Mondkapjes |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de heer Van Dissel op 30 juli 2020 waarin hij een Noorse studie citeerde: «Om te illustreren: 200.000 personen moeten ten minste een week een mondkapje dragen om misschien één besmetting te voorkomen»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er dan toch al ruim een jaar een mondkapjesplicht in het openbaar vervoer en een groot deel van die tijd in algemene binnenruimtes van kracht is?
Het kabinet en uw Kamer hebben over de inzet van mondkapjes in het najaar van 2020 verschillende debatten met elkaar gevoerd. De afweging is destijds gemaakt om gebruik van mondkapjes in bepaalde situaties te verplichten omdat dit kan bijdragen aan het tegengaan van verspreiding van het virus. Het instellen van een mondkapjesplicht was in lijn met de adviezen van de WHO, het Europees Centrum voor ziektepreventie en-bestrijding (ECDC) en komt overeen met de maatregelen die zijn genomen in een groot aantal andere landen in de wereld.
Ook het OMT heeft in verschillende adviezen gewezen op het belang van de mondkapjesplicht. In het 126e OMT-advies heeft zij geadviseerd om de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer te handhaven, mede ter bescherming van kwetsbare en niet beschermde personen. Daarnaast heeft het OMT kwetsbare personen geadviseerd om in het openbaar vervoer medische mondneusmaskers te dragen die de drager extra bescherming bieden. Gezien de huidige epidemiologische situatie, adviseert het OMT in haar 128e advies om de verplichting tot het dragen van mondneusmaskers weer in te voeren in ruimtes waar men gedurende enige tijd bijeen staat in een binnenruimte, en in het OV in stations en op de perrons. Het kabinet heeft dit advies overgenomen en de mondkapjesplicht uitgebreid. Momenteel geldt een mondkapjesplicht in alle publieke binnenruimten, zoals supermarkten, in en rond het openbaar vervoer, in vliegtuigen en op luchthavens, bij verplaatsing in scholen (met uitzondering van het primair onderwijs) en bij bezoek aan of uitoefening van een contactberoep. Ook op plekken binnen waar het verplicht is een coronatoegangsbewijs te laten zien, zoals in de horeca, geldt dat bij verplaatsing het dragen van een mondkapje verplicht is.
Kunt u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vragen om opnieuw onderzoek te doen naar het nut van mondkapjes?
Het OMT adviseert het kabinet over het gebruik van mondkapjes in de openbare ruimte. In zijn advisering weegt het OMT de meest actuele wetenschappelijke inzichten en internationale richtlijnen mee. Ik zie geen meerwaarde om het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) daarnaast te vragen onderzoek te doen naar het nut van mondkapjes.
Is het RIVM op de hoogte van het feit dat er inmiddels al ruim 30 studies zijn die de nutteloosheid van mondkapjes aankaarten?2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31
Ik ga er vanuit dat het RIVM bekend is met verschillende studies over het gebruik van mondkapjes. Zoals aangegeven in mijn vorige antwoord, is het echter het OMT dat het kabinet adviseert over het gebruik van mondkapjes, niet het RIVM.
Kunt u, gezien het grote aantal wetenschappelijke studies dat aantoont dat mondkapjes niet werken, het RIVM vragen een lijst met studies aan te leveren die laten zien dat ze wel zouden werken?
Het instellen van de mondkapjesplicht is in lijn met de adviezen van het OMT, het WHO en het Europees Centrum voor ziektepreventie en-bestrijding (ECDC). Deze partijen hebben overigens aangegeven dat de huidige kennis over de inzet van verschillende maatregelen ter bestrijding van de coronapandemie nog beperkt is. Zij hebben dan ook gewezen op het debat dat over het effect van het gebruik van mondkapjes bestaat. Daarom zie ik geen meerwaarde om het RIVM te vragen een lijst met studies aan te leveren die laten zien dat mondkapjes werken. Daarbij wil ik onderstrepen dat het gebruik van mondkapjes een mitigerende maatregel is. Mondkapjes kunnen helpen om verspreiding van het virus te voorkomen en kunnen in het bijzonder extra bescherming bieden in situaties waar de 1,5 meter niet in acht genomen kan worden. Mondkapjes zijn echter onderdeel van een breder pakket aan maatregelen om verspreiding van het virus te voorkomen.
Wat is het afwegingskader dat is gehanteerd door het RIVM? Met andere woorden, waarom zijn de studies die laten zien dat mondkapjes niet werken uiteindelijk niet doorslaggevend geweest? Welke studies wegen waarom zwaarder en rechtvaardigen het verplichten van mondkapjes?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1. Daarnaast benadruk ik nogmaals dat het RIVM het kabinet geen advies heeft gegeven over het al dan niet verplichten van mondkapjes. Het OMT heeft het kabinet hierover geadviseerd.
Kunt u alle Outbreak Management Team (OMT)-documenten, mails, nota's et cetera aanleveren waarin wordt gesproken over de effectiviteit van mondkapjes in het voorkomen van coronabesmettingen?
Alle OMT-adviezen, plus onderliggende relevante documenten, zijn reeds openbaar te raadplegen. Deze adviezen en stukken zijn gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.
Kunt u, overwegende dat het dragen van mondkapjes door zeer veel mensen als zeer onprettig en vrijheidsbeperkend wordt ervaren, het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op deze studie met betrekking tot de effectiviteit van mondkapjes waaruit blijkt dat er geen verschil was tussen Amerikaanse staten waar wel en geen mondkapjesplicht van toepassing was?32
Het RIVM kan niet alle los genoemde en geciteerde studies nader beoordelen. Bovendien adviseert het OMT het kabinet over het gebruik van mondkapjes in de openbare ruimte. In haar advisering neemt het OMT de meest recente inzichten mee.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op deze metastudie uit mei 2020 door het Centers for Disease Control and Prevention (CDC), dat vond dat mondkapjes geen effect hadden, zowel als beschermend middel als voor het beheersen van besmettingsbronnen?33
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op deze Deense gerandomiseerde gecontroleerde studie met 6000 deelnemers, gepubliceerd in de Annals of Internal Medicine in november 2020, die geen statistisch significant effect vond van hoogwaardige medische gezichtsmaskers tegen SARS-CoV-2-infectie in een gemeenschapsomgeving?34
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op dit grote gerandomiseerde gecontroleerde onderzoek met bijna 8000 deelnemers, gepubliceerd in oktober 2020 in PLOS One, dat vond dat gezichtsmaskers «niet effectief bleken te zijn tegen laboratorium bevestigde virale luchtweginfecties, noch tegen klinische luchtweginfecties»?35
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op het artikel van juli 2020 door het Oxford Centre for Evidence-Based Medicine, waaruit bleek dat er geen bewijs is voor de effectiviteit van gezichtsmaskers tegen virusinfectie of -overdracht?36
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op de volgende Cochrane studie uit november 2020 waaruit bleek dat het dragen van gezichtsmaskers het aantal gevallen van influenza-achtige ziekte (ILI) niet verminderde, noch bij de algemene bevolking, noch bij gezondheidswerkers?37
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op deze studie uit augustus 2021 gepubliceerd in de Int. Research Journal of Public Health waaruit bleek dat er «geen verband gevonden werd tussen verplichte mondkapjes (of vrijwillig gebruik) en verminderde verspreiding van COVID-19 in Amerikaanse staten»?38
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op het artikel van april 2020 door twee Amerikaanse professoren in luchtweg- en infectieziekten van de Universiteit van Illinois dat concludeerde dat gezichtsmaskers geen effect hebben in het dagelijks leven, noch als zelfbescherming, noch om derden te beschermen (zogenaamde broncontrole)?39
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op het artikel uit de New England Journal of Medicine van mei 2020 dat tot de conclusie kwam dat gezichtsmaskers weinig tot geen bescherming bieden in het dagelijks leven?40
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op het onderzoek uit 2015 in het British Medical Journal waaruit bleek dat stoffen mondkapjes door 97% van de deeltjes werden gepenetreerd en het infectierisico kunnen verhogen door vocht vast te houden of door herhaald gebruik?41
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op het onderzoek uit augustus 2020 door een Duitse professor in virologie, epidemiologie en hygiëne waaruit bleek dat er geen bewijs is voor de effectiviteit van gezichtsmaskers en dat het foutief dagelijks gebruik van mondkapjes in feite kan leiden tot een toename van het aantal infecties?42
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op de toenemende hoeveelheid aanwijzingen dat het coronavirus, althans in binnen omgevingen, niet alleen door druppeltjes maar ook door kleinere aerosolen wordt overgedragen? Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op dit artikel waaruit blijkt dat door hun grote poriegrootte en slechte pasvorm de meeste mondkapjes geen aerosolen kunnen tegenhouden?43, 44
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie te geven op het onderzoek van de Universiteit van Minnesota waarin onderzoekers ontdekten dat de infectieuze dosis SARS-CoV-2 slechts 300 virionen (virusdeeltjes) is, terwijl een enkele minuut normaal spreken meer dan 750.000 virionen (bron) kan genereren, waardoor het onwaarschijnlijk is dat gezichtsmaskers een infectie kunnen voorkomen?45
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Vragen 8 tot en met 20 hebben dezelfde strekking. Daarom heb ik deze vragen gezamenlijk beantwoord.
Het rapport van de Europese Rekenkamer over het falen van het EU-migratiebeleid en de gelekte Raadsnotitie voor vrijwillige terugkeer. |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het «Speciaal verslag 17/2021: Samenwerking van de EU met derde landen op het gebied van overname: relevante acties hebben beperkte resultaten opgeleverd» van de Europese Rekenkamer gepubliceerd op 13 september jl.?
Ja.
Kunt u reageren op de conclusies van dit verslag, specifiek op de conclusie dat EU-landen alsnog proberen te veel zelf te doen, waardoor het landen van herkomst lukt om de Europese lidstaten tegen elkaar uit te spelen met als gevolg dat migranten alsnog niet teruggenomen worden door de landen van herkomst?
Allereerst wijs ik u op de appreciatie die ik uw Kamer heb doen toekomen. Ik deel de bevinding van de Europese Rekenkamer dat een effectief, werkend terugkeerbeleid noodzakelijk is voor een effectief EU asiel- en migratiebeleid. Daar zet dit kabinet zich al langer voor in, ook mede naar aanleiding van verschillende moties van uw Kamer. Wel is het natuurlijk zo dat terugkeer een weerbarstig proces is, en afhankelijk van vele factoren.
De bevindingen van de Europese Rekenkamer passen (helaas) in een rij van onderzoeken die de afgelopen jaren tot vergelijkbare conclusies zijn gekomen. Dat lees ik ook terug in de reactie van de Commissie. De Commissie wees hier ook nadrukkelijk op bij de publicatie van de voorstellen in september vorig jaar toen het wees op het beperkte terugkeerresultaat.
De Commissie benadrukte daarom ook in de overkoepelende mededeling van 23 september 2020 het belang om de uitvoering van het terugkeerbeleid te versterken, onder meer door de benoeming van een EU-brede terugkeercoördinator. Ook benoemde de Commissie het mandaat van Frontex op terugkeer dat snel moet worden uitgevoerd. Ook procedures in de lidstaten moeten worden verbeterd. Bovendien wees de Commissie op het belang van samenwerking met herkomstlanden, en de noodzakelijke versteviging daarvan. Het betreffen allemaal maatregelen van de EU om een gemeenschappelijk EU-systeem voor terugkeer op te zetten in het kader van het nieuwe pact inzake migratie en asiel.
Lidstaten en de Commissie werken serieus aan de uitwerking van deze inzet. Nederland en andere lidstaten hebben begin van de zomer de Commissie gevraagd met actieplannen te komen voor prioritaire landen, met het doel de migratiesamenwerking te intensiveren. Terugkeer is daar uiteraard onderdeel van.
Gezien het rapport van de Europese Rekenkamer concludeert zij dat Europa slechts slaagt in de terugkeer van 29% van de afgewezen migranten binnen Europa en 19% van de migranten buiten Europa, omdat de landen van terugkeer hun migranten niet accepteren ten gevolge van het gebrek aan eenduidig Europees beleid, kunt u aangeven wat de Nederlandse inzet zal zijn in de Europese Raad om dit in de toekomst te verbeteren?
Van belang is op te merken dat terugkeer primair door de lidstaten zelf wordt gerealiseerd. Hoe in samenwerking met de landen van herkomst terugkeer wordt uitgevoerd is vaak een zaak van de lidstaten, hoewel het kabinet wel van mening is dat een gezamenlijke Europese aanpak richting derde landen succesvoller kan zijn. Daarnaast liggen oplossingsrichtingen in toenemende mate op Europees niveau, en in steeds mindere mate nationaal. Europees zal worden ingezet op verbetering van de regelgeving voor het in bewaring stellen van vreemdelingen. Daarnaast moeten de toelatingsprocedures handvatten bieden om oneigenlijk gebruik van de procedures tegengaan. Nederland is ook groot voorstander van gezamenlijke Europese inzet richting landen van herkomst, onder meer bij het toepassen van visamaatregelen.
Wat is uw evaluatie met betrekking tot de kwaliteit en efficiëntie van akkoorden op EU-niveau? Bent u van mening dat de Europese Commissie en de European External Action Service (EEAS) het engagement met derde landen moet vergroten, met betrekking tot de onderhandelingen over terugkeer?
Vergroting van het engagement met derde landen is een prioriteit van de Europese Commissie en EDEO. Het kabinet is voorstander van een brede aanpak. Dat betekent dat Europese agentschappen en lidstaten moeten werken aan het verbeteren van de terugkeersamenwerking, in de samenwerkingsverbanden die het meeste effect sorteren.
Bent u van mening dat, wanneer het gaat om samenwerking met betrekking tot heropname van vluchtelingen door derde landen, de Europese Commissie en de Europese lidstaten de lessen uit vorige EU-heropname akkoorden genoeg in overweging nemen? Kunt u hierop reflecteren, specifiek op hun aandringen clausules die betrekking hebben op het opnemen van onderdanen van derde landen, ondanks de onwil van deze landen om dit te aanvaarden?
Nederland ondersteunt de onderhandelingsinzet van de Commissie. Enerzijds betekent dat het bewerkstelligen van flexibiliteit bij het terugnemen van onderdanen van andere landen, die al dan niet via dat land naar de EU zijn gereisd, en op die manier kunnen terugkeren. Van belang is dat terugkeerafspraken veel mogelijkheden bieden, en met dat doel zet de Commissie in op breed geformuleerde afspraken. Dit geldt in het bijzonder voor derde landen die grenzen aan de EU. Anderzijds zou het loslaten van deze eis in de (lopende) onderhandelingen van de Commissie kunnen leiden tot snellere afsluiting van terug- en overnameovereenkomsten, maar dit zal per geval moeten worden bezien en op basis van een strategische afweging.
Deelt u de mening dat EU-onderhandelingen met derde landen met betrekking tot terugkeer een meerwaarde heeft over bilaterale coöperatie tussen lidstaten en landen van terugkeer?
In algemene zin zet Nederland zich in voor zowel het Europese als bilaterale spoor, waarbij natuurlijk een gezamenlijke EU-aanpak de voorkeur geniet. Bilateraal trekt Nederland met name in Benelux-verband op in onderhandelingen met derde landen, maar ook andere samenwerkingsverbanden kunnen opportuun zijn. Gezamenlijk legt de EU namelijk meer gewicht in de schaal dan één of enkele lidstaten. Verder kan een integrale en gemeenschappelijke inzet van de EU de bilaterale inzet juist versterken.
Bent u bereid zich in te zetten voor een Europees-breed beleid, waarbij het onderhandelingsmandaat ligt bij één persoon of instantie, zodat er namens alle 27 EU-lidstaten effectief onderhandeld kan worden en verschillen niet langer tegen elkaar uitgespeelt kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zult u dit doen?
Zoals onder de vorige vragen beantwoord, kan samenwerking met andere partners in de EU, en idealiter alle EU partners een groot voordeel hebben. Op dit moment zijn al bestaande mechanismen van kracht dat daar waar de EU onderhandelt over een overeenkomst met betrekking tot de terugkeer, de lidstaten niet langer bilaterale terugkeerovereenkomsten met dat land sluiten.
Gezien het feit dat het rapport van de Europese Rekenkamer concludeert dat de EU maar weinig structurele veranderingen heeft gemaakt om positieve drijfveren voor derde landen te creëren om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan hun verplichtingen voor heropname, bent u van mening dat meer samenwerking nodig is met betrekking tot legale migratie bijvoorbeeld via samenwerking voor werk en onderwijs, visa-uitgiftebeleid en handelsbeleid?
De inzet van het kabinet is erop gericht om terugkeersamenwerking op alle mogelijke manieren te versterken. Daarbij worden alle wegen verkend en ingezet. Voor een overzicht van de gezette stappen gedurende de zittingsduur van het kabinet, verwijs ik u ook naar de brief in reactie op de Motie Becker.1
In hoeverre volgt u de Nederlandse duurzame re-integratie van migranten op? Wordt data hierover systematisch en naar behoren opgehaald? Werkt Nederland samen met de EU in de vorm van data-uitwisseling?
Zoals ook in de Kabinetsreactie aangegeven, ben ik met de Europese Rekenkamer van mening dat een betere gegevensverzameling leidt tot meer inzicht, waardoor empirische beleidsbeslissingen inzake samenwerking op het gebied van terugkeer dan wel overname gefaciliteerd kunnen worden. Hierdoor kan ook de algehele impact van EU-acties wat betreft het verbeteren van de samenwerking met derde landen op het gebied van overname beoordeeld worden, waardoor er geleerde lessen getrokken kunnen worden.
Bent u bekend met het bericht «Netherlands against more rights for rejected asylum-seekers» uit EU-Observer van 20-09-2021?
Ja.
Kunt u reageren op de berichtgeving in dit artikel, met name op de Nederlandse inzet met betrekking tot de EU-strategie voor vrijwillige terugkeer en re-integratie? Hoe verhoudt zich deze positie in de Raad tot uw eerdere antwoord op 30-08-2021, waarin u aangaf voorstander te zijn van nadere Europese afstemming? Hoe verhoudt zich deze positie tot de Nederlandse positie in het BNC-fiche waarin u aangeeft positief te zijn over de ambities van de Europese Commissie op het gebied van vrijwillige terugkeer en herintegratie, alsook de voorstellen voor meer EU-samenwerking en coördinatie?
In het genoemde artikel wordt slechts een kleine passage uit het BNC-fiche aangehaald. In het BNC-fiche heeft het Kabinet een appreciatie gegeven op de op 27 april 2021 door de Europese Commissie gepubliceerde nieuwe EU-strategie voor vrijwillige terugkeer en herintegratie. Het is een goede zaak dat landen in EU-verband samenwerken aan terugkeer. Het kabinet is positief over de ambities die in de strategie zijn neergelegd. Het kabinet ziet veel positieve elementen in de EU-strategie, zoals meer praktische samenwerking en coördinatie, het vrijmaken van financiële middelen en versterkte inzet op samenwerking met derde landen.
Het kabinet is ook kritisch op enkele elementen. Belangrijkste punt van zorg is het creëren van een nieuw juridisch kader. Momenteel zijn er geen juridische beperkingen voor mensen die geen recht meer hebben op verblijf in Nederland om vrijwillig terug te keren naar hun land van herkomst. Het kabinet wil ervoor waken dat een nieuw juridisch kader juist operationele of juridische belemmeringen creëert en voorwaarden stelt aan de terugkeer. Deze nuance, die ook was overgebracht namens Nederland in een reactie op het voorstel, is duidelijk niet naar voren gekomen in het betreffende artikel. Uitgangspunt voor het kabinet blijft dat de migrant zonder rechtmatig verblijf in Nederland óf de EU eerst zelf een verplichting heeft om terug te keren en zich daarvoor dient in te spannen.
Kunt u aangeven op welk moment deze Nederlandse inzet gedeeld is met de Kamer? Als deze niet gedeeld is met de Kamer, waarom niet?
De Nederlandse inzet is openbaar en staat beschreven in het door u aangehaalde BNC-fiche dat op 4 juni 2021 is gepubliceerd en met uw kamer gedeeld.
Welke andere oplossingen ziet u voor het gebrek aan succesvolle (vrijwillige) terugkeer van migranten?
Zoals al eerder verwoord is terugkeer een weerbarstig proces, waarbij naast intensief casemanagement ingezet moet worden op toezichtsmaatregelen in het binnenlands toezicht, tezamen met terugkeerondersteuning om terugkeer te versterken. Bij het benaderen van het vraagstuk van de terugkeersamenwerking met derde landen, moet worden bezien dat de relaties met derde landen vaak complex zijn en vele belangen kennen waar terugkeer er één van is. Het kabinet staat een brede en integrale aanpak voor om de terugkeersamenwerking te verbeteren.
Welke acties onderneemt u de (vrijwillige) terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers te verbeteren?
Uitgangspunt van het Kabinet is dat wanneer iemand geen recht (meer) heeft op verblijf in Nederland, hij/zij Nederland zelfstandig/vrijwillig verlaat. Om eventuele praktische belemmeringen weg te nemen kan betrokkene ondersteund worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Het gaat om ondersteuning bij onder andere het verkrijgen van vervangende reisdocumenten en vliegtickets naar het land van herkomst. Daarnaast kunnen betrokkenen ondersteuning krijgen bij de herintegratie in het land van herkomst. Deze ondersteuning wordt geboden door de DT&V, IOM maar ook door verschillende non-gouvernementele organisaties.
Kunt u op bovenstaande vragen individueel antwoord geven voor het aankomende commissiedebat Formele JBZ-Raad van 7 en 8 oktober 2021 (vreemdelingen- en asielonderwerpen) op 6 oktober?
Ja.
Studenten die beleggen met een DUO-lening |
|
Inge van Dijk (CDA), René Peters (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rijk worden door beleggen met je DUO lening» van de Financiële Student?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Deelt u de mening van De Financiële Student dat beleggen met een DUO-lening financieel verstandig is, omdat lenen tegen een rente van 0% om te beleggen met een verwacht rendement van 6/7% een prima rendement tegen een laag risico inhoudt?2
Ik deel die mening niet. De studielening is niet bedoeld om te beleggen. Die is beschikbaar gesteld, zodat studenten kunnen voorzien in de kosten voor de studie en het levensonderhoud. Ik vind het dan ook onwenselijk en bovendien onverstandig om met dat geld te gaan beleggen. Beleggen met geleend geld is geen verstandige keuze, omdat je bij tegenvallende rendementen met schuld kan blijven zitten die je wel moet terugbetalen. Het Nibud stelt dat je alleen moet beleggen met geld dat je kunt missen en benadrukt dat het belangrijk is om daarnaast voldoende spaarbuffer aan te houden.3
Is bij u bekend hoeveel studenten inderdaad (maximaal) lenen om met het geleende geld te beleggen? Kunt u bij benadering aangeven hoeveel gemeenschapsgeld op deze manier gebruikt wordt? Zo nee, hoe bent u van plan zicht te krijgen op de grootte van dit probleem?
Uit het Nibud Studentenonderzoek4 onder hoger onderwijs studenten bleek dat 9% van de studenten belegt met de studielening. Er is niet uitgevraagd of zij maximaal lenen om te beleggen en welk bedrag ze aan beleggingen besteden. Ik wil er wel op wijzen dat het niet noodzakelijkerwijs zo hoeft te zijn dat studenten het gehele bedrag dat zij lenen gebruiken om te beleggen. In november verschijnt het Nibud Studentenonderzoek naar mbo-studenten. Dan wordt duidelijk in hoeverre mbo-studenten lenen om te beleggen.
Deelt u de mening dat deze manier van omgaan met gemeenschapsgeld zeer onwenselijk is?
Die mening deel ik. Een studielening is niet bedoeld om te beleggen.
Deelt u de mening dat beleggen met geleend geld slechts mogelijk is voor studenten die het geld niet nodig hebben voor hun studie of primaire levensbehoeften? Deelt u de mening dat hierdoor de (kansen)ongelijkheid dus sterk toe is genomen, omdat het rijke studenten rijker maakt?
Uit het Nibud Studentenonderzoek onder studenten in het hoger onderwijs blijkt dat 9% van de ondervraagde studenten aangeeft te beleggen met hun studielening. We weten niet of dit studenten zijn met ouders met een hoger inkomen. Een veel groter deel geeft aan de lening te gebruiken waarvoor die bedoeld is, namelijk om het collegegeld, boodschappen, boeken en huur en energie te kunnen betalen.
Verder stelt het studiefinancieringsstelsel iedere student financieel in staat om te studeren en de kansen voor de toekomst te vergroten. Het is wel zo dat studenten die het leenbedrag (voornamelijk) nodig hebben voor hun studie of primaire levensbehoeften, niet in staat zullen zijn om dit bedrag te gebruiken om te beleggen. Daarnaast vind ik het van belang dat studenten die niet (maximaal) hoeven te lenen voor hun studie en levensonderhoud, verstandige keuzes maken ten aanzien van hun leenbedrag.
Kunt u bevestigen dat het gebuikt van een DUO-lening om te beleggen (nog) niet verboden is? Waarom is niet daarvoor gekozen?
Het is niet verboden om de studielening te gebruiken om mee te beleggen. Het staat studenten vrij om zelf te beslissen waar zij hun geld aan uitgeven. Het is ook mogelijk dat studenten het geld dat zij verdienen met een bijbaan gebruiken om te beleggen, en de studielening om de studiekosten en het levensonderhoud te betalen. Het is ook niet aan de overheid om te bepalen waar studenten hun geld aan uit mogen geven. Een verbod op beleggen met een studielening is bovendien niet te handhaven, omdat de overheid dan voor alle studenten moet controleren waar studenten hun geld aan uitgeven en ook of zij hun geleende geld bijvoorbeeld laten beleggen door anderen, die daartoe wel in staat zijn.
Bent u in dat geval van plan in de voorwaarden van een DUO-lening een expliciet verbod op beleggen op te nemen?
Dit staat haaks op de vrijheid die studenten hebben om zelf te bepalen waar zij hun geld aan uitgeven. Zoals hierboven al is genoemd, zou dit ook niet te handhaven zijn.
Omdat ik beleggen met studiefinanciering heel onverstandig vind, wil ik dit wel betrekken in het verbeteren van de voorlichting aan studenten. DUO onderzoekt nu hoe studenten op de website kunnen worden gewezen op het belang van bewuste keuzes over hun studiefinanciering. Verder start het Nibud momenteel met het advies5 over hoe we kunnen bevorderen dat studenten bewuste financiële keuzes nemen. Ik heb het Nibud gevraagd om hierin ook in te gaan op studenten die beleggen met hun studielening.
Hoe weegt u «maximaal lenen om te beleggen» in het licht van de discussie rondom het leenstelsel?
De Kamer heeft zich onlangs uitgesproken over de gewenste aanpassingsrichting van het studiefinancieringsstelsel. Welke keuzes hierin ook gemaakt gaan worden; het blijft van groot belang dat studenten bewuste keuzes maken over de studiefinanciering die ze aanvragen. Maximaal lenen om te beleggen vind ik zeer onverstandig. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven, ga ik bekijken hoe we studenten hier zo goed mogelijk op kunnen wijzen.
Het bericht ‘Litouwen adviseert consument geen Xiaomi-telefoons meer te kopen’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Litouwen adviseert consument geen Xiaomi-telefoons meer te kopen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het zorgelijke feit dat overheidsinstanties in Litouwen consumenten adviseren om geen smartphones van het Chinese merk Xiaomi meer te kopen of te gebruiken in verband met de mogelijke aanwezigheid van censuursoftware?
Het Litouwse Ministerie van Defensie concludeert op basis van eigen onderzoek dat onderzochte smartphones van diverse Chinese fabrikanten kwetsbaarheden en risico’s in zich houden, waaronder de in het nieuwsartikel aangehaalde bevinding van «censuursoftware». Het gaat daarbij specifiek om een lijst van termen die in China gevoelig liggen. De Litouwse overheid concludeert dat deze lijst op Europese smartphones aanwezig is en periodiek geactualiseerd wordt, maar dat er op de in de EU verkochte smartphones geen censuur wordt toegepast.
De overheid van Litouwen verbindt aan het rapport het advies om geen telefoons van Chinese fabrikanten meer te kopen en in gebruik zijnde telefoons te vervangen. Ieder land maakt hierin een eigen afweging. Voor Nederland is er op dit moment geen aanleiding om een dergelijk zwaarwegend advies af te geven. Wel ziet het kabinet dat het daadwerkelijk toepassen van dergelijke software inbreuk kan maken op de grondrechten van gebruikers, zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Zijn deze signalen bekend bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC)? Zo ja, welke actie is hierop tot heden genomen?
Ja, de signalen zijn bekend bij het NCSC. Het NCSC informeert en adviseert zijn doelgroep waar relevant over cybersecurityrisico’s.
Hoeveel Xiaomi telefoons zijn in Nederland in gebruik? Maken Nederlandse overheidsinstanties gebruik van Xiaomi telefoons? Zo ja, welke?
Voor het gebruik van Xiaomi-telefoons in Nederland zijn mij geen exacte cijfers bekend. Wel is er een indicatie te geven op basis van openbare marktgegevens. Uit een analyse van Europese markt voor smartphones door het bedrijf Strategy Analytics valt af te leiden dat de verkoop van Xiaomi-telefoons in Europa al enige tijd een stijgende lijn vertoont.2
Deze stijgende lijn is ook terug te zien in cijfers over het internetgebruik door gebruikers van mobiele telefoons. Zo komt het bedrijf Statcounter tot een schatting van het marktaandeel van Xiaomi in Nederland van 4,64% in september 2021.3
Alle overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en de beveiliging van informatie en informatiesystemen. Ze bepalen zelf welke apparatuur ze in gebruik hebben. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikt daarom niet over een totaaloverzicht van welke overheidsorganisaties welke telefoons in gebruik hebben.
Binnen de rijksoverheid wordt ten aanzien van de inkoop van telefoons via het Rijksbrede categoriemanagement samengewerkt. Wat betreft de rijksoverheid en aanpalende organisaties zijn voor zover bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bekend sinds 2018 60 Xiaomi-telefoons aangeschaft. De telefoons worden niet gebruikt voor de eigen bedrijfsvoering maar zijn aangeschaft om te worden gebruikt als onderwerp van technisch, forensisch of opsporingsonderzoek. Organisaties maken bij het aanschaffen van apparatuur, zoals telefoons, een eigen afweging bij het afsluiten van nadere overeenkomsten, binnen de ruimte die rijksbreed afgesloten overeenkomsten hen daarvoor bieden. (Zie verder het antwoord op vraag 5).
Wordt er een risicoanalyse uitgevoerd naar hardware en software die in gebruik wordt genomen door overheidsinstanties? Zo ja, is een dergelijke analyse uitgevoerd voor Xiaomi telefoons? Zo ja, wat waren de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Voor de aanschaf van hard- en software, waaronder telefoons, door de overheid is de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) van kracht. De uitgangspunten van de BIO zijn onder andere risicomanagement en de eigen verantwoordelijkheid van overheidsorganisaties. Dat betekent dat organisaties zelf risicoafwegingen uitvoeren voordat hard- en software in gebruik wordt genomen, en op grond daarvan de toepassing binnen hun eigen bedrijfsprocessen bepalen. Relevant zijn in dit verband specifiek biomaatregelen 14.1.1.1 en 15.1.1.1.4
Tevens geldt dat bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten binnen de rijksoverheid, zoals telefoons, (eventuele) risico’s voor de nationale veiligheid worden meegewogen. Hierbij wordt in het bijzonder gelet op mogelijke risico’s ten aanzien van de continuïteit van vitale processen, de integriteit en exclusiviteit van kennis en informatie en de ongewenste opbouw van strategische afhankelijkheden. In het kader hiervan zal in geval van gevoelige apparatuur zal bij aanschaf en implementatie daarvan rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met risico’s in verband met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Eind 2018 is dit ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s verscherpt inkoop en aanbestedingsbeleid geïmplementeerd voor de rijksoverheid.
Ter ondersteuning van dit beleid is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die vitale aanbieder zijn.
Deelt u de mening dat dergelijke censuursoftware een gevaar vormt voor de vrijheid van meningsuiting en de privacy van Nederlandse gebruikers van Xiaomi telefoons? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn onderzoek te laten uitvoeren naar de mogelijke aanwezigheid van censuursoftware op Xiaomi toestellen door het Nationaal Cyber Security Centrum en het Agentschap Telecom? Zo nee, waarom niet?
Uit het Litouwse onderzoek blijkt dat de betreffende functionaliteit in de Europese Unie is uitgeschakeld. Wel stellen de onderzoekers dat de fabrikant deze functie op afstand zou kunnen activeren.
In algemene zin zou het toepassen van dergelijke software een risico kunnen vormen voor grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van nieuwsgaring en de privacy van Nederlandse gebruikers. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat op de software die zich op Nederlandse smartphones bevindt, de huidige wet- en regelgeving van kracht is, zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de Algemene wet gelijke behandeling.
De betreffende toezichthouders en instanties, de Autoriteit Persoonsgegevens en het College voor de Rechten van de Mens, kunnen besluiten aanvullend onderzoek te doen wanneer zij hier aanleiding toe zien.
Klopt het dat Xiaomi geen officiële winkel of webshop heeft in Nederland, maar wel online via verschillende Nederlandse websites/webwinkels te kopen is? Deelt u de mening dat als blijkt dat Nederlanders met een Xiaomi telefoon dergelijke censuursoftware hebben, het onwenselijk is dat deze telefoons in Nederland verkrijgbaar zijn? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet juist. Xiaomi heeft in Nederland een officieel verkoopkanaal via haar eigen website. Ook zijn Xiaomi-telefoons in Nederland verkrijgbaar via de mobiele operators en via zowel Nederlandse als Europese webwinkels.
Op dit moment heb ik geen aanwijzingen dat deze software in Nederland is geactiveerd. Mocht op enig moment blijken dat dit toch het geval is, dan is het aan de betreffende toezichthouders om zo nodig te handhaven.
Het bericht dat een kapotte koelkast vol Janssenvaccins in Nieuwegein tot het besluit leidde om jongeren ermee in te enten en ze zo een vrijbrief te geven om te gaan stappen. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Is het bericht juist dat jongeren niet met Janssen worden gevaccineerd wegens een risico op bijwerkingen, maar dat op 7 juni jl. in een vaccinatielocatie van de GGD Utrecht een koelkast vol Janssenvaccins dreigde te bederven wegens kortsluiting, waarop het RIVM groen licht gaf om ze toch weg te geven, ongeacht de leeftijdsgrenzen?1
De prikactie op 7 juni van de GGD Utrecht na het uitvallen van een koelkast staat uiteraard compleet los van het besluit om een keuzelijn te openen, laat staan van de besmettingsgolf van deze zomer. De suggesties die in het bericht worden gewekt zijn gewoonweg onjuist:
Als het antwoord bevestigend luidt, bent u het ermee eens dat jongeren daarmee op grote schaal zijn misleid?
Zie antwoord vraag 1.
De aanpak van drugscriminaliteit in Utrecht |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Utrecht spil in drugshandel: «Slang zat lang onder de grond en nu pas zien we de kop»; Grote zorgen over criminaliteit in stad en regio»1 en de nota «Grenzen stellen, perspectief bieden»?2
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Utrecht dat de toename van de criminaliteit totaal verkeerd is ingeschat en dat daardoor de middelen tekortschieten om het probleem aan te pakken? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u eraan doen om de genoemde scheefgroei te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek blijkt dat criminaliteit is afgenomen, niet toegenomen. In het afgelopen decennium daalde zowel het zelf gerapporteerd slachtofferschap als de door de politie geregistreerde criminaliteit sterk. Het geschatte aantal door burgers ondervonden delicten – bekend tot en met 2019 – daalde met 40%. De door de politie geregistreerde criminaliteit daalde tussen 2010 en 2020 met een derde (–33%). Het totale aantal door de politie geregistreerde verdachten nam sinds 2010 af met 39%, naar 250.000.3
Tegelijkertijd is de aard van sommige vormen van criminaliteit en hoe we die aanpakken veranderd. Uit het rapport Aanpak georganiseerde drugscriminaliteit, Een terugblik op 25 jaar beleid en uitvoering van de DSP-groep en Tilburg University blijkt hoe er sinds de jaren ’90 veel veranderd is in hoe we kijken naar drugscriminaliteit en de bestrijding ervan. Bij de invoering van het gedoogbeleid was de inschatting dat de achterdeur van coffeeshops voornamelijk zou worden bevoorraad door thuistelers. Dit was een misvatting, de wietteelt bleek een ontzettend lucratieve handel voor steeds professionelere criminele netwerken. Die netwerken breidden hun activiteiten uit en gingen zich ook op andere stoffen, zoals xtc en cocaïne, richten. De overheid reageerde door een specifieke aanpak per stof te ontwikkelen. Door de jaren heen werd duidelijk dat dit niet genoeg was. Drugscriminaliteit bleek samen te hangen met een aantal andere fenomenen en steeds meer misbruik te maken van legale structuren en processen, waardoor boven- en onderwereld met elkaar vermengden.
Het kabinet heeft fors geïnvesteerd in de politie en de aanpak van ondermijning hoog op de agenda gezet. Vanaf 2017 is meer ingezet op brede maatschappelijke weerbaarheid als onderdeel van de aanpak van ondermijning, door de investering in regionale versterkingen uit het regeerakkoord van dit kabinet. De onderzoekers waarderen deze verbreding positief.
Ook is er sinds 2018 geïnvesteerd in de operationele formatie van de politie om deze uit te breiden met ruim 2.400 fte. Daaronder vallen investeringen in bewaken en beveiligen, in de aanpak van ondermijning, zedencriminaliteit en mensenhandel. Het realiseren van die uitbreiding is in volle gang en zal naar verwachting in 2024–2025 gerealiseerd zijn.
Het kabinet investeert vanaf 2022 opnieuw structureel in veiligheid, meer precies in de aanpak van ondermijning (zie mijn brief van 4 oktober jl.4) en in veiligheid in de wijk (zie mijn brief over n.a.v. de motie-Hermans5). Een substantieel deel van deze extra middelen zal ten goede komen aan de politieorganisatie.
Waarin onderscheidt de aard en omvang de criminaliteit in Utrecht zich van andere grote steden?
Alle grote steden hebben te maken met criminaliteit. Over de aard en omvang, en zeker over hoe deze zich in de ene stad onderscheidt van de andere, is het ingewikkeld om precieze uitspraken te doen. De aard van criminaliteit is namelijk dat het zich veelal afspeelt in het verborgene.
De burgemeester stelt in het bovengenoemde artikel in de Telegraaf dat Utrecht strategisch ligt en dat er meerdere kwetsbare wijken zijn waarin het makkelijk is om mensen te rekruteren voor de drugscriminaliteit. Zij baseert zich hier op een rapport van Bureau Broekhuizen, «Drugscriminaliteit in Utrecht 2021 – Een geïntegreerd beeld van de gemeente Utrecht en politie Midden-Nederland». In datzelfde rapport wordt onder meer geconcludeerd dat cocaïne de grootste markt betreft in Utrecht. De helft van de criminele samenwerkingsverbanden zou zich ermee bezighouden. Daarnaast is Utrecht een logistiek knooppunt van cocaïne, en speelt een rol in de import, export en handel. Handel en bezit van harddrugs zijn van de verschillende vormen van drugscriminaliteit het meest bij de politie geregistreerd.
Gerelateerd aan drugscriminaliteit ziet het rapport in Utrecht fenomenen zoals plofkraken, criminele geldstromen, excessief geweld en mensenhandel. Voor wat betreft de voedingsbodem van criminaliteit, beschrijft het rapport de risicofactor in de vorm van kwetsbare wijken, waar jongeren met relatief weinig toekomstperspectief en met negatieve rolmodellen en criminele familieleden opgroeien. Daarnaast is de acceptatie en normalisatie van drugsgebruik en -dealen een risicofactor.
Erkent u dat onder andere vanwege prioriteiten elders, er nauwelijks nog agenten in de wijken zijn en er gaten in de opsporing dreigen te vallen? Zo ja, deelt u de mening dat dit probleem op korte termijn moet worden opgelost en wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Door onderbezetting hebben basisteams, met name in grootstedelijk gebied, de komende jaren helaas te maken met hoge werk- en roosterdruk. Naar verwachting zullen formatie en bezetting vanaf 2024–2025 een nieuw evenwicht bereiken. Over deze situatie heb ik uw Kamer o.a. per brief op 4 november 2020 uitgebreid geïnformeerd.6 De politie neemt maatregelen om de druk te verlichten en de doorgang van het noodzakelijke werk te waarborgen, maar dat kan niet voorkomen dat er keuzes gemaakt moeten worden over de inzet van politie.
Ingevolge de motie-Hermans komt er in de komende jaren structureel extra geld beschikbaar voor agenten in de wijk. Over de invulling hiervan heb ik uw Kamer op 13 oktober jl. per brief geïnformeerd.7
Herkent u de in het genoemde rapport beschreven problematiek en wat vindt u van de daarin genoemde oplossingsrichtingen?
Ja, ik herken de in het genoemde rapport beschreven problematiek, zoals ook beschreven in antwoord op vraag 3. Echter, Utrecht staat daarin helaas niet alleen. De oplossingsrichtingen die Utrecht heeft opgenomen in hun nota «Grenzen stellen, perspectief bieden» sluiten goed aan bij de landelijke ondermijningsaanpak. Ik heb in mijn Kamerbrief van 4 oktober jl. over de verdeling van de ondermijningsgelden het belang van een samenhangende aanpak van repressie en preventie benadrukt.8 De keuze van de gemeente Utrecht om in te zetten op de aanpak van jonge aanwas en doorgroeiers enerzijds en het aanpakken van criminele geldstromen anderzijds, past daar goed bij. Ik kan de Utrechtse aanpak dan ook van harte onderschrijven.
Deelt u de ernstige zorgen van de burgemeester van Utrecht over de drugscriminaliteit in de stad en de regio Utrecht? Zo ja, wat doet u om Utrecht te helpen deze problematiek de kop in te drukken?
Uiteraard deel ik de zorgen van de burgemeester van Utrecht over de drugscriminaliteit in de stad en regio. Ik spreek de burgemeester van Utrecht regelmatig. Op 4 oktober jl. heb ik specifiek met haar over de nota Grenzen stellen, perspectief bieden gesproken. Daarnaast ben ik blij dat zij dit jaar namens de G4 lid is geworden van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO). Zoals aangekondigd in de brief van 4 oktober jl.9, vraag ik het SBO om advies over de verdeling van de gelden voor onder andere preventie en regionale versterkingen over het hele land. Uit die gelden zal naar verwachting ook geld voor het RIEC Midden-Nederland en de aanpak van ondermijning in de stad en regio Utrecht beschikbaar komen.
Bent u bereid met de burgemeester van Utrecht in gesprek te gaan om te vernemen wat mogelijk nog meer nodig is aan bijvoorbeeld financiële middelen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vluchtelingen die vastzitten aan de grens tussen Polen en Wit-Rusland |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
de Th. Bruijn , Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er vier doden zijn gevallen aan de grens tussen Polen en Wit-Rusland, zoals te zien in de uitzending van Nieuwsuur op 20 september jl?1
Het kabinet volgt de ontwikkelingen rondom irreguliere migratie aan grens tussen de EU en Belarus nauwgezet. Het kabinet is bezorgd over de situatie aan grens tussen Belarus en de EU en betreurt het ten zeerste dat er dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
Het kabinet heeft begrip voor de complexe situatie waar Polen, Litouwen en Letland zich in bevinden, nu er geruime tijd sprake is van een sterke toestroom van irreguliere migranten die, actief gefaciliteerd door Belarussische autoriteiten, de EU proberen in te reizen. Vanzelfsprekend dienen deze lidstaten Europees en internationaal recht te allen tijde te respecteren. Overigens hebben zij opgemerkt dat op grond van het VN Vluchtelingenverdrag ook Belarus verplichtingen kent.
Is het waar dat «honderden migranten» in de bossen van het grensgebied zwerven? Deelt u de mening dat aan deze mensonterende toestanden snel een eind moet komen?
De berichten over migranten die zich in het gebied rondom de grens tussen Belarus en Polen bevinden zijn zorgelijk.
Zoals uw Kamer bekend beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie over wat er aan de buitengrenzen precies gebeurt. De noodtoestand in het grensgebied bemoeilijkt de situatie, te meer omdat het voor bijvoorbeeld VN-organisaties lastig is toegang te krijgen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het is daarom op dit moment niet op basis van betrouwbare cijfers vast te stellen hoeveel migranten er precies in het betreffende grensgebied aanwezig zijn. De Poolse autoriteiten melden dat dagelijks enkele honderden pogingen worden ondernomen om Pools grondgebied te betreden. Het is niet bekend hoeveel personen deze pogingen ondernemen.
Klopt het dat vanwege de noodtoestand niemand kan controleren wat er bij de grens gebeurt? Wat wordt ondernomen om mensen te beschermen tegen de kou, verwaarlozing en een tekort aan levensmiddelen?
Polen heeft begin september de noodtoestand afgekondigd in de grensregio en deze maatregel op 29 september met 60 dagen verlengd. Onderdeel van deze maatregel is dat personenverkeer in het grensgebied is beperkt. Hierdoor kunnen ook waarnemers, journalisten en humanitaire organisaties het gebied aan de Poolse zijde van de grens niet in. Ook aan de Belarussische kant van de grens is geen sprake van vrije toegang voor waarnemers, journalisten of humanitaire organisaties. Hierdoor is er een gebrek aan transparantie en is niet vast te stellen wat de exacte situatie ter plaatse is. Eurocommissaris Johansson heeft in een gesprek met de Poolse Minister van Binnenlandse Zaken op 30 september jl. erop aangedrongen dat, ondanks de verlenging van de noodtoestand, aan journalisten toegang tot de grenszone wordt verleend. Het kabinet steunt die oproep.
Polen heeft aangeboden humanitaire hulp te verstrekken aan migranten die aan de Belarussische kant van de grens verblijven. Belarus heeft dit aanbod afgewezen. De EU heeft hulp aan Polen aangeboden, inclusief inzet van Frontex. Dit aanbod heeft Polen afgeslagen. VN-organisaties IOM en UNHCR hebben om toegang in het grensgebied verzocht, om de nodige humanitaire hulp te bieden. Hier is zowel door Polen als Belarus nog niet officieel op gereageerd.
Op welke manier worden de plaatselijke autoriteiten hierop aangesproken? Wilt u aandringen op het toelaten van hulporganisaties in het gebied?
Polen is zelf verantwoordelijk voor het bewaken van de grens met Belarus. Het kabinet acht het van groot belang dat Europese wet- en regelgeving, waaronder fundamentele rechten, wordt nageleefd. Ook is het wat het kabinet betreft belangrijk dat er sprake is van transparantie over wat zich aan de grens afspeelt, en dat hulporganisaties, inclusief VN-organisaties, hun werk kunnen doen. Tot slot benadrukt Nederland dat Polen er niet alleen voor staat en de EU kan helpen, onder andere door middel van inzet van Frontex. Deze boodschappen draagt Nederland ook aan de Poolse autoriteiten uit.
In lijn met de motie van de leden Van Dijk en Podt2 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tijdens de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober gesproken met haar Poolse collega. Tijdens dit gesprek heeft zij het naleven van fundamentele rechten aan de grens benadrukt, en haar collega opgeroepen om (humanitaire) hulp toe te laten tot het grensgebied.
Wordt onderzoek gedaan naar de dood van vier mensen? Op welke manier?
Het Pools Openbaar Ministerie heeft aangegeven de doodsoorzaak van de overleden personen te onderzoeken. Zolang het onderzoek gaande is worden daarover door de Poolse autoriteiten verder geen mededelingen gedaan.
Bent u van mening dat de mensen recht hebben op een asielprocedure of heeft «Warschau de steun van Brussel» voor de pushbacks die worden toegepast?2
Polen dient zich, net als iedere andere EU-lidstaat, te houden aan de Europese wet- en regelgeving bij het bewaken van zijn buitengrenzen. Daaruit volgt dat eenieder die aangeeft een verzoek om internationale bescherming te willen doen, hier de gelegenheid toe moet worden geboden. De Europese Commissie is voortdurend met Polen in gesprek en houdt de situatie in Polen in de gaten. Wanneer Polen zich niet houdt aan haar verplichtingen onder de Europese asielregels is het de taak van de Commissie, als hoedster van de Verdragen, om hier actie tegen te ondernemen.
Deelt u de mening dat de Wit-Russische president Loekasjenko moet worden aangepakt, maar dat deze mensen geen slachtoffer mogen worden van geopolitieke manoeuvres?
Het kabinet acht het gebruik van migranten voor politieke doeleinden volstrekt onacceptabel. Belarus misbruikt hiermee mensen en de hoop die zij koesteren. Migranten worden bovendien in gevaar gebracht en onderweg regelmatig financieel uitgebuit door smokkelaars. Dat dient te stoppen. De Europese Raad heeft dit in juli jl. ook sterk veroordeeld in zijn conclusies.
Het kabinet zet zich samen met verschillende partners in EU-verband in voor een gepaste reactie op de acties van Belarus. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld wordt in EU-verband op dit moment ook gewerkt aan aanvullende sancties tegen Belarus. Nederland steunt ook de inzet van de EU gericht op het tegengaan van vluchten waarmee irreguliere migranten vanuit derde landen naar Belarus worden gevlogen. Contact hierover bijvoorbeeld met de Iraakse autoriteiten heeft reeds geleid tot het tegenhouden van een groot aantal chartervluchten.
Welke stappen zijn gezet tegen «het misbruik van migratie voor geopolitieke doelen» na afloop van de ingelaste EU-Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) in augustus jl?3
Eurocommissaris Johansson is op 30 september in Warschau geweest om hierover met de Poolse regering te spreken en het belang van naleven van EU-recht te benadrukken. Ook vroeg zij om toegang voor journalisten tot de grenszone. Op 6 oktober bezocht een delegatie van de Europese Commissie Polen om met Poolse ambtenaren te spreken over de situatie. Het kabinet verwelkomt deze acties van de Commissie.
Zie voorts de antwoorden op vragen 4 en 7.
Hoe staat het met de opvang van migranten die vanuit Wit-Rusland in Litouwen arriveren? Heeft u 500 stapelbedden, 2000 dekens en 500 kledinglockers geleverd aan Litouwen?
De migranten die in Litouwen zijn aangekomen worden sinds 1 oktober opgevangen in vijf aangewezen opvangcentra. Deze zijn klaargemaakt voor de winter. In twee van de vijf opvanglocaties worden kwetsbare migranten, zoals vrouwen en kinderen, opgevangen.
Nederland heeft via het Union Civil Protection Mechanism (UCPM) van de EU op 10 en 11 augustus jl. 500 etagebedden, 500 garderobekasten en 2000 dekens geleverd aan Litouwen.
Bent u het eens dat een oplossing voor de migratie vanuit Wit-Rusland moet worden gezocht, maar dat Europese verdragen (zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het EVRM) en ook mensenrechten daarbij niet mogen worden geofferd? Wat onderneemt u tegen landen die dit soort afspraken schenden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 zet het kabinet zich samen met verschillende partners in EU-verband in voor een gepaste reactie op de acties van Belarus. Zoals hierboven aangegeven acht het kabinet het van belang dat alle Europese asielregels en andere internationale afspraken worden nageleefd. Dit heeft de Europese Commissie ook benadrukt. Het kabinet steunt de Commissie in dit standpunt, en draagt dit ook uit in gesprek met betrokken landen.
Indien er aanwijzingen zijn dat de EU-regels worden geschonden dan is het in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de EU-verdragen, om hier tegen op te treden.
Het bericht ‘Geen Friese tolken meer beschikbaar vanwege ‘magere vergoeding’ |
|
Romke de Jong (D66), Mirjam Bikker (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen Friese tolken meer beschikbaar vanwege «magere vergoeding»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat het Fries tijdens zittingen gebruikt mag worden zoals geregeld in de «Wet gebruik Friese taal»?
Ja, het is belangrijk dat de Friese taal in de rechtspleging wordt gebruikt en daar wordt ook in voorzien.
Wat betekent dit voor de uitvoering van artikel 11 van de Wet gebruik Friese taal en erkent u dat in voorkomende gevallen de beschikbaarheid van een tolk noodzakelijk is voor de uitvoerbaarheid van dit artikel?
Bij de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zijn rechters en raadsheren werkzaam die de Friese taal spreken. Bij het arrondissementparket Noord-Nederland en de vestiging van het ressortsparket in Arnhem-Leeuwarden zijn officieren van justitie en advocaten-generaal werkzaam die Fries spreken. Dit maakt het mogelijk dat de persoon, bedoeld in artikel 11 van de Wet gebruik Friese taal, zich ter terechtzitting van de Friese taal kan bedienen. In voorkomende gevallen kan ook een tolk Fries worden ingezet, waarmee het eveneens mogelijk wordt dat bedoelde persoon zich van de Friese taal kan bedienen. In beginsel is dit een tolk die staat ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers. De Wet beëdigde tolken en vertalers voorziet er in algemene zin ook in dat er, indien er geen in het register ingeschreven tolk beschikbaar is, onder voorwaarden een tolk in de betreffende talencombinatie kan worden ingezet van buiten het register.
Hoe denkt u via een fatsoenlijke vergoeding voor gekwalificeerde C1-tolken het recht op het gebruik van de tweede Rijkstaal te waarborgen nu dit onder druk staat?
Met de wijziging van het Besluit tarieven in strafzaken (Btis) per 1 juli 2020 is een vernieuwde systematiek geïntroduceerd waarmee alle in het Register beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolken (en vertalers) zelf kunnen onderhandelen over hun tarieven. De in het Btis genoemde bedragen, die voor de wijziging golden als vaste tarieven, zijn daarbij omgezet in gegarandeerde minimumtarieven. De tolken kunnen op individuele basis over hun tarieven onderhandelen met intermediairs, die via aanbestedingsprocedures zijn of nog worden geselecteerd. De eerste aanbestedingen zijn in september 2020 uitgezet. Doordat de diverse aanbestedingen gefaseerd zijn uiteengezet zijn er nog niet voor alle onderdelen nieuwe contracten gesloten. De publicatie voor de aanbesteding van de nieuwe contracten voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak wordt op dit moment voorzien in het vierde kwartaal van 2021. Tot de datum van inwerkingtreding van deze contracten blijven nog de vaste tarieven van kracht zoals die golden voor bovengenoemde wijziging van het Btis. Daarna kunnen alle tolken, dus ook de tolken Fries, zelf over hun tarieven onderhandelen.
Ziet u kansen om het recht op het gebruik van de tweede Rijkstaal in het rechtsverkeer ook op andere wijze te bevorderen, bijvoorbeeld door met de rechterlijke macht afspraken te maken over actieve en passieve beheersing van de taal?
Zoals bij vraag 3 toegelicht zijn er bij de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden rechters en raadsheren werkzaam die de Friese taal actief beheersen. Daarnaast vragen de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van de overige medewerkers een passieve beheersing van de Friese taal, dan wel de bereidheid om dat te leren. Om de kennis van de Friese taal onder medewerkers te bevorderen bieden de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden periodiek cursussen Fries aan hun medewerkers aan.
Daarnaast worden belanghebbenden zowel in de correspondentie als ook in de gebouwen van de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geïnformeerd over de mogelijkheid om ter zitting Fries te spreken. In het gerechtsgebouw en het paleis van justitie in Leeuwarden hangen bordjes waarop die informatie is vermeld. Ook op de website van de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is informatie beschikbaar gesteld over het Fries in het rechtsverkeer. In het verlengde van de afspraken tussen Rijk en provincie aangaande de zichtbaarheid van het Fries, hebben de Rechtbank Noord-Nederland en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zelf besloten hernieuwde aandacht te besteden aan optimalisatie van de informatie opdat belanghebbenden zich nog meer uitgenodigd zullen weten om tijdens zittingen in de rechtbank en/of in het gerechtshof naast het Nederlands desgewenst ook Fries te spreken.
De rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werken verder mee aan een onderzoek van de provincie Fryslân om meer inzicht te krijgen in de mate waarin inwoners van Fryslân in de praktijk gebruikmaken van het recht om Fries te spreken in de rechtbank en/of het gerechtshof. Hiertoe zal een nulmeting worden uitgevoerd. De nulmeting richt zich ook op de zichtbaarheid en de taalbeheersing Fries bij medewerkers van beide gerechten. Aan de hand van de uitkomsten van de nulmeting kan door de rechtbank en het gerechtshof worden bepaald of en welke verdere maatregelen genomen worden om de zichtbaarheid en de passieve beheersing van het Fries onder medewerkers verder te vergroten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afzonderlijk vast te leggen afspraken over de Friese taal in het rechtsverkeer, zoals omschreven in de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2019–2023, Artikel 9, tussen het Rijk en de provincie Fryslân?
De provincie Fryslân is actiehouder van de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2019–2023. Tijdens een bestuurlijk overleg op 19 april 2021 in aanwezigheid van de commissaris van de Koning en de president van de Rechtbank Noord-Nederland is er wederzijds kennisgemaakt en is er een aantal afspraken gemaakt t.a.v. het Fries in het rechtsverkeer. Een van de afspraken is dat er een 0-meting wordt gedaan om uit te zoeken hoe het ervoor staat met (het gebruik van) het Fries in de rechtszaal. Ook het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werkt mee aan deze 0-meting.
Bent u bereid in de nieuw op te stellen bestuursafspraak concrete afspraken over de tolken vast te leggen?
Voor de periode vanaf 2024 worden nieuwe bestuursafspraken Friese taal en cultuur gesloten. In dat kader zal ook gesproken worden over het gebruik van het Fries in de rechtspraak. Het is aan mijn ambtsopvolger deze afspraken concreet vorm te geven en vast te leggen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Rechtspraak van donderdag 30 september 2021?
Ja.
Geconstateerde ernstige misstanden op de dierenbeurs in Houten |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De Terrariabeurs is dierenbeschermers een doorn in het oog»?1
Ja.
Hebt u de beelden gezien die World Animal Protection heeft gemaakt bij de Terrariabeurs in Houten?2
Ja.
Deelt u de mening dat het artikel en de beelden aantonen dat de kooitjes en zelfs voedselbakjes waarin de dieren worden gehouden volstrekt ontoereikend zijn en dat veel dieren tekenen van extreme stress vertonen? Zo nee, waarom niet?
Ieder dier heeft specifieke behoeften. Het is goed voor te stellen dat door de wijze waarop de dieren werden gehouden op de beurs, niet aan deze behoeften werd voldaan waardoor zij angst en stress ervoeren.
Vindt u de manier waarop deze dieren aan het publiek op een dierenmarkt worden gepresenteerd aanvaardbaar? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke manier bent u voornemens dit te voorkomen?
Ik vind het ongerief dat de dieren op de beelden ervaren niet aanvaardbaar. Ik ben een verkenning gestart over beurzen met dieren in Nederland. Dit zijn beurzen waar liefhebbers dieren tentoonstellen en soms aanbieden voor verkoop als gezelschapsdier. In deze verkenning zal ik naast juridische aspecten ook kijken naar aspecten ten aanzien van handhaving en toezicht. Deze verkenning zal ook deel uitmaken van de integrale opvolging van alle aanbevelingen uit het rapport van de expertgroep zoönosen.
Is deze manier van «presenteren» van de dieren in overeenstemming met het Besluit houders van dieren? Indien dit zo is, deelt u dan de mening dat dit onwenselijk is?
In de verkenning waar ik in mijn antwoord op vraag 4 naar verwees, wil ik analyseren welke risico’s verbonden zijn aan het houden van beurzen met dieren, zowel op gebied van dier- en volksgezondheid als van dierenwelzijn. Ook zal hierbij worden bekeken of de huidige wetgeving de dier- en volksgezondheid en dierenwelzijn voldoende beschermt en of de gebruikelijke wijze van houden van dieren op beurzen in overeenstemming is met het Besluit houders van dieren of niet.
Was er controle door dierenartsen en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zijn hierbij overtredingen gemeld?
De beurs dient zelf te zorgen voor veterinaire controle op gezondheid van de dieren. De NVWA bezoekt beurzen met dieren niet om deze controle uit te voeren, wel om toe te zien op naleving van eisen in de wet. De NVWA is aanwezig geweest op de reptielenbeurs in Houten in 2021. Bij deze controle zijn twee overtredingen ten aanzien van diergezondheid geconstateerd. Deze dieren zijn op aanwijzing van de NVWA van de beurs verwijderd door de handelaren. Ook zijn zes phelsuma’s (gekko’s) in beslag genomen, omdat de legaliteit niet kon worden aangetoond.
Hoeveel NVWA-controles zijn er in het afgelopen jaar geweest en wat waren daarbij de bevindingen? Kunt u dit ook voor 2019 (het jaar voorafgaand aan de covid-19 crisis) aangeven?
Ik interpreteer uw vraag als betrekking hebbend op controles op beurzen met dieren. In de periode januari 2019 t/m september 2021 zijn zes inspecties uitgevoerd op de volgende beurzen.
In 2019 is de Vogelmarkt in Zwolle twee keer bezocht. Bij controles tijdens beide bezoeken zijn vogels in beslag genomen. Daarnaast zijn er op de Reptielenbeurs in Houten controles geweest en enkele overtredingen aangetroffen op het gebied van welzijn, administratieve voorschriften en handel in beschermde dieren. Er vond ook een controle plaats op de Reptielenbeurs in Hilversum. Hier zijn geen overtredingen geconstateerd.
Bij de inspectie in Zwolle in 2020 hebben inspecteurs van de NVWA in samenwerking met de politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) 53 vogels in beslag genomen en is een handelaar aangehouden (zie ook het nieuwsbericht «NVWA neemt tientallen vogels in beslag rond vogelmarkt Zwolle» gepubliceerd op 02-03-2020).
In 2021 is de reptielenbeurs in Houten geïnspecteerd. De bevindingen van de inspectie zijn bij het antwoord op vraag 6 gegeven. Mogelijk dat er nog andere beurzen worden geïnspecteerd in het najaar van 2021.
Hebt u kennis genomen van het persbericht van dierenartsenorganisatie Caring Vets, waarin gewaarschuwd wordt voor de risico’s voor de volksgezondheid van dit soort dierenmarkten, omdat «dieren symptoomloze drager van zoönosen kunnen zijn en voor het gevaar van nieuwe virusmutaties»?3
Ja.
Onderschrijft u het wetenschappelijke inzicht dat stress dieren gevoeliger maakt voor ziekteverwekkers en dat de aanwezigheid van verschillende diersoorten, onder slechte en stressvolle omstandigheden, een risico betekent op de verspreiding van zoönosen?
Het is inderdaad zo dat stress een negatief effect kan hebben op het immuunsysteem van een dier. Daarom is het belangrijk stress bij dieren zoveel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van geschikte huisvesting. Of stressvolle omstandigheden een risico vormen op de verspreiding van zoönosen is een complexe vraag, die niet met een eenvoudig ja of nee beantwoord kan worden. Sommige ziekten zoals hoogpathogene vogelgriep zijn zo besmettelijk dat de verspreiding in pluimvee enorm snel gaat, ook zonder stress. Bij andere ziekten kan stress een rol spelen in het ziekteverloop bij individuele dieren, maar het is mij niet bekend of ooit wetenschappelijk is vastgesteld dat dit de epidemiologie van de ziekte en de verspreiding ervan ook beïnvloedt. Dat geldt ook voor het bij elkaar houden van verschillende diersoorten.
Deelt u de conclusie van het rapport Bekedam dat er gewerkt moet worden aan het uitbannen van markten met levende (wilde en exotische) dieren, zeker gelet op het feit dat bij dit soort markten vaak internationale handelaren aanwezig zijn?4 Zo ja, hoe gaat u dit in beleid omzetten? Zo niet, waarom niet?
De aanbeveling in het rapport-Bekedam gaat over zogenaamde «wetmarkets» of traditionele voedselmarkten, waar levende, vaak uit het wild afkomstige, dieren worden verhandeld als voedsel. Zulke markten komen in Nederland niet voor. Naar aanleiding van een recent advies van de World Health organization (WHO), de wereld-diergezondheidorganisatie (OIE) en het VN-programma voor milieu en omgeving (UNEP) over dit onderwerp, heeft het kabinet bij de 74e World Health Assembly (WHA) in mei van dit jaar opgeroepen om dit onderwerp verder op te volgen. De WHO heeft toegezegd dat het onderwerp geagendeerd zal worden op de volgende Executive Board Meeting van de WHO.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de aangekondigde verkenningen en juridische analyses naar markten met levende dieren?5
De verkenning waarop u doelt gaat over beurzen met dieren in Nederland. Dit zijn beurzen waar liefhebbers dieren tentoonstellen en aanbieden voor verkoop als gezelschapsdier. Deze verkenning is gestart en zal deel uitmaken van de integrale opvolging van alle aanbevelingen uit het rapport-Bekedam. De planning is om uw Kamer voor het kerstreces op de hoogte te brengen van de voortgang hierop.
Erkent u dat dit soort markten hierdoor een bron kunnen zijn van zoönosen en tot een nieuwe pandemie kunnen leiden? Zo nee, waarom niet?
Contact met dieren betekent altijd een bepaald risico op zoönosen. Ziekteverwekkers beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom betekent elk contact tussen mens en dier een bepaald risico. Daarmee kunnen beurzen met dieren een bron zijn voor zoönosen. Echter, voor vrijwel de meeste zoönosen geldt dat deze van dier op mens worden overgedragen maar vervolgens zelden (eenvoudig) overdraagbaar zijn van mens op mens. Het gaat vaak om incidentele overdracht en is daarmee een beperkt risico voor de algemene volksgezondheid. De voorschriften in het Besluit houders van dieren zijn bedoeld om zieke dieren te weren van beurzen, of te zorgen dat dieren die ziekteverschijnselen vertonen worden geïsoleerd. Deze voorschriften zorgen ervoor dat het risico op de aanwezigheid van dierziekten en zoönosen op een beurs beperkt is. Ten slotte geldt natuurlijk altijd advies om na contact met dieren algemene hygiënevoorschriften te volgen, zoals handenwassen, om de kans op een infectie met een zoönose nog verder te verkleinen.
Als noch het Besluit houders van dieren (Wet dieren), noch de Wet publieke gezondheid de regering de bevoegdheid geeft om deze beurzen te sluiten, bent u dan bereid om een wettelijke basis hiervoor te creëren?6 Zo nee, waarom niet?
Ik wil eerst de verkenning afwachten, waarnaar ik heb verwezen in vraag 4, 5 en 11. Hierin wil ik breed analyseren welke risico’s verbonden zijn aan het houden van beurzen met dieren, zowel op gebied van dier- en volksgezondheid als van dierenwelzijn. Ook zal hierbij worden bekeken of de huidige wetgeving de dier- en volksgezondheid en dierenwelzijn voldoende beschermt.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het boek ‘Amalia, de plicht roept’ van Peter Rehwinkel. |
|
Rudmer Heerema (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het boek «Amalia, de plicht roept» van Peter Rehwinkel waarin de hypothese wordt besproken dat Prinses Amalia de troon zal moeten opgeven als zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht?1
Het kabinet vindt dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en ziet geen beletsel voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht. Het kabinet ziet dus niet dat een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Wat betreft de gevolgen van zo’n huwelijk voor de grondwettelijke erfopvolging, merk ik het volgende op. Het doel van de grondwettelijke bepalingen over erfopvolging is om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat en hierdoor de staatkundig gewenste zekerheid te bereiken omtrent de erfopvolging.
Het moderne familierecht biedt veel ruimte aan het maatschappelijk leven voor het (doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Het is onvermijdelijk dat er fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet, dat juist beoogt om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat. Het is duidelijk wie Koning is en wie hem opvolgt. In het kader van de behandeling van een toekomstige toestemmingswet kan door de regering en de Staten-Generaal zo nodig nader stil worden gestaan bij de afstammingsrechtelijke positie van kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het dan geldende afstammingsrecht.
Het is niet dienstig om nu vooruit te lopen op een dergelijke weging omtrent de erfopvolging in het kader van een toestemmingswet. Dit is te zeer afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval, die, zoals je ook terugkijkend kunt vaststellen bij het familierecht, door de tijd heen ook kunnen veranderen.
Klopt het dat een troonopvolger afstand moet doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht en is dat nog steeds het standpunt van de regering? Vindt u dat dit past bij de normen en waarden van Nederland anno 2021? In hoeverre wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat een troonopvolger zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht? In hoeverre komen kinderen die voortkomen uit een huwelijk tussen een troonopvolger en een partner van hetzelfde geslacht in aanmerking voor het koningschap?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de Nederlandse troonopvolger ook zou moeten kunnen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht en dientengevolge niet uitgesloten zou moeten worden van het koningschap? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zorgen dat deze vragen voor de behandeling van de begroting van de Koning beantwoord worden?
Ja.
Ongelijke toeslagen voor studenten met een beperking |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Nog steeds ongelijke toeslagen voor studenten»?1
Ja.
Vindt u het ook kwalijk dat er nog steeds studenten met een beperking minder studietoelage krijgen dan is toegezegd?
Net als mijn ambtsvoorgangers vind ik het – mede gelet op de kwetsbare positie van de doelgroep – van groot belang dat gemeenten nieuwe wetgeving niet afwachten en de hoogte van de IST binnen de huidige wettelijke kaders vaststellen in de geest van de voorgenomen herziening van de genoemde regeling. De uitvoering van de individuele studietoeslag (IST) is op grond van de huidige wet de bevoegd- en verantwoordelijkheid van het college van B&W. Dit geldt ook voor het bepalen van de hoogte van de IST.
Zoals in beantwoording op de Kamervragen van de leden Werner en Peters is aangegeven3, heeft de toenmalige Staatssecretaris vanwege de vertraging van de wetsbehandeling van het wetsvoorstel Breed Offensief gemeenten via het Gemeentenieuws van SZW 2020-94 opgeroepen om de IST in de geest van de voorgenomen herziening te verstrekken. Mijn ambtsvoorganger heeft in het SZW Gemeentenieuws 2021-55 gemeenten hier nogmaals toe opgeroepen. Gemeenten is gevraagd de IST vanaf de leeftijd van 21 jaar op 300 euro per maand vast te stellen. Voor studenten jonger dan 21 jaar kunnen gemeenten conform het toepasselijke jeugd-minimumloon een lager bedrag hanteren. Onderstaande tabel geeft de verschillende bedragen weer.
Leeftijd in jaren
Verhouding jeugd WML t.o.v regulier WML
21 en ouder
100%
€ 300,00
20
80%
€ 240,00
19
60%
€ 180,00
18
50%
€ 150,00
Kunt u aangeven welke gemeenten nog steeds onvoldoende studietoelage geven?
De rijksoverheid beschikt niet over informatie over de hoogte van de individuele studietoeslag in afzonderlijke gemeenten. Landelijke cijfers van het CBS laten wel een stijgende lijn zien in de totale uitgaven door gemeenten aan dit instrument: van circa 2,5 miljoen euro in 2017 naar 4,6 miljoen euro in 2019. Het voorlopige beeld van de uitgaven in 2020 is 7,1 miljoen euro.
Kunt u verder aangeven waar het bedrag van 300 euro op is gebaseerd, constaterende dat een student gemiddeld 550 euro per maand verdient en de regering is verzocht, in de unaniem aangenomen motie-Raemakers c.s.2, om de studietoeslag in lijn te brengen met de studieregeling van de Wajong2010?
De studietoeslag is een bijzondere aanvullende inkomensondersteuning op grond van de Participatiewet. De toeslag is uitdrukkelijk bedoeld om een compensatie te bieden aan studenten die wel arbeidsvermogen hebben maar vanwege hun beperking niet in staat zijn om aanvullende inkomsten uit arbeid te verwerven naast een voltijd studie. Ik ben van opvatting dat een hoger bedrag niet past in het compenserende karakter van de studietoeslag. In een brief aan de Tweede Kamer van 8 juli 20197 is door de toenmalige Staatssecretaris van SZW een bedrag van circa € 300 per maand als uitgangspunt genoemd, in lijn met de motie van het lid Raemakers. Het bedrag is in overleg met gemeenten tot stand gekomen. Die hoogte stelt gemeenten in staat om de uitgaven op te vangen binnen middelen die bij invoering van de Participatiewet zijn toegevoegd aan het Gemeentefonds voor de uitvoering van de studietoeslag door gemeenten (structureel € 35 miljoen8).
Welke maatregelen heeft u genomen om, ondanks dat het wetsvoorstel Breed offensief3 controversieel is verklaard, gemeenten aan te sporen de studietoelage te verhogen naar 300 euro?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welk bedrag gemeenten per jaar nodig hebben om alle studenten met een beperking, met terugwerkende kracht over 2021, een studietoelage toe te kunnen kennen?
De uitvoering van de individuele studietoeslag (IST) is op grond van de huidige wet de bevoegd- en verantwoordelijkheid van het college van B&W. Voor de uitvoering van de studietoeslag door gemeenten is bij invoering van de Participatiewet structureel € 35 miljoen toegevoegd aan het Gemeentefonds. Het meest recente voorlopige beeld van de uitgaven door gemeenten aan de IST in 2020 is 7,1 miljoen euro. Gemeenten hebben dus voldoende financiële ruimte om de uitgaven aan de studietoeslag op te hogen. Zoals eerder benoemd is het vaststellen van de hoogte van de studietoeslag op grond van de huidige wet aan het gemeentebestuur.
Bent u daarnaast bereid, vanwege de eerder genoemde aangenomen motie, om het gelijktrekken, en dus voor veel studenten verhogen, van de studietoelage uit het wetsvoorstel Breed offensief te halen, zodat het wetsvoorstel verhoging studietoelage behandeld kan worden?
De herziening van de IST maakt deel uit van het wetsvoorstel Wijziging van de Participatiewet Uitvoeren breed offensief.9 Het wetsvoorstel – dat door de Tweede Kamer op 13 april 2021 controversieel is verklaard10 – bevat een pakket aan maatregelen om meer mensen met een arbeidsbeperking aan (duurzaam) werk te helpen. Het is niet mogelijk om een ingediend wetsvoorstel te splitsen. Er is verder geen ander voorliggend wetsvoorstel dat in aanmerking komt waarin de herziening van de IST betrokken kan worden. Ik blijf gemeenten verzoeken om, totdat het wetsvoorstel Breed Offensief is aangenomen, conform IST te handelen.
Zo nee, bent u dan bereid om vooruitlopend op het wetsvoorstel gemeenten van meer budget te voorzien om zodoende studenten die nu geen of minder studietoelage ontvangen toch te kunnen compenseren?
Zie antwoord vraag 6.
Ivermectine, hydroxychloroquine en testen op antilichamen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vragen een korte inhoudelijke reactie te geven op de volgende wetenschappelijke studies die laten zien dat ivermectine als coronamedicijn heel waarschijnlijk werkzaam is? Zo nee, waarom niet?1, 2, 3, 4
Op dit moment wordt de inzet van ivermectine bij COVID-19 afgeraden door het Europees Medicijn Agentschap (EMA) alsook De Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid (SWAB) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). Zij baseren zich op alle relevante literatuur en geven een onderbouwd advies om ivermectine niet in te zetten als coronamedicijn. Ik zie op dit moment geen reden om een aanvullende literatuurbeoordeling door het RIVM te laten verrichten.
Begrijpt u dat een verwijzing naar bijvoorbeeld Europese of Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-richtlijnen of een «stappenplan» dat gevolgd zou moeten worden op de vorige vraag geen inhoudelijk antwoord is?
Ik baseer mij op richtlijnen van de Nederlandse beroepsgroepen. Zoals hierboven aangegeven, adviseren de beroepsgroepen om ivermectine niet in te zetten als coronamedicijn. Dat is een inhoudelijke afweging.
Kunt u, gezien het grote aantal wetenschappelijke studies die aantonen dat ivermectine werkt, het RIVM vragen een lijst met studies aan te leveren die laten zien dat dit medicijn niet zou werken?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Wat is het afwegingskader dat is gehanteerd door het RIVM? Met andere woorden, waarom zijn de studies die laten zien dat ivermectine niet zou werken uiteindelijk doorslaggevend geweest? Welke studies wegen waarom zwaarder?
De weging van wetenschappelijke literatuur voor de beoordeling van geneesmiddelen wordt verricht door onafhankelijke organisaties zoals het EMA en de beroepsgroepen die de relevante literatuur beoordelen op de inhoud (zie ook mijn antwoord vraag 1). Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over het gebruik van een mogelijk «afwegingskader» dat door deskundigen wordt gebruikt.
Bent u bekend met het feit dat de voorzitter van de Japanse medische vereniging van mening is dat ivermectine zou moeten (kunnen) worden voorgeschreven?5 Waarom bent u het hier niet mee eens? Wat zijn eigenlijk de medische risico’s van het voorschrijven van ivermectine en hoe verhouden deze risico’s zich tot de schade die wordt aangericht mocht een (mogelijk) werkend medicijn tegen corona niet worden ingezet?
Ja, ik ben hiermee bekend. Het is echter niet aan mij om mij uit te laten over de mening van de voorzitter van een Japanse medische vereniging. Ik neem hier dan ook geen standpunt over in.
Om het gebruik van ivermectine bij de behandeling van COVID-19 mogelijk te maken, zal een fabrikant een registratiedossier in moeten dienen bij het EMA of het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Op dat moment kan een gedegen en inhoudelijke afweging worden gemaakt van de medische risico’s en het mogelijke positieve behandeleffect.
Ik wil wel opmerken dat het verspreiden van desinformatie over dit middel patiënten weg kan houden van een goedgekeurde en effectieve behandeling van COVID-19. Dit kan resulteren in gezondheidsschade en kan de druk op de zorg onnodig verhogen.
Klopt het dat ivermectine ooit vrij verkrijgbaar was (zonder recept) in drogisterijen?
In Nederland is Stromectol (met werkzaam bestanddeel ivermectine) in 2003 ingeschreven met de UR (Uitsluitend Recept) afleverstatus. Voor zover bekend, hebben Stromectol en latere ivermectine registraties altijd de UR afleverstatus gehad. Gezien de indicatie van dit geneesmiddel in combinatie met de vigerende wetgeving sinds 2003, is het onwaarschijnlijk dat het tussen 2003 en nu vrij verkrijgbaar is geweest in Nederland.
Klopt het dat ivermectine door huisartsen niet mag worden voorgeschreven als coronamedicijn?
Dat klopt. Ik verwijs u ook naar mijn eerdere brief6 op uw vergelijkbare vragen.
Kunt u alle OMT-documenten, mails, nota’s et cetera aanleveren waarin wordt gesproken over de effectiviteit van ivermectine als coronamedicijn?
Het OMT heeft niet geadviseerd over ivermectine als coronamedicijn, aangezien het OMT niet gaat over behandelingen. Om die reden zijn er ook geen documenten van het OMT over dit onderwerp. Een inventarisatie heeft opgeleverd dat er geen nota’s zijn opgesteld over de effectiviteit van ivermectine als coronamedicijn. Zoals ik hierboven heb toegelicht, is het aan de deskundigen om een inhoudelijke afweging te maken over effectiviteit van enig medicijn of methode.
Bent u bekend met deze metastudie van 286 studies naar de effectiviteit van hydroxychloroquine, een ander veelgenoemd potentieel coronamedicijn, die laten zien dat vooral in een vroeg stadium van behandeling hydroxychloroquine een effectief geneesmiddel kan zijn?6
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is de conclusie getrokken in deze metastudie op basis van 286 studies juist? Zo ja, waarom wordt dit medicijn dan niet voorgeschreven? Zo nee, waarom niet? Begrijpt u dat we graag een inhoudelijk antwoord willen? Kunt u deze vraag dus aan het RIVM voorleggen?
Zoals ik u reeds eerder heb geschreven8 als antwoord op vergelijkbare vragen, is het niet aan mij om een wetenschappelijke studie naar de inzet van een geneesmiddel te duiden. Het is van belang om op te merken dat de plaatsbepaling van een geneesmiddel niet aan de politiek is, maar aan de beroepsgroepen. Ik voel mij dan ook niet verplicht om hierover een inhoudelijke discussie te voeren of aanvullend onderzoek naar te doen.
Welke COVID-medicijnen kunnen nu door huisartsen worden voorgeschreven?
In de richtlijn van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)9 is beschreven welke behandelingen door huisartsen kunnen worden voorgeschreven.
Welke COVID-medicijnen worden nu vergoed door verzekeraars?
Voor COVID-19-geneesmiddelen gelden dezelfde voorwaarden als voor elk ander geneesmiddel om te worden opgenomen in het verzekerde pakket.
Waarom wordt het coronamedicijn Sotrovimab, dat al een half jaar geleden is goedgekeurd door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), nog steeds niet vergoed door verzekeraars in Nederland?7
Sotrovimab is nog niet goedgekeurd door het EMA. Er is nog geen handelsvergunning verleend, het EMA heeft een artikel 5.3 opinie afgegeven en op dit moment voert het EMA een zogenaamde rolling review (een gefaseerde beoordeling van onderzoeksgegevens) uit.
Waarom kunnen Nederlanders die mogelijk op natuurlijke wijze hersteld zijn van een corona-infectie zich op dit moment niet standaard, bijvoorbeeld via de GGD, via een serologische test laten testen op antilichamen zodat ze in staat zijn op deze wijze een herstelbewijs te bemachtigen?8
Het RIVM gebruikt de serologische test op dit moment alleen voor populatieonderzoek en niet voor individueel gebruik om immuniteit te bepalen. De reden hiervoor is tweeledig: ten eerste zijn veel serologische testen die te koop zijn onvoldoende gevoelig. Ten tweede wordt er nog steeds gewerkt vanuit de aanname dat immuniteit na een doorgemaakte infectie alleen in de eerste 6 maanden na de infectie voldoende bescherming geeft. Daarom heeft het herstelbewijs slechts een geldigheid van 6 maanden na een positieve test. Aan het resultaat van een serologische test kan het moment van infectie echter niet worden afgelezen, waardoor er geen herstelbewijs kan worden afgegeven. Ik heb het OMT hierover advies gevraagd.
Waarom is een herstelbewijs maar 180 dagen geldig terwijl aan de geldigheid van een coronapaspoort (vooralsnog) geen tijdslimiet is verbonden terwijl alle (!) wetenschappelijke studies er inmiddels op wijzen dat de werking van het coronavaccin met de tijd sterk (!) vermindert en immuniteit opgebouwd via het overwinnen van een natuurlijke infectie lang en in ieder geval veel langer aanhoudt dan immuniteit verkregen via «vaccins»? Kunt u de logica hiervan uitleggen? Zou het niet precies omgekeerd moeten zijn, tenminste als we ons op de wetenschap baseren? Dat wil zeggen, zou aan de geldigheid van het coronapaspoort niet een limiet van 180 dagen moeten opgelegd in plaats van aan het herstelbewijs?9, 10, 11
De serologische testen zijn niet gevoelig genoeg bevonden om met zekerheid immuniteit tegen het virus aan te tonen. Zie ook het antwoord op vraag 14. Indien hierop nieuwe inzichten komen vanuit de wetenschap, zullen we hierop ons beleid aanpassen.
Voor kennis over de duur van immuniteit na een vaccinatie, verwijs ik graag naar de websites van de rijksoverheid15 en het RIVM16.
Tot slot, waarom verschaft u, al was het maar onder het motto «baat het niet dan schaadt het niet», niet aan alle huishoudens, net zoals San Salvador nu al doet, een «kit» met middelen die (zoals het nu lijkt) het Corona ziekteverloop kunnen verlichten (of misschien zelfs voorkomen) zoals vitamine D, Ivermectine en zink?12
Uw motto «baat het niet dan schaadt het niet» is hier niet eenduidig van toepassing, verkeerd gebruik van medicijnen en supplementen kan wel degelijk leiden tot gezondheidsschade. Vooralsnog is het oordeel van de medische specialisten, zoals verwoord in de behandelrichtlijnen van het SWAB, dat de desbetreffende middelen niet bewezen effectief zijn bij het voorkomen of behandelen van COVID-19.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Op uw verzoek heb ik dat zoveel mogelijk gedaan.
Het nieuws dat NS-medewerkers staken om de sluiting van servicestations te voorkomen |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de staking die vandaag werd gehouden door servicemedewerkers van de NS?1 2 3
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de voorgenomen sluiting van 17 van de 36 ticketservicebalies en de inkrimping van de tijden waarop service wordt verleend?
De voorgenomen sluiting van 15 van de 36 vaste servicebalies betreft een operationele verantwoordelijkheid van NS4. NS wil met het voorgenomen besluit het serviceaanbod en de inzet van NS personeel beter laten aansluiten op de veranderende behoefte van de reiziger die steeds meer digitaal zijn zaken doet en steeds minder aan de balie. Het aantal stations waarop het gewijzigde serviceaanbod al van toepassing is zal daardoor toenemen van 237 tot 253. Volgens NS wordt er gemiddeld genomen de helft van de tijd geen gebruik gemaakt van een balie van NS. Aan sommige balies is er gemiddeld drie kwartier per uur geen reiziger. Het is daarom begrijpelijk dat NS kritisch kijkt naar de eigen inzet van personeel, op een manier die zowel efficiënt is als aansluit bij de behoefte van de reiziger.
Heeft NS de voorgenomen wijzigingen met u overlegd? Zo ja, wat is uw reactie geweest?
Het voornemen voor het aanpassen van de dienstverlening op stations betreft een operationele verantwoordelijkheid van NS. Ik heb kennisgenomen van het voorstel van NS.
Deelt u de mening dat servicebalies en de aanwezigheid van medewerkers essentieel zijn voor een klantvriendelijk en veilig aanbod van spoorvervoer?
Zoals ook in de antwoorden op Kamervragen van de leden Laçin, Van Dijk en Alkaya is aangegeven5, is de veiligheid en veiligheidsbeleving van reizigers en personeel in het openbaar vervoer van groot belang. Reizigers en personeel moeten zich veilig voelen in het ov en op de stations. Aanwezigheid van personeel op stations draagt bij aan een gevoel van veiligheid. Dit kan echter ook op andere manieren worden ingevuld, bijvoorbeeld door de gerichte inzet van Veiligheids- en Serviceteams, en cameratoezicht.
Ook hebben NS en ProRail in de afgelopen jaren de veiligheid op stations verbeterd door de invoering van 24-uurs camerabewaking met een bemenste veiligheidscentrale en informatie- en alarmzuilen. De verwachting is daarom dat de wijzigingen niet direct zullen leiden tot een lager gevoel van veiligheid op de stations.
Conform de afspraken die zijn vastgelegd in de vervoersconcessie voor het hoofdrailnet wordt NS afgerekend op het borgen van de veiligheid van de reizigers én het personeel in de trein en op stations. Ook heb ik in de vervoersconcessie met NS heldere (prestatie)afspraken gemaakt over bijvoorbeeld de klanttevredenheid. Als het gaat om de gevolgen van de sluiting voor de sociale veiligheid en klanttevredenheid houd ik dus een stevige vinger aan de pols.
Deelt u de mening dat praatpalen en apps geen volwaardige vervanging zijn van fysiek aanwezige servicemedewerkers?
Het is belangrijk dat de reiziger goed wordt geholpen op de plekken en momenten waarop zij dat nodig hebben. Steeds vaker is dat online, maar soms blijft menselijke hulp gewenst. Bijvoorbeeld wanneer reizigers minder digitaal vaardig zijn of behoefte hebben aan menselijk contact. Dat kan op de stations waar NS servicemedewerkers of een OV Service en Tickets winkel aanwezig blijft. Voor alle overige stations, of buiten de openingstijden van de servicebalies en Service en Tickets winkels, kan dat ook 24 uur per dag en 7 dagen in de week via de servicezuil, telefonische hulp bij kaartverkoopautomaten en via de NS Klantenservice (en internet en mobiele applicatie).
Wat betekent het verdwijnen van de servicestations voor reizigers die minder mobiel zijn en reisassistentie nodig hebben? Erkent u dat deze dienstverlening op (middel)grote stations niet kan worden uitbesteed, gezien de complexiteit van dat proces?
Ook reizigers die minder mobiel zijn moeten probleemloos kunnen reizen met de trein. NS geeft aan dat het verdwijnen van servicebalies geen invloed hoeft te hebben op de reisassistentie voor reizigers die minder mobiel zijn. NS maakt hiervoor al enkele jaren ook gebruik van een derde partij; die derde partij verzorgt al langer reisassistenties op onbemenste stations en waar nodig op bemenste stations (buiten de werktijden van servicemedewerkers en bij pieken in de aanvragen). Als gevolg van het verdwijnen van servicebalies zal deze derde partij vaker worden ingezet.
Inmiddels is gebleken dat vanwege de voorgenomen sluiting van een aantal servicebalies, er nu reeds minder NS-personeel beschikbaar is op die stations. Dat heeft in een aantal gevallen geleid tot haperingen in de reisassistentie. NS heeft aangegeven dit zeer te betreuren. NS zet vanaf 18 oktober, in aanvulling op de dienstverlening door de servicemedewerkers, waar nodig via de derde partij extra mensen in om dit te ondervangen. Dit doet NS totdat de reisassistentie door de derde partij (op stations zonder bemensing) of door het NS-personeel (op stations met bemensing) op de gebruikelijke manier kan worden gegarandeerd.
Ik houd met NS de vinger aan de pols om ervoor te zorgen dat de reisassistentie zowel nu als in de toekomst geboden wordt op het gewenste hoge niveau.
Wat betekent het verdwijnen van de servicestations voor de opvang en begeleiding van reizigers bij calamiteiten en grootschalige vertragingen?
Er verandert niets aan de reisbegeleiding en assistentie bij calamiteiten en grootschalige vertragingen. Op stations waar volgens de plannen de aanwezigheid van servicemedewerkers is voorzien, blijven zij reizigers voorzien van informatie en begeleiden zij reizigers in hun reis. Bij een calamiteit of omvangrijke vertraging geldt dezelfde werkwijze zoals die nu ook geldt op de meeste (onbemenste) stations. Afhankelijk van de situatie worden medewerkers van Veiligheid & Service, servicemedewerkers van een ander station of NS-vrijwilligers ingezet.
Bent u ermee bekend dat een aanzienlijk deel van de reizigers niet vertrouwd is met digitale dienstverlening? Hoe wordt deze doelgroep voortaan geassisteerd bij het reizen?
Ook reizigers die minder digitaal vaardig zijn moeten probleemloos kunnen reizen met de trein. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 biedt NS op verschillende manieren hulp aan deze groep reizigers.
Deelt u de vrees van de NS-medewerkers en vakbonden dat het weghalen van servicemedewerkers zorgt voor meer werkdruk bij overig NS-personeel en handhavingsdiensten?
Het is aan NS om bij voornemens of beslissingen over haar eigen bedrijfsvoering eventuele gevolgen voor medewerkers goed in kaart te brengen en hierover met hen, de vakbonden en de ondernemingsraad in gesprek te treden.
Kunnen extra toegangspoorten en cameratoezicht volgens u zorgen voor evenveel veiligheid op stations als de aanwezigheid van servicemedewerkers?
Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat betekent de voorgenomen serviceversobering voor de werkgelegenheid bij NS?
NS heeft mij laten weten zich maximaal in te zetten om mensen binnen en buiten NS naar ander werk te begeleiden. Ook konden betrokken NS medewerkers afgelopen periode gebruik maken van een vertrekregeling. NS laat weten dat veel servicemedewerkers hier gebruik van hebben gemaakt.
Bent u bereid om er bij de NS-directie op aan te dringen de voorgenomen bezuinigingen op service op stations te heroverwegen, serieus in gesprek te gaan met de vakbonden en zo een verdere escalatie van het conflict bij NS te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 valt het voorgenomen besluit van NS om een aantal servicebalies te sluiten onder de operationele verantwoordelijkheid van NS. Ik houd binnen de kaders van de concessie waarin afspraken zijn opgenomen over bijvoorbeeld klanttevredenheid en sociale veiligheid, stevig de vinger aan de pols.
Bieden de gesprekken over concessieverlening of voortzetting van de beschikbaarheidsvergoeding een mogelijkheid om ook afspraken te maken over service op stations?
De afstemming van de inzet van NS personeel op de behoefte van de reiziger valt zoals eerder aangegeven onder de operationele verantwoordelijkheid van NS. Het is niet wenselijk om in die verantwoordelijkheid te treden als concessieverlener, ook niet via de beschikbaarheidsvergoeding voor het OV in Nederland.
Het bericht ‘Grote treinstoring kwam door kapotte backup-server’ en het bericht ‘ProRail onderzoekt oorzaak telefoniestoring’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Hoe plaatst u de landelijke storing van 16 september jongstleden in de context van uw eerdere statement tijdens de mondelinge vragen op 1 juni 2021 dat de landelijke storing van 31 mei 2021 een incident was?1 2
Het was een onaangename verrassing dat zich op 16 september jl. opnieuw een telefoniestoring voordeed waardoor het landelijke treinverkeer stil kwam te liggen. ProRail heeft mij uitgelegd dat beide incidenten – die van 31 mei jl. en die van 16 september jl. – een andere oorzaak lijken te kennen. Echter, de gevolgen voor het treinverkeer waren vergelijkbaar en uitermate onwenselijk. Daarom is van belang dat beide incidenten kritisch onderzocht worden. Per brief is uw Kamer op 30 juni jl.3 geïnformeerd over het resultaat van de analyse van ProRail naar de oorzaak en de geleerde lessen van de eerste verstoring. Zoals ik u reeds heb gemeld in mijn brief van 21 september jl.4 onderzoekt ProRail ook de oorzaak van en de manier waarop is omgegaan met de laatste verstoring. Ook laten ProRail en de provider een onafhankelijke evaluatie uitvoeren naar wat er tijdens de laatste verstoring is gebeurd bij de provider en hoe dit soort situaties in de toekomst voorkomen kan worden. Ik heb ProRail gevraagd hierover te rapporteren in de jaarlijkse rapportage impactvolle verstoringen, die onderdeel is van de reguliere jaarverantwoordingen, die ik uw Kamer altijd in het voorjaar doe toekomen.
Wanneer kan ProRail de uitkomsten van het onderzoek naar de telefoniestoring van 16 september jongstleden publiceren?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke veranderingen heeft ProRail sinds 31 mei doorgevoerd om het telefoniesysteem robuuster en minder storingsgevoelig te maken?
ProRail heeft mij laten weten dat na de verstoring op 31 mei jl. een oplossing is uitgewerkt en geïmplementeerd. Die oplossing is – zo licht ProRail toe – tweeledig. Enerzijds is voorkomen dat het traag verlopen van het synchronisatieproces kan leiden tot uitval van verbindingen. Anderzijds is de monitoring van de systemen aangepast, zodat sneller en adequater gereageerd kan worden wanneer een synchronisatieproces vertraagt.
Hoe classificeert u het feit dat de eerste back-up in Rotterdam volgens ProRail niet gefunctioneerd heeft?
Een back-up is bedoeld als terugvaloptie wanneer het reguliere systeem niet werkt. Op basis van de informatie van ProRail constateer ik dat dit niet naar behoren gewerkt heeft. Dat is onwenselijk. Ik vind het belangrijk dat achterhaald wordt waarom de terugvaloptie niet direct werkte, en dat wordt gekeken hoe dit in de toekomst voorkomen kan worden.
Overigens meldt ProRail mij op basis van voortschrijdend inzicht dat de terugvaloptie in Amsterdam niet functioneerde, in tegenstelling tot eerdere berichtgeving in de media dat de terugvaloptie in Rotterdam niet functioneerde. Dit laat onverlet dat terugvalopties behoren te werken.
Is er een verband tussen het niet functioneren van de eerste back-up in Rotterdam op 16 september en het niet functioneren van alle back-ups tijdens de storing op 31 mei?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is er gedegen controle van back-ups om gedegen functionering in de toekomst te bewerkstelligen?
Wat kan er gedaan worden om de periode van overschakeling van regulier systeem naar de terugvaloptie korter te maken en daardoor hinder te verkleinen?
Antibody-dependent enhancement (ADE) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het fenomeen antibody-dependent enhancement (ADE)? Wat is uw visie op dit fenomeen? Hoe reëel acht u de kans dat ADE zal optreden bij COVID-gevaccineerden?1
Ja, ik ben bekend met dit fenomeen. Het komt voor bij een aantal ziekmakende virussen, waaronder RSV en denguevirus. De antilichamen die bij ADE betrokken zijn maken dat, wanneer het immuunsysteem een volgende keer aan de betreffende ziekte wordt blootgesteld, een overreactie optreedt. Daarmee is de kans groter dat een persoon ernstige symptomen krijgt als deze is besmet.
Dit fenomeen is in de afgelopen 1,5 jaar niet gezien bij voor mensen die een COVID-19-vaccinatie hebben ontvangen of mensen die besmet zijn geweest met het coronavirus. Het RIVM acht de kans klein dat ADE voor SARS-CoV-2 optreedt na vaccinatie.
Bent u en is het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de hoogte dat gevaccineerden vanwege ADE mogelijk ziek zouden kunnen worden en in dat geval bovendien meer infectieus kunnen zijn?
Wij zijn ervan op de hoogte dat het theoretisch mogelijk is dat ADE optreedt na COVID-19-vaccinatie. Er zijn in verschillende studies echter geen aanwijzingen gevonden voor verhoogde long-pathologie na COVID-19-vaccinatie, en evenmin in de gevaccineerde populatie tot op heden.
Is dit risico, gezien de ernst van de waarschuwing van experts, geïnventariseerd, meegenomen of besproken tijdens Outbreak Management Team (OMT)-vergaderingen?2
De Gezondheidsraad adviseert over de COVID-19-vaccinaties. Dat doet zij op basis van wetenschappelijke inzichten, waaronder de rapportages van het EMA over de werkzaamheid, kwaliteit én veiligheid van de COVID-19-vaccins.
Kunt u de Kamer alle documenten (mails, notities, notulen, et cetera) verschaffen waarin door het OMT is gesproken over ADE?
Het OMT heeft niet gesproken over ADE. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven adviseert de Gezondheidsraad over COVID-19-vaccinaties.
Kunt u het RIVM vragen hoe reëel het risico is dat wordt beschreven in het artikel «Infection-enhancing anti-SARS-CoV-2 antibodies recognize both the original Wuhan/D614G strain and Delta variants. A potential risk for mass vaccination?», waarin gesteld wordt dat neutraliserende antilichamen goed werken als men kijkt naar het originele virus, maar dat dit mogelijk anders is voor de nieuwe varianten met als (lange termijn) risico ADE bij gevaccineerden?3
Tot op heden is het risico op ADE alleen voor het denguevirus bij mensen aangetoond. Voor andere virussen, waaronder SARS-CoV-2, is ADE in laboratorium setting gezien, maar dit wordt in de praktijk niet waargenomen bij mensen. Resultaten in het genoemde artikel komen uit een computersimulatie, en zijn dus slechts theoretisch en niet daadwerkelijk waargenomen.3)
Bent u bekend met het artikel «Antibody-dependent enhancement and SARS-CoV-2 vaccines and therapies» in Nature?4
Ja.
Kunt u het RIVM vragen om een inhoudelijke reactie op dit artikel waarin gesteld wordt dat ADE tot gevolg kan hebben dat men op termijn niet alleen zieker wordt, maar ook dat nieuwe varianten van het coronavirus besmettelijker worden?5
Er zijn inderdaad voorbeelden dat ADE respiratoire ziekte kan verergeren. Dit is aangetoond in andere vaccinstudies, welke dan ook niet op de markt zijn verschenen. Dit is echter niet aangetoond voor SARS-CoV-2. Het EMA ziet streng toe op de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins. Wanneer vaccins niet aan deze strenge criteria voldoen, worden deze ook niet toegelaten.
Hoe reëel is dit risico volgens u? Indien ADE geen serieus risico betreft, kunnen we dan wellicht stellen dat «Nature» een bron is van «nepnieuws»? Zou u daar dan wellicht niet tegen moeten optreden?
De Nature publicatie, van september 2020, beschrijft het theoretisch mogelijke werkingsmechanisme van ADE bij SARS-CoV-2. Dit artikel is verschenen op het moment dat SARS-CoV-2-vaccins nog in ontwikkeling waren en er nog geen gegevens met betrekking tot SARS-CoV-2 en ADE waren. Het doel van de publicatie is mensen bewust te maken van een mogelijk risico op ADE, een normale wetenschappelijke praktijk.
Tot op heden zijn er zelfs na 3,5 miljard vaccinaties geen aanwijzingen voor ADE gevonden.
Bent u en is het RIVM bekend met dierenstudies (normaal te doorlopen fase van klinische trials) voor ontwikkeling van vaccins tegen dengue en andere respiratoire virussen (ook SARS-Cov) en de conclusies van deze onderzoeken?6, 7 en8 Bent u en is het RIVM bekend met het beschreven ADE-effect in deze studies dat is opgetreden na her-blootstelling van de dieren aan virussen en dat heeft geleid tot zeer ernstige problemen en dood van de dieren? Met als conclusie dat deze onderzoeken aangemerkt zijn als «gefaalde» klinische trials?
Ja. Echter zijn in proefdieronderzoek met SARS-CoV-2-vaccins geen aanwijzingen gevonden voor het optreden van ADE.
Zo ja, hoe beoordeelt het RIVM dit effect en het risico ervan voor mensen?
Het risico op ADE na SARS-CoV-2-vaccinaties is theoretisch. In proefdieronderzoek is gekeken naar long pathologie na vaccinatie en hieruit zijn geen aanwijzingen gevonden voor het optreden van ADE. Er zijn inmiddels wereldwijd een zeer groot aantal mensen, naar schatting ruim 45% van de wereldbevolking, gevaccineerd met een COVID-19-vaccin. Van de mensen die daarna opnieuw blootgesteld zijn geweest aan het virus werden de meesten niet ziek of hadden milde klachten. Van de kleine groep waar sprake is van een «doorbraakinfectie» zijn geen aanwijzingen gevonden voor ADE.
Kunt u, gezien dit risico, het RIVM vragen om toe te lichten waarom er geen recente dierstudies gedaan zijn of nog worden ondernomen naar ADE?
De op dit moment beschikbare data geven geen aanleiding voor aanvullende dierstudies.
Tot slot, kunt u uw claim onderbouwen dat 9 van de 10 mensen in het (Groene Hart ziekenhuis) ziekenhuis ongevaccineerd zijn?9
Deze claim is gebaseerd op een steekproef onder longartsen, waarin bleek dat in de week van 12 juli jl. 74% van de in het ziekenhuis opgenomen COVID-19-patiënten niet of gedeeltelijk gevaccineerd was. Deze data is inmiddels verouderd. Op 14 oktober jl. meldde het RIVM dat 4 op de 5 COVID-19-patiënten op de intensive care niet is gevaccineerd. Ongeveer 3 op de 4 COVID-19-patiënten op de reguliere afdelingen is niet gevaccineerd. Daarnaast geeft het RIVM aan dat de kans om als volledig gevaccineerde door COVID-19 op de intensive care terecht te komen 33 kleiner is dan voor niet-gevaccineerde personen.
Kunnen de bovenstaande vragen afzonderlijk worden beantwoord?
Zie hierboven.
Het bericht 'Hoe een Nederlandse reder migranten ‘terugduwde’ naar Libië' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe een Nederlandse reder migranten «terugduwde» naar Libië»?1
Ja.
Klopt het dat commerciële schepen steeds vaker betrokken raken bij pushbacks, waarbij private schepen vluchtelingen en migranten terugbrengen naar Libië of andere derde landen, zoals in dit artikel wordt geschetst? Wat is uw reactie hierop?
De verantwoordelijkheden voor Search and Rescue-operaties zijn in het internationaal zeerecht verankerd.2 Daaruit volgt de wettelijke taak van een staat om SAR-operaties te coördineren in diens SAR-zone. Het is essentieel dat betrokken schepen de instructies opvolgen van de verantwoordelijke autoriteiten. Het land in wiens opsporings- en reddingsgebied (search and rescue-gebied) een drenkeling is opgepikt heeft de primaire verantwoordelijkheid om samen met andere staten te zorgen dat een veilige plaats wordt gevonden. Deze SAR-verantwoordelijkheid geldt ook voor Libië.
Het kabinet beschikt niet over cijfers betreffende de betrokkenheid van commerciële schepen bij SAR-operaties in de Middellandse zee die onder Nederlandse vlag varen dan wel eigendom zijn van een Nederlands bedrijf.
Wat betreft ontscheping in veilige havens is uw Kamer bekend dat het kabinet, gezien de aanhoudende, substantiële aantallen irreguliere migranten en vluchtelingen die de levensgevaarlijke oversteek vanaf de Noord-Afrikaanse kust naar de EU ondernemen, meermaals heeft opgeroepen tot duidelijke kaders en goede afspraken tussen alle betrokken partijen om tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen, inclusief het vaststellen van SAR-zones en veilige havens en de opbouw van goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit. De conclusies van de Europese Raad van juni 2018 vormen hierbij het uitgangspunt.3 Ook dient bij grensbewaking altijd het non-refoulement principe in acht te worden genomen. Deze afspraken moeten bijdragen aan een voorspelbaar en verantwoordelijk mechanisme voor personen die tijdens een SAR-operatie zijn gered, aan beide oevers van de Middellandse Zee.4 Verschillende Europese lidstaten, waaronder Nederland, benadrukten eerder tijdens de JBZ-Raad de noodzaak om in dit kader met betreffende derde landen, UNCHR en IOM nauwer samen te werken. Het kabinet zal zich hier in Europees verband voor blijven inzetten.
Hier ligt wat Nederland betreft een gedeelde verantwoordelijkheid voor alle landen in het Middellandse Zeegebied; het is niet vanzelfsprekend dat SAR-operaties van (commerciële) schepen altijd uitmonden in ontscheping in de EU. Dit geldt temeer gezien het feit dat verreweg de meeste van deze SAR-operaties plaatsvinden in de SAR-zones van Noord-Afrikaanse landen, soms op slechts geringe afstand van de kust. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat drenkelingen conform de bestaande internationaalrechtelijke kaders naar een veilige haven dienen te worden gebracht. Dat kan ook aan de kant zijn van waaruit men vertrokken is. Wanneer een EU-lidstaat betrokken is bij een SAR-operatie dient deze er zorg voor te dragen dat ontscheping van drenkelingen niet plaatsvindt in strijd met het principe van non-refoulement. Zie verder ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Het kabinet acht het ook van belang dat de Europese Commissie, als hoeder van de verdragen, scherp blijft toezien op de naleving van fundamentele rechten aan de grens. Het kabinet is gebleken dat commissaris Johansson berichtgeving omtrent vermeende pushbacks nauwgezet volgt en verschillende lidstaten hierop ook heeft aangesproken. De Commissie, zoals eerder gemeld, heeft ook voorstellen gedaan voor aparte monitoringsystemen in enkele lidstaten. Daarover is de Commissie nog met deze lidstaten in gesprek.
Zijn hierbij, naast de in dit artikel genoemde reder, vaker Nederlandse schepen of reders betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat pushbacks verboden zijn, ook als dit in opdracht zou gebeuren van de Italiaanse (of een andere Europese) overheid? Zo ja, op welke wijze is en wordt opgetreden tegen reders die hierbij betrokken zijn? Indien niet wordt opgetreden, waarom niet? Bent u van mening dat de Europese Commissie hard genoeg optreedt tegen lidstaten die hun kustwacht laten bijdragen aan pushbacks? Welke mogelijkheden ziet u voor de Europese Commissie, lidstaten die zich middels hun kustwacht schuldig maken aan pushbacks, hierop te sanctioneren?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraak van 11 mei 2021 tijdens het vragenuur waarin u zei dat Libië geen veilige haven is en dat een kapitein drenkelingen die internationale bescherming willen, aan wal dient te brengen in een veilige haven? Hoe beoordeelt u in dat licht de acties van commerciële schepen zoals VOS Triton? Wat bent u van plan om te voorkomen dat (Nederlandse) reders zich in de toekomst genoodzaakt voelen drenkelingen af te zetten in onveilige havens zoals die van Libië?
Ik zal hier niet ingaan op individuele zaken geschetst in mediaberichten. Zoals hierboven vermeld, zijn de verantwoordelijkheden voor SAR-operaties in het internationaal recht verankerd. Staten zijn primair verantwoordelijk om SAR-operaties in hun SAR-zone te coördineren. Dit geldt ook voor Libië: ook Libië coördineert SAR-operaties in de eigen SAR-zone.
Tijdens het vragenuur van 11 mei 2021 is benadrukt dat wanneer een EU-lidstaat betrokken is bij een SAR-operatie deze er zorg voor dient te dragen dat ontscheping van drenkelingen niet plaatsvindt in strijd met het principe van non-refoulement.
De verantwoordelijkheden van commerciële schepen zijn anders dan de verantwoordelijkheden van staten. Ook kapiteins van commerciële schepen hebben de plicht hulp te verlenen aan mensen in nood op zee, en dienen daarbij de instructies van de verantwoordelijke SAR-autoriteit op te volgen. De SAR-staat dient daarbij tevens rekening te houden met risico’s voor gevaren en vrijheid van personen die aangeven bescherming nodig te hebben. Commerciële schepen dienen al hetgeen voor hen mogelijk is te doen om drenkelingen die aan boord zijn genomen humaan te behandelen en in hun basisbehoeften te voorzien. Daarbij dient wel aangetekend te worden dat het de verantwoordelijkheid noch bevoegdheid is van kapiteins om verzoeken om internationale bescherming in behandeling te nemen. Het kabinet is zich bewust van de lastige situatie waarin commerciële schepen zich in dezen kunnen bevinden. Hierom is het kabinet voorstander van een voorspelbaar ontschepingsmechanisme, inclusief de realisatie van veilige havens, in het gehele Middellandse Zeegebied.
Het VN-Vluchtelingenverdrag bevat, anders dan de vraag suggereert, geen bepalingen over het redden van drenkelingen op zee. Wel dient een EU-lidstaat, onder meer vanwege zijn verplichtingen onder het Vluchtelingenverdrag en het EVRM, bij het aanwijzen van een veilige haven in het kader van een SAR-operatie het principe van non-refoulement in acht te nemen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders over het feit dat een botsing tussen het VN-Vluchtelingenverdrag (de verplichting drenkelingen uit zee te redden) en de International Convention on Maritime Search and Rescue (de verplichting om orders van de kustwacht op te volgen) een reden zou zijn waarom reders aarzelen drenkelingen uit het water te halen? Bent u het eens dat het VN-Vluchtelingenverdrag, waar Europese lidstaten en dus hun kustwachten zich aan gecommitteerd hebben altijd leidend is, en dat er dus geen sprake kan zijn van een «botsing» met de International Convention on Maritime Search and Rescue? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze onduidelijkheid, die klaarblijkelijk bestaat, op te helderen bij de Nederlandse reders en meer in algemene zin bij reders aan te geven dat zij altijd verplicht zijn op noodkreten te reageren?
Het kabinet heeft in Europees en internationaal verband meermaals opgeroepen tot goede en duidelijke afspraken met betrekking tot de SAR-praktijk in de Middellandse Zee. Het kabinet is van mening dat alle staten hun volledige, bestaande verantwoordelijkheid dienen te nemen voor maritiem grensbeheer, functionerende kustwachten en hun SAR-verplichtingen op grond van bestaande internationale kaders, waaronder het non-refoulement principe. Het kabinet zal zich hiervoor blijven inzetten.
Overigens zij opgemerkt dat op grond van internationaal, Europees en nationaal recht zeevarenden de verplichtingen omtrent het verlenen van hulp aan personen in nood op zee dienen na te komen.
Bent u tevens bereid deze problematiek bij de eerstvolgende JBZ-raad wederom aan te kaarten en in gesprek te gaan over oplossingen, om te zorgen dat in de toekomst voorkomen wordt dat reders worden meegezogen in de onenigheid tussen en onwil van Europese lidstaten te komen tot fatsoenlijk Europees migratiebeleid?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen uiterlijk 4 oktober beantwoorden, zodat de antwoorden kunnen worden betrokken bij het commissiedebat over de JBZ-raad van 6 oktober 2021?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De inval in kalverslachterij Ekro door 269 Libération |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de inval bij kalverslachterij Ekro door 269 Libération Animale?1, 2, 3
Ja.
Waren er van tevoren inlichtingen die wezen op deze inval? Zo niet, waarom niet?
Lokaal waren er vooraf geen signalen binnengekomen over deze actie. Over al dan niet lopende inlichtingenonderzoeken kan ik geen uitspraken gedaan.
Heeft u een goed beeld van de dreiging afkomstig van dieren-activistische groepen? Zo niet, waarom niet?
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) duidt de mogelijke dreiging vanuit activitistische dierenrechtenbewegingen periodiek in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN).4 Daaruit blijkt dat de Nederlandse dierenrechtenbeweging al lange tijd klein is en zich voornamelijk uit in vreedzame demonstraties. Soms maken enkele individuen heimelijk videobeelden in bijvoorbeeld slachthuizen of konijnenfokkerijen om de omstandigheden aan de kaak te stellen. In 2019 vonden in verschillende landen enkele internationale bezettingsacties van boerenstallen plaats, bijvoorbeeld in Nederland, België en Frankrijk. Hier waren enkele Nederlanders bij betrokken. Dit zijn samen met de inval door 269 Libération Animale meer vergaande uitzonderingen op de doorgaans niet-extremistische beweging.
Hoeveel prioriteit heeft het tegengaan van dit soort acties van dierenactivisten voor de NCTV en andere veiligheidsdiensten?
Indien bij dergelijke acties door dierenrechtenactivisten de wet wordt overtreden dan zal daar vanuit de overheid, net als bij de stalbezetting in Apeldoorn, direct en adequaat tegen opgetreden worden. Zoals gezegd is er doorgaans bij acties vanuit de dierenrechtenbeweging in Nederland spraken van activisme. Zolang acties van dierenactivisten vallen binnen de grenzen van de democratische rechtsorde is er geen reden om deze tegen te gaan. Indien de acties de grenzen van de democratische rechtsorde overschrijden is er spraken van extremisme. Bij extremistische gedragingen treedt de overheid hard op. Daartoe bestaat een breed bestuurlijk en wettelijk instrumentarium, met het doel om extremisme en terrorisme te bestrijden, ongeacht de ideologische signatuur.
Was u al voor de inval bekend met 269 Libération Animale?
Ja, deze groepering was mij reeds bekend.
Definieert u de handelingen van 269 Libération Animale als terrorisme? Zo niet, waarom niet?
Deze handelingen beschouwt de NCTV niet als terrorisme. De NCTV definieert het fenomeen terrorisme namelijk als het uit ideologische motieven plegen van op mensenlevens gericht geweld, dan wel het aanrichten van maatschappij-ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke ondermijning en destabilisatie te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden.
Invallen of bezettingsacties als in het bericht over 269 Libération Animale kunnen weliswaar leiden tot een korte onderbreking van werkzaamheden, maar zorgen niet voor maatschappij-ontwrichtende schade.
Definieert u 269 Libération Animale, een organisatie die democratische middelen afwijst, als een terroristische organisatie? Zo niet, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 6. Het afwijzen van democratische middelen is onvoldoende om een organisatie te bestempelen als een terroristische organisatie.
Hoe kwalificeert u de vergelijkingen die 269 Libération Animale trekt tussen de vleesindustrie en het naziregime, de Holocaust en de slavernij?
De vergelijking of gelijkstelling van hedendaagse ontwikkelingen in de vleesindustrie met het naziregime, de Holocaust of de slavernij is in elke context zowel misplaatst als ongepast.
Baart het u zorgen dat het overgrote deel van de invallers afkomstig is uit het buitenland?
Nee. Zoals eerder aangegeven is de Nederlandse dierenrechtenbeweging klein en voornamelijk activistisch van aard. Dat het overgrote deel van de invallers uit het buitenland afkomstig is kan wijzen op een beperkte animo in Nederland voor dergelijke acties.
Kunt u toelichten hoe buitenlandse extremisten een grote inval in het midden van Nederland kunnen organiseren zonder dat veiligheidsdiensten of politie hen strobreed in de weg legt?
Zie het antwoord op vraag 2. Zodra duidelijk werd dat ter plekke door de actievoerders de wet werd overtreden is direct door de lokale autoriteiten opgetreden. In het algemeen geldt dat het onmogelijk is alles te voorzien, te voorspellen en te voorkomen.
Het doel van 269 Libération Animale is «niet om het publiek bewust te maken, maar om concrete effecten als economische schade te veroorzaken», op welke manier wijkt deze strategie af van de strategie die dierenactivisten tot noch toe hanteerden?
Zoals te lezen is bij de beantwoording op vraag 3 zijn de meeste acties vanuit de dierenrechtenbeweging activistisch en incidenteel sprake van buitenwettelijke acties. Daarmee past het binnen de duiding en beschrijving die door de NCTV in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland gegeven is.
Op welke wijze hoopt u deze nieuwe strategie te ondervangen?
Zie antwoord onder vraag 4.
Overweegt u zwaardere bestraffing voor dit soort misdrijven, in de context dat 269 Libération Animale de actie, ondanks hun arrestatie en beboeting, als een «overwinning» definieert? Zo ja, kunt u deze overwegingen zo snel mogelijk met de Kamer delen?
Nee.
269 Libération Animale heeft al aangekondigd door te gaan met deze acties, op welke manier gaat u proberen dit te voorkomen?
In navolging van eerdere incidenten in de landbouwsector heeft de politie in afstemming met het Openbaar Ministerie de aanpak van openbare orde problematiek voortkomend uit dierenrechtenactivisme en -extremisme in de landbouwsector tegen het licht gehouden. Er is een handelingskader opgesteld dat gedeeld kan worden met de lokale driehoeken. In het gesprek met de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland en de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) is tevens afgesproken dat de wederzijdse informatie-uitwisseling wordt geïntensiveerd, en dat er contactpunten komen bij de politie zodat de samenwerking en verdere uitwisseling geoptimaliseerd kan worden. Tenslotte is een aanvullend factsheet5 ter beschikking gesteld aan LTO Nederland en de POV over dit fenomeen en concreet handelingsperspectief
Daarnaast zal er bij nieuwe en soortgelijke incidenten eveneens opgetreden worden. Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Strafrechtelijk onderzoek naar discriminatie om geaardheid op Gomarus-scholen’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Strafrechtelijk onderzoek naar discriminatie om geaardheid op Gomarus-scholen»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen en in welk type situatie de afgelopen tien jaar aangifte is gedaan door de inspectie tegen een school, waarbij in ieder geval de categorie discriminatie zichtbaar is?
Vanaf 2011 is in twee gevallen aangifte gedaan door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). Ten eerste in het geval van de Gomarus Scholengemeenschap (hierna: Gomarus) waar op 8 september 2021 aangifte is gedaan vanwege het vermoeden dat in strijd is gehandeld met wettelijke strafbepalingen omtrent discriminatie en gelijke behandeling. De andere aangifte is gedaan tegen de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO), nadat gesprekken tussen inspecteurs ongeoorloofd waren afgeluisterd. Er is toentertijd aangifte gedaan door de inspectie en door enkele individuele inspecteurs. Vanaf 2011 is daarnaast in zeker acht gevallen aangifte gedaan door de secretaris-generaal van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Afgezien van de aangifte tegen Gomarus was in geen van deze aangiftes sprake van de categorie discriminatie.
Bent u voorafgaande aan de aangifte door de inspectie op de hoogte gesteld van het voornemen om aangifte te doen? Vindt u het wenselijk dat, vanuit uw verantwoordelijkheid voor het stelsel, diensten die onder het ministerie vallen in situaties als deze zonder kennisgeving vooraf aangifte doen? Zou de inspectie evenals bij de regeling van bekostigingssancties in bepaalde gevallen de zaak niet moeten neerleggen bij het ministerie?
Ja, ik ben voorafgaand aan de aangifte op de hoogte gesteld door de inspectie van haar voornemen aangifte te doen.
De inspectie is bevoegd om aangifte te doen. Het is gebruikelijk dat het ministerie in zulke gevallen vooraf wordt geïnformeerd. Ik vind het van belang dat de inspectie in onafhankelijkheid aangifte kan doen, indien zij dat op basis van haar bevindingen in het toezicht opportuun vindt.
Kunt u aangeven wat de beleidslijn van de inspectie en het ministerie is als het gaat om het doen van aangifte tegen scholen? Wilt u de beleidsdocumenten die hierop betrekking hebben naar de Kamer sturen?
In de regel zal aangifte worden gedaan door het ministerie of de inspectie als er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat.
Klopt het dat de school niet is geïnformeerd over de inhoud van de aangifte en de specifieke gronden waarop deze gebaseerd is? Zo ja, welke redenen gelden daarvoor en vindt u deze handelwijze passen bij het beginsel van zorgvuldigheid? Hoe voorkomt u dat deze onduidelijkheid lang blijft hangen? Klopt het dat de aangifte geen betrekking heeft op concrete situaties die zich in het verleden hebben voorgedaan?
De inspectie heeft het bestuur van Gomarus op 17 september jl. geïnformeerd over het feit dat aangifte is gedaan. Dat was voorafgaand aan het moment op diezelfde dag waarop ik het inspectierapport en mijn beleidsreactie daarop naar uw Kamer stuurde. In die beleidsreactie maakte ik melding van de aangifte door de inspectie.
Vanwege het belang van opsporing en onderzoek door de politie en het Openbaar Ministerie is het niet gebruikelijk om de inhoud van de aangifte en de specifieke gronden te delen met degene tegen wie aangifte wordt gedaan. Na overleg met het Openbaar Ministerie heeft de inspectie op 24 september jl. de inhoud en de specifieke gronden van de aangifte alsnog met het bestuur van de school gedeeld. In de aangifte is vermeld dat in het verleden vermoedelijk sprake is geweest van het opsluiten van leerlingen. Dit is ook vermeld in het inspectierapport.
Is het niet opmerkelijk dat de inspectie aangifte lijkt te hebben gedaan op gronden die bij uitstek onder de competentie van de inspectie zelf vallen, namelijk het handhaven van de onderwijswetgeving? Waarom wordt aangifte gedaan van een praktijk die blijkens het onderzoeksrapport van de inspectie op basis van herstelopdrachten zo snel mogelijk moet worden beëindigd?
De aangifte betreft niet de onderwijswetgeving, maar het vermoeden dat in strijd is gehandeld met wettelijke strafbepalingen omtrent discriminatie en gelijke behandeling. Het is niet aan de inspectie maar aan het Openbaar Ministerie om een dergelijk vermoeden nader te onderzoeken en eventueel tot strafvervolging over te gaan.
Acht u het mogelijk dat een school strafrechtelijk wordt vervolgd indien deze voldoet aan de geldende onderwijswetgeving op het betreffende punt?
Ja, het is mogelijk dat het handelen van een school in strijd is met het Wetboek van Strafrecht zonder dat sprake is van strijdigheid met de onderwijswetgeving. Het kan dus ook zo zijn dat een school strafrechtelijk wordt vervolgd, zonder dat zij in strijd handelt met de geldende onderwijswetgeving.
Onderkent u dat bijzondere scholen de vrijheid hebben om in gesprek te gaan met leerlingen en ouders indien zou blijken dat zij op bepaalde punten een visie zouden ontwikkelen die afwijkt van de grondslag van de school die zij hebben onderschreven? Deelt u de mening dat het juist goed is als betrokkenen met elkaar in gesprek gaan over wezenlijke onderwerpen?
Ja, bijzondere scholen hebben de vrijheid gesprekken te voeren met leerlingen over hoe hun opvattingen en gedragingen zich verhouden tot de grondslag van de school. Het kan raadzaam zijn hun ouders of verzorgers hierbij te betrekken. Dit dient wel te gebeuren op een pedagogisch verantwoorde manier waarbij de (sociale) veiligheid en de gelijkwaardigheid van de leerling te allen tijde gerespecteerd worden. Iedere leerling moet immers kunnen rekenen op een veilig schoolklimaat waarin hij of zij zich vrij voelt zichzelf te zijn. Ook wanneer er spanning kan zijn tussen de identiteit, seksuele oriëntatie of denkbeelden van een leerling en de grondslag van de school.
Kunt u bevestigen dat het op basis van de zorgplicht veiligheid op school in bepaalde situaties juist aangewezen kan zijn dat een school contact zoekt met de ouders indien, mogelijk mede op basis van signalen van externe professionals, zorgen bestaan over de ontwikkeling van de leerling?
Ja, indien zorgen bestaan over de ontwikkeling van een leerling is het in algemene zin raadzaam om ouders of verzorgers hierbij te betrekken. Dit is ook het geval wanneer het gedrag van leerlingen een negatieve invloed heeft op de (sociale) veiligheid van andere leerlingen, bijvoorbeeld bij pestgedrag of fysiek geweld.
Dit geldt echter niet in absolute zin. Er kunnen situaties zijn waarbij de school de afweging maakt ouders niet te betrekken. Bijvoorbeeld omdat het respecteren van de individuele autonomie van de leerling, het omgaan met vertrouwelijke informatie of het prioriteit geven aan de pedagogische relatie tussen leerling en leraar, prevaleren boven het informeren van de ouders. Zo is het bespreken van de seksuele oriëntatie van een leerling met ouders onaanvaardbaar zolang de leerling hier geen toestemming voor heeft gegeven.
Heeft u in de voorbereiding op het verzenden van uw brief ook gesproken met de homoseksuele leerlingen van deze school die blijkens het inspectierapport positieve ervaringen hebben met het handelen van de school? Zo ja, wat is uw ervaring en reactie? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb enkele maanden geleden persoonlijk met een aantal voormalig leerlingen gesproken, waaronder een voormalig leerling met een homoseksuele oriëntatie die positief terugkijkt op zijn schooltijd op Gomarus. Deze gesprekken zijn niet gevoerd als voorbereiding op de recent verstuurde beleidsreactie op het inspectierapport.
Waarom neemt u voetstoots het beeld over dat door de NRC is neergezet over de specifieke voorvallen uit het verleden, terwijl nog door geen enkele overheidsinstantie onderzoek is gedaan naar deze specifieke situaties en de inspectie dat onderzoek zelfs na herhaaldelijk verzoek van de school herhaaldelijk heeft geweigerd? Hoe kunt u schrijven dat de school onvoldoende lessen getrokken heeft uit hetgeen zich in 2016 heeft voorgedaan, nu geen onafhankelijk onderzoek is verricht naar wat zich in 2016 precies heeft voorgedaan?
Mijn appreciatie van de gebeurtenissen op Gomarus heb ik niet gebaseerd op het NRC-artikel, maar op de conclusies van het inspectierapport. De inspectie opereert onafhankelijk en bepaalt zelf de reikwijdte van haar onderzoeken. De focus lag in dit geval op naleving van de wettelijke opdrachten – waaronder de plicht om zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat – en niet specifiek op de voorvallen uit 2016. Uit het onderzoek blijkt dat het bestuur onvoldoende lessen heeft getrokken uit de gebeurtenissen van 2016. In zijn reactie – zoals ook opgenomen in het onderzoeksrapport – erkent het bestuur dit ook.
Klopt het dat het op basis van het beleid van de school in ieder geval niet zo is, en dat het onderzoek ook geen verdere aanwijzingen geeft, dat leerlingen actief uit de kast worden geduwd, maar dat het eerder zo is dat leerlingen met het oog op hun ontwikkeling juist wordt geadviseerd om een dergelijk besluit zorgvuldig en weloverwogen te nemen?
De inspectie heeft vastgesteld dat de school in haar formele beleid, zoals vastgelegd in documenten, de lijn hanteert dat ouders van leerlingen met een homoseksuele relatie daarover worden geïnformeerd. Dat de school aangeeft dat dit reeds geruime tijd een dode letter is en in de praktijk niet wordt gehanteerd, neemt niet weg dat sprake is van formeel vastgelegd beleid dat in elk geval op papier nog niet herzien is. Bovendien heeft de inspectie vastgesteld dat binnen de school onduidelijkheid bestaat over de handelwijze die zou moeten worden gevolgd. De inspectie heeft in haar onderzoek geen conclusies getrokken over of leerlingen al dan niet «actief uit de kast worden geduwd». Het onderzoek richtte zich in dit verband onder meer op de vraag hoe het beleid van de school eruit ziet en of de te volgen handelwijze voor alle betrokkenen duidelijk is.
Kunt u aangeven over welke gewraakte passage u spreekt in uw brief van 17 september jl.?2 Bedoelt u de passage over een homoseksuele rechter, die uit een veelgebruikte seculiere lesmethode bleek te komen en die als kritiekpunt uit het conceptrapport van de inspectie is verwijderd?
De passage waar ik aan refereerde in de beleidsreactie heeft betrekking op een lesmethode waarin wordt gesteld dat homoseksualiteit genezen kan worden door gebed. Het bestuur heeft zelf aangegeven deze passage te schrappen omdat zij niet past bij de visie van de school. Dat betreft een andere passage dan waar in de vraag aan wordt gerefereerd. Deze bleek niet laakbaar te zijn en is na overleg tussen de inspectie en Gomarus inderdaad niet in het definitieve rapport gekomen.
Hoe gaat de inspectie om met situaties van scholen die om inhoudelijke redenen hebben besloten bepaalde onderdelen van het curriculum niet digitaal te geven, bijvoorbeeld als het gaat om sociale competenties? In hoeverre betracht de inspectie, zoals aangekondigd, bij de beoordeling coulance vanwege corona en is het mogelijk om onderdelen later in te halen?
De inspectie houdt bij de beoordeling van kwaliteit en naleving van wettelijke eisen zo nodig rekening met wat in redelijkheid verwacht mag worden en wat mogelijk is. Scholen zijn niet aan het onmogelijke gehouden, maar voor naleving van wettelijke eisen mag wel een nadrukkelijke inspanning worden gevraagd. Wat dat van situatie tot situatie betekent, bijvoorbeeld als het gaat om sociale competenties, is niet in zijn algemeenheid te zeggen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat in de Kamer over het inspectieonderzoek?
Ja.
De vondst van zeehonden met hoogpathogene vogelgriep in Duitsland |
|
Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat er in Duitsland drie zeehonden zijn gevonden die besmet bleken te zijn met hoogpathogene vogelgriep (H5N8)?1
We zijn op de hoogte van de vondst van zeehonden in Duitsland in september jl. die besmet waren met hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) type H5N8.
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is dat het vogelgriepvirus nu is overgesprongen op zeehonden, nadat het virus afgelopen mei ook al bij vossen werd aangetroffen? Zo nee, waarom niet?
We hebben kennis genomen van de bevinding. Vogelgriepvirus kan sporadisch overgedragen worden op wilde zoogdieren zoals vossen en zeehonden en op gezelschapsdieren zoals honden. Dit is echter zeer uitzonderlijk en na directe intensieve blootstelling (RIVM.nl). Bij vossen en honden kan dit als gevolg van bijtcontact met besmette kadavers van vogels. Overdracht van hond naar mensen is nog nooit vastgesteld.
Er zijn eerder dit jaar besmettingen gemeld bij zeehonden in het Verenigd Koninkrijk en ook in voorgaande jaren zijn er meldingen geweest van besmette zeehonden, in de Baltische zee2. Aangezien zeehonden vogels verschalken, is het niet verwonderlijk dat ook deze dieren besmet kunnen worden met aviaire influenza (AI). De bevinding in Duitsland komt niet als een verrassing. We kunnen echter niet voorkomen dat wilde zoogdieren in contact komen met besmette wilde watervogels en evenmin kunnen we besmettingen bij wilde vogels voorkomen. De besmettingen bij vogels zijn veelal het gevolg van contacten tussen wilde vogels onderling.
Erkent u dat de kans aanzienlijk is dat zeehonden in Nederland ook besmet raken met het vogelgriepvirus?
Wij achten het zeer wel mogelijk dat ook in Nederland zeehonden besmet gevonden zullen worden, gezien het feit dat dit jaar ook in de Nederlandse Waddenzee besmette watervogels zijn gevonden en daar ook zeehonden voorkomen. De vondst in Duitsland is ook besproken door de deskundigen in het Signaleringsoverleg-zoönosen. Daarin is afgesproken dat door de NVWA een protocol ontwikkeld wordt voor het opruimen van dode zoogdieren in gebieden waar aviaire influenza heerst.
Wat heeft u gedaan met de aanbevelingen van de deskundigengroep dierziekten om verschillende diersoorten, zoals met name zeehonden, marterachtigen, knaagdieren en vossen, te monitoren op antistoffen tegen vogelgriep?2
Om dieren te monitoren op antistoffen dienen wilde dieren te worden gevangen en wordt een invasieve methode gebruikt om bloed te verzamelen ten behoeve van het serologisch onderzoek. Bemonstering van levende wilde zoogdieren achten wij om die reden niet gewenst.
We monitoren de situatie in de wilde fauna door gevonden dode dieren, vogels en zoogdieren, indien daar aanwijzingen voor zijn, te onderzoeken op de aanwezigheid van het vogelgriepvirus. Wilde dieren worden onderzocht door het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) en indien nodig bij Erasmus MC en Wageningen Bioveterinary Research voor aanvullende diagnostiek. Daarnaast monitoren we ook levende wilde vogels op aanwezigheid van het vogelgriepvirus. Op die manier geven we invulling aan de aanbeveling om de AI-situatie in verschillende dieren te monitoren.
Kunt u bevestigen dat niet alleen in Nederland, maar ook in andere delen van Europa, gedurende de hele zomer gevallen van vogelgriep zijn opgedoken?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het vogelgriepvirus dus een heel jaar rond aanwezig is gebleven?
Dat lijkt inderdaad het geval te zijn. Er zijn de laatste weken vondsten gedaan van dode wilde vogels die besmet waren met type H5N1, dat de laatste weken tot besmetting van een aantal pluimveelocaties heeft geleid. Het betreft een introductie van een nieuw serotype dat met wilde vogels is meegekomen vanuit Rusland naar Nederland. Uw Kamer is hierover meerdere keren geïnformeerd.
Kunt u bevestigen dat het risico op uitbraken van vogelgriep vanaf nu weer toeneemt, waarbij de kans groot is dat er (weer) een zwaar «vogelgriepseizoen» aan komt?
We verwachten, mede op basis van de risicobeoordelingen van de deskundigengroep dierziekten dat het aantal besmettingen, bij wilde vogels weer zal oplopen en daarmee tevens de kans op besmetting. Op 24 augustus gaven de deskundigen in hun beoordeling aan dat het risico matig was, en eind september gaven deskundigen van WBVR eenzelfde schatting aan. Op 26 oktober jl. heeft de deskundigengroep dierziekten, vanwege de vondsten van dode vogels in het noorden van Nederland, de situatie in Europa, de op gang gekomen vogeltrek en de uitbraak op het pluimveebedrijf in Zeewolde, een nieuwe beoordeling gedaan. De deskundigengroep heeft toen aangegeven te verwachten dat het risico van HPAI bij wilde vogels in de komende weken tot maanden aanzienlijk kan toenemen en schat de kans van besmetting van een pluimveebedrijf in Nederland in als hoog.
Op 12 november jl. hebben we uw Kamer over de laatste beoordeling van de deskundigengroep geïnformeerd. In deze beoordeling schatten de deskundigen het risico op besmetting van een pluimveebedrijf in als zeer hoog. De deskundigen verwachten dat de kans op besmetting met hoog pathogene aviaire influenza (HPAI) bij wilde vogels mogelijk verder zal toenemen en de komende maanden waarschijnlijk zeer hoog zal blijven. Wij hebben u bij de brief van 12 november het laatste verslag van de deskundigen toegestuurd.
Is het protocol al gereed dat u samen met provincies zou opstellen voor het opruimen van dode vogels met vogelgriep?3 Zo nee, deelt u de mening dat hier zo snel mogelijk duidelijkheid over dient te komen?
Er is een protocol om kadavers van wilde vogels op een veilige wijze af te voeren en te laten onderzoeken op HPAI. Een vergelijkbaar protocol is er nu ook voor zoogdieren. Zoals aangegeven in onze brief aan uw Kamer van 20 september jl. is er overleg geweest met de provincies Groningen en Friesland over de aanpak. Recent is dit overleg vervolgd om concrete nadere afspraken te maken over waar en wanneer dode vogels die verdacht worden van vogelgriep opgeruimd worden.
Kunt u bevestigen dat er voor gevallen van vogelgriep in de pluimveehouderij een zeer uitgebreid draaiboek bestaat, maar dat er voor in het wild levende vogels slechts een korte instructie bestaat van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waardoor in de praktijk zwaar wordt geleund op handvatten opgesteld door o.a. Stichting DierenLot?
Ja. Voor de instructie voor het afvoeren van kadavers hebben wij gebruik gemaakt van de expertise van verschillende organisaties. De ziekte bij wilde watervogels is niet te bestrijden en meer maatregelen ten aanzien van besmettingen bij wilde vogels zullen wij niet opleggen. We zullen vogelopvangcentra nogmaals wijzen op de risico’s van opvang van vogels met vogelgriep en wijzen op de door DierenLot opgestelde handvatten.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat bij vondst van in het wild levende vogels met vogelgriep geen maatregelen worden genomen om het risico op verspreiding te verkleinen, zoals het instellen van een jachtverbod in een straal van 10 kilometer? Zo nee, waarom niet?
Die mening delen wij niet. Wij voeren geen beleid om de ziekte bij wilde vogels te bestrijden. In sommige gevallen nemen we wel maatregelen bij vondsten bij wilde vogels om gehouden vogels te beschermen (zoals een ophokplicht). Over een jachtverbod heeft de deskundigengroep dierziekten eerder geadviseerd en zij kwamen tot de conclusie dat de toegevoegde waarde wat betreft het voorkomen van verspreiding zeer beperkt is (rapport 8 juni 2016 (deskundigengroepdierziekten/user/ba9cc767-dd43–4953-ac57–35e16eb72571/files).
Klopt het dat er nog onduidelijkheid bestaat over verantwoordelijkheden en handelingsmogelijkheden bij de vondst van nog levende wilde vogels met vogelgriep, bijvoorbeeld over de rol die dierenhulpverleners zouden kunnen spelen bij het opvangen van deze dieren? Zo ja, bent u bereid ook hiervoor een protocol op te laten stellen?
Als een vogel wordt verdacht besmet te zijn met HPAI, is opvang in een vogelcentrum riskant voor dier- en volksgezondheid. De vogelopvangcentra zijn met die risico’s bekend en hebben een protocol opgesteld voor het zo goed mogelijk opvangen van wilde vogels (www.dier.nu/bf/handvatten-voor-omgang-met-vogelgriep).
Herinnert u zich dat zeer gevaarlijke vogelgriepvarianten vrijwel uitsluitend ontstaan door mutaties in de pluimveehouderij?4
Tijdens replicatie van virus in een gastheer na een besmetting kunnen altijd mutaties ontstaan. Dit kan gebeuren bij besmettingen van pluimvee en ook van wilde vogels en andere diersoorten. Daarom nemen we ook strikte maatregelen bij besmette pluimveebedrijven en andere locaties met besmette vogels. De belangrijkste maatregel is het stoppen van replicatie door het doden van alle pluimvee op een besmette locatie.
Op welke wijze en wanneer gaat u aan de slag met de aanbevelingen van de expertgroep zoönosen om het aantal pluimveebedrijven in waterrijke gebieden en de dichtheid van pluimveebedrijven te verminderen?5
De aanbevelingen uit het rapport Bekedam worden momenteel uitgewerkt. U wordt hierover met een brief geïnformeerd.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Vaccinatiestatus van diegenen die zijn overleden |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «In hoeverre waren de mensen die de laatste tijd overlijden aan Covid-19 gevaccineerd of niet? GGD Fryslân en RIVM zijn terughoudend met info»?1
Ja.
Is het volgens u, zoals beschreven in dit bericht, inderdaad zo dat het RIVM terughoudend is met het doen van mededelingen over de vaccinatiestatus van overleden personen? Indien dit het geval is, waarom is dit zo?
Het RIVM is inderdaad terughoudend met het doen van mededelingen over de vaccinatiestatus van overleden personen. Overlijden door Covid-19 is namelijk niet meldingsplichtig aan het RIVM, waardoor de gegevens die het RIVM hierover ontvangt onvolledig zijn en niet bruikbaar voor publicatie. Ook is de opname in het vaccinatieregister niet verplicht; dat vindt alleen plaats indien een burger zijn of haar zorgverlener heeft ontheven van diens beroepsgeheim. Overlijden is wel meldingsplichtig in de Basisregistratie Personen (BRP).
Spelen privacyredenen hierbij een rol?
Het RIVM gaat uiteraard zorgvuldig om met privacy en persoonsgegevens, alleen speelt privacy geen rol in deze overweging, uitsluitend de onvolledigheid van de data.
Indien dit het geval is, waarom stuurt het RIVM volgens u dan bijvoorbeeld wél een aan de buitenkant duidelijk herkenbare brief («In deze brief ziet de uitnodiging voor uw coronavaccinatie») om mensen over te halen zich te laten vaccineren? Bij de derde of vierde brief zal het de postbode toch duidelijk zijn dat op het betreffende adres een «ongevaccineerde» woont? Is dit vanuit privacyoverwegingen niet bezwaarlijk?
De herinneringsbrieven worden niet meer verstuurd in een duidelijk herkenbare envelop.
Is de privacy van overleden personen voor u belangrijker dan die van levende personen?
De privacy van is geregeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in combinatie met nationale wetgeving. Voor wat betreft medische gegevens is ook de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) van toepassing. De AVG regelt niet de privacy van overleden personen, maar het beroepsgeheim van arts onder de Wgbo blijft na overlijden bestaan en kan alleen in bepaalde situaties worden doorbroken. Dit ziet ook op de medische dossiers. Zie meer uitgebreid: de KNMG-richtlijn voor gebruik van medische gegevens: KNMG Richtlijn – Omgaan met medische gegevens 2021_juni.pdf.
Indien dit niet het geval is, waarom laat u het dan toe dat het RIVM omwille van de «privacy» geen mededelingen doet over de vaccinatiestatus van overleden personen terwijl het kabinet geen actie onderneemt tegen bedrijven zoals LeasePlan en zorginstellingen die niet alleen willen weten of, maar zelfs eisen dat hun medewerkers gevaccineerd zijn?
Graag verwijs ik u ook naar het antwoord bij de vragen 3 en 5. Naar aanleiding van het gestelde over Leaseplan hecht ik eraan om het algemene beleid toe te lichten ten aanzien van het coronatoegangsbewijs en vaccineren tegen Covid-19.
Zoals ook aangegeven in de brief van 14 september jl.2 aan uw Kamer kunnen werkgevers in dat kader van personen die beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verrichten niet eisen dat zij beschikken over een coronatoegangsbewijs (art. 58ra lid 8 Wpg). Dat komt doordat werknemers op dit moment zijn uitgezonderd van de verplichting een coronatoegangsbewijs te tonen. Dit geldt ook voor de sectoren die per 25 september jl. door de overheid zijn verplicht om voor toegang van bezoekers en klanten een coronatoegangsbewijs te vragen (de sectoren horeca, evenementen, kunst/cultuurvoorstellingen en sportwedstrijden).
Tegelijkertijd begrijp ik de dilemma’s die zich kunnen voordoen in de werksituatie tussen werkgevers en werknemers in het zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving. Ik probeer daarbij steeds het hele verhaal te laten zien: van wat er wel kan en ook wat er niet kan of nog in verkenning is.
Vaccineren is belangrijk, ter bescherming van jezelf en van anderen om je heen. In Nederland is en blijft vaccinatie vrijwillig. Het kabinet gaat niet toe naar een vaccinatieplicht. Een werkgever mag hier dan ook niet toe dwingen of dit vereisen. Werkgevers die een moreel appèl doen op hun werknemers mogen dat natuurlijk altijd doen. Wij als overheid doen dat ook. Een werkgever mag als daar een goede reden voor is, vragen of iemand is gevaccineerd. Die goede reden is er als er bijvoorbeeld geen alternatieven zijn om een gezonde en veilige omgeving te creëren. Een werknemer is niet verplicht te antwoorden. Een werkgever mag wel in samenspraak met de werknemer afspreken om thuis te werken of om beschermingsmiddelen te dragen. Het is daarom belangrijk dat werkgevers en werknemers met elkaar het gesprek voeren over gezondheid en veiligheid op de werkvloer en tot afspraken komen die voor iedereen goed werken. De bedrijfsarts kan daarbij ingeschakeld worden voor advies en borging van de veiligheid en gezondheid op de werkvloer.
Dit neemt niet weg dat er dilemma’s blijven en er situaties kunnen ontstaan die op gespannen voet staan met het goede gesprek voeren op de werkvloer. Daarom houdt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij werkgever- en werknemersorganisaties de vinger aan de pols, bijvoorbeeld bij knelpunten of excessen als die blijken, en betrekken deze signalen bij de lopende verkenning naar het gebruik van het coronatoegangsbewijs in de werkomgeving. Zoals in bovengenoemde brief aangegeven, en door de Minister is toegezegd in het debat met uw Kamer op 18 augustus, verkent het kabinet of de uitzondering in de Tijdelijke Wet Coronatoegangsbewijzen voor toepassing op de werkvloer kan vervallen en onder welke voorwaarden. Die verkenning moet duidelijkheid geven over de noodzaak en wenselijkheid om coronatoegangsbewijzen in de werkomgeving toe te passen en hoe dat vervolgens geregeld kan worden. Als blijkt dat het noodzakelijk en wenselijk is, vergt het een wetswijziging om het onder voorwaarden mogelijk te maken een coronatoegangsbewijs te vragen aan werknemers. Bijvoorbeeld werknemers in die sectoren waar het coronatoegangsbewijs voor gasten verplicht is zoals bijvoorbeeld horeca, musea of evenementen. Dit vraagt echter om een zorgvuldige afweging waarbij – net zoals dat de werkgever dat nu moet doen – noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit moeten worden afgewogen.
Kunt u specificeren voor welke «verkeerde conclusies» het RIVM volgens u bang is, zoals uit het bericht blijkt?
Zie het antwoord bij vraag 8.
Sinds wanneer wordt informatie niet gedeeld omdat mogelijk iemand een «verkeerde conclusie» zou kunnen trekken?
De gegevens van het RIVM over overlijden door COVID-19 zijn incompleet en mogelijk niet representatief. Daarom is het is het mogelijk dat het percentage gevaccineerden, deels gevaccineerden en niet-gevaccineerden van aan COVID-19 overleden personen volgens de data van het RIVM een ander beeld geeft dan de werkelijke verhoudingen van het totale aantal aan COVID-19 overleden personen.
Wanneer exact is, volgens het RIVM, een persoon «gevaccineerd»? Zodra een persoon een of twee vaccinaties heeft ontvangen? Of pas nadat het vaccin «werkzaam» is?
Het RIVM publiceert elke dinsdag een update van de deelname aan de COVID-19 vaccinatie. Hierin wordt iemand als volledig gevaccineerd gerekend wanneer de laatste vaccinatie is gezet. Dat wil zeggen na de tweede vaccinatie voor AstraZeneca, BioNTech/Pfizer en Moderna en na de eerste vaccinatie voor Janssen, of voor personen die COVID-19 hebben doorgemaakt al na één vaccinatie.
Verdwijnt de status van «gevaccineerd» automatisch zodra de effectiviteit van het vaccin onder een bepaald kritisch percentage valt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bij welk percentage is dit het geval?
Op dit moment zijn er nog geen aanwijzingen die duiden op sterke afname van de effectiviteit van Covid-19-vaccinatie na de tweede vaccinatie voor AstraZeneca, BioNTech/Pfizer en Moderna en na de eerste vaccinatie voor Janssen, of voor personen die COVID-19 hebben doorgemaakt al na één vaccinatie (Advies Gezondheidsraad over boostervaccinatie). Om die reden blijft de medische status van iemand vooralsnog «gevaccineerd».
Kunt u het RIVM verzoeken voortaan op periodieke basis cijfers te verschaffen over het percentage (aan Covid-)overledenen dat gevaccineerd is?
Ik ben in gesprek met het RIVM en CBS om onderzoek te doen naar de aantallen gevaccineerde mensen die sterven tijdens behandeling in het ziekenhuis. Uiteraard zal uitgezocht moeten worden of de nodige datakoppelingen veilig en verantwoord tot stand kan komen en of de resultaten gepubliceerd kunnen worden zonder dat de rechten van de overledenen en hun nabestaanden geschonden worden. Ook moet rekening worden gehouden een vertraging in de cijfers, aangezien de administratieve afwikkeling van een sterfte enige tijd kost.
Is het correct dat nog op 11 september op deze webpagina van de rijksoverheid het volgende was te lezen: «U mag niet aan uw werknemers vragen of ze zijn gevaccineerd. U mag ook niet vragen om een vaccinatiebewijs. Dit mag niet door hun privacy.»? Indien dit het geval is, waarom lezen we een week later op exact dezelfde website van de rijksoverheid precies het tegenovergestelde: «Ja, dat mag. De werkgever mag zijn werknemers vragen of ze gevaccineerd zijn.»? Waarom is in één week tijd het antwoord op deze vraag 180 graden gedraaid? Welke wetswijziging ligt hieraan ten grondslag?2, 3, 4
Het klopt dat eerder was aangegeven dat een werkgever er niet naar mag vragen, maar na overleg met juristen en andere experts bleek dat dit genuanceerder ligt en dat de wet dit niet expliciet verbiedt. De Algemene Verordening Persoonsgegevensbescherming (AVG) verbiedt de mondelinge vraag van de werkgever aan de werknemer naar de vaccinatiestatus niet expliciet. Hij mag die vraag stellen als hij daar een goede reden toe heeft. Die goede reden is er zoals in antwoord 6 aangegeven, als er bijvoorbeeld geen alternatieven zijn om een gezonde en veilige omgeving te creëren. Een werknemer is dan niet verplicht te antwoorden. Een werkgever mag wel in samenspraak met de werknemer afspreken om thuis te werken of om beschermingsmiddelen te dragen. Het is daarom belangrijk dat werkgevers en werknemers met elkaar het gesprek voeren over gezondheid en veiligheid op de werkvloer en tot afspraken komen die voor iedereen goed werken. De bedrijfsarts kan daarbij ingeschakeld worden voor advies en borging van de veiligheid en gezondheid op de werkvloer.
Kunt u de bovenstaande (groepen) vragen afzonderlijk beantwoorden?
Voor zover de inhoudelijke beantwoording anders is, heb ik de vragen afzonderlijk beantwoord.