Antwoorden op de schriftelijke vragen ‘coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking’ |
|
Caroline van der Plas (BBB), Lisa Westerveld (GL), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Op welke termijn is de route voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en niet kunnen laten testen wel beschikbaar, aangezien u aangeeft dat op «dit moment er nog geen route is voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en niet kunnen laten testen»?1
Op 6 oktober is een 3-weekse pilot gestart bij de GGD regio Utrecht voor mensen die vanwege een beperking of een ziekte geen test kunnen ondergaan.
Het doel van deze pilot is meerzijdig:
Er is voor de duur van de pilot een beperkt aantal afspraken per dag beschikbaar, vanwege de intensieve betrokkenheid die deze aanpak vergt. Voor de pilot worden mensen die zich hierover eerder al hebben gemeld bij de rijksoverheid of de betreffende koepelorganisaties – onder andere van mensen met een verstandelijke beperking –, benaderd en gevraagd deel te nemen.
Het verdere proces is als volgt:
De mensen die een uitnodiging hebben ontvangen (ofwel via mail of wel mondeling via de koepels), bellen naar het call-centrum GGD Utrecht om een afspraak voor een fysiek consult bij de GGD Utrecht te maken. De voorwaarde is als zij aangeven niet getest te kunnen worden en niet gevaccineerd te zijn maar wel het gesprek over vaccinatie te willen aangaan.
Voor de afspraak komt de burger voor een fysiek consult naar GGD Utrecht. De beoordeling voor welke optie wordt gekozen is een stapsgewijs proces.
Hier zal ondervonden worden of een gewone test alsnog lukt, of dat een minder belastende (maar minder gevoelige) testafname mogelijk is. Als geen enkele test lukt volgt een uitzonderingsbewijs, dat net zo lang geldig is als een herstelbewijs.
Tevens geeft de GGD voorlichting over de wettelijke verplichting om de noodzakelijke maatregelen in acht te nemen met betrekking tot het besmettingsgevaar van anderen.
Na afloop van de pilot wordt deze geëvalueerd op de vraag of met de pilot een structurele oplossing is gevonden.
Wat is de oorzaak dat het opstellen van een route zo lang op zich laat duren?
Iedereen heeft nu de kans gehad zich te laten vaccineren. Mensen met een allergie kunnen via hun huisarts een vaccinatie afspraak maken bij een allergoloog. De groep die zich niet kan laten vaccineren en niet kan laten testen is daarom naar verwachting erg klein. Te denken valt aan mensen met complexe ziektebeelden of psychische aandoeningen. Het beschrijven van deze groep mensen blijkt echter moeilijk. Daarom is hierboven genoemde pilot ontworpen in samenwerking de GGD regio Utrecht. Het ongericht geven van uitzonderings-QR-codes, bijvoorbeeld via een zelfverklaring of het «blauwe ogen principe» – geeft te grote restrisico’s. Mensen die niet getest kunnen worden en niet gevaccineerd willen of kunnen worden, kunnen zichzelf en anderen immers besmetten met het coronavirus.
Bent u ervan op de hoogte dat het ontbreken van een route voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en testen lijnrecht ingaat tegen het aangenomen amendement Bikker en dit ook in de wet is opgenomen?2
Ja. Artikel 58ra 9e lid, Wet publieke gezondheid stelt dat bij ministeriele regeling regels worden gesteld over onderhavige groep. Daarvoor is het wel noodzakelijk deze groep te kunnen definiëren. Zoals in antwoord op vraag 2 is gesteld, is dat eerder nog niet mogelijk gebleken en is dat de reden waarom nu een pilot start.
Hoe kan het dat u de coronatoegangsbewijzen per 25 september jl. voor een groot aantal sectoren hebt laten ingaan, zonder dat voor mensen met een meervoudige beperking een alternatief is gevonden?
Om vanaf 25 september voor zo veel mogelijk mensen zo veilig als kan, meer mogelijk te maken, heb ik coronatoegangsbewijzen laten ingaan. Op dat moment was het nog niet mogelijk om de groep die hiervoor uitgezonderd kan worden, ook inderdaad een uitzonderingsbewijs te geven. Het gaat hier immers om een naar verwachting zeer kleine groep die niet gevaccineerd én niet getest kan worden. Voor de onderbouwing, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Waar kunnen mensen zich ondertussen melden die geen coronatoegangsbewijs kunnen verkrijgen omdat zij zich niet kunnen laten vaccineren en testen? Wat bent u van plan met deze meldingen te gaan doen?
Juist voor mensen met een medische aandoening is vaccineren extra belangrijk, omdat zij vaak een grotere kans hebben op een ernstig verloop van corona. Maar sommige mensen maken zich, juist door hun medische status, zorgen om vaccinatie of testen.
Mensen die mogelijk allergisch zijn voor vaccinatie kunnen zich melden bij de huisarts. Als het nodig is kan de huisarts doorverwijzen naar een allergoloog die op zijn beurt adviseert of een vaccinatie alsnog veilig gegeven kan worden in het ziekenhuizen. In de meeste gevallen is dit mogelijk.
Er is een zeer kleine groep mensen die zich om medische redenen niet kan laten testen en niet laten vaccineren. Mensen die zich melden, zullen we telefonisch of per mail contact met ze opnemen om – indien ze daadwerkelijke tot de doelgroep behoren – ze uit te nodigen om deel te nemen aan de pilot. Bij het maken van de afspraak wordt getoetst of mensen ook echt tot deze groep behoren. Zoals gezegd is de omvang van de pilot noodzakelijkerwijs beperkt. Met de groep die zich al eerder gemeld heeft, verwachten we dat de beschikbare plekken snel worden vergeven. Mocht dat niet zo zijn dan zullen we via de koepelorganisaties andere gegadigden actief benaderen en de pilotgroep zo groot mogelijk te laten zijn.
Deelt u de mening dat bovenstaand probleem een absolute topprioriteit is en het uitblijven van een oplossing strijdig is met het aangenomen amendement Bikker?3 Deelt u tevens de mening dat de overheid zich aan de wet moet houden en zich dienstbaar dient op te stellen ten opzichte van burgers?
Ik deel de mening dat het belangrijk is om voor zo veel mogelijk mensen zo veilig als kan, meer mogelijk te maken.
Bent u bereid om bovenstaande vragen vóór 4 oktober aanstaande te beantwoorden, aangezien de gedupeerden nu al weken in onzekerheid verkeren en het uitblijven van een oplossing strijdig is met de wens van de Kamer en de huidige wetgeving?
Om nu juist er voor te zorgen dat de mensen bereikt worden voor wie deze uitzonderingsroute de enige mogelijkheid op een toegangsbewijs is, hebben wij na zorgvuldige afwegingen er voor gekozen om eerst een pilot te doen. In het antwoord van vraag 2 heb ik uitgelegd waarom de totstandkoming van de route voor deze mensen vertraagd is. De eerste uitnodigingen zijn op 6 oktober verzonden, zodat vanaf die dag begonnen kon worden met het inplannen van de afspraken voor de pilot.
Vanwege het lastige vraagstuk, zoals beschreven in het antwoord van vraag 2, zijn deze vragen later dan de beoogde termijn van 4 oktober beantwoord.
Het bericht 'Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost' |
|
Hilde Palland (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van de Inspectie Justitie en Veiligheid en het Agentschap Telecom over de staat van het meldkamerstelsel? Deelt u hun zorgen over de kwetsbaarheid van regionale meldkamers voor 112-oproepen?
Ik deel de zorgen die er zijn over de kwetsbaarheid van een aantal regionale meldkamers. Hier heb ik uw Kamer ook over geïnformeerd in mijn brief van 23 september jl.2. De transitie die nu gemaakt wordt in het meldkamerdomein is zoals hierin aangegeven een grote en meerjarige opgave. Aan veel van de gedane aanbevelingen door de Inspectie en het Agentschap Telecom wordt reeds invulling gegeven. Ik voel, samen met alle partijen in het meldkamerdomein, de urgentie om deze kwetsbaarheden zoveel en zo snel als mogelijk op te lossen. Ik heb uw Kamer daaromtrent ook eerder geïnformeerd dat het nodig is te komen tot 10 regionale meldkamers, die elkaars taken kunnen overnemen bij uitval, piekbelasting en calamiteiten. En dat het daarnaast nodig was om het beheer van de meldkamers bij één organisatie onder te brengen per 1 januari 2020. De Wijzigingswet meldkamers, die per 1 juli 2020 van kracht is, biedt hier nu de wettelijke basis voor.
Kunt u duidelijk maken bij welke meldkamers, in welke regio’s, de personele bezetting op dit moment het meest alarmerend is? Heeft dit reeds tot incidenten geleid waarbij de veiligheid in het geding is geweest? Indien ja, hoeveel en waar?
De krappe bezetting op de meldkamers is al langere tijd een punt van aandacht. Ik heb uw Kamer op 9 september jl. geïnformeerd over de ingezette acties van de politie om de zogenaamde «waterlijn» (de minimaal benodigde personele bezetting) op de operationele centra danwel politiemeldkamers te borgen in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport over de noodhulp.3
Het is goed te benadrukken dat de bezettingsproblematiek niet hetzelfde is voor elke hulpdienst. Ik zal dit punt conform de vastgestelde governance-structuur meenemen in mijn bespreking van de brief van de Inspectie en het Agentschap met het Bestuurlijk Meldkamer Beraad.
Daarnaast is het van belang te benoemen dat de hulpdiensten in het meldkamerdomein (politie, ambulance, brandweer en Koninklijke Marechaussee) zelf verantwoordelijk zijn voor de uitoefening van hun meldkamerfuncties, waaronder het personeel op de meldkamers. Dit neemt niet weg dat dit onderwerp mijn nadrukkelijke aandacht heeft en ik met de betrokken partijen afspraken heb gemaakt om in het kader van risicomanagement mogelijke capaciteitsrisico’s via een periodieke continuïteitsmonitor inzichtelijk te maken. Dit instrument is nog in ontwikkeling, maar moet het mogelijk maken dat er tijdig door de verantwoordelijke hulpdiensten maatregelen getroffen kunnen worden.
Welke tijdelijke maatregelen zijn er te nemen om de bereikbaarheid van 112 overal in Nederland te waarborgen zolang eerdergenoemde problemen nog niet structureel zijn opgelost?
Om de bereikbaarheid van 112 te verbeteren is het 112-platform in juni 2020 vernieuwd, het platform werkt continue. Samen met de partijen in het meldkamerveld stuur ik op de continuïteit van de meldkamers en de meldkamerprocessen. Zo zijn er ook maatregelen getroffen bij het routeren van 112-oproepen bij drukte en mogelijke wachttijden naar een andere meldkamer, zodat mensen in nood te allen tijde zo snel mogelijk geholpen worden. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 9 over de mobiele dekking.
Deelt u het standpunt van de toezichthouders dat thans verantwoordelijkheden verbrokkeld zijn, wat de besluitvorming en informatievoorziening frustreert? Hoe zou dit op korte termijn kunnen worden verbeterd?
De voorheen bestaande structuur leidde ertoe dat er steeds grotere verschillen in de inrichting en professionaliteit van meldkamers ontstonden, en dat meldkamers niet gemakkelijk elkaars taken over konden nemen als dat noodzakelijk was. Er is daarom, gelet op de wens om de kwaliteit van de meldkamers te verbeteren, door de betrokken partijen gezamenlijk een bewuste knip gemaakt in de verantwoordelijkheden en rollen van betrokken partijen. Hier was en is bestuurlijk draagvlak voor. Ik deel het standpunt van de toezichthouders op dit punt dan ook niet.
In de Wijzigingswet meldkamers die per 1 juli 2020 in werking is getreden wordt onderscheid gemaakt tussen de meldkamerfunctie en het beheer van meldkamers. De inrichting en het functioneren van de meldkamerfunctie is de verantwoordelijkheid van de verschillende hulpdiensten die van de
meldkamers gebruikmaken. De verantwoordelijkheid voor het beheer van meldkamers is bij de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS), onderdeel van de politieorganisatie, ondergebracht. Hiervoor draag ik als Minister van Justitie en Veiligheid eindverantwoordelijkheid.
Om de nieuwe samenwerking in goede banen te leiden en rekening te houden met de verschillende belangen is in de Regeling hoofdlijnen van beleid en beheer meldkamers een governance-structuur gecreëerd, waarbinnen alle betrokken partijen invloed kunnen uitoefenen op het beheer van meldkamers. In het meldkamerveld is afgesproken om de governance en de werking daarvan na één jaar na inwerkingtreding tussentijds te evalueren. Deze opdracht wordt uitgevoerd door het WODC. De uitkomsten van deze evaluatieopdracht worden medio 2022 verwacht. Eventuele aandachtspunten uit deze tussentijdse evaluatie zullen daarbij worden opgepakt. Uw Kamer zal hier over worden geïnformeerd.
Is de door de toezichthouders verzochte doorlichting van het systeem en het onderzoek naar de ICT reeds gestart? Indien niet, wanneer wel? Indien wel, wanneer kan de Kamer de uitkomsten tegemoet zien?
Zoals ik in mijn brief van 23 september jl. heb gemeld, is ervoor gekozen het reeds ingezette ICT-verbetertraject voort te zetten dat ervoor moet zorgen dat de meldkamervoorzieningen worden doorgelicht en geharmoniseerd.
Ten aanzien van de ICT-infrastructuur loopt er naar aanleiding van verstoringen in een aantal meldkamers sinds vorig jaar een verbetertraject, onder sturing van de multi-governance. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 25 september 2020.4 Doel van dit verbetertraject is om de oorzaak van de verstoringen weg te nemen en maatregelen te treffen voor een stabiel IV-ICT voor de meldkamers. In dit verband is het goed om te melden dat meldkamers elkaar nu kunnen vervangen indien nodig. In de praktijk is bij meerdere situaties en incidenten aangetoond dat dit de continuïteit kan versterken. In de praktijk worden de uitwijkprocedures geoefend om de werking hiervan blijvend te kunnen borgen. Over het verbetertraject ICT zal ik uw Kamer informeren in de volgende voortgangsbrief meldkamers in het voorjaar van 2022.
Kunt u per aanbeveling van de Inspectie Justitie en Veiligheid en het Agentschap Telecom aangeven wat de stand van zaken voor wat betreft opvolging is?
Bij de Inspectie en het Agentschap is een overzicht aangeleverd waarin per aanbeveling staat aangegeven wat de stand van zaken en de voortgang is. Dit overzicht is ook als bijlage bij de brief van de Inspectie en het Agentschap gepubliceerd.5
Kunt u ons, als vertrekpunt voor de halfjaarlijkse voortgangsrapportages die zijn toegezegd, een planning doen toekomen waarin staat wanneer welke aanbeveling moet zijn opgevolgd?
Het Bestuurlijk Meldkamer Beraad maakt gezamenlijk afspraken over de monitoring van de voortgang van de aanbevelingen. In de eerder aangekondigde halfjaarlijkse brief zal ik uw Kamer over de hoofdlijnen van de voortgang rapporteren.
Wanneer zal de motie-Inge van Dijk/Rajkowski zijn uitgevoerd, die de regering verzoekt voor 1 januari 2022 met voorstellen te komen om de «witte gebieden» in Nederland te ontsluiten, zodat voldaan kan worden aan de ondergrens van mobiele bereikbaarheid, namelijk 112 te kunnen bellen? Kunt u zich ervoor inspannen dat de Kamer hierover vóór de behandeling van de begroting EZK 2022 geïnformeerd wordt?2
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk wordt gewerkt aan het creëren van een dekkingskaart die de gezamenlijke buitenhuisdekking van de mobiele netwerken inzichtelijk maakt. De kaart biedt inzicht in de gezamenlijke dekking van de drie mobiele netwerken. Die dekking is een sterke indicatie voor de dekking van 112. De consultatie van de regelgeving waarmee de mobiele netwerkaanbieders verplicht worden om de informatie te verstrekken die nodig is om deze kaart te maken is recent afgerond. De reacties worden op dit moment verwerkt waarna de regeling wordt afgerond. De verwachting is dat de kaart in het voorjaar van 2022 beschikbaar is. Daarna zal de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer informeren over eventuele mogelijkheden voor het verbeteren van de mobiele dekking.
Het bericht “FBI raids ZPMC delivery vessel” |
|
Peter Valstar (VVD), Zohair El Yassini (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «FBI raids ZPMC delivery vessel»?1
Ja.
Bent u bekend met de verdenkingen van spionage door het Chinese staatsbedrijf Shanghai Zhenhua Heavy Industries Company Limited (ZPMC)? Hoe beoordeelt u deze? Heeft u hierover contact gehad met de Amerikaanse autoriteiten? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo nee, bent u bereid alsnog navraag te doen?
Over het kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden in het openbaar geen uitspraken gedaan. In algemene zin kan wel worden gesteld – zoals ook naar voren komt uit de jaarverslagen van de AIVD en de MIVD – dat Nederland over een hoogwaardige (defensie-)industrie beschikt waarbinnen zich het soort kennis bevindt waar China naar op zoek is.
Veel prioritaire technologieën, van belang voor zowel de economische als de nationale veiligheid, worden mede binnen de Nederlandse (defensie-)industrie ontwikkeld.
In het algemeen geldt dat er met regelmaat overleg wordt gevoerd met gelijkgezinde landen, inclusief de Amerikaanse autoriteiten, over veiligheidskwesties. Over de inhoud van deze overleggen wordt wegens vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan.
Zijn er aanwijzingen dat ZPMC ook in Nederland inlichtingen verzamelt?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u diplomatiek contact gehad met China over de verdenking van spionage door het Chinese staatsbedrijf ZPMC? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Nederland spreekt met China in diplomatieke contacten met regelmaat over Nederlandse zorgen met betrekking tot veiligheidskwesties, maar doet wegens de vertrouwelijkheid hiervan geen uitspraken over individuele gevallen.
Hoeveel medewerkers van ZPMC hebben in Nederland sinds 2015 een verblijfsvergunning voor werk ontvangen, waarbij ZPMC optrad als erkend referent?
Sinds 2015 hebben minder dan 5 vreemdelingen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ontvangen voor het verrichten van arbeid bij ZPMC Netherlands BV, het bedrijf dat bij de IND bekend is als erkend referent.2
Zijn er sinds 2015 verblijfsvergunningen bij ZPMC-medewerkers ingetrokken? Zo ja, hoeveel en om welke reden?
Nee.
Waarin verschillen de vergunningprocedures en veiligheidchecks voor individuen die hun verblijfsvergunning via de route van een erkend referent ontvangen van individuen die hun verblijfsvergunning voor werk via een andere procedure ontvangen?
Een erkend referent heeft toegang tot de versnelde procedure voor vergunningverlening, waarbij deze – in tegenstelling tot de niet-erkende referent – in beginsel controleert of een vreemdeling aan de toelatingsvoorwaarden voldoet. De IND handelt de aanvragen van een erkend referent af op basis van de eigen verklaring van de referent, met uitzondering van het paspoortvereiste en de toets op openbare orde en nationale veiligheid. Dat laat onverlet dat de IND alsnog alle bewijsstukken kan opvragen als dit nodig wordt geacht voor de behandeling van de aanvraag of ter controle nadat de aanvraag is afgehandeld. Een erkend referent heeft daarentegen een zorgplicht, informatieplicht en administratieplicht. Zo moet een erkend referent zorgdragen voor een zorgvuldige werving en selectie van de vreemdeling. Het is belangrijk dat een referent bij de werving en selectie ook aandacht heeft voor statelijke dreigingen tegen Nederlandse nationale veiligheidsbelangen. Hier heeft de IND dan ook aandacht voor gevraagd in de Nieuwsbrief Zakelijk, gericht aan alle erkend referenten arbeid, van 1 oktober 2021. Zoals nader toegelicht in de brief aan uw Kamer d.d. 24 september jl. verricht de IND bij alle vreemdelingen eenzelfde toets op openbare orde en nationale veiligheid.3
Welke rol spelen informatie of analyses van de inlichtingendiensten, vervat in ambtsberichten of anderszins, bij het al dan niet toekennen van de status van erkend referent aan een buitenlands bedrijf of instelling?
In het algemeen geldt dat bij ontvangst van een ambtsbericht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten over een referent die een aanvraag om erkenning heeft ingediend of al erkend is, de IND de inhoud daarvan zal meewegen in de besluitvorming.
De IND dient dan te toetsen of de informatie in het ambtsbericht voldoende concreet, feitelijk en inzichtelijk is om op basis van het ambtsbericht de status van erkend referent te kunnen weigeren.
Met welke andere departementen of overheidsorganisaties overlegt de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) voordat een organisatie de status van erkend referent ontvangt? Worden de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijdiong en Veilighied (NCTV) en de inlichtingendiensten hierbij betrokken?
De IND doet bij iedere aanvraag om erkenning navraag bij de Belastingdienst en de Inspectie SZW of er boetes aan de organisatie zijn opgelegd en of er een verplichting is opgelegd tot het doen van een eerstedagsmelding. Daarnaast worden alle rechtspersonen en natuurlijke personen die als bestuurder bij de organisatie zijn betrokken bij de Justitiële Informatiedienst bevraagd op justitiële antecedenten. Indien sprake is van een of meer strafrechtelijke antecedenten vraagt de IND om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Daarnaast vraagt de IND in voorkomende gevallen advies aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) of de continuïteit en solvabiliteit van de organisatie voldoende is gewaarborgd. De NCTV en de inlichtingendiensten worden niet standaard betrokken alvorens tot erkenning wordt overgegaan. Dit gebeurt enkel op basis van signalen.
Welke rol spelen buitenlandse onderzoeken of veroordelingen wegens spionage bij het verstrekken van de status van erkend referent?
In algemene zin geldt dat informatie van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderdeel kán zijn van de onderbouwing van een ambtsbericht van de AIVD of MIVD (zie ook het antwoord op vraag 8). Hierbij gelden de kaders van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
Strafrechtelijke veroordelingen kunnen blijken uit (Europese) signaleringen of door een verklaring van de persoon zelf.
Hebben andere landen een vergelijkbare procedure als de Nederlandse verstrekking van de status van erkend referent? Zo ja, hoe gaan landen als Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Australië om met Chinese staatsbedrijven?
In Duitsland en Frankrijk kent men geen vergelijkbare systematiek (met erkend referenten) zoals Nederland deze kent. In deze landen wordt de aanvraag voor een kennismigrantenvergunning doorgaans ingediend door de kennismigrant zelf. Daarentegen bestaat er, evenals in Nederland, in Duitsland en Frankrijk de mogelijkheid tot een versnelde procedure voor vergunningverlening; in Duitsland dient de werkgever een voorafgaande goedkeuring aan te vragen en in Frankrijk kan de versnelde procedure plaatsvinden indien de werkgever bekend staat om het ontvangen van «high potentials». In de Verenigde Staten is eveneens geen sprake van een vergelijkbaar stelsel. Het VK stelt voor een aantal toelatingsprocedures voor arbeids-/kennismigranten ook een erkend referentschap (licensed sponsor) verplicht. De procedure om licensed sponsor te worden is vergelijkbaar met die in Nederland (o.a. test op betrouwbaarheid). Het is niet bekend of daarbij specifieke aandacht aan Chinese staatsbedrijven wordt gegeven en of het erkend referentschap van deze bedrijven is ingetrokken.
Over het Australische model is op dit moment geen informatie bekend.
Is er uit de bovengenoemde vijf landen sprake van landen die een procedure vergelijkbaar met de status van erkend referent hebben, en die deze status in de afgelopen drie jaar hebben ingetrokken bij Chinese staatsbedrijven?
Zie antwoord vraag 11.
Herinnert u zich de met algemene stemmen aangenomen motie Wiersma (nr. 35 680, nr. 17), waarin wordt verzocht misbruik van werkvergunningen en referentschap door statelijke actoren tegen te gaan? Welke acties heeft u sindsdien ondernomen om de motie uit te voeren?
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer naar aanleiding van deze motie d.d. 24 september jl., kijkt het Kabinet op basis van het inmiddels beschikbare vertrouwelijke dreigingsbeeld van verblijfsregelingen en het erkend referentschap kritisch naar de invulling en het gebruik van deze regelingen en zet het Kabinet in op verbetering.4 Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillen tussen de IND en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten als het gaat om expertise, informatiepositie, middelen en (juridische) bevoegdheden bij het onderkennen en vaststellen van een gevaar voor de nationale veiligheid. Over de voortgang wordt uw Kamer op een later tijdstip nader geïnformeerd.
Welke veiligheidscontroles worden uitgevoerd op vergunningontvangers van door de IND erkende referenten uit de drie landen, China, Rusland en Iran, die in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren van februari 2021 worden genoemd als dreigingen tegen de economische veiligheid van Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Vinden er additionele veiligheidscontroles plaats, voordat een organisatie uit China, Rusland of Iran aanspraak kan maken op de status van erkend referent?
Nee, op dit moment is dat niet het geval.
Hoe rijmt u de mogelijkheid voor een Chinees staatsbedrijf om erkend referent te zijn met de analyse uit het Dreigingsbeeld dat China mede door het gebruik van spionage de grootste dreiging voor de economische veiligheid van Nederland vormt?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid de toekenning van de status als erkend referent opnieuw tegen het licht te houden voor staatsbedrijven uit China, Rusland en Iran?
Zie antwoord vraag 13.
Het artikel ‘'Alarmerende verschuivingen'; Succescoach Jac Orie luidt de noodklok over fysieke ontwikkeling nieuwe generatie sporters.’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Succescoach Jac Orie luidt de noodklok over fysieke ontwikkeling nieuwe generatie sporters»?1
Ja.
Bent u bekend met de achteruitgang van de fysieke ontwikkeling van jonge sporters de afgelopen jaren en de negatieve gevolgen daarvan op de fysieke gezondheid van kinderen algemeen en de kansen op een topsportcarrière in het bijzonder?
Ja, er is een neerwaartse trend in de motorische vaardigheden van kinderen waarneembaar2. Er zijn echter geen wetenschappelijke studies bekend waarin direct de relatie tussen de kans op een topsportcarrière en de algemeen afnemende motorische vaardigheden bij kinderen is onderzocht.
Vind u ook dat jongeren zich fysiek goed moeten kunnen ontwikkelen waardoor zij fit en weerbaar worden en dat sport en bewegingsonderwijs daar vanaf jonge leeftijd een cruciale rol bij spelen? Erkent u het belang dat bewegingsonderwijs gegeven moet worden door een op de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) opgeleide docent, zodat leerlingen de kans krijgen zich motorisch optimaal te kunnen ontwikkelen?
Ik deel de mening dat het van belang is dat kinderen en jongeren zich fysiek goed kunnen ontwikkelen. Goede lessen bewegingsonderwijs kunnen bijdragen aan een goede motorische ontwikkeling. Ik erken het belang dat bewegingsonderwijs door een bevoegde docent wordt gegeven. Dat kan een vakleerkracht zijn die via de ALO is opgeleid of een groepsleerkracht die zich heeft geprofessionaliseerd op het gebied van bewegingsonderwijs via een nascholingstraject.
Naast kwalitatief goed bewegingsonderwijs op school, blijkt uit recent onderzoek dat vrij (buiten) spelen, bewegen door de dag heen en fietsgedrag ook aan de fysieke ontwikkeling en fitheid van kinderen en jongeren bijdraagt.
Wat is de huidige stand van zaken van de nadere uitwerking van de monitoring over de besteding van de gelden met betrekking tot de motie-Heerema, om met innovatieve plannen te komen van scholen in samenwerking met ALO’s om de wettelijke verplichting van twee uur bewegingsonderwijs te halen?2
De subsidie Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs is conform de motie afgelopen september in werking getreden. Er is veel animo voor de subsidie en de aanvragen worden momenteel beoordeeld. Daarnaast hebben ALO Nederland, PO-Raad, VSG en KVLO samen een ondersteuningsstructuur opgezet om scholen die deze subsidie hebben aangevraagd te helpen in de uitvoering en kennis en goede voorbeelden te verspreiden. Op deze manier worden scholen optimaal gefaciliteerd om de knelpunten bij bewegingsonderwijs zo effectief mogelijk te verhelpen.
Wat betekent de onderontwikkeling van jonge sporters voor het succes en de continuïteit van de Nederlandse topsportsector? Welke bedreiging betekent de onderontwikkeling van jonge topsporters voor de toekomst van de topsport in Nederland?
Of er sprake is van een bedreiging voor de toekomst van de topsport kan alleen geconcludeerd worden als er werkelijk sprake is van een onderontwikkeling van de jonge topsporters van nu in vergelijking met het verleden. Aangezien daar geen wetenschappelijke onderzoek over bekend is, kan hier geen eenduidig antwoord op gegeven worden.
Heeft u een beeld van de zorgkosten die deze fysieke onderontwikkeling van jongeren en de bijkomende welvaartsziekten met zich mee gaan brengen in de toekomst? Welk deel van deze zorgkosten kunnen teruggedrongen worden door te investeren in bijvoorbeeld een derde lesuur bewegingsonderwijs, gegeven door een ALO opgeleide vakdocent? Zijn hier gegevens over? Zo niet, wilt u hier onderzoek naar doen?
Het is complex om vast te stellen welke zorgkosten de fysieke onderontwikkeling van jongeren zouden veroorzaken en welke zorgkosten zouden kunnen worden voorkomen door dergelijke maatregelen, aangezien hier vele variabelen op van invloed zijn. Wel verwijs ik graag naar het onderzoek dat we op dit moment laten uitvoeren naar de relatie tussen sport- en beweegdeelname van de gehele bevolking aan de ene kant en totale zorgkosten aan de andere kant. Dit onderzoek wordt door het RIVM uitgevoerd en zal naar verwachting eind 2021 gereed zijn. Het RIVM4 concludeerde eind vorig jaar in een voorbereidende literatuurstudie op het genoemde onderzoek dat het verhogen van lichaamsbeweging de zorgkosten kan verlagen, maar dat dit effect wegvalt als de zorg(kosten) in de gewonnen levensjaren wordt meegenomen.
Welke inzet is er op de korte en de lange termijn nodig om de fysieke ontwikkeling van jonge sporters weer op niveau te krijgen?
Het verdient aanbeveling om op jonge leeftijd in te zetten op een brede motorische ontwikkeling en dus verschillende motorische activiteiten aan te bieden (veel spelen, meerdere sporten beoefenen). Een brede basis staat een latere topsportcarrière niet in de weg – recent gepubliceerde studies5 laten juist zien dat sporters van absolute wereldklasse zich aanvankelijk breed ontwikkelen en zich doorgaans pas rond hun 14e-15e levensjaar specialiseren.
Vanuit het Nationaal Sportakkoord is het project Breed Motorische Ontwikkeling (BMO) ontwikkeld. De KNHB, KNVB, Nevobo en KNGU werken hierin samen om kinderen tot 12 jaar breder motorisch te laten ontwikkelen.
Verder heb ik eind mei jl. samen met de collega’s van OCW, BZK, IenW en SZW de brief «Nederland vitaal en in beweging»6 naar de Kamer gestuurd. Een advies waarin kansrijke ideeën om meer te bewegen breder uiteen zijn gezet. Voor het verwezenlijken van de ideeën zijn aanvullende middelen noodzakelijk. In de formatie zal de ruimte en inzet voor deze ideeën moeten worden bepaald.
Voor de langere termijn is het vooral noodzaak dat het onderwerp blijvend geborgd wordt bij de strategische partners, waar VWS als partner van het Nationaal Sportakkoord onderdeel van is. Dat vraagt om het verspreiden en vertalen van kennis, het vormen en verduurzamen van bestaande netwerken, en het blijven delen van goede voorbeelden, bijvoorbeeld tijdens de Week van de Motoriek in november.
De brandveiligheid van zonnepanelen |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de dakbrand in Hoofddorp van zondag 5 september 2021?1 2
Ja.
Bent u tevens op de hoogte van het onderzoek van Team Brandonderzoek naar de mogelijke kortsluiting van de zonnepanelen die op het dak van de getroffen woningen lagen?
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat er vanwege de snelle verduurzaming van nieuwbouwwoningen (o.a. de BENG-eisen), minder aandacht is voor de brandveiligheid? Hoe ziet u kans, binnen de BENG-eisen, meer ruimte te geven aan gemeenten en bouwers om minder snel op de verduurzaming te gaan?
Ik zet kanttekeningen bij deze stelling. De bouwregelgeving geeft voorschriften voor brandveiligheid die ook bij verduurzaming van nieuwbouwwoningen in acht moeten worden genomen. Daarnaast moeten installaties zoals zonnepanelen voldoen aan productregelgeving. Uit onderzoek3 is in 2019 eerder gebleken dat het verkeerd aanleggen van zonnepanelen incidenteel kan leiden tot brand. Door de installatiebranche is hierna ingezet op een betere kwaliteitsborging van de montage en daarnaast is door het normalisatieinstituut NEN nagegaan of van toepassing zijnde NEN-normen aanpassing behoeven. Door Brandweer Nederland en het Instituut Fysieke Veiligheid is een handreiking4 opgesteld met adviezen hoe de risico's bij aanleg en gebruik van zonnepanelen zo veel mogelijk kunnen worden beperkt. Al deze acties beogen dat de incidentele branden die optreden bij zonnepanelen verder worden ingeperkt. Er is geen aanleiding om uit oogpunt van brandveiligheid de verduurzaming van nieuwbouwwoningen te vertragen.
Dit laat onverlet dat brandveiligheid altijd een aandachtspunt is en dat, als er verbeteringen mogelijk zijn, deze door mij goed worden bekeken. Dit geldt in brede zin en niet alleen ten aanzien van de verduurzaming.
Hoe ziet de overheid er nu op toe dat de brandveiligheidseisen van nieuwbouwwoningen, specifiek het plaatsen van zonnepanelen, warmtepompen en laadpalen, goed worden opgevolgd? Hoe gaat de wet kwaliteitsborging bouwen hier straks bij helpen? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de wet kwaliteitsborging bouwen?
Het is aan de gemeente als bevoegd gezag toe te zien op de naleving van de brandveiligheidsvoorschriften die gelden voor nieuwbouwwoningen. Dat geldt ook voor het plaatsen van de genoemde installaties bij deze woningen.
Onder de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) ziet een onafhankelijke en deskundige kwaliteitsborger toe op de bouw gedurende het bouwproces. Na afronding van de bouw van een woning, verstrekt deze kwaliteitsborger een verklaring aan het bevoegd gezag dat de woning (inclusief daarbij behorende installaties) voldoet aan de bouwvoorschriften. De Wkb beoogt een verbetering van de kwaliteit van nieuwbouwwoningen. De Wkb is gepland in werking te treden op 1 juli 2022. Thans ligt de concept-AMvB Kwaliteitsborging in voorhang bij de Eerste Kamer voor.
Hoe ziet de brandweer nu erop toe dat de brandveiligheidseisen van nieuwbouwwoningen goed worden opgevolgd?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is genoemd is het aan de gemeente als bevoegd gezag toe te zien op de naleving van de brandveiligheidseisen die gelden voor nieuwbouwwoningen. Het is aan de afzonderlijke gemeente om daarbij eventueel ook de brandweer als adviseur te betrekken.
Welke regels gelden op dit moment voor het plaatsen van zonnepanelen? Hoe worden die regels geborgd? Welke mogelijkheden ziet u om hierbij meer aandacht te geven aan de brandveiligheid? In hoeverre heeft u hierover contact met de brandweer?
De publiekrechtelijke voorschriften in het Bouwbesluit 2012 zijn van toepassing. Bij de installatie van zonnepanelen moet worden voldaan aan de norm NEN 1010 die in de bouwregelgeving is aangestuurd voor de elektrische voorzieningen in woningen en gebouwen. De NEN 1010 beoogt onder andere het voorkomen van brand. Daarnaast gelden er brandveiligheidseisen aan het dak en de daarop toegepaste zonnepanelen. Voor wat betreft deze eisen wordt vanuit NEN thans gekeken naar mogelijke aanpassing hiervan voor zonnepanelen. NEN heeft daartoe een werkgroep van deskundigen ingesteld waar ook de brandweer aan deelneemt.
Klopt het dat bij de brand van zonnepanelen kleine glasdeeltjes vrijkomen? In hoeverre worden die glasdeeltjes onderzocht? In hoeverre geldt hierbij een opruimplicht, bijvoorbeeld voor de brandweer?
Nee. Het kan voorkomen dat er bij een heftige brand met zonnepanelen deeltjes vrijkomen. Die betreffen geen glasdeeltjes, maar stukjes van de siliciumcellen uit de zonnepanelen. Deze deeltjes kunnen neerkomen in de omgeving en kunnen vanwege de scherpe randen schadelijk zijn voor bijvoorbeeld grazend vee indien zij de deeltjes doorslikken. Om te voorkomen dat dit soort resten in de voedselketen terechtkomen, moeten deze worden opgeruimd. In principe is de veroorzaker op grond van de Wet Milieubeheer verantwoordelijk voor het ongedaan maken van de milieugevolgen van de brand en wordt aansprakelijk gesteld voor de kosten voor het opruimen hiervan. In dit kader wordt onderzocht of de Stichting Salvage namens verzekeraars een eerste coördinerende rol kan spelen bij het treffen van schadebeperkende maatregelen aan zonnestroominstallaties en het opruimen van de beschadigde delen als gevolg van onder andere brand. De uitkomsten van dit onderzoek worden begin 2022 verwacht.
Deze zomer heeft het Instituut Fysieke Veiligheid een literatuuronderzoek naar de risico’s van depositie bij branden met zonnepanelen gepubliceerd5. Uit dit onderzoek is gebleken dat ten opzichte van de gevaren die een grote brand altijd met zich meebrengt, er bij branden met zonnepanelen geen specifieke gevaren te verwachten zijn in de vorm van toxiciteit. Deze conclusie op basis van de literatuur moet nog bevestigd worden door de brandexperimenten die het RIVM eind september jl. heeft uitgevoerd. Het RIVM is momenteel bezig verschillende analyses uit te voeren waarbij specifiek onderzoek wordt gedaan naar de risico’s van deeltjes van zonnepanelen. De resultaten van deze experimenten worden eind eerste kwartaal 2022 verwacht.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten van het onderzoek van het Team Brandonderzoek naar de brand in Hoofddorp en van uw reactie op deze uitkomsten?
Ja.
Een burgemeester die een boek schreef over kritische burgerjournalisten |
|
Peter Kwint (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat lokale journalistiek essentieel is voor het functioneren van de lokale democratie, bijvoorbeeld om het lokale bestuur te controleren en inwoners te informeren over lokale aangelegenheden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat bij steeds verder afnemende lokale journalistiek, inwoners zelf lokale kwesties over het voetlicht willen brengen? Zo nee, waarom niet?
Inwoners hebben er belang bij om voldoende en goed geïnformeerd te zijn over de gebeurtenissen in hun (directe) leefomgeving. De gebeurtenissen dicht bij huis hebben impact op de levens van mensen, het is daarom goed en belangrijk dat daarvan verslag wordt gedaan.
Traditioneel wordt deze functie vervuld door de lokale en regionale media, die nog steeds een voorname positie hebben in de informatievoorziening. Ik noem hierbij het bereik en de impact van de huis-aan-huisbladen, de regionale dagbladen en de lokale en regionale omroepen. De laatste jaren is de hyperlocal daar als fenomeen bijgekomen. Hyperlocals kennen allerlei verschijningsvormen, het kan gaan om een website met aankondigingen van bijvoorbeeld evenementen of een website zijn met lokale (onderzoeks)journalistiek. De hyperlocal met inzet van betrokken inwoners komt inderdaad vaak voor.
Vindt u het in dit licht gepast dat een burgemeester in een boek een kritisch lokaal weblog op de hak neemt waarbij de gelijkenissen met een bestaande lokale weblog talrijk zijn?1 2
Ook een burgemeester heeft vrijheid van meningsuiting en mag in een door hemzelf gekozen vorm reflecteren op lokale media. De burgemeester heeft inmiddels publiekelijk op de berichtgeving gereageerd en daarbij aangegeven hoe hij het in zijn boek heeft bedoeld3.
Is er een protocol voor burgemeesters hoe zij om dienen te gaan met de democratie, waar de media onderdeel van uitmaakt?
Nee, er is geen dergelijk protocol. Echter, de burgemeester legt, als hoeder van de lokale democratie, verantwoording af aan de gemeenteraad. In die verantwoordelijkheid ligt het bevorderen van een transparante bestuursstijl en het beantwoorden van kritische vragen vanuit de media besloten. De burgemeester legt verantwoording af aan de gemeenteraad over de wijze waarop aan die rol invulling wordt gegeven.
Vindt u dat het lokale bestuur zelf ook een grote verantwoordelijkheid heeft in het stimuleren van onafhankelijke lokale journalistiek? Zo nee, waarom niet?
Lokale democratie is gebaat bij een goed en vitaal lokaal medialandschap. Gemeenten hebben een bekostigingsplicht voor een lokale publieke media-instelling (lokale omroep).
Daarnaast worden gemeenten door koepelorganisatie VNG uitgedaagd om zelf een mediabeleid te ontwikkelen. Ik vind dat een positieve ontwikkeling.
Wat doet de gemeente Ede om de lokale journalistiek te ondersteunen?
Navraag bij de gemeente Ede leert dat de gemeente de lokale omroep bekostigt en dat er wekelijks minimaal twee pagina’s worden afgenomen in het lokale weekblad. Deze pagina’s bevatten gemeentelijke informatie.
De lokale omroep zendt, behalve programma’s over bijvoorbeeld cultuur en economie, ook de raadsvergaderingen en informatieavonden voor bewoners uit. Daarnaast faciliteert de gemeente Ede in bijvoorbeeld de huisvesting van de studio’s.
De gemeente bekostigt de lokale omroep met een jaarlijks bedrag van circa € 240.000 euro, dat is (fors) hoger dan het bedrag dat Ede ontvangt voor deze taak uit het Gemeentefonds.
Vindt u dat lokale besturen genoeg aandacht hebben voor het belang van kritische, onafhankelijke lokale journalistiek? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat onderneemt u hierop?
Het vaststellen van lokaal beleid is in eerste plaats aan de gemeenteraden. Ik onderschrijf het belang van lokaal mediabeleid voor alle gemeenten, net zoals de VNG deed in de handreiking van vorig jaar, maar ben wel van mening dat gemeenten het beleid zelf moeten vormgeven. Het is van belang dat gemeenteraden hier zelf over debatteren en besluiten.
Kunt u aangeven in hoeverre er in de afgelopen vijf jaar is bezuinigd op lokale media, nu gemeenten voor grote financiële uitdagingen staan? Kunt u cijfers hierover geven en zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Hoeveel lokale kranten zijn er verdwenen?
Jaarlijks komen gemeentelijke cijfers vanuit het openbaar toegankelijke Iv3-systeem (Informatie voor Derden) beschikbaar. Deze gegevens bieden inzicht in de totale uitgaven van gemeenten. Het is binnen Iv3 niet mogelijk de uitgaven voor de verschillende onderdelen in het taakveld media apart in beeld te brengen. Inzicht in eventuele gemeentelijke bezuinigingen op lokale media is dus niet te geven op basis van de beschikbare cijfers.
Het Commissariaat voor de Media doet eens in de drie jaar onderzoek naar de bekostiging van lokale publieke media-instellingen. In 2020 is de evaluatie toegezonden aan de Tweede Kamer4.
Op landelijk niveau wordt niet bijgehouden hoeveel lokale kranten zijn opgeheven.
Kunt u aangeven hoeveel extra geld voor communicatiebeleid er gemiddeld is uitgetrokken door gemeenten in de afgelopen 5 jaar? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit te onderzoeken?
Het hierboven genoemde Iv3-systeem biedt geen inzicht in de specifieke gemeentelijke uitgaven aan communicatiebeleid. Het is derhalve niet mogelijk nader inzicht te verschaffen in deze cijfers.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De sluiting van de verloskamers in het Gelre Ziekenhuis te Zutphen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Poliklinieken in ziekenhuis Zutphen blijven bestaan, afdelingen als ic en Eerste Hulp nog onzeker», «Zorgeconoom pleit voor volwaardig ziekenhuis in Zutphen: «Zonder Eerste Hulp geen ziekenhuis»» en «Verloskundigen bezorgd nu zwangere vrouwen niet meer naar ziekenhuis Zutphen kunnen: «Beslissing kwam uit het niets»»?1 2 3
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat verloskundigen uit Zutphen en omgeving zich zorgen maken nu vrouwen niet langer in het ziekenhuis in Zutphen kunnen bevallen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik kan mij voorstellen dat verloskundigen zich zorgen maken. Zij kunnen nu niet met hun zwangeren terecht in het voor hen dichtstbijzijnde ziekenhuis. Met de huidige drukte in de geboortezorg kan ik mij voorstellen dat dit voor onrust zorgt bij zowel verloskundigen als zwangeren. Het is van wezenlijk belang dat zwangeren verzekerd zijn van zorg van voldoende kwaliteit en dat de veiligheid geborgd is. Gelre ziekenhuizen heeft mij laten weten dat dit op dit moment niet gegarandeerd kan worden op locatie Zutphen vanwege personeelstekorten. Daarom zijn er goede afspraken gemaakt in het Verloskundig Samenwerkingsverband (VSV), met de omringende ziekenhuizen en in de regio via het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Dit om ervoor te zorgen dat zwangeren uit de regio Zutphen ondanks de langere reisafstand terecht kunnen in andere ziekenhuizen. Belangrijk is ook dat zwangeren tijdig goed voorgelicht worden door hun verloskundigen over de verschillende mogelijkheden ten aanzien van de bevallocatie, zodat zwangeren en hun partner op basis van deze informatie een weloverwogen keuze kunnen maken hierover. Gelre ziekenhuizen biedt vrouwen uit de regio Zutphen die in het ziekenhuis moeten bevallen, de mogelijkheid aan om op de locatie in Apeldoorn te bevallen. Daarnaast hebben zij afspraken gemaakt met de omliggende ziekenhuizen in Deventer, Doetinchem, Winterswijk en Arnhem.
Deelt u hun zorgen ten aanzien van de aanrijtijden bij levensbedreigende situaties? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat veranderingen in het zorglandschap emoties oproepen omdat men zich afvraagt: kan ik er nog op rekenen dat ik zorg krijg, op het moment waarop ik die zorg nodig heb? De beschikbaarheid van de zorg moet altijd voldoende verzekerd zijn. Dat vind ik van groot belang en daar ben ik als Minister ook verantwoordelijk voor, en op aanspreekbaar. Daarom kennen wij in Nederland op dit moment een krachtens wet vastgelegde norm voor de spreiding en beschikbaarheid van acute zorg in ziekenhuizen. Conform die norm mogen ziekenhuizen een afdeling spoedeisende hulp (SEH) of acute verloskunde niet beëindigen als daardoor het aantal inwoners in Nederland dat in spoedgevallen niet binnen 45 minuten een SEH of een afdeling acute verloskunde kan bereiken per ambulance, toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie. De Regionale Ambulance Voorzieningen (RAV’s) zijn ook aangesloten bij het ROAZ en op de hoogte van de geldende afspraken. Dit om de benodigde zorg te coördineren en om de capaciteit die er is zo goed mogelijk in te zetten. Wanneer er sprake is van een bevalling waarbij de zwangere met spoed naar het ziekenhuis moet, kan de ambulance hiervoor worden ingezet.
Wat is de stand van zaken van de door u aangekondigde algemene maatregel van bestuur (AMvB) waarin wordt geregeld dat «alle belanghebbenden», ten aanzien van de sluiting van een (deel van een) ziekenhuis «goed worden geïnformeerd en dat ze hun mening kunnen laten horen, voordat de definitieve besluitvorming over een eventuele sluiting van het aanbod aan acute zorg plaatsvindt»?4
De amvb over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg en de bijbehorende ministeriële regeling zijn gepubliceerd in het Staatsblad en de Staatscourant en treden per 1 januari 2022 formeel in werking. Mijn ambtsvoorgangers hebben veldpartijen, waaronder de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en afzonderlijke ziekenhuizen, al vaak gevraagd om vooruitlopend op de formele inwerkingtreding van deze regels al in de geest van de amvb te handelen.
Deelt u de mening dat ook de sluiting van verloskamers zoals in het Gelre Ziekenhuis in Zutphen niet aan de orde kan zijn zonder dat alle belanghebbenden daarover zijn gehoord? Zo ja, is dit in dit geval ook gebeurd en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De huidige sluiting van de verloskamers van Gelre Zutphen is tijdelijk vanwege personeelstekort. Wanneer sprake is van een permanente sluiting moet daarover tijdig, voorafgaand aan de besluitvorming hierover, worden overlegd met belanghebbenden. Binnen het traject over de locatieprofielen heeft Gelre ziekenhuizen mij laten weten, en hierover tevens op haar website bericht, het gesprek gestart te hebben met alle belanghebbenden: huisartsen en andere zorgaanbieders, gemeenten, zorgverzekeraars, eigen medewerkers en een vertegenwoordiging van bezorgde inwoners. Hiermee handelt Gelre ziekenhuizen in lijn met de amvb over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg.
Deelt u de mening dat aangezien de directe sluiting van de genoemde verloskamers vergaande consequenties kan hebben voor bevallingen in de regio Zutphen en dat daarom verloskundigen in de regio, de ziekenhuizen in Deventer en Doetinchem, het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) en de Veiligheidsregio waartoe Zutphen behoort op zijn minst gehoord hadden moeten worden over die sluiting? Zo ja, waarom is dat dan toch niet gebeurd? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
ROAZ-regio Zwolle (Netwerk Acute Zorg; NAZZ) heeft mij laten weten op de hoogte te zijn van de tijdelijke sluiting van de verloskamers op de locatie Zutphen van Gelre. De Raad van Bestuur van Gelre ziekenhuizen heeft medio september 2021 voorafgaand aan de tijdelijke sluiting de voorzitter van het ROAZ geïnformeerd. In gezamenlijkheid en in lijn met amvb over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg is dit onderwerp besproken in het Strategisch ROAZ-regio Zwolle overleg op 24 september 2021. Gelre ziekenhuizen heeft een continuïteitsplan opgesteld in afstemming met de betrokken acute-ketenpartners met hierin de afspraken over hoe de toegang tot de acute verloskunde te borgen. Onderdeel van dit plan is ook de uitkomst van een RIVM-bereikbaarheidsanalyse. Het RIVM bepaalt dan op basis van deze analyse of een ziekenhuis als «gevoelig» wordt aangemerkt. Met «gevoelig» wordt bedoeld dat sluiting van een SEH of afdeling acute verloskunde een toename tot gevolg heeft van het aantal mensen dat volgens de modelberekeningen niet meer binnen 45 minuten naar een SEH vervoerd kan worden. In dat geval mogen deze afdelingen dan niet sluiten. Het ROAZ heeft op 24 september 2021 geoordeeld dat het proces conform de amvb zorgvuldig is doorlopen en dat met de gemaakte afspraken de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de acute verloskunde geborgd is. Geconstateerd is dat de bereikbaarheidsanalyse van het RIVM aantoont dat de 45-minutennorm niet in het gedrang komt en dat het aantal «gevoelige» ziekenhuizen ten opzichte van de reguliere situatie niet is veranderd; Gelre ziekenhuis locatie Zutphen is geen gevoelig ziekenhuis. Het ROAZ heeft Gelre ziekenhuizen echter wel verzocht, gezien de huidige capaciteitsproblematiek in de acute verloskunde, zo spoedig mogelijk de acute verloskunde weer te openen. De tijdelijke sluiting is een vast agendapunt in het overleg van het ROAZ, tot de tijdelijke sluiting is opgeheven. Het ROAZ heeft deze uitkomst vastgelegd in een formeel schrijven aan Gelre ziekenhuizen op 28 september 2021. Daarnaast is in opdracht van het ROAZ en onder coördinatie van het bureau NAZZ-regio Zwolle een ketentraject gestart om afspraken te maken hoe de zorgcontinuïteit binnen de geboortezorg toekomstbestendig geborgd kan blijven. Onderdeel hiervan is versneld inzicht in de dagelijkse actuele verloskundige ziekenhuiscapaciteit. Daarbij zijn medisch professionals en management van alle onderdelen van de keten organisaties betrokken.
Heeft de sluiting per vrijdag 17 september 2021 van de verloskunde afdeling van Gelre Ziekenhuizen in Zutphen geleid tot ongewenste situaties met betrekking tot noodzakelijke geboortezorg die mogelijk voorkomen hadden kunnen worden? Zo ja, welke situaties betreft het?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft tot nu toe geen signalen ontvangen dat de kwaliteit en de veiligheid van de geboortezorg niet aan de normen voldoen. De komende tijd blijft de IGJ actief de ontwikkelingen in de regio volgen. Daarnaast heeft Gelre ziekenhuizen mij ook laten weten dat de kwaliteit en veiligheid van zorg niet in gevaar zijn geweest. In een nieuwsbericht van 12 oktober 2021 meldt Gelre ziekenhuizen dat op de afdeling verloskunde al langere tijd personele schaarste heerste, waarbij een acute component ontstond als gevolg van het ontslag van drie medewerkers na een interne melding van onprofessioneel gedrag. Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat als gevolg van de tijdelijke sluiting van de verloskamers er twee bevallingen met medische indicatie thuis plaats hebben gevonden in plaats van in het ziekenhuis. Tevens heeft een bevalling in Gelre Zutphen plaatsgevonden vanwege een spoedeisende situatie. Alle drie de bevallingen zijn zonder complicaties verlopen.
Is de sluiting van de verloskamers in Zutphen een voorbode voor de verdere sluiting van afdelingen van dat ziekenhuis? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, kunt u uitsluiten dat er verband is tussen het sluiten van de verloskamer en de berichten dat het ziekenhuis in Zutphen enkel nog poliklinieken zou gaan hebben?
Van Gelre ziekenhuizen heb ik vernomen dat de tijdelijke sluiting van de verloskamers het gevolg is van een tekort aan verpleegkundigen waardoor de kwaliteit van zorg onvoldoende gegarandeerd kon worden. Daarnaast heeft Gelre ziekenhuizen het gesprek geopend met belanghebbenden over de toekomst van de zorg en hierover op 27 september 2021 een bericht geplaatst op haar website. Alle poliklinieken in Gelre Zutphen en Gelre Apeldoorn zullen openblijven, maar de organisatie van overige vormen van zorg, zoals de spoedeisende hulp en intensive care, zal mogelijk veranderen in de toekomst. Hierover zijn nog geen definitieve besluiten genomen. Er is geen verband tussen de berichten over het tijdelijke sluiten van de verloskunde afdeling in Gelre Zutphen en het anders inrichten en toekomstbestendig maken van de zorg.
Hoe verhoudt de sluiting van de verloskamers van het ziekenhuis in Zutphen zich tot uw beleidsplannen rondom de «Juiste Zorg op de Juiste Plek» die er niet toe mogen leiden dat er minder zorg wordt verleend maar dat dat dichterbij mensen thuis plaats moet vinden?
Het gaat om een tijdelijke sluiting van de verloskamers vanwege een tekort aan personeel. Het uitgangspunt blijft dat barende vrouwen moeten kunnen rekenen op tijdig de juiste zorg. Uit de RIVM-bereikbaarheidsanalyse blijkt dat de toegankelijkheidsnormen gewaarborgd blijven Er wordt dan ook niet minder zorg verleend. In een eerdere beantwoording op Kamervragen5 heb ik gemeld dat Gelre Zutphen op basis van het hoofdlijnenakkoord en van de Juiste Zorg op de Juiste plek een meerjarenstrategie heeft ontwikkeld, die in haar strategisch document Gelre 2025 beschreven staat. Hoe de zorg het beste ingericht kan worden en wat de functie van de (poli)klinische locaties daarbij kan zijn, is een van de onderdelen uit deze strategische koers.
Deelt u de mening dat de cijfers met betrekking tot het eigen vermogen, batig saldo en omzet die het Gelre ziekenhuis volgens de laatste jaarrekening had, betekenen dat er sprake is van een middelgroot en financieel sterk ziekenhuis? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat die cijfers onvoldoende aanleiding kunnen zijn om tot een urgente sluiting van ziekenhuisafdelingen in Zutphen te komen? Zo nee, waarom deelt u deze meningen niet?
De huidige financiële stabiliteit en het personeelstekort zijn niet één op één aan elkaar gerelateerd. Gelre ziekenhuizen heeft mij laten weten dat zij momenteel financieel gezond is, maar dat het rendement de komende jaren omhoog moet om de toekomstige noodzakelijke investeringen te kunnen financieren. Zo is er een forse groei in de zorgvraag in het adherentiegebied van Gelre. Bovendien ziet Gelre ziekenhuizen een noodzaak te investeren in zorgtechnologie om kwalitatief hoogwaardige zorg, informatie-uitwisseling en zorg op afstand te kunnen bieden. Een afgewogen geplande sluiting van spoedeisende afdelingen in Gelre Zutphen kan in de toekomst mogelijk tot stand komen om te voldoen aan toenemende kwaliteitseisen, het personeel op de beste manier in te zetten, en de zorg toegankelijk en betaalbaar te houden. Voordat besluitvorming hierover plaatsvindt zal Gelre Zutphen, zoals benoemd in de beantwoording op vraag 5, spreken met alle belanghebbenden.
Deelt u de mening dat zorg dicht bij huis niet mag betekenen dat spoedeisende hulp op afstand komt te staan? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat afdelingen als de Eerste Hulp en Intensive Care voor het ziekenhuis in Zutphen behouden moeten blijven? Zo nee, waarom niet?
Het zorglandschap is continu in beweging, een ontwikkeling naar de juiste zorg op de juiste plek. Ik vind het belangrijk dat zorg ook in de toekomst voor iedereen beschikbaar is: dichtbij waar dat kan, en verder weg waar dat moet, bijvoorbeeld om te kunnen garanderen dat iedereen die hoogcomplexe zorg nodig heeft erop kan rekenen dat hij ook goede kwaliteit van zorg ontvangt. Bij alle ontwikkelingen in het zorglandschap moet steeds weer een balans worden gezocht tussen die drie publieke waarden: kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg. Ik wil niet alleen kijken naar de beschikbaarheid van zorg op dit moment maar ik wil ook borgen dat de zorg in de toekomst beschikbaar blijft. We moeten vooruitkijken. Wat verwachten we in de toekomst en hoe kunnen we ons daarop voorbereiden? Ontwikkelingen die daarbij een rol spelen zijn bijvoorbeeld de stijging van de zorgvraag door onder andere vergrijzing en een toename van het aantal chronische zieken, en tegelijkertijd een afname van het aantal mensen dat deze zorg kan verlenen omdat de arbeidsmarkt krapper wordt en minder mensen mantelzorg kunnen leveren. Het is aan een volgend kabinet om samen met alle partijen in het veld op deze en andere uitdagingen waar we in de zorg voor staan, te anticiperen en te reageren. Gelre ziekenhuizen is een traject over de locatieprofielen gestart dat hierbij aansluit, vanuit kwaliteit, toegankelijk en betaalbaarheid kijken zij naar hoe de zorg in die regio het beste kan worden ingericht. Ook kijken ze daarbij naar hoe ze de zorg steeds meer thuis bij de patiënt kunnen aanbieden in samenwerking met regionale thuiszorgorganisaties.
Heeft de preferente zorgverzekeraar voor de regio Apeldoorn (Zilveren Kruis) voldoende belang bij een openhouden van de acute zorg in Zutphen, binnen de context dat Zilveren Kruis in de regio Zutphen minder verzekerden heeft en de sociaaleconomische status van de bevolking van Zutphen lager dan het landelijk gemiddelde is? Kunt u bij de desbetreffende zorgverzekeraar nagaan in hoeverre deze de zorgplicht invult zoals vastgelegd in artikel 11 van de Zorgverzekeringswet?
Zorgverzekeraars Zilveren Kruis en VGZ maken onderdeel uit van de groep met stakeholders waarmee Gelre ziekenhuizen in gesprek is over het toekomstbestendig maken van de ziekenhuiszorg in de regio Apeldoorn-Zutphen. Ik begreep van de zorgverzekeraars dat zij het regiobeeld, waar regiokenmerken als de sociaaleconomische status in terug komen, gebruiken als input bij deze gesprekken om ervoor te zorgen dat de toekomstige inrichting aansluit bij wat er nodig is in de regio. Het uitgangspunt hierbij vanuit zorgverzekeraars is om de zorg voor patiënten in de regio ook in de toekomst kwalitatief hoogwaardig, toegankelijk en betaalbaar houden; waardoor ook in de toekomst aan de zorgplicht kan worden voldaan.
Het sterker, gerichter en efficiënter fixen van matchfixing |
|
Lisa Westerveld (GL), Jeanet van der Laan (D66), Michiel van Nispen (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over matchfixing van 27 september jongstleden en het bericht «Nederlandse tennisser: mijn dubbelpartner deed mee aan matchfixing»?1 2
Ja.
Bent u bereid binnenkort een nieuw onderzoek te starten over de aard en de omvang van matchfixing in Nederland, nu vanaf 1 oktober de kansspelmarkt voor online aanbieders opengaat?
Een onderzoek op korte termijn naar de aard en de omvang van matchfixing met het oog op de opening van de online kansspelmarkt, acht ik niet opportuun. De meldingen door in Nederland vergunde aanbieders van verdachte gokpatronen en transacties in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), onder meer als een sporter wedt op zijn eigen wedstrijd, worden sinds 1 oktober gemonitord. In het voorjaar van 2022 worden de eerste trendanalyses opgesteld, waarover uw Kamer wordt geïnformeerd.
Voor de bredere context merk ik op dat, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, uit Europees onderzoek blijkt dat een beperkt deel van de matchfixing gokgerelateerd is.3
Bent u het eens met de stelling dat de pakkans bij matchfixing in Nederland zeer klein is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De aard en omvang van matchfixing in Nederland is niet bekend. Zodoende is moeilijk vast te stellen hoe hoog de pakkans is. Onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie komen de Politie, de Belastingdienst doelgroep Sport, FIOD en de Kansspelautoriteit periodiek samen in het Signalenoverleg Sportfraude. Zij bespreken welke concrete signalen er zijn, welke actie daarop kan worden ondernomen en door wie. Daar waar een signaal aanleiding geeft tot strafrechtelijk onderzoek, investeren politie en justitie de benodigde tijd in onderzoek. Het bekijken van dergelijke signalen in het kader van het voorbereidend justitieel onderzoek betreft een continu proces.
De meldingsbereidheid van matchfixing door sporters is zeer laag, onder meer uit angst voor repercussies en gevolgen voor de sportcarrière. Daarnaast is matchfixing een haaldelict, dit betekent dat de politie matchfixing zelf moet constateren.
Zijn er voornemens om in Nederland één instantie mét opsporingsbevoegdheid de belangrijkste speler te maken in het bestrijden van matchfixing, gegeven het feit dat zeer veel verschillende partijen betrokken zijn bij het strategisch beraad matchfixing, het nationaal platform matchfixing en het signalenoverleg? Zo nee, waarom is dit niet wenselijk? Zo ja, wanneer verwacht u hier meer duidelijkheid over?
Op dit moment zijn de betrokken partijen in een traject van herijking van de structuur rond de bestrijding van matchfixing. Gezamenlijk wordt bepaald welke stappen moeten worden gezet om de aanpak van matchfixing te versterken. De hoofdlijnen van deze herijking worden in het voorjaar van 2022 met de Kamer gedeeld.
Zal het onafhankelijk maken en het beter equiperen van het Centrum Veilige Sport bijdragen aan makkelijker melden van sporters, indien zij benaderd worden door matchfixers?
Het is niet bekend of het onafhankelijk organiseren en beter equiperen van het Centrum Veilig Sport Nederland bijdraagt aan het melden van matchfixing. Dit wordt meegenomen in de uitwerking van de motie van het lid Van der Laan, waarin de regering wordt verzocht om te bewerkstelligen dat het Centrum Veilige Sport onafhankelijk wordt. Een melding maken dient voor sporters laagdrempelig en gemakkelijk te zijn. De Staatssecretaris van VWS is voornemens om een breed onderzoek te doen naar welke factoren van invloed zijn bij het maken van een melding.
Deelt u de mening dat de artikelen 326 en 328ter Wetboek van Strafrecht, respectievelijk oplichting en niet-ambtelijke omkoping, zich in juridische zin voldoende lenen om toegepast te worden om over te gaan tot vervolging van matchfixing? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Kan een deel van de casuïstiek van matchfixing buiten de algemeen opgezette formulering van deze artikelen vallen? Zo ja, kunt u dit illustreren aan de hand van voorbeelden?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Maken de wijzen waarop de relevante strafbepalingen nu zijn geformuleerd goed strafrechtelijk onderzoek naar matchfixing moeilijker? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Zou een wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering of een andere wet strafrechtelijk onderzoek naar matchfixing kunnen vereenvoudigen? Bijvoorbeeld door het mogelijk te maken al onderzoek te doen op basis van een vreemde sportuitslag of onverklaarbare prestaties en acties van sporters?
Matchfixing is niet apart strafbaar gesteld in Nederland. Voor de strafrechtelijke aanpak van matchfixing komen vooral oplichting (art. 326 WvSr), niet-ambtelijke omkoping (art. 328 ter WvSr) en witwassen (art. 420bis e.v. WvSr) in beeld. Niet alle zaken worden door deze artikelen gedekt. Onder oplichting valt niet een niet op waarde te waarderen afgifte4, daarmee is het artikel alleen toepasselijk zolang er ook sprake is van gokken. Het huidige artikel 326 WvSr, sluit bijvoorbeeld niet aan bij de praktijk van niet-gokgerelateerde matchfixing zoals het onderling afstemmen van een uitslag zodat iemand een ronde verder komt in een toernooi of promoveert.
Bij niet-ambtelijke omkoping bestaat een lacune daar deze strafbaarstelling zich niet lijkt uit te strekken tot sporters/officials die een amateurstatus hebben en tot situaties waarin geen sprake is van een lasthebber-lastgever relatie. Het Openbaar Ministerie onderzoekt in voorkomend geval ook of het strafrecht een rol kan spelen bij signalen van niet transparante geldstromen rondom sportclubs.
Los van matchfixing zijn er ook strafrechtelijke bepalingen toepasbaar die situaties rondom matchfixing strafbaar stellen. Indien matchfixing plaatsvindt in georganiseerd verband dan is artikel 140 Wetboek van Strafrecht van toepassing. Daarnaast kunnen zich feiten voordoen in de fase voordat een sporter wordt overgehaald om (blijvend) mee te werken aan het fixen van wedstrijden, te denken valt dan aan afpersing, bedreiging, vernieling en mishandeling.
Zou een aparte strafbaarstelling of aanpassing van de wettekst wat u betreft deze problemen kunnen oplossen?
Het Openbaar Ministerie heeft op verzoek van het Strategisch Beraad Matchfixing een onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een strafbaarstelling van matchfixing. De uitkomsten van dit onderzoek worden momenteel door het Strategisch Beraad Matchfixing van een advies voorzien. Uw Kamer wordt daarna geïnformeerd over het advies. Het onderzoek is te vinden op de website van het Openbaar Ministerie en tevens als bijlage5 gevoegd bij deze brief.6
Bent u bereid nader onderzoek te laten doen naar de vraag of bestaande wetsartikelen in het Wetboek van Strafrecht voldoende zijn voor opsporingsinstanties om matchfixing op te sporen en vervolgens of verruiming/specificering van strafbepalingen nodig is? Zo ja, wanneer kunt u dit onderzoek hebben afgerond?
Zie het antwoord bij vraag 10.
Welke wettelijke kaders heeft het tuchtrecht in de sport nog nodig om sneller en beter gegevens uit te wisselen met zowel kansspelaanbieders als opsporingsinstanties, zodat sportbonden effectiever kunnen optreden tegen matchfixing? In welke wet zou dit zijn weerslag moeten vinden?
Er is niet zozeer gebrek aan juridische grondslag. Het gaat meer om vormgeving van de samenwerking. Kansspelaanbieders melden verdachte gokpatronen (op event-niveau) direct aan sportorganisaties. Zij melden daarnaast ongebruikelijke transacties in de zin van de Wwft (op persoonsniveau) aan FIU-Nederland, waarbij de signalen via een fast lane bij de politie terecht komen. De politie kan gegevens delen met de sportbonden en/of ISR (voor de bij ISR aangesloten sportbonden) op grond van artikel 20 Wet politiegegevens (Wpg). Het delen van deze informatie kan alleen indien er sprake is van een (zwaarwegend) algemeen belang. Echter kan het opsporingsbelang eraan in de weg staan dat informatie in een vroegtijdige fase gedeeld wordt. Het is om die reden belangrijk dat afspraken worden vastgelegd in een samenwerkingsconvenant en een informatiedelingsconvenant. De betrokken partijen zijn in een traject van herijking van de structuur rond de bestrijding van matchfixing. In dit traject kan de scope, koers en strategie ten behoeve van de samenwerkingsafspraken worden meegenomen. De sportbonden kunnen gegevens delen met de opsporing op grond van artikel 6 AVG. De ervaring van het Openbaar Ministerie is evenwel dat sportbonden vaak een geheimhoudingsplicht hebben ten opzichte van hun leden, waardoor dit in de praktijk niet tot nauwelijks gebeurt.
Zijn dergelijke wettelijke kaders wel van toepassing op andere gebieden waar tuchtrecht van toepassing is, zoals de zorg of advocatuur?
Het tuchtrecht voor bijvoorbeeld artsen en advocaten betreft een vorm van wettelijk tuchtrecht. Voor deze beroepsgroepen zijn de regels rondom tuchtrecht in de wet bepaald, in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en respectievelijk de Advocatenwet. Tuchtrecht voor de sport betreft een vorm van niet-wettelijk tuchtrecht, oftewel verenigingstuchtrecht. Sportbonden zoals de KNVB en de KNHB hebben over de inrichting van hun tuchtrecht in statuten en reglementen regels opgenomen. Een wettelijke regeling is hierbij niet nodig. Vervolgens geldt voor onder andere artsen en advocaten een wettelijke geheimhoudingsplicht (art. 88 Wet BIG en art. 11a Advocatenwet). Dat beperkt het delen van informatie die onder die geheimhoudingsplicht valt.
Bent u bereid om nader te onderzoeken op welke wijze gegevensuitwisseling tussen enerzijds kansspelaanbieders en opsporingsinstanties en anderzijds sportbonden kunnen worden verbeterd om snel matchfixing op te sporen, bijvoorbeeld door het aanpassen van wettelijke kaders? Zo ja, wanneer kunt u dit onderzoek hebben afgerond en kunt u hierbij voorbeelden van het tuchtrecht in de zorg of advocatuur betrekken?
Zie ook het antwoord bij vraag 12 en 13. Op dit moment zijn de betrokken partijen in een traject van herijking van de structuur rond de bestrijding van matchfixing. Gezamenlijk wordt bepaald welke stappen moeten worden gezet om de aanpak van matchfixing te versterken en eventuele barrières die er in de praktijk zijn te verminderen.
Bent u bereid in gesprek te treden met de autoriteiten en sportbonden in Engeland, vaak aangehaald als best-practice, hoe zij matchfixing strafrechtelijk en tuchtrechtelijk aanpakken en hierover verslag te doen richting de Kamer, zodat dit handvatten biedt voor de Nederlandse situatie?
NOC*NSF is voornemens om een vergelijkend onderzoek te laten doen naar de aanpak van matchfixing in andere landen en hoe Nederland daarvan kan leren. Wanneer hierover meer bekend wordt, zal mijn collega van VWS de Kamer informeren.
Waarom wordt de subsidie van het Ministerie van VWS of J&V aan sportbonden, om sporters te wijzen op de gevaren van matchfixing, gestopt voor 2022? Hoe kunt u ervoor zorgen dat ook kansspelaanbieders financieel bijdragen aan preventie door sportbonden?
Het betreft een tijdelijke projectsubsidie, die op het punt staat om afgerond te worden. Het Ministerie van VWS is voornemens om ook vanaf 2022 in te zetten op voorlichting die gericht is op sporters en scheidsrechters die actief zijn op hogere niveaus in de nationale competities en toernooien. Het doel is het vergroten van bewustwording en basiskennis bij een grotere groep sporters op het gebied van grensoverschrijdend gedrag, waaronder matchfixing. De weerbaarheid van sporters wordt hiermee verhoogd.
Met betrekking tot financiële bijdragen van kansspelaanbieders aan de sport is de regering bij gewijzigde motie van het lid Van Nispen c.s. verzocht te onderzoeken op welke wijze de meeropbrengsten van onlinekansspelen ten goede komen aan de sport.7 In de Wet kansspelen op afstand is, door middel van het amendement-Van Wijngaarden/Mei Li Vos8, in artikel VIII lid 2, opgenomen dat bij de wetsevaluatie drie jaar na inwerkingtreding onder meer de meeropbrengst van de kansspelbelasting van de kansspelen op afstand en de ontwikkeling van de afdrachten aan de sport moeten worden meegenomen. Deze informatie zal bij de evaluatie inzichtelijk worden gemaakt. Daarnaast zullen de onderzoekers worden gevraagd bij de evaluatie te onderzoeken op welke wijze de meeropbrengsten van onlinekansspelen ten goede komen aan de sport9, meeropbrengsten die de sport mede kan inzetten voor preventie. Overigens is dezerzijds in gesprekken met kansspelaanbieders gewezen op het belang van (financiële) steun aan de integriteit van de sport.
Kunt u deze vragen beantwoorden enkele weken alvorens het Wetgevingsoverleg Sport op 15 november a.s. plaatsvindt?
Het Wetgevingsoverleg Sport is verplaatst naar 2 december a.s.
Mogelijke dataverzameling van Chinese drones |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Chinese drones van Nederlandse politie en Rijkswaterstaat mogelijk onveilig»1 en «Politie gebruikt Chinese drones die mogelijk onveilig zijn»2?
Ja.
Hoe reageert u op de stelling dat data van politiedrones en de drones van Rijkswaterstaat kunnen wegvloeien naar Chinese servers?
In algemene zin kan worden gesteld dat een toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven is, zoals ook gesteld in het Dreigingsbeeld statelijke actoren (DBSA), aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren. Wel bestaat het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen. Bij elke casus moet daarom worden bezien hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid. Per casus kan deze analyse anders uitvallen. Ook bij de inkoop van drones bij de politie en Rijkswaterstaat is deze afweging gemaakt en zijn risico-mitigerende-maatregelen getroffen.
Rijkswaterstaat heeft in 2017 de drones aangeschaft voor een pilot. Conform de toenmalige inkoopvoorwaarden van Rijkswaterstaat zijn – voorafgaand aan de aanschaf voor de pilot – diverse maatregelen genomen om te voorkomen dat data mogelijk op Chinese servers kunnen belanden. Zo maakt Rijkswaterstaat geen gebruik van de in het artikel genoemde DJI-besturingsapp en worden de beelden op een externe geheugenkaart opgeslagen. De informatie op deze geheugenkaarten wordt op de eigen servers en bij een Nederlandse cloud-opslag bewaard en uitgelezen.
De politie heeft op grond van de berichten dat data kunnen weglekken naar Chinese servers besloten de DJI-drones alleen in te zetten tijdens reguliere operaties. Dat wil zeggen: wel voor forensische opsporing, verkeersongevallenanalyse en openbare orde en veiligheid, maar niet voor operaties waarbij vertrouwelijke informatie wordt verwerkt. Daarnaast heeft de politie eveneens beschermende maatregelen getroffen. Zo wordt geen gebruik gemaakt van de DJI-besturingsapp.
Om welke redenen maakt Defensie geen gebruik van deze drones?
Bij de aanschaf van een systeem beoordeelt Defensie de wijze waarop dit systeem zal worden ingezet. Indien daar vertrouwelijke en/of gerubriceerde informatie bij wordt vergaard geldt het Defensie Beveiligingsbeleid. Daarin is beschreven hoe deze informatie dient te worden behandeld. Dat betekent dat er beveiligingsmaatregelen worden geïmplementeerd om risico’s te mitigeren. De zwaarte van deze maatregelen is gekoppeld aan het niveau van het te beschermen belang en de risico’s in en rondom het systeem. Dat kan betekenen dat voor de behandeling van vertrouwelijke en/of gerubriceerde informatie bepaalde systemen niet mogen worden ingezet als de risico’s te groot worden ingeschat.
In algemene zin kan worden gezegd dat Chinese dronefabrikanten een risico kunnen vormen omdat hun data op servers in China kunnen staan waarvan de beveiliging lastig is vast te stellen. De beheerders van die data kunnen bijvoorbeeld verplicht worden om data te leveren aan de overheid. Daarom is gebruik van dergelijke drones voor Defensie meestal niet mogelijk bij operationeel optreden. Dit sluit niet uit dat deze drones wel gebruikt worden voor andere doeleinden binnen Defensie, bijvoorbeeld voor het maken van luchtopnames van trainingen of evenementen. Voor operationele doeleinden beschikt Defensie over militaire drones die voldoen aan de gestelde beveiligingseisen.
Hoe is het mogelijk dat Defensie de drones onveilig vindt, maar dat tegelijkertijd de politie en Rijkswaterstaat toch gebruik maken van deze drones?
Het hangt af van het inzetdoel of een bepaald type drone veilig (genoeg) is. Zoals aangegeven bij het antwoord op vragen 2 en 3 is het uitgangspunt dat eventuele risico’s per casus in kaart moeten worden gebracht. Defensie heeft besloten om geen gebruik te maken van Chinese drones voor operationele taken. Defensie heeft daarin haar eigen afweging gemaakt, zoals toegelicht in antwoord 3.
Rijkwaterstaat maakt met de drones beelden die geen vertrouwelijke informatie opleveren, bijvoorbeeld voor incidentmanagement op het water. Als een schip olie heeft verloren kan Rijkswaterstaat een drone inzetten om de olievlek te lokaliseren en de bestrijding ervan doelgericht aan te kunnen pakken. Sinds kort worden bij wijze van proef ook bij de inspectie van het areaal, bijvoorbeeld bruggen en viaducten, drones ingezet. Op deze manier kan een inspectie een stuk veiliger en met minder hinder voor de (vaar)weggebruiker worden uitgevoerd omdat er geen mensen en groot materieel aan te pas komen. Dit levert ook geen vertrouwelijke informatie op.
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 2 gebruikt de politie de drones alleen voor het reguliere proces.
Is er contact geweest tussen de politie, Rijkswaterstaat en Defensie over de aanschaf van deze drones? Zo nee, waarom niet?
Voorafgaand aan het gebruik van drones bij Rijkswaterstaat is er contact geweest tussen Rijkswaterstaat en Defensie om te kijken of de drones van Defensie bruikbaar waren voor de taken van Rijkswaterstaat. Dit contact was gericht op kennisdeling en ging niet specifiek over de aanschaf van de betreffende Chinese drones door Rijkswaterstaat.
Tussen politie en Defensie zijn er in ieder geval twee contactmomenten geweest waarbij de politie inkooporganisatie met Defensie heeft overlegd over de aankoop van drones en de overwegingen die Defensie hanteert bij de keuze voor drones.
Welke eisen zijn er gesteld bij de aanbesteding van deze drones?
In 2017 is Rijkswaterstaat, middels een pilot, gestart met het gebruik van drones voor incidentenafhandeling. Belangrijke eisen die door Rijkswaterstaat gesteld zijn onder andere weerbestendigheid, compactheid en snelle inzetbaarheid. Ook is gekeken naar dataveiligheid; eisen daarbij zijn o.a. dat de beelden niet op de server van de fabrikant moeten worden opgeslagen en dat bij een crash de beelden niet door derden kunnen worden uitgelezen. De DJI-drone was het enige type dat aan de eisen van Rijkswaterstaat voldeed. Nu de meerwaarde in de pilotfase is aangetoond zal komend jaar een aanbesteding worden gestart voor de aanschaf van drones. Bij de aanbesteding wordt rekening gehouden met mogelijke risico’s.
In het programma van eisen, dat onderdeel is van de aanbestedingsstukken van de politie, zijn eisen gesteld ten aanzien van onderhoud, training en dataveiligheid. Ten aanzien van dataveiligheid zijn 6 eisen gesteld. Een voorbeeld daarvan is dat de gegevens gedurende transport en opslag zijn beveiligd. De aanbestedingsstukken zijn destijds gepubliceerd op TenderNed.
Is dataveiligheid meegenomen als eis bij de aanbesteding van deze drones? Zo ja, waarom is er dan toch gekozen voor deze drones? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 6 is bij de aanschaf van de drones in 2017 ook gekeken naar dataveiligheid. In de berichtgeving in de media wordt daarnaast de DJI besturings-app als risico genoemd. Deze app kwam ook bij de securitycheck als aandachtspunt naar voren, Rijkswaterstaat maakt dan ook geen gebruik van deze app voor de besturing van drones, maar zet hiervoor standalone controllers in.
De politie heeft de eisen ten aanzien van dataveiligheid opgenomen in de aanbestedingsdocumenten, zie ook het antwoord op vraag 6. De politie heeft gekozen voor een Nederlandse leverancier van de DJI-drones die kon voldoen aan de eisen zoals genoemd in de aanbestedingsdocumenten en daarnaast de beste prijs-kwaliteitverhouding bood. Als gevolg van de uitkomsten van de security-check maakt ook de politie geen gebruik van de DJI-besturingsapp.
Waren er alternatieven die niet gemaakt zijn door Chinese bedrijven? Zo ja, welke? Zo ja, waarom is er niet gekozen voor de aanschaf van deze drones?
De meeste dronefabrikanten komen uit China en de Verenigde Staten, een enkele uit de EU. DJI is wereldmarktleider en kan tegen commercieel aantrekkelijke condities drones leveren die aan de eisen van de politie voldoen. De Aanbestedingswet schrijft voor dat als er meerdere partijen zijn die voldoen aan de gestelde eisen, er moet worden gekozen voor de biedende partij met de beste prijs-kwaliteitverhouding.
Rijkswaterstaat en de politie besteden structureel aandacht aan de bescherming en beveiliging van gegevens en veilige inkoop. De aanschaf van drones loopt via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van de Aanbestedingswet 2012. In een aanbesteding wordt getoetst of op een inschrijver de wettelijke uitsluitingsgronden van de Aanbestedingswet van toepassing zijn. Er was destijds geen grond en geen reden om DJI-drones uit te sluiten.
Hoelang is het bij de politie bekend dat er mogelijk data van deze drones op Chinese drones terecht kwam?
De politie was al voor de start van het aanbestedingstraject op de hoogte van de berichten dat data van DJI-drones kunnen weglekken naar de Chinese overheid. De politie heeft deze berichten niet kunnen verifiëren. Deze berichten vormden voor de politie wel aanleiding om contact te zoeken met Defensie. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 5 is toen kennis uitgewisseld over de aankoop van drones en de overwegingen die Defensie hanteert bij de keuze voor drones.
Waarom ging de politie door met de inzet van deze drones, terwijl ze wist dat er risico’s waren op het gebied van dataveiligheid?
Zie het antwoord op vraag 4. De afweging die destijds is gemaakt, geldt nog steeds.
Waar laat Rijkswaterstaat de veiligheid van drones controleren en inspecteren?
Rijkswaterstaat controleert zelf de vlieg- en dataveiligheid. Indien nodig schakelt Rijkswaterstaat voor de vliegveiligheid een Nederlands servicecenter in.
Waarom besteedt Rijkswaterstaat de inspectie van drones uit aan derden?
Zoals in het antwoord op vraag 11 gemeld inspecteert Rijkswaterstaat de drones zelf.
Hoe kan het dat de inspectie van de drones, die door Rijkswaterstaat wordt uitbesteed, tot andere conclusies kwam dan Defensie, het Amerikaanse leger, Synaktic en Checkpoint?
In het antwoord op vraag 4 is uitgelegd dat de beelden van de drones geen vertrouwelijke informatie opleveren. Iedere organisatie maakt op basis van het inzetdoel een eigen afweging. Wat betreft het uitvoeren van inspecties van onze drones verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de mogelijke onveilige drones bij de politie en Rijkswaterstaat?
Rijkswaterstaat gebruikt de DJI-drones alleen voor operaties waarbij geen vertrouwelijke informatie wordt verwerkt en heeft daarnaast de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 4 gebruikt de politie de drones alleen voor het reguliere proces. Voor beide organisaties is er daarom geen aanleiding geweest om hun verantwoordelijke Minister op de hoogte te stellen voordat hier aandacht voor ontstond in de media.
Wat heeft u gedaan, toen u op de hoogte werd gesteld van het gebruik van onveilige drones door de politie en Rijkswaterstaat?
Naar aanleiding van de aandacht in de media zijn wij door respectievelijk Rijkswaterstaat en de politie geïnformeerd over de veiligheid van de drones en de afwegingen die zijn gemaakt ten aanzien van het gebruik in relatie tot het inzetdoel. Naast de reeds getroffen maatregelen en de gebruikelijke controles en inspecties, zien wij op dit moment geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
Maakt de politie nog steeds gebruik van deze drones? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, de politie maakt nog steeds gebruik van deze drones voor de processen die zijn beschreven in het antwoord op vraag 2. Op basis van de informatie die de politie heeft verstrekt ziet de Minister van Justitie en Veiligheid geen aanleiding om de politie te vragen haar beslissing te heroverwegen.
Maakt Rijkswaterstaat nog steeds gebruik van deze drones? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Rijkswaterstaat maakt nog gebruik van de DJI-drones. Alles afwegende, de maatregelen die Rijkswaterstaat genomen heeft en het toepassingsgebied van de drones (de beelden die met de drone gemaakt worden), is er voor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat nu geen reden hiermee te stoppen.
Bent u het ermee eens dat de privacy van burgers juist door de politie bewaakt moet worden en dat het dus onwenselijk is als de politie gebruikmaakt van zulke onveilige drones?
De politie mag bij de uitvoering van haar taken op grond van artikel 3 Politiewet 2012 niet meer dan een beperkte inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer.3 Voor een meer dan beperkte inbreuk moet de politie een beroep doen op bijzondere bevoegdheden op grond van het Wetboek van Strafvordering. De politie zet de DJI-drones alleen in voor reguliere processen. Deze processen vallen wat betreft het maken van inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer binnen de kaders van artikel 3 Politiewet 2012. Ten aanzien van het inzetdoel wordt in het antwoord op vraag 4 aangegeven dat de drones niet worden gebruikt voor operaties waarbij vertrouwelijke informatie wordt verwerkt.
Bent u bereid om met de politie in gesprek te gaan over het niet meer gebruiken van deze drones?
Nee, zoals in de voorgaande antwoorden wordt beargumenteerd ziet de Minister van Justitie en Veiligheid daar geen reden toe.
Bent u het ermee eens dat het cruciaal is dat informatie over onze infrastructuur niet in handen komt van China?
Een open economie, een open wetenschappelijk klimaat en vrijhandel liggen sinds jaar en dag aan de basis van het Nederlandse verdienvermogen en onze sterke positie. Nederland profiteert van de kansen en mogelijkheden die dit biedt. Hierdoor kan Nederland gebruik maken van hoogwaardige materialen, technologie en kennis die in het buitenland – waaronder in China – wordt ontwikkeld.
Ook voor de vitale infrastructuur is het wenselijk dat gebruik wordt gemaakt van kwalitatief hoogwaardige producten en diensten. Aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren, is een afhankelijkheid van buitenlandse technologie dan ook een gegeven. Naast de genoemde kansen, bestaat echter ook het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen.4
Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werkt de Minister van Justitie en Veiligheid samen met partners binnen en buiten de overheid aan de aanpak statelijke dreigingen, waarover uw Kamer op 3 februari jl. de laatste stand van zaken heeft ontvangen.5Zoals ook in het antwoord op vraag 2 wordt benoemd, moet bij elke casus worden bezien hoe risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid.
Bent u bereid om met Rijkswaterstaat in gesprek te gaan over het niet meer gebruiken van deze drones?
Gelet op het huidige toepassingsgebied van drones, de meerwaarde die deze inzet in praktijk heeft en de door Rijkswaterstaat genomen maatregelen is er voor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat geen aanleiding om nu hierover in gesprek te gaan met Rijkswaterstaat.
Kunt u terugkoppelen aan de Kamer wat er uit de gesprekken met de politie en Rijkswaterstaat is gekomen?
Mochten wij alsnog aanleiding zien om hierover in gesprek te gaan met de politie en/of Rijkswaterstaat, dan zullen wij uw Kamer daarover informeren.
Flyeracties om ouderverklaringen te verzamelen |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met verschillende acties, bijvoorbeeld flyeracties, die momenteel lopen om ouderverklaringen te verzamelen om een nieuwe school te mogen stichten op basis van de Wet «meer ruimte voor nieuwe scholen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe kijkt u aan tegen flyeracties van nieuwe schoolconcepten, waarbij aan ouders gevraagd wordt om via DigiD «steun» te verlenen aan de komst van een nieuwe school, waarbij expliciet wordt gemaakt dat er geen sprake is van een aanmelding bij de school?
Het staat initiatiefnemers vrij om de vorm te kiezen waarin zij hun initiatief onder de aandacht brengen. De ouderverklaring voor een nieuwe school betreft een verklaring van steun en geen inschrijving op de school. Ouders staat het altijd vrij om hun kind op een school naar keuze in te schrijven. Dit geldt voor zowel bestaande als nieuwe scholen. Ouders kunnen dan bijvoorbeeld een school bezoeken voordat ze het besluit nemen tot inschrijving. Het is niet proportioneel om deze keuzevrijheid van ouders met een ouderverklaring voor een nieuwe school in te perken.
Op welke manier wordt aan ouders duidelijk gemaakt, wanneer zij een ouderverklaring afgeven via DUO, waar zij precies steun aan verlenen en dat dit verder gaat dan bijvoorbeeld een laagdrempelige petitie voor een nieuwe school in de buurt?
Het afgeven van een ouderverklaring is alleen mogelijk via de website van DUO. Daar wordt toegelicht dat met een ouderverklaring belangstelling in een initiatief wordt getoond. Het gewicht van de ouderverklaring blijkt uit het feit dat de ouder dient in te loggen met DigiD.
Wat is de waarde van een vrijblijvende ouderverklaring, waarbij iemand aangeeft dat hij zijn of haar kind zou willen inschrijven op de nieuwe school als deze start, wanneer dit niet leidt tot een daadwerkelijke inschrijving? Hoe controleert en borgt u dat deze ouderverklaring ook inderdaad een legitieme steunverklaring is?
De ouderverklaring is een middel om de belangstelling voor een initiatief onder schoolzoekende ouders te onderzoeken en zo te voorspellen of het initiatief op duurzame belangstelling kan rekenen. Het vormt de basis voor de prognose van het te verwachten aantal leerlingen in het elfde jaar na de aanvraag. Uit de bestaande praktijk blijkt dat het aantal leerlingen dat na de start van de gewenste nieuwe school de school ook daadwerkelijk gaat bezoeken, lager uitvalt dan uit de belangstelling naar voren komt. Daarom is er een correctiefactor opgenomen in de berekening van de belangstelling.
Herinnert u zich dat u tijdens de wetsbehandeling van de Wet «meer ruimte voor nieuwe scholen» heeft aangegeven dat de manier waarop ouderverklaringen worden verzameld op een «heel valide manier» plaats zal vinden? Bent u van mening dat verschillende flyeracties die momenteel lopen een «heel valide manier» is? Ook als die flyeracties oproepen tot vrijblijvende steun, maar uiteindelijk niet leiden tot daadwerkelijke inschrijvingen?
Het meten van de belangstelling via de ouderverklaringen is een meer valide methode van het meten van de belangstelling dan de wijze waarop dat gebeurde in de oude systematiek. Daarbij komt dat enkel ouderverklaringen, afgegeven via DUO met DigiD, mogen worden meegenomen in de berekening van de prognose die bij de aanvraag moet worden toegevoegd.
Bent u bereid om het eerste jaar van ouderverklaringen binnen de Wet «meer ruimte voor nieuwe scholen» te evalueren, ook indachtig de problemen bij DUO bij het afgeven van ouderverklaringen waar al eerder schriftelijke vragen over zijn gesteld?2
Aangezien dit het eerste jaar is dat dit proces via de nieuwe systematiek loopt, wordt bij iedere stap in overleg tussen DUO, OCW en IvhO vinger aan de pols gehouden.
De voorschotregeling voor slachtoffers van misdrijven |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunnen slachtoffers van geweldsmisdrijven, die recht hebben op een schadevergoeding van de dader, een voorschot uit het Schadefonds geweldsmisdrijven krijgen als die dader vanwege een moratorium tijdelijk zijn schulden niet hoeft te betalen? Zo nee, waarom niet?
Bij gedupeerden van de kinderopvangtoeslag die een schadevergoedingsmaatregel opgelegd hebben gekregen wordt ook de inning van die schadevergoedingsmaatregel tijdelijk opgeschort. Slachtoffers moeten hierdoor soms langer op hun schadevergoeding wachten.
Aangezien ik dit een ongewenste situatie vind, heb ik op 14 juni jl. besloten om gedurende het moratorium een voorschot aan de slachtoffers van gewelds- en andere misdrijven uit te keren zodat zij niet worden benadeeld door de tijdelijke opschorting. Dit voorschot is niet gelimiteerd tot 5.000 euro. Het uitgangspunt hierbij is dat het bedrag dat normaliter bij de dader/gedupeerde zou worden geïnd als er geen sprake was geweest van een moratorium als voorschot aan het slachtoffer zal worden uitgekeerd. Daarnaast kan er daar waar nodig maatwerk worden toegepast. Na afloop van het moratorium wordt de inning van de schadevergoedingsmaatregel bij de dader/gedupeerde hervat.
Kunnen slachtoffers van andere misdrijven dan geweldsmisdrijven een voorschot van de overheid krijgen als die dader vanwege een moratorium tijdelijk zijn schulden niet hoeft te betalen? Zo, ja is het bedrag dat via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) voorgeschoten kan worden ook dan gelimiteerd tot 5.000 euro? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat slachtoffers van misdrijven die een schadevergoeding van de dader te goed hebben niet gedupeerd mogen worden door een al dan niet tijdelijk onvermogen van de dader om te betalen? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat deze slachtoffers niet gedupeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Voor slachtoffers die hun schade niet vergoed krijgen, geldt de voorschotregeling. Deze regeling houdt in dat als de dader acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis of arrest waarbij de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd nog niet (volledig) heeft betaald, het nog openstaande bedrag als voorschot aan het slachtoffer wordt uitgekeerd. Op deze wijze worden slachtoffers niet gedupeerd door de in betalingsonmacht verkerende dader. Normaliter geldt hierbij een niet gemaximeerd bedrag voor gewelds- en zedenmisdrijven en een gemaximeerd bedrag van € 5.000,– voor andere misdrijven.
Het bericht 'Kabinet werkt aan terughalen meer IS-vrouwen' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «»Kabinet werkt aan terughalen meer IS-vrouwen»»?1
Ja.
Deelt u nog steeds het uitgangspunt van het Nederlandse kabinet dat lokale berechting van IS-vrouwen belangrijk is voor nabestaanden en slachtoffers en in het belang van de nationale veiligheid het terughalen van IS-vrouwen geen uitgangspunt van kabinetsbeleid is?
Het kabinet zet voortdurend in op het voorkomen van straffeloosheid van ISIS-strijders. Deze personen, die verdacht worden van ernstige (terroristische) misdrijven moeten hierover te allen tijde voor een rechter verantwoording afleggen. Alleen op die manier kan er gerechtigheid zijn voor de vele slachtoffers die ISIS in de loop der jaren heeft gemaakt. Zoals ook aangegeven in de brief aan uw Kamer van 25 juni 2021 pleit Nederland in internationaal verband voor de vervolging en berechting van ISIS-strijders. Daarbij wordt gekeken naar mogelijkheden van berechting in Nederland, maar ook van berechting in de regio2. Zolang de personen in kwestie niet in Nederland zijn, is berechting in de regio een optie die het kabinet nadrukkelijk open wil houden3. Als straffeloosheid dreigt kan het kabinet zich ervoor inspannen de verdachten ter berechting naar Nederland over te brengen.
Bij de afweging om al dan niet tot repatriëring over te gaan zijn individuele omstandigheden leidend. Naast het voorkomen van straffeloosheid weegt het kabinet ook altijd de internationale betrekkingen, de veiligheid in het gebied en de veiligheid van betrokkene(n) mee. Daarbij wordt uiteraard ook oog gehouden voor het belang van de nationale veiligheid4.
Waarom is de eerder dit jaar aangenomen motie Michon-Derkzen en Van der Staaij (29 754, nr. 598) nog niet uitgevoerd? Wanneer bent u van plan dit te doen?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief over de uitvoering van de bedoelde motie, die ik op 4 november jl. aan uw Kamer heb gestuurd.
Waarom is er nog geen kabinetsreactie beschikbaar bij het WODC-onderzoek van 12 oktober 2020, waarbij de mogelijkheden zijn onderzocht voor videoconferenties binnen het strafproces?2
Het WODC-onderzoek «de verdachte in beeld»» is inventariserend en beschrijvend van aard. Het geeft ook handvatten voor een mogelijk afwegingskader voor de beoordeling onder welke voorwaarden videoconferentie door de rechter kan worden toegepast. Tevens bevat het onderzoek een inventarisatie van de situatie met betrekking tot videoconferentie in een aantal (Europese) landen. Het onderzoek bevat zeer nuttige aanknopingspunten voor de verdere gedachtenvorming over het gebruik van videoconferentie in de rechtspleging. De resultaten van het onderzoek zullen worden betrokken bij de gesprekken met de verschillende betrokken organisaties over bijvoorbeeld de vraag of, en zo ja, onder welke voorwaarden videoconferentie kan worden ingezet. Van die gesprekken zal verslag worden gedaan in de brief die de Minister voor Rechtsbescherming heeft toegezegd in het commissiedebat Rechtspraak van 30 september jl. over de toepassing van (tijdelijke) maatregelen videoconferentie in het civiele recht, het bestuursrecht en het strafrecht.
Klopt het dat in Frankrijk een videoconferentie in de praktijk bijna altijd ingezet wordt bij terrorismezaken? Klopt het voorts dat de Franse Hoge Raad de Franse Staat gelijk heeft gegeven dat een videoconferentie bij terrorismezaken is toegestaan en daarmee dus niet in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Het WODC onderzoek beschrijft uitgebreid de wetgeving in verschillende landen, waaronder Frankijk, Italië en Zwitserland. Daarbij wordt uitvoerig ingegaan op de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder videoconferentie kan worden toegepast. In de kabinetsreactie, als bedoeld in het antwoord op vraag 4, zal hierop nader worden ingegaan. Een en ander doet niet af aan de beschrijving in de brief over de uitvoering van de motie Michon-Derkzen/Van der Staaij6 ten aanzien van de voorwaarden waaronder een videoconferentie door de rechter ter berechting kan worden toegepast en de factoren waarmee rekening moet worden gehouden indien een verdachte zich in het buitenland bevindt – in de onderhavige gevallen in Noordoost-Syrië.7
Klopt het eveneens dat het in Italië, onder andere op grond van veiligheidsoverwegingen, gebruikelijk is om videoconferentie in te zetten bij terrorismezaken en zo ja, bent u bereid dit uitgangspunt ook in Nederland te gaan hanteren bij verdachten van terroristische misdrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u reflecteren op de bevinding van de onderzoekers dat in Zwitserland videoconferenties in sommige gevallen een kwaliteitsverbetering betekenen en een vermindering van de CO2 voetafdruk opleveren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de zaak Dijkhuizen t. Nederland, van 8 juni 2021 jl.? Hoe reflecteert u op het oordeel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat weigering van de verdachte in deze zaak om mee te werken aan een videoverbinding niet anders kan worden gezien dan als het afzien van zijn recht om fysiek aanwezig te zijn bij zijn eigen strafzaak door de verdachte?
Ja. Deze zaak betrof een verdachte die ten tijde van zijn strafproces in Nederland gedetineerd werd in Peru. Bij het EHRM klaagde hij op grond van artikel 6 EVRM dat hem een eerlijk proces is ontzegd aangezien hij niet in de gelegenheid is gesteld om, samen met zijn raadsman, in persoon deel te nemen aan de zitting in hoger beroep om zijn verdedigingsrechten te kunnen uitoefenen.8
In de uitspraak stelt het EHRM allereerst op basis van de feiten en specifieke omstandigheden van de zaak vast dat de verdachte niet fysiek aanwezig kon zijn bij zijn strafproces in Nederland. In dit verband constateerde het EHRM dat uitlevering of tijdelijke overbrenging op grond van Peruaans recht niet mogelijk was.9
Vervolgens overwoog het EHRM dat in de omstandigheden van het geval, en in aanmerking nemende dat de betreffende procedure onderdeel was van een omvangrijk en complex strafproces met zeven verdachten die zich in verschillende landen bevonden, het gerechtshof gerechtigd was om de verdachte per videoconferentie te laten deelnemen aan de zitting in zijn zaak waarbij hij, zoals eerder vastgesteld, niet fysiek aanwezig kon zijn.10 De verdachte had echter herhaaldelijk en ondubbelzinnig geweigerd te worden gehoord via videoconferentie. Volgens het EHRM kon dit niet anders worden uitgelegd dan dat hij afstand had gedaan van zijn recht om deel te nemen aan de zitting in zijn zaak.11
Het EHRM overwoog daarentegen niet dat de verdachte daarmee afstand had gedaan van zijn recht om fysiek aanwezig te zijn. Fysieke aanwezigheid, wat in de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van het aanwezigheidsrecht het uitgangspunt is, was immers in de specifieke omstandigheden van de zaak Dijkhuizen vanwege Peruaans recht niet mogelijk. De uitspraak van het EHRM in de zaak Dijkhuizen illustreert dat het EHRM op individuele basis nagaat of fysieke aanwezigheid mogelijk zou zijn geweest.12 Videoconferentie kwam in Dijkhuizen pas aan de orde nadat het EHRM vaststelde dat fysieke aanwezigheid zorgvuldig was onderzocht en niet mogelijk was gebleken. Met andere woorden: deelname aan de zitting zou enkel via videoconferentie mogelijk zijn geweest. Het EHRM concludeerde dat de verdachte daar afstand van had gedaan.
Bent u bereid zich in te spannen om verdachten van terroristische misdrijven voortaan af te doen via videoconferentie en hierover in contact te treden met het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak?
Of van de fysieke aanwezigheid van een verdachte in een bepaald individueel geval kan worden afgezien, is aan de rechter om te bepalen aan de hand van de feiten en omstandigheden van dat individuele geval. In het geval van verdachten van terroristische misdrijven die zich in Noordoost-Syrië bevinden zijn er ook juridische en praktische aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden.
Ik verwijs in dit verband naar de brief van 4 november jl. over de uitvoering van de motie Michon-Derkzen/Van der Staaij, alsmede naar de eerdergenoemde brief die de Minister voor Rechtsbescherming heeft toegezegd in het commissiedebat Rechtspraak van 30 september jl. over de toepassing van (tijdelijke) maatregelen videoconferentie in het civiele recht, het bestuursrecht en het strafrecht.
Het gebrekkige statiegeldsysteem voor kleine statiegeldflesjes |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u tevreden met de manier waarop de inzameling van kleine statiegeldflesjes momenteel is georganiseerd?
Ja, ik ben tevreden met de huidige stand van zaken. Producenten zijn verantwoordelijk voor de organisatie van het statiegeldsysteem. Producenten hebben een uitvoeringsorganisatie opgericht: Statiegeld Nederland. Een statiegeldsysteem georganiseerd door Statiegeld Nederland is op 1 juli jl. van start gegaan. Er zijn op dit moment circa 4500 locaties bij met name supermarkten, waar flessen met statiegeldmachines worden ingenomen. Daarnaast zijn er 2500 plaatsen met name bij tankstations en interne cateringlocaties waar kunststof flessen handmatig worden ingenomen. Aanvullend worden bij kleinere horecagelegenheden, sportverenigingen en scholen, kunststof flessen op andere wijze ingezameld, veelal met behulp van bakken. In veel gevallen wordt het statiegeld dan gedoneerd aan de betreffende vereniging of aan een goed doel. Statiegeld Nederland en de NS verwachten dat begin 2022 ook de innamepunten met statiegeldmachines op grote NS-stations gereed zijn. Het streven is dit in de loop van 2022 uit te breiden naar de 50 grootste NS-stations.
Het Ministerie van IenW heeft de voorbije periode een aantal vragen en signalen over het statiegeldsysteem ontvangen. Met name ondernemers stellen vragen over de wettelijke verplichtingen die zij hebben. Verschillende consumenten troffen kunststof flessen zonder statiegeld in de schappen aan. Dit betrof de verkoop van oude voorraden flessen. Deze oude voorraden zijn inmiddels uitverkocht. Ook ontving het ministerie vragen over kunststof flessen die zijn geplet of kunststof flessen waarvan het etiket ontbreekt. Deze flessen worden niet door een statiegeldmachine herkend. Daarnaast waren er vragen van zowel consumenten als ondernemers over de uitzondering voor flessen voor sap en zuivel en waren er twijfels over de hoogte van het bedrag van 0,15 euro. Tot slot zijn er door het ministerie signalen ontvangen over met name waterfabrikanten die overstappen op het verpakken van water in drankenkartons en een signaal over een producent die een herbruikbare fles gebruikt en deze zonder statiegeld op de markt brengt. Deze signalen zijn doorgegeven aan de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT). Ik zal, zoals toegezegd, de verschuivingen in de markt nauwlettend volgen en indien nodig aanvullende beleidsmaatregelen nemen.
De door het ministerie ontvangen signalen geven geen aanleiding om te concluderen dat het statiegeldsysteem niet goed loopt. Uiteraard houd ik een vinger aan de pols. Doel van het statiegeldsysteem is minimaal 90% van de kunststof flessen in te nemen en daarmee het aandeel van kunststof flessen in het zwerfafval te laten afnemen. Uit cijfers van onder andere de Zwerfinator blijkt dat nu al een substantiële daling van het aantal kunststof flessen in het zwerfafval zichtbaar is. Het statiegeldsysteem wordt in 2024 geëvalueerd.
Wat vindt u ervan dat iemand die een 0,5 liter statiegeldflesje koopt bij bijvoorbeeld een benzinestation of een Kiosk op een NS-station daar geen statiegeld terug kan krijgen?
Mensen kunnen op dit moment hun statiegeld terugkrijgen bij statiegeldmachines in supermarkten. Begin 2022 verwachten Statiegeld Nederland en de NS dat ook de innamepunten op grote NS-stations gereed zijn. Het streven is dit in de loop van 2022 uit te breiden naar de 50 grootste NS-stations. Volgens Statiegeld Nederland is de installatie van innamepunten op NS-stations mede als gevolg van de coronacrisis vertraagd. Ik vind dat begrijpelijk. Grote benzinestations zamelen veelal handmatig in, waarbij consumenten hun flesje aan de kassa kunnen inleveren.
Wat vindt u ervan dat iemand die een 0,5 liter statiegeldflesje koopt bij een sportkantine daar geen statiegeld terug kan krijgen?
Veel sportkantines zamelen kunststof flessen in waarbij de opbrengst ten goede komt aan de vereniging. Deze inzameling ondersteunt sportverenigingen en maakt ook de jeugd bewust van de meerwaarde van goede afvalinzameling en de circulaire economie. Ik merk veel positieve energie rond deze inname, zie bijvoorbeeld het Jeugdjournaal van 11 september jl.1 Ik juich deze ontwikkeling van harte toe.
Wat vindt u ervan dat iemand die een 0,5 liter statiegeldflesje koopt bij een bioscoop daar geen statiegeld terug kan krijgen?
Veel horecagelegenheden, waaronder ook bioscopen, verkopen relatief gezien weinig kunststof flessen. Voor deze locaties zou een statiegeldmachine onrendabel zijn ten opzichte van de hoeveelheid kunststof flessen. Inzameling die daar plaatsvindt geschiedt via bakken. Het statiegeld wordt dan in veel gevallen gedoneerd aan een goed doel. Handmatige inzameling aan de kassa, met piekmomenten voor en na de voorstelling, is zowel vanuit het perspectief van de consument als de ondernemer weinig aantrekkelijk. Mensen kunnen er uiteraard altijd voor kiezen hun flesje mee te nemen om hun statiegeld terug te krijgen bij statiegeldmachines in supermarkten. Ik heb geen signalen ontvangen dat consumenten die in een bioscoop water of frisdrank uit een eenmalige kunststof fles consumeren, het als een probleem ervaren dat zij het statiegeld niet ter plaatse retour kunnen ontvangen.
Wat vindt u ervan dat iemand die een 0,5 liter statiegeldflesje koopt bij een pretpark daar geen statiegeld terug kan krijgen?
Van verschillende grote pretparken is bekend dat zij op een paar plaatsen in het park een statiegeldmachine hebben en op andere plaatsen de inzameling laten lopen via bakken. Daarbij gelden de overwegingen als genoemd in het antwoord op vraag 4. Ik heb geen signalen ontvangen dat consumenten die in een pretpark water of frisdrank uit een eenmalige kunststof fles consumeren, het als een probleem ervaren als zij het statiegeld niet overal ter plaatse retour kunnen ontvangen.
Kunt u bevestigen dat in allerlei winkels kunststof drankverpakkingen verkocht worden waarop geen statiegeld zit (voornamelijk in winkels georiënteerd op de verkoop van buitenlandse producten)?
Nee. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit gebeurt. Mochten er in de toekomst wel signalen binnenkomen dat dit gebeurt, dan kan de ILT hierop richting de importerende partij handhavend optreden.
Deelt u de mening dat de bovenstaande voorbeelden illustreren dat de manier waarop het statiegeld- en inzamelsysteem voor kleine plastic statiegeldflesjes is opgezet bijzonder onvolledig en onsuccesvol is? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik ook in mijn voorgaande antwoorden heb aangegeven deel ik die mening niet.
Kunt u zich herinneren dat uw voorganger meermaals heeft toegezegd dat flesjes ingeleverd zouden moeten kunnen worden bij benzinestations en NS-stations? Kunt u bevestigen dat dit ook zo verwoord staat op de website van de rijksoverheid («Inleveren kan in supermarkten, op treinstations, bij tankstations langs de weg en via cateraars»1)? Hoe is dat te rijmen met de situatie zoals die nu is?
Ja. In het antwoord op vraag 1 tot en met 5 ben ik nader ingegaan op de huidige situatie bij verschillende locaties.
Wat is naar uw mening een innamepunt? Waarom is dit niet gedefinieerd in de wet?
Een innamepunt is naar mijn mening een punt waar statiegeldflessen ingenomen worden. In de regelgeving komt dit begrip niet voor. De regelgeving maakt producenten verantwoordelijk voor het opzetten van een statiegeldsysteem en voor het aantoonbaar inzamelen van minimaal 90% van de kunststof flessen. Om dit te kunnen halen is een fijnmazig systeem van inzamelpunten nodig. Producenten zijn vrij om de inname van flessen zelf in te richten. Dat is in de nota van toelichting op het Besluit maatregelen kunststof drankflessen uitgebreid toegelicht.
Hoe definieert u het begrip statiegeld? Heeft een item met statiegeld (zoals een flesje van 0,5 liter) naar uw mening enige waarde wanneer het in de praktijk moeilijk of onmogelijk is deze waarde te verzilveren?
Het begrip statiegeld is in de regelgeving niet nader gedefinieerd. In het algemeen spraakgebruik is statiegeld een klein bedrag dat wordt geheven bij aankoop van een product en dat wordt terugbetaald als de koper de verpakking van dat product na gebruik weer inlevert. Naar mijn mening heeft een statiegeldfles een financiële waarde van 15 cent. Ik heb geen signalen ontvangen dat consumenten het als een probleem ervaren als zij het statiegeld niet overal ter plaatse retour ontvangen. Signalen die het ministerie ontvangt hebben betrekking op kunststof flessen die zijn geplet of kunststof flessen waarvan het etiket ontbreekt.
Wat is naar uw oordeel de precieze rechtsbasis op basis waarvan verkopers sinds 1 juli 2021 wettelijk verplicht zijn statiegeld in rekening te brengen?
Er is geen rechtsbasis die de verkoper verplicht statiegeld in rekening te brengen. Het is de producent die water of frisdrank in een kunststof fles met een inhoud van 3 liter of minder in Nederland in de handel brengt, die in Artikel 12, eerste lid, van het Besluit beheer verpakkingen 2014 hiertoe wordt verplicht. Het tweede lid verplicht de producent om de fles na gebruik met terugbetaling van het statiegeld in te nemen. In de Regeling beheer verpakkingen is het statiegeldbedrag vastgesteld op minimaal 15 cent. De verplichtingen zijn dus gericht aan de producent. De verkoper heeft op basis van de statiegeldregelgeving geen verplichting statiegeld in rekening te brengen, tenzij deze verkoper ook de producent is, zoals bij de eigen merkproducten in supermarkten. In de toelichting bij het Besluit is de werking van het statiegeldstelsel uitgebreid beschreven.
Welke prestatie wordt er in consumentenrechtelijke zin door de verkoper geleverd, waarvoor deze statiegeld rekent? Welke vermelding zetten zij op de bon?
De verkoper verkoopt een flesje met water of frisdrank, die na gebruik kan worden ingeleverd bij een innamepunt van Statiegeld Nederland, waarbij het statiegeld wordt geretourneerd. De consument kan er zelf voor kiezen zijn kunststof flessen eventueel in te leveren in een inzamelbak en daarmee zijn betaalde statiegeld te doneren aan een goed doel. De verkoper kent op basis van de statiegeldregelgeving geen verplichting statiegeld in rekening te brengen, tenzij de verkoper tevens de producent is van het flesje met water of frisdrank. Verkopers vermelden statiegeld afzonderlijk op de bon, omdat over statiegeld geen btw behoeft te worden berekend. Ook dit is het gevolg van het feit dat er door de verkoper geen prestatie of dienst wordt geleverd.3 Wel staat het iedere verkoper vrij om kunststof flessen in te nemen en daarbij statiegeld uit te keren. De consument weet bij aankoop waar het flesje na gebruik kan worden ingeleverd en in welke situatie hij statiegeld terugkrijgt of kan doneren. Ook staat op de flessen duidelijk vermeld dat het statiegeldflessen betreft. Ik heb geen signalen ontvangen dat consumenten problemen ervaren om hun statiegeld retour te krijgen, dan wel dat dit tot discussie tussen de consument en verkoper leidt.
Erkent u dat u de afgelopen jaren veelvuldig bent gewaarschuwd voor dit probleem (van te weinig statiegeldteruggavepunten) door zowel maatschappelijke organisaties als verschillende fracties in de Tweede Kamer?
Er is in de Kamer in voorbereiding op het invoeren van statiegeld veelvuldig gesproken over de inrichting van het statiegeldsysteem en dan met name het al dan niet opnemen van een innameverplichting voor verkooppunten. Geuite zorg daarbij is geweest dat er op te weinig plaatsen kunststof flessen zouden worden ingenomen en er daarmee een statiegeldsysteem zou ontstaan dat niet leidt tot het halen van de gestelde doelen. Er is in reactie uitgebreid gemotiveerd waarom ervoor is gekozen om in de regelgeving geen innameverplichting voor verkooppunten op te nemen. Producenten zijn verantwoordelijk om 90% van de kunststofflessen in te nemen. Er is op dit moment geen aanleiding voor mij om te veronderstellen dat er te weinig innamepunten zijn en dat de producenten hun verplichtingen niet nakomen. Mocht echter blijken dat niet aan de verplichtingen wordt voldaan, dan wordt naleving van de verplichtingen via het handhavingsinstrumentarium afgedwongen.
Er wordt nu aandacht gevraagd voor een vermeend tekort aan «statiegeldteruggavepunten». Die term en de bijbehorende zorg dat consumenten die in een pretpark of bioscoop water of frisdrank uit een eenmalige kunststof fles consumeren, hun statiegeld ter plaatse retour moeten kunnen ontvangen, is zover ik heb kunnen nagaan, niet eerder in de Kamer aan de orde geweest. Ook hebben, voor zover ik heb kunnen nagaan, noch milieuorganisaties, noch consumentenorganisaties dit consumentenbelang eerder als zwaarwegend onder de aandacht gebracht.
Waarom heeft u besloten die kritiek te negeren?
Zie het antwoord op vraag 13. Het kabinet heeft besloten tot invoering van statiegeld op kunststof flessen en heeft dit besluit uitgebreid gemotiveerd. Er is geen reden deze onderbouwing nu in twijfel te trekken.
Wat vindt u van de trend waarbij verkooppunten «inzamelbakken» neerzetten waar consumenten wél hun flesjes kunnen inleveren maar daarvoor níet de vergoeding krijgen waar ze recht op hebben?
In het antwoord op vraag 1 tot en met 5 ben ik ingegaan op de verschillende locaties waar wordt ingezameld via inzamelbakken. Het is aan de consumenten om te kiezen of zij hun statiegeldfles in een inzamelbak achterlaten. In veel gevallen komt de opbrengst van de verzamelbakken ten goede aan een goed doel of aan de inzamelende vereniging. Ik heb geen signalen ontvangen dat consumenten problemen ervaren als zij het statiegeld retour willen krijgen. Ik zie geen reden om het systeem als oneerlijk of onwenselijk te beschouwen.
Vindt u het eerlijk wanneer consumenten het statiegeld betalen en de verkooppunten de teruggave incasseren?
Zie het antwoord op vraag 15.
Wanneer een verkooppunt zich meldt bij Statiegeld Nederland als vrijwillig innamepunt, is deze dan verplicht om de opbrengst te schenken aan een goed doel of kan er ook voor gekozen worden de opbrengst in eigen zak te steken?
Producenten keren statiegeld uit aan innamepunten in ruil voor ingezamelde kunststof flessen. De regelgeving heeft geen betrekking op de relatie tussen Statiegeld Nederland en verkooppunten. Op de relatie tussen verkooppunt en consument ben ik ingegaan in het antwoord op de vragen 11 en 12.
Indien de opbrengst in eigen zak gestoken kan worden, acht u dat dan wenselijk?
Zie het antwoord op vraag 15.
Deelt u de mening dat een effectief en rechtvaardig statiegeldsysteem er zowel in slaagt om voldoende flesjes in te zamelen als erin slaagt om consumenten die het statiegeld betaald hebben dat geld terug te laten krijgen bij het inleveren van het statiegeldflesje?
Statiegeld is ingevoerd ten behoeve van het milieu en de circulaire economie. Belangrijkste doel van het statiegeldsysteem is dat minimaal 90% van de flessen retour komen, zodat deze kunststof flessen hoogwaardig kunnen worden gerecycled en dat zwerfafval wordt voorkomen. Daarvoor is een door producenten georganiseerd fijnmazig systeem van innamepunten in combinatie met de financiële prikkel van statiegeld nodig. De consument garanderen dat hij overal ter plaatse zijn statiegeld terug kan krijgen behoort niet tot de hoofddoelen van het statiegeldbeleid en is ook niet op die wijze in de regelgeving vastgelegd. De stelling van de Partij voor de Dieren dat dit consumentenbelang gelijk gesteld moet worden aan het milieubelang, deel ik niet. Ik heb geen signalen ontvangen dat consumenten problemen ervaren als zij het statiegeld retour willen krijgen.
Slaagt het huidige systeem daar naar uw mening in?
Producenten zijn verantwoordelijk om minimaal 90% van de kunststof flessen in te zamelen. Er is op dit moment geen aanleiding voor mij om te veronderstellen dat er te weinig innamepunten zijn en dat de producenten hun verplichtingen niet nakomen. Mocht echter blijken dat niet aan de verplichtingen wordt voldaan, dan wordt naleving van de verplichtingen via het handhavingsinstrumentarium afgedwongen.
Hoe denkt u dat dit systeem gaat functioneren wanneer ook blikjes onder de statiegeldregeling gaan vallen?
De regelgeving voor het statiegeldsysteem op blikjes is op hoofdlijnen gelijk aan de regelgeving voor kunststof flessen. Ook voor blikjes zijn producenten verantwoordelijk voor het organiseren van een innamesysteem. Het is aan producenten om de inname van blikjes nader vorm te geven. Ik ben daar recent in antwoorden op vragen van het lid Bouchallikh (Kamerstukken II, 2020/21, 3858) nader op ingegaan.
Bent u ermee bekend dat in de in Nederland geldende Verordening van het Productschap Dranken, die heeft gegolden tussen 2003 en 2015, niet alleen voor producenten/importeurs een statiegeldverplichting was opgenomen, maar ook voor verkooppunten?
Ja, daar ben ik mee bekend. De productschappen zijn in 2015 opgeheven. De verordening is sindsdien niet meer van kracht. De kaders voor het huidige statiegeldsysteem zijn, door middel van het Besluit maatregelen voor kunststof drankflessen, opgenomen in het Besluit beheer verpakkingen 2014.
Bent u bereid terug te komen op uw beslissing om producenten en importeurs als enige verantwoordelijk te maken voor de uitvoering van het statiegeldsysteem? Bent u bereid om verkopers ook verantwoordelijk te maken voor de inzameling met bijbehorende restitutie?
Het statiegeldsysteem wordt in 2024 geëvalueerd. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de verantwoordelijkheidsverdeling in de regelgeving aan te passen.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat iedereen die statiegeld op een flesje betaalt, dit ook op een laagdrempelige wijze kan terugkrijgen?
Ik heb geen signalen ontvangen dat consumenten problemen ervaren om hun statiegeld retour te krijgen.
Bent u bereid om bemenste verkooppunten ook verplichte innamepunten te laten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 23.
Kunt u de verschillen beschrijven tussen het Nederlandse en het Duitse inzamelsysteem? Welke lessen zijn er te leren van het Duitse systeem (specifiek aangaande de teruggavepunten) wanneer men het wenselijk acht dat diegene die het statiegeld betaalt dat ook eenvoudig terug kan krijgen?
In Duitsland is er een innameplicht voor verkooppunten. Ook met een innameplicht voor verkooppunten leert de ervaring dat 90% van de flessen via de supermarkten binnenkomt. Kleinere verkooppunten nemen de flessen handmatig in. In de praktijk is dit ook in Duitsland een klein deel. Voor zover hier op dit moment een les uit valt te leren, zou het kunnen zijn dat een innameplicht voor verkooppunten geen wezenlijk verschil met zich meebrengt voor de effectiviteit waarmee flessen worden ingezameld en een statiegeldsysteem milieudoelen bereikt. Ik ben niet bekend met analyses van wanneer men het daar wenselijk acht statiegeld terug te krijgen. Verplichte handmatige inzameling aan de kassa is mijns inziens zowel vanuit het perspectief van de consument als de ondernemer weinig aantrekkelijk en geen reëel eindbeeld om in Nederland een statiegeldsysteem op in te richten.
Bent u bekend met het bericht dat Duitsland statiegeld gaat uitbreiden naar sappen, wijn en melk?2 Hoe kan het dan dat in een recent onderzoek (Kamerstuk 2021D29225) praktische bezwaren werden aangevoerd om overwegend negatief te adviseren over uitbreiding van het Nederlandse statiegeldsysteem met deze dranken?
Duitsland breidt zijn statiegeldsysteem uit naar alle kunststof flessen en metalen drankblikjes. Voor kunststof flessen betekent dit in de praktijk dat de uitzondering voor sappen per 2022 komt te vervallen en die voor zuivelproducten in 2024. De hoeveelheid bier en wijn die in kunststof flessen verkocht wordt, is verwaarloosbaar klein. In Duitsland is de bestaande uitzondering voor sappen in de regelgeving breder geformuleerd dan die in de Nederlandse situatie. Deze Duitse uitzondering komt dus te vervallen. Het statiegeldsysteem voor drankblikjes, zoals dat in Nederland vanaf 31 december 2022 van kracht wordt, geldt direct voor alle blikjes ongeacht hun inhoud en is daarmee gelijk aan het nieuwe Duitse systeem. De Duitse uitbreiding heeft dus geen betrekking op andere drankverpakkingen zoals glazen wijnflessen, drankenkartons en melkflacons. Ook in deze reikwijdte verschillen het Nederlandse en Duitse systeem dus niet. Het aangehaalde recente onderzoek van de Wageningen Universiteit, in opdracht van IenW, ging wel in op alle drankverpakkingen en op de vraag of de recyclebaarheid van deze verpakkingen toeneemt als statiegeld wordt ingevoerd. Het statiegeldsysteem wordt in 2024 geëvalueerd. Daarin kunnen de conclusies van de Wageningen Universiteit, alsmede de Duitse ervaringen worden betrokken.
Bent u bekend met de oproep van sappenproducent Innocent (onderdeel van Coca-Cola) om sapverpakkingen ook op te nemen in het statiegeldsysteem? Wat is uw reactie op die oproep?3
Ja, daar ben ik mee bekend. Het staat een producent die sap in een fles in de handel brengt, vrij om de door hem verkochte flessen via een statiegeldsysteem in te nemen.
Producenten van sappen kennen op basis van de regelgeving geen statiegeldverplichting, maar dat is mijns inziens geenszins een beperking om een systeem uit te rollen.
Een bloedtest |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Is het voor huisartsen (wettelijk) toegestaan een bloedtest af te nemen (waarmee op antistoffen voor COVID wordt getest) om zodoende (indien deze antistoffen aanwezig zijn) een (op dit moment 180 dagen geldig) herstelbewijs te kunnen verkrijgen waarmee hun patiënt kan aantonen immuniteit te hebben opgebouwd? Indien dit niet is toegestaan, waarom is dat het geval? En, wanneer dit niet is toegestaan, wanneer verwacht u dat huisartsen dergelijke bloedtests wél zullen mogen gaan afnemen? Tot slot, wanneer en op basis van welke criteria wordt de geldigheidsduur van het herstelbewijs en het vaccinatiebewijs geëvalueerd en (eventueel) herzien?
Nee, het is momenteel niet (wettelijk) toegestaan voor artsen of anderen om een herstelbewijs aan te maken op basis van een serologische bloedtest. Het RIVM en Sanquin gebruiken serologische testen op dit moment voor populatie onderzoek en niet voor individueel gebruik om immuniteit te bepalen.
Voor individueel gebruik meent het OMT dat deze testen niet geschikt zijn om te gebruiken als basis voor het coronatoegangsbewijs (CTB) om – samengevat – drie redenen.1
Ook in EU verband is geen overeenstemming om serologische testen te gebruiken als basis voor een herstelbewijs om mee te reizen.
Het kabinet volgt het OMT-advies om serologische testen niet in te zetten voor het CTB.
Over het verlengen van de geldigheidstermijn van het herstelbewijs na een doorgemaakte infectie neemt het kabinet het OMT-advies mee bij de besluitvorming begin november.
De inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie-Van Nispen (Kamerstuk 33 996, nr. 81), die de regering verzocht een goedwerkend Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (CRUKS) te creëren, vóórdat daadwerkelijk zou worden overgegaan tot het werken met CRUKS?
Ja.
Kan worden verduidelijkt welke maatregelen er zijn genomen om te verzekeren dat het CRUKS-systeem per 1 oktober volledig betrouwbaar en stabiel zal werken?
Bij de bouw en inrichting van het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (Cruks) zijn stresstesten en pentesten uitgevoerd. Deze testen, die bedoeld zijn om de belastbaarheid en veiligheid van het systeem te testen, zijn goed doorlopen. Sinds eind november 2020 is er voorts een testomgeving beschikbaar om de toegang tot het register met aanbieders te testen. Sinds 20 september 2021 is in een productieomgeving getest met aanbieders die succesvol door de eerdere testen zijn gekomen. Het testen heeft helaas niet kunnen voorkomen dat het systeem op 1 oktober jl. niet werkte.
Hebben zogenaamde «stresstests» plaatsgevonden om te testen of het systeem zal werken, wanneer per 1 oktober de 260 speelautomatenhallen, de 14 vestigingen van Holland Casino en de 10 vergunde online aanbieders op hetzelfde moment worden aangesloten op dit systeem? Zo ja, kunt u aangeven hoe de kansspelaanbieders hierin betrokken zijn? Zo nee, kunt u aangeven waarom dit niet is gedaan en met welke reden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er geen mogelijkheid is geboden aan de kansspelaanbieders tot preregistratie bij het CRUKS-systeem? Zo ja, waarom niet?
Dat klopt. De verplichte toegangscontrole, waarbij gecontroleerd wordt of er een registratie in Cruks bestaat, geldt pas sinds 1 oktober 2021 voor de partijen die een vergunning hebben gekregen voor online kansspelen en voor de landbased aanbieders. Daarvoor was geen «pre-registratie» mogelijk.
Op welke manier is de privacy van deelnemers aan kansspelen per 1 oktober precies gewaarborgd? Aan welke voorschriften moeten aanbieders van kansspelen voldoen en wie ziet op naleving hiervan primair toe; is dat de Autoriteit Persoonsgegevens of de Kansspelautoriteit?
Op grond van de Wet op de Kansspelen (Wok), het besluit Kansspelen op afstand (Koa) en de regeling Koa verwerken vergunninghouders persoonsgegevens, bijvoorbeeld omdat zij het speelgedrag van spelers moeten monitoren. In het besluit Koa en de regeling Koa zijn waarborgen en eisen opgenomen om de privacy van spelers te bewaken en het gebruik van persoonsgegevens te minimaliseren. Er zijn bijvoorbeeld bewaartermijnen voorgeschreven en vergunninghouders moeten een privacy-protocol opstellen en een informatiebeveiligingssysteem hebben. De verwerking van persoonsgegevens moet uiteraard voldoen aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het is van groot belang dat spelers erop kunnen vertrouwen dat hun privacy wordt gewaarborgd door aanbieders die deze gegevens registreren en verwerken. De Ksa ziet toe op naleving van de kansspelwetgeving. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet toe op de naleving van de AVG door vergunninghouders en door de Ksa.
Kan worden beschreven hoe het verslavingspreventiefonds er precies zal uitzien en hoe het landelijk loket kansspelen precies zal werken?
Sinds 1 april 2021 dragen vergunninghouders van risicovolle kansspelen (speelautomatenhallen, speelcasino’s en vanaf 1 oktober ook kansspelen op afstand) een bestemmingsheffing af aan het Verslavingspreventiefonds. Het geld uit dit fonds heeft drie bestedingsdoelen, gericht op preventie, behandeling en onderzoek.1
Ten eerste wordt anonieme behandeling van kansspelverslaving gefinancierd. In dit kader wordt gebruik gemaakt van de subsidieregeling anonieme e-health die wordt uitgevoerd door Zorginstituut Nederland. Jaarlijks wordt een bedrag uit het Verslavingspreventiefonds aangewend ter aanvulling van het betreffende subsidiebudget. In het jaar 2021 ging het om een bedrag van 100.000 euro. Eenzelfde bedrag wordt in 2022 voor dit doel bestemd.
Ten tweede wordt het landelijk loket preventie kansspelen gefinancierd. Dit loket is per 1 oktober van start gegaan. Vanuit dit loket wordt informatie over kansspelen en informatie over hulp en behandelingen gericht op (problematisch) gokken geboden. Het (digitale) loket is 24 uur per dag, zeven dagen per week bereikbaar. Er is sprake van een hulplijn en een bijbehorende website. De organisatie die het loket uitvoert heeft ervaring met het uitvoeren van een 24/7 hulplijn voor deelnemers aan kansspelen en hun naasten. Het loket preventie kansspelen kan spelers ook doorverwijzen naar gespecialiseerde hulp en zorg, waar nodig. Het loket kan spelers in voorkomende gevallen bijvoorbeeld telefonisch doorverbinden met de aangesloten instanties.
Ten derde wordt een onderzoeksprogramma gefinancierd op het gebied van (preventie van) kansspelverslaving. Hiertoe is allereerst een kennissynthese uitgevoerd. Deze kennissynthese maakt helder wat er al beschikbaar is aan kennis op dit terrein, en welke kennisbehoeften er zijn op het gebied van kansspelverslaving, gokgerelateerde schade en gokproblematiek. Over deze kennissynthese wordt de Tweede Kamer nog nader geïnformeerd.
Op welke wijze is de gegarandeerde toeleiding naar hulp en zorg geregeld? Is er voldoende capaciteit voor behandeling binnen de Treeknormen in de verslavingszorg beschikbaar? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u doen om dit alsnog zo snel als mogelijk te regelen?
Spelers van kansspelen moeten kunnen worden doorverwezen naar de juiste zorg in Nederland. Bij een redelijk vermoeden van overmatige deelname aan kansspelen of van een kansspelverslaving moet een vergunninghouder een persoonlijk onderhoud met de speler voeren. Hij moet dan de speler wijzen op diens speelgedrag en op de gevaren van kansspelverslaving. Ook moet hij de speler adviseren over de voorzieningen gericht op beperking van diens deelname aan kansspelen en over de beschikbare hulpverlening door instellingen voor verslavingszorg en de speler stimuleren hiervan gebruik te maken. Alle vergunninghouders van kansspelen op afstand moeten daarom een vertegenwoordiger hebben met onder meer de taak om namens de vergunninghouder contacten te onderhouden met de relevante partijen in Nederland die nodig zijn voor de continue en effectieve aansluiting van het verslavingspreventiebeleid op het Nederlandse zorgstelsel. Deze rol van de vergunninghouder komt naast die van gebruikelijke verwijzers zoals de huisartsen.
Gegarandeerde toeleiding naar zorg en hulp behoort tot de zorgplicht van zorgverzekeraars. Wanneer mensen door hun huisarts worden verwezen naar een aanbieder van verslavingszorg, kunnen zij zich, als zij daar niet tijdig terecht kunnen, wenden tot hun verzekeraar voor zorgbemiddeling. Die moet iemand in het kader van de zorgplicht bemiddelen naar een tijdig en passend alternatief.
Volgens Verslavingskunde Nederland (VKN) is er op dit moment voldoende capaciteit binnen de Treeknormen. Overigens zit er vaak veel tijd tussen het ontwikkelen van verslavingsproblematiek en het zoeken van hulp. VKN verwacht daarom niet dat op zeer korte termijn een sterke toename in het aantal hulpvragen voor gokproblemen bij de instellingen voor verslavingszorg. Wel is het van belang goed te monitoren hoe de gokproblematiek zich ontwikkelt na de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving. Over de wijze van monitoring ontvangt uw Kamer dit najaar een brief. Aan de hand van de uitkomsten van de monitoring zal het Ministerie van VWS zo nodig met VKN in gesprek gaan over de behandelcapaciteit.
Uit gegevens van de Nederlandse Zorgautoriteit blijkt dat de aanmeldwachttijd voor behandeling van «overige aan middelen gebonden stoornissen», waaronder gokverslaving wordt gerekend, vier weken bedroeg en de behandelwachttijd tien weken (peildatum augustus 2021). De maximaal aanvaardbare totale wachttijd bedraagt daarmee veertien weken. Dit geldt voor zowel de basis-ggz als de gespecialiseerde ggz.
Kunt u deze vragen voor 1 oktober beantwoorden?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht 'Landbouwgif in Maas gedumpt' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Landbouwgif in Maas gedumpt»?1
Ja.
Klopt het dat er eind vorig jaar in België 74 dagen lang moedwillig een flinke hoeveelheid van de onkruidverdelger glyfosaat in de Maas is gedumpt, omgerekend bijna honderd vaten van vijftien liter?
Uit monitoringgegevens is gebleken dat eind vorig jaar in de Maas glyfosaat is aangetroffen in gehalten die het «drinkwatercriterium» van 0,1 microgram/liter overschreden. De norm voor de ecologische waterkwaliteit voor glyfosaat (77 microgram/l) is niet overschreden. Uit een analyse van monitoringsgegevens van drinkwaterbedrijven en Rijkswaterstaat bleek achteraf dat het zeer waarschijnlijk om een lozing gaat die gedurende langere tijd heeft plaatsgevonden (zie antwoord op vraag 3). De kwaliteit van drinkwaterproductie en het toezicht daarop borgt dat het drinkwatercriterium in het uiteindelijk geleverde drinkwater nooit overschreden wordt. Berekeningen van RIWA-Maas, waarbij gekeken is naar gemeten concentraties glyfosaat en het afvoerdebiet van de Maas, laten zien dat het gaat om een grote lozing waarvan de omvang niet met zekerheid is vast te stellen. Glyfosaat is in de Maas aangetroffen buiten het seizoen waarin dit onkruidbestrijdingsmiddel normaal wordt toegepast. Hierdoor is een illegale lozing niet uit te sluiten. Uit overleg met de autoriteiten in Wallonië blijkt dat de veroorzaker van de lozing momenteel niet in beeld is.
Wat is er de oorzaak van dat de lozing ruim twee maanden onopgemerkt is gebleven?
In Eijsden ligt in de Maas een meetstation van Rijkswaterstaat dat online, dat wil zeggen dagelijks, de meest voorkomende stoffen meet. Afspraken hierover zijn na consultatie bij belanghebbenden (waaronder drinkwaterbedrijven) vastgelegd in de serviceniveauovereenkomst, waarbinnen Rijkswaterstaat als Agentschap van het ministerie Infrastructuur en Waterstaat haar werkzaamheden uitvoert. Glyfosaat zit niet in dit online analyse pakket.
Naast de online metingen voert Rijkswaterstaat éénmaal per maand een handmatige bemonstering uit op diverse monitoringspunten in de Maas. Hierbij wordt een groter pakket aan stoffen geanalyseerd, waaronder glyfosaat. Betrouwbaar vaststellen van de concentratie glyfosaat in oppervlaktewater vereist een specifieke, afzonderlijke en kostbare analyse, waarvan de resultaten ca. 4 weken na monstername beschikbaar komen. Deze 4 weken zijn nodig voor monstername, transport naar het laboratorium van Rijkswaterstaat te Lelystad, opwerking (behandeling van het rivierwatermonster om analyse mogelijk te maken), opslag, analyse door vanwege de specifieke methode gespecialiseerde analisten en rapportage. In een overzicht ziet dit er als volgt uit:
4 weken ná de eerste maandelijkse monstername:
8 weken ná de eerste maandelijkse monstername:
Maandelijkse monstername
Analyseresultaten beschikbaar: eerste overschrijding drinkwater-criterium vastgesteld
Daarop volgende maandelijkse monstername
Analyseresultaten beschikbaar: tweede overschrijding drinkwater-criterium vastgesteld
Op basis van de resultaten van deze handmatige bemonstering is achteraf geconstateerd dat de lozing waarschijnlijk gedurende langere tijd is opgetreden aangezien in twee opeenvolgende monsters een overschrijding van het drinkwatercriterium is vastgesteld.
Wat is de reden dat er bij het meetpunt in Eijsden niet 24 uur per dag op glyfosaat wordt gecontroleerd?
Er zijn zeer veel stoffen in omloop. Ook in oppervlaktewater kunnen heel veel stoffen voorkomen. Het is niet mogelijk en ook niet doelmatig alle stoffen te analyseren. Derhalve worden de online metingen gefocust op de meest voorkomende stoffen. Glyfosaat zit niet in het pakket van de online metingen. Voor de online-analyses van glyfosaat in oppervlaktewater, die tot op het niveau van het drinkwatercriterium betrouwbaar zijn, is speciale apparatuur nodig en dat maakt de continue monitoring van deze stof in de praktijk erg kostbaar.
Hoe moet de opmerking in het jaarverslag van RIWA-Maas worden begrepen, dat RIWA in dit geval graag getipt was?
RIWA Maas stelt in haar jaarverslag: «RIWA-Maas was echter graag op de hoogte gesteld van dit incident, om de drinkwaterbedrijven te kunnen informeren». Dit is begrijpelijk. Echter, door de vorm van monitoring kon pas achteraf worden vastgesteld dat er langdurig een lozing had plaatsgevonden. In overleg met o.a. de drinkwaterbedrijven wordt nu besproken hoe het nemen van watermonsters door verschillende organisaties beter gecoördineerd en aansluitend in de tijd op elkaar kunnen worden ingepland. Dit om de periode tussen de monsternames die beheerders en gebruikers van Maaswater uitvoeren te verkorten, daarmee de kwaliteitscontrole van het Maaswater te verbeteren en aldus verkregen analysegegevens gezamenlijk tijdig te delen en beter te benutten.
Op welke wijze worden de veroorzakers van de vervuiling nu en in de toekomst aangepakt?
In de Nederland wordt het toezicht op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen primair uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, maar ook door de Waterschappen. De industrie (gewasbeschermingsmiddelenbranche) onderhoudt de STORL-regeling die de verantwoorde verwijdering faciliteert van lege verpakkingen en restanten van middelen die niet meer gebruikt kunnen worden (https://www.storl.nl/). In geval van normoverschrijdingen werken waterbeheerders en toezichthouders (NVWA en waterschappen) samen om met gerichte bronopsporing en vaststelling op heterdaad de oorzaak van een overschrijding vast te stellen.
Welke stappen zet u, ook in internationaal verband, om drinkwaterbedrijven te steunen om incidenten als deze te voorkomen?
Binnen de Internationale Maascommissie zijn naar aanleiding van een incident met prosulfocarb in 2019, afspraken gemaakt over een meetnet dat direct kan worden ingezet voor snelle bronopsporing bij een calamiteit. Het idee achter dit protocol bronopsporing is per direct metingen te verrichten op strategische meetpunten in de Maas, waarmee snel en efficiënt gezocht kan worden waar een lozing precies vandaan komt. Voor het gehele stroomgebied van de Maas is een «Waarschuwings- en Alarmeringssysteem» actief dat door het secretariaat van de Internationale Maascommissie beheerd wordt.
Rijkswaterstaat heeft met de Waalse waterkwaliteitsbeheerder SPW (Service Public de Wallonie) werkafspraken gemaakt hoe deze bronopsporing snel kan worden opgestart bij een calamiteit. Daarnaast hanteert Rijkswaterstaat een interne werkafspraak over hoe bij een calamiteit het ad-hoc meetnet in Nederland snel kan worden bemonsterd.
Naar aanleiding van dit incident is ook onmiddellijk contact met de autoriteiten in Wallonië opgenomen. Er is tussen de Waalse waterkwaliteitsbeheerder en Rijkswaterstaat voortdurend onderling contact over de inspanningen die de Waalse Autoriteiten verrichten om (illegale) lozingen te kunnen identificeren. Beide instanties zijn in goede onderlinge samenwerking alert om bij nieuwe verhoogde gehalten direct in actie te komen om lozingen te kunnen identificeren.
Nieuwe natuur |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Welke opgave ligt er, in het kader van natuurversterking, om nieuwe natuur te ontwikkelen?
De provincies hebben in de zesde Voortgangsrapportage Natuur gerapporteerd over de voortgang van het Natuurnetwerk Nederland, in het bijzonder over de inrichtingsopgave van 80.000 ha nieuwe natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 200).1 Op 1 januari 2020 resteerde nog een inrichtingsopgave 38.530 ha. De zevende Voortgangsrapportage Natuur wordt later dit najaar naar de Tweede Kamer gezonden. Daarin is de restant inrichtingsopgave nieuwe natuur per 1 januari 2021 opgenomen.
In het kader van het Programma Natuur worden voor de periode 2021–2023 provinciale uitvoeringsprogramma’s voor natuurherstel in overbelaste stikstofgevoelige natuurgebieden door het Rijk gefinancierd. Een tweede tranche wordt gefinancierd in de periode 2024–2030.
Welk deel hiervan komt voort uit stikstofproblemen?
De provinciale uitvoeringsprogramma’s van het Programma Natuur zijn integraal onderdeel van de structurele aanpak stikstof. De focus binnen het Programma Natuur ligt op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. In het Natuurnetwerk Nederland worden ook andere natuurtypen beheerd en ontwikkeld.
Welke organisaties zijn betrokken bij de totstandkoming van nieuwe natuur en welke rol hebben zij daarbij?
Naast Rijk en provincies zijn onder andere betrokken de terreinbeherende organisaties (Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, de 12 Provinciale Landschappen), particuliere eigenaren, andere overheden en de agrarische sector (onder meer Boerennatuur en LTO).
Hoe wordt besloten welk type nieuwe natuur er gerealiseerd gaat worden? Wat is uw rol daarbij?
De realisatie van nieuwe natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland is gedecentraliseerd naar de provincies, die via een gebiedsgerichte aanpak bepalen op welke plek welk type natuur wordt gerealiseerd.
Voor wat betreft het Programma Natuur financiert het Rijk provinciale uitvoeringsprogramma’s voor natuurherstel op basis van een rijksregeling. De provincies rapporteren het Rijk jaarlijks over de voortgang van de realisatie en de uitputting van de middelen.
Deelt u de mening dat er gestreefd moet worden naar nieuwe natuur die zo min mogelijk gevoelig is voor stikstof, dit om te voorkomen dat er straks nieuwe stikstofproblemen gecreëerd worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, kunt u toelichten wat dit betekent voor de toekomst van onze landbouw?
Voor het beantwoorden van de vraag welke natuur moet worden gerealiseerd, speelt de stikstofgevoeligheid geen rol. Provincies bepalen de natuurdoelen in hun natuurbeheerplannen, op basis van onder ander de aanwezige en potentiële natuurwaarden. Voor Natura 2000-gebieden zijn de doelen tevens vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten. Via de structurele aanpak stikstof werk ik samen met de provincies aan het reduceren van stikstofbronnen en het herstel van natuur in de overbelaste stikstofgevoelige natuurgebieden. Dit heeft inderdaad gevolgen voor de landbouw rondom natuurgebieden. Dat past ook in de omslag in de landbouw naar een kringlooplandbouw, die ik beoog en die ik in mijn visie «Waardevol en verbonden» uiteen heb gezet.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Natuur van 7 oktober a.s.?
Ja.
Doelgroepen die aanzienlijke moeite hebben met het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jan Paternotte (D66), Attje Kuiken (PvdA), Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u uiteenzetten welke doelgroepen momenteel een beroep doen en mogen doen op de GGD Utrecht om een coronatoegangsbewijs (ctb) handmatig te maken met behulp van een identiteitsbewijs en elders verkregen vaccinatiebewijs?
Op dit moment kunnen mensen die gevaccineerd zijn buiten de EU een DCC en een coronatoegangsbewijs verkrijgen via de uitzonderingsroute bij GGD regio Utrecht. Voorwaarde is wel dat zij woonachtig zijn in Nederland of een Nederlandse nationaliteit hebben. Ook studenten en expats van buiten de EU die elders gevaccineerd zijn maar in Nederland woonachtig, vallen in principe binnen deze doelgroep. Er wordt momenteel verkend of mensen uit deze groep die aannemelijk kunnen maken dat zij woonachtig zijn in Nederland en nog geen BSN hebben, ook geholpen kunnen worden. Ik verwacht deze oplossing op korte termijn te realiseren.
Dat voor deze doelgroep de vaccinatiebewijzen kunnen worden omgezet naar een DCC/Ctb vloeit voort uit de Europese verordening over certificaten met betrekking tot COVID-19. In het Tijdelijk besluit DCC en de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 is vastgelegd dat op dit moment alleen de GGD regio Utrecht deze bijzondere service verricht.
Van welke andere doelgroepen krijgt u signalen dat het nog altijd lastig is om een ctb aan te maken?
Het is mij bekend dat er doelgroepen zijn die moeite hebben met het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs. Op het gebied van vaccinatiebewijzen gaat het hierbij om mensen die de eerste prik in een ander EU-land dan Nederland hebben ontvangen of mensen die in het buitenland geen vaccinatiebewijs hebben ontvangen. Ook zijn er doelgroepen die problemen ervaren door bijvoorbeeld dataproblemen of door het niet beschikken over een BSN. Voor deze doelgroepen zoek ik op dit moment naar oplossingen. Verder zijn er mensen die zich om medische redenen niet kunnen laten vaccineren of testen.
De groep die niet gevaccineerd kan worden én niet getest kan worden, is zeer waarschijnlijk erg klein. Sinds 6 oktober is een pilot georganiseerd bij de GGD regio Utrecht voor mensen die vanwege een beperking of een ziekte geen test kunnen ondergaan.
Het doel van deze pilot is meerzijdig:
Er is voor de duur van de pilot een beperkt aantal afspraken per dag beschikbaar, vanwege de intensieve betrokkenheid die deze aanpak vergt. Gelet hierop worden voor deze pilot gericht personen benaderd die zich hierover eerder al bij de rijksoverheid of de betreffende koepelorganisaties – onder andere van mensen met een verstandelijke beperking – hebben gemeld, en wordt hen gevraagd deel te nemen.
Klopt het dat er momenteel voor mantelzorgers nog altijd lastig is om voor hun naasten een ctb aan te maken of is dit inmiddels opgelost?1 Zo ja, waar kunnen zij terecht? Zo nee, wanneer heeft u dit voor deze groep opgelost?
Het artikel waarnaar u verwijst beschrijft het inloggen met DigiD en gebruik van DigiD-machtigen. Bij het aanmaken van een ctb is bewust gekozen om ook andere aanvraagroutes beschikbaar te stellen. Hiermee is het voor meer mensen mogelijk om een ctb aan te vragen, ook zonder DigiD. Mantelzorgers die voor hun naasten een ctb aan willen maken, kunnen dit namelijk ook telefonisch via bijvoorbeeld het publieksinformatienummer coronavirus (0800–1351) aanvragen waarbij een papieren bewijs wordt thuisgestuurd.
Wat is momenteel de wachttijd voor mensen die (deels) in het buitenland gevaccineerd zijn om bij de GGD Utrecht een coronatoegangsbewijs (ctb) te krijgen?
Op dit moment is er bij de locaties van GGD regio Utrecht een wachttijd van maximaal zes werkdagen.
Is er inmiddels wel opgeschaald op deze locatie omdat u aangaf dat dit tot afgelopen weekend nog niet was gebeurd en gegeven het feit dat reeds 14.000 mensen alhier geholpen zijn?
Ja. De GGD regio Utrecht is (tijdelijk) opgeschaald om meer aanvragen te kunnen verwerken. Er zijn nu drie locaties, twee in de stad Utrecht en één in Nieuwegein.
Kunnen ook toeristen, internationale studenten en bezoekers – waaronder die van buiten de EU – gebruik maken van de locatie in Utrecht? Zo nee, is het dan wenselijk dat zij op kosten van de Nederlandse belastingbetaler elke 24 uur een negatieve test moeten afnemen terwijl zij volledig gevaccineerd zijn?
Alleen personen die gevaccineerd zijn buiten de EU en die woonachtig zijn in Nederland of een Nederlandse nationaliteit hebben, kunnen gebruikmaken van de locaties in Utrecht. Mensen die niet aan deze voorwaarden voldoen en dus geen coronatoegangsbewijs (op basis van vaccinatie) kunnen aanvragen, moeten op een andere wijze aan kunnen tonen dat zij een verlaagd risico lopen besmet te zijn, bijvoorbeeld met een testbewijs. Alleen op die manier kan voor ondernemers en bezoekers een zo veilig mogelijke omgeving worden gecreëerd. Bij de oplossingen voor deze groep moet het totale risico in ogenschouw genomen worden, om te voorkomen dat ook niet-gevaccineerde groepen of groepen met een niet bij de EMA of WHO goedgekeurd vaccin een vaccinatiebewijs krijgen. In die afweging kan het wenselijk zijn dat deze groepen een testbewijs nodig hebben voor bepaalde activiteiten.
Indien het lastig te achterhalen is of een buitenlands vaccinatiebewijs betrouwbaar is om te gebruiken als ctb, waarom zijn dergelijke bewijzen dan wel afdoende om na het binnenreizen in Nederland vrijgesteld te worden van een quarantaineplicht?
Vrijstelling van quarantaineplicht na het binnenreizen van Nederland is niet vergelijkbaar met het deelnemen aan activiteiten waarvoor het coronatoegangsbewijs in Nederland geldt. Dit zijn activiteiten waar een groter risico op Covid-besmetting bestaat en om die reden is controle van de betrouwbaarheid van het eraan ten grondslag liggende bewijs van groter belang.
Waarom zijn na de brede inzet van het ctb op 25 september jongstleden, naast Utrecht, niet andere locaties geopend waar mensen terecht kunnen om een coronatoegangsbewijs aan te maken als ze in het buitenland gevaccineerd zijn?
De eerste GGD-locatie in Utrecht is eind juli geopend als service voor mensen die buiten de EU zijn gevaccineerd en een Nederlandse nationaliteit hebben of in Nederland woonachtig zijn. Vanwege de specifieke kennis die nodig is om alle mogelijke buitenlandse vaccinatiebewijzen te checken, is ervoor gekozen om centraal deze service aan te bieden. Op de locatie Utrecht zijn inmiddels ongeveer 24.000 mensen geholpen.
Het openen van eventueel meer locaties vereist voorbereidingen op onder meer het gebied van organisatie, ICT en het beperken van fraudegevoeligheid. De GGD regio Groningen treft voorbereidingen om in de tweede helft van oktober naast de GGD regio Utrecht ook deze specifieke service aan te bieden. Een daartoe strekkende ministeriële spoedregeling voor het DCC en een wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 voor het CTB, zijn momenteel in voorbereiding en liggen bij de Kamer voor, respectievelijk ter informatie en in nahang.
Gelet op de specifieke benodigde kennis voor het beoordelen van buitenlandse vaccinatiebewijzen en het omzetten daarvan in een DCC/Ctb, ligt het in de rede deze beoordeling te concentreren tot een beperkt aantal locaties en niet te kiezen voor een grootschalige uitrol. Er wordt verkend of naast de GGD regio’s Utrecht en Groningen nog een enkele locatie kan worden toegevoegd.
Bent u het eens met de stelling dat er komende periode een toename te verwachten is van toeristen, familieleden, internationale studenten en andere reizigers die van buiten Europa Nederland binnenkomen met een vaccinatiebewijs, met name omdat het EU-inreisverbod niet geldt voor gevaccineerden en er bilaterale afspraken komen? Zo ja, kunt u per direct zorgdragen, en de GGD GHOR hiertoe opdracht geven, om op Schiphol en andere grote steden een locatie te openen zodat volledig gevaccineerde bezoekers alhier, eventueel tegen betaling van de kostprijs, een coronatoegangsbewijs kunnen krijgen in plaats van dat zij op kosten van de Nederlandse belastingbetaler elke 24 uur een test moeten doen?
Er wordt inderdaad verwacht dat, aangezien gevaccineerden zijn uitgezonderd op het Europees inreisverbod en de quarantaineplicht die geldt voor reizigers uit zeer hoogrisicogebieden, de reisbewegingen met landen buiten de Europese Unie zullen toenemen. Het betreft een in potentie omvangrijke doelgroep waardoor in de uitvoering een dergelijke voorziening niet zonder meer te realiseren is. Afhankelijk van de wijze waarop een dergelijke voorziening wordt ingericht, is een aanpassing van de Tijdelijke regeling maatregelen en mogelijk een wijziging van de Wpg vereist. De borging van veilige gegevensoverdracht en het beperken van fraudegevoeligheid in de controle van vaccinatiebewijzen en in de systemen zijn daarbij aspecten die nadrukkelijk aandacht vragen. Daarnaast is er ook sprake van een kostenafweging, net zoals dat bijvoorbeeld de inzet van GGD-locaties in de regio Utrecht ook kosten met zich meebrengen (voor ieder consult wordt daar ongeveer 15 minuten uitgetrokken). Niettemin bezie ik mede op basis van ervaringen uit andere EU-landen hoe met deze doelgroep om te gaan en of er een voorziening anders dan testen te realiseren is.
Kunt u tot slot reageren op de vier onderhands doorgezonden casussen: a. extreem lange wachttijden aan de telefoon om een papieren QR-code te bemachtigen, b. een eerste prik in Frankrijk heeft ontvangen, de tweede in Nederland maar geen mogelijkheid heeft om de eerste prik te registreren, c. Nederlanders die tweemaal buiten Nederland maar in de EU gevaccineerd zijn, en in het EU-land van de laatste vaccinatie hun COVID bewijs moeten aanvragen en dat niet vanuit Nederland kunnen doen, d. als men in het land van vaccinatie een QR-code heeft kunnen bemachtigen, maar deze niet kan worden gebruikt in de Nederlandse CoronaCheck-app.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden aangezien er ondanks het feit dat het ctb reeds breed is ingezet in Nederland, er nog altijd mensen zijn die niet in aanmerking komen voor het ctb?
Ja.
Het onderzoek naar en het verdere verloop van de gang van zaken rond de zogenoemde mondkapjesdeals van Sywert van Lienden |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kunt u in de tweede helft van oktober, wanneer u voornemens bent de Kamer te informeren over de voortgang van het onderzoek, een harde datum geven wanneer het aanvullend onderzoek van Deloitte Forensic & Dispute Services B.V (Deloitte) naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) voor de zorg (hierna te noemen: het onderzoek) zal zijn afgerond? Zo nee, gelet op de disclaimer in de afsluitende zin van de brief van 15 september aan de Kamer, welke druk zet u om het onderzoek af te ronden?1 2
In mijn brief van 25 oktober jl.3 heb ik toegelicht dat Deloitte Forensic & Dispute Services B.V (het onderzoeksbureau) mij heeft laten weten dat het nog geen harde toezegging kan doen wanneer de onderzoeksresultaten worden opgeleverd. De verwachting is dat dit niet voor het einde van dit jaar zal plaatsvinden. Net als uw Kamer wil ik zo snel mogelijk helderheid krijgen over de uitkomsten van het onderzoek. Mochten de resultaten van het eerste deel van het onderzoek – de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie (HA) / Relief Goods Alliance B.V. (RGA) nog niet in het eerste kwartaal van 2022 definitief zijn dan deel ik uiterlijk in dat kwartaal de stand van zaken van dat moment. Ik wil benadrukken dat het bureau alles op alles zet om deze resultaten dan gereed te hebben.
Kunt u aangeven welke «diverse en complexe elementen» in samenhang met «de aard van dit specifieke onderzoek» anders dan de gegeven procesinformatie (samenvattend: veel partijen, veel locaties) en een verwijzing naar wet- en regelgeving (op vooral het vlak van privacy) een rol spelen en die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen bij de collectie van data?
In mijn brieven op 15 september jl.4 en 25 oktober jl. heb ik toegelicht waarom het onderzoek meer tijd kost dan verwacht. Het gaat hier om elementen zoals het eigenaarschap van de data van het LCH en de overdracht van de data van het ministerie naar het onderzoekbureau die zorgvuldig dient te geschieden en te voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving (waaronder de privacywetgeving). Partijen die gevraagd worden data over te dragen, dienen deze te toetsen aan de privacywetgeving op onder meer de proportionaliteit en de subsidiariteit voordat de data kunnen worden gedeeld. Het gaat dus om een complex datalandschap met een omvangrijke hoeveelheid data. Ter illustratie gaf ik in mijn brief van 25 oktober jl. aan dat bijvoorbeeld de data die het onderzoeksbureau van het Ministerie van VWS gaat betrekken een aanzienlijk aantal mailboxen en ook netwerkschijven, datasystemen en chatberichten betreft. Bij het filteren van deze data gaat het om miljoenen documenten om tot een voor het onderzoek relevante dataset te komen. Tot slot heb ik in dezelfde brief gemeld dat het Ministerie van VWS als verwerkersverantwoordelijke de data van het LCH kan delen met het onderzoeksbureau. Hiermee wordt een deel van de eerdergenoemde complexiteit aangaande de data van LCH opgelost.
Zijn de gesignaleerde moeilijkheden rond het verzamelen van data, waardoor het onderzoek maanden vertraging oploopt, een indicatie voor een rommelig inkoopproces waarop het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen grip heeft gehad en geen helder administratief overzicht heeft?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht waarom het onderzoek meer tijd kost dan verwacht. Daarin geef ik aan dat de oorzaken liggen in de omvang en complexiteit van het datalandschap en de technische vereisten die worden gesteld bij forensisch onderzoek.
Over welke onderwerpen is afstemming nodig, en met welke instanties, om te komen tot beantwoording van de vragen van het lid Pouw-Verweij van 26 augustus 2021?3
De antwoorden op deze vragen zijn inmiddels op 14 oktober jl6. naar uw Kamer gestuurd. Voor de beantwoording van de vragen betreffende de landsadvocaat heeft er afstemming plaatsgevonden met de landsadvocaat. Voor de vragen die betrekking hadden op het onderzoek was er afstemming met het onderzoeksbureau.
Wanneer kan het op 8 juni 2021 aangevraagde en door de Kamer goedgekeurde debat over de zaak rondom Sywert van Lienden plaatsvinden, in aanmerking genomen de aanzienlijke vertraging van het onderzoek?
Het is aan Uw Kamer om debatten in te plannen. Daarnaast verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1 waarin ik aangeef dat het onderzoeksbureau nog geen harde toezegging kan doen wanneer de onderzoeksresultaten worden opgeleverd. De verwachting is dat dit niet voor het einde van dit jaar zal plaatsvinden. Mochten de resultaten van het eerste deel van het onderzoek nog niet in het eerste kwartaal van 2022 definitief zijn dan deel ik uiterlijk in dat kwartaal de stand van zaken van dat moment.
Welke bewindspersoon draagt de hoofdverantwoordelijkheid over het verdere afhandelen van het onderzoek en de hierop volgende debatten en wat is daarvoor de motivering?
De toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: MSZ) heeft uw Kamer op 18 juni jl.7 geïnformeerd dat het betreffende onderzoeksbureau is gevraagd onafhankelijk onderzoek te doen naar de inkoop van PBM. Gezien het terugtreden van de Minister voor MSZ op 3 september jl. ben ik als Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanaf dat moment verantwoordelijk voor het verloop van het onderzoek. Ik verwijs u daarbij ook naar de brief van 3 september jl8. waarin de Minister van VWS en ik uw Kamer hebben geïnformeerd over de gewijzigde portefeuilleverdeling.
Hoe is de rol van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport na het aftreden van de Minister voor Medische Zorg gewijzigd ten opzichte van het verloop van het onderzoek en de verdere gang van zaken rondom deze casus?
In het antwoord op de voorgaande vraag heb ik toegelicht dat ik sinds het moment van aftreden van de Minister voor MZS verantwoordelijk ben voor het verloop van het onderzoek. Daarbij verwijs ik naar de Kamerbrief van 3 september jl. over de gewijzigde portefeuilleverdeling.
Is een sterkere betrokkenheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij het onderzoek naar de mondkapjesdeals van Sywert van Lienden, gezien eerdere vragen over het mogelijk inzetten van connecties binnen het CDA, volgens u wenselijk?
Het is van belang dat er door het uitvoeren van dit onderzoek volledige openheid komt over de gang van zaken. De eerste prioriteit van het onderzoek richt zich op het onderzoeken van de overeenkomst met HA en/of RGA. Daarnaast richt het onderzoek zich ook op ieders rol en verantwoordelijkheid op de bredere kwestie van de inkoop van PBM. Om ervoor te zorgen dat het beeld van de gang van zaken over de inkopen van PBM zo compleet mogelijk wordt, heeft de toenmalig Minister in dezelfde brief genoemd dat het onderzoeksbureau de ruimte krijgt om de reikwijdte van het onderzoek uit te breiden om waar mogelijk alle signalen te kunnen onderzoeken.
Wanneer maakt u het integrale rapport van de accountantscontrole bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) dat leidde tot het onderzoek van Grant Thornton Forensic & Investigation Services (het onderzoek van Grant Thornton) openbaar?
Grant Thornton heeft twee rapporten opgesteld, omdat zij twee onderzoeken heeft uitgevoerd in opdracht van het CIBG. Zoals in de brief van 18 juni jl. van de toenmalig Minister voor MZS is toegelicht, zijn deze onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van een constatering van twee mogelijke onregelmatigheden bij de reguliere interne accountantscontrole bij het LCH. Aangezien het hier signalen betroffen die los van elkaar stonden, is ervoor gekozen om de onderzoeken ook separaat uit te voeren en te rapporteren. Er is dus geen sprake van een integraal rapport van beide onderzoeken.
Het eerste rapport «Onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden in relatie tot het Landelijk Consortium Hulpmiddelen – Relief Goods Alliance» d.d. 17 juni jl. is op 18 juni jl. met uw Kamer gedeeld. In mijn brief van 25 oktober jl. heb ik u bericht dat het Ministerie van VWS uit de bevindingen van Grant Thornton in dit tweede onderzoek heeft opgemaakt dat er een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. Daarbij gaf ik aan dat ik alleen informatie met u kan delen voor zover dit een mogelijke oplossing van die onregelmatigheid niet in de weg staat of een eventueel procesbelang van de Staat niet schaadt wanneer een gerechtelijke procedure wordt opgestart. Rekening houdende met het hiervoor genoemde zullen de bevindingen van het tweede onderzoek met uw Kamer gedeeld worden zodra dit mogelijk is.
Wanneer maakt u de overeenkomst die blijkens het onderzoek van Grant Thornton in concept is opgesteld tussen LCH en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport openbaar?
Het onderzoeksbureau heeft aangegeven dat de genoemde conceptovereenkomst tussen het LCH en het Ministerie van VWS deel uitmaakt van het onderzoek. Zodra de onderzoeksrapporten naar uw Kamer worden gestuurd, kan dit document met uw Kamer gedeeld worden.
Wanneer maakt u de memo van een functionaris («trader») van het LCH van 16 juli 2020 waarin hij achteraf alle stappen rondom de RGA-order beschrijft, en zijn zorgen hierover, openbaar?
Het eerste deel van het aanvullend onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden bij de inkoop van PBM richt zich op de overeenkomst met HA en/of RGA. Ik zal het onderzoeksbureau vragen om deze memo mee te nemen in zijn onderzoek. Vervolgens zal ik de LCH-functionaris om toestemming vragen of ik deze memo openbaar mag maken. Aangezien deze nota niet is opgesteld door een VWS-functionaris kan het ministerie niet autonoom tot openbaarmaking overgaan.
Kunt u aangeven waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in maart 2021 wilde dat passages over de heer Van Lienden uit het concept rapport naar aanleiding van het onderzoek van Grant Thornton werden verwijderd, terwijl het passages betreft die in de context wel degelijk relevant zijn?
In de brief van 18 juni jl. bent u door de toenmalig Minister voor MZS geïnformeerd dat het definitieve rapport door Grant Thornton (GT) naar de overeenkomst met RGA volgens de gebruikelijk procedures van forensische accountants tot stand is gekomen. Er heeft afstemming plaatsgevonden tussen GT en VWS, zodat VWS als opdrachtgever kon beoordelen of GT met de rapportage aan de verstrekte onderzoeksopdracht heeft voldaan. VWS heeft hierbij ook suggesties kunnen geven op de conceptrapportages en vragen gesteld over de feitelijke gang van zaken en onderbouwing van het gestelde. Deze opmerkingen zijn ook terug te vinden in de voorgenoemde brief. Daarbij is toegelicht dat het voor zich spreekt dat het aan de onderzoekers is om te wegen welke informatie zij relevant of noodzakelijk achten om weer te geven ter beantwoording van hun onderzoeksvraag.
Is het waar, dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in eerste instantie geen schriftelijke toestemming heeft gegeven voor de mondkapjesdeals van Sywert van Lienden waarmee een bedrag van ongeveer 100 miljoen euro was gemoeid, maar dat Mediq pas later alsnog schriftelijke bevestiging van de verleende toestemming heeft gevraagd als formaliteit voor een accountantscontrole en deze ook heeft gekregen, waarbij een medewerker van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in een interne e-mail spreekt over het aanvullen van een «hiaat in het orderverleningsproces»?
Onderzoeksbureau Grant Thornton heeft in zijn rapport over de overeenkomst met RGA – die uw Kamer op 18 juni jl. heeft ontvangen – op pagina 17 en 18 hierover het volgende weergegeven:
Daarnaast verwijs ik u naar de nog te verwachten uitkomsten van het lopende onderzoek naar de inkopen van PBM.
Waarom is de betrokkenheid en de rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dusdanig verkleind in het rapport naar aanleiding van het onderzoek van Grant Thornton dat het lijkt alsof het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport non-existent was bij het totstandkomen van de overeenkomsten?
Zoals in de brief van 18 juni jl. aan uw Kamer is gecommuniceerd had het onderzoek van Grant Thornton naar RGA als doel om over een aantal orders in relatie tot het LCH feiten en omstandigheden op een rij te zetten. Dit onderzoek richtte zich daarbij op de overeenkomst tussen RGA en het LCH en slechts in beperkte mate op de vraag of en hoe VWS hier een rol bij heeft gespeeld. Daarnaast verkeerde het onderzoek al in de afrondende fase tijdens de berichtgeving en ontwikkelingen over RGA van mei en juni jl. De vragen van uw Kamer die daarbij naar voren zijn gekomen, zijn daarom niet in dit rapport meegenomen. Het aanvullende onderzoek zal antwoord moeten geven op alle vragen rondom de rol die het Ministerie van VWS heeft gespeeld bij de totstandkoming van de overeenkomst met RGA.
Wat betekent het verzoek aan de rechtbank Den Haag van advocaat Loonstein namens vier ondernemers om de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de voormalig Minister voor Medische Zorg en de heer Van Lienden onder ede te mogen horen teneinde vast te stellen op grond van welke criteria zij niet in aanmerking kwamen voor levering van medische beschermingsmiddelen, terwijl ze volgens deze ondernemers beter gekwalificeerd waren en een beter aanbod hadden dan de BV-RGA van Van Lienden, indien dit verzoek wordt toegewezen maar ook indien dit verzoek niet wordt toegewezen, voor het onderzoek?4
De Minister van VWS en ik hebben kennisgenomen van het verzoek aan de rechtbank van de heer Loonstein. Het is aan de rechtbank om dit verzoekschrift te beoordelen.
Wanneer kan de Kamer antwoorden verwachten op deze vragen? Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden? Wanneer kan de Kamer de antwoorden verwachten op de eerder gestelde vragen van 26 augustus 2021?
Uw vragen heb ik afzonderlijk beantwoord. De beantwoording van deze Kamervragen van 26 augustus jl. is op 14 oktober jl. naar uw Kamer gestuurd.
Herinnert u zich dat er op donderdag 16 september 2021 een hoofdelijke stemming heeft plaatsgevonden over de motie-Wilders om de QR-code niet in te voeren?1
Ja.
Herinnert u zich dat alleen de aanwezige leden van de fracties van VVD, D66, CDA, PvdA en de fractie-Den Haan tegen de motie gestemd hebben maar álle andere fracties ervoor, zodat er maar een zeer smalle meerderheid voor invoering van de QR-code was?
Ja, ik herinner mij dat de motie met 58 stemmen voor en 70 stemmen tegen is verworpen.
Is het u bekend dat, behalve Raymond Knops, geen van de Kamerleden die op dat moment tevens bewindspersoon was, heeft deelgenomen aan die hoofdelijke stemming, dus dat Mark Rutte, Carola Schouten, Wopke Hoekstra, Mona Keijzer en Hans Vijlbrief, evenals Sigrid Kaag (die op dit moment wel haar aftreden had aangekondigd, maar nog Minister was omdat het koninklijk besluit over haar ontslag pas op 17 september is getekend door de Koning), allen afwezig waren bij die stemming?
Ja.
Herinnert u zich dat u die dag wel als aanwezig geregistreerd stond in het aanwezigheidsregister als Kamerlid maar zich expliciet had afgemeld voor de stemmingen?
Ja.
Bent u bekend met artikel 67, lid 3 van de Grondwet waarin is vastgelegd dat Kamerleden zonder last stemmen?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de kiezers van een aantal Kamerleden, die overigens in het geval van Mark Rutte, Carola Schouten, Wopke Hoekstra, Sigrid Kaag en Mona Keijzer, ook met voorkeursstemmen gekozen zijn, niet hebben kunnen vernemen wat hun eigen opvatting is over de invoering van de QR-code?
Het is niet aan het kabinet om hier een oordeel over te hebben.
Zijn er in het kabinet – of in nevenoverleggen zoals bijvoorbeeld coalitie-overleggen, Catshuisberaden- afspraken gemaakt om niet deel te nemen aan de stemmingen over de QR-code of aan stemmingen in het algemeen? Zo ja, hoe zien die afspraken eruit?
In het kabinet is de afspraak gemaakt dat bewindspersonen die tevens Kamerlid zijn niet het woord voeren in debatten waarbij medebewindspersonen het kabinetsbeleid verdedigen, dat zij geen stemverklaringen afleggen, dat zij niet optreden als (plaatsvervangend) voorzitter van de Tweede Kamer en dat zij niet deelnemen aan parlementaire delegaties. In het handboek voor bewindspersonen is daarnaast opgenomen dat deze bewindspersonen in deze periode terughoudend in acht nemen in de Tweede Kamer en dat zij de vertrouwelijkheid van de ministerraad en de eenheid van het kabinetsbeleid in acht dienen te nemen (paragraaf 2.4.1).
Indien een bewindspersoon handelt in strijd met een besluit van de ministerraad, is het allereerst aan de Minister-President, als voorzitter van de raad en om hiervan de consequenties te wegen, en hierover het overleg te voeren met de Vice-Ministers-Presidenten van de in het kabinet vertegenwoordigde partijen, om tot een gedragen besluit te komen. Deze weging heeft geen consequenties voor de positie van een bewindspersoon als Kamerlid, omdat het kabinet niet gaat over de wijze waarop een Kamerlid invulling geeft aan zijn Kamerlidmaatschap. Kamerleden zijn zelf verantwoordelijk voor hun stemgedrag.
Is er op enig moment het verzoek gedaan of druk uitgeoefend op bewindspersonen om niet deel te nemen aan deze stemming of andere stemmingen? Zo ja, door wie en op welke wijze?
Nee, zie het antwoord op vraag 7.
Is er op enig moment aan bewindspersonen door de premier of door een vicepremier te verstaan gegeven dat een stem voor de motie-Wilders gevolgen zou hebben?
Nee, zie het antwoord op vraag 7.
Hoe verhoudt zich volgens u artikel 67, lid 4 van de Grondwet (Kamerleden stemmen zonder last) tot het reglement van orde voor de ministerraad en dan specifiek tot artikel 12, lid 2 («In geen geval handelt een Minister of Staatssecretaris tegen een besluit van de raad»)? Welke van deze twee heeft voorrang wanneer zij in een geval strijdig zijn met elkaar?
Indien een bewindspersoon handelt in strijd met een besluit van de ministerraad, is het allereerst aan de Minister-President, als voorzitter van de raad en om hiervan de consequenties te wegen, en hierover het overleg te voeren met de Vice-Ministers-Presidenten van de in het kabinet vertegenwoordigde partijen, om tot een gedragen besluit te komen. Deze weging heeft geen consequenties voor de positie van een bewindspersoon als Kamerlid, omdat het kabinet niet gaat over de wijze waarop een Kamerlid invulling geeft aan zijn Kamerlidmaatschap. Kamerleden zijn zelf verantwoordelijk voor hun stemgedrag.
Deze kwestie laat nog eens zien dat de huidige situatie complex is. Bij de uitvoering van de motie van de leden Ellian en Inge van Dijk (35 896, nr. 14) over een commissie die het functioneren van artikel 57 van de Grondwet analyseert kan dit element worden betrokken.
Hoe denkt u dit spanningsveld tussen stemmen zonder last en eenheid van kabinetsbeleid op te lossen voor bewindspersonen die tevens Kamerlid zijn, nu de kabinetsformatie eindeloos voortsleept?
Zie het antwoord op vraag 10.
Hebben alle Kamerleden, die tevens bewindspersoon zijn, de mogelijkheid gehad om zich in volledige vrijheid, zonder de grondwettelijke last, uit te spreken over de motie-Wilders?
Het is niet aan het kabinet om te oordelen over het stemgedrag van Kamerleden.
Op basis van welke procedure en welke wet is Mona Keijzer ontslagen als Staatssecretaris?
Artikel 4 van het Reglement van Orde van de ministerraad noemt voordrachten van de Minister-President voor Koninklijke besluiten tot benoeming en ontslag van Ministers en Staatssecretarissen als onderwerp van besluit in de ministerraad. Dit brengt tot uitdrukking dat het in de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen altijd een door het kabinet gedragen besluit is een bewindspersoon voor te dragen voor benoeming of ontslag. In de staatsrechtelijke praktijk laten situaties waarin bewindspersonen worden voorgedragen voor benoeming of ontslag doorgaans geen ruimte voor voorafgaande besluitvorming in de ministerraad voordat een voordracht wordt gedaan. In dit geval heeft de Minister-President met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie Vice-Minister-Presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang. Hiermee is materieel gewaarborgd dat het besluit is genomen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en recht gedaan aan het reglement van orde van de ministerraad.
Wie hebben expliciet ingestemd met de voordracht tot ontslag van Staatssecretaris Mona Keijzer? Is dat, zoals in de brief van de Minister-President staat, alleen de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) met wie u vanuit New York belde of op andere wijze contact had?
De Minister-President heeft met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie Vice-Minister-Presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang.
Kunt u uitputtend aangeven welke Ministers expliciet ingestemd hebben?
Zie antwoord 14.
Heeft Minister Carola Schouten, wiens fractie – waar zij deel van uitmaakt – tegen de QR-code gestemd heeft, ingestemd met het ontslag van Mona Keijzer – wiens fractie waar zij deel vanuit maakt voor de QR code gestemd heeft – die twijfels uitte over de QR-code?
De Minister-President heeft met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie Vice-Minister-Presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang.
Namens wie is het concept-Koninklijk Besluit voor het ontslag van Mona Keijzer voorgelegd aan de Koning? Namens het kabinet of niet?
Het concept-Koninklijk Besluit voor het ontslag van de voormalig Staatssecretaris Keijzer is getekend door de Minister-President. De Minister-President heeft dit gedaan met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister en de drie Vice-Minister-Presidenten. Hiermee is materieel gewaarborgd dat het besluit is genomen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en recht gedaan aan het reglement van orde van de ministerraad.
Klopt het dat in artikel 4 van het reglement van orde voor de ministerraad staat dat de raad beraadslaagt over voordrachten van de Minister-President voor Koninklijke Besluiten tot benoeming en ontslag van Ministers en Staatssecretarissen en dat u de letter van dit artikel niet gevolgd heeft in deze procedure omdat er geen ministerraad bijeengeroepen is, zoals u in de Kamer heeft toegegeven?
Artikel 4 van het Reglement van Orde van de ministerraad noemt voordrachten van de Minister-President voor Koninklijke besluiten tot benoeming en ontslag van Ministers en Staatssecretarissen als onderwerp van besluit in de ministerraad. Dit brengt tot uitdrukking dat het in de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen altijd een door het kabinet gedragen besluit is een bewindspersoon voor te dragen voor benoeming of ontslag. In de staatsrechtelijke praktijk laten situaties waarin bewindspersonen worden voorgedragen voor benoeming of ontslag doorgaans geen ruimte voor voorafgaande besluitvorming in de ministerraad voordat een voordracht wordt gedaan. In dit geval heeft de Minister-President met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie Vice-Minister-Presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang. Hiermee is materieel gewaarborgd dat het besluit is genomen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en recht gedaan aan het reglement van orde van de ministerraad.
Klopt het dat in het onderhavige geval geen ministerraad heeft plaatsgevonden en Mona Keijzer dus niet de mogelijkheid had zich te verweren ten overstaan van alle Ministers over haar ontslag?
Ja.
Indien u van mening bent dat een kabinet een besluit kan nemen, gehoord de gevoelens van de ministerraad, is het dan ook mogelijk dat het kabinet een wetsvoorstel aanvaardt, gehoord de gevoelens van de ministerraad? Zo nee, waarom niet en zo ja, waarom is er dan nog een kabinet (als je op dit moment van een kabinet kunt spreken)?
Op grond van artikel 4 van het reglement van orde van de ministerraad, beraadslaagt en besluit de raad onder meer over wetsvoorstellen. In spoedeisende gevallen kan het voorkomen dat een beslissing (van een onderraad) geëffectueerd moet worden, voordat de raad zich daarover heeft kunnen uitspreken. In dergelijke gevallen oefent de raad een repressieve controle uit op de besluitvorming (van de onderraad).2 Anders dan bij besluitvorming over wetsvoorstellen laat de staatsrechtelijke praktijk in situaties waarin bewindspersonen worden voorgedragen voor benoeming of ontslag doorgaans geen ruimte voor voorafgaande besluitvorming in de ministerraad voordat een voordracht wordt gedaan.
Klopt het dat bij het historische precedent, namelijk het ontslag van Staatssecretaris Glastra van Loon in 1975, het kabinet erover beraadslaagd heeft en een besluit genomen heeft over zijn ontslag (voordat hij zelf aftrad)?
Ja.
Ligt er een kabinetsbesluit ten grondslag aan het ontslag van de Staatssecretaris of heeft een Minister-President slechts de instemming van de Minister van het departement nodig om de Staatssecretaris van dat departement voor te dragen voor ontslag? Kunt u dit staatsrechtelijk duiden?
Het is, gegeven de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen niet voorstelbaar dat een Staatssecretaris louter met de instemming van de Minister van het departement wordt voorgedragen voor ontslag. In de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen dient namelijk sprake te zijn van een door het kabinet gedragen besluit om een bewindspersoon voor te dragen voor ontslag.
Heeft u hier het reglement van orde voor de ministerraad overtreden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 18.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en wel voor vrijdag 1 oktober 2021?
Dit is helaas niet gelukt. De vragen zijn wel beantwoord binnen de termijn van drie weken, zoals gesteld in artikel 12.2, eerste lid, van het reglement van orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.