De aanleg van een elektriciteitskabel door een kwetsbaar stuk van het Werelderfgoed Waddenzee |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Erfenis van Wiebes: ongerept Schier gaat op de schop» en «Voorkom aanleg stroomkabels door kwetsbaar Wad»?1 2
Ja.
Klopt het dat u heeft gekozen voor de aanlanding en aansluiting van een elektriciteitskabel voor wind op zee, het zogenaamde tracé Eemshaven West, welke dwars door Schiermonnikoog en dwars door een kwetsbaar stuk van het Werelderfgoed Waddenzee loopt? Zo nee, wanneer zult u de definitieve keuze maken, waar hangt dit van af en is er nog ruimte voor de Kamer om input te leveren?
Er is nog geen besluit voor een tracé genomen. In januari van dit jaar is het voorkeursalternatief bekend gemaakt voor het tracé dat windpark Ten noorden van de Waddeneilanden moet aansluiten op het hoofdspanningsnet. Dit is tracé Eemshaven west geworden. Deze keuze is gemaakt vanuit de integrale effectenanalyse (IEA) waar naast een eerste fase milieueffectrapportage ook de aspecten omgeving, kosten, techniek en toekomstvastheid onderdeel van uitmaakte. Op dit moment wordt er verder gewerkt aan de uitwerking en optimalisatie van het tracé. Hierbij wordt er gekeken naar de exacte route en de mogelijke aanlegtechnieken en de impact hiervan. Deze verdere uitwerking wordt getoetst in de tweede fase milieueffectrapportage, inclusief Passende Beoordeling.
Parallel daaraan wordt de komende maanden in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) onderzocht welke verbindingen er door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke mogelijkheden er hier nog voor zijn. Dit onderzoek wordt nadrukkelijk in samenwerking met regionale overheden en partijen in het Omgevingsberaad vormgegeven. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief, hiervoor wordt het Omgevingsberaad ook om een advies gevraagd en de Beheerautoriteit Waddenzee nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Het uiteindelijk vast te stellen voorkeursalternatief wordt vervolgens vastgelegd in een Ontwerp Inpassingsplan/Projectbesluit welke ter inzage wordt gelegd met het oog op formele inspraak.
Beaamt u dat er veel zorgen en weerstand zijn vanuit de regio en vanuit natuur- en milieuorganisaties over de mogelijke komst van het tracé Eemshaven West?
De afgelopen maanden heeft het project veel aandacht van uw Kamer, de natuur- en milieuorganisaties, het Omgevingsberaad, de Beheerautoriteit Waddenzee, de beheerders en de media gehad. En ik snap dat ook en ik deel de zorgen. In dit project komen de afspraken voor een duurzame energievoorziening samen met een zeer waardevol kwetsbaar Unesco Werelderfgoed natuurgebied dat we dienen te beschermen. De regio heeft ook behoefte aan inzicht in de totale opgave voor het Waddengebied, in ieder geval tot aan 2030. De komende maanden worden gebruikt om in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) te onderzoeken welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig zijn om de klimaatdoelstellingen te realiseren. In het verlengde daarvan wordt ook onderzocht of er ruimtelijke mogelijkheden zijn om tevens de verduurzamingsambities van Noord Nederland te accommoderen. Gelijktijdig wordt het voorkeursalternatief voor Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden (NOZ TNW) verder uit gewerkt zodat we beter inzicht hebben op het exacte tracé, de aanlegtechnieken en de impact van dit tracé. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief. Ook heb ik aangegeven dat er tot die tijd geen onomkeerbare stappen worden gezet.
Beaamt u dat het lokaal bestuur, zoals gedeputeerde staten Groningen, in eerste instantie de voorkeur gaf aan het tracé Eemshaven Oost, maar dat u het lokaal bestuur heeft overtuigd van de onmogelijkheid van dit tracé? Zo nee, waarom niet?
In het regioadvies van dertien regionale en lokale overheden van oktober 2020 is er door de regiopartijen een sterke wens uitgesproken om de windenergie te laten aanlanden in de Eemshaven. De regio geeft aan dat de provincie Groningen zich positioneert als dé energieprovincie van Nederland. In dat kader wil de provincie graag grote hoeveelheden groene stroom laten aanlanden ten gunste van de verduurzaming van industrie in de Eemshaven/Eemsdelta en als stimulans van de (groene) waterstofeconomie in de regio, aansluitend bij het Waterstofinvesteringsplan Noord-Nederland.
Van de drie onderzochte tracés naar Eemshaven valt het tracé Eemshaven midden af omdat het naar verwachting niet vergunbaar is op grond van de Wet natuurbescherming vanwege de grote impact op natuur en milieu door grote baggervolumes en vertroebeling. Daarmee blijft een keuze over tussen de tracés Eemshaven west en Eemshaven oost. De regio geeft aan dat Eemshaven oost het beste aansluit bij de regionale belangen vanwege maatschappelijk draagvlak en ruimtelijke inpassing en -kwaliteit. Eemshaven west wordt door de regio ter overweging meegegeven omdat uit de IEA afgeleid kan worden dat het tracé Eemshaven oost niet haalbaar lijkt vanwege technische complexiteit, minimale ruimte en twijfels over tijdige toestemming vanuit Duitsland. Wat ik tevens meeweeg is de bredere context van de energietransitie en de planning die daarbij hoort. De ambitie voor wind op zee reikt immers verder dan de Routekaart 2030 en in de toekomst zijn meer aanlandingen nodig, naar verwachting met gelijkstroomkabels of waterstofleidingen. De aanleg hiervan heeft naar verwachting meer impact op de natuur dan de wisselstroomverbinding van het NOZ TNW project op het west tracé, dat als voorkeursalternatief is aangewezen. Aangezien het tracé Eemshaven oost vanuit milieuaspecten bekeken hiervoor beter geschikt lijkt wil ik dit tracé graag beschikbaar houden voor volgende verbindingen. Dit wordt nader onderzocht in de Verkenning Aanlanding Wind op Zee (VAWOZ) ter voorbereiding op de vaststelling van een nieuwe wind op zee opgave.
Beaamt u dat u het tracé Eemshaven Oost achter wilt houden voor toekomstige aanlandingen en dat u dit niet heeft gecommuniceerd in het regioadvies, waardoor essentiële informatie niet (tijdig) is gedeeld met de regio? Zo nee, waarom niet?
Het regioadvies is opgesteld door de regionale overheden. Ik heb met hen in juni 2020 de integrale effectenanalyse (IEA) gedeeld waarin zowel milieu informatie is opgenomen als omgevingsaspecten, technische impact, kosten en toekomstvastheid. Zowel in de IEA als in een gezamenlijk met de regionale overheden uitgevoerde Joint Fact Finding (zomer 2020) naar de mogelijkheden voor een kabelcorridor is de informatie over toekomstige aanlandingen gedeeld. In zijn reactie op het regioadvies waarin het voorkeursalternatief is gepresenteerd op 14 januari heeft toenmalig Minister Wiebes de motivatie met de regio gedeeld. In deze brief aan de regiopartijen, welke op 9 april ook met u is gedeeld geef hij aan dat hij de tracékeuze in de bredere context van de energietransitie plaats. «De ambitie voor wind op zee reikt immers verder dan de routekaart 2030 en in de toekomst zijn meer aanlandingen nodig. Als ik nu dit tracé zou kiezen, dan is er daarna geen ruimte meer voor de aanlanding van toekomstige windparken op zee. Toekomstige windparken op zee zullen verder uit de kust liggen en grotere vermogens hebben. Aanlanding met één of meer gelijkstroomkabels of waterstofleidingen ligt dan voor de hand. Deze verbindingen worden met groter en zwaarder materieel aangelegd en hebben daardoor meer effect op de natuur dan een wisselstroomverbinding. Aangezien het tracé Eemshaven oost vanuit milieuaspecten bekeken hiervoor beter geschikt lijkt wil ik dit tracé graag beschikbaar houden voor volgende verbindingen van wind op zee die zoals gezegd tijdens aanleg een grotere impact zullen hebben op de natuur.»
Vindt u dat stakeholders voldoende zijn meegenomen en er maatschappelijk draagvlak bestaat voor het tracé Eemshaven West? Zo ja, waarom heeft u in uw proces tot het komen van deze keuze de nieuwe Waddengovernance: Beheerautoriteit Wadden en Omgevingsberaad Wadden niet betrokken?
Er loopt al ruim twee jaar een proces waarbij zowel met verschillende omgevingspartijen, regionale overheden als met individuele bewoners is gesproken. In een veelvoud aan werksessies, bewonersavonden en raadsavonden is in eerste instantie gesproken over welke tracés er onderzocht moeten worden. Dit heeft geresulteerd in negen onderzochte tracés waarvan er vier door de omgeving zijn ingebracht. Uiteindelijk hebben de dertien regionale overheden gezamenlijk een advies gegeven op basis van de Integrale Effecten Analyse, de milieueffectrapportage, de reactie van Rijkswaterstaat in zijn hoedanigheid als beheerder van de Waddenzee en het advies van de Commissie m.e.r. Deze zijn door de regionale overheden voorgelegd aan de eigen Raden en Staten. Het tracé Eemshaven West was in dit regioadvies nadrukkelijk een optie omdat ook de decentrale overheden de complexiteit van het oostelijk tracé herkennen.
De nieuwe Waddengovernancestructuur is tot stand gekomen parallel aan de voorbereiding van besluitvorming over een voorkeurstracé voor TNW. Verschillende individuele organisaties betrokken bij onder meer het Omgevingsberaad zijn vanaf het begin van het project betrokken geweest in verschillende bijeenkomsten. Het Omgevingsberaad bestaat sinds januari 2020 en de Beheerautoriteit Waddenzee is op 1 maart 2020 van start gegaan. Er is goed contact met het Omgevingsberaad over de keuze van een tracé en er zijn contacten met de Beheerautoriteit Waddenzee als onderdeel van de nieuwe governance over toekomstige kabels en over de studie naar innovatieve technieken om de Wadden te doorkruisen die in het kader van de VAWOZ wordt gedaan.
Ook zal het Omgevingsberaad om advies gevraagd worden en de Beheerautoriteit Waddenzee wordt nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Bent u bereid om alsnog een tracé te kiezen dat past bij de regionale voorkeur en minder schade aan de natuur zal opleveren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 18 mei jl. (Kamerstuk 35 092, nr. 27)3 heb ik aan u aangegeven dat er momenteel verder gewerkt wordt aan de uitwerking van het tracé Eemshaven west. Hierbij wordt er gekeken naar de exacte route, de mogelijke aanlegtechnieken en de impact hiervan. Deze verdere uitwerking wordt getoetst in de tweede fase milieueffectrapportage, inclusief Passende Beoordeling.
Parallel wordt komende maanden in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) onderzocht welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke ruimtelijke mogelijkheden er hier nog voor zijn. In het najaar bekijk ik of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben op het gekozen voorkeursalternatief. Hierbij weeg ik zowel de natuureffecten van de TNW kabel als de natuureffecten van toekomstige kabels. Zo kan er integraal een toekomstbestendige en verstandige keuze worden gemaakt met de minste schade voor de natuur. Voor deze keuze wordt het Omgevingsberaad om advies gevraagd en de Beheerautoriteit Waddenzee wordt nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Welke rol hebben en hadden uw collega’s, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de beslissing over de locatie voor de aanleg van een elektriciteitskabel in zee?
Samen met mijn collega van BZK ben ik verantwoordelijk voor de keuze van het voorkeursalternatief en de ruimtelijke besluiten die hierbij horen op grond van de Rijkscoördinatieregeling. De Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit betrek ik vanuit hun eigen rollen, verantwoordelijkheden en expertise bij deze besluitvorming. Daarnaast is Rijkswaterstaat door EZK – zoals te doen gebruikelijk – informeel geraadpleegd als beheerder van de Waddenzee en is daarnaast bevoegd gezag voor de Waterwet en de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken.
Klopt het dat het tracé Eemshaven Oost vanuit milieuaspecten, zoals ook blijkt uit de uitgevoerde Milieu Effect Rapportage, het meest optimale tracé is? Zo nee, waarom niet?
Alle tracés hebben op milieuaspecten negatieve effecten. Waarbij Eemshaven oost het kleinste aantal negatieve beoordelingen heeft van de alternatieven naar de Eemshaven, de tracés naar Burgum hebben minder milieueffecten en zijn goedkoper maar konden op onvoldoende draagvlak rekenen bij de regionale overheden. Hiermee kan niet direct worden gesteld, dat Eemshaven Oost het meest optimale tracé is naar de Eemshaven vanuit milieu optiek, omdat de aard en omvang van het effect en mitigeerbaarheid en mogelijkheden tot optimalisatie van het tracé van invloed zijn op de totale milieu impact. Uit de uitgevoerde milieueffectrapportage blijkt ook dat voor de route Eemshaven Oost er nog steeds sprake is van tijdelijke negatieve milieueffecten. En daar zit het dilemma. De keuze voor het voorkeurstracé is een integrale afweging waarbij ook toekomstvastheid, omgeving, kosten en techniek criteria zijn. In het kader van toekomstvastheid kijk ik verder dan alleen één project. In vraag vier heb ik verdere uitleg gegeven over waarom voor de project kiezen voor het west tracé per saldo zorgt voor minder impact op het milieu.
Waarom legt u de Agenda voor het Waddengebied 2050, die pas is getekend door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, naast u neer, door uw keuze voor het tracé Eemshaven West?
De Agenda voor het Waddengebied beschrijft de ontwikkelingen en opgaven waarvoor het gebied staat. In de Agenda wordt precies het dilemma beschreven waar ik ook voor sta. Noord-Nederland heeft de ambitie om koploper te zijn in de energietransitie. Tegelijkertijd speelt deze transitie zich af in en rond een kwetsbaar werelderfgoed Waddenzee waarbij natuur en het open landschap belangrijke kernwaarden zijn. Tevens behoort het kustgebied tot een van de beste landbouwgronden van Europa. Hierbij worden als opgaven genoemd het benutten van de kansen die de energietransitie met zich mee brengt voor behoud en versterking van de werkgelegenheid in het Waddengebied. En het op een zorgvuldige manier, met zo min mogelijk effect op de natuurwaarden, aanleggen van kabels en (buis)leidingen voor de energietransitie door de Waddenzee en in het Waddengebied. Dat is ook mijn ambitie.
Door met dit windpark aan te landen in de Eemshaven wordt er gehoor gegeven aan de energieambitie in Noord-Nederland en rekening gehouden met het uitgangspunt in de Agenda dat de aanleg van kabels en buisleidingen door de Waddenzee van de Noordzee naar het vaste land en naar de Waddeneilanden in beginsel dient aan te sluiten bij bestaande corridors (westzijde nabij Den Helder en oostzijde nabij de Eemshaven) Het VKA is zo gekozen dat de bestaande corridor optimaal kan worden gebruikt voor toekomstige verbindingen en de natuur effecten van meerdere kabels per saldo het kleinst zijn.
Beaamt u dat in milieueffectrapport (MER) fase 2 zal blijken of het voorkeursalternatief Eemshaven West zonder «significante natuurschade» door het Wad kan gaan? Wat wordt beschouwd als «significante natuurschade» en bij welke verwachte natuurschade kan het tracé geen doorgang vinden?
Op dit moment wordt in MER fase 2 het tracé nader uitgewerkt en onderzocht om significante effecten te kunnen beoordelen. Er is geen kwantitatieve normering om significantie te bepalen. De beoordeling van significantie vindt plaats door ecologen en wordt getoetst door LNV in de vergunningen procedure op basis van de Wet natuurbescherming.
Onderdeel van MER fase 2 is een Passende Beoordeling. Uit de Passende Beoordeling zal moeten blijken of er na mitigerende maatregelen nog sprake is van significante negatieve effecten. Het tracé heeft geen doorgang als er significante effecten zijn èn als er minder schadelijke alternatieven beschikbaar zijn of compensatie niet mogelijk blijkt.
Beaamt u dat het proces van de invulling van de randvoorwaarden momenteel gaande is?
Ja dit proces loopt nu in nauwe samenwerking met de betrokken decentrale overheden en de betrokken stakeholders.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de randvoorwaarden worden omgezet in harde garanties, waar niet van mag worden afgeweken? Kunt u toezeggen dat álle te nemen natuurmaatregelen stuk voor stuk bindend worden opgenomen in het inpassingsplan?
Naast de wettelijke natuurherstelmaatregelen heb ik met de decentrale overheden afgesproken dat er bij dit project een pakket aan «plus-maatregelen» komt. Dit zijn maatregelen waarmee we ons ten doel stellen om het gebied daar waar mogelijk binnen dit project te versterken op het gebied van landbouw, natuur en energietransitie. De maatregelen komen samen met de omgeving tot stand en zullen worden geborgd in het inpassingsplan of het bijbehorende landschapsplan.
Beaamt u dat de werkzaamheden voor de aanleg van de kabel gedurende minstens vier jaar een enorme aanslag zullen vormen op de flora en fauna van Schiermonnikoog en dat hiermee ook voor vier jaar de stilte en ongereptheid van het Nationaal Park Schiermonnikoog in gevaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt er aan de optimalisatie van het tracé en de aanlegtechnieken gewerkt. Afhankelijk van de gekozen techniek zullen de werkzaamheden op Schiermonnikoog variëren van grofweg enkele weken tot ongeveer vier. Tijdens de aanleg zal er gekeken worden of op werkterreinen bijvoorbeeld maatregelen getroffen kunnen worden om eventuele overlast voor de natuur te minimaliseren. Hierbij kunt u denken aan bijvoorbeeld speciale groene lampen, geluidsschermen en het vermijden van bijvoorbeeld het broedseizoen. De werkzaamheden van het totale project zullen naar verwachting vier jaar bedragen. Echter zal er niet op alle plekken gelijktijdig worden gewerkt.
Kunt u inzicht geven in de aard (maatregelen) en omvang (budget) van de compensatie die nodig zal zijn om schade aan de natuur te «repareren» bij uw keuze voor aanlanding van tracé Eemshaven West (dwars door Schiermonnikoog, door Werelderfgoed Waddenzee, door kwelders en door akkergronden)? Zo nee waarom niet?
Momenteel wordt het VKA-tracé geoptimaliseerd, op basis van het uiteindelijke tracé kan de (wettelijke) compensatie- en mitigatieopgave pas bepaald worden. Het is nu nog te vroeg in het proces om hier antwoord op te geven.
Wel is er al een Pilot met de Natuur- en Milieufederaties (NMF’s) van Fryslân en Groningen gestart toen er nog 9 tracés in onderzoek waren, dus voordat het voorkeurstracé bekend werd gemaakt. De NMF's hebben, samen met hun achterban, ideeën aangeleverd ten behoeve van de ecologische inpassing. Op basis hiervan is voor het voorkeurstracé Eemshaven west een selectie gemaakt. Deze selectie van ideeën worden in een werkgroep met natuur- en milieuorganisaties verder besproken en uitgewerkt. Voorbeelden hiervan zijn: het vergroten van bestaande oester- en mosselbanken en zeegrasvelden of extra herstelwerkzaamheden aan de kwelders. De uitkomst van de uitgewerkte ideeën zullen worden benut bij het verdere traject.
Naast de wettelijke compensatie in de vorm van natuurherstel heb ik aangeven dat er ook een pakket aan «plus»-maatregelen opgesteld kan worden om onder andere de natuur te versterken. Hier kunnen de voorgestelde ideeën uit de eerder genoemde Pilot voor bekeken worden, maar ook kunnen er nog nieuwe ideeën door de stakeholders aangedragen worden.
Klopt het dat het datacenter van Google gaat uitbreiden in de Eemshaven? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zijn er bijvoorbeeld al vergunningen aangevraagd of vergeven?
Ja dit klopt, de meest recente uitbreiding is vergund door de Provincie Groningen.
Kunt u aangeven hoeveel stroom, afkomstig van de windmolens in de Waddenzee, zal gaan naar het datacenter van Google en de mogelijke uitbreiding ervan?
Alle stroom van windpark Ten noorden van de Waddeneilanden komt terecht op het Nederlandse Hoogspanningsnet en zal zodoende generiek beschikbaar zijn voor zowel bedrijven als bewoners.
Hoeveel windstroom zal er naar de industrie in de Eemshaven gaan? Welke andere plannen liggen klaar voor de Eemshaven, zoals dat voor de bouw van een elektrolyser voor groene waterstof? Hoeveel groene windstroom zal hiervoor ingezet worden?
De plannen van het Industriecluster Eemshaven zijn vastgelegd in de Cluster Energie Strategie (CES) van Noord Nederland. Er is een forse groei van duurzame elektriciteit (met name wind op zee) nodig om de elektrificatie en vergroening van de industrie (met behulp van groene waterstof) te kunnen faciliteren. De vraag naar (duurzame) elektriciteit zal volgens plannen van de provincie Groningen groeien van 408 MW in 2020, naar 7.125 MW in 2030.
Klopt het dat onder het tracé Eemshaven Oost mogelijk munitie-depots liggen, waar dan een elektriciteitskabel dwars doorheen moet?
Nee, voor zover bekend, ligt er in het tracé Eemshaven Oost geen munitiedepot. Wel bestaat er in de Waddenzee altijd een kans op de aanwezigheid van losse zeemijnen. In het oostelijke tracé is de kans op de aanwezigheid van die zeemijnen groter. Dit volgt uit onderzoeken van mer fase 1. Bij de overige alternatieve tracés is de kans op aanwezigheid van zeemijnen minder groot of niet aanwezig.
Biedt de aanleg van een kabel, in dit geval meerdere kabels via het oostelijke tracé dan niet juist niet een goede gelegenheid om deze depots samen met de Duitsers op te ruimen, om te voorkomen dat munitie verroest en mogelijk de natuur zal aantasten?
Oude depots in het Oostelijke tracé (Eems estuarium) zijn, voor zover bekend, inmiddels geruimd en dus niet meer aanwezig.
Buitenproportionele geweldstoepassing door de Rotterdamse politie. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u de beelden gezien van de politieagent die een 17-jarige burger in Rotterdam omver duwt en met een vuist in zijn gezicht slaat?
Ja, ik heb de beelden van het politieoptreden in Rotterdam in een filmpje op twitter gezien.
Deelt u de conclusie van de politieagent in kwestie, die volgens de persverklaring zijn eigen geweldstoepassing als «buitenproportioneel» beoordeelt?
Het is aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of er wel of niet sprake is van buitenproportionele geweldsaanwending. Ik kan en zal niet in die beoordeling treden.
Vond de politie al dat het geweld buitenproportioneel was voordat het filmpje naar buiten kwam?
Het oordeel of het aangewende geweld in overeenstemming was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is een bevoegdheid van de korpschef. Meer ingrijpende vormen van geweldsaanwending – die op grond van artikel 18 van de Ambtsinstructie aan het Openbaar Ministerie moeten worden gemeld – worden tevens door de officier van justitie beoordeeld.1 Ik kan daarbij niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individueel geval.
Wat is de reden dat de zaak tegen deze burger is geseponeerd? Is hiertoe besloten in relatie tot de geweldstoepassing door deze agent?
Het OM treedt niet naar buiten over specifieke strafzaken in verband met de privacy van betrokkenen.
Is het gebruikelijk dat een zaak wordt geseponeerd na geweldstoepassing door de politie?
Het OM bekijkt elke strafzaak zorgvuldig op zichzelf en heeft haar eigen bevoegdheid om tot een sepot over te gaan. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Is er een tijdslijn van de geweldsmelding, de publicatie van het filmpje, het persbericht, seponering van de zaak, aanbieden van de excuses en andere gebeurtenissen in deze zaak? Kunt u deze delen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek.
Wordt er bijgehouden hoeveel geweldsmeldingen en klachten een agent op zijn naam heeft staan? Zo ja, zijn de aantallen met betrekking tot de agent uit het filmpje bij u bekend en hoe verhouden deze aantallen zich tot het gemiddelde? Zo nee, waarom niet?
Geweldsmeldingen en klachten worden standaard geregistreerd. Dergelijke registraties zijn, indien daar aanleiding toe is, opvraagbaar voor bevoegde autoriteiten.
Geweldsmeldingen en de beoordeling daarvan zijn opzichzelfstaand. Het is daarom belangrijk om bij iedere afzonderlijke geweldaanwending onbevooroordeeld de feiten en omstandigheden die naar het oordeel van de betrokken agent aanleiding hadden gegeven voor zijn beslissing om geweld te gebruiken, in ogenschouw te nemen. Daarbij benadruk ik dat het enkele feit dat bepaalde agenten meer geweldsmeldingen op hun naam hebben, op voorhand niets zegt over de rechtmatigheid van die geweldsaanwending. De problematiek van een bepaald werkgebied waarbinnen een agent opereert kan maken dat het aantal geweldmeldingen van deze agent vergeleken met die van agenten die in andere minder risicovolle werkgebieden werkzaam zijn, een vertekend beeld geven.
Agenten die bijvoorbeeld werken in een uitgaansgebied, of die een specifieke nevenfunctie hebben zoals lid van de mobiele eenheid, lopen gelet op het hogere gevaarrisico dat daaraan is verbonden een grotere kans om bij hun taakuitvoering geweld te moeten toepassen.
De leidinggevende van de agent wordt op de hoogte gesteld van de beoordeling van de geweldsaanwending. Deze houdt overzicht en kan maatregelen nemen indien een reeks van geweldaanwendingen en/of klachten daartoe naar zijn of haar oordeel aanleiding geeft.
Als blijkt dat bij specifieke agenten het aantal geweldsmeldingen en/of klachten het gemiddelde overschrijden, hoe wordt dit meegewogen bij het onderzoek naar aanleiding van een geweldsmelding?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe worden eerdere beoordelingen door het VIK (afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten) hierin meegewogen?
Het is goed om te vermelden dat het VIK geen formele rol heeft in de beoordeling van geweld. Iedere geweldsaanwending moet op grond van de Ambtsinstructie (artikel 17) worden gemeld en door de hulpofficier van justitie worden getoetst. Een deel van de geweldsaanwendingen wordt door de politiechef (namens de korpschef) beoordeeld. Zoals in de beantwoording van vraag 7 en 8 reeds is aangegeven, wordt elke geweldaanwending afzonderlijk beoordeeld en worden eerdere beoordelingen daarin niet meegewogen. De afdeling VIK kan desgewenst wel klachten over geweldsaanwending onderzoeken, of een disciplinair onderzoek starten in opdracht van het bevoegde gezag na of naar aanleiding van een geweldsaanwending.
Is het gebruikelijk dat een politieagent na geweldstoepassing degene op wie het geweld is toegepast opzoekt? Is dit in een protocol vastgelegd? Kunt u dit protocol delen?
De politie heeft mij aangegeven dat er geen protocol is voor dergelijke zaken. Het is niet gebruikelijk dat een politieagent na geweldstoepassing contact opneemt met de betrokkene. Indien daartoe aanleiding bestaat kan dit – al dan niet in overleg met de leidinggevende – worden besloten in het kader van informele klachtbemiddeling. De politie kan daarin rekenen op mijn steun, omdat het past bij het zijn van de lerende organisatie waar de politie hard aan werkt.
Bent u bekend met een patroon aan andere uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing bij de Nederlandse Politie en expliciet bij het Rotterdamse korps, waaronder de gevallen die te zien zijn in de twee uitzendingen van Zembla «Bijten als beloning»?1
In de vraagstelling komen twee afzonderlijke onderwerpen aan bod, waar ik ten behoeve van de duidelijkheid achtereenvolgens op zal ingaan.
Als u doelt op de incidenten en de gedane uitlatingen door politiemedewerkers naar aanleiding van de racistische berichten in whatsapp-groepen heb ik eerder aangegeven dat deze volstrekt ontoelaatbaar zijn. De signalen vanuit de politieorganisatie en vanuit de samenleving om alerter te zijn op discriminerend gedrag en de dialoog aan te gaan over adequate sancties, worden opgevolgd door de politie. Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording van eerdere Kamervragen van de leden Van Nispen (SP) en Kathmann (Pvda) en de brief die ik op 20 mei jl. aan uw Kamer heb verstuurd.3 Het onderwerp komt daarnaast ook regelmatig aan de orde in mijn gesprekken met de politie en met burgemeesters, die zich vanuit hun rol als lokaal gezag betrokken voelen bij het thema. Zo heb ik naar aanleiding van de gebeurtenissen in Rotterdam recent met zowel politiechef Westerbeke als met burgemeester Aboutaleb gesproken.
Voor wat geweldstoepassing betreft ben ik bekend met de twee uitzendingen van het programma Zembla. Hierin is een klein aantal door omstanders gefilmde praktijkzaken vertoond. Op basis van dit kleine aantal kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van een patroon van racisme of buitensporige geweldstoepassing bij de eenheid Rotterdam of de gehele politieorganisatie, zoals in de vraagstelling wordt gesuggereerd. Dat wil ik graag helder hebben. Veruit de meeste geweldsaanwendingen worden als professioneel beoordeeld.4
Welke handelingsbevoegdheden heeft u om in te grijpen bij uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing door de politie?
Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik politiek verantwoordelijk voor het gebruik van geweld door de politie. Ik hecht daarom veel waarde aan de melding, registratie, beoordeling van en feedback op politiegeweld. Op grond van artikel 31 Politiewet 2012 kan ik de korpschef algemene en bijzondere aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van diens taken en bevoegdheden. In het kader van geweldstoepassing heb ik de korpschef gevraagd om transparanter te zijn over geweld door de politie. Sinds dit jaar rapporteert de korpschef hierover in het jaarverslag dat ook aan uw Kamer wordt aangeboden. Ik benadruk dat – indien uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing door de politie daartoe aanleiding geven – ik hierover met de korpschef in gesprek treed. Dat kan via bestaande gremia maar dat kan uiteraard ook bilateraal. Naar aanleiding van de Zembla-uitzending over de honden bijvoorbeeld heb ik mijn zorgen geuit in het LOVP.
Heeft u deze bevoegdheden al eens ingezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Wat doet een patroon van uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing volgens u met het imago van de politie?
Laat ik nogmaals benadrukken dat ik de aanwezigheid van een patroon van buitensporige geweldstoepassing of uitingen van racisme bij de politie – en de gemaakte koppeling daartussen – niet kan onderschrijven. Het overgrote deel van de geweldsmeldingen wordt als professioneel beoordeeld. Elk incident is er echter één teveel en kan de beeldvorming over het optreden van de politie en daarmee het veiligheidsgevoel bij burgers negatief beïnvloeden. De politie heeft zichzelf met de visie «Politie voor Iedereen» ten doel gesteld om met veilige, inclusieve en competente teams in verbinding te staan met de verschillende leefstijlen, aandachtsgebieden en culturen in de samenleving. Het voorkomen en tegengaan van alle vormen van (onbewuste) discriminatie door politiemedewerkers is hierbij een prioriteit.
Wat doet een patroon van uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing volgens u met het veiligheidsgevoel van burgers?
Zie antwoord vraag 14.
Wat zegt een patroon uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing volgens u over de cultuur binnen de politie? Hoe beoordeelt u die cultuur?
Zie antwoord vraag 14.
De meest giftige pesticiden die nog op de Europese markt zijn toegelaten |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie in 2015 een lijst van 84 actieve stoffen in landbouwgif heeft gepresenteerd waarvan bekend is dat ze (ten minste) twee van de volgende eigenschappen hebben: slecht afbreekbaar (persistent), ophopend in het milieu, planten, dieren of mensen (bioaccumulerend) en/of zeer giftig voor de mens?1, 2
De Europese Commissie heeft in 2015 een lijst gepubliceerd met daarop 81 werkzame stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen. Werkzame stoffen worden ingedeeld in deze categorie als ze voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage II, punt 4 van Verordening (EG) 1107/2009. Hierbij kunt u denken aan: stoffen die aanzienlijk toxischer zijn dan de meerderheid van goedgekeurde werkzame stoffen of stoffen die persistent zijn en ophopen in mens of dier. Deze lijst is echter niet statisch. Zo kan bij de hernieuwing van de goedkeuring nieuwe informatie beschikbaar zijn, waardoor een stof niet meer of alsnog in deze categorie wordt ingedeeld. De meest actuele informatie hierover staat in de «EU Pesticides Database»3. Hieruit blijkt dat er op dit moment 98 werkzame stoffen zijn die in aanmerking komen om te worden vervangen. Hiervan zijn er 26 inmiddels niet meer goedgekeurd.
Werkzame stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen, kunnen volgens de voorschriften veilig gebruikt worden. Anders zouden deze werkzame stoffen uiteraard niet goedgekeurd worden.
Hoeveel van deze meest giftige stoffen zijn sinds 2015 na de Europese herbeoordeling van de markt gehaald en hoeveel zijn er dus nog toegelaten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat Dichloordifenyltrichloorethaan (DDT) een voorbeeld is van een stof die slecht afbreekt en zich ophoopt in het milieu en dat we daar momenteel – vijftig jaar nadat het in Europa verboden werd – nog steeds de effecten zien, zoals met de recente vondst van DDT in de eieren van grutto’s?3
Het is bekend dat DDT en de metabolieten van DDT erg langzaam afbreken in het milieu.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is stoffen die slecht afbreken of zich ophopen in het milieu, dieren of mensen ook vandaag de dag nog gebruikt mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Verordening (EG) 1107/2009 voorziet in het beoordelen van werkzame stoffen op vele aspecten. Een van deze aspecten is persistentie. Zo’n beoordeling leidt ertoe dat werkzame stoffen, die persistent zijn en waardoor het gebruik leidt tot onacceptabele risico’s voor mens, dier en milieu, niet worden goedgekeurd. Zo’n beoordeling leidt er ook toe dat werkzame toxische stoffen, die persistent zijn én ophopen in mens of dier, niet worden goedgekeurd (zie Verordening (EG) 1107/2009, bijlage II, punt 3).
Kunt u bevestigen dat lidstaten volgens de Europese verordening (EC) 1107/2009 geen landbouwgif op basis van één van deze stoffen op de «lijst ter vervanging» toe mag laten, tenzij het met een vergelijkende analyse (waarbij gekeken moet worden op welke manier deze giftige stoffen vervangen kunnen worden in de landbouwpraktijk) heeft aangetoond dat er landbouwkundig geen alternatief is?
Verordening (EG) 1107/2009 bevat regels voor een vergelijkende evaluatie van gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten die in aanmerking komen om te worden vervangen (artikel 50 en bijlage IV).
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb) voert een vergelijkende beoordeling uit op het moment dat er een aanvraag wordt ingediend voor de toelating van een gewasbeschermingsmiddel dat een werkzame stof bevat die in aanmerking komt om te worden vervangen. Er zijn tot nu toe 33 vergelijkende beoordelingen gestart.
Zo’n vergelijkende beoordeling kan twee uitkomsten hebben, nl.
Onder bepaalde voorwaarden kan de vergelijkende beoordeling op grond van artikel 50, lid 3 van Verordening (EG) 1107/2009 worden uitgesteld en een gewasbeschermingsmiddel eenmalig worden toegelaten voor maximaal 5 jaar.
Heeft Nederland sinds de inwerkingtreding van de verordening (EU) 2015/408, zoals voorgeschreven, bij alle aanvragen voor goedkeuring van landbouwgif met stoffen die op de «lijst ter vervanging» staan een vergelijkende analyse uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en hoeveel van dergelijke analyses heeft Nederland sinds 2015 wel uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel middelen zijn als gevolg daarvan niet toegelaten op de Nederlandse markt?
De afgeronde vergelijkende beoordelingen – in totaal 8 – hebben tot nu toe niet geleid tot het niet meer toelaten van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland. Er bleken voor deze gewasbeschermingsmiddelen geen alternatieven te zijn, die voldeden aan de criteria zoals gespecificeerd in artikel 50 en bijlage IV van Verordening (EG) 1107/2009.
Indien u niet alle middelen heeft verboden, kunt u uitleggen waarom u middelen met stoffen die slecht afbreekbaar, ophopend in het milieu, planten, dieren of mensen en/of zeer giftig voor de mens zijn, niet heeft verboden om de volksgezondheid, dierenwelzijn en het milieu te beschermen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6 en 7.
Heeft Nederland bij deze vergelijkende analyses ook gekeken naar niet-chemische alternatieven en preventiemethodes, zoals verplicht onder de richtlijn (EC) 1107/2009?4
Ja, het Ctgb voert de vergelijkende beoordeling uit conform Verordening (EG) 1107/2009. Dit betekent dat bij de landbouwkundige beoordeling getoetst dient te worden of een chemisch of niet-chemisch alternatief (zoals mechanische onkruidbestrijding) beschikbaar is en of dit alternatief geen significante economische en praktische nadelen heeft. Ook wordt getoetst of het risico op resistentieontwikkeling zo klein mogelijk wordt gehouden en rekening wordt gehouden met de gevolgen voor kleine toepassingen. Dit kan alleen als deze effecten van het alternatief bekend zijn. Veel alternatieven, zoals de strokenteelt, zijn nog in ontwikkeling en kunnen dus nog niet dienen als geschikt alternatief.
Zijn opties als mechanische onkruidbestrijding, weerbare teeltsystemen (zoals strokenteelt) en bloemrijke akkerranden ten behoeve van natuurlijk plaagbestrijding hierin ook meegenomen? Zo nee, waarom vormde dit geen onderdeel van de analyses?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat één van de stoffen op de «lijst ter vervanging» difenoconazool is, dat niet alleen slecht afbreekbaar in het milieu is en zeer giftig voor mensen, maar ook nog eens resistentie bij ziekmakende schimmels kan veroorzaken en dat de Tweede Kamer al sinds 2014 van de markt af wil hebben?5
Het klopt dat difenoconazool een van de werkzame stoffen is die in aanmerking komen om te worden vervangen op grond van het criterium voor persistentie en toxiciteit voor waterorganismen.
Kunt u bevestigen dat het Ctgb momenteel een vergelijkende analyse laat uitvoeren voor difenoconazool? Kunt u bevestigen dat niet-chemische alternatieven en preventiemethodes zoals alternatieve teeltsystemen hierin meegenomen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, want het Ctgb verstrekt geen informatie over lopende aanvragen, omdat dit bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft.
Ik heb in de antwoorden op vraag 9 en 10 aangegeven dat het Ctgb alternatieven meeneemt in een vergelijkende beoordeling als de effecten hiervan bekend zijn.
Kunt u bevestigen dat uw Toekomstvisie gewasbescherming 2030 stelt: «in 2030 bestaat de land- en tuinbouw in Nederland uit een duurzame productie met weerbare planten en teeltsystemen, waardoor ziekten en plagen veel minder kansen krijgen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zo veel mogelijk kan worden voorkomen»?
Dit is inderdaad een citaat uit de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030».
Deelt u het inzicht dat de omschakeling naar weerbare teeltsystemen om het gebruik van de stoffen op de «lijst ter vervanging» zo snel mogelijk te stoppen dus goed binnen uw toekomstvisie past?
De «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» richt zich op het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot een drastische afname van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden dan worden er bij voorkeur laag-risicomiddelen gebruikt met nagenoeg geen emissie naar het milieu en nagenoeg geen residuen op voedselproducten.
Het Uitvoeringsprogramma bij de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 richt zich op het ontwikkelen van nieuwe handelingsperspectieven en het inzichtelijk maken van beschikbare handelingsperspectieven voor de agrarische ondernemer, waardoor het mogelijk wordt om de genoemde ambities te realiseren. Ik ga er vanuit dat een deel van deze handelingsperspectieven gebruikt zal kunnen gaan worden in de vergelijkende beoordeling.
Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat de Europese Commissie heeft aangekondigd de regels rondom de vergelijkende beoordeling te willen vereenvoudigen. Volgens de Commissie zijn de huidige regels complex en niet voldoende effectief. Ik ben in afwachting van een voorstel van de Europese Commissie (Kamerstuk 27 858, nr. 515).
Deelt u de mening dat er in het licht van de biodiversiteitscrisis en ten behoeve van de volksgezondheid zo snel mogelijk een verbod moet komen op alle soorten landbouwgif met stoffen die op de Europese «lijst ter vervanging» staan? Deelt u de mening dat zo’n verbod de transitie naar duurzame en weerbare teeltsystemen zal versnellen? Zo ja, welke actie gaat u daartoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
De afwijzing van een nieuw medicijn tegen taaislijmziekte. |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Er is nieuw medicijn, maar het kost 194.000 euro per jaar»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. De informatie is afkomstig uit het advies over Kaftrio dat het Zorginstituut op 29 april 2021 aan mij heeft uitgebracht2. De kosten van € 194.000 per patiënt per jaar zijn gebaseerd op de huidige openbare vraagprijzen van Kaftrio en Kalydeco. Kalydeco is een geneesmiddel van dezelfde fabrikant dat in vaste combinatie met Kaftrio gebruikt dient te worden.
Wanneer werd het medicijn Kaftrio tegen taaislijmziekte goedgekeurd voor de Europese markt en in welke landen wordt het inmiddels vergoed?
Kaftrio heeft op 21 augustus 2020 een handelsvergunning gekregen voor de Europese markt. In de onderstaande tabel staat welke landen Kaftrio vergoeden. De informatie in deze tabel komt uit het Pharmaceutical pricing and reimbursement information (PPRI) netwerk. Dit is een internationale organisatie van overheden die zich bezighoudt met de prijzen en vergoeding van geneesmiddelen, voornamelijk in Europa.
Onderstaande tabel geeft, voor zover bekend, informatie over vergoeding van Kaftrio in Europese landen. In het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Ierland en Oostenrijk heeft de overheid of hebben zorgverzekeraars vertrouwelijke afspraken gemaakt over de prijs die voor het geneesmiddel wordt betaald. In Griekenland is het geneesmiddel niet op de markt, maar wordt het middel per patiënt geïmporteerd en vergoed. Zowel in Denemarken als in Ierland heeft de overheid al vóór markttoelating van Kaftrio prijsafspraken gemaakt met de fabrikant over haar totaalaanbod van geneesmiddelen voor taaislijmziekte.
België
Nee
Beoordeling voor vergoeding gaande
Bulgarije
Nee
Niet op de markt
Cyprus
Nee
Denemarken
Ja
Op basis van een vertrouwelijke prijsovereenkomst
Duitsland
Ja
Griekenland
Ja
Niet op de markt, het middel wordt per patiënt geïmporteerd en vergoed
Hongarije
Nee
Fabrikant heeft geen vergoedingsaanvraag ingediend
Ierland
Ja
Op basis van een vertrouwelijke prijsovereenkomst
Kroatië
Nee
Fabrikant heeft geen vergoedingsaanvraag ingediend
Letland
Nee
Litouwen
Nee
Malta
Nee
Beoordeling voor vergoeding gaande
Oostenrijk
Ja
Portugal
Nee
Beoordeling voor vergoeding gaande
Slovenië
Nee
Niet op de markt
Spanje
Nee
Fabrikant heeft geen vergoedingsaanvraag ingediend
Tsjechië
Nee
Fabrikant heeft geen vergoedingsaanvraag ingediend
Verenigd Koninkrijk
Ja
Gedurende 4 jaar worden er gegevens verzameld over de behandeluitkomsten, die als basis dienen voor een definitieve beoordeling
Zweden
Nee
Beoordeling voor vergoeding gaande
Klopt het dat Kaftrio een veelbelovend middel is waar zo’n 1000 patiënten in Nederland baat bij kunnen hebben?
Het Zorginstituut schat dat er momenteel op basis van de huidige geregistreerde indicaties in Nederland maximaal 806 patiënten met taaislijmziekte in aanmerking komen voor behandeling met Kaftrio in vaste combinatie met Kalydeco. Het totaalaantal patiënten zal de komende twee jaren toenemen tot ongeveer 1300 op basis van verwachte indicatie-uitbreidingen voor Kaftrio.
Waarom wordt een patiënt in Nederland een goed werkend medicijn onthouden?
Het Zorginstituut oordeelt positief over de werking van Kaftrio in combinatie met Kalydeco in het eerste jaar van gebruik. Het Zorginstituut geeft tevens aan dat de kosteneffectiviteit zeer ongunstig is, en dat de vraagprijs een groot beslag legt op het totale Nederlandse zorgbudget. Hierdoor dreigt verdringing van andere zorg. De gevraagde prijs is onverklaarbaar hoog, vindt het Zorginstituut. Het Zorginstituut adviseert daarom om Kaftrio niet op te nemen in het basispakket, tenzij er wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, waaronder een prijsreductie en het maken van afspraken rond gepast gebruik van het middel.
Hoeveel mag een goed werkend medicijn volgens u kosten voordat u het toelaat tot het basispakket?
Dat verschilt per medicijn, het Zorginstituut adviseert mij hier zo nodig over. In dit geval oordeelt het Zorginstituut dat de kosteneffectiviteit van Kaftrio zeer ongunstig is. Dat betekent dat de extra kosten en effecten van Kaftrio niet in verhouding staan met de kosten en gezondheidswinst van de huidige standaardbehandeling. Ik zal met de fabrikant van Kaftrio in onderhandeling gaan over de prijs, zodat de extra kosten in verhouding komen te staan met de gezondheidsuitkomsten.
In de «Voortgangsbrief algemeen geneesmiddelenbeleid 2021»3 heb ik aangegeven dat we voor patiënten streven naar tijdige toegang tot effectieve geneesmiddelen tegen aanvaardbare kosten. Er is behoefte om als publieke sector, samen met Europese partners, op voorspelbare en consistente wijze te kunnen beoordelen of een prijs maatschappelijk aanvaardbaar is. Hiervoor is een concreet afwegingskader nodig. De uitwerking hiervan heeft mijn volle aandacht, als onderdeel van mijn beleid voor het toegankelijk maken van effectieve geneesmiddelen tegen aanvaardbare kosten.
Vindt u het acceptabel dat patiënten jaren moeten wachten op de uitkomst van onderhandelingen, terwijl ze ondertussen elke dag achteruit gaan?
Ik kan me goed voorstellen dat het voor patiënten onverdraaglijk is om te zien dat er een effectief geneesmiddel is voor hun ziekte, en dat de fabrikant een zodanig hoge prijs vraagt waardoor opname in het basispakket niet direct mogelijk is. Dergelijke hoge prijsstellingen belemmeren een duurzame toegang van nieuwe geneesmiddelen voor patiënten met taaislijmziekte, maar ook voor patiënten met andere aandoeningen. Vanwege hoge en vaak niet gemotiveerde prijzen van nieuwe geneesmiddelen ben ik genoodzaakt om te onderhandelen over de vergoedingsprijs. Zo maken we deze dure medicijnen betaalbaar en kunnen we het ons veroorloven om ze duurzaam toegankelijk te maken voor patiënten. Een overheidsinterventie met een beoordeling en een onderhandeling is helaas een noodzakelijk kwaad dat tijd kost en daarmee op de korte termijn op gespannen voet staat met het patiëntbelang. Dat steekt mij ook. Echter, ik ben van mening dat niet deze interventie maar de hoge prijzen van de fabrikanten een drempel vormen voor directe patiënttoegang. De fabrikant van Kaftrio is dus wat mij betreft medeverantwoordelijk voor de situatie dat patiënten moeten wachten op toegang tot het geneesmiddel. Ik wijs er ook op dat er niets de fabrikant in de weg staat om in de tussentijd het middel beschikbaar te stellen aan patiënten, zoals fabrikanten dat vaker doen. Ik ga met de fabrikant in gesprek over het tijdens de onderhandelingen ter beschikking stellen van Kaftrio aan patiënten.
Waarom zorgt u er niet voor dat, terwijl de prijsonderhandelingen lopen, dit medicijn al wel toegankelijk is voor patiënten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u ervoor zorgen (op welke manier dan ook) dat dit medicijn binnen zes maanden bij de patiënten terecht komt die er baat bij hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat medicijnen de samenleving ook veel opleveren omdat mensen mobieler blijven, minder pijn hebben, minder afhankelijk van anderen, ziekenhuisopnames worden voorkomen en mensen aan het werk kunnen blijven in plaats van dat ze thuiszitten met een uitkering?
Ja, ik deel de mening dat medicijnen, behalve voor patiënten, ook de maatschappij veel kunnen opleveren. Om mij hierover te informeren kijkt het Zorginstituut bij alle geneesmiddelen met een kostenprognose van meer dan 10 miljoen euro per jaar systematisch naar de verhouding tussen baten en kosten. Om deze zogenoemde kosteneffectiviteit te kunnen vaststellen, past het Zorginstituut gevalideerde methoden toe. Onder de baten van een geneesmiddel vallen ook maatschappelijke gevolgen en opbrengsten van de behandeling. Dat is dus breder dan alleen het therapeutische effect en de verbetering van de kwaliteit van leven voor individuele patiënten. Ook bij Kaftrio heeft het Zorginstituut deze analyse uitgevoerd en verwerkt in het advies. Het Zorginstituut concludeerde overigens dat de kosteneffectiviteit van Kaftrio op basis van de huidige vraagprijs zeer ongunstig is.
Bent u bereid, om behalve naar de kosten van een medicijn te kijken, ook eens de baten te laten uitrekenen?
Zie antwoord vraag 9.
De ingewikkelde coronamaatregelen voor speeltuinen, stads- en kinderboerderijen |
|
Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het juist voor kinderen op dit moment extra belangrijk is om in de buitenlucht te kunnen spelen, sporten en bewegen, omdat kinderen momenteel minder bewegen door de coronapandemie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is te alle tijden belangrijk dat kinderen in de buitenlucht kunnen spelen en bewegen. Op advies van het OMT zijn daarom de maatschappelijk beheerde kleine buitenspeeltuinen begin maart weer geopend. Spelen speelt namelijk een belangrijke rol bij de gezonde ontwikkeling van kinderen.
Kunt u uitleggen waarom maatschappelijk beheerde speeltuinen inmiddels gelukkig weer enige tijd open zijn voor kinderen om te spelen, maar dat vergelijkbare speelplekken in de vorm van stads- en kinderboerderijen nog altijd gesloten zijn?
Begin maart zijn de maatschappelijk beheerde kleine speeltuinen geopend. Het betreft speeltuinen in de buitenlucht die zijn gericht op kinderen die in de directe omgeving wonen. Hiermee zijn deze speeltuinen gelijkgetrokken met de openbaar toegankelijke speeltuinen. Er is voor gekozen om niet alle activiteiten voor kinderen te heropenen om het aantal contact- en reismomenten nog zoveel mogelijk te beperken. Versoepeling kan immers enkel stap voor stap. Onder stap 2 van het openingsplan zijn de kinderboerderijen die hoofdzakelijk in de buitenlucht zijn gelegen weer geopend sinds 19 mei.
Waarom is de sluiting van stads- en kinderboerderijen epidemiologisch noodzakelijk, terwijl de sluiting van de beheerde speeltuinen dat schijnbaar niet is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor aangegeven is er niet voor gekozen om alle activiteiten voor kinderen meteen te heropenen om het aantal contact- en reismomenten nog zoveel mogelijk te beperken. Door het openen van de kleine buitenspeeltuinen kregen kinderen meer mogelijkheden om weer buiten te spelen in de eigen buurt. De epidemiologische situatie was echter op dat moment nog niet dusdanig dat alle buiten activiteiten voor kinderen weer geopend konden worden.
Kunt u duidelijkheid geven in welke fase van het openingsplan de stads- en kinderboerderijen weer open kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het denkbaar dat stads- en kinderboerderijen eerder open kunnen dan grotere doorstroomlocaties, omdat deze voorzieningen vaak in de wijk liggen en er daardoor minder reisbewegingen zijn die effect kunnen hebben op besmettingen en de druk op de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 19 mei zijn de kinderboerderijen die voornamelijk in de buitenlucht zijn gelegen reeds opengegaan. Zij maakten onderdeel uit van stap 2 van het openingsplan. De kinderboerderijen zijn tegelijkertijd met de andere dierenparken die voornamelijk in de buitenlucht zijn gelegen opengesteld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus? Zo neen, waarom niet?
Nee, er was onvoldoende tijd om deze vragen tijdig te beantwoorden.
Het bericht ‘Dierenwelzijnsorganisatie wil verkoop van acht dolfijnen aan China tegenhouden’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dierenwelzijnsorganisatie wil verkoop van acht dolfijnen aan China tegenhouden»?1
Ja.
Op welke manier kan gegarandeerd worden dat het dierenwelzijn voor de dieren die naar Hainan Ocean Paradise verhuizen voldoende gewaarborgd wordt? Worden de omstandigheden van de opvanglocatie in het land van bestemming of de lokale regels voor het houden van dolfijnen in gevangenschap bijvoorbeeld gecontroleerd alvorens een vergunning wordt afgegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 8 van het lid Wassenberg.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze dieren worden verkocht aan een park waarbij hun welzijn mogelijk achteruit gaat om het welzijn van de resterende dieren te verbeteren?
Dierenwelzijn staat bij mij voorop. Dierentuindieren mogen enkel verhuizen wanneer het welzijn op de locatie van bestemming gewaarborgd is. Daarom is in Artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren vastgelegd dat een dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de dieren op een plek terecht komen waar wordt voldaan aan de normen die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting en verzorging. Ik zal erop toezien dat het Dolfinarium zich hieraan houdt.
Welke regels gelden er voor de vergunningverstrekking inzake een dier als een dolfijn aan landen buiten de EU?
Zie mijn antwoord op vraag 7 van het lid Wassenberg.
Welke diervriendelijkere alternatieven zijn er voor de verkoop aan het Chinese park Hainan Ocean Paradise? Is vrijlating in een afgesloten zee of volledige vrijlating bijvoorbeeld een optie? Zo nee, waarom niet?
Het is aan een dierentuin zelf om een geschikte locatie te vinden voor dierentuindieren die moeten verhuizen. Een dierentuin moet kunnen aantonen dat dierenwelzijn voldoende geborgd is bij de ontvangende partij. Hier zie ik op toe.
Welke rol zou de overheid kunnen spelen in het faciliteren van deze diervriendelijkere opties? Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met het Dolfinarium en terug te rapporteren aan de Kamer over alternatieve opties? Zo nee, waarom niet?
Er vinden op dit moment gesprekken plaats met het Dolfinarium naar aanleiding van de afspraken die ik met de dierentuin heb gemaakt ter bevordering van het dierenwelzijn. Deze afspraken heb ik op 27 augustus jl. met uw Kamer gedeeld als bijlage bij de Verzamelbrief Dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 1212). In de gesprekken met het Dolfinarium is ook aandacht voor het welzijn van vertrekkende dieren. De situatie in de Chinese dierentuin wordt dan ook meegenomen in de gesprekken.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in elk geval voor de vergunningverlening voor de verkoop heeft plaatsgevonden?
Ja.
Het feit dat er gewoon reisbureaus zijn die zich specialiseren in leuke reizen naar Ethiopië terwijl nog steeds mensen uit dit land asiel aanvragen in Nederland |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Hart van Nederland van 5 mei 2021 waarin duidelijk wordt dat er reisbureaus zijn die reizen aanbieden naar Ethiopië?
Ik ben bekend met de uitzending.
Bent u het eens dat het te gek voor woorden is dat Ethiopiërs hier in Nederland asiel aanvragen terwijl het zo’n populaire vakantiebestemming is?
Asielaanvragen van personen uit Ethiopië worden beoordeeld aan de hand van het individuele asielrelaas en de mensenrechten- en geweldssituatie in het land zoals die op dat moment bekend is. De algemene veiligheidssituatie is daarbij een factor die wordt meegewogen. Een land, of een deel/delen van dat land, kan voor (Nederlandse) toeristen toegankelijk zijn, waarbij de algemene veiligheidssituatie niet in de weg staat aan het aanbieden van vakanties. Dit betekent echter niet dat personen afkomstig uit dat land per definitie geen risico lopen bij terugkeer en geen aanspraak kunnen maken op asielbescherming. Een persoon kan bijvoorbeeld een bepaald risicoprofiel hebben, zoals het behoren tot een bepaalde etnische groep of het zijn van politiek opposant en om die reden het doelwit zijn van geweld en/of vervolging. De situatie van een asielzoeker uit Ethiopië kan en moet daarom niet vergeleken worden met de situatie van een (Nederlandse) toerist. Overigens is het huidige reisadvies voor Ethiopië voor delen van het land rood (niet reizen) en voor delen oranje (alleen noodzakelijke reizen). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken meldt dat er een militair conflict is en er gewelddadige demonstraties kunnen voorkomen. Het is aan (Nederlandse) toeristen zelf om een afweging te maken in het al dan niet ondernemen van een reis naar dat land.
In februari 2021 is het algemene ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken verschenen over Ethiopië. Ik ben mij aan het beraden over de implicaties voor het landgebonden asielbeleid. Ik verwacht de Kamer daarover op korte termijn te informeren.
Bent u het voorts eens dat hieruit blijkt dat Ethiopië gewoon een veilig land is en dat alle in Nederland verblijvende asielzoekende Ethiopiërs terug naar huis kunnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u vertellen hoeveel van de Ethiopiërs die in Nederland asiel aanvragen, vakantie vieren in eigen land?
Nee, daarover zijn geen cijfers bekend. Ik heb echter geen signalen dat er momenteel op grote schaal Ethiopiërs in Nederland met een asielvergunning voor bepaalde tijd naar hun land van herkomst terugkeren.
Bent u bereid de grenzen te sluiten voor alle gelukszoekers uit Ethiopië? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik al eerder heb aangegeven2 is het kabinet van mening dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.
Het bestaan van nudismewebsites die een toevluchtsoord voor pedoseksuelen zouden zijn |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bestaan van nudismewebsites met beelden van naakte kinderen die voor pedoseksuelen een ideaal toevluchtsoord zouden zijn? Klopt het dat veel van deze websites gehost staan in Nederland?1
Ik ben bekend met het bestaan van nudismewebsites en heb kennis genomen van het artikel in de Volkskrant en de uitzending van «Danny’s wereld» waarin aandacht wordt gevraagd voor het beschikbaar zijn van naaktfoto’s van kinderen op deze sites en het ongewenste gebruik dat van deze foto’s wordt gemaakt. Een aantal van deze websites worden in Nederland gehost.
Op welke wijze heeft men zich vergewist dat betrokkenen toestemming hebben gegeven voor het openbaar plaatsen van deze beelden?
Ik ben niet bekend met de wijze waarop men zich vergewist. Het is niet aan mij als Minister om aan private partijen te vragen hoe zij toestemming voor het plaatsen van bepaalde beelden verkrijgen.
Waar ligt de grens tussen «onschuldige» (legale) afbeeldingen van naakte kinderen en (illegale) kinderporno? Erkent u dat deze grens soms fragiel kan zijn, en dat op genoemde websites deze grens zeer nadrukkelijk wordt opgezocht? Kan er sprake zijn van een website voor nudisme en «nudistenfamiliekiekjes» als het op diezelfde website wemelt van de advertenties voor pornowebsites?
Om te kunnen spreken van kinderpornografisch materiaal dient sprake te zijn van een seksuele gedraging. Daarvan is in elk geval sprake als op de afbeelding seksueel misbruik van een kind te zien is of als er ontuchtige handelingen plaatsvinden. Kinderpornografisch is ook het zogenaamde poseermateriaal. Hierbij gaat het om minder expliciete gedragingen, zoals het (laten) aannemen van een seksualiserende houding, met daarbij eventueel seksualiserende en niet bij de leeftijd van het kind of de situatie passende kleding of voorwerpen, of een dusdanige houding waarbij de nadruk op geslachtsdelen/billen/borsten wordt gelegd.
Bij afbeeldingen die onder «nudisme» of «naturisme» worden geschaard is van seksueel misbruik, ontuchtige handelingen, poseren of bijkomende seksualiserende elementen geen sprake.
Alleen indien dergelijke afbeeldingen op een dusdanige wijze tot stand zijn gekomen dat de strekking ervan onmiskenbaar seksueel is geworden, blijkend uit het afgebeelde zelf, al dan niet in combinatie met de seksuele motivatie van de maker ervan, is sprake van een afbeelding als bedoeld in art 240b Sr.
Het gegeven dat de opnames heimelijk zijn gemaakt is daarvoor bijvoorbeeld een belangrijke aanwijzing, maar ook het inzoomen, het camerastandpunt of de omgeving waarin gefilmd is, spelen bij de beoordeling een rol. Kortom, per afbeelding dient te worden beoordeeld of deze wel of niet aan de criteria van artikel 240b Sr voldoet. De vraag of nudismewebsites samengaan met advertenties voor pornosites lijkt mij niet relevant. Waar het om gaat is dat het zonder toestemming online plaatsen van privacygevoelige informatie c.q. onrechtmatige content niet ongestraft blijft.
Klopt het dat deze websites strafrechtelijk niets te verwijten valt? Zo ja, vindt u dat terecht? Zo nee, of indien u dat niet terecht vindt, wat gaat u hier dan aan doen?
Sinds 2018 heb ik de strafrechtelijke aanpak van online seksueel misbruik van kinderen uitgebreid met preventieve en publiek-private acties om internet te schonen. Voor bedrijven die hier onvoldoende aan meewerken ben ik een wetgevingstraject gestart zodat in toekomst een autoriteit bestuursrechtelijke kan ingrijpen met dwangsommen en bestuurlijke boetes. Naaktfoto’s van kinderen voldoen echter niet automatisch aan de classificatie kinderporno en daarmee strafbaar materiaal. Gaat het om onrechtmatige content, dan betreft het vaak een privacyschending of in ieder geval het non-consensueel delen van informatie online. De Autoriteit Persoonsgegevens of het OM kan een onderzoek instellen. Desgewenst kunnen mensen een klacht indienen of een civiele vordering starten als zij ongewenst op een website staan afgebeeld. Ik realiseer mij dat een civiele procedure voor gedupeerden vaak een knelpunt is, vanwege de duur, onzekerheid en/of kosten. Daarom streeft het kabinet naar het oprichten van een laagdrempelige voorziening om onrechtmatige content te kunnen melden en te laten verwijderen.2 Dat geldt ook voor naaktfoto’s die zonder toestemming gepubliceerd zijn. Op dit moment is de beperkte aansprakelijkheid voor tussenpersonen onderwerp van gesprek binnen de Europese Unie. Nederland steunt daarbij de strategie van de Europese Commissie om de rol en verantwoordelijkheid van ondernemingen wiens diensten gebruikt worden voor verspreiding van illegale of onrechtmatige content te verduidelijken.
Wat kan gedaan worden tegen het bestaan, het hosten en het bezoeken van dit soort websites?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de VS achter het voorstel staat om de patenten van de coronavaccins vrij te geven |
|
Jasper van Dijk , Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht dat de Vereinigde Staten zich hebben uitgesproken voor het voorstel van India en Zuid Afrika om de patenten van de coronavaccins vrij te geven?1
De doelstelling van het kabinet is glashelder: we moeten ervoor zorgen dat zo snel mogelijk zo veel mogelijk vaccins worden geproduceerd en verdeeld worden over de wereld. Over dit doel is iedereen het eens en het kabinet stelt zich positief op jegens elk initiatief dat dit doel dichterbij kan brengen. Het kabinet heeft daarbij kennisgenomen van de gewijzigde opstelling van de Verenigde Staten en verwelkomt de bereidheid van de Verenigde Staten bij te willen dragen aan een constructieve discussie.
India en Zuid-Afrika hebben onlangs een aangepast waiver-voorstel gepresenteerd. De VS geven aan zich binnen de WTO in te zetten voor een minder ruime waiver dan het voorstel van Zuid-Afrika en India, in elk geval beperkt tot COVID-19 vaccins. Zij geven daarbij eveneens aan dat verdere uitwerking daarvan vanwege de complexiteit van de vraagstukken, niet eenvoudig zal zijn. De VS hebben tot op heden geen concreet voorstel gepubliceerd na de eerdere aankondiging, Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u ervan dat met de koerswijziging van de VS de Europese Unie de belangrijkste blokkade is tegen het vrijgeven van de patenten?
Zowel de inspanningen van de EU als die van de VS zijn er binnen de WTO op gericht dat het stelsel van intellectuele eigendom geen blokkerende (maar juist een faciliterende) rol speelt bij het inzetten van de bestaande capaciteit of het creëren van nieuwe capaciteit voor de productie van COVID-19 vaccins.
In de TRIPS-raad van 8-9 juni heeft de EU daartoe de mededeling «Urgent policy responses to COVID-19 crisis» gepresenteerd aan de overige WTO-leden gevolgd door concrete tekstvoorstellen op 24 juni. Dit voorstel brengt de drie verschillende discussies over gezondheid en COVID binnen de WTO samen: (i) handelsfacilitatie en beperken exportrestricties; (ii) uitbreiding mondiale productie COVID-vaccins, (iii) IP-rechten. Op gebied van IP-rechten zet het voorstel in op vereenvoudiging van het gebruik van dwanglicenties. De mededeling verwijst ook naar andere initiatieven waar de WTO samen met de WHO en andere organisaties een bijdrage kan leveren aan bestrijding van de pandemie, zoals de «COVAX Manufacturing Task Force», die op korte termijn het vrije verkeer voor grondstoffen, vaccincomponenten en skilled workforce wil vergemakkelijken.
Wij willen bij de beantwoording van deze vraag ook graag terug komen op de door uw kamer aangenomen motie Piri c.s. (Kamerstuk 35 663, nr. 21), zoals toegezegd door de Minister-President in het plenaire debat ter voorbereiding van de Europese Raad van 24–25 juni jl. Zoals aangegeven onder vraag 1, hebben India en Zuid-Afrika een aangepast waiver-voorstel ingediend. Het voorstel van beide landen heeft echter een veel breder bereik dan de in de aangenomen motie Piri genoemde vrijgave van octrooien voor vaccins in lijn met het standpunt van de VS. De Amerikaanse handelsgezant Tai sprak in algemene zin steun uit voor het vrijgeven van bescherming door intellectueel eigendom voor COVID-19 vaccins, en benadrukte het belang van onderhandelingen in WTO-verband op basis van tekstuele voorstellen. In een eerste reactie op het hiervoor genoemde voorstel van de EU heeft de VS aangegeven het voorstel voor een waiver van India en Zuid Afrika, zoals dat nu op tafel ligt, te breed te vinden en ook de EU-voorstellen bij de discussie te willen betrekken.
In lijn met de motie Piri c.s. (Kamerstuk 35 663, nr. 21) zal het kabinet er bij de Europese Commissie op aandringen dat de EU constructief engageert binnen de WTO wat betreft voorstellen tot tijdelijke opschorting van patenten op coronavaccins. Het kabinet is van mening dat binnen de Wereld Handelsorganisatie nu snel moet worden overgegaan tot proactieve en constructieve onderhandelingen aan de hand van concrete teksten over onder meer het waiver-voorstel en zal dit ook actief uitdragen. Dat is ook in lijn met de door het Europees parlement op 10 juni aanvaarde resolutie over dit onderwerp.
In het algemeen dient tot slot opgemerkt te worden dat de bestaande uitzondering voor minst-ontwikkelde landen voor het toepassen van onderdelen van TRIPS op 29 juni jl. opnieuw is verlengd tot 1 juli 2034. Ook dient vermeld te worden dat de minst ontwikkelde landen momenteel tot in elk geval 1 januari 2033 octrooien en niet openbaar gemaakte informatie met betrekking tot farmaceutische producten niet hoeven te beschermen. Hiermee hebben de minst-ontwikkelde landen dus reeds vergaande flexibiliteit ten aanzien van octrooien en handhaving.
Bent u het ermee eens dat het een onwenselijke situatie is dat farmaceutische bedrijven een monopolie hebben op essentiële vaccins die grotendeels zijn gefinancierd met publiek geld en die de enige uitweg zijn uit deze pandemie? Kunt u dit toelichten?2 3
Nee. Het is indrukwekkend dat er op dit moment ongeveer 300 verschillende vaccins in ontwikkeling zijn. De Nederlandse special envoy vaccins Hans Schikan concludeert in zijn rapportage terecht dat het dankzij de buitengewone inspanning van vele tienduizenden wetenschappers en vaccinontwikkelaars mogelijk is dat er op dit moment, slechts één jaar na de uitbraak van de pandemie, al vier vaccins beschikbaar zijn die door de regelgevende instanties in Europa zijn goedgekeurd: de vaccins van Pfizer/BioNTech, Moderna, AstraZeneca en Janssen. Het ligt in de verwachting dat daar de komende maanden een aantal vaccins aan toegevoegd gaat worden.
Daar waar de lopende ontwikkeling deels het gevolg is van publieke investeringen, vindt het kabinet, maatschappelijk verantwoord licentiëren van met publieke investeringen ontwikkelde kennis belangrijk. Maatschappelijk Verantwoord licentiëren is staand beleid. Dat kan voor nieuwe vaccins tot op zekere hoogte betaalbaarheid en toegankelijkheid bevorderen. Ik ben niet bekend met de verhouding tussen private en publieke investeringen per vaccin. Dit kan ook wisselen per vaccin en onderzoeksstadium. In algemene zin kan aangegeven worden dat pre-klinisch onderzoek vaak ook met publieksgeld gebeurt, maar dat het klinisch onderzoeksprogramma, met name fase 2 en 3 onderzoek, privaat gefinancierd wordt. Pfizer heeft bijvoorbeeld geen overheidsgeld ontvangen voor de ontwikkeling van haar vaccin.
Waar in de vraag specifiek wordt verwezen naar een artikel over AstraZeneca in de Britse krant The Guardian, wil ik er ook op wijzen dat in dit artikel onder meer wordt aangegeven dat AstraZeneca heeft toegezegd het vaccin gedurende de gehele pandemie zonder winstoogmerk te verkopen. Ook heeft AstraZeneca verscheidene licentieovereenkomsten gesloten met grote fabrikanten wereldwijd, waaronder het Serum Institute of India, om grootschalige productie mogelijk te maken. Ook andere producenten hebben aangegeven tijdens de pandemie tegen kostprijs te leveren, in elk geval voor lage en middeninkomens landen.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat grote farmaceutische bedrijven miljarden winst maken door de schaarste van het vaccin en miljarden aan dividend uitkeren aan hun aandeelhouders, terwijl de productiecapaciteit door de patenten niet maximaal benut kan worden? Kunt u dit toelichten?4
Nee. Het in de vraag besloten uitgangspunt dat alleen octrooien maximale uitbreiding van productiecapaciteit in de weg staan is niet evident. Het juridisch raamwerk van intellectueel eigendom draagt momenteel juist bij aan een veilige kennisoverdracht door bedrijven aan andere mogelijke producenten.
Zoals ook eerder toegelicht, zijn er wereldwijd, naast publieke investeringen, bijna 300 bedrijven die zeer grote investeringen hebben gedaan in R&D ten behoeve van het ontwikkelen van een vaccin. Een aantal bedrijven met succesvolle vaccins zal de investeringen ruim kunnen terugverdienen, maar voor veel bedrijven geldt dat zij (een deel van) de gemaakte investeringen mogelijk niet zullen terugverdienen. Dergelijke investeringen blijven ook in de toekomst nodig, onder meer ter bestrijding van virusuitbraken.
Bent u het ermee eens dat deze pandemie enkel in Nederland kan worden beëindigd als deze wereldwijd beëindigd is? Zo ja, hoe denkt u dat dit mogelijk is, terwijl lage-inkomenslanden waarschijnlijk pas in 2023 een groot deel van hun bevolking kunnen hebben gevaccineerd en daardoor nog jarenlang nieuwe varianten kunnen voortbrengen?5
Ja. Over dit doel is iedereen het eens. Mondiale vaccinatie is de enige uitweg. Daar waar mogelijk draagt Nederland financieel bij aan ACT-A in het algemeen, en COVAX in het bijzonder. Tevens zal Nederland, uit een waarschijnlijk surplus aan vaccins, in natura bijdragen aan COVAX. Daarnaast wordt onder leiding van de WHO gekeken naar knelpunten in de opschaling van vaccinproductie wereldwijd, o.a. via de eerder genoemde COVAX manufacturing taskforce.
Naast de vaccins die reeds naar Suriname gezonden zijn, zal Nederland ook 150.000 vaccins naar Kaapverdië sturen en wordt gestart met een eerste hoeveelheid van 500.000 vaccins aan het Covax-programma. Nederland zal ook circa 3 miljoen vaccins gaan doneren aan Indonesië. Voorts is op 19 juli jl. aangekondigd dat Nederland de 745.000 doses AstraZeneca doneert die nog op voorraad zijn. Uit deze voorraad worden ook AstraZeneca vaccins beschikbaar gesteld voor donatie aan Tanzania en Namibië.
Bent u het ermee eens dat Nederland ook een verantwoordelijkheid heeft om de enorme negatieve effecten van de pandemie op lage- en midden-inkomenslanden tegen te gaan? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot het niet steunen van het voorstel om de patenten vrij te geven?
Ja. Het doel is zoveel mogelijk vaccins produceren en eerlijk verdelen over de wereld. In lijn met de motie Piri c.s. (Kamerstuk 35 663, nr. 21) zal het kabinet er bij de Europese Commissie op aandringen dat de EU constructief engageert binnen de WTO wat betreft voorstellen tot tijdelijke opschorting van patenten op coronavaccins. Om tijdens de in WTO-verband lopende discussies over een al dan niet aangepast waiver-voorstel geen tijd te verliezen, moet de aandacht nu vooral gericht zijn op het wegnemen van bestaande knelpunten en het stimuleren van verdere samenwerking. Het voorstel van de EU daartoe is nader toegelicht in antwoord op vraag 2.
Wat is uw oordeel over het feit dat farmaceuten in hun verdediging stellen dat ook zonder de patenten niet meer vaccins kunnen worden geproduceerd en dat ze zonder de patenten minder geld binnen zullen krijgen? Acht u dit ook opmerkelijk, aangezien ze alleen minder zouden verdienen als ook andere producenten de vaccins kunnen produceren? Wat is uw oordeel over deze tegenstrijdigheid?
Ik ben niet bekend met deze specifieke verdediging.
Opschorting van octrooien betekent dat de houder van een octrooirecht een derde partij niet kan verbieden een bepaalde uitvinding toe te passen. Het betekent echter niet dat hiermee een derde ook daadwerkelijk in staat wordt gesteld een vaccin of ander product na te maken. Er is kennis en technologie noodzakelijk die veel verder gaat dan hetgeen in octrooien is opgenomen. Betrokkenheid van de oorspronkelijke ontwikkelaar is belangrijk, omdat deze de kennis en ervaring heeft om het vaccin te maken. Het delen van dergelijke vertrouwelijke kennis kan niet worden afgedwongen. Ook moeten we ervoor waken de drijfveren weg te nemen voor investeringen in R&D voor nieuwe COVID-mutaties of toekomstige pandemieën. Over deze aspecten dient verder en in meer diepte gesproken te worden binnen de WTO.
Bent u bereid om ook namens Nederland uw steun uit te spreken voor het vrijgeven van de patenten van coronavaccins? Kunt u dit toelichten?
Universele en eerlijke toegang tot vaccins is van levensbelang en het kabinet stelt zich dan ook positief op bij iedere kansrijke oplossing om dit doel dichterbij te brengen. In lijn met de motie Piri c.s. (Kamerstuk 35 663, nr. 21) dringt het kabinet er bij de Europese Commissie op aan dat de EU constructief engageert binnen de WTO wat betreft voorstellen tot tijdelijke opschorting van patenten op coronavaccins. Ten aanzien van nadere uitleg over het voorstel van de EU verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
Bent u bereid om er actief voor te gaan pleiten om de blokkade die de EU opwerpt binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) tegen het vrijgeven van de patenten, te beëindigen?
In lijn met de motie Piri c.s. (Kamerstuk 35 663, nr. 21) dringt het kabinet er bij de Europese Commissie op aan dat de EU constructief engageert binnen de WTO wat betreft voorstellen tot tijdelijke opschorting van patenten op coronavaccins. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Helaas is dit niet gelukt.
Het bericht ‘Noodkreet: tandarts gezocht voor Rotterdam, laat meer studenten toe’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brandbrief over het grote tekort aan tandartsen in Zeeland en de regio Rotterdam? Wat vindt u hiervan?1
Ja, ik ben bekend met de brandbrief. Ik begrijp dat tandartsen eraan hechten dat zij kunnen worden opgevolgd, zodat de mondzorg ook na hun pensioen voor hun patiënten toegankelijk is.
Bent u bekend met de grote verschillen in beschikbaarheid van tandartsen, niet alleen in Zeeland en de regio Rotterdam, maar ook in andere regio’s, zoals website Volksgezondheid en zorg laat zien?2 Wat vindt u hiervan?
Het is bekend dat er verschillen zijn in de aantallen tandartsen in verschillende regio’s. Regionale verschillen in het bezoek zijn mij niet bekend. Om vast te kunnen stellen of er voldoende zorgverleners beschikbaar zijn, is het ook van belang te kijken naar de deeltijdfactor en naar de beschikbaarheid van andere mondzorgprofessionals, zoals de mondhygiënist. Het Capaciteitsorgaan zal in zijn volgende raming in 2022 ook de regionale spreiding van tandartsen en van tandartsbezoek in kaart brengen.
Wat vindt u van de grote verschillen in het bezoek van de tandarts, mondhygiënist en orthodontist in verschillende regio’s?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat het belangrijk is dat kinderen tot 18 jaar goede mondzorg krijgen, omdat dit de basis legt voor een toekomstig gebit?3
Ja, het is belangrijk dat kinderen een goede start kunnen maken en met een gezond gebit aan hun volwassen leven kunnen beginnen. In de brief van 3 februari 2020 over mondzorg voor jeugdigen4 wordt het beleid ter zake toegelicht.
Bent u bereid om een inventarisatie uit te voeren naar de achterstand in mondzorg onder kinderen, in het bijzonder voor de regio’s Zeeland, Rotterdam en West-Brabant? Zo nee, waarom niet?
Ik zet een structurele monitor op om de mondgezondheid landelijk te monitoren. De indicatorenset wordt opgesteld door het RIVM. Vervolgens wordt dit aanbesteed. Ik heb op dit moment geen signalen dat kinderen niet bij tandartspraktijken terecht kunnen als hun ouders ze willen inschrijven. Van de tandartspraktijken neemt op dit moment nog 87% nieuwe patiënten aan. Ongeveer de helft hiervan stelt wel eisen aan deze patiënten, zoals dat het een bekende is van een ingeschreven patiënt of dat de patiënt is doorverwezen door een collega. Voor meer informatie: Aannemen van nieuwe patiënten – Staat van de Mondzorg.
Bij de NZa en IGJ komen op dit moment ook nauwelijks meldingen van wachtlijsten of patiëntenstops binnen. Het Capaciteitsorgaan vangt wel zorgen op rondom rurale tekorten (Zuid-Limburg, Zeeland, Drenthe, Friesland). Dit betreft voornamelijk zorgen over de toekomst, zoals het niet beschikbaar hebben van praktijkopvolgers in de regio.
Kunt u een overzicht geven van de actuele stand van zaken met betrekking tot de instroom en kunt u aangegeven hoeveel extra geld nodig is om het advies van het Capaciteitsorgaan te realiseren?4
Er zijn momenteel 259 bekostigde opleidingsplaatsen voor tandartsen. Voor een uitbreiding met 100 opleidingsplaatsen zoals het Capaciteitsorgaan adviseert, is een structureel bedrag noodzakelijk van € 26,3 miljoen. Dit is niet beschikbaar op de OCW-begroting. Het Kabinet beziet wat op korte termijn de mogelijkheden zijn om het aantal opleidingsplaatsen uit te breiden.
Hoe beoordeelt u de constatering van de «Staat van de mondzorg» dat binnen tien jaar bijna een kwart van de tandartsen met pensioen gaat, terwijl er nu al een tekort is? Kunt u daarbij aangeven hoe de leeftijdsopbouw voor Zuidwest-Nederland is?5
In de Staat van de mondzorg wordt geconstateerd dat bijna een kwart van de tandartsen binnen 10 jaar met pensioen gaat. Dit kan bevestigd worden uit het aanbodonderzoek van het Capaciteitsorgaan uit 2019, waarin ruim 25% ouder dan 57 jaar is. Op grond van leeftijdsopbouw gaat dus iets meer dan een kwart binnen 10 jaar met pensioen. Ik denk dat het gebruikelijk is dat de werkende populatie in 40 jaar volledig vervangen wordt vervangen door een nieuwe generatie.
Bent u bereid om een inventarisatie uit te voeren naar de specifieke regionale omvang van het tekort aan tandartsen, in het bijzonder voor de regio Zeeland, Rotterdam en West-Brabant? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het Capaciteitsorgaan en het Erasmus MC, die veel kennis over deze regio hebben, daarbij te betrekken?
De raming eerstelijns mondzorg die het Capaciteitsorgaan in 2022 uit zal brengen zal ook een beeld geven van de regionale spreiding van tandartsen. Daarin wordt ook gevraagd naar de werksetting van de tandartsen, waaronder ook de centra bijzondere tandheelkunde.
Bent u bereid hierbij de verschillende beleidsmatige en financiële oplossingsrichtingen in kaart brengen? Zo nee, waarom niet?
Sectoren maken zelf analyses van de macrodoelmatigheid van hun sector en de opleidingsgebieden daarbinnen. De vraag of er aanleiding is om een nieuwe opleiding te starten ligt bij onderwijsinstellingen in dialoog met het werkveld. Zij kunnen het initiatief nemen om een nieuwe opleiding aan te vragen.
De procedure voor besluitvorming over nieuwe te bekostigen opleidingen is een vastgelegde procedure. De Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) brengt op basis van de regeling macrodoelmatigheid hoger onderwijs advies uit aan de Minister van OCW over de aanvraag voor een nieuwe opleiding. Het CDHO toetst de aanvraag op onder meer de arbeidsmarktbehoefte tegen de achtergrond van het bestaande aanbod. Tevens dient de opleiding geaccrediteerd te worden door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO).
Bent u bereid een inventarisatie uit te voeren naar de tekorten van tandartsen met specifieke aandachtsgebieden en patiëntengroepen (bijvoorbeeld mensen met een beperking en tandartsen gespecialiseerd in zenuwbehandelingen) die onder Bijzondere Tandheelkunde vallen, in het bijzonder voor de regio's Zeeland en Rotterdam? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken of tandartsen net als artsen veelal blijven werken in de regio waarin ze zijn opgeleid en te onderzoeken of Rotterdam ook een eigen tandartsopleiding moet krijgen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid deze vragen voor aanvang van het zomerreces 2021 te beantwoorden?
Ja.
Het lage btw-tarief op sierteeltproducten |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat sierteeltproducten, zoals bloembollen, bloemen, planten en boomkwekerijproducten onder het lage btw-tarief van 9% vallen, in plaats van het algemene btw-tarief van 21%?1
Ja, deze goederen worden belast tegen een verlaagd btw-tarief.
Kunt u bevestigen dat deze verlaging in 1975 is doorgevoerd om «bloemen en planten betaalbaar te maken voor lage inkomensgroepen en om omzet en werkgelegenheid in de tuinbouw te stimuleren»?2
Ja, deze regeling is om deze redenen op initiatief van de Tweede Kamer ingesteld en geldt sinds 1 januari 1975.
Kunt u bevestigen dat lelies en tulpen (na aardappels) tot de meest intensief bespoten gewassen behoren en dat het gebruik van landbouwgif ook in de glassierteelt relatief hoog is?3
Uitgedrukt in de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen (kg werkzame stof) per hectare worden er in de genoemde teelten (bloembollen en -knollen, bloemen onder glas) relatief de meeste middelen gebruikt. Volgens de CBS-gegevens 2012 en 2016 is er over deze jaren voor deze gewassen sprake van een daling in kg actieve stof/ha. In het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 wordt hard gewerkt aan een voortzetting van deze lijn.
Kunt u bevestigen dat het areaal aan sierteeltgewassen de laatste decennia is toegenomen, waarmee ook het gemiddelde gebruik van landbouwgif per hectare in Nederland is toegenomen?
Nee dat kan ik niet bevestigen. Volgens de CBS-cijfers is het areaal sierteelt in Nederland gekrompen vanaf 2000 tot heden.
Kunt u bevestigen dat de werkgelegenheid in de sierteeltsector grotendeels wordt vervuld door arbeidsmigranten? Zo ja, kunt u erop reflecteren of dit de werkgelegenheid is die u wilt stimuleren?
Arbeidsmigranten spelen een belangrijke rol in de sierteeltsector. Door het vrij verkeer van werknemers en diensten staat het EU-burgers vrij om in Nederland in deze sector te komen werken. Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie en zijn essentieel voor de continuïteit in bepaalde sectoren.
Kunt u bevestigen dat LTO Nederland juist pleit voor meer robotisering om de afhankelijkheid van arbeid in de sierteelt te verminderen?4
Ja, in het door u aangehaalde artikel pleit LTO voor een tweede mechaniseringsslag en robotisering om de afhankelijkheid van arbeid te verminderen.
Deelt u het inzicht dat het niet te verdedigen is dat bloemen en planten door middel van een verlaagd btw-tarief wel betaalbaar gemaakt worden voor lage inkomensgroepen, maar andere luxeproducten niet?
Nee, dat inzicht deel ik niet. Volgens de btw-richtlijn is het Nederland toegestaan om een verlaagd btw-tarief toe te passen op bepaalde goederen en diensten waaronder bloemen en planten. Nederland heeft sierteeltproducten onder het verlaagde tarief gebracht. De door Nederland onder het verlaagd tarief vallende goederen betreffen niet uitsluitend goederen welke tot de primaire levensbehoeften gerekend kunnen worden. Ook boeken, kranten, tijdschriften, bioscoop-, circus-, dierentuin- en theaterbezoek vallen bijvoorbeeld onder het verlaagde btw-tarief.
Deelt u het inzicht dat het stimuleren van de omzet van de sierteeltsector de enige van de drie bovengenoemde redenen is die overblijft ter verdediging van het lage btw-tarief?
Nee, dat inzicht deel ik niet. De oorspronkelijk redenen voor het invoeren van een verlaagd btw-tarief gelden nog steeds. Uit het LEI-rapport Fiscale faciliteiten agrosector uit 2014 en het door onderzoeksbureau SEO uitgevoerde beleidsonderzoek agrobeleid uit 2019 volgt onder meer dat een btw-verhoging primair effect heeft op de consumentenbestedingen in Nederland. De consumentenbestedingen in sierteeltproducten zijn namelijk gevoelig voor veranderingen in de prijs, met name voor de lage inkomens.
Deelt u de mening dat deze vervuilende sector, die financieel goed presteert5 en ruimtelijk groeit, maar niet bijdraagt aan de voedselzekerheid, niet langer extra financieel gestimuleerd zou moeten worden?
Nee, die mening deel ik niet. Het kabinet acht de hierboven genoemde argumenten voor een verlaagd tarief nog steeds valide. Los daarvan is het kabinet van mening dat de milieudruk van de sierteelt sector verminderd moet worden en heeft daarvoor het nodige beleid ingezet. Ook de sector zelf is van mening dat haar milieubelasting moet verminderen. De cijfers van het CBS tonen een verlaging van het gebruik per hectare, zie ook antwoord op vraag 3.
Bent u voornemens om bij de begroting voor 2022 sierteeltproducten weer gewoon in het hoge btw-tarief te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de hiervoor genoemde redenen voor behoud van het verlaagd tarief op sierteeltproducten heeft het kabinet op dit moment geen voornemen om sierteeltproducten onder het algemeen tarief te plaatsen. Er zal in 2022 een brede evaluatie van het lage btw-tarief, inclusief sierteelt, plaatsvinden.
Misstanden bij een evangelische leef- en woongemeenschap in Overijssel |
|
Peter Kwint (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wilt u reageren op de misstanden bij de evangelische leef- en woongemeenschap «De Werkelijkheid Is Christus» (WIC) in Balkbrug, nadat bewoners alarm sloegen over de kwaliteit van zorg, vermeend misbruik van zorggeld en gebrekkige accommodatie?1, 2
Ja, ik ben bereid om te reageren op de door uw Kamer gestelde vragen over zorginstelling WIC in Balkbrug.
Uit contact met de gemeente Hardenberg en de GGD IJsselland blijkt dat diverse toezichthouders in de afgelopen jaren onderzoek hebben verricht en maatregelen hebben voorgesteld tot verbetering te komen.
De Wmo-toezichthouder, in dit geval de GGD IJsselland, heeft in 2019 in opdracht van de gemeente Hardenberg onderzoek verricht naar de kwaliteit van de door WIC geboden Wmo-ondersteuning. De Wmo-toezichthouder heeft geconstateerd dat zorgaanbieder WIC grotendeels niet voldeed aan de gestelde kwaliteitseisen zoals vastgesteld in het lokale beleid.
In het rapport van de Wmo-toezichthouder is een aantal verbetermaatregelen voorgesteld. Gelet op de lokale afspraken tussen de gemeente Hardenberg en de Wmo-toezichthouder is de gemeente verantwoordelijk voor het laten uitvoeren van deze verbetermaatregelen. Na contact tussen de gemeente en WIC heeft de aanbieder aangegeven de maatregelen te herkennen en bereid te zijn deze te implementeren.
De gemeente Hardenberg heeft de Wmo-toezichthouder eind 2020 verzocht een vervolgonderzoek uit te voeren. Hieruit is gebleken dat de aanbieder de voorgestelde verbetermaatregelen beperkt heeft doorgevoerd. Het vervolgonderzoek heeft geleid tot het stellen van de termijn van 1 juli 2021 om aan de gestelde voorwaarden te voldoen. Indien deze termijn niet wordt gehaald, zullen passende maatregelen worden getroffen door de gemeente Hardenberg.
Tot slot heeft Bouw en Wonen Toezicht van de gemeente Hardenberg in 2019 onderzoek gedaan naar de veiligheid, gezondheid en/of leefbaarheid van de zorginstelling. De conclusie van deze inspectie was dat het gebouw voldoet aan de voorschriften van het bouwbesluit. Wel zijn adviezen gegeven, zoals het periodiek controleren van de brandmelders.
Hoe is het mogelijk dat bewoners al jarenlang onder erbarmelijke omstandigheden wonen en dat pas wordt ingegrepen door de gemeente, de GGD en de sociale recherche nadat bewoners hun klachten kenbaar maakten? Wilt u nagaan waarom niet eerder onderzoek is gedaan naar deze instelling?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek dat de sociale recherche doet naar het mogelijk verduisteren van zorggeld door de leiding van de WIC?
De gemeente heeft de toezichthouder rechtmatigheid Wmo (ondergebracht bij de sociale recherche) opdracht gegeven een administratief vooronderzoek in te stellen. Uit het vooronderzoek zijn geen feiten naar voren gekomen die direct ingrijpen noodzakelijk maken. Gelet op een paar bevindingen waarbij eventuele onrechtmatigheid nader onderzocht moet worden, adviseert de toezichthouder om een opdracht te verstrekken voor een (meer verdiepend) rechtmatigheidsonderzoek Wmo.
De IGJ heeft contact met de gemeente Hardenberg en de Wmo-toezichthouder over het verloop van het proces. De IGJ verricht op dit moment geen onderzoek omdat het merendeel van de cliënten Wmo-cliënten zijn. In overleg met de Wmo-toezichthouder en de gemeente Hardenberg wordt bepaald of de IGJ nog onderzoek gaat verrichten. Ik ben bereid uw Kamer te informeren over de voortgang.
Vindt u het wenselijk dat deze leef- en woongemeenschap geen jaarcijfers publiceert, terwijl de bewoners wel zorg krijgen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet langdurige zorg (Wlz)?3 Is dit niet in strijd met de artikelen 15 en 16 van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) in samenhang met artikel 2.1, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit WTZi en de Regeling verslaggeving WTZi?
Op grond van de WTZi zijn alle Wlz-zorgaanbieders, met een Wtzi-toelating, die gecontracteerd zijn door een zorgkantoor verplicht om hun verantwoordingcijfers openbaar te maken. De WTZi geldt niet voor Wmo-aanbieders die zijn gecontracteerd door een gemeente. Voor hen geldt niet de eis van de WTZi-toelating en zij zijn niet verplicht de verantwoordingscijfers openbaar te maken.
Ook geldt de WTZi niet voor aanbieders die uitsluitend worden gefinancierd met een persoonsgebonden budget (pgb); deze aanbieders zijn op grond van de WTZi dus niet verplicht te beschikken over een toelating en zijn evenmin verplicht om de jaarlijkse verantwoordingscijfers openbaar te maken. Zorginstelling WIC is een aanbieder die wordt gefinancierd met een pgb. Met de komst van de Aangepaste Wet toetreding zorgaanbieders (A)Wtza komt daar verandering in en is het uitgangspunt dat alle op grond van de Zvw en Wlz gefinancierde zorginstellingen jaarlijks verantwoordingscijfers openbaar moeten maken, ook als zij worden gefinancierd uit een pgb.
Wat is precies uit het onderzoek gekomen waarbij gemeenteambtenaren en de brandweer gekeken hebben naar de gebrekkige huisvesting van de bewoners en de veiligheid daarvan? Wilt u dit nagaan?
Zie antwoord vraag 1.
Doet de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) momenteel onderzoek naar de WIC? Zo ja, wilt u de Kamer op de hoogte houden van de bevindingen van de inspectie? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u de Kamer op de hoogte houden over de voortgang van alle maatregelen die genomen worden bij de WIC? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ventilatie op scholen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Gaat u, nu de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft erkend1 dat aerosolen een rol spelen bij coronabesmettingen en onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam, Universiteit Twente en de Universiteit van Cambridge oproepen dat er meer rekening moet worden gehouden met aerosolen als besmettingsgevaar bij covid, uw beleid ten aanzien van ventilatie in scholen aanpassen? Zo ja, met welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van luchtkwaliteit in schoolgebouwen volg ik de adviezen van het RIVM. Van meet af aan is benadrukt dat goede luchtverversing in schoolgebouwen belangrijk is. Scholen en gemeenten zijn opgeroepen de geldende ventilatieadviezen op te volgen, en indien dit nog niet het geval is, ervoor te zorgen dat hun schoolgebouwen aan de geldende eisen (gaan) voldoen. Met de Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUViS-regeling) hebben scholen de afgelopen periode subsidie kunnen aanvragen voor het nemen van ventilatie-verbeter-maatregelen. Het subsidieplafond van de regeling is bijna bereikt. Ondertussen is een start gemaakt met de vormgeving van de resterende € 260 miljoen.
Hoe kan het dat in augustus 2020 een motie2 van de leden Asscher en Klaver is aangenomen om de ventilatiesystemen op scholen te verbeteren en schoolbesturen nu in april 2021 aangeven dat dit nog steeds niet is gelukt?3 Bent u het ermee eens dat het bizar is dat sommige kinderen de hele herfst- en winterperiode met open ramen les hebben moeten krijgen? Bent u het ermee eens dat dit geen acceptabele arbeidsomstandigheden zijn voor docenten?
In navolging van de motie van de leden Asscher en Klaver is het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie in Scholen (LCVS) ingesteld met de opdracht in kaart te brengen hoe de ventilatie in schoolgebouwen in het funderend onderwijs was. Naar aanleiding van de uitkomsten zijn scholen opgeroepen hun ventilatie – daar waar niet wordt voldaan aan de normen – acuut aan te pakken. Ruimte-OK heeft daarvoor een handzame Handreiking Optimaal ventileren in scholen opgesteld en biedt ondersteuning waar dat gevraagd wordt. Daarnaast is in januari 2021 de SUViS-regeling opengesteld om scholen tegemoet te komen in de kosten voor ventilatiemaatregelen. Er kunnen specifieke oorzaken zijn waardoor ramen voortdurend open zijn, daar heb ik geen specifiek beeld van.
Schoolbesturen hebben vanuit goed werkgeverschap de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige en prettige werkomgeving. Voor een goed binnenklimaat is het belangrijk te zorgen voor voldoende luchtverversing. Hoe en wanneer het verstandigst gelucht kan worden is handzaam beschreven in de Handreiking optimaal ventileren in scholen op www.lesopafstand.nl/ventilatie.
Hoeveel besturen hebben een aanvraag gedaan via de ventilatie subsidieregeling SUVIS (Specifieke uitkering ventilatie in scholen)? Hoeveel geld is er tot nu toe uitgekeerd aan scholen? In hoeveel schoolgebouwen is de ventilatie hiermee inmiddels daadwerkelijk aangepast? In hoeveel schoolgebouwen voldoet de ventilatie niet en is deze nog niet verbeterd? Is bij alle schoolgebouwen inmiddels in beeld of de ventilatie voldoet aan de regels?
Afgelopen week stond de teller op 865 aanvragen. Bij de SUViS-regeling zijn de gemeenten aanvrager. Dat betekent dat een gemeente voor één of meerdere schoolbesturen een aanvraag heeft ingediend. De regeling is op € 2 miljoen na uitgeput. Het toekennen van de subsidie betekent niet automatisch dat er meteen bij ontvangst van de subsidie maatregelen getroffen kunnen worden. De aard van de maatregelen verschillen per geval. In de uitvoering van de goedgekeurde projecten zijn de schoolbesturen vrij en qua tijdspanne hebben scholen nog tot uiterlijk 31 december 2023 de tijd om de maatregelen uit te voeren. Er wordt geen centraal overzicht bijgehouden. Naar aanleiding van het IBO Onderwijshuisvesting wordt verkend hoe een centraal beeld van de onderwijshuisvesting eruit kan zien. Ruimte-OK voert een verdiepend onderzoek uit naar de kwaliteit van luchtverversing en mogelijke noodzakelijke interventies alsmede daaraan verbonden kosten.
Herkent u de signalen die schoolbesturen geven over het niet functioneren van de subsidieregeling ventilatie? Zo ja, kunt u bevestigen dat er gemeenten zijn die niet kunnen voldoen aan de voorwaarde van 70% cofinanciering met betrekking tot de vernieuwing van ventilatiesystemen van scholen omdat zij hier niet voldoende middelen voor hebben? Wat gaat u hieraan doen? Zijn er ook andere manieren van cofinanciering mogelijk? Zijn scholen hiervan op de hoogte?
Er zijn signalen binnengekomen over de invulling van de cofinanciering. De 70% cofinanciering kan door de school óf de gemeenten óf door hen gezamenlijk ingevuld worden. Dat is ook terug te vinden op de website van RVO waar de aanvraag ingediend kan worden. Tot nu zijn in ieder geval 865 aanvragen voor de SUViS-regeling ontvangen. Over het vervolg van de SUViS-regeling is het gesprek met schoolbesturen, gemeenten, raden en VNG inmiddels gestart. Daarbij wordt rekening gehouden met voornoemde signalen en de vraag over de reikwijdte.
Klopt het dat het beschikbare budget van de SUVIS subsidieregeling inmiddels overschreden is? Zo ja, met hoeveel? Komen de aanvragen, die nog kunnen worden ingediend tot en met 30 juni 2021, nog wel in aanmerking voor een subsidie? Zo niet, wat gebeurt er met die aanvragen?
Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst beoordeeld. Op het moment dat het subsidieplafond is bereikt wordt de aanvraag afgewezen.
Is al meer duidelijk over wanneer en op welke manier de overige 260 miljoen euro van de toegezegde 360 miljoen euro voor het verbeteren van ventilatie beschikbaar komt? Wanneer denkt u hier duidelijkheid over te hebben? Is het vanwege de urgentie van het probleem en de inmiddels overtekende subsidieregeling een idee om dit geld eerder beschikbaar te stellen?
Zoals aangegeven zou met de invulling van de resterende € 260 miljoen gewacht worden op de aanbevelingen uit het IBO Onderwijshuisvesting. Dat is inmiddels uitgebracht en aan uw Kamer gestuurd. Over het vervolg van de SUViS-regeling is het gesprek met schoolbesturen, gemeenten, PO-Raad, VO-raad en VNG inmiddels gestart. Daarbij wordt rekening gehouden met eerdergenoemde signalen en de aanbevelingen uit het IBO Onderwijshuisvesting. De Commissie OCW heeft voorgesteld het IBO Onderwijshuisvesting niet-controversieel te verklaren.
Bent u het ermee eens dat alle kinderen en al het onderwijspersoneel een gezonde en veilige schoolomgeving verdienen en dat er haast gemaakt moet worden met het verbeteren van ventilatie op scholen? Bent u het tevens ermee eens dat de urgentie hiervoor alleen maar is toegenomen door de bevestiging van wetenschappers dat aerosolen een belangrijke rol spelen bij coronabesmettingen? Zo ja, wat gaat u concreet doen?
Ja. Ik blijf de adviezen van het RIVM ten aanzien van ventilatie in scholen volgen. Met het vormgeven en inrichten van het vervolg op de SUViS regeling alsmede de constructieve en voortvarende opstelling van scholen, gemeenten, PO-Raad, VO-raad en VNG zie ik het gevoel van urgentie bevestigd.
Bent u bereid om met de besturen een plan te maken zodat vóór de volgende herfst alle schoolgebouwen adequate ventilatiesystemen hebben?
Schoolbesturen en gemeenten laten zien dat er een gedeeld gevoel van urgentie is om de ventilatie in schoolgebouwen aan te pakken. Zij hebben voortvarend aanvragen voor de SUViS-regeling gedaan. Doel is het realiseren van adequate ventilatie in alle schoolgebouwen, dat zal gezien de opgave niet voor deze herfst gerealiseerd kunnen worden, ondanks alle inspanningen of een landelijk plan.
Wilt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Lawaai vliegbasis nadert de (pijn)grens’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Lawaai vliegbasis nadert de (pijn)grens: Ik heb nooit echt zitten klagen, die 45 jaar dat ik hier woon. Nu wel» uit de Leeuwarder Courant van 6 mei 2021?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel aangehaalde onderzoek naar de laagfrequente geluidsoverlast van de F-35 Lightning II (verder afgekort als: F35) van drs. A. Tukkers?
Ja.
Deelt u de conclusie van dit onderzoek dat de F35 naast dat deze 20db luider is ook meer laagfrequentiegeluid produceert dan de F16 en dat de bestaande geluidsisolatie van woningen daartegen geen bescherming biedt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om bewoners te beschermen tegen geluidsoverlast van de F35? Zo nee, waarom niet?
De conclusie van dit onderzoek deel ik niet. In het genoemde onderzoek worden metingen aangehaald die op verschillende manieren zijn uitgevoerd en daarom niet met elkaar te vergelijken zijn. In het aangehaalde onderzoek wordt bijvoorbeeld verwezen naar de meting van het geluid van de F-35B, uitgevoerd buiten het toestel op de grond in de buurt van de motor. De meting van het geluid van de F-16 heeft plaatsgevonden vanuit een gesloten cockpit. Verder heeft de F-35B, anders dan de F-35A die Nederland heeft aangeschaft, een luik bovenop waardoor lucht van de extra «fan» stroomt bij de «Short Take Off» en «Vertical Landing». Het is niet bekend of de motor hierdoor meer geluid maakt, maar dit kan ook niet worden uitgesloten. Bovendien kent de F-35B een ander vliegprofiel en daarmee dus een ander geluidsprofiel.
Rondom de vliegbases Leeuwarden en Volkel is een geluidsmeetnet geplaatst dat het geluid van zowel de F-16 als F-35 meet als die starten, landen of overvliegen. In november 2020 schreef de auditcommissie geluidsmeetnet Leeuwarden in haar eerste verslag aan de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu (COVM) van de vliegbasis Leeuwarden o.a. dat het geluid van de F-35 meer laagfrequent is. Verder schreef de auditcommissie: «Gemiddeld was het verschil ten nadele van de F-35 bij deze contourmeetpunten rond de 10 dB(A). We hebben ook een beperkt aantal starts en landingen gezien met een veel kleiner verschil dan 10 dB(A). Harde conclusies zijn nu nog niet te trekken. Ook omdat het aantal vluchten met de F-35 nog beperkt is geweest».
Indertijd heeft de Tweede Kamer in de motie Eijsink (Kamerstuk 33 763, nr. 22) niet alleen om permanente geluidsmeetnetten rondom Leeuwarden en Volkel gevraagd, maar ook om een onderzoek «of de vereiste geluidsdemping wel gehaald wordt bij de hogere geluidsniveaus van de JSF en aan te geven welke mogelijkheden tot geluidwerende maatregelen er zijn dan wel welke maatregelen genomen gaan worden om de vereiste geluidsdemping te behouden dan wel te bewaren». In de stuurgroep geluidsmeetnetten, waarin Defensie en omwonenden van beide vliegbases overleggen onder leiding van de verantwoordelijke gedeputeerde uit Friesland is afgesproken dit deel van de motie Eijsink in behandeling te nemen als de F-35 eenmaal in Nederland is en voldoende meetgegevens beschikbaar zijn. Dat is inmiddels het geval. Daarmee staat dit onderwerp sinds kort op de agenda van de stuurgroep.
De stuurgroep gaat nu bepalen welk onderzoek nodig is om uitvoering te geven aan dit deel van de motie. Op basis daarvan zal moeten worden besloten of en zo ja, welke aanvullende maatregelen moeten worden genomen.
Herkent u het beeld dat in huizen waar al geluidsisolerend glas is aangebracht nog steeds geluidspieken van 80db te horen zijn? Zo ja, hoe wilt u dit gaan voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is uiteengezet wordt onderzoek gedaan naar het geluid van de F-35 en de vereiste geluidsdemping van de bestaande isolatie. Ik kan nog niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek dat naar verwachting in de tweede helft van dit jaar wordt uitgevoerd.
Deelt u de constatering dat, afgaande op de specificaties van het gebruikte geluidsisolerend glas, de geluidsisolatie niet of nauwelijks effectief is tegen geluid met frequenties onder 500 Herz?
Zie het antwoord op vraag 4.
Heeft u onderzoek laten doen naar de mogelijke effecten van resonantie in het lichaam ontstaan door het laagfrequente geluid van de F35 op de gezondheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens om dergelijk onderzoek te laten uitvoeren?
Tot nu toe heeft het Ministerie van Defensie geen signalen ontvangen over gezondheidsklachten ten gevolge van laagfrequent geluid van overvliegende F-35’s. Ik heb op dit moment dan ook geen redenen om hiernaar onderzoek te laten doen. Op het moment dat er wel meerdere signalen komen, zal hier opnieuw naar gekeken worden.
Kunt u garanderen dat de F35 niet meer geluid zal produceren tijdens oefeningen dan de modellen nu laten zien? Zo nee, wat gaat u dan doen om de geluidsoverlast en geluidspieken bij bewoners te verminderen?
Zoals geantwoord op vraag 3 zijn de modellen uit het aangehaalde onderzoek niet representatief voor het geluid tijdens oefeningen. De in het aangehaalde onderzoek gebruikte F-35B wijkt af van de door Defensie aangeschafte F35A. In het noordelijke oefengebied wordt gemiddeld op 20.000 voet (circa 6 km) geoefend, dat geluid is zeker waarneembaar, maar beduidend minder dan die meting op de grond.
Defensie is rondom de vliegbases gehouden aan de geluidszonering die is vastgelegd in het luchthavenbesluit. Er wordt niet meer geluid geproduceerd dan vergund.
Op welke manier bent u van plan om bij oefeningen rekening te houden met de beschermde natuurgebieden die binnen het geluidsbereik van het oefengebied liggen?
In de Passende Beoordeling op Hoofdlijnen die is opgemaakt door Royal Haskoning DHV in opdracht van het programma Luchtruimherziening staat dat voor de militaire vliegtuigen die op 1 km hoogte of hoger vliegen er geen negatieve effecten op vogels en andere fauna zijn te verwachten. De uitbreiding van het noordelijk oefengebied kent een ondergrens van 2 km en leidt daarom niet tot negatieve effecten op vogels en andere fauna als gevolg van geluidsverstoring. De gemiddelde hoogte waarop de F-35 oefent is 20.000 voet (circa 6 km).
Voor de tijdelijke en in ruimte variërende oefengebieden voor incidenteel gebruik, wordt rekening gehouden met een aantal randvoorwaarden indien vliegoefeningen beneden de reguliere vlieghoogten plaatsvinden. Deze oefeningen zijn niet verstorend als ze niet plaatsvinden boven belangwekkende broedgebieden (waaronder kolonies) en buiten de broedtijd niet boven belangwekkende rustgebieden. Dit blijkt uit de voortoets die in opdracht van het Ministerie van Defensie is gemaakt door Bureau Meervelt in 2018 (https://www.rvo.nl/sites/default/files/2021/04/Voortoets-Militaire-vliegactiviteiten-in-Nederland-Fase-2-Hoofdrapport.pdf) om de effecten van militaire vliegactiviteiten te onderzoeken.
Kunt u garanderen dat de overlast door militaire oefeningen voor ecosystemen tot een minimum beperkt zal worden, zodat ecosystemen geen schade ondervinden? En op welke manier doet u dat?
Ja, Defensie heeft voor haar militaire oefengebieden een vergunning Wet Natuurbescherming aangevraagd. Deze procedure loopt nog, waardoor een deel van de activiteiten al is vergund en een deel nog in de aanvraagprocedure loopt. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken in mijn brief van 27 oktober 2020 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 15). Verder houdt Defensie zich aan de beperkingen die gelden voor het opereren bij beschermde natuurgebieden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid het aantal vluchten te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Rondom vliegbases ligt een geluidszonering die grenzen stelt aan het gebruik van die bases. Als toestellen meer geluid maken, is de geluidsruimte die die zonering biedt sneller opgebruikt. Overigens zijn er ook manieren om die geluidsruimte minder snel «vol te vliegen», zoals minder oefeningen met toestellen van elders en minder vliegtuigbewegingen in de avond en nacht. Daarnaast wordt ook zoveel mogelijk gebruik gemaakt van simulatoren en geoefend in het buitenland om het aantal vliegbewegingen in Nederland te verminderen.
Welke vergunningen zijn allemaal betrokken bij de herindeling van het luchtruim om de F35 vluchten te laten uitvoeren? Kunt u hierbij een limitatieve opsomming geven en daarbij noteren wanneer deze vergund zijn?
Het uitvoeren van civiele en militaire vluchten (inclusief F-35) wordt gereguleerd in de luchthavenbesluiten en -regelingen. Daarin is, door middel van geluidsnormen, vastgelegd hoeveel vluchten er mogen worden uitgevoerd van die luchthavens (zie ook vraag 10).
De uitbreiding van het Noordelijk oefengebied betreft een gebied dat is gelegen boven de 2.000 meter (zie ontwerpVoorkeursbeslissing, paragraaf 2.1.1, blz 26). In het kader van geluid is hier geen expliciete wet- of regelgeving van toepassing die het aantal vliegbewegingen kan reguleren. Op lagere hoogte zijn er wel instrumenten zoals de Omgevingswet, luchthavenbesluiten en de Regeling beperking geluidhinder luchtvaart.
Aangezien de uitbreiding een wijziging in het luchtruim betreft, zal artikel 5.11 van de Wet luchtvaart van toepassing zijn. Bij dergelijke wijzigingen wordt het Werkproces Gezamenlijk Luchtruim- en Procedureontwerp; het 5.11 werkproces gevolgd. Onderdeel van dit werkproces is het stakeholdersproces aan de hand van de richtlijn participatie. Hierin krijgen belanghebbenden (zoals omwonenden) de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de gevolgen van een wijziging.
Het Programma Luchtruimherziening geeft in de volgende fase, de Planuitwerkingsfase, invulling aan de voorgeschreven consultatie en participatie in het wijzigingsproces luchtruim- en vliegprocedures (artikel 5.11). Een werkatelier (zie ontwerpVoorkeursbeslissing, paragraaf 5.3, blz. 63) in het noorden van Nederland zal inhoudelijk focus leggen op de uitbreiding van het noordelijk oefengebied. Daarbij worden stakeholders gericht uitgenodigd.
Hoe zijn de provinciale besturen, van de provincies in het oefengebied en aansluitende gebieden, betrokken bij de totstandkoming van de herindeling en vergroting van het militaire oefengebied in Noord Nederland?
Alle provincies zijn vanaf de start van het programma Luchtruimherziening in 2018 actief betrokken en geïnformeerd. Deze participatieaanpak is geïnspireerd op de Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)-aanpak en vastgelegd in de Startbeslissing van april 2019. Met de provincies Drenthe, Friesland en Groningen is ambtelijk en bestuurlijk contact. Er zijn technische briefings georganiseerd voor Statenleden en een informatiesessie voor de Friese gemeenten. Momenteel wordt samen met een zestal provincies verkend hoe de bestuurlijke samenwerking in de volgende fase van het programma, de planuitwerking, georganiseerd gaat worden. De resultaten van deze verkenning worden begin juli voorgelegd aan alle provincies en de uiteindelijke aanpak voor bestuurlijke samenwerking wordt opgenomen in de definitieve Voorkeursbeslissing.
Is bij de provinciale besturen duidelijk gemaakt dat ze met de nieuwe luchtindeling gevechtsvliegtuigen zouden krijgen die aanzienlijk meer (laagfrequentie)geluid maken? Zo niet waarom niet, en gaat u dit alsnog doen?
In de overleggen zoals benoemd in reactie op vraag 12, is besproken dat het bestaande militaire oefengebied in Noord-Nederland wordt uitgebreid, onder andere voor oefeningen met de F-35.
Hoe zijn burgers betrokken bij de totstandkoming van het vergrote militaire oefengebied in Noord-Nederland?
De participatieaanpak van het programma is gericht op drie groepen stakeholders: bestuurders (met name van provincies en gemeenten), civiele en militaire luchtruimgebruikers en maatschappelijke organisaties (zoals natuur- en belangenorganisaties en bewonersorganisaties). Voor deze groepen zijn er verschillende overlegstructuren opgezet. Ten behoeve van de informatievoorziening aan burgers is een website aangemaakt: www.luchtvaartindetoekomst.nl. Verder nemen burgers deel aan de provinciale kerngroepen, aan de omgevingsraden rondom de luchthavens en kunnen zij ontwerpdagen van het programma bijwonen. Ook in de volgende fase van het programma, de planuitwerking, worden stakeholders betrokken bij de onderdelen van het programma, waaronder de uitbreiding van het militaire oefengebied in Noord-Nederland.
Is aan burgers duidelijk gemaakt dat zij met de nieuwe indeling met gevechtsvliegtuigen te maken zouden krijgen die aanzienlijk meer (laagfrequentie)geluid maken? Zo nee, waarom niet? Gaat u dit alsnog doen?
In alle overleggen, zoals benoemd in reactie op vraag 14 en in alle publieksuitingen over het programma, is aangegeven dat het militaire oefengebied onder andere door de F-35 gebruikt zal worden voor oefeningen.
Klopt het dat het precieze verloop van het zuidelijke grensgebied van de uitgebreide TRA-10 nog niet bekend is, terwijl het totaaloppervlak en de noordelijke, westelijke en oostelijke grenzen wel bekend zijn? Zo ja, waarom is deze nog niet bekend?2
De noordelijke, westelijke en oostelijke grenzen van het bestaande militaire oefengebied blijven ongewijzigd. Alleen de zuidelijke grens komt in de plannen anders te liggen. Het is in deze fase van het programma nog niet duidelijk waar de grens precies komt te liggen. Dat is onder andere afhankelijk van de civiele verkeersstromen die van en naar Schiphol naar het noorden/noordoosten gaan. In de volgende fase van het programma, de planuitwerking, wordt dit verder uitgewerkt. Het totaaloppervlak is ook nog niet bekend. Wel is duidelijk dat Defensie in Nederland in totaal minder ruimte krijgt voor jachtvliegtuigen om te oefenen dan vóór de luchtruimherziening, met name door het verdwijnen van het oefengebied in het zuidoosten. Het beoogd gebruik van de toekomstige oefengebieden ligt in lijn met het huidige gebruik van de bestaande oefengebieden. De aantallen jachtvliegtuigen die straks gebruik maken van de oefengebieden liggen wel beduidend lager omdat er straks minder F-35’s zijn dan dat er nu F-16’s zijn.
Klopt het dat de zuidelijke begrenzing over de kop van Overijssel loopt?
Nee, dit klopt niet. Er is geen sprake van een uitbreiding van het bestaande militaire oefengebied tot boven de Kop van Overijssel. Waar die grens precies komt te liggen is afhankelijk van de benodigde ruimte voor civiele vluchten van en naar het noordoosten.
Is het de bedoeling om de toekomstige TRA-10 langs de lijn van de huidige zuidelijke begrenzing van de TMA-A en de zuidelijke begrenzing van TMA Eelde te laten lopen? Zo nee, hoe loopt deze dan wel?
Zie het antwoord op vraag 16. De precieze ligging van de toekomstige zuidelijke grens van het militaire oefengebied is nog niet bekend. Met de provincies en de luchthaven is reeds besproken dat de uitbreiding van het oefengebied geen beperkingen oplevert voor het huidige gebruik van de luchthaven Groningen Airport Eelde zoals bepaald in het sinds 2015 geldende Omzettingsbesluit.
Welke geluidsrapporten zijn er momenteel openbaar en hoeveel zijn er nog geclassificeerd?
Het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) heeft voor Defensie de afgelopen jaren drie rapporten over het vlieggeluid van de F-35 gemaakt, deze zijn onder de volgende titels gepubliceerd:
Sinds enkele jaren publiceert Defensie jaarlijks voor alle velden de rapportage van de geluidsbelasting over het afgelopen jaar. Het laatst verschenen rapport over de vliegbasis Leeuwarden heeft als titel «Geluidbelasting rondom Vliegbasis Leeuwarden in 2020» en is onder deze titel op internet te vinden.
Ten slotte zijn er nu drie geluidsmeetnetten operationeel: rondom Leeuwarden, Volkel en Gilze-Rijen. De resultaten van deze metingen zijn te raadplegen op: https://geluidsmeetnetvliegbases.noiselab.casper.aero/
De geluidstabel van de F-16 is openbaar, de geluidstabel van de F-35 is nog als geclassificeerd bestempeld door de Amerikaanse overheid. Daarnaast zijn, zoals vermeld in Hoofdstuk 6 (art.34) van het Besluit Militaire Luchthavens, de prestatiegegevens met bijbehorend motorvermogen van militaire luchtvaartuigen niet openbaar omdat dit iets zegt over de capaciteiten van de vliegtuigen.
Kunt u zich voorstellen dat voor bewoners het inspraakproces weinig transparant aanvoelt als veel geluidsrapporten als geclassificeerde informatie worden gezien door defensie? Zo ja, hoe bent u van plan om het inspraakproces transparanter en democratischer te maken? Zo nee, waarom niet?
Ondanks dat de geluidstabel van de F-35 nog geclassificeerd is, streeft Defensie naar zoveel mogelijk transparantie rondom het geluid van de F-35. De geluidsmeetnetten rondom Leeuwarden en Volkel zijn openbaar, net als een aantal rapporten van het NLR en Defensie. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 19. De auditcommissie geluidsmeetnet doet verslag van haar bevindingen aan de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu (COVM) van de vliegbasis Leeuwarden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. De rapporten en de geluidsmetingen hebben echter met name te maken met de geluidszonering rondom de vliegbases. Voor de oefengebieden die met de luchtruimherziening worden gewijzigd geldt geen geluidszonering. In het noordelijke oefengebied wordt gemiddeld op 20.000 voet (circa 6 km) geoefend, dat geluid is zeker hoorbaar, maar beduidend minder dan bij start en landing op de vliegbases.
Vanuit het Programma Luchtruimherziening wordt een actieve informatie en participatie nagestreefd, geïnspireerd op de MIRT-aanpak. In elke fase worden betrokken partijen en decentrale overheden zo goed mogelijk meegenomen in het ontwerpproces en de besluitvorming. Meer specifiek is dat toegelicht in de antwoorden op vraag 12 tot en met 15. Op woensdag 12 mei jl. is nog een openbare informatiebijeenkomst gehouden voor de leden van provinciale staten van Fryslân en voor vertegenwoordigers van gemeenten. Vanuit het Ministerie van Defensie is daarbij ook een toelichting gegeven over de plannen. Het Programma Luchtruimherziening beziet in overleg met de betrokken provincies hoe we verder invulling kunnen gaan geven aan de informatiebehoefte.
Het Programma Luchtruimherziening legt concept-programmabesluiten inclusief de onderbouwende documenten, ter inzage voor iedereen. In 2019 heeft de Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage gelegen en in januari/februari 2021 heeft de concept-Voorkeursbeslissing ter inzage gelegen. Ter ondersteuning van de ter inzagelegging zijn verschillende informatiebijeenkomsten georganiseerd. De suggesties en opvattingen uit deze bijeenkomsten en uit de zienswijzen worden door de ministeries gebruikt om de kwaliteit van de besluiten verder aan te scherpen. In een reactienota wordt door de Ministeries van Infrastructuur & Waterstaat en Defensie gereageerd op alle ontvangen zienswijzen.
Kunt u nu meer duidelijkheid verschaffen over de omgevingsvergunningsaanvraag voor de vliegbasis en de inzet van MQ-9 Reaper drones?3 Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 16 februari 2021 (ah-tk-20202021-1730) aangegeven, zijn de vergunningsaanvragen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in behandeling bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Inspectie Leefbaarheid en Transport. Bij de Wnb aanvraag is alvast rekening gehouden met de inzet van de MQ-9 Reaper. In de aangevraagde omgevingsvergunning voor de vliegbasis is dit nog niet gedaan, omdat hiervoor meer aspecten beschouwd moeten worden dan stikstofdepositie en geluidsproductie, zoals bijvoorbeeld de wijze van inzet vanaf vliegbasis Leeuwarden. Als er voldoende zekerheid en duidelijkheid is over de overige aspecten met betrekking tot de inzet van de MQ-9 Reaper wordt bekeken of en hoe aanvullende toestemmingen worden aangevraagd.
Kunt u toelichten wat de geluidsspecificaties van de MQ-9 Reaper zijn en hoe deze zich verhouden tot de impact op bewoners, natuurgebieden en dieren in het oefengebied? Zo nee, verwacht u dat bewoners zich serieus genomen voelen in hun zorgen over de geluidsoverlast?
Op dit moment gebruikt het NLR een Cessna 310R (twee motorig) voor de MQ-9 berekeningen, dit type vliegtuig heeft een vergelijkbaar geluidsprofiel. Er is geen specifieke geluidstabel voorhanden van de MQ-9 Reaper, de Amerikaanse autoriteiten hebben deze niet gedeeld. De luchtmacht is in gesprek met het Italiaanse Ministerie van Defensie om te bezien of er geluidsmetingen kunnen worden uitgevoerd aan de Italiaanse MQ-9, zodat deze kunnen worden gebruikt. Voor verkenningsdoeleinden is het de bedoeling dat dit toestel nauwelijks hoorbaar is op de hoogte waarop het opereert.
Hoe vaak en op welke hoogte zullen de F35-gevechtsvliegtuigen die in Volkel gestationeerd zijn naar Leeuwarden vliegen?
Er vinden straks, zodra er F-35’s op Volkel zijn gestationeerd, geen dagelijkse vluchten naar vliegbasis Leeuwarden plaats. Wel wordt een groot deel van het trainingsprogramma in de oefengebieden boven de Noordzee en in het noorden van Nederland uitgevoerd. De transitvluchten naar het noordelijke oefengebied vinden voornamelijk plaats boven de 10.000 voet (circa 3 km). Omdat nog niet bekend is hoe de inrichting van het Nederlandse luchtruim er definitief uit gaat zien kan het aantal vluchten niet exact worden aangegeven.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
het voornemen tot overeenkomst voor stikstofsaldering ‘Valkenhorst’ waar het Rijksvastgoedbedrijf van plan is om de stalvergunning van drie agrarische bedrijven te gebruiken voor het compenseren van de stikstofdepositie die nodig is voor de bouw van 800 woningen en een gezondheidscentrum. |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het biedboek Valkenhorst?1
Ja.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf de ontwikkelrechten van 800 woningen en een gezondheidscentrum aanbiedt in ruil voor de stikstofruimte van drie veehouderijen?
De provincie Zuid-Holland, de gemeente Katwijk, de gemeente Wassenaar en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Minister voor Milieu en Wonen hebben begin 2020 overeenstemming bereikt over de bouw van 5.600 woningen op voormalig Vliegkamp Valkenburg. Het Rijksvastgoedbedrijf is namens de Staatssecretaris van BZK voornemens een overeenkomst aan te gaan waarbij een private partij de bij haar in bezit zijnde (stal)vergunningen van drie (agrarische) bedrijven binnen het bestemmingsplangebied inzet als stikstofsalderingsmaatregel ten behoeve van het bestemmingsplan Valkenhorst (interne saldering). Met de stikstofsalderingsmaatregel kan de ontwikkeling van de nieuwe wijk Valkenhorst door de gemeente Katwijk planologisch mogelijk worden gemaakt. Onderdeel van de overeenkomst is de verkoop van gronden door het Rijksvastgoedbedrijf op voormalig Vliegkamp Valkenburg (inclusief het recht voor de ontwikkeling van 800 woningen en een gezondheidscentrum) aan deze private partij, tegen een marktconforme grondwaarde. De waarde die dit ontwikkelrecht vertegenwoordigt is niet een waarde per bedrijf en per kilogram stikstof, maar bestaat uit het verkrijgen van een recht om de kavels bouwrijp af te nemen, waarbij de koper een marktconforme waarde betaalt voor de grond.
Welke waarde vertegenwoordigt dit ontwikkelrecht volgens u per bedrijf en per kilogram stikstof, mede gelet op de toelichting bij het biedboek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat de stikstofruimte van agrarische bedrijven, vooral in de Randstad, bij dit soort bedragen tot op grote afstand van stedelijke ontwikkeling wordt weggekocht en werkt deze ontwikkeling leegstand op het platteland niet in de hand, met alle risico’s van dien voor de leefbaarheid (waaronder ondermijning)?
Ik begrijp dat het openstellen van extern salderen met veehouderijbedrijven bij u zorgen over ongewenste effecten met zich meebrengt. Het kabinet heeft daarom samen met de provincies verschillende maatregelen getroffen voor een zorgvuldige manier van extern salderen met veehouderijbedrijven, waaronder om te beginnen de openstelling van één jaar, met een evaluatie om te besluiten over voortzetting daarna. Ook het maandelijks monitoren van ongewenste effecten maakt hiervan deel uit. Over deze en de andere waarborgen heeft het kabinet u eerder geïnformeerd; ik verwijs naar mijn brief van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82).
Extern salderen met ruimte uit bestaande vergunningen is een juridisch geaccepteerde wijze van mitigatie van effecten bij het toestaan van projecten op basis van een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Ook bij het extensiveren van landbouwbedrijven kan gebruik worden gemaakt van extern salderen. Dit is in lijn met Rijks- en provinciebeleid, waarin natuurherstel en het voorkomen van verdere economische schade centraal staan. Het bevoegd gezag (veelal provincies) is verantwoordelijk voor de verlening van vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming.
In deze specifieke situatie gaat het overigens om 3 agrarische bedrijven die zijn gesitueerd binnen het plangebied waar reeds woningbouw was voorzien. Hier is sprake van intern salderen en is geen sprake van een grote afstand tussen de (opgekochte) agrarische bedrijven en de stedelijke ontwikkeling.
Werkt deze ontwikkeling door prijsopdrijving de transitie naar grondgebonden en/of kringlooplandbouw, waar juist meer landbouwgrond onder het bedrijf nodig is, niet tegen? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te ondernemen? Zo nee, waarom ziet u dit anders?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat (een gedeelte) van de Belgische overheid plat lag door een DDOS aanval |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Belgische overheden getroffen door grote cyberaanval»?1
Ja.
Hoe vaak is de Nederlandse overheid doelwit geweest van een cyberaanval, zoals een DDOS aanval?
Er is geen volledig beeld van het aantal aanvallen waarvan de Nederlandse overheid doelwit is geweest. In algemene zin is bekend dat Nederlandse instellingen, waaronder overheden, te kampen hebben met digitale aanvallen. Het jaarlijks gepubliceerde Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN) geeft inzicht in de digitale dreiging in Nederland, waaronder tegen de overheid, en de belangen die daardoor kunnen worden aangetast.2
De meest gestructureerde statistieken die beschikbaar zijn over DDoS-aanvallen zijn afkomstig van de Nationale Beheersorganisatie voor Internet Providers (NBIP). NBIP rapporteert jaarlijks over de DDoS-aanvallen die gemeten zijn door de Nationale DDoS Wasstraat (NaWas).3 Ik verwijs u voor meer informatie hierover door naar de beantwoording van eerdere Kamervragen over DDoS gericht aan de Staatssecretaris van EZK.4
Is Nederland voldoende weerbaar tegen cyberaanvallen, waaronder DDOS-aanvallen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, hoe verbeteren we de Nederlandse weerbaarheid tegen cyberaanvallen?
Het CSBN 2020 laat zien dat de weerbaarheid tegen digitale dreigingen nog niet overal op orde is.5 Cyberincidenten hebben de potentie om grote schade aan te richten en in uiterste gevallen maatschappelijke ontwrichting te veroorzaken.
De afgelopen jaren is daarom ingezet op het versterken van cybersecurity. De kabinetsbrede aanpak van cybersecurity is vastgelegd in de Nationale Cybersecurity Agenda (NCSA).6 De uitvoering daarvan wordt ondersteund met investeringen door het kabinet die oplopen tot 95 miljoen euro structureel. Om in te kunnen spelen op technologische en maatschappelijke ontwikkelingen, en actuele dreigingen en risico’s zijn de maatregelen uit de NCSA in de loop van de tijd verder uitgewerkt en versterkt. Dit is sinds de verschijning van de NCSA meerdere keren gebeurd.7, 8, 9, 10 De zeven ambities uit de NCSA blijven hierbij het uitgangspunt en over de voortgang op deze ambities wordt jaarlijks gerapporteerd aan uw Kamer. De NCSA is opgesteld onder leiding van en uitgevoerd onder coördinatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en met de vakdepartementen vanuit hun eigen specifieke beleidsverantwoordelijkheden. De Minister van Justitie en Veiligheid is de coördinerend bewindspersoon op het gebied van cybersecurity.
Over het niveau van de digitale weerbaarheid in Nederland en de maatregelen die in dat kader zijn genomen, verwijs ik graag naar het CSBN 2021 en de begeleidende beleidsbrief die de Minister van Justitie en Veiligheid op korte termijn aan uw Kamer zal aanbieden.
Specifiek voor de overheid geldt de Baseline Informatiebeveiliging Overheid
(BIO) sinds eind 2018 als basisnormenkader voor informatiebeveiliging waaraan alle overheden zich moeten houden.11 Door implementatie van de BIO hebben overheidsorganisaties de basisbeveiliging op orde. Dit levert een bijdrage aan de weerbaarheid tegen cyberaanvallen, bijvoorbeeld door het verplicht minimaal jaarlijks testen op feitelijke veiligheid. Een voorbeeld hiervan is het uitvoeren van penetratietesten. Een penetratietest is een beveiligingscontrole die gericht is op een deel van het systeem. Bij een penetratietest wordt gekeken of het mogelijk is om kwetsbaarheden en risico's ook daadwerkelijk te gebruiken om de beveiliging op deze systemen te omzeilen, in te breken of te doorbreken.
Is de Nederlandse overheid proactief op zoek naar kwetsbaarheden in de beveiliging? Zo nee, waarom niet?
Alle overheden hanteren de overheidsbrede BIO als basis voor de inrichting van hun digitale veiligheid. De baseline is erop gericht om de weerbaarheid van overheidsorganisaties ten aanzien van cyberdreigingen en incidenten te vergroten. Het proactief monitoren op kwetsbaarheden en waar nodig verhelpen van deze kwetsbaarheden is een van de relevante maatregelen daarbij. Zoals ik op 18 maart jl. aan uw Kamer heb gemeld in mijn voortgangsbrief over informatieveiligheid bij de overheid12, testen steeds meer overheden hun feitelijke veiligheid op verschillende manieren. Het overheidsbrede ondersteuningsprogramma BIO van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), dat overheden sinds 2019 helpt met de implementatie van de BIO, besteedt ook aandacht aan het belang van testen. Eveneens vinden er bij de overheid ook verschillende cyberoefeningen plaats, die kwetsbaarheden in de beveiliging kunnen aantonen. De Nederlandse overheid is dus inderdaad proactief op zoek naar kwetsbaarheden in de beveiliging.
Specifiek voor het Rijk is geïnventariseerd bij de departementen op welke wijze het geautomatiseerd zoeken naar kwetsbaarheden gestalte krijgt. Uit deze inventarisatie blijkt dat dit breed wordt toegepast. In het kader van kennisdeling heeft het Ministerie van BZK in samenwerking met een groep experts binnen de rijksoverheid en de departementen een handreiking opgesteld en vastgesteld voor het inrichten van een doorlopende kwetsbaarhedenscan bij rijksoverheidsorganisaties. Daarnaast worden er door departementen diverse middelen ingezet om proactief naar kwetsbaarheden te zoeken, waaronder penetratietesten en red teaming oefeningen, en voert de Auditdienst Rijk in opdracht van de departementen en het Ministerie van BZK onderzoeken uit naar de feitelijke veiligheid van systemen en netwerken.
Een belangrijk uitgangspunt is dat iedere private en publieke organisatie primair zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen digitale beveiliging.
De computercrisisteams (CSIRTS)13 van de overheden spelen een belangrijke rol om overheidsorganisaties te ondersteunen bij het voorkomen en verhelpen van digitale incidenten. Wel geldt voor organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid (en vitale aanbieders) dat het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) tot taak heeft om hen bijstand te verlenen om hun digitale weerbaarheid te waarborgen en te versterken. Daarnaast deelt het NCSC in algemene zin informatie over kwetsbaarheden en daarbij behorende beveiligingsadviezen op zijn website.
Is er een noodprotocol om de overheid te laten functioneren als de overheid te maken krijgt met een cyberaanval? Zo nee, vindt u het zinvol om een noodprotocol te ontwikkelen? Wilt u uw antwoord motiveren?
Alle overheden kennen herstel- en continuïteitsplannen voor wanneer er sprake is van digitale verstoring. Ook worden er diverse maatregelen getroffen om de continuïteit van de digitale overheid te kunnen waarborgen. Zo verplicht de BIO dat overheidsorganisaties hun informatiebeveiligingscontinuïteit plannen, implementeren, verifiëren, beoordelen en evalueren.14 Voor bedrijfskritische onderdelen in de bedrijfsvoering geldt de eis van herstel binnen een week. Op die manier voorzien overheden in de continuïteit van processen en systemen van de digitale overheid.
Voor situaties waarvan sprake is van maatschappelijke ontwrichting kan in het uiterste geval de nationale crisisstructuur in werking treden. Deze is door het kabinet vastgelegd in het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing en het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. Het Nationaal Crisisplan Digitaal (NCP-Digitaal) is een specifieke uitwerking voor de aanpak van een crisis veroorzaakt in het digitale domein.15
Ten slotte wordt er ook geoefend bij de overheid. Omdat de ketenafhankelijkheid een gegeven is op de digitale snelweg, wordt er jaarlijks sinds 2019 geoefend met gesimuleerde hackaanvallen op processen en systemen van de overheid. Deze jaarlijkse Overheidsbrede Cyberoefening16 wordt georganiseerd door het Ministerie van BZK. Met alle overheden wordt het oefenscenario zo realistisch mogelijk uitgewerkt waarbij een digitale verstoring merkbaar zichtbaar is bij meerdere overheidslagen. Juist door ketens heen, interbestuurlijk en met een brede doelgroep (van IT-professional tot aan de bestuurder van een overheidsorganisatie).
Heeft u contact gehad met uw Belgische ambtgenoot over de DDOS-aanval? Zo ja, wat is er besproken en wat heeft het gesprek opgeleverd?
Internationaal wordt op continue basis met partners op operationeel niveau zoveel als mogelijk informatie over dreigingen en incidenten uitgewisseld. Het NCSC heeft op dinsdag 4 mei en donderdag 6 mei jl. contact opgenomen met het Belgische Collectief Computer Security Incident Response Team (CSIRT), CERT-BE, voor het opvragen van technische details van de DDoS-aanval.
In EU-verband en bilateraal werkt Nederland overigens ook goed samen met België aan de versterking van cyberweerbaarheid. De Nederlandse ambassade in België heeft op dinsdag 4 mei jl. contact gehad met de Belgische federale overheid over de DDoS-aanval en de maatschappelijke impact hiervan. De ontvangen informatie is direct gedeeld met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV).
Welke lessen zijn er te leren aan de hand van de cyberaanvallen in België?
Digitale incidenten zijn niet gebonden aan landsgrenzen. Incidenten of dreiging daarvan in andere landen kunnen ook op organisaties in Nederland effect hebben. Internationale samenwerking is daarom van groot belang. Door snelle informatie-uitwisseling wordt bijvoorbeeld het NCSC in de gelegenheid gesteld organisaties binnen de doelgroep tijdig te waarschuwen en te informeren.
In Nederland wordt snelle informatie-uitwisseling over DDoS-aanvallen ook bevorderd door de Anti-DDoS-Coalitie.17 Dit is een samenwerkingsverband van publieke, private en wetenschappelijke partijen waarbinnen informatie en kennis over DDoS-aanvallen gedeeld kan worden om de weerbaarheid tegen aanvallen te verhogen.
In algemene zin tonen de cyberaanvallen in België wederom het belang van het op orde hebben van de digitale weerbaarheid aan.
Het bericht 'Kabinet: voedselaanbod voor de voedselbanken op peil houden' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
In hoeverre wordt er in de periode 2021–2027 een toename verwacht van het aantal huishoudens dat een beroep zal doen op de dienstverlening van de voedselbank en kunt u dit uitsplitsen in regio, leeftijd en andere relevante kenmerken?1
In het najaar van 2020 deelde de Vereniging Voedselbanken Nederland (VBNL) haar zorgen over een verwachte toename van het aantal klanten door de gevolgen van de coronacrisis. Tegelijkertijd deelde VBNL ook het signaal dat steeds meer voedselbanken te maken krijgen met een teruglopend voedselaanbod. Beide ontwikkelingen zijn op dit moment niet goed te vangen in duidelijke cijfers of prognoses voor de komende jaren. Desondanks ziet VBNL al een groei in het aantal klanten van de voedselbanken, zoals cijfers op hun website laten zien.2 Gemiddeld zag VBNL een groei van 7% in 2020, met hierin sterke regionale verschillen. De grootste stijging is te zien in de regio’s Amsterdam en Rotterdam. De cijfers geven een eerste beeld van de te verwachte opgave de komende jaren. Het kabinet neemt de signalen van de voedselbank uiterst serieus en houdt de vinger aan de pols voor wat betreft de verwachte toename van het aantal klanten van de voedselbanken door de coronacrisis.
Op welke wijze verhoudt deze eventuele toename zich tot de toegezegde Europees Sociaal Fonds (ESF) gelden voor de periode 2021–2027?
Zoals benoemd in eerdere brieven aan uw Kamer3, is het kabinet voornemens om 3% uit de voor Nederland beschikbare ESF+ middelen in te zetten om voedselhulp (en eventuele andere vormen van materiële hulp) te bieden aan de meest behoeftigendoelgroep. Dit is de doelgroep die de voedselbanken bedient. Momenteel vinden gesprekken plaats met Voedselbanken Nederland en de Europese Commissie over de nadere uitwerking van de inzet van deze ESF+ middelen. Omdat het gaat om de inzet van middelen uit het Europese structuurfonds ESF+, is het van belang om bij de nadere uitwerking te borgen dat deze in overeenstemming is met de vereisten die worden gesteld in de Europese verordeningen.4
In hoeverre bent u van mening dat een toename van het aantal huishoudens dat een beroep moet doen op de voedselbank een signaal is dat er elders in de ondersteuning van minima iets tekort schiet?
Het kabinet zet zich – samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties – in om financiële problemen van burgers en bedrijven zoveel mogelijk te voorkomen en terug te dringen en via arbeidsmarkt- en inkomensbeleid dat mensen in de armoede of schulden terecht komen. Via de Participatiewet (algemene en bijzondere bijstand) zorgt het kabinet voor een financieel vangnet. Het kabinet waardeert het werk van de voedselbanken. Zij leveren, dankzij de inzet van vele duizenden vrijwilligers, een waardevolle bijdrage aan het ondersteunen van mensen met een laag inkomen en het tegengaan van voedselverspilling. De kracht van de voedselbanken is dat het een initiatief vanuit de samenleving is, het kabinet ziet de voedselbanken dan ook niet als onderdeel van het stelsel van sociale zekerheid. Dat laat onverlet dat voedselbanken in de ogen van het kabinet toegevoegde waarde hebben en een relevante gesprekspartner voor het kabinet zijn om periodiek signalen uit te kunnen wisselen.
In hoeverre is er bij gemeenten zicht op de groep die gebruik maakt van de dienstverlening van de voedselbank en of zij ook gebruik maken van de ondersteuning van minima door gemeenten?
Voedselbanken kunnen voor gemeenten dienen als vindplaats van mensen met financiële problemen. Een groep financieel kwetsbare mensen meldt zich bij voedselbanken die zich (nog) niet eerder bij de overheid heeft gemeld. Voedselbanken vervullen daarmee ook een belangrijke verwijsfunctie naar andere (gemeentelijke) voorzieningen en vindplaats voor kwetsbare groepen.
Eén van de uitgangspunten van VBNL voor het toekennen van een voedselpakket als noodhulp is het credo «Geen pakket zonder traject». Van hun klanten verwacht VBNL dan ook dat zij op enige termijn zullen meewerken aan het vinden van een oplossing van hun financiële problemen. In de meeste gevallen betreft dat hulp zoeken bij de gemeente, zoals begeleiding naar werk of schuldhulpverlening, indien daar nog geen sprake van is. Tevens is de maximale periode voor het gebruik van de voedselbanken in principe drie jaar.5 Volgens VBNL stijgt de laatste jaren het percentage klanten dat langer dan 3 jaar van de voedselbanken afhankelijk is.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet, voor andere wetten uit het sociaal domein en voor het lokale armoedebeleid. Er zijn verschillende voorbeelden van voedselbanken die door samenwerking met de gemeente en met behulp van maatschappelijke initiatieven hun dienstverlening inzetten. Gemeenten kunnen voedselbanken (net als andere maatschappelijke organisaties die lokaal actief zijn) ondersteunen en kunnen hiervoor ook de financiële middelen die zij van het rijk ontvangen voor de uitvoering van het armoedebeleid inzetten. Sommige gemeenten organiseren bijvoorbeeld de huisvesting van lokale voedselbanken.
Als er mensen zijn die wél gebruik maken van de dienstverlening van de voedselbank, maar niet van de gemeentelijke minimavoorzieningen, wat zijn hiervoor de redenen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze werken gemeenten samen met voedselbanken om zicht te hebben op de doelgroep en passende dienstverlening aan te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u meer uitleg geven over het sociale impact business model, wat dit inhoudt en op welke wijzeon-demand productie volgens dit model plaats zou kunnen vinden?
Dit model biedt de mogelijkheid voor zowel het systemisch terugdringen van voedselverspilling in de productieketens als het zorgdragen voor een stevig basisaanbod van gezonde kwaliteitsproducten voor voedselhulp programma’s. Dit model is erop gericht om op een efficiënte en grootschalige wijze, beschikbare rest- en bijstromen, die in hun huidige vorm niet bruikbaar zijn voor voedselbanken of de commerciële markt, te verwerken naar lang houdbare, flexibel in te zetten gezonde en smaakvolle producten. Een haalbaarheidsstudie zal o.a. duidelijkheid moeten geven over de organisatievorm, vanuit een uniek partnership van bedrijven en maatschappelijke organisaties. Het idee erachter is dat de producten door een flexibel netwerk van partijen in de voedselketen «on-demand» worden geproduceerd volgens een sociale impact business model. Dit houdt in dat de productie voor voedselhulp porgramma’s flexibel en wendbaar georganiseerd kan worden, doordat de geschikte overschotten van verse producten in kort tijd worden verwerkt binnen de bestaande fabrieken, tijdelijk worden bewaard in voorraadkamers, en uitgeleverd naar de verschillende locaties naar behoefte. Werken volgens het sociale impact business model betekent dat organisaties hun inzet leveren met oog voor mens, maatschappij en milieu, met een eerlijke vergoeding voor de kosten. Door de schaalgrootte van het netwerk kunnen er zo honderdduizenden producten per week een goede bestemming vinden, wordt de keten verspillingsvrij, en wordt de voedselhulp in Nederland naar een volgend niveau gebracht.
In hoeverre wordt er in de gesprekken tussen de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met Voedselbanken Nederland en de Europese Commissie over de besteding van de ESF-middelen gezocht naar manieren om deze middelen in te zetten voor het structureel terugdringen van armoede?
Het kabinet spant zich in om armoede structureel terug te dringen. Dat doet het kabinet onder meer via het arbeidsmarkt- en inkomensbeleid. Hierbij zet het kabinet in op het vinden van betaald werk of uitbreiding van het aantal gewerkte uren, omdat werk de meest duurzame weg uit armoede is. In aanvulling hierop draagt de inzet van ESF-middelen bij aan het bestrijden van armoede. De inzet van de Nederlandse ESF-middelen is voornamelijk gericht op mensen aan het werk helpen en duurzaam aan het werk houden. Als het gaat om de inzet van ESF-middelen voor materiele steun (zoals voedselhulp), dan vraagt de Europese Commissie (EC) in de (concept) ESF+ verordening om het nemen van begeleidende maatregelen naast het verstrekken van voedselhulp met als doel armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan. Dat aspect zal ook aan bod komen in de gesprekken over de besteding van ESF-middelen. Het principe van de voedselbanken «geen pakket zonder traject» past hier goed bij.
Wat worden de opdracht en doelen van de op te richten werkgroep?
In de werkgroep komen de meer praktische zaken aan de orde die komen kijken bij het programmeren van dit ESF-onderdeel. Daarbij valt te denken aan de inkoop van de voedselhulp door de nieuwe stichting (zoals vermeld in de Kamerbrief van 28 april jl.), de distributie van de voedselhulp, de verantwoording van de besteding van de middelen en de uitwerking van de hierboven genoemde begeleidende maatregelen.
Op welke wijze worden de lessen uit de evaluatie van kinderarmoedegelden, waarbij ook sprake was van directe materiële hulp, meegenomen bij het opstellen van de plannen voor de besteding van de ESF gelden?
Uit de reeds gehouden tussentijdse evaluaties6 over de middelen kinderarmoede zijn twee aandachtspunten naar voren gekomen die ook relevant zijn bij de ondersteuning van voedselbanken voor de meeste behoeftigen doelgroep. In de eerste plaats betreft dat het belang om de doelgroep te bereiken: niet iedereen uit de doelgroep vraagt ondersteuning. Voedselbanken Nederland spant zich in om te bevorderen dat mensen zich melden, onder meer via de recent gestarte campagne «Niks om je voor te schamen». In de tweede plaats blijkt dat een integrale aanpak van belang is: er moet niet worden volstaan met het bieden van materiële ondersteuning. Ook hiervoor heeft Voedselbanken Nederland aandacht, via het hierboven genoemde principe «geen pakket zonder traject». De EC vraagt hiervoor tevens aandacht bij de inzet van ESF-middelen in de vorm van begeleidende maatregelen. Deze aspecten zullen ook aan bod komen in de uitwerking van de plannen voor de besteding van de ESF+ middelen.
Het bericht dat Duitsland haar broeikasgasreductiedoelen gaat aanscherpen. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Germany to hike 2030 CO2 emissions reduction target to 65%»?1
Ja.
Klopt het dat Duitsland haar broeikasgasreductiedoel voor 2030 gaat ophogen naar 65 procent ten opzichte van 1990? Zo nee, hoe zit het dan?
Het klopt dat Duitsland recent nieuwe klimaatdoelen heeft aangekondigd, met als doel om in 2045 klimaatneutraal te zijn. Hiervoor zijn ook tussendoelen geformuleerd met een reductie van 65 procent in 2030 en 88 procent in 2040 ten opzichte van 1990.
Klopt het dat Duitsland een broeikasgasreductiedoel voor 2040 gaat instellen van 88 procent ten opzichte van 1990? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Duitsland in 2045 «klimaatneutraal» wil zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Gelden deze Duitse doelen voor alle broeikasgassen, of enkel voor CO2?
De doelen gelden voor alle broeikasgassen die Duitsland uitstoot, waaronder CO2 maar ook andere belangrijke broeikasgassen zoals methaan en lachgas.
Gelden deze Duitse doelen voor alle sectoren? Zo nee, welke uitzonderingen maakt Duitsland?
De recent door Duitsland aangekondigde verscherpingen zijn nu nog beschreven op hoofdlijnen. Deze zullen komende maanden voor de verschillende sectoren uitgewerkt worden. Zo heeft het Duitse Bondsministerie voor Milieu, Natuurbescherming en Nucleaire Veiligheid aangekondigd dat er in ieder geval aanvullende maatregelen verwacht worden op het vlak van energie, verkeer, industrie, gebouwde omgeving en landbouw.2
Worden deze Duitse doelen juridisch bindend?
Ja.3
Klopt het dat Duitsland met het ophogen van haar broeikasgasreductiedoelen reageert op de uitspraak van het Duitse Constitutioneel Hof over de Duitse Klimaatwet die deels ongrondwettelijk bleek te zijn? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, kunt u toelichten wat de onderbouwing is van Duitsland bij de keuze om de uitspraak van het Constitutioneel Hof over de Duitse Klimaatwet op deze wijze in te vullen?
De Duitse overheid reageert met haar herziene klimaatwet inderdaad op de uitspraak van het Constitutioneel Hof. Belangrijk element in de uitspraak was dat de klimaatwet in strijd was met de Grondwet, aangezien doeltreffende maatregelen voor de periode na 2030 ontbreken en dit de toekomstige vrijheid van de veelal jonge aanklagers zou inperken. De rechter stelt in de uitspraak dat de Duitse regering, in haar rol als wetgever, met de invoering van de klimaatwet in 2019 niet heeft voldaan aan haar grondwettelijke plicht om de klagers te beschermen tegen de risico's van de klimaatverandering en niet heeft voldaan aan de uit artikel 20 van de Grondwet voortvloeiende verplichting om klimaatmaatregelen te nemen. De bepalingen schuiven onomkeerbaar belangrijke emissiereductielasten door naar de periode na 2030. Citaat uit het oordeel van het Hof: «De grondwettelijke klimaatdoelstelling die uit artikel 20a GG (Grundgesetz) voortvloeit, is overeenkomstig de doelstelling van Parijs nader omschreven als het beperken van de stijging van de gemiddelde temperatuur wereldwijd tot ruim onder de 2°C en bij voorkeur tot 1,5°C boven het pre-industriële niveau. Om dit doel te bereiken, zullen de reducties die na 2030 nog nodig zijn, met steeds grotere snelheid en urgentie moeten worden gerealiseerd. Deze toekomstige verplichtingen tot emissiereductie hebben gevolgen voor vrijwel elke vorm van vrijheid, omdat vrijwel alle aspecten van het menselijk leven nog steeds gepaard gaan met de uitstoot van broeikasgassen en dus potentieel worden bedreigd door drastische beperkingen na 2030. Daarom had de wetgever voorzorgsmaatregelen moeten nemen om deze zware lasten te verzachten en zo de door de grondrechten gewaarborgde vrijheid te vrijwaren. De wettelijke bepalingen over de aanpassing van het reductietraject voor broeikasgasemissies vanaf 2031 zijn niet toereikend om de noodzakelijke overgang naar klimaatneutraliteit tijdig te bewerkstelligen. De wetgever moet uiterlijk op 31 december 2022 bepalingen vaststellen waarin gedetailleerder wordt aangegeven hoe de reductiedoelstellingen voor broeikasgasemissies voor de perioden na 2030 moeten worden aangepast.»
De Duitse regering heeft als eerste antwoord daarop de Duitse klimaatwet aangepast en zal de komende tijd met aanvullende maatregelen komen om die nieuwe doelen daadwerkelijk in te vullen.
Erkent u dat Duitsland een stuk sneller reageert op deze uitspraak dan Nederland destijds deed op de verschillende uitspraken in de Urgenda-zaak? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse kabinet reageerde destijds ook kort na de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, door aan te geven uitvoering te zullen geven aan het vonnis. In de jaren erna heeft het kabinet diverse malen maatregelen aangekondigd die een bijdrage leveren aan de uitvoering van het vonnis. Duitsland heeft in reactie op het vonnis de doelstelling voor 2030 en 2050 opgehoogd, en heeft aangekondigd dat zij de bijbehorende maatregelen komende tijd verder gaan uitwerken. De vergelijking van reactie-termijnen gaat daarom niet helemaal op.
Kunt u dit verschil in reactiesnelheid verklaren?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op de aangescherpte Duitse broeikasgasreductiedoelen?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren veelvuldig ingezet voor ambitieus Europees klimaatbeleid, onder meer via de Europese klimaatkopgroep. Het is een positieve ontwikkeling als landen ambitie tonen om zich daar ook voor in te zetten.
Kunt u aangeven welke Europese landen inmiddels broeikasgasreductiedoelen hebben ingesteld die, als gevolg van een hoger ambitieniveau, afwijken van de doelen die zijn vastgelegd in de Europese Klimaatwet? Kunt u hierbij de relevante bijzonderheden benoemen omtrent afbakening, uitzonderingsgronden en juridische afdwingbaarheid?
Een aantal landen heeft al aangeven eerder klimaatneutraal te zijn dan 2050, zoals in de EU is afgesproken. Zweden wil net zoals Duitsland in 20454 klimaatneutraal zijn, Oostenrijk in 20405 en Finland in 2035.6 Ook hebben bovenstaande landen vaak aanvullende tussendoelen voor de periode vóór 2050, zoals Zweden, of worden deze tussendoelen nog vormgegeven, zoals bijvoorbeeld het geval in Oostenrijk en Finland. Deze doelen moeten daarbij wel nog met beleidsmaatregelen worden ingevuld.
Daarnaast zullen alle Europese lidstaten in de toekomst ook hun nationale doel voor 2030 moeten aanpassen, op basis van de aangescherpte Europese regelgeving die voorschrijft dat in de EU ten minste 55% netto emissiereductie moet worden behaald in 2030. Dit geldt in ieder geval voor de Effort Sharing Regulation (nationaal doel voor de sectoren landbouw, gebouwde omgeving, mobiliteit en kleine industrie), waarvoor de Europese Commissie in juli met een aangepast voorstel komt. Tevens moeten alle EU-lidstaten opereren in lijn met het overeengekomen doel van klimaatneutraliteit voor 2050 in de Europese klimaatwet.
Kunt u aangeven welke Europese landen op dit moment – net zoals Duitsland – bezig zijn met concrete aanscherpingen van hun broeikasgasreductiedoelen?
Zie antwoord vraag 12.
Is het nog steeds uw ambitie om van Nederland een internationale klimaatkoploper te maken? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de afgelopen jaren forse stappen gezet op nationaal klimaatbeleid. Met het sluiten van het Klimaatakkoord en het vaststellen van een emissiedoel van 49% in 2030 behoorde Nederland tot de koplopers in Europa – en het heeft nationaal beleid ingezet dat op veel punten verder gaat dan Europa op dit moment van ons vraagt. Nu Europa haar doelstellingen voor 2030 heeft aangepast, zal dit ook consequenties hebben voor het nationale klimaatbeleid en het Klimaatakkoord. De vraag op welke wijze we deze opgave doorvertalen en wat de Nederlandse ambitie wordt richting 2030 en 2050 nu Europa ook extra stappen heeft gezet, is aan een volgend kabinet. Om het volgende kabinet hierop voor te bereiden heeft eerder dit jaar een studiegroep opties in kaart gebracht om nationaal invulling te geven aan de opgehoogde Europese doelstelling (Kamerstuk 32 813, nr. 664).
Bent u bereid om de Nederlandse broeikasgasreductiedoelen nader aan te scherpen, minstens in lijn met de huidige Europese klimaatkoplopers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Erkent u dat Nederland de uitstoot van broeikasgassen zo snel mogelijk, zo veel mogelijk moet terugdringen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland nemen we onze verantwoordelijkheid om klimaatverandering zoveel als mogelijk tegen te gaan en zo ons land leefbaar te houden voor de toekomstige generaties: zowel als het gaat om mitigatie als adaptatie, op een manier die behapbaar en betaalbaar is voor alle Nederlanders. Daarbij heeft Nederland zich een ambitieus reductiedoel opgelegd van 49% in 2030, dat ook in de Nederlandse klimaatwet is opgenomen en waar we via het Klimaatakkoord uitvoering aan geven. Het klimaat is er niet bij gebaat dat rigoureuze maatregelen worden getroffen, als dit leidt tot zeer hoge kosten en koolstoflekkage door wegtrekkende bedrijven. Daarom is het ook belangrijk om in internationaal verband samen op te trekken. Nederland heeft in aanvulling op het eigen reductiedoel in Europees verband succesvol gepleit voor het in lijn brengen van de Europese klimaatdoelen met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de aanbevelingen van het IPCC. Daarom is het kabinet ook blij met de ophoging van het Europese 2030-doel naar ten minste 55% ten opzichte van 1990. Het kabinet kijkt uit naar het wetgevend pakket dat de Commissie in juli 2021 zal presenteren, om deze verhoogde ambities te realiseren. Dat pakket zullen we onder andere beoordelen aan de hand van de wijze waarop dit aansluit op het Klimaatakkoord.
Het gebruik van Ivermectine bij de behandeling van COVID-19. |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het recent gepubliceerde onderzoek van Prof. dr. Kory?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie uit dit onderzoek dat er bij gebruik van Ivermectine statisch significant minder mortaliteit optreedt en er sprake is van een significant kortere herstelperiode?
Ik heb u reeds meegedeeld in mijn brief van 10 februari jl.2 dat het niet aan mij is om studies naar de inzet van ivermectine bij COVID-19 te duiden, dit is aan medisch wetenschappelijke specialisten.
Bent u bekend met het artikel «Joint Statement on Widespread Use of Ivermectin in India for Prevention and Early Treatment»?2
Ja.
Wat vindt u van de beslissing van de Indiase overheid om Ivermectine aan te bevelen als onderdeel van de behandeling van COVID-19?
Het is niet aan mij om hier een oordeel over te geven.
Zijn alle onderzoeken die aantonen dat Ivermectine wel degelijk een gunstig effect hebben bij de behandeling van COVID-19 reden voor u om het beleid ten aanzien van Ivermectine te wijzigen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat in Nederland, op grond van artikel 68 van de Geneesmiddelenwet, artsen in overleg met de apotheker gebruik kunnen maken van buitenlandse protocollen en dat dus afgeweken kan worden van de Nederlandse protocollen?
Volgens artikel 68, eerste lid van de Geneesmiddelenwet, is het buiten de door het College geregistreerde indicaties voorschrijven van geneesmiddelen alleen geoorloofd wanneer daarover binnen de beroepsgroep protocollen of standaarden zijn ontwikkeld. Als de protocollen en standaarden nog in ontwikkeling zijn, is overleg tussen de behandelend arts en apotheker noodzakelijk.
Zo heeft het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een advies opgesteld waarin het off-label voorschrijven van ivermectine buiten onderzoeksverband wordt afgeraden bij COVID-19 patiënten in de huisartsenpraktijk.4 Dat is in lijn met de Richtlijn Medicamenteuze behandeling voor patiënten met COVID-19 (infectie met SARS-CoV-2) van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB), dat er «op dit moment geen wetenschappelijke onderbouwing voor (off-label) gebruik van ivermectine in de profylaxe en behandeling van COVID-19 buiten studieverband» is.
Vind u het risico aanvaardbaar dat patiënten op deze manier kunnen worden geholpen?
Het is niet aan mij om hier een oordeel over te vellen, maar aan de behandelend arts. Daarbij is van belang dat de geldende wet- en regelgeving (o.a.: Geneesmiddelenwet en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)) en de richtlijnen en protocollen van de beroepsgroep worden gevolgd, hierop wordt toegezien door de IGJ.
Bent u het eens dat patiënten die al vele weken op de Intensive Care liggen en waarbij het bestaande behandelprotocol geen vooruitgang laat zien, onder de hiervoor genoemde individuele gevallen zouden kunnen vallen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het eens dat artsen in Nederland er alles aan moeten kunnen doen om het leven van een patiënt te redden?
Ja, daar ben ik het mee eens. Artsen dienen goede zorg te leveren, in samenspraak met de patiënt, die voldoet aan wet- en regelgeving en volgens de professionele standaard binnen de beroepsgroep.
Vind u dat daarbij ook veelbelovende internationale protocollen en medicatie ingezet mogen worden?
Dit is reeds het geval, binnen de grenzen van de wet.
Wist u dat op 3 maart de Tsjechische autoriteiten het gebruik van Huvemec3 (Ivermectine) hebben toegestaan en dat zowel het aantal actieve cases als het aantal dodelijke slachtoffers daarna spectaculair is gedaald?
Ik was hier niet van op de hoogte. Ik ga ervan uit dat medisch wetenschappelijke specialisten de wetenschappelijke publicaties hierover op hun waarde zullen volgen.
Mag een arts van patiënten die al weken op de Intensive Care liggen en waarbij het bestaande behandelprotocol geen vooruitgang laat zien, dit middel op basis van artikel 68 van de Geneesmiddelenwet toepassen?
Nee, dit is niet toegestaan tenzij er sprake is van een klinische studie. Op dit moment hebben alle beroepsgroepen in Nederland aangegeven dat het wordt afgeraden om ivermectine te gebruiken voor het voorkomen of behandelen van corona. Dit geldt zowel voor huisartsen als specialisten in het ziekenhuis. Het is daarmee niet geoorloofd om het middel buiten de door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen geregistreerde indicatie voor te schrijven.
Voor het zogeheten off-label gebruik van een geneesmiddel waar u naar refereert bestaan strenge regels. Wanneer hier niet aan wordt voldaan, kan er volgens de Geneesmiddelenwet een bestuurlijke boete worden opgelegd. Er is één boetetraject gestart jegens een arts die hydroxychloroquine en ivermectine off-label heeft voorgeschreven bij een patiënt met COVID-19. Daarnaast zijn er enkele trajecten in onderzoek.
Wat is de reden dat inmiddels een boete is ingesteld voor artsen die het middel Ivermectine voorschrijven aan patiënten met COVID-19?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u niet dat de beslissing om Ivermectine off-label te gebruiken bij de behandeling van patiënten met COVID-19 moet worden overgelaten aan de behandelend arts?
Ja, dat vind ik ook, binnen de grenzen van de wet. Het wettelijk kader hiervoor heb ik reeds aan gerefereerd in mijn antwoord op vraag 6–8. Ik zal dat hier verder kort toelichten.
Het heeft de voorkeur dat artsen een geneesmiddel aan een patiënt voorschrijven dat geregistreerd is voor de specifieke klachten. Met het registratieproces wordt namelijk de werkzaamheid en veiligheid van een geneesmiddel geborgd, dit is in het belang van de patiënt. Het is echter mogelijk om voor individuele patiënten een geneesmiddel voor te schrijven dat niet geregistreerd is voor de betreffende klachten. Het gaat hier dan om off-label gebruik.
Off-label gebruik is een aantal situaties toegestaan, onder strikte voorwaarden. Het voorstel om ivermectine in te zetten bij COVID-19 betreft het gebruik van een geneesmiddel bij een heel andere indicatie. Ivermectine is immers geregistreerd als anti-parasitair geneesmiddel. Voor de goede orde, het SARS-CoV-2 virus is geen parasiet maar een virus.
Een van de strikte voorwaarden waaraan moet worden voldaan is dat de behandelend arts de behandelrichtlijn van de beroepsgroep volgt. Hierin zijn actuele wetenschappelijke en klinische inzichten meegenomen. Mocht er geen behandelrichtlijn zijn, of wanneer deze nog in ontwikkeling is, dan moet de arts overleggen met de apotheker over het off-label voorschrijven. In dit specifieke geval is er een behandelrichtlijn opgesteld door het NHG (zie ook antwoord op vraag 6). Namelijk dat het off-label voorschrijven van ivermectine buiten onderzoeksverband wordt afgeraden bij COVID-19 patiënten in de huisartsenpraktijk. De NHG staat hierin niet alleen, ook het SWAB en het Europese Medicijn Agentschap (EMA) raden de inzet van ivermectine bij COVID-19 af buiten studieverband.
Zoals ik reeds had aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 en 8 is het van belang dat de geldende wet- en regelgeving en de richtlijnen en protocollen van de beroepsgroep worden gevolgd, hierop wordt toegezien door de IGJ.
Naast off-label gebruik kunnen artsen geneesmiddelen voor andere klachten dan waarvoor het geneesmiddel is bedoeld, voorschrijven binnen een klinisch onderzoek. Voor het uitvoeren van klinisch onderzoek gelden ook strenge voorwaarden. Ik heb reeds budget vrijgemaakt voor onderzoek naar COVID-19 medicatie binnen het ZonMw Programma COVID-19. Geïnteresseerde onderzoekers en artsen kunnen hier een aanvraag voor financiering indienen.
Kunt u aangeven wat de bijwerkingen of andere risico’s zijn bij het gebruik van Ivermectine bij de behandeling van patiënten met COVID-19?
Elke behandeling of geneesmiddel kent mogelijke bijwerkingen. De weging tussen bijwerkingen/risico op toxiciteit en het positieve effect van een behandeling vereist in de eerst plaats dat er een gerede verwachting van een positief behandeleffect is. Op dit moment is het oordeel van medische experts dat er geen bewijs is voor een positief behandeleffect van ivermectine bij corona. Het Europees medicijnagentschap EMA raadt het gebruik van ivermectine bij de behandeling van COVID-19 buiten zorgvuldig opgezette klinische studies op dit moment af.
Mogelijke bijwerkingen zullen daarnaast sterk afhankelijk zijn van onder andere de gekozen dosering van het geneesmiddel, het gelijktijdig toedienen van andere geneesmiddelen en/of supplementen, en de individuele patiënt. Zolang er geen behandelprotocol is vastgesteld is het niet mogelijk om goed inzicht te krijgen in de bijwerkingen, laat staan een gekwantificeerde afweging te maken.
Bent u het eens dat de bijwerkingen of andere risico’s bij het gebruik van Ivermectine bij de behandeling van patiënten met COVID-19 opwegen tegen de risico’s van COVID-19 zelf? Zo nee, kunt u dit kwantificeren?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u vertellen welke leden van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) aan de eerste Internationale Ivermectin for Covid Conference op 24 en 25 april jl. hebben deelgenomen en wat hun bevindingen waren?
De SWAB is een onafhankelijk stichting. Ik heb dan ook geen zicht op de activiteiten van hun leden. Het staat u vrij om zelf hiernaar te informeren bij de stichting.
Kunt u aangeven of het toestaan van Ivermectine als medicijn voor de behandeling van COVID-19 gevolgen zou hebben voor de ontwikkeling en de status van vaccins tegen COVID-19?
Ik zie vooralsnog geen relatie tussen deze.
Het bericht dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het afgelopen jaar bijna 50.000 vreemdelingen de Nederlandse nationaliteit heeft gegeven |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de IND bijna 50.000 Nederlandse paspoorten heeft weggeven aan vreemdelingen, waarvan Syriërs die hier in 2015 naartoe zijn gekomen de grootste groep vormen?1
Ik ben bekend met de berichtgeving hierover.
Bent u het eens dat deze Syriërs allang weer naar huis hadden moeten terugkeren om hun eigen land weer op te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het debat van 19 mei jl. heb ik uitgebreid met uw Kamer over dit vraagstuk van gedachten gewisseld. Zoals ook bij dat debat aangegeven, wordt de vraag of de situatie in Syrië veilig genoeg is om naar het land terug te keren door mij beoordeeld op basis van feiten uit objectieve bronnen over de situatie aldaar, waaronder de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Uit het meest recente algemeen ambtsbericht blijkt dat de veiligheidssituatie in Syrië niet substantieel is verbeterd. De algehele veiligheidssituatie en mensenrechtenschendingen die gepleegd worden door het Syrische regime en andere partijen, bleken onverkort zorgwekkend.
Zo ja, bent u dan bereid het voorbeeld van de Deense regering te volgen, te stellen dat Syrië weer veilig genoeg is om naar terug te keren en te beginnen met het uitzetten van Syriërs naar hun thuisland?
Voor het huidige landgebonden asielbeleid voor Syrië geldt het uitgangspunt dat mensen uit Syrië die vanuit het buitenland terugkeren, bij of na inreis een reëel risico lopen op ernstige schade. Terugkeer naar Syrië vindt dan ook niet plaats op initiatief van de Nederlandse overheid. Indien een Syrische migrant toch de wens heeft om terug te keren naar Syrië – om welke reden dan ook – kan de DT&V hierin ondersteunen, bijvoorbeeld middels het boeken van een vlucht.
De situatie in Syrië blijf ik nauwgezet volgen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heb ik gevraagd een nieuw algemeen ambtsbericht over de situatie in Syrië op te stellen. Dit ambtsbericht wordt voor aanstaande zomer verwacht. Aan de hand van de feiten in dat ambtsbericht zal ik beoordelen of het asielbeleid voor Syrië aanpassingen behoeft. Bij de beoordeling van landenbeleid wordt het beleid van de ons omringende lidstaten betrokken. Het Nederlandse asielbeleid voor Syrië is momenteel in lijn met het beleid dat door het merendeel van de andere EU-lidstaten wordt gevoerd. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren of er aanleiding bestaat het asielbeleid ten aanzien van Syrië te wijzigen.
Bent u het voorts eens dat het culturele zelfmoord is om zoveel vreemdelingen de Nederlandse nationaliteit cadeau te geven als zij zelf een cultuur aanhangen die haaks staat op de onze? Zo nee, waarom niet?
Nee, Voor verkrijging van het Nederlanderschap gelden stringente voorwaarden.
Bent u bereid waar dat nu mogelijk is, bijvoorbeeld in verband met een dubbele nationaliteit, de gegeven Nederlandse nationaliteit weer in te trekken en alsnog over te gaan tot uitzetting?
Het Europees verdrag inzake nationaliteit, waarbij Nederland is aangesloten, staat het intrekken van de nationaliteit om de in uw vragen bedoelde redenen niet toe.
Bent u bereid waar dat nu niet mogelijk is, met concrete wetgeving te komen om het intrekken van de gegeven Nederlandse nationaliteit wel mogelijk te maken zodat kan worden overgegaan tot uitzetting?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat Nederland voor de Nederlanders is en dat we onze eigen bevolking op deze wijze aan het vervangen zijn en alles wat we hebben opgebouwd in dit land verkwanselen?
Het asielbeleid in Nederland is gestoeld op de regels en rechten die neergelegd zijn in het Vluchtelingenverdrag en het Europese Verdrag van de Rechten voor de mens. Het beleid is erop gericht bescherming te bieden aan allen die geweld of vervolging ontvluchten. Van toegelaten asielzoekers wordt verwacht dat zij meewerken aan hun integratie in Nederland.