Het artikel 'De Tweede Kamer opnieuw geschoffeerd…' |
|
Inge van Dijk (CDA), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bovengenoemd artikel?1
Ja.
Waarom heeft u ervoor gekozen zowel bij het wetsvoorstel excessief lenen als bij de wetsvoorstellen bij het pakket Belastingplan 2022 niet meer integraal in te gaan op commentaren van onder andere de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en het Register Belastingadviseurs (RB), wanneer de Kamer daarom expliciet vraagt?
Het kabinet is bij de beantwoording van de vragen van uw Kamer ook ingegaan op de vragen van de NOB en het RB. Deze beantwoording heeft niet integraal plaatsgevonden, maar zoveel mogelijk bij het betreffende onderdeel, daar waar een fractie heeft gevraagd om op een specifiek onderdeel te reageren. Hiervoor is gekozen omdat de vragen van deze beroeps- en belangenorganisaties doorgaans voor een belangrijk deel overlappen met vragen die reeds gesteld zijn door leden van uw Kamer zelf.
Bent u van plan om deze werkwijze in de toekomst voort te zetten?
Het kabinet gaat rondom de totstandkoming van fiscale wetgeving veelvuldig in gesprek met beroeps- en belangenorganisaties. Dit betreft organisaties die doorgaans veel expertise in huis hebben. Deze expertise kan bijdragen aan de totstandkoming van betere wetgeving. Diezelfde organisaties kunnen daarbij het parlement informeren door eventuele kritische commentaren te delen met parlementariërs. Zo kunnen ook Kamerleden deze technische expertise benutten. Tegelijkertijd acht het kabinet het van belang om prudent om te gaan met het, als ware het vanzelfsprekend, betrekken van specifieke beroeps- en belangenorganisaties in het parlementaire proces en andere beroeps- en belangenorganisaties niet. Het kabinet hecht aan een evenwichtig dialoog met de verschillende geluiden uit de samenleving.
In de nota’s naar aanleiding van het verslag van de wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan 2022 is getracht een balans te vinden tussen bovenstaande uitgangspunten. Over de toekomstige werkwijze ga ik dan ook graag met uw Kamer in gesprek.
Deelt u onze mening dat integraal ingaan op de commentaren van belang is om twee redenen, namelijk ten eerste dat de vragen van technisch experts serieus genomen dienen te worden vanwege hun brede expertise en ervaring met de praktische uitwerking van wetgeving die de Kamer kan helpen in haar rol nieuwe wetgeving kritisch te controleren en ten tweede dat antwoorden op deze technische vragen en nadere toelichting van de wetgever essentieel zijn voor de praktijk en de rechtspraak bij de toepassing van deze wetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u daarom onze mening dat te allen tijde serieus dient te worden omgegaan met het verzoek van de Kamer integraal in te gaan op technische commentaren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u onze mening op de vragen 4 en 5 niet deelt kunt u dan toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u alsnog met spoed ingaan op de commentaren van de NOB en het RB voor zover u dat nog niet hebt gedaan en ons de antwoorden vóór vrijdag 22 oktober 2021 doen toekomen, zodat die nog kunnen worden meegenomen in de wetsbehandeling op maandag 25 oktober 2021?
Het kabinet zal de commentaren van de NOB en het RB op korte termijn van een reactie voorzien. De verwachting is dat uw Kamer deze reactie medio volgende week ontvangt.
Het bericht ‘Toename afsplitsingen in lokale politiek: al 150 nieuwe fracties' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Toename afsplitsingen in lokale politiek: al 150 nieuwe fracties»?1
Ja.
Klopt het dat in bijna de helft van de gemeenteraden – 45,6 procent – sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 één of meer raadsleden vertrokken bij hun oorspronkelijke partij om een eigen fractie te beginnen?
NRC meldt op basis van eigen onderzoek dat sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 bij 45,6 procent van alle gemeenteraden een of meer raadsleden zich van hun fractie hebben afgesplitst. Andere cijfers over het aantal afsplitsingen zijn mij niet bekend. Informatie over het aantal afsplitsingen zal voortaan in de Staat van het Bestuur worden opgenomen.
Herinnert u zich uw oproep aan gemeenteraden om het afsplitsen van raadsleden niet te belonen? In hoeverre hebben gemeenteraden aan die oproep gehoor gegeven?2
In mijn Kamerbrief van 19 maart 2018 heb ik gewezen op de maatregelen die gemeenten kunnen nemen om afsplitsingen te ontmoedigen.3 Daar heb ik in het VNG Magazine van 23 maart 2018 aan toegevoegd dat het afsplitsen van raadsfracties niet beloond moet worden. Ik heb over dit onderwerp nadien ook overlegd met de VNG. De VNG onderkent eveneens de problemen met de bestuurlijke stabiliteit die zich kunnen voordoen indien raadsleden zich afsplitsen van hun fractie. Tegelijkertijd onderkent de VNG met mij dat het hier om een fundamenteel vraagstuk gaat: het afsplitsen van raadsfracties is toegestaan, gelet op het uitgangspunt van ons kiesstelsel dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden gekozen. De VNG acht het daarom niet wenselijk om op dit moment de eigen modellen aan te passen en afsplitsing te ontmoedigen, bijvoorbeeld door fractieondersteuning of spreektijden te beperken of naamgeving te beperken.
In het Reglement van Orde van de Tweede Kamer zijn in 2016 maatregelen als beperking van spreektijden en beperking in de naamgeving opgenomen. Mijns inziens zou het opnemen van dergelijke bepalingen in het reglement van orde van de gemeenteraad een geschikte wijze van het ontmoedigen van afsplitsingen zijn, waarbij tegelijkertijd geen afbreuk wordt gedaan aan het eigen mandaat van het democratisch gekozen raadslid. Uiteindelijk is het echter aan gemeenten zelf om deze stap te zetten; ik zal gemeenten daar in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen via een circulaire op wijzen en zal voorts de VNG vragen haar standpunt te heroverwegen.
Heeft u signalen ontvangen dat deze afsplitsingen hebben geleid tot problemen in het functioneren van gemeenteraden?
In mijn Kamerbrief van 19 maart 2018 heb ik reeds op dit punt gewezen. Destijds was al bekend dat afsplitsingen een bron van frustratie kunnen zijn in de verhouding tussen het afgesplitste raadslid en zijn of haar oorspronkelijke raadsfractie, wat een weerslag kan hebben op het functioneren van de raad. Verder is het mogelijk dat afsplitsingen afbreuk doen aan een vruchtbare samenwerking tussen het college en de raad, en daarmee het bestuur van de gemeente minder stabiel maken, zeker in combinatie met een reeds sterk bestaande fragmentatie in de raad. Bovengenoemde signalen zijn voornamelijk voortgekomen uit gesprekken en overleggen met betrekking tot de integriteit van het openbaar bestuur en bestuurlijke problemen. Het door NRC verrichte onderzoek is voor mij aanleiding om opnieuw met de VNG in overleg te treden over maatregelen om afsplitsingen te ontmoedigen. Zonder afbreuk te willen doen aan het individuele mandaat van volksvertegenwoordigers, is de bestuurlijke stabiliteit gebaat bij zo min mogelijk afsplitsingen.
Een ‘satirisch’ filmpje dat afgelopen vrijdag is uitgezonden door de NPO |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met dit filmpje1 dat vrijdag 15 oktober 2021 is uitgezonden door de NPO en waarin niet-gevaccineerden worden doodgeschoten?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit filmpje? Is het volgens u satire gericht tegen het vaccinatiebeleid, tegen de afgelopen september ingevoerde Q&R-pas en de vaccinatiedwang die hierbij komt kijken? Indien dit het geval is, kunt u één ander voorbeeld geven waarin de NPO op een dergelijke brute wijze het coronabeleid van de regering op de hak nam? Indien u dit niet kan bent u het in dat geval eens dat de satire dan zo goed als zeker gericht moet zijn tegen de vaccinatieweigeraars die in het filmpje massaal worden doodgeschoten? Of zijn er volgens u andere aanwijzingen van het tegendeel? Zo ja, wat zijn die aanwijzingen?
Volgens art. 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dientengevolge ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. De NTR, net als alle andere omroepen, maakt daarbij in alle vrijheid zelf zijn afwegingen en keuzes op welke wijze de NTR dat doet. Het is een kwestie van individuele smaak of men wel of niet gecharmeerd is van de inhoud. Men kan het een aanstootgevend filmpje vinden, of men kan het zien als satire. Het is verder niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar een waardeoordeel over te vellen. Ik heb voorts geen inzicht in de inhoud van toekomstige programma’s van de publieke omroep. Dat is aan de NPO en de omroepen. Toezicht vooraf op de inhoud van tv-programma’s is, zoals artikel 7, tweede lid, van de Grondwet bepaalt, nooit geoorloofd.
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vallen onder de (grond)wettelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting ook uitlatingen die anderen in de samenleving mogelijk kwetsen, choqueren of verontrusten, ook als die betreffende uitlatingen waardeoordelen zijn.3 Potentieel kwetsende uitlatingen vallen eerder onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting indien zij gedaan worden in het kader van een maatschappelijk debat, zeker ten aanzien van onderwerpen die het algemeen belang aangaan, zoals de volksgezondheid.4 Ook satire kan onder die bescherming vallen.5 Verder komt de pers bijzondere bescherming toe, nu zij de maatschappij ten dienste staat in het proces van meningsvorming tijdens maatschappelijke debatten.6
Het is niet aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om een oordeel te hebben over de vraag of het onderhavige filmpje als strafbaar dient te worden gekwalificeerd. Evenmin is het aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om actie te ondernemen tegen de makers en/of verspreiders van het onderhavige filmpje. Als aangifte is gedaan bij de politie en het openbaar ministerie zou tot strafrechtelijke vervolging overgaan, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Aangenomen dat, en alles wijst hierop, het filmpje gericht is tegen de groep mensen in onze samenleving die ervoor gekozen hebben op hun eigen natuurlijke lichaamsimmuniteit te vertrouwen in plaats van een experimenteel vaccin (de niet-gevaccineerden dus), hoe beoordeelt u het filmpje dan vanuit strafrechtelijk oogpunt? Kan een geweldsfantasie waarbij satirisch een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval de niet-gevaccineerden, systematisch wordt uitgemoord volgens u strafrechtelijk door de beugel?
Zie antwoord vraag 2.
Of is het satirisch propageren van het massaal doodschieten van een bevolkingsgroep door de NPO wellicht een strafbare vorm van dreigen met geweld en de dood? Indien dit het geval is, hoe gaat u hiertegen strafrechtelijk optreden? Indien dit niet het geval is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u wellicht parallellen tussen Radio Milles Collines en de manier waarop de genocide in Rwanda tot stand is gekomen en de genocidale satirische geweldsfantasie zoals die door de NPO is uitgezonden waarbij een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval de niet-gevaccineerden, massaal worden doodgeschoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wellicht omdat dit volgens u satire’is? Is het dan ook mogelijk een filmpje te maken en uit te zenden, bijvoorbeeld door Ongehoord Nederland! straks bij de NPO, waarin politici en journalisten, vanzelfsprekend in de vorm van satire, worden opgehangen en met de dood worden bedreigd? Vindt u dat vanuit strafrechtelijk oogpunt dan ook prima?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u dat vanuit strafrechtelijk oogpunt niet prima vindt, waarom onderneemt u dan geen actie tegen de makers en verspreiders bij de NPO van dit walgelijke filmpje waarin onder het mom van satire niet-gevaccineerden, die zich niet gewoon willen laten vaccineren, massaal worden doodgeschoten? Kunt u dit uitleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Of zijn niet-gevaccineerden wellicht, na de invoering van de misdadige apartheidspas, inmiddels helemaal vogelvrij verklaard en mogen satirische filmpjes waarin deze groep wordt doodgeschoten en dus met de dood bedreigd wél «gewoon» worden uitgezonden door de NPO?
Zie antwoord vraag 2.
Als het strafrechtelijk volgens u door de beugel kan, wilt u dan erkennen dat het filmpje walgelijk, smakeloos en beneden alle peil is? Indien u dat niet wil erkennen, begrijpen we het dan goed dat het in een satirisch filmpje laten doodschieten van niet-gevaccineerden geen probleem is voor u, maar een ludiek bedoelde galg meegevoerd tijdens de demonstratie om het eind van de Nederlandse vrijheid te symboliseren volgens u wel een smakeloze toestand is, beneden alle peil, waarvoor u helemaal geen begrip heeft?2 Kunt u dit verschil uitleggen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb ervoor gekozen de vragen niet afzonderlijk te beantwoorden, omdat zij dezelfde strekking hebben en afzonderlijke beantwoording enkel tot herhaling van tekst of verwijzing zou leiden.
Lokale initiatieven rondom kernenergie. |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Provincie laat onderzoek doen naar mogelijkheden kernenergie in Limburg»?1
Ja.
Op welke manier zult u dit onderzoek steunen? Kunt u ervaringen delen die nationaal zijn opgedaan met dit soort onderzoeken? Kunt u een dergelijk onderzoek financieel ondersteunen?
Gelet op de discussies over CO2-reductie ligt het voor de hand om te bekijken of en op welke manier kernenergie in de toekomstige mix in Nederland een rol kan spelen. In de brief aan de Tweede Kamer heb ik aangegeven hiervoor een scenariostudie (voor de periode 2030-verder dan 2050) uit te voeren (Kamerstuk 32 645, nr. 96). Deze zal naar verwachting medio 2022 gereed zijn, waarna ik deze zal delen met uw Kamer.
Ik vind het interessant dat Limburg aangeeft onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden voor kernenergie in Limburg en zal met Limburg in overleg treden over dit onderzoek, ook met het oog op onderzoeken die reeds zijn gestart. Daarnaast is het goed dat provincies hier aandacht voor hebben, zeker met het oog op noodzakelijk draagvlak voor de komst van kerncentrales. Zoals ik echter eerder aan uw Kamer heb geschreven (Kamerstuk 32 645, nr. 96) is het aan een volgend kabinet om verder te besluiten over kernenergie en eventueel de benodigde vervolgstappen te zetten om tot een dergelijk besluit te kunnen komen.
Kunt u een appreciatie geven over de mogelijkheid van kleinere types generatoren in Nederland?
Voor Nederland is een CO2-vrije, betrouwbare en betaalbare energievoorziening belangrijk. Het energiebeleid staat open voor verschillende realistische opties die hieraan een bijdrage kunnen leveren.
Uit de marktconsultatie kernenergie komen kleinere types generatoren (small modular reactors (SMRs)) als interessante optie naar voren (Kamerstuk 32 645, nr. 96). SMRs bieden verschillende voordelen ten opzichte van de grotere typen kerncentrales. Zo is de verwachting dat SMRs in serie gebouwd kunnen worden met een kortere doorlooptijd dan de grotere kerncentrales. Tegelijkertijd zullen we ervaring op moeten doen met de mate waarin SMRs gevoelig zijn voor First-Of-A-Kind (FOAK) problematiek. Er is geen ervaring opgedaan met het bouwen van dit nieuwe type kerncentrale voor commerciële toepassing. Dit betekent dat er risico’s zijn ten aanzien van de doorlooptijd en de vergunningverlening. Uit de marktconsultatie volgt daarom ook aanbeveling om bij de eventuele bouw van een nieuwe kerncentrale te kiezen voor een grotere generatie III+ kerncentrale.
SMRs kunnen dus kansen bieden voor CO2-reductie op langere termijn. Ik acht het wel van belang om in (inter)nationaal verband samen te werken aan kennisontwikkeling en aansluiting te zoeken bij de Europese toekomstige ontwikkeling van SMRs.
Heeft u signalen ontvangen van andere provincies die soortgelijken onderzoeken zijn gestart of dit van plan zijn?
Er zijn initiatieven voor onderzoek in Zeeland en Noord-Brabant. Op basis van de interviews bij de marktconsultatie heeft Zeeland als provincie aangegeven positief te staan tegenover de bouw van een nieuwe kerncentrale en voor de provincie Noord-Brabant is het onder voorwaarden bespreekbaar.
Welke rol ziet u weggelegd voor decentrale overheden in de mogelijke ontwikkeling van kernenergie in Nederland?
Kernenergie maakt onderdeel uit van onze energiemix. De rol van decentrale overheden is essentieel bij een mogelijke verdere ontwikkeling van kernenergie in Nederland.
Ivermectine, hydroxychloroquine en testen op antilichamen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Waar zijn de «richtlijnen» waar u naar verwijst volgens u (uiteindelijk) op gebaseerd?1
Richtlijnen zijn gebaseerd op consensus van de leden van de Nederlandse beroepsgroepen waarbij wetenschappelijke artikelen zijn gewogen.
Is dat «de stand van de wetenschap», kortom op basis van wetenschappelijke artikelen? Zo nee, als de richtlijnen niet op «de wetenschap» zijn gebaseerd, waar zijn ze dan op gebaseerd volgens u?
Ja, dit is de «stand van de wetenschap».
Begrijpt u dat, als u ten minste in vraag 2 erkent dat uw richtlijnen op de wetenschap zijn gebaseerd, dat zodra er wetenschappelijke artikelen aan u worden gestuurd met resultaten die niet te rijmen zijn met die richtlijnen, het niet volstaat te verwijzen naar die richtlijnen?
Het zijn de leden van de beroepsgroep die verantwoordelijk zijn voor de weging van wetenschappelijke literatuur en het opstellen van de richtlijnen, dit is niet aan mij.
Begrijpt u dat richtlijnen verkeerd kunnen zijn? Dat ze bijvoorbeeld verouderd kunnen raken of gecorrumpeerd kunnen worden door «groupthink»? Dat richtlijnen dus nooit onomstreden kunnen en mogen zijn?
De verantwoordelijkheid voor een actuele richtlijn, waarin de consensus van de beroepsgroep staat weergegeven, ligt bij de beroepsgroep. De richtlijnen worden regelmatig herzien en bijgewerkt op basis van nieuw wetenschappelijk onderzoek.
Het allerbelangrijkst, begrijpt u dat «de wetenschap» niet meer dan een methode van waarheidsvinding is die valt of staat met het vrij en onbelemmerd kunnen uitwisselen van ideeën? Begrijpt u dat waarheidsvinding en dus wetenschap onmogelijk is als geen kritiek kan worden geleverd? Dat wetenschap valt of staat met de «vrijheid van meningsuiting»?
Ik ben het met u eens dat de uitwisseling van ideeën een belangrijk element vormt van goede richtlijnen. Deze uitwisseling vindt, zoals ik ook aangeef in het antwoord op vraag 4, plaats binnen de beroepsgroep. Op basis van deze uitwisseling en nieuw wetenschappelijk onderzoek, kunnen richtlijnen worden herzien.
Begrijpt u dan wellicht ook dat als er een klimaat wordt gecreëerd waarin artsen, virologen en praktijkdeskundigen niet langer vrij kritiek kunnen leveren op «de richtlijnen», dat die richtlijnen automatisch hun wetenschappelijke waarde verliezen? Begrijpt u dat ze onder die omstandigheden immers niet langer de stand van de wetenschap (kunnen) vertegenwoordigen, maar een taboe zijn geworden dat niet bekritiseerd mag worden?
Kritische analyse van richtlijnen is belangrijk en verbetert de kwaliteit van een richtlijn. Het indienen van kritische punten gebeurt zeer regelmatig en kan door de door u genoemde partijen ook worden gedaan, binnen de gremia die de beroepsgroepen hiervoor hebben ingericht. Aan de hand van nieuwe inzichten, kunnen de richtlijnen worden herzien indien daar binnen de beroepsgroep consensus over wordt bereikt.
Erkent u dat u deze week in antwoord op Kamervragen van het lid Paulusma (D66) over artsen die desinformatie zouden verspreiden op vraag 10 het volgende antwoord heeft gegeven: «Zoals eerder aangegeven kan de IGJ stappen ondernemen richting artsen die desinformatie verspreiden en afwijken van de normen en richtlijnen van hun eigen beroepsgroep. Hierover ben ik met de IGJ in gesprek geweest en ik moedig dit ook zeker aan. De IGJ heeft de afgelopen maanden ongeveer vijftig keer een corrigerende brief gestuurd naar artsen die evident onjuiste informatie gaven over het coronavirus of vaccinaties aan hun patiënten of via sociale media.»?2
Dat klopt, dit is het gegeven antwoord.
Begrijpt u dat u daarmee zelf (!) kritiek op de richtlijnen vanuit de beroepsgroep zo goed als onmogelijk maakt? Hoe verwacht u dat artsen vrij kritiek kunnen leveren op «de richtlijnen» als er door u tegelijkertijd een kliklijn is ingesteld waarmee mensen kritische artsen kunnen aangeven en de IGJ actief door u wordt aangemoedigd om artsen die kritisch zijn over de richtlijnen «corrigerende brieven» te sturen, te vervolgen en zelfs indien nodig voor de tuchtrechter te dagen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Begrijpt u dat u hiermee, in ieder geval wat betreft de kritiek op «de richtlijnen» de vrijheid van meningsuiting de facto om zeep heeft geholpen door kritische stemmen de mond te snoeren omdat ze «desinformatie» zouden verspreiden? Begrijpt u de enormiteit hiervan? Begrijpt u dat door kritische stemmen bewust de mond te snoeren, u niet alleen een enorme (!) aanzet geeft tot verdergaande polarisatie, maar het absolute fundament van onze (Westerse) samenleving – de vrije uitwisseling van kritiek, informatie en ideeën, dat wil zeggen de «vrijheid van meningsuiting», niet voor niets de First Amendment van de Amerikaanse constitutie – en daarmee ook de wetenschap en het vertrouwen in onze instituties enorme schade heeft toegebracht?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 6.
Waarom zouden wij als Kamerleden «de richtlijnen» nog vertrouwen, als artsen hier van u geen kritiek meer op mogen uitoefenen, omdat ze daarmee «desinformatie» zouden verspreiden en zelfs het risico lopen van een beroepsverbod? Kunt u ons dit uitleggen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 6.
Begrijpt u waarom wij als Kamerleden hierdoor gedwongen worden deze kritiek zélf te leveren? Begrijpt u dat we dit doen door u allerlei wetenschappelijke artikelen te sturen waaruit blijkt dat die richtlijnen niet kunnen kloppen? Begrijpt u dat we daarom hierop een inhoudelijke reactie wensen (bijvoorbeeld via het RIVM) en het totaal niet volstaat te verwijzen naar «de richtlijnen» omdat, vanwege de redenen die hierboven zijn genoemd, die richtlijnen door uw beleid zelf een taboe zijn geworden en niet langer wetenschappelijk bekritiseerd mogen worden?
Iedereen mag kritiek hebben op richtlijnen, maar deze kritiek zal uiteindelijk moeten worden geuit aan de partijen die over deze richtlijnen gaan, in de gremia die deze partijen hebben ingericht. Het is uiteindelijk aan de beroepsgroep om deze kritiek te wegen.
Bent u alsnog bereid het RIVM te vragen een inhoudelijke reactie te geven op de artikelen die door de Kamer naar u gestuurd zijn?
Nee, ik zal dit niet aan het RIVM vragen. Zoals ik heb aangegeven in eerdere antwoorden, is het RIVM niet leidend in het opstellen van de behandelrichtlijnen, maar zijn de beroepsgroepen leidend in het wegen van de informatie in relatie tot deze richtlijnen.
Zo nee, waarom niet?
De brief die het Ministerie van VWS stuurde aan het LNAZ |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Waarom heeft uw ministerie een brief verstuurd aan het Landelijke Netwerk Acute Zorg (LNAZ) met het verzoek te kijken hoe de IC-capaciteit toch boven de 1350 bedden kan worden gebracht, nadat zij eerder aan hadden gegeven dat dit niet haalbaar was?1
Om ons voor te bereiden op het najaar en deze winter en de mogelijk zware belasting op de zorg heb ik het LNAZ gevraagd om het bestaande Opschalingsplan te evalueren en te actualiseren. Ik heb het LNAZ daarbij ook gevraagd om te verkennen of de COVID-19 zorg ten tijde van de piekbelasting op de IC en in de kliniek anders ingericht kan worden naast de al bestaande capaciteit in de ziekenhuizen. Ik heb inmiddels de evaluatie van het oorspronkelijke Opschalingsplan, het geactualiseerde Opschalingsplan en de begeleidende brief van de LNAZ ontvangen en als bijlages bij de COVID-19 Kamerbrief van 2 november 20212 aan uw Kamer aangeboden. In deze plannen geeft het LNAZ onder andere aan dat er komend najaar en deze winter voor een korte piekperiode maximaal 1.350 IC-bedden beschikbaar kunnen worden gemaakt.
Hoe komt het dat het huidige Opschalingsplan voor IC-zorg niet haalbaar is gebleken?
Het LNAZ geeft in het geactualiseerde Opschalingsplan aan waarom de maximum van 1.700 IC-bedden, zoals genoemd in het oorspronkelijke Opschalingsplan, op dit moment niet haalbaar is. Zo geeft het LNAZ aan dat, ondanks dat de afgesproken 1.700 IC-bedden op dit moment qua materieel en fysieke infrastructuur beschikbaar zijn en er is ingezet op opleiden van meer personeel, factoren als ziekteverzuim en uitstroom er voor zorgen dat er voor deze IC-bedden op dit moment onvoldoende personeel beschikbaar is. Een lagere beschikbaarheid van personeel op de IC, in vergelijking met de eerste golf, komt ook doordat de reguliere zorg, en zeker de kritiek planbare zorg die binnen 6 weken geleverd moet worden, zo lang mogelijk door moet kunnen gaan.
Hoe komt het dat er niet eerder duidelijk is geworden dat het opschalingsplan niet haalbaar zou zijn?
De COVID-19 belasting was het afgelopen jaar veel hoger en langer dan bij het opstellen van het Opschalingsplan in juni 2020 was ingeschat. Dat heeft zijn weerslag gehad op de betrokken zorgprofessionals in de hele keten. Toen duidelijk werd dat de COVID-19 belasting in de ziekenhuizen voorlopig nog niet voorbij zou zijn, heb ik aan het LNAZ gevraagd om een actualisatie van het Opschalingsplan, rekening houdend met de situatie en de verwachtingen op dat moment. Het LNAZ heeft de afgelopen maanden intensieve gesprekken gevoerd met alle betrokken partijen over de (on)mogelijkheden wat betreft de opschaling van de IC-capaciteit. Daaruit bleek dat opschaling zoals beschreven in het oorspronkelijke Opschalingsplan niet haalbaar was.
Hoe reageert u op de uitspraken van V&VN over deze brief, waarin wordt gesteld dat de opschaling die wordt voorgesteld in deze brief «volstrekt onverantwoord» is?2
Het LNAZ geeft in het geactualiseerde Opschalingsplan en de begeleidende brief aan hoe op een verantwoorde manier kortdurend opgeschaald kan worden naar 1.350 IC-bedden. Daarnaast geeft het LNAZ aan dat een uitbreiding naar meer dan 1.350 IC-bedden op dit moment niet haalbaar is, ook niet wanneer die extra opschaling geconcentreerd zou worden in enkele ziekenhuizen. Datzelfde beeld kwam naar voren uit de gesprekken die ik heb gevoerd met diverse partijen, waaronder V&VN, over de (on)mogelijkheden om verdere opschaling boven de 1.350 bedden te bewerkstelligen. De belangrijkste oorzaak hiervoor is een tekort aan zorgprofessionals – met name IC-verpleegkundigen – door een aanhoudend hoog ziekteverzuim en een verhoogde uitstroom. Mochten we op enig moment alsnog tegen een tekort aan IC-capaciteit aanlopen, zal ik opnieuw met het LNAZ en het veld in overleg treden om te bezien welke vervolgstappen nog genomen kunnen worden om een dergelijke onverhoopte «piek van de piek» aan te kunnen.
Wat zijn de gevolgen voor de coronamaatregelen, nu de IC-capaciteit niet boven de 1350 bedden kan worden opgeschaald?
Bij het treffen van maatregelen baseren wij ons op de adviezen van het OMT en adviezen van andere experts zoals gedragswetenschappers, communicatie-experts en handhavers. Op basis van deze adviezen wordt er een bestuurlijke afweging gemaakt over het maatregelenpakket. In de Kamerbrief van 2 november jl.4 is het pakket aan maatregelen beschreven die, naar aanleiding van het 128e OMT-advies over COVID-19, genomen zijn en ingaan op respectievelijk 2 november en 6 november 2021.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘OM sluit geheime deal met voormalige topaanklagers’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Bent u door het openbaar ministerie (OM) op de hoogte gesteld over het feit dat het OM met de leugenachtige ontslagen van voormalig procureur-generaal Marc van Nimwegen en hoofdofficier van justitie Marianne Bloos tot een geheime overeenkomst is gekomen alle procedures die tegen hen liepen te staken? Zo ja, op welk moment was u van deze deal op de hoogte?
Na het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 februari 2021 zijn het OM en de heer van Nimwegen en mevrouw Bloos in gesprek gegaan om te verkennen of tot een afspraak gekomen kon worden over het beëindigen van alle lopende procedures. Deze waren onder meer gericht tegen de leden van de commissie Fokkens respectievelijk tegen het OM. Mijn departement is door het OM geïnformeerd over het verloop van die gesprekken. Ik was al doende op de hoogte.
Wat is de reden dat deze kwestie middels een geheime overeenkomst is afgehandeld?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, hebben het OM en de heer Van Nimwegen en mevrouw Bloos in het vonnis de rechtbank Den Haag van 3 februari 2021 aanleiding gezien om met elkaar in gesprek te gaan. Dit heeft geleid tot de bedoelde overeenkomst. De afspraken die de heer van Nimwegen en mevrouw Bloos met het OM gemaakt hebben, betreffen de relatie tussen werknemer en werkgever. De daarin gemaakte afspraken hebben een personeelsvertrouwelijk karakter en derhalve kunnen door mij geen uitspraken worden gedaan over de inhoud van de afspraken.
Klopt het dat deze geheime deal is onttrokken uit het budget voor misdaadbestrijding? Zo nee, waarom niet? Uit welk budget is deze deal dan bekostigd?
Zonder mij uit te spreken over de precieze afspraken, kan ik u melden dat er geen afspraken zijn gemaakt die binnen het OM ten laste komen van budget dat is begroot voor de misdaadbestrijding. Het OM heeft mij laten weten dat de gemaakte afspraken geen effect hebben op het aantal zaken dat het OM kan doen en evenmin op het aantal officieren van justitie dat daarvoor kan worden ingezet.
Wat was het bedrag van deze geheime deal?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u het eens dat deze geheime deal een klap in het gezicht is van al die OM-medewerkers die wél integer hun werkzaamheden verrichten en jarenlang hebben geleden onder het leugenachtige, intimiderende en seksistische gedrag van deze hoofdpersonen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan het College van Procureurs-Generaal als werkgever om afspraken te maken met (ex) werknemers. Partijen hebben besloten alle procedures te staken en zich op de toekomst te richten. Ik zie het belang van het afronden van de kwestie, zodat alle betrokkenen vooruit kunnen kijken. Daar komt bij dat sprake is van een bindende overeenkomst. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Bent u bereid deze geheime deal betaald met belastinggeld terug te draaien en eventueel uitbetaalde bedragen terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u nemen om de cultuur van intrinsieke onbetrouwbaarheid, corruptie en handjeklap bij het OM te veranderen?
Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie (de commissie Fokkens) heeft het OM een plan van aanpak opgesteld waarin is aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan de diverse aanbevelingen van de commissie Fokkens. Dit plan van aanpak heb ik uw Kamer op 6 juni 2019 doen toekomen (Kamerstuk 28 844, nr. 182). Met betrekking tot het verbeteren van de integriteit ging het om het aansluiten bij en handelen naar de gedragscode Integriteit Rijk, het versterken van het Bureau Integriteit OM en het gelijk behandelen van integriteitsschendingen.
Sindsdien heb ik uw Kamer aan de hand van de voortgangsrapportages van het College van procureurs-generaal periodiek geïnformeerd over de uitvoering van het plan van aanpak (brieven van 17 oktober 2019, 7 mei 2020, 25 september 2020 en 30 april 2021 / Kamerstuk 28 844, nrs. 191, 213, 219 en 228). Ook in de Jaarberichten van het OM over 2019 en 2020 besteedde het College uitvoerig aandacht aan het werk aan het plan van aanpak (Kamerstuk 28 844, nr. 214 en 229). De naar aanleiding van de genoemde aanpak door het OM ingestelde Visitatiecommissie heeft geen structurele problematiek met betrekking tot integer gedrag aangetroffen.
Veroordeelde criminelen die vrij rondlopen in Turkije |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de zaak van de veroordeelde A. die zijn nichtje in 2004 wurgde, bij verstek onherroepelijk veroordeeld werd tot tien jaar gevangenisstraf, maar al die jaren uit handen is gebleven van politie en justitie?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de nabestaanden dat de dader nog altijd niet is gepakt, al 17 jaar vrij rondloopt in Turkije, terwijl de politie zelfs nauwkeurig weet waar de veroordeelde verblijft? Deelt u de mening dat dit een vorm van straffeloosheid is die we niet kunnen accepteren?
Ik deel de mening dat het niet aan de nabestaanden en de maatschappij uit te leggen is dat de dader nog altijd niet is opgepakt en dat dit een vorm van straffeloosheid is die we niet kunnen accepteren. Over de kennis bij de politie omtrent de verblijfplaats van de veroordeelde doe ik in het kader van de opsporing geen uitspraken.
Wat is al ondernomen om deze man achter de tralies te krijgen? Hoe heeft Turkije daar tot nu toe op gereageerd?
Over individuele strafzaken, het contact daarover met een buitenlandse autoriteit en de wijze waarop door een buitenlandse autoriteit wordt gehandeld, doe ik geen mededelingen. In het algemeen kan ik wel zeggen dat Turkije geen onderdanen uitlevert aan andere landen voor de tenuitvoerlegging van een straf. De enige mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van een straf is het overdragen van die straf, zodat de straf in Turkije kan worden uitgevoerd. Nederland verzoekt in die gevallen op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) aan de Turkse autoriteiten om straffen over te nemen. De Turkse autoriteiten nemen normaal gesproken alleen Wots-verzoeken in behandeling als er een adres of verblijfplaats bekend is. Deze is niet altijd voorhanden. Daarnaast worden deze veroordeelden internationaal (wereldwijd) gesignaleerd.
Hoeveel vaker komt het voor dat mensen, die in Nederland veroordeeld worden, zich in Turkije ophouden en zo uit handen van justitie blijven? Hoe wordt druk uitgeoefend op Turkije om daders niet zonder straf weg te laten komen met hun misdrijven?
In 2019 waren bij Fugitive Active Search Team NL (FAST) 56 zaken met een (resterende) straf van minimaal 120 dagen bekend waarbij de veroordeelde zich mogelijk in Turkije zou bevinden. Deze zaken worden regulier onder de aandacht gebracht op verschillende niveaus bij de Turkse autoriteiten.
Op dit moment is in 16 zaken aan de Turkse autoriteiten gevraagd om een opgelegde straf ten uitvoer te leggen. Indien een reactie te lang op zich laat wachten, verstuurt de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen een rappel. Dit is in 6 zaken ten minste één keer gebeurd. Verder wordt waar nodig langs diplomatieke weg aandacht gevraagd voor openstaande zaken.
Bij welke andere landen speelt dit probleem nog meer?
Voor verschillende landen geldt dat veroordeelde onderdanen niet worden uitgeleverd aan andere landen, maar opgelegde straffen wel kunnen worden overgedragen. Met al de betreffende landen wordt op de best mogelijke manier samen gewerkt om tot uitvoering van de opgelegde straffen te komen. Op nadere bijzonderheden wil ik in het antwoord op deze vraag niet ingaan, omdat dit een onnodige negatieve impact zou kunnen hebben op de samenwerking met deze landen.
Deelt u de mening dat de vraag of het recht zijn beloop heeft eigenlijk niet hoort af te hangen van de politiek en de internationale betrekkingen tussen landen?
Ja, ik deel uw mening.
Wat kunt u doen om dit soort straffeloosheid in het algemeen te voorkomen?
Om te kunnen zorgen dat een rechterlijke uitspraak ook ten uitvoer wordt gelegd indien de veroordeelde in het buitenland verblijft, zijn er verschillende instrumenten, zoals diplomatie, uitlevering of overlevering van de veroordeelde aan Nederland of het overdragen van het strafvonnis aan een ander land.
De mogelijkheden hier verschillen per land. Als er eisen gesteld worden waaraan Nederland (juridisch) niet kan voldoen, dan is het overdragen van de straf niet mogelijk.
Daarnaast zet ik in op het voorkomen dat veroordeelden naar het buitenland vluchten. Vorig jaar is daarvoor bijvoorbeeld samen met het OM, de Rechtspraak en het CJIB een risicotaxatie-instrument ontwikkeld, om de kans op onttrekking te voorspellen. Bij een hoge kans kan bijvoorbeeld worden besloten om via (super-)snelrecht de straf direct aansluitend aan de uitspraak ten uitvoer te leggen. Dit instrument is met pilots getoetst, en ik ben nu met het OM in gesprek of en hoe deze werkwijze kan worden opgenomen in de reguliere werkprocessen.
Wat kunt u specifiek nog doen in deze zaak, om er voor te zorgen dat deze dader zijn straf niet ontloopt en er gerechtigheid komt, wat zeker ook voor de nabestaanden van bijzonder groot belang is?
Deze zaak blijft onderwerp van gesprek met de Turkse autoriteiten.
Ontwikkelingen omtrent de Brexit met specifiek het Noord-Ierland protocol |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zijn Europese concessies voldoende voor de Britten?»1
Ja.
Klopt het dat er nog geen overeenstemming is tussen de Europese Commissie en het Verenigd Koninkrijk over de implementatie van het Noord-Ierland protocol?
De Europese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) zijn het Protocol Ierland/Noord-Ierland (hierna: Protocol), als onderdeel van het Terugtrekkingsakkoord, overeengekomen als wederzijds acceptabele oplossing, die de Belfast-/Goedevrijdagakkoorden respecteert, de integriteit van de interne markt van de EU beschermt en een harde grens op het Ierse eiland voorkomt. De EU en het VK zijn beide gebonden aan de internationaalrechtelijke verplichtingen uit het Terugtrekkingsakkoord. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, komt het VK de afspraken in het Protocol niet in zijn totaliteit na2. De Europese Commissie en het VK zijn sinds de inwerkingtreding van het Terugtrekkingsakkoord continu in gesprek met als doel om gemaakte afspraken in het Protocol nader uit te werken binnen de afgesproken kaders. Sinds het aflopen van de overgangsperiode per 1 januari 2021 spreken het VK en de Europese Commissie over volledige implementatie van de afspraken in het Protocol, om praktische oplossingen te vinden voor problemen zoals opgebracht door het VK en de Noord-Ierse belanghebbenden. Op het moment van schrijven lopen deze gesprekken. Volledige implementatie van het Protocol blijft voor Nederland, net als voor de Europese Commissie, het einddoel.
Kunt u aangeven wat het precieze voorstel vanuit de Europese Commissie is waar in dit artikel naar wordt gerefereerd?
De Europese Commissie heeft op 13 oktober jl. een viertal non-papers gepubliceerd met oplossingsrichtingen op de terreinen douane, sanitaire en fytosanitaire goederen (SPS), medicijnen en betrokkenheid van Noord-Ierse belanghebbenden bij de governance van het Protocol. Deze voorstellen moeten worden gezien als reactie op de problemen met de implementatie van het Protocol, zoals opgebracht door het VK en de Noord-Ierse belanghebbenden tijdens gesprekken op verschillende niveaus. De non-papers bieden oplossingsrichtingen, nader uit te werken in gesprekken tussen de Europese Commissie en het VK, waarbij onder strikte voorwaarden, zoals functionerende grenscontroleposten en toegang van EU functionarissen tot de relevante databases, minder controles en formaliteiten nodig zijn bij de implementatie van het Protocol. Ten eerste stelt de Europese Commissie voor om certificeringsprocedures te kunnen versimpelen en fysieke checks te kunnen verminderen voor een afgebakende groep sanitaire en fytosanitaire (SPS) goederen bij export vanuit Groot-Brittannië (GB) naar eindgebruikers in Noord-Ierland (NI). Ten tweede gaat het om een nader uit te werken uitbreiding van het concept goods not at risk3, waardoor bedrijven voor bepaalde goederen aan minder douaneformaliteiten zouden hoeven te voldoen bij export vanuit GB naar eindgebruikers in NI. Ten derde zou de Europese Commissie met een wetsvoorstel kunnen komen dat het mogelijk moet maken dat wettelijke controles op medicijnen mogen worden uitgevoerd in GB in plaats van in NI/EU, aangevuld met een dialoog tussen experts om dubbele productielijnen voor medicijnen bestemd voor de NI-markt te voorkomen. Dit moet de beschikbaarheid van medicijnen in NI waarborgen. Ten vierde zouden Noord-Ierse belanghebbenden zoals het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven en het Noord-Ierse parlement een grotere rol kunnen krijgen in de governance van het Protocol.
Deze non-papers identificeren enkel mogelijke oplossingsrichtingenen behoeven daarmee nadere uitwerking. De komende periode zal de Europese Commissie de gesprekken met het VK op alle niveaus voortzetten om te proberen tot gezamenlijke oplossingen te komen. Dit doet de Europese Commissie in nauwe samenspraak met de Raad.
Klopt het dat de Europese Commissie onder meer aanbiedt dat het aantal controles en benodigde papierwerk voor transporten van Groot-Brittannië naar Noord-Ierland sterk te reduceren? En kunt u aangeven of hiermee geen toename van fraude en import van ongewenst producten zal toenemen?
Het nader uitwerken van de oplossingsrichtingen, zoals hierboven beschreven m.b.t. sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS) en douane, zou moeten leiden tot een vermindering van fysieke controles en versimpeling van benodigde formaliteiten voor een afgebakende groep goederen die vanuit Groot-Brittannië naar eindgebruikers in Noord-Ierland (NI) wordt getransporteerd. Tegelijkertijd moet de integriteit van de interne markt van de EU beschermd worden en daarvoor moet het VK aan bepaalde voorwaarden voldoen. De Europese Commissie bespreekt met het VK, als integraal onderdeel van het uitwerken van de oplossingsrichtingen, drie categorieën mitigerende maatregelen om de integriteit van de interne markt van de EU te waarborgen en zo een toename van fraude en import van ongewenste goederen te voorkomen. Allereerst worden enkel oplossingsrichtingen voorgesteld voor een afgebakende groep goederen die een zogenaamde eindgebruiker kent in NI, en vanuit NI niet verder wordt verplaatst naar de interne markt van de EU buiten NI, bijvoorbeeld goederen bestemd voor verkoop in supermarkten in NI. De Europese Commissie en het VK zullen nog nader uitwerken hoe gegarandeerd kan worden dat deze goederen niet op de interne markt buiten NI terecht kunnen komen, maar gedacht wordt aan specifieke labelling, het autoriseren van bepaalde bedrijven die voor de oplossingsrichtingen in aanmerking komen en specifieke procedures zodat deze goederenstroom eenvoudig geïdentificeerd kan worden. Ten tweede zullen de Europese Commissie en het VK nog nader werken aan een reactiemechanisme dat geactiveerd kan worden indien er problemen met een bepaald goed worden geconstateerd. Ten derde stelt de Europese Commissie voorwaarden aan het nader uitwerken en implementeren van voornoemde oplossingsrichtingen, zoals functionerende grenscontroleposten, toegang van EU-functionarissen tot de relevante databases om handelsstromen te kunnen monitoren en het naleven van EU-regelgeving m.b.t. technische vereisten voor productie van bepaalde goederen. De oplossingsrichtingen zijn bedoeld om de huidige implementatie van het Protocol te verbeteren, waarbij volledige implementatie het einddoel blijft.
Welke risico’s ziet u voor integriteit van de interne markt door verminderde checks zoals binnenkomst van producten die niet aan de Europese standaarden voldoen, of van smokkelen?
Zie antwoord vraag 4.
Waar zit volgens u het belangrijkste knelpunt in de onderhandelingen en hoe weegt u dat?
De komende periode zal de Europese Commissie intensief de gesprekken met het VK op alle niveaus voortzetten om te proberen tot gezamenlijke oplossingen te komen op basis van voornoemde oplossingsrichtingen. Het VK heeft in aanloop naar en tijdens deze gesprekken meermaals verwezen naar diens toekomstvisie op het Protocol, zoals gepresenteerd in het zogenaamde Command Paper van 21 juli jl.4 Hierin stelt het VK een groot aantal aanpassingen van het Protocol voor met als doel 1) minder controles op goederen tussen Groot-Brittannië en Noord-Ierland (NI), 2) mogelijkheid tot uiteenlopende standaarden voor goederen op de NI-markt, 3) een beperktere rol voor EU-instellingen bij de implementatie van het Protocol, met name voor het Europees Hof van Justitie. De voorstellen van het VK vergen aanpassing van de juridische kaders van het Protocol. De oplossingsrichtingen zoals geïdentificeerd door de Europese Commissie gaan uit van het maximaal benutten van de mogelijkheden die het Protocol biedt. De Europese Commissie sluit heronderhandeling van het Protocol uit. De inzet van de Europese Commissie is gericht op het met praktische oplossingen verhelpen van de problemen zoals opgebracht door het VK en de Noord-Ierse belanghebbenden. Het kabinet steunt deze aanpak. Voornoemde maakt duidelijk dat, om tot een oplossing te komen, alle partijen zich maximaal zullen moeten inspannen.
Wat zijn de potentiele effecten voor de relatie met het Verenigd Koninkrijk en Nederlandse bedrijven en instellingen die handel drijven met het Verenigd Koninkrijk?
Gelet op de brede belangen die Nederland in de relatie met het VK heeft, zowel vanuit EU als bilateraal en zowel beleidsmatig als economisch, steunt het kabinet de aanpak van de Europese Commissie om tot gemeenschappelijke oplossingen met het VK te komen. Een duurzame oplossing en wederzijds vertrouwen kan bijdragen aan intensivering van handel tussen Nederland en het VK. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de geïdentificeerde oplossingsrichtingen m.b.t. sanitaire en fytosanitaire goederen (SPS) en douane enkel van toepassing zijn op een afgebakende groep goederen die vanuit Groot-Brittannië naar Noord-Ierland (NI) wordt getransporteerd en een zogenaamde eindgebruiker in NI kent. In hoeverre deze oplossingsrichtingen van toepassing zijn en effect hebben op het Nederlandse bedrijfsleven valt nader te bezien. Gezien de inkadering van de oplossingsrichtingen is het niet de verwachting dat deze significante effecten voor de handel met het VK voor het Nederlands bedrijfsleven met zich mee dragen.
Hoe ziet u de weg voorwaarts om uit deze ogenschijnlijke patstelling te komen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe weegt u de uitspraak van de Britse Brexit-Minister David Frost dat het Noord-Ierland protocol niet werkt?
De uitspraak van Minister Frost is in lijn met de toekomstvisie van het VK op het Protocol, zoals uiteengezet in het Command Paper van 21 juli jl.5 Het VK stelt hierin dat het Protocol moet worden aangepast om het functioneren ervan te verbeteren. Ik ben bekend met het standpunt van het VK. Het kabinet neemt de praktische problemen die Noord-Ierse belanghebbenden ervaren serieus en steunt de aanpak van de Europese Commissie om tot gemeenschappelijke oplossingen met het VK te komen. Vicevoorzitter van de Europese Commissie Šefčovič onderstreepte bij de publicatie van voornoemde voorstellen dat zijn bezoek aan Noord-Ierland en Ierland op 9 en 10 september jl. de noodzaak heeft laten zien om met alle betrokken partijen te zoeken naar dergelijke oplossingen, binnen de kaders van het Protocol.
Kunt u aangeven wat het eventueel inroepen van artikel 16 van het protocol door het Verenigd Koninkrijk precies voor consequenties zou hebben?
Artikel 16 van het Protocol biedt de EU en het VK de mogelijkheid om, wanneer de toepassing van het Protocol leidt tot ernstige economische, maatschappelijke of milieuproblemen of leidt tot verlegging van handelsverkeer, unilateraal passende vrijwaringsmaatregelen te nemen. Dergelijke vrijwaringsmaatregelen moeten qua reikwijdte en duur beperkt zijn tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de situatie te verhelpen, en de werking van het Protocol zo min mogelijk verstoren. Mocht het VK onverhoopt vrijwaringsmaatregelen nemen die het evenwicht tussen de rechten en plichten uit hoofde van het Protocol verstoort, dan kan de Unie evenredige evenwichtsherstellende maatregelen nemen zolang die strikt noodzakelijk zijn.
Indien het VK op basis van artikel 16 vrijwaringsmaatregelen wil gaan instellen, dient het de EU, zoals opgenomen in annex 7 van het Terugtrekkingsakkoord6, hiervan onverwijld kennis te geven via het Gemengd Comité en daarbij alle daarvoor relevante informatie te overleggen. Vervolgens dient met het oog op het vinden van een oplossing overleg plaats te vinden tussen de EU en het VK in het Gemengd Comité. In principe kunnen de voorgenomen vrijwaringmaatregelen pas worden ingevoerd nadat een maand is verstreken sinds de kennisgeving ervan, tenzij het overleg tussen de EU en het VK eerder is afgesloten of wanneer uitzonderlijke omstandigheden onmiddellijke maatregelen vereisen die slechts beperkt mogen zijn tot het oplossen van het geconstateerde probleem.
De precieze consequenties van dergelijke vrijwaringsmaatregelen zijn momenteel niet in te schatten, aangezien onbekend is hoe het VK hier invulling aan zou geven in het onverhoopte geval dat het VK zich op dit artikel beroept. De Europese Commissie stelt dat momenteel niet aan de voorwaarden voor het inroepen van artikel 16 kan zijn voldaan, zoals het VK beweert, aangezien de gevolgen toe te schrijven moeten zijn aan de toepassingvan het Protocol. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld7, komt het VK de afspraken in het Protocol niet in zijn totaliteit na.
Het Protocol is door de EU en het VK overeengekomen als oplossing om zowel de Belfast-/Goedevrijdagakkoorden als de integriteit van de interne markt van de EU te beschermen en een harde grens op het Ierse eiland te voorkomen. Het inroepen van artikel 16 zal per definitie de balans tussen deze doelen verstoren. Voor het kabinet staat voorop dat dit voorkomen moet worden.
Kunt u nader ingaan op hoe de risico’s uit bovenstaande vraag Nederland kunnen raken?
De precieze consequenties wanneer het VK zich onverhoopt zou beroepen op artikel 16 zijn momenteel niet in te schatten, aangezien onbekend is hoe het VK hier invulling aan zou geven. Hiermee zijn dus ook de risico’s voor Nederland niet op voorhand duidelijk. Gelet op de doelen van het Protocol, namelijk het voorkomen van een grens op het Ierse eiland, het beschermen van de Belfast-/Goedevrijdagakkoorden en het garanderen van de integriteit van de interne markt van de EU, is het voor alle partijen van groot belang om deze precaire balans niet te verstoren en de risico’s tot een minimum te beperken. De Europese Commissie houdt de Raad goed op de hoogte van de ontwikkelingen zodat de EU zich adequaat kan voorbereiden op elk mogelijk scenario.
Kunt u aangeven hoe het staat met de inbreukprocedure welke de Europese Unie vorig jaar is gestart?
Bij de beantwoording van deze vraag wordt onderscheid gemaakt tussen twee inbreukprocedures, namelijk de inbreukprocedure van vorig jaar (2020) en de inbreukprocedure van dit jaar (2021), allebei in reactie op de gebrekkige implementatie van het Protocol door het VK.
In september 2020 publiceerde de Britse regering een wetsvoorstel, de Internal Market Bill, dat de Britse regering de mogelijkheid zou geven om op permanente basis af te wijken van de afspraken uit het Protocol. Dit zou in strijd zijn met het Protocol en het Terugtrekkingsakkoord. De Europese Commissie is in reactie hierop op 1 oktober 2020 een inbreukprocedure gestart. Op 8 december 2020 bereikten de Europese Commissie en het VK een akkoord over deze kwestie en heeft het VK de omstreden passages uit de Internal Market Bill geschrapt. Het was daarom voor de Europese Commissie niet noodzakelijk om de gestarte inbreukprocedure voort te zetten.
In maart 2021 is de Europese Commissie een nieuwe inbreukprocedure tegen het VK gestart, ditmaal in reactie op de aankondiging van het VK om de toepassing van het Protocol voor wat betreft het vrij verkeer van goederen en het reizen met gezelschapsdieren eenzijdig uit te stellen. Door dit besluit is volgens de Europese Commissie sprake van niet-nakoming van de bepalingen van het Protocol en van de verplichting om overeenkomstig het Terugtrekkingsakkoord te goeder trouw te handelen. Middels een aanmaningsbrief (letter of formal notice) heeft de Europese Commissie het VK opgeroepen spoedig maatregelen te treffen om de afspraken uit het Protocol na te leven. Op 14 mei jl. heeft het VK gereageerd op deze brief. Zoals reeds aan uw Kamer gemeld8 hebben sindsdien intensieve gesprekken plaatsgevonden op zowel politiek als ambtelijk niveau, met als doel om tot nadere afspraken te komen over de implementatie. De Europese Commissie heeft tot nu toe geen verdere stappen gezet in deze inbreukprocedure (reasoned opinion), al behoudt zij zich het recht voor om dit in de toekomst alsnog te doen indien een gezamenlijke oplossing uitblijft.
Kunt u garanderen, zoals de Europese Commissie overigens ook al heeft gedaan, dat het Hof van Justitie van de Europese Unie altijd blijft gelden als toezichthouder op de regels van de interne markt ook wanneer het protocol wordt aangepast? En wanneer daar toch aan getornd zou worden, hoe wordt dat dan besloten aan de zijde van de Europese Unie?
Het Europees Hof van Justitie is en blijft bevoegd uitspraak te doen over de interpretatie van EU-regelgeving, waaronder EU-regelgeving met betrekking tot de interne markt van de EU. Indien een gezamenlijke uitkomst van voornoemde gesprekken zou uitblijven, zal de Europese Commissie in nauwe samenspraak met de Raad volgende stappen bezien.
De bevindingen van het Staatstoezicht op de Mijnen |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het de bevindingen van het Staatstoezicht op de Mijnen uit het Inspectierapport Nouryon Salt zoutwinning Ganzebosveld?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Hoe kan het dat zes afwijkingen van de winningsplannen niet zijn gemeld aan de toezichthouder?
Er bestaat geen algemene meldingsplicht voor bedrijven bij afwijking van een winningsplan. Alleen onvoorziene voorvallen die nadelige of mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengen of situaties waarin de veiligheid in gevaar is, dienen zo spoedig mogelijk gemeld te worden. Dat de afwijkingen hier niet gemeld zijn, is gebaseerd op de inschatting van Nobian Salt dat de afwijkingen geen noemenswaardige nadelige gevolgen voor de stabiliteit van de cavernes, en daarmee voor het milieu of veiligheid met zich mee brengen. Nadere analyse van de ontstane overschrijdingen door SodM onderschrijft deze inschatting. De toezichthouder heeft met Nobian Salt afgesproken dat het bedrijf mogelijk toekomstige afwijkingen van het winningsplan zal melden.
Hoe kan het dat een melding uit 2018, dat twee zoutcavernes aan elkaar zijn gegroeid, niet openbaar is gemaakt?
Over het aan elkaar groeien van cavernes en het effect op de stabiliteit daarvan kan het volgende worden opgemerkt. Cavernes worden aangelegd in een rij. De dimensionering van moderne cavernes is zodanig dat als twee cavernes in een rij van cavernes aaneen groeien, de ontstane structuur ook in die situatie nog stabiel is.
De groei van de caverne wordt gestuurd, en conform voorschriften gecontroleerd, via sonarmetingen. SodM houdt hier toezicht op. Als SodM vindt dat er onvoldoende sprake is van een beheerste groei dan kan de toezichthouder handhavend optreden.
Ik neem aan dat u verwijst naar de melding van Nobian aan SodM van 29 oktober 2018. Deze melding betreft de zoutcavernes 533 en 534. Uit een door SodM beoordeelde analyse is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn dat deze cavernes aan elkaar zijn gegroeid. Er zijn dan ook geen gevolgen voor de stabiliteit van de cavernes en of voor het milieu of de veiligheid. Zodoende was er geen aanleiding om de melding openbaar te maken.
Bent u bereid een evaluatie aan het Staatstoezicht op de Mijnen te vragen van het verscherpte toezicht tot nu toe?
SodM evalueert jaarlijks het verscherpt toezicht op dit bedrijf en publiceert de uitkomsten daarvan op haar website2. Het verscherpt toezicht heeft zich toegespitst op de stabiliteitsrisico’s van de zoutcavernes. Nobian Salt B.V. heeft naar aanleiding van het hierboven genoemde inspectierapport3 haar bedrijfsvoering aangepast. Ik zie dan ook geen aanleiding om aan SodM een additionele evaluatie te vragen.
Hoeveel zoutcavernes in Nederland zijn inmiddels aan elkaar gegroeid?
In de periode voor 1975 was het gebruikelijk om zoutcavernes aan elkaar te laten groeien. Dit was destijds de wijze waarop het zout werd geproduceerd. Na 1975 is men op een andere manier zoutcavernes gaan aanleggen en is in Twente het over grote oppervlakten aaneengroeien van cavernes niet meer voorgekomen.
Bij Hengelo zijn twee actieve cavernes met elkaar in verbinding geraakt. Het betreft caverne 488 en caverne 487. Vermoedelijk is de verbinding ontstaan door het oplossen van een zoutlaag tussen beide cavernes. Uit sonarmetingen is gebleken dat deze cavernes niet over grote oppervlakten aaneen zijn gegroeid. De verbinding is aangetoond via drukmetingen.
In de concessie Barradeel, van Frisia Zout B.V. (nabij Harlingen), is in 2018 een vloeistofverbinding ontstaan tussen twee cavernes. Ook dit was het gevolg van het oplossen van een goed oplosbare zoutlaag tussen de cavernes. In 2019 is de caverne afgesloten en deze zal in de komende maanden worden verlaten. SodM houdt hier toezicht op.
In de concessie Veendam van Nedmag B.V. zijn door de winning van kalium-magnesiumzouten cavernes aan elkaar gegroeid tot één cluster. De toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 30 april 2021 instemming verleend met het in 2018 ingediende winningsplan. Nedmag B.V. heeft in dit winningsplan aangegeven dat het niet wenselijk is om cavernes te laten samengroeien. Er zijn dan ook voorwaarden opgenomen om het maximale volume van de cavernes te begrenzen.
Welke gevolgen kan het aan elkaar groeien van eerder genoemde zoutcavernes hebben? Welke consequenties heeft het aan elkaar groeien van twee cavernes voor het in de toekomst stabiliseren/vullen van deze caverne(s)?
De toezichthouder geeft in het inspectierapport4 aan dat uit een analyse is gebleken dat het aan elkaar groeien van de hierboven genoemde cavernes geen impact heeft gehad op de stabiliteit van die cavernes en dientengevolge geen impact heeft op de veiligheid van de omgeving en het milieu. Voor deze cavernes is het stabiliseren en vullen niet aan de orde.
Is bekend hoeveel zoutcavernes in Nederland groter zijn dan opgenomen in de winningsplannen? Zo nee, bent u bereid de toezichthouder te vragen daartoe een onderzoek uit te laten voeren?
De groei van alle cavernes wordt gemonitord met behulp van sonarmetingen. Er zijn diverse zoutcavernes die op een bepaalde hoogte van de caverne de maximale diameter uit het winningsplan lokaal overschrijden. Deze situaties zijn bekend en SodM houdt hierop toezicht zoals uit het eerdergenoemde inspectierapport blijkt. SodM voert op dit moment een inventarisatie uit naar cavernes waar dit mogelijk ook zou kunnen spelen. De resultaten van deze inventarisatie worden volgend jaar gepubliceerd.
Wat zijn de vergunningsvereisten bij de nieuwe zoutwinning in Haaksbergen qua omvang van cavernes en pilaardikten?
Nobian Salt heeft vergunningsaanvragen ingediend voor de nieuwe zoutwinning in Haaksbergen. Deze vergunningsaanvragen heb ik in behandeling. Ik kan niet vooruit lopen op de vergunningsvoorwaarden omdat de vergunningsaanvragen nog in procedure zijn en de toetsing nog loopt. Het opnemen van voorschriften voor de omvang van cavernes en pilaardikten is in principe mogelijk binnen het wettelijk toetsingskader, uiteraard alleen als uit de toetsing blijkt dat deze moeten worden opgelegd.
Wat is de voortgang van de afspraken die de toezichthouder gemaakt heeft over het stabiliseren van instabiele zoutcavernes en over het toegankelijk maken van cavernes onder de afvalberg van Twence?2
Met Nobian Salt is de afspraak gemaakt om potentieel instabiele en niet inherent veilige cavernes versneld te stabiliseren. De volgorde van stabiliseren van deze cavernes is gebaseerd op het specifieke risico van die caverne.
Voor het beoordelen van de cavernes onder de afvalverwerker Twence moeten boringen worden verricht om sonarmetingen te kunnen uitvoeren. Deze boringen en sonarmetingen zullen volgens de huidige planning in het eerste kwartaal van 2022 worden uitgevoerd. Na analyse van de sonarmetingen zal over de opvulling van de cavernes en de termijn daarvan worden besloten. SodM ziet hierop toe.
Welk bedrijf is op dit moment eigenaar van de winvergunning in Twente, nu het zoutwinbedrijf dat actief is in Twente in de afgelopen jaren in hoog tempo meerdere keren van eigenaar en naam is gewisseld?
De vergunning houdende entiteit is op 1 oktober 2021 van naam gewijzigd en heet Nobian Salt.
Wanneer er nu schade ontstaat door de zoutwinning in Twente, welk bedrijf is of welke bedrijven zijn dan aansprakelijk? Hoe gaat het ministerie om met bovengenoemde wisselingen van eigenaren?
De (laatste) vergunninghouder is aansprakelijk. In dit geval is dat de entiteit Nouryon Salt B.V. dat sinds 1 oktober 2021 Nobian Salt heet. Op dit moment wordt het verzoek behandeld om de naam op de vergunning te wijzigen naar Nobian Salt. Mijn ministerie toetst of de financiële capaciteit van het bedrijf zodanig is dat aan de mogelijke verplichtingen kan worden voldaan. Zo nodig worden financiële garanties gevraagd. De eigenaars van Nobian Salt zijn The Carlyle Group6 en GIC7.
Moet de afstand tussen cavernes niet groter en de wanddikte dikker zijn om het samen groeien van cavernes te voorkomen? Zijn kleine smalle cavernes niet veiliger dan enkele grote? Hoe verhoudt zich dit tot het winningsplan bij Haaksbergen?
In algemeenheid kan niet gesteld worden dat een groot aantal kleinere cavernes veiliger zijn dan enkele cavernes met een groter volume. Er zijn meerdere factoren die van invloed zijn om te komen tot een veilig ontworpen caverne en caverneveld. Voorbeelden hiervan zijn: lokale zout specifieke parameters, de diepteligging en de boven liggende lagen.
De huidige winningsplannen bevatten veilige marges voor de cavernediameter en de onderlinge afstand. Het aan elkaar groeien van de bovengenoemde cavernes heeft geen invloed gehad op de veiligheid van mens en omgeving8.
In het winningsplan van Haaksbergen verwacht ik van Nobian Salt dat zij rekening zal houden met de nieuwste inzichten, ook ten aanzien van de cavernegrootte. Hierbij zal de volledige levenscyclus van een caverne worden beschouwd. Dit betreft het ontwerp van de caverne, de aanleg daarvan, de pekelproductie, het mogelijke hergebruik voor ondergrondse (energie)opslag en de wijze van verlaten van de caverne na de beëindiging van de winning of (energie)opslag.
Kunt u aangeven waar holle cavernes onder gebouwen en/of infrastructuur zitten?
Ja, dat is bekend. De vergunninghouder deelt jaarlijks een zogenoemde holruimtekaart met de toezichthouder.
De bestaande cavernes in Hengelo en Enschede liggen onder, of direct in de buurt van de zuidgrens van het industrieterrein Twentekanaal-Zuid, onder het industrieterrein Marssteden in Enschede. Er zijn ook cavernes onder het havengebied ten noorden van de N18 en ten oosten van de Auke Vleerstraat. Verder zijn er cavernes aanwezig onder de afvalverwerker Twence en gedeeltelijk onder de A35.
Het bericht 'Van Oord bestelt megaschip voor bouw windmolens' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Van Oord bestelt megaschip voor bouw windmolens»?1
Ja.
Wat zijn de beweegredenen geweest om dit schip niet in Nederland en de Europese Unie, maar in China te laten bouwen? Spelen (loon- en productie)kostenmotieven hier een rol? Indien niet, welke motieven wel?
Van Oord heeft voor deze opdracht werven in zowel Europa (incl. Nederland) als Azië uitgenodigd en op basis van de respons daarop een besluit genomen. Het is niet aan mij om in te gaan op de specifieke beweegredenen en motieven bij investeringsbeslissingen van een individueel bedrijf als Van Oord.
In welke andere landen dan China is men in staat een dergelijk duurzaam megaschip te bouwen? Kan dit ook in Nederland en de Europese Unie? Indien ja, op welke locaties? In welke mate gebeurt dit in de praktijk, dat schepen als deze bij Nederlandse/Europese scheepswerven worden besteld?
De bouw van complexe, innovatieve schepen zoals het schip van Van Oord kan in principe in meerdere landen plaatsvinden en zeker ook bij werven in Nederland en in andere Europese landen. Ieder hoogwaardig schip is veelal uniek waardoor het per opdracht verschilt welke werf de betreffende opdracht kan of wil uitvoeren. In de praktijk moeten Nederlandse werven het juist hebben van de bouw van complexere schepen zoals baggerschepen, werkschepen en luxe jachten, zoals ook blijkt uit een recente OECD studie.2
Draagt de Nederlandse overheid bij aan de financiering van dit duurzame megaschip, bijvoorbeeld met leningen, garanties of subsidies? Indien ja, op welke manier en voor welk bedrag?
Nee.
Draagt de Europese Unie bij aan de financiering van dit duurzame megaschip, bijvoorbeeld met leningen, garanties of subsidies? Indien ja, op welke manier en voor welk bedrag?
Nee.
In welke mate zijn het Nederlands bedrijfsleven en/of kennisinstellingen betrokken bij de bouw van dit schip in China? Indien ja, wat is hun bijdrage en/of toegevoegde waarde?
Naast het nieuwbouwteam van Van Oord zelf, worden verschillende Nederlandse en internationale leveranciers ingeschakeld bij de bouw van dit schip. Om commerciële redenen kunnen deze nog niet in detail worden gepubliceerd door Van Oord. Van Oord heeft al wel bekend gemaakt dat Nederlandse bedrijven een belangrijke bijdrage leveren aan het ontwerp van het schip en verantwoordelijk zijn voor de kraan die op het schip komt.
Volgen er nog meer bestellingen van deze megaschepen, die in China gemaakt gaan worden?
Van Oord heeft aangegeven een optie te hebben genomen op een tweede schip.
Kunt u aangeven in welke mate Nederlandse investeringen, financieringen en garanties, publiek en/of privaat, die de klimaattransitie mogelijk moeten maken, terechtkomen in 1) Nederland, 2) Europa en 3) buiten Europa?
De Nederlandse investeringen die bijdragen aan de klimaattransitie zijn zeer omvangrijk en divers en betreffen vrijwel iedere sector. De gevraagde uitsplitsing of een benadering hiervan is nu niet te geven maar zou uitgebreid en kostbaar extern onderzoek vergen. Het project van Van Oord illustreert hoe internationaal en complex de toeleveringsketens voor kapitaalgoederen en technologieprojecten zijn.
Wat vindt u ervan dat investeringen in de Nederlandse c.q. Europese klimaattransitie terechtkomen in het buitenland, in landen buiten de Europese Unie? Acht u dit wenselijk en bevorderlijk voor het draagvlak?
Nederland kent een open economie, ook ten aanzien van investeringen in de klimaattransitie. Nederlandse bedrijven concurreren daarbij op de wereldmarkt met buitenlandse bedrijven. Ik vind dat wenselijk, omdat door deze concurrentie klimaatoplossingen worden ontwikkeld die innovatief zijn en waar een markt voor is, en dit het draagvlak voor de transitie ten goede komt. Zo is Van Oord wereldwijd actief maar dragen de investeringen in innovatieve schepen ook bij aan de kosteneffectieve aanleg van windparken in Noordzee.
Welk gericht beleid hanteert het kabinet om de toegevoegde waarde die wordt gecreëerd door publieke en/of private investeringen, financieringen, subsidies, garanties et cetera ten behoeve van de klimaattransitie voor een substantieel deel in Nederland te laten landen?
Dit doet Nederland met zijn industriebeleid.3 Naast een breed pakket aan generieke innovatiestimuleringsmaatregelen voor alle ondernemers, wordt met het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid4 publiek-privaat ingezet op de ontwikkeling van sleuteltechnologieën die kunnen bijdragen aan maatschappelijke opgaven zoals de klimaattransitie. Deze publiek-private inbedding maakt dat de investeringsbereidheid in Nederland wordt vergroot, de kennis binnen regionale ecosystemen wordt geborgd, en daarmee toegevoegde waarde voor Nederland wordt gecreëerd. De intensieve samenwerking tussen de partijen die betrokken zijn bij het Maritiem Masterplan i.r.t. de subsidieregeling R&D Mobiliteitssectoren en het Groeifonds zijn hiervan mooie voorbeelden.
Ziet u hierin een stijgende trend en een bedreiging voor onze strategische autonomie? Indien ja, hoezeer zou deze trend met strategisch industriebeleid kunnen worden gekeerd?
Ik zie de casus Van Oord niet als exemplarisch voor een trend of bedreiging met betrekking tot investeringen in de energietransitie. Dat Nederlandse bedrijven orders plaatsen in het buitenland is onderdeel van gezond economisch verkeer, net als dat dit ook veelvuldig andersom gebeurd. Zolang wij er voor zorgen dat onze kennis en kunde van wereldklasse is, dat deze kennis ook in Nederland wordt gevaloriseerd en we hier toegang houden tot deze technologie, is de autonomie van Nederland gewaarborgd. In de casus Van Oord zie ik geen aanleiding voor een bedreiging.
Hoe is de Subsidieregeling Research en Development Mobiliteitssectoren, waarvoor in 2021 € 150 miljoen beschikbaar was, gebruikt? Kunt u een lijst van alle projecten delen waaraan budget is toegekend?
Op 29 november jl. is er een brief naar de Kamer gestuurd met daarin de uitkomsten van de steunmaatregel R&D mobiliteitssectoren.5 Acht samenwerkingsverbanden van ondernemers en onderzoekers krijgen in totaal 150 miljoen euro steun van het kabinet om te werken aan innovaties die ons vervoer schoner en slimmer maken. De ideeën komen uit de hele mobiliteitssector: de auto-industrie, luchtvaart en maritieme sector. Specifiek voor de maritieme sector betreffen het drie projecten met een totale omvang van 76,8 miljoen euro waarvan 52,9 miljoen subsidie. Deze projecten hebben alle drie een sterke focus op de verduurzaming van de maritieme sector.
Welke van deze projecten zagen op verduurzaming, bijvoorbeeld van de maritieme sector?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe zou kunnen worden bevorderd dat investeringen in de klimaattransitie, zoals de bouw van duurzame (mega)schepen, in Nederland en de Europese Unie landen? Wat zijn hiervoor de juiste randvoorwaarden? In hoeverre voldoen Nederland en de Europese Unie hieraan?
Het bedrijfslevenbeleid van het kabinet grijpt aan bij vele aspecten die essentieel zijn voor de mogelijkheden voor de industrie om innovatie, omzet, groei en maatschappelijke welvaart te creëren. Zo zet mijn ministerie zich met het generieke stimuleringspakket voor innovatie in voor de bevordering van investeringen in R&D, technologische toepassingen en innovatie bij hoogproductieve en innovatieve sectoren zoals maritiem en automotive.
Waar mogelijk wordt aangesloten bij de knelpunten en ambities van de industrie zoals het Masterplan van de maritieme sector7. Met de subsidieregeling Research en Development Mobiliteitssectoren wordt direct aangesloten op de R&D-agenda uit dit plan. Op internationaal vlak wordt samen met de maritieme sector onderzocht op welke manier de complexe knelpunten in de verstoring van het level playing field door bijvoorbeeld oneigenlijke prijsconcurrentie kunnen worden aangepakt.
Met de Visie op de toekomst van de industrie in Nederland8 heeft het kabinet aangegeven wat nodig is om de industrie op een duurzame manier verder te laten groeien. Het kabinet onderkent de noodzaak van een offensieve industriestrategie op nationaal en Europees niveau. Momenteel wordt gewerkt aan de invulling van strategische industrieagenda in voorbereiding op besluitvorming door een volgend kabinet. De verduurzaming en digitalisering van de industrie maakt hier een belangrijk onderdeel vanuit.
Welke factoren staan reshoring van de in het artikel genoemde activiteiten momenteel in de weg? Hoe zouden die kunnen worden weggenomen in zowel Nederlands als Europees verband?
Het is afhankelijk van de specifieke bedrijfssituatie of reshoring van activiteiten voor een bedrijf wenselijk dan wel rendabel is. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, is het niet aan mij om op de specifieke beweegredenen en motieven bij deze investeringsbeslissing van Van Oord in te gaan.
In algemene zin kan ik wel aangeven dat de kansen voor reshoring voor Nederland niet moeten worden overschat. Hierover heb ik uw Kamer in mijn brief «Kansen en uitdagingen van Reshoring»6 van 1 juli jl. geïnformeerd. Steeds meer landen hebben een productiecapaciteit op een zelfde technologische niveau als Nederland en qua kostenniveau scoort Nederland relatief hoog. Hierdoor is een keuze voor reshoring naar Nederland vaak niet rendabel. Dat neemt niet weg dat voor specifieke bedrijfssituaties reshoring wel degelijk bedrijfseconomisch aantrekkelijk kan zijn, bijvoorbeeld voor sterk gedigitaliseerde productieprocessen (Smart Industry) of waar het voor bedrijven nodig is om leveringszekerheid te borgen of dicht bij de klant te produceren. In bovengenoemde brief heb ik tot slot aangegeven dat het aan een volgend kabinet is om verder invulling te geven aan de mogelijke rol van reshoring in haar industriebeleid.
Welke financiering en stimuleringsmogelijkheden in relatie tot de verduurzamingsambities uit de Europese Green deal zijn er voor de Nederlandse maakindustrie, waaronder de maritieme sector?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe kunnen sectoren als de (strategische) maritieme en automotive sector worden ondersteund bij de verduurzamings- en digitaliseringsopgave, bijvoorbeeld als onderdeel van de actieagenda ter uitwerking van de Visie op de toekomst van de industrie in Nederland (Kamerstuk 29 826, nr. 124)? Welke budgetten zullen daarvoor beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 14.
Welke stappen zijn nog meer denkbaar in het stimuleren van de ontwikkeling van duurzame mobiliteit en techniek en een slimme, digitale maakindustrie, die kan concurreren met de rest van de wereld? Wat is daarbij de rol van product- en proces-/productieinnovatie?
Hier verwijs ik naar de bovengenoemde industriebrief, die een nieuw kabinet uw Kamer naar verwachting zal sturen. Eventuele nieuwe beleidsopties op het gebied van verduurzaming en digitalisering van de industrie, valorisatie van kennis en kunde en strategische autonomie kunnen hierin worden meegenomen.
De situatie van arbeidsmigranten in Tiel |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de situatie van ontheemde arbeidsmigranten in Tiel die hierdoor op grote schaal in de natuur moeten leven?
Ja. Zowel de Staatssecretaris van VWS als ikzelf vinden dergelijke situaties schrijnend. Daarom ondernemen wij onderstaande acties om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen.
Wat gaat u, eventueel in samenspraak met andere bestuurslagen, doen aan deze situatie?
In de situatie in Tiel is door de gemeente hulpverlening aangeboden, waarop enkelen zijn ingegaan. De gemeente heeft daarna het kamp ontruimd. Er zijn echter structurele maatregelen nodig om situaties zoals deze te voorkomen, daarvoor verwijs ik u naar het antwoord onder 3.
Hoe gaat u de in september aangenomen motie Segers/Marijnissen1, die verzoekt om in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de G4 te komen tot een plan op maat voor dakloze Europese Unie (EU)-arbeidsmigranten, uitvoeren? Bent u het eens dat deze zo snel mogelijk uitgevoerd moet worden voor de winter komt?
Momenteel zijn de ministeries van VWS, SZW en J&V met het oog op deze motie gezamenlijk met de VNG, de G4 en enkele andere gemeenten de laatste hand aan het leggen aan een Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers. Met dit Plan van Aanpak trachten we kwetsbare dakloze EU-burgers beter te helpen door middel van een integrale aanpak. Zodra de daarvoor benodigde afstemming, interdepartementaal en met gemeenten, is afgerond, wordt het plan van aanpak aan uw Kamer aangeboden.
Op dit moment wordt in kaart gebracht welke (extra) mogelijkheden er zijn ten aanzien van kortdurende opvang, terugkeer naar werk (voor zover dit past bij de specifieke situatie waarin een persoon zich bevindt) en terugkeer naar het thuisland. Het Plan van Aanpak zal ook duidelijkheid verschaffen over de rechten die mensen hebben als EU-burger, het beschikbare instrumentarium voor gemeenten om deze groep te kunnen helpen en tevens welke partijen welke rol hebben in die aanpak.
Na positieve besluitvorming over dit Plan van Aanpak kunnen de specifieke acties uit het plan uitgevoerd gaan worden. Tot die tijd worden mensen geholpen binnen de huidige kaders, waarbij gemeenten zelf beleid hebben om mensen te voorzien van eventueel zorgverlening en/of onderdak. Tijdens de periode waarin een winterkouderegeling van kracht is of wanneer van een lockdown sprake zou zijn, kunnen sowieso alle daklozen terecht in de opvang, ook arbeidsmigranten zonder opgebouwde rechten.
Het strafontslag van een agente die grensoverschrijdend gedrag van een leidinggevende aankaartte |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u uiteenzetten wat de meldprocedure is voor grensoverschrijdend gedrag binnen een politieteam?1
De procedure voor het melden van een misstand is vastgelegd in paragraaf 2.2 van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP). Een werknemer doet in principe eerst een interne melding bij zijn werkgever, tenzij dit niet in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. De korpschef en ik hechten veel waarde aan een veilige en inclusieve politieorganisatie waarin zoveel als mogelijk wordt gedaan om ongewenst gedrag door medewerkers te voorkomen en misstanden worden gemeld. Door een misstand te melden draagt de medewerker bij aan het onthullen of voorkomen van dergelijke inbreuken, waardoor deze een belangrijke bijdrage levert aan het maatschappelijk welzijn van alle medewerkers.
Politiemedewerkers die op de hoogte zijn van gedragingen of activiteiten binnen de organisatie die het algemeen belang kunnen schaden of bedreigen, worden beschermd als zij dit melden. Dit zogenaamde «benadelingsverbod» is opgenomen in artikel 47 van de Politiewet 2012. Als de gedane melding niet of niet naar tevredenheid is afgehandeld, kan de werknemer een melding doen bij een externe instantie zoals de afdeling Onderzoek van het Huis voor klokkenluiders en een verzoek tot het doen van onderzoek indienen. Daarnaast kan er een klacht worden ingediend of aangifte worden gedaan. Klachten en aangiften met betrekking tot de politie worden onderzocht door een onafhankelijke klachtencommissie en indien nodig door het OM. Zij beoordelen het gedrag en optreden van de politie.
Hoeveel klokkenluiders binnen de politie zijn er in de afgelopen vijf jaar overgeplaatst naar een ander team?
Er hebben in de afgelopen 5 jaar totaal 14 klokkenluiders die voldoen aan de definitie, aandacht gevraagd voor een casus.
Er kunnen tal van redenen zijn waarom politiemedewerkers zich verplaatsen binnen de organisatie (bijvoorbeeld door een carrièrestap te maken of in geval van een gedwongen overplaatsing). Er is in één casus sprake geweest van een gedwongen overplaatsing. Ik kan over deze casus echter geen uitspraken doen omdat het hier een aangelegenheid tussen werkgever en werknemer betreft.
Hoeveel klokkenluiders zijn er binnen de politie geweest in de afgelopen vijf jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wanneer contact met de media een schending is van de ambtseed en de geheimhoudingsplicht? Is dat bijvoorbeeld ook het geval als iedere stap doorlopen is in het meldproces en er geen of onvoldoende stappen zijn ondernomen? Is dat ook het geval wanneer er voldoende reden is om te twijfelen aan de bereidheid van de organisatie deze klacht serieus te behandelen of als er gevreesd moet worden voor repercussies als er gemeld wordt?
In de Ambtenarenwet zijn de verplichtingen van de ambtenaar opgenomen. Hierin staat dat de ambtenaar is gehouden de bij of krachtens de wet op hem rustende en uit zijn functie voortvloeiende verplichtingen te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. De ambtenaar legt hiervoor een eed of belofte af. In de Beroepscode politie zijn daarnaast de vier kernwaarden integer, betrouwbaar, moedig en verbinden verwoord. De vier kernwaarden vormen een toetssteen voor hetgeen van de politie als goed ambtenaar wordt verwacht. In de ambtseed zweert of verklaart de aspirant of de ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak onder meer de kennis die hij/zij vanuit de ambt kennis draagt en die als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan hij/zij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen niet zal openbaren aan anderen dan aan hen aan wie hij/zij volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht is. In de beroepscode is opgenomen dat zorgvuldig met (vertrouwelijke) informatie moet worden omgegaan. Het delen van vertrouwelijke politie-informatie (als ook met de media) kan, afhankelijk van de omstandigheden een schending van de ambtseed/belofte en de geheimhoudingsplicht opleveren.
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 1 doet een medewerker in principe intern melding van een misstand bij de werkgever (direct leidinggevende of andere leidinggevende), tenzij dit niet in redelijkheid van hem of haar kan worden gevraagd. Daarnaast heeft de politie een uitgebreid stelsel van vertrouwenspersonen in de eenheden, waarmee geborgd is dat eenieder die een melding van omgangsvormen aan de orde wil stellen dat altijd veilig en beschermd kan doen. Ook heeft de politie een ombudsfunctionaris waar mensen terecht kunnen die zich niet gehoord voelen. Als de gedane melding niet of niet naar tevredenheid is afgehandeld, kan de werknemer besluiten om melding doen bij een externe instantie zoals de afdeling Onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of door het indienen van een klacht of aangifte.
Zijn er – gezien het feit dat zowel in Den Haag als in Noord-Holland meerdere problemen spelen, zoals blijkt uit onder andere de rechterlijke uitspraken, en gezien dit al eerder bleek in Rotterdam2 – meer lokale teams waarbij problemen van deze omvang spelen? Zo ja, hoeveel zijn dat er schat u in? Zo nee, waar baseert u dit op?
Goed politiewerk vraagt om een veilige en inclusieve werkomgeving waar verschillen worden erkend en gewaardeerd. Waar mensen werken zullen ook fouten gemaakt worden waarvan moet worden geleerd. De medewerkerstevredenheidsmonitor vormt daarbij een waardevol hulpmiddel. Zoals ik meermalen aan uw Kamer heb medegedeeld, laatstelijk nog in mijn brief van 20 mei 20213, is de korpsleiding daarnaast zeer alert op relevante signalen. Ik heb daarbij aangegeven dat het onderwerp regelmatig aan de orde komt in mijn gesprekken met de politie en met burgemeesters. In deze brief is tevens ingegaan op de maatregelen die de politie in dat verband neemt. Centraal hierin staat het programma Politie voor Iedereen, dat is gericht op een korps dat divers is opgebouwd en goed met diversiteit kan omgaan, waarin oog is voor de verschillende culturen, leefstijlen en aandachtsgebieden in onze samenleving en geen ruimte is voor discriminatie en grensoverschrijdend gedrag. Alleen zo kunnen teams samen sterk staan en in verbinding blijven met elkaar en met burgers in de samenleving.
Hoeveel adviesaanvragen zijn er in de afgelopen drie jaar binnengekomen bij de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening politieambtenaren? Hoeveel van deze adviezen zijn rechtstreeks opgevolgd?3
De Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren (AGFA) publiceert al haar adviezen op de website en in haar jaarverslagen. Vanaf 2018 tot heden zijn er 15 zaken voorgelegd aan de AGFA-commissie. De adviezen t.a.v. 14 van deze zaken zijn gepubliceerd op de website van de AGFA. In één zaak is nog geen besluit genomen. Pas daarna zal publicatie plaatsvinden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het aanstaande commissiedebat Politie op 3 november?
De beantwoording van deze vragen kan niet binnen de gevraagde termijn worden gematerialiseerd.
Foute investeringen die de klimaatramp verergeren |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) waarin geconcludeerd wordt dat in 2020 de olie- en gasindustrie 5,9 biljoen dollar aan subsidie ontving?1
Ik verwelkom het nieuwe IMF-rapport, waarin onderzocht wordt wat de totale omvang van expliciete en impliciete financiële prikkels voor fossiele brandstoffen is op mondiaal niveau. Het rapport becijfert deze op 5,9 biljoen dollar in 2020. Voor de duiding van dit bedrag is het echter van belang om de onderzoeksmethode toe te lichten.
Het IMF neemt in dit rapport als basis het verschil tussen een berekende «efficiënte» prijs voor het verbruik van specifieke brandstoffen, op basis van de externe milieukosten van het verbruik, en de daadwerkelijke consumentenprijs voor het brandstofgebruik. Het verschil tussen de efficiënte prijs en de consumentenprijs, vermenigvuldigd met het totale brandstofverbruik, leidt tot de genoemde 5,9 biljoen dollar in 2020. Rondom deze bedragen zit overigens volgens het rapport een grote onzekerheidsmarge vanwege de schattingen en aannames die gemaakt worden bij het bepalen van de externe milieukosten. De auteurs lichten toe dat het grootste deel van dit bedrag (86%) gerelateerd wordt aan het onvoldoende beprijzen van externe kosten zoals luchtvervuiling, klimaatverandering en overige lokale effecten (bijvoorbeeld files en verkeersongelukken). Dit bedrag is niet de som van directe subsidies aan de olie-, gas- en kolenindustrie door overheden, maar vertegenwoordigt de externe kosten die niet direct gedragen worden door consumenten van fossiele brandstoffen bij de aanschaf hiervan. Ongeveer 8%, circa 450 miljard dollar van het genoemde bedrag vertegenwoordigt volgens de auteurs expliciete subsidies (directe subsidies aan producenten of consumenten van brandstoffen) en ongeveer 6%, circa 350 miljard dollar, vertegenwoordigt gederfde inkomsten uit verbruiksbelastingen.
Los van deze kanttekeningen zijn dit aanzienlijke bedragen die het belang van de mondiale actie onderstrepen. Het kabinet is voorstander van het beter beprijzen van externe milieukosten, met behoud van het gelijke speelveld. Daarom zet het kabinet zich nationaal, Europees en mondiaal in voor een betere beprijzing van fossiele brandstoffen en het afbouwen van expliciete fossiele subsidies. Zo heeft de Europese Commissie een voorstel voor herziening van de Richtlijn energiebelastingen gepresenteerd en geeft het kabinet in het BNC-fiche hierover aan, voorstander te zijn van het terugdringen van vrijstellingen en kortingen in de energiebelastingen.2 Ook heeft het kabinet aangegeven positief te staan tegenover het idee van een Carbon Border Adjustement Mechanism, waarvoor de Europese Commissie eveneens en voorstel heeft gedaan.
Hoe is het mogelijk dat publieke investeringen in deze verouderde brandstoffen niet zijn afgenomen maar juist toegenomen sinds 2015, het jaar dat het Parijsakkoord werd gesloten, waarmee klimaatdoelen juist verder uit zicht zijn geraakt?2
Zoals in het antwoord op vraag 1 toegelicht, bestaat het bedrag van 5,9 biljoen dollar vooral uit de externe milieukosten die onvoldoende beprijsd worden, en in mindere mate uit directe subsidies of gederfde inkomsten uit verbruiksbelastingen. Het is niet mogelijk om de ontwikkeling die het IMF schetst direct te koppelen aan publieke investeringen. Voor de expliciete subsidies geldt volgens dit onderzoek echter dat deze in 2018 het hoogste punt hadden bereikt (circa 760 miljard dollar) en sindsdien zijn gedaald naar circa 450 miljard dollar. Deze daling komt volgens de auteurs wel vooral door de prijsontwikkeling van olie en gas op de internationale markten. Daarnaast geven de auteurs aan in dit rapport een nauwkeurigere methodologie te hebben gehanteerd, waardoor de jaarlijkse totale expliciete subsidies hoger uitvallen ten opzichte van voorgaande rapporten. Deze stijging kan dus aan de onderzoeksmethode gerelateerd worden en niet aan beleidswijzigingen.
Het IMF-rapport geeft als voornaamste reden voor de verwachte toename in de totale omvang van impliciete financiële prikkels aan fossiele brandstoffen dat het aandeel van het brandstofverbruik in opkomende markteconomieën in het wereldwijde brandstofverbruik zal toenemen. Volgens de auteurs is het verschil tussen de «efficiënte» prijs van fossiele brandstoffen en de consumentenprijs van brandstoffen in die landen groter. Hierdoor verwachten de auteurs dat de impliciete financiële prikkels aan fossiele brandstoffen de komende jaren zullen toenemen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het kabinet voorstander van het beter beprijzen van externe milieukosten en is van mening dat internationale afspraken hierover de meest effectieve manier is. Het IMF-rapport toont aan dat er nog stappen te nemen zijn om te komen tot een effectieve en efficiënte beprijzing van fossiel energieverbruik. Het kabinet zal zich internationaal blijven inzetten om hier stappen in te nemen.
Zoals in de brief van 8 november jl. aangegeven, heeft het kabinet aangekondigd zich aan te sluiten bij de internationale coalitie die steun uitsprak voor de COP26-verklaring voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene energietransitie, en zich in te zetten om na 2022 geen overheidssteun meer te verlenen aan de fossiele energie sector in het buitenland.4 Dit draagt bij aan het internationaal gecoördineerd afbouwen van financiële prikkels voor fossiele brandstoffen.
Hoe verhoudt dit zich tot het voornemen van de G7-landen om per 2025 geen subsidies meer te verlenen aan de fossiele industrie? Hoe staat het überhaupt met dat voornemen?3
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 en 2 toegelicht zijn de expliciete subsidies voor fossiele brandstoffen sinds 2018 aanzienlijk afgenomen op mondiaal niveau. Voor specifieke regio’s en landen lopen de ontwikkelingen uiteen maar het totale bedrag aan expliciete subsidies in Europa is volgens de auteurs van 289 miljard euro in 2015 gedaald naar 279 miljard euro in 2020. Hervorming van subsidies, belastingvrijstellingen en doorvoeren van beprijzing van externaliteiten zijn, ook in G7-landen, langdurige processen met grote politieke gevoeligheid. Daarnaast hebben landen bij COP26 met elkaar besloten om zich versneld in te spannen voor het uitfaseren van inefficiënte subsidies voor fossiele brandstoffen. De komende jaren zullen belangrijk zijn voor de realisatie van dit voornemen en het COP26-besluit.
Wat is uw reactie op het feit dat het Internationaal Energie Agentschap (IEA) zegt dat er jaarlijks juist investeringen in duurzame energie nodig zijn, ter waarde van vijf biljoen dollar, willen we de ergste gevolgen van klimaatverandering voorkomen, terwijl dit nu nog blijft steken op twee biljoen?4
Volgens de IEA World Energy Investment 2021 waren de wereldwijde investeringen jaarlijks 1,9 biljoen dollar in de hele energiesector. Volgens het Net Zero Emmissions by 2050 scenario uit de IEA World Energy Outlook 2021 moeten de wereldwijde investeringen tot 2030 toenemen tot jaarlijks 5 biljoen dollar. Dit om de opwarming van de aarde in 2050 te beperken tot 1,5 °C. 85% van deze investeringen, 4 biljoen, moet volgens het rapport voor schone energie toepassingen gebruikt worden. Dit is een verdrievoudiging van het huidige niveau van jaarlijkse wereldwijde investeringen in schone energie. Op basis van door landen uitgesproken ambities tot en met zomer 2021 ziet het IEA in hun scenario’s een grote stap voorwaarts en verwacht dat de jaarlijkse investeringen in schone energie richting 2030 2,3 biljoen dollar zullen bedragen. Het kabinet vindt het belangrijk dat het gat tussen dit bedrag en het benodigde bedrag gedicht wordt. Dit kan niet enkel vanuit publieke middelen en vereist ook een verschuiving van private investeringen richting duurzame energie. Het kabinet zet zich hiervoor op verschillende manieren in, zoals onder meer uiteengezet in de kabinetsreactie op de initiatiefnota Verduurzaming financiële sector7, de Verkenning markt voor groene financiering8 en het BNC-fiche over de Mededeling Duurzame Financieringsstrategie9. Aangezien de klimaatrisico’s niet ophouden bij de landsgrenzen en de markten voor duurzame financiering sterk internationaal zijn verweven, zet het kabinet zich daarbij ook in voor internationale coördinatie van het hierop gerichte beleidsrespons. Daarom heeft Nederland zich ook op de COP26 actief ingezet voor het stimuleren van publieke en private investeringen voor duurzame energie. Ook speelt het beter beprijzen van CO2 – waarvoor Nederland zich internationaal inzet – een belangrijke rol bij het aantrekkelijker worden en daarmee de benodigde groei van investeringen in duurzame energie.
In hoeverre vormt het Environmental, Social en Governance (ESG) beleid van institutionele beleggers daadwerkelijk een prikkel voor olie- en gasbedrijven om te verduurzamen?
Institutionele beleggers spelen door hun keuzes ten aanzien van investeringen een belangrijke rol in verduurzaming. Het is daarom van belang dat institutionele beleggers ESG-beleid opstellen, dit monitoren en over de effectiviteit van het ESG-beleid rapporteren – zodat het voor de belanghebbenden inzichtelijk is welke keuzes er door de institutionele beleggers worden gemaakt.
In bredere zin is er een actief debat gaande over de voor- en nadelen van de blijvende betrokkenheid (zogenaamde engagement) ten opzichte van het desinvesteren, en is er geen consensus over de beste keuze daarin10. Ook op de COP26 was dit een onderwerp van gesprek, waarin ook duidelijk werd dat verschillende investeerders hier verschillende keuzes in maken11. Een recent Nederlands voorbeeld is de aankondiging van ABP om haar investeringen in fossiele energiebronnen stop te zetten. Ik kijk met interesse hoe deze en soortgelijke acties het speelveld voor olie- en gasbedrijven beïnvloeden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat, nu institutionele investeerders langzaam maar zeker hun verantwoordelijkheid beginnen te nemen en hun aandelen in olie en gas verkopen, hedge funds het gat opvullen en we dus nog geen steek verder zijn?5 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf het belang van de verduurzaming van institutionele investeerders. Dit is allereerst van belang voor de stabiliteit van de instellingen zelf, aangezien de duurzaamheidsrisico’s – waaronder transitierisico´s – waaraan zij zijn blootgesteld hiermee worden verkleind. Daarnaast zijn hun investeringen door de ruime omvang en de lange tijdshorizon van groot belang voor de financiering van de energietransitie. Institutionele beleggers gaan uiteraard zelf over hun eigen beleggingsbeleid en -strategie. Ik juich toe dat zij hun verantwoordelijkheid nemen om duurzaamheidsrisico´s te adresseren – waaronder vanuit hun rol als actieve aandeelhouder.13
Ik heb kennisgenomen van het artikel in de Financial Times14 waar het lid Leijten naar verwijst, waarin een verband wordt gelegd tussen enerzijds de verkoop van aandelen in fossiele bedrijven door de institutionele investeerders en anderzijds de aankoop van deze aandelen door andere deelnemers aan de financiële markten zoals hedge funds. Voor de effectiviteit van de transitie is het allereerst van groot belang dat de verduurzaming van de reële economie hand in hand gaat met de verduurzaming van de financiële sector, waarbij zoveel mogelijk naar de verduurzaming van de gehele economie én de gehele financiële sector wordt gestreefd. Vanuit deze context bezien hebben de signalen van mogelijke substitutie van fossiele investeringen binnen het financiële systeem mijn aandacht, zeker als dit gevolgen heeft voor de prikkels van bedrijven om te verduurzamen. Hierbij is een kanttekening op zijn plaats over de complexiteit van de werking van de financiële markten, waarbij institutionele beleggers en hedge funds verschillen in investeringshorizon en -profiel, omvang, doelstelling, etc. Daarnaast is er sprake van onderlinge verwevenheid, aangezien institutionele beleggers ook via hedge funds investeren. Hierdoor kan niet onomstotelijk gesteld worden dat de hedge funds het gat (volledig) opvullen.
Tegelijkertijd staat wat het kabinet betreft voorop dat de transitie naar een klimaatneutrale economie een onomkeerbaar feit is, waarbij fossiele energie in de komende jaren een steeds kleinere rol gaat spelen. Wanneer investeringsbeleid van financiële instellingen hier onvoldoende rekening mee houdt, kan dit op termijn leiden tot stranded assets- bijvoorbeeld waar het aankomt op investeringen in olie- en gasactiviteiten. Vanuit het risicoperspectief acht het kabinet het verstandig om kritisch naar dergelijke investeringen te kijken.
Tot slot is de verwachting dat naarmate de transitie vordert – en daarmee ook de technologische ontwikkelingen en CO2-beprijzingsmechanismen, de waardering van en het rendement op de fossiele ten opzicht van duurzame investeringen op langer termijn zal afnemen. Hiermee zullen de investeringen daarin naar verwachting steeds onaantrekkelijker worden – ook voor partijen met een korter investeringshorizon. De transitie is evenwel met onzekerheden en (externe) schokken omgeven, waarmee op korte termijn waardeschommelingen van investeringen kunnen optreden – bijvoorbeeld als gevolg van de gasprijsfluctuaties. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat hier op de financiële markten op korte termijn door partijen van geprofiteerd wordt, bijvoorbeeld door bepaalde hedge funds.
Deelt u de mening dat het enkel verkopen van aandelen door institutionele beleggers niet voldoende is, omdat de aandelen niet ophouden te bestaan maar juist verdwijnen in een wereld waar er nog minder controle op en verantwoording voor deze investeringen geldt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, die mening deel ik. Voor een succesvolle transitie is het van belang dat iedereen hier op een eerlijke manier aan bijdraagt, dus ook alle types investeerders. Zoals in antwoord op vraag 6 aangegeven, acht het kabinet voor de effectiviteit van de transitie van groot belang dat de verduurzaming van de reële economie hand in hand gaat met de verduurzaming van de financiële sector, waarbij zoveel mogelijk naar de verduurzaming van de gehele economie én de gehele financiële sector wordt gestreefd. Het is dus belangrijk dat zowel de financiële marktpartijen, als de onderliggende bedrijven voldoende prikkels hebben om te verduurzamen. Een adequate waardering van niet-duurzame activa op de balansen van financiële instellingen is immers ook gebaat bij de juiste prikkels. Het kabinet zet hiervoor een breed palet aan instrumenten in, gericht op zowel de reële economie (normering, fiscaal, subsidies), als op de financiële sector15. Aangezien de klimaatrisico’s niet ophouden bij de landsgrenzen en de financiële markten sterk internationaal zijn verweven, zet het kabinet zich daarbij ook in voor internationale coördinatie van het hierop gerichte beleidsrespons.
Een van de belangrijke elementen van deze inzet is het vergroten van transparantie van duurzaamheidsrisico’s binnen de gehele financiële sector. Hier zijn nationaal, Europees en internationaal belangrijke stappen op gezet. Zo is per 10 maart 2021 de Verordening met betrekking tot informatieverstrekking over duurzaamheid in de financiële sector (Sustainable Finance Disclosure Regulation, SFDR) van toepassing op financiële ondernemingen die beleggingsproducten aanbieden, over beleggingsproducten adviseren of individuele vermogens beheren. De SFDR bevat regels over het verschaffen van informatie met betrekking tot de integratie van duurzaamheidsrisico’s in het beleggingsbeleid en beleggingsadvies, waaronder de mogelijke effecten van duurzaamheidsrisico’s op de waardering van de beleggingen en de omgang met die risico’s. Bovendien zien de regels op de informatie over de effecten van het beleggingsbeleid en beleggingsbeslissingen op duurzaamheid. Financiële instellingen die duurzame producten aanbieden dienen transparant te zijn over de manier waarop een product invulling geeft aan duurzame doelstellingen dan wel kenmerken, zowel precontractueel als op periodieke basis.
Daarnaast is de Alternative Investment Fund Managers Directive (AIFM-richtlijn) van toepassing op de beheerders van een of meerdere alternatieve beleggingsinstellingen, waaronder private equity-, hedge-, infrastructuur-, vastgoed-, aandelen- en obligatiefondsen. Daarin zijn transparantievereisten opgenomen ten aanzien van het integreren van duurzaamheidsrisico’s in risicomanagement. Verder is op 2 augustus jl. een aantal Europese verordeningen en richtlijnen gepubliceerd16die regels omtrent duurzaamheid bevatten voor beleggingsondernemingen en beheerders van beleggingsinstellingen.
In hoeverre hebben deze ontwikkelingen invloed op de olie- en gasprijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals de afgelopen periode overduidelijk heeft laten zien worden de olie- en de gasprijs beïnvloed door een groot aantal factoren zoals de economische situatie, klimatologische omstandigheden en de beschikbaarheid van installaties en transportmiddelen. Of de door de vraagsteller bedoelde ontwikkelingen ook zo’n factor wordt die invloed zal hebben op de olie- en de gasprijs en hoe klein of groot die invloed dan zal zijn is niet aan te geven, maar is niet waarschijnlijk. De olie- en gasmarkt zijn mondiale markten waarbij prijzen tot stand komen door interactie van vraag en aanbod onder invloed van voornoemde factoren. In het algemeen beprijst klimaatbeleid fossiele brandstoffen in toenemende mate, en worden we minder afhankelijk van olie en gas.
Hoeveel geld investeren hedge funds in olie, gas en kolen, zowel in Nederland als wereldwijd?
Kunt u aangeven welke hedge funds profiteren van de trend van maatschappelijk verantwoord beleggen in Nederland? Wie nam bijvoorbeeld de aandelen van het Pensioenfonds van de Metalektro (PME) over? Welke andere voorbeelden heeft u?
Het kabinet beschikt niet over deze informatie.
Welke andere gevaren en uitdagingen ziet u naar aanleiding van de toenemende rol van hedge funds in deze foute investeringen?
Een belangrijke uitdaging is hoe de bedrijven, waarin geïnvesteerd wordt, op een meest effectieve manier kunnen worden aangespoord om te verduurzamen. Het kabinet zet zich daar op verschillende manieren voor in (zie antwoord op vraag 12) en investeerders kunnen hier ook een belangrijke rol in spelen. Investeerders beschikken hiertoe over verschillende instrumenten, waaronder stemgedrag als aandeelhouder, betrokkenheid bij het duurzaamheidsbeleid van de klant (zogenaamde engagement), duurzaam financieren en niet duurzame financieringen uitsluiten. Een veelgehoord argument voor het aanhouden van fossiele investeringen door de institutionele beleggers is dat zij vanwege de lange termijn investeringshorizon via engagement invloed kunnen uitoefenen op de strategische koers en daarmee de verduurzaming van bedrijven waarin zij investeren. Aangezien hedge funds doorgaans een korter investerings- en rendementshorizon hebben, zouden zij een minder sterke prikkel voor engagement hebben. Het is uiteraard aan de partijen zelf om te bepalen op welke wijze zij hun instrumentarium inzetten, op een manier die past bij hun (duurzaamheids-)strategie. Dit gezegd hebbende constateer ik dat er ook recente voorbeelden18 bekend zijn van activistische hedge funds die zich juist (met succes) inzetten voor de verduurzaming van fossiel-intensieve bedrijven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het ESG-beleid wel een prikkel gaat vormen voor grote bedrijven om te vergroenen en hedge funds niet gewoon de aandelen overnemen waardoor olie- en gasbedrijven hun gedrag niet hoeven te veranderen?
Zoals uiteengezet in de antwoorden op de vragen 6 en 7, zet het kabinet zich via verschillende sporen in om de verduurzamingsprikkels van bedrijven te versterken. Dit gebeurt op nationaal, Europees en mondiaal niveau en valt grofweg in te delen in ontwikkeling en toepassing van instrumenten gericht op het reguleren, het stimuleren, het faciliteren en het geven van het goede voorbeeld voor de verduurzaming. Deze zien zowel op de transitie van de reële economie, als van de financiële sector. Daar valt bijvoorbeeld onder het stellen van duidelijke normen binnen de energietransitie (zodat de transitiepaden helder en voorspelbaar zijn) of het beprijzen van CO2-uitstoot (zodat de business cases van duurzame investeringen aantrekkelijker worden). Ook blijft het kabinet parallel inzetten op verschillende stimulerende maatregelen (zoals risicoregelingen en subsidies), faciliterend optreden (zoals via platforms voor kennisuitwisseling) en het stellen van goede voorbeeld (bijvoorbeeld door in te zetten dat de EU-taxonomie een basis vormt voor de groene overheidsobligaties).
Een ander belangrijk instrument is het instellen van rapportageverplichtingen voor bedrijven en financiële instellingen. Het kabinet is daarbij vaak een voorstander van Europese aanpak om weglekeffecten te voorkomen en een gelijk speelveld te borgen. Zo heeft de Europese Commissie op 21 april 2021 een voorstel gepubliceerd voor de Corporate Sustainability Reporting Directive(CSRD). De Commissie stelt hierin voor de reikwijdte van de Non-Financial Reporting Directive (NFRD) – die sinds 2017 kredietinstellingen, verzekeraars en beursondernemingen met meer dan 500 werknemers verplicht om te rapporteren over niet-financiële informatie – uit te breiden naar alle grote kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen, alle grote rechtspersonen19 en alle beursvennootschappen (met uitzondering van micro-beursvennootschappen20). Daarnaast introduceert het voorstel een verplichting om te rapporteren volgens rapportagestandaarden voor duurzaamheidsinformatie. De rapportagestandaarden worden momenteel ontwikkeld en zullen zich op hoofdlijnen richten op zowel milieu en sociale als governance-factoren. Ondernemingen zullen onder meer moeten rapporteren over duurzaamheidsrisico’s. Daarnaast zullen ondernemingen die uit hoofde van de sector waarin zij actief zijn in hogere mate worden blootgesteld aan duurzaamheidsrisico’s (mogelijk ook fossiele investeringen), meer moeten rapporteren dan ondernemingen die actief zijn in een sector waar minder duurzaamheidsrisico’s zijn. Het kabinet staat positief tegenover dit richtlijnvoorstel.
Deelt u de mening dat er meer zicht en grip moet komen op deze geldstromen? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt vooralsnog niet de mening dat er meer grip moet komen op deze geldstromen. De verwachting is dat deze winsten een korte termijnkarakter hebben en dat naarmate de transitie vordert, de waardering van en het rendement op de fossiele investeringen ten opzicht van duurzame investeringen op langer termijn zal afnemen. Hiermee zullen de investeringen daarin naar verwachting steeds onaantrekkelijker worden – ook voor partijen met een kortere investeringshorizon. De eerder uiteengezette inzet van het kabinet om de transitie te bevorderen en te versnellen – onder meer door een betere beprijzing van CO2 – draagt hier in een belangrijke mate aan bij.
Wel onderstreept het kabinet het belang van de versterking van transparantie van deze geldstromen, met name waar het de duurzaamheidsrisico’s betreft. Het kabinet zal zich hiervoor blijven inzetten en vertrouwt erop dat de in de antwoorden op de eerdere vragen genoemde initiatieven hieraan positief zullen bijdragen.
Daarnaast wijst het kabinet op de belangrijke rol die private equity en hedge funds spelen bij de verduurzaming. Uit verschillende rapporten21 komt naar voren dat in economieën met sterk ontwikkelde equity-markten de verduurzaming van de financiële sector sneller gaat. Zo zijn innovatieve duurzame startups vaak gebaat bij durfkapitaal, waar deze partijen steeds meer in voorzien.22 Ook zijn de investeringen door de investerings-, private equity en hedge funds in duurzame energie de laatste jaren sterk toegenomen23 en bedragen deze inmiddels een veelvoud van die in de fossiele fondsen.
Deelt u de mening dat de enige echte oplossing is om een privaat investeringsverbod voor olie en gas in te stellen, en een Klimaatbank in te stellen voor die geldstromen richting fossiel die nog nodig zijn voor de transitie en de energievoorziening, zodat er publieke controle op en zeggenschap over deze geldstromen geldt? Waarom wel/niet?
Nee. Hoewel het kabinet ambitieuze additionele stappen neemt om de transitie naar de klimaatneutraliteit en de bijdrage aan de Parijsdoelen te versnellen en de aantrekkelijkheid van fossiele investeringen te verkleinen, blijft het gebruik van en handel in fossiele grond- en brandstoffen een rol spelen in onze economie. Deze rol is niet zomaar uitgespeeld, maar moet op termijn wel worden afgebouwd. Ik ben dan ook van mening dat het niet opportuun is om vanuit de overheid aanvullende eisen te stellen aan de financiële sector op dit vlak, terwijl bedrijfsactiviteiten op dit terrein wettelijk toegestaan zijn. Dit kabinet is daarmee ook niet van plan om in te grijpen in de financiële markten en de taak van fossiele investeringen tot publiek terrein te maken. Wel ben ik van mening dat de financiële sector een belangrijke taak heeft in de energietransitie, en ik blijf dan ook met de sector in gesprek over hoe ze deze taak invullen. Dat doen we via bijvoorbeeld de gesprekken over het Klimaatcommitment van de financiële sector24, waarin vele financiële instellingen zich committeren om alle relevante investeringen en beleggingen in lijn te brengen met het akkoord van Parijs. Daarnaast zet Nederland zich in voor een goede en begrijpelijke taxonomie op EU-niveau, waardoor helder is welke investeringen een financiële instelling met recht «groen» mag noemen.
Deelt u de mening dat er iets goed mis is met het systeem als de hedge funds op deze manier kunnen verdienen aan een crisis? Waarom wel/niet?
Het kabinet onderkent dat de berichtgeving over de winsten die een aantal hedge funds heeft gemaakt met fossiele investeringen niet bijdraagt aan de publieke perceptie van het gedeelde belang van de uitfasering van fossiele investeringen door alle partijen. Zoals uiteengezet in de eerdere antwoorden, wijst het kabinet echter op het kortetermijnkarakter van deze winsten die naar verwachting te maken hebben met tijdelijke volatiliteit die inherent is aan de met onzekerheden omgeven transitie. Het kabinet is er ook van overtuigd dat ondanks dergelijke neveneffecten het huidige financiële systeem de juiste prikkels voor de verduurzaming bevat, mede getuige de groeiende rol van private equity in de verduurzaming. Het kabinet verwacht ook dat naarmate de transitie vordert, fossiele investeringen steeds onaantrekkelijker zullen worden – voor alle partijen. Daarom is het van belang om door te gaan op het ingezette pad om de transitie te versnellen.
Opgepakte journalisten bij demonstraties |
|
Michiel van Nispen , Peter Kwint (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Klopt het dat er drie journalisten zijn opgepakt in de afgelopen week bij demonstraties voor een beter klimaatbeleid?1, 2
Ja.
Wat is de toegevoegde waarde van een perskaart als journalisten alsnog opgepakt worden als ze verslag doen van een demonstratie?
Het beschikken over een (politie-)perskaart kent een journalist extra rechten en vrijheden toe. De journalist is echter ook aan (gedrags-)regels gebonden.
Kunt u aangeven welke regels en protocollen er zijn als journalisten kenbaar maken tijdens een aanhouding dat zij journalist zijn? Zijn die in deze gevallen voldoende in acht genomen?
De politie hanteert interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen. In gevallen dat de openbare orde verstoord wordt of dreigt te worden verstoord kan de politie overgaan tot aanhouding van de aanwezigen op een bepaalde plaats. Bij grootschalige verstoringen van de openbare orde, of dreigingen hiertoe, kan het zijn dat de journalistieke status van een aanwezige pas later kan worden uitgezocht dan op het moment van aanhouding, waarbij er naderhand een beoordeling plaatsvindt van de aanhouding. In de voornoemde zaken is gebleken dat de aanhouding rechtmatig was. Bij de beoordeling tot vervolging zal de journalistieke status altijd worden meegewogen. In voornoemde zaken is besloten géén verdere vervolging in te stellen.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is in een vrije democratie dat journalisten niet belemmerd worden in een goede uitvoering van hun werk? Hoe beoordeelt u in dat licht deze incidenten?
De journalistieke vrijheid is een groot goed, hier zetten wij ons met volle toewijding voor in. Dit laat onverlet dat er ook grenzen zitten aan de vrijheid van een journalist bij de uitoefening van zijn vak.
Bent u het ermee eens dat het op z’n minst ongelukkig is dat, zeker in een tijd waarin de bedreiging tegen journalisten toeneemt, er in korte tijd journalisten worden opgepakt door de overheid bij de uitvoering van hun werk?
Zie de antwoorden op vraag 2, 3 en 4.
Bent u bereid deze incidenten met onder andere de politie te bespreken in het kader van PersVeilig? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u ons hierover informeren?
De Nederlandse Vereniging van Journalisten, het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het openbaar ministerie werken samen in de stuurgroep PersVeilig. In die stuurgroep wordt onder andere gesproken over veiligheidsvraagstukken met betrekking tot journalisten. Ik ga ervan uit dat dit onderwerp daar ook geagendeerd wordt, en dat betrokken daar met elkaar van gedachten wisselen hoe dergelijke situaties op een goede manier aangepakt kunnen worden.
Een onlangs verschenen pro-vaccin campagnefilmpje van de minister van VWS |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de campagnevideo van het Ministerie van VWS om het belang van vaccineren bij jongeren onder de aandacht te brengen?1
Ja.
Kunt u laten weten hoeveel deze video en de promotie ervan heeft gekost? Hoeveel kostte de productie van het filmpje? Hoeveel kregen de acteurs betaald? Hoeveel geld is er ingezet om het filmpje (bijvoorbeeld via Facebook en YouTube) te promoten?
De productiekosten van drie filmpjes – dat zijn de filmpjes: Sta niet stil strijder, RAAK! en Actie!, met de GGD-arts in de hoofdrol, bedroegen in totaal 159.228 euro inclusief BTW. De mediakosten bedragen vooralsnog 205.004 euro inclusief BTW (Bioscoop, Facebook/Instagram en YouTube).
De GGD-arts heeft voor zijn bijdrage niet betaald gekregen. De acteurs in de drie video’s hebben in totaal € 6.640,– (exclusief BTW) betaald gekregen. Dit is onderdeel van de genoemde productiekosten.
Heeft u wellicht een verklaring voor het feit dat op het moment van schrijven de video maar liefst zes keer (!) meer dislikes dan likes heeft? Hebben Russische trollen het misschien op uw filmpje gemunt? Zit de Rusissche president Poetin hier achter? Zou dat het zijn? Heeft u hiervoor dan ook bewijzen of is het slechts een «complottheorie»?
We hebben hiervoor geen nader onderzochte verklaring. Het betreft een relatief beperkt aantal dislikes: op het moment van schrijven zijn dit er 6.926, terwijl het filmpje op dit moment al ruim 368.000 keer bekeken is.
Zou het enorme aantal dislikes misschien iets te maken kunnen hebben met het hallucinant kinderlijk-stupide karakter van dit filmpje? Denkt u wellicht dat u met kleuters te maken heeft? Of neemt u misschien zélf dit filmpje wél serieus?
De filmpjes zijn gericht op jongeren (17–25 jarigen). Het doel is informatieve inhoud voor hen aantrekkelijk in beeld te brengen. In de filmpjes wordt inhoudelijk antwoord gegeven op vragen die leven onder jongeren. Overigens zie ik dat de filmpjes in de informatiebehoefte voorzien. De drie filmpjes samen zijn bijna een miljoen keer bekeken.
Waarom wordt nergens vermeld dat de risico’s van de «vaccins» op lange termijn voor jongeren nog volkomen onbekend zijn? Waarom worden de bekende bijwerkingen niet genoemd? Hebben jongeren niet het recht om hierover geïnformeerd te worden?
Er is gekozen om verschillende filmpjes te maken. Het filmpje ACTIE! met dezelfde GGD-arts gaat over bijwerkingen. In dit filmpje worden de bijwerkingen ook genoemd, wordt nog meer uitleg gegeven over zeldzame bijwerkingen en wordt ook iets gezegd over langetermijneffecten.
Omdat het steeds om relatief korte filmpjes gaat, en er veel valt te zeggen over veel onderwerpen, waaronder bijwerkingen, wordt voor meer informatie verwezen naar een webpagina speciaal voor jongeren (www.coronavaccinatie.nl/jongeren). Hier is ook informatie te vinden over bijwerkingen.
Waarom wordt nergens aangegeven dat de beschermingsduur van vaccins zeer beperkt is, terwijl natuurlijke immuniteit daarentegen jongeren misschien wel levenslang immuun maakt?
De vaccins doen hun werk en bieden goede bescherming. De precieze beschermingsduur van de coronavaccins is vooralsnog niet bekend en wordt gemonitord door het RIVM.
Om het risico op COVID-19 en mogelijk Long COVID zo veel mogelijk te beperken, adviseer ik iedereen van 12 jaar en ouder zich te laten vaccineren. Een vaccin biedt goede bescherming en zo lopen ook jongeren de minste kans om ernstig ziek te worden of lang last te houden van ernstige klachten.
Kortom, waarom verspreidt u eenzijdige desinformatie van belastinggeld?
Ik schets een zo goed mogelijk beeld van de effecten van corona en de redenen om je te laten vaccineren. In de filmpjes worden alleen zaken benoemd die wetenschappelijk zijn onderbouwd.
Bent u het eens dat, ook in het kader van de effectiviteit van dit soort overheidscampagnes, feedback zeer wenselijk is? Sterker nog, is dergelijke feedback niet noodzakelijk om de effectiviteit van de besteding van overheidsgeld (door de Algemene Rekenkamer bijvoorbeeld) te kunnen vaststellen?
Wij testen vooraf onze campagnemiddelen. Twee filmpjes zijn ge-pretest onder zowel gevaccineerde als ongevaccineerde respondenten. De uitkomsten waren goed:
Filmpje «Sta niet stil strijder»:
Filmpje «Actie»;
Waarom heeft u het (dan) bewust onmogelijk gemaakt voor gebruikers om bij deze video op YouTube reacties achter te laten? Bent u soms bang voor kritiek? Stelt u wellicht kritiek gelijk aan «desinformatie»? Wil u de verspreiding van «desinformatie» voorkomen door bij voorbaat het onmogelijk te maken een kritische reactie achter te laten? Is dat het?
Ons YouTube-kanaal wordt door ons vooral gebruikt als landingspagina. Dit betekent dat gebruikers hier vanuit andere sociale platforms terecht komen. Gebruikers hebben bij onze berichten met deze filmpjes op de sociale platforms de mogelijkheid om te reageren. We hebben verschillende berichten gemaakt op Facebook, Instagram en Twitter. Het staat iedereen vrij om onder die posts een reactie achter te laten. Daar wordt dan ook veelvuldig gebruik van gemaakt.
Bent u bereid het voor kijkers alsnog mogelijk te maken op YouTube een reactie bij uw pro-vaccinatie campagnefilmpje te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 9 aangegeven is YouTube voor ons vooral een landingspagina voor andere sociale platforms (Facebook, Instagram, Twitter). Via deze sociale platforms bestaat de mogelijkheid om te reageren. Voor nu acht ik het daarom niet noodzakelijk van deze lijn af te wijken. Mochten wij er in de toekomst voor kiezen om bepaalde content bewust alleen op YouTube te delen of YouTube als primair communicatiekanaal (en niet alleen als landingspagina) in te zetten, dan zal ik dit opnieuw bekijken.
De interpretatie van de grondwettelijke bepalingen inzake het erfelijk koningschap, met name de artikelen 24 en 25. |
|
Roelof Bisschop (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op schriftelijke vragen van kamerleden van de VVD (2021Z16178) en de PvdA (2021Z16100) waarin u stelt «dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en geen beletsel ziet voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht.»? Onderkent de regering dat juist de indiending van een toestemmingwet zélf die fundamentele spanning oproept met het gesloten systeem van erfopvolging en op die manier «de staatkundig gewenste zekerheid omtrent de erfopvolging» frustreert?
Het doel van de artikelen 24 en verder van de Grondwet is om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap van rechtswege overgaat en hierdoor de staatkundig gewenste zekerheid te bereiken omtrent de erfopvolging. Een belangrijk onderdeel van deze grondwettelijke regeling is artikel 28 van de Grondwet. Op grond van dat artikel doet de Koning die een huwelijk aangaat buiten bij de wet verleende toestemming, daardoor afstand van het koningschap en is iemand die het koningschap van de Koning kan beërven en een zodanig huwelijk aangaat – met de uit dit huwelijk geboren kinderen en hun nakomelingen – van de erfopvolging uitgesloten. Of er wel of niet een toestemmingswet tot stand gekomen is, is uiteindelijk een objectief waarneembaar gegeven. De totstandkoming zelf kent uiteraard een subjectief element.
De Grondwet laat het immers aan de wetgever om in een voorkomend geval de afweging te maken of toestemming wordt verleend en laat het aan de wetgevende organen om te bepalen welke overwegingen daarbij worden betrokken. In antwoord op de eerder gestelde vragen heeft het kabinet aangegeven dat het kabinet vindt dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en geen beletsel ziet voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht. Het kabinet ziet dus niet dat een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht. Als gezegd is het in een concreet geval aan zowel de regering als de beide Kamers, als wetgever, om een besluit te nemen over de toestemming.
Hoe geeft de regering zich rekenschap van het feit dat bij de behandeling van de «Wet openstelling huwelijk» Staatssecretaris van Justitie Job Cohen namens het kabinet nadrukkelijk stelde «...dat bij een koninklijk huwelijk, gelet op het erfelijk koningschap, het kunnen krijgen van kinderen een essentieel element is van het huwelijk»? Waarom zou dit standpunt over essentiële elementen van huwelijk en erfopvolging nadien wezenlijk anders zijn?
De toenmalige Staatssecretaris van Justitie heeft bij de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen Wet openstelling huwelijk voor paren van gelijk geslacht en Wet adoptie door personen van hetzelfde geslacht naar aanleiding van vragen uit die Kamer gesteld dat het begrip huwelijk in de Grondwet wordt gebezigd in de betekenis van een huwelijk tussen personen van verschillend geslacht, vanwege de band tussen huwelijk en geboorte en het erfelijk karakter van het koningschap. De slotconclusie van de Staatssecretaris bij de mondelinge behandeling van de wetsvoorstellen in de Eerste Kamer was uiteindelijk evenwel minder stellig. De Staatssecretaris concludeerde hier dat de precieze gevolgen van het aangaan van een huwelijk met iemand van gelijk geslacht door een erfopvolger niet precies te overzien zijn (Handelingen I 2000/2001, nr. 15, p. 671).
Sinds de behandeling van de hiervoor genoemde wetsvoorstellen is het familierecht gewijzigd. Zoals in de antwoorden op de eerder gestelde vragen reeds is opgemerkt, biedt het moderne familierecht veel ruimte aan het maatschappelijk leven voor het (doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Het is onvermijdelijk dat er fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet, dat juist beoogt om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat. Het is duidelijk wie Koning is en wie hem opvolgt. In het kader van de behandeling van een toekomstige toestemmingswet kan door de regering en beide Kamers zo nodig nader stil worden gestaan bij de afstammingsrechtelijke positie van kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het dan geldende afstammingsrecht.
Kan de regering bevestigen dat de opvatting van het toenmalige kabinet ook werd onderschreven door erkende deskundigen op het gebied van het constitutioneel recht en de Raad van State?
Het kabinet kan dit niet bevestigen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is opgemerkt, speelde de discussie zich af tijdens de parlementaire behandeling van de hiervoor genoemde wetsvoorstellen. De Raad van State is hierover destijds niet opnieuw gehoord. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt evenmin dat hierover advies is ingewonnen van anderen.
Waarom meent u nu dat met een verwijzing naar een eventueel debat over een toestemmingswet volstaan kan worden, terwijl de grondwetgever nog niet uitging van het bestaan van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht en het kabinet bij invoering van de mogelijkheid van dit huwelijk duidelijk de beperkingen aangaf als het gaat om het erfelijk koningschap? Is het de koninklijke weg om inbreuken op een eeuwenoude constitutionele traditie op deze manier af te doen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 reeds is opgemerkt, laat de Grondwet het aan de wetgever om de afweging te maken of toestemming wordt verleend voor een huwelijk van de Koning of een mogelijke troonopvolger. Met de antwoorden op de eerder gestelde vragen wordt niet vooruitgelopen op de inhoudelijke afweging die de wetgever in een voorkomend geval zal maken, maar wordt het standpunt van dit kabinet verwoord met betrekking tot de vraag of een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Onderschrijft de regering dat een geheel andere uitleg van de Grondwet dan die van de Grondwetgever op een cruciaal punt als de erfopvolging van het staatshoofd, meer en nadere onderbouwing behoeft dan slechts in de beantwoording van schriftelijke vragen vanuit de Tweede Kamer? Welke adviezen liggen eraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 4.
Is het mogelijk om deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ja.
Het rapport van Reclaim Finance ‘Banks fuelling expansion of oil-and-gas Arctic extraction’ |
|
Tom van der Lee (GL), Bart Snels (GL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Reclaim Finance «Banks fuelling expansion of oil-and-gas Arctic extraction»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de forse toename van investeringen van financiële instellingen in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied, een zeer onwenselijke ontwikkeling is?2 Deelt u de mening dat het blijven investeren in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied, af doet aan de geloofwaardigheid van het klimaatakkoordcommitment, waarin financiële instellingen hebben aangegeven hun bijdrage te leveren aan de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs?
De bescherming van het Arctisch gebied is een belangrijk doel voor Nederland, zoals vastgelegd in de Nederlandse Polaire Strategie 2021–2025. Nederland staat, gezien de grote milieu en veiligheidsrisico’s, met name in kwetsbare zeeën, terughoudend ten aanzien van exploitatie van olie en gas in het Arctisch gebied. Daarom zet Nederland zich binnen de VN, de Arctische Raad en bilateraal in voor het uitsluitend laten plaatsvinden van olie- en gaswinning onder zeer strenge milieu en veiligheidsnormen om zo het voortbestaan van kwetsbare ecosystemen, ecosysteemfuncties en Arctische soorten te waarborgen. In overeenstemming hiermee faseert de Nederlandse overheid financiële steun aan exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland (per 2020) uit en roept het Nederlandse financiële instellingen op hetzelfde te doen.3
Het kabinet verwacht bovendien van bedrijven en financiële instellingen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Dit betekent dat bedrijven en financiële instellingen de risico’s voor mens en milieu, waaronder risico’s voor biodiversiteit, in hun waardeketen in kaart moeten brengen, en deze voorkomen of aanpakken en hierover transparant zijn.
Bent u bekend met het feit dat diverse Nederlandse financiële instellingen ook anno 2021 nog altijd investeren in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied? Heeft u een kwantitatief overzicht van de totaalomvang van directe en indirecte investeringen in de olie- en mijnbouwbedrijven actief in het Noordpoolgebied van Nederlandse banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer (geaggregeerde cijfers) verstrekken?
De financiële sector heeft in juli 2019 het initiatief genomen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders hebben zich gecommitteerd om vanaf boekjaar 2020 te rapporteren over het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen en om uiterlijk in 2022 actieplannen, inclusief reductiedoelstellingen voor 2030, bekend te maken.
Het kabinet verwacht van financiële instellingen dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Om deze naleving te bevorderen heeft het kabinet IMVO-convenanten afgesloten met de pensioen- en verzekeringssector. Het IMVO-convenant van de bancaire sector is eind 2019 afgelopen, uw Kamer is hierover geïnformeerd met de Kamerbrief van 21 februari 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 323). Daarnaast verwacht het kabinet dat de bij het klimaatcommitment betrokken financiële instellingen ambitieus invulling geven aan het klimaatcommitment.4 De hiervoor genoemde actieplannen van financiële instellingen kunnen bestaan uit verschillende instrumenten: stemgedrag als aandeelhouder, betrokkenheid bij het duurzaamheidsbeleid van de klant (zgn. engagement), duurzaam financieren en niet duurzame financieringen uitsluiten. De financiële instellingen bepalen hierin uiteraard zelf op welke wijze dit instrumentarium wordt ingezet, op een manier die past bij hun (duurzaamheids-) strategie. Mede gelet op de OESO-richtlijnen en de UNGP’s ligt het evenwel in de rede dat financiële instellingen daarbij ook investeringen in olie- en mijnbouwbedrijven betrekken die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Arctisch gebied. Het klimaatcommitment biedt een platform voor financiële instellingen om daar ook onderling over in gesprek te gaan. Het kabinet verwacht een ambitieuze invulling van de actieplannen. Dit is ook van belang voor het draagvlak voor het bredere klimaatcommitment.
Kunt u een overzicht geven van het officiële beleid van Nederlandse financiële instellingen ten aanzien van investeringen in de fossiele industrie actief in het Noordpoolgebied? Hoeveel instellingen hebben wel beleid en hoeveel instellingen hebben geen beleid? In welke mate is dit beleid principle-based of outcome-based? Zijn er instellingen die officieel beleid op dit punt hebben maar wel blijven investeren in de fossiele industrie die activiteiten in het Noordpoolgebied hebben? En zo ja, wat zegt dit over de effectiviteit van hun beleid?
Het kabinet beschikt niet over een dergelijk overzicht. Wel wordt van financiële instellingen verwacht dat zij rapporteren over – onder meer – de wijze waarop zij omgaan met risico’s voor het milieu (zie ook het antwoord op vraag 6). Daarnaast heeft het kabinet met belangstelling kennisgenomen van het onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer en Greenpeace d.d. 6 februari 2020, waarmee is gepoogd deze investeringen in kaart te brengen.5
Op welke manier zijn en worden financiële instellingen verplicht te rapporteren over hun investeringen in olie- en mijnbouwbedrijven in het Noordpoolgebied, gegeven dat hier duurzaamheidsrisico’s en reputatierisico’s aan verbonden zijn, onder de Non-Financial Reporting Directive, de Pensioenwet, IORP II en de aankomende Corporate Sustainability Reporting Directive zoals de Europese Commissie deze voorgesteld heeft? Deelt u de mening dat de huidig geldende rapportagestandaarden op dit moment op dit punt onvoldoende dwingend zijn?
Een integraal overzicht hiervan is niet beschikbaar. Van de financiële instellingen wordt evenwel verwacht dat zij in hun beleid, actieplannen en verslaggeving risico’s voor mens en milieu meenemen, deze voorkomen of aanpakken en hierover transparant zijn. Zie verder de antwoorden op vragen 3 en 6.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Nederlandse financiële instellingen die investeren in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied en hen te wijzen op de onwenselijkheid hiervan, mede in het licht van de nieuwe politieke strategie van de EU voor de Arctische regio die oproept tot een moratorium van het boren naar olie, gas en kolen in het Noordpoolgebied3? Zo nee, waarom niet?
De Non-Financial Reporting Directive (NFRD) verplicht sinds boekjaar 2017 – kort gezegd – kredietinstellingen, verzekeraars en beursondernemingen met meer dan 500 werknemers om te rapporteren over niet-financiële informatie. Hierin dient te worden aangegeven hoe deze organisaties omgaan met, in ieder geval, milieu, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten en bestrijding van corruptie en omkoping. De NFRD schrijft niet voor over welke specifieke informatie ondernemingen moeten rapporteren en op welke wijze.
De Europese Commissie heeft op 21 april 2021 een voorstel gepubliceerd voor de herziening van de NFRD, genaamd de Corporate Sustainability Reporting Directive(CSRD). De Commissie stelt hierin voor de reikwijdte van de NFRD uit te breiden naar alle grote kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen, alle grote rechtspersonen7 en alle beursvennootschappen (met uitzondering van micro-beursvennootschappen8). Daarnaast introduceert het voorstel een verplichting om te rapporteren volgens rapportagestandaarden voor duurzaamheidsinformatie. Dit betekent dat er zal worden voorgeschreven over welke informatie ondernemingen moeten rapporteren en op welke wijze.
De rapportagestandaarden worden momenteel ontwikkeld en zullen zich op hoofdlijnen richten op zowel milieu, sociale als governance-factoren. Ondernemingen zullen onder meer moeten rapporteren over duurzaamheidsrisico’s. Daarnaast zullen ondernemingen die uit hoofde van de sector waarin zij actief zijn in hogere mate worden blootgesteld aan duurzaamheidsrisico’s (mogelijk ook olie- en mijnbouwbedrijven in het Arctisch gebied) meer moeten rapporteren dan ondernemingen die actief zijn in een sector waar minder duurzaamheidsrisico’s zijn. In het richtlijnvoorstel staat dat de Commissie een tweede reeks rapportagestandaarden zal vaststellen. Hierin wordt aanvullende informatie gespecificeerd die ondernemingen, indien nodig, moeten bekendmaken over duurzaamheidsaspecten die specifiek zijn voor de sector waarin zij actief zijn. Het kabinet staat positief tegenover dit richtlijnvoorstel.
Bent u bereid om zowel in EU-verband als in de Arctische Raad aandacht te vragen voor de onwenselijkheid van de toegenomen investeringen van financiële instellingen in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft, in lijn met de motie-Van der Lee c.s. en bij monde van de Nederlandse Arctisch ambassadeur, deze oproep onder andere gedaan tijdens stuurgroepvergaderingen van de IMVO-convenanten voor de verzekerings- en pensioensector in september jl. De brancheverenigingen in beide stuurgroepen werd verzocht deze boodschap door te geleiden aan de financiële instellingen die zij vertegenwoordigen. Met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is een afspraak gemaakt om deze oproep ook over te brengen aan de bancaire sector. In de gesprekken wordt ook aandacht gegeven aan de nieuwe positie van de Europese Commissie en de Europese Diplomatieke Dienst (EDEO) in dezen. Uw Kamer zal via een BNC-fiche nader worden geïnformeerd over de Nederlandse positie betreffende de nieuwe EU Arctische Mededeling.
Bent u bekend met de jarenlange financiering van respectievelijk investeringen in de Russische mijnbouwer Norilsk Nickel door ING en ABP, die herhaaldelijk, onder andere in 2016, in mei 2020 en juli 2020 verantwoordelijk was voor milieurampen in Russisch arctisch gebied?4 Wat is er uit de toegezegde geïntensiveerde dialoog van ING en ABP met Norilsk Nickel gekomen? Waren de doelstellingen voor die dialoog SMART geformuleerd? Bent u op de hoogte of Norilsk Nickel inmiddels afdoende maatregelen heeft genomen om schade aan het milieu volledig te herstellen en voldoende preventiemaatregelen te nemen om nieuwe schade te voorkomen?
Ja, het kabinet zal hier bilateraal, in de context van de Arctische Raad en in de relevante EU-vergaderingen en -werkgroepen aandacht voor vragen.
Kunt u toelichten op welke wijze u de motie-Van der Lee c.s.5 onder de aandacht heeft gebracht van Nederlandse banken, verzekeraars en pensioenfondsen, en hen expliciet hebt gevraagd om zich hier aan te houden? Zo ja, hebben zij dit toegezegd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met het onderzoek van de Eerlijke Geldwijzer van 17 juni 2020 waarin wordt aangegeven dat ING en ABP investeren in het mijnbouwbedrijf Norilsk Nickel. De opvolging die uit de toegezegde geïntensiveerde dialoog is gekomen, is op dit moment niet bekend.
Heeft u in uw gesprekken met De Nederlandsche Bank (DNB), zowel op politiek als ambtelijk niveau, gesproken over investeringen in fossiele activiteiten in het Noordpoolgebied, en welke duurzaamheidsrisico’s hiermee gepaard gaan? Wat zijn van deze gesprekken de concrete uitkomsten?
Zie de beantwoording op vraag 7.
Deelt u de mening dat de transitierisico’s van het financieren van fossiele bedrijven die actief zijn in het Noordpoolgebied, fors zijn toegenomen nu de Europese Commissie heeft voorgesteld een moratorium in te stellen op het boren van olie, gas en kolen in het Noordpoolgebied? Waarom wel of waarom niet? En bent u bereid met DNB het gesprek aan te gaan over deze toegenomen transitierisico’s?
Het Ministerie van Financiën en De Nederlandse Bank hechten veel waarde aan de transparantie over en adequate beheersing van duurzaamheidsrisico’s door de financiële sector, waaronder de risico’s die gepaard gaan met financiering van olie- en gasactiviteiten in het kwetsbare Arctische gebied. Zij voeren hier regelmatig met elkaar gesprek over. Dit resulteert concreet in, bijvoorbeeld, de ambitieuze Nederlandse inzet ten aanzien van de beheersing van duurzaamheidsrisico’s, zowel in Europa, binnen de G20 als in de Financial Sustainability Board.
De situatie van arbeidsmigranten in Boskoop |
|
Bart van Kent |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de heer Frank van Gool tijdens een rondetafelgesprek «uitzendbureaus» op 28 juni 2021 waarin hij op antwoord tegen de heer Van Kent zei: «U bent altijd welkom. U mag zeker uitzoeken waar u naartoe wilt. Daar heb ik verder geen problemen mee»?
Ja, deze uitspraak is mij bekend.
Hoe rijmt u deze uitspraak met het feit dat de heer Van Kent op 11 oktober tijdens een bezoek aan een huisvestingslocatie voor arbeidsmigranten in Boskoop, dat onder beheer staat van de heer van Gool, werd aangesproken door de door verhuurder ingeschakelde politie toen hij deze locatie op uitnodiging van een bewoner bezocht?
Ik kan geen uitspraak doen over deze specifieke situatie. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat arbeidsmigranten te allen tijde gasten zouden moeten kunnen ontvangen in hun gehuurde huisvesting, zeker als deze gasten medewerkers van de vakbond zijn die op afspraak hun betalende leden willen bezoeken? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Bewoners hebben het recht om bezoek te ontvangen. Dat geldt voor iedereen, dus ook voor arbeidsmigranten. Het gaat immers om de plek waar je woont en daar mag je dat zelf beslissen. Uiteraard moet daarbij wel rekening worden gehouden met omwonenden en medebewoners. Bovendien mag het bezoek niet leiden tot schade aan het gehuurde. In de huurovereenkomst tussen een bewoner en de eigenaar/beheerder kunnen ook bepaalde voorwaarden worden opgenomen omtrent het ontvangen van bezoek. Dit soort voorwaarden moeten wel redelijk zijn en mogen geen inbreuk zijn op de persoonlijke levenssfeer van de bewoner. Uiteindelijk is het aan de rechter om te beoordelen of de verhuurder hier juist mee omgaat. Ik kan de individuele situatie op deze locatie niet beoordelen en ken de beweegredenen van de verhuurder niet. Ik ben wel van mening dat als bezoekers niet welkom zijn, de verhuurder dit duidelijk moet kunnen beredeneren.
Op welke grond zou een huisbaas een huurder dit recht kunnen ontzeggen? In hoeverre is dit in strijd met de hiervoor geschetste situatie?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is de hierboven geschetste situatie in strijd met het Stichting Normering Flexwonen (SNF)-keurmerk waarin staat dat een inwoner zonder afspraak bezoek moet kunnen ontvangen?
Het mogen ontvangen van bezoek is ook onderdeel van het keurmerk. Die zijn in lijn met wat ik hierboven al schetste. Deze norm is te vinden onder het kopje «toezicht en beheer». Dit is terug te vinden in de norm onder de kop: «9.2 Bewoners zijn vrij om ook onaangekondigd bezoek te ontvangen op de locatie. De onderneming mag voorwaarden aan bezoek stellen in het kader van veiligheid (zoals het melden of inschrijven bij een receptie ten behoeve evt. ontruiming) en om overlast voor andere bewoners te voorkomen (door bv ’s nachts geen bezoek toe te laten of maximumaantal bezoekers te bepalen).»
Op alle locaties, dus ook op de locatie in Boskoop, mag een bewoner dus bezoek ontvangen. Indien een eigenaar of beheerder zich niet aan die normen houdt kan dat gemeld worden bij het keurmerk, of kan een bewoner naar de rechter stappen. Op de website workinnl.nl is zo duidelijk mogelijk aangegeven waar arbeidsmigranten met vragen of problemen terecht kunnen.
In de aangetroffen woningen zijn ook piepkleine kamers zonder ramen en dus zonder direct daglicht, in deze ruimte slapen twee arbeidsmigranten die samen 800 euro huur betalen. In hoeverre is dit in strijd met het SNF-keurmerk? Wat gaat u hieraan doen? In hoeverre kan er hier nog van privacy voor arbeidsmigranten worden gesproken?
De verhuurder in kwestie is SNF-gecertificeerd en zou dus aan de kwaliteitseisen van SNF moeten voldoen. Vanuit het keurmerk vinden controles plaats om dit na te gaan.
Voor zover ik kan beoordelen voldoet de locatie aan de normen van SNF. Een slaapkamer delen is toegestaan. Slaapruimtes zonder daglicht zijn volgens de norm van SNF niet toegestaan. In alle verblijfsruimte dient daglicht te komen. Dit hoeft echter geen direct daglicht te zijn. Voor gebouwen met bestemming logies is dat ófwel direct daglicht (waarbij geen minimum-maat geldt) ofwel 0,5 m2 (indirect) daglicht. Helemaal geen daglicht leidt altijd tot een grotere tekortkoming.
Tijdens een inspectie kan een grote of een kleine tekortkoming in het voldoen aan deze normen worden geconstateerd. Een grotere tekortkoming dient binnen zes weken na constatering aantoonbaar te zijn opgelost. De inspecteur en het aantal grotere tekortkomingen bepaalt of er een herinspectie moet plaatsvinden of dat de onderneming administratief kan aantonen dat de tekortkoming is opgelost. Indien grotere tekortkomingen niet of niet tijdig zijn hersteld en in het reglement registratie zijn beschreven, kan de stichting overgaan tot schorsing en doorhaling uit het SNF-register conform het reglement registratie.
Het keurmerk zelf gaat verder niet over de huurprijzen. Wel is sinds 1 januari 2017 het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon van kracht. Daarin is bepaald dat voor huisvesting maximaal 25% ingehouden mag worden op het wettelijk minimumloon. Het moet dan wel om gecertificeerde huisvesting gaan, zoals het SNF keurmerk. Hiermee is de huurprijs dus gemaximeerd. Dit is ingesteld om te voorkomen dat huisvesting een verdienmodel vormt. Iedereen heeft immers recht op degelijke huisvesting tegen een redelijke prijs. Dit is niet anders wanneer sprake is van tijdelijk verblijf in Nederland.
Het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten heeft aanbevelingen gedaan om de kwaliteit van de huisvesting te verbeteren. Specifiek voor de keurmerken doet zij aanbevelingen om de normen te verbeteren. Met de keurmerken worden ook gesprekken gevoerd over het voldoen aan die normen. Verder geef ik met het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap gemeenten de mogelijkheid een vergunningsplicht voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te stellen. Daarbij krijgen gemeente de mogelijkheid om bij het introduceren van die vergunningsplicht een aantal kwaliteitseisen op te nemen. Het gaat daarbij om het eisen van een eigen af te sluiten verblijfsruimte en eisen gericht op het bewaren en bereiden van voedsel en was-voorzieningen. Op deze punten is het goed als gemeenten zoveel mogelijk aansluiten bij de inhoud van de keurmerken en bij de normen uit het advies van het Aanjaagteam.
Tot slot wordt in het advies van het Aanjaagteam ook aanbevolen de huisvestingskeurmerken onderdeel te maken van de certificeringsplicht van uitzendbureaus, waarmee een groter aandeel van de huisvesting van arbeidsmigranten aan één van de keurmerken zal moeten voldoen. Op dit moment verken ik met de Minister van SZW hoe we dit gaan vormgeven.
Daarnaast werd er in meerdere ruimtes schimmelvorming aangetroffen, in hoeverre is dit in strijd met het SNF-keurmerk? Welke sanctie rust daar op?
SNF hanteert ook regels voor schimmelvorming. Er zijn verschillende gradaties in schimmel en bij het aantreffen van weinig schimmel wordt er een kleinere tekortkoming gegeven, bij het aantreffen van veel schimmelvorming een grotere tekortkoming. Er is een hygiënescorekaart die handvatten geeft voor de bepaling.
In het antwoord op vraag 6 omschreef ik al hoe omgegaan wordt met grotere tekortkomingen. Kleinere tekortkomingen moeten eveneens binnen de door de inspecteur vastgestelde periode zijn opgelost. Een kleinere tekortkoming die bij een volgende inspectie wederom blijkt, wordt bij die inspectie aangemerkt als een grotere tekortkoming. Meldingen van dit soort tekortkomingen kunnen het beste bij SNF worden gedaan, omdat SNF dan hierop kan controleren. In het geval van ernstige tekortkomingen kan een bewoner ook naar de rechter gaan.
Van de gemeente heb ik bovendien begrepen dat medewerkers van Team Inspectie op de locatie een onaangekondigde controle hebben gedaan op de naleving van de eisen uit het Bouwbesluit 2021 (onder andere hygiëne, ventilatie en veiligheid). De algemene ruimten bleken toen hygiënisch in gebruik en schoon. Willekeurig zijn ook een aantal kamers gecontroleerd. In die kamers is geen schimmelvorming aangetroffen.
Bent u bereid bij de SNF erop aan te dringen deze locatie extra en onaangekondigd te controleren omdat het overtreden van het keurmerk wordt vermoed?
Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten adviseert meer onaangekondigde controles uit te voeren. Fysieke locaties zouden ook onaangekondigd moeten worden geïnspecteerd, ook als dat betekent dat niet alle privéruimtes kunnen worden gecheckt. Een onaangekondigde inspectie geeft volgens het advies meer informatie over de daadwerkelijke situatie dan alleen aangekondigde inspecties.
Allereerst verdient het opmerking dat SNF geen volledig onaangekondigde controles kan en mag uitvoeren. Het betreft huisvestingslocaties, waardoor de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dit tegenhoudt. Bewoners hebben immers ook recht op privacy en het niet zomaar binnendringen van hun woonplek. SNF heeft wel aangegeven binnen de ruimte van de wettelijke kaders de specifiek te controleren locatie zo kort mogelijk van tevoren bekend te maken. Daarbij wordt een afweging gemaakt of een gerichte aanvullende inspectie gerechtvaardigd is. Dat doet SNF op basis van de meest recente inspectie-resultaten en de klacht. Het is verder aan SNF om te beslissen welke locaties extra aandacht vragen. SNF heeft aangegeven daartoe open te staan voor klachten van derden, ook de FNV. FNV kan dus al van deze mogelijkheid gebruikmaken.
Deelt u de mening dat de SNF geen aangekondigde bezoeken zou moeten brengen en eventueel in samenspraak met de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) gericht locaties zou moeten uitzoeken voor controle?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bij de SNF nagaan wanneer de laatste inspectie van de SNF op de locatie Boskoop heeft plaatsgevonden, voordat het bezoek van de heer van Kent (11 oktober 2021) plaatsvond, wat de bevinding was en of er verbeter/herstel punten liepen?
SNF heeft in haar voorwaarden staan dat gegevens over individuele ondernemingen of specifieke locaties, anders dan die op de website zijn te vinden, niet met derden gedeeld mogen worden. Dit heeft te maken met de privacy van de ondernemingen. Het past bij een vrijwillig keurmerk dat als doel heeft zo veel mogelijk bedrijven te inspecteren op de kwaliteit van de huisvesting (en daarmee het verbeteren van die kwaliteit) dat gedetailleerde informatie over tekortkomingen niet openbaar worden gemaakt.
SNF heeft wat betreft dit specifieke geval aangegeven de signalen ook gezien te hebben en heeft aangegeven deze te onderzoeken en indien nodig maatregelen te nemen.
Als de SNF de locatie heeft gecontroleerd, hoe is het mogelijk dat er nog steeds zo veel tekortkomingen zijn aangetroffen, wat is dan de waarde van SNF-certificering? Staat het SNF-certificaat garant dat de accommodatie aan de eisen voldoet? Is het iets waarmee de uitzenders hun imago hoog houden?
SNF controleert door middel van periodieke inspecties en indien nodig gerichte aanvullende inspecties of locaties aan de gestelde eisen voldoen. Dat zijn constateringen op dat moment. Over het algemeen geeft dat een goed beeld van hoe de locatie is ingericht en wordt onderhouden. Grotere tekortkomingen moeten binnen 6 weken aantoonbaar worden hersteld. Indien de tekortkomingen niet binnen de gestelde termijn zijn opgelost, kan de onderneming worden geschorst. Het jaarverslag van SNF vermeldt hoeveel ondernemingen geregistreerd zijn en hoe vaak er schorsing plaatsvindt in een jaar. In 2020 ging het om 30 schorsingen vanwege niet tijdig beëindigde tekortkomingen.
Ik ben het met u eens dat de kwaliteitsvereisten van de keurmerken voor verbetering vatbaar zijn. Zoals ik hierboven heb aangegeven vormt dit ook onderdeel van het advies van het Aanjaagteam. Met de keurmerken worden ook gesprekken gevoerd over het voldoen aan die normen.
Zoals ik al aangaf geef ik gemeenten met het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap de mogelijkheid om een verhuurdervergunning te introduceren. Gemeenten kunnen bij het instellen van die vergunningsplicht een aantal kwaliteitseisen op te nemen. Het gaat daarbij om het eisen van een eigen af te sluiten verblijfsruimte en eisen gericht op het bewaren en bereiden van voedsel en was-voorzieningen. Op deze punten is het goed als gemeenten zoveel mogelijk aansluiten bij de inhoud van de keurmerken.
Indien er geen opmerkingen waren, waar gaat het naar uw mening dan verkeerd en hoe is dat op te lossen als bij een onaangekondigd bezoek van de heer van Kent meerdere SNF-normovertredingen vastgesteld worden?
SNF inspecteert periodiek. Zij staat daarnaast open voor klachten van bewoners, buren en van derden. De FNV of de heer Van Kent kunnen hun klachten dus ook bij SNF melden. De klacht wordt dan onderzocht en indien nodig volgen maatregelen. Juist voor situaties waar de locaties tussentijds niet (meer) voldoen, is de klachtenfunctie beschikbaar.
Als er wel herstel/verbeterpunten liepen, wat vindt u dan een redelijk termijn om tijd voor herstel te geven? Deelt u de mening dat tijdens de herstelperiode de arbeidsmigranten een substantiële korting op de wekelijkse «huur-prijs» behoren te krijgen?
De huurprijs die arbeidsmigranten betalen is afgesproken met de verhuurder. SNF staat daar los van. Wel geldt de koppeling dat wanneer men de huur wil inhouden op het minimumloon, dit voor maximaal 25% van het minimumloon mag en dat het om gecertificeerde huisvesting moet gaan. Indien de verhuurder het keurmerk verliest zal de huur dus niet meer mogen worden ingehouden op het minimumloon.
Huurders van woonruimte kunnen in dit soort situaties vaak met klachten naar de Huurcommissie. Dat geldt voor arbeidsmigranten ook indien zij een huurcontract voor woonruimte hebben. Zij huren echter ook vaak op basis van logies. Dan is de huurcommissie niet toegankelijk.
Wel kunnen arbeidsmigranten dus een melding doen bij SNF in het geval van tekortkomingen. SNF zal dan een inspecteur langs sturen. De hersteltijd bij het constateren van een tekort is dan zes weken
Op welke termijn gaat u de aanbeveling van de commissie Roemer, aangaande de minimale aantal beschikbare vierkante meters per persoon en het hebben van een eigen slaapkamer, uitvoeren? Hoe gaat u de uitvoering van deze aanbeveling vorm geven?
De bedoelde aanbeveling heeft ook geleid tot de motie Van Dijk, waarin het kabinet gevraagd werd de 15 vierkante meter per persoon voor arbeidsmigranten om te zetten in beleid. Met de heer Van Dijk is toen ook besproken dat ik uitvoering aan de motie zou geven door gemeenten actief te wijzen op de ruimte die zij hierin met de Omgevingswet krijgen en ze te stimuleren die om te zetten in lokaal beleid en bijpassende regels.
In de handreiking huisvesting arbeidsmigranten die deze zomer is uitgebracht zijn gemeenten bekend gemaakt met de mogelijkheden. Ook is er op het VNG-forum aandacht aan besteed. Gezien de wet per 1 juli 2022 in werking treedt kunnen we nu nog niet zeggen wat de gevolgen daarvan zijn.
Zoals ik al eerder aangaf wordt met de verhuurdervergunning gezorgd dat gemeenten straks ook kunnen eisen dat bij de verhuur aan arbeidsmigranten een eigen verblijfsruimte per huishouden aangeboden wordt.
Op welke termijn gaat u de aanbeveling van de commissie Roemer aangaande het aparte huurcontract voor arbeidsmigranten, een huurcontract met opzegtermijn wat arbeidsmigranten behoedt tegen directe uithuiszettingen wanneer zij hun werk kwijt raken, uitvoeren? Hoe gaat u de uitvoering van deze aanbeveling vorm geven?
Het scheiden van baas en bed kan op meerdere manieren worden aangevlogen. Het kabinet kiest voor een aanpak die past bij het doel dat we willen bereiken: namelijk het versterken van de positie van de arbeidsmigrant en het verminderen van de afhankelijkheid van de werkgever. Arbeidsmigranten moeten niet zomaar op straat belanden wanneer het werk plotseling ophoudt.
Het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap helpt daarbij. Gemeenten kunnen straks een vergunningsplicht instellen voor de verhuur aan arbeidsmigranten. Onderdeel van de algemene regels uit het wetsvoorstel is dat bij de verhuur aan arbeidsmigranten een zelfstandig schriftelijk contract voor de verhuur wordt aangeboden. Daarmee worden het huur- en arbeidscontract losgekoppeld.
Een tweede stap in het verminderen van de afhankelijke positie is het zorgen voor huurbescherming, waar de heer Van Kent ook naar vraagt. Wat betreft het aanbieden van een huurcontract met opzegtermijn is de inzet van het kabinet in eerste instantie geweest om het gebruik van tijdelijke huurcontracten voor arbeidsmigranten te stimuleren. Uit de evaluatie van den Wet doorstroming huurmarkt 2015 is gebleken dat deze contractsvorm onvoldoende voor dit soort situaties wordt gebruikt in de praktijk. Daarnaast wordt deze als niet-passend ervaren. Op dit moment wordt verkend welke mogelijkheden er zijn om een contractvorm te ontwerpen waarbij de huurpositie van arbeidsmigranten wordt verbeterd.
Over het invoeren van een volledig verbod voor het zijn van werkgever en tevens huisvester heeft het kabinet al vaker aangegeven dit een stap te ver te vinden. Allereerst kan de werkgever op deze manier juist ook hulp bieden bij het vinden van passende huisvesting. Dat is, zeker op deze krappe woningmarkt, alleen maar behulpzaam. Ook zien wij een verantwoordelijkheid voor de werkgevers, nu zij deze mensen vaak zelf naar Nederland halen. Door een verbod in te voeren worden werkgevers ook van deze verantwoordelijkheid ontslagen.
De kwetsbaarheid van bruggen en riolen voor hackers |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het gepubliceerde artikel in Het Financieele Dagblad en het onderzoek dat op 14 oktober 2021 is gepubliceerd door de vakbladen Binnenlands Bestuur en AG Connect?1, 2
Ja.
Zijn er bruggen en rioleringssystemen die op dit moment kwetsbaar zijn en geen update kunnen krijgen met de laatste beveiligingsmaatregelen? Zo ja, welke zijn dit?
Bruggen en rioleringssystemen zijn veelal in beheer bij decentrale overheden. Decentrale overheden zijn zelf verantwoordelijk om op basis van risicoanalyse en risicoafweging beveiligingsmaatregelen te nemen. Ik heb geen signalen van de sector of koepelorganisaties VNG, UvW of IPO ontvangen dat Industriële Controle Systemen (ICS) van bruggen en rioleringen bij decentrale overheden op grote schaal kwetsbaar zouden zijn en dat het ontbreken van updates benodigde beveiligingsmaatregelen zou belemmeren, zie ook de beantwoording van vraag 3.
Welke risico’s lopen de controlesystemen bij onder andere rioleringen, sluizen en verkeerslichten op dit moment op?
Risico’s van controlesystemen zijn in het algemeen systeem-, organisatie-, locatie- en tijdsspecifiek en hangen samen met beveiligingsmaatregelen die door een organisatie zijn getroffen. Iedere organisatie opereert binnen haar eigen organisatie-specifieke context en maakt op basis van een risicoanalyse een risicoafweging. Risico’s die bij ICS systemen kunnen ontstaan, worden vooral veroorzaakt door koppelingen aan het internet waardoor systemen op afstand kunnen worden gemanipuleerd, overgenomen of onklaar worden gemaakt. Om uitval te voorkomen zijn er veelal terugval opties aanwezig, zoals bijvoorbeeld de handbediening van bruggen en sluizen.
Welke acties heeft u getroffen naar aanleiding van het kritische rapport van de Algemene Rekenkamer vanaf 2019?3
Sinds publicatie van het rapport van de Algemene Rekenkamer «Digitale Dijkverzwaring: cybersecurity en vitale waterwerken» uit 20194 heeft er bij Rijkswaterstaat (RWS) een flinke verbeterslag plaatsgevonden. Ik heb uw Kamer in 20205 geïnformeerd over mijn inzet in deze. Op 2 juni 20216 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken via mijn brief «Update Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector».
RWS investeert in verbetering van de digitale beveiliging, via het RWS-versterkingsprogramma. Één van de prioritaire maatregelen betreft de aansluiting van extra objecten op het Security Operations Centre (SOC7). In 2019 zijn alle vitale objectenl aangesloten. Van de overige niet-vitale objecten zijn momenteel 12 van de 60 aangesloten. Het betreft daarbij objecten zoals bijvoorbeeld bruggen en sluizen, van het Hoofdwatersysteem (HWS), het Hoofdwegennet (HWN) en het Hoofdvaarwegennet (HVWN). De verwachting is dat in 2023 alle 60 objecten zijn aangesloten.
Kunt u de kamer informeren over de huidige stand van zaken en wat het plan van aanpak is om onze infrastructuur te beschermen tegen hackers?
Binnen de overheid lopen er meerdere initiatieven om de vitale infrastructuur te beschermen en de digitale weerbaarheid te verhogen. Voor de stand van zaken van de Nationale Cybersecurity Agenda verwijs ik naar de beleidsreactie Cyber Security Beeld Nederland 2021 en voortgangsrapportage NCSA die op 28 juni 2021 door de Minister van Justitie en Veiligheid met uw Kamer is gedeeld8.
Samen met de drinkwaterbedrijven, waterschappen, gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat het Programma Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector 2019–2022 (PVCW9) opgezet. Binnen het programma zijn vijftien projecten geformuleerd die moeten bijdragen aan de versterking van de cyberweerbaarheid in de watersector. De projecten richten zich met name op de cybersecurity van de operationele technologie. Meer informatie kunt u vinden in de eerder genoemde brief10.
Bent u al in gesprek getreden met gemeenten, provincies en de waterschappen inzake de beveiligingsrisico’s?
Ja, bijvoorbeeld in het programma «Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector» vindt regelmatig overleg plaats met en tussen de decentrale overheden en betrokken organisaties, zie ook antwoord op vraag 5.
Zijn er al casussen aangetroffen waarbij er daadwerkelijk problemen zijn ontstaan in het verkeer of de waterkwaliteit doordat er een controlesysteem gehackt is geweest? Zo ja, welke casussen zijn dit?
Nee, dergelijk casussen in Nederland zijn nog mij niet bekend. De Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) verplicht vitale aanbieders en aanbieders van essentiële diensten incidenten of inbreuken met aanzienlijke gevolgen voor de continuïteit van de verleende dienst te melden bij het Nationaal Cyber Security Centrum.
Bent u bereid om bijvoorbeeld bij aanbestedingen en inkooptrajecten strengere eisen te stellen inzake beveiligingsupdates en de controle daarop?
Het is sinds de aanscherping van de nationale veiligheidsrisico’s voor inkoop en aanbesteding in 2018 staand beleid vanuit de rijksoverheid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen. Een overheidsorganisatie die ICT-producten en -diensten inkoopt moet de eisen uit de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) vertalen naar inkoopcontracten en afspraken maken over de naleving van die contracteisen. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met eventuele risico’s in relatie tot de leverancier en met het concrete gebruik van de systemen.
Waarom is er in het Deltaprogramma 2022 geen aandacht geschonken aan deze bevolkingsproblematiek?
Samenwerkingsafspraken over cybersecurity, met thema’s zoals de door u genoemde beveiligingsproblematiek, verlopen via het Bestuursakkoord Water en een apart ingericht programma voor de implementatie daarvan (zie ook antwoord op vraag 6). Op pagina 22 van het Deltafonds 202211 wordt de aanpak van cyberweerbaarheid beschreven.