Het bericht dat een vrouw wordt bedreigd door undercoveragenten |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van de NOS «Onschuldige vrouw maanden in doodsangst na bedreiging Amsterdamse undercoveragenten»? Wat is daarop uw reactie?1
Ik ben bekend met het bericht. Gelet op de samenhang in de vragen heb ik het mij gepermitteerd de vragen te clusteren.
Op 29 juli jl. heeft de Rechtbank Amsterdam een verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar wegens doodslag.2 In haar uitspraak heeft de rechtbank zich ook uitgelaten over de toegepaste opsporingsmethode, waarbij op grond van een afgegeven bevel tot stelselmatige informatie-inwinning ex artikel 126j Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) een derde (een ander dan de verdachte zelf) is benaderd door undercoveragenten. Tegen het vonnis van de Rechtbank is hoger beroep ingesteld door het Openbaar Ministerie (OM).
Allereerst hecht ik eraan te benadrukken dat het mij als Minister niet past oordelen te geven over individuele strafzaken, in het bijzonder wanneer er nog juridische procedures lopen.
Ik kan wel ingaan op het juridisch kader. Het algemene uitgangspunt bij de inzet van de bevoegdheid stelselmatige informatie-inwinning is dat ambtenaren daarbij geen strafbare feiten mogen plegen.3 Daarnaast moet de inzet proportioneel en subsidiair zijn. Het is uiteindelijk aan de strafrechter om de feiten en omstandigheden van het geval daarbij te wegen. De rechter en de verdediging moeten worden geïnformeerd over de inzet van deze methode in het kader van de behandeling van de strafzaak, tenzij onder zeer bijzondere omstandigheden de rechter-commissaris heeft toegestaan om melding hiervan in het dossier achterwege te laten (artikel 126aa leden 1 en 4 juncto artikel 149b Sv). Daarnaast verplicht de wet degene ten aanzien van wie de bevoegdheid tot stelselmatige inwinning van informatie is ingezet daarover te informeren, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat (artikel 126bb Sv).
Wat vindt u ervan dat onschuldige burgers worden bedreigd door de politie of in ieder geval dat deze vrouw het gevoel had te worden bedreigd door wat achteraf de politie blijkt? In hoeveel andere gevallen heeft de politie deze tactiek ook gebruikt?
Zoals gezegd kan ik niet ingaan op individuele zaken. Op basis van het juridisch kader kan in u mededelen dat de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden een verregaande inbreuk kan maken op de rechten van burgers. Daarom zijn er voorwaarden verbonden aan de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Zo is voor de inzet van de bevoegdheid stelselmatige informatie-inwinning een bevel van de officier van justitie nodig. Het is in voorkomend geval aan de rechter om over de rechtmatigheid van de inzet te oordelen.
De politie en het OM beschikken niet over cijfers waaruit blijkt hoe vaak een vergelijkbare methode als in onderhavige zaak is toegepast in andere opsporingsonderzoeken.
Is deze inzet wat u betreft wenselijk en proportioneel? Is dit toegestaan en zo ja, op welke juridische grondslag?
Zie antwoord vraag 1.
Is dergelijk verkregen «bewijs» wel rechtsgeldig?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de hoogleraar in het artikel dat er betere regels moeten komen met betrekking tot de inzet van undercoveragenten?
In ons rechtssysteem zijn waarborgen opgenomen om de grondrechten van burgers te beschermen tegen ongeoorloofde inbreuken op die grondrechten door de overheid, in dit geval politie en justitie. De strafrechter heeft daarbij de belangrijke rol om toe te zien dat in concrete zaken het optreden van politie en justitie niet de grenzen is overgegaan.
Welke stappen heeft het OM gezet om deze vrouw tegemoet te komen voor hetgeen haar is aangedaan toen bekend werd dat undercoveragenten haar hadden bedreigd?
Aangezien er nog een juridische procedure loopt, past het mij zoals gezegd niet om in te gaan op deze casus.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat undercoveragenten op deze wijze mensen bedreigen?
Zie antwoord vraag 5.
Het onderzoek van het Europees Parlement naar Frontex |
|
Corinne Ellemeet (GL), Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Welke conclusies trekt u uit de bevindingen van rapporteur Tineke Strik dat Frontex op de hoogte was van misstanden als pushbacks, maar daar geen actie op ondernam?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van het rapport dat door de Frontex Scrutiny Working Group (FSWG) van het Europees Parlement op 15 juli jl. is gepresenteerd. Dit is één van de onderzoeken naar het functioneren van Frontex en de betrokkenheid van Frontex bij de vermeende pushbacks.
De FSWG heeft geen sluitend bewijs gevonden van schending van de grondrechten door Frontex, maar concludeert tegelijkertijd dat Frontex onvoldoende opvolging heeft gegeven aan de signalen, aanbevelingen en observaties, waaronder van de grondrechtenfunctionaris, over eventuele misstanden aan de Europese buitengrenzen. Dat is zorgelijk.
Vooropgesteld, Frontex doet belangrijk werk aan de Europese buitengrenzen. Het is van groot belang dat Frontex doeltreffend irreguliere immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit aan de Europese buitengrenzen bestrijdt. Daarbij dient het vanzelfsprekend te zijn dat Frontex en de lidstaten de Europese en internationale wet- en regelgeving naleven bij de uitvoering van het grensbeheer. Het is van groot belang om tekortkomingen bij de uitvoering van het mandaat van Frontex effectief en voortvarend op te pakken. Frontex, de Europese Commissie en/of de lidstaten moeten daarnaast adequate en tijdige opvolging geven aan signalen en observaties over misstanden aan de buitengrenzen. Het kabinet trekt als voornaamste conclusie uit het FSWG-rapport dat de bestaande rapportage-, klachten- en monitoringsmechanismen onvoldoende hebben gewerkt. Dit blijkt ook uit de reeds verschenen rapporten van het Europees Parlement, de werkgroep van de Frontex Management Board (FRaLO) en de Europese Ombudsman. In de verschillende rapporten worden aanbevelingen gedaan met als doel bovengenoemde mechanismen en de opvolging ervan aan te passen en te verbeteren. Door het agentschap zijn inmiddels al eerste stappen gezet om de aanbevelingen op te volgen. Daarnaast loopt er momenteel nog een onderzoek door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) inzake Frontex.
De uitkomsten van alle verschillende onderzoeken en van het speciale verslag van de Europese Rekenkamer moeten in totaliteit worden bezien door betrokken en verantwoordelijke partijen, zoals Frontex, de Management Board, de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Op basis hiervan kunnen verdere stappen worden gezet voor het verbeteren van het functioneren van Frontex.
Hoe beoordeelt u de rol van directeur Leggeri?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de verschillende aanbevelingen die zijn gericht aan de uitvoerend directeur van Frontex. De uitvoerend directeur van Frontex heeft de verantwoordelijkheid om de aanbevelingen die in het rapport van de FSWG en in andere rapporten worden gegeven, op te volgen en de nodige veranderingen in de organisatie aan te brengen. Bovendien kunnen de aanbevelingen in het rapport van het Europees Parlement aan verschillende actoren, zoals de uitvoerend directeur van Frontex, de Frontex Management Board, de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad, niet los van elkaar worden gezien en opgevolgd. Deze actoren hebben tezamen een verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van het agentschap. Het kabinet is daarom van mening dat in de relevante gremia, zoals de Frontex Management Board en in de Raad, de aanbevelingen en de opvolging ervan dienen te worden besproken. Het kabinet acht het van belang het nog lopende onderzoek van OLAF daarbij te betrekken.
Vindt u het nodig dat er naar de bevindingen van dit onderzoek opnieuw onderzoek wordt gedaan of kunt u op grond van dit onderzoek aangeven wat er nu aan deze situatie gedaan moet worden? Indien dat laatste, wat moet er volgens u nu gebeuren?
Het kabinet vindt niet dat er opnieuw onderzoek moet worden gedaan naar de bevindingen van dit onderzoek. Bovendien zijn nog niet alle lopende onderzoeken gereed: het onderzoek door OLAF moet nog afgerond worden. Het is van belang dat Frontex, de Management Board, de Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement de uitkomsten van de verschillende onderzoeken in totaliteit bezien en bepalen hoe er opvolging kan worden gegeven aan de aanbevelingen van alle onderzoeken en welke eventuele aanvullende maatregelen moeten worden genomen.
Wat moet er gedaan worden om zeker te stellen dat Frontex volgens vastgelegde Europese waarden en normen handelt? Gebeurt dit nu voldoende? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Aan Frontex, de Europese Commissie maar ook aan de lidstaten (zoals de Management Board van Frontex) worden in het rapport van de FSWG aanbevelingen gedaan. Ook ziet het Europees Parlement een grotere rol voor zichzelf weggelegd. De FSWG acht het van belang dat deze instellingen hun rol versterken ten aanzien van het agentschap om zeker te stellen dat Frontex volgens de geldende wet- en regelgeving opereert en verantwoording aflegt. Het kabinet deelt de mening van de FSWG dat de Management Board de strategische sturing dient te versterken, mede gezien de verantwoordelijkheid die de Management Board heeft om strategische beslissingen te nemen ten aanzien van het agentschap en toezicht te houden op het agentschap. Hierover worden reeds discussies gevoerd in de Management Board. Daarnaast dient de Raad volgens het kabinet de uitkomsten van de verschillende onderzoeken naar Frontex en de verdere ontwikkelingen over het functioneren van het agentschap te bespreken en waar nodig op te volgen. De verwachting van het kabinet is dat de komende maanden in alle relevante gremia hierover verder van gedachten wordt gewisseld.
Bent u bereid de verslagen van de Nederlandse inbreng in de overleggen van het management board van Frontex van de afgelopen twee jaar met de Kamer te delen? Binnen welke termijn kan de Kamer die ontvangen?
De officiële verslagen van de Frontex Management Board bevatten de weergave van de Nederlandse inbreng in de overleggen van de Management Board. Deze verslagen worden beheerd door Frontex. De inhoud van deze verslagen is vertrouwelijk en bevat uitingen van alle lidstaten, Frontex en de Europese Commissie.
Wel kan het kabinet in algemene zin toelichten wat de Nederlandse inbreng is geweest in de Management Board van de afgelopen jaren. De Nederlandse inbreng in de overleggen is proactief en richt zich op het constructief meedenken over hoe de Europese grens- en kustwacht nog beter kan opereren om ervoor te zorgen dat de ondersteuning van Frontex aan de lidstaten goed functioneert en van meerwaarde is voor de lidstaten. Het kabinet heeft daarin een focus gelegd op onderwerpen zoals terugkeer, het permanente korps, informatie-uitwisseling in operationele gebieden en grondrechten. Voorbeelden hiervan zijn dat Nederland in de Management Board, samen met enkele andere lidstaten, proactief mee heeft gedacht over het opzetten van een operationeel concept voor het permanente korps en in het afgelopen jaar heeft Nederland een belangrijke bijdrage geleverd aan de discussie in de Management Board over de incidenten en het rapport van de werkgroep FRaLO. De Nederlandse inbreng over het finale rapport van de werkgroep FRaLO was dat Nederland de aanbevelingen van de werkgroep kon steunen, maar tegelijkertijd vragen stelde over de opvolging van de openstaande incidenten, waarbij Nederland heeft benadrukt dat adequate opvolging noodzakelijk is. Nederland heeft tevens gepleit voor verlenging van de werkgroep FRaLO, in de bestaande of een nieuwe vorm. Zoals het rapport van het Europees Parlement al aangaf, heeft een meerderheid van de Management Board ervoor gekozen om deze werkgroep niet te verlengen, vanwege de overlap met onder andere de grondrechtenfunctionaris en de Executive Board2. Naar aanleiding van deze beslissing, bespreekt de Management Board hoe de rol van de Executive Board en de Management Board kan worden versterkt. Nederland heeft tot dusver ten behoeve van deze discussie aangegeven dat de capaciteit van de Executive Board moet worden versterkt, dat de overlap tussen verschillende werkgroepen binnen het agentschap, de Management Board en de toekomstige plaatsvervangend uitvoerend directeuren moet worden voorkomen, de verschillende verantwoordelijkheden duidelijk moeten worden gemaakt en de interactie tussen de Raad en de Management Board moet worden versterkt. Het kabinet vindt dat de uitkomsten en aanbevelingen van de verschillende onderzoeken tevens in deze vervolgdiscussie moeten worden meegenomen. Het kabinet zal zich daarvoor blijven inzetten.
Mogelijkheden om Hongarije aan te spreken op de anti-lhbti-wet |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het rapport van drie rechtsgeleerden over de opties die op tafel liggen als Hongarije de rechtsstaat blijft ondermijnen?1, 2
Het kabinet kan de strekking van het genoemde rapport van de drie rechtsgeleerden goed volgen dat, gelet op de bredere rechtsstatelijke problematiek in Hongarije en afgezet tegen andere procedures vervat in financiële wetgeving van de Unie (zoals bijvoorbeeld in de Verordening Gemeenschappelijke Bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa of het Financieel Reglement), de MFK-rechtsstaatverordening het meest effectieve instrument is om de Uniebegroting te beschermen. De toegevoegde waarde van de MFK-rechtsstaatverordening bestaat met name uit de expliciete link die gelegd wordt tussen de ontvangsten van EU-middelen uit de EU-begroting en het herstelfonds, en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen. Daarnaast is de beoordeling die geschiedt op basis van de verordening niet beperkt tot specifieke uitgavenprogramma’s of fondsen, zoals het geval kan zijn voor andere procedures onder financiële Uniewetgeving, maar ziet deze op alle financiële stromen.
Daarbij past wel de kanttekening dat de MFK-rechtsstaatverordening beperkt is tot schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die het financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie serieus dreigen aan te tasten. In het geval van gelijke rechten van LHBTI’s is deze link moeilijk te leggen.
Een belangrijke premisse in het rapport is dat de Europese Commissie per direct toepassing kan geven aan de verordening door middel van het sturen van een notificatie als bedoeld in artikel 6(1) van de MFK-rechtsstaatverordening, en dat de uitspraak van het Europees Hof van Justitie in het beroep tot nietigverklaring tegen de verordening van Polen en Hongarije en de afronding van de richtsnoeren door de Commissie niet hoeven te worden afgewacht. Zoals reeds eerder bij verscheidene gelegenheden is gecommuniceerd met uw Kamer, ziet het kabinet dat anders. De Commissie heeft tijdens de Europese Raad van december 2020 verklaard te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld over de toepassing van de verordening, en dat de Commissie in die richtsnoeren de nog te volgen uitspraak van het Europese Hof van Justitie in het beroep tot nietigverklaring van Polen en Hongarije zal meenemen. De Europese Raad heeft in zijn conclusies van december 2020 vastgesteld dat de Commissie dit voornemen heeft en dat de Europese Raad het ermee eens is dat de Commissie wacht met het doen van voorstellen van maatregelen tot genoemde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Dit betekent niet dat het werk stilstaat. De Commissie heeft herhaaldelijk bevestigd dat geen enkele zaak over het hoofd zal worden gezien, en dat zij haar onderzoekende werk is gestart per ingang van 1 januari 2021. Alle bevindingen (dat wil zeggen geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat) zullen worden betrokken bij eventuele maatregelen die de Commissie na uitspraak van het Europees Hof van Justitie en afronding van richtsnoeren zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening. In dat verband verwelkomt het kabinet het feit dat het Europees Hof van Justitie heeft besloten om de beroepen tot nietigverklaring van Polen en Hongarije versneld te behandelen. De hoorzitting in deze gevoegde zaken zal begin oktober plaatsvinden. Gewoonlijk volgt dan binnen ongeveer drie maanden de einduitspraak. Nederland neemt samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten deel aan deze hofzaak.
Het kabinet zal er nauwlettend op blijven toezien dat Commissie haar rol als onafhankelijk hoedster van de Verdragen, ook op het terrein van de rechtsstaat, proactief en consequent blijft vervullen.
Deelt u de opvattingen in het stuk? Is de bevinding juist dat het rechtsstaatmechanisme in het Herstelplan niet pas kan worden toegepast als fraude werkelijk bewezen is?
In het rapport roepen de drie hoogleraren de Commissie op tot het onmiddellijk activeren van de MFK-rechtsstaatverordening tegen Hongarije. Zoals hiervoor uiteengezet, ziet het kabinet dit anders. Naar de opvatting van het kabinet heeft de Europese Raad vastgesteld dat de Commissie eerst richtsnoeren zal vaststellen over de toepassing van de verordening en dat de Commissie in die richtsnoeren de nog te volgen uitspraak van het Europese Hof van Justitie in het beroep tot nietigverklaring van Polen en Hongarije zal meenemen.
Meer specifiek vragen de drie hoogleraren de Commissie Hongarije een schriftelijke kennisgeving toe te zenden overeenkomstig artikel 6(1) van die verordening (de eerste stap in de procedure die uiteindelijk kan leiden tot de schorsing van EU-middelen), vanwege een aantal met elkaar samenhangende schendingen van de beginselen van de rechtsstaat. Deze schendingen worden in drie categorieën nader onderscheiden:3 het ontbreken van een transparant beheer van EU-middelen,4 het ontbreken van een onafhankelijke openbare aanklager5 het ontbreken van onafhankelijke rechtspraak. Volgens het rapport rechtvaardigen deze geïdentificeerde problemen directe actie onder de Verordening: het gaat om schendingen van de rechtsstatelijke beginselen zoals gedefinieerd in de Verordening (artikel 4(2) (a-h)) die ernstige risico’s vormen voor de financiële belangen van de Unie. Het kabinet kan deze onderverdeling in algemene zin goed volgen.
Een groot deel van het rapport beslaat de uiteenzetting van de feitelijke gronden waarop die bevindingen gebaseerd zijn. De hoogleraren geven hiertoe een uitgebreide analyse en context van de feitelijke situatie in Hongarije. Van de verschillende EU-rechtsinstrumenten die er zijn om toe te zien op de correcte besteding van EU-gelden is de MFK-rechtsstaatverordening volgens de hoogleraren het meest geschikte instrument om de problematische besteding van EU-gelden door Hongarije aan te pakken. Het kabinet kan zich in algemene zin in de analyse van het rapport vinden, maar wijst er wel op dat het uiteindelijk aan de Commissie is om schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die onder de reikwijdte van de verordening vallen als dusdanig aan te merken. Voor die kwalitatieve beoordeling kan dit rapport nuttige aanknopingspunten bieden.
In het rapport stellen de hoogleraren verder dat de verordening, al voordat er een specifiek geval van fraude of misbruik van EU-gelden wordt vastgesteld, in werking kan worden gesteld. De verordening vraagt volgens hen juist om een proactieve, en op risicoanalyse gebaseerde aanpak om de EU-begroting te beschermen. De Commissie moet optreden om het ernstige risico op fraude of misbruik van EU-gelden aan te pakken dat ontstaat door bestaande inbreuken op de rechtsstaat die in de verordening worden opgesomd. Het kabinet deelt die lezing. De Commissie kan uit hoofde van de verordening maatregelen voorstellen indien zij vaststelt dat sprake is van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in een lidstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen hebben of dreigen te hebben voor het goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Daarmee kent de MFK-rechtsstaatverordening tevens een expliciet preventief karakter. Het causaal verband tussen schendingen van de rechtsstaat en de financiële belangen van de Unie zal echter in de praktijk niet altijd makkelijk zijn aan te tonen. Het is in dat licht belangrijk dat de Commissie optimaal gebruik maakt van de ruimte die de verordening biedt.
Wat vindt u van het argument dat het rechtsstaatmechanisme ook preventief kan en moet worden gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol speelt de Hongaarse rechtsstaat bij de keuze van de Europese Commissie om het Herstelplan van Hongarije nog niet goed te keuren?
Hongarije heeft zijn plan op 12 mei jl. ingediend. Na publicatie van het plan beoordeelt de Commissie of het plan voldoet aan de eisen in de RRF-verordening. In principe heeft de Commissie twee maanden de tijd om een beoordeling te maken en een voorstel voor een uitvoeringsbesluit te delen met de Raad. In samenspraak met de lidstaat in kwestie kan de periode van twee maanden worden verlengd wanneer dit nodig is. De Europese Commissie heeft bij monde van vicepresident Dombrovskis aangegeven de beoordeling met betrekking tot het herstelplan naar eind september uit te stellen en heeft aan de Hongaarse regering aanvullende vragen gesteld. Commissaris Reynders (Justitie) heeft publiekelijk aangegeven dat de Commissie het plan niet zal goedkeuren zolang de Hongaarse regering geen hervormingen doorvoert in de rechterlijke macht en niet voorziet in adequate garanties dat nationale autoriteiten door OLAF aan het licht gebrachte onregelmatigheden grondig onderzoeken.
Nederland heeft de Commissie aangespoord alle mogelijke middelen te gebruiken die haar ter beschikking staan om toe te zien op de naleving van de beginselen van de rechtsstaat, ook in de context van de EU-begroting en het herstelfonds. Daarbij past wel de kanttekening dat compatibiliteit met rechtsstatelijke, democratische beginselen en grondrechten op basis van de RRF-verordening geen expliciete formele beoordelingscriteria zijn van de Commissie bij de beoordeling van herstelplannen. Wel dient de Commissie te toetsen «of de door de lidstaten voorgestelde regelingen naar verwachting belangenconflicten, corruptie en fraude bij het gebruik van de financiële middelen die afkomstig zijn van de faciliteit zullen voorkomen, opsporen en rechtzetten, waaronder regelingen die gericht zijn op het voorkomen van dubbele financiering uit de faciliteit en uit middelen van andere Unieprogramma’s» (artikel 19, lid 3, sub j, onder efficiëntie). Ook moet het herstelplan bijdragen aan de doeltreffende aanpak van alle (of een significant deel van de) uitdagingen die zijn vastgesteld in de landenspecifieke aanbevelingen (CSR’s) uit 2019 en 2020 in het kader van het Europees Semester (artikel 19, lid 3, sub b, onder relevantie). Rechtsstatelijke aspecten kunnen onderdeel uitmaken van de landenspecifieke aanbevelingen, maar de RRF-verordening verplicht er niet toe dat alle uitdagingen uit alle aanbevelingen geadresseerd worden in het herstelplan.
Wat is de laatste stand van zaken omtrent stappen die de EU onderneemt tegen de anti-lhbti-wet van Hongarije? Is de Europese Commissie een inbreukprocedure gestart?
Op 15 juli jl. is de Europese Commissie twee inbreukzaken gestart tegen Hongarije met betrekking tot de gelijke rechten van LHBTI’s. Het gaat hierbij om de eerste stap (ingebrekestelling) in de administratieve fase van de inbreukprocedure. De eerste inbreukzaak ziet op de bepalingen van de anti-LHBTI-wetgeving die op 8 juli jl. in werking trad en het verstrekken van «informatie die afwijkt van de geslachtsidentiteit bij de geboorte, geslachtsverandering of homoseksualiteit voor minderjarigen» verbiedt. Volgens de Commissie is de wetgeving onder meer in strijd met de richtlijn audiovisuele mediadiensten en het EU-Handvest van de Grondrechten. De schendingen zijn dermate ernstig dat de bepalingen ook een schending vormen van de Uniewaarden uit artikel 2 VEU. Daarnaast is de Commissie eveneens een inbreukzaak gestart ten aanzien van het besluit van de Hongaarse Consumentenautoriteit van 19 januari jl. dat een uitgever dwong om een kinderboek waarin LHBTIQ-personen voorkwamen te voorzien van een disclaimer dat het boek «vormen van gedrag afwijkend van traditionele genderrollen» afbeeldde. Ook dat besluit is volgens de Commissie in strijd met het Unierecht. De Hongaarse regering heeft twee maanden de tijd gekregen om te reageren. Mocht de Commissie de reactie van Hongarije ontoereikend achten, kan zij een zogenaamd met redenen omkleed advies sturen, waaraan eveneens een specifieke termijn zal worden verbonden. Als ook die reactie niet voldoende is, kan zij de zaken voor het Europees Hof van Justitie brengen.
Welke stappen gaat u zelf nog ondernemen, aangezien u van mening bent dat Hongarije «niets te zoeken» heeft in de EU zolang de anti-homowet van kracht blijft?
Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, om toe te zien op de naleving van het EU-recht in de lidstaten. Het kabinet verwelkomt dan ook de inbreukzaak die de Europese Commissie is gestart ten aanzien van de recente anti-LHBTI-wetgeving. Mocht de Commissie uiteindelijk de stap naar het Europees Hof van Justitie zetten in deze inbreukzaak, dan zal het kabinet met positieve grondhouding bezien of Nederland samen met gelijkgezinde lidstaten aan deze hofzaak deel zal nemen. Daarnaast zal Nederland Hongarije in EU-verband blijven aanspreken op naleving van de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten in het kader van de artikel 7-procedure. In dat licht is het goed dat het Voorzitterschap agendering van deze procedure wederom tentatief heeft voorzien voor de Raad Algemene Zaken van december 2021. Ook zal Nederland de aanhoudende zorgen blijven opbrengen in bilateraal verband.
Overgebleven AstraZeneca-vaccins |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Houdbaarheid bijna verstreken: wat te doen met al die AstraZeneca-vaccins in de koelkasten van huisartsen?» uit de Volkskrant van 13 juli 2021?1
Ja.
Hoeveel AstraZeneca-vaccins verwacht u dat er overblijven nu mensen mogen kiezen of ze een tweede prik met AstraZeneca of een ander vaccin nemen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat gebeurt er met de overgebleven vaccins?
Huisartsen, die alle tweede prikken hebben gezet en die ongeopende flacons over hebben, kunnen deze al geruime tijd melden bij de RIVM-vaccinmakelaar. Waar mogelijk zijn zij in Nederland ingezet voor naleveringen aan uitvoerders die nog met AstraZeneca vaccineren en tekortkomen.
Zie «Instructie overgebleven COVID-19 vaccins» in de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie2.
Overgebleven open flacons zijn maximaal 8 uur houdbaar bij bewaring tussen 2 en 8°C. Hierna moeten de resterende doses vernietigd worden.
Ongeopende flacons met vaccins die over de houdbaarheidsdatum zijn, moeten vernietigd worden.
Klopt het dat er nu, verdeeld over het land, tussen de 100- en 200 duizend vaccins liggen, waarvan het merendeel in augustus over de datum raakt en dus onbruikbaar wordt? Zo nee, wat is het aantal?
Er is veel aan gedaan om verspilling van vaccins tegen te gaan, zie daarvoor het antwoord bij vraag 7. Ik verwacht daarom ook niet dat er tegen de 200.000 AstraZeneca-vaccins overblijven. Tot en met 28 juli kreeg het RIVM melding van zo’n 8.290 flacons (niet over de datum) AstraZeneca via de vaccinmakelaar. Dat correspondeert met ongeveer 91.1903 vaccins.
Bij een vaccinatieprogramma blijft altijd een (kleine) hoeveelheid vaccin over aan het einde van het programma. Dat is ook nu het geval; de huisartsen hebben bijna iedereen die dat wil uit de groep 60–64-jarigen gevaccineerd.
De vaccins die overblijven zullen na expiratie worden vernietigd omdat zij vanwege de wettelijke eisen rondom borging van de traceerbaarheid niet meer kunnen worden gebruikt. Voor een enkele uitvoerder die grote hoeveelheden AstraZeneca over heeft gaat het RIVM na wat daarbij de specifieke situatie is.
Het is op dit moment moeilijk in te schatten wat er precies overblijft aan AstraZeneca-vaccins. Tot en met 11 juli is de schatting dat er 1,2 miljoen eerste prikken zijn gezet bij de huisartsen en 1,1 miljoen tweede prikken4. De bestellingen voor tweede prikken met AstraZeneca door de huisartsen waren ook lager dan voor de eerste prikken. Deels omdat huisartsen verwachtten dat niet alle mensen een tweede prik komen halen, deels omdat de huisartsen nog vaccins hadden.
De meeste huisartsen hebben inmiddels ook de tweede prikken gezet. Enkele huisartsen hebben nog afspraken staan. We weten nog niet of de mensen die naar de afspraak voor de tweede prik komen in lijn is met de verwachting en daarmee de bestelling van de huisartsen.
Daarnaast hebben tot en met 27 juli circa 23.000mensen zich aangemeld bij de GGD om een tweede prik met Pfizer te krijgen in plaats van met AstraZeneca. De groep mensen die na 5 juni van de mogelijkheid gebruik maakte om met een ander vaccin dan AstraZeneca gevaccineerd te worden (dus vanaf de eerste prik) was met circa 39.000 personen ook beperkt in omvang. Dat geeft aan dat de verreweg de meeste mensen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met AstraZeneca gevaccineerd te worden.
Gelet op deze aantallen en gelet op het aantal bij de vaccinmakelaar gemelde vaccins, is de verwachting dat het aantal vaccins dat overblijft bij huisartsen minder is dan de genoemde 200.000.
Heeft u contact met andere landen, waar weinig tot geen vaccins beschikbaar zijn, om de overgebleven vaccins daarheen te sturen? Zo ja, welke landen zijn dat? Hoe bent u van plan om de vaccins vanuit Nederland naar andere landen te vervoeren?
Uitgangspunt van de Nederlandse regering is zoveel mogelijk vaccindonatie via COVAX te laten lopen. Donatie via COVAX betreft een solidaire en eerlijke verdeling van vaccins op basis van hoogste noden met als doel om zo snel mogelijk de wereldwijde vaccinatiegraad te verhogen. Dat verkleint het risico op nieuwe varianten en beschermt de 30% meest kwetsbaren. In uitzonderlijke gevallen doneert Nederland vaccins uit de centrale voorraad ook bilateraal. Al eerder hebben we aan uw Kamer gemeld dat Nederland vaccins vanuit de centrale voorraad van RIVM aan Suriname en Kaapverdië heeft gedoneerd, en dat ook aan Indonesië een donatie in voorbereiding is. Ook zijn we ingegaan op een verzoek van de Ierse regering om een klein deel tegen kostprijs voor Ierland te reserveren, maar Ierland heeft hier recent toch van afgezien. Daarnaast wordt een donatie beoogd aan Namibië. Het RIVM coördineert het transport van de vaccins naar Namibië. De vaccins worden via de bestaande dienstverleners van het RIVM, met luchtvracht verstuurd naar de betreffende landen.
Is er contact met de in het artikel genoemde huisarts Bernard Leenstra die een initiatief is gestart om de vaccins die overtollig dreigen te worden naar Namibië te verschepen? Zo ja, sinds wanneer is er contact en wat zijn de afspraken?
De heer Leenstra heeft contact met VWS en het RIVM opgenomen. Zaterdag 9 juli is met hem overlegd en maandag 19 juli is met hem en enkele andere betrokkenen in een overleg toegelicht wat ook in deze antwoorden staat.
Kunt u garanderen dat er hier geen grote hoeveelheden vaccins worden vernietigd, omdat ze niet meer houdbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Welke acties worden ondernomen om dit te voorkomen? Deelt u de mening dat het ethisch onacceptabel is om in rijke landen vaccins te verspillen, terwijl in grote delen van de wereld een tekort is aan vaccins?
We hebben diverse maatregelen genomen om geen vaccins te verspillen. Aan huisartsen is gevraagd niet meer te bestellen dan zij dachten nodig te hebben. Vervolgens zijn de vaccins aan de huisartsen met instemming van Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd voor een aanzienlijk deel als herpakte kleinverpakking uitgeleverd, zodat het aantal beter aansloot bij hun vraag. Ook is er een spillageprotocol waarmee de huisartsen overgebleven vaccins – conform de vaccinatiestrategie – mochten wegprikken in nog niet gevaccineerde personen. Zoals bij het antwoord op vraag 4 aangegeven waren de bestellingen voor de tweede prikken AstraZeneca door de huisartsen ook lager dan voor de eerste prikken, dit vanwege de voorraad die zij nog hadden en vanwege de bijgestelde verwachting ten aanzien van de opkomst.
En daarnaast kunnen huisartsen al geruime tijd hun overgebleven vaccins aanmelden bij de vaccinmakelaars van het RIVM zodat deze in Nederland herverdeeld konden worden.
In de meest recente cijfers is nu ook te zien dat de vaccinatiegraad onder de groep 60–64-jarigen die voor het merendeel bij de huisarts gevaccineerd werden hoog was. Van deze leeftijdsgroep heeft ongeveer 91% een eerste vaccinatie ontvangen. Dit getal is enkele procenten overschat, omdat tweede prikken door de GGD bij mensen die hun eerste prik bij de huisarts haalden, nog meegeteld worden als een eerste prik. Er wordt aan gewerkt dit te corrigeren. Tegelijkertijd zal, omdat in CIMS alleen personen geregistreerd worden die daarvoor toestemming geven, de werkelijke opkomst weer een aantal procenten hoger zijn dan in deze rapportage, ook in deze leeftijdsgroep5.
Er zijn nog huisartsen bezig met het vaccineren. Daarbij wordt de registratie van de vaccinaties onder huisartsen nog verder op orde gebracht. Dat maakt het onmogelijk nu al een definitieve uitspraak te doen over hoeveel vaccins over blijven.
Iedere verspilling van vaccin is zonde en als het om grote hoeveelheden gaat, zou dat in deze mondiale crisis waar vele landen nog vaccins nodig hebben ontzettend jammer zijn. Daarom zijn de inspanningen ook steeds gericht op het tegengaan van verspilling. Echter de voorraad die niet meer in de originele verpakking bij huisartsen ligt is niet inzetbaar voor donatie6. Dit vloeit voort uit Europese farmaceutische wet- en regelgeving, zoals de Falsified Medicine Directive (FMD)7, de Good Distribution Practise (GDP), de Geneesmiddelenwet en de Regeling geneesmiddelenwet, en daarmee de kwaliteitseisen die nodig zijn om de werkzaamheid van medicijnen te borgen8. Het gaat bijvoorbeeld om het kunnen garanderen van continue stabiele koeling in het hele proces tot aan de arm, maar ook om het risico op fraude en vervalsingen te voorkomen en om te kunnen zorgen dat ieder vaccin altijd traceerbaar is. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft het RIVM en VWS op die manier ook deze aspecten ter overweging meegegeven.
Mensen in landen waaraan we doneren mogen niet het risico lopen onnodig ziek te worden van vaccins of onterecht te denken dat ze beschermd zijn tegen Covid-19. Daarnaast is inzet elders aan contractuele voorwaarden gebonden; fabrikanten willen weten waar hun vaccins exact zijn om eventuele bijwerkingen te kunnen bijhouden, daarbij is de staat als eigenaar ook aansprakelijk als de kwaliteit niet gegarandeerd is en dat tot problemen leidt.
Ik vind ook dat vaccins ingezet moeten worden waar nodig. Zie daarom het antwoord op vraag 5 over wat we doen met vaccins die wij in Nederland niet meer nodig hebben.
In lijn met de bedoeling van het initiatief van de huisartsen, het verzoek van Namibië en de verwachtingen die in Namibië zijn gewekt, heb ik de keuze gemaakt om uit de centrale voorraad vaccins ter beschikking te stellen.
Kunt u, gezien de tijdsdruk en het belang om verspilling tegen te gaan, deze vragen voor woensdag 21 juli a.s. beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt.
Het betrekken van ook dieren in de nood- en evacuatieplannen voor de overstroomde gebieden in Limburg |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u uiteenzetten in hoeverre en op welke wijze óók dieren worden betrokken in de nood- en evacuatieplannen op het moment dat wordt overgegaan tot evacuatie van mensen in de delen van Limburg die reeds zijn overstroomd of dreigen te overstromen? Welke hulp biedt de overheid hierbij?
Ik leef erg mee met de betrokkenen. Voor mij is het van het grootste belang dat mens en dier tijdig in veiligheid worden gebracht. Er zijn gedurende de overstromingen en overlast ook daadwerkelijk dieren geëvacueerd. Het is goed te zien dat boeren in andere delen van het land hun hulp aanbieden om dieren uit de overstroomde gebieden onderdak te bieden. Ook medewerkers van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten en vele vrijwilligers hebben geholpen bij de evacuatie van dieren.
In 2021 is het Landelijk Crisisplan Hoogwater en Overstromingen opgesteld. Hierin worden de rollen en verantwoordelijkheden beschreven voor het evacueren van dieren bij hoogwater en/of overstromingen. Daarnaast is in 2014 een leidraad voor het evacueren van vee opgesteld. Deze voorziet in handvatten voor het evacueren van dieren in noodsituaties zoals een overstroming. Het uitgangspunt is dat de houder van dieren primair verantwoordelijk is voor het evacueren van dieren en dat overheden hierbij faciliteren. Ik heb gezien dat de houders conform dit uitgangspunt de evacuatie van dieren hebben opgepakt. Ook de (regionale) sectororganisaties hebben hierin een belangrijke rol gespeeld. Zo heeft de Limburgse Land- en Tuinbouwbond (LLTB) een noodnummer ingesteld specifiek voor calamiteiten met vee, waar actief wordt opgeroepen om transportmiddelen en huisvestingslocaties beschikbaar te stellen voor te evacueren dieren.
Er is op donderdag 15 juli jl. een bericht op de website van RVO geplaatst waarin houders van dieren zijn opgeroepen om hun dieren in veiligheid te brengen. Daarbij is benadrukt dat de veiligheid van mens en dier voorop staat; houders hoeven zich tijdens de evacuatie geen zorgen te maken over de verplichte aan- en afvoermeldingen in I&R, zij kunnen dit in alle rust in de dagen na de evacuatie doen. Op de site van RVO staat een specifiek stappenplan hiervoor. Belangrijk is om aan RVO door te geven dat het om evacuatie gaat, zodat maatwerk achteraf mogelijk is. Ik kijk met RVO en NVWA samen naar de invulling hiervan. Verder heb ik nauw contact met sectororganisaties en de Gezondheidsdienst voor Dieren om ook ten aanzien van de gevolgen voor de diergezondheid elkaar te informeren en te bezien welke maatregelen nodig zijn om de bestaande gezondheidsstatus van zowel geëvacueerde bedrijven als van bedrijven die de dieren hebben opgevangen te blijven garanderen. Ook dit zal maatwerk betreffen. Ik heb oog voor de benauwde situatie waarin deze veehouders zich bevinden en zal daarom met coulance en maatwerk omgaan met de normaal geldende wettelijke verplichtingen die gelden bij het verplaatsen van dieren. Dit wordt in een later stadium verder uitgewerkt.
Welke maatregelen zijn er getroffen om gehouden dieren te evacueren? Waar zijn of worden deze dieren naartoe gebracht?
De LLTB heeft mogelijke evacuatielocaties geïnventariseerd, en onderhield contact met de Veiligheidsregio’s. Dieren kunnen naar andere veehouderijen zijn gebracht, naar hoger gelegen of droge gebieden, naar lege stallen of naar locaties waar normaliter geen dieren worden gehouden. Ik zie dat er onder de agrarische ondernemers veel hulp is geboden om dieren op te vangen. Houders die dieren geëvacueerd hebben, zijn gevraagd om dit aan RVO door te geven, zodat inzichtelijk wordt welke dieren waar naartoe zijn gebracht. Daarbij is aangegeven dat dit niet direct hoefde te gebeuren, maar dat dit ook enkele dagen na de evacuaties gedaan kon worden.
Staatsbosbeheer heeft ook geholpen bij de evacuatie van dieren. Tevens heeft Staatsbosbeheer enkele natuurgebieden afgesloten voor publiek. Dit is nodig voor de rust van de dieren en zo wordt voorkomen dat dieren vanuit een droge, veilige plek het water in worden gedreven. Op de website van Staatsbosbeheer is informatie hierover te vinden. Ook Natuurmonumenten en dierenambulances uit de getroffen gebieden hebben zich met man en macht ingezet om dieren te evacueren.
Welke maatregelen zijn er getroffen om wilde dieren, zoals reeën, hazen, konijnen en zwijnen, in veiligheid te brengen?
Kleinere dieren zoals ree, haas, das en konijn, maar ook de allerkleinsten zoals muizen en mollen zoeken zelf de hoogwatervrije gebieden op. Dit gaat alleen goed als ze niet verstoord worden. Om geen onnodige stress te veroorzaken en om te voorkomen dat dieren niet het water in worden gejaagd, is rust nodig in de laatste droge delen van de overstroomde uiterwaarden. De meeste grote grazers die in de uiterwaarden leven hebben al vaker hoogwater meegemaakt. Ze zoeken de laatste droog gebleven, hoge randen en koppen op. Meestal doen ze dit uit eigen beweging en soms met een beetje hulp van de beheerder. Staatsbosbeheer heeft mensen opgeroepen om de dieren rust en ruimte te gunnen.
De huidige situatie in Zuid-Afrika |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de huidige, nijpende situatie in Zuid-Afrika, waar aanhangers van de voormalige president Jacob Zuma de straat op zijn gegaan en waar massaal geweld, plunderingen en vernielingen hebben plaatsgevonden?
Ja.
Deelt u de mening dat Zuid-Afrika «state capture» ondergaat en dat er in dit land weinig onderscheid bestaat tussen de staat en de regeringspartij, het ANC? Zo ja, hoe beïnvloedt dit de relatie tussen Nederland en het ANC? Zo nee, kunt u de huidige staat van de rechtsstaat in Zuid-Afrika beschrijven?
In Zuid-Afrika maken politieke benoemingen («cadre deployment») bij overheidsinstanties officieel onderdeel uit van het beleid van een aantal politieke partijen, waaronder het ANC. Dientengevolge zijn staat en regeringspartij met elkaar verweven. Zuid-Afrika is hierin niet uniek.
De Nederlandse regering onderhoudt relaties met de Zuid-Afrikaanse regering, sinds 1994 geleid door het ANC die tot op heden alle nationale verkiezingen op democratische wijze met een absolute meerderheid heeft gewonnen.
Sinds januari 2018 loopt er in Zuid-Afrika een omvangrijk openbaar onderzoek naar het fenomeen «state capture», de zogenaamde Judicial Commission of Inquiry into Allegations of State Capture, onder leiding van plaatsvervangend opperrechter van het Constitutioneel Gerechtshof, Raymond Zondo. Het onderzoek richt zich op aantijgingen van vermeende corruptie en fraude in de publieke sector. Ook ANC-leden worden verhoord. Dit onderzoek loopt nog tot eind september 2021. Het rapport van de commissie met bevindingen en aanbevelingen wordt gedeeld met het Zuid-Afrikaanse Openbaar Ministerie (OM).
Het onafhankelijk opererende OM kan op basis van het door de «Zondo-commissie» vergaarde bewijs en aanbevelingen besluiten tot vervolging van individuen over te gaan. De Zuid-Afrikaanse politie en het OM doen daarnaast ook zelf onderzoek naar corruptie. Op basis van cijfers van het OM resulteerde dit in 2020–2021 in de veroordeling van 220 overheidsvertegenwoordigers1. Ook lopen er momenteel rechtszaken, o.a. tegen hooggeplaatste leden van het ANC, zoals de (thans geschorste) secretaris-generaal.
Zuid-Afrika is een rechtsstaat met onafhankelijke rechterlijke instanties. Na jaren van bezuinigingen en leiderschapswissels, is het OM onder president Ramaphosa weer in stabieler vaarwater gekomen en wordt geïnvesteerd in capaciteit en kwaliteit.
Deelt u de mening dat onderlinge strijd, factievorming en de strijd om de macht binnen het ANC, nu geuit in een «protest» tegen de opsluiting van voormalig president Jacob Zuma, de belangrijkste aanleidingen zijn geweest voor dit geweld? Zo ja, hoe beïnvloedt dit de relatie tussen Nederland en Zuid-Afrika? Zo nee, wat waren volgens u dan de belangrijkste factoren die tot dit geweld hebben geleid?
De Zuid-Afrikaanse politie voert momenteel onderzoek uit naar de recente geweldsuitbarsting. President Ramaphosa heeft in een televisietoespraak op 12 juli jl. aangegeven dat het om een doelbewuste, gecoördineerde en goed geplande aanval op de democratie ging. Naast het samenvallen met, en de reactie op, de in hechtenis genomen voormalige president Zuma, worden ook opportunistisch crimineel gedrag en armoede van delen van de bevolking genoemd als aanleiding voor het geweld en de plunderingen. De Zuid-Afrikaanse autoriteiten hebben aangekondigd de verantwoordelijken voor het geweld en plunderingen te zullen vervolgen. Tot dusver zijn er ruim 2.500 individuen aangehouden voor hun aandeel in het geweld en de plunderingen. Daarnaast heeft de overheid meerdere individuen in het vizier die verantwoordelijk lijken voor het organiseren van en aanzetten tot geweld waarvan er reeds een aantal gearresteerd zijn.
Deelt u de mening dat het huidige geweld en de plunderingen, die de bevoorradingsketens in Zuid-Afrika hebben getroffen, gevolgen zullen hebben voor de voedselzekerheid in Zuid-Afrika? Zo ja, denkt u dat dit aanleiding zal zijn tot meer geweld en onrust? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het recente geweld en de plunderingen hebben invloed op de diverse aanvoerroutes van voedsel, medicijnen en andere goederen naar afzetgebieden. Dit leidde in de provincie KwaZulu Natal tot lange rijen voor supermarkten en benzinestations. Tot dusver zijn er geen meldingen dat dit tot nieuw geweld en onrust heeft geleid. Er zijn veel initiatieven, privaat en publiek, op touw gezet om getroffen burgers van levensmiddelen te voorzien. De regering heeft 25.000 legertroepen ingezet, o.a. om kritieke infrastructuur, voedselmagazijnen en aanvoerroutes te beschermen. Dit heeft ertoe geleid dat de situatie geleidelijk weer terugkeert naar normaal.
Bent u op de hoogte van de aanval op 113 netwerktorens1 en het in brand steken van een waterzuiveringsinstallatie in Pietermaritzburg2 door «demonstranten»?
Ja. Ik heb de berichten hierover in de media gelezen.
Deelt u de mening dat dergelijke aanvallen op belangrijke infrastructuur een verontrustend teken kunnen zijn dat facties binnen Zuid-Afrika trachten het land te destabiliseren om het onregeerbaar te maken? Zo ja, erkent u dat dit tot een burgeroorlog in Zuid-Afrika kan leiden? Zo nee, hoe beziet u dan de aanvallen op infrastructuur?
Elke vorm van bewuste aanvallen door geweldplegers op kritieke publieke infrastructuur is zorgelijk, zo ook in Zuid-Afrika. Mede door de inzet van het leger, heeft de regering het geweld, dat zich concentreerde in twee provincies, een halt toe kunnen roepen en is de orde inmiddels hersteld. De verklaring van president Ramaphosa alles in werking te stellen om de vrede te handhaven en de verantwoordelijken te identificeren en te vervolgen is een goed teken. Ook gaf hij aan dat er een evaluatie zal plaatsvinden om te voorkomen dat dit opnieuw kan gebeuren.
Wat vindt u ervan dat zelfs de Zuid-Afrikaanse Minister van Politie heeft uitgesproken dat mensen niet alleen plunderen omdat ze honger hebben, maar dat er een oorlog komt?3
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat de politie het geweld niet in bedwang kan houden, dat het leger is ingezet, en dat georganiseerde, gewapende groepen burgers gedwongen zijn hun gemeenschappen te beschermen tegen geweld en plundering?
Nadat de politie onvoldoende in staat bleek de orde te handhaven in de verschillende gebieden waar de onrust plaatsvond, heeft de regering de hulp van het leger ingeroepen. Ik heb ook uit de media vernomen dat groepen burgers zich hebben verenigd om hun buurten en winkelcentra te beveiligen. Zoals opgetekend in de verklaring[5] van de vertegenwoordigingen van de Europese Unie en EU-lidstaten in Zuid-Afrika, steunt Nederland de Zuid-Afrikaanse regering in het nemen van maatregelen om de vrede en de rechtsstaat te herstellen.
Bent u op de hoogte van «reports of tribal attacks pitting blacks against Indians in suburbs in the province [Kwazulu Natal]»?4
Ja.
Welke stappen bent u bereid te ondernemen om de veiligheid van minderheden in Zuid-Afrika te waarborgen?
De veiligheid van minderheden is de verantwoordelijkheid van de Zuid-Afrikaanse regering. Zuid-Afrika is een democratische rechtsstaat, met een vocaal maatschappelijk middenveld en als lid van de Verenigde Naties, gehouden aan internationale verklaringen en conventies inzake de bescherming van mensenrechten. Zo ook de rechten en veiligheid van minderheden. Artikel 27 van het Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten roept staten op de rechten van etnische, religieuze en linguïstische minderheden te respecteren.
De internationale gemeenschap werkt nauw samen met Zuid-Afrika in multilateraal (bijvoorbeeld in de Mensenrechtenraad) en bilateraal verband op het terrein van mensenrechten. Nederland heeft ook een bilaterale mensenrechtendialoog met Zuid-Afrika, waar verschillende elementen van de brede mensenrechtenagenda besproken worden.
Welke instrumenten heeft Nederland tot zijn beschikking om de veiligheid van minderheidsgroepen in Zuid-Afrika te waarborgen?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat minderheden in Zuid-Afrika het grootste risico lopen het eerste doelwit te worden als het geweld zich uitbreidt en escaleert? Zo ja, welke minderheidsgroepen denkt u dat het grootste risico lopen? Zo nee, waarom niet?
In een televisietoespraak op 12 juli jl. noemde president Ramaphosa het recente geweld en de plunderingen een doelbewuste, gecoördineerde en goed geplande aanval op de Zuid-Afrikaanse democratie. De chaos werd ook gebruikt om kritieke onderdelen van de Zuid-Afrikaanse economie en dienstverlening aan te vallen. De plunderingen en geweld waren met name gericht op winkels en andere eigendommen, waarbij de eigenaren, waaronder de staat, en werknemers de grootste schade hebben ondervonden. De orde is inmiddels hersteld.
De oorzaken van de actuele watersnood in delen van Nederland, België en Duitsland |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u het eens met de volgende stelling van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI): «Klimaatverandering heeft hier een bijdrage aan geleverd doordat de lucht warmer en vochtiger is dan voorheen»? Zo nee, waarom niet?1
Ja, de recente studie2 uitgevoerd door een groep van internationale wetenschappers, waaronder van het KNMI, constateert dat de hevige regenval die zorgde voor ernstige overstromingen afgelopen juli in Duitsland, Luxemburg, België en Nederland samenhangt met klimaatverandering. Zowel de kans op als de intensiteit van dergelijke hevige regenval is door klimaatverandering aanzienlijk groter geworden. De kans op een soortgelijke zware regenval is sinds 1900 met een factor tussen 1,2 tot 9 toegenomen en kan zich nu op een bepaalde locatie eens in de 400 jaar voordoen. Ook blijkt uit de studie dat klimaatverandering de intensiteit van regenval in het zomerseizoen in de West-Europese regio heeft doen stijgen met ongeveer 3 tot 19% ten opzichte van het klimaat rond 1900 toen de wereld gemiddeld 1,2 °C koeler was dan vandaag. Verdere klimaatverandering vergroot zowel de kans op extreme neerslag als de intensiteit.
Bent u het eens met de stelling van waterexpert Alphons van Winden dat als gevolg van het opgewarmde klimaat er – met inachtneming van bepaalde aannames – mogelijk 15 tot 20% meer neerslag gevallen is? Zo nee, waarom niet?2
Dat is niet met zekerheid te zeggen. Het KNMI geeft aan dat de hoeveelheid vocht in de atmosfeer in de zomer sinds 1951 in Nederland met zo’n 8% is toegenomen (sinds 1951 is vocht in de atmosfeer op consistente wijze gemeten). Modelmatig verwacht het KNMI dat dit leidt tot een vergelijkbare toename voor de hoeveelheid neerslag die uit een extreme bui valt. Metingen laten evenwel zien dat voor de zeldzame extremen de neerslaghoeveelheden sneller omhoog gaan dan de luchtvochtigheid, tot ongeveer tweemaal zo sterk.
Bent u het eens met de stelling van klimatoloog Reinier van den Berg dat deze extreme omstandigheden een onderdeel zijn van het opwarmende klimaat? Zo nee, waarom niet?3
Zoals in antwoord 1 geschetst constateert een recente wetenschappelijke studie dat de hevige regenval die zorgde voor ernstige overstromingen afgelopen juli in Duitsland, Luxemburg, België en Nederland samenhangt met klimaatverandering.
Bent u het eens met de volgende stelling van meteoroloog Gerrit Hiemstra: «Deze regenramp is een praktijkvoorbeeld van hoe klimaatverandering in de praktijk kan uitpakken; we hebben vaker extreme regenval gehad, maar klimaatverandering doet er een grote schep bovenop en zorgt er ook voor dat dit vaker voorkomt dan vroeger»? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 1 geschetst blijkt uit een recente wetenschappelijke studie dat de recente hevige regenval samenhangt met klimaatverandering en dat de kans op een soortgelijke extreme neerslag en de intensiteit daarvan toeneemt door verdere klimaatverandering.
Bent u het eens met de volgende stelling van meteoroloog Gerrit Hiemstra: «En ja, we kunnen de verdere toename van extreme neerslag afremmen door klimaatmaatregelen te nemen; dat kan door zo snel mogelijk de CO2-emissie (en andere broeikasgassen) terugbrengen naar nul. Dat betekent vooral stoppen met het verbranden van fossiele brandstoffen»? Zo nee, waarom niet?4
Wanneer de emissies van broeikasgassen worden beperkt, wordt de verdere stijging van de temperatuur afgeremd en daarmee ook de kans op en de intensiteit van extreme neerslag.
Waar is uw (in dit geval: demissionair Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat) uitspraak op gebaseerd dat dit een waterstand is die «1 keer in de 200» jaar voorkomt?5
Rijkswaterstaat gebruikt historische gegevens en modelberekeningen om de kans op een bepaalde waterstand te berekenen op een specifieke locatie langs een rivier. De kans op een bepaalde waterstand is dus niet op alle locaties langs een rivier hetzelfde; de lokale situatie (bijvoorbeeld door de aanwezigheid van zijrivieren) en de ligging (bovenstrooms of benedenstrooms) hebben hierop grote invloed. De door de Staatssecretaris genoemde kans van 1 keer in de 200 jaar gold globaal voor het eerste, meest zuidelijke gedeelte van de Maas (traject tot Borgharen).
Is deze inschatting nog wel toekomstbestendig gezien de steeds verder escalerende klimaatcrisis?
In de bij antwoord 6 genoemde modelberekeningen wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke verwachtingen rond klimaatverandering. De klimaatscenario’s voor Nederland die hiervoor worden gebruikt worden periodiek door het KNMI geactualiseerd (eens per circa zeven jaar) aan de hand van de meest actuele wetenschappelijke inzichten uit de Global Assessment Reports van het IPCC. De huidige verwachting is dat extreme weersomstandigheden en hoge waterstanden van de Maas steeds vaker zullen voorkomen. De vraag welke maatregelen daarvoor nodig zijn, komt aan de orde op de beleidstafel die ik, zoals op 27 juli jongstleden aan uw Kamer gemeld, zal inrichten. Doel van deze tafel is met alle betrokken partijen de leerpunten van de wateroverlast in Limburg te vertalen naar concrete adviezen voor Limburg en voor andere delen van Nederland.
Bent u bereid om, in navolging van uw Duitse collega’s, een heldere uitspraak te doen over het verband tussen de overstromingen en klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?6
Ja; zie het antwoord op vraag 1. Verder zal met behulp van de hydrologische modellen van RWS en Deltares de relatie tussen de toename van de neerslag en het overstromingsrisico worden bepaald.
Hoe kijkt u nu naar het veel te lage tempo waarin Nederland momenteel werkt aan het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen? Vormen de overstromingen voor u aanleiding om het maximale te doen om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan en mens en dier te beschermen tegen de gevolgen van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich met de nationale klimaatwet vastgelegd op een ambitieus streefdoel van 49% reductie in 2030. De aanscherping van het Europese doel naar 55% reductie in 2030 betekent ook extra inspanningen voor Nederland. Het voorkomen van overstromingen vormt één van de vele argumenten voor een ambitieus klimaatbeleid.
Kunt u – zodra daar meer informatie over beschikbaar is – de Kamer informeren over de omvang van de schade die is veroorzaakt door de actuele watersnood in delen van Nederland, België en Duitsland?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft een Quick Scan uitgevoerd om op hoofdlijnen een eerste beeld te krijgen van de omvang van de schade in Nederland. De uitkomst daarvan is op 13 augustus 2021 door de Minister van Justitie en Veiligheid met uw Kamer gedeeld. In Wallonië en Duitsland zijn de gevolgen zeer ernstig. In Wallonië zijn 41 doden gevallen en in Duitsland 183. Er is nog geen vastgestelde informatie beschikbaar over de omvang van de schade in Wallonië en Duitsland.
Erkent u dat de kosten van schade door extreem weer in de komende jaren zullen toenemen als gevolg van de steeds verder escalerende klimaatcrisis? Zo nee, waaruit blijkt dat dit niet zo zal zijn?
Door toename van de temperatuur neemt de kans op weersextremen toe. Daarmee neemt ook de kans op schade door weersextremen toe. De kans op schade is te beperken door klimaatbeleid te voeren en tijdig klimaatadaptiemaatregelen te treffen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De tarieven, de kwaliteit en de aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten door politie en justitie |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat bij het Bureau Wet beëdigde tolken en vertalers van de Raad voor Rechtsbijstand een zogenaamde «noodlijst» voor crisissituaties bestaat waar tolken en/of vertalers op staan die niet in het Register van beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Register) zijn opgenomen?
Ik kan u bevestigen dat Bureau Wbtv administratief een lijst beheert genaamd de «noodlijst». Op deze lijst worden tolken, geen vertalers, geregistreerd op taalcombinaties. Het kan zijn dat een tolk voor een andere talencombinatie wel in het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) is ingeschreven dan de talencombinatie waarmee hij op de noodlijst staat geregistreerd.
Staan op die lijst ook tolken en/of vertalers die een lager niveau hebben dan C1 of zelfs B2?
Voor de tolken op de noodlijst wordt het taalvaardigheidsniveau niet aangetoond voor de talencombinaties waarvoor zij op de noodlijst staan. Hieruit volgt dat geen uitspraak kan worden gedaan over het taalvaardigheidsniveau van tolken op de noodlijst. Een tolk wordt aangedragen voor de noodlijst door een intermediair, voor inzet in noodsituaties. Voor opname op de noodlijst is een recente verklaring omtrent het gedrag met screeningsprofiel 80 (hierna: een geldige VOG-80) vereist. Ook is in de aanbesteding opgenomen dat de intermediair die de tolk aandraagt, de kwaliteit van zijn tolkdiensten strikt monitort. Dit doet de intermediair onder andere door na iedere inzet navraag te doen bij de opdrachtgever over de kwaliteit en de integriteit.
Kunt u uitleggen waarom er naast het Register en de «uitwijklijst» ook nog een «noodlijst» bestaat?
Er zullen zich situaties voordoen, waarin een registertolk niet of niet tijdig beschikbaar is voor een opdracht. U moet hierbij denken aan een onverwacht hoge vraag naar tolken in een bepaalde talencombinatie of de situatie waarin er geen tolken voor een bepaalde talencombinaties in het Rbtv staan. In die gevallen kan dan soms in overleg met de opdrachtgever, een opdracht soms verzet worden. Maar in bepaalde situaties moeten opdrachten doorgang vinden in het belang van de continuïteit van de primaire processen van de overheidsorganisaties. Het is ook in het belang van bijvoorbeeld een verdachte dat deze direct bijgestaan kan worden door een tolk. Dan is het belangrijk dat partijen terug kunnen vallen op een noodmechanisme. Daarmee voorkomt men dat primaire processen onder druk komen te staan. Zou er niet centraal een noodmechanisme ontwikkeld zijn, dan bestaat de kans dat overheidsorganisaties en/of intermediairs in die situaties gaan werken met eigen tolkenlijstjes en recruitmentstrategieën. Daarmee zou de onwenselijke situatie ontstaan dat het overzicht verloren gaat op de tolken die diensten uitvoeren voor rijksoverheidsorganisaties en loopt men het risico dat de tolken worden ingezet die niet beschikken over de benodigde integriteit. Daarom is er als noodmechanisme een noodlijst met tolken die een VOG-80 kunnen overleggen, maar voor de talencombinaties waarmee zij op de noodlijst zijn opgenomen niet in het Rbtv staan.
Er kan gebruik worden gemaakt van de noodlijst op het moment dat een tolkopdracht absoluut doorgang moet vinden en een registertolk niet beschikbaar is. Dit gebeurt altijd in overleg en na goedkeuring met de opdrachtgever en wordt schriftelijk vastgelegd en met redenen omkleed. Hierop zal ook gemonitord worden. Met de administratieve verwerking van de noodlijst door Bureau Wbtv wordt er vorm gegeven aan een gestroomlijnde uitvoering van artikel 28 lid 4 Wbtv.
De uitwijklijst kan niet dienen als noodmechanisme voor tolken, omdat de uitwijklijst alleen bestemd is voor tolken die werkzaam zijn in een niet toetsbare taal en de taalbeheersing van die taal dan ook niet kunnen aantonen, maar verder wel kunnen aantonen dat zij voldaan aan de andere voorwaarden voor inschrijving op C1 niveau. Hierdoor konden deze tolken voorheen niet opgenomen worden in het Rbtv. Door het toevoegen van het B2-niveau aan het register is gebleken, dat door het overleggen van een portfolio, een aanzienlijk deel van de tolken van de uitwijklijst op B2-niveau in het register is ingeschreven. Desondanks blijven er talen die niet getoetst kunnen worden en ook niet in het register opgenomen kunnen worden, bijvoorbeeld Pidgin Engels (Nigeria) of Rohinja.
Kunt u garanderen dat deze noodlijst in het verleden niet is ingezet in situaties anders dan een noodsituatie en dat dit in de toekomst ook niet zal gaan gebeuren?
In het verleden was er geen noodlijst, maar stonden tolken op eigen lijstjes van de opdrachtgevers. De noodlijst is er sinds 1 juli 2021. Er kunnen, door de intermediairs, tolken aangeleverd worden voor de noodlijst. In de werking van de Wbtv is niets veranderd. Het uitgangspunt blijft dat tolken ingezet worden vanuit het register. Afwijking geschiedt slechts in de situaties zoals omschreven in de beantwoording van vraag 3. Wanneer dit gebeurt zal zulks gemotiveerd moeten worden en dient de opdrachtgever hier goedkeuring voor te hebben geven. Doormiddel van de monitoring wordt dit inzichtelijk gemaakt.
Hoe wordt crisissituatie/noodsituatie gedefinieerd en in welke gevallen mag naar deze noodlijst worden uitgeweken? Mogen bemiddelaars bijvoorbeeld ook naar deze noodlijst uitwijken als er geen tolken beschikbaar zijn uit het Register, maar de politie er per direct één nodig heeft voor verhoor?
De noodsituatie wordt omschreven in artikel 28 lid 3 Wbtv.1 Dit is tevens nader uitgelegd in de beantwoording op vraag 3.
Mag een bemiddelaar een B2-tolk of een noodlijsttolk inzetten als die bemiddelaar geen C1-tolk beschikbaar heeft voor het tarief dat die bemiddelaar zelf maximaal aan C1-tolken wenst te betalen? Geldt een dergelijke situatie naar uw mening als een crisissituatie?
Als de inzet van een C1-tolk gevraagd wordt en een C1-tolk tijdig beschikbaar is dan heeft een intermediair geen geldige reden om uit te wijken naar een registertolk met B2-taalvaardigheidsniveau. Dit betreft geen noodsituatie, waarmee inzet van een tolk op de noodlijst uitgesloten is.
Deelt u de mening dat tolk- en vertaaldiensten binnen de strafrechtketen altijd van zo’n hoog mogelijke kwaliteit moeten zijn, dus minstens het niveau C1, en dat daarom de inzet van deze noodlijst strikt moet worden beperkt tot noodsituaties?
Ja, deze mening deel ik. In eerdere brieven heb ik toegelicht dat afnameplichtige organisaties exclusief C1-tolken blijven oproepen.2 Zoals bij vraag 3 aangegeven is, is de noodlijst een noodmechanisme dat alleen gebuikt wordt nadat er zowel geen C1-tolk als geen B2-tolk uit het register tijdig beschikbaar is én er sprake is van een spoedeisende situatie.
Bent u bereid om te bekijken wat nodig is om de inzet van deze noodlijst strikt te beperken tot noodsituaties en zo te voorkomen dat dit tot valse concurrentie en uitholling van de kwaliteit van tolk- en vertaaldiensten leidt? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit zal middels de monitoring ingericht worden. De eerste contracten zijn op 1 juli jl. in werking getreden. Hieruit volgt de eerste informatie voor de monitoring. Dit zal zich in de komende periode verder uitbreiden en zoals eerder toegezegd is zal uw Kamer hierover medio 2022 geïnformeerd worden.3 In artikel 28 Wbtv en de contracten met de intermediairs zijn kaders gesteld voor de inzet van een C1-tolk. Zo is er opgenomen dat er voor de afnameplichtige organisaties binnen een bepaald tijdbestek toegewerkt moet worden naar een inzet van 95% aan registertolken. Deze KPI is opgenomen in de monitoring. Wanneer intermediairs zich, structureel, niet aan de contractuele verplichtingen houden zullen zij hierop aangesproken worden of worden hier consequenties aan verbonden.
Daarnaast dient een intermediair op voorhand contact op te nemen met de opdrachtgever om gemotiveerd en met redenen omkleed aan te geven waarom er geen registertolk ingezet kan worden. De opdrachtgever dient hiermee op voorhand akkoord te gaan. Deze prestaties worden in het kader van de monitoring in beeld gebracht.
Kunt u uitleggen hoe het gunnen van tolk- en vertaaldiensten aan tolken en vertalers op de noodlijst verloopt? Is dat ook via aanbesteding of mag dat wel direct gegund worden?
De noodlijst wordt niet separaat aanbesteed. Deze lijst is alleen inzichtelijk voor intermediairs die een aanbesteding van de overheid gegund hebben gekregen. Dezelfde intermediairs hebben exclusief de mogelijkheid om een tolk op de noodlijst te plaatsen. Hierdoor vinden er geen aparte aanbestedingen voor de tolken van de noodlijst plaats en is er ook geen sprake van een directe gunning.
Voor welke partijen en instellingen is deze noodlijst inzichtelijk?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat het bedrijf AVB het tolken en vertalers bij overeenkomst verbiedt om onderling met elkaar over de door AVB aangeboden tarieven te spreken? Zo ja, wat vindt u daarvan?
De overeenkomsten die de tolken en vertalers met AVB kunnen afsluiten, bevatten een wederzijds geheimhoudingsbeding. Dit beding houdt in dat partijen elkaars vertrouwelijke niet-openbare (bedrijfs)informatie niet aan derden mogen worden prijsgegeven. Dit gaat om de (bedrijfs)informatie die in het kader van de samenwerking over en weer worden gedeeld. Het gaat daarmee om een algemeen geheimhoudingsbeding zoals dat gebruikelijk is in de zakelijke markt. In het contractrecht staat het partijen vrij om met elkaar aanvullende afspraken te maken. Het is aan de individuele partijen om hier al dan niet mee akkoord te gaan door het wel of niet ondertekenen van de overeenkomst.
In hoeverre is het toegestaan om te verbieden dat tolken en vertalers met elkaar spreken over tarieven die zij van aanbestedingsbemiddelaars betaald krijgen?
De mate waarin marktpartijen uit verschillende sectoren met elkaar in gesprek gaan of afspraken maken over prijzen of gedragingen is bepaald in de Mededingingswet. Hierin zijn bepalingen opgenomen voor beiden partijen.4 Daarnaast zijn hierover voor tolken en vertalers voorwaarden gesteld in de Gedragscode Wbtv, in het bijzonder in artikel 3:1.5
In de geschetste situatie is er geen sprake van een verbod over het spreken van tarieven, maar om een algeheel geheimhoudingsbeding. Dit is een wederzijdse contractuele afspraak.
Kunt u ook bevestigen dat AVB met een boete dreigt voor tolken en vertalers die toch onderling over tarieven spreken? Is dat ook/wel toegestaan?
Nee, dit kan ik niet bevestigen. AVB heeft mij gemeld dat er in de huidige overeenkomsten geen boetebeding voorkomt, ook niet in het kader van de geheimhoudingsplicht. Wel is er in het geheimhoudingsbeding een bepaling over de aansprakelijkheid van eventuele schade opgenomen.
Wat gaat u doen om aan deze bizarre praktijk een einde te maken en tolken en vertalers zich te laten verenigen om voor de kwaliteit van tolk- en vertaaldiensten te strijden?
Tolken en vertalers hebben de mogelijkheid om zich te verenigen via de beroepsorganisaties. Wanneer tolken en vertalers hier actief gebruik van maken kan ik dit alleen maar toejuichen. Met de beroepsorganisaties wordt structureel overleg gevoerd, een essentieel onderdeel van de monitoring van de systematiek. Via de beroepsorganisaties worden de belangen van aangesloten tolken en vertalers behartigd. Het ministerie is reeds met verschillende partijen in gesprek.
Binnen het overleg kan van gedachten worden gewisseld over een eventuele focusgroep van tolken en vertalers of andere manieren waarop beroepsorganisaties als kanaal voor de beroepssector signalen, vragen en ideeën kunnen overbrengen. Na de zomervakantie staat het eerstvolgende overleg gepland.6
Hoe wordt uitvoering gegeven aan en gecontroleerd op de naleving van het zesde en laatste punt van de motie van de leden Van Dam en Groothuizen? Kunt u dit op enige wijze transparant maken waardoor het ook voor tolken en vertalers inzichtelijk is hoeveel geld de bemiddelaars krijgen en hoeveel geld naar de tolken en vertalers zelf gaat?1
Bij elke aanbesteding is een bandbreedte meegegeven waarbinnen inschrijvers hun prijzen aanbieden. Die informatie is openbaar beschikbaar via de gepubliceerde aanbesteding. Aan de hand van de inschrijving zijn er contracten gesloten met de rijksoverheid. Het zesde en laatste punt van de motie van de leden Van Dam en Groothuizen ziet op de feitelijke vergoedingen van de intermediair in redelijkheid tot de feitelijke werkzaamheden van de intermediair. Deze vergoeding is afhankelijk van de contracten die zijn gesloten met de rijksoverheid, maar ook met de contracten van de individuele tolken en vertalers. Het staat de tolken en vertalers vrij om al dan niet een contract aan te gaan met de betreffende intermediair. Uiteraard kan commercieel vertrouwelijke informatie van inschrijvers of opdrachtnemers niet openbaar gemaakt worden.
Bent u ook op de hoogte van de voorlichtingscampagne van tolken en vertalers waarin zij advocaten wijzen op het kwaliteitsverschil tussen B2 en C1 tolken en waarin zij advocaten oproepen om B2 tolken te weigeren?
Ik ben bekend dat advocaten actief aangeschreven worden om tolken van het juiste niveau in te zetten. Dat zijn ook de instructies die de advocaten bij het gebruik van het contract meegegeven worden door de opdrachtgever en waarop actief monitoring en sturing gegeven wordt in het nieuwe stelsel, zoals omschreven bij de beantwoording van vraag 3.
Wat vindt u ervan dat deze beroepsgroep zelf de touwtjes in hand moeten nemen om te voorkomen dat zij als beroepsgroep worden uitgehold door ongeschikte tolken en vertalers?
Ik ben van mening dat met een eenduidige vertegenwoordiging van de verschillende kwaliteitsniveaus in de verschillende beroepsgroepen en het gezamenlijke onderlinge overleg het stelsel goed kan worden uitgedragen en verder worden doorontwikkeld. Ik hoop dat de beroepsgroepen mijn ministerie goed weten te vinden om met elkaar hierover in gesprek te gaan. Inmiddels heeft, mede daarom, ook een kennismakingsgesprek met een vertegenwoordiging van de nieuwe beroepsgroep, de Orde van Registertolken en -vertalers, plaatsgevonden.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat, ondanks uw antwoord op vraag 3, er wel degelijk tolken en vertalers zijn die sinds 1 januari hogere tarieven hebben weten te ontvangen voor tolk- en vertaaldiensten? Hoe kunt u dat verklaren?
Ja, dit kan ik bevestigen. In een beperkt aantal gevallen is een hoger tarief bedongen dan in het Btis is vastgesteld. De besteller is ter goede trouw hiermee akkoord gegaan nadat tolken hem hadden overtuigd dat tarieven sinds 1 januari waren gewijzigd. In één ander geval is een hoger tarief betaald specifiek voor de desbetreffende aanvraag/bestelling in verband met schaarste in de benodigde taalcombinatie en operationele noodzaak. In deze casus heeft de Stuurgroep Tolken en Vertalers positief geadviseerd op het hogere tarief.
Kunt u vraag 5 opnieuw beantwoorden, met de notitie dat de vraag zich focust op de tolk- en vertalerlijsten van politie en justitie zelf?
In afwachting van de invoering van de contracten met marktpartijen beheert de politie voor de eigen planningsadministratie gegevens van tolken. Deze gegevens zijn dynamisch en kunnen al naargelang de actuele vraag naar tolken verschillen. Uitschrijven zoals bedoeld in vraag 5 is hierop niet van toepassing. Wel ben ik nagegaan of het voorkomt dat de politie geen gebruik meer maakt van tolken vanwege tarieven. Dat is niet het geval.
In het antwoord op vraag 9 geeft u aan dat reisbewegingen in het nieuwe stelsel zo efficiënt mogelijk in dienen te worden gepland, maar hoe kijkt u aan tegen het voorbeeld uit de vraag binnen het huidige stelsel?
Zonder op dit specifieke voorbeeld in te gaan, kan ik aangeven dat het nieuwe stelsel is ingevoerd omdat onder meer is vastgesteld dat er in de oude situatie sprake was van een inefficiënte inzet van tolken. Het nieuwe stelsel begint nu zichtbaar te worden met de aanbestedingen die thans worden uitgevoerd. Deze aanbestedingen worden tot eind 2022 gefaseerd uitgezet zodat het stelsel verder vorm krijgt. Uiteraard neemt dat niet weg dat niet uitgesloten kan worden dat ook in het nieuwe stelsel incidenteel inefficiënte reisbewegingen worden gemaakt.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er ook voldoende gekwalificeerde tolken en vertalers van minder gangbare talen zijn?
Door middel van de monitoring wordt inzichtelijk gemaakt welke behoefte de overheid heeft en waar knelpunten zijn ten aanzien van gevraagde en beschikbare talencombinaties in het Rbtv. Met deze gegevens kan er gericht ingezet worden op het toetsen en/of opleidingen stimuleren met als doel om voor alle talencombinaties (naar rato van behoefte) voldoende registertolken te hebben en te houden.
Kunt u bevestigen dat er binnen de politie een bericht van de stuurgroep Tolk en Vertalers wordt verspreid waarin het «bestellers» wordt verboden om met tolken of vertalers te onderhandelen over de prijs, waarin nadrukkelijk wordt gewezen op de optie om tolken of vertalers die verder weg wonen in te zetten en waarin tevens wordt gewezen op het grote netwerk van tolken en vertalers dat de politie heeft?
Het bericht waarop u waarschijnlijk doelt, betreft een handelingskader dat de politie heeft opgesteld in afwachting van de aanbesteding van tolkdiensten op locatie die binnenkort wordt afgerond. Het document is opgesteld door de stuurgroep Tolken en Vertalers en verspreid onder de tolkenliaisons van alle eenheden, met het verzoek dit binnen de opsporingsketen kenbaar te maken. In dit handelingskader wordt onder andere het uitgangspunt verwoord dat het niet is toegestaan te onderhandelen over tarieven. Tevens wordt aangegeven dat de gegevens van tolken uit de planningsadministratie van de politie moeten worden aangewend om een tolk te vinden voor het huidige tarief. Indien dit niet lukt, wordt vermeld welke stappen moeten worden ondernomen om te zoeken naar een passende oplossing.
Wat vindt u van het document?
Ik ben van mening dat het opstellen van een handelingskader een geoorloofde manier is om ervoor zorg te dragen dat er binnen de organisatie een uniforme werkwijze gehanteerd wordt.
De cv/bv-structuur |
|
Bart Snels (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u, in het licht van de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Snels over belastingontwijking door Pfizer1, aangeven naar welke «oude notities en Kamerstukken» wordt verwezen op pagina vier van de door u bijgevoegde ambtelijke notitie (hierna «de ambtelijke memo») inzake het uitbreiden naar hybride bepalingen in andere verdragen? Kunnen de desbetreffende notities ongelakt aan de Kamer worden toegezonden?
Uit een notitie uit 2005 (IFZ2005/255) blijkt dat bij de tegemoetkoming aan beide Kamers om de gevolgen van de hybride entiteitenbepaling in het belastingverdrag tussen Nederland en de VS te verzachten door middel van een beleidsbesluit de vraag aan de orde is gekomen of dit besluit zou moeten worden uitgebreid naar andere verdragen. Ook uit het op 13 mei 2005 vastgestelde verslag van een schriftelijk overleg met de Eerste Kamer2 blijkt dat de vraag speelde of een tegemoetkoming kon worden beperkt tot de werking van het belastingverdrag met de VS of dat de tegemoetkoming ook buiten de sfeer van dit belastingverdrag toepasbaar moest zijn. Daarbij is aangegeven dat werd bezien of het juridisch mogelijk was een zo specifiek mogelijke regeling na te streven. Uit een notitie van 23 juni 2005 (IFZ2005/5163) blijkt dat werd geconcludeerd dat de reikwijdte van het besluit, bij de toenmalige stand van de jurisprudentie zonder (noemenswaardig) risico op uitstralingseffecten, kon worden beperkt tot de relatie met de Verenigde Staten. Daarbij was van belang dat destijds slechts enkele verdragen een hybride entiteitenbepaling bevatten. Deze waren bovendien anders dan de bepaling in het belastingverdrag met de Verenigde Staten.
De notities IFZ2005/255 en IFZ2005/516 stuur ik als bijlage4 bij de beantwoording van deze vragen.
Kunt u de notitie DGB 2016/688, waaraan in de ambtelijke memo gerefereerd wordt, in het kader van de open bestuurscultuur ongelakt aan de Kamer verstrekken?
Ja. De notitie stuur ik als bijlage5 bij de beantwoording van deze vragen.
Heeft dit of vorig kabinet op enig moment een brief ontvangen van de Europese Commissie met een verzoek om informatie over de cv/bv-structuur? Zo ja, kan deze brief worden verstrekt? En hoe heeft het (toenmalige) kabinet hierop gereageerd? Kunt u de hierop volgende correspondentie met de Europese Commissie en eventuele andere stukken die hierop betrekking hebben, aan de Kamer verstrekken?
Dit of het vorige kabinet heeft geen brief ontvangen van de Europese Commissie met een verzoek om informatie gericht op de cv/bv-structuur of het besluit IFZ2005/546M als zodanig.
Is er op enig ander moment contact geweest, in de vorm van een brief dan wel anderszins, formeel dan wel informeel, met de Europese Commissie over staatssteunaspecten van de cv/bv-structuur, voorafgaand aan het moment dat het fiscale voordeel van de cv/bv-structuur is weggenomen?
Er is geen contact geweest met de Europese Commissie over staatssteunaspecten van de cv/bv-structuur of het besluit IFZ2005/546M als zodanig.
Hoe kijkt u terug op de ambtelijke suggestie om «summier» op het artikel van professor Vleggeert te reageren, teneinde geen onrust te veroorzaken bij Amerikaanse bedrijven, terwijl hierdoor mogelijk een oneerlijk belastingvoordeel van Amerikaanse bedrijven ten opzichte van concurrenten doelbewust in stand gehouden werd en de Nederlandse schatkist belastinginkomsten misliep? Deelt u de mening dat dit geen toonbeeld is van transparant bestuur?
In 2005 heeft de Eerste Kamer bij de behandeling van het belastingverdrag met de VS bepaald dat de nadelige effecten van de hybride-bepaling verzacht zouden worden om mogelijke toekomstige dubbele heffing te voorkomen. Bij het maken van de regelgeving hierover heeft geen staatssteunbeoordeling plaatsgevonden. Tegenwoordig vindt al bij de vormgeving van nieuwe wet- en regelgeving een staatssteunbeoordeling plaats en wordt, wanneer nodig, contact gezocht met de Europese Commissie om meer zekerheid en duidelijkheid hierover te krijgen. Naar aanleiding van het artikel van professor Vleggeert, heeft in 2016 alsnog een staatssteunbeoordeling plaatsgevonden. Hierbij zijn alle risico’s rondom staatssteun bekeken. Ik hecht eraan om daarbij te benadrukken dat niet ieder risico ook leidt tot de conclusie dat er daadwerkelijk sprake is van staatssteun. Zoals aangegeven in de ambtelijke notitie is geadviseerd om eventuele problematiek op het gebied van hybrides op te lossen via gecoördineerde actie samen met andere landen, wat ook al in gang was gezet door middel van het de maatregelen in het kader van het BEPS-project.
Was het in het verleden gebruikelijk, in de zin van beleid of praktijk, om de Europese Commissie niet te informeren en de zaak «summier» te houden bij staatssteunaspecten? Waaruit blijkt dit wel/niet? Zijn er soortgelijke casussen?
Het was in het verleden niet gebruikelijk, in de zin van beleid of praktijk, om de Europese Commissie niet te informeren over staatssteunaspecten, evenals dat nu niet gebruikelijk is. Geregeld vindt overleg plaats tussen Nederland en de Europese Commissie. Deze overleggen kunnen leiden tot heroverweging en/of aanpassing van het beleid/regelgeving of tot goedkeuring door de Europese Commissie. Ook formeel voldoet Nederland aan zijn notificatieverplichtingen inzake steunmaatregelen.6
Deelt u de mening dat het wenselijk is om bij eventuele risico’s van staatssteun de Europese Commissie te informeren, teneinde te voorkomen dat er een oneerlijk speelveld ontstaat tussen verschillende bedrijven actief op de interne markt? Is dat op dit moment ook beleid? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de mening dat voorkomen moet worden dat er een oneerlijk speelveld ontstaat tussen verschillende bedrijven actief op de interne markt. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 5 vindt bij de vormgeving van nieuwe wet- en regelgeving een staatssteunbeoordeling plaats en wordt bij twijfel contact gezocht met de Europese Commissie om meer zekerheid en duidelijkheid hierover te krijgen.
Heeft de toenmalige Staatssecretaris, of andere personen namens het Ministerie van Financiën, naar aanleiding van deze notitie contact gehad met belangengroepen, zoals de American Chamber of Commerce, of de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, over de staatssteunaspecten van de cv/bv-structuur? Zo ja, zijn hier verslagen of andersoortige stukken over en kunnen deze aan de Kamer worden toegezonden?
Voor zover mij bekend en voor zover ik heb kunnen nagaan, hebben dergelijke contacten niet plaatsgevonden.
Wat kunt u verder zeggen over het contact dat u, uw voorganger of personen namens het Ministerie van Financiën hebben gehad met organisaties als de American Chamber of Commerce of de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs? Waarom is er bijvoorbeeld voor gekozen om de American Chamber of Commerce alternatieven aan te laten leveren voor de mismatch structuur «om achter de hand te houden» (notitie 4 juni 2014)? Wat voor soort «advance warning» (10 juni 2015, brief van de American Chamber of Commerce aan Ministerie van Financiën) is er vanuit het ministerie aan de American Chamber of Commerce gegeven? En op welke manier heeft de American Chamber of Commerce «meegedacht» over alternatieven (zelfde brief)? Welke alternatieven zijn destijds door het ministerie zelf onderzocht? Waarom is uiteindelijk niet voor die alternatieven gekozen? Kunnen de desbetreffende onderliggende adviezen aan de Kamer verstrekt worden, in het kader van de nieuwe, open bestuurscultuur?
Het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor beleid en wetgeving op fiscaal gebied. Omdat dit beleid gevolgen heeft voor diverse groepen benaderen maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties of bedrijven regelmatig het Ministerie van Financiën met beleidsopties of suggesties om de kwaliteit van wetgeving te verbeteren. Ik vind een open dialoog tussen de overheid en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties en bedrijven, waardevol. Het kabinet maakt te allen tijde zijn eigen afwegingen en keuzes.
Uit de brief van 10 juni 2015 van de American Chamber of Commerce volgt dat de «advance warning» waarnaar gevraagd wordt betrekking had op de opmerking dat Nederland bij een multilaterale oplossing mogelijk zal moeten instemmen met een aftrekbeperking die gevolgen heeft voor cv/bv-structuren. Een mogelijke aftrekbeperking was overigens al bij de publicatie van het BEPS Actieplan in 2013 publiek gemaakt.7 De American Chamber of Commerce heeft in dezelfde brief als alternatief geopperd dat Nederland zou kunnen ijveren voor een oplossing op basis van volledige transparantie over de activiteiten in Nederland en de gebruikte verrekenprijsmethodiek richting landen die daar belang bij hebben, waarbij andere landen voor (aftrekbare) betalingen aan Nederland al dan niet een aftrekbeperking zouden kunnen overwegen. Het Ministerie van Financiën heeft deze suggestie niet overgenomen. Nederland heeft de aftrekbeperking onderschreven die eerst is uitgewerkt in BEPS Actie 2 (over hybride mismatches) en die Nederland daarna heeft gesteund bij de vaststelling van de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking (Anti Tax Avoidance Directive 2: ATAD2).8 Het Ministerie van Financiën heeft geen alternatieven onderzocht voor de bestaande hybride mismatchstructuren. Wel is nagedacht over fiscale maatregelen ten behoeve van de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat, zoals door middel van een tariefsverlaging in de vennootschapsbelasting.
Hoe kan het dat Nederland zich, bij monde van het toenmalige kabinet, in Europees verband lange tijd verzet heeft tegen maatregelen die de fiscale voordelen van de cv/bv-structuur teniet zouden doen, terwijl in de ambtelijke notitie «staatssteunaspecten van CV/BV structuur» de voorkeur uitgesproken wordt om de problematiek op gecoördineerde wijze samen met andere landen op te lossen?
In de notitie wordt mijn ambtsvoorganger aangeraden op korte termijn geen eenzijdige actie te ondernemen omdat het logischer lijkt de problematiek rond hybride mismatches op te lossen door internationaal gecoördineerde initiatieven op dat vlak in de OESO en de EU. Dit advies staat los van de toe te passen Nederlandse strategie, die ook rekening houdt met belangrijke factoren zoals de negatieve economische gevolgen van de afschaffing van de cv/bv-structuur. Deze mogelijke gevolgen werden ook van belang geacht door het toenmalige kabinet en de Tweede Kamer.9
Kunt u een inschatting maken van de grootte van de geldstromen door Nederland die gemoeid waren met de cv/bv-structuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit uitsplitsen per jaar?
Indien de Europese Commissie vaststelt dat een maatregel in strijd is met de staatssteunbepalingen van het Verdrag, kan er een verplichting ontstaan voor lidstaten om de staatssteun terug te vorderen van de begunstigde(n). Dit is ook uitgewerkt in de Wet terugvordering staatssteun. Als het gaat om fiscale staatssteun, wordt de ontvangen staatssteun als belasting teruggevorderd volgens de gebruikelijke fiscale instrumenten van het opleggen van een navorderings- of naheffingsaanslag, welke aanslag door de ontvanger wordt ingevorderd. Bij de cv/bv-structuren heeft de Europese Commissie niet vastgesteld dat er sprake zou zijn van onrechtmatige staatssteun, waardoor terugvordering niet aan de orde is.
Het is niet te achterhalen welke geldstromen aan de cv/bv-structuur gerelateerd zijn. Het gebruik van een cv/bv-structuur hoeft namelijk nergens verplicht in Nederland doorgegeven te worden en is op basis van de aangifte of de fiscale structuur ook niet eenduidig af te leiden. In de aangifte van een bedrijf is ook geen specifieke rubriek opgenomen waarin de aftrekpost vanwege de royalty’s of andere betalingen aan de cv is opgenomen. Het bedrag is daardoor in de aangifte samengevoegd met andere kosten en niet herleidbaar. Uit eerder onderzoek van het ministerie blijkt dat er 98 bedrijven zijn geïdentificeerd met een cv/bv-structuur.10 Bij deze bedrijven zijn echter de bedragen die specifiek met de cv te maken hebben niet beschikbaar. Een ruwe inschatting is ook niet voorhanden.
Indien de Europese Commissie van mening zou zijn dat er in cv/bv-structuren zowel met betrekking tot dividenden als royalty’s sprake zou zijn van staatssteun, kan dan de in deze benadering ten onrechte niet geheven dividendbelasting (over de dividenden) en vennootschapsbelasting (over de royalty’s) worden teruggevorderd? Wat kan gezegd worden over de precieze omvang hiervan (gespecificeerd naar dividendbelasting en vennootschapsbelasting), over de verschillende jaren heen? Als niet precies kan worden aangegeven om welke bedragen het zou gaan, kan dan een ruwe schatting worden gegeven?
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat er juridisch gezien, als er daadwerkelijk sprake is van onterechte staatssteun, via de cv/bv- structuur Nederlandse belasting ten onrechte niet geheven is? Wat zijn hiervan de juridische implicaties? Erkent u bijvoorbeeld dat multinationals die gebruik maakten van de cv/bv-structuur, de door de Nederlandse Staat misgelopen dividendbelasting alsnog zouden moeten betalen?
Zoals ook al in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, kan er alleen een verplichting ontstaan voor lidstaten om staatssteun terug te vorderen van de begunstigde(n), indien de Europese Commissie vaststelt dat een maatregel onrechtmatige en onverenigbare staatssteun is in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Dit is ook uitgewerkt in de Wet terugvordering staatssteun. Als het gaat om fiscale staatssteun, wordt de ontvangen staatssteun als belasting teruggevorderd volgens de gebruikelijke fiscale instrumenten van navordering en naheffing. Bij de cv/bv-structuren heeft de Europese Commissie niet vastgesteld dat er sprake zou zijn van onrechtmatige staatssteun, waardoor terugvordering in de vorm van alsnog te betalen dividendbelasting niet aan de orde is.
Waarom is ervoor gekozen de Kamer op geen enkel moment te informeren over staatssteunrisico’s ten aanzien van de cv/bv-structuur, zelfs toen er met de Kamer informatie gedeeld werd over het feit dat er door de Commissie een formele onderzoeksprocedure was geopend naar mogelijke staatssteun in een ruling met NIKE en Converse, terwijl bijvoorbeeld NIKE ook een cv/bv-structuur had in Nederland?
De staatssteunrisico’s van de cv/bv-structuur waren dermate beperkt dat er geen aanleiding was om de Kamer over eventuele staatssteunrisico’s van de cv/bv-structuur te informeren. De door de Commissie geopende onderzoeksprocedure in de zaak NIKE was geen aanleiding om hier anders naar te kijken. Uit het openingsbesluit van de Commissie in die procedure blijkt namelijk dat het onderzoek betrekking heeft op de vraag of er in Nederland minder winstbelasting is betaald dan zou moeten, omdat de beloning voor de activiteiten in Nederland mogelijk te laag is vastgesteld, en in de visie van de Commissie een te hoge royalty is betaald. De cv/bv-structuur als zodanig wordt niet door de Europese Commissie onderzocht.
Kunt u aangeven wat bedoeld wordt op bladzijde vijf van de notitie, waar opgemerkt wordt dat artikel 17a, onderdeel b, van de vennootschapsbelasting niet op de cv/bv-structuur van toepassing is, omdat de royalty een element vormt om de winst te bepalen? Wordt daarmee bedoeld dat de betreffende bepaling niet van toepassing kan zijn als de royalty in aftrek is gekomen bij het bepalen van de belastbare winst van de bv? En zo ja, kunt u dan aangeven waarop deze opvatting is gebaseerd? Zo nee, wat wordt hier dan wel mee bedoeld?
In uw vraag verwijst u naar de ambtelijke notitie van 26 februari 2016 die op 23 juni jl. met uw Kamer gedeeld is. Op grond van genoemd artikel 17a, onderdeel b, worden rechten op aandelen in de winst van een onderneming waarvan de leiding in Nederland is gevestigd tot een Nederlandse onderneming gerekend voor zover zij niet opkomen uit effectenbezit. Een royalty die verschuldigd is door de BV aan de CV in een cv/bv-structuur is onderdeel van de winstbepaling van de bv. De betaalde royalty’s vormen kosten voor de bv en zijn een onderdeel van een geheel aan baten en lasten op basis waarvan de belastbare winst wordt vastgesteld. De betaalde royalty’s zijn geen onderdeel van de winstverdeling en vormen dus geen recht op een aandeel in de winst.
Kunt u ingaan op de analyse van dhr. Vleggeert, die aanleiding vormde voor de ambtelijke notitie, op het punt van zijn stelling dat er sprake is van selectiviteit in het gebruik van het belastingverdrag met de VS inclusief de hybridebepaling als referentiekader voor de staatssteunanalyse? Hoe apprecieert u, met andere woorden, zijn argumentatie dat de hybridebepaling uit het belastingverdrag met de VS (als gevolg van het cv/bv-besluit) ten onrechte niet wordt toegepast op de cv/bv-structuur, omdat de bevoordeling van de cv/bv-structuur niet gerechtvaardigd wordt door de doelstelling van de hybridebepaling om dubbele niet-heffing te voorkomen, gegeven het uitgangspunt dat er bij de cv/bv- structuur sprake is van dubbele niet-heffing, waardoor de hybridebepaling juist wel van toepassing zou moeten zijn?
In de ambtelijke notitie van 26 februari 2016 wordt ingegaan op de analyse, inclusief het aspect van selectiviteit. Daarbij wordt ook ingegaan op het belastingverdrag met de VS inclusief de hybride entiteitenbepaling als referentiekader. Ik verwijs daarom voor het antwoord op deze vraag naar genoemde notitie.
Bent u het eens met de stelling dat de bevoordeling van structuren die werkgelegenheid creëren t.o.v. structuren die geen werkgelegenheid creëren leidt tot selectiviteit, in de context van de vraag of er sprake is van mogelijke staatssteun? Deelt u de mening dat dit logischerwijs volgt uit het gegeven, waar ook bijlage 2 op wijst, dat de doelstelling van de hybridebepaling is om dubbele niet-heffing te voorkomen en structuren die werkgelegenheid creëren vanuit het oogpunt van het voorkomen van dubbele niet-heffing, ceteris paribus, vergelijkbaar zijn met structuren die geen werkgelegenheid creëren?
Van staatssteun is pas sprake als bepaalde ondernemingen of bepaalde producties, een voordeel krijgen dat met staatsmiddelen wordt bekostigd waardoor de mededinging wordt vervalst of dreigt vervalst te worden en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig wordt beïnvloed. Van mogelijke staatssteun is naar mijn mening geen sprake, omdat de twee structuren in een andere situatie verkeren. In bijlage 211 bij de notitie van 26 februari 2016 is aangegeven dat met de substance-eisen is beoogd zeker te stellen dat de BV inwoner is van Nederland op basis van het belastingverdrag met de VS. Uit het besluit IFZ2005/546M blijkt dat het bij de beoordeling of sprake is van reële activiteiten niet alleen gekeken wordt naar activiteiten in Nederland, maar ook naar activiteiten die via Nederland worden ontplooid.
Kunt u in het licht van de doelstelling van de hybridebepaling in het belastingverdrag met de VS, het voorkomen van dubbele niet-heffing, toelichten waarom de hybridebepaling in het verdrag met de VS niet wordt toegepast op de cv/bv-structuur, terwijl andere situaties waarin dubbele niet-heffing optreedt wel kunnen vallen onder het bereik van de hybridebepalingen in de andere verdragen en het verdrag met de VS? Deelt u de mening dat de vraag of de cv/bv-structuur vanuit staatssteunperspectief vergelijkbaar is met andere situaties, die wel onder een hybridebepaling vallen, beantwoord dient te worden aan de hand van de doelstelling van de betreffende bepalingen – het voorkomen van dubbele niet-heffing – en dat uit dit uitgangspunt volgt dat de cv/bv-structuur wel degelijk vergelijkbaar is met andere situaties waarin dubbele niet-heffing ontstaat terwijl er een hybridebepaling is?
Het besluit is niet alleen van toepassing op zogenoemde cv/bv-structuren maar op alle hybride entiteiten in relatie met de VS. Ten tijde van de publicatie van besluit IFZ2005/546M waren slechts enkele hybride entiteitenbepalingen opgenomen in andere Nederlandse verdragen. Deze waren anders dan de bepaling in het belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten. Sinds de publicatie van het besluit zijn mij geen signalen bekend dat in relatie tot andere verdragspartners dezelfde knelpunten op zouden treden waar het inmiddels ingetrokken besluit een oplossing voor bood. Voor een analyse van de vergelijkbaarheid van gevallen en de selectiviteit van de maatregel verwijs ik nogmaals naar de eerder verstrekte notitie van 26 februari 2016.
Kunt u aangeven waarom volgens u royalty’s in een cv/bv-structuur niet winstafhankelijk zijn in de zin van artikel 17a, onderdeel b, van de vennootschapsbelasting? Kunt u daarbij aangeven op welke punten u precies afstand neemt van de op dit punt gebruikte argumentatie van dhr. Vleggeert (in zijn artikel die als basis dient van de ambtelijke memo), die aangeeft dat voor de bepaling van de hoogte van de royalty uitgegaan wordt van de winst voor aftrek van de royalty?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 15.
Kunt u de in het ambtelijk memo geponeerde stelling, gedaan in het kader van de staatssteunanalyse met betrekking tot royalty’s, dat het «nogal een bondige en in onze ogen vergezochte analyse» zou zijn om het heffingsrecht onder het verdrag met de VS toe te kennen aan Nederland, toelichten?
Met de genoemde stelling is in feite bedoeld aan te geven dat de opstellers van het memo van 26 februari 2016 de analyse van professor Vleggeert niet delen. De argumenten daarvoor staan in de alinea direct voorafgaand aan die stelling.
Bent u het eens met de constatering dat indien het cv/bv-besluit niet van toepassing is op royalty’s, toepassing van de hybridebepaling in het verdrag met de VS ertoe leidt dat in cv/bv-structuren het verdrag niet op royalty’s van toepassing is? Kunt u dit toelichten?
Deze vraag veronderstelt dat Nederland een nationaal heffingsrecht heeft over de vanuit de BV betaalde royalty’s. Zoals ik heb toegelicht in antwoord op de vraag 15 deel ik die opvatting niet.
Indien het cv/bv-besluit wel van toepassing zou zijn op royalty's, bent u het dan eens met de constatering dat de staatssteunanalyse, veronderstellend dat Nederland nationaalrechtelijk heffingsrecht zou hebben over de royalty's, met betrekking tot royalty's identiek is aan die met betrekking tot dividenden (afgezien van de meer subsidiaire stelling die in het artikel van dhr. Vleggeert wordt ingenomen met betrekking tot de eventuele toepassing van artikel 13, lid zes van het belastingverdrag met de VS)?
Deze vraag veronderstelt dat Nederland een nationaal heffingsrecht heeft over de vanuit de BV betaalde royalty’s. Zoals ik heb toegelicht in antwoord op vraag 15 deel ik die opvatting niet.
Kunt u, mede in het licht van uw antwoord op voorgaande vragen, uitgebreid toelichten en motiveren of u, en zo ja waarom u nog altijd van mening bent dat ten aanzien van royalty’s in cv/bv-structuren geen sprake is van staatssteun?
Zoals in het antwoord op vraag 15 aangegeven had Nederland in de tijd dat het besluit gold geen nationaal heffingsrecht op uitgaande royaltybetalingen. Dat recht kon dus ook niet door een verdrag beperkt worden en een inperking van de gevolgen van dat verdrag kon daarom ook geen staatssteun opleveren.
Kunt u bij het monitoren van het gebruik van hybride mismatches onderscheid maken tussen de mate waarin dit veroorzaakt is door nieuw ingevoerde wetgeving uit de VS, en de implementatie van de tweede EU-richtlijn antibelastingntwijking (ATAD II)? Zo nee, moet u dan concluderen dat niet valt te zeggen of een mogelijke afname van het gebruik van hybride mismatches of de stromen die daarmee gemoeid zijn, het gevolg is van ATAD II? Op welke manier gaat u deze complicatie voor het bepalen van causaliteit betrekken in de evaluatie van de effecten van ATAD II op hybride mismatches?
In de brief van 29 mei 2020 is beschreven hoe de effecten van ATAD2 gemonitord zullen worden.12 Zoals aangegeven zijn de effecten van de implementatie van de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking13 (ATAD2) – door verschillende factoren – lastig te meten. Een van de factoren is dat er de afgelopen jaren op zowel nationaal als internationaal niveau verschillende maatregelen genomen zijn om het gebruik van hybride mismatches tegen te gaan. Zo hebben de Verenigde Staten met de in 2017 aangenomen belastinghervormingen een aantal fiscale prikkels voor het gebruik van hybride mismatches weggenomen, zijn de Nederlandse belastingverdragen gewijzigd via het multilateraal instrument (MLI) en is per 1 januari 2020 ATAD2 in werking getreden. Dit leidt ertoe dat de monitoring van de effecten van deze maatregelen op het gebruik van hybride mismatches lastig is, laat staan dat een uitsplitsing kan worden gemaakt van de effecten per maatregel.
Is er een ambtelijke analyse gemaakt van de op 15 september 2020 gepubliceerde staatssteunanalyse van de informeelkapitaalstructuur? Zo ja, kan deze notitie in het kader van de open bestuurscultuur ongelakt aan de Kamer verstrekt worden? Is over de staatssteunaspecten van de informeelkapitaalstructuur formeel dan wel informeel contact geweest met de Europese Commissie? Zo ja, kunnen deze correspondentie en de daarop betrekking hebbende stukken aan de Kamer verstrekt worden?2
Er is geen ambtelijke analyse gemaakt van het artikel van prof. Vleggeert waarnaar u verwijst. Er is ook geen formeel dan wel informeel contact geweest met de Europese Commissie over dit vraagstuk.
Wanneer is het onderzoek over royalty’s af, dat is toegezegd naar aanleiding van voorstellen daarover door de Commissie-Ter Haar? Kunt u inzicht geven in hoeveel royalty’s er jaarlijks in totaal worden afgetrokken in Nederland? Hoe heeft dit zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld?
Zoals vermeld in de Strategische Evaluatie Agenda van het Ministerie van Financiën wordt in het kader van het nader onderzoek naar de belastingdruk van multinationals onder meer onderzoek gedaan naar het belang van royalty’s.15 Op dit moment is nog overleg met CBS over een onderzoek naar royalty’s. Onderzocht wordt of de statistieken van het CBS ons in staat stellen om uitspraken te doen over de omvang van royaltystromen in Nederland op basis van de definitie zoals het CBS die gebruikt.
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 11 en 12 is het echter niet te achterhalen welke royalty’s aan de cv/bv-structuur gerelateerd zijn.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en voor 5 augustus a.s. retour sturen?
Het is niet gelukt om de vragen voor 5 augustus te beantwoorden.
Het sluiten van de grenzen in Groot-Brittannië voor de invoer van pootgoed uit de Europese Unie |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Britten sluiten grenzen voor pootgoed uit EU»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat een einde aan de wederzijdse import en export van aardappelpootgoed als gevolg van de Brexit schadelijk is voor zowel Nederland, de Europese Unie als het Verenigd Koninkrijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om in de toekomst alsnog tot afspraken te komen en wat gaat u daar aan doen in bilaterale contacten met het Verenigd Koninkrijk en in EU-verband?
Ik deel uw mening dat een einde aan de wederzijdse import en export van aardappelpootgoed als gevolg van Brexit nadelig is voor de handel en de teelt in zowel de EU als in het VK. Het in stand houden van wederzijdse markttoegang voor aardappelpootgoed is niet zozeer een technische kwestie, maar vooral een gevolg van een politieke keuze. Volgens EU wet- en regelgeving is onbelemmerde markttoegang voor pootaardappelen vanuit een derde land is alleen mogelijk indien dat derde land zich blijvend committeert aan de fytosanitaire regels van de EU voldoet, dus ook als deze over een bepaalde tijd zouden wijzigen («dynamic alignment»). Het VK wenst zicht niet te committeren aan dergelijke afspraken en heeft als reactie de import van pootaardappelen uit de EU aan banden gelegd. Hierdoor is van wederzijdse markttoegang voor pootaardappelen geen sprake meer. Het is voor Nederland op grond van de Europese plantgezondheidsregelgeving niet mogelijk om bilateraal met het VK tot andere afspraken te komen. De oplossing zal gevonden moeten worden tussen de EU en het VK. Zowel de Europese Commissie als het VK zijn op de hoogte van de wens van NL dat er een oplossing wordt gevonden voor deze situatie. Onlangs heeft Nederland de Europese Commissie nogmaals gewezen op het belang van wederzijdse markttoegang voor aardappelpootgoed.
Hoe groot is de schade aan Nederlandse telers, hun coöperaties en handelshuizen?
Officiële statistieken van intra-EU handel worden niet bijgehouden. De consequentie hiervan is dat de intra-EU handelsstromen van vóór Brexit niet in officiële cijfers bekend zijn omdat het VK onderdeel was van de interne markt. De cijfers die bij ons bekend zijn schattingen en zijn afkomstig van de Nederlandse Aardappel Organisatie (NAO). Daaruit blijkt dat de EU naar schatting jaarlijks ca. 25.000 tot 30.000 ton aardappelpootgoed naar het VK exporteerde en een vergelijkbare hoeveelheid werd jaarlijks vanuit het VK geïmporteerd in de EU. Het is niet bekend wat de impact van het wegvallen van deze goederenstromen is voor Nederlandse bedrijven.
Welke mogelijkheden ziet u om schade te mitigeren, bijvoorbeeld door te helpen bij het aanboren van nieuwe markten?
In gesprek met de sector is aangegeven dat zij gebruik kunnen maken van de reeds bestaande faciliteiten die er vanuit RVO zijn voor het aanboren van nieuwe markten. Zo kan het bedrijfsleven gebruik maken van de Brexitvouchers die RVO aanbiedt waarmee advies kan worden verkregen over alternatieve markten. Daarnaast worden momenteel de mogelijkheden verkend om vanuit de Brexit Adjustment Reserve te voorzien in een Brexit-gerelateerd internationaliseringsprogramma voor getroffen bedrijven. Daarnaast is er vanuit het Ministerie van LNV voortdurende inzet op het openen van nieuwe markten en openhouden van bestaande markten door de teams voor fytosanitaire markttoegang derde landen. Dit gebeurt in nauwe afstemming met de sectororganisatie NAO.
Welke activiteiten heeft u hiervoor al ondernomen, en welke zijn nog voorzien?
Zie 4.
Op welke manier trekt u hier samen op met de sector?
LNV onderhoudt via de reguliere LNV Brexit stakeholderbijeenkomsten en gesprekken met de sector nauw contact over de gevolgen van Brexit en de Brexit Adjustment Reserve. Zie ook 4.
Kan het Brexit Adjustment Reserve ingezet worden om de schade te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Vanuit de Brexit Adjustment Reserve (BAR) kan het bedrijfsleven tegemoet worden gekomen in kosten die gemaakt zijn ten behoeve van aanpassing aan de nieuwe situatie als gevolg van Brexit (zie de Kamerbrief van d.d. 30 april 2021). Middelen uit de BAR zullen langs drie verschillende sporen worden ingezet, in afstemming met belanghebbenden: 1) regeling(en) voor het algemene bedrijfsleven, 2) specifieke regeling(en) voor de visserijsector en 3) vergoeding van publieke kosten gemaakt door decentrale overheden en het Rijk. Deze sporen worden momenteel uitgewerkt. Dit is via Kamerbrieven, LNV Brexit stakeholderbijeenkomsten en gesprekken met de sector aan de sector gecommuniceerd.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de reactie en de genomen maatregelen van het kabinet op dit dossier?
Met de antwoorden op de vragen hierboven vertrouw ik erop u voldoende te hebben geïnformeerd.
De fatale brand in Arnhem en lessen voor brandveiligheid |
|
Sandra Beckerman (SP), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u geschrokken van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) «Fatale flatbrand in Arnhem – Lessen voor brandveiligheid»?1
Een fatale brand zoals in Arnhem is zeer verdrietig en herhaling van een dergelijke situatie dient uiteraard zo goed als mogelijk in de toekomst voorkomen te worden. Ik vind de brandveiligheid van woongebouwen een belangrijk onderwerp en heb daarom in de afgelopen jaren al verschillende maatregelen ter verbetering genomen. Ik heb daarom ook met grote belangstelling en waardering kennisgenomen van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV). Verder loopt er momenteel in opdracht van mij een onderzoek van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) naar de brand- en vluchtveiligheid van bestaande woongebouwen, waarbij gemeenten en brandweer zijn betrokken. Ik heb uw Kamer eerder over dit onderzoek geïnformeerd in mijn brief van 26 oktober 2020 (TK 28 325, nr. 215). Dit onderzoek zal in oktober klaar zijn. Ik zal de aanbevelingen van de OvV goed bestuderen in samenhang met dit IFV-onderzoek.
Ingevolge artikel 73 Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid, zal ik binnen zes maanden een reactie geven aan de Onderzoeksraad op de aan mij gerichte aanbevelingen. Dit geldt ook voor de Minister voor Medische Zorg en Sport waaraan een aanbeveling is gedaan ten aanzien van de brandveiligheid van zitmeubels en matrassen. Ik zal uw Kamer eveneens deze reactie doen toekomen. Een eerste reactie op het rapport is hieronder gegeven in de beantwoording van uw overige vragen.
Deelt u de mening dat het toezicht op de brandveiligheid van gebouwen in Nederland verbeterd moet worden? Bent u ook van mening dat we al te lang wachten en de aandacht telkens verslapt?
Ik onderstreep het belang van een goede naleving van de brandveiligheidsvoorschriften. De brandveiligheid van gebouwen is primair de verantwoordelijkheid van gebouweigenaren en de bewoners/gebruikers. Het publiekrechtelijke toezicht hierop is belegd bij de gemeenten die beleidsvrijheid hebben hoe dit uit te voeren. De Onderzoeksraad spreekt van verbetering van het toezicht op de brandveiligheid van woongebouwen in de gebruiksfase door zowel gebouweigenaren (intern toezicht) als gemeenten. Ik ga in gesprek met gemeenten en gebouweigenaren over dit toezicht. In de kabinetsreactie zal ik vervolgens ingaan op de betreffende aanbeveling van de Onderzoeksraad en mogelijke acties ter verbetering.
Deelt u de conclusie dat de situatie in deze flat in Arnhem géén uitzondering is? Erkent u dat Nederland veel galerijflats kent met maar één vluchtroute en dat daar veel beter toezicht op moet worden gehouden?
Bij het hiervoor genoemde IFV-onderzoek wordt de vlucht- en brandveiligheid beoordeeld van zo’n 30 bestaande woongebouwen/flats, deels met een enkele vluchtroute. Dit IFV-onderzoek zal een breder beeld opleveren van de vlucht- en brandveiligheid van deze gebouwen. In de kabinetsreactie zal ik de resultaten van dit IFV-onderzoek betrekken en ook nader in gaan op woongebouwen met een enkele vluchtroute.
Deelt u de conclusie dat bij veel woningcorporaties – en andere gebouweigenaren – het brandveiligheidsbewustzijn verder kan verbeteren?
Over dit onderwerp ga ik in gesprek met gebouweigenaren. Ik bezie daarbij dan ook de resultaten van het hiervoor genoemde IFV-onderzoek. In de kabinetsreactie zal ik vervolgens een nadere reactie geven.
Bent u het eens met de constatering dat gemeenten in het algemeen ook geen actief toezicht houden op de naleving van de brandveiligheidseisen in de gebruiksfase, waardoor minder brandveilige situaties – zoals op de vluchtroute van de flat in Arnhem – lang onopgemerkt blijven?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2. Ik ga in gesprek met gemeenten en gebouweigenaren over dit toezicht. In de kabinetsreactie zal ik vervolgens ingaan op de mogelijke acties ter verbetering van het toezicht en daarbij ook de wet- en regelgeving beschouwen.
Bent u bereid te zorgen voor verbetering van het toezicht op de brandveiligheid in de gebruiksfase van woongebouwen? Wat wilt u doen om het intern toezicht door gebouweigenaren te verbeteren? Wat wilt u doen om extern toezicht door gemeenten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Is aanpassing van de geldende wet- en regelgeving nodig voor het verbeteren van het toezicht in de gebruiksfase van gebouwen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om specifiek de brandveiligheid in gebouwen met slechts één vluchtroute te verbeteren? Welke strengere eisen kunnen worden gesteld? Kan bijvoorbeeld een brandalarm verplicht worden gesteld? Bent u bereid wet- en regelgeving op het gebied van brandveiligheid op dit punt te herzien?
Gebouwen met een enkele vluchtroute zijn in Nederland toegestaan als voldaan wordt aan bepaalde eisen die beogen dat deze enkele vluchtroute gedurende een bepaalde tijd is gevrijwaard van brand en rook. Recent heb ik mede daartoe de eisen voor brand- en rookwerendheid in het Bouwbesluit aangescherpt2.
De Onderzoeksraad doet in zijn rapport de aanbeveling om de uitgangspunten bij deze enkele vluchtroute te herijken. Ik ga over deze aanbeveling nog in gesprek met het Instituut Fysieke Veiligheid. In de kabinetsreactie zal ik vervolgens een nadere reactie geven.
Herkent u dat meubels en matrassen vaak zijn gevuld met kunststofschuim (PUR) dat gemakkelijk vlam vat en veel giftige rook veroorzaakt? Herkent u dat in Nederland jaarlijks circa tien doden vallen en honderd mensen gewond raken bij woningbranden als gevolg van brandgevaarlijk meubilair?
Zitmeubelen en matrassen zijn veelvuldig gevuld met poly-urethaanschuim (PUR). Dit polymeer wordt gebruikt omdat het makkelijk te verwerken, zacht, licht en goedkoop is. Het schuim is inderdaad brandbaar en kan bij brand giftige gassen vrijgeven. De aantallen doden en gewonden zijn bekend.
Waarom zijn er in Nederland in tegenstelling tot de Scandinavische landen en het Verenigd Koninkrijk geen wettelijke eisen aan de brandveiligheid van zitmeubels en matrassen?
Hier zijn verschillende redenen voor. Genoemde landen stellen in veel gevallen wel eisen aan de brandveiligheid, maar specificeren verder niet hoe deze brandvertraging bereikt moet worden. Dit leidt ertoe dat fabrikanten in veel gevallen kiezen voor de goedkoopste optie en de meubels behandelen met brandvertragende chemicaliën. De langetermijngevolgen voor de volksgezondheid van deze praktijk zijn niet of beperkt onderzocht. Zorgelijk gevolg is dat de volledige bevolking wordt blootgesteld aan deze chemicaliën. Alternatief is dat er andere methoden van brandvertraging gebruikt worden die duurder zijn, terwijl vaak nog niet bekend is hoe effectief zij zijn.
De afgelopen jaren zijn er door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verschillende initiatieven gestart om tot branche-brede afspraken of aanvullende regelgeving te komen, maar deze acties verliepen onbevredigend, vooral omdat onvoldoende duidelijk is hoe effectief de verschillende maatregelen zijn en hoe dit zich eventueel verhoudt tot andere negatieve effecten op de volksgezondheid. Omdat de fabricage en handel in meubelen grensoverschrijdend is zou het de voorkeur van Nederland genieten om deze problematiek Europees aan te pakken. Tot nu toe is hier echter Europees geen draagvlak voor.
Hoe kijkt u aan tegen de aanbeveling van de OVV wet- en regelgeving in te voeren om zitmeubels en matrassen brandveiliger te maken?
Dit is een belangrijke aanbeveling. Er zal dan ook wederom onderzocht worden of aanvullende regelgeving mogelijk en effectief is. Hierbij blijft echter een vereiste dat de gekozen oplossingsrichting geen bron is van andere risico’s, ook op langere termijn. In de kabinetsreactie zal hier nader op worden ingegaan.
Wat gaat u doen voor bewoners van gebouwen met slechts één vluchtroute? Hoe gaat u zorgen dat mensen weten wat ze moeten doen als er brand is uitgebroken? Wat gaat u doen specifiek voor mindervaliden en ouderen? Hoe kunt u zorgen dat de eigenaar de voorlichting/communicatie afstemt op de sociaal-maatschappelijke kenmerken van de bewoners?
Ik wacht de resultaten van het hiervoor genoemde IFV-onderzoek af en bezie dan, in samenhang met de bevindingen van de Onderzoeksraad, de mogelijke acties om bewoners beter te informeren over het vluchten bij brand. Hierover ga ik ook in gesprek met gebouweigenaren. In de kabinetsreactie zal hier nader op worden ingegaan.
Een online informatiebijeenkomst over de mogelijke samenwerking tussen Elbit en Nederlandse bedrijven |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat later deze maand een online informatiebijeenkomst wordt gehouden over mogelijke samenwerking tussen de Israëlische wapenfabrikant Elbit en Nederlandse bedrijven?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat afgelopen jaren, bijvoorbeeld in Gaza, honderden Palestijnse burgers zijn gedood door het Israëlische leger, dat daarbij onder andere gebruik maakte van wapens van Elbit?
Voor wat betreft de appreciatie van het kabinet omtrent de escalatie in-en-rond Gaza, en de Nederlandse MOVP-inzet, verwijs ik u naar de Kamerbrieven van 17 mei (met kenmerk 2021Z07817) en 16 juni jl. (met kenmerk 2021D21827).
Het kabinet neemt voor kennisgeving aan dat Israël wapens afneemt bij Elbit. Nederland spreekt de Israëlische regering, ook in EU-verband, consequent aan op diens nederzettingenbeleid.
Ziet u in dat Israël de bezetting van Palestina in stand kan houden en de illegale nederzettingen in bezet gebied uit kan breiden juist vanwege de omvangrijke defensie-industrie in het land, waar Elbit onderdeel van uitmaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat samenwerking met Elbit medeplichtigheid aan Israëlische oorlogsmisdaden en mensenrechtenschendingen op kan leveren voor Nederlandse bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Tijdens genoemde informatiebijeenkomst werd onderzocht of samenwerking met het bedrijf Elbit interessant kan zijn voor Nederlandse bedrijven. Mocht er door Nederlandse bedrijven opvolging worden gegeven aan deze informatiebijeenkomst – resulterend in een samenwerkingsverband – dan zal eventuele levering aan Israël vanuit Nederland, zoals gebruikelijk, onderhevig zijn aan exportcontrole in Nederland. Daarbij wordt onder andere getoetst of er een duidelijk risico is dat de uit te voeren goederen worden gebruikt bij het begaan van ernstige schendingen van mensenrechten of humanitair oorlogsrecht. Wanneer daar een risico op is, wordt geen vergunning voor uitvoer afgegeven. Het kabinet zag geen reden om deze informatiebijeenkomst op te schorten.
Bent u bereid, zeker gezien de recente geweldsescalatie in Gaza, om de online bijeenkomst met Elbit op te schorten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Geweld en overlast asielzoekers in ov regio Emmen: ’We zijn het spuugzat’ |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u dit bericht?1
Ja.
Klopt het dat buschauffeurs in de regio Emmen afgelopen week dagelijks te maken hadden intimidatie en geweld van asielzoekers? Zo ja, om hoeveel incidenten gaat het, uitgesplist per land van herkomst en delict?
In week 27 (5 t/m 11 juli 2021) hebben buschauffeurs van lijn 73 van de regio Emmen volgens Qbuzz melding gedaan van 7 incidenten verspreid over 5 dagen. Deze incidenten betroffen voornamelijk betalingsproblemen. Ik vind het bijzonder vervelend dat, ondanks de inzet van de pendelbus en overige maatregelen, nog steeds overlast wordt ervaren op de buslijn 73 Ter Apel-Emmen. Wel wil ik meegeven dat het aantal incidenten op deze buslijn in vergelijking met 2017 en 2018 fors is gedaald (van gemiddeld 50 naar 5 per week), maar elk incident is er natuurlijk één teveel.
Hoeveel van deze criminele asielzoekers zijn opgepakt en vastgezet?
Van die 7 incidenten is volgens Qbuzz geen melding en/of aangifte gedaan bij de politie. Daarom is er verder geen actie ondernomen door de politie. Ik spoor alle chauffeurs aan om bij crimineel gedrag aangifte te doen bij de politie, zodat de strafrechtketen in positie wordt gebracht om strafrechtelijke maatregelen in te zetten. Daarnaast is een verdenking van een misdrijf tegen een persoon met een veilige publieke taak een van de criteria voor een plek op de landelijke Top-X lijst met de meest overlastgevende en/of criminele asielzoekers. Zij worden nauwlettend in de gaten gehouden door de migratieketen, waarbij passende maatregelen worden opgelegd.
Klopt het dat een beveiliger onlangs een kaakslag kreeg van een asielzoeker? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is deze asielzoeker gearresteerd en wordt hij vervolgd? Zo nee, waarom niet?
Er heeft een incident plaatsgevonden dat tot een gevoel van onveiligheid heeft geleid bij een chauffeur. Qbuzz heeft ons echter laten weten dat, in tegenstelling tot wat eerder gemeld was, bij het betreffende incident geen sprake was van fysieke agressie. Dit neemt niet weg dat ik verbale agressie ook hoog opneem en dat dit absoluut niet wordt getolereerd. Zie ook de beantwoording op vraag 6 waarin ik aangeef welke extra maatregelen ik neem om overlast tegen te gaan danwel te voorkomen.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat dit asieltuig geen strobreed in de weg wordt gelegd, ons openbaar vervoer en onze buschauffeurs kan terroriseren en Nederland onveilig maakt?
Net zoals voor Nederlanders is ook voor asielzoekers de Nederlandse wet- en regelgeving van toepassing. Dus ongeacht wat de verblijfstitel van een overlastgever in het openbaar vervoer is, geldt dat bij overtreding van wet- en regelgeving, het strafrecht kan worden toegepast.
Bent u bereid dit criminele en overlastgevende asieltuig per direct het land uit te knikkeren? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u dan doen om de veiligheid van het personeel in het openbaar vervoer te garanderen?
Het veroorzaken van overlast in het openbaar vervoer biedt wettelijk gezien onvoldoende grond om over te gaan tot afwijzing van een asielaanvraag en tot directe uitzetting. Indien de overlast tot een strafbaar feit leidt waaruit een veroordeling volgt, dan wordt dit wel meegenomen in de beoordeling van de asielaanvraag.
Voor wat betreft uw vraag over het garanderen van de veiligheid van het personeel in het openbaar vervoer, geldt dat in alle gevallen van overlast aangifte kan worden gedaan die kan leiden tot strafrechtelijke maatregelen, ongeacht of de overlastgever een Nederlander of asielzoeker is, ofwel op andere titel in Nederland verblijft.
Daarnaast zijn in het specifieke geval van de buslijn Emmen-Ter Apel vanaf 2019 extra maatregelen genomen waardoor het aantal incidenten fors is afgenomen. Deze maatregelen betreffen bijvoorbeeld de inzet van OV-stewards op station Emmen en de inzet van een pendelbus tussen station Emmen en aanmeldcentrum Ter Apel. Om de veiligheid van de reizigers en personeel te waarborgen zijn door de vervoerder ook extra maatregelen getroffen door in de bussen camera’s te plaatsen, toegangscontroles uit te voeren en extra toezichthoudend personeel in te zetten.
Bent u bereid een totale asielstop in te stellen en alle AZC’s te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Iedereen heeft op grond van (inter)nationale wet- en regelgeving recht op een eerlijke asielprocedure.
Ook extra steun voor toeleveranciers van festivals en evenementen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat veel toeleveranciers van festivals en evenementen, zoals tent- en podiumbouwers, veelal nog geen contracten hebben gesloten met festivals die nu geannuleerd en daardoor buiten de boot vallen met aanvullende garantieregeling?
Ja. Om aanspraak te maken op de garantieregeling is een gedane verplichting in de vorm van een contract of betaling nodig. Anders is immers geen sprake van gemaakte kosten die subsidiabel zijn onder de garantieregeling.
Bent u tevens op de hoogte dat veel toeleveranciers, waarvan vele al 16 maanden stil liggen, inmiddels het subsidieplafond van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) hebben bereikt en daardoor geen subsidie meer kunnen ontvangen voor hun geleden kosten?
Sinds de openstelling van de TVL is het subsidieplafond voor het mkb omhooggegaan van € 50.000 in TVL 1 naar € 90.000 in TVL Q4 2020 tot het huidige subsidieplafond van € 550.000 in zowel TVL Q1 als TVL Q2 2021. Het subsidieplafond van € 550.000 voor mkb en € 1,2 miljoen voor grote bedrijven (bij TVL Q3 2021 wordt dit weer € 600.000) is gebaseerd op het maximale steunbedrag dat volgt uit de Europese Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (hierna: Tijdelijke kaderregeling). Daaruit volgt dat bedrijven in totaal niet meer TVL-subsidie ontvangen dan € 1,8 miljoen. In de onderstaande tabel staat in percentages het aantal bedrijven dat tegen de staatssteungrens aan zit.
Bedrijven (uitgezonderd in de Landbouw & Visserij)
€ 1.800.000
0%
0%
<1%
<1%
Op termijn komen steeds meer bedrijven aan de staatssteungrens van de TVL waardoor ze geen steun voor vaste lasten meer kunnen ontvangen. Op dit moment is dat alleen voor een kleine groep bedrijven het geval, maar na het tweede kwartaal zullen mogelijk meer bedrijven aan de staatssteungrens komen. Dit is echter nog steeds een beperkte groep, waarbij het met name gaat om grote bedrijven en bedrijven in sectoren die een opslag hebben ontvangen.
Verreweg de meeste mkb-bedrijven in de TVL komen op dit moment niet in de buurt van de staatssteungrens.
Vreest u ook dat als deze toeleveranciers nu niet worden geholpen er tientallen banen op het spel staan en bovendien veel kennis en expertise verloren gaat?
De coronacrisis hakt er bij iedereen in en dat is voelbaar in alle sectoren, bij werkenden, burgers en bij alle ondernemingen, waaronder de toeleveranciers van festivals en evenementen. Het kabinet spant zich daarom in om zo goed als kan baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het kabinet zet zich hier vanaf de start van de crisis voor in door middel van de omvangrijke steun- en herstelpakketten, waaronder de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en de TVL. Het generieke steun- en herstelpakket beweegt mee en leidt daarmee automatisch tot meer steun voor ondernemers die langer dicht moeten of meer omzetverlies hebben.
Bent u bereid om daarom het subsidieplafond voor de TVL te verhogen?
Een verhoging van het subsidieplafond voor de TVL is vanwege de afhankelijkheid van de Europese staatssteungrens niet mogelijk. Het subsidieplafond is gebaseerd op het maximale steunbedrag dat in totaal aan een onderneming kan worden gegeven, namelijk de staatssteungrens van € 1,8 miljoen. Deze staatssteungrens is afkomstig uit de Tijdelijke kaderregeling, waar de TVL op gebaseerd is. Zie verder antwoord op vraag 2.
Zo nee, ben u dan wel bereid om op de korte termijn deze toeleveranciers op een andere manier te ondersteunen door met aanvullende steunmaatregelen te komen?
Het kabinet heeft blijvend oog voor de impact van de crisis en de beperkende maatregelen. De afgelopen maanden is er vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat veelvuldig contact geweest met het bedrijfsleven en verschillende branche- en belangenorganisaties, waaronder met de evenementenbranche. Zo heeft het kabinet de garantieregeling eind juli verruimd, om zo snel mogelijk de abrupt ontstane schades bij evenementenorganisaties te compenseren. Aanvullende steunmaatregelen zijn op dit moment niet aan de orde.
Bent u bereid om zo snel als mogelijk deze vragen te beantwoorden zodat de toeleveranciers (financiële) duidelijkheid krijgen?
Ja.
Klimaatplannen vanuit Brussel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Burger krijgt peperdure klimaatrekening gepresenteerd»1
Ja.
Wilt u aan de Kamer stapsgewijs doen toekomen wat u van de klimaatplannen vanuit Brussel vindt, met daarbij uw reactie richting eurocommissaris Timmers?
Op 17 september heeft het kabinet de Kamerbrief Beoordeling van het Fit-for-55-pakket van de Europese Commissie2 en de fiches Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen3 aan uw Kamer toegestuurd. De brief is de integrale reactie van het kabinet op de voorstellen van de Europese Commissie om invulling te geven aan het nieuwe klimaatdoel voor 2030. Daarnaast vindt u in de BNC-fiches per voorstel de positie van het kabinet.
Hoe gaat u voorkomen dat de klimaatplannen de kloof tussen arm en rijk niet vergroot, zeker nu de rekening bij burgers wordt gelegd? Graag een toelichting
Klimaatverandering houdt niet op bij onze landsgrenzen. Een Europese aanpak voor het klimaatbeleid is daarom slimmer en goedkoper dan een puur nationale aanpak.
Het kabinet is zich daarbij bewust dat de klimaattransitie alleen op draagvlak kan rekenen als deze voor iedereen betaalbaar is. Het bestaande beleid richt zich dan ook op een zo kosteneffectief mogelijke transitie, waarbij negatieve sociaaleconomische effecten zoveel mogelijk worden geadresseerd via sociaal beleid. De precieze sociaaleconomische gevolgen van het Fit-for-55-pakket zijn in deze fase nog niet bekend, omdat deze afhankelijk zijn van verdere Europese besluitvorming, wat nog zeker een jaar zal duren. Daarnaast formuleert het pakket de grootte van de opgave en een deel van de invulling ervan, maar blijft het grootste deel van de concrete maatregelen afhankelijk van nationale politieke keuzes. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Een exacte analyse van de impact op burgers, bedrijven en de begroting, waar de motie Van der Staaij, ingediend bij de Algemene Politieke Beschouwingen, om vraagt, is hier tevens afhankelijk van.
Hoe gaat u voorkomen dat de middenklasse, de kurk waar de Nederlandse samenleving op drijft, niet buitenspel wordt gezet door hogere kosten? Graag een toelichting
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen met de kritiek van deskundigen die stellen dat de rekening van de plannen van de eurocommissaris bij de burger komt te liggen? Graag een toelichting
Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 is aangegeven, is het van groot belang dat het halen van klimaatdoelen gepaard gaat met oog voor de brede maatschappelijke gevolgen voor inwoners van Nederlandse.
Een Europese aanpak kan daarbij juist (kosten)effectiever zijn dan een nationale aanpak en zorgt voor een gelijker speelveld in de EU, waardoor weglekeffecten kunnen worden beperkt en de concurrentiepositie van bedrijven wordt beschermd. Ook kan het de nationale transitie meewind opleveren: bijvoorbeeld door het instellen van ambitieuze Europese CO2-normen voor voertuigen of bijmengverplichtingen van duurzame brandstoffen. Op deze manier worden nul-emissie voertuigen betaalbaarder voor meer mensen. Zo biedt het Ff55-pakket economische kansen in de transitie naar een duurzame samenleving en brede welvaartsvoordelen.
Het kabinet heeft voor dergelijke vragen bij de totstandkoming van het Klimaatakkoord veel aandacht gehad en zal ook bij de onderhandelingen in hier Brussel scherp op zijn, zodat iedereen mee kan in de transitie.
Het is van belang dat de sociaaleconomische effecten van beleidskeuzes op de Nederlandse huishoudens, bedrijven en maatschappelijke organisaties in de komende periode helderder worden. Verdere besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
In dit kader is het belangrijk te benoemen dat bij het klimaatpakket van bijna 7 miljard euro uit de Miljoenennota is gekozen voor een pakket aan maatregelen dat op korte termijn de uitstoot van huishoudens en MKB’ers reduceert, met oog voor het beperken van negatieve sociaaleconomische effecten. Met dit pakket heeft het kabinet juist gekeken naar maatregelen die mensen in staat stellen om een bijdrage te leveren aan het aanpakken van klimaatverandering.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om de burger op kosten te jagen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat o.a tanken, vliegen en wonen niet duurder wordt door dwingelandij vanuit Brussel?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat er in de klimaatplannen met geen woord gerept wordt over schone kernenergie? Zo ja, wat gaat u doen om deze energiebron wél te realiseren?
De voorgestelde klimaatmaatregelen zijn techniekneutraal. Landen mogen daarbij zelf invulling geven aan hoe zij een duurzame energiemix teweegbrengen. Het is aan lidstaten zelf om een keuze te maken voor de invulling van de eigen energiemix. Nederland is van mening dat er in het Europees energiesysteem ruimte moet zijn voor landen om te kiezen voor kernenergie, als dat voor hen passend is. Kernenergie kan – naast andere bronnen voor CO2 neutrale energieproductie – een belangrijke rol spelen bij het verminderen van de CO2 uitstoot en het bereiken van de klimaatdoelstellingen.
Deelt u de mening dat het net zo onbegrijpelijk is dat vervuilende biomassa juist wel in de plannen te staat? Zo ja, wat gaat u doen tegen deze vervuilende biomassa?
De Europese Commissie ziet biomassa als onderdeel van de mix van hernieuwbare energie om de klimaatdoelen en hernieuwbare energiedoelen te realiseren. De Commissie stelt wel voor om de duurzaamheidseisen voor energietoepassingen verder aan te scherpen.4 Het kabinet ziet biogrondstoffen ook als noodzakelijk onderdeel van de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie in 2050. Daarbij geldt voor het kabinet het uitgangspunt dat alleen duurzame biomassa een bijdrage aan die transitie kan leveren en dat duurzame grondstoffen uiteindelijk zo hoogwaardig mogelijk moeten worden ingezet. In Nederland stellen we al strengere duurzaamheidseisen voor biomassa voor energie en daarom steun ik ook de voorstellen van de Commissie in dat kader. Zie voor nadere toelichting de Kamerbrief duurzaamheidskader biogrondstoffen.5
Heeft u de bereidheid om de losgeslagen klimaatpaus uit Brussel aan banden te leggen en zijn plannenmakerij te prullemanderen? Graag een toelichting
U vindt in de Kamerbrief Beoordeling van het Fit-for-55-pakket van de Europese Commissie en de fiches Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen per commissievoorstel de positie van het kabinet.
Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen in Afghanistan |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ank Bijleveld (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Dit zijn de vier superdrones die het Nederlandse leger heeft gekocht»?1
Ja.
Hebt u toestemming gegeven de informatie in het artikel over Nederlandse betrokkenheid bij de inzet van een onbemand vliegtuig, een drone, naar buiten te brengen? Zo ja, waarom?
Ja. Naar aanleiding van de invoering van vier MQ-9 verkenningsvliegtuigen die op afstand bestuurd gaan worden2, heeft het Algemeen Dagblad het Ministerie van Defensie verzocht enkele militairen te interviewen die tijdens eerdere (internationale) missies beelden geanalyseerd en verwerkt hebben tot inlichtingenproducten. Defensie heeft aan dit verzoek meegewerkt om transparant te zijn over haar activiteiten en te laten zien welke kaders en procedures voor een zorgvuldige inzet gevolgd worden. Daarnaast vindt het Ministerie van Defensie het van belang om persoonlijke ervaringen van militairen te delen.
Wanneer en waar werd de in het artikel beschreven luchtaanval in Afghanistan, die volgde op het (mede) door Nederland verzamelen van inlichtingen, uitgevoerd?
De vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) betreffen «Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen in Afghanistan». Het krantenartikel waar hij naar verwijst gaat over de inzet door Nederland van een onbemand vliegtuig. Deze inzet betrof echter niet Afghanistan en werd evenmin uitgevoerd door Nederland.
Vanaf 2018 zette Nederland Processing Exploitation & Dissemination (PED-)capaciteit samen met een Target Support Cell (TSC) in voor de missie Inherent Resolve boven Irak. Vanaf 2019 werd deze capaciteit ook ingezet voor de missie Resolute Support in Afghanistan. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op respectievelijk 14 september 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 637) en 5 juli 2019 (Kamerstuk 28 676, nr. 321). De inzet van de Nederlandse PED-capaciteit is inmiddels beëindigd (Kamerstuk 27 924, nr. 784 van 19 mei jl.).
De Nederlandse PED-capaciteit voorzag in een behoefte aan tijdige beschikbaarheid van gevalideerde inlichtingen. Informatievergaring vanuit de lucht of de ruimte biedt de mogelijkheid een groot gebied te bekijken en vervolgens belangrijke objecten in meer detail te onderzoeken. Deze informatie is belangrijk voor de kennisopbouw over het operatiegebied en voor het targeting proces dat vooraf gaat aan luchtaanvallen van de coalitie. De noodzaak om tijdens operaties met grote precisie op te treden en materiële nevenschade of civilian harm zoveel mogelijk te voorkomen, maakt informatievergaring vanuit de lucht belangrijk. Nederlandse militairen analyseerden hierbij beelden afkomstig van onbemande vliegtuigen van coalitiepartners. Nederland is een van de weinige landen die in deze specifieke capaciteit kan voorzien.
Wat waren de gevolgen van de luchtaanval? Hoeveel mensen werden gedood? Wat is bekend over de identiteit van de slachtoffers? Zaten er ook burgers tussen? Zo nee, hoe is dat dan vastgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Sinds wanneer draagt Nederland door middel van betrokkenheid bij inzet van drones bij aan bombardementen in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen heeft Nederland via betrokkenheid bij de inzet van een of meerdere drones bijgedragen aan luchtaanvallen in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een beeld schetsen van de gevolgen van deze luchtaanvallen, ook wat (mogelijke) burgerslachtoffers betreft?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn bij deze of andere acties reeds Nederlandse drones ingezet?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer en hoe, in welke brief, is de Kamer geïnformeerd dat Nederland luchtaanvallen in Afghanistan mede mogelijk maakt?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Nederland op enigerlei wijze ook bijgedragen aan aanvallen met drones in andere landen dan Afghanistan? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Antwoorden op eerdere vragen over het geweld in Chora in juni 2007 |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ank Bijleveld (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over geweldsinzet in Chora in juni 2007?1
Ja.
Voordat ik inhoudelijk in ga op deze vragen, hecht ik er belang aan te melden dat de Nederlandse militairen van Task Force Uruzgan (TFU) onder grote dreiging, met vastberadenheid, moed, beleid en ook met gevaar voor hun leven hebben gehandeld om de Taliban te stoppen, hen uit het gebied te verdrijven en executies onder de lokale bevolking te voorkomen. De commandant van de TFU maakte onder grote (tijds)druk de moeilijke keuze om te blijven en Chora te verdedigen. Hij deed dit op basis van de kennis en de inschattingen van toen en niet op basis van informatie achteraf. Ik heb respect voor de Nederlandse militairen die hebben gevochten in Chora en sta achter hun wijze van optreden. Aan Nederlandse zijde vielen hier een dodelijk slachtoffer en meerdere gewonden. Ik betreur het ten zeerste dat er tijdens de verdediging van Chora tegen de aanval door de Taliban ook burgerslachtoffers zijn gevallen.
Kunt u aangeven over wat voor details u geen uitspraken wilt doen vanwege de lopende rechtsgang?
Zoals bekend is de inzet van de krijgsmacht in Chora in juni 2007 thans onderwerp van een rechtszaak. Over details die in de rechtszaak nog onderwerp zijn van discussie of van beoordeling door de rechter, worden in het belang van de rechtsgang geen uitspraken gedaan.
Klopt het dat de door de pantserhouwitser in de nacht van 16 op 17 juni 2007 beschoten eerder vastgestelde doelen ook woonhuizen betroffen?
Ja. De doelen betroffen bekende en mogelijke posities van vijandelijke strijders. De Taliban gebruikte gebouwencomplexen, waaronder woonhuizen, als gevechtsposities. Zie voor een verdere duiding de beantwoording van vraag 28 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Klopt het dat de pantserhouwitser in juni 2007 in Uruzgan, toen over een afstand van meer dan 30 kilometer werd gevuurd, dermate onnauwkeurig was dat een afgevuurde mortier doorgaans ergens in een gebied ter grootte van grofweg een voetbalveld landde? Zo nee, hoe zou u dit dan omschrijven?
Zie hiervoor de beantwoording van vraag 13 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Kan gesteld worden dat de pantserhouwitser, zeker als een enkel schot wordt gevuurd, vrijwel standaard doel mist?
Nee. De pantserhouwitser (zoals alle artillerie systemen) is een indirect vurend wapensysteem. Dit betekent dat er voor de vuurleiding in beginsel gebruik wordt gemaakt van waarnemers, (optische) meetinstrumenten en gevechtsinlichtingen. Dit wapensysteem is bedoeld om een bepaald doel te neutraliseren door middel van de explosieve kracht en de scherfwerking van de verschoten granaat. Daarvoor hoeft niet per se exact op de doelcoördinaat gevuurd te worden, maar wel in de directe nabijheid omdat de straal van uitwerking van de granaat beperkt is. Om ongewenste nevenschade te beperken wordt altijd een analyse gemaakt van de omgeving van het doel (de zogenaamde Collateral Damage Estimate).
Ik nodig de leden van de Vaste Kamercommissie Defensie uit om een werkbezoek af te leggen aan het Vuursteuncommando, de eenheid waarbij de pantserhouwitser is ingedeeld. Onze militairen informeren de Kamerleden graag over de werking, de technische specificaties en de wijze van optreden van de pantserhouwitser. Ik verwijs hierbij eveneens naar de Kamerbrief van 4 juni jl. over de uitvoering van de motie Van den Nieuwenhuijzen (Kamerstuk 35 570 X, nr. 101).
Moet de informatie over de waarschijnlijke foutlengte (WFL) en de waarschijnlijke foutbreedte (WFB) van de pantserhouwitser zo gelezen worden dat 25 procent van de afgeschoten mortieren landt binnen de WFL van 90 meter en de WFB 16 meter? Zo nee, hoe dan?
Nee, 50% van de schoten landt binnen de WFL van 90 meter en binnen de WFB van 16 meter, waarbij niet voorspeld kan worden of het schot voor of achter het doel ligt (25% voor het doel en 25% achter het doel).
Klopt het dat een aanzienlijk deel van de mortieren tot ontploffing komt buiten de WFL van 90 meter en de WFB 16 meter? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
50% van de granaten valt binnen de WFL van 90 meter en WFB van 16 meter. Zie tevens vraag 6. Daar wordt in de CDE rekening mee gehouden. (zie vraag2.
Kunt u toelichten wat u ermee bedoelt dat rekening is gehouden met de foutmarge van de pantserhouwitser en de eventuele nevenschade die dit kan veroorzaken? Hoe is hier concreet rekening mee gehouden?
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de schoten die gedurende de nacht van 16 op 17 juni 2007 zijn afgegeven op vooraf vastgestelde doelen en anderzijds de vuursteun die de pantserhouwitser tijdens verschillende gevechtscontacten aan eigen troepen heeft geleverd in de periode van 15 tot 20 juni 2007.
In het eerste geval zijn de doelcoördinaten zo gekozen dat nevenschade onwaarschijnlijk was, veelal door doelen in het open terrein te kiezen. In het tweede geval werden de doelcoördinaten aangegeven door artilleriewaarnemers ter plaatse, die zelf zicht op de doelen hadden. Hun beoordeling van een aanvraag om vuursteun van de pantserhouwitser ging in beginsel steeds vergezeld van een inschatting van de mogelijke nevenschade in relatie tot het aangevraagde vuursteunmiddel. De pantserhouwitser werd alleen ingezet als de uitwerking van de afgevuurde granaat niet geacht werd te leiden tot onaanvaardbare nevenschade.
Hoeveel huizen zijn door Nederland als doelwit geïdentificeerd en bevuurd in de strijd om Chora?
Van 15 tot 20 juni 2007 zijn tijdens de strijd om Chora verschillende gebouwencomplexen beschoten. Het is niet exact bekend hoeveel complexen er zijn beschoten door de pantserhouwitser, vliegtuigen, boordwapens van voertuigen en draagbare wapens. Evenmin is duidelijk hoeveel van die complexen ten tijde van de gevechten daadwerkelijk als woonhuis werden gebruikt.
Kunt u aangeven hoe groot het door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkte gebied was dat naar uw opvatting zonder directe waarneming bevuurd mocht worden? Hoeveel vijandige strijders en hoeveel burgers verbleven (naar schatting) in dit gebied toen het gebombardeerd werd?
Na het besluit om Chora te behouden, maakte TFU een plan om de inzet van het luchtwapen en de vuursteun gecoördineerd te laten plaatsvinden. Op basis bekende posities van de Taliban werd een engagement area voor de pantserhouwitser ingesteld. Deze werd zowel in de planning als de uitvoering gebruikt om die lucht- en vuursteun te deconflicteren. De engagement area mat één bij drie kilometer. De omvang van het gebied waarin 29 doelen door de pantserhouwitser zijn bevuurd met 32 granaten is bij benadering 1,6 vierkante kilometer groot. Het aantal vijandige strijders en burgers dat zich in dit gebied bevond is niet bekend.
Klopt het dat het door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkte gebied, juridisch gezien, in zijn geheel bevuurd mocht worden, aangezien het tot militair doelwit was bestempeld?
Bij de ratificatie van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève heeft Nederland, net als meerdere landen, een verklaring afgelegd dat bij de toepassing van artikel 52, tweede lid, van dat Protocol, ook een gebied als militair doelwit kan worden aangemerkt. Voorwaarde daarbij is dat het gebied voldoet aan de criteria van artikel 52, tweede lid, voor de beoordeling of een object een legitiem militair doelwit is. Hieruit volgt dat de zogenoemde engagement area in principe in zijn geheel beschoten mocht worden, zij het met in achtneming van andere voorwaarden voor de inzet van zware wapensystemen, zoals de verplichte inventarisatie van mogelijke nevenschade.
Is er achteraf een onafhankelijke toetsing geweest of terecht een beroep op zelfverdediging is gedaan in de strijd om Chora? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 37 van de Kamervragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466), zijn de gebeurtenissen rondom de verdediging van Chora kort na afloop van de gevechtshandelingen niet alleen door het Ministerie van Defensie zelf onderzocht (via het After Action Report en de After Action Review), maar ook door de NAVO, de Verenigde Naties en de Afghaanse mensenrechtencommissie. Tot slot heeft het Openbaar Ministerie, zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 30 en 31 van dezelfde Kamervragen, kennisgenomen van de (onderzoeks-)rapporten van voornoemde organisaties. Het Openbaar Ministerie heeft op basis van deze stukken geen aanleiding gezien tot het instellen van een nader onderzoek.
Heeft Nederland ook op andere momenten in Afghanistan, al dan niet met een beroep op zelfverdediging, gebombardeerd zonder direct zicht op het doel? Zo ja, hoe vaak en wanneer?
Er is altijd op een of andere wijze waarneming op of anderszins informatie over de locatie van een aangegrepen doel (geweest) op basis waarvan wapensystemen met indirecte richting dat doel bevuren.
Wilt u navraag doen bij Australië of, en zo ja waarom, dat land striktere instructies hanteerde omtrent de inzet van geweld en de bescherming van burgers? Zo nee, waarom wilt u deze moeite niet doen?
Het kabinet wil zich verantwoorden over de uitvoering van het politieke mandaat dat Nederland heeft gekregen. Australië heeft een eigen overweging gemaakt en het is niet aan het kabinet om deze met elkaar te vergelijken.
Wilt u Australië vragen of het klopt dat militairen van dat land herhaaldelijk niet in staat bleken te bevestigen of er überhaupt vijandige strijders aanwezig waren op plaatsen waar Nederlandse militairen hebben gevochten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Wilt u bij de NAVO erop aandringen dat relevante documenten van het bondgenootschap over de strijd in Chora in juni 2007 gederubriceerd worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, de derubricering van bedoelde documenten is strijdig met het NAVO-beleid op dit gebied.
Wilt u erom verzoeken dat het rapport van de commandant van ISAF (COMISAF) met de Kamer gedeeld kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Is er een uitzondering opgenomen in het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève op de bepaling dat niet onderscheidende aanvallen verboden zijn? Hoe wordt een niet onderscheidende aanval hier gedefinieerd?
Zoals aangegeven in artikel 51, vierde lid, van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genéve, worden niet-onderscheidende aanvallen gedefinieerd als:
en die derhalve in alle genoemde gevallen naar hun aard, militaire doelen en burgers of burgerobjecten zonder onderscheid kunnen treffen.
Het vijfde lid van datzelfde artikel geeft aan dat niet-onderscheidende aanvallen onder andere bestaan uit:
Het Protocol bevat geen uitzonderingen op deze bepalingen. Bij de ratificatie van het Protocol heeft Nederland twee verklaringen afgelegd met betrekking tot deze bepalingen. Daarin is aangegeven dat het begrip «militair voordeel» moet worden uitgelegd als het voordeel van de aanval als geheel en niet moet worden beoordeeld op basis van geïsoleerde of specifieke onderdelen van die aanval. Ook is daarin aangegeven dat bij het plannen, beslissen of uitvoeren van een aanval, commandanten hun beoordeling dienen te maken op basis van alle bronnen van informatie die op dat moment tot hun beschikking staan.
Tot slot heeft Nederland bij de ratificatie van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève, net als meerdere landen, een verklaring afgelegd dat bij de toepassing van artikel 52, tweede lid, van dat Protocol ook een gebied als militair doelwit kan worden aangemerkt. Voorwaarde daarbij is dat het gebied voldoet aan de criteria van artikel 52, tweede lid, voor de beoordeling of een object een legitiem militair doelwit is.
Kunt u nader ingaan op de verwachting aan Nederlandse kant wat gebeurd zou zijn als Chora niet was verdedigd en lokale tegenstanders het gebied hadden overgenomen? Denkt u dat dan honderden mensen, waaronder veel burgers, gedood zouden zijn? Zo ja, waarop is uw verwachting dan gebaseerd? Is dat gebaseerd op patronen na eerdere gebiedsuitbreiding door bijvoorbeeld de Taliban in Afghanistan?
Uw Kamer is in de brieven van 24 september 2007 en van 5 juli jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 272 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466) geïnformeerd over de verwachting aan Nederlandse kant. De commandant van de Task Force Uruzgan (TFU) is onder de onmiddellijke dreiging van de aanval op Chora niet in de gelegenheid geweest onderzoek te (laten) doen naar patronen van eerdere gebiedsuitbreiding door bijvoorbeeld de Taliban in Afghanistan.
Had u, voordat Chora door Nederland gebombardeerd werd, aanwijzingen dat niet alle burgers uit het gebied waren vertrokken? Zo ja, welke?
TFU heeft via de Afghaanse autoriteiten en de stamleider in het gebied acties ondernomen om de burgerbevolking te waarschuwen en aan te geven het doelgebied te verlaten. Met het oog op de onmiddellijke dreiging is het voor TFU niet mogelijk geweest om met eigen middelen het doelgebied in te gaan om de bevolking te waarschuwen. De AIHRC en UNAMA kwamen tot de conclusie dat TFU – gegeven de zeer moeilijke omstandigheden – zich sterk heeft ingespannen om de burgerbevolking voorafgaand aan de verdediging van Chora te waarschuwen. Achteraf werd bekend dat een deel van de bevolking geen gehoor kon of wilde geven aan de oproep om het gebied te verlaten. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd in de brieven van 24 september 2007 en van 5 juli jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 272 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Gegeven de omstandigheden was het voor TFU niet mogelijk om meer zekerheid te verkrijgen dat de burgerbevolking het doelgebied verlaten had dan met het bericht van de stamleider
Hoe is het mogelijk dat velen in Chora niet op tijd gewaarschuwd zijn, zoals de Afghan Independent Human Rights Commission (AIHRC) en de United Nations Assistance Mission in Afghanistan (UNAMA) hebben gedocumenteerd?
Zie antwoord vraag 20.
Is gecontroleerd of burgers uit het gebied vertrokken voordat het gebombardeerd werd? Klopt het dat er allerlei mogelijkheden waren om stromen vluchtelingen waar te nemen uit de lucht? Zijn die vluchtelingenstromen waargenomen?
Zie antwoord vraag 20.
Hoe is het mogelijk dat inlichtingenrapportages melden dat er 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn omgekomen maar in alle andere onderzoeken lagere aantallen zijn geconstateerd, eerder zo’n 60 tot 70 doden, waaronder ook veel burgerdoden? Waarop is dit aantal van 100 tot 150 gedode strijders gebaseerd? Kan dit inlichtingendocument, uiteraard geanonimiseerd en desgewenst vertrouwelijk, met de Kamer gedeeld worden?
De vraag spreekt van 100 tot 150 vijandelijke strijders. Dit aantal werd ook genoemd in de eerdere Kamervragen over dit onderwerp (kenmerk 2021Z04889). In de eerdere beantwoording is per abuis het aantal uit de vraag herhaald en is gesteld dat «uit inlichtingenrapportages is gebleken dat er 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn omgekomen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466 van 6 juli jl.). Het after action report van commandant TFU meldt echter 150 tot 200 gedode vijandelijke strijders. Daarbij staat benoemd dat dit aantal is gebaseerd op «definitive intell reporting received». Dit rapport is eveneens op 6 juli jl. met de Kamer gedeeld.
Is er enige onafhankelijke bevestiging dat 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn gedood? Zo ja, wat zijn dit voor bronnen?
Zie antwoord vraag 23.
Waarom worden in documenten vijandige strijders vaak Opposing Militant Forces (OMF) genoemd en niet Taliban? Klopt het dat er enige mate van onzekerheid is over het precieze karakter van de vijandige strijders in Chora in juni 2007?
De Taliban is een heterogene groepering met een mobiele kern waar lokale strijders zich vaak tijdelijk bij aansluiten. De harde kern van de Talibanstrijders kwam vaak van buiten de provincie of zelfs uit het buitenland. Handlangers en sympathisanten namen vaak tegen betaling, uit opportunisme of onder dwang de wapens op tegen de Afghaanse overheid en de coalitietroepen. Ook vormden lokale conflicten een bron van geweld. Er was daardoor een diversiteit aan gewapende groeperingen in Afghanistan – en dus ook in Uruzgan – actief.
Omdat het tijdens of na een dreigende situatie of een gevecht niet altijd mogelijk is om te bepalen tot welke groepering de tegenstander behoort, worden – naar algemeen militair gebruik – in rapportages generieke omschrijvingen gebruikt om de tegenstander te beschrijven; OMF is er hier één van.
Was het tijdens de missie in Uruzgan gebruik dat «rules of engagement» konden worden losgelaten in geval van een «aanval» door vijandige strijders, zodat meer handelingen toegestaan waren? Zo nee, welk kader was dan van toepassing in geval van een aanval door vijandige strijders?
Alle rules of engagement voor alle militaire operaties bevatten een bepaling waarin wordt aangegeven dat het recht op zelfverdediging voorrang heeft boven de rules of engagement.
Hoeveel munitie is van Nederlandse kant ingezet in juni 2007 in Chora?
Zie voor het antwoord op deze vragen de beantwoording van vraag 23 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Hoeveel ongeleide bommen/raketten zijn afgeworpen of afgeschoten in juni 2007 in Chora?
Zie antwoord vraag 27.
Hoeveel 81 mm mortieren zijn verschoten? Hoeveel ervan troffen het exacte doelwit?
Zie antwoord vraag 27.
Aan welke schattingen van het aantal aanwezige vijandelijke strijders in Chora werd in juni 2007 de meeste waarde gehecht, en waarom?
Een nauwkeurige schatting van het aantal strijders dat zich in de regio bevond kan niet worden gemaakt. De inschattingen en appreciaties in inlichtingenrapportages liepen uiteen van 300 à 350 tot 800 à 1.000 strijders. TFU hield in de planning en besluitvorming van de verdediging van Chora rekening met aanzienlijke tegenstand vanuit de Taliban om het doel van de operatie te behalen en het risico voor de eigen troepen te minimaliseren.
Zie verder het antwoord op vraag 26 in de Kamerbrief van 5 juli jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Hoeveel vijandige strijders zijn daadwerkelijk waargenomen in juni 2007 in Chora? Klopt het dat dit (vooral) een enkele visuele bevestiging betreft, van tientallen mogelijke strijders?
Dit aantal is niet na te gaan. Inderdaad zijn er op verschillende tijdstippen medio juni enkele keren tientallen OMF geobserveerd. Destijds is door verschillende eenheden en met verschillende middelen activiteit van vijandelijke strijders waargenomen in Chora. Er is echter geen totaaltelling bekend van het aantal strijders dat zich in juni 2007 bevond in het district Chora en daadwerkelijk werd waargenomen door de TFU of bondgenootschappelijke eenheden.
Wat acht u een waarschijnlijke schatting van het aantal burgerdoden dat is gevallen in Chora in juni 2007? Wat acht u een waarschijnlijk aandeel wat betreft Nederlandse verantwoordelijkheid voor deze doden?
Uw Kamer is op 24 september 2007 (Kamerstuk 27 925, nr. 272) geïnformeerd over de schatting van het aantal burgerdoden. Van de slachtoffers is niet vast te stellen of dit het gevolg was van acties van de Taliban of van de coalitietroepen. Hierover is uw Kamer op 5 juli jl. geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2812, aldaar bijlage 9 bij de beantwoording van vraag 29).
Hoeveel gewonden zijn er precies aan Nederlandse kant gevallen, als gevolg waarvan zijn zij gewond geraakt en wat was de aard van de verwondingen?
Bij de verdediging van Chora zijn drie Nederlandse militairen als direct gevolg van gevechtshandelingen fysiek gewond geraakt. Zij raakten lichtgewond bij het mortierincident waarbij een andere Nederlandse militair om het leven is gekomen.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse luchtaanvallen in Chora ook aan ISAF gelieerde Afghaanse strijders hebben gedood? Zo ja, hoeveel? Wat is uw beeld hiervan?
Nee. Vast staat dat tijdens de verdediging van Chora geen Afghaanse militairen zijn omgekomen.
Is er, aangezien het AIHRC / UNAMA rapport naar de gevechten in Chora «preliminary» was waardoor allerlei conclusies niet definitief getrokken konden worden, later nog aanvullend onderzoek gedaan door een of beide organisaties? Zo nee, waarom niet?
Het eindrapport van het onderzoek door AIHRC en UNAMA is met de bijbehorende conclusies als bijlage 7 bij het antwoord op vraag 29 verstuurd met de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Klopt het dat 10.000 dollar is uitgekeerd vanwege de verwoesting van een complete qualagroep en moskee, waarbij onder meer 18 doden werden gerapporteerd? Was dit – enkel honderden dollars voor een dode – min of meer een standaardbedrag?
Het klopt dat dit bedrag is uitgekeerd. Het betalen van onverschuldigde tegemoetkomingen is een discretionaire bevoegdheid, waarbij zowel het bedrag als de opportuniteit per geval wordt beoordeeld.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over een artikel in dagblad Trouw waarin een veteraan onthult mogelijk verantwoordelijk te zijn voor burgerdoden in Uruzgan?2
Ja.
Kunt u de gevonden interne rapportage die overeenkomsten zou hebben met het gemelde voorval met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht met het verstrekken van rapportages tot het onderzoek van het OM is afgerond. Op 19 mei jl. is uw Kamer hier al over geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2812).
Wordt in dit document melding gemaakt van beschieting van (mogelijke) burgerdoelen met (mogelijk) burgerslachtoffers als gevolg?
Zie antwoord vraag 38.
Hoe vaak is tijdens de missie in Uruzgan een beroep gedaan op de Tigershark drone, bijvoorbeeld om een «battle damage assessment» uit te voeren? Hoe vaak is zo’n verzoek afgewezen?
De Tigershark was geen Nederlands inzetmiddel, maar stond ter beschikking van een coalitiepartner. Het is niet bekend hoe vaak Nederland heeft verzocht om ondersteuning van de Tigershark.
Het onderzoek ‘Grenzeloze Verzorgingsstaat: De Gevolgen van Immigratie voor de Overheidsfinanciën’ |
|
Derk Jan Eppink (JA21) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Grenzeloze Verzorgingsstaat: De Gevolgen van Immigratie voor de Overheidsfinanciën»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit onderzoek gedegen en onafhankelijk is uitgevoerd?
Het is niet mijn rol om te beoordelen of wetenschappelijke studies al dan niet gedegen en onafhankelijk zijn uitgevoerd.
Heeft u er kennis van genomen dat Dr. Jan van de Beek concludeert dat de niet-westerse immigrant de Nederlandse begroting 50.000 tot 100.000 euro netto kost gedurende zijn of haar levensloop?
Ja.
Onderschrijft u de conclusies die dit onderzoek stelt, namelijk dat immigratie de Nederlandse begroting vierhonderd miljard euro heeft gekost gedurende de periode 1995–2019?
Ik heb kennisgenomen van deze conclusie. Ik kan deze conclusie niet bevestigen. De overheid houdt geen boekhouding bij van kosten en opbrengsten van groepen mensen in de samenleving, zoals Nederlanders, mensen met een migratieachtergrond, mensen met een (arbeids)beperking, 65+-ers of welke categorie dan ook. Mensen laten zich immers niet reduceren tot een simpele optel- en aftreksom langs de meetlat van de euro.
Wat opvalt is dat in het onderzoek uitsluitend wordt gekeken naar de directe baten voor de rijksbegroting. Dus wat een persoon zelf direct afdraagt in termen van loonbelasting, premies en BTW. Tegelijkertijd rekenen de onderzoekers wel veel kosten evenredig door naar immigranten. Zowel directe uitgaven (denk bijvoorbeeld aan toeslagen, belastingen, AOW of bijstand) als indirecte (zoals de kosten voor infrastructuur, openbaar bestuur, defensie of cultuursector). Door deze manier van kosten toerekenen zijn de meeste mensen met een migratieachtergrond netto-ontvanger, maar is ongeveer de helft van de mensen zonder migratieachtergrond dat ook. De onderzoekers negeren het bewust ingebouwde solidariteitsbeginsel in de begrotingssystematiek, hetgeen per definitie leidt tot netto (para)fiscale afdracht van hogere inkomens en netto (para)fiscale ontvangsten voor lagere inkomens. Ook bij de berekeningen rondom vergrijzing en immigratie hanteren de onderzoekers een heel smalle benadering: ze kijken alleen naar demografie en naar de directe uitkomsten voor de schatkist.
Bent u van mening dat de bovenstaande conclusies van dit onderzoek kunnen helpen adviseren bij het huidige asiel- en immigratiebeleid?
Beleid moet gestoeld zijn op kennis uit meer dan één enkel onderzoek. In algemene zin is het nuttig om een beter beeld te krijgen van de impact van migratie op de Nederlandse samenleving. Recent zijn naast de Staat van Migratie ook rapporten over demografische ontwikkeling van NIDI en CBS verschenen. Ze tonen aan dat er meer onderzoek nodig is.
Als u het niet eens bent met de conclusies van dit onderzoek, kunt u dan uw tegenargumenten, onderbouwd met berekeningen, geven op dit onderzoek?
Ik kan de conclusies van dit onderzoek bevestigen noch ontkennen, zie ook mijn antwoord op de vragen 2 en 4.
Bent u bereid de kosten van immigratie in kaart te brengen in het Belastingplan 2022 en de Miljoenennota 2022?
Nee, het is niet mogelijk om dit nog op te nemen.
Bent u bereid de kosten van immigratie op een ander moment in kaart te brengen door middel van een eigen onderzoek of door middel van een onderzoek bij een ander instituut of organisatie, en de Kamer hierover te informeren?
Nee, dat is niet aan de Minister van Financiën.
De sancties tegen Cuba. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de demonstratie in Havana, Cuba tegen de economische crisis en het tekort aan geneesmiddelen waaronder Cuba lijdt?
Ja. De demonstraties richtten zich behalve op de schaarste en het tekort aan medicijnen, ook op het gebrek aan rechten en vrijheden voor de Cubaanse bevolking.
Welke invloed heeft het Amerikaanse embargo volgens u op deze twee crises?
De Amerikaanse sancties hebben geen betrekking op de export van voedsel, medicijnen en in beginsel op medische apparatuur vanuit de VS naar Cuba. Naast het Amerikaanse embargo, zijn vooral het gebrek aan economische hervormingen en de nadelige effecten van de coronacrisis op het toerisme van invloed op de economische crisis waar Cuba zich in bevindt. Bovendien speelt daarbij ook de bovengenoemde politieke crisis over het gebrek aan vrijheden en rechten van de bevolking.
De laatste weken is het aantal COVID-besmettingen op Cuba hard gestegen. De Cubaanse regering heeft besloten af te zien van het importeren van in het buitenland geproduceerde COVID-vaccins en heeft zich ook niet ingeschreven voor COVAX. Het vertrouwt op de eigen (kandidaat-)vaccins.
Bezien de Nederlandse positie tégen het economische, commerciële en financiële embargo, zoals tot uiting komt in de sinds 1992 jaarlijkse stemming over een resolutie hieromtrent bij de Algemene Vergadering van de VN, welke maatregelen kan Nederland nemen om aan deze jaarlijks aangenomen resolutie politieke gevolgen te geven?
Nederland steunt met andere Europese lidstaten de hier genoemde VN-resolutie. Nederland en andere EU-lidstaten zijn tegen de onwenselijke gevolgen van de extraterritoriale werking van sancties van derde landen. Dit is ten aanzien van Cuba specifiek vastgelegd in de EU-antiboycotverordening (Verordening 2271/96)1. Opvolging hiervan geschiedt voornamelijk in EU-verband, o.a. via de Overeenkomst inzake Politieke Dialoog en Samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten enerzijds, en de Republiek Cuba anderzijds. Waar relevant worden ook in bilaterale contacten van Nederland met de VS en Cuba, de Nederlandse bezwaren tegen het embargo uitgesproken.
Is Nederland bereid politieke opvolging te geven aan de aangenomen VN-resoluties door dergelijke maatregelen te nemen? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben er, sinds het uitbreken van de coronapandemie, situaties plaatsgevonden waarin Nederland of in Nederland gevestigde bedrijven op enigerlei wijze hebben bijgedragen aan het Amerikaanse embargo tegen Cuba? Hoe kan de Nederlandse regering dergelijke situaties bestrijden, dan wel voorkomen?
In de praktijk kan het zo zijn dat bedrijven investeringen in, en transacties met Cuba vermijden, vanwege mogelijke financiële consequenties. Bij de keuze om geen zaken te doen met Cuba spelen meerdere factoren mee, zoals commerciële overwegingen en relevante wet- en regelgeving, waaronder sancties. De Europese antiboycotverordening verbiedt Europese bedrijven om gevolg te geven aan een aantal specifieke Amerikaanse sancties tegen Cuba, zoals benoemd in de bijlage daarvan.
Wat kan Nederland doen om het Cubaanse volk te hulp te schieten bij de crises waarin het land verkeert? Is Nederland bereid hulp te verlenen aan Cuba? Zo ja, kunt u uitwijden over welke hulp Nederland bereid is te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Cuba ontvangt geen bilaterale hulp zoals de partnerlanden van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Nederland draagt echter aanzienlijk bij aan activiteiten van VN-organisaties zoals de FAO en UNDP en maatschappelijke organisaties, die in Cuba actief zijn. Daarnaast lopen er in Cuba verschillende EU-programma’s, die zich richten op gezondheidszorg, klimaat en versterking van lokaal bestuur. Daarmee draagt Nederland indirect bij aan de hulp aan het Cubaanse volk.
Bent u bereid om met de Cubaanse regering in gesprek te treden om te bezien waar Nederland verder te hulp kan schieten om de Cubanen door de moeilijke coronaperiode te helpen? Zo nee, waarom niet?
Als reeds aangegeven, krijgt het Nederlandse Cuba-beleid met name vorm binnen de Europese Unie en de hierboven genoemde Overeenkomst inzake Politieke Dialoog en Samenwerking. In het kader van deze overeenkomst worden periodieke dialogen georganiseerd op een groot aantal terreinen.
Op 29 juni jl. heeft de Europese Unie een Verklaring afgegeven over de situatie in Cuba na de protesten van 11 juli. Daarin uit de Unie o.a. haar zorgen en wordt de Cubaanse regering opgeroepen gehoor te geven aan de wensen van het Cubaanse volk voor meer vrijheid en rechten en voor economische en politieke hervormingen. Ook geeft de Unie aan klaar te staan om alle inspanningen te leveren ter verbetering van de levensomstandigheden van Cubanen via bovengenoemde Overeenkomst inzake Politieke Dialoog en Samenwerking.
Het artikel 'Stikstofrapporten drama voor boer en natuur' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Stikstofrapporten drama voor boer en natuur»?1
Ja.
Kunt u de drie eerste vragen in het artikel met onderbouwing beantwoorden: Gaat de soortenrijkdom in de natuur hiermee toenemen? Hoeveel dichter brengt dit plan ons bij de gewenste natuurkwaliteit? En wat zijn de economische gevolgen voor de boeren en de van hen afhankelijke bedrijfstakken?
Het is op basis van het rapport van Jan Willem Erisman en Berno Strootman nog niet mogelijk om een onderbouwd antwoord te geven op de drie vragen die in het artikel zijn gesteld. Daarvoor zijn de ideeën, die in het rapport verwoord zijn, nog te zeer op hoofdlijnen. Veel zal afhangen van een eventuele verdere uitwerking naar gebieden. Dat neemt niet weg dat de visie op hoofdlijnen én de suggesties voor de uitvoering duidelijke overeenkomsten vertonen met tien andere rapporten die in 2020 en 2021 zijn verschenen en die op p. 116–117 van het rapport worden genoemd, zoals de beleidsevaluatie van het PAS en het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek.
Het rapport is op een gedegen wijze tot stand gekomen en verdient het om serieus te worden genomen bij de nadere invulling van het stikstofbeleid en – gezien de bepleite integrale aanpak – ook bij aanpalende beleidsterreinen.
Klopt het dat het stukje actief hoogveen in het Wierdense veld waar zo’n 40 miljoen euro voor nodig is en onder meer boerderijen in de omgeving voor moeten worden uitgekocht, niet bestaat?
Nee, dat klopt niet. In opdracht van mijn ministerie zijn eerder dit jaar door een team van hoogveendeskundigen alle hoogveengebieden bezocht waar actief hoogveen (H7110A) voorkomt. Bij deze herhalingskartering is in het Wierdense Veld de locatie met dit habitattype opnieuw beoordeeld en ingemeten. De locatie bleek nog steeds aan de definities te voldoen en zelfs iets groter te zijn geworden, ondanks de drie voorafgaande zeer droge zomers. Ook in de directe omgeving is de kwaliteitsverbetering van herstellend hoogveen (H7120) zodanig dat verwacht mag worden dat dit op afzienbare termijn gaat voldoen aan de criteria voor actief hoogveen, wat volgens het aanwijzingsbesluit de gewenste ontwikkeling is.
Het genoemde bedrag wordt vooral ingezet om de 384 ha herstellend hoogveen te behouden en waar mogelijk te verbeteren, niet slechts om het kleine stukje actief hoogveen te behouden. Grote delen van het gebied zijn namelijk verdroogd, en alleen met een integrale aanpak van de waterhuishouding (in en rond het gebied) kan die verdroging bestreden worden.
In hoeverre heeft u beoordeeld of gestelde natuurdoelen realistisch en haalbaar zijn?
De instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden zijn, grotendeels voorafgaand aan het aanwijzen ervan, beoordeeld op haalbaarheid. In het rapport «Doorlichting Natura 2000» (Kamerstuk 32 670, nr. 2002, bijlage 2020D404033) is dit herbevestigd. Dat neemt niet weg dat in het proces van de Actualisatie van Natura 2000 beoordeeld zal worden op welke wijze de natuurdoelen verder geoptimaliseerd kunnen worden.
Bent u bekend met het artikel «Is er veel of juist weinig ammoniak op de Veluwe?»2
Ja.
Klopt het dat de ammoniakconcentratie in de Veluwe aanzienlijk lager is dan in de meeste andere Nederlandse natuurgebieden zoals in het artikel wordt gesteld?
In het artikel is vermeld wat de gemiddelde ammoniakconcentratie is op de zeven MAN-meetpunten op de Veluwe en hoe zich dat verhoudt tot het gemiddelde van alle MAN- en LML-meetpunten. Ook is vermeld dat de concentratie op de buitenrand van het gebied hoger is.
Uit de gepubliceerde cijfers (https://man.rivm.nl/gebied/veluwe_algemeen; figuur «Jaargemiddelde ammoniakconcentraties Veluwe Algemeen») blijkt dat de ammoniakconcentratie in 2020 gemiddeld over de zeven meetpunten 4,4 μg/m3 was (het getal 5,1 uit het artikel betreft het jaar 2018). Uit deze figuur blijkt ook dat er een tweedeling is te onderscheiden in de meetpunten: de concentratie op de vier meetpunten die ver weg liggen van de Gelderse Vallei (1, 2, 3 en 4) varieert tussen 3,3 en 3,9 en die op de drie meetpunten die er dichterbij liggen (5, 10 en 11) varieert tussen 5,0 en 5,8. Er zijn geen meetpunten in de bossen direct grenzend aan landbouwgebied, maar de concentratie is daarvoor wel berekend (https://geodata.rivm.nl/gcn/) en die komt uit op een ordegrootte van 10. Het gemiddelde over de 35 meetpunten in Nederland was in 2020 6,9 (in 2018 8,7).
De concentratie op de zeven meetpunten op de Veluwe is dus inderdaad lager dan het gemiddelde. Dat gemiddelde wordt enerzijds bepaald door gebieden waar de concentratie nog lager is dan op de Veluwe (zoals in de duinen) en anderzijds door relatief kleine gebieden die omringd worden door ammoniakbronnen, zoals de in de Gelderse Vallei gelegen Bennekomse Meent (de jaargemiddelde concentratie in dat gebied was in 2020 11,5 en in 2018 16,1).
Dat de hoge ammoniakconcentraties in de Gelderse Vallei lager worden richting het centrum van de Veluwe komt enerzijds door de toenemende afstand tot de bronnen en anderzijds doordat de rand van het Natura 2000-gebied bestaat uit bossen die relatief veel ammoniak invangen (en daardoor extra veel last hebben van verzuring en vermesting).
Gaat u de financiering van het rapport «Naar een ontspannen Nederland» terugvorderen als dit broddelwerk blijkt te zijn, of worden de schrijvers beloond voor het misleiden van de publieke opinie?
De aanvragers van de subsidie hebben voldaan aan de subsidievoorwaarden. Er is dus geen aanleiding om middelen terug te vorderen. Ik zie ook geen aanleiding om deze resultaten te kwalificeren als broddelwerk of het misleiden van de publieke opinie.
Wordt u ook zo droevig van beleid met een enorm rammelende onderbouwing waardoor boeren zwaar gedupeerd raken, of draagt u boeren helemaal geen warm hart toe?
Juist omdat ik boeren een warm hart toedraag, vind ik het belangrijk dat het kabinetsbeleid goed onderbouwd is en dat vanuit verschillende perspectieven over het stikstofvraagstuk wordt nagedacht. Het genoemde rapport is echter geen onderbouwing van het kabinetsbeleid, maar een advies voor mogelijk overheidshandelen in de toekomst.