formulier te ondertekenen en als alternatief hiervoor een handtekeningstempel gebruiken?
Ja.
Is het u bekend dat hier tot op heden geen enkel wettelijk kader voor bestaat?1
In het Burgerlijk Wetboek worden geen eisen gesteld aan een schriftelijke handtekening. Dit kan een «gewone» handtekening zijn, maar ook een stempelhandtekening leidt dus tot een rechtsgeldige handeling. Voor akten geldt hetzelfde. Het Wetboek van Rechtsvordering stelt geen eisen aan de wijze van schriftelijke ondertekening van een akte. Ook akten kunnen dus met een stempel worden ondertekend.
Is het u bekend dat bij de aanvraag van nieuwe identiteitsdocumenten de oorspronkelijke handtekening niet langer geldig is en vervangen wordt door een niet-in-staat-tot-ondertekening aanmerking in (bijvoorbeeld) het paspoort?
Op het moment van de aanvraag van een (nieuw) identiteitsdocument dient de aanvrager in het kader van diens identiteitsvaststelling (onder meer) een schriftelijke handtekening te plaatsen op een daartoe bestemd formulier. Dit gebeurt bij elke nieuwe aanvraag van een document. Indien de aanvrager door leeftijd of handicap niet in staat is zijn handtekening te plaatsen, wordt dit door de medewerker die de aanvraag in ontvangst neemt, vastgesteld en daarvan in de aanvraag een melding gemaakt. Op het document komt dan een standaardclausule te staan op de plaats van de handtekening: «Niet in staat tot ondertekening». Deze aantekening kan een bewijsfunctie hebben voor mensen die geen schriftelijke handtekening kunnen plaatsen. Met hun paspoort of identiteitskaart kunnen ze immers aantonen geen schriftelijke handtekening te kunnen plaatsen, wanneer dat aan hen wordt gevraagd. Het staat hen uiteraard vrij om in die gevallen een handtekeningstempel te gebruiken.
Hoe kijkt u naar deze geschetste tekortkoming in de voorschriften omtrent en daarmee de rechtsgeldigheid voor identiteitsdocumenten in de gevallen voor mensen met een beperking?
Een identiteitsdocument met de in het antwoord op vraag 3 beschreven aantekening is rechtsgeldig. Over tekortkomingen die zouden leiden tot ongeldige identiteitsdocumenten zijn bij mij geen signalen bekend. Het gebruik van een handtekeningstempel past niet bij de doelen van een identiteitsdocument (kenmerken vastleggen op basis waarvan een identiteit gecontroleerd kan worden). Daarom wordt de optie geboden om de aantekening «niet in staat tot ondertekening» op het document te plaatsen. Zoals in het antwoord op vraag 4 beschreven, is een document met deze aantekening nog steeds rechtsgeldig.
Bent u van plan maatregelen te nemen om de handtekeningstempel als volwaardige handtekening te erkennen, vooral in gevallen waarin dit noodzakelijk is?
Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven, zijn er geen voorschriften nodig om een stempelhandtekening te erkennen voor akten en contracten, aangezien de wet nu geen eisen stelt aan de ondertekening van deze documenten. Er hoeven hiervoor dus geen aanvullende maatregelen te worden genomen.
Voor identiteitsdocumenten geldt dat de handtekening een van de controlemiddelen is om de identiteit van de aanvrager van een document vast te stellen. Een stempel is makkelijk over te dragen of te dupliceren en daarom niet geschikt voor deze identiteitscontrole. Daarom is het niet wenselijk – mede uit het oogpunt van het voorkomen van fraude – om het gebruik van handtekeningstempels vast onderdeel te maken van het aanvraag- en uitgifteproces van identiteitsdocumenten.
Bent u het eens met de stelling dat de huidige situatie fraude kan bevorderen, aangezien in dergelijke gevallen een contract niet beschermd wordt door een wettelijk geldige handtekening, ook al bestaat en functioneert deze wel?
Zie het antwoord op vraag 2. Een contract dat getekend is met een handtekeningstempel is wel beschermd door een wettelijk geldige handtekening.
Het bericht dat een ME’er in Arnhem zijn taak niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
In uw antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen over het bericht dat iemand van de Mobiele Eenheid (ME'er) in Arnhem zijn taak niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie, verwijst u naar een mogelijke situatie waarin een medewerker van de politie een traumatische ervaring heeft opgelopen en om die reden bepaalde werkzaamheden/opdrachten in samenspraak met zijn of haar leidinggevenden niet zou hoeven uit te voeren; wat voor traumatische ervaringen worden hier bedoeld?1 2
Politiewerk is complex en weerbarstig. Politiemedewerkers kunnen tijdens het werk te maken krijgen met traumatiserende ervaringen, bijvoorbeeld levensbedreigende situaties waarbij (vuur)wapens worden gebruikt of anderszins emotioneel belastende incidenten, zoals het reanimeren van een kind of het vaststellen van een overlijden. Dergelijke incidenten kunnen sporen nalaten bij medewerkers. In overleg met de leidinggevende kunnen medewerkers ruimte krijgen voor herstel of tijdelijk andere werkzaamheden verrichten. Ook in reguliere functionerings- ontwikkel- en beoordelingsgesprekken tussen de medewerker en de leidinggevende wordt nadrukkelijk ruimte gelaten voor het bespreken van persoonlijke dilemma’s en specifieke behoeften. Indien nodig kan hierbij sociaalpsychologische kennis en expertise in het kader van Veilig en Gezond werken (VGW) worden ingewonnen.
Bent u het de stelling eens dat het volstrekt onacceptabel is als ME'ers hun taken benaderen als een soort lopend buffet en zelf kiezen welke opdracht zij wel of niet uitvoeren vanwege hun religie?
Zoals ik bij de beantwoording van eerder gestelde vragen heb aangegeven, geldt dat medewerkers hun taak uitvoeren onder leiding en verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Dit belangrijke principe geldt dus ook bij de inzet van de Mobiele Eenheid (ME)3.
Tegelijkertijd staat de politie als organisatie midden in veranderende samenleving. Dit kan dilemma’s opleveren die bij de leidinggevende kenbaar kunnen worden gemaakt. De leidinggevende voert met medewerkers het gesprek over dilemma’s en kan besluiten om de medewerker uit te roosteren. De beslissing van de leidinggevende kan ook betekenen dat de medewerker alsnog wordt opgedragen om de taak uit te voeren.
Hoe vaak komt het voor dat ME’ers dan wel politieagenten hun werk niet doen, of opdrachten niet uitvoeren vanwege hun religie?
Hierover zijn geen cijfers bekend. Over de inhoud van de gesprekken tussen medewerkers en leidinggevenden wordt namelijk, anders dan in het kader van het functioneren, ontwikkelen en het beoordelen van medewerkers, geen afzonderlijke registratie bijgehouden. Wel is door de politie aangegeven dat dit uitzonderlijk is.
De campagne 'Ikwilveiligvliegen.nl' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de campagne «Ikwilveiligvliegen.nl»?1.
Ja.
Wat is uw zienswijze op het voornemen van vliegtuigbouwers om de cockpit te bemannen met slechts één in plaats van twee piloten, het zogenaamde «reduced crew operations»-concept (extended minimum crew operations (eMCO) en single-pilot operations (SiPO))?
Het kabinet is voorstander van technologische ontwikkelingen die de veiligheid vergroten. In dit stadium zijn er nog veel zaken die nader onderzocht moeten worden voordat een (positief) oordeel kan worden geven over het concept om met minder piloten te gaan vliegen.
De overgang van een conventioneel systeem naar een systeem met één piloot aan het stuur vereist een fundamentele verandering in de veiligheidssystemen en het veiligheidsbeheer. Dit vereist niet alleen veranderingen in de operationele procedures, vliegtijdbeperkingen, de rol van luchtverkeersleiding, wijzigingen in de luchtwaardigheid en mogelijke vergunningskwesties. Er moet ook rekening worden gehouden met zaken als beveiliging en de mogelijke effecten van cyberveiligheid. Ook zaken als mentale gezondheid en psychologische effecten moeten in voldoende mate onderzocht worden.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal de ontwikkelingen actief volgen in de bestaande overleggen met EASA en de Europese Commissie.
Bent u van mening dat er ruim voldoende bewezen techniek op de markt is die een reductie in de bemanning van een cockpit kan rechtvaardigen?
Nee, momenteel is er nog geen voldoende bewezen techniek die een reductie in de bemanning van een cockpit kan rechtvaardigen.
Onderschrijft u het standpunt dat het weghalen van een piloot uit de cockpit geen veiligheidsprobleem verhelpt, maar juist één creëert? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de huidige inzichten kan nog geen uitsluitsel worden geven over mogelijke toekomstige veiligheidsproblemen die het concept om met minder piloten te gaan vliegen met zich meebrengt. EASA laat momenteel een onderzoek uitvoeren door een consortium onder leiding van het NLR, waarbij de haalbaarheid van het concept nader wordt onderzocht. Daarnaast zal een referentiekader voor risicobeoordeling worden ontwikkeld waarbij de belangrijkste veiligheidsrisico's en -mitigaties worden onderzocht.
Hoe kijkt u naar de onderzoeksopzet van de European Union Aviation Safety Agency (EASA) ten aanzien van de ontwikkeling van eMCO en de doelstelling dat nieuwe technologie ten behoeve van de introductie van eMCO vliegen niet veiliger hoeft te maken?
De resultaten van het onderzoek van EASA worden met belangstelling afgewacht. Nederland heeft als uitgangspunt, dat met de introductie van nieuwe concepten er minimaal een veiligheidsniveau wordt gewaarborgd dat gelijk is aan het niveau van de huidige vliegoperatie.
Bent u het ermee eens dat nieuwe technologie in een cockpit geïntroduceerd moet worden om de vliegveiligheid te verhogen? Zo ja, bent u bereid om EASA op te roepen nieuwe technologieën en concepten pas toe te laten wanneer het in de praktijk bewezen een bijdrage levert aan vliegveiligheid?
Introductie van nieuwe technologieën mogen er niet toe leiden dat vliegen minder veilig wordt. Nieuwe technologie mag wat het kabinet betreft alleen worden ingevoerd als dat bewezen veilig kan.
Bent u van mening dat de medische en mentale effecten van slechts één piloot in de cockpit voldoende onderzocht worden? Zo nee, bent u bereid om Europees te pleiten voor een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar de medische én psychologische effecten van eMCO (en SiPO), waarbij vanzelfsprekend, alle relevante stakeholders betrokken worden?
Op basis van het onderzoekresultaat wordt bepaald of de medische en mentale effecten voldoende onderzocht zijn. Indien noodzakelijk zal Nederland pleiten voor nader onderzoek.
Bent u voornemens om met andere lidstaten een gezamenlijk statement richting EASA en vliegtuigfabrikanten te geven dat eMCO aantoonbaar de vliegveiligheid moet verhogen en dat het reduceren van de bemanning tijdens de vlucht pas kan nadat in praktijk is aangetoond dat één piloot met nieuwe technologie veiliger is dan twee samenwerkende piloten in de cockpit met nieuwe technologie?
Het uitgangspunt zal blijven dat met het concept met minder piloten ten minste een veiligheidsniveau wordt gewaarborgd dat gelijkwaardig is aan het niveau dat wordt met bereikt met de huidige vliegoperatie met twee piloten.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Ja.
Jihadistische illegalen in Nederland en de reactie van het kabinet op eerdere vragen hierover |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Herinnert u zich het plenaire debat over de Europese top van 26 en 27 oktober op 24 oktober vorig jaar, waarin u naar aanleiding van de jihadistische aanslag door een illegaal op Zweedse voetbalsupporters in Brussel onder andere de vraag kreeg of zich in Nederland illegalen bevinden waarvan bekend is dat ze jihadistische sympathieën hebben, om hoeveel personen het gaat, of deze per direct actief opgespoord en vastgezet worden en hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers met dergelijke sympathieën de afgelopen jaren met onbekende bestemming zijn vertrokken en dus mogelijk nog in Nederland zijn?
Ja.
Herinnert u zich nog dat u destijds aangaf niet op deze vragen voorbereid te zijn, ondanks het feit dat eerder bij de regeling van werkzaamheden was verzocht om een debat over de aanslagen in Brussel, maar waar de verzoeker toen door een Kamermeerderheid werd doorverwezen naar het betreffende debat over de Europese top?
Tijdens de regeling van werkzaamheden op 17 oktober jl. is door uw Kamer om een brief verzocht over de aanslagen in Brussel en deze brief voorafgaand aan het debat over de Europese Top met uw Kamer te delen. Deze brief is op 24 oktober jl. gedeeld.
Naast de aanvraag voor een brief, werd er door Kamerlid Eerdmans (JA21) ook een debat aangevraagd. Er was tijdens de regeling van werkzaamheden op 17 oktober jl. geen meerderheid voor een debat. Er is wel de suggestie gedaan door uw Kamer om dit verder te bespreken tijdens het debat over de Europese Top op 24 oktober jl.
Tijdens het debat over de Europese Top op 24 oktober jl. heeft de Minister-President inderdaad namens het kabinet aangegeven nog niet op de aanvullende vragen in te kunnen gaan. De aanvullende vragen zijn beantwoord in de kamerbrief die op maandag 11 maart jl. met uw Kamer is gedeeld.1 Deze brief heeft betrekking op de veiligheidssituatie in Nederland, het onderkennen van signalen van mogelijke betrokkenheid bij terrorisme in de asiel- en nareisprocedure, en de dodelijke aanslag in Arras op 13 oktober 2023.
Bent u zich ervan bewust dat in reactie hierop verzocht is om de antwoorden dan maar per brief te ontvangen en dat dit verzoek is doorgeleid?
Ja.
Klopt het dat de gevraagde brief nooit naar de Kamer is gestuurd?
Dit is niet correct, deze kamerbrief is op 11 maart 2024 naar uw Kamer verzonden. Daarin wordt antwoord wordt gegeven op uw vragen zoals die zijn gesteld tijdens het debat over de Europese Top.
Waarom is dit nooit gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het recente onderzoek van de NOS en Nieuwsuur, waaruit blijkt dat gemeenten gestopt zijn met toezicht houden op illegaal in Nederland verblijvende veroordeelde jihadisten waarvan het paspoort is ingetrokken en dat een landelijke pilot om toezicht te houden op deze personen nog altijd niet van start is gegaan?1
Ja.
Deelt u de constatering dat het hier om gevallen gaat die zeer sterke overeenkomsten vertonen met de situatie van de illegale Tunesische jihadist Abdessalem Lassoued die de terreuraanslag in Brussel pleegde? Zo nee, waarom niet?
Nee, het item van de NOS en Nieuwsuur gaat in op de uitvoeringsknelpunten voor gemeenten in het geval van intrekken van het Nederlanderschap van terrorismeveroordeelden op basis van artikel 14, tweede lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap (14.2 RWN). Het onderzoek van Nieuwsuur en de NOS is daarmee niet vergelijkbaar met het vraagstuk van mogelijk misbruik in de reguliere asiel- en nareisprocedure door personen met jihadistische sympathieën.3
In algemene zin geldt voor de Nederlandse situatie dat wanneer het vertrek van terrorismeveroordeelden naar het land van hun tweede nationaliteit niet gerealiseerd kan worden, het toezicht en handelingsperspectief richting de onrechtmatig verblijvende vreemdeling beperkt wordt. Dit is bekend bij alle relevante ketenpartners die zich gezamenlijk inspannen voor het realiseren van vertrek, en/of mitigeren van risico’s voor de nationale veiligheid.
Deelt u de conclusie dat de groep waar NOS en Nieuwsuur onderzoek naar hebben gedaan onder andere precies de groep betreft waar naar gevraagd is tijdens het debat over de Europese top op 24 oktober en waar nu het zicht op verloren is of dreigt te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe heeft dit, ondanks de aanslag in Brussel – waardoor alle alarmbellen hadden moeten afgaan –, tal van eerdere waarschuwingen door onder andere de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en gemeenten, het opschalen van het dreigingsniveau en de belofte van landelijk toezicht, kunnen gebeuren?
Ik wil benadrukken dat personen die onherroepelijk veroordeeld zijn voor terroristische misdrijven met deze gruwelijke daden hun band met Nederland opgezegd hebben. In het geval er sprake is van een tweede nationaliteit wordt daarom ingezet op het intrekken van het Nederlanderschap van deze personen. Het intrekken van het Nederlanderschap is een bestuurlijke maatregel die tevens bijdraagt bij aan het verlagen van de terroristische dreiging in Nederland, wanneer de betrokkene Nederland daadwerkelijk verlaat. Dit vanwege de fysieke en sociale afstand die ontstaat tot de Nederlandse Jihadistische beweging. Na intrekking en het opleggen van een inreisverbod wordt dan ook volop ingezet op vertrek uit Nederland. Voor een groot deel van deze terrorismeveroordeelden waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken, is het tot op dit moment echter niet gelukt om vertrek te realiseren, zelfstandig dan wel gedwongen. Wanneer vertrek uitblijft, brengt dit knelpunten in de uitvoering waar het gaat om toezicht en handelingsperspectief richting de onrechtmatig verblijvende vreemdeling. Dit is bekend bij alle relevante ketenpartners die zich gezamenlijk inspannen voor het realiseren van vertrek, en/of het zo veel mogelijk mitigeren van risico’s voor de nationale veiligheid. Om op nationaal niveau beter zicht te houden op deze groep ten behoeve van het vertrek naar het land van herkomst of het land van de overgebleven nationaliteit gaat binnen enkele weken de pilot van het Landelijk Afstemmingsoverleg Vertrek van start. Tegelijk wordt continu bezien hoe de overige risico’s aangepakt kunnen worden.
Van beleidswijzigingen in de asiel- en migratieketen is tot dusverre geen sprake. In algemene zin beziet het Kabinet na dergelijke afschuwelijke gebeurtenissen, zoals in Brussel op 16 oktober 2023 en andere zeer recente aanslagen, of en zo ja welke aanscherpingen voor de aanpak in Nederland mogelijk van belang zijn. De maatregelen die getroffen worden om misbruik van asiel- en nareisprocedure door personen met jihadistische sympathieën te onderkennen staan beschreven in de Kamerbrief die op 11 maart naar uw Kamer is verzonden.4
Zijn er sinds de aanslag in Brussel beleidswijzigingen ingezet ten aanzien van illegaal in Nederland verblijvende jihadisten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel gedenaturaliseerde veroordeelde jihadisten verblijven er momenteel in Nederland?
Ik ga ervan uit dat u doelt op het aantal personen dat onherroepelijk veroordeeld is, waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken en nog in Nederland verblijft. Circa 15 vreemdelingen waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken op grond van artikel 14.2 RWN zijn in vrijheid gesteld. Waar mogelijk zijn op grond van individuele beoordeling vreemdelingrechtelijke toezichtmaatregelen zoals een gebiedsgebod en/of meldplicht opgelegd.
Is bekend hoeveel andere illegalen met jihadistische sympathieën zich in Nederland bevinden, bijvoorbeeld personen die illegaal Nederland zijn binnengereisd of waarvan de asielaanvraag is afgewezen?
Het kabinet is er alles aangelegen om onze nationale veiligheid te beschermen. Het specifieke aantal waar u om vraagt kan niet geautomatiseerd aan de gegevenssystemen van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) worden ontleend. Hetzelfde geldt voor het aantal mensen dat illegaal Nederland binnen reist. We streven ernaar om signalen over een mogelijk terroristisch verleden van iemand tijdig in de asielprocedure te kunnen onderkennen. Het systeem is daar ook voldoende op ingericht.5
Hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers waarvan bekend is dat ze jihadistische sympathieën hebben zijn de afgelopen tien jaar met onbekende bestemming vertrokken?
Het aantal uitgeprocedeerde asielzoekers met jihadistische sympathieën dat een dreiging vormt voor de nationale veiligheid kan niet automatisch aan de systemen van DT&V te worden ontleend.
Klopt het dat de gedenaturaliseerde illegale jihadisten die nu van de radar dreigen te verdwijnen in veel gevallen Marokkanen zijn? Zo ja, bent u bereid hen per direct actief op te sporen en in vreemdelingenbewaring te plaatsen, aangezien door het recente hervatten van terugkeer van uitgeprocedeerden naar Marokko wordt voldaan aan de vereiste van zicht op uitzetting waaraan vreemdelingenbewaring gebonden is? Zo nee, waarom niet?
Wanneer het Nederlanderschap is ingetrokken en een inreisverbod is opgelegd moet iemand Nederland verlaten. Dat verlaagt de terroristische dreiging tegen ons land. Met alle partners wordt ingezet op het realiseren van vertrek tijdens of aansluitend op de strafrechtelijke detentie.
De vraag of (gedwongen) vertrek kan plaatsvinden is afhankelijk van meerdere omstandigheden die in de loop van de tijd kunnen wijzigen. Dit betreft onder meer de individuele omstandigheden van de vreemdeling, de beschikbaarheid van een reisdocument en de situatie in het land waarnaar de vreemdeling dient terug te keren. De groep onrechtmatig verblijvende vreemdelingen waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken bestaat uit verschillende nationaliteiten, waaronder een deel dat als overgebleven nationaliteit de Marokkaanse heeft.
Indien vreemdelingen Nederland niet zelfstandig verlaten en er een risico is dat zij zich aan het toezicht onttrekken kunnen zij, onder bepaalde voorwaarden zoals zicht op uitzetting, onder voorwaarden in vreemdelingenbewaring worden gesteld met als doel gedwongen terugkeer te realiseren. Eventuele risico’s voor de nationale veiligheid of openbare orde zijn op zichzelf nog geen grond voor vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling in het kader van terugkeer. Deze gronden zijn neergelegd in Europese wet- en regelgeving. Het voorstel van de Europese Commissie tot herschikking van de Terugkeerrichtlijn biedt hier wel een (nieuwe) grond voor. Daarnaast bestaat er een maximum periode (18 maanden) waarin iemand in vreemdelingenbewaring gesteld mag worden. Als vertrek uit Nederland nog niet is gerealiseerd en vreemdelingenbewaring niet of niet langer mogelijk is, kunnen een meldplicht en gebiedsgebod worden opgelegd. Deze toezichtmaatregelen worden gehandhaafd door de afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM), onderdeel van de politie.
Bent u tevens bereid om de overige bij de Staat bekende illegale jihadisten op te sporen en vast te zetten? Zo nee, waarom niet?
Voor de gehele doelgroep terrorismeveroordeelden waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken geldt dat allereerst wordt ingezet op vertrek uit Nederland. Zoals in de beantwoording van vraag 14 genoemd wordt na strafrechtelijke detentie per individu bezien of plaatsing in vreemdelingenbewaring mogelijk is om vertrek te realiseren. Als vreemdelingenbewaring niet (langer) mogelijk is en vertrek uit Nederland nog niet is gerealiseerd kunnen, waar mogelijk, andere vreemdelingrechtelijke maatregelen worden getroffen, waaronder een meldplicht en gebiedsgebod.
Bent u bereid per direct te stoppen met het terughalen van jihadisten (mannen en vrouwen) nu overduidelijk is dat het straffen van deze groep in Nederland meer risico’s met zich meebrengt dan hen laten vastzitten of berechten in de regio zelf? Zo nee, waarom niet?
Uitreizigers in Syrië en Irak hebben zich aangesloten bij een strijd die erop gericht is alles te vernietigen waar wij voor staan. Voor de terroristische misdrijven waarvan zij worden verdacht moeten zij daarom te allen tijde voor een rechter verantwoording afleggen. Het kabinet is van mening dat de berechting zou moeten plaatsvinden in de regio waar de misdrijven zijn gepleegd. Helaas zijn er op dit moment nog geen mogelijkheden om ISIS-strijders internationaal of in de regio te berechten. Een aantal uitreizigers hebben op grond van hun aanwezigheidsrecht de mogelijkheid om een verzoek tot beëindiging strafzaak in te dienen. In deze specifieke gevallen kan worden besloten uitreizigers terug te halen om te voorkomen dat ze straffeloos blijven. Het kabinet maakt in elke individuele casus een brede belangenafweging waarbij het voorkomen van straffeloosheid en de nationale veiligheid een belangrijke rol spelen. Uiteraard worden daarbij ook de overige belangen meegewogen en feiten en omstandigheden van het specifieke geval.
Het kabinet kijkt bij alle uitreizigers altijd naar mogelijkheden om het Nederlanderschap in te trekken op grond van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, ter bescherming van de nationale veiligheid. Dit is conform de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Van der Staaij c.s. Een intrekking van het Nederlanderschap gaat samen met een ongewenstverklaring, waardoor betrokkenen niet meer legaal naar Nederland kunnen afreizen. In het geval van een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf in Nederland kan, zoals hierboven nader toegelicht, het Nederlanderschap ook worden ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, Rijkswet op het Nederlanderschap.
De eindstemming onder EU-lidstaten over de Corporate Sustainability Due Diligence-richtlijn |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
|
Bent u bekend met berichtgeving in de media dat Duitsland zich aanstaande vrijdag 9 februari gaat onthouden van stemming bij de eindstemming op ambassadeursniveau over de Corporate Sustainability Due Diligence-richtlijn1? Is dit ook de verwachting die u als Nederlandse regering heeft?
Ja, het bericht is bekend.
De oorspronkelijk voor 9 februari voorziene stemming op ambassadeursniveau (het Comité van Permanente Vertegenwoordigers, Coreper) over de voorliggende tekst van de Corporate Sustainability Due Diligence-richtlijn (CSDDD) werd uitgesteld naar 28 februari. Die bespreking leidde nog niet tot een akkoord. Het Belgische Voorzitterschap zal waarschijnlijk nog een nieuwe bespreking inplannen, mogelijk op 8 maart a.s. De verwachting is inderdaad dat Duitsland zich dan zal onthouden van stemming.
Het is van belang hierbij te vermelden dat het hier niet gaat om een eindstemming. In de bespreking in Coreper wordt besloten over het doorgeleiden van de voorliggende tekst aan het Europees parlement. Ervan uitgaande dat de tekst die in Coreper voorligt tegemoet komt aan de Nederlandse prioriteiten, is Nederland voornemens in te stemmen met doorgeleiding.
De definitieve stemming en besluitvorming over de richtlijn vindt plaats op niveau van de Raad en (de plenaire vergadering van) het Europees parlement. Deze vindt naar verwachting niet voor april plaats. Voorafgaand aan formele besluitvorming wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomst van de triloog onderhandelingen.
Wat is op dit moment het voorgenomen stemgedrag door Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u dit voorgenomen stemgedrag motiveren?
Nederland ziet het tot stand komen van wetgeving als een belangrijke mijlpaal in het beleid voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Europese regels voor multinationale bedrijven zorgen voor een gelijk speelveld en een grotere impact bij het mondiaal bevorderen van mensenrechten en milieubescherming. Met Europese regelgeving wordt ook een lappendeken van nationaal divergerende regels voorkomen. De Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) draagt bij aan harmonisatie van de regelgeving op Europees niveau, wat in het belang is van het Nederlandse bedrijfsleven.
Bedrijven die binnen de reikwijdte van de CSDDD vallen, krijgen te maken met regeldrukgevolgen. Nederland heeft zich ervoor ingezet om deze regeldrukeffecten zo beperkt mogelijk te houden, onder andere door het opnemen van een risicogebaseerde benadering en het zoveel mogelijk aansluiten bij internationale standaarden. Daarnaast is het kabinet, zoals toegezegd, voornemens om bij de implementatie van de richtlijn een Bedrijfseffectentoets, inclusief een toets op regeldruk, uit te voeren2. Het uitgangspunt is om de richtlijn zo lastenluw mogelijk te implementeren.
Deelt u de mening dat de genoemde richtlijn Nederlandse bedrijven zal gaan opzadelen met veel rapportageverplichtingen, regeldruk en mogelijk verregaande juridische gevolgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat het van groot belang is voor onze economie en werkgelegenheid dat deze richtlijn van tafel gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie dat de voorgenomen onthouding van Duitsland bij de stemmingen de deur openzet voor het tegenhouden van deze richtlijn? Zo nee, waarom niet?
Eerdere bespreking in Coreper wees uit dat er momenteel nog onvoldoende steun (geen gekwalificeerde meerderheid) is voor doorgeleiding van de tekst naar het Europees parlement. Het Belgisch Voorzitterschap heeft laten weten op zoek te gaan naar oplossingen om tegemoet te komen aan de zorgen van verschillende lidstaten en daarover in overleg te treden met het Europees parlement. Het Belgische Voorzitterschap zal waarschijnlijk nog een nieuwe bespreking inplannen, mogelijk op 8 maart a.s. Gezien het complexe krachtenveld is de uitkomst op dit moment lastig te voorspellen.
Bent u bereid te zorgen voor een Nederlandse onthouding of tegenstem bij de stemming van vrijdag? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 1 en 2 is Nederland voornemens in te stemmen met doorgeleiding van de tekst, ervan uitgaande dat de tekst die in Coreper voorligt tegemoet komt aan de Nederlandse prioriteiten.
Wilt u deze vragen uiterlijk donderdag 8 februari beantwoorden?
Dit is door het tijdstip van inzending van de vragen niet mogelijk geweest.
De reactie op de kamerbreed aangenomen motie Eerdmans en Agema over het zo snel mogelijk onderbrengen van psychiatrische patiënten zonder strafblad in een instelling die bij hun complexe problematiek past in plaats van in een tbs-kliniek |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw brief met daarin uw reactie op de aangenomen motie-Eerdmans/Agema over het zo snel mogelijk onderbrengen van psychiatrische patiënten zonder strafblad in een instelling die bij hun complexe problematiek past in plaats van in een tbs-kliniek?1
Ja.
U had toch toegezegd de Kamer te informeren over sinds wanneer psychiatrische patiënten zonder veroordeling in een tbs-kliniek worden geplaatst en waarom de Kamer hier niet over is geïnformeerd? Zo ja, kunt u ons deze informatie geven?
Dat klopt. Ik zal uw Kamer in het eerste kwartaal van 2024 per brief informeren waarom zij niet eerder is geïnformeerd over deze cliënten, zoals ook toegezegd tijdens de behandeling van de VWS-begroting op 25 januari jl. Daarop vooruitlopend: jaarlijks is VWS betrokken bij honderden individuele gevallen in de langdurige zorg, waarbij op verzoek met zorgaanbieders of cliëntvertegenwoordigers wordt meegezocht naar een passende plek in de reguliere zorg. Uw Kamer wordt in principe niet over dergelijke casuïstiek geïnformeerd in verband met de privacy van alle betrokkenen en gelet op het grote aantal individuele gevallen waarbij VWS betrokken is. De geleerde lessen uit deze casuïstiek worden wel betrokken in het beleid en over de stappen die ik hierin zet informeer ik uw Kamer.
Zoals aangegeven in antwoord op vragen van Uitermark en Joseph (beiden Nieuw Sociaal Contract)2 kan het zo zijn dat mensen zonder strafrechtelijke titel zorg ontvangen op beveiligingsniveau 4. Hetzelfde beveiligingsniveau geldt ook voor mensen die zijn opgenomen in het kader van een aan hen opgelegde tbs-maatregel. Deze mogelijkheid wordt al langere tijd toegepast, ook al voor de overheveling van de forensische zorg naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2010.
Hoeveel psychiatrische patiënten zonder veroordeling verblijven er op dit moment in totaal in een tbs-kliniek?
Zoals aangegeven tijdens de behandeling van de VWS-begroting en in antwoord op de vragen van de leden Uitermark en Joseph (beiden Nieuw Sociaal Contract) is de inschatting van de voorzitter van TBS Nederland dat het zeven personen betreft die worden behandeld in een beveiligde setting op niveau 4.
Kunt u een onderverdeling geven in zwaarte van beveiliging (niveau 1–4) dat deze psychiatrische patiënten in tbs-klinieken zijn ondergebracht?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld kan ik dat voor niveau 2 tot en met 4 voor mensen die zorg ontvangen op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) aangeven. Voor niveau 1 is een dergelijk overzicht niet voorhanden, net zoals dat voor de Wet langdurige zorg ook niet mogelijk is3.
Over 2021 waren er circa 115 bedden op beveiligingsniveau 2 bezet vanuit de Zvw, circa 25 op beveiligingsniveau 3 en circa 2 bedden op beveiligingsniveau 44. De voorzitter van TBS Nederland schat in dat er op het moment van beantwoording van deze vragen zeven personen zijn die zorg ontvangen in een setting met beveiligingsniveau 4 en ongeveer 100 personen die op een lager beveiligingsniveau zorg ontvangen zonder strafrechtelijke titel. Dit kunnen zowel mensen zijn die zorg ontvangen op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) als op basis van de Zvw, waardoor een verschil in de cijfers verklaarbaar is (nog los van het feit dat het over andere jaren gaat). Daarnaast verwijs ik u voor de onderverdeling van de beveiligingsniveaus naar de Regeling dbbc’s, zzp’s en extramurale parameters forensische zorg.
Hoeveel van hen verblijven op afdelingen gemengd met veroordeelden?
Patiënten die om behandelinhoudelijke redenen baat hebben bij zorg in een beveiligde setting kunnen worden opgenomen op een forensisch psychiatrische afdeling, in een forensisch psychiatrische kliniek of -centra. De keuze welke beveiligde setting passend is wordt beoordeeld op basis van behandelinhoudelijke redenen door de zorgprofessional, ongeacht de titel van de persoon. Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 4 voor de aantallen.
Op welke termijn krijgen deze patiënten een passende plek in een zorginstelling met een tuin en mogelijkheden voor ontwikkeling?
Het is voor alle patiënten het streven om hen vanaf aanvang van de zorg passende hulp te bieden. Dit kan in uitzonderlijke gevallen voor patiënten ook betekenen dat zij zorg krijgen binnen een beveiligde setting indien zij risicovol of ontwrichtend gedrag vertonen. Hiertoe zal een behandelaar pas besluiten als een patiënt – omwille van zijn eigen veiligheid, de veiligheid van het personeel of van medepatiënten – niet behandeld kan worden in een zorgsetting zonder forensisch kenmerk.
Mag een psychiatrische patiënt zonder veroordeling worden ondergebracht in een tbs-kliniek?
Ja, het kan zo zijn dat dit voor deze persoon de meest geschikte behandelsetting is. Indien het gedrag van een patiënt als gevolg van een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel kan als uiterste middel verplichte zorg worden verleend, wat ook zorg binnen een forensische setting kan zijn. Er is dan sprake van gedwongen zorg, die alleen door de rechter opgelegd kan worden op basis van de Wet verplichte ggz (Wvggz) of de Wet zorg en dwang (Wzd). Een psychiatrisch patiënt kan dus uitsluitend gedwongen worden opgenomen in een beveiligde setting indien de patiënt hier vrijwillig aan meewerkt of een rechter dat noodzakelijk acht. Aan het plaatsen van een patiënt in een forensische setting zijn dus strenge randvoorwaarden verbonden en een dergelijk besluit wordt niet lichtvaardig genomen.
Het is toch een voorwaarde voor tbs dat de dader een misdrijf heeft gepleegd waar minstens vier jaar gevangenisstraf op staat?
Ja, één van de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel tbs is inderdaad de voorwaarde dat de dader een misdrijf heeft gepleegd waar minstens vier jaar gevangenisstraf op staat of één van de specifieke misdrijven die is opgesomd in artikel 37a, eerste lid onder 1o Wetboek van Strafrecht. Daarnaast gaat het altijd om mensen die psychische zorg nodig hebben en een mate van beveiliging.
Hoe kan iemand zonder veroordeling dan in een tbs-kliniek terechtkomen?
Er kunnen behandelinhoudelijke redenen zijn om een patiënt in een forensische setting zorg te bieden. Dit kan zelfs op niveau 4 zijn indien dit gelet op de veiligheid binnen de accommodatie noodzakelijk wordt geacht. Zoals bij het antwoord op vraag 7 aangegeven gaat het dan om gedwongen zorg in het kader van de Wvggz of Wzd die uitsluitend verleend kan worden als de rechter dat gemachtigd heeft.
Wat betekent dit voor de grondrechten van betrokken psychiatrische patiënten?
Zoals gezegd kan een psychiatrisch patiënt uitsluitend met een machtiging van de rechter gedwongen opgenomen worden. Met de plaatsing via een zorgmachtiging op grond van de Wvggz of Wzd, heeft de patiënt de rechtspositie zoals omschreven is in deze wetten. Zo is er toegang tot de patiëntenvertrouwenspersoon (pvp) of cliëntenvertrouwenspersoon (cvp) en de klachtencommissie van de Wvggz of Wzd. Daarmee zijn de grondrechten van patiënten gewaarborgd, net zoals voor andere patiënten geldt die gedwongen zorg ontvangen.
Het artikel ‘Aantal tbs’ers wéér gestegen, maar geen plek in klinieken: krijgen enorme bedragen uitgekeerd.’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Aantal tbs’ers wéér gestegen, maar geen plek in klinieken: krijgen enorme bedragen uitgekeerd»?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Kunt u concreet aangegeven hoe groot het tekort van gekwalificeerd personeel in alle Nederlandse terbeschikkingstelling (tbs)-klinieken is?
Het totale tekort bij tbs-klinieken, die op twee na allemaal particulier zijn, is lastig in beeld te brengen. Hoe groot het tekort aan personeel is wisselt namelijk sterk per kliniek, per periode en per functiegroep. Bovendien hanteren de instellingen verschillende methoden om dit tekort te meten (bijvoorbeeld verschillende peilmomenten of verschillende functiegroepen). Wel is de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) met alle instellingen in gesprek over de tekorten, hoe zij aan de slag zijn om deze tekorten op te vullen en wat de consequenties van deze tekorten zijn.
Bij krapte van personeel kunnen er aangepaste programma’s gedraaid worden waarbij tbs-gestelden bijvoorbeeld langer worden ingesloten. Ook kan in het uiterste geval een afdeling gesloten worden. Door dergelijke maatregelen blijft er voldoende personeel beschikbaar om op een veilige manier begeleiding en zorg aan te bieden en zo de veiligheid in de kliniek te waarborgen. Op dit moment is daar gelukkig geen sprake van.
Personeelskrapte is geen exclusief probleem voor de tbs-sector, maar een breder maatschappelijk fenomeen, waar de gehele zorg mee kampt. We zien bovendien dat de doelgroep in de forensische zorg complexer wordt en dat het aantal tbs-gestelden sterk toeneemt. Dat maakt de zoektocht naar ervaren en gekwalificeerd personeel ingewikkeld. Ik verwacht daarom niet dat de personeelskrapte in de tbs-sector op korte termijn is opgelost.
Kunt u concreet aangeven hoeveel tbs-veroordeelden er de afgelopen jaren buiten de termijn van plaatsing in een tbs-kliniek zijn gevallen?
De termijn begint op de dag dat iemand in een tbs-kliniek geplaatst moet worden om aan de tbs-maatregel te beginnen. Tijdens die wachttijd verblijven veroordeelden tot tbs-dwang in het gevangeniswezen. Na vier maanden wachten in het gevangeniswezen (>120 dagen) heeft een tbs-passant recht op een vergoeding.
Onderstaande tabel toont het aantal tbs-gestelden dat langer dan vier maanden (120 dagen) op definitieve plaatsing in een tbs-kliniek heeft moeten wachten na aanvang van de termijn (artikel 6.3 eerste lid Wet forensische zorg).
48
49
62
127
124
Bron: Monitoring Informatiesysteem Terbeschikking Stelling (MITS)
Uit de tabel is op te maken dat van alle tbs-gestelden die in 2019 definitief in een tbs-kliniek zijn geplaatst, 48 daar langer dan 120 dagen op hebben moeten wachten. In 2023 is dat aantal 124. Van de personen die op 31-12-2023 nog binnen het gevangeniswezen als tbs-passant waren ingesloten (in totaal 151), waren er 89 die op dat moment langer dan 120 dagen wachtten op plaatsing in een tbs-kliniek.
Kunt u concreet aangeven hoeveel tbs-veroordeelden er de afgelopen jaren geld van de overheid hebben ontvangen?
In onderstaande tabel is weergegeven welke bedragen in totaal aan hoeveel individuele personen zijn uitgekeerd aan schadevergoedingen voor niet tijdige plaatsing in een tbs-kliniek. Ook het gemiddelde bedrag per persoon en het hoogste bedrag per betaling zijn in de tabel opgenomen.
24
64
501
€ 25.150,–
€ 100.300,–
€ 81.475,–
€ 1.048,–
€ 1.567,–
€ 1.630,–
€ 4.725,–
€ 6.900,–
€ 6.050,–
De aantallen unieke personen in deze tabel wijken af van het aantal uit de tabel bij vraag drie. Dat komt doordat het uitkeren van de vergoeding in een ander jaar kan vallen dan het jaar waarin iemand als tbs-passant met recht op een vergoeding wordt geteld. Daar zijn verschillende redenen voor. Zo kan sprake zijn van een lange totale wachttijd of een late aanvraag door de tbs-gestelde. Ook kost het beoordelen van de aanvraag de nodige tijd. Tot slot vragen niet alle tbs-gestelden de vergoeding aan.
De werkwijze is als volgt. Een tbs-gestelde moet de vergoeding zelf aanvragen. Dat kan na definitieve plaatsing in een tbs-kliniek. Pas dan is de totale wachttijd namelijk bekend en kan de hoogte van de schadevergoeding vastgesteld worden. DJI beoordeelt vervolgens de aanvraag.
Hoeveel kosten zijn er de afgelopen jaren gemaakt door de overheid, omdat tbs-veroordeelden niet in een tbs-kliniek geplaats konden worden, waardoor zij noodgedwongen in een gevangenis zijn geplaatst?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre vindt u het uit te leggen aan de samenleving, en in het bijzonder slachtoffers, dat veroordeelde tbs’ers geld van de staat uitgekeerd krijgen?
Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vloeit voort dat enige wachttijd voordat een tbs-gestelde in een tbs-kliniek geplaatst wordt acceptabel is, vanuit het oogpunt van een doelmatige besteding van publieke middelen.2 Het Europees Hof heeft ook gesteld dat deze wachttijd niet te lang mag zijn. Een andere opvatting zou volgens het Europees Hof een serieuze uitholling zijn van het recht op vrijheid (artikel 5, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens).
De Hoge Raad heeft, met inachtneming van dit arrest van het Europees Hof, bij arrest van 21 december 2007 geoordeeld dat «een termijn van drie maanden die nog met enkele weken tot in totaal vier maanden mag worden verlengd» toelaatbaar is. Deze norm is later in de wet verankerd in artikel 6.3 Wet forensische zorg. Daarin is vastgelegd dat plaatsing van een tbs-gestelde in een instelling binnen een termijn van vier maanden na aanvang van de termijn van de tbs moet geschieden. Indien dat niet lukt kan de tbs-gestelde aanspraak maken op een passantenvergoeding. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming stelt de hoogte van de vergoeding vast.3
In hoeverre bestaat er het risico dat veroordeelde tbs’ers psychisch nog verder achteruitgaan, wanneer zij niet tijdig in een tbs-kliniek worden behandeld omdat zij voor onbepaalde tijd in een reguliere gevangenis worden geplaatst?
Gedetineerden, waaronder tbs-passanten, kunnen in penitentiaire inrichtingen psychiatrische zorg krijgen. Indien nodig, worden zij op speciale afdelingen geplaatst. De meest intensieve psychiatrische zorg in het gevangeniswezen wordt geleverd in de Penitentiair Psychiatrische Centra (PPC’s), waarvan er vier zijn in Nederland. Ongeveer twee derde van de tbs-passanten verblijft hier. De behandeling van (afgestrafte) gedetineerden in een PPC is erop gericht om hen te stabiliseren en om het recidiverisico te verlagen. De zorg die in de PPC’s geleverd wordt moet voldoen aan het Kwaliteitskader Forensische Zorg. De tbs-behandeling zelf, inclusief verloven wanneer dat verantwoord is, start pas in de tbs-kliniek.
Er bestaat te weinig wetenschappelijk inzicht in het effect van een (langdurige) gevangenisstraf op de behandeling van een tbs-gestelde. Ik heb daarom het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) gevraagd hier een onderzoek naar uit te voeren.4
Kunt u aangeven in hoeverre de behandeling van een tbs’er bemoeilijkt wordt wanneer een tbs-veroordeelde noodgedwongen in een reguliere gevangenis wordt geplaatst?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u concreet aangeven of tbs-veroordeelden die in een reguliere gevangenis zijn geplaatst voor incidenten en overlast hebben gezorgd binnen de gevangenismuren?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over incidenten en overlast specifiek door tbs-veroordeelden die in het gevangeniswezen verblijven.
Hoe vindt u het uit te leggen dat u in een Kamerbrief2 aangeeft dat de tekorten mogelijk nog groter worden de komende jaren, waardoor er mogelijk nog meer tbs’ers in reguliere gevangenissen worden geplaatst, waardoor de overheid mogelijk nog meer geld moet uitkeren aan veroordeelde tbs’ers?
De huidige situatie is onwenselijk en daarom zijn mijn inspanningen er op gericht om zo goed mogelijk om te gaan met de capaciteitsdruk op het hoogste beveiligingsniveau. Daarbij wil ik uw Kamer een realistisch beeld geven van de resultaten die ik haalbaar acht. Het is een feit dat een snellere uitbreiding van plaatsen in de huidige omstandigheden niet mogelijk is.
Kunt u aangeven, wellicht in samenspraak met de Raad voor de Rechtspraak, of rechters vanwege overvolle tbs-klinieken minder vaak een tbs-veroordeling opleggen?
De Raad voor de Rechtspraak laat desgevraagd weten dat rechters in een concrete zaak een straf en/of maatregel opleggen die passend is en zich daarbij niet laten leiden door capaciteitsproblematiek. Het niet opleggen van tbs – met als reden de overvolle tbs-klinieken – terwijl dat in een concrete zaak wel passend is, is dan ook niet aan de orde.
Kunt u aangeven in hoeverre u, gezien het feit dat u op eerdere Kamervragen3 heeft aangegeven dat misdadigers die tot maximaal een jaar cel zijn veroordeeld vanwege capaciteitsgebrek in gevangenissen mogelijk geen gevangenisstraf hoeven uit te zitten, het eens bent met de stelling dat de onwenselijke situatie van het tekort aan tbs-plaatsen druk legt op de gevangenissen, waardoor veroordeelde misdadigers tot een jaar cel, mogelijk hun celstraf niet uit hoeven te zitten?
Het klopt dat er een extra beroep op het gevangeniswezen gedaan wordt doordat de tbs-capaciteit ontoereikend is. De druk op het gevangeniswezen kent echter meerdere oorzaken, waarvan de belangrijkste de personeelskrapte is. Verder heeft DJI te maken met renovaties van vastgoed, waardoor capaciteit tijdelijk niet beschikbaar is.7 Ook zonder tbs-passanten is er druk op het gevangeniswezen en zijn maatregelen noodzakelijk.
Hoe is het mogelijk dat in een ontwikkeld land als Nederland, geen capaciteit is om veroordeelde criminelen en tbs’ers op te sluiten op de plek waar de rechter dat nodig acht?
In de voortgangsbrief forensische zorg die ik 31 januari 2023 aan uw Kamer heb verzonden ben ik ingegaan op de oorzaken van de capaciteitsdruk in de tbs.8 Zo is er sprake van een stijgende instroom, een stokkende door- en uitstroom, een verdichting van de zwaardere populatie en zijn er knelpunten bij uitbreidingen. In het algemeen stel ik vast dat de behoefte aan tbs-zorg door de jaren heen fluctueert en het momenteel niet lukt om de capaciteit in hetzelfde tempo mee te laten ontwikkelen. Het is dus zaak dat we het stelsel versterken om op de lange termijn beter met een fluctuerende behoefte om te kunnen gaan. In mijn laatste voortgangsbrief geef ik aan op welke manier ik daar aan werk.9 De belangrijkste maatregelen voor de lange termijn die ik verken zijn het meer financieren van forensisch psychiatrische centra (FPC) op basis van beschikbaarheid en het maken van een garantieregeling voor FPC’s. Met deze maatregelen wil ik belemmeringen voor capaciteitsuitbreidingen verminderen.
Voor wat betreft het gevangeniswezen is de voornaamste oorzaak van het capaciteitskort van personele aard: DJI kampt met een groot aantal vacatures. Ook heeft DJI te maken met renovaties van vastgoed en worden ook andere doelgroepen in detentie geplaatst. Naast de tbs-passanten gaat het om jongvolwassenen in voorlopige hechtenis waarbij de officier van justitie toepassing van het adolescentenstrafrecht wil eisen. In beginsel ondergaat een persoon die door de rechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf altijd daadwerkelijk detentie.10
Bijeenkomsten met ambtenaren naar aanleiding van de verkiezingsuitslag van 22 november 2023 |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Steven van Weyenberg (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Zijn er op uw ministerie bijeenkomsten georganiseerd op departementaal niveau, dan wel op directoraat-generaal (DG) of directieniveau naar aanleiding van de verkiezingsuitslag?
Nee.
Zo ja, wat was de aanleiding c.q. het doel van deze bijeenkomsten?
In verschillende reguliere bestaande overleggen die wekelijks plaatsvinden op DG- en directieniveau is er over de verkiezingen gesproken, zoals dit altijd gebeurt bij actualiteiten van politieke aard en die van invloed kunnen zijn op de beleidsinhoud van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De dag na de verkiezingen is er in verschillende overleggen gesproken hoe de verkiezingen van invloed zou kunnen zijn voor het inhoudelijke werk van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Is het waar dat tijdens deze bijeenkomsten ambtenaren konden aangeven wat er voor hen in hun werkhouding zou veranderen naar aanleiding van de verkiezingsuitslag of na een eventueel door de winnende partijen te vormen coalitie?
Het beeld over een mogelijk veranderende werkhouding naar aanleiding van de verkiezingen herkennen wij niet. Van ambtenaren mag verwacht worden dat zij op een professionele, deskundige en neutrale wijze werken. Wij hechten er waarde aan dat er binnen het ministerie ruimte is voor een open gesprekscultuur, waar over alle onderwerpen gesproken kan worden, zo ook over politieke gebeurtenissen.
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren van uw ministerie aanwezig zijn geweest bij dergelijke bijeenkomsten?
Dit is niet mogelijk, er worden geen overzichten bijgehouden van hoeveel en welke medewerkers er bij welke overleggen aanwezig zijn geweest ook omdat er geen centraal georganiseerde bijeenkomst was, maar omdat de verkiezingen in reguliere bestaande werkoverleggen besproken zijn.
Beseft u dat ambtenaren die op één van de partijen hebben gestemd die hebben gewonnen hierdoor in een moeilijke positie worden geplaatst ten aanzien van hun collega’s? Deelt u de mening dat dit zeer ongewenst is?
Het past in een open en veilig werkklimaat, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, dat ambtenaren zich kunnen uitspreken en van gedachten kunnen wisselen. De gehele Rijksoverheid hecht hier veel waarde aan. Dat men van mening kan verschillen, hoort daarbij en moet dus ook op een veilige en respectvolle manier kunnen. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemers om met elkaar die veiligheid te bieden. Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Zijn er plannen om bij een eventueel regeerakkoord van de huidige formerende partijen dergelijke bijeenkomsten weer te organiseren?
Nee, er zijn geen bijeenkomsten gepland. Bij een eventueel regeerakkoord zal er zoals gebruikelijk bij een nieuw regeerakkoord in verschillende reguliere bestaande overleggen gekeken worden naar op welke wijze het eventuele regeerakkoord invloed heeft op de verschillende inhoudelijke beleidsterreinen binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, omdat het ministerie uitvoering moet geven aan de plannen uit een regeerakkoord die raken aan het beleidsterrein van Justitie en Veiligheid.
Kunt u toezeggen dat er in de toekomst naar aanleiding van verkiezingsuitslagen geen aparte bijeenkomsten zullen worden georganiseerd waar ambtenaren hun zorgen mogen etaleren over de winst van democratisch gekozen partijen?
Wij verwijzen u graag naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke bijeenkomsten op zeer gespannen voet staan met de gewenste neutraliteit en objectiviteit van ambtenaren?
Nee. Het is belangrijk dat ambtenaren politiek neutraal zijn en blijven in hun werk. In Nederland werken ambtenaren zonder politieke binding en ongeacht de eigen politieke voorkeur voor het algemeen belang. Dat past ook bij ons democratisch bestel, de ministeriële verantwoordelijkheid en het gegeven dat Nederland geen wisseling van de ambtenaren kent bij een nieuwe regering. Een bewindspersoon is verantwoordelijk voor een politiek besluit. Hij of zij legt hierover verantwoording af aan het parlement.
Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces.
Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen.
Een sociaal veilige werkomgeving is een randvoorwaarde om professionele tegenspraak te kunnen bieden, maar ook om met de functie-uitoefening verbonden ethische vraagstukken en morele kwesties te kunnen bespreken. Ongeacht het onderwerp. Het kabinet bevordert een werkklimaat waarbij medewerkers op de werkvloer hun vragen en dilemma’s- bij collega’s en leidinggevenden kunnen uitspreken en samen met hen kunnen onderzoeken hoe hier het beste mee om te gaan. Het bieden van ruimte voor reflectie en dialoog op de werkvloer behoort volgens het kabinet niet alleen tot goed werkgeverschap, maar is juist ook noodzakelijk om als rijksdienst effectief te kunnen functioneren en de neutraliteit te behouden.
Wilt u deze vragen als verantwoordelijk Minister separaat en uitsluitend voor uw eigen ministerie beantwoorden?
Ja.
De uitzending ‘Vape-industrie heeft lak aan overheid’ van De Hofbar op 23 januari jl. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de uitzending «Vape-industrie heeft lak aan overheid» van De Hofbar op 23 januari jl.?1
Ja.
In hoeverre vindt u het uit te leggen dat ondanks het «smaakjeverbod» op vapes, dat sinds 1 januari 2024 van kracht is, winkels nog steeds vapes mét smaakjes verkopen?
Dat vind ik niet uit te leggen. Het verkopen van vapes met een smaakje is verboden. Winkeliers moeten het smaakjesverbod dus naleven.
Kunt u aangeven hoe het kan dat er geen enkele vorm van toezicht of handhaving is op de verkoop van vapes met smaakjes?
Dit is onjuist. Afgelopen maand heeft toezicht en handhaving door de NVWA plaatsgevonden. Om het probleem bij de bron aan te pakken, is het toezicht gestart bij producenten, importeurs en groothandels. Bij deze bedrijven heeft de NVWA de bevoegdheid partijen verboden vapes met smaakjes tegen te houden om te voorkomen dat deze in Nederland in de handel terecht komen. Ook worden de komende periode controles bij winkels uitgevoerd. Bij deze controles wordt opgetreden als vapes met smaakjes worden aangetroffen en wordt achterhaald waar de vapes vandaan komen om dit ook weer bij de bron aan te pakken.
Tegelijkertijd is het zo dat het verbod relatief kort van kracht is. En in die periode is gebleken is dat nog niet alle ondernemers het verkoopverbod naleven. Na invoering van wetgeving gaat er altijd even tijd overheen voordat een maatregel goed wordt nageleefd. Om te zorgen dat deze naleving snel verbetert, wordt het toezicht van de NVWA dan ook doelgericht ingezet.
Bent u het eens met de stelling dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de toezichthouder op de verkoop van vapes, onvoldoende handhaaft op de verkoop van vapes met smaakjes, het online verkoopverbod van vapes en de verkoop van accessoires van vapes?
Daar ben ik het niet mee eens. Zoals aangegeven wordt wel degelijk toezicht gehouden en gehandhaafd op vapes met smaakjes, het online verkoopverbod van vapes en op accessoires voor vapes.
In hoeverre heeft de NVWA een urgent gevoel om de verkoop van vapes met smaakjes, het online verkoopverbod van vapes en de verkoop van accessoires van vapes te handhaven?
Ik kan u verzekeren dat de NVWA grote urgentie voelt om het onrechtmatige aanbod van deze producten aan te pakken.
Hoe vindt u het uitlegbaar dat, ondanks het verbod op accessoires van vapes in 2022, opzetstukjes van vapes nog steeds verkrijgbaar zijn?
Accessoires voor vapes die smaakjes kunnen afgeven, zijn sinds 1 januari 2024 ook verboden en mogen niet meer worden verkocht. Dit wordt bij de handhaving van het smaakjesverbod meegenomen.
In hoeverre komt de huidige wetgeving tekort om smaakjes op vapes, die op allerlei creatieve manieren worden verkocht, definitief te verbieden?
Het smaakjesverbod is in zeer strenge regelgeving vastgelegd, doordat in de wet is voorgeschreven welke smaakstoffen alleen nog toegestaan zijn in vapes. Mijn verwachting is dat de wetgeving voldoende juridische basis is om de smaakjes definitief te verbieden.
Hoe bent u van plan de handhaving op de verkoop van (accessoires van vapes) aan te scherpen?
Ik ben van plan de NVWA extra handhavingsbevoegdheden te geven om zo efficiënter te kunnen handhaven. Zo geef ik de NVWA bijvoorbeeld meer mogelijkheden om verboden producten in bewaring en in beslag te nemen. Ik werk op dit moment aan een wetsvoorstel dat dit mogelijk maakt. Daarnaast ben ik voornemens om het boeteplafond en de hoogte van de boetes te verhogen. Ook aan de hiervoor benodigde wijziging van de regelgeving werk ik op dit moment.
Wanneer kunnen we het vergunningenstelsel van de verkoop van vapes verwachten, waartoe een meerderheid van de Kamer heeft besloten?
In mijn brief van 25 oktober 20232 ben ik ingegaan op de motie Kuik/Van Esch over uitwerken van een vergunningplicht voor tabaksverkooppunten.3 De huidige inzet op het verminderen van het aantal verkooppunten loopt tot 2032, waarna tabaksverkoop voorbehouden is aan tabaksspeciaalzaken. De verkoop van e-sigaretten is al eerder voorbehouden aan speciaalzaken. Omdat speciaalzaken vrijwel uitsluitend rookwaren mogen verkopen, zal het aantal winkels waarvoor dit rendabel is aanmerkelijk kleiner zijn dan het huidige aantal verkooppunten die een breder assortiment kunnen voeren. De inschatting is dan ook dat het aantal verkooppunten in 2032 ook zonder aanvullende maatregelen aanzienlijk afgenomen zal zijn.
Het artikel ‘Baasje van ‘barbaarse’ bijthond lijkt van aardbodem verdwenen’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Baasje van «barbaarse» bijthond lijkt van aardbodem verdwenen»?1
Ja.
Hoe gaat u de teugels aanhalen om de veroordeelde dader te vinden die door de rechter verantwoordelijk wordt gehouden voor de brute dood van zevenjarig hondje Puc? Is de politie bereid om een opsporingsbericht hiertoe uit te doen?
De Minister van Justitie en Veiligheid geeft aan dat het bij deze zaak niet gaat om een strafrechtelijke veroordeling maar om een civiele veroordeling. Het civiele recht regelt de verhoudingen tussen burgers onderling. Een gedupeerde kan een schadevergoeding eisen door het instellen van een civiele procedure op grond van een onrechtmatige daad. Als de rechter de schadevergoeding toewijst, vindt de inning van de schadevergoeding plaats door vrijwillige betaling door de veroordeelde of door tenuitvoerlegging van dat vonnis met hulp van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder kan beslag leggen op de bezittingen en op het vermogen van de veroordeelde.
Bent u het met de stelling eens dat straffeloosheid in dit soort gevallen niet door de beugel kan en mogelijk zal leiden tot nieuw agressief bijtgedrag?
De Minister van Justitie en Veiligheid stelt dat het evident is dat straffeloosheid in dit soort gevallen niet door de beugel kan. De Minister geeft aan het minstens zo belangrijk te vinden dat wordt ingezet op preventie, en dat effectieve maatregelen worden ingezet om bijtincidenten te voorkomen. Afgelopen december jl. heeft Minister Adema van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in een Kamerbrief vijf maatregelen voorgesteld om bijtincidenten aan te pakken (Kamerstuk 28 286, nr. 1322). Deze worden op dit moment verder uitgewerkt en zijn er onder meer op gericht om nieuwe gevallen van ernstige bijtincidenten te voorkomen.
Kunt u aangeven om hoeveel zaken het gaat waarbij de eigenaar van een veroordeelde bijthond het vonnis van de rechter niet nakomt, waardoor slachtoffers geen gerechtigheid krijgen?
De Rechtspraak houdt geen cijfers bij over zaken waarbij eigenaren van een bijthond het vonnis van de rechter niet nakomt.
Bent u nog steeds voornemens om een landelijk meldpunt bijtincidenten in te stellen, zoals u aangaf in uw Kamerbrief op 18 december 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1322)?
Ja, ik ben voornemens een landelijk meldpunt in te richten waar iedereen in Nederland melding kan maken van signalen van gevaarlijk hondengedrag en bijtincidenten.
In hoeverre bent u voornemens het zogeheten «Landelijk Honden Dossier», waarbij onder andere bijtincidenten van honden kunnen worden bijgehouden, intensiever onder de aandacht van gemeenten te brengen, gezien het feit dat uit onderzoek van EenVandaag blijkt dat sinds 2021 slechts 50 van de 342 gemeenten bijtincidenten in hun eigen gemeente registreren?2
Mijn inzet is om in Nederland een betere registratie van gevaarlijk gedrag van honden en (bijt)incidenten door honden te realiseren. Het is belangrijk dat gemeenten incidenten registreren en het is dan ook te betreuren dat veel gemeenten nog niet zijn aangesloten bij het «Landelijk Honden Dossier». Ik blijf gemeenten daarom oproepen om zich hierbij aan te sluiten. Ondertussen werk ik ook aan een landelijk meldpunt. Zie daarvoor het antwoord op vraag 5.
Bent u het met de stelling eens dat bij de verkoop van potentieel gevaarlijke hondenrassen, of de zogeheten «hoogrisico-hond» met grotere bijtkracht, preventieve maatregelen getroffen moeten worden, maar dat we ook moeten voorkomen om iedere nieuwe hondeneigenaar te verplichten een cursus te volgen?
Ik ben van mening dat een verplichte cursus vóór de aanschaf van elk type hond belangrijk is bij het aanpakken van bijtincidenten. Onvoldoende kennis over de behoeften, het gedrag en welzijn van honden is namelijk een van de voornaamste redenen voor het ontstaan van bijtincidenten.
Een cursus zou toekomstige hondeneigenaren bij de aanschaf van een hond kunnen helpen om een betere afweging te maken, zodat de gekozen hond bij hun persoonlijke (leef) situatie past. Ook zal een eigenaar die zich bewust is van signalen van honden, zoals ongenoegen, angst of stress, hen in staat stellen hun hond veilig te begeleiden of te behoeden voor mogelijk bijtgedrag van anderen.
Kunt u aangeven hoeveel honden die vóór 2013 zijn aangeschaft, nog niet geregistreerd zijn, gezien het feit dat het sinds 2013 wettelijk verplicht is dat iedere hondenbezitter zijn hond laat registreren bij een hondendatabank?
Er is geen compleet beeld van het aantal niet geregistreerde honden dat is aangeschaft vóór 2013.
Kunt u aangeven wanneer u de Kamer de uitgewerkte voorstellen van 18 december j.l. toezendt (Kamerstuk 28 286, nr. 1322)?
Ik ben gestart met de uitwerking van de voorgestelde maatregelen om bijtincidenten aan te pakken. Het betreft meerdere, ingrijpende maatregelen waarvan de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid nader zal worden onderzocht. De Kamer zal na de zomer worden geïnformeerd over de stand van zaken.
Het bericht ‘Productiestop Nyrstar wakkert zorgen stroomintensieve industrie aan’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Productiestop Nyrstar wakkert zorgen stroomintensieve industrie aan»?1
Ja.
«Er bestaan zorgen over de echt volstrekt uit de hand lopende tarieven voor toegang tot elektriciteitsnetten», aldus Hans Grünfeld, directeur van de vereniging voor energie-intensieve bedrijven (VEMW); deelt u deze zorgen?
Ik heb verschillende signalen vanuit de industrie ontvangen en neem deze zeer serieus. Het is belangrijk dat de sector kan verduurzamen en elektrificatie is daarvoor een belangrijke route.
De elektriciteitsrekening is opgebouwd uit leveringstarieven, belastingen en nettarieven. De nettarieven zijn een substantieel onderdeel van de totale elektriciteitsrekening van bedrijven. Ik vind het belangrijk dat elektrificatie voor de energie-intensieve industrie aantrekkelijk blijft en dat hier een business case voor is. Ik begrijp dat de onzekere en/of sterk stijgende nettarieven hier een knelpunt in kunnen vormen.
Tegelijkertijd is het van belang dat er voldoende geïnvesteerd wordt in het elektriciteitsnet op land en op zee. Dit is van belang voor het verhelpen van de huidige netcongestie-problematiek, maar ook voor de verdere opschaling van windenergie op zee. Deze energie is namelijk noodzakelijk voor de elektrificatie van de industrie, maar ook voor de productie van groene waterstof die ook toegepast zal worden in de industrie.
In de jaarlijkse speelveldtoets (verwachte oplevering Q2 2024) wordt extra aandacht besteed aan een vergelijking van de elektriciteitskosten in Nederland t.o.v. andere landen. Daarnaast laat ik een verdiepend onderzoek uitvoeren naar de verschillen in effectieve elektriciteitskosten voor industriële gebruikers in Nederland, Duitsland, Frankrijk en België.
In 2024 zijn de netwerkkosten voor Nyrstar Budel volgens het bedrijf ongeveer 15 maal zo hoog als in 2023; blijft een stijging van netwerkkosten voor energie-intensieve bedrijven de komende jaren doorzetten? Zo ja, in welke mate?
De stijging van de nettarieven voor Nyrstar Budel en andere elektriciteit-intensieve bedrijven van 2023 naar 2024 heeft twee redenen, die ik hieronder verder zal toelichten. Daarna zal ik een indicatie geven van de te verwachten ontwikkelingen in de komende jaren.
Zonder verdere maatregelen is het te verwachten dat de kosten voor TenneT (en daarmee de nettarieven voor aangeslotenen) richting 2030 zullen doorstijgen, maar niet in dezelfde mate als de afgelopen jaren.
Volgens dhr Grünfeld heeft stroomintensieve industrie het moeilijk door onder andere de afgeschafte overheidsregelingen die in buurlanden nog wel van toepassing zijn, deze afschafte overheidsregelingen zorgen voor een ongelijk speelveld, bent u voornemens om deze ongelijkheid aan te pakken?
De Nederlandse inzet richting buurlanden en de Europese Commissie is allereerst gericht op het borgen van een gelijk speelveld binnen de EU voor bestaand en nieuw industrieel elektriciteitsverbruik. Belangrijk onderdeel hiervan is de inzet op integratie van de Europese groothandelsmarkt voor elektriciteit, waardoor de groothandelsprijs in Nederland een groot deel van de tijd ongeveer gelijk is aan die in de omliggende landen. Daarnaast kijkt Nederland ook naar het verder harmoniseren van de methodiek waarop nettarieven worden vastgesteld, om te voorkomen dat verschillen in nationale vormgeving van de nettarieven het gelijk speelveld verstoren. Nederland acht het van belang dat Europese landen samen optrekken om een betaalbaar, betrouwbaar en duurzaam elektriciteitssysteem te ontwikkelen. Dit draagt bij aan het Europese concurrentievermogen als geheel. Voor het geval er ondanks deze inzet verstoringen in het gelijk speelveld blijven, breng ik op dit moment mogelijke nationale maatregelen in kaart.
Gelet op het bovenstaande is het van belang om verder duidelijkheid te creëren over de ontwikkeling van de totale elektriciteitsprijzen in de regio, niet alleen over de pakketten in de komende jaren, maar ook op de langere termijn. Dit gebeurt onder andere in het Pentaverband, een regionaal samenwerkingsverband tussen België, Nederland, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland.
Daarnaast brengen we op dit moment preciezer in beeld in welke mate andere landen via regelingen de energiekosten voor de elektriciteit-intensieve industrie beperken.
Onder stroomintensieve bedrijven heerst een sobere stemming, deels vanwege hoge stroomkosten en overvolle stroomnetten, maar ook vanwege het gebrek aan visie vanuit de overheid aangaande de toekomst van de industrie in Nederland; deelt u de opvatting dat de overheid een gebrek aan visie heeft als het gaat om de toekomst van stroomintensieve bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het huidige demissionaire kabinet is hier vanaf het coalitieakkoord4 duidelijk in geweest: het is de ambitie om in de kopgroep te zitten van de transitie naar een groene industrie en daarvoor is een groene industriepolitiek nodig. De industrie is van belang voor de economie, export, innovatie, strategische autonomie en werkgelegenheid in Nederland. Producten van de industrie hebben we nodig in ons dagelijks leven: denk aan voedselverpakkingen, medicijnen, schoonmaakmiddelen en zo zijn er nog vele voorbeelden. Ook zorgt de industrie voor circa 850.000 banen door heel Nederland. Met haar emissies heeft de industrie echter een schadelijke invloed op onze leefomgeving en het klimaat, en daarom moet zij verduurzamen.5 De Europese en nationale klimaatdoelen, ondersteund door het EU-ETS, schetsen een duidelijke opgave voor de (energie-intensieve) industrie: netto nul CO2-uitstoot in 2040. Deze verduurzaming willen we in Nederland realiseren. Het motto is dan ook «liever groen hier dan grijs elders». Zo voorkomen we dat we onze vervuiling exporteren naar andere landen en nemen we onze verantwoordelijkheid om de transitie naar een schone industrie te stimuleren. De overheid stuurt hierbij op de randvoorwaarden voor verduurzaming, mede met het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) en een goed investeringsklimaat.6 Naast het normeren en beprijzen van emissies, via onder meer diverse emissiegrenswaarden, het EU-ETS en de CO2-heffing, ondersteunt de overheid de industrie bij de verduurzaming met verschillende (subsidie)instrumenten en bijvoorbeeld de maatwerkaanpak.
Heeft u op structurele basis contactmomenten met het VEMW? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier heeft u dit ingekleed?
Ja, ik spreek de VEMW zeer regelmatig. Een niet limitatieve opsomming: er is regulier overleg tussen mijn ministerie en de verschillende brancheverenigingen van de industrie, waaronder de VEMW. Daarnaast zit een vertegenwoordiger van de VEMW namens de industrie in de stuurgroep NPVI. Tot slot wordt ook met de VEWM minimaal twee keer per jaar gesproken in het kader van het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN), waar VEMW partner is. Naast alle formele overlegmomenten zijn er vanzelfsprekend ook veel momenten van meer informele interactie.
Is het artikel in het Financieele Dagblad aanleiding voor u om op korte termijn een overleg met het VEMW te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Nee. De zorgen van de VEMW zijn mij bekend en het onderwerp komt in verschillende van de in het vorige antwoord genoemde overleggen aan de orde; een separaat overleg hierover is dus niet nodig.
Verwacht u dat de komende jaren nog meer stroomintensieve bedrijven, zoals aluminiumproducent Aldel, failliet zullen gaan?
Er zijn geen directe gevallen mij bekend van aanstaande faillissementen, maar ik zie wel dat elektriciteit-intensieve bedrijven het lastig hebben. Of dat leidt tot meer faillissementen hangt af van een meerdere factoren waaronder de ontwikkeling van de (wereld)economie, de rente en geopolitieke ontwikkelingen. Meer faillissementen zijn helaas niet uit te sluiten. Dit is altijd, zo ook bij Aldel, erg vervelend voor de direct betrokkenen van het bedrijf, maar ook voor de Nederlandse bedrijvigheid en werkgelegenheid. Als kabinet proberen we met onze groene industriepolitiek uiteraard te zorgen voor een concurrerende uitgangspositie.
Is er een grens aan het aantal faillissementen dat onze industrie kan dragen zonder dat onze concurrentiepositie structureel in het geding komt? Wanneer komt volgens u deze grens in zicht?
De concurrentiepositie van onze industrie wordt bepaald door vele factoren, zoals wet- en regelgeving, geografische ligging, aanwezige infrastructuur, energiekosten en beschikbaarheid van personeel. Een faillissement is het gevolg van een samenloop van omstandigheden bij een onderneming en heeft geen effect op onze concurrentiepositie. Een toename van het aantal faillissementen in een specifieke (deel)sector kan bij gelijk blijven van het aantal faillissementen in dezelfde (deel)sector in onze buurlanden een indicatie zijn dat onze concurrentiepositie verslechtert, maar dit en de mogelijke oorzaak daarvan zal van geval tot geval onderzocht moeten worden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 brengen we momenteel onze concurrentiepositie in kaart met betrekking tot de energiekosten voor de elektriciteit-intensieve industrie.
Kunt u op korte- of middellange termijn stroomintensieve bedrijven ondersteuning aanbieden? Zo ja, welke acties denkt u aan? Zo nee, waarom niet?
Naast de ondersteuning die de energie-intensieve industrie krijgt van het kabinet bij de transitie naar een duurzame en gezonde industrie (zie onder meer antwoord 5), onderneemt het kabinet naar aanleiding van de situatie met de energieprijzen verschillende acties, die ik ook hiervoor heb genoemd. In de eerste plaats laat het kabinet, zoals aangegeven in antwoord 2, een verdiepend onderzoek uitvoeren naar de verschillen in effectieve elektriciteitskosten voor industriële gebruikers in Nederland, Duitsland, Frankrijk en België, zodat de feitelijke situatie en eventueel handelingsperspectief scherp in beeld is. Daarnaast onderneemt het kabinet verschillende acties, opgesomd in antwoord 4, gericht op een gelijk speelveld in de EU.