Het bericht dat onderzoek een bom legt onder het erfpachtstelsel van Amsterdam |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Erfpacht in Amsterdam, een Gordiaanse knoop»?1
Ja, dit rapport is opdracht van de gemeenteraad van Amsterdam geschreven. Het is op 30 juni 2021 in de raadscommissie besproken. Het college heeft aangegeven het te betrekken bij haar eigen onderzoek naar erfpacht. Behandeling van het erfpachtbeleid en het rapport is nog volop gaande in de gemeente Amsterdam.
Deelt u de conclusie uit het rapport dat het Amsterdamse erfpachtbeleid te ondoorzichtig en complex is, en dat de gemeente Amsterdam in haar erfpachtbeleid de belangen van bewoners jarenlang heeft veronachtzaamd?
Erfpacht is een zakelijk recht waarbij de erfpachter voor een bepaalde duur het recht heeft de onroerende zaak van een ander te gebruiken tegen een vergoeding (de canon). Er kunnen daarbij voorwaarden van toepassing zijn. Erfpacht, en de van toepassing zijnde voorwaarden, kunnen als complex worden ervaren.
In 2016 is het erfpachtstel in Amsterdam herzien en eeuwigdurende erfpacht ingevoerd. In 2017 heeft het gemeentebestuur de overstapregeling vastgesteld. Deze overstapregeling maakt het voor erfpachters van woningen met oudere algemene bepalingen mogelijk over te stappen naar eeuwigdurende erfpacht. Deze eeuwigdurende erfpacht kan voldaan worden tegen een jaarlijkse, met inflatie gecorrigeerde vergoeding, of deze kan eeuwigdurend afgekocht worden. In het laatste geval benadert erfpacht economisch gezien eigendom.
Tijdens deze herziening heeft het gemeentebestuur de gelegenheid gegeven tot inspraak over de voorstellen. Daarnaast vonden en vinden er in de gemeenteraad geregeld openbare debatten plaats over het erfpachtbeleid waarbij de belangen van de erfpachters ook aan bod komen. Het erfpachtbeleid van de gemeente Amsterdam wordt onder andere gepubliceerd op haar webpagina. In het licht van het voorgaande kan ik u dan ook niet ondersteunen in de uitspraak dat de gemeente Amsterdam de belangen van de erfpachters veronachtzaamt.
Deelt u de conclusie uit het rapport dat er voor erfpachters in feite geen keuzevrijheid is en geen vrije markt, omdat met de grondbezitter (de gemeente Amsterdam) niet te onderhandelen valt over de erfpachtvoorwaarden?
In Amsterdam staat een aanmerkelijk deel van de woningen op grond van de gemeente en deze grond is in erfpacht uitgegeven. Deze erfpachtrechten zijn vrij verhandelbaar. Slechts in uitzonderlijke gevallen is toestemming van de erfverpachter, de gemeente Amsterdam, nodig. In de vestigingsakte van erfpacht zijn de bijzondere en algemene bepalingen vastgelegd. Bij aankoop van een recht van erfpacht zijn deze bekend.
Uit de contractsvrijheid vloeit daarnaast voort dat het elke erfpachter vrij staat om al dan niet op het aanbod van de gemeente voor overstappen op eeuwigdurende erfpacht in te gaan. Gaat de erfpachter er niet op in, dan blijven de eerder overeengekomen voorwaarden van toepassing.
Bent u het met Berenschot eens, dat de rekenmethodes van de gemeente voor onder andere de erfpachtcanon en de BSQ (buurtstraatquote) niet transparant zijn, en moeilijk te controleren?
De methode waarmee de erfpachtcanon en de BSQ (buurtstraatquote) worden bepaald, ligt vast in het beleid Grondwaardebepaling bestaande erfpachtrechten. Ik ben het met u eens dat de uitvoering van de rekenmethodiek moeilijk te controleren is. De oorzaak hiervoor lijkt te liggen in de grote hoeveelheden informatie en berekeningen. Een deel van de informatie is niet openbaar beschikbaar.
De afgelopen jaren heeft het college van B&W van de gemeente Amsterdam, voordat zij de BSQ vaststelt, de berekening laten controleren door het bureau SEO Economisch Onderzoek en heeft hierop een second opinion plaatsgevonden door prof. dr. H.L.F de Groot. De wethouder voor Grondzaken van Amsterdam heeft op 24 november 2020 per brief2 laten weten hoe zij verder tegemoet komt aan de wens voor meer transparantie. Tevens heeft zij op 30 juni 2021 in de raadscommissie RO aangegeven te verwachten dat een grote hoeveelheid documenten binnen afzienbare tijd openbaar zal worden gemaakt.
Deelt u de mening dat op basis van het rapport de hervorming van het erfpachtstelsel in 2017 ingezet door VVD, D66 en de SP in feite weinig vooruitgang heeft betekend voor de Amsterdamse woningbezitters?
Een van de doelstellingen van de vernieuwing van het erfpachtstelsel in 2016 (invoering eeuwigdurende erfpacht) en 2017 (vaststellen overstapregeling) was om de onzekerheid bij de canonherziening einde tijdvak in het voortdurende erfpachtstelsel weg te nemen3. Wanneer een erfpachter overstapt naar eeuwigdurende erfpacht wordt de canon vastgelegd en wordt deze alleen nog aangepast aan de inflatie of kan de erfpachter, zoals aangegeven, kiezen voor eeuwigdurende afkoop. Daarmee is de onzekerheid van de canonsprong bij einde tijdvak van voortdurende erfpacht weggenomen.
Na een informatiecampagne van de gemeente Amsterdam en enkele malen een brief aan alle erfpachters die het betreft, heeft circa 85% van de woningerfpachters besloten een verzoek tot overstappen op eeuwigdurende erfpacht te doen. 25.000 erfpachters zijn inmiddels ook daadwerkelijk overgestapt op eeuwigdurende erfpacht, circa 19% van de erfpachters die een aanvraag voor overstap hebben gedaan. De onzekerheid over de nieuwe canon bij einde tijdvak komt na overstap op eeuwigdurende erfpacht te vervallen. Het feit dat veel erfpachters de keuze hebben gemaakt over te stappen op eeuwigdurende erfpacht duidt erop dat zij eeuwigdurende erfpacht als een vooruitgang beoordelen ten opzichte van voortdurende erfpacht.
Deelt u de conclusie uit het rapport, dat het Amsterdamse erfpachtbeleid ongelijkheid in de hand werkt, en dat dit merkwaardig is voor een gemeentebestuur dat ongelijkheid tegengaan als prioriteit ziet? Deelt u onze zorgen over de tweedeling die dreigt te ontstaan door het erfpachtbeleid?
Bureau Berenschot schetst in zijn rapport de verschillen die er tussen erfpachters onderling kunnen zijn doordat er verschillende afspraken gelden (andere afspraken in de erfpachtakte en/of andere bijzondere en/of algemene bepalingen) en tussen erfpachters en eigenaren van woningen op eigen grond. De onderliggende contracten, afspraken of eigendomssituatie verschillen. Er zijn bij mij geen aanwijzingen dat gelijke gevallen door de gemeente Amsterdam ongelijk behandeld zouden worden.
Is bij u bekend hoeveel Amsterdammers gedwongen zijn uit Amsterdam te verhuizen, door de enorme lasten die het Amsterdamse erfpachtstelsel met zich meebrengt? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken, en de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Het is mij niet bekend of er erfpachters zijn die verhuizen vanwege de erfpachtkosten. De gemeente Amsterdam heeft een zogenaamde tegemoetkomingsregeling4 voor erfpachters die na herziening van de canon, bij einde van het tijdvak van het voortdurende erfpachtrecht of bij einde tijdvak na overstap op eeuwigdurende erfpacht, de nieuwe canon niet kunnen betalen. Ik acht het in de eerste plaats een lokale aangelegenheid eventueel nader onderzoek te doen naar de relatie tussen verhuizingen en de erfpachtkosten.
Deelt u de mening dat het erfpachtbeleid van de gemeente Amsterdam een gemeenteoverstijgende aangelegenheid is, gelet ook op de verstorende werking op de woningmarkt die invloed heeft op de woningmarkt ver buiten de stad?
Het erfpachtbeleid wordt per gemeente bepaald en is daarmee in mijn ogen in de eerste plaats een gemeentelijke aangelegenheid. Ik heb geen onderbouwing voor de stelling dat het erfpachtbeleid van Amsterdam een verstorende werking heeft op de woningmarkt. Wel vind ik het belangrijk dat consumenten waar dan ook, goed worden geïnformeerd over de woning die zij willen kopen. Ook de erfpachtregeling die geldt hoort daarbij. De gemeente heeft een rol in het beschikbaar stellen van informatie. Verder hebben ook makelaars, notarissen en banken een verantwoordelijkheid bij het informeren van woningkopers en is het aan de woningkoper zelf om actief informatie te vergaren.
Deelt u de mening dat het te verkiezen valt eigendom van woningen te stimuleren, in plaats van het gemeentelijke stelsel waarin algemene waardestijging wordt afgeroomd via erfpachtlasten?
Er zijn zowel voor- als nadelen te benoemen ten aanzien van zowel vol eigendom als erfpacht. Bovendien verschillen deze afhankelijk van het perspectief; de woningkoper, de woningverkoper of de gemeenschap. Er zijn bijvoorbeeld duidelijk voordelen voor de gemeenschap als zij een deel van de publieke kosten kan betalen uit de opbrengsten van haar gemeenschappelijk grondbezit, in erfpacht uitgegeven gronden. Een woningkoper kan met een lagere hypotheek toe als hij of zij de grond niet hoeft te kopen maar canon kan betalen voor het gebruik van de grond. Een nadeel voor de woningverkoper is dat niet alle waardestijging verdisconteerd wordt in de woningprijs bij verkoop van een woning op erfpacht waarbij de canon periodiek wordt geactualiseerd.
Er is geen eenduidig antwoord op uw vraag. Er zijn argumenten voor en tegen het laten toevallen van een algemene waardestijging aan de gemeenschap. Ik kan niet beoordelen of erfpacht het juiste instrument is wanneer een gemeente kiest voor het laten toekomen van de waardestijging aan de gemeenschap.
Maakt u zich ook zorgen over de druk op de betaalbaarheid van Amsterdamse woningen, en de negatieve invloed van het erfpachtbeleid hierop?
De betaalbaarheid van woningen in Nederland is een punt van zorg. Ik heb verschillende maatregelen genomen of maatregelen in voorbereiding om woningen in het betaalbare segment te krijgen en te houden. Allereerst draagt de Woningbouwimpuls bij aan de versnelling van woningbouwplannen waarvan minimaal 50% van het woonprogramma valt in het betaalbare segment. Daarnaast heb ik:
De betaalbaarheid van woningen is een probleem dat in meer steden speelt, niet alleen in Amsterdam. Het is ook geen specifiek Nederlands probleem. Veel grote steden in de wereld hebben een betaalbaarheidsprobleem op de woningmarkt. Ook met erfpacht kunnen maatregelen worden getroffen om de betaalbaarheid te verbeteren. Amsterdam kan via haar erfpachtbeleid bijvoorbeeld zorgen voor verdere regulering van de huurprijzen en een zelfbewoningplicht opleggen.
Deelt u de mening dat de gemeente Amsterdam zich in feite gedraagt als een grootgrondbezitter, die zoveel mogelijk financieel voordeel uit Amsterdams woningbezit probeert af te romen?
De mening dat de gemeente Amsterdam «zoveel mogelijk» financieel voordeel uit het Amsterdams woningbezit probeert af te romen, deel ik niet. Ik constateer bijvoorbeeld dat de gemeente kortingen heeft gegeven bij overstappen op eeuwigdurende erfpacht en de BSQ beperkt tot maximaal 49%. Doordat een aanmerkelijk deel van de woningen in Amsterdam op grond in bezit van de gemeente Amsterdam staat, is de gemeenschap van Amsterdam gezamenlijk eigenaar. Dat brengt met zich mee dat de gemeente Amsterdam bij het vaststellen van haar erfpachtbeleid een afweging maakt tussen de belangen van de individuele erfpachters en de belangen van de gemeenschap als grondeigenaar.
Het bericht ‘Schaapsherders in de knel: er zijn er nog maar een paar over en subsidie komt niet bij hen terecht’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Lucille Werner (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat er nog maar vier zelfstandige herders in Nederland zijn die met hun honden hun schapen door het landschap leiden, waarvan drie in Gelderland?1
Ik heb uw Kamer in januari 2019 geïnformeerd over de stand van zaken van de gescheperde schaapskuddes in Nederland (Kamerstuk 29 659, nr. 152)2. Ik heb uw Kamer toen gemeld dat er ongeveer honderd schaapskuddes zijn, waarvan ongeveer vijftig traditioneel «gescheperd», dat wil zeggen rondtrekkende kuddes onder leiding van een herder. Ik heb geen aanwijzingen die erop duiden dat dit aantal drastisch is gedaald. Mogelijk wordt in het artikel in De Gelderlander gedoeld op de zeer specifieke categorie van «driftschepers». Driftschepers zetten de schapen enkel in het winterseizoen op stal en rasteren de schapen de rest van het jaar ‘s nachts achter een hek. Dit in tegenstelling tot de meeste schepers, die gedurende het hele jaar aan het eind van de dag met de schapen terugkeren naar stal.
Klopt het dat zelfstandige schaapsherder op de nationale lijst van immaterieel erfgoed staan?
Zowel het scheperen met traditionele landschapsrassen (bijgeschreven vanaf december 2016) als het houden van gescheperde schaapskuddes in Drenthe (bijgeschreven vanaf oktober 2015) zijn bijgeschreven in de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland, die door het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) wordt beheerd. KIEN wordt structureel gesubsidieerd door het Ministerie van OCW via de Erfgoedwet.
In hoeverre voelt u een verantwoordelijkheid, mede vanwege de nationale lijst van immaterieel erfgoed, om ervoor te zorgen dat de zelfstandige schaapsherder kan blijven bestaan?
Met de ratificering van het UNESCO Verdrag inzake de Bescherming van Immaterieel Erfgoed (2003) onderkent Nederland de waarde en het belang van immaterieel erfgoed en heeft Nederland zich verbonden aan de verplichting om randvoorwaarden te creëren voor het behoud van immaterieel erfgoed. Om de identificatie ten behoeve van bescherming te waarborgen, maakt elke staat die partij is één of meer inventarissen van het op zijn grondgebied aanwezige immaterieel cultureel erfgoed. Nederland doet dit via het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN), die de inventaris voor Nederland coördineert. De nationale inventaris geeft een overzicht van beoefenaars van immaterieel erfgoed die een borgingsplan hebben gemaakt en zich actief inzetten voor de toekomst van hun erfgoed. De gemeenschappen melden zich zelf aan voor de inventaris en zijn zelf verantwoordelijk voor de borging van hun erfgoed.
Zoals gemeld in mijn brief van januari 2019, en nader toegelicht in mijn aanvullende brief van juli 2019 (Kamerstuk 29 659, nr. 154)3 onderschrijf ik het belang van rondtrekkende schaapskuddes. Zij vervullen al eeuwenlang een belangrijke functie. Gescheperde schaapskuddes dragen bij aan het bewaken van cultuurhistorie, het beschermen en versterken van het landschap, het beheren van (kwetsbare) natuur, de instandhouding van zeldzame schapenrassen en natuurbeleving en educatie in onze natuurgebieden. Dat is dan ook de reden dat deze schaapsherders op diverse manieren worden ondersteund bij hun activiteiten, zowel door brancheorganisaties als door diverse betrokken overheden.
Wat vindt u ervan dat er wel geld beschikbaar is voor zelfstandige schaapsherder maar dat dit naar de terreinbeherende organisaties gaat en niet bij de schaapsherders terechtkomt?
Natuurbeheerders kunnen voor het natuurbeheer gebruik maken van de diensten van gescheperde schaapskuddes. Veelal geschiedt dat in de vorm van opdrachten van natuurbeheerders aan de schaapsherders dan wel de eigenaren van de schaapskuddes (soms is bijvoorbeeld sprake van een stichting die het werk van de schaapskudde beheert; soms zijn schaapsherders in dienst van een natuurbeheerder). Er zijn, zoals nader toegelicht in mijn brief van januari 2019, ook provincies en gemeenten die (deels) rechtstreeks subsidie verstrekken aan de schaapsherders dan wel de eigenaren van de schaapskuddes. In alle gevallen moet uiteraard gelden dat het werk van de gescheperde schaapskudde moet worden beloond.
Klopt het dat er voor zelfstandige schaapsherders alleen provinciale subsidies beschikbaar zijn? Zo ja, in hoeverre vindt u dit passend gezien de nijpende situatie waarin zij zich bevinden?
De overheidssubsidies zijn vooral afkomstig van provincies, hetzij direct, hetzij via de subsidie voor natuurbeheer voor terreinbeherende organisaties. Daarnaast kunnen schapenhouders ook gebruik maken van de zogeheten «graasdierpremieregeling» in het kader van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB).
Naar aanleiding van de motie Dik-Faber van juli 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 300)4 werk ik voor de komende GLB-periode 2023–2027 aan een nationale regeling voor het behoud van zeldzame landbouwhuisdierrassen. Ik heb deze regeling aangekondigd in het concept-NSP «Toekomstbestendig boeren» dat 29 juni jl. naar de Kamer is verzonden (Kamerstuk 28 625, nr. 294)5. De ongeveer vijftig traditioneel gescheperde schaapskuddes bestaan voor het grootste deel uit zeldzame rassen.
Daarnaast heeft mijn ministerie ook de certificering van schaapsherders en de ontwikkeling van het concept heideboerderij financieel ondersteund. Zie verder ook mijn brief van januari 2019.
Welke oplossingen ziet u voor zich om het voortbestaan van zelfstandige schaapsherder veilig te stellen?
Het geheel aan ondersteuning van traditioneel gescheperde schaapskuddes, zoals geschetst in mijn brief van januari 2019, draagt bij aan de instandhouding van gescheperde schaapskuddes in Nederland. Dat betekent niet dat hiermee het voortbestaan van iedere individuele gescheperde schaapskudde kan worden verzekerd. Eigen inkomsten, bijvoorbeeld vanuit het publiek, blijven ook van groot belang voor het voortbestaan van deze schaapskuddes.
Het bericht dat meer dan 50 landen seksuele misstanden binnen de WHO melden |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Meer dan vijftig landen slaan alarm om berichten seksueel geweld WHO»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 53 landen in een verklaring hun bezorgdheid hebben geuit over seksueel misbruik door hulpverleners van onder meer de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
Ja.
Kunt u genoemde verklaring delen met de Kamer?
Ja, de verklaring is toegevoegd als bijlage2 bij deze brief.
Wat hebben deze 53 landen die de verklaring hebben ondertekend zelf ondernomen om de misstanden aan te pakken?
Dat is niet voor alle 53 landen na te gaan. Voor die landen die zich aansloten bij de DAC-OECD SEAH recommendation3 is er een verplichting om te rapporteren over aanpassingen in eigen organisaties en contracten met partnerorganisaties om preventie en aanpak SEAH te verbeteren.
Is Nederland één van de landen die deze verklaring heeft ondertekend? Zo ja, op basis van welke bevindingen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is actief betrokken geweest bij het opstellen van de verklaring zoals ook al aangekondigd in de inzetbrief die uw Kamer ontving van Minister van Ark en mijzelf op 20 mei 2021 (Kamerstuknummer 35 570 XVI, nr. 192). Daarin hebben we aangegeven dat Nederland een spoedige afronding van het onafhankelijke onderzoek zou bepleiten en samen met gelijkgestemden het belang zou signaleren dat we hechten aan een solide aanpak van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (zero tolerance for not acting). Dit was mede naar aanleiding van recente nieuwe berichten in de media over vermeend seksueel misbruik door hulpverleners van onder meer de WHO in de Democratische Republiek Congo tussen 2018 en 2020.
Nederland heeft sinds het begin van deze kwestie de WHO om meer informatie gevraagd en aangedrongen op snel en kwalitatief onafhankelijk onderzoek. We hebben in meerdere gremia aangegeven dat we dit zeer serieus volgen en verwachten dat de organisaties er alles aan doen om de waarheid z.s.m. boven tafel te krijgen. Dit blijven we doen zolang nodig.
Is het ondertekenen van de verklaring door de EU besproken in een van de Raden Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking? En is de Kamer op enig moment geïnformeerd over deze participatie van de EU in genoemde verklaring?
Nee. Tijdens de World Health Assembly worden verschillende statements afgegeven in EU verband over allerhande onderwerpen. De afstemming voor deze statements vindt plaats in Geneve tussen de gezondheidsattaches, in overleg met de experts in de 27 hoofdsteden.
De Kamer is geïnformeerd middels de inzetbrief over de intentie van Nederland om dit actief op te brengen tijdens de World Health Assembly(Kamerstuknummer 35 570 XVI, nr. 192).
Op basis van welke bevindingen heeft de EU besloten deze verklaring te ondertekenen?
Zie ook vraag 5. De verklaring is door 53 lidstaten van de WHO ondertekend naar aanleiding van de recente nieuwe berichten in de media over vermeend seksueel misbruik door hulpverleners van onder meer de WHO in de Democratische Republiek Congo tussen 2018 en 2020.
Was u sinds oktober op de hoogte van het instellen van een onafhankelijke onderzoekscommissie door de WHO, die opzoek moet naar feiten, slachtoffers en dader? En kunt u aangeven wie deze onafhankelijke onderzoekscommissie vormen?
Ja. De WHO heeft middels briefings de lidstaten op de hoogte gehouden van hun aanpak om opvolging te geven aan de berichten in de media. De onafhankelijke commissie staat onder co-voorzitterschap van Aïchatou Mindaoudou, voormalig Minister van Buitenlandse Zaken en Sociale Ontwikkeling in Niger, die ook senior posities binnen de Verenigde Naties heeft bekleed in Ivoorkust en Darfur, en Julienne Lusenge, een internationaal bekende mensenrechtenactivist uit DRC die opkomt voor de slachtoffers van seksueel geweld in conflicten.
Bent u bereid de resultaten van deze onderzoekscommissie te voorzien van een appreciatie en met de Kamer te delen zodra deze beschikbaar zijn?
Ja, voor zover de resultaten openbaar zijn, zal ik ze voorzien van een appreciatie en met de Kamer delen.
Kunt u aangeven welke acties de WHO heeft ondernomen sinds de aantijgingen, aangezien WHO-baas Tedros Adhanom Ghebreyesus beweert de aantijgingen serieus te nemen?
De WHO heeft tijdens de World Health Assembly bij monde van Directeur Generaal Tedros Adhanom Ghebreyesus o.a. de volgende acties aangekondigd:
Kunt u achterhalen of de WHO medewerkers op non-actief heeft gesteld?
De WHO deelt ons mede dat ze, zodra het onafhankelijke onderzoek dit rechtvaardigt, hier consequenties aan zal verbinden voor de betrokken medewerkers. Bij gebrek aan officiële klachten is het vooralsnog lastig om medewerkers op non-actief te stellen.
Kunt u het onderzoek van The New Humanitarian en Thomson Reuters Foundations met de Kamer delen, waarin meer dan vijftig vrouwen in Congo hebben verklaard dat mannelijke hulpverleners, die daar waren voor de bestrijding van het ebolavirus, hun werk aanboden in ruil voor seks?
De bevindingen van deze organisaties zijn publiekelijk toegankelijk op de website van The New Humanitarian.
Wanneer is dit onderzoek van The New Humanitarian en Thomson Reuters Foundation gepresenteerd? En wat heeft Nederland daarmee gedaan?
In september 2020. Nederland heeft hier in coördinatie met andere donoren op gereageerd in het kader van bestaande internationale platforms, zoals de OECD-DAC en de technische werkgroep opgericht na deSafeguarding Summit 2018 maar ook middels de permanente vertegenwoordiging in Geneve. Samen met andere donoren is informatie opgevraagd en gekregen en is aangedrongen op onafhankelijk onderzoek en op zorgvuldige opvolging.
Kunt u bevestigen dat ook medewerkers van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en Unicef zich schuldig zouden hebben gemaakt aan seksuele misstanden?
N.a.v. de berichten van The New Humanitarian werd een onderzoek ingesteld door de VN-brede interne onderzoeksdienst, die een onderzoek leidde namens de betrokken organisaties. Uit o.a. 70 interviews volgde de identificatie van mogelijke daders, onder wie een voormalig Unicef medewerker die momenteel onderzocht wordt. Er is vooralsnog geen indicatie dat er een medewerker van IOM bij betrokken was.
Kunt u hierover bij IOM en Unicef nadere informatie opvragen en met de Kamer delen?
Nederland heeft geregeld bilateraal contact met multilaterale partners, waaronder Unicef en IOM, over de preventie van seksuele misstanden en het bevorderen van een veilige werkcultuur waarin medewerkers zich veilig voelen om mistanden te melden. Tevens wordt dit onderwerp multilateraal met grote regelmaat besproken in de bestuursvergaderingen van deze partners, zo ook recent in de Unicef Uitvoerende Raad van juni 2021.
Kunt u daarbij ook ingaan op welke acties er ondernomen zijn door genoemde organisatie?
Unicef heeft direct ingezet op het gezamenlijk onderzoeken van de aantijgingen en het versterken van haar Protection Against Sexual Exploitation and Abuse (PSEA) beleid en uitvoering. Unicef heeft samengewerkt met het Inter-Agency Standing Committee (IASC), het VN secretariaat, WHO en IOM om op een gecoördineerde en efficiënte manier onderzoek te doen en om er voor te zorgen dat slachtoffers en getuigen centraal staan in de gekozen benadering. Om deze reden is de VN-brede interne onderzoeksdienst (OIOS) gevraagd om onderzoek te doen. Dit onderzoek heeft geleid naar de identificatie van een voormalige Unicef medewerker die momenteel onderzocht wordt. Meer informatie over het onderzoek is op dit moment niet beschikbaar, omdat het nog loopt. Ook IOM wacht de resultaten van het OIOS onderzoek af en kan tot die tijd geen uitspraken doen over de beschuldiging. Er zijn geen verdere indicaties dat er IOM medewerkers betrokken zijn bij deze zaak.
Op het Unicef landenkantoor in de DRC heeft een evaluatie plaatsgevonden van het PSEA beleid en de uitvoering daarvan, om SEA in de toekomst te voorkomen en slachtoffers goed bij te staan wanneer misbruik plaats heeft gevonden. Dit heeft o.a. geresulteerd in het aanstellen van PSEA aanspreekpunten op landenkantoren, trainingen, strategieën om de genderbalans te verbeteren en klachten beter op te pakken. Tijdens de laatste Ebola uitbraak heeft Unicef preventieve stappen gezet door in te zetten op actieve betrokkenheid van vrouwen en meisjes in de uitvoering van beleid, trainingen en bewustwordingscampagnes.
IOM heeft recentelijk het «we are all-in» platform geïntroduceerd met een klachtenmechanisme voor het melden van onder andere SEAH. Deze introductie ging gepaard met een uitgebreide informatiecampagne over wangedrag, waaronder SEAH. Ook heeft IOM in dit kader een trainingspakket opgesteld dat ook is gedeeld met verschillende andere internationale organisaties en wordt gebruikt voor training van hun implementerende partnerorganisaties. Dit beleid is in uitvoering.
Welke stappen heeft de internationale hulpverleningswereld volgens u nu werkelijk gezet sinds 2018? Hebben organisaties als de WHO, IOM en Unicef zich gecommitteerd aan VN-initiatieven om seksueel misbruik door hulpverleners te voorkomen?
Er zijn veel stappen gezet, maar we zijn er nog niet. De SGVN heeft dit tot zijn persoonlijke prioriteit gemaakt en brengt jaarlijks verslag uit over voortgang en uitdagingen. VN-organisaties zijn verplicht jaarlijks te rapporteren aan de SGVN over hun voortgang op de preventie en aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het belang van dit onderwerp wordt inmiddels bij alle organisaties onderkend. Alle VN-organisaties hebben op basis van nieuwe richtlijnen van de Chief Executives Board for Coordination hun beleid aangescherpt om seksueel misbruik door eigen staf en implementerende partners te voorkomen en op te volgen, waaronder de genoemde organisaties. Er is meer kennis en bewustzijn bij personeel over hoe misstanden te herkennen en rapporteren. Mede door de druk van donoren worden de meeste gevallen van misbruik transparant gerapporteerd, o.a. genoemde organisaties hebben zich hieraan gecommitteerd, daardoor is controle op tijdige opvolging makkelijker.
Er is daarnaast door veel organisaties, waaronder de betrokken organisaties, hard gewerkt aan het versterken van meldpunten voor slachtoffers daar waar zij zich bevinden; in de gemeenschappen, in vluchtelingenkampen etc. IOM heeft de voor eigen staf ontwikkelde training nu beschikbaar gesteld aan andere VN-organisaties. IOM en Unicef trainen en ondersteunen ook het netwerk van PSEA-coördinatoren in het veld. Gezamenlijk – in het kader van de PSEA Working Group van Inter-Agency Standing Commitee – wordt effectief gewerkt aan verbeterde richtlijnen, maar ook monitoring en evaluaties ter bestrijding van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Ik zie inmiddels veel uitwisseling tussen de verschillende OS- en humanitaire organisaties en initiatieven vanuit het gehele VN-systeem en de sector als geheel. Dat was in 2018 niet het geval. Op hoog niveau vindt coördinatie plaats zodat elke organisatie niet steeds het wiel opnieuw hoeft uit te vinden, zowel tussen donoren als tussen VN-entiteiten en andere actoren in de sector.
Hoeveel middelen heeft Nederland in 2020 bijgedragen aan de WHO? En kunt u aangeven waar deze bedragen gealloceerd zijn?
Onderstaande tabel geeft de bijdrage aan WHO weer vanuit VWS, BZ (hfdst 5) en BHOS (hfdst 17) begrotingen.
Hfdst Begroting
Verplichte bijdrage
Algemene vrijwillige bijdrage
Overige bijdrage
Totaal
hoofdstuk 5 (BZ)
0
0
973.948
973.948
hoofdstuk 17 (BHOS)
6.218.016
4.450.000
23.920.855
34.588.871
VWS
0
0
4.098.000
4.098.000
Totaal
6.218.016
4.450.000
28.992.803
39.660.8191
Hiervan was 14.521.006 Covid gerelateerd.
Welke consequenties heeft deze verklaring voor onze relatie met de WHO? Welke eis stelt Nederland aan de WHO-autoriteiten hoe hier mee om te gaan?
NL hanteert het beleid van «zero tolerance for not acting». Dat houdt in dat wij de partnerorganisaties beoordelen op hoe ze hun beleid en procedures op orde hebben, en hoe ze omgaan met misstanden. Het onafhankelijke onderzoek zal helpen beoordelen of de WHO hieraan heeft voldaan en pas dan zullen eventuele consequenties volgen. Te vroeg hiermee starten heeft een verlammend effect op de potentiele meldingsbereidheid van klokkenluiders, met negatieve gevolgen voor de organisatiecultuur.
Kunt u nagaan of Nederlandse middelen bij de projecten waar misstanden zijn geconstateerd zijn uitgegeven?
Op dit moment is niet bekend voor welke projecten de personen tegen wie de beschuldigingen zijn geuit, werkzaam waren. Wel dat het om personen gaat die volgens de slachtoffers werkzaam waren voor UNICEF, IOM en WHO.
Nederland draagt via de verplichte bijdrage/contributies en de Algemene Vrijwillige Bijdragen bij aan de (algemene) middelen van de betrokken organisaties. Dit is ongebonden geld dat vrijelijk kan worden besteed door de betrokken organisaties. Directe toerekening van Nederlands middelen aan de betrokken projecten is derhalve niet aan de orde. Ook ontvingen de genoemde organisaties in afgelopen jaren uit het o.a. door Nederland gesteunde Central Emergency Response Fund (CERF) bijdragen ten behoeve van de humanitaire respons in de DRC, waaronder voor projecten ter bestrijding van Ebola. Gezien de aard van dit fonds, waarin bijdragen van donoren worden gebundeld, is ook hier vaststelling of Nederlandse middelen zijn ingezet niet mogelijk.
Kunt u nagaan of er hulpverleners met de Nederlandse nationaliteit zijn betrokken bij de misstanden bij de WHO, IOM of Unicef?
Daar zijn geen aanwijzingen voor maar het onderzoek loopt nog.
Hoe staat het met de mogelijkheid internationale vervolging van hulpverleners die verdacht worden van seksueel misbruik?
Er is in niet direct een internationaal Hof of Tribunaal dat bevoegd is te oordelen over seksueel misbruik door VN officials. De WHO, UNICEF en IOM kunnen wel disciplinaire maatregelen nemen tegen stafleden wegens misdragingen. De meest vergaande maatregel is ontslag op staande voet. Of een VN-hulpverlener die verdacht wordt van seksueel misbruik door een nationale rechter vervolgd kan worden, hangt af van een aantal factoren, waaronder immuniteiten. Immuniteiten kunnen namelijk van toepassing zijn op medewerkers van VN organisaties en dit kan de mogelijkheid tot vervolging beperken. Het standpunt van Nederland is wel dat seksueel misbruik nooit gezien kan worden als een officiële handeling in de uitoefening van de functie. Nederland zal dan ook geen functionele immuniteit toekennen en indien volledige immuniteit geldt, zal Nederland erop aandringen dat hiervan afstand gedaan wordt.
Bent u nu wel bereid om de Kamer middels een aparte uitgebreide brief over de voortgang van de internationale agenda van de bestrijding van seksueel misbruik door hulpverleners te informeren?
Ja, ik ben steeds bereid geweest om over de voortgang van deze agenda te rapporteren. Zoals ik aangaf in mijn Kamerbrief van 9 maart 2020 op dit onderwerp, rapporteer ik desgewenst jaarlijks, indien de Kamer daarom zou vragen en/of er voldoende nieuwe ontwikkelingen zijn. Zoals toegezegd tijdens het recente Commissiedebat Noodhulp zal ik de Kamer een brief sturen over de huidige stand van zaken. Deze zal ik uw Kamer na het reces doen toekomen.
Kunt u aangeven hoe u de bestrijding van seksuele misstanden door hulpverleners opnieuw gaat agenderen in internationale gremia?
Nederland heeft een actieve rol in verschillende internationale gremia. Vanaf oktober 2020 organiseerde ik samen met USAID een internationaal kennisplatform voor uitwisseling van good practices ter bestrijding van seksueel grensoverschrijdend gedrag en het «recyclen» van daders in de sector. Dat platform droeg ik recent samen met de nieuwe USAID administrator, Samantha Power, over aan de OECD-DAC. Nederland zal binnen OECD-DAC een actieve rol blijven spelen om dit unieke platform, waarvan ook de EU en VN-organisaties deel uitmaken, te laten functioneren als katalysator van goede initiatieven. Ook voert Nederland samen met het VK actief afspraken uit die zijn gemaakt op de Safeguarding Summit 2018.
Vanzelfsprekend zal Nederland eventuele misstanden en SEAH actief blijven opbrengen tijdens de bijeenkomsten van de Uitvoerende Raden van VN-organisaties en andere besluitvormingsgremia, als ook tijdens de beleidsdialoog met onze partners. Nederland is ook nog steeds trekker van initiatieven van donoren om samen kennis en informatie uit te wisselen en in gezamenlijkheid op te treden, steeds vaker ook bij het agenderen van de problematiek.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Noodhulp d.d. 10 juni 2021 beantwoorden?
Nee, het zorgvuldig en volledig beantwoorden van alle 25 vragen kostte meer tijd.
Bent u bekend met deze berichten?1, 2, 3
Ja.
Bent u ermee bekend dat onderzoek op basis van een Rotterdamse pilot heeft aangetoond dat in twee maanden tijd maar liefst 16.000 keer de geluidsnormen fors werden overschreden door een relatief selecte groep verkeersaso’s?
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat bewoners, ondernemers, winkelend publiek en uitgaanspubliek vierentwintig uur per dag geteisterd worden door de bewust veroorzaakte herrie, vaak tientallen decibels boven de toegestane grens, door bijvoorbeeld knallende uitlaten, toeteroptochten en grove snelheidsovertredingen van patserwagens binnen de bebouwde kom? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik inderdaad. Daarom gelden er ook verschillende regels om geluidsoverlast door motorvoertuigen tegen te gaan. Voordat een personenauto of motorfiets wordt toegelaten tot de weg, moet dat voertuig een (type)goedkeuring doorlopen. Deze typegoedkeuring is op Europees niveau vastgelegd en bevat gedetailleerde eisen aan geluidproductie en de wijze van meten. Eenmaal toegelaten dient een motorvoertuig altijd te voldoen aan de zogenaamde «permanente eisen» uit de Regeling voertuigen. Zowel in de typegoedkeuringseisen als de permanente eisen zijn maximale geluidsnormen opgenomen, die zijn afgeleid uit Europese Regelgeving4. Daarnaast is in artikel 57 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) opgenomen dat er geen onnodig geluid mag worden geproduceerd met een voertuig (zoals onnodig slippen, gas geven, remmen). Daarnaast is het onnodig claxonneren verboden in artikel 28 RVV.
De politie handhaaft op het te veel geluid produceren door verkeersdeelnemers. Dat gebeurt zowel in situaties waarin een verkeersdeelnemer onnodig geluid produceert als door te meten of het voertuig voldoet aan de permanente eisen. Daarbij is het van belang dat bij grootschalige en structurele overlast afspraken gemaakt worden in de lokale driehoek over de aanpak hiervan.
Bent u ermee bekend dat, onder andere naar aanleiding van de genoemde pilot, momenteel in G4-verband wordt gewerkt aan apparatuur, de zogeheten lawaaiflitsers en kentekenherkenning, die specifiek voor dit doel kan worden ingezet?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer wenselijk is wanneer steden met behulp van dergelijke techniek verlost kunnen worden van het herhaaldelijke wangedrag van deze groep automobilisten? Zo nee, waarom niet?
Daar waar de inzet van innovatieve middelen de handhaving kan versterken, is dat zeker wenselijk. Er lopen momenteel verschillende pilots om innovatieve handhavingsmiddelen te testen. Het voordeel van handhaving met digitale middelen is dat de pakkans hierdoor enorm wordt vergroot. Het is een efficiënte manier van handhaven. Hierdoor kan de fysieke handhavingscapaciteit op andere trajecten of overtredingen worden gericht. Het is echter wel van belang dat de handhavingsmiddelen voldoende betrouwbaar zijn, voldoen aan de eisen conform de regeling meetmiddelen politie en gecertificeerd zijn door het NMi. Op dit moment is het nog niet mogelijk om met een zogenaamde akoestische flitspaal het gemeten geluid te koppelen aan het specifiek voertuig dat dit geluid veroorzaakt. Dit komt onder andere omdat er vaak ook sprake is van omgevingsgeluid. Hierdoor kan momenteel een dergelijke flitspaal niet gecertificeerd worden om als handhavingsmiddel gebruikt te kunnen worden. Het is nog de vraag of dit in de toekomst wel het geval zal zijn. Bovendien werkt bij de aanpak van een beperkte groep overlastplegers een dadergerichte aanpak over het algemeen goed. Er moet daarom niet alleen gefocust worden op het opleggen van een bekeuring, al dan niet met behulp van een flitspaal. Ik heb begrepen dat hier in de driehoek in Rotterdam ook al over is gesproken.
Bent u bereid proactief en welwillend werk te maken van de hiervoor noodzakelijke wetswijziging en hierbij intensief op te trekken met de betrokken gemeenten? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat er een wetswijziging nodig is zodat de kentekengegevens van voertuigen waarmee straks met een akoestische flitspaal wordt geconstateerd dat ze de geluidsnormen overschrijden, met de politie gedeeld kunnen worden. Als er in de toekomst een flitspaal ontwikkeld wordt die voldoet aan de technische eisen om door het NMi gecertificeerd te kunnen worden, is nog niet duidelijk bij wie die in het beheer zullen komen. Dit kan bijvoorbeeld bij de gemeenten zijn of bij OM of politie. Gemeenten zijn reeds bevoegd om zelf te handhaven op artikel 28 en 57 van het RVV, echter voor digitale handhaving is toestemming van het OM noodzakelijk. Afhankelijk van de keuzes die gemaakt worden, zal duidelijk worden of een wetswijziging noodzakelijk is. Daarnaast zal bekeken moeten worden wie deze flitspalen zal gaan bekostigen en of hiervoor geld beschikbaar is. Aangezien het hier gaat om overlast en niet om verkeersveiligheid, kan dit niet uit het verkeershandhavingsbudget van het OM worden betaald.
De elementen dwang en draagvlak binnen het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
Kunt u concreet en afzonderlijk aangeven wat u onder het begrip «dwang» verstaat binnen de context van het Programma Aardgasvrije Wijken (waaronder de projecten in de proeftuinwijken) en meer in brede zin het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving? Wat is dwang, wanneer is er sprake van dwang, in welke gevallen mag dit van u worden toegepast, vanaf wanneer mag het van u worden toegepast, op wie mag het worden toegepast en door wie?
Op dit moment kunnen bewoners niet gedwongen worden van het aardgas af te gaan, noch in de proeftuinen, noch elders.
Gemeenten geven de wijkgerichte aanpak vorm via transitievisies warmte, uitvoeringplannen en omgevingsplannen. Gemeenten maken die plannen met betrokkenheid van bewoners en andere stakeholders. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gemeenten in een uitvoeringsplan (door het wijzigen van het omgevingsplan) besluiten wanneer en hoe een wijk (stapsgewijs) van het aardgas af gaat en welk alternatief voor aardgas er wordt gekozen. Dit wordt – conform de afspraak in het Klimaatakkoord – voorzien van waarborgen voor bewoners. Hoe deze waarborgen kunnen worden vormgegeven, wordt momenteel ambtelijk uitgewerkt.
Het doel van de bevoegdheid voor gemeenten om te kunnen besluiten wanneer en hoe een wijk van het aardgas af gaat, is de energietransitie betaalbaar te houden. Een gasnet in stand houden voor enkele gebruikers die niet van het aardgas af willen, terwijl er een redelijk alternatief beschikbaar is, is niet kosteneffectief en daarom ook niet wenselijk. De bevoegdheid om te besluiten wanneer een wijk van het aardgas af gaat, kunnen gemeenten vervolgens op het eind van het proces als sluitstuk daadwerkelijk inzetten. Hiervoor is zorgvuldige aanpassing van wetgeving nodig. Het gaat om een nog nader in te vullen bevoegdheid. Het is aan het volgende kabinet om deze bevoegdheid nader in te vullen. Op uw specifieke vragen kan ik daarom nog niet ingaan.
Kunt u tevens concreet en afzonderlijk aangeven wat u binnen diezelfde context verstaat onder de veelvuldig gebruikte term «draagvlak»? Wanneer is er volgens u concreet sprake van draagvlak voor het aardgasvrij maken van woningen en/of bedrijven, hoe en onder wie meet u dit of laat u dit meten en welke concrete conclusies en acties verbindt u eraan wanneer er geen of in onvoldoende mate sprake is van draagvlak?
Draagvlak is belangrijk voor de energietransitie en duidt op de mate waarin mensen een bepaald beleid aanvaarden of steunen, in dit geval het aardgasvrij maken van woningen en wijken. Het bepalen en beoordelen van het draagvlak onder de bewoners voor een voorstel van het lokaal bestuur is een verantwoordelijkheid van dat lokale bestuur.
In het Klimaatakkoord is afgesproken de gemeentelijke plannen voor de energietransitie in de gebouwde omgeving vorm te geven met de Omgevingswet. Participatie is een belangrijke pijler onder de Omgevingswet. Daarin is geregeld dát participatie moet plaatsvinden, niet hóe dat moet gebeuren. In het Invoeringsbesluit Omgevingswet is naar aanleiding van de breed gesteunde motie Nooren c.s.1 een regeling opgenomen met een plicht voor gemeenten, provincies en waterschappen om participatiebeleid op te stellen waarin vastgelegd wordt hoe participatie wordt vormgegeven en welke eisen daarbij gelden. Voor een meer structurele inbedding werk ik aan het wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau.
Vanuit het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW) ondersteun ik gemeenten actief met kennis en leren bij het vormgeven van bewonersbetrokkenheid, onder andere door middel van de Handreiking Participatie en Communicatie Wijkaanpak Aardgasvrij. In de proeftuinen wordt actief geleerd op welke wijze bewoners het beste betrokken kunnen worden en hoe draagvlak kan worden opgebouwd. Over de resultaten publiceer ik jaarlijks via de voortgangsrapportage van het PAW.
Tevens ben ik gestart met het meten van de bewonerstevredenheid in de proeftuinen, mede op verzoek van uw Kamer2. Dit doe ik in samenspraak met de proeftuinen, zodat de resultaten weer gebruikt worden om de aanpak waar nodig te verbeteren. Ik zal uw Kamer vóór de zomer informeren over de resultaten van het onderzoek. Tevens zal ik het onderzoek uitbreiden naar alle proeftuinen en regelmatig herhalen.
Bent u van mening dat in proeftuinwijken momenteel directe of indirecte dwang wordt toegepast en/of dat hiertoe stappen worden gezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en hoe verhoudt zich dat tot het feit dat u op 22 april in commissieverband nog aangaf dat – ondanks het verzoek van proeftuingemeenten om wettelijke bevoegdheden – gemeenten deze mogelijkheid momenteel niet hebben?
In de proeftuinen wordt geen gebruik gemaakt van dwang. Gemeenten hebben op dit moment geen bevoegdheid om het transport van aardgas te kunnen beëindigen. Het uitfaseren van aardgas in de proeftuinen is nu gebaseerd op een vrijwillige deelname van de bewoners. Gemeenten met een proeftuin in de eerste ronde hebben aangegeven wetgeving over deze bevoegdheid van groot belang te vinden om te voorkomen dat er grote maatschappelijke kosten moeten worden gemaakt voor het in stand houden van een gasnet voor enkele woningen waarvan de bewoners niet kiezen voor een aardgasvrije woning. Met de voortgangsbrief van het PAW3 heb ik de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.
Is er in de nieuwe Wet Collectieve Warmtevoorziening sprake van (de mogelijkheid tot) dwang? Zo ja, waarom bent u hier niet gewoon open over in plaats van te pogen dit als «overleg» te framen1? Zo nee, betekent dit dat mensen die dat willen gewoon aan het gas kunnen blijven?
Het concept wetsvoorstel Collectieve warmtevoorziening bevat geen mogelijkheden tot dwang voor gebruikers van aardgas. Een ontwerp van dit wetsvoorstel van de Minister van Economische Zaken en Klimaat is vorig jaar in consultatie geweest, maar is nog niet aangeboden aan het parlement5. Het wetsvoorstel richt zich op de borging van drie publieke belangen: betaalbaarheid, betrouwbaarheid en duurzaamheid bij de aanleg en exploitatie van collectieve warmtevoorzieningen in de gebouwde omgeving. Zo wordt geregeld dat het warmtebedrijf iedereen verplicht een aanbod tot aansluiting op de collectieve warmtevoorziening moet doen, indien de gemeente heeft besloten dat een bepaald gebied overgaat op collectieve warmte, maar ook dat het accepteren van dit aanbod voor gebouweigenaren niet verplicht is.
Als gebouweigenaren geen gebruik maken van deze opt-out mogelijkheid, nemen zij ieder geval de eerste drie jaar warmte af van de collectieve warmtevoorziening. Gebouweigenaren die gebruik maken van de opt-out mogelijkheid uit het wetsontwerp zijn zelf verantwoordelijk voor het realiseren van een alternatieve, individuele duurzame warmtevoorziening. Via het onder antwoord 1 genoemde wetgevingstraject wordt bezien hoe het waarborgen en beoordelen van deze keuzemogelijkheid vorm moet krijgen. Dit is geen onderdeel van het wetsvoorstel Collectieve warmtevoorziening.
Rotterdams brandweerpersoneel dat verplicht moet stoppen met werken |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u het met mij eens dat goed geschoold en gemotiveerd personeel bij de brandweer van groot belang is?1
Ja, goed geschoold en gemotiveerd personeel is in iedere branche van belang en zeker ook bij de brandweer waar vaak onder stressvolle omstandigheden gehandeld moet worden.
Bent u het met mij eens dat het zonde is dat mensen die goed werk leveren verplicht moeten stoppen met werken vanwege bezuinigingen, zeker als er tekorten zijn en verwacht worden bij de brandweer? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van dat er vanwege bezuinigingen gestopt zou moeten worden met werken door brandweerpersoneel.
Sinds 2014 zijn de veiligheidsregio’s de werkgever van het brandweerpersoneel, voor 2014 waren dat de gemeenten. Gemeentemedewerkers in een bezwarende functie, zoals brandweerpersoneel, hadden tot 2006 recht op functioneel leeftijdsontslag (FLO). Vanwege diverse wetswijzigingen is dit per 1 januari 2006 afgeschaft. Voor medewerkers die onder de oude FLO-regeling vielen, is het FLO-overgangsrecht afgesproken door de gemeenten met de vakbonden.
Voor nieuwe medewerkers geldt dat zij maximaal 20 jaar in bezwarende functies in de operationele dienst werkzaam zijn. Die periode wordt gebruikt om met een gezamenlijke inspanning van de veiligheidsregio als werkgever en de werknemer een tweede loopbaan te verwezenlijken binnen of buiten de veiligheidsregio.
Brandweerwerkzaamheden brengen gezondheidsrisico’s met zich mee: fysiek, mentaal, piekbelasting hart-/longsysteem, verstoord dag-/nachtritme. Het Coronel Instituut heeft hier in 2004 onderzoek naar gedaan. De uitkomsten zijn een belangrijke pijler geweest voor het tweede loopbaanbeleid en de veiligheidsregio’s zijn hiermee aan de slag gegaan. Doelstelling van de aanpak is te zorgen dat brandweermensen mentaal en fysiek gezond oud kunnen worden.
Bent u bereid om met de veiligheidsregio in gesprek te gaan om te kijken of deze maatregelen kunnen worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er meer van dit soort afspraken gemaakt bij andere veiligheidsregio’s? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid hiervoor de verantwoordelijkheid te nemen en dit niet af te schuiven op de veiligheidsregio? Zo nee, waarom niet?
Ik respecteer de verantwoordelijkheidsverdeling. De veiligheidsregio’s zijn de werkgever van het brandweerpersoneel en dus verantwoordelijk voor de arbeidsvoorwaarden en het tweede loopbaanbeleid.
De berichten ‘Te ruime regels voor stikstofhandel gevaar voor toch al overbelaste natuur’ en ‘Nieuwe vergunningsregels bieden ruimte voor meer stikstofuitstoot’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Te ruime regels voor stikstofhandel gevaar voor toch al overbelaste natuur» en «Nieuwe vergunningsregels bieden ruimte voor meer stikstofuitstoot»?1, 2
Ja.
Klopt het dat in afgegeven vergunningen nog ruimte is voor handel in 30 miljoen kilo stikstofuitstoot? Zo ja, waarom heeft u hier geen stappen tegen ondernomen en hoe lang bent u hiervan op de hoogte? Zo nee, hoeveel ruimte is er nog wel?
De berekeningen van de latente ruimte door het Platform voor onderzoeksjournalistiek Investico hebben betrekking op het verschil tussen de vergunde uitstoot en de daadwerkelijke uitstoot respectievelijk het extrapoleren van de gerapporteerde uitstoot van vergunde veestallen met de 25% latente ruimte uit de inventarisatie onbenutte emissieruimte in vergunningen van veehouderijen rondom de Peelvenen.
Bij extern salderen kan alleen gesaldeerd worden met de feitelijk gerealiseerde capaciteit. Dat betekent dat de niet-gerealiseerde capaciteit – die onderdeel uitmaakt van de latente ruimte – bij het intrekken van de vergunning van de saldogever komt te vervallen. Bovendien wordt 30% van de depositie van de saldogever afgeroomd. De door Investico gemaakte berekeningen geven daardoor een overschatting van de potentiële stikstofruimte waarmee extern gesaldeerd kan worden.
Het is de vraag of veehouderijen onbenutte latente ruimte ook daadwerkelijk gaan gebruiken. In het door Investico gebruikte onderzoek wordt (ook) onderkend dat «de latente ruimte in milieuvergunningen en -meldingen van veehouderijen al jaren een vrijwel stabiel gegeven is. Er zijn ook andere factoren zoals dier- en fosfaatrechten, eisen en kosten met betrekking tot mestverwerking, milieuregelgeving en financiële en economische belemmeringen, die een toename van het aantal gehouden dieren remmen. Het is daarom niet aannemelijk dat de latente ruimte in Nbw-vergunningen voor een belangrijk deel wordt opgevuld».
Ik heb geen inzicht in de omvang van de latente ruimte in Nederland. Dit zou een analyse tot op individueel bedrijfsniveau vergen, van de mate waarin bedrijven de vergunde ruimte feitelijk hebben gerealiseerd c.q. daadwerkelijk benutten. Ook de provincies hebben deze analyse niet zo voorhanden. Ik ben van plan om met de provincies over latente ruimte in gesprek te gaan.
Kan de conclusie worden getrokken dat met het extern salderen de uitstoot van stikstof significant kan toenemen waardoor de natuur verder kan verslechteren? Zo nee, waarom niet?
Bij extern salderen nemen partijen ruimte voor stikstofdepositie over van bedrijven die stoppen of minder stikstof gaan emitteren. De keuze om bij extern salderen uit te gaan van de feitelijk gerealiseerde capaciteit en niet de vergunde capaciteit, is gemaakt om feitelijke toenames van stikstofemissie zoveel mogelijk te voorkomen. De voorwaarde van «directe samenhang» bij extern salderen is dat een bestaande vergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken, alvorens die voor een ander project, waarbij sprake is van stikstofdepositie een nieuwe vergunning op basis van de Wet natuurbescherming, wordt afgegeven. De niet-gerealiseerde capaciteit in de vergunning van de saldogever komt bij het intrekken van de vergunning te vervallen. Op deze manier neemt de vergunde stikstofemissie af. Hiermee wordt geborgd dat er door de externe saldering geen feitelijke toename van stikstofdepositie door invulling van latente ruimte vanuit niet gerealiseerde capaciteit plaatsvindt.
De partij die de ruimte voor stikstofemissie overneemt, mag vervolgens maximaal 70% van de depositie benutten voor zijn eigen project; de resterende minimaal 30% wordt gebruikt om een depositiedaling tot stand te brengen voor de natuur. Hierdoor daalt de stikstofdepositie als gevolg van extern salderen in bijna alle gevallen. In zeer uitzonderlijke gevallen is het mogelijk dat een toename van de feitelijke stikstofdepositie als gevolg van extern salderen niet kan worden uitgesloten.
Wat is de precieze toename van de stikstofuitstoot na de eerste grote stikstofdeals in de industrie waar de onbenutte ruimte uit vergunningen nu ter beschikking wordt gesteld aan bijvoorbeeld de aanleg van pijpleidingen?
Ik heb geen volledig inzicht in alle gevolgen voor stikstofdeposities die voortvloeien uit afzonderlijke extern saldeertransacties, omdat een provincie in deze gevallen veelal het bevoegd gezag is. Pas zodra een initiatiefnemer zich meldt bij het bevoegd gezag met het voornemen tot extern salderen en daarna (ook) een vergunningsaanvraag indient, is er bij het betreffende bevoegd gezag inzicht in de gevolgen voor de stikstofdepositie. Het bevoegd gezag beoordeelt of een activiteit voldoet aan het toetsingskader uit de Wnb en toetst op de voorwaarden zoals benoemd in het antwoord op vraag 3 van toepassing zijn.
Kunt u reflecteren op het verslag over de Wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering) en specifiek de beantwoording op vraag 191 & 192 naar het effect van extern salderen, waarin wordt geantwoord dat door de afroming van 30% bij extern salderen ten behoeve van de natuur een marge is ingebouwd om feitelijke toename van stikstofemissie te voorkomen?3
Eén van de uitgangspunten bij extern salderen is dat er geen nadelige gevolgen optreden voor stikstofgevoelige natuur. Bij extern salderen kan alleen gesaldeerd worden met de feitelijk gerealiseerde capaciteit (dus niet met de wel vergunde, maar niet-gerealiseerde capaciteit; deze niet-gerealiseerde ruimte komt bij het intrekken van de vergunning van de saldogever ten behoeve van extern salderen te vervallen). Voorts wordt 30% van de depositie van de saldogever afgeroomd. Als gevolg daarvan daalt de stikstofdepositie in bijna alle gevallen met extern salderen. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, als de feitelijk gerealiseerde capaciteit door de saldogever nauwelijks wordt benut, kan een toename van de feitelijke stikstofdepositie niet worden uitgesloten. Momenteel verken ik samen met provincies op welke wijze toenames van emissies en daarmee deposities kunnen worden tegengegaan.
Herinnert u zich de beantwoording op de schriftelijke vragen over het bericht «Nieuwkoopse stikstofboeren krijgen tonnen subsidie van Minister Schouten voor project: «Dit moeten we een kans geven»»?4
Ja.
Wat is de reden dat wordt gesteld dat met het project van de Nieuwkoopse boeren de stikstofuitstoot zal afnemen door het extern salderen en is deze constatering juist wanneer wordt gereflecteerd op de zorgen van Kees Bastmeijer, hoogleraar natuurbeschermingsrecht?
In de Nieuwkoopse pilot wordt extern salderen beperkt tot ruimte die vrij wordt gemaakt door innovatie. De maximaal zes bedrijven in Utrecht en Zuid-Holland die aan de pilot deelnemen, moeten ruimte vrijmaken door het toepassen van emissiebeperkende maatregelen. De pilot is vooralsnog gericht op veehouderijbedrijven en kent een aantal specifieke randvoorwaarden die zien op beperking van de stikstofuitstoot. De vrijgemaakte ruimte wordt permanent met 44% afgeroomd en de innovatie mag alleen plaatsvinden bij en berekend worden over feitelijke gerealiseerde capaciteit. Er is hier geen sprake van (alsnog) benutten van bestaande onbenutte ruimte in een vergunning.
Vanwege de opzet van de pilot en het beperkt aantal bedrijven dat hieraan kan meedoen, is het vraagstuk rondom latente milieuruimte anders dan bij een aantal grote industriële bedrijven waar de latente ruimte is ontstaan, doordat de maximale milieugebruiksruimte (piekbelasting) de basis is geweest voor het bepalen van de jaarronde stikstofbelasting. De vergunning is daarbij gebaseerd op een worst case situatie, bijvoorbeeld een energiecentrale die in een koude winter extra energie moet kunnen leveren binnen de vergunning.
Deelt u de vrees dat door de combinatie van de verkoop (of het verleasen) van stikstofruimte in combinatie met technische innovatie het gevaar bestaat van een «lock in» zolang niet duidelijk is hoeveel molen er in totaal moeten worden gereduceerd in een bepaald gebied, in dit geval Nieuwkoop, oftewel dat reductie die met investeringen in techniek worden bereikt mogelijk niet genoeg is om de uitstoot in een gebied voldoende te reduceren en dat daardoor alsnog moet worden ingegrepen?
Dit aandachtspunt wordt door alle deelnemers van de pilot onderkend. Er wordt dan ook in gezamenlijkheid bepaald welke bedrijven geschikt zijn voor de pilot in de huidige vorm (6 casussen). Het voorkomen van een lock in wordt meegenomen door bij de keuze van de pilotbedrijven rekening te houden met het toekomstperspectief van de locatie en de eventuele kosten van verplaatsing van de toegepaste technieken in de toekomst.
Op welk onderzoek is de conclusie gebaseerd dat onder extern salderen de stikstofuitstoot minimaal of niet zal toenemen en is dit onderzoek en haar conclusies te extrapoleren naar heel Nederland? Zo ja, waarom? Denkt u, gelet op de ervaringen tot nu toe met intern en extern salderen, dat het verstandig is om dit middel te blijven inzetten?
De gezamenlijke beleidskeuze voor een afromingspercentage van 30% is vooral gebaseerd op basis van het onderzoek inventarisatie onbenutte emissieruimte in vergunningen van veehouderijen rondom de Peelvenen.5
Extern salderen met ruimte uit bestaande vergunningen is een juridisch geaccepteerde wijze van mitigatie van effecten bij het toestaan van projecten op basis van een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Hiermee is salderen in de huidige situatie één van de weinige leverbare onderbouwingen om aan te tonen dat de stikstofuitstoot van een project geen significant negatieve effecten op een Natura 2000-gebied heeft. Momenteel verken ik samen met provincies op welke wijze toenames van emissies en daarmee deposities kunnen worden tegengegaan.
Wat is de reden dat extern salderen is toegestaan in de huidige regelgeving terwijl in het toenmalige Programma Aanpak Stikstof (PAS) dit in beginsel niet werd toegestaan? Welke rol hebben de provincies en de toenmalige boerenprotesten in de besluitvorming gehad?
Met de inwerkingtreding van het PAS vond de beoordeling, of een project met stikstofemissie kan worden toegestaan, plaats overeenkomstig het PAS en de daarin vastgelegde uitgangspunten voor onder meer de toekenning van ontwikkelingsruimte. Het PAS was in dat opzicht een gesloten systeem waarbij (het risico van) dubbeltellingen met ontwikkelingsruimte – door autonome ontwikkelingen zoals extern salderen door partijen – moest worden voorkomen.
Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 29 mei 2019 kon het PAS niet langer ten grondslag worden gelegd aan vergunningen voor activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Nu de generieke passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag lag, niet langer gebruikt kon worden voor toestemmingverlening, moesten volgens op grond van de gezamenlijk gekozen beleidslijn initiatiefnemers zelf onderbouwen dat a) hun activiteit niet zal leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied of b) dat hun activiteit geen significant verstorend effect kan hebben op de soorten. Dit kan aan de hand van een ecologische onderbouwing, intern danwel extern salderen of een ADC-toets. De boerenprotesten hebben geen invloed gehad op de besluitvorming tot het (weer) mogelijk maken van extern salderen.
Deelt u de mening dat met de huidige mogelijkheid tot extern salderen niet wordt voldaan aan het principe van de Habitatrichtlijn artikel 6.2, dat stelt dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet mag verslechteren? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Deelt u de zorgen dat met het toestaan van extern salderen de feitelijk onbenutte ruimte gebruikt gaat worden voor stikstofuitstoot en dat ondanks het afromen van 30% van die ruimte onder aan de streep de stikstofuitstoot zal kunnen toenemen in plaats van afnemen, waardoor natuur nog verder verslechtert en Nederland langer op slot blijft? Zo ja, op welke manier gaat u zorgen dat we gaan voldoen aan de wet? Zo nee, waarom niet?
Extern salderen met ruimte uit bestaande vergunningen is een juridisch geaccepteerde wijze van mitigatie van effecten bij het toestaan van projecten op basis van een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Hiermee is salderen in de huidige situatie één van de weinige leverbare onderbouwingen om aan te tonen dat de stikstofuitstoot van een project geen significant negatieve effecten op een Natura 2000-gebied heeft.
Eén van de uitgangspunten bij extern salderen is dat er geen nadelige gevolgen optreden voor stikstofgevoelige natuur. Bij extern salderen kan alleen gesaldeerd worden met de feitelijk gerealiseerde capaciteit (dus niet met de wel vergunde, maar niet-gerealiseerde capaciteit die bij het intrekken van de vergunning van de saldogever ten behoeve van extern salderen komt te vervallen). Voorts wordt ook altijd 30% van de depositie van de saldogever afgeroomd. Als gevolg daarvan daalt de stikstofdepositie in bijna alle gevallen met extern salderen. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan een toename van de feitelijke stikstofdepositie niet worden uitgesloten, daar waar de feitelijk gerealiseerde capaciteit door de saldogever nauwelijks wordt benut. Momenteel verken ik samen met provincies op welke wijze toenames van emissies en daarmee deposities kunnen worden tegengegaan.
Het bericht dat een asielzoeker uit Libië dreigde dat Christenen moesten worden vermoord en nu spoorloos verdwenen is |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuws dat de voor zijn dreigementen veroordeelde Libische asielzoeker uit het asielzoekerscenctrum (AZC) in Assen spoorloos verdwenen is?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat deze asielzoeker verkondigde dat de islam het enige geloof is dat telt, dat Christenen afvalligen zijn en dat daartegen met een zwaard moet worden gevochten?
Ja.
Bent u op de hoogte dat hij daarbij een snijdende beweging langs zijn hals maakte? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u het eens dat dit de uitingen van een jihadist zijn en dat het feit dat u hem heeft laten ontsnappen een levensgroot risico voor de veiligheid van Nederland met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet kan ik over individuele zaken geen mededelingen doen. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat alle betrokken organisaties tijdens het asielproces alert zijn op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken.
Het Openbaar Ministerie, de politie, de Koninklijke Marechaussee, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties, zoals de migratieketen, zijn tijdens het proces alert op personen die mogelijk een dreiging voor de nationale veiligheid vormen. Tijdens de identificatie en registratie zijn de politie en de Koninklijke Marechaussee waakzaam op mogelijke signalen. Zo nodig geven zij deze door aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of ze grijpen zelf in.
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 12 juni 2018, worden bij het nemen van maatregelen strafrechtelijke-, vreemdelingrechtelijke- en veiligheidsaspecten betrokkenen. De brief gaat verder in op de maatregelen in de keten om alert te zijn op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken.2
Bent u het voorts eens dat het totaal onaanvaardbaar is dat deze jihadist slechts twee weken gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om te oordelen over schuldigverklaring en, bij schuldigverklaring, over de op te leggen sanctie. Bij die onafhankelijke oordeelsvorming en verantwoordelijkheid van de rechter is het niet aan mij als Staatssecretaris om hierover een oordeel te geven.
Bent u bereid alles in het werk te stellen deze jihadist zo snel mogelijk te pakken te krijgen, voordat hij zijn dreigementen kan omzetten in verschrikkelijke daden? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend doe ik geen uitspraken over individuele zaken. Als iemand onherroepelijk veroordeeld is tot een vrijheidsstraf en onvindbaar blijkt, dan wordt hij of zij opgenomen in het signaleringssysteem van de politie. Hierdoor kan de vrijheidsstraf alsnog worden geëxecuteerd, als de politie de veroordeelde op enig moment staande houdt.
Hoe heeft deze jihadist kunnen ontsnappen? Deelt u de mening dat gevaarlijke criminelen altijd verplicht bij een uitspraak van een rechter aanwezig moeten zijn zodat ze direct in de gevangenis gezet kunnen worden en niet kunnen ontsnappen? Zo nee, waarom niet?
Het is in het wettelijke systeem niet aan de overheid om een verdachte te verplichten op de terechtzitting of uitspraakzitting aanwezig te zijn. Met uitzondering van de categorie verdachten van zware gewelds- en zedenmisdrijven die zich in voorlopige hechtenis bevinden, kan alleen de rechter een verdachte verplichten om aanwezig te zijn op zitting. In algemene zin bestaat er dus geen aanwezigheidsplicht. Indien daarvoor gronden aanwezig zijn kan een verdachte in voorlopige hechtenis worden genomen in afwachting van het oordeel van de rechter over het ten laste gelegde feit. De strafrechter zal de voortduring van die hechtenis toetsen, en daarbij rekening houden met de verwachte strafmaat.
Is er een foto van deze jihadist verspreid door de politie zodat hij sneller opgespoord kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik laat mij niet uit over individuele zaken, maar in zijn algemeenheid kan gezegd worden dat het OM het gezag heeft over de opsporing. Daarmee is het OM verantwoordelijk voor het inzetten van bijzondere opsporingsbevoegdheden in het kader van de executie van door de strafrechter opgelegde straffen. Het verspreiden van een foto valt onder die bijzondere opsporingsbevoegdheden. Nu deze verspreiding een inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een verdachte, dient bij de inzet van deze bevoegdheid een zorgvuldige belangenafweging te worden gemaakt, waarbij de vereisten van rechtmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid leidend zijn.
Ingevolge paragraaf 2 van de Aanwijzing opsporingsberichtgeving kan de identiteit van een onherroepelijk veroordeelde na toestemming van de hoofdofficier van justitie worden vrijgegeven ten behoeve van de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen:3
De afweging of in dit geval sprake is van één van de onder punt 1. en 2. genoemde gevallen dient gemaakt te worden door het bevoegd gezag, te weten de officier van justitie.
Bent u bereid om hem na zijn celstraf direct Nederland uit te zetten? Zo nee, waarom speelt u met de levens van Nederlanders door dit soort jihadisten in Nederland te blijven vertroetelen?
De vraag of een vreemdeling na een celstraf direct dient terug te keren naar het land van herkomst is onder andere afhankelijk van de verblijfsrechtelijke status. Als een vreemdeling vluchtelingrechtelijke vervolging of ernstige schade te vrezen heeft, kan de verblijfsvergunning asiel enkel worden geweigerd of ingetrokken als er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf. Het enkele feit van een gevangenisstraf van twee weken is hiervoor niet voldoende.4
Een vergunning kan wel worden geweigerd of ingetrokken als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.
Het project ‘Wisselpolder Westhoek’ waarin vruchtbare wordt ‘teruggegeven’ aan de Waddenzee. |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boeren willen kleigrond Westhoek niet teruggeven aan de natuur, ze zijn furieus over mogelijke plannen voor een wisselpolder»?1
Ja.
Klopt het dat u in samenwerking met de provincie Fryslân en It Fryske Gea bezig bent met de uitwerking van het project «Wisselpolder Westhoek» waarin de vruchtbare akkerbouwgrond tussen de zeedijk en de zomerpolder zou worden «teruggegeven» aan de Waddenzee?
Het Wetterskip Fryslân werkt aan de voorbereiding van de dijkversterking tussen Koehool en het Lauwersmeer, voortvloeiend uit het Hoogwaterbeschermingsprogramma. In het kader van dat traject worden kansen verkend voor integrale kustontwikkeling. Voor de dijkversterking is de stuurgroep Koehool-Lauwersmeer ingericht met Wetterskip Fryslân, provincie Fryslân, de gemeenten Waadhoeke en Noardeast-Fryslân, Rijkswaterstaat, LTO en It Fryske Gea. De provincie Fryslân voert de regie over de gebiedsontwikkeling. Het Rijk verkent in het kader van de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW), «verzachten randen van het Wad», de kansen die de dijkversterking kan bieden voor het ontwikkelen van de overgangen van gradiënten land-water en zoet-zout. Partijen uit het gebied, waaronder de landbouwsector, natuurorganisaties en andere betrokkenen zijn en worden vanaf het begin (eind 2019) hierbij intensief betrokken. Het doel van het gebiedsproces is om gezamenlijk de wenselijkheid en haalbaarheid van de verschillende ideeën te verkennen, zodat breed gedragen gebiedsoplossingen ontstaan. We staan aan het begin van een zorgvuldig te doorlopen gebiedsproces en nemen hier voldoende tijd voor.
Het Wetterskip Fryslân heeft bijna 200 ideeën opgehaald op en rond de zeedijk tussen Koehool en Lauwersmeer. Er zijn ideeën vanuit de landbouw, natuur en recreatie. De «Wisselpolder Westhoek» is één van de ideeën op de inventarisatielijst. De lijst heeft geen formele status, maar is het resultaat van deze inventarisatie. De (binnendijkse) polder Westhoek is in gebruik als akkerbouwgrond waar onder meer pootaardappelen worden geteeld.
Is het juist dat het doel van dit project is om het gebied in te richten als natuur/Natura 2000-gebied en het behalen van doelen op het gebied van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW)?
Het idee «Wisselpolder Westhoek» is een van de vele ideeën en er is nog op geen enkele wijze een besluit genomen over het al dan niet uitvoeren van dit idee. Mocht na een zorgvuldig gebiedsproces met alle belanghebbenden worden besloten om het idee «Wisselpolder Westhoek» uit te voeren dan draagt dat bij aan het PAGW-doel «verzachten van de randen van het Wad» en daarmee aan het herstel van leefgebieden en het behalen van wettelijke doelen voor Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water.
Klopt het dat de akkerbouwgrond in het gebied, bij doorgang van het project, opgegeven zal worden en wordt ingericht als natuurgebied voor meerdere decennia en dat het gebied pas op termijn weer vruchtbare akkerbouwgrond zou kunnen worden?
Indien partijen in het te starten gebiedsproces onder regie van de provincie Fryslân, besluiten om het idee wisselpolder verder uit te werken dan zal nader verkend moeten worden wat de voor- en nadelen zijn voor zowel de natuur als voor de landbouw en welke termijnen hieraan verbonden worden. Indien besloten wordt om het idee wisselpolder uit te voeren dan zal de polder voor enkele decennia niet gebruikt kunnen worden als akkerbouwgrond.
Acht u het, gezien het feit dat natuurgebieden, en met name Natura 2000-gebieden, een zodanig zware bescherming genieten dat het vrijwel uitgesloten is dat deze later weer worden omgezet naar landbouwgrond, realistisch om ervan uit te gaan dat het gebied op termijn überhaupt weer akkerbouwgrond zal kunnen worden?
De Waddenzee is aangewezen als Natura 2000-gebied. De aangrenzende gebieden bevatten ook natuurwaarden zonder dat die gebieden de bescherming kennen als Natura 2000 gebied. Het concept wisselpolder kan positief zijn voor de natuur. Na opslibbing kan het gebied weer beschikbaar komen voor de landbouw. Indien partijen besluiten om het idee «wisselpolder Westhoek» uit te werken, zullen in het gebiedsproces afspraken moeten worden gemaakt om het gebied op termijn weer beschikbaar te stellen als akkerbouwgrond.
Is het juist dat belanghebbenden, zoals agrariërs, in het gebied pas bij de uitwerking van dit project betrokken zijn en niet al in een eerdere fase? Zo ja, waarom zijn zij niet eerder betrokken?
Nee. Betrokken partijen zoals (vertegenwoordigers van) agrariërs, zijn en worden vanaf het begin (eind 2019) intensief bij het gebiedsproces Koehool-Lauwersmeer betrokken.
In hoeverre is dit project betrokken bij de, met de motie van de leden Dijkstra en Geurts (Kamerstuk 35 570 XII, nr. 65) door de Kamer gevraagde, brede impactanalyse waarin de effecten op ecologie en economie in balans met elkaar worden afgewogen?
De «Wisselpolder Westhoek» is naar voren gebracht als één van de ideeën voor gebiedsontwikkeling. De komende periode gaan partijen via de (deel)gebiedsprocessen met elkaar in gesprek om de (on)haalbaarheid en (on)wenselijkheid van de geopperde ideeën te bespreken. Het gaat hierbij om de ideeën afzonderlijk, als ook in mogelijke samenhang tot elkaar. Het instrument impactanalyse kan in deze fase een middel zijn om inzichtelijk te maken op welke aspecten eventueel aanvullend onderzoek nodig is en welke dilemma’s besproken dienen te worden. Het daadwerkelijk opstellen van een impactanalyse past meer bij de fase dat de groslijst is teruggebracht tot een lijst van kansrijke ideeën. Deze kansrijke ideeën worden vervolgens in overleg met betrokken partijen nader uitgewerkt.
De aanpak om te komen tot een impactanalyse wordt binnenkort besproken in het Bestuurlijk Overleg Waddengebied. Over de uitkomst van deze bespreking wordt uw Kamer per brief geïnformeerd.
Hoe past het project «Wisselpolder Westhoek» bij het borgen van de positie en activiteiten van economische sectoren, zoals de landbouw en in het bijzonder de pootaardappelsector waar u onder andere in uw brief van 31 mei 2021 naar verwijst? In hoeverre en op welke wijze worden deze belangen daadwerkelijk geborgd bij dit project?2
Het idee voor de polder Westhoek is geopperd met het oog op de integrale ontwikkeling van de Waddenzeekust. Het streven is om te komen tot een integraal gebiedsontwikkelingsplan dat breed wordt gedragen en waarbij zowel economie als ecologie worden versterkt. Bij de uiteindelijke afweging zal ook nadrukkelijk rekening worden gehouden met het economische belang van onder andere de pootaardappelsector.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat landbouwgronden onder druk staan van verschillende ontwikkelingen, het van belang is om hoogwaardige landbouwgronden in Nederland te beschermen? In hoeverre is dit project en het teruggegeven van vruchtbare landbouwgrond aan de Waddenzee te rijmen met de wens vanuit de Kamer om hoogwaardige landbouwgronden te beschermen (Kamerstuk 33 037, nr. 391) en het advies van commissie-Heij waarin wordt geadviseerd om landbouwgronden beter te beschermen?3
Het belang om goed geschikte landbouwgronden voor de landbouw te behouden en de kwaliteit hiervan op peil te houden, onderken ik en dit is ook verankerd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Dit is nodig om de omslag naar kringlooplandbouw te kunnen maken. Het advies van de Studiegroep Ruimtelijke inrichting Kiezen én delen beschrijft dat de landbouw in veel gebieden onder druk staat door onder andere stikstofproblematiek, bodemdaling, verzilting of verdroging, of een combinatie van deze factoren. Tegelijkertijd leggen nieuwe ruimtevragende functies zoals zonneweiden, data- en logistieke centra en woningbouw steeds meer beslag op landbouwgrond. Om die redenen adviseert de Studiegroep om in de gebieden met goede, geschikte landbouwgrond de landbouw zo veel mogelijk te beschermen tegen functieverandering en ruimte te geven om zich duurzaam te ontwikkelen.
De daadwerkelijke afweging van functies in het landelijk gebied is de bevoegdheid van decentrale overheden en vindt in gebiedsprocessen plaats. De afweging tussen verlies van waarde van de landbouwgrond enerzijds en baten van natuur en kustontwikkeling anderzijds is een afweging die ook bij het idee «wisselpolder Westhoek» op gebiedsniveau en in samenhangend zal moeten worden gemaakt. Hier wordt de wisselpolder genoemd als één van de opties om natuurversterking en kustontwikkeling vorm te geven. Hierbij zou het gebied een aantal jaren niet beschikbaar zijn voor landbouw, maar op termijn weer in gebruik genomen kunnen worden als landbouwgrond.
Waarom worden hoogwaardige landbouwgronden bij dit project niet beschermd, terwijl met de pootaardappelen die in het gebied worden gekweekt wereldwijd 1 miljard mensen kunnen worden gevoed en er bij de teelt in dit gebied geen tot nauwelijks gewasbeschermingsmiddelen hoeven te worden gebruikt?
Zoals hierboven toegelicht is de afweging tussen landbouw, natuurontwikkeling en kustontwikkeling een afweging die op gebiedsniveau moet worden gemaakt. In die afweging is ook het onderscheid tussen de korte en de lange termijn aan de orde.
Het bericht ‘Sociaal sekswerker hunkert naar erkenning: ‘Mensen met een beperking hebben ook behoeften en fantasieën’’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sociaal sekswerker hunkert naar erkenning: «Mensen met een beperking hebben ook behoeften en fantasieën»»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Bent u het ermee eens dat sekswerk een normaal beroep is en ook op die manier moet worden gezien en georganiseerd?
Ja, daar ben ik het mee eens.
Bent u het ermee eens dat seksverzorgenden een belangrijke vorm van ondersteuning kunnen bieden aan mensen met een beperking en dat een mogelijk taboe hierop onwenselijk is?
Persoonlijke voorkeuren en keuzes ten aanzien van (beleving van) seksualiteit zijn onderdeel van het recht op lichamelijke integriteit. Dat geldt ook voor mensen met een beperking die in hun seksuele behoeften voorzien door middel van een sociaal sekswerker. Hier zou geen taboe op moeten rusten. Desalniettemin bevinden thema’s rondom seksualiteit en meer nog thema’s rondom betaalde seksualiteit zich al snel in de taboesfeer. Ik probeer door het steunen van de Sekswerk Alliantie Destigmatisering stigma’s op dit vlak tegen te gaan.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel mensen dit type werk doen en hoeveel mensen dit type ondersteuning nu afnemen?
Een dergelijk overzicht is niet voorhanden, omdat dergelijke gegevens niet geregistreerd worden.
Kunt u inzicht geven in welke verschillende typen verzorging van elkaar zijn te onderscheiden en in hoeverre daar bijvoorbeeld ook een opleiding voor gevolgd wordt? Is op dit laatste punt ook overleg met bijvoorbeeld het onderwijsveld, voor het faciliteren van opleiding en training?
Sekswerkers en seksverzorgenden houden geen overzicht bij van de verschillende typen verzorging die aan een klant worden geboden. Er is geen overleg met het onderwijsveld over dit onderwerp.
In hoeverre is dit type ondersteuning vergunningsplichtig, of geldt hier een verbijzondering? En onder welke wet- en regelgeving valt dit type ondersteuning? Hoe wordt dit gefinancierd?
Sociaal sekswerk is een vorm van sekswerk. Op grond van de Gemeentewet artikel 151a kan een gemeente voorschriften stellen met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Dit betreft bijvoorbeeld seksclubs maar ook escortbedrijven. Overige vormen van sekswerk, zoals zelfstandig werkende sekswerkers, zijn op dit moment niet vergunningplichtig. Financiering van alle vormen van sekswerk is in beginsel aan de cliënt die de diensten afneemt.
Begrijpt u de in het artikel geciteerde reactie van de voormalige Minister van Gehandicaptenzaken Rick Brink, waarin hij stelt dat een voorstel zoals het verbod op betaalde seks mensen met een beperking de mogelijkheid op een volwaardig seksleven ontneemt?
Ik begrijp wat de dhr. Brink in dit artikel zegt in reactie op het voorstel voor een verbod op betaalde seks en ik onderschrijf dat een eigen persoonlijke beleving van seksualiteit onderdeel is van een volwaardig leven. Het huidige kabinet staat een dergelijk verbod niet voor. De Wet regulering sekswerk (hierna Wrs) die aan uw Kamer is aangeboden, voorziet in verdere regulering van de seksbranche. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen is sociaal sekswerk nog steeds mogelijk, indien de individuele sekswerker of het bedrijf waar hij/zij werkt, beschikt over een vergunning.
Kunt u inzicht geven in de manier waarop deze vorm van ondersteuning op dit moment mogelijk is binnen alleen bestaande hulp- en verzorgingsarrangementen? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen de verschillende typen regelingen, zowel centraal als decentraal, die hiervoor kunnen worden aangewend?
Het betreft hier geen hulp- of verzorgingsarrangement binnen een bestaande (wettelijke) regeling.
Herkent u het beeld dat de mate waarin sociaal sekswerk nu wordt gefaciliteerd, afhangt van de gemeente waar je woont? Bent u het ermee eens dat op dit punt de behoefte aan ondersteuning leidend moet zijn?
Dit beeld herken ik niet, omdat sociaal sekswerk geen vorm van hulp of ondersteuning is die op dit moment onder één van de wettelijke verantwoordelijkheden van een gemeente te plaatsen is. Uit recente jurisprudentie blijkt dat ook de rechter in hoger beroep heeft bepaald dat het vervullen van seksuele behoeften niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.2 Ook het oordeel van een seksuoloog dat (de bevrediging van) seksuele behoeften voor mensen met een beperking volkomen normaal zijn, leidde in deze zaak niet tot een ander oordeel van de Centrale Raad van Beroep. De (lokale) overheid heeft dus op dit moment geen wettelijke rol in het voorzien in deze behoefte.
Bent u het er voorts mee eens dat dit type werk en dit type ondersteuning van belang is voor mensen met een beperking en ook als zodanig moet worden behandeld? En bent u bereid om in dat kader ook verder onderzoek te doen of en hoe deze vorm van ondersteuning beter dient te worden georganiseerd?
In het kader van het programma Volwaardig leven laat de Minister voor Medische Zorg op korte termijn een onderzoek uitvoeren met als doel:
Het bericht dat onafhankelijke experts grote vraagtekens zetten bij het Amsterdamse erfpachtstelsel |
|
Pieter Heerma (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Erfpacht in Amsterdam: een Gordiaanse knoop»?1
Ja, dit rapport is in opdracht van de gemeenteraad van Amsterdam geschreven. Het is op 30 juni 2021 in de raadscommissie besproken. Het college heeft aangegeven het te betrekken bij haar eigen onderzoek naar erfpacht. Behandeling van het erfpachtbeleid en het rapport is nog volop gaande in de gemeente Amsterdam.
Onderschrijft u de analyse dat huiseigenaren in Amsterdam de afgelopen twintig jaar onvoldoende consumentenbescherming hebben genoten in het Amsterdamse erfpachtsysteem? Wat vindt u hiervan?
Ik heb gelezen dat bureau Berenschot verschillende aanbevelingen doet waarmee onder andere de consumentenbescherming, en het erfpachtstelsel in het algemeen, verbeterd zouden kunnen worden. Het college van B&W heeft in haar bestuurlijke reactie aangegeven deze aanbevelingen mee te willen nemen in haar brede onderzoek naar erfpacht.
Consumentenbescherming is een groot goed en het is belangrijk te blijven bezien of hier ruimte is voor verbeteringen. Bij de aankoop van een erfpachtrecht rust op de makelaar en notaris een informatieplicht. Van de erfpachter zelf mag ook verwacht worden dat hij zichzelf voldoende informeert. Bij de consumentenbescherming van erfpachters zijn meerdere partijen betrokken met ieder hun eigen verantwoordelijkheid. De gemeente Amsterdam heeft als erfverpachter hier ook een rol. Ik zie dat de laatste jaren er al vele stappen zijn gezet en de lokale politieke discussie over verdere verbetering volop gaande is.
Kunt u een reflectie geven op de conclusies in het rapport over de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid van Amsterdamse huiseigenaren onder het erfpachtsysteem?
Het beginsel van rechtsgelijkheid brengt mee dat gelijke gevallen door de wet en bij de toepassing van de wet door de overheid en de rechter gelijk worden behandeld (verbod op willekeur). Maar als er sprake is van ongelijke gevallen, kan het aan de orde zijn dat deze gevallen in evenredige mate ongelijk worden behandeld. Het blijkt dat er in de praktijk veel verschillen zijn tussen Amsterdamse huiseigenaren. Die kunnen liggen in de eigendomssituatie, afspraken in de erfpachtakte, etc. Daardoor kan het voorkomen dat er een verschil in behandeling is. Dat wil dus niet zeggen dat er sprake is van rechtsongelijkheid, omdat de situaties onderling verschillen. Ik kan mij voorstellen dat dit niettemin gevoelens van ongelijkheid teweeg kan brengen, omdat sommige situaties op het eerste gezicht niet lijken te verschillen (gelijke woning op een soortgelijke locatie), maar er wél verschillen zijn (eigendomssituatie, de bijzondere of algemene bepalingen in de erfpachtakte). Berenschot constateert ook dat gevallen niet gelijk zijn.
Bent u het eens dat overheidslichamen die privaatrechtelijke instrumenten jegens consumenten inzetten bij de uitvoering van beleid de beginselen van goed bestuur als normenkader moeten nemen, zoals ook Berenschot doet? Zo nee, waarom niet?
De overheid is in haar handelen gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dat geldt ook bij het privaatrechtelijk handelen van een gemeentebestuur.
Wat vindt u van de conclusie van Berenschot dat het Amsterdamse erfpachtsysteem in toenemende mate het karakter van een grondbelasting heeft gekregen, waarin Amsterdammers in ongelijke mate worden belast?
Het Amsterdamse erfpachtstelsel is eind negentiende eeuw ontstaan. De doelstellingen bij de invoering waren onder meer het invloed houden op het gebruik van de grond en het ten goede laten komen aan de gemeenschap van grondwaardestijging.
De invloed van de overheid op het gebruik van de grond is door publiekrechtelijke regelgeving in de loop van deze en vorige eeuw aanmerkelijk versterkt, niettemin biedt erfpacht in aanvulling hierop nog steeds ruimere mogelijkheden. De doelstelling om de grondwaardestijging op termijn ten goede te laten komen aan de gemeenschap is in eerste instantie vormgeven door het invoeren van tijdelijk erfpacht; na een periode van 75 jaar moest de grond weer om niet terug geleverd worden aan de gemeente. Begin twintigste eeuw is het aangepast naar voortdurend erfpacht waarbij het tarief eerst na 75 jaar en vervolgens eens in de 50 jaar wordt bijgesteld. Ook de doelstelling van een grondbelasting zou kunnen zijn: het ten goede laten komen van de grondwaardestijging aan de gehele gemeenschap.
Met de invoering van eeuwigdurende erfpacht in 2016 is de gemeente Amsterdam afgestapt van de doelstelling dat de grondwaardestijging ten goede moet komen aan de gemeenschap en wordt de canon niet meer herzien aan de hand van de (autonome) waardeontwikkeling. Voor zover er in het verleden al een gebrekkige analogie met een belasting was2, heeft erfpacht met de invoering van het Amsterdamse eeuwigdurende erfpachtstel helemaal niet meer het karakter van een grondbelasting. Na overstap op eeuwigdurende erfpacht komt de waardestijging aan de erfpachter toe.
Herinnert u zich uw beantwoording van de vragen van Ronnes2 waarin u concludeert dat de consumentenbescherming van erfpachters in Amsterdam op verschillende manieren wordt geborgd? Zo ja, heeft u destijds signalen opgevangen dat dit borgsysteem wellicht niet naar behoren zou functioneren?
Ja, ik ken de antwoorden op vragen van het lid Ronnes over erfpacht. Ik ben nog steeds van mening dat de consumentenbescherming van erfpachters in Amsterdam op verschillende manieren wordt geborgd. Wel is mij bekend dat niet iedereen tevreden is met het beleid dat gevoerd wordt. Het gesprek en de discussie hierover wordt lokaal gevoerd.
Klopt het dat er geen duidelijke partij is die toeziet op de consumentenbescherming binnen het erfpachtrecht? Deelt u het standpunt dat dit zo spoedig mogelijk moet veranderen om plotselinge en excessieve stijgingen van de erfpacht te voorkomen?
In de antwoorden op de Kamervragen van lid Ronnes4 is ingegaan op hoe de consumentenbescherming in het Amsterdamse erfpachtstelsel is geborgd. Er is een regeling voor geschillen, welke is opgenomen in de meeste erfpachtovereenkomsten, zoals bijvoorbeeld in Amsterdam de drie deskundigenprocedure voor het bepalen van de canon. Daarnaast is er een (gemeentelijke) ombudsman waartoe erfpachters zich kunnen wenden en staat de weg naar de burgerlijke rechter open als er geen oplossing voor het conflict bereikt wordt. Bovendien komt het erfpachtbeleid tot stand binnen de lokale democratie. Het gemeentebestuur stelt het erfpachtbeleid vast, het college van B&W wordt gecontroleerd door de gemeenteraad, de gemeente is gehouden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en een (gemeentelijke) Rekenkamer houdt toezicht op het lokaal bestuur. Niettemin is verder verbetering van de consumentenbescherming altijd mogelijk en juich ik de inspanningen van het gemeentebestuur daartoe toe.
Bent u het met de indiener eens dat Nederland op basis van het EU-verdrag gehouden is om ook aan huiseigenaren met erfpacht een hoge mate van consumentenbescherming te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 en 7 al heb aangegeven is consumentenbescherming een groot goed. In de reactie op de Kamervragen van het lid Ronnes wordt aangegeven dat de consumentenbescherming bij erfpacht op verschillende manieren is geborgd. Ik zie dat het gesprek en de discussie over verdere verbetering in Amsterdam momenteel wordt gevoerd.
Bent u het eens dat overheidslichamen die erfpacht inzetten voor de invulling van hun grondbeleid, vrijwillig het publiekrechtelijke normenkader van de AFM voor complex financiële producten zouden moeten hanteren, zoals Berenschot ook voorstelt? Zo nee, waarom niet?
Erfpacht is een zakelijk recht dat iemand het recht geeft de onroerende zaak van iemand anders te gebruiken. De normen uit de Wet op het financieel toezicht (Wft) zijn toegesneden op financiële producten en verschillen per financieel product. Erfpacht is geen financieel product en daarom zijn de normen uit de Wet op het financieel toezicht niet geschikt om vrijwillig toe te passen op erfpacht.
In het rapport van Berenschot lees ik dat zij aanbevelen dat de gemeenteraad een normenkader vaststelt en het college opdragen zich aan het normenkader te houden. Wettelijk zijn er regels waaraan erfpacht moet voldoen. Het is aan het gemeentebestuur nadere kaders te stellen mocht het dit nodig achten. Het gesprek hierover vindt nu lokaal volop plaats.
Welke maatregelen zijn uws inziens nodig om tot een effectieve waarborg en bescherming ten aanzien van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid te komen in het Amsterdamse erfpachtsysteem? Bent u bereid om hierover in gesprek te treden met het Amsterdamse college van B&W?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 7 heb aangeven is de bescherming van erfpachters op een aantal manieren geborgd. Er is een regeling voor geschillen, welke is opgenomen in de meeste erfpachtovereenkomsten, zoals bijvoorbeeld in Amsterdam de drie deskundigenprocedure voor het bepalen van de canon. Daarnaast is er een (gemeentelijke) ombudsman waartoe erfpachters zich kunnen wenden. Bovendien komt het erfpachtbeleid tot stand binnen de lokale democratie. Het gemeentebestuur stelt het erfpachtbeleid vast, het college van B&W wordt gecontroleerd door de gemeenteraad, de gemeente is gehouden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en een (gemeentelijke) Rekenkamer houdt toezicht op het lokaal bestuur. Mocht een erfpachter van mening zijn dat het gemeentebestuur niet handelt conform wat is overeengekomen dan staat de weg naar de rechter open als er geen oplossing voor het conflict bereikt wordt, net zoals dat bij andere geschillen over de koop of levering van onroerende zaken het geval is.
Het gesprek over verdere verbetering vindt nu lokaal volop plaats. Ik vind het gepast eerst de uitkomsten van deze lokale gesprekken af te wachten.
Vindt u dat uw ministerie ook een zorgplicht heeft voor de Amsterdammers die op dit moment in onvoldoende mate worden beschermd tegen de wispelturige werking van het Amsterdamse erfpachtstelsel? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te treffen naar aanleiding van de conclusies uit het Berenschot rapport? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats aan de gemeente Amsterdam om haar erfpachtbeleid vorm te geven. Het Berenschot rapport is in opdracht van de gemeenteraad opgesteld. Het is dan ook aan de gemeente Amsterdam te bepalen wat zij doen met de conclusies en aanbevelingen uit het rapport.
Bent u bereid om, in het geval de gemeente Amsterdam niet vrijwillig het normenkader van goed bestuur en het normenkader van de AFM voor complexe financiële producten gaat hanteren voor erfpacht, hier wettelijke maatregelen voor te treffen, zodat erfpachters in Amsterdam en daarbuiten wel een hoge mate van consumentenbescherming zullen genieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hiervoor de stappen en het tijdpad aangeven om dit te realiseren?
Zoals ik bij mijn eerdere antwoorden heb aangegeven is het gemeentebestuur van Amsterdam gehouden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Er zijn geen aanwijzingen dat het gemeentebestuur zich niet houdt aan deze algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In algemene zin ben ik van mening dat de consumentenbescherming bij erfpacht voldoende is geborgd. Indien verbeteringen mogelijk zijn, juich ik dat toe.
Het bericht dat documentatie van woningen zeer gemakkelijk op te vragen is |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reportage van Vrije Vogels op Youtube van 29 april 2021 «Inbreken bij BN’ers heel makkelijk»?1
Ja.
Bent u er bekend mee dat het erg gemakkelijk is om documentatie van woningen op te vragen, ook in het geval dat het niet iemands eigen woning is?
Ja. De openbaarheid volgt uit de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Archiefwet (zie ook de antwoorden op de vragen 4 tot en met 6). Bouwtekeningen worden vooral geraadpleegd wanneer mensen een woning of ander gebouw willen verkopen, kopen of verbouwen. Het gaat niet alleen om woningeigenaren, maar ook om huurders, kandidaat-kopers, makelaars, projectontwikkelaars, aannemers en architecten. Bouwtekeningen worden daarnaast geraadpleegd door heemkundigen en anderen die historisch onderzoek doen in archieven. Verder raadplegen gemeentelijke hulpdiensten zoals politie en brandweer soms bouwtekeningen van gebouwen.
Vindt u ook dat het onwenselijk is om, in het bijzonder van publieke figuren die te maken hebben met bedreiging, gegevens van de privéwoning op te kunnen vragen?
In zijn algemeenheid is het wenselijk dat mensen toegang hebben tot bouwtekeningen, zie hiervoor de antwoorden op vraag 2 en 4. Bouwdossiers zijn bij gemeenten geordend en opvraagbaar op adressen en niet op namen van personen die de betreffende bouwvergunningen oorspronkelijk hebben aangevraagd. Iemand die bouwtekeningen wil opvragen van de woning van een publieke figuur en/of een persoon voor wie de overheid beveiligingsmaatregelen heeft getroffen, moet dus eerst op een andere wijze achterhalen wat het huisadres is van deze persoon.
Welke controles zijn er ingebouwd ten aanzien van het opvragen van documentatie van woningen? Is dat verschillend geregeld per gemeente?
Bouwtekeningen die in het kader van een vergunningaanvraag aan gemeenten zijn verstrekt, zijn in principe openbaar voor eenieder, ongeacht het belang dat een verzoeker heeft bij inzage. Voor bouwtekeningen inzake een reguliere omgevingsvergunning volgt dit uit de Wob. Voor vergunningaanvragen waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is, geldt dat zij in het kader van de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag gedurende zes weken ter inzage worden gelegd en als de vergunning is verleend nogmaals zes weken ter inzage worden gelegd om belanghebbenden de gelegenheid te geven beroep tegen de vergunning in te stellen. Na het verstrijken van die termijnen zijn de bouwtekeningen op te vragen bij de gemeente op grond van de Wob.
Voor oudere bouwdossiers die zijn overgebracht naar de gemeentelijke archiefdiensten – dit zijn meestal bouwtekeningen van meer dan twintig jaar oud – volgt openbaarheid uit de Archiefwet. Bij de meeste gemeenten kunnen mensen een aanvraag indienen en bouwtekeningen ter plaatse inzien, en al dan niet tegen betaling een (analoge of digitale) kopie krijgen. Sommige gemeenten publiceren oude bouwtekeningen online.
Op bouwtekeningen zelf staan alleen namen van de architect of tekenaar en deze worden niet geanonimiseerd mede vanwege het auteursrecht. In andere documenten die deel uitmaken van bouwdossiers, zoals de vergunningsaanvraag, komen wel persoonsgegevens voor die worden afgeschermd bij het verstrekken van een kopie, mede in verband met de Algemene verordening gegevensbescherming.
In hoeverre wordt er een belangenafweging gedaan in een gemeente bij het verstrekken van huisdocumentatie?
Uit de Wob en de Archiefwet volgt dat bouwtekeningen in principe openbaar zijn voor eenieder, ongeacht het belang dat een verzoeker heeft bij raadpleging. Een belangenafweging is alleen aan de orde indien er redenen zijn om de openbaarheid van bouwtekeningen te beperken. Zie het antwoord op vraag 6.
Op basis van welke wet- en regelgeving worden deze gegevens beschermd? Is hier sprake van een maas in de AVG of andere privacywetgeving?
Zowel onder de Wob als de Archiefwet is het mogelijk de openbaarheid te beperken. Artikel 10 van de Wob en artikel 15 van de Archiefwet zijn daarbij van toepassing, waarbij onder meer gegevens die de persoonlijke levenssfeer raken (zoals namen, adressen, geboortedata, handtekening en BSN) kunnen worden geanonimiseerd. Ook gedurende een eventuele terinzagelegging op grond van de Awb kan de openbaarheid worden beperkt (artikel 3:11, tweede lid, Awb). Voor bouwtekeningen is inmiddels onderkend dat er gebouwen zijn met een verhoogd veiligheidsrisico, zoals politiebureaus, gevangenissen, militaire objecten, voetbalstadions, risicovolle (fabricage)bedrijven, of de woning van de burgemeester. Daarom hanteren gemeenten steeds vaker een zogenaamde uitsluitingenlijst of lijst van risico-objecten. Bouwtekeningen van gebouwen op zo’n lijst worden alleen verstrekt als de eigenaar of gebruiker van het pand de verzoeker hiervoor toestemming heeft gegeven, en anders niet. Dit wordt voor (oudere) bouwtekeningen die zijn overgebracht naar archiefdiensten ook aanbevolen in de handreiking van de VNG: «Beperkt waar het moet» (https://vng.nl/sites/default/files/2019-11/beperkt-waar-het-moet_20190726.pdf)
In de praktijk blijkt het moeilijk te zijn om de uitsluitingenlijst actueel te houden en verschilt het beleid per gemeente. Sommige gemeenten bieden de mogelijkheid aan belanghebbenden (eigenaren, gebruikers) om hun pand zelf aan te melden voor een uitsluitingslijst of lijst van risico-objecten; bouwtekeningen hiervan worden dan niet aan derden verstrekt als daar een goede reden voor is. De gemeente maakt een belangenafweging.
Zijn de gegevens van personen die bewaakt worden ook dermate gemakkelijk op te vragen? Acht u dat wenselijk?
Of bouwtekeningen van woningen – van personen die beveiligd worden door de overheid in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen – op te vragen zijn, is afhankelijk van het feit of de desbetreffende panden op een gemeentelijke uitsluitingslijst staan. Zoals aangegeven onder vraag 6 bieden sommige gemeenten de mogelijkheid aan belanghebbenden om panden aan te melden voor een dergelijke uitsluitingslijst. In geval van dreiging en risico kan de overheid aanvullende bewakings- & beveiligingsmaatregelen treffen ten behoeve van de veiligheid van personen. Deze zichtbare en onzichtbare maatregelen worden getroffen op basis van een dreigingsinschatting. De maatregelen zijn erop gericht om weerstand te bieden tegen de dreiging in kwestie. Mede gelet daarop is het vanuit veiligheidsperspectief niet noodzakelijk om standaard te voorkomen dat bouwtekeningen van woningen opgevraagd kunnen worden. Om te komen tot een eenduidige werkwijze van het doel en het gebruik van de uitsluitingslijst ga ik, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, met betrokken partijen en de VNG in gesprek. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Bent u bekend met casussen waarbij bouwtekeningen van woningen zijn opgevraagd en gebruikt bij inbraken of andere vormen van het illegaal inbreken in een woning?
Nee, ik ben niet bekend met dit fenomeen. Echter, ik kan ook niet uitsluiten dat er gevallen zijn waar bouwtekeningen zijn of zullen worden gebruikt.
Indien er nog geen procedures zijn ingericht om effectief te controleren op iemands identiteit en iemands belang bij de opgevraagde documenten, bent u voornemens om daar procedures voor in te richten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het verstrekken van bouwtekeningen is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Zoals hierboven aangegeven, volgt uit de Wob en de Archiefwet dat bouwtekeningen in beginsel kunnen worden geraadpleegd door eenieder, zonder daarin een belang te hoeven stellen. Wel achten wij het wenselijk dat gemeenten aan eigenaren en gebruikers van panden de mogelijkheid biedt deze op een uitsluitingslijst voor risico-objecten te zetten, zoals de VNG aanbeveelt, zodat gemeenten de betrokken belangen op een juiste wijze kunnen afwegen. Ik ben graag bereid om, samen met de bij dit vraagstuk betrokken partijen, met de VNG in gesprek te gaan, mede om de mogelijkheden tot harmonisatie van het doel en het gebruik van de uitsluitingslijst te bezien.
Ernstig dementerenden die gedwongen moeten vertrekken uit een kleinschalige woonvorm |
|
Maarten Hijink , Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat een groep ernstig dementerende mensen gedwongen moet verhuizen uit zijn kleinschalige woonvorm omdat de bestuurder uit bedrijfseconomische redenen geen zorg meer wil bieden?1, 2
Sluiting van een zorgvoorziening is altijd pijnlijk. Pijnlijk voor de huidige cliënten (en hun naasten) want die moeten een ingrijpende verhuizing ondergaan, pijnlijk voor toekomstige cliënten die gerekend hadden op een plaats, pijnlijk voor het personeel dat elders moet gaan werken. Toch kunnen er omstandigheden zijn die sluiting rechtvaardigen. Dat neemt de pijn echter niet weg.
Bij een (dreigende) sluiting van een locatie voor verpleeghuiszorg, zoals Het Kristal in Apeldoorn, is een aantal zaken relevant om in ogenschouw te nemen. Dat zijn de (achterliggende) oorzaken van de sluiting, of er een goede opvang is voor de huidige cliënten en de vraag of er in de nabijheid voldoende resterende capaciteit is. Het zijn de zorgaanbieder en het zorgkantoor die daarvoor primair verantwoordelijk zijn. Het is van belang dat ze die verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk oppakken. Van de bestuurder van KleinGeluk (aanbieder van Het Kristal) heb ik begrepen dat het gaat om een locatie voor verpleeghuiszorg met 4 groepen van 6 bewoners binnen een groter multifunctioneel gebouw (eigendom van een woningcorporatie). Deze voorziening bestaat bijna 10 jaar en is in al die jaren verlieslatend gebleken. Volgens de bestuurder heeft dat te maken met de groepsgrootte: kwalitatief goede zorg bieden aan een groep van 6 cliënten vraagt een personele inzet die niet volledig gedekt kan worden door de opbrengsten. Deze personele inzet is tot nu toe wel geleverd, maar dus verlieslatend. Volgens de bestuurder kan dat niet langer voortgezet worden, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van zorg aan cliënten in deze groepen of die elders bij KleinGeluk verblijven. De bestuurder heeft aangegeven dat naar verschillende andere oplossingen is gekeken, maar zonder succes. Het is bijvoorbeeld niet gelukt om met de woningcorporatie afspraken te maken over een verbouwing naar 3 groepen van 8 cliënten.
Op dit moment is KleinGeluk met een andere zorgaanbieder (geen verpleeghuiszorg) vergaand in gesprek over het overnemen van de langlopende huurverplichtingen en is dit het moment voor de zorgbestuurder om naar buiten te treden over de voorgenomen sluiting van Het Kristal. De sluiting is nog niet definitief en wordt binnenkort voorgelegd aan de cliëntenraad, de ondernemingsraad en de raad van toezicht van KleinGeluk. De voorgenomen sluiting is gepland op 31 december 2021. Volgens de bestuurder is daarmee voldoende ruimte gecreëerd om tot voor de huidige bewoners aanvaardbare oplossingen te komen, als de sluiting definitief wordt. Uitgangspunt daarbij is dat de eerste voorkeur van cliënten zoveel mogelijk gewaarborgd wordt, elders bij KleinGeluk dan wel bij een andere zorgaanbieder. Met zorgaanbieders in de regio is daar al contact over en ook het zorgkantoor kan hierbij bemiddelen. De besprekingen met de cliënten en hun naasten zijn onlangs door de bestuurder opgestart.
De bestuurder heeft verder aangegeven dat al het personeel van Het Kristal onder dezelfde arbeidsvoorwaarden bij KleinGeluk in dienst kan blijven. Op dit moment wordt met het personeel gesproken over hun wensen daarbij.
Gegeven bovenstaande situatie heeft zorgkantoor Zilveren Kruis begrip voor het sluiten van Het Kristal en de procedures die daarbij in acht worden genomen. Ook omdat KleinGeluk haar totale capaciteit voor verpleeghuiszorg de afgelopen jaren heeft uitgebreid en dat ook de komende jaren blijft doen. Het is dus niet zo dat de sluiting leidt tot een lagere capaciteit aan verpleeghuiszorg in (de regio) Apeldoorn.
Op basis van bovenstaande informatie kan ik me voorstellen dat de betrokken partijen tot de conclusie zijn gekomen dat de (voorgenomen) sluiting, met name vanuit het oogpunt van (toekomstige) kwaliteit, gerechtvaardigd is. Wel hecht ik er veel belang aan dat de verplaatsing van de huidige bewoners zorgvuldig gebeurt, in goed overleg met betrokkenen.
Vindt u het acceptabel dat mensen met ernstige dementie op hoge leeftijd gedwongen worden te verhuizen omdat ze niet winstgevend genoeg zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u contact met de bestuurder van deze zorgaanbieder over deze beslissing? Zo ja, sinds wanneer? Zo neen, bent u bereid contact met de zorgaanbieder op te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is zowel met de bestuurder van KleinGeluk als het zorgkantoor contact opgenomen over de achtergronden van deze voorgenomen sluiting en de daarbij gevolgde en te volgen procedures. Zoals bij het antwoord op de vragen 1 en 2 aangegeven is het de primaire verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder en het zorgkantoor om in het belang van de cliënten acceptabele oplossingen te vinden. Mijn stellige indruk is dat beide partijen hier zorgvuldig mee omgaan.
Wilt u uitzoeken waarom deze beslissing precies genomen wordt en of er andere mogelijkheden zijn onderzocht om deze bewoners zorg te kunnen blijven bieden in deze kleinschalige woonvorm? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) betrokken bij deze zorgaanbieder? Zo ja, wat is het oordeel van de IGJ? Zo neen, waarom niet?
De inspectie heeft geen signalen dat de kwaliteit en veiligheid van de door Stichting KleinGeluk verleende zorg als gevolg van de voorgenomen sluiting onder druk staat. Bij een voorgenomen locatiesluiting verwacht de inspectie dat het bestuur hierover tijdig in gesprek gaat met alle betrokkenen. In de eerste plaats zijn dat de bewoners, hun naasten en het personeel, maar ook externe stakeholders zoals ketenpartners en inkopende partijen. Verder is de zorgaanbieder verantwoordelijk voor een goede overdracht van bewoners, zonder dat daarbij risico’s ontstaan voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
Het laatste bezoek van de inspectie aan de locatie Het Kristal was in het najaar van 2019. Het rapport van dit bezoek en de bijbehorende afsluitbrief met het oordeel van de inspectie zijn gepubliceerd op de website van de IGJ (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – Het Kristal Apeldoorn november 2019 (igj.nl) & Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – Stichting KleinGeluk, Sainte Marie en Het Kristal Apeldoorn mei 2020 (igj.nl)). De kwaliteit van de zorg was grotendeels op orde en de inspectie oordeelde in het voorjaar van 2020 vertrouwen te hebben in de verbeterkracht van de organisatie om de verbeterpunten zelfstandig op te pakken.
Bent u bereid zich in te zetten om te voorkomen dat deze bewoners gedwongen verhuisd moeten worden? Zo ja, wilt u de Kamer hiervan op de hoogte houden? Zo neen, waarom laat u deze bewoners aan hun lot over?
Het is op dit moment aan de zorgaanbieder en het zorgkantoor om tot acceptabele oplossingen voor de cliënten te komen. Ik heb het zorgkantoor gevraagd om daar nauw betrokken bij te blijven en mij op de hoogte te blijven stellen van de verdere ontwikkelingen. Ik zal de wijze waarop de eventuele overplaatsing van de huidige bewoners naar andere locaties plaatsvindt, blijven volgen en betrokken partijen indien nodig aanspreken op hun verantwoordelijkheid daarin.
Wilt u de Kamer tijdig op de hoogte houden over de ontwikkelingen omtrent deze situatie?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zegt deze situatie over de wens van de Kamer om versneld kleinschalige zorginstellingen te laten bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Kleinschalige zorgverlening is binnen de Wlz mogelijk, maar zowel financieel als ook uit het oogpunt van kwaliteit en veiligheid (zowel voor de cliënt als zijn omgeving) kunnen er grenzen zijn aan de wijze waarop dit georganiseerd kan worden. De situatie op de locatie van Het Kristal is blijkbaar zodanig dat daar groepen van 6 cliënten financieel niet te realiseren zijn. Bij kleinschalige woonvormen in de verpleeghuiszorg wordt veelal uitgegaan van groepen van 8 cliënten. Dat biedt een betere basis om kwalitatief goede zorg te bieden, zonder dat er sprake is van een financiële problematiek.
De bedreiging van de natuur door stikstofhandel |
|
Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Tientallen miljoenen kilo's stikstof bedreigen de natuur: «Sta geen stikstofhandel toe»»?1
Ja.
Is het waar dat de Amercentrale in Geertruidenberg een ongebruikte stikstofruimte van 51% heeft en dat als het bedrijf besluit om meer stikstof te gaan uitstoten, of de stikstofruimte te verkopen of zelfs te verhuren aan de hoogste bieder dat daardoor natuurschade ontstaat? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De provincie heeft mij geïnformeerd dat op 19 december 2019 de definitieve Wnb-vergunning aan de Amercentrale is verleend op basis van intern salderen. Na overleg is de aangevraagde jaarlijkse NH3- en NOx-emissie in de definitieve vergunning verlaagd naar 50 ton NH3 en 1.505 ton NOx in plaats van de aangevraagde 83 ton NH3 en 1.670 ton NOx.
De vergunde emissie is bij energiecentrales altijd hoger dan de feitelijk gerealiseerde emissie. Het percentage is afhankelijk van de productiecapaciteit en varieert dan ook per jaar. De vergunning is meestal gebaseerd op de maximale productiecapaciteit, die wordt in de praktijk veelal niet behaald, maar kan wel nodig zijn bij uitval van andere centrales of strenge winters. Ten behoeve van (de afgifte van) de vergunning heeft een passende beoordeling plaatsgevonden, waarmee is vastgesteld dat – met de vergunde maximaal te benutten ruimte – de stikstofdepositie niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden.
De Amercentrale kan de ongebruikte ruimte niet verleasen of verkopen, omdat daarmee haar continuïteit (de maximale productiecapaciteit) in gevaar komt.
Is het waar dat de 26 grootste uitstoters uit de industrie nog bijna 14 miljoen kilo stikstofoxide te verdelen hebben, goed voor ongeveer evenveel stikstof in de natuur als alle Nederlandse kolen-, gas- en biomassacentrales in een jaar samen veroorzaken? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De berekeningen van de latente ruimte door het Platform voor onderzoeksjournalistiek Investico hebben betrekking op het verschil tussen de vergunde uitstoot en de daadwerkelijke uitstoot. Bij extern salderen kan alleen gesaldeerd kan worden met de feitelijk gerealiseerde capaciteit. Dat betekent dat de niet-gerealiseerde capaciteit – die onderdeel uitmaakt van de latente ruimte – bij het intrekken van de vergunning van de saldogever komt te vervallen. Bovendien wordt 30% van de depositie van de saldogever afgeroomd. De door Investico gemaakte berekeningen geven daardoor een overschatting van de potentiële stikstofruimte waarmee extern gesaldeerd kan worden.
Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 2, wordt er bij vergunningverlening – indien van toepassing – rekening gehouden met pieken. In die gevallen zal de vergunde ruimte (veel) hoger zijn dan de daadwerkelijke uitstoot.
Ik heb geen inzicht in de omvang van de latente ruimte in Nederland. Dit zou een analyse tot op individueel bedrijfsniveau vergen, van de mate waarin bedrijven de vergunde ruimte feitelijk hebben gerealiseerd c.q. daadwerkelijk benutten. Ook de provincies hebben deze analyse niet zo voorhanden. Ik ben van plan om met de provincies over latente ruimte in gesprek te gaan.
Is het waar dat «de hele industrie nog bijna 60% meer [mag] uitstoten dan ze nu al doet»? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De exacte omvang van eventuele extra ruimte in de industrie ken ik niet, maar in algemene zin kan ik wel zeggen dat – evenals voor de energiecentrales – voor de industrie ook geldt dat de vergunde emissie hoger is dan de feitelijk gerealiseerde emissie. Dit hangt samen met de fluctuaties in de productie, welke onder andere worden veroorzaakt door conjuncturele veranderingen in de vraag. Tevens verwijs ik hier graag naar de antwoorden op vraag 2 en 3.
Is het waar dat veehouderijen nog ruimte hebben voor 16 miljoen kilo ammoniakuitstoot? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De berekening van de latente ruimte binnen veehouderijen door het Platform voor onderzoeksjournalistiek Investico betrof het extrapoleren van de gerapporteerde uitstoot van vergunde veestallen met de 25% latente ruimte uit de inventarisatie onbenutte emissieruimte in vergunningen van veehouderijen rondom de Peelvenen. Het is de vraag of veehouderijen onbenutte latente ruimte ook daadwerkelijk gaan gebruiken. In het door Investico gebruikte onderzoek wordt (ook) onderkend dat «de latente ruimte in milieuvergunningen en -meldingen van veehouderijen al jaren een vrijwel stabiel gegeven is. Er zijn ook andere factoren zoals dier- en fosfaatrechten, eisen en kosten met betrekking tot mestverwerking, milieuregelgeving en financiële en economische belemmeringen, die een toename van het aantal gehouden dieren remmen. Het is daarom niet aannemelijk dat de latente ruimte in Nbw-vergunningen voor een belangrijk deel wordt opgevuld».
Ik heb geen inzicht in de onbenutte ruimte bij veehouderijen. Voor de verdere beantwoording verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het zeer ongewenst is dat de uitstoot van stikstof toeneemt als het gevolg van de handel in stikstof, zelfs als dat tijdelijk is? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Eén van de uitgangspunten bij extern salderen is dat er geen nadelige gevolgen optreden voor stikstofgevoelige natuur. Bij extern salderen kan alleen gesaldeerd worden met de feitelijk gerealiseerde capaciteit (dus niet met de wel vergunde, maar niet-gerealiseerde capaciteit; deze niet-gerealiseerde ruimte komt bij het intrekken van de vergunning van de saldogever ten behoeve van extern salderen te vervallen). Voorts wordt 30% van de depositie van de saldogever afgeroomd. Als gevolg daarvan daalt de stikstofdepositie in bijna alle gevallen met extern salderen. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, als de feitelijk gerealiseerde capaciteit door de saldogever nauwelijks wordt benut, kan een toename van de feitelijke stikstofdepositie niet worden uitgesloten. Momenteel verken ik samen met provincies op welke wijze toenames van emissies en daarmee deposities kunnen worden tegengegaan.
Deelt u de mening dat zelfs een tijdelijke verhoging van stikstofemissies langdurige of zelfs permanente schade aan de natuur kan veroorzaken waarbij het point of no return gepasseerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Of een (tijdelijke) verhoging van stikstofemissies langdurige of permanente schade aan de natuur kan veroorzaken is mede afhankelijk van de hoeveelheid stikstofdepositie op (de locatie van) het betreffende gebied, de staat van instandhouding van dit gebied en in hoeverre er sprake is van overschrijding van de kritische depositiewaarde (KDW) van stikstofgevoelige habitats. Bij toestemmingverlening geldt dat significant negatieve effecten op stikstofgevoelige natuur (binnen Natura 2000) moeten zijn uitgesloten. Dat kan bijvoorbeeld door maatregelen zoals saldering, maar ook met het verwezenlijken van de doelstellingen in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) ontstaat op termijn meer ruimte voor toestemmingverlening. Individuele toestemmingverlening is ook mogelijk op basis van een ecologische onderbouwing in de passende beoordeling waaruit blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende Natura 2000-gebied niet worden aangetast, ondanks een (tijdelijke) toename van stikstofdepositie door het betreffende project.
De staat van instandhouding wordt in het huidige stikstofbeleid verbeterd door verlaging van de stikstofemissie en -depositie met bronmaatregelen en door natuurmaatregelen.
Heeft u zelf eerder laten berekenen hoe groot het reservoir aan ongebruikte stikstofruimte in Nederland is? Zo ja, wat was de uitkomst van die berekeningen? Kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb dit niet laten berekenen. Om de omvang van de latente ruimte in Nederland te kunnen bepalen, zou op (individueel) bedrijfsniveau bepaald moeten worden welke ruimte vergund is en welke ruimte feitelijk wordt benut. Ik ben van plan om met de provincies over latente ruimte in gesprek te gaan.
Heeft u in uw stikstofbeleid rekening gehouden met het risico dat ongebruikte stikstofruimte aangewend zou kunnen gaan worden? Zo ja, waar blijkt dat uit en hoe schat u die gevolgen in en welke mitigerende maatregelen heeft u paraat om hierop te reageren? Zo nee, waarom niet?
Om feitelijke toenames van stikstofemissie te voorkomen was er bij zowel intern als extern salderen gekozen voor het uitgangspunt van feitelijk gerealiseerde capaciteit en niet de vergunde capaciteit. De oorspronkelijke inzet om middels de beleidsregels het gebruik van latente ruimte voor bedrijfsontwikkeling via intern salderen te voorkomen1 is door de uitspraak Logtsebaan van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State echter grotendeels tenietgedaan. Ik verken momenteel samen met provincies op welke wijze feitelijke toenames van emissies en daarmee deposities kunnen worden tegengegaan. Indien blijkt dat de condities voor behoud en herstel van instandhouding met de doelstellingen en het bijbehorende maatregelenpakket niet worden behaald, dan worden deze bijgesteld.
Deelt u de mening dat als het gevolg van de handel in stikstof er meer stikstof uitgestoten gaat worden, uw stikstofbeleid op zijn best niet het beoogde effect heeft en op zijn slechts gewoon mislukt is? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit beter doen? Zo nee, waarom niet?
Intern en extern salderen staan niet op zichzelf; het zijn juridisch geaccepteerde instrumenten voor toestemmingverlening die ik nu heb ingebed in een integrale brede stikstofaanpak. Die brede stikstofaanpak is gericht op het structureel terugbrengen van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur en versterking van de natuur. Om te borgen dat de reductie (in voldoende mate) plaatsvindt, zijn concrete en harde wettelijke doelstellingen opgenomen in de Wsn. In 2025 moet 40% van het areaal met stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden onder de KDW zijn gebracht. In 2030 geldt dat voor 50%, en in 2035 voor 74%. Elke onverhoopte stijging, of minder snelle daling, van stikstofdepositie enerzijds betekent dat meer inzet nodig zal zijn om de gestelde doelen van de brede stikstofaanpak te realiseren anderzijds. Het gaat steeds om het totale pakket en de wettelijke doelstellingen. Voor de verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat het afromingpercentage bij de handel in stikstof dat nu nog 30% bedraagt aanzienlijk verhoogd moet worden om verdere schade aan de natuur te voorkomen? Zo ja, met hoeveel gaat u dit percentage verhogen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Door de keuze om bij extern salderen uit te gaan van feitelijk gerealiseerde capaciteit komt de niet-gerealiseerde capaciteit in de vergunning van de saldogever bij het intrekken van die vergunning te vervallen. Vervolgens daalt door de 30%-afroming de stikstofdepositie in bijna alle gevallen. Ik verken momenteel samen met provincies op welke wijze toenames van emissies en daarmee deposities kunnen worden tegengegaan.
Deelt u de mening dat niet gebruikte rechten gewoon zouden moeten vervallen? Zo nee, waarom niet?
Het huidig recht biedt beperkte mogelijkheden tot het intrekken of laten vervallen van «niet gebruikte» stikstofruimte in natuurtoestemmingen. In de nabije toekomst ontstaan onder de Omgevingswet wellicht wel mogelijkheden tot intrekken van (ongebruikte) vergunningen. Ik verken momenteel samen met provincies op welke wijze toenames van emissies en daarmee deposities kunnen worden tegengegaan.
Deelt u de mening van de genoemde Tilburgs hoogleraar natuurbeschermingsrecht dat «je zou überhaupt geen handel [zou] moeten toestaan, dat kan pas als je stikstofbeleid op orde is» en «dat we op deze manier de door Europa verplicht gestelde natuurdoelen niet [gaan] halen en het wachten op een nieuwe stikstofcrisis, bijvoorbeeld door een nieuwe zaak bij het Europese Hof waardoor Nederland weer tot stilstand komt»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Extern salderen met ruimte uit bestaande vergunningen is een juridisch geaccepteerde wijze van mitigatie van effecten bij het toestaan van projecten op basis van een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Hiermee is salderen in de huidige situatie één van de weinige mogelijkheden om aan te tonen dat de stikstofuitstoot van een project geen significant negatieve effecten op een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied heeft.
Kunt u ingaan op de opmerkingen van oud-gedeputeerde Grashoff over het verrassend lage afromingspercentage van 30%? Was dit een bewuste actie of een misverstand?
Het afromingspercentage van 30% bij extern salderen is samen met de provincies bepaald.
Is het beleid van verschillende provincies om toch zoveel mogelijk emissies toe te staan of te faciliteren, het opzetten of gedogen van eigen of particuliere stikstofbanken en handelssystemen, aanvullend of ondermijnend aan het rijksdoel om de emissies terug te dringen en woningbouw te prioriteren?
Het Rijk en provincies hebben een gedeelde verantwoordelijkheid in de brede aanpak van de stikstofproblematiek om de stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur structureel terug te dringen. Bovendien heeft ieder zijn eigen bevoegdheden. Zo zijn de provincies onder meer verantwoordelijk voor de gebiedsgerichte aanpak in hun provincies en hebben zij als bevoegd gezag bij vergunningverlening een bevoegdheid om verschillende belangen af te wegen. Ik herken niet het beeld dat verschillende provincies zoveel mogelijk emissies willen toestaan.
Hoe schat u de juridische houdbaarheid van uw beleid in, als blijkt dat ongebruikte stikstofruimte door het bedrijf zelf of via handel in stikstof gebruikt gaat worden en de natuur verder beschadigt? Welke juridisch specialisten heeft u hiervoor geraadpleegd en wilt u hun bevindingen met de Kamer delen?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 29 mei 2019 over het programma aanpak stikstof 2015–2021 gewezen op de mogelijkheid van vergunningverlening door toepassing van intern en extern salderen onder verwijzing naar de voorwaarden gesteld in de jurisprudentie die er op dit punt al voor het programma aanpak stikstof 2015–2021 bestond. Inmiddels zijn er verschillende rechterlijke uitspraken geweest over de toepassing van intern en extern salderen waarin deze lijn wordt bevestigd.
Ten aanzien van extern salderen heeft de Afdeling in haar uitspraak van 30 september 20202 over Logistiek Park Moerdijk (ECLI:NL:RVS:2020:2318) aangegeven dat «de algemene opgave om de te hoge stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden terug te brengen moet worden onderscheiden van de besluitvorming over individuele plannen en projecten die tot stikstofdepositie leiden».
Dat bevestigt de Afdeling in haar uitspraak van 19 mei 2021, waarbij zij ten aanzien van de specifieke eisen voor saldering verder wederom verwijst naar de jurisprudentie over saldering uit de periode vóór het programma aanpak stikstof 2015–2021.
Op 20 januari 2021 bepaalde de Afdeling in de uitspraak over de «Logtsebaan» (ECLI:NL:RVS:2021:71) dat intern salderen sinds 1 januari 2020 niet langer vergunningplichtig is. Nu die vergunningplicht er niet meer is, vervalt de mogelijkheid voor gedeputeerde staten om via beleidsregels voorwaarden te stellen aan een vergunningaanvraag voor intern salderen. Aangezien er bij intern salderen geen afroming plaatsvindt en er als gevolg van de uitspraak Logtsebaan geen toetsing meer plaats hoeft te vinden door het bevoegd gezag, is er kans op feitelijke emissietoename(s), maar altijd binnen de grenzen van de vergunde situatie.
Bij uitspraken van 19 en 20 mei 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:4198) heeft de rechtbank Limburg echter onder meer geoordeeld dat extern salderen alleen kan worden ingezet als mitigerende maatregel («beschermingsmaatregel») bij vergunningverlening ter voorkoming van significant negatieve gevolgen van een project in de zin van artikel 6, derde lid van de Habitatrichtlijn, op het moment dat wordt aangetoond dat natuurbehoud is geborgd in de betrokken Natura 2000-gebieden, en afdoende andere maatregelen beschikbaar zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te halen (additionaliteitsvereiste).
Ten algemene geldt daarnaast op grond van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn de verplichting voor Nederland om passende maatregelen te treffen om verslechtering te voorkomen. Het structurele pakket met maatregelen om de stikstofbelasting terug te dringen en natuurherstel te realiseren is daarop gericht. Met een monitorings- en bijsturingssystematiek wordt bijgehouden of de condities voor behoud en herstel van instandhouding worden behaald en of het maatregelenpakket – generiek of gebiedsgericht – bijstelling behoeft.
Bent ook u er bang voor dat uw stikstofbeleid de natuur verder zal aantasten en geen ruimte gaat bieden voor het bouwen van huizen of andere economische activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Nee, met de Wsn is de wettelijke basis gelegd om structureel aan natuurherstel te werken. Daartoe zijn ook drie resultaatsverplichtingen (40% (2025), 50% (2030) en 74% (2035) van het areaal aan stikstofgevoelige natuur onder de KDW) in deze wet opgenomen. Naast deze specifieke wettelijke doelstelling realiseert het pakket met maatregelen in ieder stikstofgevoelig gebied stikstofreductie en verbetering van andere benodigde natuurcondities. Om (op kortere termijn) woningbouwprojecten mogelijk te maken, is het stikstofregistratiesysteem al in werking gesteld. Als het stikstofregistratiesysteem niet voldoende stikstofdepositieruimte zou bieden of als de voorgenomen partiële vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht voor de bouwfase voor de bouwsector geen soelaas biedt, kan voor woningbouwprojecten ook gebruik worden gemaakt van de ontwikkelreserve voor projecten van nationaal belang.
Wilt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Knelgevallen in het fosfaatrechtenstelsel. |
|
Roelof Bisschop (SGP), Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Is het juist dat voor knelgevallen die onomkeerbare investeringsverplichtingen waren aangegaan maar deze op 2 juli 2015 nog niet volledig konden benutten, geen categorie is vastgesteld, omdat deze groep moeilijk af te bakenen was?
Voor bedrijven met onbenutte onomkeerbare investeringsverplichtingen is inderdaad geen knelgevallencategorie vastgesteld. De achtergrond daarvan is als volgt.
Voorafgaand aan de invoering van het fosfaatrechtenstelsel is ter uitvoering van het amendement Geurts c.s. (Kamerstuk 34 532, nr. 85) de Commissie knelgevallen fosfaatrechten ingesteld, onder voorzitterschap van de heer drs. C.J. Kalden. De commissie heeft, conform haar opdracht, afgewogen of categorieën van bedrijven voldoende concreet en nauwkeurig af te bakenen zijn en zowel individueel als buitensporig op een dusdanige wijze geraakt worden dat dit niet alleen buiten de voor de sector te verwachten bedrijfsrisico’s gaat, maar ook de afwenteling op de sector als geheel – in de vorm van een noodzakelijke verhoging van het generieke kortingspercentage – rechtvaardigt. De commissie adviseerde in de eerste plaats om maximaal zeker te stellen dat het effect van het op basis van een generieke voorziening honoreren van individuele bedrijven als knelgeval, wordt beperkt tot een stijging van het generieke kortingspercentage met maximaal 1%. In de tweede plaats adviseerde de commissie, na beoordeling van verschillende categorieën van bedrijven, om de knelgevallenvoorziening bij algemene maatregel van bestuur uit te breiden met de twee categorieën van bedrijven, namelijk nieuw gestarte bedrijven en bedrijven in een buitengewone situatie vanwege realisatie van een natuurgebied, de aanleg of het onderhoud van publieke infrastructuur of vanwege een algemene nutsvoorziening. Het advies van de commissie is, in overeenstemming met uw Kamer, overgenomen. Ik verwijs hiervoor naar de Kamerbrief van 12 juli 2017 (Kamerstuk 34 532, nr. 100).
De commissie heeft expliciet gekeken naar bedrijven met onbenutte onomkeerbare investeringsverplichtingen en is hier in haar advies ook op ingegaan. De commissie gaf in haar advies aan van oordeel te zijn dat de groep ondernemers die een financieel knellende situatie ervaart als gevolg van de introductie van het fosfaatrechtenstelsel zeer divers is en dat er grote verschillen zijn in achterliggende oorzaken voor de ervaren financiële knel. De commissie is tot de conclusie gekomen dat deze bedrijven niet als groep af te bakenen zijn. Een scherpe afbakening is echter wel essentieel om disproportionele consequenties voor bedrijven die worden geconfronteerd met de generieke korting te voorkomen, aldus de commissie. Voor meer achtergrond verwijs ik naar het advies van de commissie (bijlage bij Kamerstuk 34 532, nr. 100).
Voorafgaand en na invoering van het fosfaatrechtenstelsel heb ik intensief gezocht naar mogelijkheden om deze bedrijven toch tegemoet te komen. Ik heb echter moeten constateren dat deze categorie onvoldoende is af te bakenen en potentieel omvangrijk is, zoals ook de commissie Kalden al constateerde. Het resultaat van de zoektocht was – tot mijn spijt – dat een oplossing voor deze bedrijven niet voorhanden was zonder dat deze gepaard zou gaan met een extra generieke korting voor andere bedrijven, wat op zijn beurt weer nieuwe knelgevallen zou kunnen veroorzaken. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 16 mei 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 285). Op verzoek van uw Kamer ben ik daarna, zonder daarmee verwachtingen te willen wekken, nogmaals met de Europese Commissie in overleg getreden over mogelijkheden om tot een oplossing te komen voor bedrijven die als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel in financiële problemen zijn gekomen.
Na een intensief traject heb ik moeten concluderen er zowel binnen het fosfaatrechtenstelsel als daarbuiten geen geschikte mogelijkheid was om betreffende bedrijven te ondersteunen. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 14 september 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 309).
Heeft u in beeld hoeveel bedrijven voldoen aan de voorwaarden voor «bedrijven met onbenutte onomkeerbare investeringsverplichtingen», die de Commissie knelgevallen fosfaatrechten in het verleden heeft opgesteld? Zo nee, kunt u hiervan een inventarisatie maken en daarbij tevens in beeld brengen hoeveel financiële schade er bij deze knelgevallen is ontstaan als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel?
Nee, dit heb ik niet. Naar aanleiding van de beschikkingen zijn er 9084 bezwaarschriften geregistreerd en 2116 ondernemers in beroep gegaan. Daarvan is onbekend in hoeveel gevallen het gaat om bedrijven die zich hierbij beroepen op het feit onomkeerbare investeringsverplichtingen aangegaan te zijn. Ook is niet met zekerheid te zeggen dat al deze ondernemers een bezwaar / beroep hebben ingediend. Bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zijn 2824 meldingen ontvangen waarin een beroep is gedaan op de knelgevallenvoorziening. Aangezien er in de knelgevallenregeling geen voorziening is opgenomen voor onomkeerbare investeringsverplichtingen is ook hieruit geen totaalbeeld mogelijk.
Ik acht het niet zinvol de gevraagde inventarisatie te maken. Dit zou een zoektocht door duizenden dossiers vergen, terwijl hieraan op basis van de door uw Kamer vastgestelde wet- en regelgeving geen consequentie kan worden verbonden. Immers is destijds, in samenspraak met uw Kamer, bewust gekozen om de knelgevallenregeling op een beperkte manier in te vullen. Een ruimere invulling van de regeling knelgevallen betekende een grotere generieke korting voor andere niet grondgebonden ondernemers, ook voor diegenen die (bewust) geen uitbereiding hadden gerealiseerd. Dit betekent dat melkveehouders die onomkeerbare investeringsverplichtingen aangegaan waren, geen beroep konden doen op de knelgevallenregeling. De rechtspraak heeft zich bij deze keuzes van de wetgever aangesloten.
Wat voor dergelijke melkveehouders en voor andere melkveehouders die buiten de knelgevallenregeling vielen en vallen, resteerde was een eventueel beroep op bijzondere omstandigheden in verband waarmee het stelsel in hun individuele geval onevenredig nadelig uitpakt. Dit beroep op een individuele disproportionele last is in een aantal gevallen gehonoreerd.
In hoeverre geeft de huidige lage werkelijke fosfaatproductie ruimte om ontheffing te verlenen van de Meststoffenwet voor knelgevallen die onevenredig worden geraakt, zonder dat daarbij het fosfaatplafond wordt overschreden?
Die mogelijkheid is er al voor individuele gevallen. Als het fosfaatrechtenstelsel in een individueel geval vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig nadelig uitpakt en dat beroep op een individuele disproportionele last slaagt, krijgt de betreffende ondernemer een ontheffing waarmee het voor hem aanwezige onevenredige nadeel wordt weggenomen.
Zoals in het antwoord op vraag 1 aan de orde is gekomen, biedt de regeling van het fosfaatrechtenstelsel in de Meststoffenwet geen ruimte om extra categorieën ondernemers tegemoet te komen. Ook niet via een ontheffingen op basis van de Meststoffenwet. Knelgevallencategorieën zijn opgenomen in de Meststoffenwet zelf of geregeld bij amvb (Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet) overeenkomstig de route van artikel 23, negende lid, van de Meststoffenwet. Zoals aangegeven bij antwoord 1 is daarvoor voor de niet af te bakenen groep ondernemers met onomkeerbare investeringsverplichtingen niet gekozen.
De mogelijkheid om ontheffingen te verlenen in het kader van het fosfaatrechtenstelsel is ingeperkt tot grondgebonden (jonge) boeren via de fosfaatbank (artikel 38a van de Meststoffenwet) en IDL-situaties (artikel 38 Meststoffenwet).
Daarbij komt het volgende. In de Meststoffenwet zijn per veehouderijsector mestproductieplafonds vastgelegd uitgedrukt in fosfaat en stikstof. Het fosfaatrechtenstelsel is ingesteld om zowel de fosfaat- als stikstofproductie van de melkveehouderij onder de plafonds te houden. Bij beleidsafwegingen inzake het stelsel dienen dan ook beide plafonds in ogenschouw genomen te worden. Het CBS rapporteert elk kwartaal de actuele prognoses van fosfaat- en stikstofexcretie van de veehouderij in Nederland. Uit de meest actuele prognose, die ik uw Kamer op 18 mei jl. heb toegestuurd (Kamerstuk 35 334, nr. 142), komt naar voren dat de melkveehouderij qua fosfaat weliswaar onder het plafond produceert, maar qua stikstof daarboven. Zoals aangegeven in mijn brief is de overschrijding van het sectorale stikstofplafond door de Nederlandse melkveestapel een blijvend punt van zorg dat de sector zich aan dient te trekken en waar ik de sector ook op aanspreek. Afgezien van de onmogelijkheid om nieuwe groepen bedrijven tegemoet te komen, zie ik ook vanwege deze geprognosticeerde overschrijding geen ruimte om dat te doen. Tevens wijs ik erop dat de totale hoeveelheid fosfaatrechten in de markt op dit moment nog de hoogte van het sectorale melkveefosfaatplafond overstijgt (zie mijn brief van 15 februari jl., Kamerstuk 35 334, nr. 136).
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om bedrijven die vallen onder «onbenutte onomkeerbare investeringsverplichtingen» een ontheffing te verlenen van de Meststoffenwet voor het verschil tussen hun fosfaatproductie bij bezetting hele stal minus een percentage van de verkregen fosfaatrechten, zodanig dat dit percentage van het tekort aan fosfaatrechten voor rekening en risico van de melkveehouder blijft, maar er geen sprake meer is van een onredelijke tekort? Zo nee, welke oplossingen ziet u dan wel voor knelgevallen die onevenredig worden geraakt?
De mogelijkheden om bedrijven met onbenutte onomkeerbare investeringsverplichtingen tegemoet te komen, zijn reeds uitgebreid onderzocht. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 1. Het resultaat hiervan was dat er geen mogelijkheid was om ruimte te bieden aan ondernemers met onbenutte onomkeerbare investeringsverplichtingen zonder dat dit zou leiden tot een extra generieke korting voor alle niet-grondgebonden melkveebedrijven. Deze conclusie heb ik niet lichtzinnig getrokken en de verhalen van ondernemers die in een moeilijke situatie verkeren mede ten gevolge van het fosfaatrechtenstelsel blijven mij raken. Ik heb echter ook een verantwoordelijkheid jegens de rest van de sector. Daarbij in aanmerking nemend de door het CBS geprognosticeerde overschrijding van het sectorale stikstofexcretieplafond door de melkveehouderij en de situatie ten aanzien van de hoeveelheid fosfaatrechten in de markt, zou een hernieuwd onderzoek valse hoop bieden aan getroffen ondernemers.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Fosfaatrechtenstelsel?
Ja.
Het artikel ‘Bonden: minister moet cao uitzendsector blokkeren’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bonden: Minister moet cao uitzendsector blokkeren»1?
Ja.
Vindt u het ook schandalig dat de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) en Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) een cao hebben gesloten met een niet-onafhankelijke bond, «nepbond», waardoor duizenden uitzendwerknemers in onzekere contracten met lage lonen worden gehouden?
Zoals in mijn begeleidende brief bij deze antwoorden vermeld, neem ik daar geen standpunt over in.
Bent u het eens dat de Landelijke Belangen Vereniging (LBV) geen onafhankelijke bond is volgens het Internationale Arbeidsorganisatie (ILO)-verdrag nr. 98, en om die reden de door hen gemaakte afspraken niet rechtsgeldig zijn?
Ik heb geen redenen om aan te nemen dat LBV niet aan de vereisten voldoet die in de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst gesteld worden aan vakbonden die een cao afsluiten. Ook in de brief van FNV, CNV Vakmensen en De Unie, waarin ik verzocht word om geen kennisgeving van ontvangst te verzenden voor de uitzend-cao’s, lees ik geen bewijs dat LBV – gelet op de geldende regelgeving – niet onafhankelijk zou zijn, waardoor de cao niet rechtsgeldig zou zijn.
Bent u daarom ook bereid om, zoals ook vakbonden Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV), en De Unie bepleiten, bij dit ongeldige akkoord geen kennisgeving van ontvangst aan de betreffende cao-partijen te verzenden, want anders zorgt u ervoor dat dit ongeldige akkoord toch in werking treedt?
Zoals vermeld in mijn begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik geen grond gezien om geen kennisgevingen van ontvangst te verzenden. De cao’s zijn dan ook op 1 juni jl. in werking getreden.
Zo niet, welke andere maatregelen kunt u nemen om dit ongeldige akkoord niet in werking te laten treden?
Ik ben niet voornemens om maatregelen te nemen om de inwerkingtreding van de cao’s terug te draaien.
Vindt u ook dat door het sluiten van een cao met een «nepbond», met vrijwel geen leden, dat uitzendkoepels ABU en NBBU uitzendwerknemers in de kou laten staan en hierdoor niet als een fatsoenlijke onderhandelingspartners gezien zou moeten worden?
In de cao-aanmeldingsprocedure vel ik geen oordeel over de vakbonden die een cao afsluiten, anders dan de vraag of zij daar statutair toe bevoegd zijn.
Bent u bereid om, teneinde dit soort ongewenste situaties te voorkomen, de eisen voor onafhankelijke vakbonden die cao’s kunnen afsluiten aan te scherpen?
Eventuele aanpassingen aan de eisen aan vakbonden bij het afsluiten van cao’s zijn een ingrijpende aanpassing aan ons cao-stelsel. Het past mij niet om, gezien de demissionaire status van het kabinet, daar nu een standpunt over in te nemen. In antwoorden op vragen van de heer Van Kent (SP) van maart 2020 ben ik nader ingaan op het vraagstuk van kleine vakbonden in het cao-proces.2
Nu de LBV en uitzendkoepels ABU en NBBU geen afspraken hebben gemaakt om de wachttijd bij pensioenen te verkorten, zoals beoogt in het Pensioenakkoord, bent u daarom bereid om per direct met een wetsvoorstel te komen om de wachttijd pensioen voor uitzendkrachten te schrappen?
In het wetsvoorstel toekomst pensioenen is reeds opgenomen dat de maximale wachttijd in de uitzendsector in lijn wordt gebracht met de reguliere maximale wachttijd voor arbeidsvoorwaardelijke pensioenen, namelijk maximaal 2 maanden.3 Het is aan (decentrale) sociale partners om binnen het wettelijk kader de duur van de wachttijd overeen te komen. Het is niet mijn verwachting dat het opstellen van een nieuw, separaat wetsvoorstel om de wachttijd in de uitzendsector te verkorten een eerdere inwerkingtredingsdatum zal kennen. De snelst mogelijke route voor het inwerking treden van het wettelijk kader is via het al lopende traject van het wetsvoorstel toekomst pensioenen. Voorts zal ik in gesprek met sociale partners waarmee het pensioenakkoord is gesloten, de urgentie van het op korte termijn verkorten van de wachttijd in de uitzendsector benadrukken. Sociale partners hebben hier een eigenstandige verantwoordelijkheid om, in lijn met de aanbeveling4 van de Stichting van de Arbeid aan de sector, op korte termijn al betekenisvolle stappen in te zetten.
Bent u bereid z.s.m. deze vragen, dus binnen een week, te beantwoorden, vanwege het feit dat een eventuele nietigverklaring van de cao met spoed dient plaats te vinden?
Helaas is het niet gelukt de vragen binnen een week te beantwoorden.
Het bericht “Kabinet wil ‘homogenezing’ ‘krachtig tegengaan’ maar komt niet met een verbod” |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Sylvana Simons (BIJ1), Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u het eens met de stelling dat homoseksualiteit geen ziekte is?
Ja.
Zo ja, deelt u dan ook de mening dat conversietherapie alleen hierom al, overbodig zou zijn?
Ja. Ik ben van oordeel dat pogingen om iemands identiteit te veranderen verwerpelijk zijn. Dergelijke pogingen zijn schadelijk voor de persoon die hieraan onderworpen wordt. Dit wordt nog eens onderstreept in het onderzoek «Voor de verandering».
Deelt u de mening dat conversietherapie bij minderjarigen een vorm van kindermishandeling is? Zo niet, kunt u uitleggen waarom?
Conversietherapie bij kinderen kan een vorm van kindermishandeling en dus strafbaar zijn. Of er sprake is van kindermishandeling dient per geval te worden bezien.
Het voorspiegelen dat je kunt genezen van je seksuele gerichtheid of genderidentiteit is schadelijk voor de ontwikkeling van een kind. Het kabinet keurt dit af. Ieder kind moet de ruimte krijgen om veilig op te kunnen groeien, ongeacht seksuele gerichtheid of genderidentiteit.
In geval van kindermishandeling gaat het immers niet alleen om lichamelijk geweld, maar ook om emotionele of geestelijke mishandeling. Zo zijn bijvoorbeeld het voortdurend bang maken van een kind of een kind het gevoel geven minderwaardig te zijn, vormen van geestelijke mishandeling.
Deelt u de mening dat mishandeling in psychische vorm een wettelijk verbod vereist? Zo nee, waarom niet?
In Nederland geldt nu al dat schadelijke praktijken die samenhangen met homoconversie strafbaar zijn of via het civiele recht kunnen worden aangepakt.
Hoewel psychische mishandeling in het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet expliciet is gedefinieerd, biedt de wet reeds de mogelijkheid om psychische mishandeling strafrechtelijk aan te pakken. Dit kan op basis van artikel 300 Sr, eerste en vierde lid, gericht op respectievelijk het «toebrengen van pijn of letsel» en het «opzettelijk benadelen van de gezondheid». Het Gerechtshof van Den Haag heeft dit in een arrest bevestigd. Recent is ook het getuige zijn als kind van huiselijk geweld aangemerkt als psychische mishandeling die valt onder deze bepaling. Daarnaast kan psychisch geweld strafbaar zijn wanneer het binnen de reikwijdte van artikel 284 Sr (dwang) of artikel 285 Sr (bedreiging) valt.
Indien iemand slachtoffer wordt van psychische mishandeling kan hiervan melding of aangifte worden gedaan bij de politie. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie (OM) om te bepalen of vervolging opportuun is en zo ja, wat een passende strafeis zou zijn.
Begin dit jaar is de motie Bergkamp c.s.1 aangenomen. In deze motie wordt het kabinet verzocht onderzoek te laten doen in hoeverre een expliciete strafbaarstelling van psychisch geweld kan leiden tot een effectievere aanpak van psychisch geweld en wat de voor- en nadelen zijn van een expliciete strafbaarstelling van psychisch geweld. Dit onderzoek wordt op dit moment uitgevoerd en over de uitkomsten hiervan zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer naar verwachting eind dit jaar kunnen informeren.
Zo ja, waarom bepleit u dan een wettelijk verbod op conversietherapie uit te stellen, dan wel in zijn geheel af te stellen?
In Nederland geldt nu al dat schadelijke praktijken die samenhangen met homoconversie strafbaar zijn of via het civiele recht kunnen worden aangepakt.
Het kabinet vindt het van groot belang dat conversietherapie effectief wordt voorkomen en tegengegaan. Bij de vraag hoe dit het beste vorm kan krijgen gaat het om een zorgvuldige afweging, zoals is uiteengezet in de beleidsreactie op het genoemde onderzoek. Juist vanwege het belang van het bestrijden van homoconversie maar ook het uitoefenen van andere grondrechten zoals vrijheid van religie, is ervoor gekozen om zorgvuldig te zijn en een weloverwogen besluit te nemen over de meest effectieve aanpak. Om die reden zal het kabinet een brede verkenning uitvoeren naar mogelijke, effectieve nadere maatregelen, waaronder wet- en regelgeving, inclusief de optie van mogelijkheden voor enige vorm van een wettelijk verbod. Op grond van de uitkomsten van die verkenning kan een weloverwogen keuze worden gemaakt voor de wijze waarop conversietherapie het meest succesvol kan worden voorkomen en tegengegaan.
In dat kader wijs ik ook op het belang van de uitkomsten van het onderzoek van de Minister voor Rechtsbescherming, zoals aangehaald in mijn antwoord op vraag 4, naar de voor- en nadelen van een expliciete strafbaarstelling van psychisch geweld en in hoeverre dit kan leiden tot een effectievere aanpak.
Hoe vaak is het voorgekomen dat iemand veroordeeld is voor (het aanbieden en/of uitvoeren van) conversietherapie, aangezien u in uw brief aan de Kamer stelt dat conversietherapie al bestraft kan worden?
Omdat de strafbaar te achten handelingen onder de meer algemene strafbepalingen als dwang of mishandeling te vatten zijn, is het zonder onderzoek op dossierniveau niet mogelijk om op deze vraag een antwoord te geven.
Deelt u de mening dat het expliciet strafbaar stellen van conversietherapie het gemakkelijker zou maken om conversietherapie te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Daar kan vooralsnog geen antwoord op worden gegeven, mede omdat schadelijke praktijken al kunnen worden aangepakt door middel van het strafrecht (zie mijn antwoord op vraag 4). Het is niet eenvoudig om te bepalen wat een effectieve methode is om homoconversie tegen te gaan. Daarom zal het kabinet onderzoek laten doen naar mogelijkheden voor verdere maatregelen en regelgeving voor het tegengaan van conversiepraktijken, inclusief de optie van mogelijkheden voor enige vorm van een wettelijk verbod. Daarop kan niet worden vooruitgelopen. Dat geldt ook voor het onderzoek naar de expliciete strafbaarstelling van psychische dwang. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u toelichten hoe uw besluit zich verhoudt tot het gegeven dat een wettelijk verbod op conversietherapie een van de punten uit het COC Regenboogakkoord was, dat ondertekend is door een ruime Kamermeerderheid?
Het Kabinet deelt de mening van de meerderheid van uw Kamer dat pogingen om de identiteit van iemand te veranderen ongewenst en verwerpelijk zijn.
In de beleidsreactie van 28 mei jl.2 wordt uiteengezet dat schadelijke praktijken die samenhangen met homoconversie reeds strafbaar zijn of via het civiele recht kunnen worden aangepakt. Of nieuwe aparte wettelijk verboden de meest effectieve manier van bestrijden is, moet uit de aangekondigde verkenning en het onderzoek naar psychische dwang, dat reeds in uitvoering is, blijken.
Heeft u, aangezien in tal van andere landen reeds een wettelijk verbod op conversietherapie bestaat, al geïnformeerd bij uw collega’s in Duitsland, Malta of Brazilië, die reeds een dergelijk verbod hebben, over hoe zo’n wettelijk verbod eruit zou kunnen zien?
Het onderzoeksrapport «Voor de verandering» voorziet in een vergelijking met andere landen (hoofdstukken 4.5 en 8). Verder heeft een onafhankelijk expert op het gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit van de VN een rapport3
uitgebracht over hoe landen omgaan met conversiepraktijken. Dat rapport zal betrokken worden bij de brede verkenning die uitgevoerd wordt.
Bij de brede verkenning naar verdere, effectieve maatregelen tegen conversiepraktijken zal tevens worden onderzocht hoe andere landen conversiepraktijken tegengaan. Opmerking verdient dat de vraag of een specifieke strafbaarstelling wenselijk is, niet los kan worden gezien van zowel de algehele systematiek van de strafbaarstellingen in het nationale materiële strafrecht van de genoemde landen als de aanvullende (wettelijke) maatregelen die aldaar getroffen zijn om homoconversie aan te pakken, waarvan enig specifiek wettelijk verbod eventueel een sluitstuk kan zijn.
Zo niet, kunt u toezeggen dit te gaan doen?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Het initiatief Extra handen voor de Zorg. |
|
Liane den Haan (GOUD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Hoe zijn de persoonsgegevens van mensen die zich hebben aangemeld bij het initiatief Extra handen voor de Zorg opgeslagen voordat het centrale ICT-systeem op orde was? Hoe zijn deze gegevens toen verspreid onder de verschillende regio’s? Zijn de gegevens die buiten het systeem waren opgeslagen, vernietigd?
Aan het begin van de eerste golf zijn er via diverse kanalen oproepen gedaan om bij te springen in de zorg. Er was een LinkedIn groep COVID-19 Extra Handen aan het Bed, NU»91 heeft een oproep gedaan voor mensen die wilden bijspringen in de zorg en er was een initiatief van studenten dat mensen heeft aangeleverd. Deze maatschappelijke initiatieven zijn – mede op verzoek van VWS – gebundeld in het crisisinitiatief Extra Handen voor de Zorg (EHvdZ).
In het begin van de crisis konden geïnteresseerden zich aanmelden bij EHvdZ via een Google Formulier. In dit Google Formulier hebben mensen die zich aanmeldden middels een verplicht veld aangegeven of hun gegevens gedeeld mochten worden met zorgorganisaties ten behoeve van inzet tijdens de COVID19-crisis. Hierover heeft overleg plaatsgevonden tussen EHvdZ en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Daaropvolgend is conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) om toestemming gevraagd om gegevens te mogen delen met zorgorganisaties.
Het gebundelde bestand is door EHvdZ op basis van postcodes uitgesplitst en verspreid onder de 14 regionale werkgeversorganisaties van RegioPlus, die afstemming van vraag en aanbod coördineerden. Met het eerste IT-systeem was niet mogelijk om vraag met aanbod te verbinden. Ook konden de gegevens niet eenvoudig met de zorgorganisaties gedeeld worden. Om die reden werd gewerkt met Excel. Tegelijkertijd werd de aanschaf van een nieuw systeem dat deze functionaliteiten wel biedt, opgestart. Dit werd in juni 2020 in gebruik genomen. In dit systeem hebben zorgorganisaties alleen toegang tot de gegevens van kandidaten die door recruiters van EHvdZ voor hen zijn geselecteerd. Nadat het nieuwe systeem functioneerde, werden de Excel-bestanden vernietigd.
Is er door een van de bij het initiatief Extra handen voor de Zorg betrokken partijen geld gevraagd aan zorginstellingen voor het matchen van aanmeldingen? Zo ja, hoe hoog was dat bedrag?
Nee. Het crisis-initiatief Extra Handen voor de Zorg is een breed samenwerkingsverband zonder winstoogmerk.
Hoeveel aanmeldingen zijn uiteindelijk gematcht met een ziekenhuis en hoeveel aanmeldingen met de overige zorginstellingen?
Extra Handen werkt vraaggestuurd. In de eerste golf zijn op aanvraag van zorgorganisaties circa 8000 mensen voorgesteld, van wie er circa 2800 zijn geaccepteerd1. Sinds 1 september 2020 zijn 7155 mensen voorgesteld aan zorgorganisaties, van wie 1040 aan ziekenhuizen. Van die 7155 zijn er 3015 geaccepteerd door zorgorganisaties, van wie 323 door ziekenhuizen. De weergegeven cijfers zijn afkomstig van Extra Handen voor de Zorg en betreffen peildatum 24 juni 2021. Voor de eerste golf is geen uitsplitsing naar zorgbranche beschikbaar. Extra Handen voor de Zorg is opgericht als tijdelijke crisisfaciliteit om zorgorganisaties in nood te voorzien van tijdelijke extra mensen (met en zonder zorgachtergrond) en werkt aanvullend op de activiteiten van de reguliere wervings- en selectiesector.
Op basis van welke criteria werd de keuze gemaakt om een aanmelding met een zorginstelling en/of ziekenhuis te matchen? Waren die criteria anders toen er meer vraag dan aanbod was naar mensen met een zorgachtergrond?
EHvdZ heeft gedurende de coronapandemie de vraag van zorgorganisaties en het aanbod van mensen die willen helpen in de zorg aan elkaar gekoppeld. Het profiel en de selectiecriteria van zorgorganisaties waren hierbij leidend. Die criteria betroffen de beschikbaarheid van de kandidaat (lengte inzetperiode, aantal uren per week, welke dagen), de woonplaats/regio (reisafstand en -bereidheid) en de relevante ervaring en kwalificaties (zoals BIG-registratie en diploma’s). De vraag naar tijdelijke extra capaciteit is gedurende de crisis redelijk constant gebleven.
Kunt u aangeven hoeveel mensen met een zorgachtergrond zich hebben aangemeld sinds de oprichting van het initiatief Extra handen voor de Zorg? Hoeveel van die mensen zijn uiteindelijk aan de slag gegaan in de zorg? Kunt u aangeven wat de meest voorkomende redenen waren bij de vraag waarom iemand met een zorgachtergrond niet werd gematcht?
Sinds de start van het project Extra Handen voor de Zorg hebben zich 11.669 mensen met een zorgachtergrond aangemeld bij EHvdZ. In de eerste golf zijn er circa 2800 mensen gekoppeld aan zorgorganisaties. Ongeveer 2.500 van deze mensen had een zorgachtergrond. Tijdens de tweede en derde golf werden ruim 2.800 mensen met een zorgachtergrond een of meerdere keren aangeboden aan instellingen. Circa 1.150 van deze mensen zijn een of meerdere keren geaccepteerd door zorgorganisaties. In totaal is tijdens de 2de en 3de golf ruim 5.500 keer een medewerker met een zorgachtergrond aangeboden aan een zorgorganisatie, van wie 1.762 keer een medewerker is geaccepteerd. De redenen voor een mismatch zijn verschillend en zijn samen te vatten als fricties op grond van tijd, plaats en kwalificaties. Het aantal gevraagde uren door de zorgorganisatie is bijvoorbeeld hoger dan de kandidaat beschikbaar is of de reisafstand vormt een belemmering. Zorgorganisaties hebben vooral behoefte aan gekwalificeerde zorgprofessionals terwijl in het aanbod mensen zonder die kwalificaties oververtegenwoordigd zijn. Deze fricties zijn ook gesignaleerd door de Commissie Werken in de Zorg, ik verwijs u daarvoor naar het rapport dat ik op 17 december 2020 aan uw Kamer stuurde.
Kunt u aangeven hoeveel mensen een opleiding en/of cursus hebben gevolgd via de Nationale Zorgklas? Hoeveel van die mensen zijn uiteindelijk aan de slag gegaan in de zorg?
De Nationale Zorgklas (NZK) is een initiatief van werkgevers- en werknemersorganisaties in de VVT, in nauwe samenwerking met publieke en private opleiders. Over de gehele periode van april 2020 tot en met week 23 (7 t/m 13 juni 2020) zijn er 3476 mensen opgeleid via de cursussen en korte trainingen van de NZK, waarvan 2402 in de periode januari 2021 t/m mei 2021.
Op dit moment ligt de focus van de NZK op de mbo-(deel)certificaten op niveau 2 en 3. Het Ministerie van VWS biedt de financiële ruimte voor ca. 3000 deelcertificaten. Op dit moment zijn er 1378 aanmeldingen (peildatum 14 juni 2021), waarvan circa 1250 zijn gestart. De NZK blijft daarnaast korte opfris- of introductietrainingen verzorgen aan mensen die een zorgwerkgever hebben, of die zicht hebben op een arbeidsrelatie in de zorg.
De NZK inventariseerde onder de deelnemers hoeveel NZK-opgeleiden een baan hebben gevonden. Uit deze peiling blijkt dat van de 747 respondenten, 29,2% aan het werk is gegaan in de zorg. De helft deed dit op eigen initiatief, de andere helft is gematcht via Extra Handen voor de Zorg (peildatum 7 april 2021).
Met de verlenging van de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg ontstaan mogelijk opnieuw kansen voor mensen die een cursus of opleiding via de NZK hebben gevolgd, aangezien zij via die subsidieregeling aan de slag kunnen in de zorg, al dan niet in combinatie met een vervolgopleiding.
Ook de Nationale Zorgklas werd opgericht als crisisfaciliteit door werkgevers- en werknemersorganisaties in de zorg. Ik ben met hen in gesprek over de ervaringen met deze wijze van opleiden en over de toekomst van de Nationale Zorgklas.
Zijn er mensen die zich hebben aangemeld die, naast een eventuele bevestiging van de aanmelding, geen inhoudelijke terugkoppeling hebben gehad van het platform? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel aanmeldingen het gaat en hoe het komt dat die mensen nooit een terugkoppeling hebben gehad?
Extra Handen heeft per mail en/of telefonisch contact opgenomen met alle mensen die zich hebben aangemeld. In enkele gevallen is het niet gelukt om met deze mensen in contact te komen, bijvoorbeeld omdat er niet gereageerd werd op e-mail of telefoon, of omdat gegevens niet correct waren. Het is niet te herleiden hoeveel mensen dit betreft.
Kunt u er een inschatting van maken hoeveel mensen met een zorgachtergrond die via het initiatief weer in de zorg aan de slag zijn gegaan daar aan het werk willen blijven?
Extra Handen is momenteel bezig met een inventarisatie onder deelnemers – zowel met als zonder zorgachtergrond – en zorgorganisaties, waar onder andere deze vraag in wordt meegenomen. Zodra die inventarisatie gereed is, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Wat is er gedaan om mensen die niet gematcht konden worden, toch binnen de zorg te houden en wel een passend werk- of opleidingsaanbod te doen?
Extra Handen richt zich op mensen die tijdelijk, tijdens de coronacrisis, in de zorg kunnen en willen bijspringen bij zorgorganisaties in nood. Dit is een crisisfaciliteit en heeft niet tot doel om mensen blijvend voor de sector te houden. Wel is bekend dat er zorgorganisaties zijn die mensen die instroomden via EHvdZ, een baan of opleiding hebben aangeboden. Extra Handen wijst mensen die duurzaam willen instromen in de zorg actief op oriëntatiemiddelen als OntdekdeZorg.nl, Sterk in je Werk en de Nationale Zorgklas. Deze zomer inventariseert Extra Handen welke mensen uit haar bestand als zij-instromer, herintreder of als zorgreservist behouden kunnen blijven voor de zorg. Ik voer op dit moment een verkenning uit naar het oprichten van een Nationale Zorgreserve, waarover ik u in september nader informeer.
Tot slot biedt de verlenging van de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg kansen voor mensen zonder zorgachtergrond die willen instromen in de zorg. Met deze subsidieregeling kunnen zorgorganisaties tijdelijk personeel aannemen in ondersteunende functies, waarmee zorgprofessionals ontlast kunnen worden. Met het beschikbare budget kunnen 1500 (voltijd) tot 2800 (deeltijd) mensen zonder zorgachtergrond aan de slag in de zorg.
Welke concrete maatregelen heeft het platform genomen naar aanleiding van het onderzoek van de commissie Werken in de Zorg?
In vervolg op het advies van de Commissie Werken in de Zorg zijn verschillende acties ondernomen. Het IT-systeem verbeterd, zodat kandidaten kunnen worden gekoppeld aan zorgorganisaties. Daarnaast is geïnvesteerd in de relatie met de regio’s, zijn er professionele recruiters aangetrokken en is de matching geoptimaliseerd. De aansluiting tussen vraag en aanbod verbeterde door te werken met gestandaardiseerde functieprofielen, ook werden verwachtingen bij geïnteresseerden beter gemanaged. Tot slot kwam er een nieuwe website en een aantal communicatiecampagnes, gericht op zowel kandidaten als zorgorganisaties.
In het recente advies van de Commissie Werken in de Zorg2 komt naar voren dat de adviezen van het vorige rapport goed zijn opgevolgd.
Klopt het dat het initiatief Extra handen voor de Zorg vorig jaar is overgegaan naar een nieuw platform? Zo ja, zijn alle gegevens van het oude platform overgegaan naar het nieuwe platform of zijn er gegevens verloren gegaan?
Ja, deze gegevens zijn overgegaan naar het nieuwe platform. Zie hiervoor ook vraag 1.
De Nederlandse deelname aan een militaire oefening in de Westelijke Sahara |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Nederland deelneemt aan de militaire oefening «African Lion 21»?
Ja, Nederland neemt op uitnodiging van United States Army Europe and Africa (USAREURAF) deel aan de oefening JOINT AFRICAN LION 21.
Klopt het dat deze oefening zich deels afspeelt in de bezette Westelijke Sahara?
Nee, de in opdracht van United States Africa Command (USAFRICOM) door USAREURAF georganiseerde oefening JOINT AFRICAN LION 21 vindt volgens USAFRICOM niet plaats in de Westelijke Sahara.
Zo ja, wat betekent deze Nederlandse deelname met betrekking tot het feit dat Nederland de Westelijke Sahara niet erkent als Marokkaans gebied?
Zie het antwoord op vraag 2. Deelname aan de oefening JOINT AFRICAN LION 21 heeft geen gevolgen voor het Nederlandse standpunt ten aanzien van de Westelijke Sahara. Nederland stelt zich neutraal op in de kwestie en steunt de VN bij de pogingen om tot een politieke en duurzame oplossing te komen.
Met welke overheid of gezag is er een overeenkomst gesloten over het houden van deze oefening?
Nederland neemt op uitnodiging deel aan de oefening en heeft geen rol gehad in het organiseren van de randvoorwaarden. Derhalve zijn geen eigen overeenkomsten afgesloten met overheden of gezagen. De oefening vindt plaats in Marokko, Tunesië en Senegal. Nederland heeft Marokko wel middels een Note Verbale geïnformeerd over de deelname en deelnemers aan de oefening, gezien Nederlandse militairen deelnemen aan het deel van de oefening dat in Marokko plaatsvindt.
Is de officiële vertegenwoordiging van de Sahrawi-bevolking geconsulteerd bij de beslissing om de oefening plaats te laten vinden in de Westelijke Sahara alsmede het Nederlandse besluit om deel te nemen aan de oefening?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Heeft Nederland deelgenomen aan eerdere edities van «African Lion»? Hoeveel van deze edities vonden plaats in de Westelijke Sahara?
Ja, sinds 2014 heeft Nederland aan enkele edities van JOINT AFRICAN LION deelgenomen. Geen van deze edities vond plaats in de Westelijke Sahara.
Is de Kamer vooraf geïnformeerd over deelname aan deze oefening? Zo ja, op welk moment is dit gebeurd?
Nee, het is niet gebruikelijk om de Kamer over de Nederlandse deelname aan militaire oefeningen te informeren.
Klopt het dat Spanje vanwege het omstreden karakter van de oefening van deelname afziet?
Het kabinet laat zich niet uit over de inzet van partners.
Klopt het dat er maar twee andere Europese landen zijn die deelnemen aan de oefening? Waarom doen andere Europese landen niet mee?
Het kabinet laat zich niet uit over de inzet van partners.
Hoe verhoudt deze oefening zich tot de door Nederland gesteunde doelstellingen van de VN dat er een referendum moet komen om de toekomstige status van de Westelijke Sahara te bepalen?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Bent u, gezien de Nederlandse positie omtrent de status van de Westelijke Sahara, bereid om huidige en toekomstige deelname aan deze jaarlijks terugkerende oefening te heroverwegen zolang deze plaatsvindt in de Westelijke Sahara?
Zie het antwoord op vraag 2. Per oefening wordt onderzocht of de doelstellingen van meerwaarde zijn voor de operationele gereedheid van de Nederlandse Krijgsmacht en passen binnen het Nederlands buitenlands beleid. Voor toekomstige deelname blijft dit het uitgangspunt.
Het bericht ‘Booking paste bonusregels aan voor miljoenenbeloning top’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Booking paste bonusregels aan voor miljoenenbeloning top»?1
Ik ben bekend met de berichtgeving over de mogelijke komst van een locatie in de buurtgemeenschap Deelen, waar asielzoekers en arbeidsmigranten worden gehuisvest. De gesprekken hierover verlopen in constructieve sfeer, maar zijn nog niet afgerond. Er wordt door de gemeente Ede (gemeente van ca. 115.000 inwoners) en waarbinnen de beoogde locatie in Deelen valt, in nauwe samenwerking met het COA en de eigenaar van de locatie, een zorgvuldig traject doorlopen. Zowel de buurtgemeenschap Deelen alsook de gemeenteraad worden nauw betrokken bij de ontwikkelingen.
De huidige eigenaar van de locatie heeft de wens om op deze locatie op langere termijn een duurzame woon-zorg combinatie te realiseren. De ontwikkeling hiervan kost tijd en het terrein ongebruikt laten vindt de eigenaar niet wenselijk. Los hiervan heeft het COA bij de gemeente een verzoek ingediend voor het opvangen van asielzoekers. Om die reden wordt gezamenlijk de mogelijkheid onderzocht om de locatie voor de duur van 5 jaar in te zetten voor hoofdzakelijk 200 vergunninghouders en evident kansrijke asielzoekers. Mocht de locatie doorgang vinden, dan zullen de vergunninghouders die in Deelen worden geplaatst, voornamelijk gekoppeld zijn aan de gemeente Ede of aan andere gemeenten in de regio.
Daarnaast zal op de locatie ook sprake zijn van huisvesting van arbeidsmigranten, maar dit valt niet onder de verantwoordelijkheid van het COA. De huisvesting van arbeidsmigranten wordt bovendien veelal vanuit de markt gerealiseerd, zeker waar dit het verblijf van tijdelijke werknemers betreft. Het is daarbij een lokale afweging op welke plekken dit wel of niet wordt toegestaan. Het Rijk stelt daarvoor de randvoorwaarden, zoals bijvoorbeeld opgenomen in het Bouwbesluit, en stimuleert gecombineerde (woon)voorzieningen van aandachtsgroepen in den brede.2
Het COA neemt zorgen van omwonenden of andere stakeholders serieus en gaat daarom altijd in gesprek met belanghebbenden. Zo ook in Deelen, waar recent op initiatief van de gemeente en in gezamenlijkheid met COA en de eigenaar van het terrein een informatiebijeenkomst is gehouden voor omwonenden en twee digitale bijeenkomsten voor belanghebbenden. De zorgen die tijdens deze bijeenkomsten zijn geuit, worden, waar mogelijk, meegenomen in de beheerafspraken met COA, de eigenaar van het terrein en de organisatie die verantwoordelijk is voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
Wat is uw oordeel over het aanpassen van deze bonusregels en de miljoenenbeloning? Deelt u de mening dat dergelijke bonussen ongepast zijn, wanneer een bedrijf een beroep doet op staatssteun?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe hoog het totaal aan bonussen is? Hoe verhoudt zich dat tot het bedrag aan ontvangen staatssteun?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe, op welke manier en via welke constructie, Booking de bonusregels heeft aangepast?
Ik neem afstand van de suggestie dat alle asielzoekers zich schuldig maken aan overlast, criminaliteit of terreur. Ik erken dat een kleine groep van de asielzoekers voor overlast en criminaliteit kan zorgen, maar veruit het overgrote deel van de asielzoekers veroorzaakt geen overlast. Overigens zijn in het beheerplan van de eigenaar van het terrein, behorend bij de omgevingsvergunning, en in de bestuursovereenkomst met het COA afspraken opgenomen om overlast door arbeidsmigranten en asielzoekers te voorkomen. Voor zover er wel sprake is van dergelijk ongewenst gedrag, doe ik er samen met onder andere organisaties in de migratieketen, gemeenten, politie en het Openbaar Ministerie (OM) alles aan om dit zoveel mogelijk te voorkomen en daar waar nodig stevig aan te pakken.
Voor het overige hecht ik eraan om te zeggen dat Nederland bescherming wil bieden aan mensen die te vrezen hebben voor vervolging of vluchten voor oorlog en geweld. Daarbij houden wij ons aan internationale en Europese wet- en regelgeving die bepaalt dat iedereen die zegt bescherming nodig te hebben recht heeft op behandeling van zijn of haar asielaanvraag en dientengevolge recht heeft op opvang en begeleiding. Om deze reden is het ook belangrijk dat er voldoende opvangcapaciteit is. Extra opvangplekken in een opvanglocatie in Ede zijn dan ook zeer welkom. Ik ben de gemeente Ede erkentelijk dat zij de verantwoordelijkheid wil nemen voor de opvang van asielzoekers. Bovendien levert de komst van een opvanglocatie ook voordelen op, niet in de laatste plaats op het terrein van werkgelegenheid, als inkomstenbron voor de lokale middenstand.
Kunt u aangeven hoe het aanpassen van deze bonusregels en de beloning zich verhoudt tot het nationaal afgesproken staatssteunkader, waarin beide het beperken van bonussen en het uitkeren van dividend als voorwaarden zijn gesteld?
Bent u bereid het nationale staatssteunkader aan te scherpen en om in Europa in te zetten voor aanpassing van Europese staatsteunregels voor dergelijke aandelenbonussen?