Ernstige misstanden bij ‘duurzame’ palmoliebedrijven in Liberia |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De trieste oogst van de oliepalm»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bedrijven die lid zijn van de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) of financiering krijgen van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO, in dit geval palmolieplantages Golden Veroleum en Maryland Oil Palm Plantation (MOPP), systematisch beschuldigd worden van ernstige mensenrechtenschendingen, arbeidsrechtenschendingen, ontbossing en landroof? Herkent u dat vele mensenrechten- en milieuorganisaties de realiteit bij de bedrijven sterk veroordelen? Waarom wel of niet? Wat bent u van plan om aan deze misstanden te doen?
Er vinden helaas misstanden op palmolieplantages plaats en ik herken dat mensenrechten- en milieuorganisaties deze realiteit sterk veroordelen. Schendingen van mensenrechten en arbeidsrechten zijn onacceptabel.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder bedrijven in de palmoliesector, dat zij gepaste zorgvuldigheid (due diligence) toepassen in lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dit geldt ook voor investeerders, zoals pensioenfondsen en voor FMO en voor Nederlandse bedrijven die lid zijn van de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO)
RSPO is een initiatief van de private sector. Overheden zijn niet betrokken bij of lid van RSPO. Dat geldt ook voor de Nederlandse overheid. De feitelijke antwoorden op vragen 3 t/m 10 komen dan ook uit bronnen die RSPO zelf publiekelijk beschikbaar maakt. In het antwoord op vraag 12 en verder wordt nader ingegaan op de rol van de Nederlandse Ontwikkelingsbank FMO.
Het kabinet beschouwt de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) als een van de hoogste standaarden voor duurzame palmolie en daarmee door RSPO gecertificeerde palmolie als duurzaam.
Het kabinet is van mening dat keurmerken en standaarden, zoals RSPO, een middel zijn om tot duurzame productie en handel te komen, bijvoorbeeld als informatiebron om verantwoorde keuzes te maken en/of om bij te dragen aan transparantie en afrekenbaarheid. Keurmerken en standaarden maken het makkelijker voor bedrijven om hun gepaste zorgvuldigheid uit te voeren, zeker als ze vanwege hun omvang niet het vermogen hebben om diep in de keten te duiken, of wanneer het een bijproduct betreft. Maar een keurmerk of standaard is geen vervanging van gepaste zorgvuldigheid, het is een hulpmiddel om geïdentificeerde risico’s te adresseren. RSPO-certificering is niet de enige oplossing voor alle duurzaamheidsvraagstukken met betrekking tot palmolie. Het kabinet financiert daarom partners die producenten helpen hun productie te verduurzamen, ook voorbij certificering.
Klopt het dat de RSPO heeft vastgesteld dat Golden Veroleum inderdaad palmolieplantages heeft aangelegd op grond die al in gebruik was door lokale boeren, en tropisch regenwoud heeft gekapt voor de aanleg van plantages? Hoe rijmt u dit met uw bewering dat RSPO-palmolie duurzaam is?
Uit informatie op de website van RSPO2 blijkt dat Golden Veroleum (GV) lid is van RSPO, maar de palmolie van GV niet RSPO-gecertificeerd is. Als een bedrijf lid is van RSPO, betekent dat niet dat alle palmolie die door dat bedrijf geproduceerd is, direct gecertificeerd is. Bedrijven die RSPO-lid zijn hebben de verplichting om te zorgen dat binnen een bepaalde tijd al hun productie gecertificeerd is, en dus aan de standaarden van RSPO voldoet.
Na de misstanden bij Golden Veroleum is een klacht ingediend bij RSPO die nog in behandeling is. RSPO speelt hier volgens het kabinet een belangrijke rol door te fungeren als klachtenmechanisme.
Klopt het dat Golden Veroleum de bewoners van Butaw (Liberia) een nieuwe school heeft beloofd met pennen en schriften en volledige sanitaire voorzieningen? Klopt het dat de school geen stromend water heeft, er geen pennen en schriften zijn en de leraren sinds januari niet meer zijn betaald? Bent u het ermee eens dat de maatschappelijke belofte van de RSPO niet kan zijn dat bedrijven de lokale bevolking erin luizen met allerlei beloftes die ze niet nakomen? Wat doet de RSPO eraan om ervoor te zorgen dat hun leden hun beloftes wel nakomen, in dit geval het betalen van de salarissen en het leveren van pennen, schriften en sanitaire voorzieningen?
Ik ben niet bekend met deze belofte. Zoals eerder gezegd is de overheid geen partij bij RSPO, en heeft daardoor geen inzicht in hoe RSPO hierop handhaaft, noch of dit binnen de afspraken tussen RSPO en Golden Veroleum valt.
Op welke manier bewerkstelligt de RSPO dat het land dat gestolen is door Golden Veroleum, terug wordt gegeven aan de rechtmatige eigenaren?
Uit publieke informatie die RSPO beschikbaar stelt op haar website, blijkt dat een klacht over het in de vraag gestelde kwestie is ingediend bij het klachtenmechanisme in 2012. RSPO heeft sinds oprichting dit klachtenmechanisme gevoerd3. In het panel dat klachten behandeld, zijn alle stakeholders die betrokken zijn bij RSPO vertegenwoordigd. De klachtenprocedure is beschreven op de website van RSPO. Als een klacht binnenkomt, vindt eerst een initiële diagnose op basis van feiten plaats, waarna wordt besloten of de klacht gegrond is. Dat bleek in deze casus het geval te zijn. Op de website van RSPO is te volgen hoe deze klacht behandeld wordt.
Hoeveel plantages hebben Golden Veroleum en moederbedrijf Golden Agri-Resources? Hoeveel van deze plantages leveren RSPO-gecertificeerde palmolie?
Uit het meest recente publieke jaarverslag (2019), blijkt dat Golden Agri-Resources 568.673 hectare beheert, inclusief smallholder schemes. Daarvan is 255.656 hectare RSPO gecertificeerd.4
Golden Veroleum beheert in totaal 18.905 hectare, waarvan 0 hectare RSPO gecertificeerd is.5
Wanneer kreeg de RSPO de eerste signalen van misstanden bij Golden Veroleum? Wat is er sindsdien gedaan om deze mistanden op te lossen?
Volgens de website van RSPO waar de voortgang van de behandeling van klachten wordt bijgehouden: https://askrspo.force.com/Complaint/s/casetracker, blijkt dat de datum waarop de klachten bij RSPO zijn binnengekomen 3 oktober 2012 is.
Wat waren de bezwaren van de inwoners van Butaw en de betrokken NGO’s tegen de door de RSPO aangewezen nieuwe bemiddelaar? Wanneer zal er een nieuwe bemiddelaar benoemd worden?
Het Kabinet beschikt niet over andere informatie dan zoals door RSPO publiek bekend wordt gemaakt. Zie de link in het antwoord op vraag 7 voor de meest actuele informatie over de voortgang van deze klacht.
Welke beperkingen heeft de RSPO opgelegd aan de productie van palmolie door Golden Veroleum nadat de aanklachten jegens deze plantage gegrond werden geacht, op het niet mogen uitbreiden van de plantage na? Wordt productie onder de huidige erbarmelijke omstandigheden gewoon voortgezet tot nadere orde?
De gepubliceerde klachtenprocedure beschrijft dat RSPO, zolang een klacht niet is afgehandeld, ervoor zorgt dat de betreffende partij geen RSPO gecertificeerde palmolie op de markt kan brengen en dat ook het proces om gecertificeerd te worden stil ligt.
Waarom heeft de RSPO na jaren van misstanden op de plantage en wijdverbreide schade aan de natuur het lidmaatschap van Golden Veroleum niet opgezegd?
Het kabinet kan geen antwoord geven op de vraag waarom RSPO al dan niet het lidmaatschap opzegt van een van haar leden. Dat is immers aan de organisatie en haar leden zelf.
Klopt het dat Golden Agri-Resources leningen heeft ontvangen van de Rabobank en ABN Amro? Bent u bereid om Rabobank en ABN Amro te wijzen op hun duurzaamheidsbelofte en maatschappelijke plicht en erop aan te dringen om informatie over deze leningen openbaar te maken?
Het kabinet kan niet bevestigen of ABN AMRO en Rabobank leningen hebben verstrekt aan Golden Agri-Resources. Het kabinet verwacht dat banken gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Eén van de stappen van gepaste zorgvuldigheid schrijft voor dat bedrijven, waaronder banken, behoren te communiceren over hun beleid en processen en over de uitgevoerde maatregelen om daadwerkelijke en potentiele negatieve gevolgen in kaart te brengen en aan te pakken, hierbij is het geen verplichting om informatie over specifieke leningen openbaar te maken. In gesprekken met de bancaire sector wijst het kabinet op het belang van naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Wat vindt u ervan dat de MOPP land probeert af te pakken van aangrenzende kleine plantages en de eigenaren van deze plantages intimideert? Wat vindt u van de beschreven werkomstandigheden op de MOPP, waar arbeiders onbeschermd met pesticiden moeten werken en hun uren niet krijgen uitbetaald als ze het quota niet halen? Past dit binnen de voorwaarden van het FMO met betrekking tot Internationaal Maatschappeljk Verantwoord Ondernemen (IMVO)?
FMO heeft in 2018 een investering gedaan in SIFCA (de moedermaatschappij van MOPP) in samenwerking met Proparco, de Franse ontwikkelingsbank. SIFCA heeft verschillende dochterondernemingen die grotendeels gericht zijn op productie voor de (lokale) West-Afrikaanse markt. FMO verwacht met de investering ongeveer 33.000 directe banen en 150.000 indirecte banen te ondersteunen. De indirecte banen bestaan vooral uit kleinschalige boeren, een armere en moeilijk bereikbare doelgroep. Daarnaast geeft het project lokale bewoners toegang tot technologie en kennis doordat SIFCA technische assistentie levert aan partners in de waardeketen.
De misstanden die in het artikel aan MOPP worden toegeschreven passen niet binnen de IMVO-richtlijnen van FMO. Om het risico op misstanden te verkleinen heeft FMO, in samenwerking met Proparco, dan ook een onderzoek gedaan naar de milieu en sociale risico’s voorafgaande aan de investering in SIFCA (zoals beschreven in FMO’s duurzaamheidsbeleid6). Vervolgens is een milieu en sociaal actieplan ontwikkeld.
Ik heb van FMO begrepen dat de signalen vanuit de media en het maatschappelijke middenveld worden meegenomen in een onafhankelijk onderzoek naar de status van de uitvoering van het milieu en sociale actieplan op MOPP, dat aankomend najaar wordt uitgevoerd. Verder heeft FMO naar aanleiding van de signalen navraag gedaan bij SIFCA. Op basis van de informatie die FMO heeft ontvangen kunnen er geen nieuwe conclusies worden getrokken met betrekking tot milieu en sociale risico’s en het actieplan, het onafhankelijke onderzoek kan hier eventueel wel aanleiding toe geven.
Worden er op de plantages van MOPP pesticiden gebruikt die in Nederland verboden zijn?
FMO verwacht van haar klanten dat zij de lokale wetgeving toepassen en geen pesticide gebruiken die onder de categorie Ia en Ib vallen van de classificatielijst van de Wereldgezondheidsorganisatie.7 Deze aanwijzing komt voort uit de IFC Performance Standards, de internationale IMVO-richtlijnen zijn die de meeste ontwikkelingsbanken hanteren. SIFCA heeft FMO laten weten conform deze aanwijzing te opereren, het onafhankelijk onderzoek zal nagaan of deze claim kan worden bevestigd.
De Nederlandse wet is niet van toepassing op bedrijven die FMO financiert en die niet op de Nederlandse markt actief zijn.
Klopt het dat het moederbedrijf van de MOPP, SIFCA, financiering heeft gekregen van FMO? Om hoeveel financiering gaat dit? Welke vorm had de financiering? Hoeveel van deze financiering is terechtgekomen bij de MOPP?
FMO heeft een lening van EUR 35 miljoen verstrekt aan SIFCA, voor meerdere onderdelen van de SIFCA-groep in West-Afrika. Het milieu en sociaal actieplan is van toepassing op zowel SIFCA als op haar dochterondernemingen (inclusief MOPP), er is namelijk bij zowel SIFCA als haar dochterondernemingen veel verbetering te boeken op het gebied van IMVO (zo blijkt uit de due diligence die is uitgevoerd voorafgaande aan de investering). Ongeveer een zesde van deze lening is bedoeld voor MOPP.
Hoe kan het dat FMO deze financiering heeft toegezegd ondanks jarenlange kritiek van NGO’s op de omstandigheden op de MOPP?
Voorafgaande aan de investering is een uitgebreid onderzoek gedaan naar de milieu en sociale risico’s. Tijdens dit onderzoek is de kritiek van NGO’s op MOPP meegenomen. Dit heeft er mede toe geleid dat de investering als risico A is gecategoriseerd (de hoogste risicocategorie) en dat FMO en SIFCA afspraken hebben gemaakt over de acties die nodig zijn om aan FMO’s milieu en sociale standaarden te voldoen. Deze afspraken zijn van toepassing op de gehele SIFCA-groep, inclusief MOPP, en hebben als doel om de milieu en sociale risico’s te minimaliseren en de ontwikkelingsimpact (zoals in het antwoord op vraag 12 geformuleerd) te maximaliseren.
Welke voorwaarden zijn er gesteld aan de financiering die SIFCA ontving van FMO? Is er naar uw mening voldaan aan deze voorwaarden?
Ik heb van FMO begrepen dat het aannemen van het milieu en sociaal actieplan een voorwaarde is geweest om financiering te verschaffen aan SIFCA. Het actieplan is daarom onderdeel van het financieringscontract dat FMO en Proparco in 2018 met SIFCA hebben afgesloten (zie ook het antwoord op vraag 12). Dit actieplan is gebaseerd op de IFC Performance Standards en bevat onder andere afspraken met betrekking tot het tegengaan van ontbossing, het voorkomen van landrechtenschendingen en het voorkomen van ontoereikende werkomstandigheden. De vooraf geïdentificeerde milieu en sociale risico’s kunnen door het actieplan worden gemitigeerd en zodoende is voldaan aan de IMVO-voorwaarde om financiering te krijgen van Proparco en FMO. Het plan heeft uiteindelijk als doel dat alle dochtermaatschappijen van SIFCA uniforme IMVO-standaarden hanteren die in lijn zijn met internationaal geaccepteerde normen. Daarmee kan SIFCA een demonstratie-effect bewerkstelligen richting andere agrarische bedrijven in West-Afrika.
SIFCA werkt momenteel aan de uitvoering van het plan. Belangrijke eerste stappen die SIFCA met betrekking tot MOPP heeft gezet zijn: (i) uitbreiding van het team dat de milieu en sociale risico’s beheerst, (ii) het verbeteren van het personeelsbeleid en (iii) de oprichting van een stakeholderplatform gericht op het lokale maatschappelijke middenveld. De stappen uit het actieplan worden gevolgd door FMO en Proparco. Uit de continue monitoring blijkt dat de uitvoering van het verbeterplan op onderdelen vertraging oploopt; dit baart zorgen. Daarom bespreken FMO en Proparco de mogelijkheid om dit jaar nog versneld actie te ondernemen. Het onafhankelijke onderzoek dat in het najaar wordt uitgevoerd (zie vraag 12) zal FMO en Proparco helpen om een inschatting te maken van de huidige stand van zaken, tekst en uitleg te vragen en actie te ondernemen.
Klopt het dat de MOPP ook lid wil worden van de RSPO? Loopt er al een toelatingsprocedure? Zo ja, in welk stadium bevindt de procedure zich? Bent u bereid er bij de RSPO op aan te dringen om de MOPP niet toe te laten? Waarom wel of niet?
Ik heb van FMO begrepen dat de inzet van SIFCA om haar activiteiten naar internationaal erkende milieu en sociale standaarden te tillen en aan te sluiten bij de RSPO een belangrijke reden was voor FMO en Proparco om financiering te verschaffen. SIFCA zet momenteel de benodigde stappen om RSPO-certificering te krijgen (waaronder door middel van het aanpassen van sociaal en milieubeleid, procedures en management). Doel van SIFCA is om voor het einde van 2021 lid te worden van RSPO, zodat binnen 5 jaar begonnen kan worden met het certificeren van de palmolietak van de SIFCA-groep door RSPO. SIFCA heeft daartoe onlangs een lidmaatschapsaanvraag ingediend. Mocht SIFCA op termijn de RSPO-certificering ontvangen, dan is dat een bewijs dat het bedrijf haar IMVO-standaarden sterk heeft verbeterd. Daarnaast zal RSPO toezien op de naleving van de RSPO-vereisten.
Zoals in vraag 2 is aangegeven is RSPO een initiatief van de private sector, overheden zijn niet betrokken bij of lid van RSPO. Daarom zal ik mij niet mengen in de RSPO-certificering van SIFCA.
Is FMO inmiddels in gesprek getreden met de MOPP en Milieudefensie? Wat kwam er uit deze gesprekken?
FMO is in een continue dialoog met het maatschappelijk middenveld en haar klanten. Hierbij worden ook zorgelijke ontwikkelingen in relatie tot haar investeringen besproken. Zo ook met Milieudefensie, onder meer over de investering in SIFCA, en met SIFCA, naar aanleiding van de publicatie over MOPP in Liberia (zie ook vraag 12). Deze gesprekken zijn nuttig voor FMO voor het monitoren en waar nodig bijstellen van de lopende investering. En ze leveren soms input op voor aanpassingen in FMO’s beleid op het gebeid van IMVO.
Hoe kan het dat dit het zoveelste bedrijf is waar FMO roekeloos financiering aan verleent, waarna er ernstige misstanden worden geconstateerd?
Zoals onder andere blijkt uit de antwoorden op vragen 12 tot en met 18, verleent FMO niet roekeloos financiering aan bedrijven. FMO opereert in complexe omstandigheden en in fragiele omgevingen met veel IMVO-gerelateerde uitdagingen. In dergelijke omgevingen zijn vaak niet of nauwelijks commerciële banken actief en zijn IMVO-standaarden veelal bedroevend laag. Dit is ook het geval in Liberia. Op deze plekken ontstaat duurzame bedrijvigheid niet of nauwelijks zonder partijen zoals FMO en zijn verbeteringen in de IMVO-omstandigheden vaak het hardst nodig. De keerzijde van investeren in deze context is dat de kans op incidenten en zelfs misstanden er reëel is. Inzet, en dus ook inschatting, vooraf moet zijn of het lukt deze kans te verkleinen door te investeren. Daarbij is elke misstand er één te veel, die zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
Uit de FMO evaluatie blijkt dat FMO als leidend wordt gezien op het gebied van IMVO, dat FMO’s capaciteit op IMVO gebied een belangrijke meerwaarde is ten opzichte van andere ontwikkelingsbanken en dat FMO juist het verbeteren van de IMVO-omstandigheden als een mogelijkheid ziet om ontwikkelingsimpact te bewerkstelligen. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat gezien het mandaat van FMO en de soms zeer complexe omstandigheden waarin FMO actief is, incidenten helaas niet altijd volledig te voorkomen zijn. Ook kan het kabinet zich voorstellen dat onder sommige omstandigheden FMO onvoldoende toegerust of niet in de juiste positie is om een significante bijdrage te kunnen leveren aan de verbetering van lokale omstandigheden. Er zit daarmee een grens aan de omstandigheden waar FMO actief kan zijn. Bepaalde omstandigheden zoals zwakte van lokale instituties, corruptie en complexe veiligheidssituaties liggen immers buiten de controle en het mandaat van FMO. Dit onderwerpen is dan ook onderdeel van de strategische dialoog tussen het kabinet en FMO. Hierbij wordt ook gekeken hoe scherper bepaald kan worden welke randvoorwaarden nodig zijn voor succes en onder welke omstandigheden de risico’s te groot zijn. Graag verwijs ik ook naar de kabinetsreactie op de FMO-evaluatie (Kamerstuk 34 952, nr. 130).8
Erkent u dat er klaarblijkelijk grote problemen zitten in de IMVO-analyses die door FMO worden uitgevoerd alvorens het toezeggen van financiering? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden, gevolgd door een toelichting?
Nee. Wel blijkt uit de FMO-evaluatie dat er ruimte is voor verdere verbeteringen (zie voor meer informatie Kamerstuk 34 952, nr. 130).9 Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag.
Past dit bij het aangescherpte IMVO-beleid voor staatsdeelnemingen dat in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2019 werd aangekondigd? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden, gevolgd door een toelichting?
Ja. De IMVO-analyses die door FMO worden uitgevoerd passen bij het aangescherpte MVO-beleid voor staatsdeelnemingen. Als aandeelhouder verwacht de staat dat de staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie vervullen in hun eigen sector bij het nemen van hun verantwoordelijkheid voor mens, maatschappij en milieu, voor zover deze worden beïnvloed door de bedrijfsactiviteiten. Uit de evaluatie van FMO komt naar voren dat FMO binnen dit kader opereert, zie ook het antwoord op vraag 19 en 20.
Wat bedoelt FMO met de uitspraak dat «elk verhaal meerdere perspectieven heeft en de realiteit soms anders is dan op papier»? Op welke manier hebben de misstanden bij MOPP meerdere perspectieven volgens FMO? Bent u het eens met deze uitspraak?
Ik heb van FMO begrepen dat het elke misstand, en vermoeden daarvan, serieus neemt. Bij de beoordeling hiervan en bij het bepalen van de mogelijke vervolgstappen neemt FMO alle perspectieven mee en probeert het zich een zo volledig mogelijk beeld te vormen van de situatie. Daarbij worden onder andere de perspectieven en signalen van de klant en het lokale maatschappelijk middenveld meegenomen. Ook bij de activiteiten van MOPP zijn er meerdere perspectieven, onder andere die van de klant, haar medewerkers en omwonenden.
Hoelang geleden is het verbeterplan door SIFCA opgesteld? Waarom is er sindsdien zo weinig van terecht gekomen? Welke sancties heeft SIFCA opgelegd gekregen voor het tot nu toe niet voldoende uitvoeren van het verbeterplan?
Zie het antwoord op vraag 16.
Waarop baseert FMO het vertrouwen dat het heeft dat SIFCA het verbeterplan nu wel zal gaan implementeren?
Zie het antwoord op vraag 16.
Deelt u de mening dat als het journalistieke werk van het FD de misstanden bij deze palmolieplantages niet boven tafel had gekregen, de plantages dit soort praktijken nog jarenlang ongestoord voort zouden kunnen zetten?
Ik heb van FMO begrepen dat het zelf in een vroeg stadium tekortkomingen van de klant opmerkte, waaronder de vertraging bij de uitvoering van een aantal elementen van het actieplan. Over deze, en vergelijkbare, IMVO-issues heeft FMO gerapporteerd in haar jaarverslag in 2019. Hierbij is een balans gevonden tussen transparantie en afspraken over bedrijfsvertrouwelijkheid, door dit geanonimiseerd in het jaarverslag op te nemen. Het Ministerie van Buitenlandse zaken is met FMO in gesprek hoe FMO nog beter invulling kan geven aan transparantie met betrekking tot IMVO.
Ik deel de mening niet dat misstanden ongestoord voortgezet worden zolang er geen aandacht is van de media. Deze casus laat zien dat FMO zichzelf in een vroeg stadium informeert en actie onderneemt, onder meer door het opstellen van, en het toezien op, het milieu en sociaal actieplan).10
Waarom heeft FMO de misstanden zelf niet opgemerkt? De hoeveelste zaak is dit waarbij journalistiek speurwerk ervoor zorgt dat misstanden openbaar worden gemaakt, terwijl FMO niks doorhad of niks communiceerde?
Zie antwoord vraag 25.
Hoeveel van dit soort zaken moeten er nog volgen voordat het beleid bij FMO echt op de schop gaat?
FMO heeft de afgelopen jaren het beleid ten aanzien van IMVO aanzienlijk verbeterd, mede door het betrekken van het maatschappelijk middenveld door middel van consultatierondes. De onafhankelijke evaluator die recent FMO heeft geëvalueerd heeft vastgesteld dat FMO door deze verbeteringen op dit moment een leidende ontwikkelingsbank is op het gebied van IMVO. Tegelijkertijd blijkt uit de FMO-evaluatie dat er ruimte is voor verdere verbetering van het IMVO-beleid (zie Kamerstuk 34 952, nr. 130).11
Het kabinet verwacht van FMO dat incidenten goed worden onderzocht – wanneer nodig onafhankelijk – en een grondoorzakenanalyse wordt gemaakt bij ernstige incidenten. Daarnaast verwacht het kabinet van FMO dat het een lerende organisatie is die haar beleid aanpast aan de hand van geleerde lessen en de meest recente informatie.
In voorbereiding op haar 2030 strategie consulteert FMO het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden. In de dialoog tussen de staat en FMO gaat het daarbij onder meer over de vraag hoe FMO verantwoord kan investeren in fragiele staten. Daar is de nood het hoogst, maar zijn ook de risico’s groot. Al deze dialogen kunnen leiden tot verdere aanpassingen van het beleid van FMO.
Bent u het eens met de uitspraak van FMO dat «het verbeteren van omstandigheden in landen zoals Liberia een zaak van de lange adem is»? Wat is uw advies aan de bewoners van deze landen, wiens mensen- en arbeidsrechten en recht op een gezond leefmilieu stelselmatig geschonden worden met financiering van de Nederlandse overheid? Moeten zij die lange adem volgens u en FMO maar gewoon uitzitten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19, opereert FMO in fragiele en complexe situaties en omstandigheden. Op deze plekken ontstaat duurzame bedrijvigheid niet of nauwelijks zonder partijen zoals FMO en zijn verbeteringen in de IMVO-omstandigheden vaak het hardst nodig. Deze duurzame bedrijvigheid is in het belang van de bewoners van deze landen, omdat ze lokale economische groei koppelt aan een gezond leefmilieu en verbeterde arbeidsrechten. Helaas kosten deze verbeteringen tijd en betrokkenheid is nodig van alle betrokkenen, lokaal en internationaal, publiek en privaat.
Dit laat onverlet dat de stappen uit de milieu en sociale actieplannen ter verbetering van de IMVO-omstandigheden zo snel mogelijk dienen te worden gezet. De aanbevelingen uit de FMO-evaluatie kunnen FMO helpen om de actieplannen sneller te implementeren (zie Kamerstuk 34 952, nr. 130).12
Waarom zorgt FMO er niet voor dat er vanaf het begin al toereikende en bindende hervormingsvoorwaarden worden gesteld aan de financiering, met streng toezicht en handhavings- en monitoringsmechanismen, zodat die adem niet zo lang hoeft te duren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 is het milieu en sociaal actieplan onderdeel van de contractuele verplichtingen tussen FMO en haar klant, waar actief op wordt gestuurd en toegezien. Het is van belang dat de stappen uit dit plan zo snel mogelijk worden gezet, zodat nadelige gevolgen voor de lokale bevolking en het milieu zo veel mogelijk worden voorkomen en de positieve impact wordt gemaximaliseerd. Ik verwacht van FMO dat het blijft investeren in de benodigde expertise om haar IMVO-beleid en de uitvoering ervan verder te optimaliseren, waardoor het effectiever wordt in het ondersteunen en sneller in beweging krijgen van haar klanten.
Importeert Nederland ook palmolie dat van Golden Veroleum of de MOPP komt? Zo ja, hoeveel?
De Nederlandse overheid beschikt niet over handelscijfers op bedrijfsniveau. Het ministerie baseert zich op handelscijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die geaggregeerde handelsvolumes tussen landen weergeeft. Ik heb van FMO begrepen dat SIFCA voornamelijk voor de West-Afrikaanse markt produceert, waardoor de kans klein is dat Nederland palmolie importeert van MOPP. De focus op de lokale markt is een van de redenen geweest voor FMO om te investeren in SIFCA, omdat dit de afhankelijkheid van internationale markten verkleint.
Wat is het aandeel van Nederland in de Liberiaanse export van palmolie?
Uit cijfers van het CBS blijkt dat Nederland vrijwel geen palmolie uit Liberia importeert. In de periode van 2010 tot 2020 heeft Nederland alleen in 2011 palmolie geïmporteerd (voor 840.000 euro) en in 2020, op basis van voorlopige cijfers, voor 2.000 euro.
89% van de Nederlandse palmolie-import is RSPO gecertificeerd. Dit betekent dat door een auditor is gecheckt of een bedrijf dat palmolie produceert aan bepaalde, in dit geval RSPO, standaarden voldoet.
RSPO is een van de hoogste standaarden voor duurzame palmolie. RSPO is echter geen heilige graal, ook bij RSPO leden komen misstanden voor. Binnen RSPO bestaan klachtenmechanismes om deze misstanden aan de kaak te stellen en er wordt blijvend gewerkt aan verbetering van de standaard.
Zoals ook in antwoord op vraag 3 gesteld, is RSPO-certificering alleen niet voldoende, en wordt meer verwacht van bedrijven op het gebied van gepaste zorgvuldigheid. Daarbij wordt nogmaals opgemerkt dat de palmolie die geproduceerd wordt door Golden Veroleum niet als RSPO-gecertificeerde palmolie verkocht wordt en dus niet onder de 89% valt die het kabinet eerder heeft gecommuniceerd.
Klopt het dat u meermaals heeft beweerd dat 89% van de in Nederland verwerkte palmolie duurzaam is omdat het RSPO-gecertificeerd is? Blijft u bij de bewering dat RSPO-gecertificeerde palmolie duurzaam is? Zo ja, hoe verklaart u de beschuldigingen van landroof, ontbossing en mensenrechtenschendingen aan het adres van RSPO-leden?
Zie antwoord vraag 31.
Herinnert u zich dat u certificeringssystemen keer op keer verdedigde met de bewering dat duurzaamheid op vrijwillige basis veel betere resultaten kan bereiken dan bindende duurzaamheidsdoelstellingen? Gelooft u dit na de vele misstanden die in het afgelopen jaren zijn geconstateerd bij bedrijven die lid zijn van onder andere de RSPO nog steeds? Kunt u dit toelichten?
Verduurzaming is een proces van continue verbeteringen. Certificering is een van de middelen die tot verbetering kan leiden. Maar het is niet dé oplossing voor alle problemen. Al was het maar door de relatief beperkte Nederlandse markt en volume. Als Nederlandse overheid zetten wij in op verschillende dynamieken en oplossingsrichtingen.
Met de evaluatie van het IMVO-beleid in 2020 is vastgesteld dat het huidige, vrijwillige IMVO-beleid onvoldoende effectief is geweest en dat vernieuwing nodig is (Kamerstuk 26 485, nr. 337).13 Daarom zet het kabinet nu in op een doordachte mix van IMVO-maatregelen met als kernelement een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau. Voor de beïnvloeding van het aanstaande, wetgevende Commissievoorstel werkt het kabinet momenteel bouwstenen uit. De Europese Commissie komt dit najaar met een wetgevend voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, inclusief een gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Mocht blijken dat een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet van de grond komt, dan liggen bouwstenen klaar voor de invoering van nationale bindende maatregelen. Tevens komt de Commissie dit najaar met een wetgevend voorstel gericht op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie.
Kunt u bevestigen dat alle staatsdeelnemingen, inclusief FMO, is gevraagd om drie tot zes concrete doelstellingen te formuleren op het gebied van de thema’s mensenrechten, veilige werkomgeving, klimaat en milieu en financiële transparantie en anti-corruptie, zoals aangekondigd in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2019?
Ja dat klopt. Deze doelstellingen zijn gepresenteerd in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2020.
Hoe kan het dat in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 vinkjes staan bij alle internationale richtlijnen (de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, UN Global Compact, UN Guiding Principles on Business and Human Rights, Corporate Governance Code, Transparantie-benchmark, GRI-standaard, en UN Guiding Principles Reporting Framework) terwijl FMO grove schendingen van basisrechten mede mogelijk maakt, wat o.a. besproken is tijdens het AO Staatsdeelnemingen van 2 februari 2021?
Als aandeelhouder verwacht de staat dat de staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie vervullen in hun eigen sector bij het nemen van hun verantwoordelijkheid voor mens, maatschappij en milieu voor zover deze worden beïnvloed door de bedrijfsactiviteiten. Daarom wordt van staatsdeelnemingen verwacht dat ze zoveel mogelijk (blijven) aansluiten bij de genoemde internationale richtlijnen ten aanzien van (i) het opstellen en implementeren van MVO-beleid en (ii) transparantie en rapportage. FMO onderschrijft alle genoemde richtlijnen. De recente evaluatie van FMO concludeert dat FMO voldoet aan deze verwachting (zie ook het antwoord op vraag 19).
Vindt u het logisch dat FMO in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 een vinkje krijgt voor UN Global Compact, wat een wereldwijd duurzaamheidsinitiatief is dat oproept om strategieën en activiteiten af te stemmen op wereldwijde principes voor mensenrechten, arbeid, milieu en anti-corruptie, terwijl in dit jaarverslag ook staat dat FMO geen officiële deelnemer is van het UN Global Compact? Kunt u antwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Het klopt dat FMO geen officiële deelnemer van de UN Global Compact is. Zoals echter staat aangegeven in het jaarverslag, onderschrijft FMO de 10 onderliggende principes van de UN Global Compact in haar beleidsdocumenten en handelt zij in lijn met deze principes. Om die reden is in het jaarverslag (tabel 4.13) opgenomen dat FMO de richtlijnen van de UN Global Compact naleeft.
Hoe kan het dat in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 deze conclusie wordt getrokken over FMO: «Ten aanzien van haar diensten en producten onderschrijft en handelt FMO naar internationaal geaccepteerde conventies, principes en standaarden voor impact en risicomanagement met betrekking tot milieu, maatschappij en bestuur («ESG»)», terwijl FMO grove misstanden op palmolieplantages mede mogelijk maakt?
FMO onderschrijft en handelt naar internationaal geaccepteerde conventies, principes en standaarden voor impact en risicomanagement met betrekking tot milieu, maatschappij en bestuur (ESG). Hierbij geldt echter, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 19, dat dit geen garantie is dat misstanden op palmolieplantages worden voorkomen.
Klopt het dat FMO zichzelf maar drie duurzame ontwikkelingsdoelen heeft gesteld, namelijk fatsoenlijke banen en economische groei (SDG 8), minder ongelijkheid (SDG 10) en klimaatverandering aanpakken (SDG 13)?
FMO onderschrijft alle Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en zet zich in om deze als geheel te bereiken. Het klopt dat FMO’s investeringen en activiteiten het meeste effect hebben op de bovengenoemde drie SDG’s. Om die reden heeft FMO besloten hier strategisch op te sturen door middel van portfoliodoelstellingen. FMO rapporteert ook specifiek over haar inzet ten aanzien van deze SDG’s in bijvoorbeeld haar jaarverslag. Daarnaast hebben FMO’s sectorspecifieke activiteiten ook een aanzienlijke invloed op het behalen van de SDG2, geen honger, onder andere door investeringen in de voedselwaardeketen; SDG5, gendergelijkheid, bijvoorbeeld door leningen specifiek voor vrouwelijke ondernemers te faciliteren; SDG7, betaalbare en duurzame energie, door FMO’s investeringen in duurzame energie opwekking en -transport; en SDG17, partnerschap om de doelen te bereiken, door samen te werken met publieke, private en partijen uit het maatschappelijk middenveld voor het bereiken van de SDG’s.
Bent u het ermee eens dat het mede-financieren van palmolieplantages waar basisrechten worden geschonden en er sprake is van ernstige schade aan de natuur een groot terugkerend probleem is van FMO? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja, FMO is betrokken bij de financiering van verschillende palmolieplantages waar schending van rechten aan de hand is of was. Een specifiek terugkerend probleem zijn concessies en landrechten in een situatie met zwakke instituties en onduidelijke vastlegging van dergelijke informatie. FMO wil door middel van haar betrokkenheid juist de omstandigheden op de plantages verbeteren en tegelijkertijd bijdragen aan werkgelegenheid en lokale economische ontwikkeling en zet zich hier actief voor in, maar onder andere door de complexiteit van de lokale politieke economie (bijvoorbeeld met betrekking tot landrechten) is de praktijk weerbarstig. De omstandigheden rondom de PHC plantages in de Democratische Republiek Congo zijn hier een evident en triest voorbeeld van. Deze onderwerpen zijn een onderdeel van de dialoog tussen het kabinet en FMO, waarbij ook maatschappelijke organisaties betrokken worden.
Hoe kan het dat er in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020, niet gereflecteerd wordt op de doelen t.a.v. ernstige misstanden op palmolieplantages?
Het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen richt zich op de prestaties en doelstellingen van FMO als geheel. Hierbij wordt niet gereflecteerd op specifieke projecten. In het jaarverslag is wel een (vooruitkijkende) MVO-doelstelling opgenomen ten aanzien van ESG Performance. In het jaarverslag 2021, dat in 2022 gepubliceerd wordt, zal op deze doelstelling gereflecteerd worden. In het eigen jaarverslag van FMO en op haar website is meer informatie te vinden over individuele investeringen.
Bent u het ermee eens dat er op deze manier geen volledig beeld ontstaat van het IMVO-gedrag van FMO? Kunt u reageren met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja. Het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen gaat in op de prestaties van de staatsdeelnemingen en geeft een overzicht van hoe de staat zijn rol als aandeelhouder heeft vervuld. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 40, geldt dat dit jaarverslag niet ingaat op specifieke projecten van FMO en dus ook niet op eventuele specifieke IMVO-doelstellingen die bij deze projecten worden gesteld. In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen wordt wel stilgestaan bij meer algemene MVO-doelstellingen. Daarnaast rapporteert FMO in het eigen jaarverslag meer uitgebreid over het IMVO-beleid en de wijze waarop FMO IMVO-risico’s monitort.
Heeft FMO zichzelf wel doelen gesteld op dit gebied? Zo ja, welke en waarom is er niet op gereflecteerd in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020? Zo nee, waarom niet?
FMO heeft zichzelf op portfolioniveau impactdoelstellingen gesteld, waar het jaarlijks op rapporteert in het jaarverslag.14
Bent u van mening dat het acceptabel is om deze misstanden op dit gebied te negeren? Kunt u reageren met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Nee. Het kabinet negeert geen misstanden en incidenten bij projecten die door FMO zijn gefinancierd. Het kabinet is in continue dialoog met FMO over haar IMVO-beleid, daarbij worden de misstanden en incidenten gebruikt om lessen uit te trekken. Ook verwacht het kabinet (zoals aangegeven in Kamerstuk 34 952, nr. 130) dat FMO een lerende organisatie is, juist als het gaat om incidenten bij projecten. Daarbij verwacht het kabinet dat FMO haar IMVO-beleid en de toepassing daarvan in de financieringsprocessen voortdurend blijft aanpassen naar de laatste ervaringen en inzichten. FMO onderschrijft dit belang en wil hier verder in verbeteren. Dit moet onder meer tot uitdrukking komen in de 2030 strategie die FMO momenteel in overleg met haar belanghebbenden opstelt.
Indien u van mening bent dat dat deze misstanden niet genegeerd zouden mogen worden, bent u dan ook van mening dat FMO zichzelf doelen zou moeten stellen op dit gebied? Kunt u reageren met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja. Het kabinet hecht aan FMO’s naleving van internationale IMVO-standaarden en aan een vooruitstrevend IMVO-beleid. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20 is er ruimte voor verdere verbetering van het IMVO-beleid. Het kabinet onderschrijft de hieraan gerelateerde aanbevelingen uit de FMO-evaluatie en zal er op toezien dat deze worden geadresseerd door FMO (zie voor meer informatie de Kamerstuk 34 952, nr. 130).
Het bericht dat criminelen een slaatje proberen te slaan uit de oververhitte woningmarkt |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Internetcriminelen profiteren van woningnood, politie waarschuwt voor nepverhuursites»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van het grote aantal aangiften over nepverhuursites die zijn binnengekomen bij het Landelijk Meldpunt Internetoplichting en bij het klachtenloket ConsuWijzer van de Autoriteit Consument en Markt?
Het is natuurlijk zorgelijk dat mensen de huidige krapte op de woningmarkt misbruiken en zichzelf daarbij financieel verrijken ten koste van anderen. Het is daarom heel goed dat het Landelijk Meldpunt Internetoplichting van de politie, de Fraudehelpdesk en de Autoriteit Consument & Markt (ACM) ieder vanuit hun eigen rol optreden tegen deze problematiek en, waar relevant, ook de samenwerking zoeken om verder slachtofferschap te voorkomen. Het is daarbij goed om een onderscheid te maken tussen oplichting/fraude enerzijds en misleiding anderzijds. Van fraude is sprake als er wordt voldaan aan art. 326 van het Wetboek van Strafrecht. Hierin staat beschreven dat er sprake moet zijn van een wederrechtelijk voordeel, dat er enige vorm van imitatie en/of een samenweefsel van listige kunstgrepen is gebruikt. Het niet nakomen van een overeenkomst of alleen het achterlaten van informatie valt niet hieronder. Mocht er sprake zijn van (een verdenking van) fraude, dan kan de politie een strafrechtelijk onderzoek instellen.
Er is sprake van misleiding indien een aanbieder valse of onvolledige informatie verstrekt over de belangrijkste kenmerken van zijn product of dienst. Ook is sprake van misleiding als een aanbieder informatie verstrekt die weliswaar strikt genomen juist is, maar die door een consument gemakkelijk verkeerd kan worden begrepen, bijvoorbeeld omdat de informatie onduidelijk, onbegrijpelijk of dubbelzinnig is. De ACM ziet toe op de naleving van regels over misleiding. Alle handelaren dienen zich aan de regels over misleiding van de ACM te houden, ook websites waar huurwoningen worden aangeboden. Als huurwoningwebsites zich niet aan de regels houden, kan de ACM handhavend optreden.
Sinds november 2016 zijn er 150 aangiften voor kamer- en woningverhuurfraude binnen gekomen bij de politie. De politie ziet geen toename in het aantal aangiftes van oplichting door websites met niet-bestaande woningen. De afgelopen jaren is het aantal aangiftes redelijk stabiel. Wel moet men er rekening mee houden dat het afgelopen jaar in het teken stond van thuiswerken en thuis studeren. De kans bestaat dat daardoor minder studenten op kamers zijn gegaan en daarmee ook in mindere mate is gezocht naar kamers, wat de kans op oplichting verkleint. Ook het aantal woningoverdrachten was vorig jaar laag2. De politie blijft actief het aantal aangiften monitoren.
De Fraudehelpdesk biedt fraudeslachtoffers een helpende hand door hen te adviseren en naar de juiste instantie te verwijzen. De Fraudehelpdesk probeert slachtofferschap te voorkomen door burgers en bedrijven bewust te maken van fraude-risico’s en praktische tips te geven over hoe zij die risico’s kunnen beperken. Het aantal meldingen bij de Fraudehelpdesk voor kamer- en woonverhuurfraude neemt af sinds 2019 (zie onderstaande tabel).
2019
2020
2021 tot 1 juni
Meldingen
383
271
101
Slachtoffers
146
101
33
Schadebedrag
234.105,–
185.930,–
57.135,–
ACM Consuwijzer heeft in de periode 2018 tot aan maart 2020 meer dan 300 meldingen ontvangen over huurwoningwebsites. De ACM heeft naar aanleiding van de ontvangen signalen recentelijk aangekondigd onderzoek te doen naar misleiding door huurwoningwebsites3. Dit onderzoek richt zich op abonnementen die aan consumenten worden aangeboden, waarbij de consument toegang krijgt tot informatie over het woningaanbod van derden, zoals verhuurmakelaars. Uit de signalen blijkt dat consumenten na het afsluiten van het abonnement niet in contact komen met de verhuurmakelaar, of dat de woning niet beschikbaar is of niet bestaat. Het betreffende onderzoek loopt nog. Wanneer de ACM tijdens een onderzoek of naar aanleiding van signalen vermoedens heeft van fraude of oplichting zal zij hierover contact zoeken met het Landelijke Meldpunt Internetoplichting, omdat de ACM niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen fraude.
Deelt u de zorgen van de politie dat dit slechts het topje van de ijsberg betreft? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de aangiftebereidheid bij online woonoplichting te verhogen?
Het is zorgelijk dat oplichters misbruik maken van woningzoekenden door inschrijvingsgelden te vragen voor websites met niet-bestaande woningen. Of dit het topje van de ijsberg is, kan ik op basis van de beschikbare gegevens niet vaststellen. Om meer inzicht te krijgen in de daadwerkelijke aantallen is het van belang dat slachtoffers zich melden bij de politie, de Fraudehelpdesk of de ACM. Om de aangiftebereidheid te vergroten wordt vaak online aangifte ingezet, omdat dit de drempel tot aangifte verlaagt. Het is al mogelijk om online aangifte te doen van online aankoop- en verkoopfraude waar ook oplichting door middel van nepverhuurwebsites onder valt. Andere manieren om aangiftebereidheid te vergroten voor kamer- en woonverhuurfraude is de bewustwording bij het publiek te vergroten, door naast de waarschuwingen, ook erop te wijzen dat het maken van een melding en aangifte doen van groot belang is. In de gerichte social media campagnes van scholieren.com en het Centrum van Criminaliteitspreventie en Veiligheid, in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, wordt hier aandacht aan besteed. Zie antwoord 4 & 7 voor de verdere toelichting over deze gerichte social media campagne.
Herinnert u zich de waarschuwing van de Fraudehelpdesk en de Woonbond uit 2019 dat oplichting via neppe verhuursites toeneemt?2Zo ja, welke maatregelen zijn er destijds genomen om deze vorm van woonfraude aan te pakken? Bent u van mening dat deze maatregelen het beoogde effect hebben gehad?
Ik herinner me de waarschuwing van de Fraudehelpdesk en de Woonbond uit 2019 nog goed. Mijn departement heeft hier direct op ingespeeld door opdracht te geven aan het CCV en het platform scholieren.com om een social mediacampagne uit te rollen op o.a. het druk bezochte social media account eindexamens. Dit was een gerichte preventieactie op de doelgroep eindexamen scholieren, die na de zomer startte met studeren in een nieuw stad en op zoek ging naar een kamer.
Ook de politie heeft via het social media account vraaghetdepolitie.nl jongeren gewaarschuwd voor kamerverhuurfraude. Deze gerichte social media campagne is afgelopen maand herhaald met het oog op de introductieweken van de universiteiten en hogescholen.
Het effect van deze preventieactiviteiten en interventies is lastig vast te stellen, omdat niet gemeten kan worden hoeveel oplichtingen hiermee voorkomen worden. Het aantal meldingen bij de Fraudehelpdesk voor kamer-/woningverhuurfraude neemt de afgelopen twee jaar wel af. Echter stond 2020 in het licht van thuiswerken en thuis studeren, waardoor de verwachting is dat minder studenten gezocht hebben naar een studentenkamer.
Deelt u de opvatting dat meer maatregelen tegen online woonoplichting noodzakelijk zijn? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er om malafide verhuursites en de online oplichters achter deze websites harder aan te pakken?
Ik acht het niet noodzakelijk op dit moment om meer maatregelen te nemen tegen kamer- en woonverhuurfraude in strafrechtelijke zin. Er worden al verscheidene maatregelen genomen om kamer- en woningverhuurfraude tegen te gaan, zowel op het gebied van preventie als opsporing. Er wordt ingezet op het geven van voorlichting aan de mensen over de risico’s bij het zoeken naar een woning op het internet. Daarnaast zet de politie zich in op het uit de lucht halen van deze malafide websites. In 2021 heeft de politie voor drie websites actief een notice and take down doen uitgaan naar de hostingproviders. Deze website zijn dus uit de lucht gehaald. De overige elf websites die bekend zijn bij de politie waren slechts kort actief en online. Daarvoor was het niet nodig om een notice and take down uit te laten gaan. Naast het uit de lucht halen van deze websites is van belang dat de verhuurplatformen de maatregelen aanscherpen om oplichting en misleiding te voorkomen. Zoals eerder aangegeven heeft de ACM hier ook een onderzoek naar ingesteld.
Heeft u inzicht in het totaal aantal meldingen van oplichting via neppe verhuursites? Zo ja, is er sprake van een toename ten opzichte van voorgaande jaren? Zo nee, hoe bent u van plan beter inzicht te krijgen in het aantal oplichtingen via nepverhuursites?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg van de politie en de ACM dat voornamelijk studenten die deze zomer op zoek gaan naar woonruimte het slachtoffer zullen worden van deze oplichtingspraktijken? Zo ja, hoe bent u van plan deze specifieke doelgroep te waarschuwen voor online woonoplichting en misleiding? Vraag 8 Kunt u de uitkomsten van het onderzoek dat op dit moment door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) wordt gedaan naar online woonoplichting de Kamer doen toekomen zodra deze beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 4.
De zoutwinning en lekkages bij Nedmag |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel van Follow the Money, RTV Drenthe en RTV Noord over Nedmag waaruit blijkt dat zij van de lekkage in 2018 hadden kunnen weten?1 Deelt u de mening van de mijnbouwdeskundig ingenieur dat Nedmag het had kunnen voorzien?
Ja, ik ken het artikel. Ik deel de mening dat het bedrijf de lekkage had kunnen voorzien niet. Zowel toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) als Nedmag hebben aangegeven dat de lekkage in 2018 niet was te voorzien tijdens de fase van actieve zoutwinning.
Welke conclusies trekt u uit de uitspraak van de mijnbouwdeskundig ingenieur dat het samenvloeien van cavernes tot een bepaald volume, onverantwoord is? Welke voorwaarden worden er aan cavernes gesteld om de veiligheid te garanderen?
In het winningsplan2 en in mijn instemmingsbesluit3 is reeds aangegeven dat het niet langer beoogd is om cavernes te laten samengroeien tot een cluster met groot ondergronds volume. In het instemmingsbesluit heb ik voorwaarden opgenomen waarin het maximale volume van de cavernes is begrensd. Ook is de toegestane druk in deze cavernes begrensd voor het behoud van de integriteit van het cavernedak.
Hoe staat uw uitspraak in beantwoording van mijn Kamervragen van 30 april 2018 (Aanhangsel Handelingen 2714): «Bij het afgeven van vergunningen moet het risico op verontreiniging van het grondwater ten allen tijde verwaarloosbaar te zijn. Indien dit niet zo is wordt een vergunning niet afgegeven» in verhouding tot uw recente instemmingsbesluit tot 2045? Waaruit blijkt dat het risico op verontreiniging van grondwater verwaarloosbaar is?
De uitspraak uit 2018 verhoudt zich tot het recente instemmingsbesluit waarin beoordeeld is dat de risico’s voor verontreiniging van het grondwater verwaarloosbaar zijn.
In de beoordeling van het risico op verontreiniging van het grondwater is gekeken naar de kans dat verontreinigende stoffen uit de caverne de ondergrond in kunnen stromen, het grondwater kunnen bereiken en de eventuele effecten van die gebeurtenis.
In het instemmingsbesluit is de cavernegrootte en de cavernedruk beperkt om lekkage te voorkomen en de integriteit van het cavernedak te borgen. Tevens is vastgesteld dat zich tussen de bovenliggende zoutlaag en de ondiepe ondergrond meerdere afsluitende lagen bevinden. Daarnaast wordt de pekel uit de cavernes afgelaten aan het einde van de periode van actieve winning. Tot slot is meegewogen dat er een relatief kleine hoeveelheid van een alternatieve dakolie gebruikt zal gaan worden. Dit alternatief bevat minder toxische stoffen dan diesel en is daardoor minder schadelijk.
De kans dat dakolie de bovenste lagen van de ondergrond waar het grondwater zich bevindt, bereikt of in de toekomst zal bereiken en het grondwater verontreinigt heb ik daarmee beoordeeld als verwaarloosbaar.
Hoe staat de risicobeoordeling die Nedmag heeft laten uitvoeren in verhouding tot het negatieve advies van Staatstoezicht op de Mijnen, gemeente Midden Groningen, provincie Groningen en Waterschap Hunze en Aa’s voor het winningsplan?
In de risicobeoordeling in het winningsplan wordt ingegaan op het risico op bodemtrillingen, het risico op verontreiniging van het grondwater en het risico op schade aan gebouwen en infrastructuur als gevolg van bodemdaling. In het instemmingsbesluit heb ik beschreven hoe ik de genoemde adviezen heb gewogen. Ik geef u hier een beknopte weergave.
Over het beperkte risico op bodemtrilling zijn de door Nedmag gemaakte risicobeoordeling en alle uitgebrachte adviezen in overeenstemming.
Er zijn negatieve adviezen die zien op het gebruik van diesel als dakolie om milieuhygiënische redenen. Hieraan heb ik gevolg gegeven door in te stemmen met het gebruik van een alternatieve dakolie en een alternatieve wijze van ontwikkelen van de caverne waardoor het gebruikte volume sterk verminderd zal zijn ten opzichte van de eerder aangelegde cavernes (zie ook het antwoord op vraag 3).
De bodemdaling is een omvangrijk onderdeel van het instemmingsbesluit. Het overgrote deel van de bodemdaling is een gevolg van de winning uit het verleden. De adviezen zien op het beperken van de bodemdaling als gevolg van nieuwe en voortgezette winning. Hieraan heb ik gevolg geven door niet in te stemmen met de voortzetting van de winning uit caverne Veendam-3.
SodM heeft negatief geadviseerd op voortzetting van actieve winning uit de bestaande cavernes om samengroei aan het cavernecluster te voorkomen en daarmee herhaling van het incident uit 2018 te voorkomen. Om deze samengroei te voorkomen heb ik niet ingestemd met voortzetting van de winning uit caverne Veendam-3 en heb ik de voortzetting van de winning uit caverne Tripscompagnie-9 in tijd en omvang beperkt.
Klopt de conclusie dat het voortbestaan van Nedmag prioriteit had bij het verstrekken van de vergunning zodat zij de schades in de toekomst kunnen blijven betalen? Wat gebeurt er als Nedmag failliet gaat met het sluiten van de putten, de waterbeheersmaatregelen die nodig zijn bij bodemdaling en de afhandeling van de schades? Wie is dan verantwoordelijk? Hoe heeft u dit risico ingedekt?
Nee, dat klopt niet. Het wettelijke toetsingskader van het winningsplan ziet op de beoordeling van veiligheid en de gevolgen van de winning. Het voortbestaan van een bedrijf is daar geen onderdeel van.
Vanaf 1 november 2021 kunnen mensen met schade zich melden bij de Commissie Mijnbouwschade die de schade zal beoordelen. Indien de Commissie Mijnbouwschade tot conclusie komt dat schade is veroorzaakt door de zoutwinning dan zal Nedmag deze moeten vergoeden.
Indien Nedmag failliet zou gaan, kunnen burgers zich melden bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat voor uitbetaling uit het waarborgfonds.
Herkent u overeenkomsten met de gaswinning in Groningen, zoals het ontkennen van het mijnbouwbedrijf dat schade door hun activiteiten komt? Of de jarenlange strijd die omwonenden moeten voeren om hun schade vergoed te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken de onrust die in de omgeving leeft en het vermoeden dat mensen hebben dat hun woningen als gevolg van de zoutwinning door Nedmag zijn of kunnen worden beschadigd. Ik verwijs u graag naar het antwoord op vraag 8 waarin ik aangeef hoe ik de geleerde lessen in Groningen ga toepassen op de situatie rond de afhandeling van schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten in Nederland.
Waarom ontkent u in uw reactie op het artikel uit vraag 1, dat bij Nedmag en de staat, economische belangen zwaarder wegen dan de veiligheid van omwonenden van een mijnbouwgebied?
Het is onjuist dat economische belangen zwaarder wegen dan de veiligheid van omwonenden. De veiligheid van de zoutwinning is beoordeeld in het instemmingsbesluit. De economische belangen zijn geen onderdeel van het wettelijke toetsingskader en ook geen onderdeel geweest van de afweging.
Heeft u lessen geleerd uit de problemen rondom het Groningenveld die u gaat toepassen op de situatie rondom de gaswinning in Groningen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb lessen geleerd uit de problemen rondom het Groningenveld welke ik ga toepassen op de situatie rond de afhandeling van schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten in Nederland. Daarom heb ik, naast het Instituut Mijnbouwschade Groningen, een onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade ingesteld die woningeigenaren en kleine bedrijven ondersteunt in het proces van schadeafhandeling. De Commissie doet onderzoek en adviseert over de oorzaak en de omvang van de schade, waarmee de Commissie Mijnbouwschade in de praktijk de bewijslast van de schademelder overneemt. Het advies van de Commissie Mijnbouwschade is bindend voor het mijnbouwbedrijf. Op dit moment adviseert de Commissie Mijnbouwschade alleen nog over schademeldingen door bodembeweging als gevolg van de winning of opslag van gas in of uit kleine velden. Vanaf 1 november a.s. wordt daar mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning aan toegevoegd. De Commissie Mijnbouwschade neemt ook meldingen in behandeling van mogelijke schade door gestapelde mijnbouw.
In het geval er meerdere oorzaken aan de schade ten grondslag liggen, zal de Commissie Mijnbouwschade in haar advies aangeven welk deel veroorzaakt is door welke mijnbouwactiviteit en welke vergoeding zij daarbij adviseert. Daar waar er een samenloop is met schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld, zal er afstemming plaatsvinden tussen Commissie Mijnbouwschade en het Instituut Mijnbouwschade Groningen.
Welk deel van de winsten van Nedmag wordt in een schadefonds gestort om (toekomstig) gedupeerden te compenseren? Doet de staat ook een bijdrage vanuit de opbrengsten in dat fonds?
In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat mijnbouwbedrijven of rechtsopvolgers aansprakelijk zijn voor mijnbouwschades. Mocht er geen mijnbouwbedrijf of rechtsopvolger meer zijn, dan kunnen bewoners een beroep doen op het publieke Waarborgfonds Mijnbouwschade. Dit Waarborgfonds is gevuld door mijnbouwbedrijven uit de olie-, gas- en zoutsector. Daarnaast kan ik op basis van de Mijnbouwwet, indien ik daar aanleiding toe zie, financiële zekerheid eisen om eventuele schade die in toekomst ontstaat te vergoeden. Ik zie op dit moment daarom geen aanleiding om een aanvullend schadefonds op te richten.
Bent u bereid de omkering van bewijslast, of het bewijsvermoeden, toe te passen in gebieden van zoutwinning? En bij gebieden met gestapelde mijnbouw? Wilt u uw antwoord toelichten?
Een wettelijke bewijsvermoeden is een vergaande afwijking van het uitgangspunt in het bewijsrecht dat degene die iets stelt, dat ook moet bewijzen. Zo'n afwijking vergt een voldoende rechtvaardiging. Voor het Groningenveld is hier sprake van, omdat hier tienduizenden schademeldingen waren in korte tijd die grotendeels toe te wijzen waren aan bodembeweging door de opslag of winning van gas in of uit deze velden. Bij zoutwinning of in gebieden met gestapelde mijnbouw buiten het effectgebied van het Groningenveld gaat het om veel minder schadegevallen, waardoor een voldoende rechtvaardiging voor het wettelijk bewijsvermoeden ontbreekt.
Wilt u zelf deze vragen beantwoorden?2
Als Minister van Economische Zaken en Klimaat ben ik verantwoordelijk voor de beantwoording van Kamervragen. Ik hecht eraan dat de beantwoording correct, begrijpelijk en gecontroleerd is. Daarom worden mijn antwoorden op Kamervragen vrijwel altijd voorgelegd aan de partijen waarover de Kamervragen gaan. Op deze manier worden feitelijke onjuistheden voorkomen. In sommige gevallen worden partijen verzocht om een suggestie voor de beantwoording van de vragen, dit heeft te maken met de detail en complexiteit van de onderwerpen. Ondanks deze afstemming blijf ik verantwoordelijk voor de juistheid van de beantwoording op het moment dat ik mijn brief aan de Tweede Kamer stuur. Het is vervolgens aan uw Kamer om een vervolg te geven aan mijn brief.
In het geval van de voorliggende Kamervragen is SodM en Nedmag om input gevraagd op de vragen die voor hun organisatie relevant zijn voor de feitelijke onderbouwing zodat uw Kamer juist wordt geïnformeerd.
Het bericht 'GGD-directeur laat naam Tata Steel uit longkankerrapport schrappen' |
|
Renske Leijten |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Erkent u dat het vertrouwen is geschaad doordat de directeur van de geestelijke gezondheidsdienst (GGD)heeft verboden Tata te noemen in het rapport over longkanker in Beverwijk en het onderwerp longkanker in het rapport wordt gebagatelliseerd?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het uiteraard belangrijk dat de gezondheidsdiensten onafhankelijk en dus betrouwbaar onderzoeken en rapporteren. Daarom vind ik het goed dat het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Kennemerland een extern onafhankelijk onderzoek heeft laten uitvoeren naar de totstandkoming van het rapport «Incidentie en prevalentie van kanker in de regio Kennemerland 2004–2018». Het onderzoeksrapport is op 26 augustus jl. gepubliceerd. In het onderzoeksrapport, dat door onderzoeker en voormalig ombudsman van Den Haag Peter Heskes is uitgevoerd, is geconcludeerd dat er volstrekt integer is gehandeld door de directeur en zijn medewerkers; de directeur heeft op een juiste manier sturing gegeven en het rapport is op een integere manier tot stand gekomen.
Waarom maken GGD-ambtenaren zich zorgen over dat conclusies uit het rapport publicitair verkeerd zouden kunnen uitpakken voor Tata Steel?
De GGD Kennemerland gaat ervan uit dat u waarschijnlijk doelt op een passage uit de recent gepubliceerde gegevens uit het Wob-verzoek2 aan GGD Kennemerland. Hierin schrijft een GGD-ambtenaar dat het gebruik van het woord «aannemelijk», voor de rol van luchtverontreiniging als mogelijke risicofactor voor longkanker, zou kunnen leiden tot krantenkoppen als «Tata Steel veroorzaakt longkanker».
De GGD Kennemerland geeft aan dat deze conclusie niet kan worden getrokken op basis van het betreffende GGD-rapport omdat bij dit type onderzoek geen oorzakelijke verbanden kunnen worden aangetoond. De GGD Kennemerland geeft aan om die reden gekozen te hebben voor een formulering waarbij duidelijk is gemaakt dat dit GGD-rapport geen oorzaken van een verhoogde kankerincidentie kan aantonen, maar dat uit de wetenschappelijke literatuur wel bekend is dat luchtverontreiniging in het algemeen één van de risicofactoren is voor het ontstaan van longkanker.
Erkent u dat met de hoge prevalentie van kanker in Beverwijk er in deze situatie geen winnaars zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de zorgen van de bewoners van Beverwijk en omstreken ten aanzien van hun leefomgeving. De Provincie Noord-Holland, de gemeenten en het Rijk werken hard om de leefomgevingskwaliteit in die regio te verbeteren. Een veilige en gezonde leefomgeving is van groot belang. De noodklok die sommige artsen en omwonenden hebben geluid neem ik daarom zeer serieus. Via het Schone Lucht Akkoord (SLA) werk ik samen met provincies, gemeenten en stakeholders aan de permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor iedereen in Nederland te realiseren. De ondertekenaars van het SLA committeren zich onder andere aan het zo scherp mogelijk vergunnen en worden daarbij actief ondersteund vanuit het Rijk. Dit najaar voert het RIVM, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, een nulmeting van het akkoord uit. Hieruit moet blijken of de maatregelen voldoende zijn om de doelen te halen. Mocht dat niet het geval zijn, dan nemen de deelnemende partijen nieuwe maatregelen. Mocht blijken dat het mogelijk is om meer gezondheidswinst te realiseren door luchtvervuiling sneller of meer terug te dringen, dan zal ik mij daar zeker voor inzetten. Daarnaast vormt het Rijk (de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Economische Zaken en Klimaat) samen met de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten een ambtelijke werkgroep. Hierin worden de mogelijkheden verkend om Tata Steel structureel te verduurzamen en tegelijk de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Zelf zet Tata Steel met de Roadmap Plus in op een versnelde weg naar een betere leefomgeving door extra maatregelen en investeringen. Tegelijk is te verwachten dat door het klimaatbeleid, de elektrificatie van het wegverkeer en steeds betere technieken in de industrie de luchtkwaliteit in de komende decennia verder zal verbeteren.
Hoe is het mogelijk dat omwonenden en artsen die meermaals de noodklok hebben geluid steevast genegeerd zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de overheid (provinciaal, lokaal, landelijk en uitvoeringsdiensten als inspecties en GGD-en) afwezig is geweest in het beperken van de luchtverontreiniging veroorzaakt door de industrie en het bevorderen van de volksgezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook dat mensen moeten kunnen vertrouwen op de overheid (provinciaal, lokaal, landelijk en uitvoeringsdiensten als inspecties en GGD-en) als bewaker van normen van uitstoot en dat niet het economische belang van aandeelhouders van Tata-steel voor moeten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om risicovolle uitstoot te voorkomen, beschermt de overheid met wet- en regelgeving burgers tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.
Uit de regelgeving volgt dat een bedrijf in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor het voorkomen of anders beperken van alle negatieve gevolgen voor het milieu. Daarom moet een bedrijf de Beste Beschikbare Technieken (BBT) toepassen. BBT, waarin zowel de technische als economische haalbaarheid is meegewogen, is onderdeel van rijksregels of de vergunning die wordt verleend door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag ziet tevens toe op de naleving van de rijksregels en de vergunning. Het Rijk adviseert en ondersteunt het bevoegd gezag waar mogelijk, bijvoorbeeld via de inzet van de Inspectie Leefomgeving en Transport, en via Europa afspraken over strengere bronmaatregelen.
Kunt u alle initiatieven die u hebt genomen in de afgelopen tien jaar om de leefomstandigheden voor directe omwonenden en mensen in de regio te verbeteren uitputtend op een rij zetten?
De voormalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) heeft in 2009 het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgezet. Binnen dit programma werken de rijksoverheid en decentrale overheden samen om te zorgen dat Nederland overal tijdig aan de grenswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide zal voldoen. Aan het NSL is ook een monitoringsprogramma verbonden om het bereiken van dit doel te waarborgen. Het NSL loopt door totdat de Omgevingswet ingaat. Ook het eerder genoemde Schone Luchtakkoord (SLA) draagt bij aan het verder verbeteren van de luchtkwaliteit. De doelstellingen van het SLA zijn al toegelicht bij de beantwoording van de vragen 3, 4 en 5. De verantwoordelijkheid voor taken op het gebied vergunningverlening, toezicht en handhaving liggen bij het bevoegd gezag: de decentrale overheden. In het SLA is onder andere afgesproken scherper te vergunnen. Daar zetten de bevoegde gezagen zich dan ook voor in. Het NSL en overig nationaal, lokaal en internationaal luchtbeleid heeft eraan bijgedragen dat de (achtergrond)concentraties van verontreinigende stoffen in Nederland over de gehele linie zijn gedaald. Dit blijkt ook uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland- rapportages3 die jaarlijks worden opgesteld.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de regio over hoe het zover heeft kunnen komen en hoe de situatie kan worden verbeterd voor directe omwonenden en mensen in de regio?
De voormalige Staatssecretaris Van Veldhoven heeft op 21 juni jl. een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers van bewonersgroepen en stichtingen. Bij mijn aantreden heb ik reeds verzocht om een soortgelijke ontmoeting om ook zelf de ervaringen te horen van de mensen die in de omgeving wonen. Net als bij het eerder genoemde gesprek doe ik dit samen met een gedeputeerde van Noord-Holland.
Prullemanderen stikstofregels |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Inkrimpen veestapel kost economie miljarden» en »Economisch klimaat sluipt achteruit»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat forse inkrimping of zelfs het verdwijnen van de veeteelt in bepaalde stikstofgevoelige gebieden de Nederlandse economie miljarden euro’s en tienduizenden banen kan kosten?
De heer Van Haga verwijst naar een krantenartikel, waarin uitspraken van een landbouweconoom van het CBS staan over de economische gevolgen van een advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) aan de regering om de veeteelt in bepaalde stikstofgevoelige gebieden fors in te krimpen of te doen verdwijnen.2 Besluitvorming over de uitvoering van dit advies, evenals over andere adviezen aan de regering over de stikstofaanpak, moet nog plaatsvinden.
In het aangehaalde artikel geeft een landbouweconoom van het CBS aan dat het «agro-complex» van de vee-industrie € 10 miljard toegevoegde waarde heeft en ruim 300.000 banen omvat.3 De landbouweconoom concludeert, aldus het artikel, dat als de veestapel met de helft wordt ingekrompen, ook de helft van de toegevoegde waarde verdampt. Deze conclusie berust op een onderliggende aanname dat een krimp in toegevoegde waarde proportioneel zou zijn aan een krimp in de veestapel. Dit is echter niet per definitie het geval; de productiviteit en toegevoegde waarde verschillen immers per bedrijf en per sector binnen het agro-complex. Zo hebben duurzamere bedrijven bijvoorbeeld vaak een hogere marge en daarmee meer toegevoegde waarde per product. Indien een veehouderij bijvoorbeeld zou extensiveren, met als gevolg een kleiner aantal dieren, kan het relatief aantrekkelijker worden om in te zetten op kwaliteitsverbeteringen om zo de toegevoegde waarde te verhogen.4
Als een sector door veranderend beleid (of door veranderende marktomstandigheden) krimpt, dan gaat hierbij inderdaad economische activiteit verloren. Gezien het aanpassingsvermogen van de economie, zou een dergelijk verlies echter veelal tijdelijk zijn. Een verlies van economische activiteit in een sector (zoals bijvoorbeeld de agrarische sector) als gevolg van eventuele maatregelen dient te worden afgewogen tegen het verlies of mislopen van economische activiteit in alle sectoren als gevolg van het eventueel niet nemen van deze maatregelen (door onder andere de stikstofproblematiek). Zo wordt het totale economische effect van eventuele inkrimpingsmaatregelen gedempt. Uiteindelijk zal het kabinet bij het maken van beleid veelomvattend diverse publieke belangen dienen te wegen waarbij het kabinet altijd de sociaaleconomische consequenties van de voorgestelde maatregelen beziet.
Wat vindt van het feit dat de door ons zelf opgelegde stikstofregels daar de oorzaak van zijn?
Het kabinet vervult met de maatregelen die het neemt om de stikstofproblematiek op te lossen de verplichtingen die volgen uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van Nederland: de Raad van State.5 Het betreft derhalve geen «zelf opgelegde stikstofregels», maar het voldoen aan wet- en regelgeving en het volgen van rechtelijke uitspraken, zoals van een overheid binnen een rechtstaat verwacht mag worden.
Wat vindt u van het feit dat regionale werkgeversorganisaties stellen dat ze zonder het stikstofbeleid al voor miljarden aan duurzame investeringen in de regio’s hadden kunnen bijdragen aan de brede welvaart ter plaatse?
Het is mij bekend dat de stikstofproblematiek voor forse belemmeringen heeft gezorgd voor onder andere duurzame investeringen. Dit is uiteraard een onwenselijke situatie. Vanaf het moment dat de Raad van State op 29 mei 2019 stelde dat de Programmatische Stikstof Aanpak niet als basis voor de toestemming voor activiteiten gebruikt mag worden, zetten het kabinet en de decentrale overheden zich in om oplossingen te vinden voor bedrijven die in Nederland willen investeren. Voorbeelden betreffen onder meer extern salderen, het stikstofregistratiesysteem (SSRS) en de partiële bouwvrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht voor de bouwsector.
Ook de komende tijd blijven het kabinet en de decentrale overheden zich inspannen om belemmeringen door stikstof voor onder andere duurzame investeringen weg te nemen. Daarbij geldt wel dat Nederland gehouden is aan de juridische verplichting om de natuur te doen herstellen en verbeteren. Hierbij is ook het perspectief van brede welvaart en de kwaliteit van de natuur voor onze leefomgeving van belang. Bij toestemmingverlening voor activiteiten met stikstofuitstoot dienen daarom altijd de effecten voor de natuur in ogenschouw genomen te worden. Het kabinet zet met de structurele aanpak stikstof in op natuurverbetering, ten eerste om te zorgen dat Nederland op termijn weer aan de natuurdoelstellingen voldoet, maar ook om te zorgen dat daarmee weer meer ruimte voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen ontstaat.
Deelt u de mening dat de stikstofregels heuse banenverdelgers zijn en dat ze onze economie grote schade toebrengen? Zo ja, wilt u zich hard maken om deze onzalige regels te schrappen, zodat onze economie weer kan floreren?
Met betrekking tot de stelling dat de stikstofregels heuse banenverdelgers zijn en dat ze onze economie grote schade toebrengen verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2. Met betrekking tot het schrappen van «deze onzalige regels» wil ik nogmaals wijzen op het feit dat er geen sprake is van «zelf opgelegde stikstofregels», maar het voldoen aan wet- en regelgeving en het volgen van rechtelijke uitspraken, zoals van een overheid binnen een rechtstaat verwacht mag worden.
Wat vindt u van het feit dat regionale werkgeversorganisaties het volgende stellen: «Als we ook de nationale woningnood, onze kwetsbare wijken, onze slechte onderwijsscores, het gebrek aan structuurversterkende investeringen (kennis, innovatie, duurzaamheid) en bijvoorbeeld onze bereikbaarheid niet flink aanpakken, dan prijzen we ons uit de markt en haken investeerders af.»? Graag een gedetailleerd antwoord met uw oplossingen
Het is goed dat ruim 50 gemeenten en (ondernemers)organisaties een gezamenlijk manifest hebben opgesteld waarin zij richting een volgend kabinet een pleidooi doen om samen te werken aan versterking van het Nederlands vestigingsklimaat. Deze partijen spreken ook hun zorgen uit over hoe het Nederlandse vestigingsklimaat zich ontwikkelt. Zorgen die ik vaker hoor tijdens gesprekken met partijen uit het veld.
Sterke clusters – met hun unieke samenwerking tussen grote bedrijven, mkb-bedrijven en kennisinstellingen – zijn belangrijk voor ons huidig en toekomstig verdienvermogen en dragen daarmee bij aan het versterken van de brede welvaart. Een aantrekkelijk vestigings- en investeringsklimaat is een belangrijke randvoorwaarde voor de verdere ontwikkeling van deze clusters (zoals Brainport Eindhoven, Foodvalley in Wageningen en chemiecluster Chemelot) en komt daarmee dus de brede welvaart in Nederland ten goede. Het is de rol van de overheid om de randvoorwaarden te scheppen waarin bedrijven kunnen ondernemen. Dit doet het Rijk niet alleen; ons vestigingsklimaat is mede het resultaat van jarenlange inspanning van Rijk en regio op velerlei terreinen. Het is dan ook een verantwoordelijkheid van ons allen, zowel publieke als private partijen, om onze goede positie te behouden en waar mogelijk te verbeteren.
In het manifest wordt een zestal terreinen genoemd waar de schrijvers graag samen met een komend kabinet publiek-privaat de schouders onder zetten, waaronder leefklimaat, beroepsbevolking, bereikbaarheid, en kennis en innovatie. Op een aantal van de genoemde terreinen heeft het huidige kabinet al stappen gezet. Concrete voorbeelden hiervan op terrein van beroepsbevolking zijn de investering van € 8,5 miljard voor het Nationaal Programma Onderwijs en de opening van de Subsidieregeling omscholing naar kansrijke beroepen in de ICT en techniek op 1 september 2021. Ook via het Nationaal Groeifonds, waarmee de komende 5 jaar € 20 miljard wordt geïnvesteerd in projecten op gebied van Research & Development en innovatie, kennisontwikkeling en infrastructuur, stimuleert het kabinet investeringen in ons toekomstig verdienvermogen.
Momenteel wordt er aan een actieagenda voor de industrie gewerkt, waarin ook de punten uit het manifest Vestigingsklimaat worden meegenomen. In deze actieagenda wordt nadrukkelijk ingegaan op het vestigingsklimaat, dat een belangrijke randvoorwaarde is voor het versterken van de industrie, en waar dit mogelijk kan worden verbeterd. De uiteindelijke uitwerking van de actieagenda is aan een volgend kabinet.
De jarenlange afsluiting van rijbanen op de Haringvlietbrug |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er enorm veel weerstand is tegen de jarenlange afsluiting van rijbanen op de Haringvlietbrug?1
Ja, ik ben er van op de hoogte dat de maatregelen voor hinder zorgen voor de weggebruikers. Ik betreur dit ook ten zeerste. Ik ben echter genoodzaakt om deze maatregelen te treffen tot aan de vervanging van de klep omwille van de veiligheid van de weggebruiker en de beschikbaarheid van de brug.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 5 augustus 2021 (2021Z14129) is door samenwerking tussen Rijkswaterstaat, het Openbaar Ministerie en de Veiligheidsregio een oplossing gevonden om bij een maximum snelheid van 50 km/u twee versmalde rijstroken in beide richtingen te kunnen handhaven. Hiermee wordt de doorstroming ten aanzien van de eerder gecommuniceerde variant verbeterd. Deze maatregelen zijn per 23 augustus jl. in werking gesteld. Tevens wordt per 4 oktober a.s. in beide richtingen de linkerrijstrook op de Haringvlietbrug verbreed van 1,95 meter naar 2,35 meter. Hiermee wordt de doorstroming verbeterd, omdat inhalen makkelijker wordt gemaakt. Om de weginrichting aan te passen, heeft Rijkswaterstaat drie nachtafsluitingen nodig in het weekend van 1 tot 4 oktober. Om de nachtafsluitingen optimaal te benutten en hinder zoveel mogelijk te beperken, herstelt de aannemer tijdens de afsluitingen ook bestaande asfaltschade.
Bent u ervan op de hoogte dat wethouders, de ANWB, forenzen en truckers enorm lange files en omleidingen voorzien?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de nieuw ontworpen klemmen die zijn aangebracht achteraf niet beter bestand waren tegen de verkeerstrillingen dan die van ervoor? Zo ja, waarom is hier onvoldoende onderzoek naar gedaan?
Het ontwerp van de nieuwe klemmen is in 2017 tot stand gekomen uit een expertmeeting van Rijkswaterstaat met verschillende aannemers en ingenieursbureaus. Daarbij is in de verschillende fases van het ontwerpen van de nieuwe klemmen, constant het ontwerp gevalideerd en geverifieerd. Na fabricage zijn er verschillende proeven gedaan en in 2018 zijn de klemmen aangebracht bij de brug. De nieuwe klemmen hebben echter tot onvoldoende resultaat geleid. In de klem moet de juiste voorspanning aanwezig zijn om vast te blijven zitten. De wijze van bevestiging van de klemmen is van invloed op het bereiken van de benodigde voorspanning. Momenteel wordt onderzocht of door een andere wijze van bevestiging de klemmen beter vast blijven zitten. Er is op dit moment echter nog geen zicht op een oplossing.
Kunt u bevestigen dat er al in 2017 een mankement werd opgemerkt aan de Haringvlietbrug? Zo ja, waarom is er niet snel daarna al een gesprek geweest met belanghebbenden?
De signalen uit 2017 zijn serieus opgepakt. Zo is de klep met een spoedreparatie versterkt door een herontwerp van de klemmen welke tot stand is gekomen uit een expertmeeting van Rijkswaterstaat met verschillende aannemers en ingenieursbureaus. Aansluitend is een herberekening uitgevoerd ten aanzien van constructieve veiligheid van de klep. Uitkomst daarvan was, dat door de reparatie de restlevensduur kon worden opgerekt tot eind 2022/begin 2023 op voorwaarde dat het aantal brugopeningen beperkt zou worden. Hier zijn destijds de bestuurlijke partners en verschillende brancheorganisaties (o.a. Schuttevaer, HISWA-RECRON en TLN) in een daarvoor georganiseerd overleg van op de hoogte gesteld. Vervolgens is de aanpak van de brug opgenomen in het programma Vervanging en Renovatie en is gestart met de planfase. Deze planfase is in het eerste kwartaal van 2021 afgerond en op basis daarvan is gestart met de voorbereiding van de realisatie. De voorbereiding van de vervanging van de klep van de Haringvlietbrug is inmiddels in volle gang. In juli 2021 is formeel de aanbesteding gestart. In de voorbereiding op de aanbesteding en tijdens de planfase hebben al meerdere consultatiegesprekken met marktpartijen plaatsgevonden. Vanaf medio 2023 vindt naar verwachting de vervanging van de klep en de vernieuwing van de systemen plaats. Meer duidelijkheid over de haalbaarheid van deze planning kan begin volgend jaar gegeven worden als de aannemer die het werk gaat uitvoeren ook definitief gecontracteerd is. Daarnaast zijn er verschillende risico’s die voor vertraging kunnen zorgen. Hierbij kan gedacht worden aan gevolgen van langere levertijden voor bouwmaterialen.
Deelt u het inzicht dat het openhouden van twee rijstroken met de invoering van een trajectcontrole beter uitpakt voor de doorstroming dan het sluiten van één rijstrook? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat inzicht deel ik.
Deelt u het inzicht dat de sluiting van één rijstrook voor onder andere hulpdiensten en het openbaar vervoer enorm belemmerend kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Het sluiten van één rijstrook levert inderdaad belemmeringen op voor hulpdiensten, openbaar vervoer en het overige verkeer. Om deze reden is, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 5 augustus 2021 (2021Z14129) door samenwerking tussen Rijkswaterstaat, het Openbaar Ministerie en de Veiligheidsregio een oplossing gevonden om bij een maximum snelheid van 50 km/u twee versmalde rijstroken te kunnen handhaven.
Kunt u bevestigen dat Rijkswaterstaat het indienen van een «nadeelcompensatie» voor werkgevers op zich gaat nemen? Zo ja, wat houdt die «nadeelcompensatie» in? Zo nee, hoe worden werkgevers dan gecompenseerd?
Burgers en bedrijven die schade menen te ondervinden door maatregelen van Rijkswaterstaat kunnen compensatie aanvragen. Deze aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 2019.
Is er al nagedacht over het voordragen van een compacter renovatieplan waarbij de renovatie van de Haringvlietbrug niet over zes jaren wordt uitgesmeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan men dit plan verwachten?
Rijkswaterstaat doet er alles aan om de vervanging van het beweegbare deel van de brug zo snel mogelijk te realiseren. De planning is daarom al maximaal versneld. Zo is een versnelde marktbenadering toegepast waarbij de aannemer eerder betrokken wordt bij het uitwerken van de oplossing. Ook is de interne kwaliteitstoetsing parallel uitgevoerd aan het opstellen van de contractstukken.
De vervanging van de klep wordt naar verwachting, uitgevoerd vanaf medio 2023. In deze periode zal de weg gedurende meerdere weken gestremd zijn voor het wegverkeer. Meer duidelijkheid over de haalbaarheid van deze planning kan begin volgend jaar geven worden als de aannemer die het werk gaat uitvoeren ook definitief aan boord is. Daarnaast zijn er verschillende risico’s die voor vertraging kunnen zorgen. Hierbij kan gedacht worden aan gevolgen van langere levertijden voor bouwmaterialen.
Bent u ervan op de hoogte dat uit onderzoek van TNO blijkt dat er jaarlijks slechts 1 miljard euro van de benodigde 2.5 miljard euro wordt uitgegeven aan het onderhoud van infrastructuur? Zo ja, waarom is dit niet opgeschaald? Zo nee, gaat u dit bedrag opschalen?
Het TNO rapport geeft een grove indicatie van de behoefte voor vervanging en renovatie van alle infrabeheerders in Nederland. De behoefte voor het instandhouden van de netwerken in beheer van Rijkswaterstaat is geëvalueerd door Horvat en PWC/REBEL en met de Kamer gedeeld.
De validatie van PWC│REBEL wijst uit dat de budgetbehoefte voor de periode 2022–2035 in de orde van gemiddeld € 1 miljard per jaar hoger ligt dan het beschikbare budget. Dit is exclusief het inlopen van het uitgesteld onderhoud en nieuwe ontwikkelingen. Met de uitkomsten van de validaties en de extra kosten die worden voorzien is eind 2020 besloten voor zowel 2022 als 2023 budget naar voren te halen om versneld onderhoudsmaatregelen uit te kunnen voeren. Per jaar is € 350 mln. aan budget naar voren gehaald. Het streven is om in aanvulling op eerdere impulsen opnieuw middelen uit latere jaren naar voren te halen om meer onderhoudswerkzaamheden in de periode tot en met 2023 uit te kunnen voeren. Het nieuwe Kabinet zal een afweging moeten maken over de financiering van de instandhouding van het hoofdwegennet, hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem voor de jaren daarna. Zoals gemeld in de brief van 10 juni 2021 (Kamerstuk 35 570-A-61) is er vanaf 2024 sprake van een tekort op het budget voor instandhouding. Voldoende budget voor instandhouding is nodig om ongewenst uitstel van onderhoud te voorkomen en objecten tijdig te kunnen renoveren of vervangen.
Een ondernemer die van de Belastingdienst duizenden euro's voor gezonde lunch voor werknemers moet (terug)betalen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechter: Westlander moet duizenden euro's belasting voor gezonde lunch voor werknemers betalen»1
Ik ben bekend met dit bericht. Alhoewel deze vragen geen direct verband houden met mijn werkterrein, vind ik een gezond personeelsbestand belangrijk. Het feit dat een werkgever zijn werknemers elke dag een gezonde lunch geeft vind ik een goed initiatief.
Deelt u de mening dat een gezond personeelsbestand belangrijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat het Westlandse bedrijf Koppert Cress zijn werknemers gezond laat eten en een chef-kok daarom elke dag een groentelunch voor het personeel laat bereiden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat een ondernemer, die zich inzet voor een gezond personeelsbestand, wordt gestraft door 40.000 euro terug te moeten betalen aan de Belastingdienst?
Werkgevers die personeel gezond willen laten eten worden hierin ook met belastingmaatregelen ondersteund. Ik leg dit hieronder uit. Loon is belast volgens de Wet op de loonbelasting 1964. Dat geldt in beginsel zowel voor loon in geld als voor loon in natura, zoals het verstrekken van een maaltijd. De loonbelasting kent echter een aantal gerichte vrijstellingen en een vrije ruimte, welke ruimte de werkgever naar eigen inzicht kan inzetten om zijn personeel onbelast vergoedingen en verstrekkingen te geven. Is de vrije ruimte helemaal gevuld, dan wordt over het meerdere een eindheffing van 80% geheven. Dit is geen strafheffing, maar vergelijkbaar met een gemiddeld marginaal IB-tarief (circa 44%).2 Daarnaast gelden er nog specifieke waarderingen voor verstrekkingen op de werkplek. Voor maaltijden op de werkplek geldt dat deze in beginsel forfaitair op € 3,35 (in 2021) per maaltijd worden gewaardeerd.3 En voor consumpties, niet zijnde maaltijden, zoals groente en fruit op de werkplek geldt dat deze op nihil worden gewaardeerd. Werkgevers die personeel gezond willen laten eten worden hiermee tegemoetgekomen ten opzichte van de reguliere belastingheffing. Dat licht ik graag toe aan de hand van een voorbeeld.
Stel dat een werkgever altijd een fruitmand heeft staan voor zijn personeel, ter waarde van € 1 per dag per werknemer, en dat hij daarnaast een gezonde groenterijke lunch verstrekt zonder hier een bijdrage voor te vragen van het personeel ter waarde van € 12,50 per dag. De werknemer krijgt in dat geval loon in natura ter waarde van € 13,50 per dag. Hiervoor krijgt hij gezond eten en heeft hij bovendien zelf geen kosten meer voor zijn lunch en tussendoortjes. De fruitmand wordt in principe op nihil gewaardeerd voor de loonbelasting en de lunch op slechts € 3,35. Stel dat dit op jaarbasis 214 lunches zijn. Dan worden deze gewaardeerd op 214 x € 3,35 = € 716,90 op jaarbasis. Terwijl de werknemer feitelijk ter waarde van 214 x (€ 12,50 + € 1) = € 2.889 aan gezond eten krijgt van zijn werkgever. Stel de werkgever heeft hiervoor nog € 4004 vrije ruimte beschikbaar, dan wordt slechts € 716,90 -/- € 400 = € 316,90 belast tegen 80% eindheffing: € 253,52.5
Wat kunt u doen om de regels van de Arbowet zo te wijzigen dat innovatieve en bewuste ondernemers, zoals de directeur van Koppert Cress, niet langer slachtoffer worden van de regeldrift van de Belastingdienst (graag een toelichting)?
Zoals bij het antwoord op vraag 4 toegelicht biedt de wet al veel ruimte om gezonde maaltijden aanzienlijk lager te belasten dan regulier loon. De Wet op de loonbelasting 1964 kent daarnaast een gerichte vrijstelling voor arbovoorzieningen. Deze gerichte vrijstelling is echter bedoeld voor arbovoorzieningen waarin de werkgever moet voorzien. Denk hierbij aan schoenen met stalen neuzen voor in de bouw of een ergonomisch verantwoorde bureaustoel voor kantoorwerk.
Onderdrukking van religieuze minderheden in India naar aanleiding van onderzoek door de London School of Economics |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het op 1 juli gepubliceerde rapport «Destructive Lies – Disinformation, speech that incites violence and discrimination against religious minorities in India» van Open Doors, uitgevoerd door de London School of Economics (LSE), waarin melding wordt gemaakt van grove schendingen in India van het grondrecht uit artikel 18 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens om te geloven, niet te geloven, van geloof te veranderen en een geloof of levensovertuiging te praktiseren, privé en in groepsverband?
Ja.
Herkent u de duidelijk negatieve trend die onderschreven wordt in vele andere recente rapporten van toenemende religieuze spanningen, en geweld en discriminatie tegen religieuze minderheden in India?1 Zo nee, waarom niet?
De rapportages waarnaar u verwijst zijn mij bekend. Dat geldt ook voor een rapport van de Duitse Beauftragter für weltweite Religionsfreiheit over 2018/19, dat onlangs in het Engels werd gepubliceerd en diverse eerder door Open Doors, Jubilee Campaign en Actie Kerk in Nood uitgebrachte rapportages.2
Door de Indiase geschiedenis heen verlopen de spanningen tussen de verschillende religieuze groeperingen met golfbewegingen: ze nemen toe of af of verdwijnen voor een tijd, afhankelijk van de politieke context. Officieel is India een land van «eenheid in verscheidenheid» – door de grote variatie aan culturen, religies en talen, alsmede een politiek systeem gebaseerd op secularisme en democratie.
In de praktijk blijkt dat die diversiteit van verschillende kanten onder druk staat en dat de spanningen tussen de verschillende religieuze groeperingen sinds eind 2019 toegenomen zijn en verder versterkt lijken door de impact van de Covid19-crisis. Nederland brengt de zorgen over deze ontwikkelingen over bij de Indiase autoriteiten.
Onderschrijft u ook dat religieuze minderheden in India, met als grootste groepen moslims en christenen, in hun bestaansrecht bedreigd worden door de aanhoudende uitsluiting, discriminatie, intimidatie, bedreiging en geweld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de conclusie dat dit niet om losstaande incidenten gaat in specifieke staten maar dat het een wijdverbreid fenomeen betreft dat benadrukt wordt door verspreiding van leugens, propaganda en ophitsende boodschappen via de media en sociale media? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het rapport van Open Doors ook naar voren komt, spelen sociale media een rol in de verspreiding van desinformatie. Desinformatie kan (religieuze) minderheden verder marginaliseren, de samenleving verder polariseren en maatschappelijke cohesie verder afbreken. Zo kan desinformatie bijdragen aan discriminatie, vreemdelingenhaat, intolerantie en geweld. Vrijheid van meningsuiting, waar toegang tot informatie een belangrijk onderdeel van is, is een prioriteit van het Nederlands mensenrechten buitenlandbeleid. Dit uit zich in zowel diplomatieke inzet als ondersteuning van maatschappelijk middenveld. In augustus 2020 is een nieuw project van de Nederlandse ambassade in India gestart, gericht op het aanpakken van de wortels van desinformatie.
Bent u bereid zich in te zetten voor een internationale onderzoekscommissie die met de Indiase overheid voortbouwt op onderzoek en verder onderzoek stimuleert naar geweld en mensenrechtenschendingen tegen religieuze minderheden in India? Zo ja, hoe kunt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt de mensenrechtensituatie in India nauwgezet en bespreekt deze met de Indiase autoriteiten, zowel bilateraal als in multilateraal verband.
Verder steunt de ambassade in New Delhi sinds 2016 een aantal projecten die de vrijheid van religie en levensovertuiging bevorderen. Tot nu toe zijn de projecten uitgevoerd in zes deelstaten waar de situatie voor religieuze minderheden het meest precair is. Drie van deze deelstaten, Jhakarand, Karnataka en Odisha worden ook genoemd in het rapport van Open Doors.
In genoemde projecten zijn twee componenten opgenomen: 1) rechtsbijstand en opleiding voor mensenrechtenverdedigers die ondersteuning bieden aan personen die slachtoffer zijn geworden van geweld tegen religieuze minderheden, en 2) interreligieuze dialoog.
De inzet van het kabinet is dat de Speciaal gezant voor religie en levensovertuiging India bezoekt, zijn bezoek is vorig jaar wegens COVID uitgesteld. De mogelijkheid wordt onderzocht op welke termijn, gegeven de huidige COVID-situatie in India, dit kan plaatsvinden. Hij heeft hierover en over godsdienstvrijheid in het algemeen goed contact met de Indiase ambassadeur in Nederland.
Op 12 april jl. heeft de lokale EU-India Mensenrechtendialoog in Delhi plaatsgevonden. Tijdens deze dialoog zijn burger- en politieke rechten, vrijheid van godsdienst of levensovertuiging, empowerment van vrouwen, kinderrechten, rechten van minderheden en kwetsbare groepen besproken. Zowel de EU als India spraken de noodzaak uit om een grotere betrokkenheid bij mensenrechtenkwesties te bevorderen, op basis van internationaal erkende mensenrechtenwetten en -normen. Daarnaast heeft Nederland zich ook ingezet voor aandacht voor de mensenrechtensituatie in het kader van de recent gehouden EU-India top op 8 mei. Mede als gevolg daarvan is in de slotverklaring een passage opgenomen over het beschermen van mensenrechten.
Verder zal in 2022 in het kader van de VN-Mensenrechtenraad de UPR (Universal Periodic Review) van India plaatsvinden, waarbij de ontwikkelingen in de mensenrechtensituatie in India in VN-Mensenrechtenraadverband aan de orde zullen komen. Nederland zal zich inzetten voor de situatie van religieuze minderheden tijdens deze UPR. Overigens heeft ook het maatschappelijk middenveld (in India en internationaal) een belangrijke rol in de UPR.
Welke mogelijkheden ziet u voor het tegengaan van publieke uitingen vanuit de Hindutva aanhangers binnen en buiten de overheid die oproepen tot geweld en discriminatie van christenen en moslims en deze acties ook nog legitimeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u op Europees of VN-niveau een halt toeroepen aan de schijnbare onschendbaarheid en straffeloosheid van leden van politie, de rechterlijke macht en politici die zich schuldig maken aan pogroms tegen religieuze minderheden, en betrokken zijn bij het ophitsen tot geweld of het goedpraten van geweld? Ziet u mogelijkheden hen verantwoordelijk te houden voor hun daden en gerechtelijk te laten vervolgen?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u mogelijkheden om mediabedrijven en sociale mediabedrijven op te roepen tot betere monitoring en tot training in religieuze geletterdheid, om zo met in achtneming van vrijheid van meningsuiting, misleidende informatie die oproept tot geweld en discriminatie tegen religieuze minderheden uit te bannen, in lijn met artikel 20 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (ICCPR)? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In juli 2021 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie aan ter bevordering van «interreligious and intercultural dialogue and tolerance in countering hate speech», waarin onder andere «any advocacy of hatred that constitutes incitement to discrimination, hostility or violence, whether it involves the use of print, audiovisual or electronic media, social media or any other means» werd veroordeeld. Zonder afbreuk te doen aan de vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in internationale verdragen.
In het kader van het Istanbul Process steunt Nederland het werk van de VN Speciaal Rapporteur voor Vrijheid van Religie en Levensovertuiging en enkele leidende landen om onder andere mediabedrijven hun verantwoordelijkheid te doen onderkennen en nemen. Een deel van het bij amendement op de BZ begroting vrijgemaakte budget voor de VN Speciaal Rapporteur voor religie en levensovertuiging en OHCHR (Office of the High Commissioner Human Rights) is bestemd voor dat proces. De Nederlandse Speciaal gezant voor religie en levensovertuiging heeft de Speciaal Rapporteur van de VN op uw verzoek gewezen. De VN Speciaal Rapporteur en enkele collega’s hebben vruchtbare gesprekken gehad met vertegenwoordigers van betrokken bedrijven in het kader van de UN Strategy and Plan of Action on Hate Speech: tackling discrimination, hostility and violence.
Verder steunt sinds augustus 2020 de Nederlandse ambassade in Delhi via het mensenrechtenfonds een project dat gericht is op het aanpakken van de wortels van desinformatie. Nederland hoopt hiermee een bijdrage te leveren aan de vermindering van verspreiding van misleidende informatie. Bij gebleken succes kan dit project mogelijk verder worden uitgebouwd.
De dreigende schoolsluitingen in drie grote steden |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Schoolsluiting dreigt in drie grote steden: lerarentekort loopt uit de hand»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u toelichten waarom u «verbaasd»2 was over het feit dat de wethouders van Den Haag, Amsterdam en Rotterdam de noodklok luidden, aangezien een jaar geleden lid Van den Hul u schriftelijk vragen stelde waarin de Rotterdamse wethouder aangaf dat het «niet in de verwachting ligt dat het tekort aan bevoegde leraren opgelost kan worden de komende jaren»3?
De roep van de wethouders om structurele maatregelen verbaasde me, omdat wij vorig jaar samen meerjarige afspraken in de convenanten hebben gemaakt om extra maatregelen te nemen om de tekorten in de G5 (G4 en Almere) aan te pakken. Hiervoor is in totaal € 116 mln. extra vrijgemaakt.4 Samen met de G5 volgen wij de ontwikkelingen en de effecten van de convenanten nauwlettend. Naar aanleiding van de berichten heb ik met de wethouders gesproken en hebben wij met elkaar bevestigd dat indien nodig de maatregelen uit het convenant bijgesteld kunnen worden. Ik realiseer mij net als de wethouders goed dat de G5 de komende jaren als het gaat om tekorten voor uitdagingen staan. De wethouders zien dat de aanpak effect heeft en daarom gaan wij hier mee door. Amsterdam zet bijvoorbeeld in op een toeslag voor leraren om personeel vast te houden en de andere steden nemen een mix van maatregelen: inzet van meer klassenassistenten en vakkrachten en het verbeteren van (bovenschoolse) begeleiding van startende leraren en zij-instromers.
Bent u van mening dat de additionele 116 miljoen euro voor de G5 om het lerarentekort op te lossen in principe voldoende was om deze dreigende schoolsluitingen te voorkomen? Zo ja, waar is het volgens u fout gegaan? Zo nee, wat is er nog meer nodig?
Zoals hierboven aangegeven, zien de wethouders dat de maatregelen die in de convenanten zijn afgesproken effect hebben. Na wat opstartproblemen, mede door de samenloop met corona, loopt de uitvoering nu op schema. Komende jaren blijven we de ontwikkelingen volgen en kunnen we beoordelen of de inzet van de maatregelen uit de convenanten effectief en toereikend is. Ik verwacht de resultaten van het eerste jaar convenanten dit najaar en zal de Kamer in december met de jaarlijkse brief over de onderwijsarbeidsmarkt hierover informeren.
Bent u van mening dat u de mogelijkheid hebt als Minister om in gesprek te treden met collega ministers wanneer domeinoverstijgende problematiek zich voordoet?
Ja, ik ben van mening dat ik deze mogelijkheid heb. Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het de uitspraak «maar ik kan er niets aan doen dat de huizen in die kleinere gemeenten goedkoper zijn en dat daarom docenten liever daar wonen en werken»4 fatalistisch overkomt en demoraliserend moet zijn voor de schoolbestuurders en leraren die er alles aan doen om kinderen zo goed mogelijk onderwijs te bieden?
Ik zie dat G5 zich vol inzetten om voor onder andere leraren een passende woning te vinden. Zo hebben Amsterdam en Rotterdam een regeling om leraren met voorrang een huurwoning toe te wijzen. Dit past bij de verantwoordelijkheid van de gemeenten om de koop- en huursector toegankelijk voor alle doelgroepen te houden. Gemeenten beschikken over verschillende instrumenten om te sturen op de woningvoorraad. Als kabinet bevorderen wij dit, bijvoorbeeld door het stimuleren van de versnelling van woningbouw in regio’s waar de druk op de beschikbare woningen het grootst is. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft mede namens mij eerder hierover de Kamer geïnformeerd.6
Bent u bereid zo spoedig mogelijk in gesprek te treden met voornoemde wethouders alsook uw collega’s in het kabinet om te komen tot duurzame oplossingen om schoolsluitingen te voorkomen?
De Durban IV-conferentie |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Open brief: Nederland, ga niet naar Durban IV!»?1
Ja.
Deelt u de door het Centrum Informatie en Documentatie Israel (CIDI) verwoorde zorgen over uitingen van antisemitisme tijdens eerdere Durban-conferenties, en de vrees dat dit herhaald zal worden tijdens de Durban IV-conferentie?
Eerdere Durban-conferenties zijn misbruikt als platform voor antisemitische uitingen. Het risico bestaat dat dit zich zal herhalen in het voorbereidende proces en tijdens de Durban IV-conferentie in september van dit jaar. Dit is onacceptabel. Nederland blijft zich inzetten in de strijd tegen antisemitisme.
Bent u daarom voornemens om, evenals gedurende Durban II en Durban III, af te zien van deelname van Nederland aan de bijeenkomst in september, omdat dit een belangrijk en helder diplomatiek signaal zou zijn dat Nederland antisemitisme afwijst? Zo nee, kunt u toelichten hoe die beslissing zich zou verhouden tot de afwijzende houding van Nederland tegenover antisemitisme?
Nederland is niet voornemens om deel te nemen aan de Durban IV-bijeenkomst, gelet op de historische belasting van het Durban-proces, het risico op herhaling van misbruik van dit platform voor antisemitische uitingen en de disproportionele en eenzijdige aandacht voor Israël zoals weergegeven in de oorspronkelijke Durban-verklaring.
Nederland blijft zich in de VN en daarbuiten onverminderd inzetten om racisme tegen te gaan. Zo legt Nederland deze maand tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad een nationale verklaring af tegen alle vormen van racisme en discriminatie. Ook tijdens de aanstaande Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zal Nederland zich in het bijzonder inzetten op het bestrijden van racisme, xenofobie, antisemitisme en islamofobie.
Betreurt u net als de indieners dat de laatste decennia ook in VN-verband steeds meer internationale vergaderingen en conferenties, die in theorie in het teken staan van vrede en mensenrechten, in de praktijk ontaarden in een diplomatiek pandemonium waar niet zelden Israëlkritiek en antisemitisme in elkaar overlopen, en uiteindelijk geen enkele groep bij gebaat is? Wat doet Nederland om deze trend te keren?
Zoals u bekend acht het kabinet een eenzijdige focus op Israël in VN-verband onwenselijk. De Nederlandse inzet in verschillende fora is erop gericht om dergelijke disproportionele aandacht voor Israël tegen te gaan. Wel moet er ruimte blijven voor gerechtvaardigde kritiek op het handelen van alle partijen.
Toenemend antisemitisme |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Geen weg meer terug»1 en «Mijn kind wil niet meer Joods zijn»2?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Joden, zoals opperrabbijn Evers, uit Europa vertrekken vanwege het toenemend antisemitisme?
Ik vind het zorgelijk als mensen het huidige klimaat als zodanig ervaren dat zij uit Europa willen vertrekken. Iedereen in Nederland, maar ook in Europa, moet zichzelf kunnen zijn en zich veilig voelen.
De aanpak van discriminatie, en daarbinnen antisemitisme, staat in Nederland dan ook hoog op de agenda. Dit geldt ook voor het EU-niveau. De Europese Commissie zal eind dit jaar een EU-strategie ter bestrijding van antisemitisme presenteren.
Wat is, nu antisemitisme toeneemt, ook in detail uw extra inzet om dit te bestrijden?
Het Kabinet werkt aan het vergroten van de gecoördineerde aanpak van racisme en discriminatie. Er wordt een Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme (NCDR) ingesteld, die aan de slag zal gaan met een meerjarig nationaal programma.
Sinds 1 april jl. is reeds de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) gestart. De NCAB heeft een onafhankelijke rol bij het signaleren van antisemitisme, het verbinden van projecten, initiatieven en organisaties en het coördineren van de aanpak van antisemitisme. Door de komst van de NCAB kunnen signalen over antisemitisme uit de samenleving nog beter worden opgepakt, en kan een passende inzet worden gekozen op de terreinen die vallen onder mijn mandaat.
Ook lopen er verschillende projecten die voortkomen uit de extra antisemitismegelden voor de jaren 2019–2021. Deze projecten kunnen geschaard worden onder drie pijlers: capaciteitsopbouw, weerbaarheid en bewustwording. Onder deze laatste pijler valt bijvoorbeeld een project dat ziet op het opstellen van een handreiking voor lokale bestuurders met mogelijke interventies bij antisemitisme incidenten. Een ander project is erop gericht om antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) beter in positie te brengen om slachtoffers van antisemitisme en andere vormen van discriminatie bij te staan en eventueel te ondersteunen bij het doen van aangifte.
Bent u op de hoogte van het feit dat diverse Joodse leerlingen op scholen, met name in de Randstad, de afgelopen periode onder druk zijn gezet, uitgescholden en verstoten uit de groep?
Ja.
Wat gaat u doen om Joodse kinderen een veilig schoolklimaat te bieden?
Een school moet voor iedereen een veilige omgeving zijn. Daar hebben scholen een wettelijke opdracht toe. Met de nieuwe burgerschapswet komt daarbij dat scholen in het funderend onderwijs de opdracht hebben te zorgen voor een schoolklimaat dat in overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en dat ze moeten zorgen dat elke leerling zich veilig en geaccepteerd weet. De inspectie van het onderwijs houdt risicogericht toezicht hierop. Als er signalen zijn die daartoe aanleiding geven, zal de inspectie onderzoek doen of anderszins optreden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij ernstige signalen rond onveiligheid, of rond uitingen die strijdig zijn met basiswaarden, waarbij er sprake is van onvoldoende optreden van school en bestuur. Leerlingen of hun ouders hebben altijd de mogelijkheid contact te zoeken met een vertrouwensinspecteur.
Specifiek op dit thema zal mijn collega voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding in gesprek gaan om te bespreken hoe antisemitisme in het onderwijs zo effectief mogelijk bestreden kan worden. De Minister voor BVOM ondersteunt daarnaast scholen via Stichting School & Veiligheid en via de ondersteuningsstructuur in het kader van de nieuwe burgerschapswet. Ook wordt de Anne Frank Stichting door de overheid gesteund. Zij hebben een heel goed aanbod van zeer bruikbaar lesmateriaal voor scholen, en hebben een goede samenwerking met Stichting School & Veiligheid.
Bent u bekend met het bericht omtrent het grote tekort aan tandartsen in Zuidwest-Nederland?1 En met de eerder gegeven antwoorden op schriftelijke vragen over de brandbrief over het grote tekort aan tandartsen in Zeeland en de regio Rotterdam?2
Ja.
Binnen welke termijn kan de Kamer de uitwerking van de mogelijkheden om het aantal opleidingsplaatsen voor tandartsen uit te breiden, verwachten?
In antwoord op vragen van het lid Van den Berg3 is aangegeven dat het Kabinet beziet wat op korte termijn de mogelijkheden zijn om het aantal opleidingsplaatsen uit te breiden.
Voor een uitbreiding met 100 opleidingsplaatsen is een structureel bedrag noodzakelijk van € 26,3 mln. Op de begroting van OCW is geen dekking voor dit bedrag gevonden.
De beslissing over een uitbreiding van het aantal plaatsen laat ik daarom aan een nieuw Kabinet.
Welke stappen heeft u, sinds de totstandkoming van de aanbevelingen van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) in 2020 over de moeilijk te vullen tandartsvacatures, genomen om tot meer opleidingsplaatsen voor tandartsen te komen? Heeft dit inmiddels geleid tot meer opleidingsplaatsen?
Het betreft een aanbeveling van het Capaciteitsorgaan, niet van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs. In het herziene Capaciteitsplan heeft het Capaciteitsorgaan op 3 april 2020 een verhoging van de instroom in de opleiding Tandheelkunde geadviseerd met 100 plaatsen (van 259 naar 359). Reden hiervoor is dat de komende jaren relatief veel oudere tandartsen het vak zullen verlaten, waardoor op wat langere termijn meer tandartsen nodig zijn.
Voor een verhoging van het aantal opleidingsplaatsen ontbreken de financiële middelen. Het is aan een volgend kabinet om keuzes te maken over de uitbreiding van het aantal opleidingsplaatsen Tandheelkunde.
Op welke manier gaat u in overleg met de Vereniging van Universiteiten (VSNU) om de tekorten aan tandartsopleidingsplaatsen bij hen onder de aandacht te brengen?
De VSNU is reeds bekend met het advies van het Capaciteitsorgaan om het aantal tandartsplaatsen uit te breiden. De VSNU is ook op de hoogte van het ontbreken van de middelen hiervoor op de begroting van OCW.
Het bericht ‘NVWA-baas wil keuringen in slachthuizen afstoten’. |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA-baas wil keuringen in slachthuizen afstoten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van de vertrekkend inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat het principieel onjuist is dat vleesbedrijven nu zelf betalen voor de keuringen?
Ik acht de doorberekening van kosten aan het bedrijfsleven bij keuringen gerechtvaardigd. Het bedrijfsleven betaalt voor specifieke dienstverlening door de NVWA omdat het daar ook profijt van heeft of omdat het de kosten zelf veroorzaakt heeft. Het is staand kabinetsbeleid om in beide gevallen kosten door te berekenen.2 Doorberekening van bepaalde kosten kan zelfs verplicht zijn op basis van Europese regelgeving.
Deelt u de mening dat het voor de onafhankelijkheid van de NVWA raadzaam zou zijn om te stoppen met de gedeeltelijke rechtstreekse financiering van de toezichthouder door slachthuizen, omdat daarmee de schijn van belangenverstrengeling wordt gewekt?
Gezien de dwingendrechtelijke Europese regels is het niet mogelijk de bijdrage van slachthuizen aan de bekostiging van de NVWA volledig te stoppen. Deze bijdrage aan de bekostiging door slachthuizen kan echter de schijn wekken effect te hebben op de onafhankelijkheid en autoriteitspositie van de NVWA. Er zijn thans waarborgen opgenomen in het beleid en de regelgeving om eventuele belangenverstrengeling te voorkomen.
Dit voorjaar zijn de overheid en het bedrijfsleven gestart met een traject dat gericht is op meer kostentransparantie en stabiliteit in de kostenprijzen en tarieven. Hierbij wordt ook de (wijze van) bekostiging van de NVWA door de overheid en het bedrijfsleven onder de loep genomen. Het is belangrijk dat eerder genoemde waarborgen ook bij de herziening van het retributiestelsel NVWA behouden blijven of verbeterd worden, zeker waar het de onafhankelijkheid van het toezicht betreft.
Is de kloof tussen de praktijk en de controle groter sinds de werkzaamheden van Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) door de NVWA zijn overgenomen? In hoeverre is de mate van handhaving en kennis bij de NVWA vergelijkbaar met die bij de RVV?
Ik wil niet zo zeer spreken over een kloof maar over een veranderende situatie. Dit heeft met name te maken met de komst van de Europese Hygiëneverordeningen die de nationale wetgeving verving waarop destijds de werkzaamheden van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) waren gebaseerd. Deze nieuwe Europese verordeningen, die van kracht werden rondom de tijd dat de RVV in de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) overging, brachten op basis van nieuwe Europese inzichten wijzigingen met zich mee aangaande plichten en verantwoordelijkheden voor zowel het bedrijfsleven als de toezichthouder. Dit veranderde het toezichtslandschap voor de VWA ten opzichte van haar voorganger RVV aanzienlijk. Hierdoor is het niet goed mogelijk om de mate van handhaving en kennis van beide situaties met elkaar te vergelijken.
Herkent u het beeld dat door de vertrekkend inspecteur-generaal wordt geschetst dat de dienstverlening van de NVWA aan het bedrijfsleven op gespannen voet staat met dierenwelzijn? Kunt u aangeven op welke wijze dit in de praktijk tot uiting komt en welke stappen u zult zetten en heeft gezet om hier verandering in te brengen?
Omdat er discussie blijft bestaan over de spanning in de NVWA tussen het organiseren van toezicht op de borging van de publieke belangen van voedselveiligheid en dierenwelzijn en het verlangd niveau van dienstverlening, samen in een organisatie, heb ik de Raad van advies gevraagd te kijken naar het stelsel van keuren en toezicht in de vleesketen. Op 3 september jl. heb ik uw Kamer het advies «Het stelsel van keuren en toezicht in de (rood)vleessector» van de Raad van advies Herbezinning NVWA aangeboden (kenmerk 2021Z14965).3
Ik heb daarbij aangegeven te staan voor een aanpak die zorgt voor een duurzame verbetering van het stelsel door te kiezen voor een doorontwikkeling van de huidige directie Keuren tot een eigenstandige organisatie. Deze dient los(ser) van de andere delen van de NVWA te staan, met voldoende handelingsvermogen (en capaciteit) en mandaat om officiële controles met gezag naar de sector te kunnen uitvoeren. Een aanpassing in het stelsel («structuuroplossing») is noodzakelijk omdat de Raad van Advies aantoont dat alleen dan naar verwachting de noodzakelijke systeemsprong bewerkstelligd kan worden en de verschillende rollen, belangen en verantwoordelijkheden in een goede, vernieuwde balans gebracht kunnen worden.
De komende periode zal het ministerie samen met de NVWA de ontwikkeling van de huidige directie Keuren naar een aparte organisatie verder uitwerken. Daarbij zal worden bezien hoe de organisatie voor de officiële controles (de huidige directie Keuren) en de organisatie waarin het toezicht op het systeem is belegd (de huidige NVWA) zich tot elkaar dienen te verhouden. Van belang is dat deze uitwerking plaatsvindt met inachtneming van de Officiële Controles Verordening. Hierbij kan verder worden uitgewerkt hoe de onderlinge samenhang en de gewenste organisatorische afstand vorm kunnen krijgen. Uiterlijk in het tweede kwartaal van 2022 wordt hiertoe een uitgewerkt voorstel opgeleverd. Zie ook mijn brief van 3 september jl. (Kamerstuk 28 286 nr. 1216).4
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om het NVWA-toezicht te scheiden van het keuren van vlees en deze laatste onder te brengen in een aparte zelfstandige dienst? In hoeverre leeft deze opvatting over het scheiden van de rollen breder bij de NVWA? Is deze richting een oplossing voor de huidige situatie waarbij dienstverlening van de NVWA aan het bedrijfsleven op gespannen voet staat met het dierenwelzijn?
Zie antwoord vraag 5.
De antwoorden op de vragen over het bericht “Brief van provincie naar Minister: hoe moet het verder met de ontwikkeling van het Wierdense Veld” |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat u verantwoordelijk bent voor de aanwijzing van Natura 2000-gebieden en voor de onderbouwing van deze aanwijzingen?
Ja.
Heeft u vanuit deze verantwoordelijkheid de resultaten uit de ecologische en de hydrologische onderzoeken die zijn uitgevoerd door de provincie Overijssel gevalideerd? Kunnen de door u gevalideerde ecologische en hydrologische onderzoeksresultaten, waaruit blijkt dat het herstel van het hoogveen Wierdenseveld mogelijk is naast de andere gebruiksdoelen, naar de Tweede Kamer toegezonden worden?
Het valideren van onderzoeken voor de inrichting en het beheer van Natura 2000-gebieden behoort niet tot mijn verantwoordelijkheid. De provincie Overijssel is bezig met de voorbereidingen van de inrichting van het Natura 2000-gebied Wierdense Veld. De provincie heeft mij medegedeeld dat er inrichtingsvarianten zijn waarin drinkwaterwinning en hoogveenherstel samengaan en dat deze grote impact hebben op ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en het landgebruik nabij het Wierdense Veld. Voor het in dit kader uitgevoerd onderzoek verwijs ik u naar de provincie.
Kunt u het verslag van het bestuurlijk overleg met Eurocommissaris Sinkevicius over het Wierdenseveld, zoals bij de behandeling van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet op 30 juni 2020 besproken en verzocht in de eerste set schriftelijke vragen, per ommegaande overleggen aan de Tweede Kamer?1
Er is geen verslag gemaakt van het gesprek met de Eurocommissaris, waarin het vraagstuk van proportionaliteit is besproken aan de hand van de casus Wierdense Veld. Zoals ik in de vorige beantwoording (Aanhangsel Handelingen II 2020/2021, nr. 3151)2 aangaf, heeft de Eurocommissaris tijdens het gesprek benadrukt dat Nederland moet voldoen aan de vereisten van de Vogel- en Habitatrichtlijn en hiervoor verder met natuurherstel aan de slag moet.
Is het waar dat de totale kosten eerst op € 20 miljoen werden ingeschat en momenteel op € 40 miljoen? Zijn de kosten vanwege de uitvoering van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering al betrokken bij deze inschatting of komen deze kosten er nog bovenop? Wat is de uw inschatting?
Ja, het is waar dat de totale kosten momenteel worden ingeschat op € 40 miljoen. De uitvoering van de nu aan de orde zijnde maatregelen in de bufferzone van circa 380 hectare draagt bij aan de doelen van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn). Door het verbeteren van de waterhuishouding wordt stikstofgevoelige natuur versterkt. De uitvoering leidt ook tot extensivering van de landbouw en het landgebruik nabij het Natura 2000-gebied. Dit leidt tot vermindering van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied en tot toekomstbestendige vormen van landbouw passend bij het gebied. Hiermee loopt de uitvoering van deze maatregelen vooruit op de uitvoering van de Wsn. De provincie kan nu nog niet bepalen of en in welke mate er nog aanvullende maatregelen voor stikstofreductie in het gebied nodig zijn. Vooruitlopend hierop kan er geen inschatting worden gemaakt van de kosten.
Is in de thans bekende gebiedsanalyse, op basis waarvan de doelen, belangenafweging en kosten zijn gemaakt, reeds rekening gehouden met de kritische depositiewaarden Wierdenseveld? Zo nee, komt er dan nog een aanvullend pakket aan maatregelen?
In de in 2017 vastgestelde Natura 2000-Gebiedsanalyse in het kader van het toenmalige Programma Aanpak Stikstof (PAS) is beschreven hoe de stikstofdepositie afneemt, en werd onderbouwd dat door deze afname in samenhang met de natuurherstelmaatregelen het behoud van het hoogveen geborgd is. In de gebiedsanalyse is dus al rekening gehouden met de kritische depositiewaarden. In het kader van de uitwerking van de Wsn zal door de provincie Overijssel in de Gebiedsgerichte Aanpak Stikstof bepaald worden of er aanvullende maatregelen nodig zijn. Hierop kan ik niet voortuitlopen.
Kunt u toelichten wat u bedoelt bij uw antwoord op vraag 13 van het lid Boswijk met «Het is onzeker of bij structurele winning op vergund niveau het huidige maatregelenpakket toereikend is om de waterhuishouding in het hoogveen voldoende te verbeteren»?2
Bij de uitwerking van maatregelpakketten in 2017–2019 is op grond van de ecologisch beoordeling van de vegetatie bepaald dat er een maatregelpakket nodig is dat zorgt voor een verhoging van het waterpeil met minimaal 5 cm in een voldoende groot deel van het Wierdense Veld. Dit is ook het geval wanneer de waterwinningen Wierden en Hoge Hexel structureel op het vergunde, maximale, niveau worden benut.
In de afgelopen jaren zijn de drinkwaterwinningen, vanwege de droge, warme zomers, intensiever benut dan langjarig gemiddeld. Wanneer veel droge, warme zomers optreden in de toekomst, kan mogelijk een grotere stijging van het waterpeil nodig zijn dan 5 cm en in een groter deel van het gebied. Monitoring van de benutting van de winningen, de waterhuishouding in het gebied en de ontwikkeling van de vegetatie is nodig voor het omgaan met deze onzekerheid.
Wat geeft de hydrologische beoordeling over de combinatie van het behoud van hoogveen en de drinkwaterproductie aan?
Zie hiervoor de beantwoording van vraag 2.
Is het waar dat in antwoord op de vragen van het lid Boswijk u bij vraag 19 aangeeft dat u in uw benadering geen rekening heeft gehouden met de uitvoering van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering? Zo ja, wat betekent dat voor de duidelijkheid vanuit het Rijk voor de grondeigenaren?3
Zoals in de beantwoording van vraag 4 vermeld, leidt het maatregelenpakket tot vermindering van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied en tot toekomstbestendige vormen van landbouw passend bij het gebied. Hiermee loopt de uitvoering van deze maatregelen vooruit op de uitvoering van de Wsn. De provincie kan nu nog niet bepalen of en in welke mate er nog aanvullende maatregelen voor stikstofreductie in het gebied nodig zijn. Ik kan hier niet op vooruit lopen, deze duidelijkheid zal komen vanuit de voortouwnemer middels het gebiedsproces.
Kunt u de kaarten met stikstofgevoelige natuur Wierdenseveld meesturen met de beantwoording van deze set schriftelijke vragen en er tevens voor zorgen dat deze beschikbaar gesteld worden voor de grondeigenaren: landbouwers, landgoed- en boseigenaren en natuurbeschermers?
U en de door u genoemde personen kunnen de kaart met de stikstofgevoelige natuur van het Wierdense Veld raadplegen via Aerius Monitor: https://monitor.aerius.nl/gebied/43/onderwerp/natuur?deel=lagen.
Het stilgehouden rapport Woittiez over structurele en ernstige juridische fouten in de jeugdzorg |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport over structurele en ernstige juridische fouten in de jeugdzorg?1
Zoals ik uw Kamer antwoordde op de vragen van het lid Peters (CDA) over het bericht «Kritisch rapport over fouten in de jeugdzorg stilgehouden», is door een ambtenaar van mijn ministerie in 2018 een verkenning gedaan die heeft geresulteerd in een document genaamd «Incident of Patroon?». Er is geen sprake van een uitgebreid rapport.2
Waarom heeft u dit rapport niet met de Kamer gedeeld?
Zoals ik uw Kamer mededeelde in de antwoorden op de vragen van de leden Van Nispen en Kwint (SP) was de conclusie van de verkenning «Incident of Patroon?» dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen is onderkend en beleidsmatig is opgepakt. Gezien de aard van de verkenning en gelet op het feit dat uit de verkenning bleek dat de problematiek reeds bekend was en werd opgepakt, is destijds geen aanleiding gezien om mij te informeren over de verkenning en daardoor ook niet om de verkenning met uw Kamer te delen.3 Sinds februari van dit jaar is de verkenning in kwestie gedeeltelijk openbaar.4
Kunt u ons vertellen welke adviesrapporten en onderzoeken volgens u de basis zouden moeten zijn voor het nieuwe regeerakkoord?
Het rapport «Stelsel in groei» (Bijlage bij Kamerstuk 31 839, nr. 760) en het rapport van de stuurgroep «Maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet» (Bijlage bij Kamerstuk 31 839, nr. 775) zijn input geweest voor het oordeel van de Commissie van Wijzen over het structureel benodigde budget voor jeugdzorg en de te treffen maatregelen om het jeugdstelsel toekomstbestendig te maken. Het oordeel van de Commissie van Wijzen is zwaarwegend en dient als inbreng voor de kabinetsformatie. Daarnaast zijn de afgelopen tijd meerdere behartigenswaardige rapporten gepubliceerd over de jeugdhulp en het jeugdstelsel.5 Het is aan de opstellers van het Regeerakkoord om te bezien welke rapporten en informatie zij meenemen. Gegeven de urgentie van het onderwerp is het huidige kabinet met de VNG in gesprek om gegeven het advies van de Commissie van Wijzen de vervolgstappen te bepalen om te komen tot een «Hervormingsagenda jeugdzorg». Hierbij worden ook andere relevante partners (organisaties van cliënten, professionals, aanbieders) betrokken. De definitieve vaststelling van de Hervormingsagenda is aan een nieuw kabinet in overleg met gemeenten en andere betrokken partijen.
Hoe gaat de overdracht naar de nieuwe verantwoordelijke bewindspersonen er concreet uitzien en met welke organisaties en cliëntvertegenwoordigers zal hiervoor worden samengewerkt?
Wanneer een nieuw regeerakkoord tot stand is gekomen, het nieuwe kabinet is aangetreden en de nieuwe bewindspersonen voor JenV en VWS zijn benoemd zullen, zoals dat gebruikelijk is, de nieuwe bewindspersonen ambtelijk voorbereid worden. Met wie precies wordt samengewerkt en hoe dit zal gaan zal met de nieuwe bewindspersonen worden besproken. Uiteraard zal veel samenwerking plaatsvinden met de organisaties, aanbieders, professionals en cliëntvertegenwoordigers die nu met VWS en JenV samenwerken en dit in de toekomst hopelijk ook blijven doen.
Kunt u (Minister voor Rechtsbescherming) concrete acties noemen hoe u met uw ministeriële mandaat keuzes maakt over wat niet meer moet gebeuren en wat wel, zonder het naar een toekomstige hervormingsagenda af te schuiven?
Het kabinet heeft voor 2021 € 613 miljoen euro beschikbaar gesteld aan gemeenten voor het oplossen van de acute problematiek in de jeugdzorg. Met dit geld komt er o.a. ruimte om de crisiscapaciteit in de jeugd-ggz uit te breiden en wachttijden aan te pakken. Voor 2022 stelt het kabinet € 1,314 miljard euro beschikbaar ter compensatie van de tekorten in de jeugdzorg. Dit komt bovenop de eerder toegezegde € 300 miljoen euro voor 2021 en 2022.
De Staatssecretaris van VWS en ik hebben daarnaast verschillende acties ingezet om het jeugdbeschermingsstelsel op korte en lange termijn te verbeteren, zoals het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en de hervormingsagenda jeugd. Zo zetten we in op:
Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over verdere maatregelen als het gaat om de structurele financiën en noodzakelijke aanpassingen aan het jeugdhulpstelsel om de jeugdzorg in de toekomst effectief en beheersbaar te houden.
Aangezien u in de commissie van vorige week als antwoord op vragen zo vaak naar deze hervormingsagenda verwees: wie bepaalt wat op de agenda komt, en hoe gaat de agenda gemonitord worden?2
De hervormingsagenda wordt door het Rijk en de VNG samen met betrokken partijen zoals aanbieders, professionals en jongeren- en cliëntenorganisaties de komende maanden vormgegeven. Deze hervormingsagenda omvat zowel het afspraken maken over maatregelen die passen binnen het huidige stelsel als het starten met de voorbereiding van aanpassing in nationale wet- en regelgeving waar een nieuw kabinet definitief over moet besluiten.
De wijze van monitoring van de maatregelen zal deel uitmaken van deze hervormingsagenda. Conform de motie Ceder/Simons betrekken we ook de opstellers van verschillende rapporten en ervaringsdeskundigen.8 Het is aan een nieuw kabinet deze hervormingsagenda vast te stellen.
Waarom kiest u bij de samenstelling van een Commissie van Wijzen die advies moet uitbrengen over de jeugdzorg voor vijf witte mensen van bovengemiddelde leeftijd, vol bestuurlijke banen bij de overheid?
In de zoektocht naar leden van deze Commissie was een aantal uitgangspunten van belang. Het betrof onder andere: ervaring met bestuurlijke vraagstukken tussen medeoverheden, financiële verhoudingen en kennis van de jeugdzorgsector. Op basis hiervan hebben Rijk en de VNG de samenstelling van de Commissie van Wijzen bepaald.
Bent u het ermee eens dat gebrek aan het serieus nemen van wijsheid uit de praktijk en de ervaringskennis van de mensen om wie het gaat stuitend is?
Ik vind het van evident belang dat kennis van en ervaring met de praktijk en de maatschappij een rol speelt bij de totstandkoming van beleid en regelgeving. Daarom geven de Staatssecretaris van VWS en ik dit ook een belangrijke plek in onze beleidsvorming en worden onder andere cliëntenorganisaties en ervaringsdeskundigen nauw betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van de hervormingsagenda.
Bent u het ermee eens dat de oplossing van het probleem ligt in het samenbrengen van verschillende perspectieven en de verbinding tussen verschillende vormen van kennis?
Het samenbrengen van verschillende perspectieven en het verbinden van verschillende vormen van kennis te verbinden zijn zeker van belang in beleidsvorming. Om die reden bundelen het Ministerie van JenV en VWS wetenschappelijke kennis, praktijkkennis en ervaringskennis bij het aanpakken van de problemen binnen de jeugdzorg. Om verschillende perspectieven samen te brengen werken we ook met veel verschillende partijen samen. Zo wordt bijvoorbeeld bij de totstandkoming van het toekomstscenario Jeugdbescherming samengewerkt met gecertificeerde instellingen, brancheorganisaties, lokale wijkteams, Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming, de Jeugdautoriteit, de rechtspraak, vakbonden, cliëntenorganisaties, lotgenotenorganisaties, professionals en de wetenschap om die verschillende perspectieven mee te nemen.
Wat doet u om werknemers van de Directie Jeugd te faciliteren en stimuleren zodat zij ervaringskennis kunnen inzetten en benutten?
De Ministeries van VWS en JenV vinden de betrokkenheid van jongeren en ervaringsdeskundigen bij de beleidsvorming erg belangrijk. De Directie Jeugd, Familie en Aanpak Criminaliteitsfenomenen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Directie Jeugd van het Ministerie van VWS zijn directies waar er bij verschillende beleidstrajecten, jongeren en ervaringsdeskundigen rechtstreeks en via verschillende organisaties betrokken worden om mee te denken over het te vormen beleid. Ook hebben zij op zeer regelmatige basis gesprekken met onder meer bestuurders en medewerkers van gecertificeerde instellingen, brancheorganisaties, cliëntenorganisaties, lotgenotenorganisaties, de Raad voor de Kinderbescherming, de Jeugdautoriteit, gemeenten en vakbonden. Ook vinden zeer regelmatig werkbezoeken plaats waarbij de aansluiting met de praktijk wordt opgezocht. Om de inzet van ervaringskennis te faciliteren en stimuleren gaan de Staatssecretaris van VWS en ik ook zelf graag in gesprek met jongeren en ervaringsdeskundigen. Daarnaast gaan wij regelmatig op werkbezoek om direct met bestuurders, professionals en ervaringsdeskundigen in gesprek te gaan.
Hoe zien de processen eruit die hiervoor concreet zijn ingericht?
Deze processen kunnen erg verschillen afhankelijk van het beleidsonderwerp. Voorbeelden hoe jongeren betrokken worden zijn:
Nederland die relatief meer bomen kapt dan Brazilië |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat Nederland relatief meer bos kapt dan er jaarlijks in Brazilië worden gekapt? Zo nee, waarom niet?
Het vergelijken van de kap van jonge Nederlandse bossen, ooit aangeplant met het oog op houtproductie, met het verdwijnen van oerbos in één van de rijkste ecosystemen op aarde, behoeft nuance. In de periode 2013–2017 ontstond er forse ontbossing primair als gevolg van het omvormen van (productie)bossen naar andere typen natuur die te lijden hadden onder verdroging en verzuring. Deze onder druk staande natuurtypen als heide of duin zijn uitgebreid ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000, om te voorkomen dat deze habitats en aanwezige beschermde soorten nog verder achteruitgaan. Anderzijds is er in die tijd ook bos verdwenen als gevolg van bestemmingsplanwijzigingen ten behoeve van infrastructuur of woningbouw, die pas bij ingang van de Wet natuurbescherming in 2017 compensatieplichtig is.
Deelt u de mening dat van de 37.000 hectare «extra» bos, zoals verwoord in de bossenstrategie, er voor ten minste 3.400 hectare bos geen sprake is van «extra», omdat deze ter compensatie komt voor bos gekapt in Natura 2000-gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen hoe het kan dat u spreekt over 37.000 hectare «extra» bos?
De ambitie is inderdaad om 37.000 hectare extra bos in 2030 te realiseren ten opzichte van de nulmeting begin 2021. 3.400 hectare bos betreft bos dat geveld is in het kader van de uitvoering van instandhoudingsmaatregelen in Natura 2000-gebieden. Hiervoor geldt een uitzondering van de herplantplicht op grond van artikel 4.4, eerste lid onder 1 van de Wet natuurbescherming. In het kader van mijn ambitie zoals verwoord in de Bossenstrategie wil ik ervoor zorgen dat de bomen die geveld zijn in deze gebieden alsnog herplant worden, ook al is dat wettelijk gezien niet nodig. Daarom beschouw ik de herplant van deze bomen ook als «extra», ook al begrijp ik dat dit anders aanvoelt dan de rest van de ambitie van 37.000 hectare.
Is het waar dat er sinds 2017 een uitzondering geldt voor het compenseren van bos (herplantplicht), gekapt in het kader van omvorming van bos naar andere natuur op grond van Natura 2000-gebieden, maar dat 400 hectare van dit bos nu toch gecompenseerd zal worden? Zo ja, beaamt u dat de uitzondering op de herplantplicht geschrapt kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat compensatie niet vereist is bij het kappen van bos ter uitvoering van instandhoudingsmaatregelen of een passende maatregel als bedoeld in artikel 2.2. van de Wet Natuurbescherming. Deze uitzondering gold echter al langer in de Boswet, die in 2017 op is gegaan in de Wet natuurbescherming. De 3.400 hectare bos die sinds 2017 is gekapt in dit kader, of nog op de planning staat, wordt met terugwerkende kracht gecompenseerd met middelen uit het Programma Natuur. Uiteraard wordt er terughoudend omgegaan met deze kap binnen Natura 2000-gebieden. Ik ben voornemens het hoofdstuk «houtopstanden» in de Wet natuurbescherming te evalueren. Daarin zal ik ook dit punt meenemen om te bezien welke aanpassingen nodig zijn om dit onderdeel van de wet in lijn te brengen met het geformuleerde beleid uit de Bossenstrategie, waaronder het schrappen van de voorgenoemde uitzondering binnen Natura 2000-gebieden.
Deelt u de mening dat de compensatie voor het kappen van bomen buiten het Natuurnetwerk, ook daadwerkelijk buiten het Natuurnetwerk moet plaatsvinden? Zodat reeds bestaande natuur niet gebruikt kan worden als «compensatie»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe houdt u hier toezicht op?
Ik deel uw mening dat er netto geen achteruitgang mag zijn in het areaal aan natuur bij het compenseren van bos dat verloren gaat voor andere doeleinden dan natuur. Provincies stellen hiervoor regels op, die veelal specifiek rekeninghouden met gronden waarop reeds bijzondere natuurwaarden aanwezig zijn.
Hoeveel bos, gekapt buiten het Natuurnetwerk, is gecompenseerd binnen het Natuurnetwerk ten koste van bestaande natuur?
Dat wordt niet bijgehouden.
Deelt u de mening dat biodiversiteit gebaat zou zijn bij een gevarieerde en natuurlijke plaatsing van bomen in compensatiebos, in tegenstelling tot het huidige gridwerk? Zo nee, waarom niet?
Een gevarieerde, maar dichte plaatsing heeft ten opzichte van een symmetrisch beeld met dezelfde dichtheid weinig meerwaarde voor de biodiversiteit. De biodiversiteit is vooral gediend bij variatie, met name in plantafstanden, zodat verschillende gradiënten ontstaan. Dit houdt in dat je sommige delen meer open laat terwijl je andere delen in een hoge dichtheid aanplant. Of je dat in een standaard gridwerk of in een natuurlijke plaatsing doet maakt op de lange termijn niet uit. Ook klopt het uitgangspunt dat alle aanplant in een standaard gridwerk gebeurt niet. Er zijn verschillende variaties denkbaar, die ook in de praktijk tot uiting komen. Onder andere het Praktijkboek Bosbeheer, een standaardwerk, behandelt deze verschillende vormen. Qua beleving ben ik het met u eens dat symmetrie de eerste 10 tot 15 jaar voor een onnatuurlijk beeld zorgt. Met het oog op klimaatverandering en nieuwe technieken voor het aanplanten van bomen worden ook dit soort beplantingsvraagstukken meegenomen in door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) gesteunde onderzoeken.
Hoe wordt bij de kap van bos en bomen gecompenseerd voor het biodiversiteitsverlies in lijn met de instandhoudingsdoelen? Hoe ziet u hierop toe?
Voor kwalificerende habitattypen (bijvoorbeeld Oude eikenbossen, Veldbies-beukenbossen of Vochtige alluviale bossen) binnen Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. Deze bossen worden niet gekapt om natuurontwikkeling van andere habitattypen te vergroten. Wanneer deze onder ruimtelijke ingrepen te lijden hebben, moeten voor deze habitattypen compenserende maatregelen worden getroffen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) (voor zaken die onder het Rijk vallen) en de provincies zien hier op toe. Verder geldt de Wet natuurbescherming voor de instandhouding van beschermde soorten die in het gebied aanwezig zijn. Als de voorgenomen ingreep gevolgen heeft voor de instandhouding van de betreffende soorten, dan moeten daarvoor mitigerende of compenserende maatregelen genomen worden om nadelige effecten te voorkomen. Als dat niet mogelijk is dan wordt de ontheffing niet verleend en dan mag er dus ook niet gekapt worden.
Bent u van plan om de (beschermde) flora die verloren gaat door de aanplant van (extra) bos in het Natuurnetwerk en in de bestaande natuur buiten het Natuurnetwerk als uitvoering van de bossenstrategie, te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier uitvoering aan geven?
Bosaanleg binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) zal alleen plaatsvinden op plekken waar de natuurontwikkeling niet voldoende tot stand komt of op gronden die onderdeel zijn van de beoogde uitbreiding van het NNN onder het Natuur Pact. In het eerste geval gaat het met name om graslanden die als kruiden- en faunarijk grasland te boeken staan. Dit zijn vaak voorstadia van zeldzamere graslandvegetaties. Wanneer de aanplant van bos een negatief effect heeft op beschermde soorten, moeten deze effecten gemitigeerd of gecompenseerd worden of een ontheffing worden aangevraagd, conform de Wet natuurbescherming.
Deelt u het inzicht dat bij de kap van een volwassen boom er een koolstofschuld oploopt die pas gecompenseerd is wanneer een compensatieboom volwassen is? Zo nee, waarom niet?
Dat inzicht deel ik. Wel moet rekening gehouden worden met het gebruik van het hout van de betreffende boom en de natuurlijke levensloop. Bij duurzame toepassing (bijvoorbeeld in de bouw) kan de koolstof decennia vastgehouden worden. Aangezien bossen voortdurend in ontwikkeling zijn, ligt die uitspraak op het niveau van een boscomplex genuanceerder. In de methodiek van de boekhouding voor het klimaat van de VN (LULUCF), wordt rekening gehouden met de gevolgen van ontbossing en bebossing door een overgangsfase in te bouwen van 30 jaar voor nieuw bos. Na 30 jaar compenseert nieuw bos dan ook pas het kappen van volwassen bos. Deze periode is 20 jaar voor de CO2 die wordt vastgelegd in de bosbodem.
Deelt u het inzicht dat de CO2-uitstoot door de aanplant van jonge compensatiebomen niet zal afnemen, ten minste niet in de komende decennia, en dat juist het tegenovergestelde gebeurt, namelijk dat de kap nu zorgt voor een hogere CO2-uitstoot, gezien de ontbossing in Nederland sinds 2013 voor een jaarlijkse uitstoot van 1,5 miljoen ton CO2 zorgt, vergelijkbaar met 750.000 extra auto's op de Nederlandse wegen?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw reflectie hierop?
De ontbossing van het afgelopen decennium moet ook in het licht van de biodiversiteitscrisis bezien worden. Dat betekent dat er soms moeilijke keuzes zijn gemaakt waarbij niet zowel het klimaat als de biodiversiteit evenredig geholpen konden worden. Met de compensatie proberen we het koolstofvastleggend vermogen op te trekken, zodat de biodiversiteitswinst blijft, maar de koolstofvoorraad ook weer wordt hersteld. Daarnaast nemen de bestaande bossen nog altijd veel CO2 op, waardoor bossen netto koolstof blijven vastleggen.
Deelt u de mening dat de CO2-uitstoot door vlaktekap in het kader van regulier bosbeheer meegenomen moet worden in de berekening van het volume van de jaarlijkse CO2-uitstoot door boskap?
Vlaktekap (en andere vormen van kap) worden al sinds 1990 gerapporteerd als directe CO2-uitstoot. Nederland rapporteert de volledige CO2-balans van het bestaande bos als het verschil tussen bijgroei en oogst. Bijgroei wordt hierbij berekend als een CO2-vastlegging en alle oogst wordt hierbij gerapporteerd als CO2-bron, behalve een deel dat in houtproducten blijft vastgelegd. Het verschil tussen die twee geeft de netto balans (de vastlegging voor Nederland). Voor deze CO2-balans maakt het niet uit of Nederland de jaarlijkse oogst van 1,3 miljoen m3 hout via uitkap of vlaktekap uitvoert. Op dit moment wordt gekeken of de gerapporteerde CO2-uitstoot uit de bodem nauwkeuriger in beeld kan worden gebracht.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Vanwege het zomerreces was dat niet mogelijk.
De dwangsommen die de Staat dreigt te moeten betalen omdat het kabinet Rutte III het Urgenda-vonnis niet lijkt uit te voeren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat uw regering het bij monde van Staatssecretaris Yeşilgöz-Zegerius «teleurstellend» heeft genoemd dat Urgenda opnieuw naar de rechter stapt om uitvoering van het Urgenda-vonnis af te dwingen en omdat Urgenda niet «de maatregelen afwacht»?1, 2
Ja.
Vindt u niet dat het juist teleurstellend is dat de Nederlandse regering überhaupt door de rechter op de vingers moest worden getikt wegens het schenden van de zorgplicht voor onder andere het recht op leven en het niet nakomen van de ondergrens van de internationaal geaccepteerde doelstelling van 25–40 procent emissiereductie in 2020? Zo nee, waarom niet?
Zoals in hoger beroep is aangegeven, is de Nederlandse Staat ervan uitgegaan rechtmatig te handelen door haar internationale en Europees rechtelijke verplichtingen na te komen en door met een nationale ambitie van 49% reductie in 2030 – die wordt ondersteund door het klimaatakkoord – invulling te gegeven aan een klimaatbeleid gericht op het halen van de doelen van Parijs.
Vindt u niet dat het nog veel teleurstellender zou zijn als de Staat der Nederlanden dit vonnis van de rechter vervolgens niet uitvoert (waar het tot nu toe alle schijn van heeft)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft aangegeven er alles aan te doen om uitvoering te geven aan het Urgenda-vonnis. Daartoe zijn ingrijpende maatregelen noodzakelijk, die zorgvuldig moeten worden afgewogen. Daar komt bij dat de effectiviteit van klimaatmaatregelen omgeven is door onzekerheden.
Het vonnis van de rechter verplicht het kabinet om eind 2020 25% emissiereductie te realiseren ten opzichte van 1990. De voorlopige cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) laten zien dat de uitstoot in 2020 naar verwachting 25,4% bedroeg. In januari 2022 wordt door het CBS en het RIVM de uitstoot over 2020 definitief vastgesteld.
In de brief die ik op 25 juni jl. aan de Tweede Kamer heb gestuurd, heeft het kabinet aangegeven dat uit de voorlopige cijfers over de uitstoot in 2021 en op basis van de Klimaat- en Energieverkenning 2020 (KEV2020) blijkt dat het doelbereik zowel op de korte termijn, als richting 2030 onder druk staat. Daarom zal het kabinet, conform de wettelijke verplichting die voortvloeit uit de borgingscyclus van de Klimaatwet, extra stappen voorbereiden die bijdragen aan de realisatie van de doelen uit de Klimaatwet. Een deel hiervan leidt naar verwachting tot emissiereductie op korte termijn en draagt daarmee bij aan het bereiken van de 25% emissiereductie.
Daarnaast zal de wet die de inzet van kolencentrales beperkt zo snel mogelijk in werking treden, is de CO2-prijs in het Europese handelssysteem opgelopen en zal mogelijk één kolencentrale vrijwillig worden gesloten. Samen met de andere maatregelen die het kabinet heeft ingezet en aangekondigd, zullen die ontwikkelingen in 2021 ook een bijdrage leveren aan het beperken van de uitstoot.
Vindt u het passend in een rechtsstaat als de overheid een vonnis van de rechter niet uitvoert? Zo nee, waarom heeft u het dan zo ver laten komen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat het klimaatpanel van de Verenigde Naties (IPCC) al in 2007 waarschuwde dat, om een kans van meer dan 50 procent te hebben op het beperken van de opwarming van de Aarde tot maximaal 2 graden celcius, de totale uitstoot van broeikasgassen door de zogenaamde Annex I-landen (waaronder Nederland) in 2020 25 tot 40 procent lager zou moeten zijn dan in 1990?3
De afgelopen jaren heeft het IPCC in verschillende rapporten aangegeven dat verdere inspanning van landen noodzakelijk is om opwarming van de aarde door klimaatverandering te beperken. Nederland heeft de afgelopen jaren ingezet op een internationale aanpak van het tegengaan van klimaatverandering en zowel in Europa als in mondiale onderhandelingen aangedrongen op het stellen van ambitieuze reductiedoelstellingen. Uiteindelijk is in 2015 met de Overeenkomst van Parijs mondiaal afgesproken om temperatuurstijging tot ruim onder 2 graden en zo mogelijk 1,5 graden te beperken. Het huidige beleid van Nederland is erop gericht om zowel nationaal als op Europees niveau invulling te geven aan deze afspraak: Nederland heeft in de Klimaatwet een streefdoel voor 2030 van 49% vastgelegd en heeft zich in Europa succesvol ingezet om het doel voor 2030 op te hogen naar 55%. Met deze doelstelling levert Nederland, en ook Europa, een bijdrage die aansluit bij de Overeenkomst van Parijs.
Erkent u dat het IPCC inmiddels ruimschoots heeft aangetoond dat voor het leven op Aarde een opwarming van maximaal 1,5 graad ten opzichte van een opwarming van 2 graad een groot verschil maakt?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat dit een nadere versnelling van het reductietempo vraagt?
Zoals in de kabinetsappreciatie van het speciale IPCC-rapport over 1,5 graden is aangegeven4, onderkent het kabinet het belang van het beperken van de temperatuurstijging tot ruim beneden 2 graden, en zo mogelijk tot 1,5 graden. Voor het halen van de 1,5–2-gradendoelstelling is een aanscherping van de bestaande Nationally Determined Contributions onder de Overeenkomst van Parijs noodzakelijk. Onlangs heeft Europa haar reductiedoelen om invulling te geven aan deze mondiale afspraken bijgesteld naar 55% in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050. Dat zal naar verwachting ook voor Nederland een versnelling van het reductietempo in de komende jaren vragen.
Kunt u bevestigen dat op o.a. de Klimaattop van 2007 in Bali (COP 13) de noodzaak is erkend (ook door Nederland) van drastische reducties door de Annex I-landen (waaronder Nederland), inclusief expliciete erkenning van het IPCC-rapport dat opriep uiterlijk in 2020 de uitstoot met 25–40 procent te verminderen?5
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de Nederlandse bevolking inmiddels al meer dan 13 jaar «de maatregelen afwacht» die nodig zijn om deze doelstelling te halen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dit kabinet zet in op een ambitieus klimaatbeleid. En ook onder het vorige kabinet is met het Energieakkoord een grote versnelling in verduurzamingsambities is gerealiseerd.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren veel aanvullende maatregelen getroffen die op korte termijn de CO2-uitstoot gereduceerd hebben. Dat geldt bijvoorbeeld voor de sluiting van de Hemwegcentrale en het beperken van de uitstoot van de overige kolencentrales, de reductie van lachgas bij industriële installaties, de stimulering van verduurzaming van woningen en de glastuinbouw, maatregelen gericht op de uitrol van duurzame energie en het stimuleren van duurzamer rijgedrag. En met de afspraken uit het Klimaatakkoord en de aanvullende maatregelen die het kabinet momenteel voorbereidt, worden grote stappen gezet voor het realiseren van de 2030-doelstelling uit de Klimaatwet. Ook zijn maatregelen getroffen die van belang zijn om te komen tot een betere benutting van grondstoffen in het kader van de transitie naar een circulaire economie.
Erkent u dat het ongepast was om Urgenda weg te zetten als een ongeduldige organisatie, terwijl uw regering een half jaar na de deadline van 2020 nog stééds geen afdoende maatregelen heeft genomen om te zorgen dat de absolute ondergrens – uiterlijk in 2020 minimaal 25 procent minder broeikasgasuitstoot ten overstaande van 1990 – ten minste is gehaald? Zo ja, bent u bereid uw excuses aan te bieden aan Urgenda voor de ongepaste reactie van uw regering?
Ik heb aangegeven dat ik het teleurstellend vind dat Urgenda de aanvullende maatregelen waaraan het kabinet momenteel werkt, niet heeft willen afwachten.
Bent u bereid vandaag nog de maatregelen te treffen die nodig zijn om het Urgenda-vonnis uit te voeren, het klimaatdoel blijvend te halen en een nieuwe nederlaag bij de rechter te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In de brief die ik op 25 juni jl. aan de Tweede Kamer heb gestuurd, heeft het kabinet aangegeven dat uit de voorlopige cijfers over de uitstoot in 2021 en op basis van de Klimaat- en Energieverkenning 2020 (KEV2020) blijkt dat het doelbereik zowel op de korte termijn, als richting 2030 onder druk staat. Daarom zal het kabinet, conform de wettelijke verplichting die voortvloeit uit de borgingscyclus van de Klimaatwet, extra stappen voorbereiden die bijdragen aan de realisatie van de nationale reductiedoelen. Een deel hiervan leidt naar verwachting tot emissiereductie op korte termijn en draagt daarmee bij aan het bereiken van de 25% emissiereductie.
Voor de emissiereductie in 2020 blijkt uit voorlopige cijfers van het CBS en het RIVM dat de uitstoot in 2020 naar verwachting 25,4% bedroeg. In januari 2022 wordt door het CBS en het RIVM de uitstoot over 2020 definitief vastgesteld.
Herinnert u zich het regeerakkoord van het kabinet Balkenende IV (2007), waarin een broeikasgasreductiedoel stond opgenomen van 30 procent in 2020 ten opzichte van 1990?6
Herinnert u zich dat de toenmalige regering bij monde van Minister van Verkeer Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) Jacqueline Cramer in 2009 al bezorgd wees op het te lage tempo van emissiereductie: «Het totaal van emissiereducties dat de ontwikkelde landen tot nu toe hebben aangeboden, blijft nog onvoldoende om de 25–40 procent reductie in 2020 te bereiken, die nodig is om op een geloofwaardig traject te blijven om de 2 graden doelstelling binnen bereik te houden»?7
Herinnert u zich het regeerakkoord van het kabinet Rutte I (2010), waarin – in strijd met de wetenschappelijk onderbouwde én door Nederland erkende noodzaak van een reductie van 25–40 procent in 2020 – het toch al niet ambitieuze Nederlandse broeikasgasreductiedoel opeens werd verlaagd naar 20 procent in 2020?8 Hoe kijkt u terug op deze onverantwoorde beslissing?
Hoe kijkt u nu terug op uw beslissing om destijds (12 november 2012) geen gehoor te geven aan het alleszins redelijke verzoek van Urgenda: «…dat de Nederlandse Staat al die maatregelen zal treffen die nodig zijn om te zorgen dat per 2020 de Nederlandse (binnenlandse) emissie van broeikasgassen daadwerkelijk met 40 procent zal zijn verminderd ten opzichte van de Nederlandse emissies in 1990»?9
Erkent u dat dit verzoek van Urgenda en de daaropvolgende rechtsgang überhaupt niet nodig zouden zijn geweest als opeenvolgende kabinetten – zoals men zou mogen verwachten van het landsbestuur – zich gecommitteerd zouden hebben aan de beschikbare wetenschappelijke kennis en internationale afspraken over het aanpakken van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
De problemen veroorzaakt door werk aan de Haringvlietbrug |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Miljoenenstrop door files en omrijden door werk aan Haringvlietbrug: «Absurd en onaanvaardbaar»»?1
Ja.
Waarom zijn de eerdere signalen uit 2017, waarin duidelijk werd dat er dringend onderhoud noodzakelijk was, genegeerd en is er niet tijdig reparatie en onderhoud uitgevoerd?
De signalen uit 2017 zijn serieus opgepakt. Op basis van de signalen zijn destijds direct maatregelen getroffen. Zo is de klep met een spoedreparatie versterkt door een herontwerp van de klemmen. Dit herontwerp is tot stand gekomen uit een expertmeeting van Rijkswaterstaat met verschillende aannemers en ingenieursbureaus. Aansluitend is een herberekening uitgevoerd ten aanzien van constructieve veiligheid van de klep. Uitkomst daarvan was, dat door de reparatie de restlevensduur kon worden opgerekt tot eind 2022/begin 2023 op voorwaarde dat het aantal brugopeningen beperkt zou worden. Hier zijn destijds de bestuurlijke partners en verschillende brancheorganisaties (o.a. Schuttevaer, HISWA-RECRON en TLN) in een daarvoor georganiseerd overleg van op de hoogte gesteld. Vervolgens is de aanpak van de brug opgenomen in het programma Vervanging en Renovatie en is gestart met de planfase. Deze planfase is in het eerste kwartaal van 2021 afgerond en op basis daarvan is gestart met de voorbereiding van de realisatie. De voorbereiding van de vervanging van de klep van de Haringvlietbrug is inmiddels in volle gang. In juli 2021 is formeel de aanbesteding gestart. In de voorbereiding op de aanbesteding en tijdens de planfase hebben al meerdere consultatiegesprekken met marktpartijen plaatsgevonden. Vanaf medio 2023 vindt naar verwachting de vervanging van de klep en de vernieuwing van de systemen plaats. Meer duidelijkheid over de haalbaarheid van deze planning kan begin volgend jaar gegeven worden als de aannemer die het werk gaat uitvoeren ook gecontracteerd is. Daarnaast zijn er verschillende risico’s die voor vertraging kunnen zorgen. Hierbij kan gedacht worden aan gevolgen van langere levertijden voor bouwmaterialen.
Zijn alle alternatieven onderzocht om de reparatie sneller uit te kunnen voeren en/of met minder hinder voor het verkeer? Kunt u die alternatieven naar de Kamer sturen?
In een expertmeeting van Rijkwaterstaat zijn verschillende opties onderzocht om de bevestiging van de klemmen te verbeteren of om op andere wijze de levensduur van de brug te verlengen. Hierbij zijn naast de gekozen maatregelen de volgende opties verkend:
Hoe verantwoordt u de kosten à 53 miljoen die de transportsector door het slechte onderhoud nu moet gaan maken?
Om de veiligheid van vaarweg- en weggebruikers te kunnen borgen, de brug beschikbaar te houden voor verkeer en verdere beperkingen te voorkomen, is besloten tot deze maatregel.
Bent u bereid de schade te vergoeden die belanghebbenden aantoonbaar lijden?
Burgers en bedrijven die schade menen te ondervinden door maatregelen van Rijkswaterstaat kunnen compensatie aanvragen. Deze aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 2019.
Zijn er in Nederland meer bruggen waar bijvoorbeeld klemmen en/of platen los aan het raken zijn?
De situatie bij de Haringvlietbrug lijkt geen gevolgen te hebben voor andere bruggen. De toepassing van een aluminium dek in het hoofdwegennet bij een brug als de Haringvlietbrug is vrij uniek. Hoewel er meerdere bruggen zijn met een aluminium dek, bijvoorbeeld die in de Zandkreekdam, worden deze bruggen minder zwaar belast, waardoor de problematiek bij de Haringvlietbrug voor zover nu bekend op zich zelf staat.
Over het algemeen geldt dat komende jaren meer situaties als bij de Haringvlietbrug zich zullen gaan voordoen. Het einde van de technische levensduur van een groot aantal bruggen, tunnels, viaducten en sluizen in Nederland is in zicht. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar het antwoord bij vraag 7 van de heer de Groot (VVD).
Zijn er situaties denkbaar waarbij het onderhoud van bruggen in zo’n slechte staat is dat de verkeersveiligheid per direct in het geding is?
De inzet van Rijkswaterstaat is erop gericht om de verkeersveiligheid ten alle tijden de borgen. Veel bruggen, tunnels, viaducten en sluizen in Nederland zijn aan het einde van de levensduur en moeten worden vervangen of gerenoveerd. Aan het einde van de levensduur neemt de kans op verstoringen toe. Tot aan een renovatie of vervanging houden we deze bruggen, tunnels en viaducten extra in de gaten door middel van periodieke inspecties of monitoring. Ook kunnen zich onverwachte omstandigheden voordoen, zoals storingen of een mankement. Soms zijn daarom ingrepen nodig om een brug veilig te kunnen blijven gebruiken, zoals nu bij de Haringvlietbrug. In zo’n geval neemt Rijkswaterstaat direct maatregelen, zoals het uitvoeren van spoedreparaties en/of het deels afsluiten van de brug of tunnel. Dit betreft overigens niet alleen bruggen, dat geldt ook voor de andere onderdelen in het hoofdwegennet, hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem.
Wanneer gaat u fors meer geld investeren in achterstallig onderhoud van onze weginfrastructuur?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar mijn brief van 10 juni 2021 (Kamerstuk 35 570-A-61) over de instandhouding van de Rijksinfrastructuur. De validatie van PWC│REBEL wijst uit dat de budgetbehoefte voor de periode 2022–2035 in de orde van gemiddeld € 1 miljard per jaar hoger ligt dan het beschikbare budget. Dit is exclusief het inlopen van het uitgesteld onderhoud en nieuwe ontwikkelingen. Met de uitkomsten van de validaties en de extra kosten die worden voorzien is eind 2020 besloten voor zowel 2022 als 2023 budget naar voren te halen om versneld onderhoudsmaatregelen uit te kunnen voeren. Per jaar is € 350 mln. aan budget naar voren gehaald. Het streven is om in het kader van de ontwerpbegroting 2022 en in aanvulling op eerdere impulsen opnieuw middelen uit latere jaren naar voren te halen om meer onderhoudswerkzaamheden in de periode tot en met 2023 uit te kunnen voeren. Het nieuwe Kabinet zal een afweging moeten maken over de financiering van de instandhouding van het hoofdvaarwegennet, hoofdwegennet en hoofwatersysteem voor de jaren daarna. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 10 juni 2021 (Kamerstuk 35 570-A-61) is er vanaf 2024 sprake van een tekort op het budget voor instandhouding. Voldoende budget voor instandhouding is nodig om ongewenst uitstel van onderhoud te voorkomen en objecten tijdig te kunnen renoveren of vervangen.
Coronatoegangsbewijzen en de deltavariant |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hoe duidt u de berichtgeving van afgelopen weekend en het weekend ervoor over de toename van besmettingen bij evenementen die plaatsvonden met een coronatoegangsbewijs, zoals in Discotheek Aspen Valley in Enschede?1
We zagen begin juli dat de naleving van de 1,5 meter afnam. Ook hadden we in het eerste weekend dat uitgaansgelegenheden zonder 1,5 meter weer open mochten, gezien dat toegangstesten oneigenlijk zijn gebruikt, of door organisatoren onvoldoende werden gecontroleerd. De beheerder van een locatie of organisator van een evenement mag alleen mensen toelaten als zij een geldig coronatoegangsbewijs en een identiteitsdocument tonen en is verplicht degene die geen geldig coronatoegangsbewijs in combinatie met een passend en geldig identiteitsdocument toont de toegang of deelname te weigeren. Het blijft ontzettend belangrijk dat iedereen zich verantwoordelijk gedraagt, in situaties waar de 1,5 meter geldt en in situaties waarin toegangsbewijzen worden gebruikt om de 1,5 meter los te laten. Alleen zo kunnen we de 1,5 meter in specifieke gevallen verantwoord loslaten.
Burgemeesters zijn bevoegd om te handhaven als een ondernemer niet aan zijn verplichtingen voldoet, onder meer door middel van een last onder bestuursdwang op basis van de Wet publieke gezondheid (art. 58u lid 3 Wpg). Daarnaast is strafrechtelijke handhaving mogelijk (art. 68bis Wpg). Aanvullend op deze mogelijkheden kan de burgemeester, als de gezondheid in gevaar is, op grond van de Gemeentewet de nodige bevelen nemen (art. 174 lid 2 Gemw). In de Algemene plaatselijke verordening zal in de regel ook een grondslag bestaan voor de sluiting van eet- en drinkgelegenheden of publieke locaties in het belang van de gezondheid bij schending van een wettelijk voorschrift.
Het kabinet heeft besloten om vanaf 25 september de 1,5 meter los te laten in de samenleving, en om coronatoegangsbewijzen breed in te zetten.
Is bij het 116e en 117e advies van het Outbreak Management Team (OMT) aangaande het versneld zetten van stap 5 van het openingsplan, rekening gehouden met een scenario dat het coronatoegangsbewijs en het testen voor toegang niet optimaal zou functioneren? Zo nee, bent u bereid met spoed een nieuw OMT-advies te vragen gezien de meest recente ontwikkelingen?
Nee, bij het 116e en 117e advies van het Outbreak Management Team (OMT) aangaande het versneld zetten van stap 5 van het openingsplan, was de optelsom van de (toen nog vrijwel afwezige) besmettelijkere delta-variant, de verandering in het gedrag van mensen op de 1,5m in het algemeen, de aanval op de systemen van SON en de gevolgen daarvan, de slechte handhaving aan de poort en het toezicht daarop, het ontwijken van het gebruik van geldige QR codes door met name jongeren, niet verdisconteerd. We waren een aantal weekenden onderweg en zagen steeds beter wat er wel en niet werkt. Na een eerste weekend met veel technische problemen, waren de technische problemen het weekend erna opgelost. Ook was het beeld ten aanzien van de handhaving aan de deur in het tweede weekend anders dan in het eerste. Verder waren er vanwege de grote vraag nog steeds wel wat wachtrijen in sommige steden.
Er is ook een spoedadvies aan het OMT gevraagd in het kader van coronatoegangsbewijzen, waarin geadviseerd werd aanvullende maatregelen te nemen. Het kabinet heeft dit advies overgenomen en heeft extra maatregelen getroffen; van 9 juli tot 14 augustus wordt een verbeterplan opgezet en uitgevoerd om het restrisico op corona uitbraken te verkleinen. Vanaf het moment dat de 1,5 meter niet meer geldt, zullen de coronatoegangsbewijzen breed worden ingezet om besmettingen in hoog risico evenementen te verkleinen.
Wat is de wetenschappelijke bron voor het afgeven van een coronatoegangsbewijs direct na het toedienen van het Janssen-vaccin? Welk wetenschappelijk adviesorgaan heeft hierover geadviseerd?
Er is geen wetenschappelijke bron voor het afgeven van een coronatoegangsbewijs direct na het toedienen van het Jansen-vaccin.
Ik heb besloten geen onderscheid tussen deze vaccins te maken, dit gezien de verbeterde epidemiologische omstandigheden en stijgende vaccinatiegraad. Daarnaast was de verwachting dat de onmiddellijke toegang aan de hand van een Jansen-vaccinatie ook zou leiden tot een hogere vaccinatiebereidheid, wat op de langere termijn een positief effect op de vaccinatiegraad biedt.
Inmiddels heb ik als gevolg van de veranderende epidemiologische omstandigheden dit besluit heroverwogen. Ik heb de heroverweging in de voortgangsbrief van 6 juli jl. aan uw Kamer gemeld om na afronding van vaccinaties de bijbehorende coronatoegangsbewijzen pas na 14 dagen geldig te verklaren. Voor een vaccinatie met het Janssen vaccin is dit sinds 14 augustus 28 dagen, zoals geadviseerd door het OMT en toegelicht in mijn Kamerbrief van 2 augustus jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1392).
Kunt u zich uw uitspraak tijdens het commissiedebat over de EU-Gezondheidsraad (d.d. 9 juni) herinneren waarin u over het gevoerde beleid in het buitenland het volgende zei: «Praktisch betekent dit dat je twee weken na je vaccinatie nog twee weken zult moeten wachten voordat je daadwerkelijk je vaccinatiebewijs kunt gebruiken om te kunnen reizen. Dat vind ik erg onpraktisch?»2
Ja. Voor dit besluit was een brede steun in de kamer.
Kunt u de risicoafweging van deze uitspraak kwantificeren? Met andere woorden: wat is het besmettingsrisico direct na een eerste Janssen-prik ten opzichte van bijvoorbeeld een negatieve test en in welke mate speelt het argument of iets praktisch dan wel onpraktisch is?
Eerder heb ik toegelicht dat gezien de epidemiologische omstandigheden van dat moment, ik het verantwoord vond om geen termijn te stellen aan het ontvangen van een vaccinatiebewijs na vaccinatie. Echter, gezien de veranderende epidemiologische situatie heb ik dit besluit heroverwogen en heb ik besloten om de 14 dagen termijn toch in te stellen na een volledige vaccinatie, met een uitzondering voor het Janssen vaccin waar het termijn op 28 dagen is vastgesteld.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Een jaar stilte rond de inspectie van een koopvaardijschip door marineschip de Zr. Ms. De Ruyter |
|
Gidi Markuszower (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ank Bijleveld (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat marineschip de Zr. Ms. De Ruyter in juni 2020 een scheepsinspectie heeft uitgevoerd in verband met een mogelijk overtreding van sanctieregels?1
Ja.
Waarom krijgt de Kamer na een jaar nog steeds niet te horen welk schip destijds is geïnspecteerd, onder welke vlag het schip voer en waar de inspectie is uitgevoerd?
Over dergelijke informatie uit individuele strafrechtelijke onderzoeken doe ik zoals bekend geen mededelingen. In de eerdere twee sets Kamervragen waar aan wordt gerefereerd wordt hier derhalve ook niet inhoudelijk op ingegaan.
Kunt u deze informatie eindelijk geven en de andere Kamervragen die de twee voorgaande keren zijn gesteld – en die nog open staan – alsnog beantwoorden?2
Zie antwoord vraag 2.
Als u wéér geen openheid van zaken wilt geven met als reden dat het strafrechtelijk onderzoek nog loopt, kun u dan in ieder geval navragen hoe lang het Openbaar Ministerie verwacht nog bezig te zijn met het onderzoek en waarom het zo ontzettend traag verloopt?
De verdenking betrof een schending van de embargobepaling uit het Besluit 2014/512/GBVB van de Raad van Europa van 31 juli 2014 (en daarmee een Nederlandse sanctieregeling). Van het OM heb ik begrepen dat uit het onderzoek is gebleken dat geen sanctieregels zijn overtreden. Het strafrechtelijk onderzoek is inmiddels afgerond en de zaak is geseponeerd.
De EU of de VN waren niet bij dit onderzoek betrokken.
Kunt u in dat geval op zijn minst aangeven welke sanctieregels (mogelijk) zijn overtreden en in hoeverre de EU of VN bij de scheepsinspectie betrokken waren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat terroristen, schurken en schurkenstaten niet bepaald wakker zullen liggen van de weinig doortastende wijze waarop internationale sancties door Nederland worden gehandhaafd?
Die mening deel ik niet. Nederland werkt er in internationaal verband aan om internationale sancties op een effectieve wijze te handhaven.