Het bericht 'Asielzoekerscentra bomvol: 'We zitten tegen crisisnoodopvang aan'' en 'Afghanen de druppel' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekerscentra bomvol: «We zitten tegen crisisnoodopvang aan»» van RTL Nieuws en «Afghanen de druppel» van de Telegraaf?1, 2
Ja.
Klopt het dat de reguliere opvang van 30.000 plekken op dit moment bezet is? Zo nee, hoe zit het wel?
Op 1 november jl. was de totale bezetting bij het COA, inclusief de Afghaanse evacués op Defensielocaties, ruim 34.000. Daarmee zijn alle reguliere opvangplekken bezet en wordt nu verschillende vormen van noodopvang ingezet.
Wat is de oorzaak van de hoge bezetting van opvangplekken in het COA? In hoeverre is de gebrekkige uitzetting hier debet aan? In hoeverre is de gebrekkige uitstroom hier debet aan? In hoeverre is een stijgende instroom hier debet aan?
De opvangcapaciteit van het COA staat om verschillende redenen onder grote druk. Allereerst zorgen recente geopolitieke ontwikkelingen voor een toenemende asielinstroom. Naast de situatie in Afghanistan bestaan er ook zorgen dat de situatie in Libanon, Belarus en Turkije tot een toenemende asielinstroom zullen leiden. Bovendien arriveren steeds meer nareizigers in het kader van gezinshereniging naar ons land. Zij konden eerder niet reizen vanwege de internationale reisbeperkingen in verband met COVID-19. Ten slotte levert de inzet van gemeenten om bijna 12.000 vergunninghouders die momenteel in de opvang verblijven te huisvesten helaas onvoldoende resultaat op. Daarvan verblijft ruim de helft langer dan de afgesproken termijn in de opvang.
Overigens is goed om te benoemen dat vreemdelingen recht op opvang behouden tot het einde van de wettelijke vertrektermijn van 28 dagen na de negatieve beslissing op de asielaanvraag, of na de uitspraak van de rechter in eerste aanleg als beroep is ingediend. Na het einde van die termijn gaat COA in beginsel over tot ontruiming (behoudens uitzonderlijke omstandigheden zoals een acute medische noodsituatie of vorst, of omdat mogelijk op korte termijn weer recht op opvang ontstaat op last van de rechter), of wordt vreemdelingenbewaring voorbereid als dat aan de orde is. Uitgeprocedeerde asielzoekers zijn dus beperkt debet aan de hoge bezetting van opvangplekken in het COA.
Hoe verhoudt de stijgende asielinstroom in Nederland zich tot andere EU-lidstaten? Hoe groot is het aantal geëvacueerde Afghanen op dit geheel, zowel in Nederland als in de EU?
Sinds het versoepelen van de Covid-19 maatregelen neemt de totale Europese instroom van asielaanvragen sinds mei van dit jaar weer toe en gaat deze instroom geleidelijk terug naar het oude niveau. De Nederlandse asielinstroom laat een vergelijkbare trend zien, al ligt de stijging van de instroom over de afgelopen weken hoger dan in vergelijking met veel andere Europese lidstaten. Belangrijke uitzondering in deze trend is Oostenrijk, dat gekenmerkt wordt door een beduidend hogere stijging over de afgelopen weken.
In de Nederland bevinden zich nu ruim 2.100 Afghaanse evacués. Het is niet bekend hoeveel Afghaanse evacués zich in alle EU-lidstaten bevinden.
Op welk moment voorzag u dat de opvangcapaciteit een knelpunt zou worden? Welke maatregelen heeft u sindsdien getroffen om de uitstroom van statushouders en afgewezen asielzoekers te bevorderen en instroom te beperken?
Het COA heeft de afgelopen jaren doorlopend geprobeerd om het aantal beschikbare opvangplekken aan te laten sluiten bij de capaciteitsprognose. Met dat doel zijn de leden van de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie (LRT) in november 2019 al gevraagd om extra opvanglocaties en het verlengen van aflopende locaties. Dit laatste is goed gelukt, het eerste niet.
Met het toenemen van de asielinstroom, het grotere aantal nareizigers dat naar Nederland kwam en het achterblijven van de uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten, nam de bezetting in de COA-opvang vanaf mei 2021 geleidelijk toe. In de zomer werd duidelijk dat op korte termijn extra capaciteit nodig was. Zeker in combinatie met de komst van de Afghaanse evacués. Hierop heb ik, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 24 augustus jl. een brief gestuurd aan de commissarissen van de Koning, gedeputeerden, burgemeesters en wethouders om aandacht te vragen voor de nijpende situatie bij het COA en om op te roepen om extra opvangplekken te realiseren of om huisvesting van vergunninghouders in gemeenten te versnellen.
Hierop zijn de gesprekken met de medeoverheden de afgelopen maanden geïntensiveerd en hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ikzelf provincies en gemeenten met klem gevraagd om op zeer korte termijn locaties aan te dragen voor (tijdelijke) asielopvang of (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders.
Wat betekent de stijgende asielinstroom voor de behandeling van de aanvragen door de IND? Worden hierdoor opnieuw achterstanden opgebouwd? Op welke manier worden de lessen die geleerd zijn door de taskforce, of de taskforce zelf, gebruikt om te voorkomen dat opnieuw achterstanden worden opgelopen?
De IND heeft in de afgelopen anderhalf jaar enorme inspanningen geleverd om de opgelopen asielachterstanden terug te dringen. De oude voorraad die per 1 april 2020 aan de Taskforce was toebedeeld is nagenoeg weggewerkt, behoudens een klein aantal zaken waarbij sprake is van langdurige beslisbelemmering. Het streven is er op gericht dat de IND eind 2021 in 90% van de aanvragen beslist binnen de wettelijke termijn. Door de hogere dan verwachte asielinstroom in combinatie met de crisis in Afghanistan blijft de druk binnen de IND onverminderd hoog. Voor het eerste kwartaal 2022 is het de verwachting dat de IND ca. 6.400 aanvragen moet beslissen en afronden om niet buiten de wettelijke termijn te lopen. Dit is een majeure opgave waarbij het noodzakelijk is dat aanvullende maatregelen genomen worden. De ervaring die is opgedaan en de lessen die geleerd zijn bij de Taskforce onder andere op het gebied van schriftelijk horen en telehoren zullen hier zeker in meegenomen worden. Daarnaast zal een deel van de capaciteit van de Taskforce in vaste dienst worden genomen bij de IND om kennis en kunde niet te verliezen en ook in 2022 het werkaanbod het hoofd te bieden. De risico’s met betrekking tot de gevolgen van nieuwe corona-maatregelen, krapte op de arbeidsmarkt en mogelijk hogere instroom worden nauwlettend in de gaten gehouden
Hoe kan het dat bij de voorjaarsnota is aangegeven dat op basis van de laatste asielraming een lagere asielinstroom werd verwacht? Op welke manier wordt deze asielraming vastgesteld en op welke manier is daarbij rekening gehouden met de te voorziene afbouw van reisbeperkingen in verband met corona?
In asielraming van begin 2021 werd rekening gehouden met een dalende asielinstroom in combinatie met een uitstroom conform de taakstelling huisvesting vergunninghouders. Het actuele beeld laat echter een hogere instroom en een lagere uitstroom zien, dan waarmee werd gerekend tijdens het opstellen van de begroting.
De asielraming wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid opgesteld met betrokken partners uit de migratieketen. Deze raming wordt twee maal per jaar bijgesteld in september en februari. Bij het opstellen van deze raming is ook rekening gehouden met de COVID-beperkende maatregelen en de afbouw daarvan. Aangezien hier geen ervaringscijfers van zijn, is dit echter zeer lastig om te ramen.
Klopt het dat als gevolg van deze lagere raming 198,6 miljoen euro is teruggestort naar Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)? Zo ja, tot welke financiële knelpunten leidt dit nu de asielopvang uitpuilt? Zo nee, om welk bedrag gaat het wel?
Ja het klopt dat met de lagere raming er ook een lagere toerekening aan ODA bij BHOS is ter hoogte van € 198,6 mln. Dit heeft enerzijds te maken met de lager verwachte bezetting bij het COA als gevolg van een lagere instroom, met de verwachting dat de taakstelling huisvesting van vergunninghouders door gemeenten wordt behaald en anderzijds met het feit dat te veel asielzoekers langer dan een jaar verblijven in de opvang. Vooralsnog leidt dit niet tot financiële problematiek met betrekking tot de opvang.
Welk bedrag moet nu van BHOS gestort worden richting J&V om asielopvang goed te kunnen organiseren? Welk bedrag moet J&V eventueel zelf bijpassen en op welke manier gaat u dit dekken?
Met betrekking tot de toerekening aan ODA (beheerd door BHOS) zijn afspraken gemaakt door het kabinet passend binnen de regels van de OESO op dit terrein. Bij de komende begrotingsmomenten zal het kabinet op basis van de actuele raming bezien of de toerekening aan ODA moet worden verhoogd en of er daarnaast aanvullende (financiële) middelen noodzakelijk zijn.
Op welke wijze bent u bezig om de asielopvang te vergroten? In hoeverre gaat dit om tijdelijke (nood)opvang en in hoeverre gaat dit om asiellocaties die meerjarig worden geopend? Hoe verhoudt de wijze van opvang zich tot de meerjarige productie prognose?
Zoals reeds bij vraag 5 beantwoord zijn de gesprekken die ikzelf, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, met provincies en gemeenten over geïntensiveerd. We hebben met klem gevraagd om op zeer korte termijn locaties aan te dragen voor (tijdelijke) asielopvang of (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders. Naar aanleiding van deze oproep heeft het COA sinds eind augustus jl. ruim 6.500 extra opvangplekken in gebruik genomen. Daarvan is 80% tijdelijk beschikbaar voor een periodes die uiteenlopen van vier weken tot zes maanden.
De meerjaren productie prognose geeft onder andere een verwachting aan van de in- en uitstroom van de COA-opvang. De wijze waarop deze opvang wordt georganiseerd of vorm krijgt, is geen onderdeel van deze prognose.
Welke middelen heeft en gebruikt u om gemeenten die bereid zijn mee te werken aan (nood)opvang te ondersteunen om de gevolgen voor de omgeving in zo goed mogelijke banen te leiden?
Gemeenten die bereid zijn opvang te realiseren, of dat nou reguliere of tijdelijke (nood)opvanglocaties zijn, ben ik zeer erkentelijk. Gemeenten gaan vrijwillig akkoord met het openen van een opvanglocatie binnen de gemeentegrens, maar staan er uiteraard niet alleen voor. Vanuit het Rijk ontvangen zij een financiële uitkering op basis van het Faciliteitenbesluit. Daarnaast, en misschien wel belangrijker nog, ondersteunt het COA zowel voorafgaand aan de realisatie van een locatie als tijdens vestiging van de locatie gemeenten bij de communicatie richting omwonenden.
In welke mate kunt u een prognose schetsen van de (verwachte) uitstroom van statushouders uit AZC’s in de komende maanden en in welke mate is zo’n prognose betrouwbaar voor het berekenen van de opvangcapaciteit op korte termijn?
Op dit moment is ongeveer een derde van de bewoners van de COA-opvang vergunninghouder. In totaal zijn dat bijna 12.000 vergunninghouders, waarvan meer dan de helft langer dan veertien weken wacht op huisvesting in een gemeente. Door de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid, het COA en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) worden verschillende maatregelen genomen om de achterstand op het realiseren van de taakstelling uitplaatsing vergunninghouders in te lopen.
Daarnaast zijn door het COA en het RVB locaties in eigendom geïnventariseerd die met spoed gereed kunnen worden gemaakt voor tijdelijke bewoning door vergunninghouders. Het gaat concreet om de inzet van zogeheten tussenvoorzieningen, waarbij het Rijk verantwoordelijkheid zal nemen voor de grond en de bebouwing met tijdelijke units. Het realiseren van dergelijke tussenvoorzieningen duurt echter enige tijd. Het is daarom niet goed in te schatten hoeveel vergunninghouders de komende periode uitstromen uit de opvangcapaciteit.
Twee keer per jaar wordt op basis van de (verwachte) asielinstroom, het (verwachte) inwilligingspercentage van de asielaanvragen en het (verwachte) aantal personen dat in het kader van gezinshereniging naar Nederland komt een taakstelling vergunninghouders vastgesteld. Voor de tweede helft van 2021 is deze taakstelling 11.000 plaatsingen en voor de eerste helft van 2022 is de taakstelling 10.000 plaatsingen.
Op welke manier wordt nu ingezet op een hogere uitstroom van statushouders, bijvoorbeeld door het plaatsen van flexwoningen?
Afgesproken is dat asielzoekers die een verblijfsvergunning krijgen (zogeheten vergunninghouders), binnen 14 weken na vergunningverlening worden gehuisvest door gemeenten. Door een tekort aan geschikte en betaalbare woningen stagneert de doorstroom. Om gemeenten te faciliteren in hun huisvestingstaak heeft de rijksoverheid, samen met de provinciale tafels, verschillende initiatieven opgezet. Zo ondersteun ik gemeenten met het huisvesten van grote gezinnen vergunninghouders. Daarnaast is een hotel en accommodatieregeling gestart, om vergunninghouders voor wie er nog geen huisvesting is georganiseerd, tijdelijk onderdak te bieden in de gemeente. Daar kunnen zij ook starten met integratie en participatie. Verder heeft het Ministerie van BZK 50 miljoen euro beschikbaar gesteld voor gemeenten om meer passende huisvesting voor aandachtsgroepen te realiseren. Daarvan is 18 miljoen euro gereserveerd voor de huisvesting van statushouders in tussenvoorzieningen of andere vormen van (tijdelijke) huisvesting waarmee extra wooneenheden aan de bestaande voorraad worden toegevoegd.
Met deze instrumenten moet de doorstroom van vergunninghouders teruggebracht worden naar de streeftermijn van 14 weken.
Wat is de stand van zaken van de drie landelijk pilots voor Rotterdam, Haarlemmermeer en Castricum voor het huisvesten van statushouders in flexwoningen?
Over de stand van zaken bij de pilot in Castricum heb ik recent Kamervragen van de VVD beantwoord (kenmerk 2021Z15037). Wat betreft de pilot in Haarlemmermeer waren ten tijde van de tussenevaluatie (december 2020) twee locaties geselecteerd. De gemeente was op dat moment in gesprek met corporaties en vastgoedorganisaties over de exploitatie. Op dit moment wordt de eindevaluatie van de serie pilots opgemaakt, waaruit zal blijken wat de belangrijkste knelpunten waren bij het realiseren van de flexwoningen.
In de regio Rotterdam–Rijnmond heeft de Veiligheidsregio het initiatief genomen om de regiogemeenten per aanbiedingsbrief van 28 oktober jl. uit te nodigen om gebruik te maken van de pilotregeling «tussenvoorzieningen voor statushouders». Dit initiatief bevindt zich hiermee in de opstartfase.
Wat is de stand van zaken van de tien landelijke pilots voor gemeenten die dit jaar zouden starten voor het huisvesten van statushouders in flexwoningen?
De nieuwe pilots waar u in uw vraag naar verwijst, werkt de Minister van BZK op dit moment uit in samenwerking met gemeenten en provincies in de vorm van tussenvoorzieningen. Het kabinet heeft 15 miljoen EUR beschikbaar gesteld om de meest kansrijke en snel te realiseren projecten financieel te ondersteunen.
Wat is de stand van zaken om Rijksvastgoedgronden te gebruiken voor het huisvesten van statushouders in flexwoningen?
Vanuit het Rijksvastgoedbedrijf wordt intensief meegezocht naar locaties voor opvang van asielzoekers en (tijdelijke) huisvesting van statushouders, onder andere in de vorm van flexwoningen. Aan de Provinciale Regietafels heeft het Rijksvastgoedbedrijf aangegeven welke mogelijkheden zij zien voor het gebruik van hun percelen dan wel Rijksvastgoed ten behoeve van asielopvang of huisvesting van statushouders (in de vorm van tussenvoorzieningen) in de betreffende provincie. Ik waardeer de inzet van het RVB om deze mogelijkheden verder vorm te geven en daarnaast ook gemeenten te ondersteunen bij het realiseren van eigen locaties.
Bevinden zich op dit moment uitgeprocedeerde asielzoekers in AZC’s? Zo ja, om hoeveel personen gaat het? Bevinden zij zich in een terugkeertraject? En begint terugkeer ook te vlotten nu de reisbeperkingen als gevolg van corona beperkter zijn? Zo nee, welke beperkingen worden nog ervaren?
Vreemdelingen die een asielaanvraag indienen, hebben volgens Europese en nationale wet- en regelgeving recht op opvang. Dat recht houden zij in beginsel tot het einde van de wettelijke vertrektermijn van 28 dagen na de negatieve beslissing op de asielaanvraag, of na de uitspraak van de rechter in eerste aanleg als beroep is ingediend. Ook is er een groep veilige landers die een 0-dagen vertrektermijn krijgen en dus geen recht hebben op opvang na een negatieve beslissing op de asielaanvraag. Na het einde van vertrektermijn gaat COA in beginsel over tot ontruiming (behoudens uitzonderlijke omstandigheden zoals een acute medische noodsituatie, vorst, omdat mogelijk op korte termijn weer recht op opvang ontstaat op last van de rechter of het vertrek binnen zeer afzienbare tijd gerealiseerd kan worden), of wordt vreemdelingenbewaring voorbereid als dat aan de orde is. Op 1 oktober 2021 zaten 240 personen in de COA-opvang die, hoewel dat juridisch mogelijk is, op dat moment nog niet ontruimd of in bewaring waren gesteld.
Daarnaast biedt het COA onderdak aan op zogeheten terugkeerlocaties. Concreet gaat het om de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel en een vijftal gezinslocaties (GLO) verspreid over het land. In de VBL biedt het COA onderdak aan verwijderbare personen die medewerking verlenen aan vertrek, maar niet binnen de vertrektermijn van 28 dagen Nederland kunnen verlaten of waarvan de DT&V het vertrek binnen in beginsel 12 weken kan realiseren. Op 1 november 2021 zaten ca. 110 personen in de VBL. In de GLO’s verblijven gezinnen met minderjarige kinderen zonder rechtmatig verblijf waar, omwille van humanitaire redenen, onderdak wordt geboden. Op 1 november 2021 zaten ca. 850 personen in de GLO’s.
Voor de terugkeer van vreemdelingen, zowel naar derde landen als bij een Dublinoverdracht naar een andere lidstaat, gelden – evenals voor andere reizigers – in vrijwel alle gevallen vereisten op het gebied van test en/ of vaccinatie ten aanzien van COVID-19. Medewerking aan een COVID-test kan niet worden afgedwongen. In de praktijk gebeurt het veelvuldig dat vreemdelingen niet willen meewerken aan een COVID-test. Voor meer informatie over dit onderwerp verwijs ik naar de brief die ik op 8 november jl. aan uw Kamer heb gestuurd.3
Tot slot, kunt u aangeven hoe het staat met uitvoering van de motie Becker (35 570 VI, nr. 30) die verzocht om met gelijkgezinde omringende landen te werken aan een sterker Schengen en tevens in kaart te brengen wat nodig en wenselijk is om als Nederland in crisistijd grip te houden op de eigen grens?
Het kabinet werkt met gelijkgezinde landen aan een sterker Schengen, om het Schengengebied toekomst- en crisisbestendiger te maken. De inzet van alle gesprekspartners is er op gericht om Schengen in de huidige vorm te versterken om de bestaande ruimte van vrij verkeer te behouden. Daarvoor moet worden gekeken naar gebleken tekortkomingen van Schengen die ertoe leiden dat verschillende lidstaten het al geruime tijd noodzakelijk achten interne grenscontroles toe te passen. Het kabinet constateert tekortkomingen in de vorm van secundaire migratiestromen en niet goed functionerende asielprocedures en onvoldoende inzet van alternatieven voor interne grenscontroles. Prioriteiten voor het kabinet zijn daarom het versterken van de buitengrenzen, het verbeteren van analyse en risico-gestuurde monitoring aan de binnengrenzen, het versterken van de governance van het Schengengebied en het versterken van waarborgen in tijden van crisis. Ten aanzien van dit laatste punt wordt ook gekeken naar het verankeren van handelingsperspectief in de Schengengrenscode wanneer sprake is van grootschalige secundaire migratiestromen binnen het Schengengebied. Dit is nader toegelicht in het BNC-fiche dat uw Kamer heeft ontvangen naar aanleiding van de publicatie van de Schengenstrategie.4
De hiervoor genoemde standpunten worden ook richting de Commissie gezamenlijk met gelijkgezinde lidstaten uitgedragen, in aanloop naar de publicatie van het voorstel tot wijziging van de Schengengrenscode, dat de komende maanden verwacht wordt.
Zou u bovenstaande vragen één voor één kunnen beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘’Hoe China met de Nederlandse politie meekijkt’’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Hoe China met de Nederlandse politie meekijkt»»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse politie drones van het Chinese bedrijf Da Jiang Innovations (DJI) inzet? Zo ja, voor welke taken precies? Waarom is er gekozen voor drones van dit bedrijf?
Ja. De politie heeft bij de aanschaf van de drones, via een security check, een bewuste afweging gemaakt om de drones niet voor gevoelige operaties, maar alleen voor reguliere processen in te zetten. Dat wil zeggen: wel voor forensische opsporing, verkeersongevallenanalyse en openbare orde en veiligheid, maar niet operaties waarbij vertrouwelijke informatie wordt verwerkt.
De politie besteedt structureel aandacht aan de bescherming en beveiliging van gegevens en veilige inkoop. De drones zijn aangeschaft via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van de Aanbestedingswet 2012. De Aanbestedingswet 2012 biedt een aantal wettelijke gronden om een inschrijver uit te sluiten. Gezien het doel van de inzet van de drones was er geen reden om een beroep te doen op een van de uitsluitingsgronden. De Aanbestedingswet schrijft voor dat als er meerdere partijen zijn die voldoen aan de gestelde eisen, er moet worden gekozen voor de biedende partij met de beste prijs-kwaliteitverhouding.
Is de aanschaf en het gebruik van drones van Da Jiang Innovations door de politie voorafgegaan door een risico- en veiligheidsanalyse? Zo ja, zijn daarbij (digitale) veiligheids- en privacyexperts geraadpleegd over het verzamelen van persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd heeft de politie bij de aanschaf van de drones een security check uitgevoerd. Daarnaast is tijdens de projectfase een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) gedaan. Uit deze beoordeling is niet gebleken dat er sprake is van verwerking van gegevens met een hoog risico. Er wordt alleen beeldmateriaal vastgelegd, dat versleuteld wordt verzonden. Niet kan worden uitgesloten dat deze beelden, ondanks de vastgelegde schriftelijke afspraken met de leverancier, toch bij DJI en/of Chinese overheid terecht komen, omdat DJI ook (naast de politie zelf) in het bezit is van de sleutel. Om deze reden heeft de politie mitigerende maatregelen genomen. Zo worden voor operaties waar vertrouwelijkheid gegevens worden verwerkt geen DJI-producten ingezet, maar andere vormen van luchtsteun.
Klopt het dat de Nederlandse inlichtingendiensten hebben geconstateerd dat China een offensief cyberprogramma heeft tegen de Nederlandse nationale belangen? Hoe beoordeelt u het gebruik van drones van Da Jiang Innovations in dat licht? Deelt u de mening dat het onwenselijk is om voor politiewerk afhankelijk te zijn van Chinese hardware/IT-producten?
In openbare stukken zoals de jaarverslagen van de AIVD en de MIVD en het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (2021) geven de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de NCTV aan dat China één van de staten is waarvan is onderkend dat ze een offensief cyberprogramma hebben dat gericht is tegen Nederlandse belangen. De Chinese overheid gebruikt cyberoperaties om inlichtingen te verzamelen ter ondersteuning van haar economische, militaire en politieke doelstellingen.
In het algemeen geldt dat het afhangt van het inzetdoel of het gebruik van een bepaalde technologie veilig (genoeg) is en of eventuele risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat genomen maatregelen proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid. De politie en Rijswaterstaat hebben beide een dergelijke analyse gemaakt voordat tot de aanschaf van de drones is over gegaan. Daarnaast is door de politie de afweging gemaakt de drones niet in te zetten voor processen waarbij het gaat om vertrouwelijke informatie.
Klopt het dat Chinese bedrijven volgens de Chinese wet verplicht zijn om data af te staan aan hun overheid? Deelt u de mening dat het uit veiligheidsoogpunt zeer onwenselijk is dat er door de Nederlandse overheid IT-producten worden afgenomen bij een bedrijf dat data deelt met de Chinese overheid?
In algemene zin kan worden gesteld dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel via staatsbedrijven als private bedrijven. China kent daarnaast wetgeving die (buitenlandse) bedrijven dwingt om gegevens te delen met de overheid. Dit wordt ook beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans».2
Zoals in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3 beschreven, is een toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven, aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren. Wel bestaat het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen.
Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werkt de Minister van Justitie en Veiligheid samen met partners binnen en buiten de overheid aan de aanpak statelijke dreigingen, waarover uw Kamer op 3 februari jl. de laatste stand van zaken heeft ontvangen.4 Bij elke casus moet worden bezien hoe risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid.
Als hulpmiddel bij het uitvoeren van een dergelijke risicoanalyse en het nemen van eventuele mitigerende maatrelen is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld dat organisaties helpt bij het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s bij de inkoop- en aanbesteding van producten en diensten. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s.
De DJI-drones die Rijkswaterstaat op dit moment gebruikt zijn in 2017 aangeschaft ten behoeve van een pilot. Het genoemde instrumentarium was toen nog niet beschikbaar. Voor de politie geldt dat toen de inkoop startte, dit instrumentarium nog niet was geïmplementeerd in de inkoopprocedures. Ook achteraf gezien – wanneer het genoemde instrumentarium wel zou zijn gebruikt – zou de uitkomst van het inkoopproces niet anders zijn geweest. Rijkswaterstaat en de politie verwerken immers geen vertrouwelijke gegevens met de DJI-drones.
Rijkswaterstaat en de politie maken voor de lopende en toekomstige aanbestedingen met een mogelijk risico voor de nationale veiligheid wel gebruik van het instrumentarium.
Wordt er bij het inzetten van drones van Da Jiang Innovations door de politie gebruikgemaakt van eigen software of gebruikt de politie DJI-bedrijfssoftware? Bent u op de hoogte van de veiligheidsrisico’s van het gebruik van DJI-software? Gebruikt de politie speciale overheidsdrones?
De politie gebruikt de besturingssoftware van DJI, maar er wordt geen gebruik gemaakt van de DJI-besturingsapp. De politie gebruikt geen speciale overheidsdrones. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vragen 5 en 7.
Bent u bereid om preventieve maatregelen te nemen die de risico’s op Chinese spionage beperken? Bent u bereid hiervoor onderzoek te laten doen naar het gebruik door de politie van drones van Da Jiang Innovations? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de beantwoording van vraag 5 omschreven, bestaat het risico dat met technologische toeleveringen digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen.
Risico’s voor de nationale veiligheid kunnen met name ontstaan wanneer deze technologie de Nederlandse vitale infrastructuur raakt, of wanneer deze technologie raakt aan gevoelige kennis en informatie. Zoals gezegd is dit in het geval van de politie niet het geval. Een aanvullend risico kan ontstaan als er betrokkenheid is van leveranciers uit bepaalde landen die via nationale wet- en regelgeving gedwongen kunnen worden tot medewerking aan inlichtingenactiviteiten. De risico’s voor de nationale veiligheid worden verder vergroot als het landen betreft die een offensief cyberprogramma voeren tegen de Nederlandse belangen en wanneer (technische) mogelijkheden om risico’s te adresseren niet voorhanden zijn.
Bij elke casus moet worden bezien hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid.
Ik zie, gezien de stappen die de politie al heeft gezet, geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
Hoe beschouwt u het feit dat Defensie vanwege veiligheidsrisico’s reeds geen gebruik meer maakt van DJI-drones? Hoe beschouwt u in dat licht het gebruik van DJI-producten door de politie?
Het hangt af van het inzetdoel of een bepaald type drone veilig (genoeg) is. Het uitgangspunt is dat eventuele risico’s per casus in kaart moeten worden gebracht. Defensie heeft besloten om geen gebruik meer te maken van Chinese drones voor operationele taken, maar wel voor luchtopnames van trainingen of evenementen. Defensie heeft daarin haar eigen afweging gemaakt.
Bij de aanschaf van de drones heeft de politie, via een security check, een bewuste afweging gemaakt om drones niet voor gevoelige operaties, maar alleen voor reguliere processen in te zetten. Dat wil zeggen: wel voor forensische opsporing, verkeersongevallenanalyse en openbare orde en veiligheid, maar niet operaties waarbij vertrouwelijke informatie wordt verwerkt.
Bent u bekend met het feit dat drones van DJI sinds 2020 niet meer gebruikt worden door de Verenigde Staten vanwege veiligheidszorgen en dat Japan dit overweegt? Hoe beoordeelt u dit? Heeft u hierover contact gehad met de VS en Japan? Zo nee, bent u bereid hierover contact op te nemen?
Nederland is eind 2020 door de VS geïnformeerd dat DJI op de entity list van het Bureau of Industrial Security van het Department of Commerce is geplaatst. In de publiekelijk beschikbare listing geven de VS aan dat zij DJI zien als een mogelijk risico voor de Amerikaanse buitenlandse politieke belangen.5 Hierbij wijzen zij op de rol van o.a. DJI bij het mogelijk maken van mensenrechtenschendingen in China door hoogtechnologische surveillance en het exporteren van deze technologie naar derde landen waar repressieve regimes aan de macht zijn.
Japan verbiedt geen producten van specifieke landen of bedrijven maar heeft aanbestedingsrichtlijnen opgesteld voor gebruik van IT-producten door overheidsinstanties. Wanneer deze worden ingezet voor publieke veiligheid en orde, kritieke infrastructuur en het uitvoeren van reddingsacties, dient de Japanse overheid mogelijke risico’s in kaart te brengen. Sinds april 2021 vallen drones ook binnen deze richtlijnen. Nadien zijn drones die als «hoog risico» worden aangemerkt zo snel mogelijk vervangen. Ook worden maatregelen getroffen om dataveiligheid van drones te garanderen.
Nederland ziet het gebruik van Chinese technologie niet als absoluut risico. Het inzetdoel van de technologie en de mogelijkheid om mitigerende maatregelen te treffen zijn bepalend of het verantwoord is om gebruik te maken van een bepaalde technologie.
Is er binnen de NAVO of de EU gesproken over de veiligheid van het gebruik van deze drones? Gebruiken NAVO-bondgenoten en EU-lidstaten deze drones voor politie-, militaire of andere doeleinden?
Overwegingen rondom de veiligheid van het gebruik van dit type drones is een nationale aangelegenheid waarover in NAVO-verband niet wordt gesproken. Ook in EU-verband is niet gesproken over het gebruik van dit type drones. Het is het kabinet niet bekend welke andere NAVO-bondgenoten en EU-lidstaten deze drones gebruiken. NAVO zelf beschikt in ieder geval niet over dit type drones.
Zijn er Europese landen die drones van een bedrijf uit een EU-lidstaat of OESO-land inzetten voor vergelijkbare taken als waar de Nederlandse politie de DJI-drones voor inzet? Zo ja, kunt u aangeven welke landen dit zijn en uit welke landen de bedrijven komen die ook drones in deze categorie produceren?
Het is het kabinet niet bekend welke drones er in andere Europese landen worden gebruikt.
Hoe beoordeelt u het risico dat China de data van drones gebruikt voor het analyseren van Nederlandse (vitale) infrastructuur? Deelt u de inschatting van experts dat deze informatie zeer interessant is voor China?
Zoals gezegd worden de drones door de politie niet ingezet bij processen waarbij het gaat om vertrouwelijke informatie of vitale infrastructuur.
Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werkt de Minister van Justitie en Veiligheid samen met partners binnen en buiten de overheid aan de aanpak statelijke dreigingen, waarover uw Kamer op 3 februari jl. de laatste stand van zaken heeft ontvangen.6
Zoals ook in mijn antwoord op vraag 4 gegeven moet bij elke casus worden bezien hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid. Verder verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 7.
Ziet u een gevaar van het gebruik van DJI-drones voor bijvoorbeeld Oeigoeren in Nederland, gezien het feit dat China gezichtsherkenningssoftware gebruikt om Oeigoeren te onderdrukken en ook de diaspora in Nederland onder druk zet?
Er zijn voor zover mij bekend momenteel geen aanwijzingen dat China de DJI-drones kan en zal gebruiken om bepaalde minderheidsgroepen in Nederland te monitoren. Mocht dit in de (nabije) toekomst wel het geval zijn, dan is er naar het oordeel van het kabinet sprake van ongewenste buitenlandse inmenging en heeft het kabinet verschillende instrumenten tot haar beschikking, zoals uiteengezet in de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging.7
De politie kan tijdens demonstraties DJI-drones inzetten ten behoeve van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Tot op heden heeft de politie drones ingezet tijdens Coronaprotesten, Black Lives Matter-demonstraties, boerenprotesten en het Woonprotest in Rotterdam. In het kader van de mitigerende maatregelen rondom het gebruik van Chinese drones heeft de korpsleiding van de politie besloten om bij bijvoorbeeld demonstraties voor de rechten van Oeigoeren andere luchtsteunmiddelen te gebruiken, bijvoorbeeld een helikopter of een militaire drone.
Heeft u in algemene zin diplomatiek contact met China over de dataveiligheid van Chinese technologie voor Nederlandse gebruikers? Zo ja, wat is hierbij de Nederlandse inzet?
Ja, Nederland spreekt in verschillende verbanden, waaronder binnen de VN, met China over dataveiligheid. Centraal hierbij staat de bescherming van privacy, zoals de naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), bescherming van mensenrechten en het tegengaan van ongepaste toegang van overheden tot datagegevens. Zoals aangegeven in de notitie «Nederland-China: Een nieuwe balans» staat het kabinet achter striktere handhaving en sterker uitdragen van bestaande standaarden en normen, zoals de Europese regelgeving op het gebied van data, privacy en productveiligheid. Wat Nederland betreft dient China zich eveneens aan deze afspraken te conformeren.
Grootschalige energieopslagprojecten in Nederland |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Welke rol ziet u voor grootschalige duurzame energieopslag in het Nederlandse elektriciteitssysteem richting 2030 toe en daarna?
De volatiliteit van duurzame energiebronnen leidt tot een grote behoefte aan flexibiliteit in het toekomstige energiesysteem. De flexibiliteitsmiddelen die kunnen worden ingezet zijn o.a. uitwisseling met andere landen, vraag- en/of aanbodsturing en opslag. Zowel klein- als grootschalige energieopslag installaties zijn onmisbaar voor congestiemanagement in het elektriciteitsnet en voor kort- en langdurige opslag. Er is overigens geen sprake meer van een Nederlands elektriciteitssysteem, maar van een Europese elektriciteitsmarkt, waarbij de prijzen steeds meer convergeren en de ontwikkelingen in de EU-landen niet los van elkaar kunnen worden bekeken. Energieopslag is dus één van de vormen van flexibiliteit die nodig is in het toekomstige energiesysteem. Daarbij speelt ondergrondse energieopslag een belangrijke rol in het behouden van de balans tussen vraag en aanbod van energie op grote schaal richting 2030 en daarna. Ik heb de Tweede Kamer recent geïnformeerd over de verwachte ontwikkelingen op het gebied van ondergrondse energieopslag, de uitdagingen en welke acties nodig zijn om de potentie van de diepe ondergrond te benutten ten behoeve van de energietransitie (Kamerstuk 29 023 nr. 270). Tot zeker 2030 leveren de gascentrales de benodigde flexibiliteit in het elektriciteitssysteem terwijl we overschakelen naar een meer duurzaam energiesysteem. Daarna zullen CO2-vrije gassen, zoals groen gas en waterstof, een grotere rol spelen in het aanbieden van regelbaar vermogen.
Welke instrumenten en financiële regelingen worden nu ingezet om het gebruik van energieopslag te bevorderen? Welke budgetten zijn daarvoor beschikbaar? Welke knelpunten er in de huidige wet- en regelgeving en hoe vermindert u deze knelpunten?
In lijn met de Europese Elektriciteitsverordening (EU 2019/943) en -richtlijn (EU 2019/944) zijn het marktpartijen die investeren in productiecapaciteit en opslag van elektriciteit. Ook aan de vraagkant zijn het marktpartijen die investeren in (industriële) processen of aanpassing daarvan om een flexibeler vraag te creëren. Al deze marktdeelnemers zijn verantwoordelijk voor de onbalans die zij in het systeem veroorzaken en ze zijn ook financieel aansprakelijk voor de onbalansen. Vanuit dit systeem zijn er sterke prikkels om ook in situaties van bijvoorbeeld weinig aanbod van wind en zon, vraag en aanbod in evenwicht te houden. De hogere prijzen die op die momenten ontstaan, maken dat investeringen in flexibiliteit kunnen worden terugverdiend. In combinatie met het ETS voor elektriciteitsopwekking en grote industriële installaties met uiteindelijk tot netto 0 afnemende CO2-uitstootrechten, zal uiteindelijk ook de flexibiliteit per saldo CO2-vrij worden. Om te zorgen dat er voldoende flexibiliteit in het systeem is en om innovatieve projecten te bevorderen zijn er nationale en Europese instrumenten beschikbaar. Er zijn bijvoorbeeld verschillende flexibiliteitstechnieken die worden gestimuleerd met de SDE++ (zoals industriële boilers), de DEI (zoals ondergrondse waterstofopslag in zoutcavernes), MOOI (zoals batterijen), TSE (zoals energieopslag in ionische vloeistoffen) en TKI toeslag (zoals conversie t.b.v. systeembalans). Daarnaast zijn er Europese subsidies beschikbaar, zoals STEPS (STorage of Energy & Power Systems) om innovatieve projecten te ondersteunen voor energieopslag en flexibilisering van elektriciteitssystemen. Van 2018 t/m 2020 is er in totaal € 40,3 miljoen besteed aan energieopslagprojecten vanuit publieke middelen in Nederland (bron: RVO). Zie hieronder de grafiek met publieke middelen uitgegeven per subsidieregeling van 2018–2020.
Specifiek voor grootschalige waterstofopslag is in de Rijksbegroting 2022 € 35 miljoen gereserveerd voor de ontwikkeling van de eerste projecten t.b.v. de waterstof backbone. Het kabinet heeft op Prinsjesdag 2021 ook bevestigd dat de dubbele heffing van energiebelasting bij energieopslag per 1 januari 2022 definitief stopt. Via een algemene maatregel van bestuur zullen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de exploitant van het energieopslagsysteem, waardoor het gunstiger wordt om energieopslagprojecten te bewerkstelligen. Met deze set van instrumenten streeft het kabinet er naar om energieopslag projecten te bevorderen en flexibiliteit in het energiesysteem te vergroten.
Kunt u toelichten of er nog andere initiatieven genomen worden, of in ontwikkeling zijn, om grootschalige energieopslag verder te stimuleren?
Naast de activiteiten al benoemd in het antwoord op vraag 2 heb ik een traject opgestart om tot een beleidskader te komen voor ondergrondse energieopslag. Ik verwijs u naar Kamerstuk 29 023 nr. 270 voor meer informatie hierover.
Kunt u een inventarisatie geven van projecten, waar gebruik wordt gemaakt van duurzame energieopslag, die in de pijplijn liggen voor de komende jaren? Kunt u daarbij ook een overzicht verschaffen van de projecten die ontwikkelt worden in de samenleving, in verscheidene stadia van ontwikkeling? Kunt u daarbij uw appreciatie van de individuele projecten aangeven?
Zoals in de antwoorden op vraag 1 en 2 aangegeven gaat het om flexibiliteit, waarin opslag één van de mogelijkheden is. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om kleinschalige opslag in batterijen, het slim laden van elektriciteit in auto's of warmteopslag in bijvoorbeeld e-boilers. Uit de gegevens van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) blijken dat er 77 projecten tussen 2018–2020 subsidie hebben gekregen voor energieopslag. Sommige zijn nog gaande en er zijn nieuwe projecten gestart met en zonder subsidie voor o.a. batterijen, power-to-gas (P2G), warmte opslag, compressed air energy storage (CAES), pompaccumulatie (OPAC) en ondergrondse waterstofopslag. Op 28 april 2021 heeft de Tweede Kamer de Integrale Infrastructuurverkenning 2030–2050 ontvangen waarin ook de benodigde flexibiliteit in kaart is gebracht (Kamerstuk 32 813 nr. 684). TenneT monitort jaarlijks de leveringszekerheid, waarbij wordt gekeken naar alle vormen van flexibiliteit, waaronder opslag. Het is niet mijn rol om de individuele projecten te appreciëren.
Bent u bereid om de haalbaarheid van deze projecten verder te gaan verkennen?
Zoals in de antwoorden op de vorige vragen aangegeven, gaat het om een totaal aan flexibiliteit. TenneT monitort jaarlijks de leveringszekerheid. Uit de monitorrapportages die TenneT de afgelopen jaren heeft gepubliceerd – en ook uit de meest recente – blijkt dat de leveringszekerheid van elektriciteit de komende jaren op orde is.
De toezending van gespreksverslagen van bijeenkomsten van de minister van Landbouw, of haar medewerkers, met de Europese Commissie |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Brussel maakte wél verslag van gesprek over «Wierdense Veld»»?1, 2
Ja.
Waarom heeft u het lid Boswijk in het bijzonder en de Kamer in het algemeen in uw beantwoording niet geïnformeerd over het feit dat er wel een verslag van de bijeenkomst op 25 februari 2021 en een verslag van de bijeenkomst met de Commissie op 23 juni 2021 over hetzelfde onderwerp was?
Op 25 februari 2021 heeft eurocommissaris Sinkevičius met mij gesproken. Van dat gesprek is geen gezamenlijk verslag gemaakt. Toen ik op de vraag van het lid Boswijk op 6 september 2021 antwoordde «Er is geen verslag gemaakt van het gesprek met de Eurocommissaris», was ik niet op de hoogte van het feit dat er binnen de diensten van de Europese Commissie wel een e-mail was verzonden met een korte samenvatting van het gesprek, het zogenoemde «flash report». Deze e-mail is niet gedeeld met mij of mijn medewerkers.
Op 23 juni 2021 vond een regulier overleg plaats tussen ambtenaren van de Europese Commissie en ambtenaren van ministeries en provincies, waarin een groot aantal onderwerpen ter sprake is gekomen, waaronder de interpretatie van de Habitatrichtlijn in relatie tot het Wierdense Veld. Bij dit overleg waren de Eurocommissaris en ikzelf niet aanwezig. Van het overleg is een gezamenlijk verslag gemaakt, dat op 17 september is vastgesteld.
Op 5 juli is door het lid Boswijk gevraagd naar «het verslag van het bestuurlijk overleg met Eurocommissaris Sinkevičius over het Wierdense Veld, zoals bij de behandeling van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet op 30 juni 2020 besproken en verzocht in de eerste set schriftelijke vragen». Deze vraag had dus betrekking op het overleg van 25 februari 2021. Naar mijn beste weten was van dat overleg geen verslag gemaakt.
Ná de beantwoording van de vragen over het overleg met de Eurocommissaris, is door de ambtelijke dienst van de Commissie, op 17 september, het verslag verstuurd van het bovengenoemde ambtelijke overleg van 23 juni 2021. Op dat overleg had de vraag van het lid Boswijk geen betrekking.
Bent u het eens met de stelling dat de interpretatie van de Europese Richtlijnen voortdurend een punt van discussie is in het stikstofbeleid en dat het daarom van groot belang is dat dit soort verslagen per ommegaande naar de Kamer worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Er vindt voortdurend ambtelijk overleg met de Commissie plaats over de uitvoering en interpretatie van richtlijnen, zo ook over de interpretatie van de Habitatrichtlijn.
De Kamer wordt geïnformeerd conform de geldende EU-informatie-afspraken die tussen uw Kamer en het kabinet zijn overeengekomen ten aanzien van EU-dossiers. De laatste stand van zaken over die afspraken is op 13 juli 2020 met uw Kamer gedeeld3. Tijdens het jaarlijkse Commissiedebat EU-informatievoorziening met de Minister van Buitenlandse Zaken komen de EU-informatie-afspraken en de werking daarvan aan de orde.
Gespreksverslagen vallen niet onder die afspraken, mede omdat dit naar de mening van het kabinet niet ten goede komt aan de omgang van Nederland met de Commissie en andere Lidstaten en omdat dit behoort tot de onderhandelingsruimte die Nederland moet hebben. De Kamer wordt op belangrijke terreinen geïnformeerd via bijvoorbeeld de gebruikelijke Kamerbrieven en Commissiedebatten, via de Geannoteerde Agenda’s en verslagen van de Landbouw- en Visserijraad en de Milieuraad met daarbij horende Commissiedebatten of Schriftelijke overleggen, waarbij gelegenheid is om nader over onderwerpen van gedachten te wisselen.
Bent u van mening dat de Kamer zo volledig mogelijk geïnformeerd moet worden en dat dit soort verslagen daar onder vallen? Zo nee, waarom niet?
Vragen van uw Kamer over het beleid van de Europese Unie worden door mij volledig beantwoord binnen de afspraken die daarover tussen kabinet en Kamer worden gemaakt.
Bent u het eens met de stelling dat dit weinig vertrouwen wekt in uw inspanningen als Minister om de Kamer goed te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik hoop dat uit bovenstaande antwoorden blijkt dat uw Kamer er vertrouwen in mag hebben dat ik mij inspan om u goed te informeren.
Kunt u toezeggen dat de gespreksverslagen met de Eurocommissaris en/of de Europese Commissie voortaan per ommegaande aan de leden van de commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit worden gezonden? Zo nee waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
De uitzending van Omroep Gelderland ‘In het vizier van de Jager’ en het artikel ‘Dit is moderne slavernij’: politiek wil vrouwen van brandmerk afhelpen' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Omroep Gelderland «In het vizier van de Jager» en het artikel «Dit is moderne slavernij»: politiek wil vrouwen van brandmerk afhelpen?1
Ja.
Vindt u het ook zeer onwenselijk dat jonge vrouwen die slachtoffer zijn van loverboys zelf moeten betalen voor de verwijdering van hun verplichte aangebrachte tatoeages of andere aangebrachte brandmerken?
Het is vreselijk als een jonge vrouw wordt uitgebuit en onder druk een tatoeage of brandmerk aangebracht krijgt. Mensenhandel is een ernstig misdrijf waarbij iemand gedwongen wordt handelingen te verrichten. Dit kan grote gevolgen hebben voor het slachtoffer.
In die gevallen waar een tatoeage of brandmerk onderdeel is geweest van de uitbuiting, ben ik van mening dat camouflage of verwijdering uiteraard niet ten laste van het slachtoffer zou moeten komen.
Heeft u in beeld hoeveel slachtoffers van brandmerking er in Nederland zijn? Zo ja, wilt u deze cijfers delen? Zo nee, zou dat gezien de terugkerende verhalen niet wenselijk zijn? Kunt u in dit antwoord het advies van de lector Veiligheid in Afhankelijkheidsstudies, mw. J. Jansen, betrekken?
Er is niet bekend hoeveel slachtoffers van seksuele uitbuiting dit soort verplichte tatoeages of brandmerken hebben. Uitvraag bij de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, de politie, Jeugdzorg Nederland en Valente, levert geen concrete aantallen op. Wel geven zij aan dat het niet heel frequent voor komt dat zorgorganisaties in de (vrouwen)opvang te maken hebben met deze problematiek.
In 2014 heeft de toenmalig Staatssecretaris van VWS gesproken met de jeugdhulpinstellingen en besproken dat het verwijderen of herstellen van tatoeages als onderdeel van de behandeling van het slachtoffer gezien moet worden. De inschatting vanuit de hulpverlening was destijds dat het gaat om kleine aantallen slachtoffers waarbij onder dwang tatoeages zijn aangebracht. Destijds heeft de Staatssecretaris aangegeven dat als er signalen van instellingen zijn, hij deze graag hoort zodat bekeken kan worden wat het probleem precies is en hoe een oplossing gevonden kan worden.
Net als prof. dr. Janssen, lector Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties, ben ik van oordeel dat dit een zeer ernstige praktijk is en dat de brandmerking of tatoeage een slachtoffer keer op keer herinnert aan het verleden. En dat er daar waar het spaak loopt iets gedaan moet worden voor de slachtoffers. Mijns inziens wordt de oplossing juist ook gevonden in het bieden van de juiste zorg en ondersteuning aan deze slachtoffers.
Ten aanzien van een vergoeding staat voorop dat de dader de schade dient te vergoeden. Het slachtoffer kan zich in het strafproces voegen als benadeelde partij om de schade die het slachtoffer door het strafbare feit heeft geleden te vorderen bij de dader. Slachtoffers van loverboys hebben als slachtoffers van mensenhandel in de regel recht op gratis rechtsbijstand door een advocaat. De overheid kan een door de rechter toegewezen vergoeding van schade aan het slachtoffer innen bij de dader en slachtoffers kunnen 8 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis een voorschot krijgen op het nog te innen bedrag. Slachtoffers van opzettelijke geweldsmisdrijven die hun schade niet of nog niet op de dader hebben kunnen verhalen, kunnen daarnaast een beroep doen op het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Slachtoffers van loverboys kunnen als slachtoffer van mensenhandel in beginsel in aanmerking komen voor een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Een slachtoffer kan een aanvraag indienen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Afhankelijk van het letsel komen slachtoffers in aanmerking voor verschillende letselcategorieën. Slachtoffers van mensenhandel maken een gerede kans om een uitkering te krijgen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Met de uitkering kunnen slachtoffers de kosten voor het verwijderen van tatoeages/littekens betalen. De hoogte van de tegemoetkoming varieert van € 1.000 tot € 35.000, afhankelijk van de ernst van het letsel. De tegemoetkoming die het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitkeert is een ongedifferentieerd bedrag waar ook bv. de kosten voor het weghalen van een gedwongen tatoeage uit gefinancierd kunnen worden.
Indien jeugdhulpinstellingen of vrouwenopvang organisaties hulp en opvang bieden aan een slachtoffer van seksuele uitbuiting waarbij een tatoeage of brandmerk is aangebracht, wordt per individu gekeken wat er aan zorg en ondersteuning nodig en mogelijk is om de tatoeage te camoufleren of te laten verwijderen. De hulp en ondersteuning is gericht op alle gevolgen (de zichtbare en de onzichtbare) van wat zij hebben meegemaakt en in bijna alle gevallen is er sprake van trauma, maar ook kunnen er schulden zijn. Als de vrouw/het meisje de tatoeage of het brandmerk wil laten camoufleren of verwijderen is dat onderdeel van de bredere aanpak naar herstel en regie over het eigen leven. In de praktijk wordt bijvoorbeeld in sommige gevallen door tatoeëerders aangeboden de tatoeage gratis te laten camoufleren. Ook kan er gebruik gemaakt worden van mogelijkheden bij de jeugdhulpinstellingen of vrouwenopvang organisaties die hiervoor een noodpotjeof een steunfonds inzetten. Zeer incidenteel wordt een aanvraag bij Fonds Slachtofferhulp overwogen.
Op welke wijze heeft de Staatssecretaris van VWS na toezeggingen in 2014 om te spreken met zorginstellingen over het verwijderen van tatoeages van slachtoffers van loverboys, gevolg gegeven aan dit voornemen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer heeft u, nadat eerder is gesteld dat het vergoeden van verwijderen van tatoeages geen probleem zou zijn, vernomen dat het ontbreken van een medische noodzaak door het Zorginstituut Nederland wordt genoemd als reden om toch geen vergoeding toe te kennen? Hoe beoordeelt u deze argumentatie?
Dit ziet waarschijnlijk op de vraag of het verwijderen van tatoeages voor vergoeding uit de basisverzekering in aanmerking kan komen. De redenering dat dit niet het geval kan zijn is het gevolg van de regelgeving die we op dit gebied hebben. Om het verwijderen van tatoeages voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking te laten komen, is het vaststellen van de medische noodzaak van belang.
In beginsel valt het verwijderen van een tatoeage daarom alleen onder het verzekerde basispakket op het moment dat er sprake is van een medische noodzaak. Dat houdt in dat er somatische klachten van een bepaalde omvang optreden die toe te wijzen zijn aan het hebben van de tatoeage.
Ik begrijp vanuit het nieuwsartikel dat het bij deze vrouwen niet gaat om somatische klachten ten gevolge van het brandmerk, maar om de psychische klachten die zij ervaren. Psychische klachten gelden niet als indicatiecriterium bij plastisch chirurgische ingrepen, zoals het verwijderen van een tatoeage. Wel kan uiteraard psychische begeleiding aan de orde zijn vanuit de geestelijke gezondheidszorg of jeugdhulp.
Heeft u contact gehad met Zorgverzekeraars Nederland over schrijnende situaties die hierdoor kunnen ontstaan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Ja, ik heb contact gehad met ZN over het verwijderen van tatoeages. Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangeven, betreft het verwijderen van tatoeages en brandmerken alleen de verzekerde zorg als er sprake is van een medische indicatie. In deze gevallen zullen zorgverzekeraars de verwijdering vergoeden. Wanneer er geen medische indicatie is om de tatoeage of het brandmerk te verwijderen biedt de Zorgverzekeringswet geen mogelijkheid tot vergoeding. Als het wenselijk is om het verwijderen van tatoeages en brandmerken in dit soort situaties te vergoeden, zal een alternatieve bekostiging moeten worden gevonden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7.
Welke mogelijkheden heeft u om zo spoedig mogelijk daadwerkelijk hulp en een vergoeding voor deze vrouwen mogelijk te maken en hoe gaat u hier werk van maken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport beantwoorden?
Ja.
Chinese drones die gebruikt worden door de politie |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de politie gebruikmaakt van drones van het Chinese merk Da Jiang Innovations? (DJI)1
Ja.
Wat zijn de overwegingen geweest om te kiezen voor deze drones?
De politie heeft de drones aangeschaft via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van de Aanbestedingswet 2012. In een aanbesteding wordt getoetst of op een inschrijver de wettelijke uitsluitingsgronden van de Aanbestedingswet van toepassing zijn. De Aanbestedingswet 2012 biedt geen basis om producten van het bedrijf DJI uit te sluiten. Ook op de Nederlandse leverancier waren/zijn geen uitsluitingsgronden van toepassing. De Aanbestedingswet schrijft voor dat als er meerdere partijen zijn die voldoen aan de gestelde eisen, er moet worden gekozen voor de biedende partij met de beste prijs-kwaliteitverhouding.
Klopt het dat het Ministerie van Defensie deze drones niet gebruikt, omdat ze deze te riskant vinden? Zo ja, wat zijn de overwegingen van Defensie?
Bij de aanschaf van een systeem beoordeelt Defensie de wijze waarop dit systeem zal worden ingezet. Indien daar vertrouwelijke en/of gerubriceerde informatie bij wordt vergaard geldt het Defensie Beveiligingsbeleid. Daarin is beschreven hoe deze informatie dient te worden behandeld. Dat betekent dat er beveiligingsmaatregelen worden geïmplementeerd om risico’s te mitigeren. De zwaarte van deze maatregelen is gekoppeld aan het niveau van het te beschermen belang en de risico’s in en rondom het systeem. Dat kan betekenen dat voor de behandeling van vertrouwelijke en/of gerubriceerde informatie bepaalde systemen niet mogen worden ingezet als de risico’s te groot worden ingeschat.
In algemene zin kan worden gezegd dat Chinese dronefabrikanten een risico kunnen vormen omdat hun data op servers in China kunnen staan waarvan de beveiliging lastig is vast te stellen. De beheerders van die data kunnen bijvoorbeeld verplicht worden om data te leveren aan de overheid. Daarom is gebruik van dergelijke drones voor Defensie meestal niet mogelijk bij operationeel optreden. Dit sluit niet uit dat deze drones gebruikt worden voor andere doeleinden binnen Defensie, bijvoorbeeld voor het maken van luchtopnames van trainingen of evenementen. Voor operationele doeleinden beschikt Defensie over militaire drones die voldoen aan de gestelde beveiligingseisen.
Klopt het dat de politie toegeeft dat er niet uitgesloten kan worden dat dronedata op Chinese servers belanden? Zo ja, waarom worden er dan alsnog extra van deze drones aangeschaft?
De politie heeft de berichten, die er vanaf het begin waren, waarin hiervan melding werd gemaakt niet kunnen verifiëren. De politie heeft hierop besloten de DJI-drones alleen in te zetten tijdens reguliere operaties. Dit zijn operaties waarbij geen vertrouwelijke informatie wordt verwerkt.
Is er onderzoek gedaan door ICT-experts of de app die bij de drones hoort, toegang kan geven tot de telefoons van de agenten die hem gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk onderzoek is niet aan de orde omdat de politie geen gebruik maakt van een app voor de bediening van DJI-drones. Voor de bediening van drones maakt de politie gebruikt de van zogeheten Smart Controllers van DJI. Deze Smart Controllers zijn stand-alone en bevatten de complete bediening inclusief een beeldscherm. Op deze Smart Controller staat de besturingssoftware om het toestel te besturen.
Bent u bereid nader te onderzoeken of er politiedata gelekt zijn naar de Chinese fabrikant? Zo nee, waarom niet?
Ik zie, gezien de stappen die de politie al heeft gezet op dit gebied (zoals benoemd in antwoord 4 en 5), geen aanleiding om een nader onderzoek in te stellen. Er is tot op heden geen blijk geweest van een datalek. De politie is overigens verplicht ieder datalek direct te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Zijn er afspraken tussen de politie en DJI? Zo ja, kunnen die openbaar worden gemaakt?
De politie heeft alleen contact met DJI voor de instelling van het geofencingsysteem. Dit systeem zorgt ervoor dat de drones niet kunnen opstijgen in de zogenaamde no-fly zones (gebieden waar niet mag worden gevlogen met drones). De politie heeft ontheffing voor veel no-fly zones. DJI heeft op verzoek van de politie deze instellingen aangepast.
Naar aanleiding van de Europese aanbesteding is er een raamovereenkomst gesloten met een Nederlandse leverancier die de DJI-drones conform deze overeenkomst levert aan de politie. In deze raamovereenkomst zijn de diverse (contract)afspraken vastgelegd, waaronder afspraken over data-security.
Was u en/of de politie op de hoogte van de vele datalekken en onderzoeken rondom DJI? Zo nee, hoe kan dit?
De politie was op de hoogte van de berichten waarin werd gesproken over de mogelijkheid dat data weglekken naar Chinese servers. De politie heeft deze berichten echter niet kunnen verifiëren. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Waarom vaart de politie op eigen expertise als het gaat om dataverzameling via externe leveranciers? Waarom is die expertise niet ingezet bij de technologie van kentekenscanners die ook aan gezichtsherkenning bleken te doen?
De politie besteedt structureel aandacht aan de bescherming en beveiliging van gegevens en veilige inkoop. Zo wordt een risico- en veiligheidsanalyse uitgevoerd door de informatiemanagement-functionaris en wordt indien van toepassing een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) uitgevoerd. Ook is in dit geval een security check uitgevoerd voor aanschaf van de drones.
Ten aanzien van het tweede deel van de vraag: de ANPR-camera’s van de politie zijn niet uitgerust met gezichtsherkenningstechnologie.
Kunt u een overzicht geven van welke overheidsinstanties nog meer gebruikmaken van technologie van dit bedrijf en voor wat voor werkzaamheden?
Een dergelijk overzicht is niet beschikbaar. Er is tot op heden geen aanleiding geweest om dat te inventariseren.
Waarom zijn er geen Rijksbrede afspraken over het gebruik van technologie geproduceerd door bedrijven uit andere landen? Bent u bereid alsnog met Rijksbreed beleid hiervoor te komen? Zo nee, waarom niet?
Eind 2018 is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties helpt bij het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s bij de inkoop- en aanbesteding van producten en diensten. Dit dient als hulpmiddel bij het uitvoeren van een risicoanalyse en het nemen van eventuele mitigerende maatregelen. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Op dit moment zie ik geen reden tot aanscherping van het staande beleid.
Begrijpt u het advies van hoogleraar Oerlemans dat het nu de tijd is om goed na te denken over overheidsbevoegdheden op het gebied van cybersecurity en na te denken over wat hij checks and balances noemt? In hoeverre is dat al gebeurd in de afgelopen jaren, in integrale zin?2
Ja, dat is een begrijpelijk advies. Het nadenken over overheidsbevoegdheden en de «checks and balances» daaromtrent is een continu proces. In dit kader wijs ik graag op de Kamerbrief «Uitkomsten verkenning wettelijke bevoegdheden digitale weerbaarheid en beleidsreacties WODC-rapporten» van 3 februari 2021.3 Hierin wordt onder andere ingegaan op het Nederlandse cybersecuritystelsel en interventiemogelijkheden van de overheid in geval van digitale dreigingen en incidenten. Deze brief illustreert dat er binnen het kabinet continue aandacht is voor het vraagstuk rond overheidsbevoegdheden op gebied van cybersecurity. Dit is een proces dat nooit af is, en ik deel dan ook de visie van hoogleraar Oerlemans dat dit ook in het nieuwe kabinet continue aandacht vereist. Dit betreft overigens een ander vraagstuk dan het inkoopvraagstuk dat in de voorgaande vragen centraal staat.
Denkt u dat als dit grondig was gedaan er niet met spoed een wetsvoorstel gemaakt moest worden voor de NCTV? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel waar dhr. Oerlemans in het artikel aan refereert betreft het voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid. Dit wetsvoorstel, dat op 9 november jl. aan uw Kamer is gestuurd, beoogt de juridische grondslag voor specifieke analyse- en coördinatiewerkzaamheden te verankeren die de NCTV namens de Minister van Justitie en Veiligheid uitvoert op het terrein van de nationale veiligheid en terrorismebestrijding en waarbij de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk wordt geacht. Ik heb daar in de brieven van 13 april 20214 en 21 mei 20215 uitvoerig aandacht aan besteed. Dit wetsvoorstel bevat geen specifieke overheidsbevoegdheden op het gebied van cybersecurity.
Het bericht 'Twentse student Peter kreeg kanker, maar moet beurs volledig terugbetalen: ‘Je wordt als fraudeur gezien’' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Twentse student Peter kreeg kanker, maar moet beurs volledig terugbetalen: «Je wordt als fraudeur gezien»»?1
Ja.
Hoe vaak hebben controles door Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in de afgelopen jaren plaatsgevonden en hoe vaak gebeurt dat nu nog? Hoeveel (oud-)studenten krijgen nog te maken met een terugvordering en boete? Hoe vaak wordt hier bezwaar tegen gemaakt en leidt het vaker tot rechtszaken? Waar is de hoogte van de boete op gebaseerd? Wat zijn de redenen van terugvorderingen?
Onderstaand volgen de aantallen van de huisbezoeken, terugvorderingen, boetes, bezwaren en beroepen sinds 2016.
2016
2.080
838
702
832
330
2017
1.508
632
583
715
212
2018
1.519
586
518
440
162
2019
1.468
478
442
388
123
2020
1.025
343
307
266
71
2021
6602
191
128
Het verschil tussen het aantal terugvorderingen en boetes is te verklaren doordat boetes in sommige gevallen worden aangehouden als er bezwaar wordt gemaakt, of er in sommige gevallen maatwerk wordt toegepast. Daarnaast kan het ook zijn dat de boete later wordt opgelegd en daardoor over de jaargrens heen gaat.
In 2021 hebben er tot nu toe 660 huisbezoeken plaatsgevonden. Er is rekening gehouden met ongeveer in totaal 1100 bezoeken voor dit jaar.
De datum waarop de student is ingeschreven in de BRP op het betreffende adres is de datum vanaf waarvan de uitwonendenbeurs wordt ingetrokken. Op grond van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep wordt de boete gemaximeerd op de laatste 12 maanden van het recht op studiefinanciering. De hoogte van de boete is 50% van dat terugvorderingsbedrag. Bij herhaald geconstateerd misbruik wordt het boetebedrag verhoogd naar 100% van de terug te vorderen studiefinanciering. Dit komt overigens niet vaak voor.
Er kan studiefinanciering worden teruggevorderd als de student op het moment van het huisbezoek niet (meer) op het BRP-adres woonachtig is. DUO doet hiertoe gedegen onderzoek, voordat deze conclusie wordt getrokken. Dit kan blijken uit het huisbezoek met de verklaring van de (hoofd)bewoner of de student of uit aanvullend buurtonderzoek.
Klopt het dat DUO terugvordering van de beurs van een ernstig zieke student eist? Zo ja, is er bekend hoeveel studenten met een ernstige ziekte te maken hebben met terugvordering van hun beurs? Zo nee, wilt u dit in kaart brengen?
Dat klopt. Vanwege privacyredenen kan ik niet ingaan op de specifieke casus. DUO heeft besloten om niet het gehele bedrag terug te vorderen. Over de periode dat de student ernstig ziek was hoeft geen studiefinanciering te worden terugbetaald. Er wordt geen boete opgelegd, omdat deze wordt gematigd tot € 0,–.
Het is niet bekend hoeveel studenten met een ernstige ziekte te maken hebben met een terugvordering van hun beurs. DUO is niet altijd op de hoogte van een eventuele ziekte bij de student. De student is ook niet verplicht dit te melden. Het is daarom mogelijk dat er wordt teruggevorderd bij ziekte. Terugvordering van de teveel ontvangen (uitwonende) studiefinanciering gebeurt mede op basis van de rapportage die is opgesteld na een controlebezoek. De medewerker beoordeelt alle feiten en omstandigheden die daarin zijn opgenomen. De student kan in de eigen verklaring bijzondere omstandigheden, zoals ernstige ziekte, benoemen. De student kan hier ook melding van maken na ontvangst van de brief waarin het voornemen voor het opleggen van de bestuurlijke boete wordt aangekondigd.
Deelt u de constatering dat wanneer een student aantoonbaar ernstig ziek is, de eisen rondom verblijf op het Basisregistratie Personen (BRP)-adres niet vast te stellen zijn? Zo nee, waarom niet?
Dit hangt in belangrijke mate af van de aard van de ziekte en de overige omstandigheden. Dit moet per situatie beoordeeld worden. Wel gaat DUO studenten die aangeven ernstig ziek te zijn en daarom weer thuis zijn gaan wonen, actief helpen om te voorkomen dat zij een probleem krijgen met hun studiefinanciering. DUO zal dan ook wijzen op het aanpassen van het woonadres of dit zelf aanpassen.
Deelt u de mening dat bij aanzienlijke terugvordering van een beurs van een ernstig zieke student het belangrijk is om een belangenafweging te maken, waarbij de menselijke maat en proportionaliteit de doorslag horen te geven? Zo niet, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat de menselijke maat wordt toegepast bij de eventuele terugvordering van studiefinanciering. In deze afweging worden individuele situaties, de evenredigheid en proportionaliteit meegewogen.
Deelt u de mening dat studenten die te maken hebben met een ernstige ziekte niet geconfronteerd zouden moeten worden met een aanzienlijke financiële last zoals terugvordering van een beurs? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat als een student of debiteur die zich in een dusdanig ernstige situatie bevindt waarin een (financieel) besluit met grote gevolgen, deze situatie kan doen escaleren, de student daar dan op dat moment niet mee zou moeten worden geconfronteerd. Het is dan wel noodzakelijk dat de student of debiteur dit meldt, zodat DUO hier rekening mee kan houden.
Kunt u uiteenzetten hoe volgens u de regelgeving aangepast dient te worden om een kwijtschelding van de lening en boete mogelijk te maken in dergelijke situaties, met het oog op menselijke maat en proportionaliteit?
Het is wettelijk gezien mogelijk om studieschulden en boetes kwijt te schelden. De Wet studiefinanciering 2000 kent bovendien een hardheidsclausule, die is bedoeld voor situaties waarin de toepassing van de wet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Kunt u een breder overzicht bieden van de huidige belemmeringen voor DUO om meer maatwerk toe te passen?
DUO werkt al jaren met een zogenaamd «arbitrair beraad», waarin knellende situaties worden besproken. Dit arbitrair beraad neemt ook besluiten in maatwerkzaken en bespreekt signalen over knellende wet- en regelgeving met het Ministerie van OCW. Door deze zaken komt aan het licht waar het knelt met de wet- en regelgeving, de uitvoering daarvan en dienstverlening aan de burger. In het kader van het Werk aan Uitvoering-traject wordt de huidige wet- en regelgeving tegen het licht gehouden. Daar waar maatwerkbesluiten en jurisprudentie consequenties hebben voor de werkwijze van DUO of aanleiding zijn voor aanpassing van wet- en regelgeving, worden de noodzakelijke aanpassingen doorgevoerd.
Welke concrete stappen gaat u zetten om dergelijke misstanden te voorkomen in de toekomst?
DUO is bezig om de organisatie dusdanig in te richten dat medewerkers zaken waarin maatwerk moet worden geboden beter kunnen identificeren en dat maatwerkbesluit daadwerkelijk kunnen nemen. Er wordt door DUO dan ook al maatwerk toegepast. Desondanks komen mensen soms toch nog in problemen. In de genoemde zaken en andere gevallen waar vermoedens bestaan van misbruik, doet DUO gedegen onderzoek waarbij ook individuele omstandigheden van de student of debiteur worden meegewogen. Ik kwalificeer het daarom ook niet als misstanden. Het laat onverlet dat DUO altijd op zoek blijft naar verbetering en de wet- en regelgeving en het uitvoeringsbeleid voortdurend tegen het licht worden gehouden en er ruimte is voor verandering naar aanleiding van de praktijk.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de OCW-begroting beantwoorden?
Ja.
Het weigeren van Statenleden bij een commissievergadering. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Leden vertrouwenscommissie geweigerd wegens ontbreken coronapas» en «Procedure gouverneur Limburg stilgelegd na conflict in vertrouwenscommissie»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Limburgse Statenleden geweigerd zijn bij een commissievergadering omdat zij geen coronapas konden of wilden laten zien?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de toegangseisen van een specifieke locatie nooit een reden mogen zijn om volksvertegenwoordigers de toegang tot een officiële vergadering te ontzeggen? Deelt u de mening dat wanneer blijkt dat de coronapas desalniettemin vereist wordt om de locatie te mogen betreden naar een andere locatie moet worden uitgeweken, zodat alle leden van de commissie volwaardig deel kunnen nemen aan de vergadering?
Het is aan decentrale volksvertegenwoordigingen om hun vergaderingen zelf te plannen en daarvoor een locatie te kiezen. Ik deel de mening dat de toegangseisen van een specifieke locatie nooit een reden mogen zijn om volksvertegenwoordigers de toegang tot een officiële vergadering te ontzeggen. Het kunnen deelnemen aan de beraadslaging is immers de essentie van het zijn van volksvertegenwoordiger. Voor volksvertegenwoordigers geldt echter geen generieke uitzondering voor het tonen van een coronatoegangsbewijs wanneer een volksvertegenwoordigende vergadering in een horecagelegenheid wordt georganiseerd. De locatie is leidend bij de vraag of dit bewijs nodig is om toegang te krijgen tot een activiteit of voorziening en de wet geldt daarbij voor iedereen. Het recht van een volksvertegenwoordiger om deel te nemen aan een vergadering is echter dermate essentieel dat het niet wenselijk is een vergadering te houden op een locatie waar op grond van artikel 58ra Wpg een coronatoegangsbewijs is vereist.
Het is overigens mogelijk om een vergadering van een volksvertegenwoordiging in een horecagelegenheid te houden zonder de verplichting van een coronatoegangsbewijs, mits de ruimte is afgescheiden van de eet- en drinkgelegenheid waarvoor wel een coronatoegangsbewijs is vereist. Zodra de aanwezigen zonder coronatoegangsbewijs kunnen mengen met de aanwezigen met toegangsbewijs, geldt voor iedereen de verplichting om een toegangsbewijs te tonen. In dat geval is de locatie niet geschikt voor een vergadering van een volksvertegenwoordiging en dient dus een andere locatie te worden gezocht.
Deelt u de mening dat het voor de Limburgse Statenleden op dat moment geboden alternatief, een wandeling in de buitenlucht van 10 minuten met een kandidaat-gouverneur, op geen enkele wijze een volwaardig alternatief is voor deelname aan de vergadering?
Ik heb er begrip voor dat ter plekke naar een mogelijk alternatief is gezocht, maar het hier geschetste alternatief was inderdaad geen volwaardig alternatief voor deelname aan de beraadslaging van de vertrouwenscommissie.
Kunt u bevestigen dat blijkens de Wet publieke gezondheid mensen die beroeps- of bedrijfsmatig een horecagelegenheid moeten betreden niet om een coronatestbewijs mag worden gevraagd?2 Kunt u derhalve bevestigen dat in dit geval het verzoek om het coronatestbewijs te tonen onwettig was?
In de wet (artikel 58ra, lid 8, Wpg) staat dat er een uitzondering kan gelden voor personen die op een locatie beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden verrichten. Deze uitzondering is in de wet opgenomen omdat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen werkgever en werknemer. Indien een volksvertegenwoordiger voor het uitoefenen van zijn ambt («beroep») aanwezig moet zijn op een specifieke locatie kan aanspraak worden gemaakt op deze uitzondering. Daarbij is het van belang dat de volksvertegenwoordiger zich in het kader van de uitoefening van zijn ambt («beroep») op een locatie dient te begeven en indien deze werkzaamheden niet elders verricht kunnen worden.
Hiervan is bij een te plannen vergadering van een volksvertegenwoordigend orgaan geen sprake.
Deelt u de mening dat de procedure over een nieuwe gouverneur stilgelegd had moeten worden vanwege de onjuiste gang van zaken en niet, waar het nu alle schijn van heeft, na de commotie die veroorzaakt is nadat een journalist erover bericht heeft?
Ik constateer dat de vertrouwenscommissie tot een voorstel tot een aanbeveling is gekomen dat door alle leden van de vertrouwenscommissie wordt ondersteund. Vervolgens is dit voorstel in provinciale staten besproken met als uitkomst dat de aanbeveling tot benoeming is vastgesteld. Deze aanbeveling heb ik als Minister van BZK in ontvangst genomen, waarna ik het verloop van de procedure heb getoetst, met inbegrip van het adresseren van de ontstane situatie door de vertrouwenscommissie respectievelijk provinciale staten.
De aanbeveling is inmiddels in de ministerraad besproken, waarna de persoon in kwestie is voorgedragen voor benoeming door Zijne Majesteit de Koning.
Wat is uw oordeel over wat er in Limburg is gebeurd? Deelt u de zorg dat volksvertegenwoordigers op deze manier belemmerd kunnen worden aan vergaderingen van het orgaan waarin zij gekozen zijn? Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat (lokale) volksvertegenwoordigers in de toekomst de toegang wordt ontzegd tot een vergadering van het orgaan waarin zij zijn gekozen?
De gang van zaken is voor mij aanleiding om nog eens via voorlichting aan decentrale overheden duidelijk te maken hoe de regels in elkaar zitten, zodat daarmee bij het plannen en organiseren van vergaderingen rekening kan worden gehouden. Uitgangspunt is vanzelfsprekend dat volksvertegenwoordigers moeten kunnen deelnemen aan de beraadslaging.
De regeling dienstverlening aan huis |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de regeling dienstverlening aan huis specifiek bedoeld is voor particulieren en dus niet voor organisaties die bemiddelen tussen werknemers en klanten?
De regeling dienstverlening aan huis is bedoeld voor situaties waarin de werkgever een particulier is, en de werkzaamheden plaatsvinden in en om het huis van de particulier, en de werknemer op niet meer dan drie dagen per week voor dezelfde particulier werkzaam is.
De Regeling dienstverlening aan huis is niet van toepassing op werknemers in dienst van reguliere bedrijven waarmee particulieren als klant een contract hebben gesloten.
Kunt u een beeld geven welke functies er gebruik maken van de regeling dienstverlening aan huis? Klopt het dat er afgelopen jaren een enorm toename is van werknemers die in de aanvullende mantelzorg werkzaam zijn via de regeling dienstverlening aan huis?
In eerdere rapporten, zoals de SER-verkenning «Markt voor persoonlijke dienstverlening» (2020), het rapport-Kalsbeek «Dienstverlening aan huis: wie betaalt de rekening?» (2014) en het Panteia-rapport «De markt voor dienstverlening aan huis: onderzoek naar vraag- en aanbodzijde» (2014) wordt een aantal deelmarkten voor de Regeling dienstverlening aan huis onderscheiden: schoonmaak, huishoudelijke hulp vanwege zorgindicatie, zorg aan huis, onderhoud van huis of tuin, oppas/gastouder aan huis. Het Panteia-rapport heeft als laatste kwantitatief ingeschat hoeveel werkenden onder de Regeling dienstverlening aan huis werkzaam zijn. Zodoende is niet in te schatten in hoeverre er de laatste jaren een toename is geweest van werknemers die in de aanvullende mantelzorg werkzaam zijn via de Regeling dienstverlening aan huis.
Klopt het daarnaast dat er hierdoor in de aanvullende mantelzorg grote bedrijven de regeling dienstverlening aan huis kunnen gebruiken zodat zij minder administratieve en financiële lasten hebben en daardoor goedkoper hun diensten kunnen aanbieden?
Zoals gesteld onder antwoord 1 is de Regeling dienstverlening aan huis bedoeld voor particulieren. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven op welke arbeidsvoorwaarden werknemers die op basis van de regeling dienstverlening aan huis werkzaam zijn recht hebben en kunt u daarbij ook de verschillen met een normaal arbeidscontract weergeven?
Werknemers die werkzaam zijn op basis van de Regeling dienstverlening aan huis zijn niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Ze hebben recht op 6 weken doorbetaling bij ziekte, in plaats van de reguliere 104 weken, en hebben geen recht op ziekengeld na afloop. Ze hebben geen recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Werkloosheidswet. Zij kunnen zich hiervoor wel vrijwillig verzekeren. Ook de ontslagbescherming is anders geregeld, waarbij er voor werkers onder de Regeling dienstverlening aan huis geen ontslagvergunning bij het UWV aangevraagd hoeft te worden. Voor een volledig overzicht verwijs ik naar de uitgebreide Kabinetsreactie op de motie Smeulders/Bruins van 29 april jl.1
Vindt u het ook onwenselijk dat grote bedrijven, als bemiddelaar, gebruik maken van de regeling dienstverlening aan huis zodat zij er financieel voordeel aan hebben ten opzichte van bedrijven die werknemers wel gewoon in dienst nemen?
Het is niet duidelijk naar welke bedrijven of concrete situatie precies wordt verwezen door de vraagsteller. Maar zoals aangegeven in antwoord 1, is de Regeling dienstverlening aan huis niet bedoeld voor bedrijven. Bedrijven kunnen zich presenteren als bemiddelaar tussen particulier en de werkende, en stellen dat de werkende als werknemer in dienst is van de particulier. Uit jurisprudentie is gebleken dat er dan sprake kan zijn van een directe dienstbetrekking (arbeidsovereenkomst of uitzendovereenkomst) van de werknemer bij het bedrijf, en niet bij de particulier (zie bijv. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 5 november 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8304, en Gerechtshof Amsterdam, 21 september 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2741). Ik vind het, zoals eerder aangegeven, niet wenselijk als bedrijven de Regeling dienstverlening aan huis proberen te gebruiken, terwijl feitelijk sprake is van een directe dienstbetrekking met het bedrijf.
Welke maatregelen gaat u nemen om werknemers in de aanvullende mantelzorg, die werken op basis van de regeling dienstverlening aan huis, betere arbeidsvoorwaarden te bieden?
Primaire arbeidsvoorwaardelijke onderhandelingen over bijvoorbeeld salaris zijn aan partijen zelf. Wat betreft de rechtspositie van werknemers die werkzaam zijn op basis van de Regeling dienstverlening aan huis kan ik in algemene zin aangeven dat in de Kabinetsreactie op de motie Smeulders/Bruins verschillende varianten zijn opgenomen die een alternatief kunnen vormen voor de huidige Regeling dienstverlening aan huis. Duidelijk is evenwel dat binnen deze varianten een makkelijke oplossing niet snel voor handen is, en dat alternatieven voor- maar ook zeker nadelen hebben. Het is aan een volgend Kabinet om hier opnieuw een keuze in te maken.
Het Rebel rapport inzake de business case van 14 grootschalige woningbouwgebieden. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Rebel inzake de business case van 14 grootschalige woningbouwgebieden?1
Ja.
Klopt het dat het rapport veronderstelt dat circa € 20 miljard aan investeringen in publieke maatregelen vooralsnog ongedekt is?
In het rapport is op basis van gebiedsspecifieke uitwerkingen en informatie een consolidatie gemaakt van de naar verwachting benodigde publieke investeringen in de veertien grootschalige woningbouwgebieden. De € 20 miljard betreft de gehele periode van ontwikkeling van deze gebieden, namelijk 2020–2040.
Klopt het dat het rapport veronderstelt dat 26% sociale huur wordt gevraagd voor de circa 436.000 geplande te realiseren woningen?
Het in het rapport opgenomen woningbouwprogramma betreft een optelling van de woningbouwprogramma’s in de afzonderlijke gebieden, zoals gemeenten die nu in de planontwikkeling hebben opgenomen. Het aantal sociale huurwoningen is dus niet als aanname gehanteerd, maar is de uitkomst van de feitelijk op dit moment voorgenomen woningbouwprogrammering in deze gebieden. Voor de veertien grootschalige woningbouwgebieden is 26% van het voorgenomen woningbouwprogramma sociale huur.
Wat zijn de gevraagde grondprijzen die het rapport veronderstelt voor een sociale huurwoning en een koopwoning per betreffende gemeente?
De gehanteerde grondprijzen voor sociale huurwoningen liggen gemiddeld over alle veertien grootschalige woningbouwgebieden rond € 14.750 (appartement) respectievelijk € 19.000 per woning (grondgebonden). Er is sprake van grote bandbreedtes tussen de veertien grootschalige woningbouwgebieden vanwege de diversiteit in regionale marktsituaties en prijsniveaus door het land heen.
Wat zijn de grondopbrengsten die het rapport veronderstelt voor een sociale huurwoning en een koopwoning en wat is het verschil hiertussen?
Het verschil in de gemiddelde grondprijs per woningsegment over alle veertien grootschalige woningbouwgebieden is beschikbaar. Onderstaande tabel geeft een beeld van de gemiddelde grondprijs per type en soort woning.
Appartement
Eengezinswoning
Sociale huur
€ 14.750
€ 19.000
Middeldure huur
€ 37.000
€ 50.000
Goedkope koop
€ 36.000
€ 56.500
Dure koop/dure huur
€ 70.000
€ 97.500
Hoeveel meer grondopbrengsten zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als het percentage sociale huur 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger?
Op het moment wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd om te bezien wat minder betaalbare woningen en sobere infrastructuurvarianten betekenen voor de benodigde middelen en het te realiseren aantal woningen. De opties 20% minder betaalbare woningen en 20% minder sociale huur worden onderzocht. Zodra dit onderzoek gereed is, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Hoeveel minder ongedekte investeringen in publieke maatregelen zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als het percentage sociale huur 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger?
Zie antwoord vraag 6.
Welke percentages voor de circa 436.000 geplande te realiseren woningen veronderstelt het rapport dat wordt aangesloten op een gasnet (met het zich op groengas en/of waterstof), op een warmtenet en een warmtepomp?
In het rapport zijn warmtenetten bij het onderdeel duurzaamheid meegenomen. In de gebieden waar de maatregelen bekend waren zijn de kosten meegenomen. Voor andere gebieden is er een inschatting gemaakt. Woninggebonden maatregelen, zoals aansluitkosten en een warmtepomp, zijn niet meegenomen.
Wat zijn de bouwkosten dat het rapport veronderstelt tussen een aansluiting op een gasnet (met het zich op groengas en/ of waterstof), op een warmtenet en een warmtepomp en wat is het verschil hiertussen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel minder bouwkosten zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als alle woningen op een gasnet (met het zicht op groengas en/ of waterstof) of een warmtenet zouden worden aangesloten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel minder ongedekte investeringen in publieke maatregelen zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als alle woningen op een gasnet (met het zicht op groengas en/ of waterstof) of een warmtenet zouden worden aangesloten?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat het grootschalig woningbouwgebied «Oude Lijn Zuidelijke Randstad» die in het rapport van Rebel is opgenomen 10 spoorzones betreft?
Het woningbouwgebied Oude Lijn, zoals opgenomen in het rapport van Rebel omvat de volgende 10 projectgebieden:
Dit gebieden aangegeven met een * zijn spoorzones.
Klopt het dat de andere 13 grootschalige woningbouwgebieden die in het rapport zijn opgenomen 8 spoorzones betreft?
Van de andere dertien grootschalige woningbouwgebieden zijn er vijf (deels) spoorzone gebieden:
Op basis waarvan heeft u die betreffende 18 spoorzones wel opgenomen in het rapport en andere spoorzones niet zoals bijvoorbeeld Alkmaar, Almelo, Amersfoort, Apeldoorn, Arnhem, Assen, Deventer, Heerenveen, Hengelo/Enschede, Gouda, Leeuwarden, Lelystad, Woerden?
Uitgangspunt voor de selectie van de veertien grootschalige woningbouwgebieden is geweest dat het gebieden moeten zijn die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de woningbouwopgave in regio’s met grote druk op de woningmarkt, daarbij wel een zodanige complexe gebiedsontwikkeling kennen dat een actieve rol van het Rijk nodig is en die ook passen in de met de NOVI ingezette ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland.
Hoeveel woningen zouden er eventueel in die andere spoorzones kunnen worden gerealiseerd?
Ik heb geen gegevens over hoeveel woningen in deze andere spoorzones kunnen worden gebouwd. De keuze om woningen in spoorzones te bouwen is aan de desbetreffende gemeenten. Voor de spoorzones, die liggen in de gebieden waar verstedelijkingsstrategieën worden of zijn opgesteld, is dit onderdeel van de gezamenlijke analyse.
Hoe zouden de betreffende gemeenten van die andere spoorzones eventueel een aanvraag kunnen doen om te worden opgenomen als een «grootschalig woningbouwgebied»?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 14 heb toegelicht is de selectie van de veertien grootschalige woningbouwgebieden niet gebaseerd op het feit of het gebied al dan niet een spoorzone betreft.
Dit laat onverlet dat ik het benutten van spoorzonegebieden voor woningbouw een goede ontwikkeling vind. Dit doe ik vanuit het argument dat dit veelal een (ruimtelijk) efficiënte aanpak is, namelijk het zoveel mogelijk benutten van de bestaande infrastructuur en voorzieningen. Afhankelijk van de keuzes die het nieuwe kabinet maakt, kan bij eventuele voortzetting van de WBI, dit instrument ingezet worden voor de ontwikkeling van dergelijke spoorzones. In de afgelopen tranches van de WBI is dit al gebeurd.
Deelt u de mening dat we voor heel Nederland moeten bouwen en ook de business case van andere spoorzones in kaart moeten brengen?
Ja, ik deel de mening dat er in Nederland een grote bouwopgave is. Spoorzones bieden kansen voor onder meer woningbouw, zowel binnen de veertien als daarbuiten. Zie ook vraag 16.
Het bericht dat de derde ronde Woningbouwimpuls opent in september 2021. |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Derde ronde Woningbouwimpuls opent in september 2021»?1
Ja.
Is het waar dat kleine gemeenten die een eerste aanvraag doen alsnog oplopen tegen de hoge minimale projectgrootte van 200 woningen die moeten worden gebouwd om aanspraak te kunnen maken op de Woningbouwimpuls?
Voorafgaand aan de derde tranche van de Woningbouwimpuls hebben mij geen signalen bereikt dat kleine gemeenten alsnog aanlopen tegen de minimale projectgrootte van 200 woningen. Wel is er vanuit de regio noord- en midden Limburg een signaal gekomen dat grote en middelgrote gemeente moeite hebben om een aanvraag in te dienen met een minimale projectgrootte van 500 woningen. De gemeenten uit deze regio kwamen niet in aanmerking voor de lagere 200 grens omdat zij niet aan de regiotoets voldeed.
Bent u bereid om toe te staan dat kleine gemeenten in een regio hun krachten moeten kunnen bundelen om gezamenlijk een aanvraag te doen en de minimale projectgrootte van 200 woningen te halen? Zo nee, waarom niet?
Het is reeds mogelijk om gemeente-overschrijdend een aanvraag voor de Woningbouwimpuls in te dienen, mits wordt voldaan aan de criteria rondom afbakening van het projectgebied en als de aanvraag wordt ingediend door één gemeente.
Tot op welke hoogte denkt u dat de Woningbouwimpuls «overvraagd» zal worden door een groter aantal aanvragen als kleine gemeenten in een regio hun krachten mogen bundelen?
In de derde tranche van de Woningbouwimpuls is er 250 mln. excl. btw beschikbaar en is er door 65 projecten 358 mln. excl. btw aangevraagd. De uitkomst wordt eind dit jaar bekend gemaakt. Dan is er ook meer zicht op mogelijke overvraging van het budget in de derde tranche.
Is het waar dat middelgrote gemeenten die een tweede aanvraag doen oplopen tegen de hoge minimale projectgrootte van 500 woningen?
Deze signalen hebben mij tot op heden niet bereikt.
Bent u bereid om toe te staan dat middelgrote gemeenten voor een tweede aanvraag gebruik mogen maken van de lagere minimale projectgrootte van 200 woningen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat we voor heel Nederland moeten bouwen en ook klein- en middelgrote gemeenten toegang moeten geven tot de Woningbouwimpuls?
In grote delen van Nederland is sprake van een tekort aan (betaalbare woningen). Deze tekorten spelen niet alleen in grootstedelijke gebieden, maar ook in andere delen van het land. In veel van deze gebieden hebben woningbouwprojecten te maken met publieke kosten die de opbrengsten overtreffen. Na de derde tranche zijn de financiële middelen voor de Woningbouwimpuls uitgeput, waardoor gemeenten niet alsnog een aanvraag voor de woningbouwimpuls kunnen indienen.
De besteding van door de ACM opgelegde boetes. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Wat is uw reactie op het oordeel van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat producent Samsung zich tussen januari 2013 en december 2018 op ongeoorloofde wijze schuldig heeft gemaakt aan opdrijving van online verkoopprijzen van televisies1?
Het afstemmen van verkoopprijzen van leveranciers met detailhandelaren is ingevolge artikel 6 van de Mededingingswet verboden (verticale prijsbinding). De ACM houdt toezicht op de naleving van de mededingingswet. Het opleggen van een boete van een overtreding van de mededingingsregels kan daar een gevolg van zijn.
Deelt u de opvatting dat consumenten hiermee jarenlang financieel zijn benadeeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover dit consumenten betreft die een televisie hebben aangeschaft bij een partij die door Samsung beïnvloed is de verkoopprijs aan te passen.
Kunt u concretiseren waar door de ACM opgelegde boetes -die de schatkist van het Rijk invloeien- de afgelopen jaren aan zijn besteed, of belanden deze per definitie op de grote hoop?
De EZK-begroting kent een taakstellende raming voor de boete-ontvangsten van ACM van € 30,2 mln. per jaar. Deze ontvangsten vormen daarmee een regulier onderdeel van de EZK-begroting; daarom is er geen specifieke besteding aan te wijzen. Afwijkingen ten opzichte van de raming worden daarom opgevangen binnen de gehele EZK-begroting.
Indien dat laatste het geval is, bent u het dan eens dat er in de praktijk feitelijk geen relatie is tussen de bestrafte overtreding en de besteding van de daarvoor opgelegde boete? Zo nee, waarom niet?
Om perverse prikkels te voorkomen worden boete-ontvangsten niet gebruikt om gericht beleid in hetzelfde domein te financieren. Daarnaast kent de Rijksbegroting een scheiding tussen reguliere uitgaven en ontvangsten van ministeries en belastinginkomsten. Een boeteopbrengst kan daarom niet worden gebruikt voor een verlaging van belastingen.
Als een bedrijf de wet overtreedt, kan dit leiden tot schade bij consumenten. Deze consumenten kunnen zowel individueel als collectief een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding indienen bij de burgerlijke rechter. Sinds 1 januari 2020 bestaat in Nederland de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA).2 De WAMCA stelt belangengroepen in staat om voor een groep gedupeerden een collectieve vordering tot schadevergoeding in te dienen. Met de WAMCA hebben consumenten(organisaties) een effectief en efficiënt instrument in handen om schadeveroorzakende bedrijven in rechte aan te spreken.
Toezichthouders als de ACM hebben daarnaast de mogelijkheid om bij overtredingen bestuursrechtelijke sancties op te leggen, waaronder een boete. Een bestuursrechtelijke sanctie heeft een punitief karakter en is gericht op het voorkomen van dergelijke gedragingen in de toekomst.
De hierboven geschetste mechanismen vervullen beide een eigen functie en vullen elkaar aan. Ik ben van mening dat consumenten in Nederland over goede mogelijkheden beschikken om schadevergoeding te vorderen en op deze manier genoegdoening te krijgen. Het ligt dan ook niet voor de hand om bestuursrechtelijke boetes (ook) voor dit doel in te zetten.
Deelt u de mening dat een directer verband tussen overtreding en besteding van de boete meer recht zou doen aan het principe van compensatie van de benadeelde consumenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat boetes die door de ACM worden opgelegd in dat kader zoveel mogelijk zouden moeten terugvloeien naar de benadeelde consumentengroep, bijvoorbeeld in de vorm van gerichte btw- of accijnsverlagingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Kabinet werkt aan terughalen meer IS-vrouwen' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «»Kabinet werkt aan terughalen meer IS-vrouwen»»?1
Ja.
Deelt u nog steeds het uitgangspunt van het Nederlandse kabinet dat lokale berechting van IS-vrouwen belangrijk is voor nabestaanden en slachtoffers en in het belang van de nationale veiligheid het terughalen van IS-vrouwen geen uitgangspunt van kabinetsbeleid is?
Het kabinet zet voortdurend in op het voorkomen van straffeloosheid van ISIS-strijders. Deze personen, die verdacht worden van ernstige (terroristische) misdrijven moeten hierover te allen tijde voor een rechter verantwoording afleggen. Alleen op die manier kan er gerechtigheid zijn voor de vele slachtoffers die ISIS in de loop der jaren heeft gemaakt. Zoals ook aangegeven in de brief aan uw Kamer van 25 juni 2021 pleit Nederland in internationaal verband voor de vervolging en berechting van ISIS-strijders. Daarbij wordt gekeken naar mogelijkheden van berechting in Nederland, maar ook van berechting in de regio2. Zolang de personen in kwestie niet in Nederland zijn, is berechting in de regio een optie die het kabinet nadrukkelijk open wil houden3. Als straffeloosheid dreigt kan het kabinet zich ervoor inspannen de verdachten ter berechting naar Nederland over te brengen.
Bij de afweging om al dan niet tot repatriëring over te gaan zijn individuele omstandigheden leidend. Naast het voorkomen van straffeloosheid weegt het kabinet ook altijd de internationale betrekkingen, de veiligheid in het gebied en de veiligheid van betrokkene(n) mee. Daarbij wordt uiteraard ook oog gehouden voor het belang van de nationale veiligheid4.
Waarom is de eerder dit jaar aangenomen motie Michon-Derkzen en Van der Staaij (29 754, nr. 598) nog niet uitgevoerd? Wanneer bent u van plan dit te doen?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief over de uitvoering van de bedoelde motie, die ik op 4 november jl. aan uw Kamer heb gestuurd.
Waarom is er nog geen kabinetsreactie beschikbaar bij het WODC-onderzoek van 12 oktober 2020, waarbij de mogelijkheden zijn onderzocht voor videoconferenties binnen het strafproces?2
Het WODC-onderzoek «de verdachte in beeld»» is inventariserend en beschrijvend van aard. Het geeft ook handvatten voor een mogelijk afwegingskader voor de beoordeling onder welke voorwaarden videoconferentie door de rechter kan worden toegepast. Tevens bevat het onderzoek een inventarisatie van de situatie met betrekking tot videoconferentie in een aantal (Europese) landen. Het onderzoek bevat zeer nuttige aanknopingspunten voor de verdere gedachtenvorming over het gebruik van videoconferentie in de rechtspleging. De resultaten van het onderzoek zullen worden betrokken bij de gesprekken met de verschillende betrokken organisaties over bijvoorbeeld de vraag of, en zo ja, onder welke voorwaarden videoconferentie kan worden ingezet. Van die gesprekken zal verslag worden gedaan in de brief die de Minister voor Rechtsbescherming heeft toegezegd in het commissiedebat Rechtspraak van 30 september jl. over de toepassing van (tijdelijke) maatregelen videoconferentie in het civiele recht, het bestuursrecht en het strafrecht.
Klopt het dat in Frankrijk een videoconferentie in de praktijk bijna altijd ingezet wordt bij terrorismezaken? Klopt het voorts dat de Franse Hoge Raad de Franse Staat gelijk heeft gegeven dat een videoconferentie bij terrorismezaken is toegestaan en daarmee dus niet in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Het WODC onderzoek beschrijft uitgebreid de wetgeving in verschillende landen, waaronder Frankijk, Italië en Zwitserland. Daarbij wordt uitvoerig ingegaan op de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder videoconferentie kan worden toegepast. In de kabinetsreactie, als bedoeld in het antwoord op vraag 4, zal hierop nader worden ingegaan. Een en ander doet niet af aan de beschrijving in de brief over de uitvoering van de motie Michon-Derkzen/Van der Staaij6 ten aanzien van de voorwaarden waaronder een videoconferentie door de rechter ter berechting kan worden toegepast en de factoren waarmee rekening moet worden gehouden indien een verdachte zich in het buitenland bevindt – in de onderhavige gevallen in Noordoost-Syrië.7
Klopt het eveneens dat het in Italië, onder andere op grond van veiligheidsoverwegingen, gebruikelijk is om videoconferentie in te zetten bij terrorismezaken en zo ja, bent u bereid dit uitgangspunt ook in Nederland te gaan hanteren bij verdachten van terroristische misdrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u reflecteren op de bevinding van de onderzoekers dat in Zwitserland videoconferenties in sommige gevallen een kwaliteitsverbetering betekenen en een vermindering van de CO2 voetafdruk opleveren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de zaak Dijkhuizen t. Nederland, van 8 juni 2021 jl.? Hoe reflecteert u op het oordeel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat weigering van de verdachte in deze zaak om mee te werken aan een videoverbinding niet anders kan worden gezien dan als het afzien van zijn recht om fysiek aanwezig te zijn bij zijn eigen strafzaak door de verdachte?
Ja. Deze zaak betrof een verdachte die ten tijde van zijn strafproces in Nederland gedetineerd werd in Peru. Bij het EHRM klaagde hij op grond van artikel 6 EVRM dat hem een eerlijk proces is ontzegd aangezien hij niet in de gelegenheid is gesteld om, samen met zijn raadsman, in persoon deel te nemen aan de zitting in hoger beroep om zijn verdedigingsrechten te kunnen uitoefenen.8
In de uitspraak stelt het EHRM allereerst op basis van de feiten en specifieke omstandigheden van de zaak vast dat de verdachte niet fysiek aanwezig kon zijn bij zijn strafproces in Nederland. In dit verband constateerde het EHRM dat uitlevering of tijdelijke overbrenging op grond van Peruaans recht niet mogelijk was.9
Vervolgens overwoog het EHRM dat in de omstandigheden van het geval, en in aanmerking nemende dat de betreffende procedure onderdeel was van een omvangrijk en complex strafproces met zeven verdachten die zich in verschillende landen bevonden, het gerechtshof gerechtigd was om de verdachte per videoconferentie te laten deelnemen aan de zitting in zijn zaak waarbij hij, zoals eerder vastgesteld, niet fysiek aanwezig kon zijn.10 De verdachte had echter herhaaldelijk en ondubbelzinnig geweigerd te worden gehoord via videoconferentie. Volgens het EHRM kon dit niet anders worden uitgelegd dan dat hij afstand had gedaan van zijn recht om deel te nemen aan de zitting in zijn zaak.11
Het EHRM overwoog daarentegen niet dat de verdachte daarmee afstand had gedaan van zijn recht om fysiek aanwezig te zijn. Fysieke aanwezigheid, wat in de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van het aanwezigheidsrecht het uitgangspunt is, was immers in de specifieke omstandigheden van de zaak Dijkhuizen vanwege Peruaans recht niet mogelijk. De uitspraak van het EHRM in de zaak Dijkhuizen illustreert dat het EHRM op individuele basis nagaat of fysieke aanwezigheid mogelijk zou zijn geweest.12 Videoconferentie kwam in Dijkhuizen pas aan de orde nadat het EHRM vaststelde dat fysieke aanwezigheid zorgvuldig was onderzocht en niet mogelijk was gebleken. Met andere woorden: deelname aan de zitting zou enkel via videoconferentie mogelijk zijn geweest. Het EHRM concludeerde dat de verdachte daar afstand van had gedaan.
Bent u bereid zich in te spannen om verdachten van terroristische misdrijven voortaan af te doen via videoconferentie en hierover in contact te treden met het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak?
Of van de fysieke aanwezigheid van een verdachte in een bepaald individueel geval kan worden afgezien, is aan de rechter om te bepalen aan de hand van de feiten en omstandigheden van dat individuele geval. In het geval van verdachten van terroristische misdrijven die zich in Noordoost-Syrië bevinden zijn er ook juridische en praktische aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden.
Ik verwijs in dit verband naar de brief van 4 november jl. over de uitvoering van de motie Michon-Derkzen/Van der Staaij, alsmede naar de eerdergenoemde brief die de Minister voor Rechtsbescherming heeft toegezegd in het commissiedebat Rechtspraak van 30 september jl. over de toepassing van (tijdelijke) maatregelen videoconferentie in het civiele recht, het bestuursrecht en het strafrecht.
Mogelijke dataverzameling van Chinese drones |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Chinese drones van Nederlandse politie en Rijkswaterstaat mogelijk onveilig»1 en «Politie gebruikt Chinese drones die mogelijk onveilig zijn»2?
Ja.
Hoe reageert u op de stelling dat data van politiedrones en de drones van Rijkswaterstaat kunnen wegvloeien naar Chinese servers?
In algemene zin kan worden gesteld dat een toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven is, zoals ook gesteld in het Dreigingsbeeld statelijke actoren (DBSA), aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren. Wel bestaat het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen. Bij elke casus moet daarom worden bezien hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid. Per casus kan deze analyse anders uitvallen. Ook bij de inkoop van drones bij de politie en Rijkswaterstaat is deze afweging gemaakt en zijn risico-mitigerende-maatregelen getroffen.
Rijkswaterstaat heeft in 2017 de drones aangeschaft voor een pilot. Conform de toenmalige inkoopvoorwaarden van Rijkswaterstaat zijn – voorafgaand aan de aanschaf voor de pilot – diverse maatregelen genomen om te voorkomen dat data mogelijk op Chinese servers kunnen belanden. Zo maakt Rijkswaterstaat geen gebruik van de in het artikel genoemde DJI-besturingsapp en worden de beelden op een externe geheugenkaart opgeslagen. De informatie op deze geheugenkaarten wordt op de eigen servers en bij een Nederlandse cloud-opslag bewaard en uitgelezen.
De politie heeft op grond van de berichten dat data kunnen weglekken naar Chinese servers besloten de DJI-drones alleen in te zetten tijdens reguliere operaties. Dat wil zeggen: wel voor forensische opsporing, verkeersongevallenanalyse en openbare orde en veiligheid, maar niet voor operaties waarbij vertrouwelijke informatie wordt verwerkt. Daarnaast heeft de politie eveneens beschermende maatregelen getroffen. Zo wordt geen gebruik gemaakt van de DJI-besturingsapp.
Om welke redenen maakt Defensie geen gebruik van deze drones?
Bij de aanschaf van een systeem beoordeelt Defensie de wijze waarop dit systeem zal worden ingezet. Indien daar vertrouwelijke en/of gerubriceerde informatie bij wordt vergaard geldt het Defensie Beveiligingsbeleid. Daarin is beschreven hoe deze informatie dient te worden behandeld. Dat betekent dat er beveiligingsmaatregelen worden geïmplementeerd om risico’s te mitigeren. De zwaarte van deze maatregelen is gekoppeld aan het niveau van het te beschermen belang en de risico’s in en rondom het systeem. Dat kan betekenen dat voor de behandeling van vertrouwelijke en/of gerubriceerde informatie bepaalde systemen niet mogen worden ingezet als de risico’s te groot worden ingeschat.
In algemene zin kan worden gezegd dat Chinese dronefabrikanten een risico kunnen vormen omdat hun data op servers in China kunnen staan waarvan de beveiliging lastig is vast te stellen. De beheerders van die data kunnen bijvoorbeeld verplicht worden om data te leveren aan de overheid. Daarom is gebruik van dergelijke drones voor Defensie meestal niet mogelijk bij operationeel optreden. Dit sluit niet uit dat deze drones wel gebruikt worden voor andere doeleinden binnen Defensie, bijvoorbeeld voor het maken van luchtopnames van trainingen of evenementen. Voor operationele doeleinden beschikt Defensie over militaire drones die voldoen aan de gestelde beveiligingseisen.
Hoe is het mogelijk dat Defensie de drones onveilig vindt, maar dat tegelijkertijd de politie en Rijkswaterstaat toch gebruik maken van deze drones?
Het hangt af van het inzetdoel of een bepaald type drone veilig (genoeg) is. Zoals aangegeven bij het antwoord op vragen 2 en 3 is het uitgangspunt dat eventuele risico’s per casus in kaart moeten worden gebracht. Defensie heeft besloten om geen gebruik te maken van Chinese drones voor operationele taken. Defensie heeft daarin haar eigen afweging gemaakt, zoals toegelicht in antwoord 3.
Rijkwaterstaat maakt met de drones beelden die geen vertrouwelijke informatie opleveren, bijvoorbeeld voor incidentmanagement op het water. Als een schip olie heeft verloren kan Rijkswaterstaat een drone inzetten om de olievlek te lokaliseren en de bestrijding ervan doelgericht aan te kunnen pakken. Sinds kort worden bij wijze van proef ook bij de inspectie van het areaal, bijvoorbeeld bruggen en viaducten, drones ingezet. Op deze manier kan een inspectie een stuk veiliger en met minder hinder voor de (vaar)weggebruiker worden uitgevoerd omdat er geen mensen en groot materieel aan te pas komen. Dit levert ook geen vertrouwelijke informatie op.
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 2 gebruikt de politie de drones alleen voor het reguliere proces.
Is er contact geweest tussen de politie, Rijkswaterstaat en Defensie over de aanschaf van deze drones? Zo nee, waarom niet?
Voorafgaand aan het gebruik van drones bij Rijkswaterstaat is er contact geweest tussen Rijkswaterstaat en Defensie om te kijken of de drones van Defensie bruikbaar waren voor de taken van Rijkswaterstaat. Dit contact was gericht op kennisdeling en ging niet specifiek over de aanschaf van de betreffende Chinese drones door Rijkswaterstaat.
Tussen politie en Defensie zijn er in ieder geval twee contactmomenten geweest waarbij de politie inkooporganisatie met Defensie heeft overlegd over de aankoop van drones en de overwegingen die Defensie hanteert bij de keuze voor drones.
Welke eisen zijn er gesteld bij de aanbesteding van deze drones?
In 2017 is Rijkswaterstaat, middels een pilot, gestart met het gebruik van drones voor incidentenafhandeling. Belangrijke eisen die door Rijkswaterstaat gesteld zijn onder andere weerbestendigheid, compactheid en snelle inzetbaarheid. Ook is gekeken naar dataveiligheid; eisen daarbij zijn o.a. dat de beelden niet op de server van de fabrikant moeten worden opgeslagen en dat bij een crash de beelden niet door derden kunnen worden uitgelezen. De DJI-drone was het enige type dat aan de eisen van Rijkswaterstaat voldeed. Nu de meerwaarde in de pilotfase is aangetoond zal komend jaar een aanbesteding worden gestart voor de aanschaf van drones. Bij de aanbesteding wordt rekening gehouden met mogelijke risico’s.
In het programma van eisen, dat onderdeel is van de aanbestedingsstukken van de politie, zijn eisen gesteld ten aanzien van onderhoud, training en dataveiligheid. Ten aanzien van dataveiligheid zijn 6 eisen gesteld. Een voorbeeld daarvan is dat de gegevens gedurende transport en opslag zijn beveiligd. De aanbestedingsstukken zijn destijds gepubliceerd op TenderNed.
Is dataveiligheid meegenomen als eis bij de aanbesteding van deze drones? Zo ja, waarom is er dan toch gekozen voor deze drones? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 6 is bij de aanschaf van de drones in 2017 ook gekeken naar dataveiligheid. In de berichtgeving in de media wordt daarnaast de DJI besturings-app als risico genoemd. Deze app kwam ook bij de securitycheck als aandachtspunt naar voren, Rijkswaterstaat maakt dan ook geen gebruik van deze app voor de besturing van drones, maar zet hiervoor standalone controllers in.
De politie heeft de eisen ten aanzien van dataveiligheid opgenomen in de aanbestedingsdocumenten, zie ook het antwoord op vraag 6. De politie heeft gekozen voor een Nederlandse leverancier van de DJI-drones die kon voldoen aan de eisen zoals genoemd in de aanbestedingsdocumenten en daarnaast de beste prijs-kwaliteitverhouding bood. Als gevolg van de uitkomsten van de security-check maakt ook de politie geen gebruik van de DJI-besturingsapp.
Waren er alternatieven die niet gemaakt zijn door Chinese bedrijven? Zo ja, welke? Zo ja, waarom is er niet gekozen voor de aanschaf van deze drones?
De meeste dronefabrikanten komen uit China en de Verenigde Staten, een enkele uit de EU. DJI is wereldmarktleider en kan tegen commercieel aantrekkelijke condities drones leveren die aan de eisen van de politie voldoen. De Aanbestedingswet schrijft voor dat als er meerdere partijen zijn die voldoen aan de gestelde eisen, er moet worden gekozen voor de biedende partij met de beste prijs-kwaliteitverhouding.
Rijkswaterstaat en de politie besteden structureel aandacht aan de bescherming en beveiliging van gegevens en veilige inkoop. De aanschaf van drones loopt via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van de Aanbestedingswet 2012. In een aanbesteding wordt getoetst of op een inschrijver de wettelijke uitsluitingsgronden van de Aanbestedingswet van toepassing zijn. Er was destijds geen grond en geen reden om DJI-drones uit te sluiten.
Hoelang is het bij de politie bekend dat er mogelijk data van deze drones op Chinese drones terecht kwam?
De politie was al voor de start van het aanbestedingstraject op de hoogte van de berichten dat data van DJI-drones kunnen weglekken naar de Chinese overheid. De politie heeft deze berichten niet kunnen verifiëren. Deze berichten vormden voor de politie wel aanleiding om contact te zoeken met Defensie. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 5 is toen kennis uitgewisseld over de aankoop van drones en de overwegingen die Defensie hanteert bij de keuze voor drones.
Waarom ging de politie door met de inzet van deze drones, terwijl ze wist dat er risico’s waren op het gebied van dataveiligheid?
Zie het antwoord op vraag 4. De afweging die destijds is gemaakt, geldt nog steeds.
Waar laat Rijkswaterstaat de veiligheid van drones controleren en inspecteren?
Rijkswaterstaat controleert zelf de vlieg- en dataveiligheid. Indien nodig schakelt Rijkswaterstaat voor de vliegveiligheid een Nederlands servicecenter in.
Waarom besteedt Rijkswaterstaat de inspectie van drones uit aan derden?
Zoals in het antwoord op vraag 11 gemeld inspecteert Rijkswaterstaat de drones zelf.
Hoe kan het dat de inspectie van de drones, die door Rijkswaterstaat wordt uitbesteed, tot andere conclusies kwam dan Defensie, het Amerikaanse leger, Synaktic en Checkpoint?
In het antwoord op vraag 4 is uitgelegd dat de beelden van de drones geen vertrouwelijke informatie opleveren. Iedere organisatie maakt op basis van het inzetdoel een eigen afweging. Wat betreft het uitvoeren van inspecties van onze drones verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de mogelijke onveilige drones bij de politie en Rijkswaterstaat?
Rijkswaterstaat gebruikt de DJI-drones alleen voor operaties waarbij geen vertrouwelijke informatie wordt verwerkt en heeft daarnaast de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 4 gebruikt de politie de drones alleen voor het reguliere proces. Voor beide organisaties is er daarom geen aanleiding geweest om hun verantwoordelijke Minister op de hoogte te stellen voordat hier aandacht voor ontstond in de media.
Wat heeft u gedaan, toen u op de hoogte werd gesteld van het gebruik van onveilige drones door de politie en Rijkswaterstaat?
Naar aanleiding van de aandacht in de media zijn wij door respectievelijk Rijkswaterstaat en de politie geïnformeerd over de veiligheid van de drones en de afwegingen die zijn gemaakt ten aanzien van het gebruik in relatie tot het inzetdoel. Naast de reeds getroffen maatregelen en de gebruikelijke controles en inspecties, zien wij op dit moment geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
Maakt de politie nog steeds gebruik van deze drones? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, de politie maakt nog steeds gebruik van deze drones voor de processen die zijn beschreven in het antwoord op vraag 2. Op basis van de informatie die de politie heeft verstrekt ziet de Minister van Justitie en Veiligheid geen aanleiding om de politie te vragen haar beslissing te heroverwegen.
Maakt Rijkswaterstaat nog steeds gebruik van deze drones? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Rijkswaterstaat maakt nog gebruik van de DJI-drones. Alles afwegende, de maatregelen die Rijkswaterstaat genomen heeft en het toepassingsgebied van de drones (de beelden die met de drone gemaakt worden), is er voor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat nu geen reden hiermee te stoppen.
Bent u het ermee eens dat de privacy van burgers juist door de politie bewaakt moet worden en dat het dus onwenselijk is als de politie gebruikmaakt van zulke onveilige drones?
De politie mag bij de uitvoering van haar taken op grond van artikel 3 Politiewet 2012 niet meer dan een beperkte inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer.3 Voor een meer dan beperkte inbreuk moet de politie een beroep doen op bijzondere bevoegdheden op grond van het Wetboek van Strafvordering. De politie zet de DJI-drones alleen in voor reguliere processen. Deze processen vallen wat betreft het maken van inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer binnen de kaders van artikel 3 Politiewet 2012. Ten aanzien van het inzetdoel wordt in het antwoord op vraag 4 aangegeven dat de drones niet worden gebruikt voor operaties waarbij vertrouwelijke informatie wordt verwerkt.
Bent u bereid om met de politie in gesprek te gaan over het niet meer gebruiken van deze drones?
Nee, zoals in de voorgaande antwoorden wordt beargumenteerd ziet de Minister van Justitie en Veiligheid daar geen reden toe.
Bent u het ermee eens dat het cruciaal is dat informatie over onze infrastructuur niet in handen komt van China?
Een open economie, een open wetenschappelijk klimaat en vrijhandel liggen sinds jaar en dag aan de basis van het Nederlandse verdienvermogen en onze sterke positie. Nederland profiteert van de kansen en mogelijkheden die dit biedt. Hierdoor kan Nederland gebruik maken van hoogwaardige materialen, technologie en kennis die in het buitenland – waaronder in China – wordt ontwikkeld.
Ook voor de vitale infrastructuur is het wenselijk dat gebruik wordt gemaakt van kwalitatief hoogwaardige producten en diensten. Aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren, is een afhankelijkheid van buitenlandse technologie dan ook een gegeven. Naast de genoemde kansen, bestaat echter ook het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen.4
Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werkt de Minister van Justitie en Veiligheid samen met partners binnen en buiten de overheid aan de aanpak statelijke dreigingen, waarover uw Kamer op 3 februari jl. de laatste stand van zaken heeft ontvangen.5Zoals ook in het antwoord op vraag 2 wordt benoemd, moet bij elke casus worden bezien hoe risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid.
Bent u bereid om met Rijkswaterstaat in gesprek te gaan over het niet meer gebruiken van deze drones?
Gelet op het huidige toepassingsgebied van drones, de meerwaarde die deze inzet in praktijk heeft en de door Rijkswaterstaat genomen maatregelen is er voor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat geen aanleiding om nu hierover in gesprek te gaan met Rijkswaterstaat.
Kunt u terugkoppelen aan de Kamer wat er uit de gesprekken met de politie en Rijkswaterstaat is gekomen?
Mochten wij alsnog aanleiding zien om hierover in gesprek te gaan met de politie en/of Rijkswaterstaat, dan zullen wij uw Kamer daarover informeren.
Het bericht 'Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost' |
|
Hilde Palland (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van de Inspectie Justitie en Veiligheid en het Agentschap Telecom over de staat van het meldkamerstelsel? Deelt u hun zorgen over de kwetsbaarheid van regionale meldkamers voor 112-oproepen?
Ik deel de zorgen die er zijn over de kwetsbaarheid van een aantal regionale meldkamers. Hier heb ik uw Kamer ook over geïnformeerd in mijn brief van 23 september jl.2. De transitie die nu gemaakt wordt in het meldkamerdomein is zoals hierin aangegeven een grote en meerjarige opgave. Aan veel van de gedane aanbevelingen door de Inspectie en het Agentschap Telecom wordt reeds invulling gegeven. Ik voel, samen met alle partijen in het meldkamerdomein, de urgentie om deze kwetsbaarheden zoveel en zo snel als mogelijk op te lossen. Ik heb uw Kamer daaromtrent ook eerder geïnformeerd dat het nodig is te komen tot 10 regionale meldkamers, die elkaars taken kunnen overnemen bij uitval, piekbelasting en calamiteiten. En dat het daarnaast nodig was om het beheer van de meldkamers bij één organisatie onder te brengen per 1 januari 2020. De Wijzigingswet meldkamers, die per 1 juli 2020 van kracht is, biedt hier nu de wettelijke basis voor.
Kunt u duidelijk maken bij welke meldkamers, in welke regio’s, de personele bezetting op dit moment het meest alarmerend is? Heeft dit reeds tot incidenten geleid waarbij de veiligheid in het geding is geweest? Indien ja, hoeveel en waar?
De krappe bezetting op de meldkamers is al langere tijd een punt van aandacht. Ik heb uw Kamer op 9 september jl. geïnformeerd over de ingezette acties van de politie om de zogenaamde «waterlijn» (de minimaal benodigde personele bezetting) op de operationele centra danwel politiemeldkamers te borgen in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport over de noodhulp.3
Het is goed te benadrukken dat de bezettingsproblematiek niet hetzelfde is voor elke hulpdienst. Ik zal dit punt conform de vastgestelde governance-structuur meenemen in mijn bespreking van de brief van de Inspectie en het Agentschap met het Bestuurlijk Meldkamer Beraad.
Daarnaast is het van belang te benoemen dat de hulpdiensten in het meldkamerdomein (politie, ambulance, brandweer en Koninklijke Marechaussee) zelf verantwoordelijk zijn voor de uitoefening van hun meldkamerfuncties, waaronder het personeel op de meldkamers. Dit neemt niet weg dat dit onderwerp mijn nadrukkelijke aandacht heeft en ik met de betrokken partijen afspraken heb gemaakt om in het kader van risicomanagement mogelijke capaciteitsrisico’s via een periodieke continuïteitsmonitor inzichtelijk te maken. Dit instrument is nog in ontwikkeling, maar moet het mogelijk maken dat er tijdig door de verantwoordelijke hulpdiensten maatregelen getroffen kunnen worden.
Welke tijdelijke maatregelen zijn er te nemen om de bereikbaarheid van 112 overal in Nederland te waarborgen zolang eerdergenoemde problemen nog niet structureel zijn opgelost?
Om de bereikbaarheid van 112 te verbeteren is het 112-platform in juni 2020 vernieuwd, het platform werkt continue. Samen met de partijen in het meldkamerveld stuur ik op de continuïteit van de meldkamers en de meldkamerprocessen. Zo zijn er ook maatregelen getroffen bij het routeren van 112-oproepen bij drukte en mogelijke wachttijden naar een andere meldkamer, zodat mensen in nood te allen tijde zo snel mogelijk geholpen worden. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 9 over de mobiele dekking.
Deelt u het standpunt van de toezichthouders dat thans verantwoordelijkheden verbrokkeld zijn, wat de besluitvorming en informatievoorziening frustreert? Hoe zou dit op korte termijn kunnen worden verbeterd?
De voorheen bestaande structuur leidde ertoe dat er steeds grotere verschillen in de inrichting en professionaliteit van meldkamers ontstonden, en dat meldkamers niet gemakkelijk elkaars taken over konden nemen als dat noodzakelijk was. Er is daarom, gelet op de wens om de kwaliteit van de meldkamers te verbeteren, door de betrokken partijen gezamenlijk een bewuste knip gemaakt in de verantwoordelijkheden en rollen van betrokken partijen. Hier was en is bestuurlijk draagvlak voor. Ik deel het standpunt van de toezichthouders op dit punt dan ook niet.
In de Wijzigingswet meldkamers die per 1 juli 2020 in werking is getreden wordt onderscheid gemaakt tussen de meldkamerfunctie en het beheer van meldkamers. De inrichting en het functioneren van de meldkamerfunctie is de verantwoordelijkheid van de verschillende hulpdiensten die van de
meldkamers gebruikmaken. De verantwoordelijkheid voor het beheer van meldkamers is bij de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS), onderdeel van de politieorganisatie, ondergebracht. Hiervoor draag ik als Minister van Justitie en Veiligheid eindverantwoordelijkheid.
Om de nieuwe samenwerking in goede banen te leiden en rekening te houden met de verschillende belangen is in de Regeling hoofdlijnen van beleid en beheer meldkamers een governance-structuur gecreëerd, waarbinnen alle betrokken partijen invloed kunnen uitoefenen op het beheer van meldkamers. In het meldkamerveld is afgesproken om de governance en de werking daarvan na één jaar na inwerkingtreding tussentijds te evalueren. Deze opdracht wordt uitgevoerd door het WODC. De uitkomsten van deze evaluatieopdracht worden medio 2022 verwacht. Eventuele aandachtspunten uit deze tussentijdse evaluatie zullen daarbij worden opgepakt. Uw Kamer zal hier over worden geïnformeerd.
Is de door de toezichthouders verzochte doorlichting van het systeem en het onderzoek naar de ICT reeds gestart? Indien niet, wanneer wel? Indien wel, wanneer kan de Kamer de uitkomsten tegemoet zien?
Zoals ik in mijn brief van 23 september jl. heb gemeld, is ervoor gekozen het reeds ingezette ICT-verbetertraject voort te zetten dat ervoor moet zorgen dat de meldkamervoorzieningen worden doorgelicht en geharmoniseerd.
Ten aanzien van de ICT-infrastructuur loopt er naar aanleiding van verstoringen in een aantal meldkamers sinds vorig jaar een verbetertraject, onder sturing van de multi-governance. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 25 september 2020.4 Doel van dit verbetertraject is om de oorzaak van de verstoringen weg te nemen en maatregelen te treffen voor een stabiel IV-ICT voor de meldkamers. In dit verband is het goed om te melden dat meldkamers elkaar nu kunnen vervangen indien nodig. In de praktijk is bij meerdere situaties en incidenten aangetoond dat dit de continuïteit kan versterken. In de praktijk worden de uitwijkprocedures geoefend om de werking hiervan blijvend te kunnen borgen. Over het verbetertraject ICT zal ik uw Kamer informeren in de volgende voortgangsbrief meldkamers in het voorjaar van 2022.
Kunt u per aanbeveling van de Inspectie Justitie en Veiligheid en het Agentschap Telecom aangeven wat de stand van zaken voor wat betreft opvolging is?
Bij de Inspectie en het Agentschap is een overzicht aangeleverd waarin per aanbeveling staat aangegeven wat de stand van zaken en de voortgang is. Dit overzicht is ook als bijlage bij de brief van de Inspectie en het Agentschap gepubliceerd.5
Kunt u ons, als vertrekpunt voor de halfjaarlijkse voortgangsrapportages die zijn toegezegd, een planning doen toekomen waarin staat wanneer welke aanbeveling moet zijn opgevolgd?
Het Bestuurlijk Meldkamer Beraad maakt gezamenlijk afspraken over de monitoring van de voortgang van de aanbevelingen. In de eerder aangekondigde halfjaarlijkse brief zal ik uw Kamer over de hoofdlijnen van de voortgang rapporteren.
Wanneer zal de motie-Inge van Dijk/Rajkowski zijn uitgevoerd, die de regering verzoekt voor 1 januari 2022 met voorstellen te komen om de «witte gebieden» in Nederland te ontsluiten, zodat voldaan kan worden aan de ondergrens van mobiele bereikbaarheid, namelijk 112 te kunnen bellen? Kunt u zich ervoor inspannen dat de Kamer hierover vóór de behandeling van de begroting EZK 2022 geïnformeerd wordt?2
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk wordt gewerkt aan het creëren van een dekkingskaart die de gezamenlijke buitenhuisdekking van de mobiele netwerken inzichtelijk maakt. De kaart biedt inzicht in de gezamenlijke dekking van de drie mobiele netwerken. Die dekking is een sterke indicatie voor de dekking van 112. De consultatie van de regelgeving waarmee de mobiele netwerkaanbieders verplicht worden om de informatie te verstrekken die nodig is om deze kaart te maken is recent afgerond. De reacties worden op dit moment verwerkt waarna de regeling wordt afgerond. De verwachting is dat de kaart in het voorjaar van 2022 beschikbaar is. Daarna zal de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer informeren over eventuele mogelijkheden voor het verbeteren van de mobiele dekking.
Het bericht ‘Ministerie kan niets doen tegen bedrijven die vaccinatiebewijs eisen’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ministerie kan niets doen tegen bedrijven die vaccinatiebewijs eisen» op NU.nl van 30 september jl.?1
Ja.
Kunt u herbevestigen dat het op dit moment verboden is voor werkgevers van hun werknemers een vaccinatiebewijs te eisen om toegang te verkrijgen tot hun fysieke werkomgeving?
Zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 september jl.2 kunnen werkgevers in dat kader van personen die beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verrichten niet eisen dat zij beschikken over een coronatoegangsbewijs (art. 58ra lid 8 Wpg). Dat komt doordat werknemers op dit moment zijn uitgezonderd van de verplichting een coronatoegangsbewijs te tonen. Dit geldt ook voor de sectoren die per 25 september jl. door de overheid zijn verplicht om voor toegang van bezoekers en klanten een coronatoegangsbewijs te vragen (de sectoren horeca, evenementen, kunst/cultuurvoorstellingen en sportwedstrijden).
Tegelijkertijd begrijp ik de dilemma’s die zich kunnen voordoen in de werksituatie tussen werkgevers en werknemers in het zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving. Ik probeer daarbij steeds het hele verhaal te laten zien: van wat er wel kan en ook wat er niet kan of nog in verkenning is.
Vaccineren is belangrijk, ter bescherming van jezelf en van anderen om je heen. In Nederland is en blijft vaccinatie vrijwillig. Het kabinet gaat niet toe naar een vaccinatieplicht. Een werkgever mag hier dan ook niet toe dwingen of dit vereisen. Werkgevers die een moreel appèl doen op hun werknemers mogen dat natuurlijk altijd doen. Wij als overheid doen dat ook. Een werkgever mag als daar een goede reden voor is, vragen of iemand is gevaccineerd. Die goede reden is er als er bijvoorbeeld geen alternatieven zijn om een gezonde en veilige omgeving te creëren. Een werknemer is niet verplicht te antwoorden. Een werkgever mag wel in samenspraak met de werknemer afspreken om thuis te werken of om beschermingsmiddelen te dragen. Het is daarom belangrijk dat werkgevers en werknemers met elkaar het gesprek voeren over gezondheid en veiligheid op de werkvloer en tot afspraken komen die voor iedereen goed werken. De bedrijfsarts kan daarbij ingeschakeld worden voor advies en borging van de veiligheid en gezondheid op de werkvloer.
Dit neemt niet weg dat er dilemma’s blijven en er situaties kunnen ontstaan die op gespannen voet staan met het goede gesprek voeren op de werkvloer. Daarom houden we bij werkgever- en werknemersorganisaties de vinger aan de pols, bijvoorbeeld bij knelpunten of excessen als die blijken, en betrekken deze signalen bij de lopende verkenning naar het gebruik van het coronatoegangsbewijs in de werkomgeving. Zoals in bovengenoemde brief aangegeven, en door de Minister van VWS toegezegd in het debat met uw Kamer op 18 augustus, verkent het kabinet of de uitzondering in de Tijdelijke Wet Coronatoegangsbewijzen voor toepassing op de werkvloer kan vervallen en onder welke voorwaarden. Die verkenning moet duidelijkheid geven over de noodzaak en wenselijkheid om coronatoegangsbewijzen in de werkomgeving toe te passen en hoe dat vervolgens geregeld kan worden. Als blijkt dat het noodzakelijk en wenselijk is, vergt het een wetswijziging om het onder voorwaarden mogelijk te maken een coronatoegangsbewijs te vragen aan werknemers. Bijvoorbeeld werknemers in die sectoren waar het coronatoegangsbewijs voor gasten verplicht is zoals bijvoorbeeld horeca, musea of evenementen. Dit vraagt echter om een zorgvuldige afweging waarbij – net zoals dat de werkgever dat nu moet doen – noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit moeten worden afgewogen.
Klopt het dat u, vanwege het ontbreken van een wettelijke basis daarvoor, niet kunt optreden tegen werkgevers die toch een vaccinatiebewijs van hun werkgevers eisen?
Handhaven vereist een wettelijke basis, in de verkenning naar de mogelijke toepassing van de coronatoegangsbewijzen in bepaalde sectoren, zal dit worden meegenomen. Het streven is de verkenning begin november af te ronden.
Bent u bereid om per spoedwet een dergelijke juridische basis te creëren zodat u wel kunt optreden tegen werkgevers die een vaccinatiebewijs eisen van hun werknemers
Zoals in mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 aangegeven, verkent het kabinet – zoals toegezegd aan uw Kamer – op dit moment juist het omgekeerde. Namelijk of een aanpassing van de Tijdelijke Wet Coronatoegangsbewijzen noodzakelijk en wenselijk is om het onder voorwaarden mogelijk te maken coronatoegangsbewijzen te gebruiken voor werknemers. In deze verkenning bespreek ik met de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers tevens of en zo ja, welke knelpunten en dilemma’s er in de praktijk zijn en of een aanpassing van de wet daarvoor een oplossing kan bieden. Het kabinet zet die verkenning voort en zal de uitkomsten te zijner tijd met uw kamer bespreken.
Bent u tevens bereid werkgevers er in de tussentijd nadrukkelijk op te wijzen dat het eisen van een vaccinatiebewijs van werknemers verboden is?
Vanwege het belang van vaccinatie ter bescherming van jezelf en van anderen om je heen, maak ik me er juist sterk voor om in de communicatie het hele verhaal te vertellen, zoals dat ook in essentie in het antwoord op vraag 2 is opgenomen. Dat gaat zowel over wat er wél kan, als over wat er niet kan.
Een werkgever mag namelijk wél een moreel appèl doen. Een werkgever mag ook – als daar een goede reden voor is – vragen of iemand is gevaccineerd. Een werknemer hoeft daar echter niet op te antwoorden. Een werkgever mag een werknemer niet dwingen tot vaccinatie. In Nederland kiezen we er voor dat dat vrijwillig is en blijft. Een werkgever en een werknemer moeten conform de Arbowet wel onderlinge afspraken maken over hoe ze de veiligheid en gezondheid op de werkvloer borgen. Zo mag een werkgever in sommige gevallen wel in samenspraak met de werknemer afspreken om thuis te werken of beschermingsmiddelen te dragen.
Daarbij is ook duidelijk dat zolang in de Tijdelijke Wet Coronatoegangsbewijzen werknemers uitgezonderd zijn, het vragen van een coronatoegangsbewijs op de werkvloer niet tot de wettelijke mogelijkheden behoord. Bij de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers met wie ik regelmatig in overleg ben is dit volstrekt duidelijk. Via de communicatiekanalen die tot mijn beschikking staan wordt deze volledige lijn expliciet uitgedragen3.
Kunt u deze vragen, gegeven de urgentie, per ommegaande beantwoorden?
Ja.
Flyeracties om ouderverklaringen te verzamelen |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met verschillende acties, bijvoorbeeld flyeracties, die momenteel lopen om ouderverklaringen te verzamelen om een nieuwe school te mogen stichten op basis van de Wet «meer ruimte voor nieuwe scholen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe kijkt u aan tegen flyeracties van nieuwe schoolconcepten, waarbij aan ouders gevraagd wordt om via DigiD «steun» te verlenen aan de komst van een nieuwe school, waarbij expliciet wordt gemaakt dat er geen sprake is van een aanmelding bij de school?
Het staat initiatiefnemers vrij om de vorm te kiezen waarin zij hun initiatief onder de aandacht brengen. De ouderverklaring voor een nieuwe school betreft een verklaring van steun en geen inschrijving op de school. Ouders staat het altijd vrij om hun kind op een school naar keuze in te schrijven. Dit geldt voor zowel bestaande als nieuwe scholen. Ouders kunnen dan bijvoorbeeld een school bezoeken voordat ze het besluit nemen tot inschrijving. Het is niet proportioneel om deze keuzevrijheid van ouders met een ouderverklaring voor een nieuwe school in te perken.
Op welke manier wordt aan ouders duidelijk gemaakt, wanneer zij een ouderverklaring afgeven via DUO, waar zij precies steun aan verlenen en dat dit verder gaat dan bijvoorbeeld een laagdrempelige petitie voor een nieuwe school in de buurt?
Het afgeven van een ouderverklaring is alleen mogelijk via de website van DUO. Daar wordt toegelicht dat met een ouderverklaring belangstelling in een initiatief wordt getoond. Het gewicht van de ouderverklaring blijkt uit het feit dat de ouder dient in te loggen met DigiD.
Wat is de waarde van een vrijblijvende ouderverklaring, waarbij iemand aangeeft dat hij zijn of haar kind zou willen inschrijven op de nieuwe school als deze start, wanneer dit niet leidt tot een daadwerkelijke inschrijving? Hoe controleert en borgt u dat deze ouderverklaring ook inderdaad een legitieme steunverklaring is?
De ouderverklaring is een middel om de belangstelling voor een initiatief onder schoolzoekende ouders te onderzoeken en zo te voorspellen of het initiatief op duurzame belangstelling kan rekenen. Het vormt de basis voor de prognose van het te verwachten aantal leerlingen in het elfde jaar na de aanvraag. Uit de bestaande praktijk blijkt dat het aantal leerlingen dat na de start van de gewenste nieuwe school de school ook daadwerkelijk gaat bezoeken, lager uitvalt dan uit de belangstelling naar voren komt. Daarom is er een correctiefactor opgenomen in de berekening van de belangstelling.
Herinnert u zich dat u tijdens de wetsbehandeling van de Wet «meer ruimte voor nieuwe scholen» heeft aangegeven dat de manier waarop ouderverklaringen worden verzameld op een «heel valide manier» plaats zal vinden? Bent u van mening dat verschillende flyeracties die momenteel lopen een «heel valide manier» is? Ook als die flyeracties oproepen tot vrijblijvende steun, maar uiteindelijk niet leiden tot daadwerkelijke inschrijvingen?
Het meten van de belangstelling via de ouderverklaringen is een meer valide methode van het meten van de belangstelling dan de wijze waarop dat gebeurde in de oude systematiek. Daarbij komt dat enkel ouderverklaringen, afgegeven via DUO met DigiD, mogen worden meegenomen in de berekening van de prognose die bij de aanvraag moet worden toegevoegd.
Bent u bereid om het eerste jaar van ouderverklaringen binnen de Wet «meer ruimte voor nieuwe scholen» te evalueren, ook indachtig de problemen bij DUO bij het afgeven van ouderverklaringen waar al eerder schriftelijke vragen over zijn gesteld?2
Aangezien dit het eerste jaar is dat dit proces via de nieuwe systematiek loopt, wordt bij iedere stap in overleg tussen DUO, OCW en IvhO vinger aan de pols gehouden.
De voorschotregeling voor slachtoffers van misdrijven |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunnen slachtoffers van geweldsmisdrijven, die recht hebben op een schadevergoeding van de dader, een voorschot uit het Schadefonds geweldsmisdrijven krijgen als die dader vanwege een moratorium tijdelijk zijn schulden niet hoeft te betalen? Zo nee, waarom niet?
Bij gedupeerden van de kinderopvangtoeslag die een schadevergoedingsmaatregel opgelegd hebben gekregen wordt ook de inning van die schadevergoedingsmaatregel tijdelijk opgeschort. Slachtoffers moeten hierdoor soms langer op hun schadevergoeding wachten.
Aangezien ik dit een ongewenste situatie vind, heb ik op 14 juni jl. besloten om gedurende het moratorium een voorschot aan de slachtoffers van gewelds- en andere misdrijven uit te keren zodat zij niet worden benadeeld door de tijdelijke opschorting. Dit voorschot is niet gelimiteerd tot 5.000 euro. Het uitgangspunt hierbij is dat het bedrag dat normaliter bij de dader/gedupeerde zou worden geïnd als er geen sprake was geweest van een moratorium als voorschot aan het slachtoffer zal worden uitgekeerd. Daarnaast kan er daar waar nodig maatwerk worden toegepast. Na afloop van het moratorium wordt de inning van de schadevergoedingsmaatregel bij de dader/gedupeerde hervat.
Kunnen slachtoffers van andere misdrijven dan geweldsmisdrijven een voorschot van de overheid krijgen als die dader vanwege een moratorium tijdelijk zijn schulden niet hoeft te betalen? Zo, ja is het bedrag dat via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) voorgeschoten kan worden ook dan gelimiteerd tot 5.000 euro? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat slachtoffers van misdrijven die een schadevergoeding van de dader te goed hebben niet gedupeerd mogen worden door een al dan niet tijdelijk onvermogen van de dader om te betalen? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat deze slachtoffers niet gedupeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Voor slachtoffers die hun schade niet vergoed krijgen, geldt de voorschotregeling. Deze regeling houdt in dat als de dader acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis of arrest waarbij de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd nog niet (volledig) heeft betaald, het nog openstaande bedrag als voorschot aan het slachtoffer wordt uitgekeerd. Op deze wijze worden slachtoffers niet gedupeerd door de in betalingsonmacht verkerende dader. Normaliter geldt hierbij een niet gemaximeerd bedrag voor gewelds- en zedenmisdrijven en een gemaximeerd bedrag van € 5.000,– voor andere misdrijven.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven op de vraag waarom u van mening bent dat de nieuwe Wet toekomst accountancysector en de Audit Quality Indicators nodig zijn?
Een goede wettelijke accountantscontrole is zeer belangrijk voor het maatschappelijke verkeer. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) constateerde eind 2018 in een rapport dat als gevolg van kwetsbaarheden in de structuur van de accountancysector de kwaliteit van de wettelijke controles zou kunnen achterblijven bij het maatschappelijk wenselijke kwaliteitsniveau. Bovendien had de Monitoring Commissie Accountancy (MCA) eerder dat jaar haar twijfels geuit over de diepgang en snelheid van het ingezette veranderproces in de accountancysector. Tegen deze achtergrond stelde ik met ingang van 1 januari 2019 de Commissie toekomst accountancysector (Cta) in, die op 15 januari 2020 haar eindrapport uitbracht. De bevindingen van de Cta waren genuanceerd en kritisch. De Cta zag dat er een (positieve) cultuurverandering was ingezet in de sector, maar dat deze verder geborgd moet worden. Volgens haar is echter ook sprake van een structureel probleem met de kwaliteit van wettelijke controles, uitgaande van de resultaten van de beoordelingen door de toezichthouder en de kwaliteitstoetsers. De commissie noemt dit zorgelijk. Zowel de Cta als MCA adviseerde om verschillende verbetermaatregelen door te voeren.
De rapporten van zowel de AFM, Cta als MCA hebben, tezamen met de gesprekken die ik over deze rapporten gevoerd heb, mij ervan overtuigd dat er inderdaad maatregelen nodig zijn voor een duurzame verhoging van de kwaliteit van de accountancysector. Namens het kabinet heb ik dan ook in mijn reactie op de rapporten1 aangekondigd dat ik het overgrote deel van de aanbevelingen van zowel Cta als MCA wil overnemen. Hierdoor ontstaat een pakket aan maatregelen dat is gericht op de hele keten, waaronder de accountantsorganisatie, de gecontroleerde entiteiten en de toezichthouder. Het wetsvoorstel «wet toekomst accountancysector» is een uitwerking van een deel van de voorgestelde maatregelen en is als zodanig in het belang van het duurzaam verhogen van de kwaliteit van een wettelijke controle in Nederland.
Als onderdeel van het totaalpakket aan maatregelen, is het ontwikkelen van meer inzicht in de sector van groot belang. De Cta heeft geconstateerd dat een juist en integraal beeld van de kwaliteit van wettelijke controles op verschillende niveaus, op basis van eenduidige standaarden (indicatoren), ontbreekt en zij beveelt daarom aan om hier audit quality indicators voor te ontwikkelen. Ik steun dit idee. Deze data geven alle belanghebbenden inzicht in de sector en biedt een basis om het debat over de sector in de toekomst meer gefundeerd te voeren. Daarnaast ondersteunt deze informatie publieke en private organisaties bij het selecteren van een accountantsorganisatie en het geeft de sector een verdere prikkel om te investeren in factoren die kwaliteit beïnvloeden.
Herkent u de vraagtekens van de accountantssector bij de Audit Quality Indicators en de zorgelijke signalen over de onrust tussen verschillende type accountantsstromingen binnen de Koninklijke Nederlandse Beroepsgroep van Accountants (NBA)? Zo ja, kunt u toelichten wat u met deze zorgelijke signalen heeft gedaan? Zo nee, waarom niet?
Momenteel ben ik de consultatiereacties op het wetsvoorstel toekomst accountancysector aan het bestuderen. Uit eerdere gesprekken over de verankering van de audit quality indicators in de wet en na een eerste lezing van de reacties, herken ik het beeld dat er zorgen zijn over de pragmatische invulling van de audit quality indicators. Mijn beeld is tegelijkertijd dat de wens voor transparantie en inzicht onverminderd aanwezig is en dat accountantsorganisaties ook bereid zijn om hieraan mee te werken, maar dat er nog wel zorgen zijn over hoe dit efficiënt kan worden vormgegeven.
Ik heb de Kwartiermakers toekomst accountancysector gevraagd om een voorstel te doen over welke audit quality indicators de accountantsorganisaties dienen te rapporteren aan de maatschappij. Daarbij heb ik de kwartiermakers ook gevraagd oog te hebben voor de lasten die dit voor zowel kleine als grote accountantskantoren met zich mee brengt en aandacht te hebben voor de vergelijkbaarheid van een indicator van een kleine accountantsorganisatie met die van een grote accountantsorganisatie. De kwartiermakers hebben hier expliciet naar gekeken en hebben voorafgaand aan hun consultatie verschillende kleine en grote accountantsorganisaties benaderd met de vraag of de data voor de voorgestelde audit quality indicators nu of op afzienbare termijn opgeleverd konden worden. De inschatting van de kwartiermakers is op basis hiervan dat dit mogelijk is. Ik wacht het definitieve voorstel van de kwartiermakers toekomst accountancysector af.
Ik heb signalen ontvangen over ontevredenheid bij een klein deel van de MKB-accountants over de mate waarin zij binnen de NBA worden vertegenwoordigd en bediend. Mijn ministerie heeft een actieve rol gespeeld om verschillende stromingen tot een constructieve samenwerking binnen de NBA te bewegen. Hiertoe is verschillende keren met partijen gesproken. Mijn indruk is dat er nu door de NBA, in nauwe samenwerking met verschillende vertegenwoordigers van de MKB-accountants, serieuze inspanningen worden geleverd om de MKB-accountant binnen de beroepsorganisatie een volwaardige rol te geven (zie ook de antwoorden op de vragen 12 en 13).
Klopt het dat de Commissie toekomst accountancysector (Cta) de aanbeveling heeft gedaan om te komen tot Audit Quality Indicators (AQI’s) die meer inzicht moeten geven in de kwaliteit van een jaarrekeningencontrole door accountants?
Ja. De Commissie toekomst accountancysector heeft onder andere de volgende aanbevelingen gedaan:
Aanbeveling 1: Om de kwaliteit van wettelijke controles beter inzichtelijk te maken dienen op korte termijn uniforme Audit Quality Indicators te worden vastgesteld die beoordeeld worden door de toezichthouder. Deze indicatoren dienen gezamenlijk representatief te zijn voor de drie niveaus van kwaliteit.
Aanbeveling 2: Accountantsorganisaties dienen aan de hand van deze indicatoren periodiek over de kwaliteit van de uitgevoerde wettelijke controles te rapporteren. Deze rapportages worden op één openbaar toegankelijke locatie bijeengebracht om vergelijking van accountantsorganisaties te vergemakkelijken.
Op welke manier dragen de AQI’s bij aan een kwalitatief betere controle van jaarrekeningen door accountants? En wat is het effect van AQI’s voor zowel accountants als cliënten in regeldruk, kosten en relevantie?
De audit quality indicators zijn bedoeld om de gebruiker van de jaarrekening inzicht te geven in factoren die de kwaliteit van een wettelijke controle beïnvloeden. Het primaire doel is dus transparantie, zodat eenieder weloverwogen keuzes kan maken, gebruikers onderbouwd het gesprek kunnen aangaan met hun accountant en wetenschappelijk onderzoek gestimuleerd wordt.
De lasten die met het invoeren van de audit quality indicators gepaard gaan bestaan voor accountantsorganisaties uit het rapporteren over de audit quality indicators en wellicht het aanpassen van IT-systemen om de benodigde data te genereren. Daarnaast zullen er kosten zijn voor de NBA om eventuele vragen van accountantsorganisaties over de audit quality indicators te beantwoorden, de data te ontsluiten en publiekelijk toegankelijk te maken, alsmede om periodiek te evalueren of de set van audit quality indicators aanpassing behoeft. Tot slot zal de AFM nog kosten moeten maken om te verifiëren of de accountantsorganisaties de audit quality indicatoren tijdig en volledig hebben aangeleverd.
Welk achterliggend doel hebben de AQI’s en hoe wordt het behalen van dit doel geëvalueerd?
Zoals aangegeven bij vraag 4 gaat het primair om het bieden van transparantie aan de gebruikers van de jaarrekening.
In het wetsvoorstel toekomst accountancysector heb ik een proces ingericht om de audit quality indicators met enige regelmaat te laten evalueren en waar nodig bij te stellen.
Op welke manier houdt u, gezien de omstandigheid dat met de inwerkingtreding van de AQI’s per 1 januari 2023 accountants (ook accountantsorganisaties werkzaam voor het MKB) met kwantitatieve data jaarlijks nader inzicht zouden moeten geven in de kwaliteit van jaarrekeningencontroles, in de regelgeving rekening met ook Europese richtlijnen, denk bijvoorbeeld aan de richtlijn 2013/34/EU1 die voorschrijft dat «kleine en middelgrote ondernemingen een centrale plaats in de economie van de Unie innemen (…) en het «denk eerst klein»-principe in het hele beleid, van regelgeving tot dienstverlening te verankeren»? Waarom kiest u ervoor de AQI’s te laten gelden voor alle accountants, ongeacht werkveld, en kiest u er niet voor de MKB-account uit te zonderen van de AQI’s?
Ook binnen het MKB is er een behoefte aan inzicht in de accountantscontrole. Om aan deze wens te voldoen ben ik voornemens om de verplichting te laten gelden voor alle wettelijke controles. Dat neemt niet weg dat het ook voor accountants die werkzaam zijn in het MKB-segment om een proportionele last moet gaan. Daarom heb ik de kwartiermakers gevraagd oog te hebben voor de lasten die dit voor zowel kleine als grote accountantskantoren met zich mee brengt en aandacht te hebben voor de vergelijkbaarheid van een indicator van een kleine accountantsorganisatie met die van een grote accountantsorganisatie. De kwartiermakers hebben mij toegezegd hier expliciet naar te hebben gekeken en zullen ze dit wederom meenemen bij het opstellen van het definitieve voorstel.
Heeft u, gezien de omstandigheid dat de AQI’s een significante impact hebben op MKB-accountants en MKB-ondernemers, een MKB-toets laten uitvoeren? Zo ja, kunt u de uitkomsten daarvan met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze alsnog uit te voeren?
Ik heb gekeken naar wat de lasten van het wetsvoorstel toekomst accountancysector voor de sector zijn, en daarnaast naar wat de baten zijn voor de maatschappij, zoals ook uiteengezet in antwoord op vraag 4. Ik heb geen specifieke MKB-toets uitgevoerd. Wel hebben de kwartiermakers verschillende accountantsorganisaties die actief zijn op het MKB-segment bevraagd over de mogelijkheden om de data voor de voor de voorgestelde audit quality indicators aan te leveren. De kwartiermakers zijn van oordeel dat dit mogelijk is.
Op basis van de consultatiereacties op het wetsvoorstel zal ik opnieuw naar de regeldruk van de voorstellen kijken en bezien of alsnog een MKB-toets nodig is.
Deelt u, inzoomend op AQI 3 «Fraude en continuïteit», de mening dat het rapporteren van problemen over continuïteit en fraude alleen iets zegt over de constateringen door de accountant, maar niet over de kwaliteit van de controle of het voorkomen van fraude? Want worden accountants op deze manier niet negatief geprikkeld om maar zo vaak mogelijk iets te zeggen over continuïteitsproblemen bij cliënten om zo maar hoger in de «kwaliteitslijstjes» te komen? Hoe kan een klein MKB-kantoor, dat minder cliënten bedient dan de «big 4» ooit als kwalitatief voldoende in de lijsten komen, gezien het feit dat significant minder cliënten logischerwijs ook leidt tot minder signalen?
Bij de audit quality indicator komt een algemene toelichting te staan waarin geduid wordt hoe een gebruiker van de jaarrekening een dergelijke audit quality indicator moet interpreteren. Daarin wordt onder andere uitgelegd dat alleen de getallen van een individuele audit quality indicator niet direct iets zeggen over de kwaliteit van de controle, maar dat deze in het licht van de kengetallen (waaronder de sectoren waar de accountantsorganisatie actief zijn) en de uitkomsten van de andere audit quality indicators moet worden bezien. Bovendien wordt ook elke individuele audit quality indicator van een toelichting voorzien, waarin bijvoorbeeld kan worden aangegeven dat «een hoger aantal» niet per definitie gelijk staat aan een «hogere kwaliteit». Een dergelijk uitleg en duiding dienen daarbij ook om perverse prikkels tegen te gaan. Voor wat betreft een verdere inhoudelijke reactie op individuele audit quality indicators wacht ik eerst het definitieve voorstel van de kwartiermakers af. Daarbij heb ik de kwartiermakers gewezen op uw vragen en hen verzocht om hier rekening mee te houden bij het opstellen van het definitieve voorstel.
Kunt u uiteenzetten hoe de rolverdeling is tussen de NBA en het ministerie? Klopt het dat de NBA een wettelijke grondslag heeft en daarmee onder verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën valt?
De NBA is een zogenoemde publiekrechtelijke beroepsorganisatie. Eenieder die zich in Nederland in het maatschappelijk verkeer «accountant» (Registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent) wil noemen is verplicht lid te zijn van de NBA en in het accountantsregister ingeschreven te zijn. Binnen het kader van de Wet op het accountantsberoep is de NBA bevoegd verordeningen en nadere regelingen vast te stellen die voor haar leden bindend zijn. Deze regels dienen een goede beroepsuitoefening door accountants en om zorg te dragen voor «de eer van de stand» van de accountants. Voorts behartigt de NBA de gemeenschappelijke belangen van accountants. De uitoefening van haar regelgevende bevoegdheden is een verantwoordelijkheid van de NBA zelf. Reeds vastgestelde verordeningen of andere besluiten van de NBA kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd. Behalve het recht op inlichtingen heeft de Minister van Financiën geen andere bevoegdheden jegens de NBA.
Hoeveel accountants bij OOB- en niet-OOB-kantoren zijn er in Nederland werkzaam (OOB = organisatie van openbaar belang)? En hoeveel accountants controleren de niet-OOB-branche (MKB) en hoeveel de OOB-branche?
Volgens het AFM-register hebben 264 accountantsorganisaties een vergunning voor het kunnen verrichten van wettelijke controles. Van zes vergunninghouders strekt de vergunning ook tot het mogen verrichten van wettelijke controles van oob’s. Voorts staan 1.823 accountants bij de AFM geregistreerd als externe accountant. Hiermee zijn zij bevoegd de controleverklaring te ondertekenen. 671 daarvan zijn werkzaam voor accountantsorganisaties met een oob-vergunning. Daarmee staat echter niet vast dat al die 671 externe accountants ook daadwerkelijk oob-controles uitvoeren. De accountantsorganisaties waarvoor zij werkzaam zijn voeren immers ook vele niet-oob-controles uit. Bij accountantsorganisaties zijn ook accountants werkzaam die niet als externe accountant bij de AFM staan geregistreerd. Zij zijn weliswaar niet tekeningsbevoegd, maar kunnen wel participeren in de controleteams van externe accountants. Tot slot zijn er ook accountantskantoren zonder AFM-vergunning. De accountants van die kantoren mogen geen wettelijke controles uitvoeren in de zin van de Wta, maar wel zogenoemde vrijwillige controles.
Hoeveel accountants werkzaam in de OOB-branche en hoeveel werkzaam in niet-OOB-branche zijn lid van de NBA?
In 2020 had de NBA 22.186 leden. Alleen zij mogen zich in het maatschappelijk verkeer rechtmatig «accountant» noemen. 2178 van die accountants zijn werkzaam bij oob-accountantsorganisaties.
Kunt u overzichtelijk weergeven of de verdeling werkzame accountants OOB en niet-OOB (zie vraag 11) ook representatief terugkomt in het bestuur en de diverse werkgroepen en stuurgroepen binnen de NBA? Kunt u daarbij tevens ingaan op de wenselijkheid van de representativiteit van accountants werkzaam in de OOB-branche en niet-OOB-branche binnen de werkgroepen en stuurgroepen van de NBA en datgene wat u kunt doen om de representativiteit in stand te houden dan wel te bevorderen?
Mijn beeld is dat ook de NBA hecht aan representativiteit binnen haar organisatie. Het huidige bestuur bestaat uit zeven leden: vier Registeraccountants, twee Accountant-Administratieconsulenten en één niet-accountant. Twee van de bestuursleden zijn partner in een accountantsorganisatie met oob-vergunning. De overige bestuursleden zijn werkzaam voor kleinere accountantskantoren of niet-accountantskantoren (zoals publieke instellingen of de consultancypraktijk). Het is mij niet bekend hoeveel accountants in de diverse NBA-gremia (mede) werkzaamheden als oob-accountant verrichten. Wel is mij bekend dat in de 25 gremia die (mede) relevant zijn voor het werk van mkb-accountant 45% van de zetels door mkb-accountants worden bezet. Het voorgaande leidt bij mij niet tot de conclusie dat representativiteit thans een probleem binnen de NBA is. Om het belang van representativiteit te onderstrepen wordt in het wetsvoorstel toekomst accountancy een bepaling opgenomen op basis waarvan de NBA bij de uitoefening van haar taken rekening dient te houden met de verschillen in de aard van de werkzaamheden van accountants. Ook blijft artikel 16, zesde lid, van de Wet op het accountantsberoep in stand, op basis waarvan het bestuur van de NBA moet bevorderen dat het bestuur een evenwichtige afspiegeling van het accountantsberoep vormt.
Bent u, gezien het feit dat het wetsvoorstel Toekomst accountancysector er onder andere toe strekt de NBA als beroepsorganisatie de mogelijkheid te bieden een nieuwe organisatiestructuur in te stellen, van mening dat de verschillende «bloedgroepen» representatief terugkomen binnen de NBA en in de voorgestelde stap naar een nieuwe governancestructuur? Zo ja, kunt u een toelichting geven met onderbouwing waar u dit op heeft gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
De NBA streeft naar een nieuwe organisatiestructuur waarin vakinhoudelijke ontwikkeling en kwaliteitsbevordering centraal staan. Het staat voor mij voorop dat alle «bloedgroepen» van accountants hiervan moeten kunnen profiteren. Om die reden wordt in het Wetsvoorstel toekomst accountancy bepaald dat de NBA bij de uitoefening zijn taken rekening houdt met de aard van de werkzaamheden van de verschillende soorten accountants. Dit betekent dus ook dat de NBA die verschillende soorten accountants bij zijn besluitvorming en activiteiten zal moeten betrekken. Zoals uit het voorgaande antwoord blijkt heb ik niet de indruk dat hierbij tekort wordt gedaan aan representativiteit.
Bent u op de hoogte dat, naast de Wet toekomst accountancysector en de AQI’s, de NBA zelf ook meent dat de accountantscontrole moet worden aangepast en een consultatie heeft lopen om de controlestandaarden dusdanig aan te passen dat accountants worden verplicht om in de controleverklaring altijd over fraude en continuïteit te rapporteren2? Zo ja, welke invloed heeft u (of het ministerie) op deze consultatie gehad? Zo nee, graag een toelichting waarom niet, gezien de rolverdeling tussen het ministerie en de NBA?
Ik ben hiervan op de hoogte. Fraude en continuïteit zijn thema’s die langer de aandacht van de NBA hebben. Ook de Cta heeft zich hier specifiek over uitgesproken. Voor deze onderwerpen moet, aldus de Cta, een grotere en meer herkenbare positie in de accountantscontrole komen en er moet meer aandacht voor zijn in de (permanente) educatie. Ook beveelt de Cta aan dat bij de controle van middelgrote en grote entiteiten in verschillende fasen standaard forensische expertise aanwezig moet zijn in het controleteam. Ik heb dan ook de kwartiermakers gevraagd om te bezien hoe aan deze aanbeveling gevolg kan worden gegeven. De kwartiermakers hebben vervolgens over dit onderwerp onder andere contact gehad met de NBA, waarvan verslag is gedaan aan mij in de voortgangsrapportages van de kwartiermakers. Ik steun de NBA verder in hun werk op dit punt, omdat rapportage over fraude en continuiteit de relevantie van de controleverklaring voor het maatschappelijk verkeer vergroot. Zij dient ook een goede beroepsuitoefening van accountants (zie vraag 9) en past dus binnen de autonome taken van de NBA.
Kunt u in een uitgebreide toelichting ingaan op de wenselijkheid van zo een aparte aanpassing van de controlestandaarden door de NBA? Waarom is in geval van deze verordening gekozen voor het doen ontbreken van een wettelijke basis?
Klopt het dat de informatie onder AQI 3 «continuïteit en fraude» op portefeuilleniveau moet worden aangeleverd en de informatie onder de nieuwe NBA-regelgeving «Verplichte rapportering over fraude en continuïteit in de controleverklaring» straks op individueel klantniveau? Zo ja, in hoeverre mag informatie op individueel klantniveau in openbare controleverklaringen worden opgenomen en acht u dit wenselijk? Zo nee, graag een toelichting.
Kunt u reflecteren op de juridische ruimte voor een MKB-accountant om op individueel klantniveau uitspraken te doen over de continuïteit van een MKB-cliënt? In hoeverre is het wenselijk, ook met het oog op veiligheid en privacy van de cliënt (in dit geval een MKB-ondernemer), dat een MKB-accountant uitspraken doet in een openbaar in te zien document over de financiële situatie van een cliënt als gevolg van de plicht om uitspraken te doen over de continuïteit van een onderneming, mede gezien het feit dat er bij kleine ondernemingen vaak een samenhang bestaat tussen de persoonlijke financiële situatie van een ondernemer en de financiële situatie van een onderneming?
Bent u bereid om in overleg te treden met de NBA om te praten over de wenselijkheid, of beter gezegd; de onwenselijkheid, van de aanvullende verplichte rapportering over fraude en continuïteit in de controleverklaring en de gevolgen die dit gaat hebben voor de privacy risico’s bij kleine gecontroleerde organisaties waar opmerkingen van accountants mogelijk herleidbaar kunnen zijn naar individuen? Zo ja, kunt u de Kamer een terugkoppeling geven over dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Antwoorden op de schriftelijke vragen ‘coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking’ |
|
Caroline van der Plas (BBB), Lisa Westerveld (GL), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Op welke termijn is de route voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en niet kunnen laten testen wel beschikbaar, aangezien u aangeeft dat op «dit moment er nog geen route is voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en niet kunnen laten testen»?1
Op 6 oktober is een 3-weekse pilot gestart bij de GGD regio Utrecht voor mensen die vanwege een beperking of een ziekte geen test kunnen ondergaan.
Het doel van deze pilot is meerzijdig:
Er is voor de duur van de pilot een beperkt aantal afspraken per dag beschikbaar, vanwege de intensieve betrokkenheid die deze aanpak vergt. Voor de pilot worden mensen die zich hierover eerder al hebben gemeld bij de rijksoverheid of de betreffende koepelorganisaties – onder andere van mensen met een verstandelijke beperking –, benaderd en gevraagd deel te nemen.
Het verdere proces is als volgt:
De mensen die een uitnodiging hebben ontvangen (ofwel via mail of wel mondeling via de koepels), bellen naar het call-centrum GGD Utrecht om een afspraak voor een fysiek consult bij de GGD Utrecht te maken. De voorwaarde is als zij aangeven niet getest te kunnen worden en niet gevaccineerd te zijn maar wel het gesprek over vaccinatie te willen aangaan.
Voor de afspraak komt de burger voor een fysiek consult naar GGD Utrecht. De beoordeling voor welke optie wordt gekozen is een stapsgewijs proces.
Hier zal ondervonden worden of een gewone test alsnog lukt, of dat een minder belastende (maar minder gevoelige) testafname mogelijk is. Als geen enkele test lukt volgt een uitzonderingsbewijs, dat net zo lang geldig is als een herstelbewijs.
Tevens geeft de GGD voorlichting over de wettelijke verplichting om de noodzakelijke maatregelen in acht te nemen met betrekking tot het besmettingsgevaar van anderen.
Na afloop van de pilot wordt deze geëvalueerd op de vraag of met de pilot een structurele oplossing is gevonden.
Wat is de oorzaak dat het opstellen van een route zo lang op zich laat duren?
Iedereen heeft nu de kans gehad zich te laten vaccineren. Mensen met een allergie kunnen via hun huisarts een vaccinatie afspraak maken bij een allergoloog. De groep die zich niet kan laten vaccineren en niet kan laten testen is daarom naar verwachting erg klein. Te denken valt aan mensen met complexe ziektebeelden of psychische aandoeningen. Het beschrijven van deze groep mensen blijkt echter moeilijk. Daarom is hierboven genoemde pilot ontworpen in samenwerking de GGD regio Utrecht. Het ongericht geven van uitzonderings-QR-codes, bijvoorbeeld via een zelfverklaring of het «blauwe ogen principe» – geeft te grote restrisico’s. Mensen die niet getest kunnen worden en niet gevaccineerd willen of kunnen worden, kunnen zichzelf en anderen immers besmetten met het coronavirus.
Bent u ervan op de hoogte dat het ontbreken van een route voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en testen lijnrecht ingaat tegen het aangenomen amendement Bikker en dit ook in de wet is opgenomen?2
Ja. Artikel 58ra 9e lid, Wet publieke gezondheid stelt dat bij ministeriele regeling regels worden gesteld over onderhavige groep. Daarvoor is het wel noodzakelijk deze groep te kunnen definiëren. Zoals in antwoord op vraag 2 is gesteld, is dat eerder nog niet mogelijk gebleken en is dat de reden waarom nu een pilot start.
Hoe kan het dat u de coronatoegangsbewijzen per 25 september jl. voor een groot aantal sectoren hebt laten ingaan, zonder dat voor mensen met een meervoudige beperking een alternatief is gevonden?
Om vanaf 25 september voor zo veel mogelijk mensen zo veilig als kan, meer mogelijk te maken, heb ik coronatoegangsbewijzen laten ingaan. Op dat moment was het nog niet mogelijk om de groep die hiervoor uitgezonderd kan worden, ook inderdaad een uitzonderingsbewijs te geven. Het gaat hier immers om een naar verwachting zeer kleine groep die niet gevaccineerd én niet getest kan worden. Voor de onderbouwing, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Waar kunnen mensen zich ondertussen melden die geen coronatoegangsbewijs kunnen verkrijgen omdat zij zich niet kunnen laten vaccineren en testen? Wat bent u van plan met deze meldingen te gaan doen?
Juist voor mensen met een medische aandoening is vaccineren extra belangrijk, omdat zij vaak een grotere kans hebben op een ernstig verloop van corona. Maar sommige mensen maken zich, juist door hun medische status, zorgen om vaccinatie of testen.
Mensen die mogelijk allergisch zijn voor vaccinatie kunnen zich melden bij de huisarts. Als het nodig is kan de huisarts doorverwijzen naar een allergoloog die op zijn beurt adviseert of een vaccinatie alsnog veilig gegeven kan worden in het ziekenhuizen. In de meeste gevallen is dit mogelijk.
Er is een zeer kleine groep mensen die zich om medische redenen niet kan laten testen en niet laten vaccineren. Mensen die zich melden, zullen we telefonisch of per mail contact met ze opnemen om – indien ze daadwerkelijke tot de doelgroep behoren – ze uit te nodigen om deel te nemen aan de pilot. Bij het maken van de afspraak wordt getoetst of mensen ook echt tot deze groep behoren. Zoals gezegd is de omvang van de pilot noodzakelijkerwijs beperkt. Met de groep die zich al eerder gemeld heeft, verwachten we dat de beschikbare plekken snel worden vergeven. Mocht dat niet zo zijn dan zullen we via de koepelorganisaties andere gegadigden actief benaderen en de pilotgroep zo groot mogelijk te laten zijn.
Deelt u de mening dat bovenstaand probleem een absolute topprioriteit is en het uitblijven van een oplossing strijdig is met het aangenomen amendement Bikker?3 Deelt u tevens de mening dat de overheid zich aan de wet moet houden en zich dienstbaar dient op te stellen ten opzichte van burgers?
Ik deel de mening dat het belangrijk is om voor zo veel mogelijk mensen zo veilig als kan, meer mogelijk te maken.
Bent u bereid om bovenstaande vragen vóór 4 oktober aanstaande te beantwoorden, aangezien de gedupeerden nu al weken in onzekerheid verkeren en het uitblijven van een oplossing strijdig is met de wens van de Kamer en de huidige wetgeving?
Om nu juist er voor te zorgen dat de mensen bereikt worden voor wie deze uitzonderingsroute de enige mogelijkheid op een toegangsbewijs is, hebben wij na zorgvuldige afwegingen er voor gekozen om eerst een pilot te doen. In het antwoord van vraag 2 heb ik uitgelegd waarom de totstandkoming van de route voor deze mensen vertraagd is. De eerste uitnodigingen zijn op 6 oktober verzonden, zodat vanaf die dag begonnen kon worden met het inplannen van de afspraken voor de pilot.
Vanwege het lastige vraagstuk, zoals beschreven in het antwoord van vraag 2, zijn deze vragen later dan de beoogde termijn van 4 oktober beantwoord.