Het bericht dat de Reddingsbrigade ernstige zorgen heeft over het zomerseizoen |
|
Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Begrijpt u de zorgen van de Reddingsbrigade over de ontbrekende mogelijkheden voor lifeguards om zich voor te bereiden op het zomerseizoen vanwege coronamaatregelen?1
Zwemmen en recreëren op en rond het water zijn voor miljoenen Nederlanders belangrijke vormen van beweging en vrije tijd. Zeker gedurende het zomerseizoen waarin mogelijk veel mensen zijn aangewezen op vakantie in eigen land. Dat dit veilig kan is daarbij van groot belang. Lifeguards hebben daar een belangrijke rol in en het is dan ook belangrijk dat zij hier goed op voorbereid zijn. Ik ben de Reddingsbrigade zeer erkentelijk voor het werk dat zij doen.
Wij hebben inmiddels contact gehad met Reddingsbrigade Nederland om toe te lichten op welke wijze zij binnen de huidige geldende maatregelen kunnen trainen, mits ze een opdracht hebben tot het houden van toezicht bij officiële zwemwaterlocaties van de betreffende veiligheidsregio hebben.
Van toepassing op de training en voorbereiding door de Reddingsbrigade zijn:
Deelt u de mening dat het ontzettend belangrijk is dat lifeguards zich kunnen voorbereiden op waterhulpverlening, omdat dit het verschil tussen leven en dood kan betekenen en omdat grote drukte verwacht wordt deze zomer aan de kust en op het binnenwater?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de Reddingsbrigade en te zorgen voor ontheffingen zodat lifeguards in zwembaden, stranden, plassen en meren kunnen trainen om voorbereid te zijn op het zomerseizoen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het advies van de politie om na intimidatie online onder een andere naam verder te gaan |
|
Jan Paternotte (D66), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een lokale politicus door de politie werd geadviseerd zijn twitternaam te veranderen nadat hij melding had gemaakt van intimidatie? Kunt u bevestigen of dit het geval is?1
Ja, dit bericht is mij bekend. Een politiemedewerker kan een slachtoffer vertellen wat hij of zij zelf kan doen om een onwenselijke, in potentie bedreigende situatie zo snel mogelijk te beëindigen.
Hoe zou u de actie duiden van de politie om iemand naar aanleiding van intimidatie te adviseren niet langer onder zijn eigen naam zijn mening te uiten online? Welk signaal zou er worden afgegeven aan de daders als dit advies zou worden opgevolgd?
De politie kan een persoon die bedreigd wordt adviseren om iets te doen of na te laten, zodat een onwenselijke en bedreigende situatie voor het slachtoffer snel kan worden beëindigd. Een politiemedewerker kan tot een dergelijk advies besluiten om het slachtoffer te beschermen in afwachting van de resultaten van het opsporingsonderzoek. De veiligheid van het slachtoffer staat voorop. Maar ook in het geval politie en OM van oordeel zijn dat de intimidatie niet strafbaar is, kan de politie het slachtoffer adviseren om bepaalde handelingen al dan niet na te laten. Het is uiteraard aan het slachtoffer zelf om het advies van de politie al dan niet op te volgen.
Deelt u de mening dat de overheid het recht om open en vrij je mening te uiten juist dient te beschermen? Zo ja, hoe strookt dit advies met die constatering?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of dit advies in lijn is met het beleid ten aanzien van aangiften en meldingen van (online) intimidatie? Zo ja, wat is de onderbouwing voor dit beleid? Zo nee, wat kunt u doen om de kennis binnen de politie van omgang met meldingen van (online) intimidatie te vergroten?
Van (strafbare) gedragingen (waaronder (online)bedreiging) kan aangifte worden gedaan of een melding worden gemaakt bij de politie. Het gegeven dat een politiemedewerker een slachtoffer adviseert om zichzelf te beschermen door eigen gedrag aan te passen, staat hier niet aan in de weg. Dit advies wordt gegeven uit de overweging dat de veiligheid van het slachtoffer voorop staat of mogelijkerwijs gevaar loopt.
Het bericht ‘PricoH stopt met Kwadraatonderwijs. Ouders reageren verbijsterd: ‘Dit is een grote ramp’’. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «PricoH stopt met Kwadraatonderwijs. Ouders reageren verbijsterd: «Dit is een grote ramp»»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht van februari jl.
Klopt het dat de Vereniging voor Primair christelijk Onderwijs Hoogeveen (PricoH) gaat stoppen met de Kwadraatafdeling, waardoor een groep hoogbegaafde leerlingen over anderhalf jaar niet meer het gewenste onderwijs kan volgen? Zo ja, wat is de reden dat er gestopt wordt met deze vorm van onderwijs aan hoogbegaafde kinderen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat rond februari 2021 PricoH voornemens is geweest om per augustus 2022 te stoppen met de Kwadraatafdeling, waarbij de financiering de voornaamste reden was. Tot op heden heeft school voor elke leerling van de Kwadraatafdeling een basisbekostiging vanuit het Rijk ontvangen, vanuit het samenwerkingsverband is voor elke leerling een arrangement verstrekt. Echter, deze financiering was te gering, daarom is in eerste instantie de beslissing genomen om de Kwadraatafdeling te sluiten. Na deze beslissing en het nieuwsbericht is het vraagstuk rondom het vormgeven van een dekkend aanbod in de regio en de aanstaande opheffing van de Kwadraatvoorziening nogmaals met het samenwerkingsverband besproken. Er is ambtelijk contact opgenomen met de school, die ons heeft geïnformeerd dat besloten is tot het voortzetten van de Kwadraatafdeling met een andere vorm van financiering. Het samenwerkingsverband zal de bekostiging van de betreffende afdeling op zich nemen.
Om hoeveel leerlingen gaat het in totaal? En klopt het dat voor deze groep leerlingen er geen alternatief beschikbaar is in hun regio? En kunt in kaart brengen wat de risico’s zijn dat deze hoogbegaafde kinderen [deels] thuis komen te zitten door dit besluit? En klopt het dat het de taak van het samenwerkingsverband is om te voorkomen dat kinderen thuis komen te zitten? Weet het samenwerkingsverband dat ze deze opdracht hebben?
Het gaat per april 2021 om 17 leerlingen, verdeeld over twee groepen, die onderwijs volgen op de Kwadraatafdeling bij PricoH. Dit schooljaar zullen van deze 17 leerlingen 5 leerlingen uitstromen, zij het naar het reguliere onderwijs of naar het voortgezet onderwijs. Voor de overige leerlingen zal (zoals bij 2 vermeld) de Kwadraatafdeling blijven bestaan, waar aan de specifieke onderwijs- en ondersteuningsbehoeftes van deze leerlingen kan worden voldaan.
De overige vragen zijn op dit moment voor PricoH, in het kader van het voortbestaan van de Kwadraatafdeling, niet aan de orde. Echter, voor de volledigheid van de beantwoording zijn de volgende aspecten van belang. De school waar de leerling ingeschreven staat of aangemeld is, heeft zorgplicht. Dit betekent dat deze school ervoor moet zorgen dat een leerling die extra ondersteuning nodig heeft, een passende plek krijgt. De bedoeling is dat scholen de behoefte van alle leerlingen in beeld hebben. Samenwerkingsverbanden moeten zorgen voor een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen. Het is de wettelijke verantwoording van de samenwerkingsverbanden om in samenspraak met ouder(s), leerlingen en schoolbesturen, en eventueel hulp van de gemeente voor alle leerlingen in de regio een passende plek te creëren en te voorkomen dat een leerling thuis komt te zitten.
In hoeverre komt de sluiting van het Kwadraatonderwijs in Hoogeveen overeen met de doelen van de Minister om het aantal thuiszitters te verlagen?
De Kwadraatafdeling zal niet worden gesloten (zie beantwoording vraag 1). Daarnaast zou met een geplande sluiting van een specifieke afdeling, niet gezegd zijn dat deze leerlingen thuis komen te zitten.
Klopt het dat Pricoh de komende tijd een oplossing gaat proberen te vinden voor elk kind? Op welke manier gaat u hierbij proactief ondersteuning bieden, om te voorkomen dat deze leerlingen weer thuis komen te zitten?
Na het verschijnen van het nieuwsbericht, hebben school en het samenwerkingsverband nogmaals overlegd en is besloten om dit specifieke onderwijs voor de betreffende leerlingen te blijven bieden.
Bent u bereid om hoogstpersoonlijk op korte termijn in gesprek te gaan met Pricoh over het voortbestaan van het kwadraatsonderwijs, te inventariseren wat er nodig om deze leerlingen toch het onderwijs te blijven aanbieden wat bij deze leerlingen passend is en hierover de Kamer zo snel als mogelijk te informeren? Kunt u in deze gesprekken het samenwerkingsverband wijzen op de taak om te voorkomen dat kinderen thuis komen te zitten en met hen afspraken maken hoe hoogbegaafdheidsonderwijs in deze regio gewaarborgd wordt? Zo ja, wanneer kunnen we hier de eerste resultaten van verwachten? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het nieuwsbericht is ambtelijk contact opgenomen met de school. Er is aangegeven dat de afdeling zal blijven voortbestaan waarmee voor deze leerlingen het aanbod is gewaarborgd.
Heeft u signalen dat deze problematiek op meer scholen dan enkel bij Pricoh speelt? Zo ja, waar? Zo nee, kan er dan maatwerk worden geleverd aan Pricoh? En kunt u tevens een inventarisatie laten uitvoeren bij alle samenwerkingsverbanden om inzichtelijk te maken hoe het er nu voor staat met het aanbod van onderwijs aan hoogbegaafde kinderen?
In landelijk opzicht wordt vorm gegeven aan de voorstellen om nog meer leerlingen passend mogelijke ondersteuning te geven, zoals vermeld in de brief over de verbeteraanpak Passend onderwijs en route naar inclusiever onderwijs. Er is bekend dat er meer en diverse vraagstukken spelen rondom het vormgeven van passend onderwijs, waaronder het vormgeven van zo passend mogelijk onderwijsaanbod voor (hoog)begaafde leerlingen en een specifieke ondersteuningsbehoefte.2 Scholen en samenwerkingsverbanden leggen o.a. de wijze van ondersteuning voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte vast in hun ondersteuningsplanen geven dit naar eigen (voortschrijdende) inzichten en wensen vorm.
Ten behoeve van (hoog)begaafde leerlingen heb ik subsidie beschikbaar gesteld waarmee samenwerkingsverbanden en schoolbesturen een dekkend onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor (hoog)begaafde leerlingen in de regio aan het opzetten, uitbreiden of bestendigen zijn. Aan deze subsidieregeling zijn twee onderzoeken gekoppeld. De besteding van de subsidiemiddelen door de samenwerkingsverbanden wordt jaarlijks in kaart gebracht in een monitoronderzoek (2019–2023), waar de inhoud van de subsidieplannen van samenwerkingsverbanden worden geschetst, de realisatie van de plannen en de borging op lange termijn. Uit de eerste monitormeting over het schooljaar 2019–2020 kwam naar voren deels wordt verkend voor nieuwe activiteiten maar vaak voor een continuering of uitbreiding is van een bestaande activiteit. Daarnaast is een verdiepend onderzoek gestart naar de impact en werkzame mechanismen van de activiteiten (2020–2025). In het najaar 2021 wordt het vervolg van de onderzoeken verwacht en zal de Kamer daarvan op de hoogte worden gebracht.
Deelt u de mening dat de problematiek van deze hoogbegaafde kinderen andere vaardigheden van leerkrachten en een andere pedagogische aanpak vraagt en dat we daarom de huidige initiatieven voor hoogbegaafdheidsonderwijs moeten stimuleren en moeten zorgen dat elk hoogbegaafd kind in Nederland dit passende onderwijs krijgt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat meer hoogbegaafde kinderen passend onderwijs ontvangen?
Voor alle leerlingen dient een passend aanbod gecreëerd te worden. Voor leerlingen met een specifieke onderwijs- en/of ondersteuningsbehoefte dient bekeken te worden hoe en in welke vorm dit het beste gegeven kan worden, wat tot uiting komt in de pedagogische aanpak. Dit is van toepassing op alle leerlingen, en daarmee ook op hoogbegaafde leerlingen. Er zijn verschillende stappen genomen in het zorgen voor meer passend onderwijs zoals vastgelegd in de verbeteragenda passend onderwijs, waaronder het onderwijs aan hoogbegaafden.
De operationalisering en instrumentalisering van de IHRA-definitie van antisemitisme |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van een briefing paper van de Belgische NGO-coalitie 11.11.11, waarin grote zorgen worden geuit over een «Handbook for the practical use of the IHRA Working Definition of Antisemitism» dat de Europese Commissie (EC) op 7 januari 2021 heeft gepubliceerd?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u dat dit handboek onder de naam en het logo van de EC is gepubliceerd, terwijl het door een in Duitsland gevestigde vereniging is uitgewerkt? Is deze werkwijze gebruikelijk, ook bij publicaties van de EC die zo beleidsgevoelig zijn als het handboek? Kunt u hierop een toelichting geven?
Het is gebruikelijk dat de Europese Commissie studies door andere organisaties laat uitvoeren. Dit komt doordat de Europese Commissie zelf niet alle kennis en expertise in huis heeft.
Hoe beoordeelt u dat de betreffende Duitse vereniging (RIAS e.V.) enkele sterk vooringenomen personen actief bij de uitwerking van het handboek heeft betrokken, onder wie Mark Weitzman, een directeur van het Simon Wiesenthal Center, dat wereldwijd een leidende rol speelt in de politieke instrumentalisering van de strijd tegen antisemitisme en dat de Europese Unie (EU) van antisemitisme heeft beticht, enkel wegens het etiketteren van producten uit nederzettingen?3
Ik kan niet oordelen over de werkwijze van de Europese Commissie; noch spreek ik mij uit over individuen.
Deelt u de mening dat het betreurenswaardig is en van tunnelvisie getuigt dat het handboek geen enkele aandacht besteedt aan de groeiende zorgen en bezwaren, ook onder vooraanstaande academici, over hoe de IHRA-definitie beleidsmatig wordt geoperationaliseerd en door aan Israël gelieerde organisaties met politieke bijbedoelingen wordt geïnstrumentaliseerd?
De Europese Commissie beslist zelf over de teksten die zij publiceert. De IHRA richt zich op alle slachtoffers van de holocaust, het herdenken daarvan en het levend houden van de herinnering. De werkdefinitie van antisemitisme is daar slechts een vorm van. Vorig jaar heeft de IHRA ook een werkdefinitie antiziganisme aangenomen.
Wat is uw mening over het voorstel in het handboek om de IHRA-definitie bij de toekenning van financiering aan maatschappelijke organisaties als criterium te hanteren, hetgeen impliceert dat organisaties die de IHRA-definitie niet steunen minder of geen toegang tot subsidie zouden krijgen, zoals ook door NGO Monitor in het kielzog van het handboek wordt bepleit?4
Het opleggen van verplichtingen bij het verstrekken van subsidies, die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie, is slechts mogelijk zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Voor de overige beantwoording verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere Kamervragen dat het kabinet de voorbeelden van hedendaags antisemitisme die ter illustratie aan de IHRA-definitie zijn gekoppeld «[niet] als integraal onderdeel van de IHRA-definitie beschouwt»? Draagt Nederland deze zienswijze op EU-niveau uit, c.q. richting de EC en binnen werkgroepen waarin de EU-lidstaten de IHRA-definitie bespreken? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?5
Ja, dat herinner ik mij. Het kabinet beschouwt de niet-limitatieve lijst van de IHRA als voorbeelden die, afhankelijk van het kader waarin ze worden toegepast, behulpzaam zouden kunnen zijn om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie zouden kunnen vormen voor discriminerende uitingen of delicten met een discriminatie-aspect. Onder het huidige, Portugese voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie zijn geen werkgroepen georganiseerd waarin de IHRA-definitie, dan wel antisemitisme, ter sprake is gekomen.
Herinnert u zich het volgende antwoord op eerdere Kamervragen: «De VN-Speciaal Rapporteur plaatst haar opmerking in een context waarbij het gebruik van de IHRA-definitie gereguleerd is. Daar is in Nederland geen sprake van.»? Wat bedoelt u in deze context met gereguleerd, c.q. waar is in Nederland geen sprake van? Kunt u hierop een toelichting geven?6
Ja, dat herinner ik mij. Wat ik met mijn antwoord bedoelde duidelijk te maken is dat de definitie niet in rechte afdwingbaar is. De IHRA-werkdefinitie van antisemitisme geldt als een niet-juridisch bindende werkdefinitie.
Herinnert u zich bij de aankondiging van de nieuwe functie van een Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) uw volgende uitspraak: «Er kan gedacht worden aan een onafhankelijke persoon – te denken is aan een oud-rechter of iemand met die statuur – die kan adviseren op zaken die betrekking hebben op antisemitisme en de bestrijding ervan.»?7
Ja.
Herinnert u zich het bericht «Eddo Verdoner wordt Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding»? Heeft u het belang van onafhankelijkheid bij de selectie van de heer Verdoner getoetst en gewogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en wat was uw conclusie?8
Ja. De heer Verdoner heeft zijn functies bij het Centraal Joods Overleg (CJO) en het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) voorafgaand aan zijn aanstelling neergelegd. Ik acht de heer Verdoner met zijn kennis van antisemitisme als historisch en actueel fenomeen, in zowel de nationale als internationale (Europese) context, uitermate geschikt om invulling te geven aan deze functie.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de heer Verdoner vicevoorzitter is van het bestuur van CIDI, een organisatie die in Nederland een leidende rol speelt bij de vermenging van kritiek op Israël met antisemitisme? Deelt u de mening dat deze bestuursfunctie van de heer Verdoner onverenigbaar is met zijn rol en functie van NCAB? Zo nee, waarom niet?9
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 reeds heb aangegeven, heeft de heer Verdoner zijn functies bij het CJO en het CIDI inmiddels neergelegd.
Herinnert u zich het kabinetsstandpunt «dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van Israël en antisemitisme»? Wilt u dit standpunt aan de heer Verdoner overbrengen, met het verzoek dienovereenkomstig te handelen in de uitoefening van het ambt van NCAB? Zo nee, waarom niet?10
Ja, dat herinner ik mij nog en ik sta daar nog steeds achter. De heer Verdoner is daarvan op de hoogte.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, graag binnen de reguliere termijn?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de reguliere termijn te beantwoorden. Ik heb de vragen wel afzonderlijk beantwoord.
Het geweld in Chora in juni 2007 |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van een aantal recente berichten en een documentaire over de inzet van geweld in Chora, Afghanistan, in juni 2007?1
Ja.
Voordat ik inhoudelijk in ga op deze vragen, hecht ik er belang aan te melden dat de Nederlandse militairen van Task Force Uruzgan (TFU) onder grote dreiging, met vastberadenheid, moed en soms met angst voor het eigen leven en met beleid hebben gehandeld om de Taliban te stoppen, hen uit het gebied te verdrijven en een executie onder de lokale bevolking te voorkomen. De commandant van de TFU maakte onder grote (tijds)druk de moeilijke keuze om te blijven en Chora te verdedigen. Ik heb respect voor de Nederlandse militairen die hebben gevochten in Chora en sta achter hun wijze van optreden. Aan Nederlandse zijde vielen hier een dodelijk slachtoffer en meerdere gewonden. Alle betrokkenen, dus ook het Ministerie van Defensie, betreuren het ten zeerste dat er tijdens de verdediging van Chora ook burgerslachtoffers zijn gevallen. Een overzicht van de gebeurtenissen bij Chora is op 24 september 2007 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 27 925, nr. 272).
Zoals bekend is de inzet van de Krijgsmacht in Chora in 2007 thans onderwerp van een rechtszaak. Om de rechtsgang niet te verstoren, kunnen zo lang deze kwestie onder de rechter is geen uitspraken worden gedaan over enkele details van de inzet in kwestie.
Kunt u bevestigen dat er beperkte waarneming was om granaten van de pantserhouwitser op de beoogde doelen te krijgen? Kunt u in detail uitleggen welke waarneming er wel en welke er niet was?
De pantserhouwitser heeft in de nacht van 16 op 17 juni gedurende een periode van ongeveer twee uur eerder vastgestelde doelen onder vuur genomen. De beschietingen waren bedoeld om te verhinderen dat de Taliban naar het districtscentrum zou oprukken en zijn uitgevoerd zonder dat de doelen onder directe waarneming lagen. Er is geschoten op bekende posities van de Taliban, mogelijke vuuropstellingen en vermoedelijke aanvoerlijnen van de Taliban. Dit gebied was door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkt en mocht ook op basis van de regels van het humanitair oorlogsrecht als militair doel worden aangemerkt en zonder directe waarneming worden bevuurd. Buiten de genoemde twee uur is met waarneming vuur uitgebracht.
Klopt het dat in de Rules of Engagement is bepaald dat de troepen alleen geweld mogen gebruiken tegen mensen die ze duidelijk als vijand hebben geïdentificeerd? Kunt u de letterlijke passage op dit punt met de Kamer delen?
De Rules of Engagement van de NAVO bevatten bevoegdheden voor geweldgebruik en regels met betrekking tot de minimumeisen voor doelidentificatie. Deze omvatten onder andere de bevoegdheid om geweld te gebruiken tegen personen die een vijandige daad verrichten, of ten aanzien van wie de intentie om een dergelijke daad te verrichtten was vastgesteld. Daarnaast bevatten de Rules of Engagement net als alle dergelijke instructies de uitzondering dat het gebruik van geweld ter zelfverdediging altijd is toegestaan. Onder zelfverdediging wordt verstaan: het gebruik van noodzakelijk geweld om een aanval of een onmiddellijk dreigende aanval af te slaan. Over de Rules of Engagement die de meest vergaande bevoegdheden voor geweldgebruik bevatten, kon commandant TFU niet zelf beschikken; deze waren belegd bij commandant Regional Command South. De Rules of Engagement van de ISAF-missie (International Security Assistance Force) zijn een NAVO-document en zijn niet gederubriceerd. Op basis van internationale afspraken kan Nederland dit document niet openbaar maken.
Klopt het dat ISAF-regels voorschreven dat de pantserhouwitser enkel ingezet kon worden als nagegaan kon worden of de granaten op de beoogde doelen in zouden slaan en als er geen burgers aanwezig waren? Werd hieraan voldaan?
De ISAF Joint Fires Directive bevatte de verplichting dat bij inzet van indirect vuur, waaronder inzet van de pantserhouwitser, sprake moest zijn van voorwaartse waarneming op het doel. Deze Directive bevatte echter de uitzondering dat de daarin opgenomen regels niet van toepassing waren op geweldgebruik bij zelfverdediging.
Hadden Nederlandse militairen steeds «positieve identificatie» voordat een doel werd gebombardeerd?
Met uitzondering van de ongeveer twee uren in de nacht van 16 op 17 juni dat de pantserhouwitser zonder directe waarneming heeft gevuurd, is er steeds sprake geweest van positieve identificatie zoals beschreven in de Rules of Engagement.
Voldeed de beschieting van Chora aan hetgeen in de Rules of Engagement was vastgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gebruik van de pantserhouwitser was onderdeel van zelfverdediging. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Is inderdaad gesteld dat Nederlandse militairen met betrekking tot de Rules of Engagement de grenzen van het toelaatbare zouden opzoeken? Zo ja, waarom is dat zo geformuleerd?
Commandant TFU besloot, binnen zijn bevoegdheden, na intern beraad dat Chora behouden moest blijven. Na overleg met zijn juridisch adviseur (legal advisor – LEGAD) was C-TFU overtuigd dat sprake was van een imminent threat waarop hij op grond van zelfverdediging over kon gaan tot inzet van all necessary means, zoals aangegeven in het mandaat.
Klopt het dat er in termen van «use it or lose it» is gediscussieerd en uiteindelijk besloten om de patserhowitser mee te nemen naar Afghanistan? Zo nee, hoe is deze discussie dan verlopen?
Gegarandeerde escalatiedominantie2 is een belangrijk uitgangspunt voor iedere militaire missie. De pantserhouwitser is een van de middelen die bij kan dragen aan deze escalatiedominantie. Voor de TFU werd met de pantserhouwitser de meest moderne vorm van grondgebonden vuursteun beschikbaar gesteld. Omdat ondersteuning vanuit de lucht niet altijd kon worden gegarandeerd als gevolg van weersomstandigheden en beschikbaarheid, was het van groot belang dat militairen waar nodig de steun konden inroepen van een middel dat daar minder van afhankelijk is. Daarom is besloten de pantserhouwitser mee te nemen naar Afghanistan.
Klopt het dat met bombardementen vierkant voor vierkant is «afgestempeld», zoals een veteraan meldt? Welke methode van bombarderen werd hier toegepast?
Zie vraag 2. Van «afstempelen» is geen sprake geweest. Alle doelen zijn afzonderlijk en onder waarneming bevuurd, met uitzondering van de ongeveer twee uren in de nacht van 16 op 17 juni dat de pantserhouwitser zonder directe waarneming heeft gevuurd, waarbij bekende posities, mogelijke vuuropstellingen en vermoedelijke aanvoerlijnen van de Taliban onder vuur zijn genomen.
Klopt het dat Australië, dat met Nederland samenwerkte in Afghanistan, striktere instructies hanteerden omtrent de inzet van geweld en de bescherming van burgers?
Op de militairen die werden ingezet in het kader van de ISAF-operatie waren zowel de instructies van de NAVO van toepassing als eventuele aanvullende nationale (meer beperkende) instructies. Het kabinet doet geen uitspraken over de nationale instructies van andere overheden aan het eigen militair personeel. Het is aan de partnerlanden zelf om hier uitspraken over te doen.
Klopt het dat er discussie is geweest onder Nederlandse militairen in Afghanistan over de vraag wat Chora «ons waard is», ofwel hoeveel burgerslachtoffers er geaccepteerd konden worden? Kunt u inzage geven in de inhoud van deze discussie?
Vroeg in de avond van 16 juni 2007 werd de Afghan National Police (ANP) door de Taliban gedwongen de politieposten ten westen van het districtscentrum op te geven. Onder begeleiding van ISAF werd de ANP in veiligheid gebracht. Een gebied van vier vierkante kilometer en de enige bruikbare verbindingsweg naar Tarin Kowt bleven onder controle van TFU. De Taliban waren tot minder dan twee kilometer genaderd van het districtscentrum en zouden in de loop van de nacht via de gedekte «Green Zone» en onder dekking van de duisternis, ongezien tot dichtbij de White Compound kunnen naderen. De Green Zone is een onoverzichtelijke, dichtbegroeide terreinstrook waarin zich ook de meeste quala’s bevinden. Uit eerdere inlichtingenanalyses en actueel radioverkeer van de Taliban viel op te maken dat de White Compound het aanvalsdoel was. Verder was bekend door informatie van lokale militieleiders, vluchtelingen en eigen waarneming dat zich verder naar het oosten meer Taliban bevonden. In deze situatie heeft de commandant van de TFU-eenheid in Chora aan de commandant van de battle group gevraagd wat Chora ons waard zou zijn. Hij doelde hierbij op mogelijke Nederlandse slachtoffers en niet op burgerslachtoffers.
De commandant van de TFU moest in korte tijd een besluit nemen dat het beste de missie van TFU zou dienen: was dat het vertrek uit Chora of de verdediging ervan? Een aantal factoren werd door commandant TFU, in samenspraak met zijn staf, het PRT en de battle group in overweging genomen. Een keuze voor terugtrekking uit Chora zou een reëel risico van meer moorden onder de lokale bevolking door de Taliban met zich mee hebben gebracht. Bovendien zou de opgave van Chora de geloofwaardigheid van de ISAF-missie en de Afghaanse overheid in Uruzgan op het spel zetten. Daarnaast zou de verovering van Chora de Taliban aanzienlijk meer bewegingsvrijheid geven in de provincie, omdat Chora op een kruispunt van wegen ligt.
Kunt u toelichten waar de waarschuwing voor burgerdoden van de juridisch adviseur van de Nederlandse troepen in Afghanistan precies uit bestond?
De appreciatie van de juridisch adviseur van de gebeurtenissen in en rond Chora is als bijlage3 bij deze beantwoording gevoegd.
Kunt u uitleggen hoe (on)nauwkeurig de toen gebruikte patserhouwitser was, die granaten afschoot die ongeveer dertig kilometer verder tot ontploffing kwamen? Wat was toen de radius / de gemiddelde afwijking ten opzichte van het beoogde inslagpunt? Klopt het dat dit soms wel zo’n honderd meter afweek?
Ieder (artillerie)wapen heeft een foutmarge. De foutmarge wordt uitgedrukt in waarschijnlijke foutlengte (WFL) en waarschijnlijke foutbreedte (WFB). De foutmarge neemt af naarmate het doel dichterbij is en neemt toe wanneer het doel verder weg is. Bij de toen gebruikte munitie is op een maximale afstand van 31 km geschoten, de WFL was daarbij 90 meter en de WFB 16 meter. Deze (on)nauwkeurigheden zijn gangbaar bij niet-eindgeleide/niet-precisie artilleriemunitie. Bij inzet – dus ook in Chora in 2007 – wordt rekening gehouden met die foutmarge en de eventuele nevenschade die dit kan veroorzaken.
Klopt het dat burgers van het door Nederland gebombardeerde gebied op een gegeven moment enkel vijf kwartier hadden om na een waarschuwing een veilig heenkomen te zoeken? Waarom is niet voor een langere periode gekozen?
De dagen voorafgaand aan de gevechten op 16 juni waren er rapporten dat de lokale bevolking reeds hun huizen verliet, winkels werden gesloten en dat kinderen niet meer naar school gingen. Voorafgaand aan de inzet van vuursteun werd de bevolking via hun stamhoofden gewaarschuwd om het gebied te verlaten. In de avond van 16 juni had het PRT telefonisch contact met de autoriteiten en leiders, die meldden dat alle vrouwen en kinderen het gebied hadden verlaten en dat de achtergebleven mannen waren geadviseerd ook het gebied te verlaten. Er is door TFU geen vuursteun ingezet voordat van de stamleider het bericht ontvangen was dat de bevolking het gebied verlaten had. Zoals bij vraag 12 gemeld was er sprake van een imminent threat, zodat haast geboden was.
Klopt het dat de aanval op Chora werd ingezet toen Nederlanders nog bezig waren om via de lokale machthebbers de burgers te alarmeren, waardoor velen de waarschuwing niet (op tijd) ontvingen?
In verschillende rapportages van de twee weken voorafgaand aan de aanval van de Taliban werd gemeld dat de lokale bevolking het gebied verliet. Ook als gevolg van de meest recente gevechten op 16 juni, verlieten veel burgers het gebied. Ondanks dat werden, voordat het plan ter verdediging van Chora werd uitgevoerd, acties ondernomen om via Afghaanse contacten de eventueel nog achtergebleven burgerbevolking te waarschuwen om zo spoedig mogelijk het gebied ten westen van het districtscentrum te verlaten. Deze contacten waren de gouverneur, de politiechef, de districtschef, ANP en de stamleider van het oord Qual-Eh-Ye-Ragh. Op 16 juni rond 21.00 uur berichtte de stamleider dat de burgers het gebied hadden verlaten. Gezien de grote concentratie en dreiging van Taliban, was het niet meer mogelijk voor TFU om zelf het gebied in te gaan om eventuele burgers daar te waarschuwen.
Hoeveel Afghanen zijn Chora ontvlucht voordat de aanval door Nederland werd geopend?
Dit aantal is niet bekend.
Klopt het dat het geweld in Chora veelal eenzijdig was en dat het hoofdzakelijk van Nederlandse kant kwam? Wat is allemaal gerapporteerd over geweld van vijandige strijders?
Nee, dat klopt niet. Vanaf maart en april 2007 kwamen zowel de Afghan National Security Forces (ANSF) als TFU steeds vaker en intensiever in gevecht met de Taliban, die Chora op 16 juni met geweld probeerden binnen te dringen. In de vroege ochtend van 16 juni 2007 werden de ANP-posten aan de oost- en westrand van de Chora-vallei gelijktijdig en gecoördineerd aangevallen door de Taliban, die de aanwezige TFU-eenheden beschoten met direct en indirect vuur. Later die dag zetten de Taliban de aanval voort en maakten daarbij gebruik van zwaar en goed gericht mortiervuur en Rocket Propelled Grenades. Daarbij werd door de Taliban ook op burgerdoelen geschoten. Zo werd door de Taliban veel mortiervuur uitgebracht op het oord Qual-Eh-Ye-Ragh.
Het TFU-peloton dat ter ondersteuning van de ANP in het westen in actie kwam, werd onder zwaar vuur teruggedrongen in de richting van het districtscentrum van Chora. Het peloton aan de zuidrand werd hevig aangevallen met mortiervuur. Vroeg in de avond van 16 juni werd de ANP door de Taliban gedwongen de posten ten westen van het districtscentrum op te geven. Onder begeleiding van ISAF werd de ANP teruggehaald. Op dat moment hadden ook al verschillende berichten TFU bereikt over gewelddadigheden van de Taliban tegen militieleden in Sarab, ten oosten van Chora.
Klopt het dat Nederland op een zeker moment urenlang doorging met bombarderen, terwijl er geen enkel schot werd gelost door vijandige strijders?
In de nacht van 16 op 17 juni was er geen sprake van direct intensief vuurcontact. Er was sprake van een imminent threat in een situatie van zelfverdediging. Omdat de directe dreiging aanhield, besloot C-TFU de posities van de Taliban te bestrijden met lucht- en vuursteun. De verleende vuursteun die nacht was overigens merendeels bedoeld als storings- c.q. onderdrukkingsvuur om de Taliban het gebruik of de verplaatsing door het terrein te ontzeggen. Er werd dus in die gevallen niet gereageerd op direct of indirect vuur van de Taliban.
Klopt het dat er geen «visuele bevestiging» is van de schatting dat 100 tot 150 vijandelijke strijders bij de aanval om Chora zouden zijn omgekomen? Wat betekent dit? Waarop is deze claim dan gebaseerd?
Uit inlichtingenrapportages is gebleken dat er 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn omgekomen.
Hoeveel Afghanen zijn huis en haard in Chora ontvlucht na aanvang van het geweld van Nederlandse zijde?
Dit is niet bekend.
Kunt u aangeven wat het Provinciaal Reconstructie Team aan schade heeft gerapporteerd toen het na de aanval op Chora het gebied in ging?
De bijbehorende documenten worden als bijlagen4 met deze beantwoording meegestuurd.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de vergoedingen, die aan nabestaanden, gewonden en mensen met schade door Nederlandse beschietingen zijn uitbetaald?
Zie het antwoord op vraag 21.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de munitie-inzet per wapensysteem en de gebombardeerde doelen door Nederland in Chora? Zo nee, waarom niet?
In dit overzicht kan ik niet voorzien. Dit overzicht zou ongewenst inzicht bieden in operationele tactieken. Daarnaast zou het overzicht informatie bevatten over de inzet van ISAF-partnerlanden. Het is aan die landen zelf om hier uitspraken over te doen.
Welke extra maatregelen zijn kort na de aanval op Chora precies genomen om burgerslachtoffers voortaan beter te voorkomen?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 24 september 2007 (Kamerstuk 27 925, nr. 272) heeft de secretaris-generaal van de NAVO op 30 juli 2007 aanvullende maatregelen aangekondigd om het risico op burgerslachtoffers verder te verkleinen. Deze voorzagen in het gebruik van lichtere vliegtuigbommen door de ISAF-partners, om de kans op nevenschade te verkleinen. Ook werden Afghaanse militairen aan de staf van het hoofdkwartier van ISAF toegevoegd en procedures voor het melden van incidenten verbeterd.
Kan uitgelegd worden wat het betekent dat kennelijk de «inlichtingenvergaring nog niet op orde» was in juni 2007?
De Nederlandse inlichtingenpositie was op orde. De MIVD beschikte sinds februari 2007 over aanwijzingen dat de Taliban een aanval op het Chora-district voorbereidden; het exacte moment was echter niet te voorspellen. Het was in juni 2007 duidelijk dat er een grote aanval van de Taliban op handen was.
Op basis van welke informatie werd geconcludeerd dat er in juni 2007 een acute dreiging van een Talibanmacht van 800 tot 1000 strijders uitging? Waren er ook schattingen van (veel) lagere aantallen in omloop? Is vastgesteld dat er zoveel vijandige strijders in het gebied waren? Zo ja, hoe?
Uit inlichtingenrapportages bleek dat er vanaf 6 juni 2007 een toename was van Taliban in de buurt van de Chora-vallei. Op basis van de beschikbare informatie kunnen (ten dele achteraf) schattingen worden gemaakt die uiteenlopen van 300 à 350 vijandelijke strijders tot 800 à 1.000 strijders. Uw Kamer is hierover op 24 september 2007 geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 272, 2007). Binnen ISAF en door de MIVD werd de situatie beoordeeld als de opbouw voor een mogelijke aanval op de Chora-vallei. Dit leidde tot aanvullende verkenningen van TFU in oostelijke en westelijke richting vanuit Chora. Daarbij stuitten de eenheden inderdaad op Taliban-strijders, waarbij hevige gevechtscontacten ontstonden. Zoals eveneens in 2007 met uw Kamer gedeeld is het niet mogelijk om te bepalen hoeveel Taliban aan de aanval hebben deelgenomen.
Klopt het dat Australische militairen herhaaldelijk niet in staat bleken te bevestigen dat er überhaupt vijandige strijders aanwezig waren op plaatsen waar Nederlandse militairen hebben gevochten? Hoe is dit mogelijk?
Het kabinet kan geen uitspraken doen over militairen van partnerlanden. Het is aan de partnerlanden zelf om hier uitspraken over te doen.
Is het inderdaad uw standpunt dat in Chora woonhuizen moesten worden gebombardeerd omdat de Taliban zich er schuilhielden en burgers als schild gebruikten? Hoe verhoudt dit zich tot het oorlogsrecht?
In Chora zijn in enkele gevallen woonhuizen als doelwit geïdentificeerd omdat sprake was van een vuurpositie van de Taliban of omdat sprake was van een locatie van waaruit de aanval van de Taliban werd aangestuurd of gecoördineerd. Artikel 52, tweede lid, van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève definieert een militair doel als een object dat naar zijn aard, ligging, bestemming of gebruik, een daadwerkelijke bijdrage tot de krijgsverrichtingen levert en waarvan de gehele of gedeeltelijke vernietiging, verovering of onbruikbaarmaking onder de omstandigheden van dat moment een duidelijk militair voordeel oplevert.
In voornoemde gevallen waren de woonhuizen door het beschreven gebruik door de Taliban legitieme militaire doelen. Aanvullend is, wat betreft eventuele aanwezigheid van burgers, het beginsel van proportionaliteit op basis van het humanitair oorlogsrecht bepalend. Dat beginsel, onder andere opgenomen in de artikelen 51, vijfde lid onder (b), en artikel 57, tweede lid onder (a)(iii), van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève, verplicht de strijdende partijen om af te zien van een aanval als de verwachting is dat die aanval bijkomende schade zal toebrengen aan burgers of aan burgerobjecten die buitensporig zou zijn in verhouding tot het verwachte tastbare en rechtstreekse militaire voordeel van die aanval. Daarbij is van belang dat Nederland, net als vele andere landen, bij ratificatie van dit Protocol heeft aangegeven deze verplichting zo uit te leggen dat het militaire voordeel van de aanval als geheel moet worden betrokken bij de beoordeling of het gebruik van geweld in individuele onderdelen van die aanval proportioneel was. Dat betekent dat het gebruik van geweld tegen individuele objecten in Chora moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de verdediging van Chora als geheel en met de kennis van toen. Het gebruiken van burgers als schild is in strijd met het humanitair oorlogsrecht.
Kunt u alle (interne) rapporten en rapportages etc., die inmiddels zijn vrijgegeven of door journalisten zijn ingezien aan de Kamer sturen, waaronder het After Action rapport(en) en logboeken? Zo nee, waarom niet?
Alle stukken die inmiddels zijn vrijgegeven en door journalisten zijn ingezien, worden aan de Kamer aangeboden en met deze beantwoording meegestuurd.
Kan ook het onderzoek van het OM naar het geweld in Chora dat in 2008 werd afgerond met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
De geweldsaanwendingen in Chora zijn conform de geldende procedure «handelwijze geweldsaanwending militairen» (Stc. 2006, nr. 233, p. 11) door Commandant Task Force Uruzgan (COMTFU) in een After Action Report gerapporteerd en door tussenkomst van de Koninklijke Marechaussee aan het OM overgedragen. Vanwege de omvang van de gevechten en het feit dat er burgerslachtoffers waren gevallen heeft de Commandant der Strijdkrachten (CDS) destijds tevens een onderzoek gelast naar de gebeurtenissen. Het rapport dat ter zake is opgesteld, is – inclusief de daarbij behorende supplementen van onder meer COMTFU, de commandant van de battle group en van de Chief Joint Fires – ook aan het OM overgedragen. Het in opdracht van de CDS opgestelde onderzoekrapport (inclusief de supplementen) is in dit kader door het OM aangemerkt als een «rapport-commandant» in de zin van voornoemde procedure handelwijze geweldsaanwending militairen. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie tevens kennis genomen van het onderzoeksrapport van de United Nations Assistance Mission in Afghanistan (UNAMA) en de Afghan Independent Human Rights Commission (AIHRC), het onderzoeksrapport van de commandant van ISAF (COMISAF), alsook de schriftelijke correspondentie van de Secretaris-Generaal van de NAVO en diens juridisch adviseur met betrekking tot het rapport van COMISAF. Op basis van voornoemde stukken heeft het Openbaar Ministerie geen aanleiding gezien tot het instellen van een nader onderzoek. Het OM heeft naar aanleiding van een Wob-verzoek onlangs stukken geopenbaard die betrekking hebben op de geweldsaanwendingen in Chora. In dit kader is onder meer een inventarisatielijst verstrekt waarop de documenten staan vermeld waarover het OM ten aanzien van deze geweldsaanwendingen beschikking heeft.
Kunt u aangeven welke bronnen het OM heeft gebruikt voor het onderzoek, waarop de conclusie is gebaseerd dat rechtmatig is opgetreden? Is onder meer contact opgenomen met Britse, Australische en Amerikaanse collega’s in het gebied? Is hiervoor onderzoek in Chora zelf gedaan? Zijn slachtoffers van de aanval op Chora gesproken?
Zie antwoord vraag 30.
Bent u bereid, opdat slachtoffers en nabestaanden antwoorden op vragen kunnen vinden, logboeken van F-16’s, Apache-gevechtshelikopters en pantserhouwitser die werden ingezet, in te laten zien? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de ISAF-missie werd de inzet van luchtsteun bepaald door het Regional Command South (voor de inzet van Apache-gevechtshelikopters) respectievelijk door het hoofdkwartier van ISAF in Kabul (voor de inzet van F-16’s). Logboeken met betrekking tot de inzet van luchtsteun zijn daarom gerubriceerde NAVO-documenten. Dit staat de verstrekking daarvan in de weg. Een gerubriceerd logboek van de inzet van de pantserhouwitser uit die periode is beschikbaar, maar kan om redenen die genoemd zijn in het antwoord op vraag 1 niet ter beschikking worden gesteld.
Klopt het dat Defensie militairen een «negatief advies» heeft gegeven om te spreken over het geweld in Chora met journalisten? Zo ja, wat behelst dit advies?
Van een algemeen negatief advies met betrekking tot communicatie over de Slag bij Chora is geen sprake. In het kader van de lopende procedure tegen de Staat, en de wens deze rechtsgang niet te belemmeren, is medio vorig jaar besloten geen inhoudelijke mededelingen te doen, anders dan wat al bekend was gemaakt door Defensie. Onlangs heeft Defensie wel medewerking verleend aan een nieuw boek dat twee journalisten schrijven over Uruzgan in de periode 2006–2008, waarvoor inmiddels al vele actief dienende militairen geïnterviewd zijn.
Waarom heeft Defensie jarenlang geweigerd vragen van journalisten over Chora te beantwoorden? Wilt u die vragen alsnog beantwoorden?
Ik herken me niet in deze uitspraak. Het onderwerp is destijds in media aan bod gekomen en vragen daarover zijn destijds beantwoord. Intern in de organisatie is er ruime aandacht voor geweest. In lijn met het advies in antwoord op vraag 33 is vanaf medio vorig jaar besloten dat zolang de rechtszaak tegen de Staat loopt, geen inhoudelijke uitspraken te doen omdat daarmee de rechtsgang belemmerd zou kunnen worden.
Van welke gruweldaden van de Taliban is melding gemaakt in interne communicatie en communicatie met de Tweede Kamer? In hoeverre is dit, naderhand, bevestigd? Is hier onderzoek naar gedaan? Is bijvoorbeeld naderhand vastgesteld dat vijandige strijders inderdaad vrouwen en kinderen de handen afhakten en levend in brand staken?
Uit hospitaalmeldingen en rapportages is gebleken dat de Taliban op brute wijze burgers om het leven hebben gebracht. Uw Kamer is hiervan op 24 september 2007 op de hoogte gesteld (Kamerstuk 27 925, nr. 272). Er zijn diverse meldingen dat burgers in brand zijn gestoken en dat mannen en vrouwen de keel werd doorgesneden of dat ze werden doodgeschoten. Deze – en andere – gruweldaden komen naar voren uit de getuigenissen in het onderzoeksrapport van de VN en de Afghaanse mensenrechtencommissie, dat als bijlage5 met de genoemde Kamerbrief is meegestuurd.
Waarom is er niet voor gekozen om terug te trekken in plaats van de aanval op Chora te openen? Kunt u in uw antwoord aangeven hoe de term zelfverdediging in deze context gebruikt is? Klopt het dat zelfverdediging niet acuut aan de orde was?
Er is geen sprake geweest van een aanval op Chora door Nederlandse militairen: Nederlandse militairen hebben een aanval op Chora door de Taliban afgeslagen. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Bent u bereid een onafhankelijke commissie de opdracht te geven onderzoek te laten doen naar het geweld in Chora in juni 2007? Zo nee, waarom niet?
De gebeurtenissen rondom de verdediging van Chora zijn kort na afloop van de gevechtshandelingen niet alleen door het Ministerie van Defensie zelf onderzocht (via het After Action Report en de After Action Review), maar ook door de NAVO, de Verenigde Naties en de Afghaanse mensenrechtencommissie. Uit deze onderzoeken kwam de conclusie naar voren dat de TFU zich heeft gehouden aan het humanitair oorlogsrecht. Ik zie dan ook geen aanleiding voor een onderzoek door een onafhankelijke commissie.
Bent u bereid om Afghanistan-veteranen toestemming te geven vrijelijk met de pers en volksvertegenwoordigers te spreken over hun ervaringen?
Ik kan en wil de contacten van Afghanistan-veteranen die inmiddels geen militair meer zijn, niet in de weg staan. Voor Rijksambtenaren en ook voor het Defensiepersoneel geldt sinds 16 december 2020 de «Herziening Aanwijzing voor de externe contacten van Rijksambtenaren (28 844, nr. 221). Defensie houdt zich aan deze herziene aanwijzing.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is om te stellen dat een militair een trauma heeft nadat hij onthullingen heeft gedaan over de gang van zaken? Zo ja, hoe gaat u dit rechtzetten?
Alvorens Trouw tot publiceren overging is een aantal vragen ter verduidelijking aan Defensie gesteld. Defensie heeft aangegeven dat de vermeende geweldsaanwending zoals verklaard door de betreffende veteraan, niet bekend was op de aangegeven datum uit 2007. Tijdens dit gesprek is een ongelukkige en verkeerde interpretatie ontstaan. Hierdoor is een in mijn ogen niet bestaande koppeling tussen de kwaliteit van herinnering aan deze geweldsaanwending en PTSS gemaakt. De defensiewoordvoerder heeft dit direct nadat hij dit las, gemeld aan de journalist. Na deze publicatie heb ik afstand gedaan van de insinuatie dat het Ministerie van Defensie deze koppeling zou maken. Defensie betreurt dat deze militair getraumatiseerd is geraakt tijdens zijn uitzending. Defensie heeft veteranenzorg hoog in het vaandel staan en biedt nazorg aan getraumatiseerde Uruzgan-veteranen.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het aantal slachtoffers van het geweld in juni in Chora? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding voor een onderzoek door een onafhankelijke commissie. De gebeurtenissen rondom de verdediging van Chora zijn kort na afloop van de gevechtshandelingen niet alleen door het Ministerie van Defensie zelf onderzocht (via het After Action Report en de After Action Review), maar ook door de NAVO, de Verenigde Naties en de Afghaanse mensenrechtencommissie. In vrijwel alle gevallen was het moeilijk of zelfs onmogelijk om een battle damage assessment uit te voeren. De veiligheidssituatie liet dat niet altijd toe, doden worden in de moslimgemeenschap binnen 24 uur begraven en de bevolkingsregistratie liet te wensen over.
De uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland dat technische lapmiddelen geen oplossing vormen voor de stikstofproblematiek |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland in een beroep van Mobilisation for the Environment en Vereniging Leefmilieu tegen een natuurvergunningbesluit van de provincie Friesland?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de rechter heeft geoordeeld dat de effecten van technische stalaanpassingen op de stikstofuitstoot zo onzeker zijn dat een uitbreiding van het aantal dieren er niet mee te legitimeren is?
Nee. De uitspraak van de rechtbank Noord Nederland van 12 maart 2021 gaat uitsluitend over de diercategorie van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) code A.1.28, niet over de Rav-factoren in het algemeen.
Kunt u bevestigen dat de verkenningen in het kader van de stikstofproblematiek door ABDTOPConsult concluderen dat een forse krimp van het aantal dieren onvermijdelijk is om aan de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn te voldoen?2
In de onafhankelijk uitgevoerde verkenningen van ABDTopconsult wordt inderdaad ingegaan op betekenis van de omvang en reductie van het aantal dieren in relatie tot de stikstofopgave. Een inhoudelijke reactie op de onafhankelijke verkenningen met betrekking tot de stikstofproblematiek is aan het volgende kabinet, evenals de keuzes die al dan niet op basis daarvan worden gemaakt.
Deelt u het inzicht dat het zeer inefficiënt is om boeren zich nu in de schulden te laten steken met dure technieken, om die boerderijen vervolgens mogelijk uit te moeten kopen?
Dat inzicht deel ik. Om die reden zijn de bronmaatregelen voor de landbouw gebalanceerd tussen maatregelen voor stoppers en blijvers. Daarmee wordt voorkomen dat nu geïnvesteerd wordt in bedrijven die later opgekocht moeten worden.
Kunt u bevestigen dat er tot 2030 € 678 miljoen gereserveerd is vanuit het Rijk voor technische lapmiddelen voor de veehouderij, onder andere de totale Subsidie brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv), subsidies voor waterbassins (voor het verdund uitrijden van mest) en voor het verlagen van het ruw eiwitgehalte in veevoer en voor mestverwerking?
In het structurele pakket voor de aanpak van de stikstofproblematiek (Kamerbrief 35 334, nr. 82) is een pakket aan maatregelen voor de landbouw opgenomen, met daarin een balans voor boeren die willen blijven en boeren die gaan stoppen. Deze zijn gericht op zowel de korte als de lange termijn.
Voor de blijvende boeren heeft het kabinet een maatregelpakket opgesteld dat gericht is op innovatie en ondersteuning van eerste investeringen in staltechniek:
Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv), € 280 mln. voor de ondersteuning van boeren bij het doorvoeren van de benodigde stalaanpassingen
Emissiearme mestaanwending, € 105 mln.
Weidegang, € 3 mln.
Omschakelfonds, € 175 mln.
Verlaging ruweiwit in veevoer, € 73 mln. waarvan een deel wordt ingezet voor coaches en advies
Mestverwerking, € 15 mln.
Voor de boeren die willen stoppen zet het kabinet ook in op meerdere maatregelen:
Landelijke beëindigingsregeling (Lbv) bestaande uit twee tranches: een van € 750 mln. en een van € 250 mln.
Gericht opkoop, waarvoor in totaal € 350 mln. beschikbaar is.
Daarnaast heeft het kabinet ook de warme sanering varkenshouderij in het kader van stikstof verhoogd met € 275 mln.
Deelt u het inzicht dat dit weggegooid belastinggeld is, omdat het ten eerste onzeker is dat de natuur er iets mee opschiet en ten tweede omdat de rechter heeft geoordeeld dat dit een onvoldoende basis is voor intern salderen, waardoor boeren er ook niks aan hebben?
Dit inzicht deel ik niet. Het pakket aan natuurmaatregelen en stikstofreducerende maatregelen van de structurele aanpak stikstof bevat een combinatie van maatregen. Elke maatregel leidt ertoe dat depositiereductie wordt gerealiseerd. Dat is zonder voorbehoud gunstig voor de natuur. Boeren en andere initiatiefnemers hebben hier profijt van doordat de mogelijkheden voor toestemmingverlening groter worden als de natuur op orde is gebracht. Bovendien kan een gedeelte van de gerealiseerde reductie via de ontwikkelreserve worden uitgegeven om meldingen en projecten met nationale belangen mogelijk te maken.
Welke gevolgen heeft de genoemde uitspraak voor de beleidsregels betreffende intern en extern salderen en welke gevolgen heeft het voor de stikstofaanpak van het kabinet?
De uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland heeft vooralsnog geen gevolgen voor de provinciale beleidsregels intern en extern salderen, en ook niet voor de stikstofaanpak van het kabinet.
Bent u bekend met het bericht «Deze Marokkaanse journalist zou Nederlands geld witwassen. Of snoert het regime hem de mond?»1
Ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met het feit dat Maati Monjib inmiddels al negentien dagen in hongerstaking is, al meer dan tien kilo is afgevallen, zijn situatie daarmee levensbedreigend is en de urgentie van deze zaak dus erg hoog is?2
Ja ik ben bekend met het feit dat Maati Monjib in hongerstaking is sinds 3 maart. Inmiddels is bekend dat Maati Monjib voorwaardelijk is vrijgelaten in afwachting van een uitspraak in zijn rechtszaak en naar omstandigheden in goede gezondheid verkeert.
Hoe ziet u de veroordeling van Maati Monjib, gezien het feit dat hij wordt gezien als de kartrekker van persvrijheid in Marokko? Ziet u dit als een aanval op de persvrijheid?
Wereldwijd spelen journalisten een belangrijke rol als onafhankelijke bron van informatie. Zij moeten hun werk in vrijheid kunnen uitoefenen. Nederland steunt de onafhankelijke positie van journalisten en mediaorganisaties wereldwijd. Het is aan de verantwoordelijke Marokkaanse autoriteiten om zorgvuldig onderzoek te doen wat betreft de aanklachten tegen Maati Monjib en hier een oordeel over te vellen.
Wat is tot nu toe uw inzet geweest met betrekking tot Marokkaanse journalisten die om discutabele redenen achter de tralies zijn verdwenen (eerder werden bijvoorbeeld Hicham Mansouri, Ahmed Benchemsi en Aboubakr Jamaï gearresteerd)?
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid volgen Nederlandse ambassades wereldwijd ontwikkelingen rondom persvrijheid, de positie van journalisten, als ook ontwikkelingen rondom eerlijke rechtsgang volgens internationale standaarden. In dit licht spreekt de Nederlandse ambassade in Rabat wanneer opportuun ook met Marokko over deze onderwerpen, waar mogelijk ook in EU-verband.
Wat is uw specifieke inzet met betrekking tot Maati Monjib?
De ambassade heeft de processen in de zaak Monjib gevolgd en wanneer mogelijk zittingen bijgewoond. Het is aan de Marokkaanse autoriteiten om een zorgvuldige rechtsgang te borgen.
Is er vanaf de kant van de Nederlandse regering enige reden om aan te nemen dat Maati Monjib zich bezig hield met witwasserij?
De Nederlandse regering beschikt niet over eigenstandige informatie die deze aanklacht bevestigt dan wel ontkracht, en kan daar dan ook geen oordeel over geven.
Kunt u deze zaak in deMedia Freedom Coalition agenderen en bent u bereid vanuit die positie een gezamenlijk statement uit te doen richting de Marokkaanse regering om uw zorgen uit te spreken en op te roepen tot gerechtigheid? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering is in EU-verband in gesprek met Marokko en internationale partners, w.o. de Media Freedom Coalition, over mensenrechten zoals persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Maati Monjib is op dit moment voorwaardelijk vrij. De Nederlandse regering volgt de ontwikkelingen in deze zaak.
Kunt u, gezien Monjib’s levensbedreigende situatie die snel verslechtert, deze vragen voor a.s. vrijdag 26 maart 2021 beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De ontwikkelingen van de gezondheidssituatie op Bonaire en Curaçao |
|
Antje Diertens (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven hoeveel ziekenhuisopnames er op dit moment zijn door de Covid-19 besmetting op Bonaire?
Op dit moment (26 april) zijn er 6 patiënten van Bonaire opgenomen in een ziekenhuis vanwege Covid-19.
Hoeveel van deze ziekenhuisopnames verblijven op Bonaire en hoeveel verblijven elders? Hoeveel daarvan liggen op de afdeling intensieve zorg?
Op dit moment (26 april) is er één Covid patiënt opgenomen op de IC en 3 op de Covid verpleegafdeling van het ziekenhuis op Bonaire. Er ligt momenteel één patiënt van Bonaire in het ziekenhuis op Aruba één patiënt in Colombia.
Is het u bekend of er problemen zijn met het callcenter op Bonaire? Zo ja, ziet u mogelijkheden dit te verbeteren? Zo nee, bent u bereid hier navraag naar te doen?
Het is mij bekend dat er problemen waren met de bereikbaarheid van het callcenter op Bonaire en er is aan oplossingen gewerkt. Zo is een aparte telefoonlijn geopend voor vragen over en aanmeldingen voor vaccinaties. Mensen die zich willen laten vaccineren kunnen zich ook online registreren. De speciale telefoonlijn voor vaccinaties is sinds 29 maart bereikbaar. Dit heeft de druk op het callcenter verlicht.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de vaccinaties op Bonaire? Is er voldoende capaciteit beschikbaar omtrent de logistiek die verband houdt met het vaccineren?
Sinds 29 maart is begonnen met het vaccineren van de gehele volwassen bevolking. Inmiddels is 63% van de volwassen bevolking ten minste één keer gevaccineerd. De prikcapaciteit is opgeschaald naar 700–1000 prikken per dag. Hier is voldoende capaciteit voor.
Kunt u aangeven hoeveel ziekenhuisopnames er op dit moment zijn door de Covid-19 besmetting op Curaçao? Hoeveel daarvan liggen op de afdeling intensieve zorg?
Er liggen momenteel 29 patiënten uit Curaçao op de Covid IC en 42 patiënten op de Covid verpleegafdeling in het ziekenhuis.
Is het u bekend of er sprake is van maatregelen om de reguliere gezondheidszorg af te schalen op Curaçao? Zo ja, welke gevolgen heeft dit? Zo nee, bent u bereid hier navraag naar te doen?
Op dit moment zijn niet-urgente operaties uitgesteld. Het ziekenhuis is open voor acute operaties en acute zorg (SEH). Andere zorg (niet-operatieve opnames, diagnostiek en poliklinische zorg) is deels afgeschaald.
Is er een risico op overbelasting van de intensieve zorg, en zo ja, bent u bereid de ZMS Karel Doorman in te zetten om beschikbaarheid van zorg te waarborgen op de eilanden?
Het risico op overbelasting van de acute en intensieve zorg wordt zo veel mogelijk afgedekt door goede afspraken tussen de 4 ziekenhuizen (op Aruba, Bonaire, Curaçao, Sint Maarten) over de spreiding van patiënten. De afgelopen weken is er extra personeel vanaf Sint Maarten naar de benedenwindse eilanden verplaatst. Ook wordt extra personeel via het Amerikaanse uitzendbureau AMI ingezet om de (IC) capaciteit op Aruba, Bonaire en Curaçao uit te breiden. De benodigde apparatuur is in een eerder stadium al aan de ziekenhuizen geleverd. Ook worden gesprekken gevoerd over de overplaatsing van patiënten naar andere landen in de regio, wanneer de lokale capaciteit ondanks gezamenlijke inspanningen onvoldoende blijken te zijn. Zo zijn de afgelopen maand 5 patiënten van Bonaire overgeplaatst naar Colombia. Het Ministerie van VWS heeft geen zeggenschap over de inzet van de ZMS Karel Doorman. Voor eventuele steunverlening kan een verzoek worden gedaan aan het Ministerie van Defensie. Defensie is toegerust op traumazorg van gewonden en heeft beperkte capaciteit aan boord van de schepen om grote capaciteitstekorten aan IC zorg op te kunnen vangen. Een steunverzoek is tot op heden niet gedaan.
Overweegt u voor reizigers vanaf Aruba, Curaçao en Bonaire naar Nederland tijdelijk een negatieve PCR-test verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Met ingang van zaterdag 20 maart wordt Bonaire aangemerkt als hoogrisicogebied voor Nederland. Aruba en Curaçao worden sinds zaterdag 27 maart als hoogrisicogebied beschouwd. Reizigers die vanaf Aruba, Bonaire of Curaçao naar Nederland reizen worden daarom dringend geadviseerd om 10 dagen in thuisquarantaine te gaan, en net als voor andere hoogrisicogebieden geldt een (dubbele) testverplichting.
Het bericht 'Faillissement van BOPEC kost overheid Bonaire € 300.000' |
|
Attje Kuiken (PvdA), Antje Diertens (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Faillissement van BOPEC kost overheid Bonaire € 300.000» van 21 maart 2021?1
Ja.
Is het u bekend of er overleg heeft plaatsgevonden tussen de curator en de vakbonden over de werknemers die in dienst blijven als «skeleton crew» om de potentiële veiligheidsrisico’s beheersbaar te houden? Is het naar uw mening wenselijk dat vakbonden betrokken worden bij de wijze waarop door de curator is besloten het personeel in zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, op voordracht van de Gezaghebber van Bonaire heeft er overleg tussen de curator, de general manager van Bopec en de vakbonden plaatsgevonden over de samenstelling van de zogenaamde «skeleton crew». De vakbonden hebben daarbij een lijst met 23 namen bij de curator aangeleverd. Over deze lijst is, nadat enkele aanpassingen waren doorgevoerd, op 15 maart 2021 overeenstemming bereikt met de vakbonden, de general manager van Bopec en de (toenmalige) bewindvoerder, ILT en RWS zijn hiermee in eerste instantie ook akkoord gegaan. Kort daarna bleken echter meerdere door de vakbonden aangedragen medewerkers op de lijst te staan die om verschillende redenen niet meer beschikbaar waren. Vanwege de feitelijke onuitvoerbaarheid van dit akkoord, heeft de curator vervolgens met de general manager van BOPEC en in afstemming met ILT en RWS een nieuwe gezamenlijke lijst vastgesteld waarop alleen medewerkers staan met de vereiste ervaring en kwalificaties waarvan vaststond dat zij ook daadwerkelijk beschikbaar en inzetbaar waren.
Wie is verantwoordelijk voor de selectie van het personeel dat in dienst blijft om de potentiële veiligheidsrisico’s beheersbaar te houden? Wie is verantwoordelijk voor de kwalificaties van het personeel dat verantwoordelijk is voor het beheersbaar houden van de potentiële risico’s?
Bij surseance van betaling dan wel faillissement is de bewindvoerder/curator primair verantwoordelijk voor de selectie en de kwalificaties van de medewerkers die deel uit maken van de skeleton crew. De bewindvoerder/curator heeft zijn beslissing genomen op voordracht van de general manager van BOPEC en na akkoord door de toezichthouders ILT en RWS. De rechter-commissaris in het faillissement van Bopec heeft ook de vereiste toestemming verleend aan de curator voor het voortzetten van de onderneming van Bopec in afgeslankte vorm, waarbij het de curator door de rechter-commissaris is toegestaan voornoemde werknemers van de nieuwe lijst in dienst te houden.
Is het juist dat er een getekend akkoord ligt tussen de vakbonden, de bewindvoerder en de BOPEC-directie als een van de voorwaarden voor het verlenen van een eventueel boedelkrediet? Zo ja, op welke wijze is dit akkoord nu betrokken bij de afwikkeling?
Zie antwoord vraag 2. Er lag op 15 maart 2021 een getekend akkoord tussen de bewindvoerder, de general manager van Bopec en de vakbonden. Dat akkoord is echter komen te vervallen nadat was gebleken dat dit onuitvoerbaar was doordat verschillende personeelsleden niet meer beschikbaar waren. Genoemd akkoord was overigens geen voorwaarde voor het verlenen van de bijdrage.
Bij wie ligt de verantwoordelijkheid voor de potentiële veiligheidsrisico’s in het geval van een private onderneming? En waarom?
De verantwoordelijkheid voor veiligheidsrisico’s ligt te allen tijde bij de vergunninghouder, in dit geval BOPEC. Na het uitspreken van het faillissement is deze verantwoordelijkheid overgegaan op de curator. ILT en RWS houden toezicht op de naleving van de vergunningvoorschriften.
Is het mogelijk dat het kabinetsbeleid (indirect) heeft bijgedragen aan het uiteindelijke faillissement van BOPEC? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u om de gevolgen van het faillissement op te vangen?
Sinds medio 2019 liggen alle commerciële activiteiten van BOPEC stil als gevolg van onder andere internationale sancties tegen het moederbedrijf van BOPEC, Petróleos de Venezuela, S.A. (PdVSA). De ernstige financiële problemen bij Bopec spelen al langer en hebben ook al voor medio 2019 geleid tot ernstig achterstallig onderhoud. Daardoor moest BOPEC steeds meer opslagtanks buiten gebruik stellen en is in 2019 een verbod opgelegd voor het gebruik van beide steigers. De op 9 maart 2021 verleende surseance van betaling en het op 18 maart 2021 uitgesproken faillissement van BOPEC zijn uiteindelijk veroorzaakt door een ernstig tekort aan liquide middelen en het daardoor niet meer betalen van het personeel en een reeks aan andere (preferente) schuldeisers en was geen gevolg van kabinetsbeleid.
Is overwogen om vanuit de rijksoverheid een regeling te treffen voor de loondoorbetaling van het personeel dat ingezet wordt om de potentiële veiligheidsrisico’s te beheersen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom eist men dan nu van het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) een boedelkrediet?
Op 9 maart 2021 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba voorlopige surseance van betaling verleend aan BOPEC. BOPEC is vervolgens op 18 maart 2021 failliet verklaard. De curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel van het bedrijf. Nadat in eerste instantie door de bewindvoerder, later de curator, was geconstateerd dat BOPEC niet over liquide middelen beschikte om de hoogstnoodzakelijk operationele kosten te betalen heeft de bewindvoerder op 11 maart 2021 een verzoek om een bijdrage bij het Openbaar Lichaam Bonaire ingediend. Het OLB heeft inmiddels een bijdrage van 250.000 dollar toegezegd. Deze bijdrage wordt in twee tranches uitgekeerd; de eerste tranche van USD 125.000 is reeds uitbetaald. De skeleton crew, het personeel dat wordt ingezet om de veiligheidsrisico’s te beheersen, wordt door de curator betaald uit de bijdrage. De bijdrage heeft binnen het faillissement een preferente status als boedelschuld en zal naar verwachting van de curator volledig worden terugbetaald aan het OLB.
Zijn er andere alternatieve regelingen overwogen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
BOPEC heeft op 8 maart 2021 zelf een verzoek tot surseance van betaling bij het gerecht ingediend en deze surseance van betaling is op 9 maart 2021 door het gerecht verleend.
Na constatering door de bewindvoerder dat Bopec geen voldoende beschikbare liquiditeit had om aan haar lopende verplichtingen te kunnen voldoen, is op verzoek van de bewindvoerder de voorlopige surseance van betaling ingetrokken en is BOPEC door het gerecht in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is op 18 maart 2021 door het gerecht uitgesproken.
Bent u bereid om de haalbaarheid van een doorstart te onderzoeken, bijvoorbeeld in de vorm van een participatiebedrijf waarin zowel de rijksoverheid als het OLB deelnemen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit onderzoek starten? Zo nee, waarom niet?
De curator heeft de mogelijkheden van een doorstart van BOPEC in onderzoek.
In hoeverre is het verzoek van de curator tot het verstrekken van een boedelkrediet door het Bestuurscollege strijdig (of in overeenstemming) met de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in het bijzonder met artikel 11?
De Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet FinBES) staat de inzet door het OLB van de post onvoorzien voor de operationele en boedelkosten van BOPEC, zoals genoemd in artikel 13, niet in de weg. Deze post is immers een voorziening voor het doen van noodzakelijke uitgaven die niet op de oorspronkelijke begroting waren geraamd. Het OLB heeft besloten om een bijdrage te verstrekken, gelet op de acute situatie en het belang van de openbare orde en veiligheid, waarbij beoogd is dat de middelen vanuit de boedel op een later moment terugvloeien. Daarbij geldt dat, ingeval in de toekomst nog andere uitgaven voor BOPEC nodig zullen zijn, de geëigende weg het specifiek opnemen van deze uitgaven in de begroting is. Dit dient plaats te vinden via een begrotingswijziging waarmee de eilandsraad heeft ingestemd.
Het intimideren van linkse politici |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dreigende sticker op de voordeur: «Deze locatie wordt geobserveerd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat genoemde stickers als intimiderend of bedreigend kunnen overkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Fysieke nabijheid van mensen die erop uit lijken te zijn dat je je terugtrekt uit het publieke debat, kunnen zeer intimiderend of bedreigend overkomen.
Kent u meer signalen van acties aan privéadressen van burgers die om hun mening uitkomen? Zo ja, welke?
Ja, er zijn meerdere meldingen gedaan door burgers bij de politie. In tien gevallen heeft dit geleid tot een aangifte.
Deelt u de mening dat opiniemakers, journalisten, politici en andere burgers in alle vrijheid voor hun mening of politieke overtuigingen moeten kunnen uitkomen? Zo ja, hoe oordeelt u in dit verband over de genoemde stickers?
Ja. De vrijheid van meningsuiting is in onze democratie een bijzonder groot goed. Het staat buiten kijf dat eenieder zonder belemmeringen zijn of haar standpunten – al dan niet publiekelijk – zou moeten kunnen uitdragen, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Agressie en intimidatie zijn daarom volstrekt onaanvaardbaar.
De stickers met de tekst «geobserveerde locatie» zijn intimiderend van aard en daarmee norm-overschrijdend. Vanuit een anonieme positie iemand met een andere politieke voorkeur op diens het huisadres belagen, zie ik als een laffe daad.
Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval kunnen gedragingen zoals genoemd in het nieuwsbericht strafbare feiten of een onrechtmatige daad opleveren. Deze toetsing vindt plaats door de civiele rechter of strafrechter.
Deelt u de mening dat ongevraagde boodschappen of bezoeken als extra intimiderend of bedreigend kunnen overkomen als die aan een privéadres van iemand worden gedaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Wanneer vormen van intimidatie of geweld zich manifesteren op het privéadres van het slachtoffer, kan dat forse inbreuk maken op het gevoel van veiligheid en geborgenheid dat een thuis idealiter biedt aan mensen en hun medebewoners.
Zijn er aangiftes gedaan vanwege de genoemde stickers? Zo ja, hoeveel en in welk stadium bevinden die aangiftes zich?
Er zijn tot nog toe tien aangiftes gedaan waarvan er nog vier in behandeling zijn. Zes aangiftes zijn inmiddels afgerond. Het Openbaar Ministerie onderzoekt momenteel of de betreffende handelingen zich kwalificeren als strafbare feiten.
In hoeverre heeft de Autoriteit Persoonsgegevens de juridische mogelijkheid om tegen het verzamelen en publiceren van (persoonlijke) gegevens van een individu op te treden? Hoeveel capaciteit heeft de Autoriteit Persoonsgegevens daarvoor beschikbaar?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de juridische mogelijkheid om tegen doxing op te treden. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de ruimte om haar capaciteit naar eigen inzicht te verdelen over haar verschillende taken.
Wanneer is het beleidskader rond de aanpak van verschillende vormen van internetpesten, waaronder doxing, gereed?
Uw Kamer heeft op 5 februari 2021, als bijlage bij de «Stand van zaken uitvoering Agenda horizontale privacy» de beleidsreactie op het WODC-onderzoek «Voorziening voor verzoeken tot snelle verwijdering van onrechtmatige online content» ontvangen.2 Deze beleidsreactie bevat een concreet stappenplan dat beoogt burgers te faciliteren om onrechtmatige content op een laagdrempelige wijze van het internet verwijderd te doen krijgen. Hiermee is het beleidskader internetpesten dus gereed.
Het bericht 'Durfinvesteerders zien brood in tieners met lichte psychische klachten, zwaardere patiënten belanden op wachtlijst' |
|
Lisa Westerveld (GL), Attje Kuiken (PvdA), Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Durfinvesteerders zien brood in tieners met lichte psychische klachten, zwaardere patiënten belanden op wachtlijst»?1
Ja.
Welke concrete veranderingen heeft u tot stand gebracht in de afgelopen periode, waarin u meermaals constateerde dat de geestelijke gezondheidszorg verziekt is door marktwerking?
Zorggeld moet effectief, doelmatig en rechtmatig worden besteed. Een zorgaanbieder moet een positief resultaat kunnen behalen. Dat is nodig om als organisatie gezond te blijven en is in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten en cliënten. Tegelijkertijd is er in de zorg geen plaats zijn voor zelfverrijking. Het is van belang dat er goede afspraken worden gemaakt over tarieven en eventuele winstuitkeringen door de gemeenten met hun te contracteren aanbieders. Het is belangrijk dat gemeenten weloverwogen de keuze maken welke aanbieders ze contracteren voor welke zorgvormen én onder welke voorwaarden zij dit doen. Het programma «Inkoop en Aanbesteden Sociaal domein» kan gemeenten ondersteunen bij het vormgeven van hun inkoop. Het biedt ook ondersteuning aan gemeenten bij het bepalen van hun tarifering.
Daarnaast wordt gewerkt aan het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz).2 Dit betreft onder andere wetgeving op grond waarvan voorwaarden kunnen worden gesteld aan winstuitkering, als zich excessen voordoen en het noodzakelijk is die tegen te gaan. De Wibz bouwt als aanpassingswet voort op de aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders ((a)Wtza). Ik ben voornemens de maatregelen die worden voorbereid in het kader van de Wibz ook te laten gelden voor aanbieders in de jeugdzorgsector. Dit sluit aan bij de motie Kuiken en Peters3 waarin wordt gevraagd om te onderzoeken welke maatregelen kunnen worden genomen om excessieve winstuitkering tegen te gaan.
Onlangs heeft u het rapport «Normering winstuitkering zorg» ontvangen als bijlage bij de voorgangsbrief over de aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders ((a)Wtza) en de Wibz4. De uitkomsten van dit onderzoek worden betrokken bij de verdere uitwerking van de Wibz.
Bent u van mening dat het acceptabel is dat er «geleurd» moet worden met suïcidale tieners omdat zij voor het systeem te duur zijn om te helpen? Zo nee, welke directe conclusie verbindt u daaraan?
Het is niet acceptabel dat jongeren met suïcidale gedachten niet geholpen worden. Hulp moet tijdig ingezet worden voor kinderen en jongeren die dit nodig hebben. Gemeenten hebben de plicht om jeugdhulp en ondersteuning te bieden en zijn verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van jeugdhulp. Ook hebben gemeenten vanuit de Jeugdwet de verplichting om hun gecontracteerde aanbieders een reële prijs te betalen. Het eerder genoemde programma «Inkoop en Aanbesteden Sociaal domein» kan gemeenten ondersteunen bij het vormgeven van hun inkoop. Het biedt hierbij ook ondersteuning t.a.v. de vraag op welke wijze gemeenten in hun tarifering onderscheid kunnen maken in meer lichte en zwaardere zorg.
Daarnaast werk ik aan een AMvB «reële prijzen Jeugdwet». Deze AMvB moet gemeenten helpen om tot een reële prijs te komen en nadere invulling geven aan hun verplichting om te voorzien in reële prijzen.
Naast reële prijzen voor aanbieders is het belangrijk dat weinig-voorkomende specialistische zorg voldoende beschikbaar is. Dit willen we realiseren door de maatregelen die worden voorgesteld in het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen». Dit wetsvoorstel heeft als doel om de beschikbaarheid van zorg voor de meest kwetsbare jeugdigen te borgen. Eén van de voorgestelde maatregelen is de verplichte regionale samenwerking en bovenregionale afstemming van gemeenten ten aanzien van (de inkoop van) bepaalde weinig voorkomende specialistische zorgvormen. Door regionale samenwerking komen gemeenten beter in positie om te sturen op het gecontracteerde zorgaanbod, met als doel het realiseren van een sluitend zorglandschap in de regio en het borgen van de beschikbaarheid van specialistische zorg voor jeugdigen. Tevens wordt in het wetsvoorstel een aantal vereisten met betrekking tot intern toezicht, transparante financiële bedrijfsvoering en de openbare jaarverantwoording wettelijk verankerd, waardoor financiële problemen bij jeugdzorginstellingen vroegtijdig worden gesignaleerd. Dit draagt bij aan het verminderen van de continuïteitsproblematiek, waardoor de beschikbaarheid van zorg voor jeugdigen beter wordt geborgd.
In hoeverre kunnen gemeenten eisen stellen over maximale winsten bij zorgaanbieders?
Gemeenten zijn in het kader van de Jeugdwet verantwoordelijk voor het formuleren van kwaliteitscriteria en het contracteren van aanbieders die doelmatige en veilige jeugdhulp kunnen bieden. Gemeenten kunnen als inkopende partij in hun contractering en zelfs in verordeningen randvoorwaarden en harde criteria opnemen om winsten te beperken of om op z’n minst zicht te hebben op het feit dat er winsten worden gemaakt. Het is belangrijk dat gemeenten weloverwogen de keuze maken welke aanbieders ze contracteren voor welke zorgvormen én onder welke voorwaarden zij dit doen. Een voorbeeld hiervan is Den Bosch. Zij hebben er voor gekozen om in de nieuwe contractronde voor contracten per 2022 op te nemen dat er een maximum winstpercentage van 5% is toegestaan voor aanbieders.
Bij de contractering van een aanbieder en de levering van de jeugdhulp is het aan de gemeente om te beoordelen of deze voldoet aan de lokaal vastgestelde kwaliteitseisen en of deze doelmatig en veilig geboden wordt. Dit vraagt van gemeenten goed opdrachtgeverschap in de vorm van contractbeheer of contractmanagement inclusief een beoordeling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven, ook gedurende de looptijd van het contract.
Is het volgens u wenselijk dat Nederlandse ggz-aanbieders verdienmodellen hebben die blijkbaar aantrekkelijk zijn voor buitenlandse investeerders? In hoeverre is dit juridisch houdbaar? Komt dit de zorg voor kwetsbare jongeren ten goede?
Zoals eerder genoemd vind ik dat geld voor zorg niet bedoeld is voor zelfverrijking. Een zorgaanbieder moet wel een positief resultaat kunnen behalen. Dat is nodig om als organisatie gezond te blijven en is in het belang van de continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten. Daarom is het belangrijk dat er goede afspraken over tarieven en eventueel winstuitkeringen worden gemaakt door de gemeenten met hun te contracteren aanbieders. Zorginstellingen moeten, ongeacht het eigenaarschap, zich houden aan de wet- en regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van kwaliteit. Zie ook de beantwoording van vraag 2.
Zijn er meer van dit soort investeringsmaatschappijen actief in de jeugdzorg? Zo ja, hoeveel en hoeveel zorg verlenen zij?
Ik heb geen overzicht van eigenaren van instellingen in de jeugd-ggz. Ik heb hierover navraag gedaan bij branchevereniging van investeringsmaatschappijen, de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP). De NVP vertegenwoordigt circa 90% van het door participatiemaatschappijen beheerde vermogen in Nederland. Op basis van een inventarisatie onder haar leden laat de NVP weten dat het aantal Nederlandse participatiemaatschappijen dat investeert in aanbieders van jeugd-ggz en andere onderdelen van de jeugdzorg, beperkt is. Naar schatting van de NVP hebben vijf tot zeven investeringsmaatschappijen nu geïnvesteerd in twee tot vier zorgaanbieders in de jeugdzorg.
Bent u bereid zich hierbij uit te spreken richting de directeur van deze onderneming, en in het algemeen, dat deze werkwijze niet bijdraagt aan het verkorten van wachtlijsten «door samenwerking met traditionele ggz»?
De directeur van de betreffende organisatie heeft mij laten weten zich niet te herkennen in het beeld dat geschetst wordt door het artikel. Ten aanzien van het verkorten van wachtlijsten heeft hij aangegeven dat de organisatie actief is in regionale samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld aan de transfertafels, om gezamenlijk met andere aanbieders te zoeken naar regionale oplossingen voor wachtlijsten.
Hoe vaak is de afgelopen vijf jaar sprake geweest van buitenlandse investeringen in Nederlandse (jeugd)-ggz instellingen? Heeft u zicht op welke instellingen het betreft en de effecten die dit gehad heeft?
Ik heb geen overzicht van alle investeringen die in de (jeugd-)ggz worden gedaan. Concentraties (waaronder fusies en overnames) in de zin van de Mededingingswet moeten bij de NZa gemeld worden voor de zorgspecifieke fusietoets. De verplichting een concentratie bij de NZa te melden geldt voor een zorgaanbieder die in de regel met minstens vijftig personen zorg verleent. De NZa heeft aangegeven de afgelopen vijf jaar geen soortgelijke overnames te hebben beoordeeld waarbij een buitenlandse investeerder een (jeugd) ggz-instelling overneemt. Wel heeft Orpea SA, een Franse investeerder die actief is op het gebied van intramurale zorg in Europa (waaronder Nederland), via haar indirecte Nederlandse dochterondernemingen een enkele keer een ggz-instelling overgenomen. Orpea SA is door middel van haar indirecte Nederlandse dochterondernemingen al langer actief op de Nederlandse zorgmarkt.
Wat gaat u, met gepaste urgentie, doen om zo voortvarend mogelijk in te grijpen in dit systeem dat wat betreft de stellers van deze vragen vooral is geënt op marktwerking en zich meer bezighoudt met het tevreden houden van investeerders en aandeelhouders dan met het bieden van de beste zorg voor kwetsbare jongeren?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘Deurwaarders even niet langs bij gedupeerden toeslagen’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Deurwaarders even niet langs bij gedupeerden toeslagen» in de Telegraaf van 10 maart 2021?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Klopt het dat de beroepsorganisatie van gerechtsdeurwaarders afspraken heeft gemaakt met de Belastingdienst over het «delen van informatie» waarmee verhinderd moet worden dat schuldeisers de 30.000 euro schadevergoeding (voor gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire) op kunnen eisen zodra ouders dit bedrag van de overheid hebben gekregen?
Dat klopt. Om de «pauzeknop» op basis van artikel 49i van de Awir, naar aanleiding van het amendement Lodders/Van Weyenberg2, te kunnen effectueren wordt voor iedereen die zich voor 15 februari3 heeft aangemeld bij UHT en voor hun toeslagpartners. Om dit te kunnen doen zijn de gegevens van deze personen gedeeld met de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG). SNG heeft haar module Verwijsindex Schuldhulpverlening (VISH) ingericht zodat de gerechtsdeurwaarder bij de voorbereiding van een ambtshandeling een signaal krijgt indien het dossier van een gedupeerde ouders betreft. De gerechtsdeurwaarder zal dan contact opnemen met zijn opdrachtgever, de schuldeiser, en met de gedupeerde ouder. Het is aan de schuldeiser om te besluiten wat hij/zij wil. De uitwinning van de schuld is niet mogelijk onder het moratorium, maar alle andere acties kunnen nodig zijn volgens de schuldeiser om de schuld te laten erkennen en zijn rechten veilig te stellen.
De gerechtsdeurwaarders zijn een belangrijke ketenpartner in dit dossier en zij zijn in staat geweest op zeer korte termijn te handelen. Zij hebben zich aldus bereid verklaard en getoond om een belangrijke rol te spelen in de afwikkeling van deze toeslagenaffaire, waar ik ze erkentelijk voor ben.
Bent u bekend met de berichtgeving dat gerechtsdeurwaarders nog steeds doorbehandelen, dagvaarden en vonnis halen bij gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslagaffaire? Wat vindt u hiervan?
Dit heb ik inderdaad begrepen. Dat is onwenselijk voor de ouder. Het doel van het moratorium is om rust en ruimte te creëren, zodat in de afkoelingsperiode een passende oplossing kan worden gevonden voor de schulden van gedupeerden en voor hun schuldeisers. Het moratorium zorgt ervoor dat de schuldeiser tijdelijk zijn verhaalsmogelijkheden niet kan inzetten richting de ouder en zijn of haar toeslagpartner.
Het moratorium is echter geen allesomvattende oplossing om alle invorderingsactiviteiten van alle schuldeisers tegen te houden. Het moratorium voorkomt gedwongen executie. Voordat een schuld in dat stadium is, is er al een lang proces aan vooraf gegaan.
Dat proces wordt door het moratorium niet stil gelegd. Dat kan betekenen dat schuldeisers bijvoorbeeld betalingsherinneringen sturen. Ook kan een schuldeiser er toe over gaan naar de rechter te gaan, om zo erkenning van de schuld door de rechter te krijgen. Daartoe kan de schuldeiser dus ook opdracht geven aan een deurwaarder om een dossier door te behandelen, eventueel over te gaan tot een dagvaarding van een ouder en vonnis te halen. Dit zijn allemaal voorbereidende handelingen die een schuldeiser mag laten doorgaan.
De deurwaarder kan de schuldeiser meegeven dat een ouder onder het moratorium valt en de uitwinning van de schuld tijdelijk niet mogelijk is, waardoor de ouder in deze fase beschermd is. De verwachting is dat de meeste schuldeisers hun invorderingsactiviteiten zullen staken. De KBvG heeft mij gemeld dat dit in de meeste situaties inderdaad het geval is.
Om ook schuldeisers mee te nemen in het proces, werken wij, naast het delen van de gegevens aan de SNG, aan het informeren van zowel ouders als schuldeisers over hun handelingsperspectieven. Gedupeerden krijgen binnenkort een brief met een code die ze kunnen overleggen aan hun schuldeisers, zodat zij kunnen verifiëren dat de ouder inderdaad gedupeerde is en er gewerkt wordt aan een oplossing voor de schuld. Ook zullen ouders meer informatie krijgen over het moratorium en wat dat voor hen kan betekenen. Om ook schuldeisers voldoende informatie te geven, is er op 10 maart een nieuwe website live gegaan met informatie die specifiek is gericht op schuldeisers.
Daarnaast werken we hard aan een oplossing om zo snel mogelijk en voor zoveel mogelijk ouders en schuldeisers de schuldensituatie op te lossen. Hierover informeer ik u in de Voortgangsrapportage die ik tegelijk met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer stuur.
Is de onder vraag 3 benoemde werkwijze wat u betreft in overeenstemming met de intentie die in het bovengenoemde artikel wordt geduid? Zo nee, wat gaat u hier op korte termijn aan doen om ouders duidelijkheid te geven en vooral de noodzakelijke «rust» te bieden die beoogd is met het moratorium en de beoogde pauzeknop in het amendement Lodders/Van Weyenberg2 in de op 3 maart 2021 door de Eerste Kamer aangenomen Incidentele suppletoire begroting Financiën 2021 inzake Herstel Toeslagen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat met het «vonnis halen» bedoeld wordt dat een rechter vaststelt dat de schuldeiser de vordering heeft en dat de ouder in verzuim is met betalen en daarmee de vordering in principe opeisbaar en inbaar is? Klopt het dat met het moratorium zoals door het amendement Lodders/Van Weyenberg3 in de Wet Awir is vastgelegd de rechter niet zal meewerken en de gerechtsdeurwaarder geen beslag zal leggen en deze procedure zal stoppen? Zo ja, kunt u in overleg met de beroepsorganisatie van gerechtsdeurwaarders aanvullende afspraken maken om deze situatie voor ouders te verduidelijken en deze handelingen tijdens de duur van het moratorium te voorkomen? Zo nee, kunt u toelichten wat er misgaat en wat er nodig is om het moratorium wel te laten werken?
De eerste stelling is juist. Wat betreft de tweede stelling moet onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende beslagen die bestaan: het leggen van conservatoir of executoriaal beslag. Conservatoir of bewarend beslag zorgt ervoor dat wanneer een schuldenaar een goed, bijvoorbeeld zijn auto, wil verkopen, terwijl hij/zij schulden heeft, de opbrengst van de verkoop tijdelijk wordt vastgezet. De schuldeiser kan dan door de rechter vast laten stellen dat hij als schuldeiser inderdaad een rechtmatige vordering heeft op de schuldenaar. Wanneer de schuldenaar vervolgens niet betaalt, kan normaal gesproken de schuldeiser het conservatoir beslag om laten zetten in executoriaal beslag waarmee de opbrengst van de verkoop van de auto naar de schuldeiser gaat. Het moratorium regelt nu dat tijdelijk de uitvoering van het executoriaal beslag niet mogelijk is.
Een deurwaarder handelt altijd in opdracht van een schuldeiser. De deurwaarder zal nadat uit VISH blijkt dat een schuldenaar geregistreerd staat als gedupeerde ouder en het moratorium tijdelijk van toepassing is, contact opnemen met zijn opdrachtgever, de schuldeiser, en overleggen wat deze wil.
Zoals ook bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 aangegeven, zijn alle handelingen voor de uitwinning van het beslag mogelijk. Daarbij kan het variëren van conservatoir beslag om de positie van de schuldeiser te beschermen, tot een vonnis dat de schuld bestaat. De rechter zal de schuldeiser geen toestemming geven om het beslag daadwerkelijk te executeren. Daarmee wordt de positie van de gedupeerde ouder beschermd en kan in gezamenlijkheid aan een oplossing voor de schuld worden gewerkt,
De Koninklijke Beroepsorganisaties van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft uitgebreide voorlichting over het moratorium aan haar leden gegeven. Een gerechtsdeurwaarder blijft echter afhankelijk van de opdracht van de schuldeiser en kan en mag niet zelf besluiten om een bepaalde handeling niet te verrichten. Ik werk hard aan een totaaloplossing voor de schulden van de gedupeerde ouders en zal uw Kamer daar bij de volgende voortgangsrapportage over informeren. Deze oplossing is ook van belang voor de deurwaarders, omdat zij dan hun opdrachtgevers daarop kunnen wijzen en zo de schuld kunnen afhandelen, zodat zowel de ouder als de schuldeiser het kunnen afsluiten.
Kunt u toelichten of het overleg over aanpak schulden al is afgerond en wat hiervan de uitkomst is? Zo nee, kunt u een inschatting geven op welke termijn u de Kamer over de afwikkeling van schulden kan informeren?
Hier ga ik op in, in de zesde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag die ik tegelijk met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer stuur.
Het bericht 'TT te vroeg voor financiële compensatie, Mulder stelt Kamervragen' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TT te vroeg voor financiële compensatie, Mulder stelt Kamervragen»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Veiligheidsregio Drenthe tot 1 juni 2021 geen ruimte ziet voor grote evenementen in Drenthe?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze datum zich tot de datum 1 juli 2021, de ingangsdatum van de Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19? Is de datum 1 juli 2021 in beton gegoten?
Als de Veiligheidsregio Drenthe vanaf 1 juni evenementen toestaat, kunnen deze evenementen vallen onder de Tijdelijke subsidieregeling evenementen Covid-19 vanaf 1 juli, mits zij voldoen aan de voorwaarden. De regeling zal betrekking hebben op de periode 1 juli–31 december 2021.
Wat betekent dit voor evenementen als Pinkpop in Landgraaf, Concert At Sea in Ouddorp en de TT in Assen, die vooralsnog vóór 1 juli 2021 gepland staan?
Evenementen die voor 1 juli staan gepland kunnen worden verplaatst naar een datum binnen de periode 1 juli–31 december, mits dat in de lokale agenda past en er een vergunning verleend wordt. Wanneer evenementen binnen deze periode door de rijksoverheid verboden worden, dan kunnen de organisatoren van deze evenementen eventueel gebruik maken van de regeling (als ze voldoen aan de voorwaarden van de regeling).
Acht u evenementen vóór 1 juli 2021 per definitie uitgesloten, ook wanneer de epidemiologische situatie in een veiligheidsregio dat zou toestaan?
In het openingsplan gepresenteerd tijdens de persconferentie op 13 april staat dat per 16 juni evenementen weer worden toegestaan, onder voorwaarden. Het hangt af van het epidemiologisch beeld of en onder welke voorwaarden dit zal gaan plaatsvinden.
In hoeverre heeft voor het bepalen van de data in de Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19 overleg en afstemming plaatsgevonden met zowel de evenementenbranche als de verschillende veiligheidsregio’s?
De regeling is in nauw overleg met de evenementensector tot stand gekomen. Over uitvoeringsaspecten als vergunningverlening, veiligheid en handhaving heeft het kabinet de veiligheidsregio’s en de VNG benaderd.
Wat zou u de organisatoren van eerdergenoemde evenementen op dit moment adviseren te doen?
Zie antwoord op vraag 4: verplaatsing van een eerder gepland evenement naar een datum binnen de genoemde periode is mogelijk. Ook in de overleggen met de sector heeft het kabinet deze boodschap overgebracht.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Zie antwoord vraag 7.
De intimidatie van historicus Nadia Bouras |
|
Jan Paternotte (D66), Kees Verhoeven (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Historicus Nadia Bouras thuis bedreigd: «Locatie in de gaten gehouden»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat de anonieme organisatie Vizier op Links stickers verstrekt waarop wordt vermeld dat locaties geobserveerd worden en dat men tips kan doorgeven om «zicht te krijgen op linkse activisten»?
Ik vind deze gedragingen intimiderend en onwenselijk. Ik doe verder geen uitspraken over individuele gevallen. De noodzaak tot interventies en de interventiemogelijkheden hangen sterk af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat wetenschappers, journalisten, politici en andere mensen die publiekelijk hun mening uiten op deze manier geïntimideerd worden? Welke mogelijkheden ziet u om deze vorm van intimidatie een halt toe te roepen?
Ja. De vrijheid van meningsuiting is een bijzonder groot goed. Het staat buiten kijf dat eenieder zonder belemmeringen zijn of haar standpunten – al dan niet publiekelijk – zou moeten kunnen uitdragen, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Agressie en intimidatie zijn daarom volstrekt onaanvaardbaar.
Voor politici in het bijzonder is het cruciaal dat zij onbevangen kunnen deelnemen aan het publieke debat. Wanneer de spelregels van het publieke debat met voeten getreden worden door middel van intimidatie is dit onacceptabel.
Met betrekking tot het decentrale openbaar bestuur vervult het Netwerk Weerbaar Bestuur onder leiding van het Ministerie van BZK een rol om de weerbaarheid te versterken en steun na incidenten te bieden. Het netwerk biedt onder anderen handvatten aan om duidelijke grenzen te stellen en bij grensoverschrijding steun in te schakelen waardoor kwaadwillenden niet het beoogde effect bereiken. Aan de hand van bijvoorbeeld woningscans, trainingen, normstelling, agressieprotocollen en persoonlijke bijstand worden decentrale politici en hun organisaties concreet ondersteund.
Herkent u het beeld dat slachtoffers op basis van de huidige wetgeving weinig mogelijkheden hebben om juridische stappen te zetten? Herinnert u zich de antwoorden die u op 11 januari 2021 gaf op Kamervragen over het fenomeen doxing, waarin u aangeeft dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de aanpak van internetpesten van toepassing zijn, en dat u een separate aanpak niet nodig acht? Herinnert u zich tevens de uitspraak tijdens het notaoverleg politie op 3 februari 2021, waarin u stelt dat doxing een dusdanig ernstig fenomeen is dat een separate aanpak wellicht toch nodig is? Ziet u op basis van die conclusie en de dreiging veroorzaakt door Vizier op Links nu wel de urgentie in van een specifieke aanpak van doxing?2 3
De politie heeft naar aanleiding van diverse incidenten met burgers die persoonsgegevens van politieambtenaren op internet plaatsten om hen ondemocratisch of onrechtmatig te beïnvloeden een handelingskader doxing opgesteld. De politie heeft aangegeven graag vroegtijdiger tegen dit soort praktijken te willen optreden en heeft mij verzocht te verkennen of strafbaarstelling van kale doxing een oplossing zou kunnen bieden. Ik ga dit onderzoeken in samenhang met het beleidskader internetpesten dat is ontwikkeld en waarvan de verschillende stappen momenteel worden uitgevoerd.
Erkent u dat de huidige werking van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel onvoldoende bescherming biedt tegen dit soort misbruik van adresgegevens, zoals uitgesproken door de Kamer in de motie van het lid Verhoeven c.s. over geen privéadressen verstrekken van ingeschrevenen die aangeven dat niet te willen? Hoe staat het met de aanpassing van het Handelsregisterbesluit die ervoor dient te zorgen dat de adresgegevens van zelfstandigen niet meer door iedereen kunnen worden ingezien?4 5
De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft een voorstel tot aanpassing van het Handelsregisterbesluit in voorbereiding dat de afscherming van het als zodanig geregistreerde woonadres van de ondernemer uitbreidt naar alle inschrijvingen. Op dit moment geldt dat nog alleen voor rechtspersonen. Dat voorstel ligt voor advies bij de Autoriteit Persoonsgegevens en moet daarna naar de Raad van State. Dit voorstel regelt dus de afscherming van het woonadres en niet de afscherming van het vestigingsadres, ook niet als dat het adres is waar de ondernemer woont. Inzicht in vestigingsadressen is een basisfunctie van het Handelsregister. De ondernemer moet daar bij het kiezen van een vestigingsadres ook rekening mee houden.
Overigens ziet KVK zich steeds nadrukkelijker geconfronteerd met moeilijk verenigbare wensen van belanghebbenden bij het handelsregister van binnen en buiten de overheid. Dit betreft vooral de afweging tussen privacy en openbaarheid. EZK en KVK zijn voornemens daarover op korte termijn het gesprek aan te gaan met stakeholders.
Hoe groot acht u het risico dat de organisatie Vizier op Links bijdraagt aan de online radicalisering van rechts-extremistische eenlingen zoals geschetst in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 53? Wat kunt u hiertegen doen?6
Twitter heeft het account van Vizier op Links inmiddels geschorst omdat het in strijd zou hebben gehandeld met de regels van het sociale medium.
De activiteiten van Vizier op Links kunnen bijdragen aan een verdere polarisatie tussen «links» en «rechts». Het is activistisch van aard, maar er gaat veel intimidatie van uit waardoor waakzaamheid is geboden omdat escalatie rond gebeurtenissen zou kunnen plaatsvinden. Dit online polariserend fenomeen kan door inzet van minimale middelen voor maximale polarisatie zorgen.
In een gepolariseerd klimaat is de kans op het radicaliseren van eenlingen aanwezig. De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer sprake is van radicalisering of rechts-extremistische uitingen door individuen, met als doel de dreiging die van een persoon uitgaat te onderkennen en daarop te interveniëren. Op landelijk niveau zet de overheid zich in om terroristische en extremistische uitingen, zowel online als offline, geen vat te laten krijgen op de samenleving. Wanneer er sprake is van extremistische gedragingen die een vermoeden van een strafbaar feit opleveren, waaronder intimidatie en bedreiging, kan het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek instellen en indien opportuun overgaan tot vervolging.
Ziet u mogelijkheden om ook de verantwoordelijkheid aan te scherpen die sociale netwerk bedrijven dragen in het faciliteren van doxing en het handhaven van de eigen richtlijnen?
Ik ben blij met de voortgang die op Europees en op nationaal niveau is geboekt om afspraken te maken met de grote platformen over het melden en verwijderen (Notice and Take Down) van illegale en anderszins onrechtmatige content. Platformen als Facebook doen zichtbaar hun best om beter inzichtelijk te maken welke afwegingen ze maken bij het al dan niet verwijderen van content op hun platform. Toch ben ik van mening dat platformen meer kunnen – en ook zouden moeten – doen om ongewenste content tegen te gaan, door het ontoegankelijk maken van strafbare en anderszins onrechtmatige uitingen, maar ook door het actief beperken van de verspreiding van schadelijke content, het blootleggen van onjuiste assumpties en het organiseren van tegengeluid. Ik ben voornemens om – waar mogelijk samen met andere landen – verdergaande afspraken te maken om platformen ertoe te bewegen zich (nog) meer in te spannen om ongewenst online gedrag te voorkomen.
Het hoge gebruik van landbouwgif door de sierteeltsector en de slechte naleving van de betreffende wet- en regelgeving |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat lelies en tulpen (na aardappels) tot de meest intensief bespoten gewassen behoren en dat het gebruik van landbouwgif ook in de glassierteelt relatief hoog is?1
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voert elke vier jaar een enquête uit om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de agrarische sector in beeld te brengen. De meest recente gegevens zijn van het jaar 20162. Hieruit blijkt dat het gebruik per hectare in de teelt van lelies het hoogst is (125 kg per hectare, waarvan 93 kilogram minerale olie). Het gebruik per hectare in de teelt van tulp en bloemen onder glas is respectievelijk 27 en 30 kg.
Voor de hierboven genoemde gewassen is het gebruik per hectare lager dan in 2012.
Kunt u bevestigen dat het areaal aan sierteeltgewassen sinds 2012 is toegenomen, waarmee ook het gebruik van landbouwgif per hectare is toegenomen?
Het areaal bloembollenteelt is in de periode 2012 tot en met 2019 toegenomen van 23.488 hectare naar 27.218 hectare. Het areaal voor de teelt van lelies is ook toegenomen, namelijk van 5.090 hectare naar 6.021 hectare3. Het areaal snijbloemen is in dezelfde periode afgenomen van 2.306 hectare naar 1.821 hectare4. Het areaal pot- en perkplanten is in dezelfde periode ongeveer gelijk gebleven (1.799 hectare in 2012 en 1.764 hectare in 2019)5.
Voor de bloembollen en -knollen en de bloemen onder glas geldt dat het gebruik per hectare in 2016 lager is dan in 2012.
Wat is het huidige sierteeltareaal, uitgesplitst naar open teelt en glassierteelt? Wat is daarvan het areaal bollenvelden en op welk deel worden lelies geteeld?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het Bureau Risicobeoordeling & onderzoek (bureau) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) schrijft: «met name zijn er risico’s door het onjuist gebruik van middelen en van het gebruik van niet-toegelaten middelen in de sierteelt. Het (illegaal) gebruik van middelen in de sector kan bijvoorbeeld tot schadelijke effecten bij bijen leiden»?2
Ja, dit citaat is lezen op blz. 17 van de publicatie «Advies over de risico's van de sierteeltketen».
Kunt u bevestigen dat in 2019 slechts 1,5% van de bedrijven die met landbouwgif werken hierop is gecontroleerd door de NVWA?3
Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat in 2019 circa 1,5% van de land- en tuinbouwbedrijven (exclusief veehouderijbedrijven) is gecontroleerd op het juist gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Uitgesplitst naar sector lag de toezichtintensiteit in de akkerbouw op 1% en in de tuinbouw op 2% (Kamerstuk 33 835, nr. 173).
Kunt u bevestigen dat de NVWA in 2019 een nalevingspercentage van de wet- en regelgeving betreffende landbouwgif vond van 67%, wat betekent dat de rest, zijnde een derde, van de telers de regels overtreedt?4
In heb uw Kamer op 20 mei 2020 geïnformeerd over enkele actualiteiten op het terrein van gewasbescherming. Een van deze actualiteiten betrof het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen in de akkerbouw, vollegrondsgroenten, bloembollen, fruit- en boomkwekerijgewassen. Deze inspecties richtten zich met name op het gebruik van spuittechnieken om de verwaaiing van spuitvloeistof naar bijvoorbeeld het oppervlaktewater te voorkomen. Dit leidde tot een nalevingsindicatie van 67%, hetgeen betekent dat de overige gecontroleerde agrarische ondernemers de wet- en regelgeving bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen niet naleefden. Ik vind het uiteraard onacceptabel dat wet- en regelgeving niet door iedereen wordt nageleefd. Ik heb de NVWA daarom gevraagd mij te informeren over hun analyse van de achterliggende redenen en een bijbehorende voortvarende aanpak om naleving te verbeteren. (Kamerstuk 27 858, nr. 509).
De NVWA bespreekt de resultaten van de verschillende typen controles, zoals administratieve verplichtingen, gebruik van toegelaten middelen en het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen, met de betrokken sectoren, om de naleving door de sectoren te verbeteren.
Kunt u bevestigen dat er in 2017 geen boetes uitgedeeld zijn voor het niet invullen van de gewasbeschermingsmonitor, hoewel 20% van de gecontroleerde gebruikers deze gewasbeschermingsmonitor niet (volledig) had ingevuld? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?5
Het specifiek interventiebeleid biociden en gewasbeschermingsmiddelen van de NVWA houdt rekening met de ernst van het gevaar of het risico op gevaar voor mens, dier en milieu, de mate waarin de overtreding hersteld kan worden en of er sprake is van ondermijnend gedrag. Voor het niet (volledig) bijhouden van de gewasbeschermingsmonitor is in het interventiebeleid opgenomen om iemand die voor het eerst een overtreding begaat een schriftelijke waarschuwing te geven en niet te beboeten.
Er zijn in 2017 in totaal 3 boetes opgelegd, omdat er sprake was van herhaalde overtreding. De overige overtredingen waren eerste overtredingen en zijn afgedaan met een schriftelijke waarschuwing.
Kunt u bevestigen dat er in Nederland een bloeiende handel bestaat in illegale pesticiden en dat het Bureau voor Intellectuele Eigendom van de Europese Unie ervan uitgaat dat 13,8% van de Europese markt voor landbouwgif uit illegale middelen bestaat?6
Er is sprake van illegale handel in gewasbeschermingsmiddelen vanuit landen buiten de Europese Unie en dit baart mij zorgen, omdat het gebruik van deze middelen zou kunnen leiden tot risico’s voor mens, dier en milieu. De inzet is om deze illegale middelen op te sporen en te vernietigen en uiteraard om de overtreders aan te pakken. Dit gebeurt niet alleen in nationaal verband via een nauwe samenwerking tussen de douane en de NVWA, maar ook in Europees verband via het uitwisselen van signalen over illegale handel. Dit heeft ertoe geleid dat in de periode 2015 tot en met 2019 ongeveer 300 ton illegale biociden en gewasbeschermingsmiddelen in beslag is genomen en vernietigd (Kamerstuk 27 858, nr. 523).
Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie heeft in 2017 een rapport gepubliceerd, waarin een inschatting wordt gemaakt van het economische verlies van de industrie door de aanwezigheid van illegale biociden en gewasbeschermingsmiddelen. Deze inschatting leidt tot een gemiddeld verlies van afzet van 13,8% voor alle 28 lidstaten van de Europese Unie.11
Welke actie gaat u ondernemen om een groter deel van de bedrijven dat met landbouwgif werkt te controleren, om de naleving van wet- en regelgeving door telers te verhogen en om de controle op de handel in illegale middelen te intensiveren? Welke voorbereidingen gaat u treffen zodat u of uw ambtsopvolger na de komende formatie snel actie kan ondernemen op deze punten?
De NVWA werkt risicogericht en baseert zich daarbij op de risico-indeling van de verschillende onderdelen van de keten en de verschillende sectoren. Deze risico-indeling wordt regelmatig herijkt op basis van de uitkomst van onder andere de nalevingscontroles, toepassingscontroles, doelgroepenanalyses en ketenanalyses.
Daarnaast voert de NVWA herinspecties uit bij niet-naleving, gesprekken met de sectoren over het verbeteren van de naleving en voert zij analyses uit naar achterliggende redenen van niet-naleving.
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 8 voor het toezicht op de handel in illegale gewasbeschermingsmiddelen.
Waarom heeft u er vorig jaar voor gekozen om geen voorwaarden te verbinden aan de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 voor de sierteelt, zoals het verplicht reduceren van het gifgebruik? Deelt u de mening dat dit een gemiste kans is om de sierteelt te verduurzamen en dat dit dus geen efficiënte besteding van belastinggeld was?
De Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 ondersteunt bedrijven met toekomstperspectief om de sector zo goed mogelijk door de coronacrisis heen te helpen. Dat is ook nodig om na deze crisis weer de investeringen te kunnen doen die voor verdergaande verduurzaming (zoals klimaat en gewasbescherming) nodig zijn. De steunmaatregelen zijn bedoeld voor het ledigen van de acute financiële nood die ontstond door het wegvallen van de vraag door beperkende maatregelen als gevolg van COVID-19. Bij deze regeling is een milieuvriendelijke bedrijfsvoering geen extra criterium om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming (Kamerstukken 35 442, nr. 3 en 35 452, nr. 3).
Bent u bereid voorbereidingen te treffen om de gangbare bollenteelt, vanwege het hoge gifgebruik en uitputting van de bodem terwijl het niet bijdraagt aan de voedselzekerheid, af te bouwen en de telers te helpen bij het omschakelen naar biologische productie of naar een plantaardige voedselproductie? Zo nee, waarom niet?
Ik richt mij met de betrokken partijen in de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma op het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot het verminderen van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn voor het bestrijden van ziekten, plagen en onkruiden, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen, nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen op producten voor de voedselconsumptie (Kamerstuk 27 858, nr. 449 en 518).
In de provincie Drenthe start dit teeltseizoen onder regie van de provincie een pilot in de teelt van lelies. Deze pilot heeft drie doelen:
ontwikkelen van kennis die moet leiden tot een fundamentele verbetering in de verduurzaming van de lelieteelt;
bevorderen van de dialoog tussen de telers en omwonenden, zodat een open gesprek ontstaat en begrip voor elkaars situatie;
het beschikbaar krijgen van een middelenpakket met lagere milieubelasting dan de huidige toegelaten middelen in de teelt van lelies.
Het bericht dat Amsterdam een bouwstop doorvoert in belangrijke groeigebieden. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bouwstop belangrijke groeigebieden Amsterdam»?1
Ja, dit is mij bekend.
Deelt u de mening dat de bouw niet moet worden stilgelegd, maar juist omhoog moet om het woningtekort aan te pakken?
Van de gemeente Amsterdam begrijp ik dat er op dit moment terughoudend wordt omgegaan met nieuwe initiatieven. Er is dan ook geen sprake van dat al bekende woningbouwprojecten worden gestopt. Door projecten in de tijd te faseren kan er een continue bouwstroom worden gecreëerd.
Hoeveel woningen worden naar verwachting niet gebouwd door de aangekondigde bouwstop?
De vermindering van het aantal nieuwe initiatieven heeft geen invloed op projecten die in de plancapaciteit zijn opgenomen van de Metropoolregio Amsterdam en waaraan ook al gewerkt wordt. Zowel de gemeente Amsterdam als de Metropoolregio hebben aangegeven de hoge ambities ten aanzien van de bouwproductie en het uitvoeren van voorgenomen plannen voort te zetten.
Wat is het gevolg van de aangekondigde bouwstop voor de plancapaciteit in de metropoolregio Amsterdam? In hoeverre slaan deze gevolgen neer in de periode tot 2025 en in hoeverre in de periode tot 2030?
Het woningtekort in Nederland is groot, ook in de Metropoolregio Amsterdam. De urgentie om voldoende projecten en woningen te kunnen realiseren zie ik terug in mijn gesprekken ook in de metropoolregio. De beschikbare plancapaciteit zachte en harde bouwplannen binnen de Metropoolregio is ruim voldoende ten opzichte van de netto bouwopgave.
Klopt het dat de metropoolregio Amsterdam in 2020 het grootste berekende woningtekort had? Wat is het actuele woningtekort in de metropoolregio Amsterdam
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven worden er geen lopende projecten geraakt door het besluit van de gemeente Amsterdam. De afspraken die ik heb gemaakt met de gemeente en Metropoolregio Amsterdam zijn uitgangspunt voor de uitvoering.
Welke al lopende projecten worden door de bouwstop geraakt? Hoeveel woningen zouden in die projecten worden gebouwd?
Voor zover mij bekend worden er geen statistieken bijgehouden van grondprijzen die gemeenten hanteren. In het grondprijsbeleid van gemeenten wordt over het algemeen wel aangegeven welke methodieken worden gehanteerd voor het bepalen van de grondprijs. Het gaat dan meestal om de (genormeerde) residuele methode, comparatieve methode en/of de taxatiemethode. Dit blijkt uit de benchmark die de Stec Groep2 heeft uitgevoerd.
De hoogte van de grondprijzen is niet openbaar. Grondprijzen worden per locatie bepaald en zijn dikwijls een uitkomst van een onderhandeling met een marktpartij. Openbaar maken van de grondprijs zou de onderhandelingspositie van de gemeente kunnen schaden. De gemeente is bij het overeenkomen van een grondprijs overigens gehouden aan de staatssteunregels. Als een gemeente wel inzicht geeft in de hoogte van de grondprijs gaat het over het algemeen over een indicatie of bandbreedte van de gehanteerde grondprijzen in de gemeente of om vaste prijzen, bijvoorbeeld voor sociale woningbouw.
In de gemeente Amsterdam worden de grondprijzen in de regel residueel bepaald. De grondwaarde is het resultaat van het verschil tussen de opbrengsten en de (her)bouwkosten. De stijgende marktwaarden hebben een sterke invloed op de grondprijzen. Daarbij zijn verschillen zichtbaar tussen de stadsdelen.
Hoe hebben de grondprijzen voor woningbouw zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld in Amsterdam en in heel Nederland?
Het klopt dat de gemeente Amsterdam voor de projecten Sloterdijk I-Zuid (3713 woningen) en IJburg fase 2 (4147 woningen) een bijdrage uit de Woningbouwimpuls heeft ontvangen. Bij de schriftelijke beantwoording van de Kamervragen over het artikel «woningbouwimpuls zorgt voor bijna 45.000 nieuwbouwwoningen»3 en de aangenomen motie-Koerhuis c.s. heb ik u hierover geïnformeerd. De bijdrage voor de locatie Sloterdijk I-Zuid bedraagt € 13.121.137 en voor IJburg 2e fase een bedrag van € 19.783.795.
Klopt het dat Amsterdam sinds 2020 een bijdrage voor ruim 7.800 woningen heeft gekregen uit de Woningbouwimpuls? Welk projecten betrof dit precies en welk bedrag was hiermee gemoeid?
Het besluit van de gemeente Amsterdam betreft geen lopende projecten. Dat geldt ook voor de hiervoor genoemde projecten waarvoor een Rijksbijdrage is toegekend.
Welke gevolgen heeft de bouwstop van Amsterdam voor de investeringen waar het Rijk mede aan heeft bijgedragen?
De afspraken die in de Woondeal zijn gemaakt vormen het uitgangspunt voor de woningbouwopgave in Metropoolregio. De aangekondigde bouwstop heeft geen invloed op de lopende projecten en met name de projecten die in het kader van versnelling van de woningbouwopgave plaatsvinden.
Hoe verhoudt de aangekondigde bouwstop zich tot de afspraken die u met de metropoolregio Amsterdam heeft gemaakt in de woondeal?
In mijn gesprekken in de regio en met provincies benadruk ik de woningbouwopgave waar we met zijn allen voor staan. Dat betekent dat er ruim voldoende plancapaciteit beschikbaar moet zijn en dat ik in gesprek ga over het wegnemen van eventuele knelpunten die do voortgang van de bouw in de weg staan. Bij deze gesprekken is ook de gemeente Amsterdam aanwezig. Daarom is een gesprek met de gemeente Amsterdam naar aanleiding van het bericht op dit moment niet nodig.
Heeft u overleg met Amsterdam om te voorkomen dat de problemen op de woningmarkt worden verergerd door een bouwstop? Wat zijn hiervan de uitkomsten?
De productie van zonnepanelen met Oeigoerse dwangarbeid. |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de New York Times dat de American Federation of Labourunions (AFL) de regering van president Biden oproept om de import van zonnepanelen gemaakt met Oeigoerse dwangarbeid aan banden te leggen?1
Ja. Vooropgesteld staat dat het kabinet niet over gegevens beschikt in hoeverre de in Nederland gebruikte panelen polysilicium uit Xinjiang is verwerkt. Zoals bekend maakt het kabinet zich ernstig zorgen over de mensenrechtensituatie in China en Xinjiang. Nederland spreekt zich in alle relevante fora uit tegen deze zorgwekkende situatie en pleit onder andere voor betekenisvolle en ongehinderde toegang voor onafhankelijke waarnemers zoals de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN tot Xinjiang.
Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Tevens wijst het kabinet bedrijven actief op de risico’s van zakendoen in Xinjiang. Gezien de verdenkingen beschreven in internationale rapporten en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend zijn.
Heeft u inzicht in de verbondenheid van zonnepanelen die in Nederland worden gebruikt met de dwangarbeid en onderdrukking van de Oeigoeren in China? Bent u bereid om hier verder onderzoek naar te laten doen?
Uit onderzoek van DNE Research blijkt dat 86 procent van de importwaarde van zonnepanelen in de Rotterdamse haven in 2020 uit China kwam. Een deel daarvan wordt geïmporteerd in Nederland en een deel wordt doorgevoerd naar andere Europese landen. Volgens mediaberichten kwam in 2020 circa 75 procent van de wereldproductie aan polysilicium uit China2. Van de totale Chinese productie kwam ongeveer 237.000 MT uit de Xinjiang regio. Dit betreft 52 procent van de totale Chinese productie en 42 procent van de productie wereldwijd.3
De brancheorganisatie Holland Solar, die de Nederlandse zonne-energiesector vertegenwoordigt, meldt in een persbericht dat het lastig te bewijzen is dat er geen sprake is van dwangarbeid in hun ketens en dat het eveneens lastig is om te bepalen waar het silicium in een bepaald product vandaan komt4. Het is echter aannemelijk dat de Nederlandse situatie ongeveer overeenkomt met de wereldwijde markt. Het rapport van Horizon Advisory waarover in de internationale en Nederlandse media wordt bericht, stelt dat er data zijn die de polysiliciumproductie en -verwerking in Xinjiang linken aan dwangarbeid. De bevindingen in het rapport zijn bedoeld als waarschuwingssignaal: samengebrachte data ondersteunen het vermoeden dat er dwangarbeid in de ketens van zonnepanelen plaatsvindt. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatiepositie hieromtrent.
Zoals uit de berichtgeving van Volkskrant en Trouw van 17 mei jl. blijkt, verscheen half mei het rapport «In Broad Daylight»5. Het kabinet neemt deze onderzoeksbevindingen uiteraard, waar relevant, mee in verdere stappen.
Het is de verantwoordelijkheid van de zonne-energiesector zelf om niet alleen gepaste zorgvuldigheid toe te passen, maar ook te onderzoeken of er in de keten misstanden plaatsvinden en deze aan te pakken of te voorkomen in lijn met de OESO-richtlijnen. Ondernemingen die opereren in een context met IMVO risico’s zoals dwangarbeid, moeten bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dienen dat besluit te kunnen motiveren richting hun stakeholders. Zij moeten overwegen of ze daar verantwoord kunnen blijven opereren of inkopen.
Kunt u aangeven wat u doet om toezicht te houden op het naleven van de mensenrechten in de productieketens van zonnepanelen die in Nederland worden gebruikt? Vind u dat dat voldoende is?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van de productieketens van producten op de Nederlandse markt. Wel verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Dit houdt in dat bedrijven in kaart brengen in hoeverre zij via hun bedrijfsactiviteiten en ketenpartners verbonden zijn aan risico’s voor mens en milieu, en hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken, de aanpak hiervan te monitoren en hier verantwoording over af te leggen.
Ondanks de vele goede stappen die door veel bedrijven worden gezet, is uit evaluaties gebleken dat het bestaande IMVO-beleid onvoldoende effectief is; er zijn nog te weinig Nederlandse bedrijven die ondernemen in lijn met de internationale MVO-normen. Aanvulling en aanscherping van de IMVO-maatregelen is daarom nodig. Het kabinet heeft in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) IMVO-beleid voorgesteld dat bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen die tezamen leiden tot effectieve gedragsverandering bij koplopers, achterblijvers en bedrijven in het peloton. De beleidsmix voorziet erin dat maatwerk wordt geleverd en dat maatregelen verplichten, voorwaarden stellen, verleiden, vergemakkelijken en voorlichten (conform het zogenaamde 5V-model). In de mix worden nieuwe instrumenten gecombineerd met reeds bestaande instrumenten, die op basis van evaluaties worden verstevigd. Kern van dit nieuwe beleid is een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Over de vorderingen heb ik op 11 februari 2021 aan uw Kamer gerapporteerd (Kamerstuk 26 485, nr. 364).
Onlangs hebben 175 grote bedrijven uit de internationale zonnesector, waaronder een aantal van de bedrijven die in het artikel van het FD worden genoemd, een verklaring getekend waarmee zij zich tegen dwangarbeid keren en zich eraan committeren om hun ketens vrij te maken van dwangarbeid6. Hiertoe ondersteunen zij de ontwikkeling van een door de industrie geleid traceerbaarheidsprotocol voor de toeleveringsketen van zonnepanelen.
Bent u bereid om het gesprek dat u de Kamer beloofd heeft aan te gaan met de textielindustrie over hun productieketens en de verbondenheid met de mensenrechtenschendingen van de Oeigoeren, breder te voeren, ook met bedrijven die actief zijn binnen de energietransitie?
Op 12 januari jl. heb ik contact gehad met VNO-NCW om de specifieke risico’s van zakendoen in Xinjiang te bespreken en te zorgen dat die informatie ook proactief gedeeld wordt met de relevante achterban van VNO-NCW. Er werd afgesproken dat VNO-NCW in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een online bijeenkomst over dit onderwerp zou organiseren voor Nederlandse bedrijven die actief zijn in China, zowel in de textielindustrie als in andere sectoren zoals de energiesector. Deze bijeenkomst heeft 19 april plaatsgevonden. Tijdens deze digitale bijeenkomst hebben verschillende experts bedrijven geïnformeerd over de situatie in de regio, het proces van gepaste zorgvuldigheid, en de IMVO-risico’s rondom zakendoen in Xinjiang. Aan de bijeenkomst namen ongeveer honderd vertegenwoordigers van verschillende sectoren, waaronder een brancheorganisatie en meerdere bedrijven uit de zonne-energiesector zoals Holland Solar, SolarProf, Naga Solar, IBC Solar, van het Nederlandse bedrijfsleven deel. De branchevereniging Holland Solar heeft aangegeven samen met de SER de mogelijkheden te zullen onderzoeken voor hun leden om toe te treden tot het IMVO-convenant voor hernieuwbare energie. Tevens zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken nader in contact treden met de zonne-energiesector over de zorgen die het kabinet en de sector hebben over dwangarbeid naar aanleiding van de berichtgeving hierover. Daarbij zullen de verantwoordelijkheden van de sector worden benadrukt, en de wijze waarop de overheid de sector kan bijstaan.
Bent u bekend met de hoeveelheid Nederlandse subsidie die is besteed aan zonnepanelen die gemaakt zijn met behulp van Oeigoerse dwangarbeid? Kunt u uitsluiten dat hier subsidie aan is besteed? Hoe kunt u zorgdragen dat in de toekomst geen Nederlandse subsidie wordt besteed aan zonnepanelen die gemaakt zijn met Oeigoerse dwangarbeid? Bent u bereid om zorg te dragen dat er geen subsidies meer verstrekt worden aan de toepassing van zonnepanelen die gemaakt zijn met dwangarbeid van Oeigoeren?
Het kabinet heeft geen zicht op de hoeveelheid subsidie verstrekt aan zonnepanelen waarbij in de keten mogelijk sprake is geweest van Oeigoerse dwangarbeid. In Nederland ontvangen vrijwel alle zonnepanelen in zonneparken én op daken direct of indirect subsidie. In 2019 betrof dit middels de salderingsregeling circa 253 miljoen euro, vanuit de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE++) circa 140 miljoen euro aan uitgekeerde subsidie, vanuit de Energie Investeringsaftrek (EIA) circa 62 miljoen euro. Holland Solar geeft in zijn persbericht aan dat het lastig te bepalen is waar het polysilicium in zonnepanelen vandaan komt. Hoewel de productie van de zonnepanelen zelf regelmatig wordt gecontroleerd door leden van Holland Solar, is de productieketen van polysilicium minder transparant en de herkomst van deze grondstof dus moeilijk te controleren. Het Ministerie van Economische Zaken wint bij het uitgeven van subsidie geen informatie in over het merk van de zonnepanelen waarvoor subsidie wordt verleend. Deze informatie zou echter geen gedetailleerd inzicht geven in de herkomst van het polysilicium dat in de panelen is verwerkt. Zodoende is niet uit te sluiten dat er subsidie is besteed aan panelen waarbij in de keten mogelijk sprake is geweest van Oeigoerse dwangarbeid.
Gelet op het grote aandeel van polysilicium uit China in de wereldmarkt en de intransparantie van de ketens van zonnepanelen, zou het uitsluiten van subsidiering voor zonnepanelen waarbij mogelijk in de keten sprake is geweest van Oeigoerse dwangarbeid neerkomen op het geheel stopzetten van subsidieregelingen voor zon-PV waaronder de salderingsregeling en de SDE++. Dit zou er toe leiden dat de uitrol van zonne-energie in Nederland tot stilstand komt. De Staatssecretaris van EZK is wel bezig om uit te zoeken hoe IMVO in EZK-instrumenten kan worden ingevoegd. Een eerste stap die hierin is gezet is om bij alle EZK-instrumenten de link naar de IMVO pagina van RVO toe te voegen om verdere bekendheid van de OESO-richtlijnen te bevorderen.
Hoe verhoudt de dwangarbeid van Oeigoeren in de ketens van zonnepanelen zich tot de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen)? Hebben de Nederlandse bedrijven die actief zijn in de energie-transitie, specifiek zonnepanelen, de OESO-richtlijnen onderschreven? Bent u bereid om bedrijven te houden aan de OESO-richtlijnen? Hoe gaat u dit vormgeven?
In de OESO-richtlijnen staat een aantal aanbevelingen voor bedrijven met betrekking tot werkgelegenheid en arbeidsverhoudingen. Zo bevelen de richtlijnen ondernemingen aan om, binnen het kader van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, de heersende gebruiken op het gebied van arbeidsverhoudingen en tewerkstelling en de van toepassing zijnde internationale arbeidsnormen, bij te dragen aan de afschaffing van elke vorm van gedwongen arbeid of dwangarbeid en adequate stappen te ondernemen opdat gedwongen arbeid of dwangarbeid niet voorkomt in hun activiteiten. Gegeven de ernstige verdenkingen beschreven in internationale rapportages en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie passend zijn. Wanneer deze ketenpartner echter een cruciale zakelijke relatie betreft dan kan beëindiging wellicht niet haalbaar zijn. Een relatie kan als cruciaal worden aangemerkt wanneer deze een product of dienst levert die essentieel is voor de activiteiten van de onderneming en waarvoor geen redelijke alternatieve bron bestaat. In dit soort gevallen wordt de onderneming geadviseerd de situatie intern te rapporteren, de zakelijke relatie te blijven monitoren en haar beslissing om de zakelijke relatie voort te zetten te herzien zodra de omstandigheden veranderen of in het kader van een langetermijnstrategie om systematisch te reageren op alle negatieve gevolgen.
Het kabinet verwacht van alle bedrijven in Nederland dat zij de OESO-richtlijnen onderschrijven, maar houdt geen overzicht bij van bedrijven die de OESO-richtlijnen hebben onderschreven. Als bedrijven aanspraak maken op het bedrijfsleveninstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij internationaal ondernemen, moeten zij laten zien dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Doelstelling van het kabinet is dat uiterlijk per 2023 90 procent van alle grote bedrijven kan aangeven zich aan de OESO-richtlijnen te houden (90 procent-doelstelling) en dat ook openbaar bekend maakt, bijvoorbeeld in zijn jaarverslag of op zijn website. Ook een aantal energiebedrijven valt binnen deze categorie. Tot en met 2023 zal de overheid om het jaar controleren hoeveel van de geïdentificeerde grote bedrijven de OESO-richtlijnen hebben onderschreven en dat bekend hebben gemaakt. Bovendien zet het kabinet, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, als onderdeel van nieuw beleid in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau.
Onderzoek waaruit blijkt dat de boomkorvisserij significant bijdraagt aan CO2-uitstoot |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het recent in het wetenschappelijke tijdschrift Nature verschenen artikel waarin wordt gesteld dat de wereldwijde bodemberoerende visserij, specifiek de boomkorvisserij, verantwoordelijk is voor een significant deel van de CO2-uitstoot, vergelijkbaar met de luchtvaart, doordat CO2 vrijkomt uit het sediment van de zeebodem? Zo ja, hoe duidt u dit onderzoek?1
Ja, ik ben bekend met het in Nature verschenen artikel. In het artikel wordt een kader omschreven dat betrekking heeft op een mondiaal gecoördineerde inzet om beschermings-, voedselveiligheid- en klimaatdoelen te bereiken. Het geeft interessante inzichten in de mondiale voordelen van gebiedsbescherming. Als het gaat om de koolstof die vanuit de zeebodem vrijkomt in de waterkolom wordt overigens aangegeven dat die afneemt naarmate de bodem vaker wordt beroerd. Dit is op de Nederlandse Noordzee het geval, aangezien bodemberoerende visserij al vele decennia plaatsvindt. Daarnaast geven de auteurs aan dat het onbekend is in hoeverre de koolstof die door bodemberoering in de waterkolom wordt opgenomen daadwerkelijk als CO2 in de atmosfeer terecht komt.
Deelt u de mening dat, gezien de substantiële omvang van de boomkorvisserij in Nederland, dit onderzoek aanknopingspunten biedt om grote stappen te maken tot het halen van de Nederlandse klimaatdoelen en het beperken van de klimaatverandering?
In welke mate de Nederlandse boomkorvloot invloed heeft op het beperken van klimaatverandering komt niet duidelijk naar voren uit dit onderzoek. Daarnaast verschilt de winst die behaald wordt voor het behouden van de koolstof in de bodem per gebied. Aanvullend hangt de invloed van de Nederlandse boomkorvloot af van de mate waarin bepaalde gebieden in het verleden en/of in het heden zijn beroerd. Er wordt beschreven dat de uitstoot na negen jaar bodemberoering stabiliseert rond 40% van de uitstoot van het eerste jaar. In welke mate de genoemde uitstoot van toepassing is op de Nederlandse boomkorvisserij en de Noordzee is onbekend aangezien de bodem van de Noordzee de afgelopen eeuw is beroerd. Dit onderzoek biedt wat dat betreft een inzicht in de mondiale voordelen van gebiedsbescherming, maar ik zie vooralsnog geen aanknopingspunten om via deze weg grote stappen te maken tot het behalen van de Nederlandse klimaatdoelen.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de mate waarop een beperking van de Nederlandse boomkorvisserij kan leiden tot substantiële beperking van de CO2-uitstoot door Nederland?
De komende jaren heeft de uitvoering van het Noordzeeakkoord mijn volle aandacht. Ik zal mij o.a. – zoals vermeld in mijn appreciatie bij het advies van mevrouw Burger voor een duurzame kottervisserij op de Noordzee (hierna «kottervisie» genoemd) – inzetten voor de uitvoering van een sanering en voor innovaties gericht op de «zero-impact kotter» om bodemberoering en brandstofverbruik – en daarmee ook CO2-uitstoot – te beperken. Over deze visserijmaatregelen zal ik de Tweede Kamer vóór de zomer informeren bij de actualisatie van de kottervisie. Daarbij zal ik ook aandacht besteden aan de CO2-uitstoot door de visserij.
Ziet u mogelijkheden, ook op Europees niveau, om mede met dit onderzoek nieuw leven te blazen in de discussies rond het pulsdossier, aangezien bij pulsvisserij geen of veel minder sprake is van bodemberoering, naast ook lager brandstofverbruik?
Deze zomer zal de Europese Commissie de eerste voortgangsrapportage over de Verordening Technische Maatregelen presenteren. Bij deze voortgangsrapportage zal er door Nederland wederom aandacht gevraagd worden voor de pulsvisserij. De voordelen van deze vismethode, waaronder minder bodemberoering en de eventuele vermindering van CO2-uitstoot door bodemberoering, zullen hierbij ook worden benoemd.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze het afschermen van een groter deel van de Nederlandse territoriale wateren voor de boomkorvisserij zou bijdragen aan het behalen van Nederlandse klimaatdoelen?
In het Noordzeeakkoord zijn afspraken gemaakt over de gebiedsbescherming op de Nederlandse EEZ. Ik zet mij er voor in om deze afspraken uit te voeren.
Bent u bereid door te rekenen in hoeverre de afspraken met betrekking tot het Noordzeeakkoord in het kader van beperking van de visserij leiden tot beperking van de CO2-uitstoot doordat minder bodemberoering plaatsvindt? Zo ja, bent u bereid hierbij ook scenario’s mee te nemen waarin een grotere beperking van de boomkorvisserij dan afgesproken wordt meegerekend?
Bent u bereid er op Europees niveau voor te pleiten om de effecten van bodemberoering en de daarbij vrijkomende CO2 mee te wegen in het vaststellen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid?
Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is in 2013 herzien en er wordt op korte termijn geen herziening verwacht. Wanneer er wordt gewerkt aan een herziening van het beleid ben ik bereid om de effecten van bodemberoering en de daarbij vrijkomende CO2 onder de aandacht te brengen bij bijvoorbeeld nieuw vast te stellen technische maatregelen. Invoering van innovatieve visserijtechnieken kunnen hier een onderdeel van zijn.
Een toename van coronabesmettingen in slachthuizen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Is het bij u bekend dat er sinds een aantal weken weer een toename te zien is in het aantal coronabesmettingen in slachthuizen, zoals bij Vion in Tilburg en bij Vion in Boxtel? Zo ja, hoeveel besmettingen zijn er bij u bekend en op welke locaties? Zo nee, wat gaat u doen om het zicht op de verspreiding van het coronavirus in slachthuizen te verbeteren?
Vanuit het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en COVID-19 en het RIVM komt over de periode oktober 2020 tot april 2021 het beeld naar voren van over de maanden variërende aantallen meldingen van besmettingen in de vleesverwerkende industrie, zie ook het antwoord op vraag 7.
Vanuit het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en COVID-19 ben ik geïnformeerd over geconstateerde coronabesmettingen bij medewerkers van Vion Boxtel en Vion Tilburg.
Bij Vion Boxtel (1.600 werknemers) zijn in de periode 28 februari – 20 maart jl. in totaal 97 besmettingen geconstateerd. De GGD geeft aan dat de bedrijfsgeneeskundige dienst van VION Boxtel zelf de 1.600 medewerkers test. Dagelijks worden de medewerkers mét klachten getest en wekelijks alle medewerkers. Het beeld wat de GGD hierbij heeft is dat er zowel besmettingen plaatsvinden binnen het bedrijf, maar ook in de thuissituatie of tijdens het gemeenschappelijk vervoer.
Bij Vion Tilburg werken 250 mensen. Iedereen doet dagelijks een gezondheidscheck en gaat vervolgens langs de teststraat. De laatste opgave van de GGD is dat er 30 besmettingen zijn vastgesteld vanaf 15 februari tot 24 maart 2021. Uit het bron- en contactonderzoek van de GGD is naar voren gekomen dat er een aantal personen zijn die privé bij elkaar gekomen zijn en elkaar mogelijk op die manier besmet hebben.
Daarnaast zijn er dit jaar in de vleesverwerkende industrie nog meldingen van 4 verschillende bedrijven bij Samenwerkingsplatform binnengekomen. Dit betreft resp. 70, 68, 1 en 1 positief getesten.
Kunt u bevestigen dat er zeker sprake is van een cluster van besmettingen als in een week tijd minstens vijftien mensen en in twee weken minstens 27 mensen positief zijn getest die in die periode allen werkzaamheden hebben uitgevoerd bij hetzelfde bedrijf?
De GGD’en en het RIVM spreken van een cluster als er sprake is van minstens drie of meer aan elkaar gerelateerde gevallen van een infectieziekte. «Gerelateerd» wil zeggen: in plaats en/of tijd. Er moet een verband zijn met de plek of de tijd. Uit bron- en contactonderzoek moet blijken of deze mensen elkaar binnen het bedrijf hebben besmet.
Kunt u bevestigen dat dit op dit moment het geval is bij Vion in Tilburg? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
De GGD Hart van Brabant heeft op 22 maart 2021 bevestigd dat dit het geval is.
Is het bij u bekend dat Vion in Boxtel in de richting van Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft bevestigd dat er meer coronabesmettingen zijn, maar dat het aantal volgens hen onder het landelijk niveau ligt?
Zowel de NVWA als KDS hebben mij aangegeven dat hen niet bekend is dat Vion Boxtel aan hen heeft bevestigd dat er sprake is van verhoogde aantallen coronabesmettingen op die locatie.
Kunt u bevestigen dat bij Vion in Boxtel tot nu toe geen uitgebreid onderzoek heeft plaatsgevonden? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
De GGD Hart van Brabant is bijna wekelijks in overleg met de bedrijfsgeneeskundige dienst van Vion over de toename van besmettingen binnen Vion Boxtel. De GGD onderzoekt, gezien de toename van de besmettingen, via sequencing of sprake is van een variant binnen het bedrijf. Het duurt enkele weken voordat de uitslag hiervan bekend is.
Op 1 april 2021 heeft de arts infectieziektebestrijding van de GGD samen met een deskundige infectiepreventie het bedrijf bezocht om na te gaan of er op de afdelingen waar de besmettingen plaats vinden volgens de richtlijnen gewerkt wordt. De GGD heeft mij hierover het volgden gemeld:
«Het bezoek op 1 april heeft laten zien de maatregelen bij Vion Boxtel goed worden nageleefd. Er wordt een gezondheidscheck gedaan aan de deur, zowel bij instappen in het transportbusje als bij de ingang van het bedrijf. Op veel punten in het bedrijf staan ontsmettingsmiddelen. Vanwege de werkzaamheden in de fabriek zijn er strenge hygiëne maatregelen: handen wassen en omkleedprocedure voor het betreden van de fabriek. We hebben alle afdelingen bekeken. Medewerkers staan te werken tussen plastic tussenschotten en dragen mondkapjes. Naast de mensen die de slachtactiviteiten doen, is er ook veel logistiek verkeer. Opvallend is dat er weinig gesproken of geschreeuwd wordt onderling. Iedereen lijkt een duidelijke taak te hebben en te weten wat er precies moet gebeuren. Er zijn wel verschillen tussen afdelingen: er zijn afdelingen waar meer mensen werken en wat meer bewegen op de werkvloer dan andere afdelingen. Op iedere afdeling staat een corona opzichter die in de gaten houdt op zijn afdeling de maatregelen goed nageleefd worden. Deze persoon is te herkennen aan een rode helm, andere werknemers dragen een witte helm.
In juni 2020 heeft de Inspectie SZW geïnspecteerd met betrekking tot de coronamaatregelen bij de vestiging in Boxtel. Bij deze inspectie zijn overtredingen van de Arbeidsomstandigheden-wetgeving geconstateerd, waarbij onder andere het risico op besmetting met corona nog niet in de RI&E en het Plan van Aanpak was opgenomen. Naar aanleiding van deze inspectie heeft de vestiging in Boxtel maatregelen genomen. Op 8 maart 2021 heeft de Inspectie SZW telefonisch contact gehad naar aanleiding van een melding. Op grond van de informatie van de GGD, de reeds beschikbare informatie bij de inspectie SZW over het bedrijf en de vestiging en deze hernieuwde telefonische interventie bij de vestiging op 8 maart heeft de Inspectie SZW geen aanleiding gezien om het bedrijf stil te leggen.
Op het punt van onderzoek kan ik u verder melden dat ik in januari 2021 het RIVM opdracht gegeven heb nader onderzoek te doen naar de rol van koude ruimtes in de voedselindustrie als mogelijke verhogende risicofactor voor verspreiding van COVID-19. Komende zomer zijn de resultaten daarvan naar verwachting bekend.
Deelt u de mening dat, indien het aantal besmettingen bij een bepaald bedrijf onder het landelijk niveau ligt, dit het bedrijf niet ontslaat van de verantwoordelijkheid om bij de GGD melding te doen van een cluster van besmettingen?
Indien een (bedrijfs)arts een COVID-19 besmetting constateert bij een of meer medewerkers van een bedrijf moet de (bedrijfs)arts deze op grond van de Wet Publieke Gezondheid melden bij de GGD. De GGD onderzoekt of er clusters zijn en of de clusters een onderlinge epidemiologische link hebben wat verspreiding binnen een bedrijf doet vermoeden.
Hoeveel meldingen van coronabesmettingen bij slachterijen zijn er sinds oktober 2020 bij de GGD binnengekomen? Van wanneer dateren deze meldingen?
Volgens opgave van het RIVM hebben in de periode 1 oktober 2020 – 1 april 2021 de GGD’en in totaal 22 clusters in de vleesindustrie gemeld aan de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM. In oktober 2020 werden vier clusters gemeld, in november zeven, in december geen meldingen, in januari 2021 drie, in februari geen meldingen en in maart acht. De meldingen worden niet altijd gedaan op de dag dat de GGD een cluster constateert. De grootte van de clusters varieert van 3 tot 59 personen. In totaal betreft het 370 personen.
Is het bij u bekend dat er in de afgelopen weken minstens dertien medewerkers van KDS en Kiwa CMR, die keuringswerkzaamheden uitvoeren in slachthuizen, positief zijn getest?
Ja, dit is mij bekend. In de periode vanaf 1 januari tot en met 23 maart 2021 zijn er 16 medewerkers van KDS positief getest. Kiwa CMR verricht geen keuringswerkzaamheden in slachthuizen.
Klopt het dat besmettingen onder medewerkers van KDS en Kiwa CMR niet worden gemeld bij de GGD? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, welke actie heeft de GGD ondernomen naar aanleiding van de recente toename van de besmettingen onder keuringsmedewerkers?
Nee, dit klopt niet. KDS en Kiwa CMR hebben mij aangegeven dat de medewerkers van KDS en Kiwa CMR worden getest door de GGD.
Kunt u bevestigen dat deze keuringsmedewerkers nog altijd moeten rouleren en daardoor in één week soms wel bij drie verschillende slachthuizen moeten werken?
De KDS heeft mij aangegeven dat de medewerkers van de KDS een vaste standplaats hebben waar zij werken. Het komt voor dat vanwege het opvangen van verzuim medewerkers op een andere locatie worden ingezet. Daarnaast is het voor het op peil houden van de kwaliteit van keuren nodig dat de keuringsmedewerkers regelmatig de verschillende diersoorten te keuren. Medewerkers worden dan ook eens in de zoveel tijd op andere diersoorten ingepland om hun kwalificaties op peil te houden. Dat is een vereiste die voortkomt uit de accreditatie en wordt jaarlijks getoetst door de Raad voor Accreditatie. Dit kan op een andere locatie dan de standplaats zijn. Dit gebeurt in overleg met de betreffende medewerkers.
Erkent u dat hierdoor een groot risico ontstaat dat het virus van het ene slachthuis naar het ander wordt overgebracht?
Nee, zodra KDS-medewerkers milde klachten hebben worden zij niet meer ingezet voor het werk in een slachthuis. KDS volgt hierin een strak protocol.
Gaat u nu wél werk maken van de aangenomen motie Ouwehand die opriep om een meldplicht in te voeren voor bedrijven met een COVID-19 cluster?1
Over de wijze waarop de Minister van VWS de uitvoering van deze motie voor zich ziet heeft de Minister van VWS u per brief van 24 maart 2021 geïnformeerd (Kamerstuk TK 25 295, nr. 1091).
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen een week beantwoorden?
Ik heb mij ingespannen deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Massale diagnosefraude bij behandeling burn-out’ |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Massale diagnosefraude bij behandeling burn-out»?1
Ik vind het kwalijk als er moedwillig verkeerde informatie verstrekt wordt aan verzekerden over de vergoeding van burn-out behandeling. Daarnaast vind ik het onacceptabel als er onrechtmatig gedeclareerd wordt om bepaalde behandelingen vanuit het basispakket vergoed te krijgen.
Wat vindt u ervan dat psychologen een andere diagnose opgeven om de behandeling toch vergoed te krijgen?
Ik vind het onacceptabel als een andere diagnose wordt opgegeven om een behandeling van een burn-out vergoed te krijgen. Wanneer bij een diagnose burn-out de zorg wordt gedeclareerd bij de zorgverzekeraar als zorg die onder het basispakket valt, is op zijn minst sprake van onrechtmatig gedeclareerde zorg.
De NZa houdt hier ook toezicht op. In het verleden heeft de NZa hier ook al eens een boete voor opgelegd (https://puc.overheid.nl/nza/doc/PUC_238569_22/1/).
Waarom is de behandeling voor een burn-out uit het basispakket gehaald, terwijl het erkend wordt als beroepsziekte?
Op 6 april 2012 heeft het toenmalige College Voor Zorgverzekeringen (CVZ) het rapport Geneeskundige GGZ (deel 1) uitgebracht. In dit rapport heeft het CVZ op een rijtje gezet wat wel en wat niet onder de geneeskundige geestelijke gezondheidszorg (ggz) valt. Bij burn-out was dit niet het geval omdat geen sprake is van een stoornis. Om te bevorderen dat alleen zorg wordt vergoed die verzekerd is, heeft het CVZ voorgesteld om expliciet in de Regeling zorgverzekering te regelen dat hulp bij werk- en relatieproblemen niet in het pakket zit. Feitelijk viel die ook toen al niet onder de te verzekeren geneeskundige ggz maar was dat onvoldoende duidelijk.
Dit betekent overigens niet dat werknemers die te maken hebben met een burn-out geen zorg of hulp kunnen ontvangen. Bij werkgerelateerde aandoeningen kan een werknemer terecht bij de arbeidsgeneeskundige zorg. Deze wordt gefinancierd door de werkgever. Tevens kan iemand met burn-outklachten hiermee altijd naar de huisarts. De praktijkondersteuner (poh-ggz) of de huisarts begeleidt mensen bij het herstellen van een burn-out. De behandeling richt zich dan veelal op de manier waarop met spanning wordt omgegaan.
Waarom bent u niet van plan deze medisch noodzakelijke zorg vanuit het basispakket te vergoeden? Bent u bereid dit te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven beschreven is bij een burn-out geen sprake van een stoornis. Ik zie dan ook geen aanleiding om dit te heroverwegen.