Het bericht ‘NVWA-baas wil keuringen in slachthuizen afstoten’. |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA-baas wil keuringen in slachthuizen afstoten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van de vertrekkend inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat het principieel onjuist is dat vleesbedrijven nu zelf betalen voor de keuringen?
Ik acht de doorberekening van kosten aan het bedrijfsleven bij keuringen gerechtvaardigd. Het bedrijfsleven betaalt voor specifieke dienstverlening door de NVWA omdat het daar ook profijt van heeft of omdat het de kosten zelf veroorzaakt heeft. Het is staand kabinetsbeleid om in beide gevallen kosten door te berekenen.2 Doorberekening van bepaalde kosten kan zelfs verplicht zijn op basis van Europese regelgeving.
Deelt u de mening dat het voor de onafhankelijkheid van de NVWA raadzaam zou zijn om te stoppen met de gedeeltelijke rechtstreekse financiering van de toezichthouder door slachthuizen, omdat daarmee de schijn van belangenverstrengeling wordt gewekt?
Gezien de dwingendrechtelijke Europese regels is het niet mogelijk de bijdrage van slachthuizen aan de bekostiging van de NVWA volledig te stoppen. Deze bijdrage aan de bekostiging door slachthuizen kan echter de schijn wekken effect te hebben op de onafhankelijkheid en autoriteitspositie van de NVWA. Er zijn thans waarborgen opgenomen in het beleid en de regelgeving om eventuele belangenverstrengeling te voorkomen.
Dit voorjaar zijn de overheid en het bedrijfsleven gestart met een traject dat gericht is op meer kostentransparantie en stabiliteit in de kostenprijzen en tarieven. Hierbij wordt ook de (wijze van) bekostiging van de NVWA door de overheid en het bedrijfsleven onder de loep genomen. Het is belangrijk dat eerder genoemde waarborgen ook bij de herziening van het retributiestelsel NVWA behouden blijven of verbeterd worden, zeker waar het de onafhankelijkheid van het toezicht betreft.
Is de kloof tussen de praktijk en de controle groter sinds de werkzaamheden van Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) door de NVWA zijn overgenomen? In hoeverre is de mate van handhaving en kennis bij de NVWA vergelijkbaar met die bij de RVV?
Ik wil niet zo zeer spreken over een kloof maar over een veranderende situatie. Dit heeft met name te maken met de komst van de Europese Hygiëneverordeningen die de nationale wetgeving verving waarop destijds de werkzaamheden van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) waren gebaseerd. Deze nieuwe Europese verordeningen, die van kracht werden rondom de tijd dat de RVV in de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) overging, brachten op basis van nieuwe Europese inzichten wijzigingen met zich mee aangaande plichten en verantwoordelijkheden voor zowel het bedrijfsleven als de toezichthouder. Dit veranderde het toezichtslandschap voor de VWA ten opzichte van haar voorganger RVV aanzienlijk. Hierdoor is het niet goed mogelijk om de mate van handhaving en kennis van beide situaties met elkaar te vergelijken.
Herkent u het beeld dat door de vertrekkend inspecteur-generaal wordt geschetst dat de dienstverlening van de NVWA aan het bedrijfsleven op gespannen voet staat met dierenwelzijn? Kunt u aangeven op welke wijze dit in de praktijk tot uiting komt en welke stappen u zult zetten en heeft gezet om hier verandering in te brengen?
Omdat er discussie blijft bestaan over de spanning in de NVWA tussen het organiseren van toezicht op de borging van de publieke belangen van voedselveiligheid en dierenwelzijn en het verlangd niveau van dienstverlening, samen in een organisatie, heb ik de Raad van advies gevraagd te kijken naar het stelsel van keuren en toezicht in de vleesketen. Op 3 september jl. heb ik uw Kamer het advies «Het stelsel van keuren en toezicht in de (rood)vleessector» van de Raad van advies Herbezinning NVWA aangeboden (kenmerk 2021Z14965).3
Ik heb daarbij aangegeven te staan voor een aanpak die zorgt voor een duurzame verbetering van het stelsel door te kiezen voor een doorontwikkeling van de huidige directie Keuren tot een eigenstandige organisatie. Deze dient los(ser) van de andere delen van de NVWA te staan, met voldoende handelingsvermogen (en capaciteit) en mandaat om officiële controles met gezag naar de sector te kunnen uitvoeren. Een aanpassing in het stelsel («structuuroplossing») is noodzakelijk omdat de Raad van Advies aantoont dat alleen dan naar verwachting de noodzakelijke systeemsprong bewerkstelligd kan worden en de verschillende rollen, belangen en verantwoordelijkheden in een goede, vernieuwde balans gebracht kunnen worden.
De komende periode zal het ministerie samen met de NVWA de ontwikkeling van de huidige directie Keuren naar een aparte organisatie verder uitwerken. Daarbij zal worden bezien hoe de organisatie voor de officiële controles (de huidige directie Keuren) en de organisatie waarin het toezicht op het systeem is belegd (de huidige NVWA) zich tot elkaar dienen te verhouden. Van belang is dat deze uitwerking plaatsvindt met inachtneming van de Officiële Controles Verordening. Hierbij kan verder worden uitgewerkt hoe de onderlinge samenhang en de gewenste organisatorische afstand vorm kunnen krijgen. Uiterlijk in het tweede kwartaal van 2022 wordt hiertoe een uitgewerkt voorstel opgeleverd. Zie ook mijn brief van 3 september jl. (Kamerstuk 28 286 nr. 1216).4
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om het NVWA-toezicht te scheiden van het keuren van vlees en deze laatste onder te brengen in een aparte zelfstandige dienst? In hoeverre leeft deze opvatting over het scheiden van de rollen breder bij de NVWA? Is deze richting een oplossing voor de huidige situatie waarbij dienstverlening van de NVWA aan het bedrijfsleven op gespannen voet staat met het dierenwelzijn?
Zie antwoord vraag 5.
De dreigende schoolsluitingen in drie grote steden |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Schoolsluiting dreigt in drie grote steden: lerarentekort loopt uit de hand»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u toelichten waarom u «verbaasd»2 was over het feit dat de wethouders van Den Haag, Amsterdam en Rotterdam de noodklok luidden, aangezien een jaar geleden lid Van den Hul u schriftelijk vragen stelde waarin de Rotterdamse wethouder aangaf dat het «niet in de verwachting ligt dat het tekort aan bevoegde leraren opgelost kan worden de komende jaren»3?
De roep van de wethouders om structurele maatregelen verbaasde me, omdat wij vorig jaar samen meerjarige afspraken in de convenanten hebben gemaakt om extra maatregelen te nemen om de tekorten in de G5 (G4 en Almere) aan te pakken. Hiervoor is in totaal € 116 mln. extra vrijgemaakt.4 Samen met de G5 volgen wij de ontwikkelingen en de effecten van de convenanten nauwlettend. Naar aanleiding van de berichten heb ik met de wethouders gesproken en hebben wij met elkaar bevestigd dat indien nodig de maatregelen uit het convenant bijgesteld kunnen worden. Ik realiseer mij net als de wethouders goed dat de G5 de komende jaren als het gaat om tekorten voor uitdagingen staan. De wethouders zien dat de aanpak effect heeft en daarom gaan wij hier mee door. Amsterdam zet bijvoorbeeld in op een toeslag voor leraren om personeel vast te houden en de andere steden nemen een mix van maatregelen: inzet van meer klassenassistenten en vakkrachten en het verbeteren van (bovenschoolse) begeleiding van startende leraren en zij-instromers.
Bent u van mening dat de additionele 116 miljoen euro voor de G5 om het lerarentekort op te lossen in principe voldoende was om deze dreigende schoolsluitingen te voorkomen? Zo ja, waar is het volgens u fout gegaan? Zo nee, wat is er nog meer nodig?
Zoals hierboven aangegeven, zien de wethouders dat de maatregelen die in de convenanten zijn afgesproken effect hebben. Na wat opstartproblemen, mede door de samenloop met corona, loopt de uitvoering nu op schema. Komende jaren blijven we de ontwikkelingen volgen en kunnen we beoordelen of de inzet van de maatregelen uit de convenanten effectief en toereikend is. Ik verwacht de resultaten van het eerste jaar convenanten dit najaar en zal de Kamer in december met de jaarlijkse brief over de onderwijsarbeidsmarkt hierover informeren.
Bent u van mening dat u de mogelijkheid hebt als Minister om in gesprek te treden met collega ministers wanneer domeinoverstijgende problematiek zich voordoet?
Ja, ik ben van mening dat ik deze mogelijkheid heb. Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het de uitspraak «maar ik kan er niets aan doen dat de huizen in die kleinere gemeenten goedkoper zijn en dat daarom docenten liever daar wonen en werken»4 fatalistisch overkomt en demoraliserend moet zijn voor de schoolbestuurders en leraren die er alles aan doen om kinderen zo goed mogelijk onderwijs te bieden?
Ik zie dat G5 zich vol inzetten om voor onder andere leraren een passende woning te vinden. Zo hebben Amsterdam en Rotterdam een regeling om leraren met voorrang een huurwoning toe te wijzen. Dit past bij de verantwoordelijkheid van de gemeenten om de koop- en huursector toegankelijk voor alle doelgroepen te houden. Gemeenten beschikken over verschillende instrumenten om te sturen op de woningvoorraad. Als kabinet bevorderen wij dit, bijvoorbeeld door het stimuleren van de versnelling van woningbouw in regio’s waar de druk op de beschikbare woningen het grootst is. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft mede namens mij eerder hierover de Kamer geïnformeerd.6
Bent u bereid zo spoedig mogelijk in gesprek te treden met voornoemde wethouders alsook uw collega’s in het kabinet om te komen tot duurzame oplossingen om schoolsluitingen te voorkomen?
Onderdrukking van religieuze minderheden in India naar aanleiding van onderzoek door de London School of Economics |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het op 1 juli gepubliceerde rapport «Destructive Lies – Disinformation, speech that incites violence and discrimination against religious minorities in India» van Open Doors, uitgevoerd door de London School of Economics (LSE), waarin melding wordt gemaakt van grove schendingen in India van het grondrecht uit artikel 18 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens om te geloven, niet te geloven, van geloof te veranderen en een geloof of levensovertuiging te praktiseren, privé en in groepsverband?
Ja.
Herkent u de duidelijk negatieve trend die onderschreven wordt in vele andere recente rapporten van toenemende religieuze spanningen, en geweld en discriminatie tegen religieuze minderheden in India?1 Zo nee, waarom niet?
De rapportages waarnaar u verwijst zijn mij bekend. Dat geldt ook voor een rapport van de Duitse Beauftragter für weltweite Religionsfreiheit over 2018/19, dat onlangs in het Engels werd gepubliceerd en diverse eerder door Open Doors, Jubilee Campaign en Actie Kerk in Nood uitgebrachte rapportages.2
Door de Indiase geschiedenis heen verlopen de spanningen tussen de verschillende religieuze groeperingen met golfbewegingen: ze nemen toe of af of verdwijnen voor een tijd, afhankelijk van de politieke context. Officieel is India een land van «eenheid in verscheidenheid» – door de grote variatie aan culturen, religies en talen, alsmede een politiek systeem gebaseerd op secularisme en democratie.
In de praktijk blijkt dat die diversiteit van verschillende kanten onder druk staat en dat de spanningen tussen de verschillende religieuze groeperingen sinds eind 2019 toegenomen zijn en verder versterkt lijken door de impact van de Covid19-crisis. Nederland brengt de zorgen over deze ontwikkelingen over bij de Indiase autoriteiten.
Onderschrijft u ook dat religieuze minderheden in India, met als grootste groepen moslims en christenen, in hun bestaansrecht bedreigd worden door de aanhoudende uitsluiting, discriminatie, intimidatie, bedreiging en geweld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de conclusie dat dit niet om losstaande incidenten gaat in specifieke staten maar dat het een wijdverbreid fenomeen betreft dat benadrukt wordt door verspreiding van leugens, propaganda en ophitsende boodschappen via de media en sociale media? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het rapport van Open Doors ook naar voren komt, spelen sociale media een rol in de verspreiding van desinformatie. Desinformatie kan (religieuze) minderheden verder marginaliseren, de samenleving verder polariseren en maatschappelijke cohesie verder afbreken. Zo kan desinformatie bijdragen aan discriminatie, vreemdelingenhaat, intolerantie en geweld. Vrijheid van meningsuiting, waar toegang tot informatie een belangrijk onderdeel van is, is een prioriteit van het Nederlands mensenrechten buitenlandbeleid. Dit uit zich in zowel diplomatieke inzet als ondersteuning van maatschappelijk middenveld. In augustus 2020 is een nieuw project van de Nederlandse ambassade in India gestart, gericht op het aanpakken van de wortels van desinformatie.
Bent u bereid zich in te zetten voor een internationale onderzoekscommissie die met de Indiase overheid voortbouwt op onderzoek en verder onderzoek stimuleert naar geweld en mensenrechtenschendingen tegen religieuze minderheden in India? Zo ja, hoe kunt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt de mensenrechtensituatie in India nauwgezet en bespreekt deze met de Indiase autoriteiten, zowel bilateraal als in multilateraal verband.
Verder steunt de ambassade in New Delhi sinds 2016 een aantal projecten die de vrijheid van religie en levensovertuiging bevorderen. Tot nu toe zijn de projecten uitgevoerd in zes deelstaten waar de situatie voor religieuze minderheden het meest precair is. Drie van deze deelstaten, Jhakarand, Karnataka en Odisha worden ook genoemd in het rapport van Open Doors.
In genoemde projecten zijn twee componenten opgenomen: 1) rechtsbijstand en opleiding voor mensenrechtenverdedigers die ondersteuning bieden aan personen die slachtoffer zijn geworden van geweld tegen religieuze minderheden, en 2) interreligieuze dialoog.
De inzet van het kabinet is dat de Speciaal gezant voor religie en levensovertuiging India bezoekt, zijn bezoek is vorig jaar wegens COVID uitgesteld. De mogelijkheid wordt onderzocht op welke termijn, gegeven de huidige COVID-situatie in India, dit kan plaatsvinden. Hij heeft hierover en over godsdienstvrijheid in het algemeen goed contact met de Indiase ambassadeur in Nederland.
Op 12 april jl. heeft de lokale EU-India Mensenrechtendialoog in Delhi plaatsgevonden. Tijdens deze dialoog zijn burger- en politieke rechten, vrijheid van godsdienst of levensovertuiging, empowerment van vrouwen, kinderrechten, rechten van minderheden en kwetsbare groepen besproken. Zowel de EU als India spraken de noodzaak uit om een grotere betrokkenheid bij mensenrechtenkwesties te bevorderen, op basis van internationaal erkende mensenrechtenwetten en -normen. Daarnaast heeft Nederland zich ook ingezet voor aandacht voor de mensenrechtensituatie in het kader van de recent gehouden EU-India top op 8 mei. Mede als gevolg daarvan is in de slotverklaring een passage opgenomen over het beschermen van mensenrechten.
Verder zal in 2022 in het kader van de VN-Mensenrechtenraad de UPR (Universal Periodic Review) van India plaatsvinden, waarbij de ontwikkelingen in de mensenrechtensituatie in India in VN-Mensenrechtenraadverband aan de orde zullen komen. Nederland zal zich inzetten voor de situatie van religieuze minderheden tijdens deze UPR. Overigens heeft ook het maatschappelijk middenveld (in India en internationaal) een belangrijke rol in de UPR.
Welke mogelijkheden ziet u voor het tegengaan van publieke uitingen vanuit de Hindutva aanhangers binnen en buiten de overheid die oproepen tot geweld en discriminatie van christenen en moslims en deze acties ook nog legitimeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u op Europees of VN-niveau een halt toeroepen aan de schijnbare onschendbaarheid en straffeloosheid van leden van politie, de rechterlijke macht en politici die zich schuldig maken aan pogroms tegen religieuze minderheden, en betrokken zijn bij het ophitsen tot geweld of het goedpraten van geweld? Ziet u mogelijkheden hen verantwoordelijk te houden voor hun daden en gerechtelijk te laten vervolgen?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u mogelijkheden om mediabedrijven en sociale mediabedrijven op te roepen tot betere monitoring en tot training in religieuze geletterdheid, om zo met in achtneming van vrijheid van meningsuiting, misleidende informatie die oproept tot geweld en discriminatie tegen religieuze minderheden uit te bannen, in lijn met artikel 20 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (ICCPR)? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In juli 2021 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie aan ter bevordering van «interreligious and intercultural dialogue and tolerance in countering hate speech», waarin onder andere «any advocacy of hatred that constitutes incitement to discrimination, hostility or violence, whether it involves the use of print, audiovisual or electronic media, social media or any other means» werd veroordeeld. Zonder afbreuk te doen aan de vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in internationale verdragen.
In het kader van het Istanbul Process steunt Nederland het werk van de VN Speciaal Rapporteur voor Vrijheid van Religie en Levensovertuiging en enkele leidende landen om onder andere mediabedrijven hun verantwoordelijkheid te doen onderkennen en nemen. Een deel van het bij amendement op de BZ begroting vrijgemaakte budget voor de VN Speciaal Rapporteur voor religie en levensovertuiging en OHCHR (Office of the High Commissioner Human Rights) is bestemd voor dat proces. De Nederlandse Speciaal gezant voor religie en levensovertuiging heeft de Speciaal Rapporteur van de VN op uw verzoek gewezen. De VN Speciaal Rapporteur en enkele collega’s hebben vruchtbare gesprekken gehad met vertegenwoordigers van betrokken bedrijven in het kader van de UN Strategy and Plan of Action on Hate Speech: tackling discrimination, hostility and violence.
Verder steunt sinds augustus 2020 de Nederlandse ambassade in Delhi via het mensenrechtenfonds een project dat gericht is op het aanpakken van de wortels van desinformatie. Nederland hoopt hiermee een bijdrage te leveren aan de vermindering van verspreiding van misleidende informatie. Bij gebleken succes kan dit project mogelijk verder worden uitgebouwd.
Toenemend antisemitisme |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Geen weg meer terug»1 en «Mijn kind wil niet meer Joods zijn»2?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Joden, zoals opperrabbijn Evers, uit Europa vertrekken vanwege het toenemend antisemitisme?
Ik vind het zorgelijk als mensen het huidige klimaat als zodanig ervaren dat zij uit Europa willen vertrekken. Iedereen in Nederland, maar ook in Europa, moet zichzelf kunnen zijn en zich veilig voelen.
De aanpak van discriminatie, en daarbinnen antisemitisme, staat in Nederland dan ook hoog op de agenda. Dit geldt ook voor het EU-niveau. De Europese Commissie zal eind dit jaar een EU-strategie ter bestrijding van antisemitisme presenteren.
Wat is, nu antisemitisme toeneemt, ook in detail uw extra inzet om dit te bestrijden?
Het Kabinet werkt aan het vergroten van de gecoördineerde aanpak van racisme en discriminatie. Er wordt een Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme (NCDR) ingesteld, die aan de slag zal gaan met een meerjarig nationaal programma.
Sinds 1 april jl. is reeds de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) gestart. De NCAB heeft een onafhankelijke rol bij het signaleren van antisemitisme, het verbinden van projecten, initiatieven en organisaties en het coördineren van de aanpak van antisemitisme. Door de komst van de NCAB kunnen signalen over antisemitisme uit de samenleving nog beter worden opgepakt, en kan een passende inzet worden gekozen op de terreinen die vallen onder mijn mandaat.
Ook lopen er verschillende projecten die voortkomen uit de extra antisemitismegelden voor de jaren 2019–2021. Deze projecten kunnen geschaard worden onder drie pijlers: capaciteitsopbouw, weerbaarheid en bewustwording. Onder deze laatste pijler valt bijvoorbeeld een project dat ziet op het opstellen van een handreiking voor lokale bestuurders met mogelijke interventies bij antisemitisme incidenten. Een ander project is erop gericht om antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) beter in positie te brengen om slachtoffers van antisemitisme en andere vormen van discriminatie bij te staan en eventueel te ondersteunen bij het doen van aangifte.
Bent u op de hoogte van het feit dat diverse Joodse leerlingen op scholen, met name in de Randstad, de afgelopen periode onder druk zijn gezet, uitgescholden en verstoten uit de groep?
Ja.
Wat gaat u doen om Joodse kinderen een veilig schoolklimaat te bieden?
Een school moet voor iedereen een veilige omgeving zijn. Daar hebben scholen een wettelijke opdracht toe. Met de nieuwe burgerschapswet komt daarbij dat scholen in het funderend onderwijs de opdracht hebben te zorgen voor een schoolklimaat dat in overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en dat ze moeten zorgen dat elke leerling zich veilig en geaccepteerd weet. De inspectie van het onderwijs houdt risicogericht toezicht hierop. Als er signalen zijn die daartoe aanleiding geven, zal de inspectie onderzoek doen of anderszins optreden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij ernstige signalen rond onveiligheid, of rond uitingen die strijdig zijn met basiswaarden, waarbij er sprake is van onvoldoende optreden van school en bestuur. Leerlingen of hun ouders hebben altijd de mogelijkheid contact te zoeken met een vertrouwensinspecteur.
Specifiek op dit thema zal mijn collega voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding in gesprek gaan om te bespreken hoe antisemitisme in het onderwijs zo effectief mogelijk bestreden kan worden. De Minister voor BVOM ondersteunt daarnaast scholen via Stichting School & Veiligheid en via de ondersteuningsstructuur in het kader van de nieuwe burgerschapswet. Ook wordt de Anne Frank Stichting door de overheid gesteund. Zij hebben een heel goed aanbod van zeer bruikbaar lesmateriaal voor scholen, en hebben een goede samenwerking met Stichting School & Veiligheid.
Het stilgehouden rapport Woittiez over structurele en ernstige juridische fouten in de jeugdzorg |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport over structurele en ernstige juridische fouten in de jeugdzorg?1
Zoals ik uw Kamer antwoordde op de vragen van het lid Peters (CDA) over het bericht «Kritisch rapport over fouten in de jeugdzorg stilgehouden», is door een ambtenaar van mijn ministerie in 2018 een verkenning gedaan die heeft geresulteerd in een document genaamd «Incident of Patroon?». Er is geen sprake van een uitgebreid rapport.2
Waarom heeft u dit rapport niet met de Kamer gedeeld?
Zoals ik uw Kamer mededeelde in de antwoorden op de vragen van de leden Van Nispen en Kwint (SP) was de conclusie van de verkenning «Incident of Patroon?» dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen is onderkend en beleidsmatig is opgepakt. Gezien de aard van de verkenning en gelet op het feit dat uit de verkenning bleek dat de problematiek reeds bekend was en werd opgepakt, is destijds geen aanleiding gezien om mij te informeren over de verkenning en daardoor ook niet om de verkenning met uw Kamer te delen.3 Sinds februari van dit jaar is de verkenning in kwestie gedeeltelijk openbaar.4
Kunt u ons vertellen welke adviesrapporten en onderzoeken volgens u de basis zouden moeten zijn voor het nieuwe regeerakkoord?
Het rapport «Stelsel in groei» (Bijlage bij Kamerstuk 31 839, nr. 760) en het rapport van de stuurgroep «Maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet» (Bijlage bij Kamerstuk 31 839, nr. 775) zijn input geweest voor het oordeel van de Commissie van Wijzen over het structureel benodigde budget voor jeugdzorg en de te treffen maatregelen om het jeugdstelsel toekomstbestendig te maken. Het oordeel van de Commissie van Wijzen is zwaarwegend en dient als inbreng voor de kabinetsformatie. Daarnaast zijn de afgelopen tijd meerdere behartigenswaardige rapporten gepubliceerd over de jeugdhulp en het jeugdstelsel.5 Het is aan de opstellers van het Regeerakkoord om te bezien welke rapporten en informatie zij meenemen. Gegeven de urgentie van het onderwerp is het huidige kabinet met de VNG in gesprek om gegeven het advies van de Commissie van Wijzen de vervolgstappen te bepalen om te komen tot een «Hervormingsagenda jeugdzorg». Hierbij worden ook andere relevante partners (organisaties van cliënten, professionals, aanbieders) betrokken. De definitieve vaststelling van de Hervormingsagenda is aan een nieuw kabinet in overleg met gemeenten en andere betrokken partijen.
Hoe gaat de overdracht naar de nieuwe verantwoordelijke bewindspersonen er concreet uitzien en met welke organisaties en cliëntvertegenwoordigers zal hiervoor worden samengewerkt?
Wanneer een nieuw regeerakkoord tot stand is gekomen, het nieuwe kabinet is aangetreden en de nieuwe bewindspersonen voor JenV en VWS zijn benoemd zullen, zoals dat gebruikelijk is, de nieuwe bewindspersonen ambtelijk voorbereid worden. Met wie precies wordt samengewerkt en hoe dit zal gaan zal met de nieuwe bewindspersonen worden besproken. Uiteraard zal veel samenwerking plaatsvinden met de organisaties, aanbieders, professionals en cliëntvertegenwoordigers die nu met VWS en JenV samenwerken en dit in de toekomst hopelijk ook blijven doen.
Kunt u (Minister voor Rechtsbescherming) concrete acties noemen hoe u met uw ministeriële mandaat keuzes maakt over wat niet meer moet gebeuren en wat wel, zonder het naar een toekomstige hervormingsagenda af te schuiven?
Het kabinet heeft voor 2021 € 613 miljoen euro beschikbaar gesteld aan gemeenten voor het oplossen van de acute problematiek in de jeugdzorg. Met dit geld komt er o.a. ruimte om de crisiscapaciteit in de jeugd-ggz uit te breiden en wachttijden aan te pakken. Voor 2022 stelt het kabinet € 1,314 miljard euro beschikbaar ter compensatie van de tekorten in de jeugdzorg. Dit komt bovenop de eerder toegezegde € 300 miljoen euro voor 2021 en 2022.
De Staatssecretaris van VWS en ik hebben daarnaast verschillende acties ingezet om het jeugdbeschermingsstelsel op korte en lange termijn te verbeteren, zoals het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en de hervormingsagenda jeugd. Zo zetten we in op:
Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over verdere maatregelen als het gaat om de structurele financiën en noodzakelijke aanpassingen aan het jeugdhulpstelsel om de jeugdzorg in de toekomst effectief en beheersbaar te houden.
Aangezien u in de commissie van vorige week als antwoord op vragen zo vaak naar deze hervormingsagenda verwees: wie bepaalt wat op de agenda komt, en hoe gaat de agenda gemonitord worden?2
De hervormingsagenda wordt door het Rijk en de VNG samen met betrokken partijen zoals aanbieders, professionals en jongeren- en cliëntenorganisaties de komende maanden vormgegeven. Deze hervormingsagenda omvat zowel het afspraken maken over maatregelen die passen binnen het huidige stelsel als het starten met de voorbereiding van aanpassing in nationale wet- en regelgeving waar een nieuw kabinet definitief over moet besluiten.
De wijze van monitoring van de maatregelen zal deel uitmaken van deze hervormingsagenda. Conform de motie Ceder/Simons betrekken we ook de opstellers van verschillende rapporten en ervaringsdeskundigen.8 Het is aan een nieuw kabinet deze hervormingsagenda vast te stellen.
Waarom kiest u bij de samenstelling van een Commissie van Wijzen die advies moet uitbrengen over de jeugdzorg voor vijf witte mensen van bovengemiddelde leeftijd, vol bestuurlijke banen bij de overheid?
In de zoektocht naar leden van deze Commissie was een aantal uitgangspunten van belang. Het betrof onder andere: ervaring met bestuurlijke vraagstukken tussen medeoverheden, financiële verhoudingen en kennis van de jeugdzorgsector. Op basis hiervan hebben Rijk en de VNG de samenstelling van de Commissie van Wijzen bepaald.
Bent u het ermee eens dat gebrek aan het serieus nemen van wijsheid uit de praktijk en de ervaringskennis van de mensen om wie het gaat stuitend is?
Ik vind het van evident belang dat kennis van en ervaring met de praktijk en de maatschappij een rol speelt bij de totstandkoming van beleid en regelgeving. Daarom geven de Staatssecretaris van VWS en ik dit ook een belangrijke plek in onze beleidsvorming en worden onder andere cliëntenorganisaties en ervaringsdeskundigen nauw betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van de hervormingsagenda.
Bent u het ermee eens dat de oplossing van het probleem ligt in het samenbrengen van verschillende perspectieven en de verbinding tussen verschillende vormen van kennis?
Het samenbrengen van verschillende perspectieven en het verbinden van verschillende vormen van kennis te verbinden zijn zeker van belang in beleidsvorming. Om die reden bundelen het Ministerie van JenV en VWS wetenschappelijke kennis, praktijkkennis en ervaringskennis bij het aanpakken van de problemen binnen de jeugdzorg. Om verschillende perspectieven samen te brengen werken we ook met veel verschillende partijen samen. Zo wordt bijvoorbeeld bij de totstandkoming van het toekomstscenario Jeugdbescherming samengewerkt met gecertificeerde instellingen, brancheorganisaties, lokale wijkteams, Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming, de Jeugdautoriteit, de rechtspraak, vakbonden, cliëntenorganisaties, lotgenotenorganisaties, professionals en de wetenschap om die verschillende perspectieven mee te nemen.
Wat doet u om werknemers van de Directie Jeugd te faciliteren en stimuleren zodat zij ervaringskennis kunnen inzetten en benutten?
De Ministeries van VWS en JenV vinden de betrokkenheid van jongeren en ervaringsdeskundigen bij de beleidsvorming erg belangrijk. De Directie Jeugd, Familie en Aanpak Criminaliteitsfenomenen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Directie Jeugd van het Ministerie van VWS zijn directies waar er bij verschillende beleidstrajecten, jongeren en ervaringsdeskundigen rechtstreeks en via verschillende organisaties betrokken worden om mee te denken over het te vormen beleid. Ook hebben zij op zeer regelmatige basis gesprekken met onder meer bestuurders en medewerkers van gecertificeerde instellingen, brancheorganisaties, cliëntenorganisaties, lotgenotenorganisaties, de Raad voor de Kinderbescherming, de Jeugdautoriteit, gemeenten en vakbonden. Ook vinden zeer regelmatig werkbezoeken plaats waarbij de aansluiting met de praktijk wordt opgezocht. Om de inzet van ervaringskennis te faciliteren en stimuleren gaan de Staatssecretaris van VWS en ik ook zelf graag in gesprek met jongeren en ervaringsdeskundigen. Daarnaast gaan wij regelmatig op werkbezoek om direct met bestuurders, professionals en ervaringsdeskundigen in gesprek te gaan.
Hoe zien de processen eruit die hiervoor concreet zijn ingericht?
Deze processen kunnen erg verschillen afhankelijk van het beleidsonderwerp. Voorbeelden hoe jongeren betrokken worden zijn:
De problemen veroorzaakt door werk aan de Haringvlietbrug |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Miljoenenstrop door files en omrijden door werk aan Haringvlietbrug: «Absurd en onaanvaardbaar»»?1
Ja.
Waarom zijn de eerdere signalen uit 2017, waarin duidelijk werd dat er dringend onderhoud noodzakelijk was, genegeerd en is er niet tijdig reparatie en onderhoud uitgevoerd?
De signalen uit 2017 zijn serieus opgepakt. Op basis van de signalen zijn destijds direct maatregelen getroffen. Zo is de klep met een spoedreparatie versterkt door een herontwerp van de klemmen. Dit herontwerp is tot stand gekomen uit een expertmeeting van Rijkswaterstaat met verschillende aannemers en ingenieursbureaus. Aansluitend is een herberekening uitgevoerd ten aanzien van constructieve veiligheid van de klep. Uitkomst daarvan was, dat door de reparatie de restlevensduur kon worden opgerekt tot eind 2022/begin 2023 op voorwaarde dat het aantal brugopeningen beperkt zou worden. Hier zijn destijds de bestuurlijke partners en verschillende brancheorganisaties (o.a. Schuttevaer, HISWA-RECRON en TLN) in een daarvoor georganiseerd overleg van op de hoogte gesteld. Vervolgens is de aanpak van de brug opgenomen in het programma Vervanging en Renovatie en is gestart met de planfase. Deze planfase is in het eerste kwartaal van 2021 afgerond en op basis daarvan is gestart met de voorbereiding van de realisatie. De voorbereiding van de vervanging van de klep van de Haringvlietbrug is inmiddels in volle gang. In juli 2021 is formeel de aanbesteding gestart. In de voorbereiding op de aanbesteding en tijdens de planfase hebben al meerdere consultatiegesprekken met marktpartijen plaatsgevonden. Vanaf medio 2023 vindt naar verwachting de vervanging van de klep en de vernieuwing van de systemen plaats. Meer duidelijkheid over de haalbaarheid van deze planning kan begin volgend jaar gegeven worden als de aannemer die het werk gaat uitvoeren ook gecontracteerd is. Daarnaast zijn er verschillende risico’s die voor vertraging kunnen zorgen. Hierbij kan gedacht worden aan gevolgen van langere levertijden voor bouwmaterialen.
Zijn alle alternatieven onderzocht om de reparatie sneller uit te kunnen voeren en/of met minder hinder voor het verkeer? Kunt u die alternatieven naar de Kamer sturen?
In een expertmeeting van Rijkwaterstaat zijn verschillende opties onderzocht om de bevestiging van de klemmen te verbeteren of om op andere wijze de levensduur van de brug te verlengen. Hierbij zijn naast de gekozen maatregelen de volgende opties verkend:
Hoe verantwoordt u de kosten à 53 miljoen die de transportsector door het slechte onderhoud nu moet gaan maken?
Om de veiligheid van vaarweg- en weggebruikers te kunnen borgen, de brug beschikbaar te houden voor verkeer en verdere beperkingen te voorkomen, is besloten tot deze maatregel.
Bent u bereid de schade te vergoeden die belanghebbenden aantoonbaar lijden?
Burgers en bedrijven die schade menen te ondervinden door maatregelen van Rijkswaterstaat kunnen compensatie aanvragen. Deze aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 2019.
Zijn er in Nederland meer bruggen waar bijvoorbeeld klemmen en/of platen los aan het raken zijn?
De situatie bij de Haringvlietbrug lijkt geen gevolgen te hebben voor andere bruggen. De toepassing van een aluminium dek in het hoofdwegennet bij een brug als de Haringvlietbrug is vrij uniek. Hoewel er meerdere bruggen zijn met een aluminium dek, bijvoorbeeld die in de Zandkreekdam, worden deze bruggen minder zwaar belast, waardoor de problematiek bij de Haringvlietbrug voor zover nu bekend op zich zelf staat.
Over het algemeen geldt dat komende jaren meer situaties als bij de Haringvlietbrug zich zullen gaan voordoen. Het einde van de technische levensduur van een groot aantal bruggen, tunnels, viaducten en sluizen in Nederland is in zicht. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar het antwoord bij vraag 7 van de heer de Groot (VVD).
Zijn er situaties denkbaar waarbij het onderhoud van bruggen in zo’n slechte staat is dat de verkeersveiligheid per direct in het geding is?
De inzet van Rijkswaterstaat is erop gericht om de verkeersveiligheid ten alle tijden de borgen. Veel bruggen, tunnels, viaducten en sluizen in Nederland zijn aan het einde van de levensduur en moeten worden vervangen of gerenoveerd. Aan het einde van de levensduur neemt de kans op verstoringen toe. Tot aan een renovatie of vervanging houden we deze bruggen, tunnels en viaducten extra in de gaten door middel van periodieke inspecties of monitoring. Ook kunnen zich onverwachte omstandigheden voordoen, zoals storingen of een mankement. Soms zijn daarom ingrepen nodig om een brug veilig te kunnen blijven gebruiken, zoals nu bij de Haringvlietbrug. In zo’n geval neemt Rijkswaterstaat direct maatregelen, zoals het uitvoeren van spoedreparaties en/of het deels afsluiten van de brug of tunnel. Dit betreft overigens niet alleen bruggen, dat geldt ook voor de andere onderdelen in het hoofdwegennet, hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem.
Wanneer gaat u fors meer geld investeren in achterstallig onderhoud van onze weginfrastructuur?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar mijn brief van 10 juni 2021 (Kamerstuk 35 570-A-61) over de instandhouding van de Rijksinfrastructuur. De validatie van PWC│REBEL wijst uit dat de budgetbehoefte voor de periode 2022–2035 in de orde van gemiddeld € 1 miljard per jaar hoger ligt dan het beschikbare budget. Dit is exclusief het inlopen van het uitgesteld onderhoud en nieuwe ontwikkelingen. Met de uitkomsten van de validaties en de extra kosten die worden voorzien is eind 2020 besloten voor zowel 2022 als 2023 budget naar voren te halen om versneld onderhoudsmaatregelen uit te kunnen voeren. Per jaar is € 350 mln. aan budget naar voren gehaald. Het streven is om in het kader van de ontwerpbegroting 2022 en in aanvulling op eerdere impulsen opnieuw middelen uit latere jaren naar voren te halen om meer onderhoudswerkzaamheden in de periode tot en met 2023 uit te kunnen voeren. Het nieuwe Kabinet zal een afweging moeten maken over de financiering van de instandhouding van het hoofdvaarwegennet, hoofdwegennet en hoofwatersysteem voor de jaren daarna. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 10 juni 2021 (Kamerstuk 35 570-A-61) is er vanaf 2024 sprake van een tekort op het budget voor instandhouding. Voldoende budget voor instandhouding is nodig om ongewenst uitstel van onderhoud te voorkomen en objecten tijdig te kunnen renoveren of vervangen.
De antwoorden op de vragen over het bericht “Brief van provincie naar Minister: hoe moet het verder met de ontwikkeling van het Wierdense Veld” |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat u verantwoordelijk bent voor de aanwijzing van Natura 2000-gebieden en voor de onderbouwing van deze aanwijzingen?
Ja.
Heeft u vanuit deze verantwoordelijkheid de resultaten uit de ecologische en de hydrologische onderzoeken die zijn uitgevoerd door de provincie Overijssel gevalideerd? Kunnen de door u gevalideerde ecologische en hydrologische onderzoeksresultaten, waaruit blijkt dat het herstel van het hoogveen Wierdenseveld mogelijk is naast de andere gebruiksdoelen, naar de Tweede Kamer toegezonden worden?
Het valideren van onderzoeken voor de inrichting en het beheer van Natura 2000-gebieden behoort niet tot mijn verantwoordelijkheid. De provincie Overijssel is bezig met de voorbereidingen van de inrichting van het Natura 2000-gebied Wierdense Veld. De provincie heeft mij medegedeeld dat er inrichtingsvarianten zijn waarin drinkwaterwinning en hoogveenherstel samengaan en dat deze grote impact hebben op ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en het landgebruik nabij het Wierdense Veld. Voor het in dit kader uitgevoerd onderzoek verwijs ik u naar de provincie.
Kunt u het verslag van het bestuurlijk overleg met Eurocommissaris Sinkevicius over het Wierdenseveld, zoals bij de behandeling van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet op 30 juni 2020 besproken en verzocht in de eerste set schriftelijke vragen, per ommegaande overleggen aan de Tweede Kamer?1
Er is geen verslag gemaakt van het gesprek met de Eurocommissaris, waarin het vraagstuk van proportionaliteit is besproken aan de hand van de casus Wierdense Veld. Zoals ik in de vorige beantwoording (Aanhangsel Handelingen II 2020/2021, nr. 3151)2 aangaf, heeft de Eurocommissaris tijdens het gesprek benadrukt dat Nederland moet voldoen aan de vereisten van de Vogel- en Habitatrichtlijn en hiervoor verder met natuurherstel aan de slag moet.
Is het waar dat de totale kosten eerst op € 20 miljoen werden ingeschat en momenteel op € 40 miljoen? Zijn de kosten vanwege de uitvoering van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering al betrokken bij deze inschatting of komen deze kosten er nog bovenop? Wat is de uw inschatting?
Ja, het is waar dat de totale kosten momenteel worden ingeschat op € 40 miljoen. De uitvoering van de nu aan de orde zijnde maatregelen in de bufferzone van circa 380 hectare draagt bij aan de doelen van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn). Door het verbeteren van de waterhuishouding wordt stikstofgevoelige natuur versterkt. De uitvoering leidt ook tot extensivering van de landbouw en het landgebruik nabij het Natura 2000-gebied. Dit leidt tot vermindering van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied en tot toekomstbestendige vormen van landbouw passend bij het gebied. Hiermee loopt de uitvoering van deze maatregelen vooruit op de uitvoering van de Wsn. De provincie kan nu nog niet bepalen of en in welke mate er nog aanvullende maatregelen voor stikstofreductie in het gebied nodig zijn. Vooruitlopend hierop kan er geen inschatting worden gemaakt van de kosten.
Is in de thans bekende gebiedsanalyse, op basis waarvan de doelen, belangenafweging en kosten zijn gemaakt, reeds rekening gehouden met de kritische depositiewaarden Wierdenseveld? Zo nee, komt er dan nog een aanvullend pakket aan maatregelen?
In de in 2017 vastgestelde Natura 2000-Gebiedsanalyse in het kader van het toenmalige Programma Aanpak Stikstof (PAS) is beschreven hoe de stikstofdepositie afneemt, en werd onderbouwd dat door deze afname in samenhang met de natuurherstelmaatregelen het behoud van het hoogveen geborgd is. In de gebiedsanalyse is dus al rekening gehouden met de kritische depositiewaarden. In het kader van de uitwerking van de Wsn zal door de provincie Overijssel in de Gebiedsgerichte Aanpak Stikstof bepaald worden of er aanvullende maatregelen nodig zijn. Hierop kan ik niet voortuitlopen.
Kunt u toelichten wat u bedoelt bij uw antwoord op vraag 13 van het lid Boswijk met «Het is onzeker of bij structurele winning op vergund niveau het huidige maatregelenpakket toereikend is om de waterhuishouding in het hoogveen voldoende te verbeteren»?2
Bij de uitwerking van maatregelpakketten in 2017–2019 is op grond van de ecologisch beoordeling van de vegetatie bepaald dat er een maatregelpakket nodig is dat zorgt voor een verhoging van het waterpeil met minimaal 5 cm in een voldoende groot deel van het Wierdense Veld. Dit is ook het geval wanneer de waterwinningen Wierden en Hoge Hexel structureel op het vergunde, maximale, niveau worden benut.
In de afgelopen jaren zijn de drinkwaterwinningen, vanwege de droge, warme zomers, intensiever benut dan langjarig gemiddeld. Wanneer veel droge, warme zomers optreden in de toekomst, kan mogelijk een grotere stijging van het waterpeil nodig zijn dan 5 cm en in een groter deel van het gebied. Monitoring van de benutting van de winningen, de waterhuishouding in het gebied en de ontwikkeling van de vegetatie is nodig voor het omgaan met deze onzekerheid.
Wat geeft de hydrologische beoordeling over de combinatie van het behoud van hoogveen en de drinkwaterproductie aan?
Zie hiervoor de beantwoording van vraag 2.
Is het waar dat in antwoord op de vragen van het lid Boswijk u bij vraag 19 aangeeft dat u in uw benadering geen rekening heeft gehouden met de uitvoering van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering? Zo ja, wat betekent dat voor de duidelijkheid vanuit het Rijk voor de grondeigenaren?3
Zoals in de beantwoording van vraag 4 vermeld, leidt het maatregelenpakket tot vermindering van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied en tot toekomstbestendige vormen van landbouw passend bij het gebied. Hiermee loopt de uitvoering van deze maatregelen vooruit op de uitvoering van de Wsn. De provincie kan nu nog niet bepalen of en in welke mate er nog aanvullende maatregelen voor stikstofreductie in het gebied nodig zijn. Ik kan hier niet op vooruit lopen, deze duidelijkheid zal komen vanuit de voortouwnemer middels het gebiedsproces.
Kunt u de kaarten met stikstofgevoelige natuur Wierdenseveld meesturen met de beantwoording van deze set schriftelijke vragen en er tevens voor zorgen dat deze beschikbaar gesteld worden voor de grondeigenaren: landbouwers, landgoed- en boseigenaren en natuurbeschermers?
U en de door u genoemde personen kunnen de kaart met de stikstofgevoelige natuur van het Wierdense Veld raadplegen via Aerius Monitor: https://monitor.aerius.nl/gebied/43/onderwerp/natuur?deel=lagen.
Nederland die relatief meer bomen kapt dan Brazilië |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat Nederland relatief meer bos kapt dan er jaarlijks in Brazilië worden gekapt? Zo nee, waarom niet?
Het vergelijken van de kap van jonge Nederlandse bossen, ooit aangeplant met het oog op houtproductie, met het verdwijnen van oerbos in één van de rijkste ecosystemen op aarde, behoeft nuance. In de periode 2013–2017 ontstond er forse ontbossing primair als gevolg van het omvormen van (productie)bossen naar andere typen natuur die te lijden hadden onder verdroging en verzuring. Deze onder druk staande natuurtypen als heide of duin zijn uitgebreid ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000, om te voorkomen dat deze habitats en aanwezige beschermde soorten nog verder achteruitgaan. Anderzijds is er in die tijd ook bos verdwenen als gevolg van bestemmingsplanwijzigingen ten behoeve van infrastructuur of woningbouw, die pas bij ingang van de Wet natuurbescherming in 2017 compensatieplichtig is.
Deelt u de mening dat van de 37.000 hectare «extra» bos, zoals verwoord in de bossenstrategie, er voor ten minste 3.400 hectare bos geen sprake is van «extra», omdat deze ter compensatie komt voor bos gekapt in Natura 2000-gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen hoe het kan dat u spreekt over 37.000 hectare «extra» bos?
De ambitie is inderdaad om 37.000 hectare extra bos in 2030 te realiseren ten opzichte van de nulmeting begin 2021. 3.400 hectare bos betreft bos dat geveld is in het kader van de uitvoering van instandhoudingsmaatregelen in Natura 2000-gebieden. Hiervoor geldt een uitzondering van de herplantplicht op grond van artikel 4.4, eerste lid onder 1 van de Wet natuurbescherming. In het kader van mijn ambitie zoals verwoord in de Bossenstrategie wil ik ervoor zorgen dat de bomen die geveld zijn in deze gebieden alsnog herplant worden, ook al is dat wettelijk gezien niet nodig. Daarom beschouw ik de herplant van deze bomen ook als «extra», ook al begrijp ik dat dit anders aanvoelt dan de rest van de ambitie van 37.000 hectare.
Is het waar dat er sinds 2017 een uitzondering geldt voor het compenseren van bos (herplantplicht), gekapt in het kader van omvorming van bos naar andere natuur op grond van Natura 2000-gebieden, maar dat 400 hectare van dit bos nu toch gecompenseerd zal worden? Zo ja, beaamt u dat de uitzondering op de herplantplicht geschrapt kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat compensatie niet vereist is bij het kappen van bos ter uitvoering van instandhoudingsmaatregelen of een passende maatregel als bedoeld in artikel 2.2. van de Wet Natuurbescherming. Deze uitzondering gold echter al langer in de Boswet, die in 2017 op is gegaan in de Wet natuurbescherming. De 3.400 hectare bos die sinds 2017 is gekapt in dit kader, of nog op de planning staat, wordt met terugwerkende kracht gecompenseerd met middelen uit het Programma Natuur. Uiteraard wordt er terughoudend omgegaan met deze kap binnen Natura 2000-gebieden. Ik ben voornemens het hoofdstuk «houtopstanden» in de Wet natuurbescherming te evalueren. Daarin zal ik ook dit punt meenemen om te bezien welke aanpassingen nodig zijn om dit onderdeel van de wet in lijn te brengen met het geformuleerde beleid uit de Bossenstrategie, waaronder het schrappen van de voorgenoemde uitzondering binnen Natura 2000-gebieden.
Deelt u de mening dat de compensatie voor het kappen van bomen buiten het Natuurnetwerk, ook daadwerkelijk buiten het Natuurnetwerk moet plaatsvinden? Zodat reeds bestaande natuur niet gebruikt kan worden als «compensatie»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe houdt u hier toezicht op?
Ik deel uw mening dat er netto geen achteruitgang mag zijn in het areaal aan natuur bij het compenseren van bos dat verloren gaat voor andere doeleinden dan natuur. Provincies stellen hiervoor regels op, die veelal specifiek rekeninghouden met gronden waarop reeds bijzondere natuurwaarden aanwezig zijn.
Hoeveel bos, gekapt buiten het Natuurnetwerk, is gecompenseerd binnen het Natuurnetwerk ten koste van bestaande natuur?
Dat wordt niet bijgehouden.
Deelt u de mening dat biodiversiteit gebaat zou zijn bij een gevarieerde en natuurlijke plaatsing van bomen in compensatiebos, in tegenstelling tot het huidige gridwerk? Zo nee, waarom niet?
Een gevarieerde, maar dichte plaatsing heeft ten opzichte van een symmetrisch beeld met dezelfde dichtheid weinig meerwaarde voor de biodiversiteit. De biodiversiteit is vooral gediend bij variatie, met name in plantafstanden, zodat verschillende gradiënten ontstaan. Dit houdt in dat je sommige delen meer open laat terwijl je andere delen in een hoge dichtheid aanplant. Of je dat in een standaard gridwerk of in een natuurlijke plaatsing doet maakt op de lange termijn niet uit. Ook klopt het uitgangspunt dat alle aanplant in een standaard gridwerk gebeurt niet. Er zijn verschillende variaties denkbaar, die ook in de praktijk tot uiting komen. Onder andere het Praktijkboek Bosbeheer, een standaardwerk, behandelt deze verschillende vormen. Qua beleving ben ik het met u eens dat symmetrie de eerste 10 tot 15 jaar voor een onnatuurlijk beeld zorgt. Met het oog op klimaatverandering en nieuwe technieken voor het aanplanten van bomen worden ook dit soort beplantingsvraagstukken meegenomen in door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) gesteunde onderzoeken.
Hoe wordt bij de kap van bos en bomen gecompenseerd voor het biodiversiteitsverlies in lijn met de instandhoudingsdoelen? Hoe ziet u hierop toe?
Voor kwalificerende habitattypen (bijvoorbeeld Oude eikenbossen, Veldbies-beukenbossen of Vochtige alluviale bossen) binnen Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. Deze bossen worden niet gekapt om natuurontwikkeling van andere habitattypen te vergroten. Wanneer deze onder ruimtelijke ingrepen te lijden hebben, moeten voor deze habitattypen compenserende maatregelen worden getroffen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) (voor zaken die onder het Rijk vallen) en de provincies zien hier op toe. Verder geldt de Wet natuurbescherming voor de instandhouding van beschermde soorten die in het gebied aanwezig zijn. Als de voorgenomen ingreep gevolgen heeft voor de instandhouding van de betreffende soorten, dan moeten daarvoor mitigerende of compenserende maatregelen genomen worden om nadelige effecten te voorkomen. Als dat niet mogelijk is dan wordt de ontheffing niet verleend en dan mag er dus ook niet gekapt worden.
Bent u van plan om de (beschermde) flora die verloren gaat door de aanplant van (extra) bos in het Natuurnetwerk en in de bestaande natuur buiten het Natuurnetwerk als uitvoering van de bossenstrategie, te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier uitvoering aan geven?
Bosaanleg binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) zal alleen plaatsvinden op plekken waar de natuurontwikkeling niet voldoende tot stand komt of op gronden die onderdeel zijn van de beoogde uitbreiding van het NNN onder het Natuur Pact. In het eerste geval gaat het met name om graslanden die als kruiden- en faunarijk grasland te boeken staan. Dit zijn vaak voorstadia van zeldzamere graslandvegetaties. Wanneer de aanplant van bos een negatief effect heeft op beschermde soorten, moeten deze effecten gemitigeerd of gecompenseerd worden of een ontheffing worden aangevraagd, conform de Wet natuurbescherming.
Deelt u het inzicht dat bij de kap van een volwassen boom er een koolstofschuld oploopt die pas gecompenseerd is wanneer een compensatieboom volwassen is? Zo nee, waarom niet?
Dat inzicht deel ik. Wel moet rekening gehouden worden met het gebruik van het hout van de betreffende boom en de natuurlijke levensloop. Bij duurzame toepassing (bijvoorbeeld in de bouw) kan de koolstof decennia vastgehouden worden. Aangezien bossen voortdurend in ontwikkeling zijn, ligt die uitspraak op het niveau van een boscomplex genuanceerder. In de methodiek van de boekhouding voor het klimaat van de VN (LULUCF), wordt rekening gehouden met de gevolgen van ontbossing en bebossing door een overgangsfase in te bouwen van 30 jaar voor nieuw bos. Na 30 jaar compenseert nieuw bos dan ook pas het kappen van volwassen bos. Deze periode is 20 jaar voor de CO2 die wordt vastgelegd in de bosbodem.
Deelt u het inzicht dat de CO2-uitstoot door de aanplant van jonge compensatiebomen niet zal afnemen, ten minste niet in de komende decennia, en dat juist het tegenovergestelde gebeurt, namelijk dat de kap nu zorgt voor een hogere CO2-uitstoot, gezien de ontbossing in Nederland sinds 2013 voor een jaarlijkse uitstoot van 1,5 miljoen ton CO2 zorgt, vergelijkbaar met 750.000 extra auto's op de Nederlandse wegen?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw reflectie hierop?
De ontbossing van het afgelopen decennium moet ook in het licht van de biodiversiteitscrisis bezien worden. Dat betekent dat er soms moeilijke keuzes zijn gemaakt waarbij niet zowel het klimaat als de biodiversiteit evenredig geholpen konden worden. Met de compensatie proberen we het koolstofvastleggend vermogen op te trekken, zodat de biodiversiteitswinst blijft, maar de koolstofvoorraad ook weer wordt hersteld. Daarnaast nemen de bestaande bossen nog altijd veel CO2 op, waardoor bossen netto koolstof blijven vastleggen.
Deelt u de mening dat de CO2-uitstoot door vlaktekap in het kader van regulier bosbeheer meegenomen moet worden in de berekening van het volume van de jaarlijkse CO2-uitstoot door boskap?
Vlaktekap (en andere vormen van kap) worden al sinds 1990 gerapporteerd als directe CO2-uitstoot. Nederland rapporteert de volledige CO2-balans van het bestaande bos als het verschil tussen bijgroei en oogst. Bijgroei wordt hierbij berekend als een CO2-vastlegging en alle oogst wordt hierbij gerapporteerd als CO2-bron, behalve een deel dat in houtproducten blijft vastgelegd. Het verschil tussen die twee geeft de netto balans (de vastlegging voor Nederland). Voor deze CO2-balans maakt het niet uit of Nederland de jaarlijkse oogst van 1,3 miljoen m3 hout via uitkap of vlaktekap uitvoert. Op dit moment wordt gekeken of de gerapporteerde CO2-uitstoot uit de bodem nauwkeuriger in beeld kan worden gebracht.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Vanwege het zomerreces was dat niet mogelijk.
De dwangsommen die de Staat dreigt te moeten betalen omdat het kabinet Rutte III het Urgenda-vonnis niet lijkt uit te voeren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat uw regering het bij monde van Staatssecretaris Yeşilgöz-Zegerius «teleurstellend» heeft genoemd dat Urgenda opnieuw naar de rechter stapt om uitvoering van het Urgenda-vonnis af te dwingen en omdat Urgenda niet «de maatregelen afwacht»?1, 2
Ja.
Vindt u niet dat het juist teleurstellend is dat de Nederlandse regering überhaupt door de rechter op de vingers moest worden getikt wegens het schenden van de zorgplicht voor onder andere het recht op leven en het niet nakomen van de ondergrens van de internationaal geaccepteerde doelstelling van 25–40 procent emissiereductie in 2020? Zo nee, waarom niet?
Zoals in hoger beroep is aangegeven, is de Nederlandse Staat ervan uitgegaan rechtmatig te handelen door haar internationale en Europees rechtelijke verplichtingen na te komen en door met een nationale ambitie van 49% reductie in 2030 – die wordt ondersteund door het klimaatakkoord – invulling te gegeven aan een klimaatbeleid gericht op het halen van de doelen van Parijs.
Vindt u niet dat het nog veel teleurstellender zou zijn als de Staat der Nederlanden dit vonnis van de rechter vervolgens niet uitvoert (waar het tot nu toe alle schijn van heeft)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft aangegeven er alles aan te doen om uitvoering te geven aan het Urgenda-vonnis. Daartoe zijn ingrijpende maatregelen noodzakelijk, die zorgvuldig moeten worden afgewogen. Daar komt bij dat de effectiviteit van klimaatmaatregelen omgeven is door onzekerheden.
Het vonnis van de rechter verplicht het kabinet om eind 2020 25% emissiereductie te realiseren ten opzichte van 1990. De voorlopige cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) laten zien dat de uitstoot in 2020 naar verwachting 25,4% bedroeg. In januari 2022 wordt door het CBS en het RIVM de uitstoot over 2020 definitief vastgesteld.
In de brief die ik op 25 juni jl. aan de Tweede Kamer heb gestuurd, heeft het kabinet aangegeven dat uit de voorlopige cijfers over de uitstoot in 2021 en op basis van de Klimaat- en Energieverkenning 2020 (KEV2020) blijkt dat het doelbereik zowel op de korte termijn, als richting 2030 onder druk staat. Daarom zal het kabinet, conform de wettelijke verplichting die voortvloeit uit de borgingscyclus van de Klimaatwet, extra stappen voorbereiden die bijdragen aan de realisatie van de doelen uit de Klimaatwet. Een deel hiervan leidt naar verwachting tot emissiereductie op korte termijn en draagt daarmee bij aan het bereiken van de 25% emissiereductie.
Daarnaast zal de wet die de inzet van kolencentrales beperkt zo snel mogelijk in werking treden, is de CO2-prijs in het Europese handelssysteem opgelopen en zal mogelijk één kolencentrale vrijwillig worden gesloten. Samen met de andere maatregelen die het kabinet heeft ingezet en aangekondigd, zullen die ontwikkelingen in 2021 ook een bijdrage leveren aan het beperken van de uitstoot.
Vindt u het passend in een rechtsstaat als de overheid een vonnis van de rechter niet uitvoert? Zo nee, waarom heeft u het dan zo ver laten komen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat het klimaatpanel van de Verenigde Naties (IPCC) al in 2007 waarschuwde dat, om een kans van meer dan 50 procent te hebben op het beperken van de opwarming van de Aarde tot maximaal 2 graden celcius, de totale uitstoot van broeikasgassen door de zogenaamde Annex I-landen (waaronder Nederland) in 2020 25 tot 40 procent lager zou moeten zijn dan in 1990?3
De afgelopen jaren heeft het IPCC in verschillende rapporten aangegeven dat verdere inspanning van landen noodzakelijk is om opwarming van de aarde door klimaatverandering te beperken. Nederland heeft de afgelopen jaren ingezet op een internationale aanpak van het tegengaan van klimaatverandering en zowel in Europa als in mondiale onderhandelingen aangedrongen op het stellen van ambitieuze reductiedoelstellingen. Uiteindelijk is in 2015 met de Overeenkomst van Parijs mondiaal afgesproken om temperatuurstijging tot ruim onder 2 graden en zo mogelijk 1,5 graden te beperken. Het huidige beleid van Nederland is erop gericht om zowel nationaal als op Europees niveau invulling te geven aan deze afspraak: Nederland heeft in de Klimaatwet een streefdoel voor 2030 van 49% vastgelegd en heeft zich in Europa succesvol ingezet om het doel voor 2030 op te hogen naar 55%. Met deze doelstelling levert Nederland, en ook Europa, een bijdrage die aansluit bij de Overeenkomst van Parijs.
Erkent u dat het IPCC inmiddels ruimschoots heeft aangetoond dat voor het leven op Aarde een opwarming van maximaal 1,5 graad ten opzichte van een opwarming van 2 graad een groot verschil maakt?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat dit een nadere versnelling van het reductietempo vraagt?
Zoals in de kabinetsappreciatie van het speciale IPCC-rapport over 1,5 graden is aangegeven4, onderkent het kabinet het belang van het beperken van de temperatuurstijging tot ruim beneden 2 graden, en zo mogelijk tot 1,5 graden. Voor het halen van de 1,5–2-gradendoelstelling is een aanscherping van de bestaande Nationally Determined Contributions onder de Overeenkomst van Parijs noodzakelijk. Onlangs heeft Europa haar reductiedoelen om invulling te geven aan deze mondiale afspraken bijgesteld naar 55% in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050. Dat zal naar verwachting ook voor Nederland een versnelling van het reductietempo in de komende jaren vragen.
Kunt u bevestigen dat op o.a. de Klimaattop van 2007 in Bali (COP 13) de noodzaak is erkend (ook door Nederland) van drastische reducties door de Annex I-landen (waaronder Nederland), inclusief expliciete erkenning van het IPCC-rapport dat opriep uiterlijk in 2020 de uitstoot met 25–40 procent te verminderen?5
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de Nederlandse bevolking inmiddels al meer dan 13 jaar «de maatregelen afwacht» die nodig zijn om deze doelstelling te halen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dit kabinet zet in op een ambitieus klimaatbeleid. En ook onder het vorige kabinet is met het Energieakkoord een grote versnelling in verduurzamingsambities is gerealiseerd.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren veel aanvullende maatregelen getroffen die op korte termijn de CO2-uitstoot gereduceerd hebben. Dat geldt bijvoorbeeld voor de sluiting van de Hemwegcentrale en het beperken van de uitstoot van de overige kolencentrales, de reductie van lachgas bij industriële installaties, de stimulering van verduurzaming van woningen en de glastuinbouw, maatregelen gericht op de uitrol van duurzame energie en het stimuleren van duurzamer rijgedrag. En met de afspraken uit het Klimaatakkoord en de aanvullende maatregelen die het kabinet momenteel voorbereidt, worden grote stappen gezet voor het realiseren van de 2030-doelstelling uit de Klimaatwet. Ook zijn maatregelen getroffen die van belang zijn om te komen tot een betere benutting van grondstoffen in het kader van de transitie naar een circulaire economie.
Erkent u dat het ongepast was om Urgenda weg te zetten als een ongeduldige organisatie, terwijl uw regering een half jaar na de deadline van 2020 nog stééds geen afdoende maatregelen heeft genomen om te zorgen dat de absolute ondergrens – uiterlijk in 2020 minimaal 25 procent minder broeikasgasuitstoot ten overstaande van 1990 – ten minste is gehaald? Zo ja, bent u bereid uw excuses aan te bieden aan Urgenda voor de ongepaste reactie van uw regering?
Ik heb aangegeven dat ik het teleurstellend vind dat Urgenda de aanvullende maatregelen waaraan het kabinet momenteel werkt, niet heeft willen afwachten.
Bent u bereid vandaag nog de maatregelen te treffen die nodig zijn om het Urgenda-vonnis uit te voeren, het klimaatdoel blijvend te halen en een nieuwe nederlaag bij de rechter te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In de brief die ik op 25 juni jl. aan de Tweede Kamer heb gestuurd, heeft het kabinet aangegeven dat uit de voorlopige cijfers over de uitstoot in 2021 en op basis van de Klimaat- en Energieverkenning 2020 (KEV2020) blijkt dat het doelbereik zowel op de korte termijn, als richting 2030 onder druk staat. Daarom zal het kabinet, conform de wettelijke verplichting die voortvloeit uit de borgingscyclus van de Klimaatwet, extra stappen voorbereiden die bijdragen aan de realisatie van de nationale reductiedoelen. Een deel hiervan leidt naar verwachting tot emissiereductie op korte termijn en draagt daarmee bij aan het bereiken van de 25% emissiereductie.
Voor de emissiereductie in 2020 blijkt uit voorlopige cijfers van het CBS en het RIVM dat de uitstoot in 2020 naar verwachting 25,4% bedroeg. In januari 2022 wordt door het CBS en het RIVM de uitstoot over 2020 definitief vastgesteld.
Herinnert u zich het regeerakkoord van het kabinet Balkenende IV (2007), waarin een broeikasgasreductiedoel stond opgenomen van 30 procent in 2020 ten opzichte van 1990?6
Herinnert u zich dat de toenmalige regering bij monde van Minister van Verkeer Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) Jacqueline Cramer in 2009 al bezorgd wees op het te lage tempo van emissiereductie: «Het totaal van emissiereducties dat de ontwikkelde landen tot nu toe hebben aangeboden, blijft nog onvoldoende om de 25–40 procent reductie in 2020 te bereiken, die nodig is om op een geloofwaardig traject te blijven om de 2 graden doelstelling binnen bereik te houden»?7
Herinnert u zich het regeerakkoord van het kabinet Rutte I (2010), waarin – in strijd met de wetenschappelijk onderbouwde én door Nederland erkende noodzaak van een reductie van 25–40 procent in 2020 – het toch al niet ambitieuze Nederlandse broeikasgasreductiedoel opeens werd verlaagd naar 20 procent in 2020?8 Hoe kijkt u terug op deze onverantwoorde beslissing?
Hoe kijkt u nu terug op uw beslissing om destijds (12 november 2012) geen gehoor te geven aan het alleszins redelijke verzoek van Urgenda: «…dat de Nederlandse Staat al die maatregelen zal treffen die nodig zijn om te zorgen dat per 2020 de Nederlandse (binnenlandse) emissie van broeikasgassen daadwerkelijk met 40 procent zal zijn verminderd ten opzichte van de Nederlandse emissies in 1990»?9
Erkent u dat dit verzoek van Urgenda en de daaropvolgende rechtsgang überhaupt niet nodig zouden zijn geweest als opeenvolgende kabinetten – zoals men zou mogen verwachten van het landsbestuur – zich gecommitteerd zouden hebben aan de beschikbare wetenschappelijke kennis en internationale afspraken over het aanpakken van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Een jaar stilte rond de inspectie van een koopvaardijschip door marineschip de Zr. Ms. De Ruyter |
|
Gidi Markuszower (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ank Bijleveld (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat marineschip de Zr. Ms. De Ruyter in juni 2020 een scheepsinspectie heeft uitgevoerd in verband met een mogelijk overtreding van sanctieregels?1
Ja.
Waarom krijgt de Kamer na een jaar nog steeds niet te horen welk schip destijds is geïnspecteerd, onder welke vlag het schip voer en waar de inspectie is uitgevoerd?
Over dergelijke informatie uit individuele strafrechtelijke onderzoeken doe ik zoals bekend geen mededelingen. In de eerdere twee sets Kamervragen waar aan wordt gerefereerd wordt hier derhalve ook niet inhoudelijk op ingegaan.
Kunt u deze informatie eindelijk geven en de andere Kamervragen die de twee voorgaande keren zijn gesteld – en die nog open staan – alsnog beantwoorden?2
Zie antwoord vraag 2.
Als u wéér geen openheid van zaken wilt geven met als reden dat het strafrechtelijk onderzoek nog loopt, kun u dan in ieder geval navragen hoe lang het Openbaar Ministerie verwacht nog bezig te zijn met het onderzoek en waarom het zo ontzettend traag verloopt?
De verdenking betrof een schending van de embargobepaling uit het Besluit 2014/512/GBVB van de Raad van Europa van 31 juli 2014 (en daarmee een Nederlandse sanctieregeling). Van het OM heb ik begrepen dat uit het onderzoek is gebleken dat geen sanctieregels zijn overtreden. Het strafrechtelijk onderzoek is inmiddels afgerond en de zaak is geseponeerd.
De EU of de VN waren niet bij dit onderzoek betrokken.
Kunt u in dat geval op zijn minst aangeven welke sanctieregels (mogelijk) zijn overtreden en in hoeverre de EU of VN bij de scheepsinspectie betrokken waren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat terroristen, schurken en schurkenstaten niet bepaald wakker zullen liggen van de weinig doortastende wijze waarop internationale sancties door Nederland worden gehandhaafd?
Die mening deel ik niet. Nederland werkt er in internationaal verband aan om internationale sancties op een effectieve wijze te handhaven.
Coronatoegangsbewijzen en de deltavariant |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hoe duidt u de berichtgeving van afgelopen weekend en het weekend ervoor over de toename van besmettingen bij evenementen die plaatsvonden met een coronatoegangsbewijs, zoals in Discotheek Aspen Valley in Enschede?1
We zagen begin juli dat de naleving van de 1,5 meter afnam. Ook hadden we in het eerste weekend dat uitgaansgelegenheden zonder 1,5 meter weer open mochten, gezien dat toegangstesten oneigenlijk zijn gebruikt, of door organisatoren onvoldoende werden gecontroleerd. De beheerder van een locatie of organisator van een evenement mag alleen mensen toelaten als zij een geldig coronatoegangsbewijs en een identiteitsdocument tonen en is verplicht degene die geen geldig coronatoegangsbewijs in combinatie met een passend en geldig identiteitsdocument toont de toegang of deelname te weigeren. Het blijft ontzettend belangrijk dat iedereen zich verantwoordelijk gedraagt, in situaties waar de 1,5 meter geldt en in situaties waarin toegangsbewijzen worden gebruikt om de 1,5 meter los te laten. Alleen zo kunnen we de 1,5 meter in specifieke gevallen verantwoord loslaten.
Burgemeesters zijn bevoegd om te handhaven als een ondernemer niet aan zijn verplichtingen voldoet, onder meer door middel van een last onder bestuursdwang op basis van de Wet publieke gezondheid (art. 58u lid 3 Wpg). Daarnaast is strafrechtelijke handhaving mogelijk (art. 68bis Wpg). Aanvullend op deze mogelijkheden kan de burgemeester, als de gezondheid in gevaar is, op grond van de Gemeentewet de nodige bevelen nemen (art. 174 lid 2 Gemw). In de Algemene plaatselijke verordening zal in de regel ook een grondslag bestaan voor de sluiting van eet- en drinkgelegenheden of publieke locaties in het belang van de gezondheid bij schending van een wettelijk voorschrift.
Het kabinet heeft besloten om vanaf 25 september de 1,5 meter los te laten in de samenleving, en om coronatoegangsbewijzen breed in te zetten.
Is bij het 116e en 117e advies van het Outbreak Management Team (OMT) aangaande het versneld zetten van stap 5 van het openingsplan, rekening gehouden met een scenario dat het coronatoegangsbewijs en het testen voor toegang niet optimaal zou functioneren? Zo nee, bent u bereid met spoed een nieuw OMT-advies te vragen gezien de meest recente ontwikkelingen?
Nee, bij het 116e en 117e advies van het Outbreak Management Team (OMT) aangaande het versneld zetten van stap 5 van het openingsplan, was de optelsom van de (toen nog vrijwel afwezige) besmettelijkere delta-variant, de verandering in het gedrag van mensen op de 1,5m in het algemeen, de aanval op de systemen van SON en de gevolgen daarvan, de slechte handhaving aan de poort en het toezicht daarop, het ontwijken van het gebruik van geldige QR codes door met name jongeren, niet verdisconteerd. We waren een aantal weekenden onderweg en zagen steeds beter wat er wel en niet werkt. Na een eerste weekend met veel technische problemen, waren de technische problemen het weekend erna opgelost. Ook was het beeld ten aanzien van de handhaving aan de deur in het tweede weekend anders dan in het eerste. Verder waren er vanwege de grote vraag nog steeds wel wat wachtrijen in sommige steden.
Er is ook een spoedadvies aan het OMT gevraagd in het kader van coronatoegangsbewijzen, waarin geadviseerd werd aanvullende maatregelen te nemen. Het kabinet heeft dit advies overgenomen en heeft extra maatregelen getroffen; van 9 juli tot 14 augustus wordt een verbeterplan opgezet en uitgevoerd om het restrisico op corona uitbraken te verkleinen. Vanaf het moment dat de 1,5 meter niet meer geldt, zullen de coronatoegangsbewijzen breed worden ingezet om besmettingen in hoog risico evenementen te verkleinen.
Wat is de wetenschappelijke bron voor het afgeven van een coronatoegangsbewijs direct na het toedienen van het Janssen-vaccin? Welk wetenschappelijk adviesorgaan heeft hierover geadviseerd?
Er is geen wetenschappelijke bron voor het afgeven van een coronatoegangsbewijs direct na het toedienen van het Jansen-vaccin.
Ik heb besloten geen onderscheid tussen deze vaccins te maken, dit gezien de verbeterde epidemiologische omstandigheden en stijgende vaccinatiegraad. Daarnaast was de verwachting dat de onmiddellijke toegang aan de hand van een Jansen-vaccinatie ook zou leiden tot een hogere vaccinatiebereidheid, wat op de langere termijn een positief effect op de vaccinatiegraad biedt.
Inmiddels heb ik als gevolg van de veranderende epidemiologische omstandigheden dit besluit heroverwogen. Ik heb de heroverweging in de voortgangsbrief van 6 juli jl. aan uw Kamer gemeld om na afronding van vaccinaties de bijbehorende coronatoegangsbewijzen pas na 14 dagen geldig te verklaren. Voor een vaccinatie met het Janssen vaccin is dit sinds 14 augustus 28 dagen, zoals geadviseerd door het OMT en toegelicht in mijn Kamerbrief van 2 augustus jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1392).
Kunt u zich uw uitspraak tijdens het commissiedebat over de EU-Gezondheidsraad (d.d. 9 juni) herinneren waarin u over het gevoerde beleid in het buitenland het volgende zei: «Praktisch betekent dit dat je twee weken na je vaccinatie nog twee weken zult moeten wachten voordat je daadwerkelijk je vaccinatiebewijs kunt gebruiken om te kunnen reizen. Dat vind ik erg onpraktisch?»2
Ja. Voor dit besluit was een brede steun in de kamer.
Kunt u de risicoafweging van deze uitspraak kwantificeren? Met andere woorden: wat is het besmettingsrisico direct na een eerste Janssen-prik ten opzichte van bijvoorbeeld een negatieve test en in welke mate speelt het argument of iets praktisch dan wel onpraktisch is?
Eerder heb ik toegelicht dat gezien de epidemiologische omstandigheden van dat moment, ik het verantwoord vond om geen termijn te stellen aan het ontvangen van een vaccinatiebewijs na vaccinatie. Echter, gezien de veranderende epidemiologische situatie heb ik dit besluit heroverwogen en heb ik besloten om de 14 dagen termijn toch in te stellen na een volledige vaccinatie, met een uitzondering voor het Janssen vaccin waar het termijn op 28 dagen is vastgesteld.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
De weigering om meer geld te reserveren voor echtscheidingszaken |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Nederlandse Orde van Advocaten verdere medewerking aan de ontwikkeling van rechtshulppakketten heeft opgeschort omdat u weigert om meer geld te reserveren voor echtscheidingszaken? Zo ja, klopt dit bericht?1
Dit bericht is mij bekend. Het klopt dat de NOvA onlangs haar medewerking aan de ontwikkeling van rechtshulppakketten heeft opgeschort.
Wat vindt u van de opvatting van de Orde dat de vergoedingen in het personen- en familierecht achterblijven bij de gemaakte uren? Het klopt toch dat u deze opvatting onderschrijft? Zo ja, waarom trekt u in de stelselherziening onvoldoende middelen uit om dit te corrigeren? Klopt het dat u van echtscheidingsadvocaten verlangt dat hun vergoeding de facto dertig procent daalt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot uw gisteren naar de Kamer gestuurde rapportage waarin u spreekt van een «vruchtbare samenwerking»?
Ik deel de opvatting dat de vergoedingen voor de sociale advocatuur in het personen- en familierecht het meeste achterblijven, zoals ook door de commissie-Van der Meer is geconstateerd. Dat is de reden dat ik bij de stelselvernieuwing prioriteit geef aan echtscheidingszaken. Daarnaast heb ik tot en met 2024 € 28 mln. vrijgemaakt voor aanvullende vergoedingen in scheidingsprocedures. De beleidsregel waarin dit wordt geregeld treedt uiterlijk 1 augustus in werking.
De stelling ten aanzien van het experiment scheiden dat ik van echtscheidingsadvocaten verlang dat hun vergoeding de facto dertig procent daalt onderschrijf ik niet. Zoals bekend geldt voor de huidige Kabinetsperiode dat de stelselvernieuwing rechtsbijstand moet worden vormgegeven binnen de bestaande budgettaire kaders. Het geheel aan maatregelen van de stelselvernieuwing biedt ruimte voor een vergoeding die 10 tot 20% hoger is dan de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie Van der Meer. Dit komt neer op een bedrag tussen € 83,66 en € 91,27 excl. btw. We gaan er nu van uit dat dit een bedrag zal zijn van ongeveer € 86 exclusief btw. Met het experiment scheiden maken we de beweging van een vergoeding in punten naar een prijs per rechtshulppakket, die is gebaseerd op de benodigde tijdsinzet en een uurtarief. Voor het experiment sluiten we aan bij het beschikbare uurtarief in het nieuwe stelsel van € 86. Dit tarief komt overigens overeen met het gemiddelde gerealiseerde uurtarief in het huidige stelsel, inclusief de tijdelijke toelage van ongeveer een tientje. Daarnaast vergoeden we het daadwerkelijk aantal uren per zaak, zoals dat is ingeschat door de werkgroep die het experiment heeft voorbereid en waaraan de NOvA deelneemt. Daarmee is de vergoeding in het experiment gemiddeld bijna 50% hoger dan de huidige gemiddelde vergoeding voor een echtscheidingszaak. Ik meen dat we daarmee bijdragen aan een betere vergoeding voor advocaten en mediators in het familirecht.
Spelen vergelijkbare problemen ook op andere rechtsgebieden? Zo ja, welke?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven gaan we voor de stelselvernieuwing vooralsnog uit van een beschikbaar uurtarief van ongeveer € 86 exclusief btw. Dit geldt voor alle rechtsgebieden.
Bent u bereid om het initiatief te nemen om tot een vergelijk met de Nederlandse Orde van Advocaten te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk aanbod stelt u zich voor om rechtshulp in echtscheidingszaken ook vanaf 2024 te garanderen?
Ik heb de afgelopen periode constructief met de NOvA samengewerkt. Ik ben dan ook verrast door het bericht dat de NOvA haar medewerking aan de ontwikkeling van rechtshulppakketten opschort. Ik zal op korte termijn in gesprek met de NOvA treden om te bezien hoe we de samenwerking kunnen voortzetten.
De uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland over het gebruik van landbouwgif, ontwatering en beregening rond Natura 2000 |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de rechtbank Noord-Nederland heeft geoordeeld dat agrarische bedrijven die landbouwgif gebruiken, ontwateren of beregenen met oppervlakte- of grondwater rond Natura 2000-gebieden gezien moeten worden als project, waarvoor een passende beoordeling gemaakt moet worden om het effect op beschermde natuurgebieden te kunnen beoordelen?
Zoals ik eerder in de beantwoording van de vragen van het lid Boswijk (Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2020–’21, nr. 3584)1 heb aangegeven, oordeelde de rechtbank dat in de lokale en concrete situatie de provincie Drenthe onvoldoende invulling heeft gegeven aan de eigen onderzoeksplicht, als bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. Volgens de rechter is onvoldoende door de provincie aangetoond dat op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitsloten dat de drainage en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van een Natura 2000-gebied geen negatieve significante effecten kan hebben voor het betrokken gebied. Die zekerheid is wel vereist om af te kunnen zien van een vergunningstoets op grond van de Wet natuurbescherming. De provincie is het bevoegde gezag in deze zaak en heeft besloten in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. Het past mij om het vervolg van deze concrete rechtsgang af te wachten, voordat ik tot een interpretatie van deze kwestie kan komen en kan bepalen welke stappen nodig zijn om de impact in kaart te brengen.
Kunt u bevestigen dat dit erop neerkomt dat dergelijke agrarische bedrijven, indien een verslechterend effect op een natuurgebied niet uitgesloten kan worden, dus een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming nodig hebben?1
Alleen activiteiten die significant schadelijke gevolgen kunnen hebben voor instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden, zijn vergunningplichtig op grond van de in de Wet natuurbescherming geïmplementeerde Habitatrichtlijn.
Kunt u bevestigen dat deze vergunningplicht voortvloeit uit de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn, die stelt dat Natura 2000-gebieden kwalitatief niet achteruit mogen gaan?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Erkent en omarmt u deze uitspraak van de rechter, mede gezien de huidige natuurcrisis, en gaat u een vergunningplicht invoeren voor alle situaties waarin een project significante gevolgen kan hebben op Natura 2000-gebieden? Zo ja, gaat u dit opnemen in de Wet natuurbescherming? Zo nee, waarom niet en handelt u hiermee in strijd met de jurisprudentie?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u, als verantwoordelijke Minister voor de correcte implementatie en uitvoering van de Habitatrichtlijn, de provincies erop wijzen dat ook agrarische bedrijven die landbouwgif gebruiken, ontwateren of beregenen onder het begrip project vallen en dus vergunningplichtig kunnen zijn?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u de provincies erop wijzen dat vele van dergelijke agrarische activiteiten momenteel worden uitgevoerd zonder de benodigde natuurvergunning, en dat eventuele handhavingsverzoeken zorgvuldig moeten worden bekeken in het licht van een correcte uitvoering van de Wet natuurbescherming?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u bevestigen dat wanneer landbouwgif door middel van drift en verdamping veel verder reikt dan de grenzen van landbouwpercelen, zoals u ook heeft erkend in antwoorden op eerdere Kamervragen, dit niet alleen een risico vormt voor beschermde natuurgebieden, maar ook voor de algemene gezondheid van mensen? Zo ja, op welke manier gaat u dat gezondheidsrisico afdekken? Zo nee, waarom niet?2
Ik heb in de antwoorden op de vragen over berichten in de media «Hoe landbouwgif het hart van natuurgebieden bereikt» en «Bestrijdingsmiddelen uit landbouw gevonden in Drentse natuurgebieden» aangegeven dat in de meetgegevens geen trend te zien is tussen gehalten van chemische stoffen in vegetatie en de afstand tot het landbouwgebied en dat dit volgens het RIVM een aanwijzing dat de aanwezigheid van chemische stoffen van verschillende herkomst het gevolg is van diffuse belasting van de natuurgebieden via de lucht. De bronnen kunnen daardoor dichtbij de onderzochte natuurgebieden liggen of tientallen of honderden kilometers daar vandaan.
Ik heb uw Kamer vorig jaar het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gestuurd. Dit uitvoeringsprogramma beoogt een omslag naar weerbare planten en teelsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot een drastische vermindering van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen en nagenoeg zonder emissie naar het milieu en nagenoeg zonder residu op producten. Dit uitvoeringsprogramma bevat verschillende acties om de emissie naar het milieu – zoals drift – te verminderen tot nagenoeg nul (Kamerstuk 27 858, nr. 518).4
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en ik hebben uw Kamer toegezegd om te verkennen of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden tot de mogelijkheden behoort. Deze verkenning loopt. We zijn in gesprek met verschillende deskundigen, zoals van het RIVM, hierover. Hierbij is de insteek om te kijken welke factoren een rol spelen in de hoogte van toxiciteitsdruk in verschillende gebieden en hoe je deze factoren zou kunnen bepalen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De snelheidsverlaging op de Haringvlietbrug |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Is de veronderstelling juist dat de rijstrookbeperking alleen bedoeld is om de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur te handhaven?1
Die veronderstelling is juist. Inmiddels zijn 2 rijstroken in beide richtingen open. Zie antwoord op vraag 2.
Heeft u, gelet op de grote gevolgen van de rijstrookbeperking voor de doorstroming en de bereikbaarheid van de regio Zeeland/Zuidwest Nederland, ook andere maatregelen overwogen ten behoeve van een goede handhaving van de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, zoals rijstrookversmalling middels markeringspalen of andere vormen van wegafscheiding?
Ja. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 5 augustus 2021 (2021Z14129) is door samenwerking tussen Rijkswaterstaat, het Openbaar Ministerie en de Veiligheidsregio een oplossing gevonden om bij een maximum snelheid van 50 km/u twee versmalde rijstroken in beide richtingen te kunnen handhaven. Hiermee wordt de doorstroming ten aanzien van de eerder gecommuniceerde variant verbeterd. Deze maatregelen zijn per 23 augustus jl. in werking gesteld. Tevens wordt per 4 oktober a.s. in beide richtingen de linkerrijstrook op de Haringvlietbrug verbreed van 1,95 meter naar 2,35 meter. Hiermee wordt de doorstroming verbeterd, omdat inhalen makkelijker wordt gemaakt. Om de weginrichting aan te passen, heeft Rijkswaterstaat drie nachtafsluitingen nodig in het weekend van 1 tot 4 oktober. Om de nachtafsluitingen optimaal te benutten en hinder zoveel mogelijk te beperken, herstelt de aannemer tijdens de afsluitingen ook bestaande asfaltschade.
Bent u bereid te kijken naar alternatieven voor de rijstrookbeperking in aanvulling op glasheldere communicatie over snelheidscontroles, zodat beide rijstroken in dezelfde rijrichting benut kunnen blijven worden?
Ja daartoe ben ik bereid. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 5 augustus 2021 (35 570-A-93) is door samenwerking tussen Rijkswaterstaat, het Openbaar Ministerie en de Veiligheidsregio een oplossing gevonden om bij een maximum snelheid van 50 km/u twee versmalde rijstroken in beide richtingen te kunnen handhaven. Hiermee is de doorstroming ten aanzien van de eerder gecommuniceerde variant verbeterd. Op 23 augustus jl. is deze maatregel in werking gesteld. Tevens wordt per 4 oktober a.s. in beide richtingen de linkerrijstrook op de Haringvlietbrug verbreed van 1,95 meter naar 2,35 meter. Hiermee wordt de doorstroming verder verbeterd, omdat inhalen makkelijker wordt gemaakt. Om de weginrichting aan te passen, heeft Rijkswaterstaat drie nachtafsluitingen nodig in het weekend van 1 tot 4 oktober. Om de nachtafsluitingen optimaal te benutten en hinder zoveel mogelijk te beperken, herstelt de aannemer tijdens de afsluitingen ook bestaande asfaltschade.
Bent u bereid om snelheidsverlaging zonder rijstrookbeperking in combinatie met glasheldere communicatie over snelheidscontroles en alternatieve maatregelen voor aangepaste weginrichting enige tijd uit te proberen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom ziet u weinig ruimte voor versnelling van de vervanging van de klep van de Haringvlietbrug?
Rijkswaterstaat doet er alles aan om de vervanging zo snel mogelijk te realiseren. Zo is een versnelde marktbenadering toegepast, waarbij de aannemer eerder betrokken wordt bij het uitwerken van de oplossing. Ook is de interne kwaliteitstoetsing parallel uitgevoerd aan het opstellen van de contractstukken. Meer duidelijkheid over de haalbaarheid van de huidige planning kan begin volgend jaar gegeven worden als de aannemer die het werk gaat uitvoeren ook gecontracteerd is. Daarnaast zijn er verschillende risico’s die voor vertraging kunnen zorgen. Hierbij kan gedacht worden aan gevolgen van langere levertijden voor bouwmaterialen. Rijkswaterstaat ziet nu geen ruimte voor extra versnelling van de uitvoering door de veelheid van voorbereidingswerkzaamheden. De benodigde herberekening en aanpassing van het ontwerp van de klep op basis van de vigerende bouwnormen, de beschikbaarheid en levertijden van materialen en constructiedelen en de geldende termijnen bij aanbesteding zijn de belangrijkste beperkende factoren voor verdere versnelling.
Hebben de (tegenvallende) uitkomst van de herberekening met betrekking tot de constructieve veiligheid van de Haringvlietbrug en het onverwachts snellere kwaliteitsverlies ook consequenties voor de beoordeling van de constructieve veiligheid van andere bruggen?
De situatie bij de Haringvlietbrug lijkt geen gevolgen te hebben voor andere bruggen. De toepassing van een aluminium dek in het hoofdwegennet bij een brug als de Haringvlietbrug is vrij uniek. Hoewel er meerdere bruggen zijn met een aluminium dek, bijvoorbeeld die in de Zandkreekdam, worden deze bruggen minder zwaar belast, waardoor de problematiek bij de Haringvlietbrug voor zover nu bekend op zich zelf staat.
Over het algemeen geldt dat komende jaren meer situaties als bij de Haringvlietbrug zich zullen gaan voordoen. Het einde van de technische levensduur van een groot aantal bruggen, tunnels, viaducten en sluizen in Nederland is in zicht. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar het antwoord bij vraag 7 van de heer de Groot (VVD).
De handelswijze van de provincie Gelderland bij de herindeling Barneveld-Scherpenzeel |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u van mening dat herindelingen moeten kunnen rekenen op draagvlak onder de inwoners? Zo nee, waarom niet?1
Herindelingen die kunnen rekenen op draagvlak hebben inderdaad de sterke voorkeur van de regering. Zoals echter in het Beleidskader gemeentelijke herindeling 2018 is benoemd, kunnen er situaties zijn waarbij een herindeling toch noodzakelijk is, ook als er beperkt draagvlak is.
Als 82% van de inwoners in een referendum aangeven niet te willen fuseren, vindt u dan nog dat er sprake is van een fusie van onderop?
In de situatie van Barneveld en Scherpenzeel is het initiatief tot herindeling genomen door de provincie Gelderland. Er is dus inderdaad geen sprake van een herindeling «van onderop», op initiatief van gemeenten zelf. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 biedt het Beleidskader gemeentelijke herindeling ruimte aan een «tenzij», waarbij provincies – als er sprake is van evidente bestuurskrachtproblematiek – het voortouw kunnen nemen. Dat een ruime meerderheid van de inwoners tegen de voorgestelde oplossing van een herindeling is, is een belangrijk gegeven en dient als zodanig in de afweging over de wenselijkheid van de herindeling betrokken te worden.
Wat is uw analyse van het desondanks doorzetten van de herindeling Barneveld-Scherpenzeel door de gedeputeerde staten van de provincie Gelderland?
Gedeputeerde en provinciale staten van Gelderland hebben afgewogen dat de noodzaak van een herindeling voor Scherpenzeel dusdanig groot is, dat dit ook met een beperkt draagvlak tot stand zou moeten komen. Zoals gezegd is dit op zichzelf een afweging waartoe de provincie op grond van de Wet arhi bevoegd is en waarvoor het Beleidskader gemeentelijke herindeling ruimte biedt. Nu op 7 juli 2021 een herindelingsadvies met deze strekking aan mij is aangeboden, zal ik beoordelen of ik de afweging van het provinciebestuur deel, of tot een andere conclusie kom. Ik kan op dit moment nog niet vooruitlopen op mijn oordeel over het herindelingsadvies.
Is het waar dat de provincie Gelderland verschillende fracties in de Tweede Kamer heeft benaderd over de wenselijkheid van de fusie tussen Barneveld en Scherpenzeel? Is het gebruikelijk dat een provinciebestuur op deze wijze steun zoekt voor een omstreden herindeling?
Ik heb (uiteraard) geen inzicht in de externe contacten van de provincie Gelderland of individuele Kamerleden, dus ik weet niet of de provincie Gelderland Kamerleden heeft benaderd. Het is naar mijn mening niet vreemd of bijzonder dat bestuurders van medeoverheden contact zoeken met Kamerleden om het standpunt van hun bestuur, wensen of belangen toe te lichten. Dat is onderdeel van ons normale democratisch proces, waarin een belangenafweging wordt gemaakt.
Heeft u verzoeken van de provincie Gelderland gekregen om de herindeling mogelijk te maken? Kunt u de verstrekte informatie van de provincie naar de Kamer sturen?
Ja, in de vorm van het herindelingsadvies van provinciale staten van Gelderland dat ik op 7 juli 2021 heb ontvangen. Dit is conform de procedures die daarvoor zijn vastgelegd in de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi). Bij deze stuur ik u dit herindelingsadvies toe.
Eerder heb ik van gedeputeerde staten van Gelderland een brief ontvangen met een toelichting op de wens om een arhi-procedure te starten. Die brief heb ik u eerder toegezonden als bijlage bij mijn Kamerbrief van 10 juli 2020.2 Verder heb ik gedurende het proces enkele brieven van Gelderland ontvangen over de voortgang van het proces. Deze brieven voeg ik in afschrift bij deze brief toe.
Waarom heeft uw ministerie eerder afwijzend gereageerd op een hulpvraag vanuit de gemeente Scherpenzeel? Kan de Minister aangeven wat de rol van het ministerie in deze kwestie tot nu is geweest?
Ik herken mij niet in het beeld van het afwijzen van een hulpvraag door Scherpenzeel; vanaf de start van de herindelingsprocedure heb ik zowel Scherpenzeel als Gelderland laten weten dat ik een gesprekspartner voor de medeoverheden wil zijn en in lijn met het Beleidskaders gemeentelijke herindeling vroegtijdig over de ontwikkelingen geïnformeerd wilde worden. Er is ook op verschillende momenten contact geweest. De door Scherpenzeel gevraagde interventie (om het herindelingsproces te beëindigen) achtte ik echter niet passend bij mijn rol. In de Wet arhi is vastgelegd hoe een procedure dient te worden vormgegeven en wat ieders rol daarin is, zodat er een zorgvuldige weging van belangen en varianten tot stand kan komen. Ik zag geen aanleiding die procedure te doorkruisen.
Hoe oordeelt u over de wens een integriteitsonderzoek naar de fusieaanpak uit te voeren? Bent u bereid deze toets uit te voeren? Zo nee, waarom niet?2
Er heeft mij geen formeel verzoek tot een integriteitsonderzoek bereikt, dus ik kan dit niet beoordelen. Wel heb ik inmiddels van het Burgerinitiatief Scherpenzeel Zelfstandig een verzoek gekregen om het doorlopen proces te beoordelen op zorgvuldigheid. Dat doe ik vanzelfsprekend, aangezien het onderdeel is van de afweging die ik moet maken om het herindelingsadvies wel of niet in een voorstel van wet om te zetten.
Ingevolge artikel 175 lid 2 Provinciewet heeft de commissaris van de Koning (als provinciaal orgaan) overigens tot taak de bestuurlijke integriteit van de provincie te bevorderen. Bij een concrete aanwijzing van een mogelijke schending is hij dus als eerst in positie een afweging te maken of een onderzoek gewenst is en hij heeft geconcludeerd dat dat niet het geval is. Overigens delen provinciale staten van Gelderland die mening, aangezien een motie waarin deze wens tot uitdrukking kwam, door provinciale staten van Gelderland op 6 juli is verworpen.
Erkent u dat de integriteit van het bestuur altijd onomstreden moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind het belangrijk dat het openbaar bestuur integer te werk gaat. Zoals ook uit de voorgaande antwoorden mag blijken heb ik in het onderhavige geval op dit moment geen aanleiding om daar aan te twijfelen.
De situatie op het Tjalling Koopmans College in Hurdegaryp en de Scholen voor Persoonlijk Onderwijs. |
|
Peter Kwint (SP), Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de problematiek op het Tjalling Koopmans College en op de overige Scholen voor Persoonlijk Onderwijs?1, 2, 3 Zo ja, welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van deze berichtgeving?
Ja. Het afgelopen jaar heeft de inspectie een breed onderzoek verricht naar alle besturen en scholen van SvPO. Over de bevindingen naar aanleiding van dat onderzoek en de vervolgstappen heb ik u onlangs geïnformeerd.4 De inspectie heeft de school in Hurdegaryp eind juni bezocht om de signalen over die school te kunnen duiden en beraadt zich nu op de te zetten vervolgstappen. Deze zijn onder meer afhankelijk van een aantal nog voeren te gesprekken.
Hoe beoordeelt u dat bestuurder Mischa van Denderen probeert een «kennelijk zeer kritisch rapport over de kwaliteit en de financiën van zijn scholen» tegen te houden?
Als een bestuurder zich niet kan vinden in de inhoud van een inspectierapport is het aan hem om de wettelijke mogelijkheden op dit punt al dan niet te benutten. Ik ben blij met de uitspraak van de rechter, omdat het belangrijk is dat ouders en leerlingen ook deze informatie kennen.
Klopt het dat de bestuurder met zijn privéstichting, bedoeld voor zijn scholen, geld verstrekte voor onder andere een hypothecaire geldlening aan zijn twee zonen? Zo ja, heeft u mogelijkheden hier tegen op te treden en welke mogelijkheden zijn dat?
Dit klopt. De lening is verstrekt vanuit de Stichting Frederikssoon, een private stichting die is opgericht door de bestuurder van SvPO. De directeur/bestuurder van de SvPO-scholen is tevens het enige bestuurslid van Stichting Frederikssoon.
Stichting Frederikssoon verstrekt onder meer investeringsbijdragen en leningen ten behoeve van de huisvesting van verschillende SvPO-scholen. De stichting is (intellectueel) eigenaar en leverancier van Workbook, een geautomatiseerd leersysteem dat op alle SvPO-scholen wordt gebruikt. De stichting ontvangt een vergoeding vanuit een andere stichting: de private Stichting voor Persoonlijk Onderwijs. De vrijwillige ouderbijdrage wordt vanuit alle SvPO-scholen aan die stichting betaald. In hoofdstuk 3 van de rapporten die naar aanleiding van het financieel bestuurlijk onderzoek op alle SvPO-scholen zijn vastgesteld, wordt ingegaan op de financiële transacties tussen de SvPO-besturen en verschillende stichtingen.5 De inspectie heeft echter beperkt inzage in de financiële stukken van deze stichtingen, en concludeert dat zij niet tegen de hypothecaire geldlening kan optreden omdat het een particuliere investering betreft. Ik heb die mogelijkheid zelf ook niet.
De inspectie stelt echter ook vast dat er transacties met (stichtingen van) de bestuursvoorzitter en met familieleden zijn geweest, en kwalificeert dat onder meer als belangenverstrengeling. In de bestuursverslagen zijn transacties met familiaire en/of zakelijke relaties van de bestuursvoorzitter bovendien niet expliciet vermeld en toegelicht, waarmee van de eigen code Goed Bestuur wordt afgeweken. Dat is in strijd artikel 103, eerste lid, onder a, van de WVO.
In mijn recente brief aan uw Kamer heb ik reeds vermeld dat de inspectie het huidige financieel basistoezicht op basis van de constateringen voor alle SvPO-besturen en scholen omzet in aangepast financieel toezicht. Zij gaat hier toe over vanwege tekortkomingen op het gebied van de jaarverslaggeving, niet-transparante verantwoording van investeringen in de onderwijshuisvesting en het beperkte zicht op de toekomstige financiële continuïteit vanwege de diverse (onderlinge) geldstromen tussen SvPO-scholen en verbonden private stichtingen. De besturen hebben herstelopdrachten gekregen. Ik heb geen signalen dat er andere besturen zijn die op deze wijze geldleningen verstrekken.
Acht u dergelijke leningen wenselijk?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u een beeld of er meerdere bestuurders zijn die op deze wijze geldleningen verstrekken? Zo ja, met hoeveel casussen bent u bekend en wat heeft u hiertegen gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat het momenteel met de kwaliteit van onderwijs op de Scholen voor Persoonlijk Onderwijs?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief waarmee ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd over de uitkomst van de onderzoeken die de inspectie heeft gedaan naar SvPO.6 Uit de rapporten van de inspectie blijkt dat er geen sprake is van een onveilig schoolklimaat. SvPO Utrecht heeft op dit punt aan de herstelopdracht voldaan.
Is op de scholen sprake van een veilig schoolklimaat?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u dat een docent van het Tjalling Koopmans College is geschorst nadat hij heeft gesproken met Omroep Fryslan?
Het al dan schorsen van een docent is een zaak tussen het bestuur en de docent in kwestie. Schorsing moet echter wel altijd op goede gronden plaatsvinden. Over de schorsing van deze docent heeft reeds een rechtszaak plaatsgevonden. De kantonrechter kwam tot het oordeel dat vooralsnog niet is gebleken dat SvPO Hurdegaryp een zwaarwegende grond had om tot schorsing over te gaan, en achtte de schorsing daarom onrechtmatig.
Klopt het dat op de genoemde school 22 van de 41 docenten het afgelopen jaar zijn vertrokken? Zo ja, wordt onderzocht waarom of bent u bereid dit te onderzoeken?
De aantallen vertrokken docenten zijn niet exact bekend, maar er is sprake van een hoog verloop onder de docenten op SvPO Hurdegaryp, met name in de bovenbouw. De inspectie doet onderzoek naar de situatie.
Welke stappen neemt u om de situatie op de school zo snel mogelijk te verbeteren en een goed schoolklimaat voor leerlingen te waarborgen?
Alle acht besturen hebben de opdracht gekregen om de kwaliteitszorg, de kwaliteitscultuur en de verantwoording en dialoog te verbeteren. Deze opdracht geldt dus ook voor het bestuur van SvPO Hurdegaryp. De inspectie maakt nadere afspraken met de besturen over de herstelopdrachten en vraagt hen om de maatregelen op te nemen in een verbeterplan. De inspectie zal dat plan monitoren en daarover rapporteren.
De miljardenverslindende klimaatkruistocht van Urgenda |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Klimaatvonnis miljardendans – Kabinet tast diep in buidel voor groene kruistocht van Urgenda»?1
Ja.
Wie gaat er over het klimaatbeleid, vindt u? U als bewindspersoon of de klimaatactivisten van Urgenda?
Het vaststellen van klimaatbeleid is aan de politiek. De rechter heeft, gelet op artikel 23 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te beslissen op de vorderingen van de eisers. De rechter heeft zich in deze zaak uitgesproken, omdat zij vond dat de maatregelen en de doelstellingen die de regering had genomen niet voldoende waren om de gevolgen voor gevaarlijke klimaatverandering tegen te gaan.
Kunt u zich herinneren dat de uitvoering van het Urgendavonnis (25 procent CO2-reductie in plaats van 20 procent, oftewel 5 procent extra reductie) leidt tot slechts 0,000045 graden minder opwarming van de warmte, zoals door de landsadvocaat zélf betoogd?
Ja.
Deelt u de conclusie dat dat volstrekt verwaarloosbaar en praktisch onmeetbaar is? Zo nee, tot welke concrete klimaateffecten hebben de tot dusverre door u genomen Urgendamaatregelen geleid, hoe hebt u die gemeten, en verhouden die zich tot de kosten?
Het tegengaan van klimaatverandering is bij uitstek een probleem waarvan de oplossing alleen dichterbij komt wanneer alle landen, inclusief Nederland, hieraan bijdragen. Daarom neemt Nederland ook haar verantwoordelijkheid om invulling te geven aan de afspraken gemaakt onder de Overeenkomst van Parijs. Bovendien dient het kabinet in een rechtstaat uitvoering te geven aan een gerechtelijke uitspraak en die verplicht om de nationale emissies eind 2020 met 25% te hebben gereduceerd.
Deelt u de conclusie dat de uitvoering van het Urgendavonnis onhaalbaar en onbetaalbaar is, aangezien Nederland in 2020 blijft steken op 24,5 procent CO2-reductie ondanks de 3,3 miljard euro die hier tot dusverre aan is verspild (de kosten van het «reguliere» klimaatbeleid buiten beschouwing gelaten)? Deelt u de mening dat dat absurd veel geld is voor slechts 4,5 procent extra CO2-reductie?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren verschillende maatregelen getroffen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het vonnis. Deze maatregelen dragen onder andere bij aan de realisatie van de klimaattransitie, een schonere energievoorziening en hebben burgers en bedrijven ook zelf handelingsperspectief gegeven om aan de slag te gaan met verduurzaming. Aan klimaatbeleid zijn kosten verbonden – daarom heeft het kabinet ook gekeken naar maatregelen die kosteneffectief zijn. Ik deel uw mening dan ook niet dat het hierbij gaat om «absurd veel geld».
Wat vindt u ervan dat Urgenda dreigt opnieuw naar de rechter te stappen om een dwangsom tussen de 100 miljoen euro en 2 miljard euro van de Staat te eisen, omdat Nederland aldus niet voldoet aan het vonnis van 25 procent CO2-reductie?
In een rechtstaat staat het partijen vrij om naar de rechter te stappen. De rechter bepaalt uiteindelijk, afhankelijk van de inhoud van de nieuwe procedure, of een dwangsom en van welke omvang wordt toegewezen.
Stichting Urgenda heeft in de media aangekondigd een nieuwe rechtszaak te beginnen. Het is op dit moment nog onduidelijk wat Stichting Urgenda zal eisen omdat de Staat nog geen dagvaarding heeft ontvangen. Daarom is ook nog onduidelijk of er een dwangsom wordt gevraagd, en is dus ook nog geen inschatting te maken wat de hoogte daarvan zou kunnen zijn; die afweging is in zo’n geval aan de rechter.
Klopt het dan dat Urgenda een nieuwe rechtszaak wil beginnen voor slechts 0,5 procent extra CO2-reductie, oftewel 0,0000045 graden minder opwarming van de aarde (nog een 0 achter de komma)? Deelt u de conclusie dat dat nog verwaarloosbaarder en onmeetbaarder is en in geen verhouding staat tot de genoemde dwangsom?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de conclusie dat dit niets meer met klimaat(beleid) te maken heeft, maar ordinaire geldklopperij en zakkenvullerij is ten koste van de Nederlandse belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 6.
Gezien de voortslepende Urgendazaak en de rampzalige (financiële) gevolgen van dien: hoe duidt u artikel 3:305a BW dat het mogelijk heeft gemaakt dat een activistische klimaatclub als Urgenda via de rechterlijke macht het klimaatbeleid tracht te dicteren?
In Nederland heeft iedereen toegang tot de rechter die de wet hem toekent (art. 17 Grondwet). De toegang tot de Nederlands rechter wordt beheerst door Nederlands recht; waar het gaat om collectieve acties is dat vastgelegd in artikel 3:305a BW. Op grond daarvan kan een stichting of een vereniging een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen. Het collectief actierecht zoals dat is verankerd in artikel 3:305a BW acht ik een nuttig en zinvol element van ons rechtssysteem. De doelstellingen hiervan, die zijn terug te vinden in de memorie van toelichting (Kamerstuk 22 486, nr. 3), staan nog steeds overeind.
Het bericht inzake overbelasting van elektriciteitsnetten in wijken. |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Elektriciteitsnet in steeds meer wijken overbelast»?1
Ja
Is het waar dat de vraag naar elektriciteit zo snel stijgt dat het elektriciteitsnet op steeds meer plaatsen overbelast raakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, de vraag naar transportcapaciteit op het elektriciteitsnet stijgt sinds een aantal jaren significant. Initieel met name als gevolg van de invoeding van hernieuwbare elektriciteit op plekken waar relatief weinig vraag is naar elektriciteit en het net dus versterkt moest worden. Recent stijgt als gevolg van verdere elektrificatie en digitalisering van bedrijven, mobiliteit en woningen ook de vraag naar transportcapaciteit. Het Rijk heeft sinds 2019 verschillende maatregelen genomen zoals het instellen van een transportindicatie in de SDE+(+), het openstellen van de spitstrook op het elektriciteitsnet met de AMvB n-1 en de voorgenomen Energiewet die dit najaar aan de toezichthouders wordt aangeboden voor een uitvoerings- en handhavings-toets. Ik verwijs u ook graag naar de brieven die mijn ambtsvoorgangers hierover vanaf 2019 naar uw Kamer gestuurd hebben (Kamerstukken 30 196, nr. 669, 29 023, nr. 260 en 29 023, nr. 268).
Netbeheerders hebben hun investeringen in extra capaciteit al significant op gevoerd waarbij zij de komende jaren hun investeringen zullen verdubbelen. Helaas stijgt de vraag naar transportcapaciteit harder dan netbeheerders bij kunnen benen onder andere door een tekort aan technisch personeel en lange realisatietijden van energie-infrastructuur.
Kunt u een overzicht geven van plaatsen waar het elektriciteitsnet overbelast is geraakt en lange wachttijden voor aansluitingen zijn ontstaan?
Netbeheer Nederland publiceert een actueel landelijk overzicht van schaarse transportcapaciteit op https://capaciteitskaart.netbeheernederland.nl/ voor de invoeding op het elektriciteitsnet voor partijen met een grootverbruikeraansluiting.
Netbeheer Nederland werkt nog aan een landelijk overzicht van schaarse transportcapaciteit voor de afname van elektriciteit en verwacht dat dit najaar gereed te hebben. Wel publiceert regionaal netbeheerder Liander deze gegevens al voor haar werkgebied op https://www.liander.nl/transportschaarste/beschikbaarheid-capaciteit.
Daarnaast speelt de problematiek van afname in ieder geval ook op de Kempen in Noord-Brabant in het werkgebied van regionaal netbeheerder Enexis.
Is het waar dat woningen die zonnepanelen hebben hierdoor nu in de zomer soms worden afgesloten van het elektriciteitsnet? Zo ja, in hoeverre gebeurt dit nu en verwacht u dat dit straks gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ja, als gevolg van invoeding van elektriciteit kunnen er spanningsproblemen ontstaan op met name het laagspanningsnet waar woningen op aangesloten zijn. Het zonnepaneelsysteem stopt dan met het invoeden van elektriciteit aan het elektriciteitsnet om de eigen installatie en het net te beschermen. Wel kunnen woningen nog gewoon elektriciteit afnemen. De netbeheerders kennen een toenemend aantal klachten over de spanningskwaliteit.
Netbeheerders administreren de oorzaak van de spanningsproblemen niet allemaal op gelijke wijze waardoor ik op dit moment geen zicht heb op de exacte omvang. In alle gevallen worden de klachten onderzocht en in het geval de oorzaak ligt in het elektriciteitsnet wordt dit opgelost. De verwachting is wel dat het aantal spanningsproblemen verder zal oplopen als gevolg van verder groei van zonnepanelen in woonwijken. Het aantal zonnepanelen in Nederland is de afgelopen jaren exponentieel gegroeid. Dit ondersteunt de energietransitie, maar zorgt wel voor additionele belasting van het elektriciteitsnet.
Klopt het dat nieuwe bedrijven hierdoor nu niet meer kunnen worden aangesloten op het elektriciteitsnet? Zo ja, in hoeverre gebeurt dit nu en verwacht u dat dit straks gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat bedrijven die zich nieuw willen vestigen of willen uitbreiden in sommige regio’s geconfronteerd worden met schaarse transportcapaciteit. In verschillende regio’s is er voor bedrijven (met een aansluitwaarde groter dan 3x80 Ampère) op dit moment geen transportcapaciteit beschikbaar en deze bedrijven moeten hun plannen uitstellen. Dit heeft geen gevolgen voor bestaande bedrijven die geen extra transportcapaciteit vragen. De netbeheerders verwachten dat ondanks hun investeringen er regionaal sprake zal blijven van transportschaarste en dat deze eerder zal toenemen dan afnemen.
In hoeverre verwacht u dat nieuwe woningen hierdoor straks niet meer kunnen worden aangesloten op het elektriciteitsnet en dat de bouw wordt geremd? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Ook de woningbouw kan geraakt worden door de transportschaarste op het net. Zo is er in de gemeente Leeuwarden hard gewerkt om een geplande nieuwbouwwijk waar transportschaarste dreigde bij oplevering toch ook van voldoende transportcapaciteit te voorzien, waarbij er momenteel nog geen oplossing lijkt te zijn voor voorzieningen die meer transportcapaciteit vragen. Zie hierover ook de eerdere beantwoording op Kamervragen van uw leden A. de Vries en Erkens (beiden VVD), Vergaderjaar 2020–2021, nr. 2803.
Ondanks alle inspanningen van netbeheerders is het denkbaar dat er uiteindelijk ook voor nieuwbouwwijken onvoldoende capaciteit beschikbaar is. Het is belangrijk dat gemeenten en projectontwikkelaars in een vroeg stadium in overleg treden met de netbeheerder en op tijd een aansluiting aanvragen, zeker als er sprake is van een warmtevoorziening gebaseerd op elektriciteit waardoor het elektriciteitsnet zwaarder moet worden uitgevoerd. Daarnaast bevat het Bouwbesluit nu al de mogelijkheid om als gevolg van locatiegebonden omstandigheden af te wijken van de gestelde eisen voor hernieuwbare energie in nieuwbouwwoningen waardoor de woningbouwopgave niet gehinderd hoeft te worden door eisen voor hernieuwbare energie die als gevolg van schaarse transportcapaciteit niet kunnen worden waargemaakt. In een dergelijk geval dient altijd wel het percentage hernieuwbare energie te worden gerealiseerd dat rekening houdend met deze situatie mogelijk is. Bevoegd gezag beoordeelt of mag worden afgeweken van de gestelde eisen voor hernieuwbare energie.
In hoeverre verwacht u dat bijvoorbeeld in de winter de elektriciteitsvoorziening voor warmtepompen stopt en nieuwe woningen niet kunnen worden verwarmd op plaatsen waar het elektriciteitsnet overbelast is geraakt? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Netbeheerders houden rekening met de benodigde transportcapaciteit voor woningen en leggen daar het elektriciteitsnet op uit. Hiermee houden zij ook rekening met het type warmtevoorziening: een wijk met een warmtenet heeft minder transportcapaciteit nodig dan een wijk met elektrische warmtepompen.
Schaarse transportcapaciteit kan wel een rol spelen voor woningen die nog gebouwd moeten worden of bestaande woningen die worden omgebouwd naar all-electric waarbij eerst netuitbreiding noodzakelijk is.
Voor bestaande wijken is het daarom belangrijk dat netbeheerders op de hoogte zijn van de ontwikkeling van de warmtevoorziening. Onder andere om deze reden is in het Klimaatakkoord afgesproken dat gemeenten eind 2021 een Transitievisie Warmte moeten vaststellen. Met deze Transitievisie maken gemeenten het tijdspad inzichtelijk: wanneer kunnen welke wijken of buurten van het aardgas worden afgekoppeld. Voor de wijken of buurten die voor 2030 gepland staan, maakt de gemeente ook al de mogelijke warmte-alternatieven bekend. Op basis van deze plannen kunnen netbeheerders het elektriciteitsnet uitbreiden voor de warmtevoorziening in de wijk.
Wat gaat u doen om problemen van nieuwe bedrijven op te lossen die nu niet kunnen worden aangesloten op het elektriciteitsnet?
In het kader van het Programma Energiesysteem wil ik de publieke regie, planning en prioritering van energie-infrastructuur vorm gaan geven op nationaal niveau. Hierbij wil ik ook kijken naar hoe en welke vorm van (centrale) opwek het efficiëntst kan worden ingepast in het totale energiesysteem. Ook wordt samen met gemeenten, provincies en netbeheerders gewerkt aan een planning om inpassing van infra te verbeteren. Hiermee zal sturing worden aangebracht, wat echter niet betekent dat in de toekomst uit te sluiten is dat er bedrijven zijn die geraakt worden door schaarse transportcapaciteit. Ik verwijs hierbij ook naar de laatste brief hierover, Kamerstuk 29 023, nr. 268.
Bent u bereid, om problemen in de toekomst te voorkomen, toe te staan dat nieuwe woningen op het gasnet worden aangesloten op plaatsen waar er in de toekomst geen zicht is op een warmtenet en het elektriciteitsnet overbelast is geraakt?
Decentrale overheden dienen in hun ruimtelijk beleid gericht op nieuwbouw voldoende rekening te houden met de tijdige realisatie van de vitale energie-infrastructuur, net zozeer als dit gebeurt voor bijvoorbeeld autowegen, waterwegen en OV-verbindingen. De Gaswet geeft de mogelijkheid aan het college van burgemeester en wethouders om een gebied aan te wijzen waar het aansluiten van woningen op het gasnet vanwege het algemeen belang noodzakelijk is, zie ook de evaluatie van deze mogelijkheid (Kamerstuk 34 627, nr. 51). Mocht het zo zijn dat vanwege de transportschaarste op het elektriciteitsnet de woningbouwopgave gehinderd zou worden dan kan een gemeente dit meenemen in haar afweging om in zo’n geval toch te kiezen voor een gasaansluiting. In een dergelijk geval moeten gemeenten wel in de Transitievisie Warmte aangeven hoe het gasverbruik verduurzaamd wordt.
De verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABN AMRO als klant. |
|
Pieter Grinwis (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van rechtbank Amsterdam d.d. 26 april inzake de verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABN AMRO als klant?1
Ja, daar hebben we kennis van genomen.
Hoe kijkt u aan tegen de stelling dat een coffeeshop – nu deze als koper van wiet in contanten – waarschijnlijk onder de werking van artikel 1 a lid 4 sub d onder i van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) valt, waarvan de definitie luidt: «natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die beroeps of bedrijfsmatig handelen als koper of verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000,– of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat»?
De Wwft is onder meer van toepassing op transacties boven € 10.000,– of meer die contant worden betaald aan beroeps- of bedrijfsmatig handelaren van goederen. Een coffeeshop valt, indien aan de grens van € 10.000,– euro wordt voldaan, onder de reikwijdte van de Wwft. In dat geval moet cliëntenonderzoek worden verricht en geldt de verplichting ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Hierbij merken wij evenwel op dat er een intrinsieke spanning bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voorvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops, zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie (OM).2 Zoals algemeen bekend brengt dit gedoogbeleid met zich dat de inkoop van softdrugs door een coffeeshop vaak niet transparant is. Het enkele gegeven van niet-transparantie geeft echter geen aanleiding tot het melden van een ongebruikelijke transactie bij de FIU-Nederland door een coffeeshop.
Indien u van mening bent dat een coffeeshop als zodanig kan worden gekwalificeerd, kunt u dan ook aangeven hoeveel Financial Intelligence Unit-meldingen er de afgelopen jaren door coffeeshops zijn gedaan en op welke wijze deze hun Wwft-verplichtingen invullen?
Uit de openbare jaaroverzichten van de FIU-Nederland3 blijkt dat door de meldersgroep overige handelaren in 2018 167, in 2019 356 en in 2020 477 ongebruikelijke transacties zijn gemeld. Verdere navraag bij de FIU-Nederland leverde op dat geen meldingen daarvan afkomstig zijn van coffeeshops.
Kunt u ook aangeven hoeveel vervolgingen er door het OM in gang zijn gezet, omdat er twijfel was over de nakoming van Wwft-verplichtingen door coffeeshops en hun leidinggevend personeel?
Het OM heeft laten weten dat in de OM-systemen niet wordt geregistreerd welke werkzaamheden door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon worden uitgevoerd, dus ook niet of sprake is van een coffeeshop of leidinggevend personeel van een coffeeshop. Er zijn dan ook geen cijfers bekend over eventuele vervolgingen van coffeeshops of leidinggevend personeel wegens het niet-nakomen van verplichtingen op grond van de Wwft.
Indien uit uw antwoord is af te leiden dat dit een blinde vlek is in de toepassing van de wet, kunt u dan uitleggen waarom er wel gehandhaafd en vervolgd wordt bij andere Wwft-instellingen terwijl coffeeshops in het kader van hun verplichtingen in het kader van de Wwft vrij spel hebben?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het verschil met andere beroeps- en bedrijfsmatig handelaren in goederen te verklaren vanuit het gegeven dat er een intrinsieke spanning bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voorvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops.
Het Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst houdt toezicht op de naleving van de Wwft door onder andere beroeps- of bedrijfsmatig handelaren van goederen. Het Wwft-toezicht op coffeeshops wordt in lijn met het gedoogbeleid uitgeoefend. Dit betekent dat de coffeeshophouder ten aanzien van diens inkoop van softdrugs niet aan een Wwft-controle wordt onderworpen. Hierbij zij opgemerkt dat in de geest van het arrest van de Hoge Raad uit 2002 van een exploitant van het gedoogbeleid in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij ter zake van de inkoop van softdrugs over facturen van de leverancier beschikt.4 Dit brengt met zich mee dat een dergelijke Wwft-controle niet alleen in zou indruisen tegen de uitgangspunten van het gedoogbeleid met betrekking tot de verkoop van softdrugs door coffeeshops, maar gelet hierop ook niet goed mogelijk is.
Gelet op de intrinsieke spanning die het gedoogbeleid kenmerkt, heeft dit kabinet afgesproken om een kleinschalig experiment uit te voeren om te kijken of en hoe telers op kwaliteit gecontroleerde hennep of hasjiesj gedecriminaliseerd aan coffeeshops kunnen leveren. Het experiment moet duidelijk maken of het mogelijk is om coffeeshops gereguleerd te voorzien van op kwaliteit gecontroleerde hennep in een gesloten coffeeshopketen.
Overigens merken wij op dat het OM strafrechtelijk en een gemeente bestuursrechtelijk handhavend kan optreden tegen een coffeeshop, indien een coffeeshop zich niet houdt aan de criteria zoals neergelegd in het gedoogbeleid.
Pulsvis-vergunningen |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Hoe brengt u in de toekomst de onverenigbaarheid van Kamerwensen met geldende EU-afspraken onder de aandacht van de Kamer? Vindt u het een goed idee om in het vervolg hier actief op te informeren door bijvoorbeeld het opnemen van een «verenigbaarheid met EU-regels»-paragraaf?
Zoals ik heb besproken met uw Kamer tijdens het debat op 30 juni 2021, zijn er in het verleden kwetsbaarheden gesignaleerd door ambtenaren over het aantal pulstoestemmingen en de Europese regelgeving. Gezien de politieke en maatschappelijke druk zijn deze signalen destijds niet opgepakt. Dat is niet goed en daar moet van geleerd worden. Dat laat onverlet dat het kabinet bij de beoordeling van een wens van uw Kamer zo goed als mogelijk eventuele bezwaren aangeeft zoals die op dat moment bekend zijn. Onverenigbaarheid met EU-wetgeving hoort daarbij. Een aparte paragraaf voor dit onderdeel lijkt me daarom niet wenselijk.
Welke gevolgen heeft het regelen van meer vergunningen voor pulsvissen (dan waar Nederland recht op had) gehad voor de concurrentiepositie van Nederland ten opzichte van andere Europese lidstaten, en daarmee voor het gelijke speelveld binnen de EU?
De pulstechniek kende meerdere voordelen ten opzichte van de traditionele boomkor. Er was sprake van minder bodemberoering en een forse reductie van CO2-uitstoot. Ook leidde het tot minder ongewenste bijvangsten in de tongvisserij. Dat deze innovatie de concurrentiepositie van de tongvissers in Nederland versterkte lijkt daarmee een redelijke aanname. Daarbij is wel belangrijk te benoemen dat Nederland meer dan 70% van dit tongquotum heeft in Europa, wat betekent dat de tongvisserij, door boomkor of met de pulstechniek, voornamelijk door Nederlandse vissers wordt beoefend. Andere lidstaten maakten niet of zeer beperkt gebruik van de 5%-regel, op basis waarvan pulstoestemmingen konden worden verleend, waarschijnlijk vanwege dit beperkte aandeel in het tongquotum en kleinere boomkorvloot. Het aantal vergunningen in Nederland heeft daarom naar verwachting geen invloed gehad op het gelijk speelveld van de tongvisserij in het betreffende vlootsegment.
Hoe kijkt u terug op het blijven pulsvissen in Franse wateren nadat in 2016 door Frankrijk was verzocht hiermee te stoppen? Heeft dit incident gevolgen voor de verstandhouding tussen de Franse en de Nederlandse overheid?1
In 2016 was de overtuiging nog dat – zeker gezien de steeds positievere wetenschappelijke adviezen – het slechts een kwestie van tijd zou zijn voordat de pulstechniek volledig zou worden toegestaan. In dit jaar heeft de Europese Commissie zelfs een voorstel gedaan om puls in de zuidelijke Noordzee volledig toe te staan. Achteraf bezien had de vraag van Frankrijk wellicht anders gewogen moeten worden. Al is de relatie met Frankrijk op het gebied van visserij, niet alleen wat puls betreft, complex te noemen, met een lange geschiedenis. Het blijft daarom lastig om dergelijke inschattingen achteraf te beoordelen. Wel is het belangrijk dat we hiervan leren en in gesprek blijven met alle lidstaten, inclusief Frankrijk.