De herkomst van biomassa |
|
Lammert van Raan (PvdD), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport van het toonaangevende Europese Joint Research Centre genaamd «The Use of Woody biomass for energy production in the EU»?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat het zorgelijk is dat van 20 procent van de in de EU gebruikte houtachtige biomassa er geen bron bekend is?
Dat is zorgelijk. Volgens hetzelfde rapport zal dit probleem met de RED2 gelukkig verminderen, door de verplichting om informatie over de oorsprong te gaan monitoren. In het Nederlandse systeem is in het geval van bosbiomassa de bron tot het niveau van het land van herkomst bekend evenals het gebruikte boscertificaat. Door de publieke toezichthouder is informatie tot op bosniveau te achterhalen, mocht daartoe aanleiding zijn.
Deelt u de conclusie dat de biomassa die in Nederland gebruikt wordt alleen biomassa mag zijn die op korte termijn klimaatwinst oplevert en een neutraal of positief effect heeft op biodiversiteit (biomassa afkomstig uit scenario 5 van de 24 beschouwde productiescenario’s)? Zo ja, hoe wordt dit in Nederland gegarandeerd? Zo nee, waarom vindt u dit niet nodig?
Er is binnen de wetenschap discussie gaande over het aan met klimaatwinst gerelateerde begrip «koolstofschuld», waarmee de periode bedoeld wordt die nodig is om de CO2 die vrijkomt bij de uitstoot van de verbranding van biomassa, opnieuw vast te leggen in bomen en andere gewassen. De Staatssecretaris van IenW en ik hebben het PBL daarom verzocht nader onderzoek te doen naar dit begrip «koolstofschuld». Naar verwachting kan dit onderzoek eind dit jaar aan uw Kamer aangeboden worden.
Bent u op de hoogte van de nieuwe CE Delft jaarrapportage over de in 2020 toegepaste biomassa voor de Nederlandse bij- en meestook in het kader van het Convenant Biomassa?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat 92 procent van de ingezette biomassa in categorie 5 hoort, die met name bestaat uit zaagsel uit de houtverwerkende industrie, en waarvoor volgens de Minister beperkte duurzaamheidscriteria gelden?3
De 2020-jaarrapportage van het Convenant Duurzaamheid Biomassa stelt dat van de totale inzet aan biomassa voor bij- en meestook in 2020 92% bestond uit biogene rest- en afvalstromen (Categorie 5). CE Delft baseert haar rapportage op vrijwillig afgestane bedrijfsvertrouwelijke informatie van de twee marktpartijen waar in 2020 bij- en meestook plaatsvond. Ik heb deze bedrijfsvertrouwelijke gegevens niet, derhalve kan ik de genoemde percentages niet bevestigen.
Deelt u de conclusie dat met deze beperkte set duurzaamheidscriteria niet de conclusie getrokken kan worden dat de biomassa uit categorie 5 afkomstig is uit duurzame productie, zoals gesteld voor categorie 1 en 2 biomassa?
Categorie 5 houtige biomassa komt nooit rechtstreeks uit bos maar is een reststroom uit de houtverwerkende industrie. De duurzaamheidseisen van categorie 5 gelden dus bijvoorbeeld voor reststromen uit een zagerij of meubelmaker. Het gebruik van industriële reststromen is in zichzelf al duurzaam, waarbij een zo hoogwaardig mogelijke toepassing de voorkeur heeft.
Weet u welke hoeveelheden van dit zaagsel uit welke landen afkomstig zijn? Kunt u inzicht geven in de herkomstgebieden van dit zaagsel, uitgesplitst naar land en regio, en daarbij analyseren in hoeverre er sprake is van toenemende houtkap of houtoogst in de desbetreffende gebieden?
De informatie die nodig is om de bron van het hout voor biogrondstoffen categorie 5 uit te splitsen naar land en regio is concurrentiegevoelig en niet publiekelijk beschikbaar. Bovendien komt deze stroom nooit rechtstreeks uit bossen, maar ontstaat deze als reststroom uit de houtverwerkende industrie. Dergelijke restromen leiden per definitie niet tot toenemende houtkap, maar volgen uit de vraag naar hout voor materiaaltoepassingen zoals meubels, houtskeletbouw en andere toepassingen.
Als er een sterke correlatie is tussen toename van productie van houtpellets voor, onder andere, de Nederlandse markt en een toenemende houtoogst, bent u dan bereid te onderzoeken hoe dit risico zou kunnen worden gemitigeerd?
Naar mijn mening is een correlatie niet hetzelfde als een causaliteit. Voor wat betreft categorie 5 is het logisch dat, indien er meer hout geoogst wordt voor materiaaltoepassingen, dat er dan ook meer zaagselreststromen ontstaan die tot energiepellets kunnen worden gevormd. Voor wat betreft categorie 1 of 2 – biomassa – direct uit bos – stelt het Nederlandse systeem als voorwaarde dat de koolstofvoorraad op middellange tot lange termijn gelijk blijft of toeneemt. Dit criterium maakt onderdeel uit van het borgingsysteem.
Kunt u garanderen dat de duurzaamheidscriteria, die niet getoetst worden op effectiviteit maar door onafhankelijke CBI’s alleen op de vraag «is er aan voldaan?», ook effectief zijn en dus voldoende om duurzaamheidsrisico’s te mitigeren?4 Op basis waarvan kunt u dat garanderen?
De eisen zoals deze door de SER in kader van energieakkoord opgesteld zijn, zijn door de aan tafel zittende partijen als doeltreffend beschouwd. Certificeringsschema’s worden aan deze eisen getoetst en marktpartijen moeten aan een getoetst certificeringsschema voldoen.
Kunt u aantonen dat middels certificering categorie 1 en 2 biomassa daadwerkelijk biodiversiteit beschermt en zorgt voor klimaatwinst?
In het kader van de afspraken rond het energieakkoord is certificering als een doeltreffend instrument gezien voor dit type internationale biomassastromen. Het gebruik van certificering als instrument is staand rijksbeleid5 en wordt ook internationaal veel gebruikt. Naast het private toezicht heeft Nederland ook nog publiek toezicht ingesteld om te borgen dat aan de duurzaamheidseisen wordt voldaan.
Zo nee, hoe kan dan met zekerheid gesteld worden dat de Nederlandse inzet van categorie 1 en 2 biomassa niet bijdraagt aan duurzaamheidsproblemen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u bevestigen dat de Minister van EZK de herkomst en certificering van de biomassa onder bedrijfsgevoelige informatie schaart?5 Zo ja, klopt dan de conclusie dat u geen zicht heeft op de herkomst van de biomassa, de duurzaamheid van de biomassa en de effectiviteit van de biomassacriteria? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord 5, 7 en 10
Erkent u dat het voor de boseigenaar economisch aantrekkelijk kan zijn om hele bomen weg te halen die nog tot pellets verwerkt kunnen worden, maar niet geschikt zijn voor hoogwaardige producten?6
In duurzaam beheerde bossen worden hele bomen gekapt voor verschillende doeleinden. Sommige bomen worden door de bosbeheerder niet geschikt bevonden voor hoogwaardige toepassingen. Deze bomen worden ook gekapt, bijvoorbeeld om andere bomen meer ruimte te geven, vanwege economische doeleinden of vanwege (brand)veiligheid of ziekten, etc. Deze bomen kunnen bijvoorbeeld tot pellets verwerkt worden, op voorwaarde dat er wel wordt voldaan aan alle duurzaam bosbeheereisen die gesteld worden aan categorie 1 en 2 biomassa.
Erkent u dat dit ertoe kan leiden dat voor ecologie hoogwaardige bomen hierdoor gekapt worden die anders waren blijven staan?
Duurzaam bosbeheer wordt bepaald door de beoogde functie van het bos. Dat is een mix van ecologie, recreatie en economie. Of het kappen van hoogwaardige bomen vanuit het standpunt van natuurbeheer wenselijk is, is dus afhankelijk van de beoogde functie van het bos en het beheer dat daarmee gepaard gaat.
Volgens de Nederlandse criteria voor houtige biomassa uit bos voor energietoepassing geldt in ieder geval dat in het bosperceel als geheel de biodiversiteit in stand wordt gehouden en waar mogelijk wordt versterkt.
Erkent u dat dit debusiness case van houtproductie versterkt in gebieden die eerder onrendabel waren en waarin houtkap nu wel rendabel is?
De subsidie heeft uiteraard invloed op de business case, maar wordt eveneens sterk bepaald door de lokale omstandigheden zoals het beschikbare volume, afstand tot de zagerij of de pelletfabriek, toegankelijkheid en verspreiding van de biomassa, de kwaliteit van het hout, ziektedruk in het perceel van herkomst et cetera.
Kunt u inzicht geven in hoeverre de business case van nieuwe en meer houtkap beter wordt, doordat de vraag naar diverse producten zoals zaagsel en «niet hoogwaardige bomen" groter wordt?
Hoogwaardige toepassingen leveren de bosbouwer doorgaans meer op dan laagwaardige toepassingen. Zie ook antwoord 6–8.
Bent u bekend met het onderzoek «Dutch Wood Pellet Imports. Is Dutch Biomass Burning Contributing to Forest Loss in Baltic States?»7
Ja.
Erkent u dat het rapport nadere en meer actuele feiten en inzichten produceert ten aanzien van (1) de toename houtkap in de Baltische landen, (2) de afzwakking van de wetgeving voor kap in beschermde gebieden die dan weer verband houdt met deze houtkap, (3) het aandeel van de extra houtproductie dat is gebruikt voor extra productie van houtpellets, (4) de stijgende export van deze houtpellets en (5) het aandeel van Nederland als één van de belangrijke afnemers van deze houtpellets?
Het rapport biedt zeker enige inzichten, maar daarnaast heb ik ook andere bronnen tot mijn beschikking, waaronder informatie van de Estse overheid. Hierover heeft mijn voorganger u eerder geïnformeerd. Deze informatie sluit niet helemaal op elkaar aan.
Daarnaast heb ik begrepen dat er op 7 juli jl. een rapport is gepubliceerd inzake «Wood pellet damage – how Dutch government subsidies for Estonian biomass aggravate the biodiversity and climate crisis»9, dat SOMO heeft opgesteld in opdracht van Greenpeace Nederland. Zoals aangegeven tijdens het notadebat van 7 juli jl. neem ik alle signalen rondom mogelijke misstanden serieus. Daarom heb ik de Nederlandse emissieautoriteit verzocht dit rapport te onderzoeken. Ik kom hierover in een later stadium bij u terug.
Deelt u de zorg die in het rapport wordt uitgesproken dat de toegenomen vraag naar en productie van houtpellets in de Baltische landen lijkt bij te dragen aan problematische houtkap in de Baltische landen?8 Zo nee, kunt u uitleggen hoe de Nederlandse massale afname van biomassa niet zou bijdragen aan een versterktebusiness case? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Zie antwoord 7 en 8 en 18.
Kunt u aangeven van welke percelen de biomassa afkomstig is, conform de afspraken tussen kolenbedrijven en NGOs in hun convenant9 dat duurzaam bosbeheer op perceelniveau door middel van een certificaat moet worden aangetoond? Zo nee, waarom niet?
De overheid is geen partij in het convenant, dus in die zin kan ik dat niet. De Nederlandse regelgeving stelt in geval van bosbiomassa, net als in het convenant, verplicht dat het bos zelf gecertificeerd moet zijn. Deze certificering is een voorwaarde voor de volgende gecertificeerde marktpartij in de toeleveringsketen om de certificeringsclaim te mogen doorgeven. Er kan alleen maar gecertificeerde biomassa uit een keten bij de energieproducent aankomen indien alle voorgaande schakels ook correct gecertificeerd waren. Op die manier is in principe het certificaat en de claim van de laatste schakel voldoende om certificering van de biomassa door eerste schakel te garanderen. Hierop is zowel een eerstelijns als tweedelijns controle. Zie verder antwoord 2.
Kunt u de certificaten overleggen, eventueel met weglating van wellicht bedrijfsgevoelige informatie op een dergelijk certificaat, zodat wel inzichtelijk is van welk perceel de biomassa afkomstig is? Zo nee, waarom niet?
Nee dat is niet mogelijk. Zie antwoord 20. De claims en bijbehorende leveringsdocumenten op individuele leveringen bevatten bijna uitsluitend bedrijfsgevoelige informatie.
De werking van vaccinatie tegen COVID-19 bij patiënten die worden behandeld vanwege een auto-immuunziekte |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van ziekenhuizen naar de effectiviteit van vaccinatie tegen COVID-19 bij patiënten met een verlaagde afweer? Wat is volgens u het belang van dit onderzoek?1
Er zijn patiëntgroepen waarbij het vermoeden bestaat dat de vaccinatie tegen COVID-19 onvoldoende effect zal hebben. Ik ben bekend met de lopende onderzoeken die zich richten op patiënten met auto-immuunziekten die worden behandeld met afweeronderdrukkende geneesmiddelen. Deze studies zijn het afgelopen jaar gestart via ZonMw, met financiering van het Ministerie van VWS.
Er is momenteel nog onvoldoende kennis over de immuunrespons bij patiënten waarvan bekend is dat zij een minder goed functionerend immuunsysteem hebben. Het gaat hierbij om patiënten met primaire immuundeficiënties of immuunstoornissen, kankerpatiënten (solide tumoren) die worden behandeld met chemotherapie en/of immuuntherapie, niergetransplanteerde en dialyse-patiënten, longgetransplanteerden en mensen met het syndroom van Down. Zie: https://www.zonmw.nl/nl/over-zonmw/coronavirus/onderzoek-naar-corona-en-covid-19/vaccinatie/
De studies werken met gestandaardiseerde protocollen en meetmethoden, waardoor overstijgend onderzoek mogelijk is. De uitkomsten van deze studies kunnen, samen met andere (internationale) wetenschappelijke publicaties op dit gebied, richting geven aan vaccinatieadviezen om mensen met een verminderde afweer zo goed mogelijk te (blijven) beschermen tegen ernstige ziekte en sterfte door COVID-19. De onderzoeksresultaten zijn mogelijk ook relevant bij de keuze voor het wel of niet adviseren van een eventuele boostervaccinatie, in het bijzonder voor deze kwetsbare patiënten.
Is het u bekend dat bij de registratieonderzoeken van de verschillende Covid-vaccins, patiënten uitgesloten zijn als zij met een middel dat de immuunrespons onderdrukt worden behandeld en er dus geen gegevens zijn over de vaccinatie-effectiviteit bij deze patiënten? Wat is uw reactie?
Er wordt bij de ontwikkeling van vaccins doorgaans gestart met onderzoek bij gezonde volwassenen. Onderzoek naar de effectiviteit van vaccins bij kinderen, kwetsbare ouderen, zwangeren en immuungecompromitteerde patiënten volgt in een later stadium. Specifieke risicogroepen zoals mensen met bepaalde ziektes of aandoeningen worden beperkt meegenomen in vaccinatiestudies. Voor vervolgonderzoek naar de werkzaamheid van de vaccins bij deze specifieke (kwetsbare) groepen wordt gebruik gemaakt van laboratoriumonderzoek, observationeel onderzoek en/of gerandomiseerd onderzoek; in nationaal of internationaal verband. Deze onderzoeken worden aanvullend uitgevoerd, waarbij de nadruk ligt op het publieke en/of specifieke patiëntenbelang.
Bent u ervan op de hoogte dat bij een groot aantal immuunrespons-onderdrukkende geneesmiddelen in de bijsluiter expliciet wordt vermeld dat vaccinatie «niet of minder effectief kan zijn»? Bent u bereid het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen te vragen een lijst op te stellen van geneesmiddelen waarbij van deze beïnvloeding van vaccinatie sprake is? Zo nee, waarom niet?
Vaccinatie-aanbevelingen voor patiënten met een verminderde afweer zijn reeds geïntegreerd in bestaande richtlijnen van huisartsen en medisch specialisten. Zowel behandelaars van immuungecompromitteerde patiënten als artsen die vaccinaties toedienen, zijn op de hoogte van de invloed die afweerverlagende (immuunsuppressieve) middelen kunnen hebben op de vaccinatieresponse.
Vanuit nationale en internationale beroepsverenigingen van medisch specialisten worden ook specifieke aanbevelingen voor infectiepreventie opgesteld, waaronder strategieën voor optimale vaccinatie. Ook in Nederland zijn er handleidingen opgesteld, o.a. door het LCI-RIVM, waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan medicijnen die afweer onderdrukkend zijn en het effect daarvan op de vaccinatierespons. Zie bijvoorbeeld: https://lci.rivm.nl/richtlijnen/vaccinatie-bij-chronisch-inflammatoire-aandoeningen. Artsen die vaccinaties toedienen (waaronder vaccinaties tegen COVID-19), gebruiken dergelijke handleidingen voor het optimaliseren van vaccinatietoediening.
Huisartsen die de jaarlijkse griepvaccinaties toedienen aan patiënten met een verminderde weerstand tegen infecties (door onderliggende ziektes of bij immuunsuppressieve medicatie), raadplegen ook de NHG handleiding met informatie over aandoeningen en medicatie die van invloed kunnen zijn op de vaccinatie (zie: https://www.nhg.org/sites/default/files/content/nhg_org/uploads/final_griep_sep_2020.pdf).
Een verzoek aan het CBG om een lijst van immuunsuppressieve geneesmiddelen op te stellen in relatie tot vaccinatierespons lijkt voor de klinische praktijk geen toegevoegde waarde te hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat de gegevens over populatie-immuniteit die Sanquin verzamelt (opgebouwde Sars-CoV-2 titers) op basis van bloeddonoren, geen gegevens bevatten van behandelde immuun-gecompromitteerden omdat die geen bloed mogen doneren? Wat is uw reactie?
Ik ben op de hoogte van het feit dat Sanquin wekelijks een steekproef van ongeveer 2.000 bloeddonors onderzoekt op corona-antistoffen, in samenwerking met het RIVM en in opdracht van het Ministerie van VWS. Het meten van antistoffen bij donors geeft inzicht in de verspreiding van COVID-19 en de mate van vaccinatie in Nederland. Vanwege het gebruik van bloeddonoren voor dit onderzoek, bevat de data over populatie-immuniteit in deze metingen geen gegevens van immuungecompromitteerde patiënten. Dit is een afweging van Sanquin, waarbij overwegingen over effectiviteit en veiligheid van hun bloedproducten meespelen.
Hoeveel patiënten in Nederland worden met immuunrespons-onderdrukkende middelen behandeld?
Het RIVM schat dat ongeveer 3% van de volwassenen in Nederland immuungecompromitteerd is ten gevolge van het gebruik van afweeronderdrukkende medicatie. De prevalentie van het gebruik van immuunsuppressiva in de volwassen bevolking is mede gebaseerd op een recente inventarisatie uit de VS (https://europepmc.org/article/PMC/PMC8138687). Deze cijfers zijn voor Nederland ook aannemelijk.
Deelt u de mening dat de groep immuun-gecompromitteerde patiënten ook na vaccinatie zich mogelijk niet bewust is van vergrote risico’s van besmetting omdat hun vaccinatie mogelijk niet of minder effectief is? Wat betekent dit, gezien het feit dat uit onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bleek dat meer dan 60% van de gevaccineerden zich niet meer aan de COVID-regels houdt?
Het is belangrijk dat mensen zich aan de coronamaatregelen houden – ook na vaccinatie. Dit geldt voor alle mensen. Immuungecompromitteerde patiënten zijn zich meestal zeer bewust van de infectierisico’s en hebben zich het afgelopen jaar vaak strikt aan de maatregelen gehouden.
In de LCI richtlijn voor behandelaren, over COVID-19-vaccinatie van immuungecompromitteerde patiënten, wordt ook ingegaan op het belang van bescherming tegen COVID-19 voor deze patiëntengroep en tegelijkertijd de mogelijk beperkte vaccinatierespons bij immuungecompromitteerde patiënten. Zie: https://lci.rivm.nl/handleiding-covid-19-vaccinatie-van-immuungecompromitteerde-patienten. Ook in de publiekscommunicatie van het RIVM wordt hier aandacht aan besteed: https://www.rivm.nl/covid-19-vaccinatie/vragen-achtergronden-covid-19-vaccinatie/immuungecompromitteerden.
Om hoogrisicogroepen, waaronder immuungecompromitteerde patiënten, die ondanks vaccinatie toch ziek worden zo goed mogelijk te kunnen behandelen, heeft VWS monoklonale antistoffen aangekocht via een Europese Joint Procurement (zoals gemeld in de Kamerbrief van 11 mei jl.). Deze mogelijke behandeloptie is gecommuniceerd aan medisch specialisten en huisartsen en opgenomen in de SWAB Leidraad https://swab.nl/nl/covid-19.
Verder wordt o.a. door de Gezondheidsraad en het OMT nagedacht over de vraag of het zinvol is om een extra dosis («boostervaccin») toe te voegen aan de huidige vaccinatiecampagne in Nederland, om een verlengde bescherming te bewerkstelligen en extra bescherming te bieden tegen nieuwe varianten van SARS-CoV-2. Deze vraag is met name relevant voor kwetsbare groepen. Ik heb de raad en het OMT daarom ook gevraagd om bij advies over de vaccinatiestrategie op de middellange termijn, specifiek aandacht te besteden aan mogelijke kwetsbare groepen die in aanmerking zouden moeten komen voor vaccinatie.
Tegelijkertijd verwacht ik dat de resultaten van lopende onderzoeken naar de effectiviteit van vaccinatie tegen COVID-19 bij patiënten met een verlaagde afweer, bruikbare informatie op zal leveren en hopelijk handelingsperspectief voor deze groep.
Acht u het zinvol huisartsen, medisch specialisten, patiënten en patiëntenverenigingen extra te wijzen op de mogelijke risico’s die deze patiënten nog lopen na vaccinatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat organiseren?
Ja, het is belangrijk dat mensen zich hiervan bewust zijn. In aanvulling op mijn antwoorden op vragen 3 en 6, wordt bijvoorbeeld bij het formuleren van vaccinatieaanbevelingen en inrichten van bron- en contactopsporing via de GGD daarom ook specifiek de groep immuungecompromitteerde patiënten benoemd (zie de richtlijnen die door de LCI-RIVM zijn opgesteld https://lci.rivm.nl/richtlijnen/covid-19#index_Maatregelen; https://lci.rivm.nl/handleiding-covid-19-vaccinatie-van-immuungecompromitteerde-patienten).
Verder vindt er regulier kennisuitwisseling plaats tussen experts van bijvoorbeeld het RIVM en de FMS over dit onderwerp.
Als uit onderzoek blijkt dat er bij specifieke groepen immuungecompromitteerde patiënten, ondanks vaccinatie, nog risico’s op ernstige ziekte blijven bestaan, zullen behandelaren en patiënten hierover worden ingelicht via de bestaande kanalen vanuit VWS, het RIVM, het samenwerkingsverband met FMS en NHG en (wetenschappelijke) publicaties.
Op welke wijze wilt u de grote groep immuun-gecompromitteerde patiënten en de groep overige personen die ondanks vaccinatie geen immuunrespons hebben, beschermen in het publieke domein? In hoeverre overweegt u hierbij bijvoorbeeld een mondkapjesplicht, ventilatie eis of een toegangstest voor niet-gevaccineerden?
Zie tevens mijn beantwoording van de vragen 3, 6 en 7. Het streven in de vaccinatiestrategie is om een zo hoog mogelijke en homogene vaccinatiegraad te bereiken, zodat onze samenleving optimaal is beschermd en de kans op het ontstaan van nieuwe uitbraken wordt verkleind. Een hoge en homogene vaccinatiegraad biedt ook bescherming aan immuungecompromitteerde patiënten en mensen die om medische redenen niet kunnen worden gevaccineerd. Het kabinet streeft naar een vaccinatiegraad van ten minste 85%.
Er zal specifiek worden gewerkt aan het optimaliseren van de vaccinatiegraad van gezinsleden (waaronder jongeren) in de huishoudens van deze patiënten, omdat ringvaccinatie bij kan dragen aan het beschermen van kwetsbare patiënten. Op 9 juni jl. heeft de Gezondheidsraad daartoe een eerste aanbeveling geformuleerd.
Verder zal door experts en deskundigen (waaronder OMT-leden) op het gebied van infectiepreventie (o.a. via de FMS site) worden geadviseerd over de inrichting van de zorg na de zomer en het handhaven van beschermende maatregelen in zorginstellingen. Dit alles om kwetsbare patiënten te blijven beschermen tegen ziekte en sterfte door COVID-19.
Tegelijkertijd wordt de actuele epidemiologische situatie nauwlettend gemonitord en wordt bekeken of bepaalde maatregelen noodzakelijk zijn. Daarbij wordt steeds de weging gemaakt of maatregelen proportioneel zijn.
De inwerkingtreding van de Wet Straffen en beschermen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het Informatieblad Wet straffen en beschermen gedetineerden?1
Ja. Het genoemde informatieblad is door de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) opgesteld en gepubliceerd. Dit informatieblad heeft tot doel om – gedetineerden – te informeren over de veranderingen die voortvloeien uit de Wet straffen en beschermen (hierna: Wet SenB)
In hoeverre verandert de inwerkingtreding van deze wet iets ten aanzien van de verlofmogelijkheden van degenen die al voor deze inwerkingtreding in detentie zitten?
In mijn brief over de inwerkingtreding en toepassing van de Wet SenB van 21 juni 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de onmiddellijke werking van het nieuwe stelsel van re-integratieverlof per 1 juli 2021. Dit betekent kortgezegd dat als een gedetineerde vóór 1 juli 2021 voor verlof in aanmerking komt zijn ingediende aanvraag op basis van de oude regeling wordt beoordeeld. Gedetineerden die na 1 juli 2021 voor verlof in aanmerking komen, vallen onder de nieuwe verlofregeling. Zij kunnen re-integratieverlof aanvragen. Ten aanzien van het re-integratieverlof voor extramurale arbeid en in samenhang daarmee plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling merk ik nog op dat gedetineerden die bij de invoering van het nieuwe verlofstelsel op 1 juli 2021 in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting verblijven van rechtswege met re-integratieverlof voor extramurale arbeid worden geplaatst in een Beperkt Beveiligde Afdeling. Voor gedetineerden in een Beperkt Beveiligde Inrichting wordt aan de hand van de nieuwe verlofregeling beoordeeld of re-integratieverlof voor extramurale arbeid en plaatsing op een Beperkt Beveiligde Afdeling geëigend is. De nieuwe verlofregeling is opgetekend in ministeriële regelingen die op 10 juni 2021 zijn gepubliceerd in de Staatscourant.
Betekent het feit dat personen voor wie vanwege corona hun detentie is uitgesteld dat zij nu toch te maken kunnen krijgen met de nieuwe regels ten aanzien van verlofregelingen terwijl zij onder normale omstandigheden nog onder het bestaande regime van verlofregelingen zouden vallen? Zo ja, acht u dit billijk ten aanzien van die personen en waarom? Zo nee, waarom niet?
In verband met de bestrijding van het coronavirus heeft DJI in maart 2020 verschillende maatregelen genomen, om de instroom te beperken. Zo zijn tussen maart 2020 en augustus 2020 geen zelfmelders opgeroepen voor het ondergaan van hun gevangenisstraf. Sinds augustus 2020 worden deze gedetineerden wel weer opgeroepen. Zij vullen een RIVM-vragenlijst voor een gezondheidscheck in en sturen die op naar DJI. Op basis daarvan wordt beoordeeld of er redenen zijn om de zogeheten zelfmelddatum uit te stellen. Ondanks de beperkingen vanwege corona is DJI er in geslaagd de voorraad aan zelfmelders terug te brengen tot het niveau «voor corona». Niet uit te sluiten valt dat een latere aanvang van detentie wegens de coronamaatregelen als gevolg kan hebben dat – een deel – van het detentietraject onder het bereik van de Wet SenB zal vallen. Met de Wet SenB wordt (onder andere) voorzien in het nemen van een beslissing over verlof op basis van het gedrag van de gedetineerde gedurende de gehele detentie, risico’s en slachtofferbelangen en wordt aan verlof een concreet re-integratiedoel gekoppeld.
Acht u het mogelijk om voor bovengenoemde groepen van gedetineerden tenminste een overgangsregeling vast te leggen zodat zij niet (meteen) te maken krijgen met de nieuwe regels? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Iedere keuze rond overgangsrecht kent voor- en nadelen.2 Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet SenB is uitgebreid met uw Kamer gesproken over de wijzigingen die de wet aanbrengt en de betekenis hiervan. Hiermee wordt een gevangenisstraf anders ten uitvoer gelegd, waardoor er meer recht wordt gedaan aan beide doelen van de gevangenisstraf: genoegdoening aan de samenleving en vermindering van recidive door de tijd in detentie beter te benutten. Binnen de tenuitvoerlegging geldt onmiddellijke werking als uitgangspunt, hetgeen ik geoorloofd acht voor (onder meer) het nieuwe re-integratieverlof. De hierbij horende regels zijn vastgelegd in de onlangs gepubliceerde ministeriële regelingen.
Een familie die vermalen wordt in de molens van de overheid. |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over Savaz en zijn gezin, en hun problemen met de overheid?1
Ja.
Wat is uw (uitgebreide) analyse over hoe het zo fout heeft kunnen gaan in deze zaak? Met andere woorden: waar is het misgegaan?
Er kan niet worden ingaan op een specifieke casus. Ten aanzien van de inzet van bestuurlijke bevoegdheden door een burgemeester dient in eerste instantie de burgemeester per geval alle betrokken belangen in zijn afweging te betrekken en daarbij te beoordelen of toepassing van een maatregel evenredig is. Die beoordeling kan door de rechter worden getoetst. De Minister van JenV treedt daar niet in. De voorzieningenrechter kan de tenuitvoerlegging van de maatregel eventueel schorsen.
Op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige kan hier vanwege artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet worden ingaan.
Vindt u dat er door alle betrokken instanties voldoende maatwerk is geleverd in deze zaak en dat de menselijke maat voldoende in acht is genomen? Zo nee, hoe wilt u een gebrek aan maatwerk en menselijke maat nu en in de toekomst voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat Savaz en zijn gezin niet eens een beroep kunnen doen op gesubsidieerde rechtsbijstand? Ziet u in dat als mensen hun recht niet kunnen halen onrecht blijft bestaan?
In algemene zin geldt dat er geen toevoeging van een advocaat wordt verleend in een bezwaarprocedure bij de Belastingdienst voor geschillen die uitsluitend rekenkundig of feitelijk van aard zijn, tenzij er sprake is van bijzondere feitelijke en/of juridische ingewikkeldheid. Deze regel in artikel 8 lid 1 sub een lid 2 Besluit rechtsbijstands- en toevoegingscriteria heeft in de wetsgeschiedenis ten principale als uitgangspunt dat «(...) dient voorkomen te worden dat zaken in de sfeer van de rechtsbijstand belanden terwijl nog andere, meer geëigende vormen van hulpverlening zoals gemeentelijke of andere overheidsinstellingen, sociaal raadslieden of maatschappelijk werk, openstaan.» Dit uitgangspunt behoeft herijking, waarvoor het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum op dit moment een onderzoek is gestart. Daarnaast zijn de Raad voor Rechtsbijstand, het Juridisch Loket, de Nederlandse Orde van Advocaten en Sociaal Werk Nederland sinds 1 juli 2021 proefondervindelijk aan de slag om zich te herbezinnen op zelfredzaamheid. In situaties, waarbij burgers tussen wal en het schip dreigen te vallen en die door het Juridisch Loket niet verder geholpen kunnen worden, zal de Raad voor Rechtsbijstand een zogenoemde Adviestoevoeging Zelfredzaamheid (ATZ) aan een advocaat verlenen.2
Wat gaat u concreet doen om mensen die duidelijk gesubsidieerde rechtsbijstand nodig hebben, hen die ook echt te geven? Bent u bereid zo snel mogelijk te investeren in de rechtsbijstand, zodat mensen als de heer Savaz en zijn familie gewoon hun recht kunnen halen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u specifiek reflecteren op de rol van de Belastingdienst in deze zaak?
Op grond van artikel 67 AWR geldt een fiscale geheimhoudingsplicht. Iedere belastingplichtige moet erop kunnen vertrouwen dat de door hem verstrekte, veelal privacygevoelige, gegevens en inlichtingen bij de Belastingdienst in goede handen zijn. De Belastingdienst hecht dan ook veel waarde aan deze geheimhoudingsplicht. Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht kan de Staatssecretaris van Financiën voor Fiscaliteit en Belastingen niet ingaan op de fiscale positie van een belastingplichtige.
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst een belangrijke partner is in de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waaronder hennepteelt. Tussen de deelnemende bestuursorganen kunnen binnen de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) op het thema georganiseerde hennepteelt, dat onderdeel is van het RIEC-convenant, over en weer meldingen worden gedaan.3 Een melding van een RIEC-partner kan voor de Belastingdienst aanleiding zijn onderzoek te doen naar de ingediende aangifte en afhankelijk van de uitkomsten daarvan de aanslag niet conform de aangifte op te leggen, dan wel een navorderingsaanslag op te leggen, eventueel met een daarbij passende boete. Daarbij heeft de Belastingdienst de bevoegdheid informatie op te vragen bij de belastingplichtige of bij derden. Het uitoefenen van deze bevoegdheid wordt begrensd door algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zo mag een inspecteur gelet op het fair-play beginsel bijvoorbeeld niet vragen naar het adviserende deel van een belastingadvies.
Vindt u het juist dat, terwijl de strafrechter al heeft bepaald dat er geen sprake kan zijn geweest van meerdere oogsten, de Belastingdienst zich toch op het standpunt stelt dat er wél meerdere oogsten zijn geweest en de heer Savas zelf maar moet aantonen dat dit niet het geval is geweest? Zo ja, waarom vindt u dat de Belastingdienst een strafrechtelijke uitspraak zo naast zich neer kan leggen? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zoals eveneens in het antwoord op vraag 6 is toegelicht, kunnen op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht geen uitspraken gedaan worden over individuele belastingplichtigen.
Bij het opleggen van een aanslag die afwijkt van de door belastingplichtige ingediende aangifte of een navorderingsaanslag geldt in zijn algemeenheid dat het aan de Belastingdienst is om de hoogte van het inkomen aannemelijk te maken. De Belastingdienst kan zich hiervoor onder andere baseren op de informatie die van derden is verkregen, bijvoorbeeld van de partners binnen de RIEC-structuur, informatie verkregen naar aanleiding van vragen die aan belastingplichtige zijn gesteld, maar ook op basis van feiten die zijn opgenomen in een vonnis van een strafrechter. Een dergelijk vonnis is niet in naar personen herleidbare vorm openbaar, maar op basis van artikel 55 AWR kan de Belastingdienst bij het OM een verzoek tot inzage indienen. In het geval van hennepteelt moet het inkomen veelal achteraf herleid worden. De hoeveelheid aangetroffen planten en het aantal oogsten is daarvoor mede van belang. De Belastingdienst kan zich hiervoor baseren op de bij de hennepplantage aangetroffen indicatoren (bijvoorbeeld het aantal gebruikte stekblokken en vervuilde koolstoffilters). Uiteraard dient de inspecteur zich bij het opleggen van een dergelijke correctie te houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Als de Belastingdienst overgaat tot het opleggen van een aanslag die afwijkt van de ingediende aangifte of een navorderingsaanslag, dan heeft de belastingplichtige het recht om in bezwaar en beroep te gaan tegen die aanslag. In de bezwaarprocedure vindt een (volledige) herbeoordeling van de aanslag plaats. Om een onbevooroordeelde herbeoordeling te borgen wordt het bezwaar beoordeeld door een andere ambtenaar dan de inspecteur die de aanslag heeft opgelegd. In een beroepsprocedure zal, afhankelijk van de bewijslastverdeling die de rechter vaststelt, de Belastingdienst aannemelijk moeten maken dat het inkomen juist is vastgesteld, of zal belastingplichtige aannemelijk moeten maken dat het inkomen door de Belastingdienst onjuist is vastgesteld. Wanneer een belastingplichtige ondanks herhaald verzoek geen aangifte indient of anderszins geen openheid van zaken geeft, heeft de Belastingdienst redelijkerwijs geen andere optie dan het belastbare inkomen schattenderwijs vast te stellen en de aanslag ambtshalve vast te stellen. Bij een eventueel bezwaar en beroep bepalen de artikelen 25 en 27e AWR dan dat de bewijslast bij de belastingplichtige ligt. Hij zal dan moeten doen blijken dat de ambtshalve aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld (de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast).
Kunt u uiteenzetten hoe de Belastingdienst aan het strafdossier van het OM is gekomen? Deelt het OM deze gegevens uit zichzelf met de Belastingdienst of heeft de Belastingdienst zelf gevraagd om het dossier? Als dit laatste het geval is, hoe wist de Belastingdienst dan dat zij om dit strafdossier moest vragen bij het OM?
Ook hier geldt, zoals in de antwoorden op vraag 6 en 7 is toegelicht, dat er op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht geen uitspraken kunnen worden gedaan over individuele belastingplichtigen. Tevens doet het OM geen uitspraken over individuele zaken. Er kan dan ook niet worden ingegaan op de vraag of het OM die gegevens uit eigen beweging heeft verstrekt of op verzoek van de Belastingdienst.
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst overheidsinstanties op grond van artikel 55 AWR kan vragen (persoons)gegevens en inlichtingen te verstrekken die relevant kunnen zijn voor de uitvoering van belastingwetgeving. De Belastingdienst kan uit hoofde van dit artikel ook (persoons)gegevens en inlichtingen opvragen bij het OM, mits het fiscale belang dit rechtvaardigt.
Het OM kan ook op eigen initiatief gegevens en inlichtingen delen met de Belastingdienst.
Uit hoofde van het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (AAFD) dient er afstemming plaats te vinden tussen de Belastingdienst en het OM. Dat geldt onder andere in het kader van samenloop tussen bestuurlijke boeten en strafrechtelijke afdoening, waaronder het opleggen van strafbeschikkingen, en over het samengaan van voordeelsontneming en het heffen en innen van belastingen.
Vindt u dat huisuitzettingen het juiste middel zijn bij ontdekking van een kleine hennepplantage, zeker als die hennepplantage onder financiële druk en dreiging van geweld tot stand is gekomen? Zo nee, hoe wordt met de huidige Wet Damocles voorkomen dat in die gevallen toch wordt besloten tot huisuitzetting?
Toepassing van artikel 13b Opiumwet is niet bedoeld als straf. Wanneer er vanuit woningen drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, kan een burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet besluiten een woning te sluiten. Het doel van artikel 13b Opiumwet is om het overtreden van de Opiumwet te stoppen en om verdere overtredingen te voorkomen, alsmede om de bekendheid van het pand als drugspand weg te nemen en de «loop» naar het pand eruit te halen. Daarmee wordt het pand onttrokken aan het drugscircuit. Een burgemeester dient bij het toepassen van artikel 13B Opiumwet een gedegen afweging te maken of de nadelige gevolgen voor betrokkenen niet onevenredig zijn. Bij de toepassing is het daarbij belangrijk de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht neemt. Een woningsluiting is immers een ingrijpend besluit voor betrokkenen.
Snapt u dat veel mensen de sluiting van een woning als straf ervaren en niet zozeer als een bestuurlijke maatregel, ook omdat je mogelijk bij woningcorporaties op een zwarte lijst komt te staan en dus in de toekomst ook moeilijker een woning kunt vinden? Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 9.
Met deze zaak als voorbeeld, wordt volgens u artikel 13b Opiumwet nog wel toegepast op de manier zoals die door de wetgever oorspronkelijk bedoeld was? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Er kan niet worden ingegaan op een specifieke casus. Momenteel wordt uitvoering gegeven aan de motie Buitenweg-Van-Nispen, waarin wordt verzocht om de toepassing van de bevoegdheid in artikel 13b Opiumwet te monitoren en uitspraken van de rechter hierover te analyseren, en de Kamer daarover driejaarlijks te informeren. Op dit moment vindt een evaluatie van artikel 13b Opiumwet plaats. Tevens heeft de Raad van State recent gekeken naar haar eigen rol in gevallen waarbij artikel 13b Opiumwet is gehanteerd. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Drugsbeleid van 2 juni jl. wordt uw Kamer over de evaluatie geïnformeerd, gevolgd door een beleidsreactie daarop.
In hoeverre denkt u dat de zaak van Savaz en zijn gezin uniek is? Hoeveel van dit soort zaken spelen er nog meer in Nederland, denkt u?
Zie antwoord vraag 11.
Jachtactiviteiten in gebieden waar wolven zijn gevestigd |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Wolvenpaar op de Veluwe heeft weer een nestje: drie welpen gezien» en «Vlaanderen schendt Europees recht door jacht te tolereren in wolvengebied»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het beschermingsregime uit de Habitatrichtlijn een algemeen toepassingsbereik heeft en dat hieruit volgt dat alle handelingen die schade kunnen aanrichten (in verband met het voorzorgsbeginsel) preventief verboden moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze waarborgt u het effectueren van genoemd beschermingsregime?
De Habitatrichtlijn voorziet onder meer in een strikte bescherming van dieren en planten van bedreigde soorten die worden genoemd in bijlage IV bij deze richtlijn, door het verbieden van tal van schadelijke handelingen ten aanzien van individuen van die soorten. De kern en reikwijdte van de Europese voorschriften die zijn opgenomen in de Habitatrichtlijn, en de Vogelrichtlijn, zijn op nationaal niveau geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden er verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Om in aanmerking te komen voor ontheffingen van deze verbodsbepalingen onder de strikte voorwaarden die daaraan verbonden zijn, zal een initiatiefnemer in beeld moeten brengen welke soorten zich bevinden in een projectgebied en door de uitvoering van het project beïnvloed worden. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om te handhaven en toe te zien op de naleving van de voorschriften die aan de ontheffing die op grond van de Wet natuurbescherming wordt verleend zijn verbonden.
Is het waar dat in het kader van populatiebeheer het afschot van pasgeboren wilde zwijnenbiggen in het leefgebied van de wolf een aanvang neemt? Zo ja, hoe vaak per jaar worden zwijnen(biggen) geschoten in het leefgebied van de wolf? Hoeveel zwijnen(biggen) worden er in het leefgebied van de wolf geschoten sinds 2015, onderverdeeld per gebied, per jaar?
De provincie Gelderland heeft het leefgebied voor wolven op de Noord- en Midden-Veluwe vastgesteld, dat is voor een deel ook leefgebied voor de wilde zwijnen. De ontheffing van de provincie staat afschot van wilde zwijnen uit het oogpunt van populatiebeheer toe vanaf 1 juli.
De datum vanaf wanneer wilde zwijnen gedood mogen worden, staat in de ontheffing die door de provincie wordt afgegeven. Deze ontheffing is gebaseerd op het, door de provincie goedgekeurde, faunabeheerplan. Binnen de vastgestelde leefgebieden kunnen vanaf 1 juli de wilde zwijnen worden afgeschoten. Buiten de leefgebieden mag het afschot op wilde zwijnen jaarrond plaatsvinden.
Voor de aantallen zwijnen die worden geschoten verwijs ik u naar de Faunabeheereenheid Gelderland die deze jaarlijks rapporteert3. Van het deel van het afschot van wilde zwijnen binnen het leefgebied van de wolf wordt geen separate cijfers bijgehouden.
Onderschrijft u dat het opzettelijk verstoren van strikt beschermde soorten verboden is, vooral tijdens de perioden van voortplanting en afhankelijkheid van de jongen? Zo ja, betekent dit dat het tolereren van intensieve of andere verstorende afschotactiviteiten – waaronder het afschot van jonge wilde zwijnen – wanneer een zwangere wolvin of pasgeboren welpjes in een gebied aanwezig is, in strijd met de wet beschouwd moet worden? Zo nee, waarom niet?
De Wet natuurbescherming verbiedt het opzettelijk verstoren van in het wild levende soorten, zoals genoemd in bijlage IV, onderdeel a, van de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn.
In gebieden waar de wolf is gevestigd kan jacht, schadebestrijding en populatiebeheer plaatsvinden, overeenkomstig de voor die gebieden geldende goedgekeurde faunabeheerplannen.
Bewegingsjacht is in Gelderland toegestaan buiten het leefgebied van de wilde zwijnen om het aantal zwijnen buiten dat leefgebied zoveel mogelijk te reduceren. Dat is ook aan de randen van de Veluwe maar wordt in de praktijk sporadisch toegepast. Aanzitjacht vanaf een hoogzit is de gangbare manier. Volgens deskundigen hebben die vormen van faunabeheer geen negatief effect op de aanwezige wolven. Derhalve zijn deze activiteiten niet op voorhand in strijd met de doelstellingen van de Wet natuurbescherming en de Habitatrichtlijn.
Deelt u de mening dat het semantische onderscheid tussen jacht en populatiebeheer voor het beschermingsregime van de wolf geen verschil zou mogen maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangeef kan in gebieden waar de wolf is gevestigd, jacht, schadebestrijding en populatiebeheer plaatsvinden, overeenkomstig de voor die gebieden geldende goedgekeurde faunabeheerplannen.
Deelt u de mening dat het uitsluiten van afschotactiviteiten in de buurt van actieve nestplaatsen van de wolf een minimum minimorum is en hiermee een strikte eis van Europees recht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beaamt u dat Nederland haar verplichtingen onder de Habitatrichtlijn schendt door toestemming te geven voor afschot van prooidieren binnen het leefgebied van de wolf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te voorkomen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 aangeef zijn deze activiteiten niet op voorhand in strijd met de doelstellingen van de Habitatrichtlijn.
Bent u bereid het leefgebied van de wolf in elk geval in de draag- en zoogtijd van de dieren geheel te (doen) vrijwaren van afschotactiviteiten die verstoring zouden kunnen geven en de voedselvoorraad voor de wolven verkleinen, in het kader van de verplichtingen volgens de Habitatrichtlijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zoals ik in het antwoorden op vraag 4 aangeef heeft het faunabeheer volgens deskundigen geen negatief effect op de aanwezige wolven. De provincie is het bevoegd gezag voor de afgifte van vergunningen en ontheffingen voor het verstoren op basis van de Wet natuurbescherming en de Habitatrichtlijn, alsmede voor de naleving daarvan.
Deelt u de mening dat de overheid wettelijk verplicht is om zowel opzettelijke als onopzettelijke beschadigingen van wolvenholen te vermijden? Zo ja, op welke wijze geeft u invulling aan deze beschermingsplicht? Zo nee, waarom niet?
Conform artikel 3.5 lid 4 van de Wet natuurbescherming is het verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van wolven te beschadigen of te vernielen. Onder strikte voorwaarden kunnen gedeputeerde staten van de provincie als bevoegd gezag ontheffing verlenen voor deze verbodsbepaling. Bij het beoordelen en verlenen van ontheffingen toetsten gedeputeerde staten aan de vereisten die gelden op grond van het in de Wet natuurbescherming opgenomen soortenbeschermingsregime. Daarbij wordt tevens getoetst of aan de zorgplicht wordt voldaan.
Beaamt u dat deze verplichting niet alleen geldt in termen van directe beschadigingen, zoals het omploegen van een wolvennest, maar tevens gaat om handelingen die de «ecologische functionaliteit" van een leefgebied van een wolf teniet doen? Zo ja, op welke wijze geeft u invulling aan deze beschermingsplicht? Zo nee, waarom niet?
De algemene zorgplichtbepaling is opgenomen in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming en geldt voor iedereen ten aanzien van alle in het wild levende dieren en planten. Voor overheden brengt de zorgplicht met zich mee dat natuuraspecten worden meegewogen in handelen en besluitvorming van deze overheden. Handhaving van de zorgplicht geschiedt bestuursrechtelijk, door inzet van de instrumenten van de last onder dwangsom of bestuursdwang, onder meer bij kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen. Voor soorten die op grond van internationale verplichtingen beschermd worden, heeft de zorgplichtbepaling vooral een ondersteunende betekenis: het is in principe voldoende dat wordt voldaan aan de vereisten van de hiervoor genoemde beschermingsregimes in paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming.
Is het waar dat het Europese Hof al verschillende lidstaten op de vingers getikt heeft in situaties waarin lidstaten tekort schoten om het leefgebied van een beschermde soort te vrijwaren voor schadelijke ingrepen, zoals het gebrek aan beschermingsmaatregelen voor wilde hamsters in Frankrijk en van zeeschildpadden in Griekenland? Hoe beoordeelt u de vergelijkbare inspanningsverplichting voor Nederland om verstoring van het leefgebied van de wolf te voorkomen?
Het klopt dat het Europese Hof lidstaten heeft opgedragen te zorgen voor de betere bescherming van leefgebieden van soorten. Het gaat daarbij om leefgebieden van soorten die aantoonbaar verslechterd zijn waardoor de aantallen van de betreffende soort een zorgwekkende neergaande trend laten zien. De wolf is zich de laatste jaren aan het vestigen in Nederland waarbij voortplanting voor het eerst is waargenomen in 2019. Of dat leidt tot een duurzame populatie moet nog blijken. Wel kan gesteld worden dat de trend van de wolf door deze nieuwe vestigingen vooralsnog positief is.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 1 juli 2021, de dag waarop de Provincie Gelderland het afschieten van jonge zwijnen wil toestaan, waarmee Nederland in overtreding zou kunnen zijn volgens Europees recht? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat er jaarlijks tientallen meldingen binnenkomen over financiële uitbuiting van ouderen. |
|
Liane den Haan (GOUD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen meldingen zijn «topje van de ijsberg»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Zijn er al resultaten bekend van de uitvraag die u samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bij verschillende gemeenten heeft gedaan over wat zij nodig denken te hebben voor het versterken van de aanpak ouderenmishandeling, inclusief financieel misbruik? Zo ja, heeft u al concrete stappen genomen naar aanleiding van de resultaten? Zo niet, wanneer verwacht u de resultaten en wanneer verwacht u dan concrete stappen te kunnen nemen naar aanleiding van die resultaten?
De uitvraag bij gemeenten is inmiddels afgerond. Uit deze uitvraag blijkt dat gemeenten behoefte hebben aan praktische ondersteuning op maat met concrete uitkomsten tot gevolg. Daarom werk ik momenteel samen met de VNG aan een plan van aanpak om een expertpool op het gebied van ouderenmishandeling, inclusief financieel misbruik, in te stellen. Het doel is dat regio’s en (centrum)gemeenten op maat expertise kunnen inhuren om hen te ondersteunen bij het (door)ontwikkelen van een aanpak ouderenmishandeling, met een inhoudelijke focus die bij de lokale context past. Kennisdeling en uitwisseling zullen onderdeel worden van dit traject, zowel tussen beleidsmakers als betrokken professionals en organisaties in de signalering en aanpak van ouderenmishandeling. Naar verwachting is de expertpool begin oktober beschikbaar.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten nog geen concrete aanpak hebben om financiële uitbuiting van ouderen te voorkomen en te signaleren? Zo niet, bent u bereid dat uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn onder de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld. Het is aan gemeenteraden om hun college op de gekozen aanpak te bevragen en aan te spreken. Ik heb niet precies in beeld hoeveel gemeenten wel of geen aanpak hebben op het gebied van ouderenmishandeling, en specifiek financieel misbruik. Dit najaar voert het programmateam Geweld Hoort Nergens Thuis gesprekken met regionaal projectleiders en ambtenaren van de 28 regio’s. Hierin worden de vragen voorgelegd of de regio’s een aanpak ouderenmishandeling hebben, en welke stappen er worden gezet om de aanpak verder vorm te geven. De resultaten zal ik aan uw Kamer rapporteren in de voortgangsrapportage eind dit jaar.
Bent u samen met de VNG al in gesprek geweest met de welzijnsorganisaties over wat de inzet van hun netwerk van vrijwilligers zou kunnen betekenen voor lokale allianties? Wanneer wordt de Kamer over de resultaten van deze gesprekken geïnformeerd?
Het gesprek met de ouderenbonden en welzijnsorganisaties, met als doel om te kijken wat hun netwerk van vrijwilligers zouden kunnen betekenen voor lokale allianties, heeft nog niet plaatsgevonden. Ik ben voornemens dit onderwerp komende maanden bij verschillende overlegtafels (zoals met de KBO-PCOB, Anbo en andere organisaties) te agenderen, en zal uw Kamer in de volgende voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis hierover informeren.
In hoeverre heeft u zicht op de werkwijze, resultaten en best practices van de lokale allianties?
De vorm en uitwerking van de lokale allianties en de betrokken partners daarbij, zijn voor elke lokale alliantie verschillend en afhankelijk van de lokale context. De kracht van lokale allianties is dat zij «bottom-up» ontstaan, met betrokken mensen en organisaties die intrinsiek gemotiveerd zijn en zich op lokaal niveau willen inzetten voor de bescherming van ouderen. Er is dan ook geen landelijke sturing op de werkwijze en resultaten van de lokale allianties. Wel zijn er verschillende initiatieven geweest op landelijk niveau, zoals het aanstellen van een «aanjaagteam» in de opstartfase en het delen van contactinformatie van lokale allianties op de website www.aanpak-ouderenmishandeling.nl. Daarnaast heeft Regioplan in 2018 in opdracht van het Ministerie van VWS onderzoek gedaan naar de opzet en het functioneren van de lokale allianties.2
Hoe is de financiering geregeld van lokale allianties?
Lokale allianties zijn een unieke samenwerking tussen publieke en private partijen, met organisaties die elkaar niet vanzelfsprekend tegenkomen, zoals ouderenbonden, banken, notarissen en de lokale verpleeghuizen. De financiering van lokale allianties is afhankelijk van de lokale context, bijvoorbeeld met een subsidie van de gemeente.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat er eisen gesteld worden aan gemeenten over de invulling van de verplichting vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) om huiselijk geweld te voorkomen en te bestrijden en daarbij specifieke vormen, zoals (financiële) ouderenmishandeling, te betrekken?
Nee, die mening deel ik niet. De Wmo2015 bevat geen gedetailleerde eisen over hoe deze verplichting moet worden ingevuld voor specifieke vormen van geweld, waaronder ouderenmishandeling. Het beleggen van deze verantwoordelijkheid bij gemeenten heeft als doel dat zij beleid kunnen inrichten naar lokale omstandigheden en met lokale samenwerkingspartners.
Ouderen zijn kwetsbaar, en vanwege hun hoge mate van afhankelijkheid van hun directe omgeving lopen zij risico op ouderenmishandeling, waaronder financieel misbruik. Gemeenten zetten zich daarom binnen hun wettelijke taak in om deze groep te beschermen. Om die reden is bijvoorbeeld bij elke Veilig Thuis-organisatie een aandachtsfunctionaris ouderenmishandeling actief, door middel van financiering vanuit de gemeenten. Deze aandachtsfunctionarissen wisselen ook onderling kennis en ervaringen uit, en hebben bijvoorbeeld contacten met banken om financieel misbruik aan te pakken.
Hoe staat het met de bewustwordingscampagne die ten tijde van het project «ouderen in veilige handen» liep? Wat heeft dit opgeleverd aan bewustwording? Is er een verschil in het aantal meldingen dat binnenkomt bij Veilig Thuis nu de bewustwordingscampagne is gestopt?
Tot en met 2018 was de kwaliteit van de data van Veilig Thuis nog niet voldoende op niveau om de gegevens onderling te kunnen vergelijken of bij elkaar op te kunnen tellen. Het aantal meldingen van de periode voor het «ouderen in veilige handen» project is daarom niet goed te vergelijken met nu. Wat echter onveranderd is gebleven, is het feit dat er nog steeds weinig meldingen zijn van ouderenmishandeling (ter illustratie: 2.580 meldingen in 2020 en 2.420 in 2019).3 Het blijft daarom onverminderd belangrijk om in te zetten op bewustwording en doorbreken van de taboesfeer waar het gaat om het herkennen en bespreekbaar maken van ouderenmishandeling. Daarom is ook nu weer ouderenmishandeling meegenomen in de publiekscampagne tegen huiselijk geweld die is gestart op 5 juli.
Welke uitdagingen ziet u, in samenspraak met de Minister van Justitie & Veiligheid, voor de komende jaren op het gebied van financieel misbruik van ouderen?
Vanwege de vergrijzing wordt de groep ouderen in Nederland steeds groter, en blijven zij langer zelfstandig wonen. Ouderen worden hiermee sterker afhankelijk van hun omgeving, en er zijn helaas mensen die hier misbruik van maken, zoals familie, buren of derden. Het risico op financieel misbruik van ouderen neemt hiermee toe. Naarmate digitalisering toeneemt, zoals internetbankieren en het online regelen van (financiële) zaken, lopen ouderen ook steeds meer risico om slachtoffer te worden van cybercriminaliteit, en praktijken zoals phishing en hulpvraagfraude.
Het is met betrekking tot al deze risico’s van belang om in te zetten op de weerbaarheid van ouderen waar het gaat om het veilig regelen van hun geldzaken, en hen te behoeden voor risico’s die gepaard gaan met internetbankieren en het online regelen van zaken. Een van de acties die hierop zijn gericht, is het beschikbaar stellen van de informatiebox Financieel Veilig Ouder Worden. Deze box is samengesteld met banken, notarissen, Veilig Thuis, ouderenbonden, mentorschap en vrijwilligersorganisaties. Het heeft als doel om ouderen te helpen bij het veilig regelen van hun financiële zaken en geeft bijvoorbeeld advies over bescherming tegen babbeltrucs. De informatiebox wordt regelmatig in grote hoeveelheden besteld. Daarnaast vraagt het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de campagne «senioren en veiligheid» aandacht voor verschillende vormen van criminaliteit waar ouderen regelmatig slachtoffer van worden. In dit kader is bij de afgelopen seniorenmaand ook een (ook digitale) brochure uitgebracht die eenvoudig te raadplegen is via de website maakhetzeniettemakkelijk.nl.
Het gebruik van een verboden landbouwgif in viskwekerijen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banned pesticide blamed for killing bees may be approved for fish farms»?1
Ja.
Kunt u uitsluiten dat imidacloprid wordt gebruikt bij de kweek van vis in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke andere gifstoffen zijn toegestaan bij de kweek van vis in Nederland?
In Nederland en in de EU is het verboden diergeneesmiddelen te gebruiken bij voedselproducerende dieren wanneer er geen Maximale Residu Limiet (MRL) is. Recent is voor imidacloprid een MRL voor vissen vastgesteld (september 2020) en deze is opgenomen in Verordening (EU) Nr. 37/2010. Echter is in de EU tot op heden geen diergeneesmiddel toegelaten met imidacloprid. Dat betekent dat imidacloprid als diergeneesmiddel nog steeds niet is toegestaan om te gebruiken bij vissen. Het gebruik van diergeneesmiddelen met deze stof uit derde landen is in de EU ook niet toegestaan.
Beaamt u dat imidacloprid slecht is voor aquatische ecosystemen en daarom zeker niet gebruikt moet worden bij de kweek van vis in open water? Zo nee, waarom niet?
Imidacloprid is toxisch voor aquatische organismen en het gebruik ervan in open water kan daarom risico’s voor het milieu met zich meebrengen. De mate van toxiciteit is echter afhankelijk van de concentratie in het water. De concentratie in het water hangt weer af van de manier van toedienen en de gebruikte dosering. De aanvrager van de MRL voor imidacloprid in vissen (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4) is ook een diergeneesmiddel aan het ontwikkelen voor de bestrijding van zeeluizen bij zalmen. Volgens de informatie op de website van dit bedrijf wordt dit middel niet in open water gebruikt maar in baden waarvan het water gezuiverd wordt van imidacloprid. Of een dergelijk gesloten systeem de risico’s voor het milieu voldoende beperkt zal bij de aanvraag voor toelating worden beoordeeld door de bevoegde autoriteit (zie ook het antwoord op vraag 5). Het middel heeft nu nog geen toelating in de EU.
Kunt u bevestigen dat er in de Europese Unie een discussie speelt over het opstellen van residunormen (Maximale Residu Limieten (MRL's)) voor imidacloprid in kweekvis, waarmee het mogelijk zou worden om kweekvis te importeren van buiten de Europese Unie met resten van gif waarvan het gebruik binnen de Europese Unie verboden is, zoals clothianidin, imidacloprid en thiamethoxam? Zo ja, kunt u aangeven waar deze discussie momenteel staat?
Het Europees geneesmiddelenagentschap (EMA) heeft recent een MRL vastgesteld voor imidacloprid (Imidacloprid 004481-FULL-0002 – Summary of opinion (europa.eu)) voor vissen en als zodanig opgenomen in Verordening (EU) Nr. 37/2010. Een MRL wordt aangevraagd door een bedrijf dat mogelijk een diergeneesmiddel op de markt wil brengen en levert hiervoor de wetenschappelijke data aan. Het EMA beoordeelt deze en stelt een MRL vast. Bij de afweging hiervoor wordt alleen rekening gehouden met de voedselveiligheid, het moet veilig zijn voor de mens om deze vissen te kunnen eten. Wanneer een bedrijf vervolgens een aanvraag indient voor een handelsvergunning voor een diergeneesmiddel met imidacloprid als actieve stof, wordt het diergeneesmiddel beoordeeld op werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit; een onderdeel hiervan is de milieubeoordeling die meeweegt in de baten/risicoafweging voor zo’n diergeneesmiddel.
Voor de stoffen clothianidin en thiamethoxam zijn geen MRLs vastgesteld in de EU, dus deze stoffen mogen bij import niet in vissen aanwezig zijn. De aanwezigheid van imidacloprid moet bij de vissen die geïmporteerd worden onder de EU MRL zijn.
Deelt u de overtuiging dat Nederland geen kweekvis op de markt toe zou moeten laten waar bij de kweek zeer schadelijke gifstoffen, zoals imidacloprid, zijn gebruikt? Zo ja, heeft u aan de Europese Commissie kenbaar gemaakt dat Nederland tegen het opstellen van deze MRL's is? Zo nee, waarom niet?
Het vaststellen van MRL’s voor het gebruik van diergeneesmiddelen is een wetenschappelijke afweging. Het EMA maakt deze afweging op basis van alle recente wetenschappelijke data. Zoals gezegd wordt een MRL vastgesteld om de voedselveiligheidsrisico’s voor de mens uit te sluiten. Een MRL neemt niet de milieurisico’s mee, dat gebeurt later in de milieubeoordeling die onderdeel is van de beoordeling van de aanvraag voor een handelsvergunning voor een diergeneesmiddel. Dit is een wetenschappelijke afweging. Wanneer er uit deze beoordeling milieubezwaren komen, worden die meegewogen in de baten/risico-balans die bij een toelating van een diergeneesmiddel hoort; de baten voor het dier afgewogen tegen de risico’s voor het milieu. Wanneer deze balans negatief is, krijgt het middel geen handelsvergunning.
Hoeveel vissen worden er jaarlijks gekweekt voor consumptie in Nederland?
–
Paling
3.000
2.000
2.200
–
Meervalachtigen
4.000
2.100
2.700
–
Snoekbaars
130
190
100
–
Tilapia
–
5
1
–
Tarbot
210
270
30
–
Forel en overig
–
50
40
–
Yellowtail kingfish
–
–
430
Kunt u per vissoort aangeven welk percentage kweekvissen voortijdig sterft en wat de belangrijkste oorzaak is voor de sterfte van deze soort?
De sterfte per jaar is erg laag bij vis gekweekt in Recirculating Aquaculture Systems (RAS)-systemen. Een RAS-systeem werkt in tegenstelling tot andere teeltsystemen, met biologische filters en kan de waterkwaliteit in het systeem goed reguleren. De kwekers in Nederland zijn verplicht om de dode vissen gekoeld te verzamelen en vervolgens aan Rendac te leveren. Elke kweker heeft zo de gegevens van de dode vis in de administratie. Bij paling is zelfs de registratie van de sterfte per systeem opgenomen in de Sustanaible Eel Standard (SES) certificering. De totaal gegevens per vissoort zijn niet bekend. Voor de sterfte die er plaatsvindt is in de meeste gevallen geen primaire oorzaak aan te wijzen. Er worden geen percentages bijgehouden van de sterfte.
Wat zijn wettelijke toegestane antibiotica, hormonen of andere medicijnen en middelen voor kweekvis? Wat zijn de daadwerkelijk gebruikte antibiotica, hormonen of andere medicijnen en middelen voor kweekvis? Bestaan er verschillen tussen de lijsten van gebruikte en toegestane antibiotica, hormonen of andere medicijnen en middelen voor kweekvis?
In Nederland is één diergeneesmiddel toegelaten voor gebruik bij kweekvis. Dit betreft een vaccin. In de EU zijn meerdere diergeneesmiddelen toegelaten.2 Via de zogenaamde cascade mogen dierenartsen diergeneesmiddelen uit andere lidstaten voorschrijven. Diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren zijn altijd voorschriftplichtig, wat wil zeggen dat een dierenarts een diagnose moet stellen en de middelen moet voorschrijven. Voor het gebruik van antibiotica is door de Wageningen University het formularium kweekvis opgesteld3, dat dierenartsen gebruiken bij het voorschrijven van antibiotica.
Er is geen centrale database voor kweekvissen waarin het gebruik van diergeneesmiddelen moet worden bijhouden. Wel moeten de dierenarts en de houder van dieren zelf een diergeneesmiddelenlogboek bijhouden van wat is voorgeschreven en gebruikt. Dit is geregeld in de Regeling diergeneeskundigen en de Regeling houders van dieren. Op 28 januari 2022 wordt de nieuwe EU verordening diergeneesmiddelen van kracht. Daarin staan voor de aquacultuurdieren een aantal nieuwe bepalingen om het risico op antibioticaresistentie te beperken. Zo komt er een vastgestelde lijst van antibiotica die bij vissen gebruikt mogen worden. Van de aquacultuurdieren moeten ook per 2027 de verkoop- en gebruiksgegevens van antimicrobiële middelen worden geregistreerd. Voor wat betreft het daadwerkelijke gebruik wordt de gedragscode gehanteerd. Er worden minimale hoeveelheden antibiotica gebruikt en dan alleen nog bij jonge visjes. Hormonen worden niet gebruikt. Voor wat betreft andere medicijnen worden alleen enkele wormmiddelen, zoals mebendazole, sporadisch toegepast, maar ook alleen degene die in de gedragscode staan.
Wat zijn de wettelijke eisen voor het gebruik van antibiotica, hormonen of andere medicijnen en middelen voor gesloten kweekvissystemen? Wat zijn de wettelijke eisen voor het zuiveren van het afvalwater? Wie controleert dit en hoe vaak gebeurt dit?
Voor wat betreft de wettelijke eisen voor het zuiveren van het afvalwater moet elke kweker over een lozingsvergunning beschikken. Afhankelijk of op het riool of op oppervlaktewater wordt geloosd kunnen de lozingseisen variëren. Ook verschillen de eisen per provincie. Elk bedrijf wordt meerdere malen per jaar gecontroleerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en/of waterschappen.
Kunt u uitsluiten dat hormonen of medicijnen en middelen en/of resistente micro-organismen kunnen worden aangetroffen in kweekvissen die via de supermarkt worden verkocht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke middelen worden teruggevonden in kweekvissen?
Hormonen, medicijnen en (resistente) micro-organismen kunnen voorkomen in oppervlaktewater waaraan dergelijke middelen niet toegevoegd zijn, al is dat normaal gesproken in onschadelijke gehaltes. De NVWA monitort, als onderdeel van het Europees verplichte Nationaal Plan Residuen, periodiek steekproefsgewijs op het gebruik van verboden stoffen en diergeneesmiddelenresiduen in de viskweekhouderij. In de afgelopen jaren zijn daarbij geen normoverschrijdingen vastgesteld.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de kweekvissen besmet is met bacteriën die resistent zijn voor antibiotica (uitgesplitst naar Nederlandse en geïmporteerde kweekvis)?
Er zijn geen resistentiegegevens specifiek van de nationale aquacultuurproductie bekend.
Hoe vaak controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit kweekvissen uit de supermarkt op mogelijke aanwezigheid van bacteriën die resistent zijn voor antibiotica of medicijnresten of middelen? Hoeveel monsters zijn er in de afgelopen drie jaar genomen? Bij welk percentage werden bacteriën die resistent zijn voor antibiotica vastgesteld en bij welk percentage werden medicijnresten of middelen vastgesteld?
Sinds 2015 wordt door de NVWA gekeken naar Extended Spectrum Beta Lactamase (ESBL) producerende enterobacteriaceae in importstromen van tilapia, pangasius en garnalen, elk ca. 100 monsters per jaar. Tussen 1 en 2,5 procent van de monsters worden positief bevonden. Incidenteel, 1 à 2 monsters per jaar, worden carbapenemase producerende soorten, Klebsiella en Enterobacter, geïsoleerd.
Kunt u aangeven hoeveel in het wild gevangen vissen, per kilogram slachtgewicht, gevoerd worden aan kweekvissen, graag uitgesplitst naar vissoort?
Ik beschik niet over gedetailleerde informatie over de hoeveelheden gevangen vis welke gevoerd wordt aan kweekvis. Visvoerfabrikanten zijn bezig om minder vismeel en -olie te gebruiken als grondstof voor viskweek. Zo wordt de hoeveelheid vis die gevangen wordt om voer te produceren voor met name zalm en forel sterk gereduceerd.
De exportkredietverzekering rond een groot gasproject in Mozambique. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over de situatie in Noord-Mozambique, waarin u ook ingaat op de afgegeven exportkredietverzekering aan Nederlandse bedrijven die betrokken zijn bij het grote gasproject in die regio?1
Ja.
Kunt u de waarde aangeven van de verzekeringspolissen die door Atradius zijn verstrekt aan exporteur Van Oord en financier Standard Chartered Bank, waar u in uw brief van 28 mei 2021 naar verwijst?2
De waarde van de polissen, uitgedrukt als «maximale schade» (MS)3, bedraagt USD 1.065.517.958. Dit bedrag is gelijk aan de MS onder de financieringspolis voor Standard Chartered Bank. De MS van de exporteurspolis van Van Oord bedraagt USD 211.017.522. Vanwege het betalingsprofiel van beide transacties loopt de Staat niet op beide transacties tegelijkertijd risico.4 De maximale schade die de Staat loopt is daarom nooit hoger dan de MS van de financieringspolis à USD 1.065.517.958. Dit bedrag is gepubliceerd door Atradius DSB5. Overigens is er vanwege de stilleging van het project nog niet getrokken onder de door Standard Chartered Bank verstrekte lening, hierdoor is op dit moment alleen de MS van de exporteurspolis van toepassing.
N.B.: In de media werd tevens gesproken over een bedrag van EUR 600 miljoen, dit is echter de omvang van het financieringscontract, niet de MS.
Hoe verhoudt de exporteurspolis voor Van Oord zich tot de financieringspolis voor Standard Chartered Bank? Wordt hiermee een verzekering verstrekt aan twee verschillende partijen voor dezelfde onderliggende transactie? Welke invloed heeft dit voor de berekende premies?
Middels de exporteurspolis worden de risico’s gedekt die door Van Oord worden gelopen als exporteur. Middels de financieringspolis worden de risico’s gedekt die door projectfinancier Standard Chartered Bank worden gelopen als financier. Beide partijen zijn hier afzonderlijk voor verzekerd en betalen hier beiden afzonderlijk premie voor. De werkzaamheden die Van Oord in het kader van het project uitvoert worden betaald uit de financiering die door Standard Chartered Bank wordt verstrekt. Hierdoor dragen beide verzekeringen bij aan de totstandkoming van dezelfde exporttransactie.
Wat wordt er precies gedekt onder de financieringspolis voor Standard Chartered Bank? Aan welke partij wordt hierbij in welk geval uitbetaald? Is de waarde van deze polis additioneel aan de waarde van de exporteurspolis voor Van Oord? Waarom is deze polis niet als aparte transactie vermeld in het overzicht van verstrekte polissen op de website van Atradius?
Een financieringspolis dekt het kredietrisico dat gelopen wordt door de financier, in dit geval Standard Chartered Bank, als rechtstreeks gevolg van: insolventie, moratorium, transferproblemen, conversieproblemen, force majeure, overheidsingrijpen en voortgezette non-betaling. In geval van schade wordt aan Standard Chartered Bank uitbetaald. Op dit moment is er vanwege de stillegging van het project nog niet getrokken onder de door Standard Chartered Bank verstrekte lening, daarom is er momenteel ook geen schade geleden onder de financieringspolis.
Hoewel de waardes van beide polissen los van elkaar staan, is desalniettemin het totale schaderisico van deze exporttransactie niet gelijk aan de som van beide MS’en (zie het antwoord op vraag 2). De financieringspolis is niet als aparte transactie vermeld, aangezien de onderliggende exporttransactie dezelfde is als bij de exporteurspolis. Dit is de gebruikelijke gang van zaken om dubbelingen in de publicatie te voorkomen. Wanneer bij één exporttransactie meerdere verzekeringsproducten worden afgenomen, worden deze in één overzicht gepubliceerd, met de toelichting dat het om meerdere polissen gaat.
Op welke gronden heeft u besloten om dekkingstoezeggingen uit te reiken rond het gasproject? Kunt u aangegeven welke eerder aangehaalde IMF en Wereldbank rapporten u hierbij heeft gebruikt?
De dekkingstoezeggingen zijn uitgereikt op grond van het nationale beleid voor de exportkredietverzekering zoals bepaald in de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën en het relevante nationale aanvullende beleid zoals het mvo-beleid voor de exportkredietverzekering dat gebaseerd is op de internationale standaarden zoals de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Om te toetsen of de verzekeringsaanvraag voldeed is uitgebreid due diligence onderzoek verricht door Atradius DSB, waarbij gebruik is gemaakt van een breed scala aan bronnen waaronder: gegevens van betrokken stakeholders, binnen- en buitenlandse ngo’s, onafhankelijke adviseurs, site-visits en de inzichten van de ambassade in Maputo. Dit due diligence onderzoek heeft geleid tot een positief advies dat aan de Staat is voorgelegd. Op basis hiervan heeft het kabinet besloten om de transactie in verzekering te nemen en twee dekkingstoezeggingen te verstrekken.
Het IMF en de Wereldbank hebben beiden gewezen op het belang van de LNG-projecten voor de Mozambikaanse economie. Ik verwijs u naar «IMF Country Report No. 20/141»6 en de «Mozambique Economic Update: Mind the Rural Investment Gap»7 van de Wereldbank.
Heeft u, voor het afgeven van de dekkingstoezeggingen op 1 juli 2020, ook kennisgenomen van de standpunten van critici van het megaproject, die al jaren waarschuwen dat het vooral de corruptie en ongelijkheid zou versterken? Erkent u voorts dat er ook voor 1 juli 2020 al sprake was van een geweldscontext en dat meerdere experts een verband zagen met de gasvondsten? Waarom heeft u deze argumenten niet zwaarder laten meewegen?
In het kader van het beoordelingsproces is nauw samengewerkt met binnenlandse en buitenlandse ngo’s. Hun bevindingen alsmede de standpunten van critici van het project waren mij bekend en zijn meegenomen en geadresseerd in de verzekeringsbeoordeling. Om deze punten te adresseren, inclusief de destijds aanwezige geweldscontext in de regio (die overigens niet gelieerd was aan het project), zijn compenserende en mitigerende maatregelen genomen op het gebied van veiligheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Op basis van het beeld dat we destijds van de situatie hadden waren deze compenserende en mitigerende maatregelen voldoende om het project aan het nationale beleid en de internationale standaarden te laten voldoen.
Hoe kijkt u nu terug op uw beslissing om een dekkingstoezegging te verlenen? Erkent u dat alle signalen voor een verder escalerende geweldscontext al aanwezig waren op dat moment?
Op basis van de informatie die de Staat destijds had van de situatie in het noorden van Mozambique was het afgeven van de dekkingstoezeggingen een weloverwogen besluit. Hoewel er destijds ook al onrust was in de regio en er signalen waren van jihadistisch geweld in het noorden van Mozambique, leken de door het project en de Mozambikaanse staat genomen maatregelen voldoende om de toenmalige geweldsrisico’s te adresseren. Hierover is voorafgaand aan de beslissing om een dekkingstoezegging te verlenen op 1 juli 2020 uitvoerig door Atradius DSB en de Staat naar gekeken, waarbij we ons, in samenspraak met alle bij het project betrokken partijen, gebaseerd hebben op informatie van onafhankelijke veiligheidsexperts. Hierbij speelde mee dat de geweldsincidenten niet op het project of de directe projectomgeving gericht waren en daar ook geen signalen voor waren. De situatie escaleerde sinds de aanval op Palma op 24 maart 2021 echter dusdanig dat een nieuwe realiteit ontstond, met grote negatieve impact op het project en de bewoners in de projectomgeving, de regio Cabo Delgado. De ekv-polissen waren ten tijde van de escalatie echter al verstrekt als gevolg van het bereiken van financial close door alle bij het project betrokken partijen. De timing van de polisafgifte in het licht van de aanval op Palma is zeker ongelukkig te noemen. Het kabinet heeft echter geen aanwijzingen of bewijzen die wijzen op een relatie tussen beiden.
Kunt u helder uiteenzetten wat het proces is om te komen van een dekkingstoezegging, zoals in dit geval gedaan in juli 2020, tot een verstrekte polis, afgegeven op 25 en 26 maart 2021? Aan welke criteria wordt gedurende dat proces getoetst? Heeft de escalerende geweldssituatie in de regio in deze periode geleid tot een heroverweging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft dit niet geleid tot het niet afgeven van de polissen?
Een dekkingstoezegging wordt afgegeven wanneer de Staat besluit een exporttransactie te verzekeren, maar de desbetreffende exporttransactie zelf nog niet tot stand is gekomen, waardoor er niet direct een polis kan worden verstrekt. Dekkingstoezeggingen zijn juridisch bindend waardoor de verzekerde de zekerheid heeft dat hij/zij een polis ontvangt zodra de transactie (voor het aflopen van de dekkingstoezeggingstermijn) tot stand komt. Wanneer de exporttransactie tot stand komt wordt volgens de bepalingen van de dekkingstoezegging automatisch de polis verstrekt, er volgt dan in principe geen nieuw beslismoment. De Staat heeft zich immers reeds gecommitteerd d.m.v. de dekkingstoezegging.
In dit specifieke project was het formele startmoment, het moment dat de financiering rond was, de zogenaamde «financial close». Na het bereiken van financial close op 24 maart zijn daarom op 25 en 26 maart de polissen verstrekt.
Zoals aangegeven zit er in principe tussen de afgifte van een dekkingstoezegging en polisafgifte geen extra toetsingsmoment. Desalniettemin kan in uitzonderlijke gevallen een dekkingstoezegging worden ingetrokken wanneer het risico dermate verslechterd dat de uitvoering van het project in gevaar is. Ondanks dat er reeds enkele maanden sprake was van een verhoogde geweldscontext, kon op basis van de informatie die de Staat destijds tot haar beschikking had niet gesteld worden dat de uitvoering van het project in gevaar was. Er bestond daarom geen grond om de dekkingstoezegging in te trekken. De verschrikkelijke gevolgen van de aanval op Palma werden pas na polisafgifte bij de Staat bekend.
Op welk moment hebben de Staat en Atradius precies kennisgenomen van de val van Palma, op 24 maart 2021? Waarom is er toen niet alsnog op het laatste moment op de rem getrapt om de polisafgifte een dag later te stoppen, of op zijn minst te vertragen, om de nieuwe situatie eerst goed te kunnen overzien?
De eerste onbevestigde signalen over aanvallen op de stad Palma bereikten de Staat en Atradius DSB op 25 maart 2021. In het weekend van 27 en 28 maart werd de ernst van de situatie in het gebied duidelijk en bevestigd. Dit was enkele dagen na het bereiken van financial close door alle betrokken partijen op 24 maart 2021, het contractueel bepaalde moment voor automatische afgifte van de polissen, die op 25 maart en 26 maart 2021 zijn verstrekt. Omdat op het contractueel bepaalde moment voor automatische afgifte van de polissen op 24 maart geen informatie beschikbaar was over de situatie, was er geen grondslag om de polisafgifte door Atradius DSB namens de Nederlandse Staat tegen te houden.
Deelt u de mening dat het eindresultaat is dat de Staat een transactie in verzekering heeft genomen, op 25 en 26 maart, waarbij sprake is van een geweldscontext waar mitigerende of compenserende maatregelen ontoereikend waren? Zo ja, in hoeverre heeft de Staat hiermee de eigen regels geschonden?
Ja, het kabinet deelt de mening dat de risicoanalyse en mitigerende maatregelen op veiligheidsgebied achteraf gezien ontoereikend zijn gebleken. De Staat heeft hiermee echter niet haar eigen regels geschonden.
De Staat heeft besloten de transactie in verzekering te nemen op basis van de actuele situatie in juli 2020. Destijds was er ook sprake van een geweldscontext in de regio, maar de compenserende en mitigerende maatregelen werden op dat moment voldoende geacht om het project aan het nationale mvo beleid van de exportkredietverzekering en de internationale IMVO-standaarden, ook op het gebied van veiligheid, te laten voldoen. Dit beeld veranderde niet in de periode tussen het verstrekken van de dekkingstoezegging en het verstrekken van de verzekeringspolissen, zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 8.
In het weekend van 27 en 28 maart werden de verschrikkelijke gevolgen van de aanval op de stad Palma pas duidelijk, kort na verstrekking van de polissen. Hierdoor is een nieuwe situatie ontstaan. Was er ten tijde van de beoordeling destijds sprake geweest van de huidige geweldscontext, dan hadden wij de transactie niet in verzekering genomen.
Wat zegt dit eindresultaat over het beleid voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) rond exportkredietverzekeringen? Welke mogelijkheden ziet u om het IMVO-beleid te versterken, om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen?
De ekv is verstrekt op basis van een positieve beoordeling van de financiële risico’s en de risico’s op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het project voldeed daarbij aan alle internationale standaarden en het nationale mvo beleidskader voor de ekv zoals gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 26 485, nr. 255). Inmiddels is de situatie ernstig geëscaleerd. Los daarvan wordt het mvo-beleid van de ekv op dit moment geëvalueerd. De resultaten worden in het najaar met u gedeeld.
Erkent u, gezien uw eerder antwoorden dat de exportkredietverzekering niet als doel heeft om sociaaleconomische ontwikkeling te stimuleren, maar daar in veel gevallen wel aan bij kan dragen en dat het feit dat de gasvelden al in 2011 zijn ontdekt, maar nog niet hebben geleid tot verbetering van de leefomstandigheden, kan hebben bijgedragen aan de geweldsdynamiek, dan ook dat, in het geval van mega-investeringsprojecten, het niet bijdragen aan bredere sociaaleconomische ontwikkeling moet worden gezien als een risico, en dus zou moeten worden meegenomen in IMVO-analyses?
De ekv is een instrument voor handelsbevordering en kent bij grote investeringsprojecten een zeer uitgebreide mvo due diligence. De ekv heeft niet als doel om de sociaaleconomische ontwikkeling te stimuleren, maar kan daar in veel gevallen wel aan bijdragen. Dit project heeft als doel gesteld om een bijdrage te leveren aan de lokale economische ontwikkeling. Ontdekking van gasvelden leidt niet automatisch tot verbeterde levensomstandigheden. Een verstandige en duurzame ontwikkeling van deze velden kan hier wel een bijdrage aan leveren. De daadwerkelijke ontwikkeling van de gasvelden is nog nauwelijks op gang gekomen en vanwege de force majeursituatie wordt hier nu ook geen voortgang op geboekt.
De verantwoordelijkheid over de sociaaleconomische ontwikkeling in de regio ligt bij het land zelf. De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, poogt daarnaast op verschillende wijzen een bijdrage te leveren aan verbetering van samenwerking tussen publieke en private partijen gericht op meer duurzame en inclusieve ontwikkeling.
Kunt u reflecteren op de informatieverschaffing aan de Tweede Kamer en betrokken stakeholders, zoals journalisten en NGOs, in de periode tussen de dekkingstoezegging en de polisafgifte? Waarom worden de details rond het besluit van een dekkingstoezegging, als deze vrijwel automatisch tot een polis zal leiden, niet op dat moment al bekend gemaakt, zodat betrokkenen hier kennis van kunnen nemen?
Dekkingstoezeggingen leiden niet altijd tot een polis. Dit gebeurt alleen wanneer de exporttransactie daadwerkelijk tot stand komt. Daarnaast geldt dat indien de exacte details van exporttransacties openbaar zouden worden, de Nederlandse exporteur hier een concurrentienadeel van kan ondervinden. Bij hoge uitzondering heb ik tijdens het Algemeen Overleg met de vaste Kamercommissie voor Financiën 19 november jl. al wel aangegeven dat besloten was het project in verzekering te nemen, ondanks dat de polissen nog niet afgegeven waren.
Wanneer kunt u de bevindingen van uw onderzoek naar de juridische gevolgen van deforce majeur-verklaring door Total met de Kamer delen? Kunt u inzicht geven in de scenario’s die worden ontwikkeld? Op welke gronden zouden de afgegeven polissen alsnog kunnen worden ingetrokken?
Uit onze juridische analyse van de force majeure situatie en handelingsperspectieven is tot nu toe naar voren gekomen dat het intrekken van afgegeven polissen alleen mogelijk is in zeer uitzonderlijke gevallen, zoals verzuim, aantoonbare nalatigheid of fraude door de verzekerde. Dit is voor deze specifieke transactie momenteel niet aan de orde. Hierdoor zal de Staat moeten handelen binnen de kaders van de afgegeven polissen.
Door de force majeure verklaring ligt het project nu al enkele maanden stil. Trekkingen onder de door de Staat verzekerde projectfinanciering zijn niet mogelijk. Hierdoor neemt het (financiële) risico voor de Staat toe noch af en zijn er geen nieuwe ontwikkelingen op milieu en sociaal gebied binnen de invloedssfeer van het project. De scenario’s die worden ontwikkeld richten zich op dit moment daarom op het stellen van voorwaarden voor een eventuele hervatting van het project.
Inmiddels heeft de groep financiers/verzekeraars van het project richting het projectconsortium hun rechten uitdrukkelijk voorbehouden. De groep financiers/verzekeraars heeft aan het projectconsortium voorwaarden gesteld voor een eventuele hervatting van het project; zowel op financieel, veiligheids- als op mvo gebied. De Nederlandse staat heeft in dat kader aanvullende voorwaarden op mvo gebied geëist, waaronder een Remedial Environmental and Social Action Plan dat aan de IMVO-standaarden voldoet en toepasbaar is op de dan geldende situatie. Hierdoor wordt zo veel mogelijk gewaarborgd dat bij een eventuele hervatting van het project voldoende compenserende en mitigerende maatregelen worden getroffen op het gebied van veiligheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen zodat het project aan de nationale en internationale standaarden voldoet. Eventuele geleerde lessen en ervaringen met betrekking tot de eerdere escalatie van het geweld en de verschrikkelijke gevolgen hiervan op het project en de projectomgeving moeten hierin goed worden geadresseerd.
Daarnaast beschikt de Staat over de bevoegdheid om via Atradius DSB zelfstandig een aanwijzing te geven om trekkingen onder de voorwaarden van de door de Staat verzekerde financiering te blokkeren. Op deze manier kan de Staat voorkomen dat trekkingen onverhoopt hervat worden voordat aan de gestelde voorwaarden is voldaan.
Bij wie komt de rekening van de force majeur uiteindelijk te liggen als u geen juridische mogelijkheden vindt om de polissen alsnog in te trekken?
Potentiële uitbetalingen onder een polis zijn volledig afhankelijk van het feit of de door de Staat verzekerde partijen schade ondervinden door de force majeure situatie en of de schadegrond gedekt wordt onder de polis. Indien dat laatste het geval is, zal de Staat de geleden schade uitkeren aan de verzekerden zijnde Standard Chartered Bank en/of Van Oord.
Verder wil ik graag benadrukken dat de exportkredietverzekering een budgetneutraal instrument is. Eventuele schade-uitkeringen worden betaald vanuit de premie-inkomsten van het exportkredietverzekeringsinstrumentarium.
Is het eerder voorgekomen dat force majeur werd ingeroepen rond een investering waar ook Nederlandse exportkredietverzekeringen op van toepassing waren? Zo ja, welke gevolgen had dat?
Het is, in de recente geschiedenis van de exportkredietverzekering, niet eerder voorgekomen dat een opdrachtgever of één van de opdrachtgevers in een project (zoals Total) een beroep heeft gedaan op force majeure. Wel is het een aantal keer voorgekomen dat een door de Staat verzekerde exporteur een beroep heeft gedaan op force majeure onder zijn of haar exportcontract. Indien er in dergelijke gevallen sprake is van een gedekte schadegrond zal de Staat schade aan de verzekerde uitkeren.
In hoeverre is hervatting van het investeringsproject, en de daaraan gerelateerde exportkredietverzekeringen, verbonden aan de resultaten van nieuwe analyses op het gebied van de veiligheid, mensenrechten en milieusituatie? Hoe borgt u de kwaliteit van deze analyses?
Zie het antwoord op vraag 14. Voor een eventuele herstart van het project is, op verzoek van de Nederlandse staat, door de financiers/verzekeraars een nieuwe veiligheidsanalyse met bijbehorend milieu en sociaal actieplan geëist, een plan dat de additioneel opgekomen risico’s en potentiële schades analyseert en welke compenserende en mitigerende maatregelen nodig zijn om die te compenseren op basis van de IMVO-standaarden. Tegelijkertijd zullen de eerder overeengekomen afspraken op het terrein van mensenrechten en milieu moeten zijn gewaarborgd. Hier zullen Atradius DSB, de Staat en de andere financiers/verzekeraars op toezien. In alle gevallen geldt dat deze afspraken zijn gebaseerd op internationale standaarden.
Het bericht 'Stikstofdepositie geen bedreiging voor natuur in uiterwaarden' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht 'Stikstofdepositie geen bedreiging voor natuur in uiterwaarden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de voedselrijke bodem in uiterwaarden van nature al zoveel stikstof levert dat het kleine beetje uit de lucht geen verschil meer maakt en de overheid de kritische depositiewaarden in uiterwaarden dan ook moet schrappen? Zo nee, waarom niet?
Deze algemeen gestelde conclusie volgt niet uit het artikel. In het artikel blijkt namelijk dat er binnen de uiterwaarden variatie bestaat. Wel is duidelijk dat het overgrote deel van de bodemmonsters, die in het artikel worden genoemd, zijn genomen op percelen met een hoge stikstofbeschikbaarheid en goede zuurgraad. In het artikel wordt niet vermeld wat de ter plekke aanwezige vegetatie is, maar wel is vermeld dat de bodemmonsters zijn genomen op percelen van veehouders en dus mag worden aangenomen dat deze percelen in regulier agrarisch gebruik zijn of in ieder geval een vorm van bemesting kennen. Het is duidelijk dat uiterwaarden waar al vele decennia op wordt bemest, niet gevoelig zijn voor het vermestende effect van stikstofdepositie. Hoogstwaarschijnlijk zijn de bodemmonsters dan ook niet genomen op locaties waar één van de kenmerkende vegetatietypen die behoren tot het leefgebiedtype «Kamgrasweide & Bloemrijk weidevogelgrasland van het rivieren- en zeekleigebied» (Lg 11) daadwerkelijk voorkomt, ook al is het ter plaatste (volgens het artikel) wél zo op kaart gezet.
Mede ter uitvoering van de motie-Geurts/Harbers (Kamerstuk 35 600, nr. 31) worden de kaarten met stikstofgevoelige leefgebieden (o.a. in de uiterwaarden) momenteel gecorrigeerd. Een eerste ronde is inmiddels afgerond, waarbij op basis van het digitale kaartbestand Basisregistratie Gewaspercelen, zoals verwacht, een groot aantal locaties is geïdentificeerd die met zekerheid niet stikstofgevoelig zijn. De betreffende hexagonen zullen dan ook vanaf dit najaar geen deel meer uitmaken van de kaarten op basis waarvan in AERIUS wordt aangegeven dat er sprake is van een stikstofgevoelig habitat. Eveneens is van een groot aantal hexagonen bepaald dat er met zekerheid wel een stikstofgevoelig leefgebied aanwezig is. Voor twijfelgevallen is inmiddels een tweede ronde gestart, waarbij in opdracht van de provincies veldbezoeken of een nadere verkenning plaatsvinden.
Vindt u het ook schokkend dat het bepalen van de kritische depositiewaarden «provisorisch» plaatsvond en dat er geen rekening is gehouden met verschillen in de bodem en dat er dus ook met verschillen in invloed van stikstofdepositie niets is gedaan?
Uit het artikel blijkt niet dat het bepalen van de kritische depositiewaarden in zijn algemeenheid provisorisch plaatsvond, maar dat het om een specifiek onderdeel van die bepaling gaat: de KDW-bepaling van aanvullende stikstofgevoelige leefgebiedtypen. De hoofdauteur van het bekende KDW-rapport uit 2012, Han van Dobben, wordt in het artikel als volgt geciteerd: «We hadden alleen KDW's uitgerekend voor vegetatietypen en niet voor dieren van de Leefgebieden. Toen is er een noodoplossing bedacht. Ik vond dat zelf een beetje provisorisch.» Hiermee wordt gedoeld op het feit dat het (nog) niet mogelijk is om per diersoort te bepalen in welke mate stikstof een probleem is. In plaats daarvan is bepaald uit welke vegetatietypen het leefgebied van elke soort bestaat. Van die vegetatietypen kan namelijk wél worden berekend wat de stikstofgevoeligheid is. Alles overziende, bleken de voor de diersoorten relevante vegetatietypen deels te overlappen met habitattypen (waar al een KDW voor was bepaald) en deels niet. De typen die niet overlapten, zijn samengenomen in veertien aanvullende (stikstofgevoelige) leefgebiedtypen, waarvan het genoemde Lg 11 er eentje is. Voor deze typen is een KDW berekend. Anders dan bij habitattypen, is er in de gebieden nog een nadere beoordeling nodig of zo'n leefgebiedtype daadwerkelijk relevant is voor de in het gebied beschermde soorten én in hoeverre de stikstofgevoeligheid van de samenstellende vegetatie voor die soorten ook daadwerkelijk een probleem kan vormen.
Wat vindt u van de constatering dat op minimaal 93 procent van de onderzochte bodemmonsters het kleine beetje stikstof uit de lucht geen invloed heeft?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de mate van stikstof geen beperkende factor is voor de soortenrijkdom? Gaat deze stelling volgens u alleen op voor uiterwaarden of ook voor andere gebieden?
Deze stelling gaat niet in zijn algemeenheid op voor alle locaties in uiterwaarden, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2. Overigens komen er buiten de locaties waar de bodemmonsters zijn genomen, op kleine schaal ook situaties voor waar bijvoorbeeld de habitattypen Stroomdalgraslanden (H6120) en Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (H6510) aanwezig zijn. In die gevallen gaat het om betrekkelijk voedselarme gronden die niet representatief zijn voor de uiterwaarden als geheel, maar die wel behoren tot de meest waardevolle gedeelten van de uiterwaarden. Voor deze typen is stikstof met zekerheid een beperkende factor voor de soortenrijkdom. Deze verdeling in typen die wel en die niet gevoelig voor stikstof zijn, komt ook voor in andere gebieden.
Deelt u de mening dat er veel te veel schort aan de onderbouwing van het stikstofbeleid en wat gaat u doen zodat boeren en burgers niet verder door dit beleid gedupeerd worden?
Deze mening deel ik niet.
Het artikel ''Raadsdames' in actie: de titel raadsheer is seksistisch' |
|
Joost Sneller (D66), Habtamu de Hoop (PvdA), Jeanet van der Laan (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Raadsdames» in actie: de titel raadsheer is seksistisch»?1
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat de titel «raadsheer» voor rechters bij de gerechtshoven, de Hoge Raad en de twee bijzondere colleges nog gepast en correct is, terwijl deze functie door alle geslachten kan worden uitgevoerd?
De functietitel raadsheer heeft een onmiskenbaar mannelijke connotatie, terwijl de betreffende functie door personen van alle seksen kan worden uitgevoerd. Overigens zijn er sinds 2019 ook meer vrouwelijke raadsheren dan mannelijke.2 Ik kan mij voorstellen dat raadsheren van andere seksen dan de mannelijke het gebruik van deze functietitel als niet-passend en niet-correct kunnen ervaren. Dit blijkt ook uit het voornoemde artikel en de actie op sociale media waarnaar dit artikel verwijst. Daarnaast is voor burgers niet altijd duidelijk wat het begrip raadsheer inhoudt.
Kunt u een parallel trekken met de termen raadsman en raadsvrouw, die in de rechtspraak al jaren voor advocaten worden gehanteerd?
De term raadsman komt veelvuldig voor in wet- en regelgeving. In de praktijk wordt voor vrouwelijke raadslieden de term raadsvrouw of raadsvrouwe gebruikt. Een dergelijke algemeen geaccepteerde praktijk bestaat (nog) niet voor vrouwelijke raadsheren. De Raad voor de rechtspraak liet mij weten dat sommige raadsheren in de praktijk een term als «rechter in hoger beroep» gebruiken.
Deelt u de mening dat genderneutrale titels voor rechters beter aansluiten bij de maatschappelijke realiteit?
Ik deel de mening dat sekseneutrale titels voor rechters beter aansluiten bij de realiteit dat deze functie door personen van alle seksen wordt uitgeoefend.
Kunt u uiteenzetten in welke andere Europese landen men al wel of niet genderneutrale titels voor alle rechters gebruikt?
Uit een eerste inventarisatie – gebaseerd op reacties uit België, Engeland, Ierland, Frankrijk, Duitsland en Portugal – blijkt dat in andere Europese landen op verschillende manieren met functietitels voor rechters wordt omgegaan. Er blijkt soms ook verschil te bestaan tussen terminologie in de wetgeving en gebruik in de praktijk.
In België dragen de rechters in de hoven van beroep, de arbeidshoven en het Hof van Cassatie de titel raadsheer. Hiervoor blijkt in België geen sekseneutraal alternatief voorhanden.
In een aantal landen wordt gewerkt met mannelijke en vrouwelijke varianten van titels voor rechters. Zo dragen in Engeland en Wales rechters in het Hooggerechtshof (Supreme Court) de titel Lord [naam] of Lady [naam] en in gerechtshoven (Court of Appeal) Lord Justice [naam] of Lady Justice [naam]. In Ierland worden rechters in het Hooggerechtshof (Supreme Court) en in gerechtshoven (Court of Appeal) aangeduid als the Honourable Mr./Mrs. Justice [naam]. In Portugal worden rechters in het Hooggerechtshof aangeduid als Conselheiro of Conselheira en in gerechtshoven als Desembargador of Desembargadora.
In deels dezelfde landen bestaan ook sekseneutrale titels voor rechters. Zo worden District Judges, Tribunal Judges en Employment judges in Engeland en Wales aangeduid als Judge. In Ierland worden rechters in het District Court aangeduid als Judge [naam]. In België worden rechters in eerste aanleg aangeduid als rechter (familie- en jeugdrechter, beslagrechter, etc.).
In Duitsland worden rechters in de wet over het rechtersambt aangeduid met de mannelijke vorm Richter. In bezoldigingswetgeving is vastgelegd dat vrouwelijke rechters hun functietitel in de vrouwelijke vorm voeren. In de praktijk betekent dit dat rechters in Duitsland met Richter of Richterin worden aangeduid. In Frankrijk bestaat onder meer de titel magistrat voor rechters. In de praktijk kunnen vrouwelijke rechters ervoor kiezen de vrouwelijke variant magistrate te gebruiken.
Kunt u aangeven welke stappen door u en de rechtspraak (al dan niet) zijn gezet, sinds de Hoge Raad zich begin 2019 positief toonde tegenover het initiatief van advocatenkantoor Jebbink Soeteman om voortaan vrouw-inclusieve taal te gebruiken?
Uw vragen zijn voor mij aanleiding geweest in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak over het gebruik van vrouw-inclusieve taal bij de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat over het gebruik van vrouw-inclusieve taal binnen de rechtspraak in verschillende verbanden is gesproken.
De Hoge Raad besteedt in de eigen organisatie in het project «Helder Recht» aandacht aan helder, toegankelijk en begrijpelijk taalgebruik in uitspraken. Respectvol formuleren hoort daarbij, evenals omgaan met sekse in taal. Binnen de grenzen van het controleerbare in het dossier van de zaak, wordt bijvoorbeeld in uitspraken van de Hoge Raad bij het gebruik van verwijswoorden bij natuurlijke personen zo goed mogelijk rekening gehouden met het geslacht van betrokkenen. Bij verwijzingen naar organisaties en ambten wordt in de regel gebruik gemaakt van het taalkundige verwijswoord.
Indien u voorstander bent van genderneutrale functietitels bij alle rechterlijke instanties, heeft u dan reeds een voorkeur voor een of meerdere titels, zoals rechter in hoger beroep, hofrechter of cassatierechter?
Vanuit oogpunt van passend, inclusief en helder taalgebruik ligt het in de rede de wijziging van de titel raadsheer naar een of meerdere sekseneutrale titels na te streven. Dit wordt ondersteund door aanwijzing 3.8, eerste lid van de Aanwijzingen voor de regelgeving, die luidt: «Indien mogelijk worden persoonsaanduidingen gebruikt die sekseneutraal zijn.» Ik laat het aan de rechtspraak of men wil verkennen of er in de praktijk algemeen aanvaardbare sekseneutrale aanduidingen voor het begrip raadsheer kunnen worden ontwikkeld.
De begrippen «raadsheer» en «raadsheren» komen in verschillende wetten voor, alsmede in de op die wetten gebaseerde lagere regelgeving. Dat geldt ook voor afgeleide begrippen als «raadsheer-plaatsvervanger» en «raadsheer-commissaris». Wijziging van het begrip raadsheer behelst dan ook een uitgebreide wetgevingsoperatie, met potentieel grote gevolgen voor de rechtspraktijk. Het is daarom aan het nieuwe kabinet om een beslissing te nemen omtrent een wetswijziging naar een of meer sekseneutrale functietitels voor raadsheren.
Ter voorbereiding op deze keuze ben ik met het WODC in gesprek over de mogelijkheden een onderzoek te starten naar sekseneutrale functietitels in het rechtsbestel.
Bent u bereid om de titel «raadsheer» via een wetswijziging aan te passen naar een of meerdere genderneutrale functietitels? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 7.
Welke functietitels met een genderspecifieke benaming worden nog meer gebruikt bij overheidsinstanties?
Niet-sekseneutrale functietitels worden op een aantal plekken gebezigd. Dit zijn bijvoorbeeld de termen ombudsman, geneesheer-directeur en dijkgraaf. Een volledig beeld van seksespecifieke functietitels bij overheidsinstanties is er nog niet. Daarnaast is nog niet duidelijk hoe de betreffende functiebeoefenaars en instanties tegen die functietitels aankijken en welke alternatieven zij zouden voorstellen. Ook zullen de gevolgen van eventuele wijziging voor wet- en regelgeving en mogelijke impact voor (de systemen van) de verschillende organisaties in kaart moeten worden gebracht. Tegelijkertijd blijkt uit onderzoek dat het effect heeft op de perceptie/stereotypen wanneer niet-sekseneutrale termen worden gebruikt. De keuze om een dergelijk traject te starten, wordt overgelaten aan een volgend kabinet.
Zitten daar titels tussen waarbij een neutrale benaming in uw optiek ook beter zou aansluiten bij de maatschappelijke realiteit? Zo ja, wilt u voorstellen doen deze te wijzigen naar een genderneutrale functietitel?
Zie antwoord vraag 9.
De beantwoording van de vragen over het feit dat mevrouw Bunschoten met drie kinderen door corporatie Dudok feitelijk op straat wordt gezet. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op mijn vragen over het feit dat mevrouw Bunschoten met drie kinderen door corporatie Dudok feitelijk op straat wordt gezet?1
Ja.
Wilt u antwoord geven op de vraag of u de mening deelt dat bij een ingrijpende gebeurtenis als een scheiding mag worden verwacht dat corporaties de menselijke maat hanteren?
Ik deel uw zorg dat gescheiden ouders met kinderen kwetsbaar kunnen zijn. Zeker wanneer er kinderen in het spel zijn is een zorgvuldige afweging cruciaal. In dergelijke situaties is oog voor de individuele situatie van groot belang. Die beoordeling moet op lokaal niveau worden gemaakt, zoals dat ook moet gebeuren bij andere kwetsbare huishoudens. Bij alle ingrijpende gebeurtenissen die van invloed zijn op de woonbehoefte van mensen mag van gemeenten en corporaties worden verwacht dat zij hierbij de menselijke maat hanteren en ik zie ook dat zij dat doen in de wijze waarop zij tot met urgentie omgaan. Uitgangspunt van de Huisvestingswet en van huisvestingsverordeningen is dat er bij urgentie gekeken wordt naar de individuele situatie van de woningzoekende en de mate waarin sprake is van acute nood. Ik vind dit een evenwichtige benadering om iedereen die te maken heeft met ingrijpende gebeurtenissen in zijn of haar leven te helpen aan woonruimte.
Wilt u antwoord geven op de vraag of u de mening deelt dat een gescheiden moeder met drie kinderen geen urgentie voor een sociale huurwoning geven in geen enkel geval een menselijke maat is?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2019?2
Ja, ik ken artikel 1.7 uit de Huisvestingsverordening Gooi- en Vechtstreek. Deze bepaling is bedoeld om corporaties enige armslag te geven voor het oplossen van problematiek onder zittende huurders. Zo kan de 2%-regeling bijvoorbeeld worden gebruikt bij onoplosbare burenruzies, maar ook bij renovatie- of sloop- en nieuwbouwprojecten. Deze bepaling ziet niet op aspirant-huurders.
Is het waar dat volgens artikel 1.7 van de huisvestingsverordening corporatie Dudok jaarlijks maximaal 2% van de aangewezen woningen die vrij gemeld worden, kan inzetten om woonproblematiek van huurders op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u alsnog bereid zo snel mogelijk met corporatie Dudok in gesprek te gaan en aan te dringen op een oplossing op basis van artikel 1.7?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u alsnog bereid om naast VNG, zoals toegezegd in het Commissiedebat Wonen & Corona, ook met Aedes afspraken te maken over het geven van urgentie voor een sociale huurwoning aan gescheiden ouders?
Op 8 juni jl. is de motie Koerhuis (Kamerstuk 32 847, nr. 749) aangenomen waarin verzocht wordt de problematiek van gescheiden ouders met kinderen in kaart te brengen, met oplossingen te komen en de Kamer na de zomer te informeren. Ik zal de Kamer hierover na de zomer informeren, waarbij ik tevens de verschillende stakeholders zal betrekken.
Het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in The Guardian «Explosive weapons used in cities kill civilians 91% of time, finds study»?1
Ja.
Bent u bekend met het onlangs verschenen rapport «A Decade of Explosive Violence Harm (2011–2020)»2 van de Britse non-gouvernementele organisatieAction on Armed Violence, waaruit blijkt dat 91% van de slachtoffers in conflicten burgers zijn als explosieve wapens in bevolkte gebieden worden gebruikt?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport.
Bent u ermee bekend dat dit slechts de directe slachtoffers betreft, en dat de daadwerkelijke gevolgen voor de burgerbevolking nog vele malen groter zijn door de schade die wordt aangericht aan vitale infrastructuur (bijv. scholen, ziekenhuizen, woningen, wegen)?
Het kabinet is bekend dat Action on Armed Violence onderzoek heeft gedaan naar de slachtoffers (doden en gewonden) van explosieve wapens, waaronder Improvised Explosive Devices, en dat het gebruik van explosieve wapens neveneffecten kan hebben op vitale infrastructuur zoals scholen, ziekenhuizen woningen en wegen.
Deelt u de opvatting dat dit percentage burgerslachtoffers onacceptabel hoog is? Zo ja, welke stappen onderneemt u om dit probleem te adresseren?
Het kabinet betreurt alle burgerslachtoffers ten zeerste en is van mening dat de regels van het humanitair oorlogsrecht door alle partijen bij een conflict, inclusief niet-statelijke actoren, op correcte wijze dienen te worden nageleefd en geïmplementeerd. Het humanitair oorlogsrecht vereist onder andere dat bij het plannen en uitvoeren van militaire operaties tijdens een gewapend conflict alleen militaire doelen mogen worden aangevallen en dat alle mogelijke voorzorgsmaatregelen worden genomen om de burgerbevolking zoveel mogelijk te beschermen. Volgens de proportionaliteitsregel van het humanitair oorlogsrecht mag een militaire aanval geen doorgang vinden indien de te verwachten nevenschade onder burgers en burgerobjecten excessief is in verhouding tot het te verwachten militaire voordeel. Fundamentele beginselen van het humanitair oorlogsrecht zijn ook opgenomen in verscheidene wapenbeheersingsverdragen, waaronder het Clustermunitieverdrag, het Verdrag van Ottawa inzake anti-personeelslandmijnen en het Conventionele Wapenverdrag (CCW). Nederland is partij bij al deze verdragen en streeft ernaar dat alle staten hierbij partij worden. Ook spreekt Nederland landen in bilateraal verband aan op hun verplichtingen onder het oorlogsrecht wanneer zij deze niet nakomen.
Kunt u in aanvulling op de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Ploumen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 3628) toelichten welke ontwikkelingen er sindsdien internationaal zijn geweest om dit probleem serieus aan te pakken en welke rol Nederland hierbij heeft gespeeld?3
In november 2019 is er op initiatief van Ierland een onderhandelingsproces gestart voor een politieke verklaring over het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden met als doel om de bescherming voor de burgerbevolking te versterken. Vanaf het begin heeft Nederland actief bijgedragen aan deze discussie gedurende verschillende consultatieronden en heeft het meerdere schriftelijke bijdragen ingediend.4 Door de coronapandemie hebben de onderhandelingen vertraging opgelopen en hebben er in maart jl. pas weer informele, digitale consultatieronden over een mogelijke tekst plaatsgevonden. Hoewel er het afgelopen jaar minder voortgang is geboekt dan gehoopt, blijft het kabinet het doel van de verklaring om leed aan de burgerbevolking te verminderen volledig steunen. Betere naleving en implementatie van het humanitair oorlogsrecht door zowel statelijke als niet-statelijke actoren is hiervoor noodzakelijk.
Deelt u de opvatting dat de norm voor het gebruik van explosieve wapens met een wijd bereik in dorpen en steden zou moeten zijn «in principe niet, tenzij echt niet anders mogelijk»? Zo nee, waarom niet?
Volgens het humanitair oorlogsrecht moeten alle partijen bij een gewapend conflict de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen nemen om de burgerbevolking te beschermen tegen de uit de militaire operaties voortvloeiende gevaren. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat een partij bij het conflict moet vermijden militaire doelen in of nabij dichtbevolkte gebieden te plaatsen. Of het gebruik van explosieve wapens met een wijd bereik in bewoond gebied aan de orde is, hangt af van de concrete omstandigheden in die situatie. Bij de keuze van strijdmiddelen en -methodes moeten alle mogelijke voorzorgen worden genomen om bijkomende dood of verwonding van burgers en schade aan burgerobjecten te vermijden of in ieder geval tot het uiterste te beperken. Wanneer een keuze mogelijk is tussen verschillende militaire doelen om een gelijkwaardig militair voordeel te behalen, dient dat doel te worden uitgekozen dat naar verwachting het minste gevaar voor de levens van burgers en voor de burgerobjecten oplevert. Militaire commandanten en anderen die verantwoordelijk zijn voor het plannen en uitvoeren van aanvallen moeten hun beslissingen daarbij baseren op de informatie die op dat moment redelijkerwijs beschikbaar is. Door het oorlogsrecht zorgvuldig na te leven kan het risico op burgerleed en schade aan burgerobjecten aanzienlijk worden verminderd. De politieke verklaring zou zich dan ook primair moeten richten op betere implementatie en naleving van het oorlogsrecht. De roep om aanvullende regelgeving gaat voorbij aan het gebrek aan naleving van het huidige humanitair oorlogsrecht en daarnaast ondermijnt nieuwe regelgeving mogelijk de delicate balans binnen het humanitair oorlogsrecht tussen militaire noodzaak en humaniteit.
Waarom kiest u er voor om in de politieke verklaring over het gebruik van explosieve wapens in bevolkte gebieden tekstsuggesties te doen die de verklaring minder distantiëren van het huidig internationaal oorlogsrecht?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 4, 5 en 6, vindt het kabinet dat het huidige humanitair oorlogsrecht beter moet worden nageleefd om leed aan de burgerbevolking te minimaliseren. In navolging van deze regels wordt een explosief wapen pas ingezet in een conflictgebied na een zorgvuldig targeting proces, waarin o.a. de principes van proportionaliteit, voorzorg en onderscheid worden meegenomen. Het kabinet betreurt dat niet alle actoren binnen een gewapend conflict deze regels naleven en ziet het niet naleven of niet correct implementeren van deze regels als grootste obstakel voor een betere bescherming van burgers in conflictsituaties. Uit het aangehaalde onderzoek «A Decade of Explosive Violence Harm (2011–2020)» van Action on Armed Violence valt op dat 52% van de burgerslachtoffers zijn gevallen door geïmproviseerde explosieven (IEDs). Van IEDs is bekend dat deze vaak door niet-statelijke actoren worden gebruikt.
Nederland is en blijft actief betrokken bij de internationale discussie over een politieke verklaring over de inzet van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden, waarbij het grote aantal burgerslachtoffers als gevolg van het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden aan de kaak wordt gesteld, en zal alle partijen die betrokken zijn bij gewapende conflicten blijven oproepen te allen tijde te handelen in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht.
Bent u bereid om bij de bestaande internationale onderhandelingen voor een politieke verklaring over het gebruik van explosieve wapens in bevolkte gebieden (EWIPA) te pleiten voor een zo sterk mogelijke verklaring, die toeziet op betere bescherming van burgers tegen explosief geweld, een zo groot mogelijke transparantie over de inzet en gevolgen van dergelijke wapeninzet en het aanscherpen van nationaal beleid? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich in voor een politieke verklaring die, ter voorkoming van burgerleed, oproept tot de eerbiediging van het humanitair oorlogsrecht en de daarin opgenomen regels en beginselen van onderscheid, voorzorgsmaatregelen en proportionaliteit. Door het humanitair oorlogsrecht zorgvuldig na te leven, kan het risico op burgerleed en schade aan burgerobjecten aanzienlijk worden verminderd.
Het kabinet hecht grote waarde aan transparantie, ook bij de inzet van explosieven in dichtbevolkte gebieden. In dit kader stelde de Kamer op 13 oktober 2020 een door de Minister van Defensie voorgestelde procedure vast, die ziet op het informeren van de Tweede Kamer wanneer het Ministerie van Defensie een onderzoek instelt naar een vermoeden van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet in het kader van art. 100 van de Grondwet (Kamerstuk 27 925, nr. 723). Het Ministerie van Defensie is tevens op ambtelijk niveau in gesprek met een aantal organisaties die het ministerie eerder voorstellen hebben aangereikt over onder andere het toekomstige transparantiebeleid (Voortgangsbrief transparantiebeleid inzake burgerslachtoffers, Kamerstuk 27 925, nr. 725). Vanwege verschillende veiligheidsoverwegingen (inzake personele, operationele en nationale veiligheid), alsmede de afspraken binnen de coalitie waarin Nederland op dat moment opereert, is het echter niet altijd mogelijk om alle informatie rondom militaire inzet te delen. Daar waar het kan, handelt Nederland op een zo transparant mogelijke wijze en roept het andere staten op hetzelfde te doen.
Kunt u de Kamer in de toekomst informeren over de Nederlandse inzet bij, en de voortgang van, deze belangrijke onderhandelingen?
Ja. Op het moment dat de onderhandelingen geconcludeerd zijn, zal het kabinet de Kamer op de hoogte brengen van de uitkomst en nadere toelichting geven op de Nederlandse inzet. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Ook in Nederland trekt legergroen rechts-extremisten aan. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in Trouw: «Ook in Nederland trekt legergroen rechts-extremisten aan»?1
Ja.
Herinnert u zich de tijdens het algemeen overleg van de vaste commissie voor Defensie van 28 augustus 2019 gedane toezegging dat u in het volgende jaarverslag de Kamer nader zal informeren over rechts-extremisme in de krijgsmacht, inclusief, voor zover dat mogelijk is, de cijfers?2
Ja.
Hoe duidt u de conclusies over rechts-extremisme in het jaarverslag MIVD 2020?3 Hoe verklaart u zelf dat Defensie een aantrekkelijke werkgever is voor rechts-extremisten?
De MIVD heeft geconstateerd dat rechts-extremistische jongeren het aantrekkelijk vinden om voor de krijgsmacht te gaan werken. De MIVD verwijst hierbij naar sentimenten die rechts-extremistische jongeren hebben ten aanzien van het militaire vak. Dit betekent echter niet dat Defensie ook daadwerkelijk een aantrekkelijk werkgever is voor rechts-extremisten. Binnen de defensieorganisatie is geen plaats voor rechts-extremistisch gedachtegoed.
Kunt u de Kamer een aantal cijfers doen toekomen die de rechts-extremisme dreiging binnen de Krijgsmacht toelichten?
De MIVD deelt geen cijfers over lopende onderzoeken naar rechts-extremisme, omdat dat het onderzoek kan schaden. Nadere informatie over de stand van zaken met betrekking tot de rechts-extremisme dreiging binnen de krijgsmacht wordt via de daarvoor geëigende kanalen verstrekt.
Op welke manier is het onderzoek naar rechts-extremisme geïntensiveerd?
De MIVD blijft alert op alle vormen van extremisme, waaronder rechts-extremisme. Bij het onderzoek naar dreigingen van extremisme tegen Defensie worden alle signalen over mogelijk extremisme binnen de organisatie in behandeling genomen. Extremisme binnen de defensieorganisatie kan de inzetbaarheid van de krijgsmacht namelijk schaden. Dit door de mogelijke aantasting van de sociale cohesie maar ook door de mogelijke schade aan het maatschappelijk vertrouwen in de krijgsmacht. Daarnaast vormt het een risico voor de nationale veiligheid. Meldingen worden dan ook uiterst serieus genomen. Over lopende onderzoeken doet de MIVD echter geen uitspraken.
Voert u, naast het doen van onderzoek, ook al actief maatregelen in om deze ongewenste ontwikkeling de kop in te drukken? Zo nee, worden er wel mogelijke maatregelen in kaart gebracht?
Ja. Defensie wil risico’s van staatsondermijnende en anderszins onwenselijke activiteiten, vanuit welke achtergrond dan ook, tegengaan. Hiervoor bestaat een stelsel van beveiligings- en rechtspositionele maatregelen gericht op het weren van personen die een risico vormen voor de nationale veiligheid of de veiligheid van de krijgsmacht. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de uitvoering van veiligheidsonderzoeken.
Als uit onderzoek van de MIVD blijkt dat de veiligheid of de integriteit van de krijgsmacht onder druk staan, neem ik maatregelen. Deze maatregelen worden afgestemd op de precieze aard van de dreiging om effectief te zijn.
Heeft u contact met uw Duitse ambtgenoot over de vergelijkbare ontwikkelingen in de Duitse krijgsmacht en werkt u eventueel samen aan een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Ik kan hier in het openbaar geen uitspraken over doen.
Het bericht dat journalist Ans Boersma schuldig is aan valsheid in geschrifte, maar geen straf krijgt. |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Journalist Ans Boersma schuldig aan valsheid in geschrifte, maar krijgt geen straf»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Ans Boersma is veroordeeld voor het vals invullen van documenten om een visum te krijgen voor een kopstuk van de Syrische terreurorganisatie Al-Nusra en tevens massamoordenaar Abdelaziz A., maar hier van de rechter geen straf voor krijgt en ook nog eens beloond wordt met een schadevergoeding?
Het past mij niet om een oordeel te vellen over een rechterlijke uitspraak. Ik kan dan ook niet ingaan op uw vraag.
Hoe hoog was de schadevergoeding die dit terroristenvriendinnetje van de Nederlandse staat heeft gekregen?
Uw vraag ziet op een individuele zaak. Hierover laat ik mij niet uit.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat frauderende hulpjes van terroristen straffeloos blijven en beloond worden met een schadevergoeding? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank Rotterdam heeft mevrouw Boersma veroordeeld voor het plegen van valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft echter rekening gehouden met verschillende omstandigheden, waaronder de gevolgen die deze strafzaak hebben (gehad) op mevrouw Boersma. De rechtbank is van oordeel dat daarom kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf en maatregel. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven past het mij niet om een oordeel te vellen over een rechterlijke uitspraak.
Deelt u de mening dat Ans Boersma een gevaar vormt voor de staatsveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven ziet uw vraag op een individuele zaak. Hierover laat ik mij niet uit.
Hoeveel terroristen zijn er op dit moment in Nederland die ook door het vals invullen van documenten een visum hebben gekregen?
Indien bekend is dat een aanvrager van een visum een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, hetgeen het geval is bij een persoon met terroristische motieven, zal hem conform de Visumcode geen visum worden verstrekt. Daarnaast worden derdelanders, wanneer zij Nederland inreizen, onderworpen aan toegangscontrole waarbij onder andere hun reisdocument wordt gecontroleerd en een check plaatsvindt in nationale en Europese datasystemen om uit te sluiten dat zij een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Daarbij maakt Nederland waar mogelijk ook gebruik van vooraf verkregen passagiersinformatie.
Een terrorist zal er alles aan doen om zijn intenties te verbergen. Ook als een vreemdeling niet geregistreerd staat als een bedreiging voor de binnenlandse veiligheid, geldt dat in alle gevallen bij de beoordeling van een visumaanvraag op grond van de EU-wetgeving voor Schengenvisumverlening wordt getoetst of de aanvrager aan de inreisvoorwaarden voldoet, waaronder de echtheid van het reisdocument en de aannemelijkheid van het opgegeven reisdoel. Bij fraude en/of gerede twijfel, wordt de visumaanvraag geweigerd. De vraag in hoeveel gevallen vreemdelingen met terroristische motieven op deze wijze zijn geweerd, kan evenwel niet worden beantwoord.
In de afgelopen 5 jaar is in geen enkel geval het visum na afgifte ingetrokken op basis van een ambtsbericht van de AIVD waaruit blijkt dat een persoon een gevaar voor de nationale veiligheid vormt.
Deelt u de mening dat er een einde moet komen aan het met zachte hand aanpakken van terroristen en hun bruidjes en/of vriendinnetjes door rechters en bent u daarom bereid zware minimumstraffen in te voeren voor het helpen van terroristen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bekend is dit kabinet geen voorstander van de invoering van minimumstraffen omdat daarmee een te grote inbreuk wordt gemaakt op de vrijheid van de onafhankelijke rechter in zijn oordeelsvorming over de strafoplegging. De strafrechter levert steeds per individueel geval maatwerk en legt een passende straf op. Naar mijn mening doet de strafrechter dat uiterst consciëntieus en professioneel. Ik zie geen aanleiding om de rechterlijke straftoemetingsvrijheid door invoering van minimumstraffen te beperken.
De brief van 14 januari over vrijwilligersreizen |
|
Anne Kuik (CDA), Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP), Wybren van Haga (BVNL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Op welke wijze worden verantwoorde en effectieve vormen van weeshuiszorg ondersteund binnen het Nederlandse beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS), en welke aandacht heeft de zorg voor wezen in het algemeen binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid?
Zoals aangeven in mijn brief van 14 januari jl. richt het Nederlandse BHOS beleid zich op de aanpak van de grondoorzaken van armoede en ongelijkheid in lage en lage-midden inkomenslanden door te investeren in een toekomstperspectief voor ouders en hun kinderen. Het kabinet werkt hiermee aan duurzame, structurele oplossingen die indirect bijdragen aan het voorkomen van de problematiek rondom vrijwilligersreizen naar (semi-) residentiële zorginstellingen voor kinderen. In het kader van de effectiviteit van de hulp en het tegengaan van fragmentatie richt Nederland zich op een beperkt aantal thema’s. Zorg voor wezen is geen apart aandachtspunt binnen het Nederlandse BHOS beleid.
Hoe kan het Nederlandse BHOS-beleid effectief bijdragen aan het tegengaan van de grondoorzaken van weeshuistoerisme en weeshuizen, zoals armoede en achterstelling, zoals u beschrijft in de kamerbrief van 14 januari jongstleden1, niettegenstaande de beperkte overlap tussen de focusregio’s van het BHOS-beleid en de landen waarin veel weeshuizen zijn?
Prioritaire thema’s binnen het Nederlandse BHOS beleid zoals onderwijs, voedselzekerheid, SRGR en veiligheid en rechtsorde krijgen zowel in focuslanden als wereldwijd gestalte. De Nederlandse bijdrage aan internationale organisaties, zoals UNICEF of UNFPA is ongeoormerkt en kan wereldwijd worden ingezet naar gelang de grootste noden of behoeften. Dit geldt ook voor de Nederlandse bijdragen aan fondsen zoals het Global Partnership for Education en de Global Financing Facility for Every Woman, Every Child. Het laatste programma wordt in 46 ontwikkelingslanden uitgevoerd. Via het Integrated Seed Sector Development Programme draagt Nederland bij aan het streven om in de periode tot 2030 een einde te maken aan de ondervoeding van 32 miljoen mensen, met name kinderen. De partnerschappen Versterking Maatschappelijk Middenveld en financiering onder Leading from the South omvatten programma’s in de landen die genoemd worden in het onderzoek zoals Honduras, Zimbabwe en Cambodja.
Welke stappen onderneemt u ter implementatie van de VN-Resolutie voor de Rechten van het Kind uit 2019 die gericht is op kinderen zonder adequate ouderlijk zorg?
Kinderrechten moeten door de landen die zich hebben aangesloten worden nageleefd door middel van wetgeving, beleid en andere passende maatregelen. Deze verantwoordelijkheid ligt bij nationale overheden. Het Kinderrechtenverdrag stuurt daarnaast aan op internationale samenwerking waarmee kinderrechten ook in andere landen worden beschermd (art. 4 IVRK). Dit benadrukt dat wereldwijd respect voor de (naleving van de) rechten van het kind een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Nederland werkt hierin samen met organisaties als UNICEF die de rechten van het kind onder de aandacht brengen en bevorderen.
De EU is in het Nederlandse beleid internationaal leidend op het thema kinderrechten en Nederland schaart zich volledig achter deze inzet, die bevordering van dit verdrag behelst. De EU-inzet concentreert zich op de VN-mensenrechtenfora en wordt ook via demarches in derde landen onder de aandacht gebracht.
Op welke wijze draagt het Nederlandse postennetwerk actief bij aan het bevorderen van deze resolutie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe helpen bestaande reguliere regelingen voor Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI) bij het terugdringen van weeshuistoerisme, zoals gesuggereerd in de kamerbrief van 14 januari jongstleden?
Met een status als ANBI (Algemeen Nut Beogende Instelling) genieten organisaties belastingvoordelen en kan de donateur in aanmerking komen voor giftenaftrek voor gedane giften. Om als ANBI te worden aangemerkt dient een instelling één (of meer) van de in de wet genoemde categorieën van algemeen nut te beogen en met haar werkzaamheden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (voor ten minste 90%) het algemeen nut te dienen en te voldoen aan de overige voorwaarden, zoals het bestedingscriterium (anti-oppot-eis). Bij een aanvraag van de ANBI-status door een instelling en na eventuele toekenning van de ANBI-status door de Belastingdienst worden ten behoeve van het reguliere ANBI-toezichtsproces deze voorwaarden getoetst. Ook instellingen met activiteiten met betrekking tot en/of financiering van vrijwilligersreizen naar residentiële instellingen met (kwetsbare) kinderen moeten voldoen aan deze voorwaarden om in aanmerking te komen voor (het behouden van) de ANBI-status.
Zijn er in het kader van ANBI-regelingen specifieke, eventueel aanvullende, voorwaarden nodig met het oog op instellingen die in Nederland of daarbuiten hun werkzaamheden richten op de zorg voor en opvang van (wees)kinderen?
Kenmerkend voor de ANBI-regeling is dat deze is gericht op generieke, landelijke erkenning van doelen die niet op het eigenbelang of privébelang zijn gericht. Dit is in de wetgeving – artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) – vormgegeven door de voorwaarde dat een instelling, zowel statutair als feitelijk, nagenoeg geheel het algemeen belang (nut) dient en geen winstoogmerk nastreeft. Het begrip «algemeen nut» is in artikel 5b AWR neutraal vormgegeven en wordt ook blijkens de jurisprudentie neutraal getoetst. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, is in artikel 5b AWR vastgelegd wat als algemeen nut voor de ANBI-regeling wordt beschouwd. In dat antwoord is ook vermeld waarop de Belastingdienst toetst. ANBI’s hebben binnen de grenzen van de ANBI-regelgeving vrijheid in het nastreven van hun doelstelling. De grens van deze vrijheid in de ANBI-regeling ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets in beeld komt) of waar een instelling door de rechter verboden wordt. De voorwaarden waarop door de Belastingdienst wordt getoetst, bieden geen ruimte om organisaties alleen vanwege het mogelijk aanbieden van weeshuistoerisme extra te controleren of om die reden de ANBI-status te ontnemen.
In het afgelopen jaar heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten de aandacht gevraagd voor ANBI’s die niet handelen conform wat door een deel van de maatschappij als algemeen belang wordt gezien. De Staatssecretaris van Financiën is op deze aspecten ingegaan in zijn brief van 29 juni jl.
Welk tijdspad staat u voor ogen bij het aanvullende onderzoek naar aanpassing van bestaande regelgeving zoals genoemd in de kamerbrief van 14 januari jongstleden?
De kamerbrief van 14 januari jl. bevat een aantal handelingsperspectieven uit het onderzoeksrapport om door regulering vrijwilligers te ontmoedigen van het maken van vrijwilligersreizen. De voorstellen raken aan de beleidsterreinen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Er wordt momenteel met verschillende ministeries bezien welke van de genoemde handelingsperspectieven realistisch, wenselijk en haalbaar zijn en welke concrete acties hieraan verbonden kunnen worden. Verwachting is dat hierover in het vierde kwartaal van 2021 uitsluitsel kan worden gegeven.
Op welke wijze verwacht u, of bent u voornemens, de sector concreet te ondersteunen inzake campagnes ter ontmoediging van weeshuistoerisme?
Zoals aangegeven in mijn brief van 14 januari jl. ligt rol van de overheid vooral op het terrein van informatievoorziening. Hier wordt goed samengewerkt met de sector onder andere bij de actualisering van reisadviezen van het Ministerie van buitenlandse zaken op basis van het onderzoek. De sector heeft een eigenstandige rol bij het ontwikkelen en voeren van campagnes ter ontmoediging van weeshuistoerisme. Overheid en sector vullen elkaar hier aan.
Op welke wijze moedigt u de sector aan tot het formuleren van gedeelde uitgangspunten ten aanzien van het terugdringen van weeshuistoerisme?
Het onderzoek wijst op het feit dat de sector slechts in beperkte mate georganiseerd is wegens grote diversiteit van de betrokken partijen en aanbieders, en de eigenstandige positie van deze actoren, wat het komen tot (verdere) zelfregulering complex maakt. De overheid en de sector vervullen ieder een eigen rol en eigen verantwoordelijkheid in het tegengaan van de problematiek rond vrijwilligersreizen naar (semi-) residentiele instellingen. Het kabinet roept de sector daarom op om tot dialoog tussen aanbieders te komen ten behoeve van het versterken van onderlinge organisatie en gezamenlijkheid te zoeken in de gedeelde uitgangspunten en wens de rechten van het kind en het kinderwelzijn te beschermen. Het kabinet wijst hierbij op de mogelijkheid om contact te faciliteren met o.a. Partin, de brancheorganisatie voor particuliere initiatieven, en deze mogelijk een rol te laten spelen in een dergelijke dialoog.
De reisadviezen van het Ministerie van buitenlandse zaken en de regelmatige actualisering daarvan spelen op dit terrein zoals aangegeven een belangrijke rol.
Welke ondersteunende rol zou de overheid wat u betreft kunnen spelen in het tot stand brengen van samenwerking op dit thema binnen de sector?
Zie antwoord vraag 9.
Het handelen van het Openbaar Ministerie en de internationale samenwerking in de zaak Ivana Smit |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Telegraaf,1 de uitzending bij Beau2 en het boek «Ivana»3, waarin de advocaat van de familie Smit te kennen geeft dat de opstelling van het Openbaar Ministerie (OM) behoorlijk wat te wensen overlaat?
Ja.
Kunt u schetsen wat de rol van een contactpersoon bij het OM is? Is het gebruikelijk dat een contactpersoon niet reageert op vragen van (de advocaat van) de nabestaanden?
Het OM is zich ervan bewust dat in zaken als deze die weliswaar onder de verantwoordelijkheid van buitenlandse opsporingsautoriteiten worden uitgevoerd,door nabestaanden en familie vaak ook gekeken zal worden naar het eigen, Nederlandse OM voor het aanbieden van hulp aan de opsporingsautoriteiten. Ook als de mogelijkheden daartoe soms beperkt zijn, onderkent het OM dat een goede communicatie daarbij met familieleden of nabestaanden in Nederland belangrijk is.
Het is van belang om te benadrukken dat het strafrechtelijk onderzoek naar de dood van Ivana Smit onder het gezag van het Maleisische OM en de politie aldaar wordt uitgevoerd. Het onderzoek loopt daar nog altijd nadat eind 2019 een strafrechter in hoger beroep bepaalde dat het onderzoek moet worden opgepakt als moordonderzoek. Het Nederlandse OM heeft zich in de aanloop van deze beslissing ingespannen om deze zaak bij de Maleisische autoriteiten onder de aandacht te brengen en te kijken of er hulp kon worden geboden bij het onderzoek. Daarbij is ook altijd geprobeerd de advocaat van de nabestaanden zo goed mogelijk te informeren over de stand van het Maleisische onderzoek. Er heeft in het kader van het hernieuwde onderzoek contact plaatsgevonden tussen de raadsman van de nabestaanden en de officier van justitie die het gezag heeft over de liaison van de Nederlandse politie in Maleisië. De desbetreffende officier van justitie die aangesloten is bij het Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum (LIRC), heeft als taak om ontvoeringen en/of overlijdens van Nederlanders in het buitenland te monitoren en daar waar mogelijk vanuit de rechtshulprelatie hulp aan te bieden aan de autoriteiten indien er een strafrechtelijk onderzoek loopt.
Hoe verklaart u dat de communicatie tussen het OM en de nabestaanden van Ivana Smit zo moeilijk verloopt? Heeft u signalen dat dit in meerdere zaken speelt?
Ik betreur het dat de nabestaanden de communicatie met het OM als moeilijk hebben ervaren. Het OM heeft mij laten weten zich niet te herkennen in het geschetste beeld. Het OM geeft aan dat de nabestaanden zeer spoedig door het OM en de liaison officer van de Nederlandse politie in Maleisië op de hoogte zijn gebracht van de zaak, hoewel het onderzoek niet onder leiding van het Nederlandse OM plaatsvond. Voorts heeft een slachtoffergesprek plaatsgevonden tussen de Officier van Justitie en de nabestaanden. Er is tussen de (advocaat van) de nabestaanden en het OM in de loop der tijd veelvuldig contact geweest over het verloop van de zaak en er is – in samenspraak met hen – informatie verstrekt aan de Maleisische politie.
Hoe kan het dat de Maleisische politie in april 2020 aan het Nederlandse OM een kopie van de lijkschouwing van patholoog-anatoom Frank van de Goot vraagt, maar het Nederlandse OM het rapport vervolgens pas in oktober 2020 opstuurt? Is het gebruikelijk dat een dergelijke handeling zo veel tijd in beslag neemt?
Een kopie van het rapport is reeds in 2018 verstrekt aan de bevoegde autoriteiten in Maleisië die op dat moment het onderzoek onder zich hadden. De raadsman heeft daarvan destijds een afschrift ontvangen.
Begrijpt u de onvrede bij de familie, bijvoorbeeld ook over het nog niet teruggeven van de telefoons van Ivana aan de familie of het informeren van de familie over de bevindingen op de telefoons, nu er inmiddels drie en een half jaar is verstreken?
De telefoons zijn nog in onderzoek en kunnen om die reden nog niet worden teruggeven aan de nabestaanden. Ik begrijp goed dat dit onvrede oplevert voor de familie.
Hoe vindt u dat de samenwerking tussen het Nederlandse en het Maleisische OM verloopt in deze zaak? Heeft het Nederlandse OM genoeg capaciteit om daadkrachtig op te treden in deze zaak? Waar blijkt dat uit?
Door het Landelijk Parket en de Nederlandse ambassadeur in Maleisië is meermaals aandacht gevraagd voor deze zaak in Maleisië. Ook vanuit de rechtshulprelatie tussen beide landen, heeft Nederland Maleisië waar mogelijk ondersteuning geboden aan het onderzoek.
Het bericht 'Portugal under fire for backtracking on gas funding' |
|
Renske Leijten |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat een groep EU-lidstaten de financiering van gasprojecten probeert te verlengen, waarmee zij tegen Europese klimaatdoelen- en plannen in gaan?
Het kabinet heeft de inzet voor de TEN-E verordening neergelegd in het BNC-fiche2 en daarna met uw Kamer besproken en aangescherpt in het Commissiedebat Energieraad van 3 juni jl. Het kabinet is van mening dat infrastructuur voor fossiele brandstoffen geen subsidie meer mag ontvangen uit EU-fondsen om zodoende bij te dragen aan het bereiken van de EU-klimaat en energiedoelen van 2030 en 2050. Het kabinet is evenwel van mening dat het geschikt maken van bestaande aardgasinfrastructuur voor duurzame gassen, waaronder waterstof, onderdeel zou moeten zijn van de herziene TEN-E verordening. Ook is in het Commissiedebat gewisseld dat het Nederlandse standpunt door een groep landen niet gedeeld werd en er dus mogelijk een compromis zou volgen.
Het Portugees voorzitterschap had voorafgaand aan de Energieraad geen overeenstemming bereikt over de te herziene TEN-E verordening. Een aantal lidstaten heeft aangegeven nog ruimte te willen voor aardgasprojecten gezien hun energiemix en voortgang in de energietransitie. Het Portugese voorzitterschap heeft tijdens de Energieraad een nieuw compromisvoorstel op tafel gelegd. In het compromisvoorstel waren strengere eisen opgenomen voor de bijmenging van waterstof in bestaande aardgasnetwerken. Zo moeten de betreffende netwerken technisch geschikt worden gemaakt om pure waterstof te transporteren, en mag bijmenging slechts plaatsvinden tot 31 december 2029, waarbij financiering slechts tot 31 december 2027 mogelijk is. Verder zijn bepalingen toegevoegd om de negatieve impact van bijmenging op de interoperabiliteit van grensoverschrijdende gasnetwerken te voorkomen. Daarmee wordt marktfragmentatie door verschillen in gaskwaliteit tegengegaan.
Nederland heeft uiteindelijk, het krachtenveld meewegend, voor het compromisvoorstel gestemd, omdat het tegemoet kwam aan de belangrijkste bezwaren die Nederland nog had op het gebied van bijmenging en waterstofelektrolyse.
Nederland heeft tot aan en tijdens de Energieraad samengewerkt met een groep van EU-lidstaten die opgeroepen hebben tot het uitfaseren van investeringen in grensoverschrijdende infrastructuur voor fossiele brandstoffen middels Europese TEN-E fondsen. Ik verwijs u ook naar het verslag over de Energieraad van 11 juni.
Wat is de reactie van Nederland op de poging van tijdelijk voorzitter Portugal om de investeringen in de fossiele industrie op de agenda te houden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke stappen Nederland – via verschillende gremia – heeft gezet om de tijdelijk voorzitter te bewegen af te zien van hun poging? Op welke wijze trekt Nederland samen op met andere lidstaten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het feit dat er nog geen besluit is genomen om de investeringen in fossiele brandstoffen te stoppen – zoals het Internationale Energie Agentschap (IEA) bepleit, maakt dat lobby via verschillende lidstaten, dan wel via de Europese Commissie, zullen blijven proberen de agenda in hun voordeel te beïnvloeden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het staat lidstaten vrij om hun eigen inzet te kiezen in de EU-onderhandelingen. Ook zijn alle stakeholders vrij om hun inbreng naar voren te brengen, binnen de daarvoor geldende kaders.
Welke rol wil Nederland spelen om het advies van de IEA over te nemen binnen het Europese en nationale klimaat- en energiebeleid voor de komende tijd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse nationale inzet is en blijft gestoeld op het Klimaatakkoord en de uitvoering daarvan. Uiteraard wordt de inzet mede bepaald aan de hand van wetenschappelijk onderbouwde rapporten, zoals o.a. het aangehaalde rapport van het IEA4. Eventuele wijzigingen van de huidige beleidsinzet zijn aan een nieuw kabinet.
De vrijlating van het Pakistaanse echtpaar Shagufta en Shafqat |
|
Don Ceder (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de inschatting dat het vrijgelaten echtpaar Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel in Pakistan groot gevaar loopt?1
Blasfemiezaken, zoals die van het Pakistaanse echtpaar Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel, liggen over het algemeen erg gevoelig in Pakistan. In hoeverre betrokkenen na vrijlating concreet gevaar lopen, kan het kabinet niet op voorhand bepalen. Wel staan Nederland en gelijkgezinde landen in contact met mensen rondom het echtpaar. Vooralsnog lijkt de aandacht voor deze specifieke rechtszaak in Pakistaanse media enigszins te zijn geluwd, hetgeen hun veiligheid ten goede kan komen.
Deelt u de mening dat het voor de hand ligt als zij door Nederland als vluchteling opgenomen zouden worden, aangezien zij hier een broer hebben wonen?
Nederland heeft deze zaak, en de vervolging van christenen in algemene zin, de laatste jaren bilateraal, in EU-verband en met andere gelijkgezinde landen regelmatig opgebracht bij de Pakistaanse autoriteiten. Dat zal het kabinet blijven doen. Ook de vrijspraak en de consequenties daarvan heeft Nederland in EU-verband geagendeerd. Voor wat betreft hun situatie in Pakistan of hun opvang in een ander land geldt dat het kabinet, zoals altijd als het gaat om individuele zaken, blijft kiezen voor stille diplomatie.
Hierbij dient aangetekend te worden dat het uitgangspunt van het Nederlandse asielbeleid is dat iemand enkel in Nederland asiel kan aanvragen. Nederland kent niet de mogelijkheid van asiel aanvragen op een ambassade.
Hervestiging is niet aan de orde aangezien de betrokkenen dan hun land verlaten moeten hebben en door de UNHCR als vluchteling moeten zijn aangemerkt. Tevens moet door de UNHCR bepaald zijn dat zij voor hervestiging in aanmerking komen.
Bent u bereid hen op te nemen en hen te helpen hier veilig te komen dan wel te bemiddelen voor een veilige doorgang?
Zie antwoord vraag 2.
Welke druk wordt in Europees verband op Pakistan uitgeoefend om de omstreden blasfemiewetten, waarvan veel onschuldigen – leden van de zeer kwetsbare christelijke minderheid, maar ook moslims – willekeurig het slachtoffer worden, af te schaffen? Acht u dit voldoende, aangezien ook de huidige regering dit weigert? Kunt u dit toelichten?
Tijdens bilaterale en multilaterale contacten met de Pakistaanse regering, besteedt Nederland consequent aandacht aan de positie van religieuze minderheden en van degenen zonder religie en/of levensovertuiging in Pakistan. Hierbij worden de Nederlandse zorgen over het gebruik van blasfemiewetgeving regelmatig aan de orde gesteld. Op 16 december jl. heeft de toenmalige Minister Blok van Buitenlandse Zaken nog met zijn Pakistaanse ambtsgenoot gesproken en zijn zorgen over de vrijheid van religie en levensovertuiging alsook bescherming van religieuze minderheden in Pakistan overgebracht. Ook tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties op 8 december jl. heeft Nederland aandacht gevraagd voor dit onderwerp.
In EU-verband is er eveneens veel aandacht voor het onderwerp. Zo uitte Hoge Vertegenwoordiger Borrell op 4 november jl. tijdens de vijfde ronde van de EU-Pakistan strategische dialoog zijn zorgen over misstanden rondom de blasfemiewetgeving. Ook bij de EU-Pakistan-mensenrechtendialoog, die op 1 juni jl. plaatsvond, heeft de EU haar zorgen over misbruik van de blasfemiewetgeving overgebracht.
Door dit onderwerp voortdurend en consequent op de agenda te houden in contacten met de Pakistaanse autoriteiten beoogt Nederland bilateraal, in EU-verband en met gelijkgezinde landen indachtig de motie Voordewind c.s. van 1 juli 20192bij te dragen aan versterking van de positie van (religieuze) minderheden in dit land, versterking van de rechtsgang en – uiteindelijk – afschaffing van deze wetten, niet alleen in Pakistan, maar wereldwijd.
De ceo die altijd een minister kan bellen |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe is «... het lidmaatschap van een ondernemersvereniging sluit contacten tussen individuele bedrijven en ministers niet uit.», een antwoord op de vraag waarom 17 grote bedrijven zoveel contact hebben met de ministeries terwijl er ook een belangenvereniging is waar vaak mee gepraat wordt? Kunt u nader ingaan op de vraag wáárom dit gebeurt, anders dan dat het simpelweg kan? Vertegenwoordigt de belangenvereniging de belangen niet voldoende bijvoorbeeld?1
In mijn eerdere antwoord2 van uw vragen over hetzelfde krantenartikel heb ik aangegeven dat «het niet zozeer gaat om het aantal afspraken als zodanig, maar om de totstandkoming van het besluitvormingsproces zelf. Het gaat erom dat er een eerlijk en gelijk speelveld is door gelijke toegangsmogelijkheden».
Tevens heb ik toen aangegeven dat «de bewindspersoon er zelf voor verantwoordelijk is om de belangen van de gesprekspartner af te wegen tegen het algemeen belang». Daar geldt ook voor het aantal afspraken.
Hoe is er volgens u een eerlijk en gelijk speelveld als grote bedrijven een onevenredig groot aandeel hebben in het aantal afspraken met ministers? Als het aantal afspraken niet van belang is, zoals u aangeeft, waarom zijn er dan zoveel?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt uw antwoord, dat elke Minister een eigen afweging kan maken, maar tegelijkertijd dat het kabinet waar mogelijk transparant moet zijn over externe contacten, zich tot het feit dat bepaalde ministeries zich stelselmatig niet aan de kabinetsbrede afspraak houden, zoals het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij, waarbij externe contacten wel in de media te vinden zijn maar niet worden bijgehouden in de agenda?
Ik zal het bestaande beleid nogmaals onder de aandacht brengen bij mijn collega’s. Verder is ieder ministerie zelf verantwoordelijk voor de naleving van de kabinetsbrede afspraken die zijn gemaakt.
Hoe verhouden uw opmerkingen over «openheid over besluitvormingsprocessen» zich tot het rapport van de OESO dat onlangs gepresenteerd werd, waarin we zien dat Nederland het slecht doet als het gaat om het openbaar maken van lobby en waarbij openbaarheid over het aantal (en soort) afspraken wel degelijk van belang zijn?2
Inzet van het kabinet is dat ambtenaren en bewindspersonen op de juiste wijze omgaan met lobby organisaties en hun vertegenwoordigers bij de voorbereiding van besluitvorming. Het kabinet biedt daarom inzicht in de totstandkoming van wet- en regelgeving. Bewindspersonen hebben een openbare agenda en in de memorie van toelichting van een wetsvoorstel is een paragraaf opgenomen over de reacties op het conceptvoorstel. Ten slotte zijn beslisnota’s per 1 juli openbaar. Het OESO-rapport neemt een andere aanvliegroute door zich alleen te richten op de aanwezigheid van statische informatie, zoals lobby registers. De OESO erkent in zijn rapport dat lobbyregisters alleen niet voldoende adequaat zijn om alle risico’s rondom lobbyen weg te nemen. Het kabinet heeft geen indicaties dat lobbyen in Nederland op minder transparante wijze verloopt dan in andere landen.
Waarom vallen volgens u openbaarheid over het aantal en soort afspraken niet onder openbaarmaking van het besluitvormingsproces?
In antwoord op uw eerdere Kamervragen4 is aangegeven dat het kabinet de voorkeur geeft aan openheid over besluitvormingsprocessen in plaats van een volledige specificatie van contacten met lobbyisten, lobbyorganisaties of andere maatschappelijke partijen of individuen. Dat laatste is in de regel statische informatie die geen inzicht geeft in de mate van beïnvloeding en de beïnvloedingswijze bij concrete besluitvormingstrajecten».
Wat hebben deze afspraken voor nut als ze niet bijdragen aan een besluitvormingsproces?
Afspraken over het lobbybeleid in Nederland zorgen ervoor dat gesprekken kunnen worden gevoerd tussen maatschappelijke organisaties en bewindspersonen, ambtenaren of politici. Deze gesprekken dragen bij aan het vormgeven van een zo goed mogelijk afgewogen en uitvoerbaar beleid. Dat is waardevol om beleidsopties te verkennen en de kwaliteit van wetgeving te verbeteren. Het kan inzicht geven in standpunten, argumenten en belangen, of draagvlak creëren voor beleid. Voor de kwaliteit van beleidsvorming en wetgeving is het van essentieel belang dat signalen van de buitenwereld worden ontvangen en mee worden gewogen. De afspraken hebben dus zeker nut.
Gaat u de afspraken dus alsnog openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in eerdere Kamervragen is aangegeven is het kabinet vooralsnog van mening dat het huidige beleid volstaat. Het kabinet heeft geen indicaties dat lobbyen in Nederland op minder transparante wijze verloopt dan in andere landen. Wel zal ik het OESO-rapport betrekken bij de verdere uitwerking van het integriteitsbeleid zoals vermeld in mijn brief5 over het nalevingsverslag GRECO vijfde ronde.
Hoe noteert de Minister-President nu de gesprekken die hij heeft als leider van de VVD in formatietijd? Is het waar dat hij regelmatig spreekt met VNO-NCW en waar zien we dat terug in de agenda?
Het is niet aan het kabinet om vragen te beantwoorden over het handelen van individuele Kamerleden in het kader van de formatie. Gesprekken tussen de Minister-President en VNO-NCW worden op de openbare kalender geplaatst.
RANOV-vergunninghouders |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wanneer gaat u uitvoering geven aan de motie-Jasper van Dijk/Kuik (Kamerstuk 32 317, nr. 689)?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn eveneens vandaag verstuurde brief over diverse onderwerpen migratiebeleid.
Hoeveel naturalisatieverzoeken van houders van een vergunning op grond van de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingewet (RANOV) zijn afgewezen in de periode tussen het aannemen van de eerste motie (op 9 februari 2021) en heden?
In de periode tussen 9 februari 2021 tot en met 31 mei 2021 zijn 20 naturalisatieverzoeken van houders van RANOV-vergunning afgewezen. Bij een naturalisatieverzoek kan sprake zijn geweest van meerdere afwijzingsgronden waarvan het niet voldoen aan het overleggen van bewijsstukken voor de persoonsgegevens en/of actueel nationaliteitsbezit er één is. Peildatum is 1 juni 2021. De cijfers zijn afgerond op tientallen.
Waarom heeft u besloten de lopende naturalisatieverzoeken niet aan te houden in afwachting van de resultaten van het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) dat begin van de zomer gereed zou zijn?
Zolang niet evident is dat, mits aan de overige voorwaarden ook is voldaan, sprake zal zijn van een toekomstige inwilliging van het naturalisatieverzoek is er geen aanleiding om de behandeling van het verzoek te laten liggen.
De beleidsaanpassing die op 1 juni 2021 in werking is getreden, werd wel als voldoende aanleiding gezien om vanaf 25 april 2021 te kiezen voor het tijdelijk niet-beslissen op een naturalisatieverzoek van iemand die na 1 juni 2021 zou zijn vrijgesteld en aan de overige voorwaarden voldeed.
Waarom vallen de RANOV-vergunninghouders die als minderjarige Nederland binnenkwamen en ten tijde van het pardon meerderjarig waren niet onder uw vrijstelling?
Met betrekking tot de hier genoemde RANOV-vergunninghouders verwijs ik u ook naar mijn eveneens vandaag verstuurde brief over diverse onderwerpen migratiebeleid.
Waarom vindt u het belangrijk dat kinderen van RANOV-vergunninghouders die zijn geboren nadat hun ouders het pardon kregen, worden uitgesloten van de vrijstelling? Waarom maakt u een onderscheid tussen minderjarige kinderen die voor en minderjarige kinderen die na het pardon zijn geboren?
Na het sluiten van de RANOV-regeling zijn geen RANOV-vergunningen meer verleend. Dit betekent dat als een alleenstaande ouder, of een echtpaar, met een Ranov-vergunning na 2009 in Nederland een kind kreeg/kregen, dit kind niet een RANOV-vergunning is verleend. Na de aanvraag om verblijfsrecht is/wordt het kind een gewone reguliere verblijfsvergunning verleend. Personen geboren na het sluiten van de RANOV-regeling zijn op dit moment allen minderjarig. Een minderjarige kan niet een eigen naturalisatieverzoek indienen. Het wettelijk stelsel voor naturalisatie is dat een legaal in Nederland verblijvend minderjarig kind in beginsel meenaturaliseert met de naturaliserende ouder(s). Om tegemoet te komen aan dit wettelijk uitgangspunt is in 2015 beleidsmatig bepaald dat een minderjarige die is geboren in Nederland of elders in het Koninkrijk, geen geldig buitenlands reisdocument hoeft over te leggen in de naturalisatieprocedure als hij door medenaturalisatie tegelijkertijd met de ouder(s) naturaliseert, mits de ouder(s) met betrekking tot zichzelf beschikt(ken) over een geldig buitenlands paspoort en een gelegaliseerde/geapostilleerde geboorteakte. Hetzelfde geldt voor minderjarigen die zijn geboren in een land waarop het Apostilleverdrag van toepassing is.
Niet nodig is om een binnen het Koninkrijk of in een apostilleland geboren minderjarige, voor wie een verzoek om medenaturalisatie is ingediend door een ouder die is vrijgesteld van de voor reguliere vreemdelingen geldende documenteneis, eveneens beleidsmatig vrij te stellen van de voorwaarde om het bezit van een vreemde nationaliteit aan te tonen. Er kan immers sprake zijn van een andere ouder, eventueel met een andere nationaliteit, met regulier verblijfsrecht. Al naar gelang de omstandigheden in het individuele geval moet worden bezien of in het kader van een medenaturalisatie het vereiste van een bewijsstuk inzake de vreemde nationaliteit moet worden gehandhaafd. Om een onredelijke uitkomst te vermijden ligt het bijvoorbeeld voor de hand jegens een binnen het Koninkrijk of in een apostilleland geboren minderjarige, voor wie een verzoek om medenaturalisatie is ingediend en onder de voorwaarden dat beide ouders tegelijkertijd naturaliseren en beiden in de naturalisatieprocedure zijn vrijgesteld van de voor reguliere vreemdelingen geldende documenteneis, het vragen van een bewijsstuk van zijn vreemde nationaliteit niet te handhaven. Het WODC/IND-onderzoek betreft alleen personen aan wie een RANOV-vergunning is verleend.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in Nederland geboren kinderen van RANOV-vergunninghouders, die meestal niet worden erkend door de buitenlandse autoriteiten, Nederlander kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn de kinderen van RANOV-vergunninghouders ook onderwerp van uw onderzoek naar naturalisatie van RANOV-vergunninghouders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u rekening houden met de zwaarwegende belangen van de kinderen?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom moet weer een onderzoek worden afgewacht, voordat alle RANOV-vergunninghouders Nederlander kunnen worden? Waarom wacht u op een geactualiseerd beeld van de problematiek? Welke conclusie in het rapport zal voor u doorslaggevend zijn om uitvoering te kunnen geven aan de moties?
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd is mijns inziens een actueel beeld noodzakelijk om tot een zorgvuldig afgewogen beslissing te komen, waarbij ook de wens van de Kamer een essentieel onderdeel is van deze afweging. Voor de beleidsreactie verwijs ik u naar mijn eveneens vandaag verstuurde brief over diverse onderwerpen migratiebeleid.
Waarom geeft de wil van de volksvertegenwoordiging geen directe verandering in uw beleid?
Zie antwoord vraag 8.
Als u besluit uw beleid niet te veranderen, hoe vindt u het dat deze groep de rest van hun leven geen paspoort heeft, nooit mag stemmen, sommige beroepen niet mag uitoefenen en niet voor studie of werk in het buitenland kan blijven?
Zie antwoord vraag 8.