Het bericht ‘Fiserv neemt CCV over’ van 19 maart |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aangekondigde overname van CCV, aanbieder van betaaloplossingen aan zo’n 600.000 bedrijven in Nederland, België en Duitsland, door Fiserv, Inc., een Amerikaanse aanbieder van technologie voor betalingen en financiële dienstverlening?1
Ja.
Klopt het dat bijna elke retailbetaling in Nederland via CCV loopt?
Nee, dat klopt niet. CCV is samen met vele andere partijen actief op de markt voor retailbetalingen. CCV is één van de grotere aanbieders van betaalautomaten aan de kassa en bijbehorende (betaal)diensten aan winkeliers en horecaondernemers in Nederland, maar retailbetalingen lopen ook via andere partijen. CCV heeft een vergunning bij De Nederlandsche Bank als afwikkelonderneming en als betaaldienstverleners.
Bent u van mening dat CCV tot de kritieke betalingsinfrastructuur van Nederland behoort?
Welke instellingen wel en niet tot de kritieke (betalings)infrastructuur behoren heb ik samen met de Minister van Justitie en veiligheid en in samenspraak met de toezichthouders bepaald. Ik kan geen openbare uitspraken doen over welke instellingen onder de kritieke, dan wel vitale, infrastructuur van Nederland behoren aangezien dit vertrouwelijke informatie betreft.
Wel is het zo dat investeringen in vitale aanbieders die binnen de reikwijdte van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet vifo) vallen, moeten worden gemeld en worden beoordeeld op risico’s voor de nationale veiligheid. Omdat dit ook vertrouwelijke informatie betreft kan ik niet ingaan op berichten in de media of iets wel of niet is gemeld, en kan ik geen informatie delen over de uitkomsten van een eventueel onderzoek.
Klopt het dat bedrijven in de VS onder de «Cloud Act» gedwongen kunnen worden om data over betalingen af te staan, wat beïnvloeding van de dienstverlening mogelijk maakt?
De Clarifying Lawful Use of Overseas Data Act (CLOUD Act) is per maart 2018 van toepassing in de Verenigde Staten. Aanbieders van elektronische communicatiediensten (ECD’s) of remote computing services(RCS) worden, indien aan de wettelijke voorwaarden hiervoor wordt voldaan, verplicht om gegevens die middels hun diensten worden verstuurd te bewaren en te verstrekken op verzoek van de Amerikaanse overheid.
Of een bedrijf dat buiten de VS is gevestigd is onder de werking van de CLOUD Act valt, is afhankelijk van het soort bevel dat op grond van die wet wordt uitgevaardigd en van de concrete feiten en omstandigheden van de casus.
Zou het na de overname kunnen voorkomen dat onder de Cloud Act ook het afstaan van data van betalingen via CCV, dus van onder andere de Nederlandse markt, kan worden afgedwongen?
CCV, dat zelf niet in de VS is gevestigd, zou onder de werking van de Amerikaanse CLOUD Act kunnen vallen na de overname. Hiervoor gelden echter verschillende voorwaarden. Zo moet deze entiteit zodanige banden met de Verenigde Staten hebben dat een Amerikaanse rechter (persoonlijke) jurisdictie over haar heeft. Daarnaast is een bevel nodig van de Amerikaanse overheid dat aannemelijk maakt dat er een gegronde verdenking bestaat dat de gezochte communicatie daadwerkelijk bewijs zal opleveren van een strafbaar feit. Daarnaast moet de EU-entiteit het gevraagde gegevensmateriaal in bezit, bewaring of onder controle hebben om onder het bevel te vallen.2 Mocht deze casus onder de CLOUD Act vallen, dan dient opgemerkt te worden dat het risico dat de Amerikaanse overheid toegang krijgt tot de gegevens in de praktijk klein is. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft in 2022 een algemene juridische analyse laten uitvoeren naar de mogelijke impact van de CLOUD act op diverse cloud providers. Hieruit blijkt dat de risico’s beperkt lijken te zijn.3
Zo ja, kunt u inzichtelijk maken wat hiervan de mogelijke gevolgen zijn en of dit wenselijk is?
In algemene zin kan toegang tot Europese betaalgegevens door een buitenlandse overheid leiden tot risico’s op het gebied van privacy, gegevensbescherming en het vertrouwen van klanten in financiële instellingen. Hoewel de kans dat dergelijke toegang zich in de praktijk voordoet als relatief laag wordt ingeschat, gezien de voorwaarden die geschetst worden in het antwoord op vraag 5, kan dit risico niet volledig worden uitgesloten. Wel kent de Europese Unie regelgeving die deze risico’s beperkt, zie antwoord op vraag 7.
Is er Nederlandse of Europese (privacy-)regelgeving die deze data beschermt?
Ja, de Europese Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is sinds 25 mei 2018 van toepassing in de gehele Europese Unie. De AVG is het normenkader voor de bescherming van persoonsgegevens, inclusief de doorgifte van gegevens naar landen buiten de Europese Economische Ruimte, zogenaamde «derde landen». Betaaldata vallen hier ook onder. Europese bedrijven kunnen geraakt worden door de extraterritoriale werking van buitenlandse wetgeving zoals de CLOUD Act waarbij ze moeten voldoen aan zowel Amerikaanse als Europese regelgeving. Hoewel de AVG dus een sterke bescherming biedt, is het belangrijk voor Europese bedrijven om zich bewust te zijn van de mogelijke impact van de CLOUD Act en passende maatregelen te nemen om de hoge normen uit de AVG te waarborgen.
De meeste Amerikaanse aanbieders van ECD’s hebben zelf ook passende maatregelen genomen om persoonsgegevens te beschermen om te kunnen voldoen aan de AVG en specifiek de Europese normen omtrent doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen. Met standaard contractbepalingen van de Europese Commissie kunnen hierover afspraken worden gemaakt. Daarnaast bestaat er tussen de EU en de Verenigde Staten het EU-US Data Privacy Framework waarin de Europese Commissie en de Amerikaanse regering onder meer afspraken hebben gemaakt over de rechtsbescherming van EU-burgers wanneer gegevens worden doorgegeven aan de VS. Tot slot passen Amerikaanse ECD’s technische maatregelen, zoals encryptie, toe om gegevens af te schermen.
De vergoeding van hulpmiddelen aan kinderen |
|
Julian Bushoff (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat bij organisaties als Nationaal Fonds Kinderhulp en het Jeugdeducatiefonds regelmatig aanvragen worden gedaan voor eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen en specifiek ook voor kinderen met een beperking? Heeft u zelf in beeld van het probleem?
Ja, daarmee is het Kabinet bekend. Bij het Nationaal Fonds Kinderhulp kunnen aanvragen gedaan worden voor kinderen en jongvolwassenen van 0 tot 21 jaar oud voor bijvoorbeeld een fiets, bed of een dagje uit. Er worden ook financiële aanvragen gedaan voor hulpmiddelen, zoals orthopedische hulpmiddelen, een bril of beugel. Dit zijn vaak middelen die niet (volledig) vergoed worden door de (aanvullende) zorgverzekering. Op de dag van kinderarmoede, 17 april, is het Nationaal Fonds Kinderhulp uitgekomen met een rapport over de actuele trends1. Daaruit is gebleken dat er een stijging is in de hulp voor basisvoorzieningen. Ook het Jeugdeducatiefonds ontvangt aanvragen voor hulpmiddelen bij ziekte, zoals orthopedische schoenen.
Hoeveel gezinnen moeten een beroep doen op stichtingen omdat hun eigen financiële middelen ontoereikend zijn, en onvoldoende hulp krijgen van sociale regelingen en andere voorzieningen? Om hoeveel kinderen gaat dit?
Een derde van de mensen in Nederland leeft met geldzorgen. Er zijn 540 duizend inwoners die onder de armoedegrens leven, waarvan 115 duizend kinderen. 1,2 miljoen mensen leven net boven de armoedegrens. Zij hebben weinig of geen spaargeld. Een kleine tegenslag, zoals een kapotte wasmachine of een ziekenhuisrekening die niet volledig wordt vergoed, leidt dan snel tot financiële problemen.
Bij het Nationaal Fonds Kinderhulp zijn in 2024 ruim 118.000 kinderen geholpen. Bij het Jeugdfonds Sport en Cultuur zijn in 2024 ruim 86.000 kinderen lid geworden van een sport- of cultuurclub. Stichting Jarige Job heeft in 2023 85.000 verjaardagsboxen verstrekt aan kinderen. Stichting Leergeld Nederland heeft in 2023 ruim 181.000 kinderen geholpen. Het Jeugdeducatiefonds heeft samen met het Rode Kruis ruim 323.000 kinderen bereikt met het Programma Schoolmaaltijden (schooljaar 2023–2024).
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in een welvarend land als het onze gezinnen een beroep moeten doen op maatschappelijke organisaties of stichtingen voor eerste levensbehoeften? Deelt u de mening dat eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen altijd ergens collectief belegd moet zijn als ouders dit zelf niet kunnen regelen?
Het Kabinet wil dat kinderen nooit in hun levensbehoeften en meedoen beperkt worden door de financiële positie van het gezin. De werkelijkheid is dat dit wel voorkomt en er gezinnen zijn die in armoede leven in Nederland. Het Kabinet probeert dat zo goed mogelijk te ondervangen. Vanuit het Rijk worden de landelijke werkende armoedefondsen ondersteund om te zorgen dat zoveel mogelijk kinderen worden bereikt die dergelijke ondersteuning nodig hebben. Zo ontvangen verschillende landelijk werkende armoedefondsen en maatschappelijke organisaties (de partijen verenigd binnen het samenwerkingsverband «Sam& voor alle kinderen» (hierna: Sam&)) middelen ter ondersteuning van kinderen en jongeren, bijvoorbeeld op gebied van school, sport, cultuur en vrije tijd. Tevens worden de schoolmaaltijden voortgezet voor een aantal scholen. Ook gemeenten zijn verantwoordelijk voor armoedebeleid voor hun inwoners en worden daarbij ondersteund vanuit het Rijk.
Bent u ervan op de hoogte dat in groepen op sociale media, ouders oproepen doen voor noodzakelijke hulpmiddelen die de verzekeraar niet wil vergoeden? Wat vindt u ervan dat bij eerder genoemde organisaties aanvragen binnenkomen voor luiers, medische hulpmiddelen en orthopedische schoenen? Hoe kan het dat de zorgverzekeraar deze niet in alle gevallen vergoed of hier extra eisen aan stelt?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Het is aan de zorgverlener om in overleg met de ouders of verzorgers van het kind of, afhankelijk van de leeftijd, met het kind zelf de medische noodzaak voor de genoemde hulpmiddelen aan te geven. Hierbij dient de zorgverlener rekening te houden met de indicatie van het kind voor het betreffende hulpmiddel. Het is vervolgens aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of de aanvraag aan de voorwaarden voor het basispakket voldoet. Welke indicaties in aanmerking komen voor vergoede hulpmiddelen uit het basispakket staat beschreven op de website van Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut)2. Zorgverzekeraars houden zich aan deze indicaties.
Deelt u de mening dat dit haaks staat op het internationale Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap?
Nee, deze mening deelt het Kabinet niet. Want, volgens artikel 24 van het Kinderrechtenverdrag en artikel 25 van het VN-verdrag Handicap heeft elk kind recht op de grootst mogelijke mate van gezondheid en medisch noodzakelijke basiszorg. Als de medische noodzaak is vastgesteld, zoals in vraag 4 beschreven, moet de verschaffing van de te vergoeden hulpmiddelen voldoende zijn om tegemoet te komen aan de zorgbehoefte van kinderen met een beperking.
Klopt het dat sommige verzekeraars eisen stellen waardoor een kind met een medische indicatie of beperking gebonden kan zijn aan een maximum aantal luiers of incontinentiemateriaal per dag? Zo ja, bent u bereid hen hierop aan te spreken en afspraken te maken zodat de vergoeding hier op maat is en voldoet aan de behoefte?
Voor de vergoeding van incontinentiematerialen werken de meeste zorgverzekeraars met profielen, variërend van zeer lichte incontinentie tot zeer zware incontinentie. In afstemming met de ouders of verzorgers van het kind bepaalt de continentieverpleegkundige van de leverancier in welk profiel het kind moet worden ingedeeld, welk soort incontinentiemateriaal daarbij passend is en hoeveel incontinentiemateriaal per dag nodig is.
Dit betekent niet dat als een kind meer materiaal verbruikt dan verwacht, dit materiaal niet vergoed wordt. Dat komt omdat zorgverzekeraars over het algemeen met een dagvergoeding werken. Het te vergoeden bedrag per dag verschilt per profiel. Als het kind over langere tijd meer materiaal per dag nodig heeft dan past binnen het profiel, dan kan de continentieverpleegkundige het kind in een ander profiel indelen. Er is geen maximumaantal opgenomen in de wet- en regelgeving waarin de aanspraak op incontinentiemateriaal is beschreven.
Ik vind het belangrijk dat kinderen toegang hebben tot voldoende incontinentiemateriaal als ze die vanwege een medische indicatie of beperking nodig hebben. En ik zal hierover met verzekeraars in gesprek gaan.
Bent u bereid om in navolging van het amendement-Bushoff/Dijk een structurele oplossing te vinden voor de vergoeding van brillen voor kinderen zoals het onderbrengen van brillen in het basispakket? Zo nee, hoe legt u dit uit in het kader van het Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap waarin duidelijk staat opgenomen dat de overheid verantwoordelijk is voor het aanbieden van hulpmiddelen tegen een betaalbare prijs (artikel 20)?
Momenteel ben ik bezig met de uitvoering van het genoemde amendement voor de verstrekking van kinderbrillen aan kinderen waarvan de ouders of verzorgers dit financieel niet kunnen dragen. Parallel daaraan ben ik in gesprek met de veldpartijen en het Zorginstituut over het vinden van een structurele oplossing voor deze groep kinderen. Hierbij wordt ook bekeken of de huidige aanspraak op kinderbrillen herzien moet worden.
Ziet u ook dat een aanvullende verzekering voor minder draagkrachtige gezinnen vaak een probleem is en dit een belemmering is voor kosten die gemoeid gaan met orthodontie? Klopt het dat de aanvragen bij eerder genoemde fondsen voor beugels voor kinderen stijgen? Vindt u dit een probleem? Zo ja, werkt u aan een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Aan de vergoeding van orthodontie vanuit het basispakket zitten voorwaarden verbonden. Bij specifieke indicaties kan orthodontie wel voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking komen3. Ook kan orthodontie vanuit de aanvullende verzekering vergoed worden.
Daarnaast kunnen minima in veel gemeenten een gemeentepolis afsluiten met daarin altijd een vergoeding voor mondzorg, waaronder ook orthodontie voor kinderen. De gemeentepolis is een collectieve zorgverzekering voor minima. In Nederland hebben 635.000 mensen een Gemeentepolis. Het voordeel van een gemeentepolis is dat de gemeente en de zorgverzekeraar een bijdrage of premiekorting kunnen geven op het aanvullende deel van de polis. Daardoor is de polis goedkoper dan een «reguliere» verzekering.
Uit de recente armoedecijfers blijkt dat het aantal kinderen dat in armoede opgroeit al jaren daalt4. Ondanks de daling ziet het Jeugdeducatiefonds een stijging in aanvragen rondom zorg in de breedste zin, zoals brillen en kosten voor beugels. Om die reden hebben de fondsen van Sam& in 2024 extra middelen ontvangen van het Ministerie van SZW om meer kinderen te bereiken en te kunnen helpen.
Deelt u de mening dat aangepaste leermiddelen voor bijvoorbeeld kinderen met een beperking, taalontwikkelingsachterstand (TOS) of dyslexie altijd beschikbaar moet worden gesteld aan kinderen die dit nodig hebben? Zo ja, hoe kan het dat ook hiervoor beroep wordt gedaan op organisaties als het Jeugdeducatiefonds en het Nationaal Fonds Kinderhulp?
Het Kabinet vindt het belangrijk dat alle kinderen goed mee kunnen doen in het onderwijs. Voor leerlingen die daarvoor aangepaste leermiddelen nodig hebben, is het belangrijk dat die beschikbaar zijn. Daarom verstrekt het Ministerie van OCW subsidies aan organisaties zoals Dedicon en Stichting Toegankelijke Informatie om leermiddelen toegankelijk te maken. Daarnaast wordt in het Nationaal Groeifondsprogramma Impuls Open Leermateriaal gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van onder andere digitale leermiddelen. Samen met scholen, leraren en experts wordt leermateriaal ontwikkeld die vrij toegankelijk, aanpasbaar en direct inzetbaar is. Dit omvat ook het gespecialiseerd onderwijs.
Naast aangepaste leermiddelen zijn voor kinderen met een beperking soms ook andere hulpmiddelen nodig om deel te kunnen nemen aan onderwijs. Hiervoor zijn drie routes:
Indien de kosten voor een voorziening onder het drempelbedrag liggen en ouders of verzorgers deze niet zelf kunnen betalen, is het mogelijk dat zij een beroep doen op een sociaal fonds, zoals het Jeugdeducatiefonds en het Nationaal Fonds Kinderhulp. Het is ook voorstelbaar dat ouders of verzorgers niet altijd de juiste weg kunnen vinden om hulpmiddelen beschikbaar gesteld te krijgen voor hun kind. In het kader van de Nationale Strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap inventariseert het Kabinet knelpunten die leerlingen en/of studenten ervaren bij de inzet van hulpmiddelen in het onderwijs, onder andere in relatie tot hulpmiddelen die vanuit het zorg- en werkdomein worden verkregen. Daarbij wordt ook kritisch gekeken naar de informatievoorziening over beschikbaarheid van hulpmiddelen in het onderwijs en hoe dat kan worden verduidelijkt voor leerlingen, studenten, ouders en verzorgers.
Deelt u de mening dat reiskosten nooit een belemmering zouden mogen zijn voor ouders om hun kind die (tijdelijk) in een zorginstelling verblijft op te zoeken?
Ik vind dat ouders of verzorgers hun kind moeten kunnen opzoeken als het kind (tijdelijk) in een zorginstelling verblijft. Maar, reiskosten zijn voor ouders of verzorgers vaak voor eigen rekening. Als de reiskosten een belemmering zijn, kunnen ouders of verzorgers contact opnemen met hun gemeente voor eventuele financiële ondersteuning, bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand of andere lokale regelingen.
herkent u dat het leerlingenvervoer bij spoeduithuisplaatsing van moeder en/of kind vaak niet goed is geregeld en dat ook hierover aanvragen worden gedaan bij genoemde organisaties? Deelt u de mening dat dit beter georganiseerd moet worden omdat het van groot belang is dat het kind op dezelfde school blijft (tenzij er goede redenen zijn dan niet te doen)? Zo ja, wat gaat u doen?
Bij (spoed)uithuisplaatsingen is het vanzelfsprekend van belang dat leerlingenvervoer goed geregeld is, zodat – waar dat mogelijk is – leerlingen naar de eigen school kunnen gaan. Gemeenten zijn ervoor verantwoordelijk dat het leerlingenvervoer ook in dit geval goed geregeld is. Hier zijn geen landelijke kaders of richtlijnen voor, maar er zijn wel goede voorbeelden bij gemeenten. Zo zijn in de regio Noordoost-Brabant regionale afspraken gemaakt over bij welke gemeente de verantwoordelijkheid ligt bij (spoed)uithuisplaatsing over gemeentegrenzen heen. In de gesprekken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zal het Kabinet wijzen op het belang van zulke regionale afspraken.
Deelt u de mening dat het onthouden van medische hulpmiddelen en leermiddelen aan kinderen, kan leiden tot gezondheidsproblemen en ontwikkelingsachterstanden en dit uiteindelijk ook meer kosten voor de samenleving met zich meebrengt?
Het Kabinet kan zich voorstellen dat het ontbreken van medische hulpmiddelen en leermiddelen gezondheidsproblemen of ontwikkelingsachterstanden bij kinderen teweeg kan brengen. En dat dit zich daardoor vertaalt in meer kosten voor de samenleving. Het Kabinet vindt het belangrijk dat kinderen toegang hebben tot deze middelen en zorgt er daarom voor dat deze toegang er is. Dit is geregeld op verschillende manieren, zoals via scholen, gemeenten of het basispakket.
Klopt het ook dat kinderen die geen wettelijke verblijfsstatus hebben, soms geen aanspraak kunnen maken op hulp en zorg omdat het burgerservicenummer nog niet geregeld is, waardoor ook er ook geen verzekering geregeld kan worden? Deelt u de mening dat dit haaks staan op het Kinderrechtenverdrag waarin staat dat kinderen áltijd recht op zorg hebben?
In Nederland krijgt ieder kind medische zorg als dat nodig is, ongeacht de verblijfsstatus. Dit is in lijn met het Kinderrechtenverdrag. De zorgkosten van deze kinderen komen, als de ouders of verzorgers dit zelf niet kunnen betalen, ten laste van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden of de Regeling onverzekerbare vreemdelingen. Deze financiële regelingen worden uitgevoerd door het CAK. Voor kinderen uit Oekraïne, en als zij onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen, is de vergoeding van zorg geregeld via de Regeling Medische zorg Oekraïners. De kosten voor kinderen van asielzoekers vallen onder de Regeling Medische zorg Asielzoeker. De dekking van zorg van al deze regelingen is gelijk of vergelijkbaar aan de basisverzekering.
Wat kunt u nog meer doen om te zorgen kinderen die vanwege medische redenen, een beperking, of de sociaaleconomische positie van ouders hetzelfde recht hebben op medische hulpmiddelen en leermiddelen, zoals ook volgt uit het Kinderrechtenverdrag?
Gemeentes krijgen middelen om kinderen in een slechtere sociaaleconomische positie te ondersteunen, ze staan hierin vrij eigen afwegingen te maken. Daarnaast ontvangen de Sam&-partijen subsidie voor het bieden van ondersteuning aan kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen.
Het Kabinet vindt het belangrijk dat ouders en verzorgers deze mogelijkheden kennen. Daarvoor is Het Juiste Loket5 voor hen bereikbaar. Dit is een onafhankelijk informatie- en adviespunt voor vragen over de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Zvw, en de Wet langdurige zorg. De hulp van Het Juiste Loket is gratis.
De uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en falen van gecertificeerde instellingen |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de beschikkingen van de Rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2025:10431 en ECLI:NL:RBNNE:2025:10312) waarin ernstige tekortkomingen in de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen worden geconstateerd door de kinderrechter Bart Tromp? Zo nee, kunt u dan alsnog deze twee uitspraken lezen?
Ja.
Kunt u deze twee uitspraken duiden voor ons?
In de beschikking ECLI:NL:RBNNE:2025:1043 heeft de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling (hierna GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog steeds in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, maar niet is komen vast te staan dat ouders de zorg niet of niet voldoende accepteren of kunnen benutten. Daarnaast heeft de kinderrechter geoordeeld dat de ondertoezichtstelling inhouds- en doelloos is als er geen jeugdbeschermer is gekoppeld aan het kind en haar ouders.
In de beschikking ECLI:NL:RBNNE:2025:1031 heeft de kinderrechter de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing verleend voor de duur van zes weken. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna RvdK) en GI hebben bij herhaling niet adequaat gereageerd op verzoeken van de kinderrechter om nadere informatie, waardoor de wettelijke grondslag voor de kinderbeschermingsmaatregelen niet goed kan worden onderzocht en de noodzaak hiervan niet kan worden vastgesteld. De GI wordt op verzoek van de RvdK vervangen door een andere GI wegens het onvoldoende uitvoering geven aan haar taken, waaronder aanstelling van een vaste jeugdbeschermer.
In beide zaken heeft de kinderrechter geoordeeld dat de GI en de RvdK in onvoldoende mate uitvoering hebben gegeven aan hun taken.
Hoeveel kinderen met een ondertoezichtstelling (OTS) hebben momenteel geen vaste jeugdbeschermer toegewezen gekregen? Kunt u garanderen dat in alle gevallen een jeugdbeschermer beschikbaar is? Zo nee, wat gaat u er aan doen dat alle kinderen met een kinderbeschermingsmaatregelen wel een vaste jeugdbeschermer krijgen?
Op peildatum 1 oktober 2024 wachtten 1.496 kinderen op een vaste jeugdbeschermer of jeugdreclasseerder. Dit kunnen kinderen zijn die wachten in het kader van een OTS, een voogdij of jeugdreclassering. Dit zijn zowel kinderen die wachten bij de start van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (589), als kinderen die door personeelsverloop en ziekteverzuim nog geen nieuwe vaste jeugdbeschermer hebben (907). In dat laatste geval is de noodzakelijke (jeugd)hulp veelal al ingezet.
Op 14 september 2022 is uw Kamer geïnformeerd over het pakket aan maatregelen dat samen met GI en gemeenten is opgesteld om de problematiek in de jeugdbescherming aan te pakken.3 Eén van de belangrijkste problemen was de hoge werkdruk in de jeugdbescherming, een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van wachtlijsten. Op 24 oktober 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de bestuurlijke afspraken die met gemeenten gemaakt zijn over landelijke tarieven die het mogelijk maakte om de werkdruk aanzienlijk te verlagen.4 De gemiddelde workload van alle GI’s is gedaald van 17,1 kinderen (1 december 2022) naar 12,6 kinderen per medewerker (1 oktober 2024) en is daarmee op het beoogde niveau van werkdrukverlaging5. Deze daling van de workload moet nu verder bestendigd worden binnen de verschillende GI’s. Dit blijft gegeven de tekorten op de arbeidsmarkt een grote opgave voor de GI’s. Bij enkele GI’s is na de daling van het aantal cliënten in de afgelopen jaren weer sprake van een stijging van het aantal cliënten. Dit legt additionele druk op het werven van personeel in deze krappe arbeidsmarkt.
De GI’s hebben aangegeven dat nu de beoogde werkdrukverlaging over het geheel genomen gerealiseerd is, ze hun aandacht meer kunnen richten op het omlaag brengen van de wachtlijst voor een vaste jeugdbeschermer. Dat zal in de komende periode gestalte moeten krijgen. Wij blijven dat met de GI’s nauwgezet volgen. In de brief ten behoeve van het commissiedebat over de jeugdbescherming in juni informeren we u over het aantal jeugdigen die wachten op een vaste jeugdbeschermer per peildatum 1 april 2025.
Voor alle kinderen die wachten op een vaste jeugdbeschermer, geldt dat de GI zicht houdt op de veiligheid van het kind. Hiertoe voeren de GI’s risico- en veiligheidstaxaties uit, handelen direct wanneer dat nodig is en maken zij afspraken met het lokale veld en zorgaanbieders over het inzetten en het continueren van jeugdhulp.
Hoeveel van de 3.300 kinderen bij de William Schrikker Stichting (WSS), waar u naar verwijst in de beantwoording van de Kamervragen3 van het lid Bruyning van 24 februari 2025 (vraag 3 en 4), hebben geen vaste jeugdbeschermer?
WSS heeft destijds naar aanleiding van de casus van het meisje in Vlaardingen een toets uitgevoerd op de 3.300 kind-dossiers binnen de WSS waarin sprake is van plaatsing in een pleeggezin of gezinshuis.
Het is mij niet bekend hoeveel van deze kinderen geen vaste jeugdbeschermer hebben. Wij informeren de Kamer periodiek over de stand van zaken bij de Gecertificeerde Instellingen op basis van de «monitor GI’s». In deze monitor wordt gerapporteerd over alle kinderen die wachten op een vaste jeugdbeschermer zonder onderscheid naar welke hulp (zoals b.v. pleegzorg of gezinshuis) de kinderen ontvangen.
Deelt u de mening dat, indachtig art. 4.2.2 besluit jeugdwet – die stelt datBinnen vijf werkdagen nadat de gecertificeerde instelling is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, wijst de gecertificeerde instelling een gezinsvoogdijwerker aan, en wie hem vervangt, en vindt het eerste contact plaats tussen de gezinsvoogdijwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouder of voogd – een OTS niet kan worden uitgevoerd als er geen vaste medewerker en vervanger zijn aangewezen? Zo nee, waarom niet?
Helaas zijn er nog altijd kinderen die moeten wachten op een vaste jeugdbeschermer. Dat moet beter. Het gegeven dat er (nog) geen vaste jeugdbeschermer is voor het kind, betekent echter niet dat de veiligheid van het kind niet in de gaten wordt gehouden, dan wel dat er niet wordt gehandeld als daar aanleiding toe is. In 2022 stelden GI’s gezamenlijk het «Handelingsperspectief en veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen» op. Het is een werkwijze voor wachtlijstbeheer in geval van onvoldoende personele capaciteit. De GI’s werken met het handelingsperspectief als een «minimumvariant» – een basisrichtlijn – in situaties van personele onderbezetting. In de praktijk doen de meeste GI’s meer dan deze basisrichtlijn of hoeven ze de werkwijze niet (meer) in te zetten.
Bent u het met de kinderrechter eens dat een OTS zonder vaste jeugdbeschermer dan ook inhoudsloos en doelloos is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Artikel 8 EVRM bevat het recht op bescherming van het familie- en gezinsleven. De staat moet zich onthouden van ingrijpen in het gezinsleven, tenzij dit ingrijpen voorzienbaar is bij wet, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische rechtsorde. Het doel van het overheidsingrijpen bij kinderbeschermingsmaatregelen is het bieden van bescherming aan minderjarigen.
Daarmee is niet meteen voldaan aan het vereiste van doelmatigheid, er zal bij iedere maatregel moeten worden afgewogen of de maatregel wel het doel dient waarvoor het wordt ingezet. De noodzakelijkheidstoets houdt in dat de maatregel proportioneel moet zijn, en dat minder ingrijpende maatregelen moeten zijn uitgeput. Het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer kan een schending van artikel 8 EVRM opleveren, als de GI haar taak niet voldoende uitvoert.
Als de GI de minderjarige niet adequaat kan beschermen, dient de kinderbeschermingsmaatregel geen doel (meer) en ontbreekt daardoor de grond voor overheidsingrijpen en daarmee voor een kinderbeschermingsmaatregel.
Vindt u dat bij het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer een schending van artikel 8 lid 2 EVRM kan opleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen kinderrechters op verzoek van de gecertificeerde instellingen(GI’s) een OTS verlengen zonder dat er daadwerkelijk hulp is of kan worden geboden? Indien u niet kan aangeven hoeveel gevallen dit zijn kunt u dan ook uitleggen waarom u dit niet kan aangeven?
Nee, dit kan ik niet aangeven. Dit wordt niet geregistreerd.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat rechters een OTS verlengen en de GI’s een verzoek verlenging OTS verzoeken zonder dat er daadwerkelijk hulp ingezet wordt zoals beschreven in de twee uitspraken in vraag 1 en 2 van de kinderrechter Bart Tromp?
Het is aan de kinderrechter om zorgvuldig te toetsen of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk en proportioneel is. Het is niet passend om als bewindspersoon te treden in afwegingen die rechters maken in jeugdbeschermingscasuïstiek. Verder verwijzen we u naar het antwoord op vraag 3 voor de maatregelen die zijn genomen om te zorgen dat kinderen wel direct een vaste jeugdbeschermer krijgen.
Hoe vaak komt het voor dat een kinderrechter de GI, in dit geval Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis, ontslaat wegens disfunctioneren en vervangt door een andere instelling?
Dat weet ik niet. Dit wordt niet geregistreerd.
Wat zegt dit ontslag over de kwaliteit van toezicht op GI’s? Is er een vast toezicht protocol bij de Inspecties op dit punt? Overweegt u het toezicht uit te breiden naar aanleiding van deze uitspraak? Overweegt u verscherpt toezicht op te leggen aan slecht functionerende instellingen?
De Inspecties hanteren bij het toezicht een toetsingskader. Het toetsingskader bestaat uit een aantal normen en daarbij behorende toetsingscriteria. Deze zijn gebaseerd op wet- en regelgeving, veldnormen en richtlijnen die beroepsorganisaties van zorgverleners hebben opgesteld.
De inspecties voeren in 2025 een breed toezicht uit op de kwaliteit en de werkwijze bij de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het toezicht is gericht op de kwaliteit van de taakuitvoering, ook in situaties dat er geen vaste jeugdbeschermer aan de jeugdige is gekoppeld. Bij vijf GI’s wordt verdiepend toezicht uitgevoerd, waaronder Jeugdbescherming Noord. Over elk van deze GI’s zal een afzonderlijk rapport verschijnen. Als verdiepend toezicht of andere signalen daartoe aanleiding geven kunnen de inspecties verscherpt toezicht opleggen.
Bent u bereid om een evaluatie te laten uitvoeren naar de prestaties van GI’s en te onderzoeken of structurele tekorten aan personeel leiden tot onrechtmatige OTS-besluiten?
Ik zie geen aanleiding om de voorgestelde evaluatie naar de prestaties van de GI te laten uitvoeren. Zoals in antwoord op vraag 3 beschreven hebben we samen met GI’s en gemeenten maatregelen genomen om de problematiek in de jeugdbescherming aan te pakken, waaronder de verlaging van de werkdruk, extra middelen en de regeling voor zij-instromers. Met ingang van 1 december 2022 informeren we uw Kamer – mede n.a.v. de motie Hijink7 – periodiek over de voortgang van de verbetermaatregelen, zoals de werkdruk/workload, de wachtlijsten, aantal jeugdbeschermers, ziekteverzuim en personeelsverloop. In de jeugdbeschermingsbrief van 2 december 20248 hebben we uw Kamer voor het laatst geïnformeerd over de stand van zaken en de vorderingen die sinds 1 december 2022 gemaakt zijn. Er is een aanzienlijke daling van de workload/werkdruk. In deze periode zijn ook de wachtlijsten voor een vaste jeugdbeschermer gedaald en is ook het personeelsverloop gedaald. Het kan en moet op onderdelen nog beter, maar de ontwikkeling is positief. We zullen u in de brief ten behoeve van het commissiedebat over de jeugdbescherming in juni informeren over de stand van zaken per 1 april 2025.
In de afgelopen periode is door de inspecties onafhankelijk toezicht uitgevoerd bij de GI’s en zijn diverse signalementen door de inspecties uitgebracht. De inspecties voeren – op basis van de uitvraag van de stand van zaken bij de GI’s op peildatum 1 oktober 2024 – op dit moment verdiepend toezicht uit bij vijf gecertificeerde instellingen. Over elke GI verschijnt een afzonderlijk rapport. Daarnaast verschijnt een overkoepelende publicatie met rode draden uit het toezicht bij de onderzochte GI’s.
Komt het vaker voor dat kinderrechters constateren, zoals hier in de twee genoemde uitspraken van de kinderrechter Bart Tromp, dat de Raad voor de Kinderbescherming en de GI cruciale informatie hebben achtergehouden en rechterlijke bevelen niet hebben opgevolgd? Heeft de kinderrechter gelijk als hij stelt dat hierdoor geen eerlijke rechtsgang mogelijk is?
Ja, het komt vaker voor dat kinderrechters oordelen dat de RvdK of GI’s in onvoldoende mate uitvoering geven aan hun taken.
Het achterhouden van cruciale informatie is in strijd met artikel 3.3 van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de RvdK en de GI verplicht zijn om in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Een eerlijke rechtsgang voor de burger kan worden belemmerd als het achterhouden van cruciale informatie ertoe leidt dat de rechter een beslissing neemt op basis van onvolledige informatie met verstrekkende (nadelige) gevolgen voor de burger, en de burger door het ontbreken van informatie bovendien niet effectief kon deelnemen aan het proces.
Daarnaast belemmert het niet opvolgen van rechterlijke bevelen door organisaties die onderdeel zijn van de overheid of wettelijke taken uitvoeren, een eerlijke rechtsgang in die zin dat het de rechtspraak ondermijnt en afbreuk doet aan het vertrouwen in en de legitimiteit van het handelen door de overheid.
Deelt u de mening van de kinderrechter dat het onacceptabel is dat overheidsinstanties rechterlijke bevelen negeren? Welke sancties staan er op het niet naleven van rechterlijke uitspraken door de Raad en GI’s?
Rechterlijke bevelen in kinderbeschermingsprocedures dienen te worden opgevolgd. Wanneer een GI niet adequaat reageert op een verzoek van de kinderrechter, in dit geval om nadere informatie, kan de rechter, op verzoek van de RvdK, ouder of minderjarige van twaalf jaar en ouder, de GI vervangen voor een andere GI. Daarnaast kan de kinderrechter de Raad en GI’s op grond van artikel 611 Rv een dwangsom opleggen.
Bent u bereid te onderzoeken of de rechtsbescherming van ouders en kinderen in jeugdzorgzaken voldoende is gewaarborgd, gelet op deze problematiek van het niet naleven van rechterlijke uitspraken?
Diverse rapporten en adviezen hebben de afgelopen jaren reeds uitgewezen dat de rechtsbescherming in de jeugdbescherming tekortschiet. Met het wetsvoorstel «Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming» wil ik de rechtsbescherming daarom verbeteren.
Wat is uw visie op het feit dat een maatregel als een OTS geld kost maar de maatregel niet wordt uitgevoerd door een gezinsbeschermer? Wat gebeurt er met de financiering van deze maatregel wanneer de OTS niet uitgevoerd wordt? Krijgt de GI alsnog een bedrag voor de niet uitgevoerde maatregel? En als blijkt dat de GI onterecht geld heeft ontvangen wordt dit dan teruggevorderd? Kunt u duidelijkheid verschaffen wat de kosten zijn van het opleggen van een beschermingsmaatregel meer specifiek in dit geval een OTS, alsmede een OTS met een uithuisplaatsing en wat de consequenties zijn als deze maatregelen niet worden uitgevoerd? Kunt u uw antwoord motiveren?
Het gegeven dat een maatregel niet volledig conform alle wettelijke vereisten uitgevoerd kan worden, betekent niet dat een GI géén kosten maakt om zo snel mogelijk een vaste jeugdbeschermer voor het kind te realiseren. Nieuwe jeugdbeschermers moeten geworven en ook nog door de GI opgeleid worden om alle taken die een jeugdbeschermer moet uitvoeren goed onder de knie te krijgen. Een nieuwe jeugdbeschermer is voorts niet vanaf de eerste dag volledig productief en kan dus niet meteen een volledige workload van kinderen begeleiden. Daarnaast worden door de GI ook kosten gemaakt om de kinderen die nog wachten op een vaste jeugdbeschermer minimaal conform het door de GI’s opgesteld handelingskader te begeleiden.
Als de maatregel niet wordt bekostigd door de gemeente, betekent dat dat de GI niet de financiële middelen heeft die er juist voor moeten zorgdragen dat er wel zo snel als mogelijk een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is en om de veiligheid te borgen in situaties dat er geen vaste jeugdbeschermer is. Dat is uiteraard niet wenselijk.
Het gemiddelde tarief dat een GI ontvangt voor de uitvoering van een OTS conform de «Handreiking Landelijk Tarief en bekostiging JBJR» bedraagt in 2025 € 14.189,22 per jaar. Dit is een gemiddeld tarief voor de uitvoering van een OTS waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen wel of niet uithuisgeplaatste kinderen. Een OTS duurt gemiddeld 2,6 jaar.
Bent u bekend met het amendement-Van der Burg/Bergkamp (Kamerstuk 33 684, nr. 32) van 8 oktober 2013 en die op 17 oktober 2013 is aangenomen door de Tweede Kamer?
Ja. Ik wijs u in dit verband op artikel 3.3 van de Jeugdwet waarin is neergelegd dat de RvdK en de GI verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Bent u bekend met het feit dat sinds het aannemen van het amendement er meerdere pogingen zijn gedaan om het feitenonderzoek te borgen binnen de jeugdbescherming en de raad voor de kinderbescherming? En dat er sinds september 2024 weer een nieuw onderzoek loopt, nu bij BMC, onder de titel Vervolg verbetering feitenonderzoek jeugdbescherming? Kunt u ons informeren over de stand van dit onderzoek?
Ja, ik ben hiermee bekend. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik verder naar mijn brief van 2 december 20249 waarin ik ben ingegaan op het project Vervolg verbetering feitenonderzoek jeugdbescherming. In volgende jeugd(beschermings)brieven wordt uw Kamer periodiek over de voortgang geïnformeerd.
Hoe kan het dat bijna 12 jaar nadat het amendement-Van der Burg/Bergkamp is aangenomen professionele organisaties binnen de veiligheidsketen nog altijd niet in staat zijn om heldere richtlijnen en protocollen vast te stellen om uitvoering te geven art. 21rv en art. 3.3 JW? Bent u het met ons eens dat dit zorgen moet baren? Bent u het ook met ons eens dat een niet deugdelijk feitenonderzoek kan leiden tot onjuiste besluitvorming met zeer ernstige gevolgen?
Uiteraard onderschrijf ik het belang van goede dossiervoering. Het is uitermate belangrijk dat ingrijpende besluiten worden genomen op basis van een zorgvuldige voorbereiding.
Naast de wettelijke verplichting voor de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instellingen om van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, zijn er voor professionals van Veilig Thuis, GI’s en RvdK richtlijnen, privacyprotocollen en kwaliteitskaders met een nadere toelichting hoe hiermee moet worden omgegaan.
De praktijk is echter weerbarstig en complex. Zoals ik in mijn brief van 2 december 2024 heb aangegeven, gaat het niet alleen om het scheiden van feiten en meningen, wat door verschillen van inzicht tussen cliënten en organisaties of tussen cliënten onderling al ingewikkeld kan zijn. Het gaat er ook om dat professionals kinderen en ouders goed betrekken bij het besluitvormingsproces, dat zij hoor en wederhoor toepassen en dat een dossier en besluitvorming op transparante en navolgbare wijze tot stand komt. Het onderwerp vergt en krijgt daarom structureel aandacht van de betrokken organisaties in de jeugdbescherming. In de genoemde brief heb ik bovendien aangegeven dat in het kader van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming een handelingskader wordt ontwikkeld, dat een uniform richtinggevend kader voor professionals wordt, waarin nadrukkelijk aandacht is voor de kwaliteit van de besluitvorming.
Wordt het in uw ogen niet tijd dat, nu de sector het al 12 jaar niet voor elkaar krijgt, ook niet met commerciële consultancy organisaties, dat het ministerie met rechters, wetenschappers en deskundigen zelf gaat vaststellen hoe het feitenonderzoek vorm gegeven moet gaan worden en de veiligheidssector verplicht zich hieraan te conformeren? Zo nee, waarom niet? En zo ja, hoe gaat u dit vorm geven?
Zie antwoord vraag 19.
In een van de zaken (ECLI:NL:RBNNE:2025:1031) wordt een kind mogelijk onterecht als minderjarige behandeld. Hoeveel zaken zijn er waarbij twijfel bestaat over de leeftijd van een kind in jeugdbeschermingsprocedures?
Dat weet ik niet. Dit wordt niet geregistreerd.
Bent u bekend met wat de kinderrechter beschrijft dat de mogelijkheid aanwezig is dat jeugdbeschermingsmaatregelen worden ingezet bij vreemdelingenzaken om verblijf te verkrijgen? Hoe wordt voorkomen dat kinderbeschermingsmaatregelen misbruikt worden voor vreemdelingenrechtelijke doeleinden?
Het toelatingsbeleid kent sedert 2019 een verblijfskader waarin de mogelijkheid is opgenomen om een tijdelijke verblijfsvergunning te verlenen aan een kind met een ondertoezichtstelling, dat niet in aanmerking komt voor enig ander verblijfsrecht. Een voorwaarde voor de vergunning is dat de maatregel niet overgedragen kan worden aan het land van herkomst.
Dit verblijfrecht heeft dus als doel de opgelegde maatregel in Nederland te kunnen uitvoeren. Dit beleidskader is in 2022 geëvalueerd.
In deze evaluatie zijn geen signalen van misbruik gebleken. Er werden in de periode van de evaluatie ongeveer 50 vergunningen verleend per jaar. Sedertdien loopt het aantal terug.
Bent u bereid om per direct maatregelen te nemen om te waarborgen dat geen enkele OTS wordt uitgesproken of verlengd zonder dat er een beschikbare jeugdbeschermer is?
Zoals bij vraag 3 uiteen is gezet, zijn diverse maatregelen genomen om zorg te dragen dat er snel een jeugdbeschermer beschikbaar is en dat zonder wachtlijsten kan worden gewerkt. De GI’s werken er hard aan om dit te realiseren. De GI’s hebben aangegeven dat nu de noodzakelijke werkdrukverlaging gerealiseerd is, ze hun aandacht kunnen richten op het wegwerken van de wachtlijst. Dat zal in de komende periode gestalte moeten krijgen. Als er niet direct een vaste jeugdbeschermer is, betekent dat niet dat er niets in de uitvoering gebeurt. De GI’s dragen – als er nog geen vaste jeugdbeschermer is – in ieder geval zorg voor de veiligheid van het kind, zorgen voor (continuïteit) van hulp en grijpen direct in als dat noodzakelijk is.
Welke stappen gaat u zetten om de informatievoorziening vanuit de Raad voor de Kinderbescherming en GI’s naar de rechter te verbeteren?
Ik verwijs u hiervoor Kamerbrief jeugdbescherming van 2 december 2024 waarin ik onder meer ben ingegaan op het verbeteren van het feitenonderzoek.
Kunt u toezeggen dat de Kamer binnen drie maanden een plan van aanpak ontvangt over hoe u de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en het functioneren van GI’s gaat verbeteren zodat kinderen en gezinnen, maar ook kinderrechters niet meer geconfronteerd worden met onjuiste en onvolledige dossiers maar ook dat kinderrechters niet meer tegengewerkt worden waardoor rechters niet meer kunnen instaan voor juiste toepassing van de wet?
Er wordt op verschillende manieren reeds gewerkt aan verbetering van de (rechtsbescherming in de) jeugdbescherming. Ik verwijs u hiervoor onder andere naar de Kamerbrief jeugdbescherming van 2 december 2024, de brief van 18 november 202410 over het verbeteren van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming en de voortgangsbrief Jeugd van 5 november 202411 die onder meer inging op het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en de Hervormingsagenda Jeugd. Ik zie daarom geen meerwaarde in een nieuw en separaat plan van aanpak.
Bent u het met kinderrechter eens dat, als gevolg van het onvoldoende onderbouwen en niet volledig informeren, ergo informatie achterhouden, door de raad en de GI van de kans op – in dit geval eer gerelateerd geweld – het risico volledig voor rekening van de GI legt? Zo nee waarom niet?
Op grond van artikel 21 RV heeft de kinderrechter in een tussenbeschikking gelast dat de beschikbare informatie met hem wordt gedeeld. De kinderrechter stelt in zijn beschikking dat de betrokken autoriteiten (RvdK en GI) weigerachtig zijn deze informatie te verstrekken. Op grond van deze informatie kan ik de redenering van de kinderrechter volgen dat wanneer de gevraagde informatie niet wordt aangeleverd, de GI het risico draagt dat de kinderrechter genoodzaakt is het verzoek tot het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel af te wijzen, omdat de concrete onderbouwing voor het veiligheidsrisico ontbreekt.
Bent u bekend met procedure rondom het beëindigingscertificaat wat is afgegeven aan de voormalige GI Briedis? Klopt het dat het beëindigingscertificaat voor Briedis mede is afgegeven omdat Briedis niet voldeed aan de wettelijke eisen voor jeugdbescherming?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het certificaat van Briedis is beëindigd omdat de certificerende instelling constateerde dat Briedis op acht kritische punten niet kon voldoen aan de eisen die in het zogenaamde «normenkader» zijn gesteld. Deze eisen – die in een ministeriële regeling zijn vastgelegd – zijn noodzakelijk om een certificaat te kunnen krijgen. Het normenkader beschrijft de kwaliteitseisen waaraan een gecertificeerde instelling moet voldoen en is gebaseerd op de in diverse wetten opgenomen kwaliteitseisen en op de normen – branchecodes, methodes en programma’s – die voorgaande aan de invoering van de jeugdwet werden toegepast bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en die hun waarde bewezen hebben of veelbelovend zijn.
Deelt u de mening dat de Rechtbank Noord-Nederland in de beschikking van 18 maart 2025 heeft vastgesteld dat Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis structureel tekortschiet en zelfs rechterlijke bevelen negeert en daarmee niet voldoet aan de wettelijk eisen die aan GI’s gesteld mogen worden?
De kinderrechter heeft in ECLI:NL:RBNNE:2025:1043 en ECLI:NL:RBNNE:2025:1031 geoordeeld dat de GI in deze gevallen onvoldoende uitvoering geeft aan haar taken.
Ziet u parallellen tussen de situatie bij Briedis en bij Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis? Zo nee, waarom niet?
Het grote verschil tussen de situatie bij Briedis en de situatie bij Jeugdbescherming Noord is dat de certificerende instelling bij Briedis een beëindigingscertificaat en bij jeugdbescherming Noord een overbruggingscertificaat heeft opgelegd. Een overbruggingscertificaat wordt alleen opgelegd als de certificerende instelling het voldoende aannemelijk vindt dat de gecertificeerde instelling binnen de daarvoor geldende periode (na verstrekking van het overbruggingscertificaat) alsnog kan voldoen aan de vereisten voor een nieuw certificaat. Briedis voldeed volgens de certificerende instellingen niet aan de eisen voor het verstrekken van een overbruggingscertificaat. Er is bij jeugdbescherming Noord dan ook sprake van een andere situatie dan bij Briedis.
Bent u bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een onderzoek te laten instellen naar Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis en, indien dezelfde structurele tekortkomingen als bij Briedis worden geconstateerd, over te gaan tot een aanwijzing om over te gaan tot intrekking van de certificering? Zo nee, waarom niet?
Het Keurmerkinstituut (hierna KMI) is de aangewezen certificerende instelling die de certificaten inzake jeugdbescherming en jeugdreclassering afgeeft. Indien het KMI constateert dat gecertificeerde instellingen (GI’s) niet op alle onderdelen voldoen aan het normenkader Jeugdbescherming- en Jeugdreclassering kan geen regulier certificaat worden verleend. Er kan dan een overbruggingscertificaat voor de duur van negen maanden worden afgegeven, mits voor het KMI voldoende aannemelijk is dat de veiligheid van jeugdigen niet in het geding is en er geen sprake is van fundamentele tekortkomingen bij de GI. Het KMI houdt actief toezicht door middel van tussentijdse toetsingen, die aanvullend plaatsvinden op de reguliere audits om de voortgang van verbetermaatregelen te volgen.
In december heeft het KMI het certificaat van Jeugdbescherming Noord geschorst en is een tijdelijk overbruggingscertificaat afgegeven. Zoals ook bij vraag 29 is aangegeven is de situatie bij Jeugdbescherming Noord niet vergelijkbaar met de situatie bij Briedis. Bij Briedis werd door de certificerende instelling een beëindigingscertificaat afgegeven. Dat is bij Jeugdbescherming Noord niet het geval.
De Inspecties zijn over de situatie bij Jeugdbescherming Noord door het KMI geïnformeerd. De Inspecties houden vanuit hun eigen rol en taken toezicht op de kwaliteit van de uitvoering en kunnen ingrijpen indien zij dit nodig achten. De Inspecties gaan verdiepend onderzoek uitvoeren naar de kwaliteit van de taakuitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering bij Jeugdbescherming Noord. De Inspecties hebben geen bevoegdheid tot intrekken van het certificaat, dat is voorbehouden aan de certificerende instelling.
Het bericht 'KLM registreert vracht-747's tijdelijk in buitenland voor onderhoud' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «KLM registreert vracht-747's tijdelijk in buitenland voor onderhoud»?1
Ja.
Klopt de conclusie dat de KLM haar oudste vliegtuigen nu laat onderhouden bij een niet-gecertificeerd buitenlands bedrijf waar de European Aviation Safety Agency (EASA) geen toezicht op heeft?
Het klopt dat een vrachtvliegtuig in eigendom van KLM, geleased door Martinair, wordt onderhouden door een onderhoudsbedrijf dat is gevestigd buiten Europa. Het bedrijf heeft geen EASA erkenning. Het onderhoudsbedrijf heeft wel een erkenning van de Federal Aviation Authority (FAA, luchtvaartautoriteit van de Verenigde Staten). De kwaliteit van het onderhoud aan dit toestel valt onder de eindverantwoordelijkheid van San Marino.
Kunt u aangeven welke potentiële risico’s voor de veiligheid dit kan hebben?
In de regelgeving is rekening gehouden met deze procedure. Het gebeurt vaker dat een luchtvaartuig in Nederland wordt ingeschreven met een onderhoudsgeschiedenis in het buitenland. Bij het inschrijven in Nederland en de bijbehorende afgifte van een bewijs van luchtwaardigheid (BVL) moet de inschrijver aantonen dat aan alle geldende eisen voldaan wordt. De Inspectie Leefomgeving en Transport (de ILT-Luchtvaartautoriteit) doet hier een intensieve controle op.
Worden de vliegtuigen na de onderhoudsbeurt alsnog gekeurd door een (door EASA) erkende instantie?
Zie ook antwoord 3. Bij het inschrijven in Nederland en de bijbehorende afgifte van een BVL moet de inschrijver aantonen dat aan alle geldende eisen voldaan wordt. De ILT-Luchtvaartautoriteit doet hier een intensieve controle op.
Kunt u bevestigen dat KLM hiervoor vliegtuigen tijdelijk registreert in San Marino, een land dat geen lid is van de EASA, omdat het geen luchthaven heeft?
Het klopt dat het betreffende luchtvaartuig in San Marino is ingeschreven. Conform de geldende regelgeving kunnen luchtvaartuigen worden ingeschreven in een land dat lidstaat is onder het verdrag van Chicago (het internationale verdrag voor de luchtvaart). Met dat verdrag is de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) opgericht. De kwaliteit van het onderhoud aan deze toestellen valt daarmee onder de eindverantwoordelijkheid van San Marino. San Marino scoorde bij de meest recente audit door ICAO in 2020 94% op het gebied van luchtwaardigheid.
Waarom is het legaal daar vliegtuigen te registreren en zo aan het toezicht te onttrekken? Gebeurt dit vaker?
Er is geen sprake van het onttrekken van toezicht, aangezien de regelgeving hierin voorziet. Het verdrag van Chicago geeft duidelijk aan dat een luchtvaartuig moet zijn geregistreerd in een lidstaat. Dit land van registratie is verantwoordelijk voor de luchtwaardigheid van het luchtvaartuig. Het is aan de houder/eigenaar om een keuze te maken waar hij zijn luchtvaartuig registreert.
Bij het overschrijven van de ene lidstaat naar de andere, kan het voorkomen dat een ander wetgevingsregime van toepassing wordt. Ook hier stelt het internationale verdrag regels voor het accepteren van een luchtvaartuig op een register. Bij het terug inschrijven in het Nederlandse luchtvaartuigregister wordt het EASA regime vanzelf weer van toepassing. Het is de houder/eigenaar die moet aantonen dat aan alle eisen voor het onderhoud is voldaan.
Het is niet illegaal om een luchtvaartuig uit te schrijven. De ILT luchtvaartautoriteit kent voor zover ze dit kan nagaan, in Nederland geen andere voorbeelden van luchtvaartmaatschappijen die luchtvaartuigen voor groot onderhoud uitschrijven en daarna weer inschrijven.
Bent u het eens met de KLM dat het een administratieve maatregel betreft? Vindt u de certificering van bedrijven die vliegtuigonderhoud uitvoeren een administratieve kwestie, of een veiligheidskwestie?
Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar en operator om binnen de kaders van de regelgeving zijn zaken uit te voeren. De ILT-Luchtvaartautoriteit houdt hier toezicht op. In algemene zin geldt dat certificering van het onderhoudsbedrijf een belangrijke rol speelt in het waarborgen van de gecontinueerde luchtvaartveiligheid.
Waarom laat KLM haar vliegtuigen niet in Europa onderhouden?
De overheid mengt zich niet in de bedrijfsvoering van een individueel luchtvaartbedrijf en het bedrijf hen daarin vrij om binnen de grenzen van de geldende regelgeving haar eigen keuzes te maken.
Gebruiken andere in Nederland geregistreerde maatschappijen vergelijkbare administratieve trucjes om onder de EASA-regels uit te komen?
De ILT luchtvaartautoriteit kent voor zover ze dit kan nagaan, in Nederland geen andere voorbeelden van luchtvaartmaatschappijen die luchtvaartuigen voor groot onderhoud uitschrijven en daarna weer inschrijven.
Hoeveel vliegtuigen vliegen boven Nederland die niet zijn onderhouden en gekeurd door een door EASA gecertificeerd of erkend bedrijf?
Luchtvaartuigen die in het Nederlandse luchtruim vliegen, moeten voldoen aan het verdrag van Chicago. Deze luchtvaartuigen zijn gekeurd op de initiële en gecontinueerde luchtwaardigheid onder verantwoordelijkheid van het land van registratie.
De stand van zaken van de aanpak van femicide |
|
Songül Mutluer (PvdA), Hanneke van der Werf (D66), Bente Becker (VVD) |
|
Coenradie |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich nog het laatste debat over femicide waarbij u een aantal toezeggingen heeft gedaan?
Ja.
Bent u het met ons eens dat, nu nog steeds iedere acht dagen een vrouw wordt vermoord, meestal door haar (ex)partner, het cruciaal is dat het voorkomen van femicide niet alleen een ambitie is op papier, maar snel leidt tot actie in de praktijk?
Ja.
Hoe staat het momenteel met de implementatie van het plan van aanpak femicide? Kunt u per punt schetsen welke concrete acties zijn ingevoerd?
Ik kan op dit moment niet per punt in detail aangeven hoe het staat met de implementatie van het plan van aanpak «Stop femicide!». De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg, de Staatssecretaris Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik zullen uw Kamer hierover in juni informeren, zoals door de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijk Zorg en mij toegezegd in de Verzamelbrief van 19 november 2024 naar aanleiding van het commissiedebat over Zeden en (on)veiligheid van vrouwen.1
Wanneer kan de Kamer wetgeving tegemoet zien waarmee psychisch geweld wordt strafbaar gesteld, zoals toegezegd in het laatste debat? Bent u bereid voor het mei-reces wetgeving in consultatie te doen? Kunt u met de Kamer het tijdspad delen dat u voor zich ziet voor dit wetgevingsproces?
Zoals toegezegd zal ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, een wetsvoorstel indienen voor de aparte strafbaarstelling van psychisch geweld en uw Kamer voor de zomer van 2025 informeren over de contouren van dit wetsvoorstel. Hiervoor voeren wij momenteel gesprekken met diverse organisaties en experts. De contouren zullen worden opgenomen in bovengenoemde brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!». In diezelfde brief zal ik uw Kamer informeren over het beoogde tijdspad van het wetsvoorstel. Momenteel worden er ook twee onderzoeken (een internationale rechtsvergelijking en een onderzoek naar de strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld in de praktijk) en een pilot (ter verbetering van de dossiervorming) uitgevoerd, waarvan we de bevindingen meenemen in het wetgevingstraject. De resultaten van deze onderzoeken en pilot worden al in de loop van dit jaar verwacht.
Hoe staat het met het inrichten van het laagdrempelig meldpunt ter voorkoming van femicide uit de motie Van der Werf-Becker (Kamerstuk 29 279, nr. 890)? Welke acties heeft u sinds het aannemen van de motie ondernomen om uitvoering te geven aan de motie?
Ik verwijs u naar de brief van 1 april jl. van de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg en mij over de verkenning van een 24/7 bereikbaar meldpunt femicide en het verbeteren van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis, met tevens een reactie op de initiatiefnota van het lid Mutluer.2
Hoe worden de middelen uit het amendement Mutluer (Kamerstuk 36 600 VI, nr. 34), waarbij 10 miljoen euro is vrijgemaakt voor de aanpak van femicide, ingezet?
De middelen worden onder meer besteed aan een brede publiekscampagne die kennis en bewustwording over femicide in de samenleving moet bevorderen. Deze publiekscampagne zal dit jaar nog starten. Daarnaast zet ik in op de inzet van extra officieren van justitie die gespecialiseerd zijn in huiselijk geweld. Ook zal de expertise binnen de politie over dit onderwerp worden vergroot door het verbeteren van de bestaande leermiddelen binnen de politieorganisatie. Verder laat ik een femicide-monitor ontwikkelen en zal ik – in lijn met de aandacht die de initiatiefnota Mutluer hiervoor vraagt – een onderzoek financieren dat forensisch-medisch onderzoek en samenwerking bij (vermoedens van) niet-fatale verwurging moet verbeteren, onder meer door een concrete handreiking te ontwikkelen voor alle betrokken organisaties.
Hoe staat het met het implementeren van meer kennis over de rode vlaggen voor femicide in de opleiding van de politie en hulpverleners? Welke concrete stappen worden gezet?
In opdracht van de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg zal in samenspraak met het veld een strategie worden ontwikkeld voor deskundigheidsbevordering over de rode vlaggen van femicide bij diverse beroepsgroepen. De totstandkoming van deze strategie wordt vanuit het Rijk gefaciliteerd en gefinancierd. Omdat gemeenten en de betrokken organisaties primair verantwoordelijk zijn voor de scholing en de deskundigheid van hun professionals, zullen organisaties zoals Veilig Thuis, wijkteams, vrouwenopvang, jeugdhulp, gecertificeerde instellingen, politie en justitieorganisaties en gemeenten hier zelf verdere invulling aan geven. Dit gaat om een groot en complex traject waarbij goed moet worden gekeken welke partij dit goed kan vormgeven met alle betrokken organisaties. Het duidelijk formuleren van de opdracht, in samenspraak met alle betrokken organisaties, is nu in de afrondende fase. De opdracht zal naar verwachting in april 2025 worden uitgezet en we verwachten eind 2025 meer te kunnen zeggen over de wijze waarop gemeenten en de organisaties vorm zullen geven aan de deskundigheidsbevordering met betrekking tot femicide en de bijbehorende rode vlaggen.
Hoe staat het met de implementatie van de Richtlijn die landen verplicht een zogenaamd «rape center» ingericht te hebben? Welke rol speelt het Centrum Seksueel Geweld hierbij?
De Centra Seksueel Geweld bieden in Nederland gespecialiseerde ondersteuning aan slachtoffers van seksueel geweld. Daarmee voldoet Nederland op dit punt aan de verplichting uit de EU-richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Aan de voorbereiding van de implementatie van deze EU-richtlijn, inclusief de waarborging van deze rol van de Centra Seksueel Geweld en de eventuele aanvullende maatregelen die nodig zijn, wordt momenteel gewerkt. Tijdens het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 16 oktober 2024 heb ik aangegeven het wetsvoorstel voor implementatie in september 2025 met uw Kamer te kunnen delen. Gezien de omvang en impact van de EU-Richtlijn is echter meer tijd nodig voor de voorbereiding. Op dit moment is de verwachting dat uw Kamer het wetsvoorstel begin 2026 wordt aangeboden. Ik begrijp de belangstelling van uw Kamer en de behoefte aan duidelijkheid over de voortgang. Voor de zomer zal ik in de brief over de voortgang van het plan van aanpak «Stop Femicide!» ook een nadere toelichting geven op de stand van zaken rondom de implementatie van de EU-richtlijn.
Hoe staat het met de inzet om daders en potentiële daders sneller in de hulpverlening te trekken, door het inzetten van snelrecht en het sneller verplichten van een zogenaamd BORG-traject?
De BORG-gedragstraining van de reclassering wordt momenteel doorontwikkeld voor inzet in het strafrechtelijk kader. De theoretische onderbouwing is recent afgerond, momenteel wordt de training hierop aangepast. Deze nieuwe opzet is naar verwachting voor deze zomer gereed, waarna deze zal worden getest. Daarnaast zal naar verwachting na de zomer dit jaar een WODC-verkenning starten naar de mogelijkheden voor de inzet van deze doorontwikkelde BORG-training ook buitenhet strafrechtelijk kader, bijvoorbeeld bij een bestuursrechtelijk tijdelijk huisverbod.
Met betrekking tot de inzet van het snelrecht verwijs ik u naar de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024: het Openbaar Ministerie bepaalt (in samenspraak met politie en Rechtspraak) welke zaken via het snelrecht worden afgedaan. Dat kan in principe ook bij huiselijk geweld. In zijn algemeenheid geldt daarvoor dat het moet gaan om zaken die eenvoudig van aard zijn, waar het bewijsrechtelijk gemakkelijk is en/of waar de verdachte bekent. Juist bij ernstige vormen van huiselijk geweld is vaak meer nodig. Een advies van de reclassering bijvoorbeeld over welke bijzondere voorwaarden er nodig zijn voor de dader. Een ander belangrijk aspect om in acht te nemen is dat de snelrechter (politierechter) geen gevangenisstraf hoger dan één jaar kan opleggen. Zeker bij huiselijk geweld is het van belang dat de verdachte een passende straf krijgt. Snelrecht systematisch inzetten bij ernstige vormen van huiselijk geweld is dus niet per se wenselijk.
Hoe staat het met de implementatie van de adviezen die zijn gegeven na de moord op Humeyra voor de aanpak van stalking?
In het vervolgonderzoek Gestalkt. Gezien. Gehoord? De aanpak van (ex-)partnerstalking uit 2024 beschrijft de Inspectie Justitie en Veiligheid op welke wijze en in welke mate de adviezen die zijn gegeven na de moord op Hümeyra zijn opgevolgd door de betrokken organisaties en welke verdere verbeteringen nog nodig zijn. De Tweede Kamer is op 25 april 2024 door de toenmalige Minster van Justitie en Veiligheid en de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming geïnformeerd over de beleidsreactie op dit vervolgonderzoek.
Voor wat betreft de voortgang sinds april 2024 verwijs ik u naar de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024.3
Wie implementeert momenteel het protocol dat Regioplan heeft opgesteld voor een meer uniforme aanpak van stalking en wanneer is de implementatie gereed?
Regioplan heeft in opdracht van het Ministerie van VWS samen met alle betrokken partners de Handreiking aanpak stalking opgesteld. Deze handreiking is in april 2024 gelanceerd met een webinar voor professionals en gemeenten. De handreiking is nu te gebruiken voor alle gemeenten in hun lokale inrichting van de aanpak van stalking.4 De inzet op stalking wordt daarnaast ook meegenomen in meerdere lopende trajecten ter verbetering van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, zoals de inzet op deskundigheidsbevordering, de verbetering van de veiligheids- en risicobeoordeling en de verbetering van het inzetten van het tijdelijk huisverbod.
Is er al een interne casusregisseur binnen de politie beschikbaar voor de aanpak van stalking en zo nee, waarom niet?
Zoals in de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024 is aangegeven verkent de politie momenteel hoe regievoering er binnen een eenheid uit kan zien.5 Alle eenheden hebben de opdracht om na te gaan wat passend is om regie te borgen en hier ook een plan op te maken. Uw Kamer wordt in juni 2025 over de stand van zaken geïnformeerd in de brief over de voortgang van het plan van aanpak «Stop femicide!».
Hoe staat het binnen de politie met het verbeteren van de kwaliteit van het invullen van het specifieke screeningsinstrument SASH en het waarborgen dat deze ook wordt ingevuld door een medewerker die daarin is getraind?
De politie ziet er op toe dat de SASH-formulieren door goed opgeleide medewerkers worden ingevuld. Deze formulieren worden ingevuld door politiemedewerkers die een e-learning gevolgd moeten hebben om de gestelde vragen goed te kunnen interpreteren. Daarnaast stuurt de politie op het zorgvuldig invullen van de SASH op basis van nieuwe informatie die de politie binnenkrijgt.
Eén van de tien prioriteiten in het plan van aanpak «Stop femicide!» is het verbeteren van de veiligheids- en risicotaxatie. Het is belangrijk dat we hierbij niet alleen kijken naar het SASH-instrument van de politie. In samenwerking met een aantal van de voornaamste organisaties die een veiligheids- en/of risicobeoordeling uitvoeren wordt onderzocht hoe instrumenten voor veiligheids- en risicobeoordeling (waaronder de SASH) beter in samenhang kunnen worden ingezet en wat ervoor nodig is om deze te verbeteren, zodat rode vlaggen sneller worden herkend. Ook over dit onderwerp zal u verder worden geïnformeerd in de brief over de voortgang van de prioriteiten van het plan van aanpak «Stop femicide!».
Hoe staat het met het verbeteren van de communicatie met slachtoffers en eventueel nabestaanden door het Openbaart Ministerie en de politie? Is de verkenning al afgerond naar de vraag of er één aanspreekpunt bij de politie kan komen?
Zoals in de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024 is aangegeven, hebben de betrokken organisaties – politie, Openbaar Ministerie, reclassering, Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis, samen met de slachtofferadvocatuur en Slachtofferhulp Nederland – gezamenlijk geconcludeerd dat al deze organisaties een verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat het contact met een slachtoffer van stalking tijdens het volledige traject goed verloopt.6 De manier waarop en hoe de organisaties dat in samenhang met elkaar doen, werk ik op dit moment samen met hen verder uit. Over de stand van zaken wordt uw Kamer in juni 2025 geïnformeerd in de brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Bent u bereid een specifieke verkenning te doen naar de rol van kinderen rond femicide-zaken en het feit dat minderjarige kinderen na de moord dikwijls verplicht omgang moeten hebben met de dader, terwijl lang niet altijd het kind zelf gehoord is door de rechter of de Raad voor de Kinderbescherming? Bent u bereid te voorkomen dat te snel wordt geconcludeerd dat contact met de dader in het belang van het kind is?
Het recht op contact of omgang van de ouder met zijn of haar kind is een fundamenteel recht dat wordt beschermd door verschillende mensenrechtenverdragen. Dit betekent dat bij partnerdoding contact en omgang van de ouder met het kind op dit moment niet automatisch kan worden ontnomen. Daarvoor zal altijd door de kinderrechter een zorgvuldige afweging worden gemaakt over of contact of omgang in het belang van het kind is. Uit de recente evaluatie van de Wet clausulering recht op contact of omgang na partnerdoding blijkt dat die zorgvuldige afweging ook plaatsvindt.7 Ook blijkt uit deze evaluatie dat in verreweg de meeste gevallen door de Raad voor de Kinderbescherming op basis van haar onderzoek wordt verzocht om een beëindiging van het gezag van de (gedetineerde) ouder, en dat de kinderrechter dan vrijwel altijd ook hiermee instemt.
Het belang van het kind is leidend. Tegelijkertijd begrijp ik heel goed dat het voor nabestaanden vaak zeer moeilijk en pijnlijk is om een omgangsregeling met de pleger na partnerdoding te moeten bespreken of accepteren. Ik zal hierover in gesprek gaan met de Staatssecretaris van Rechtsbescherming, ook het perspectief en de ervaringen van nabestaanden expliciet daarin betrekken en op dit onderwerp in juni 2025 terugkomen in de toegezegde brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden voor het commissiedebat over zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 3 april 2025?
Ja.
Het verdwijnen van wolven en stroperij in Nederland |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Erkent u dat uit de tabel «dode wolven» op de website van BIJ12 blijkt dat er gevallen zijn waarin de doodsoorzaak van wolven niet natuurlijk is en dat dit in tegenspraak is met de bewering dat er geen aanwijzingen zijn voor stroperij?1
Er zijn inderdaad gevallen waarin de doodsoorzaak van wolven niet natuurlijk is. Zoals ik in de beantwoording van uw vragen heb aangegeven, is stroperij een bekend fenomeen dat van tijd tot tijd op verschillende locaties de kop opsteekt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1622).
Kunt u bevestigen dat een kwart van de geregistreerde wolvenpopulatie in Nederland zonder duidelijke verklaring is verdwenen? Zo ja, waarom acht u dit geen reden voor nader onderzoek?
Zoals in de beantwoording van uw vragen is aangegeven, is uit navraag bij BIJ12 en politie niet gebleken dat er sprake is van een opvallende situatie rond verdwenen wolven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1622).
Wolven kunnen om meerdere redenen van de radar verdwijnen. Bijvoorbeeld doordat ze over de grens naar andere landen trekken of doordat ze zich schuilhouden en daardoor niet zichtbaar zijn voor mensen. Ik zie derhalve geen reden voor nader onderzoek.
Klopt het dat er in ieder geval twee gevallen van dode wolven, één in Stroe (1 oktober 2021) en een in Heerde (21 september 2022), sprake is van een strafrechtelijk onderzoek op basis van de necropsies van deze dode wolven? Zo ja, klopt het dan ook dat als er sprake is van een strafrechtelijk onderzoek het over gevallen van stroperij gaat?
Naar de dood van deze twee wolven is destijds strafrechtelijk onderzoek verricht. Die onderzoeken zagen op overtreding van artikel 3.5 lid 1 van de Wet natuurbescherming (oud), te weten het opzettelijk doden van een soort genoemd in de Habitatrichtlijn en het Verdrag van Bern. In het geval van de wolf uit Stroe volgde uit de door een veterinair patholoog uitgevoerde sectie dat de wolf was doodgeschoten. Wegens het ontbreken van verdere aanknopingspunten, moest dat onderzoek worden gestopt. In het tweede geval, de wolf uit Heerde, bleek dat de wolf niet was doodgeschoten. Omdat niet duidelijk was of de wolf door een mens was gedood, is ook dit onderzoek geëindigd.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de huidige status van genetisch geïdentificeerde wolven in Nederland? Kan daarbij worden vastgesteld welke doodsoorzaken zijn geconstateerd en, indien onbekend, welke oorzaken het meest waarschijnlijk zijn?
Ik zie geen reden om hier onderzoek naar te doen. Doodsoorzaken van wolven worden in opdracht van BIJ12 onderzocht bij het Dutch Wildlife Healthcentre in Utrecht in samenwerking met Wageningen Environmental Research. De uitkomsten van dit onderzoek worden gedeeld met BIJ12 en de provincies. BIJ12 publiceert een overzicht van de aangereden of dood gevonden wolven op haar website.2
Welke gesprekken voert u met provincies om illegale praktijken rondom de wolf tegen te gaan? Bent u bereid dit alsnog te initiëren, indien deze gesprekken niet plaatsvinden?
Het toezicht op faunabeleid is een provinciale taak. Ik heb geen aanwijzingen dat provincies te kort schieten in dit toezicht. Ik zie daarom geen reden om hier het gesprek over aan te gaan.
Bent u bereid om met provincies en opsporingsinstanties in gesprek te gaan over de uitbreiding van toezicht en handhaving op illegale jachtpraktijken, inclusief gerichte controles in gebieden waar veel wolven verdwijnen?
Zie het antwoord op vraag 5. Aanvullend daaraan: de motie Graus-Van der Plas die de regering verzoekt te bezien hoe men in samenwerking met de boswachterij en de politie kan overgaan tot actievere opsporing en striktere handhaving in de strijd tegen stroperij van (beschermde) dieren, waaronder de wolf (Kamerstuk 33 576, nr. 432) heb ik doorgeleid naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Kunt u bevestigen of er in Nederland aangiftes zijn gedaan of signalen bekend zijn van bedreigingen aan het adres van ecologen of natuurbeschermers die zich uitspreken over wolven? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om deze bedreigingen tegen te gaan, naast de verantwoordelijkheid die bij werkgevers wordt gelegd?
Wanneer aangifte wordt gedaan van bedreigingen aan het adres van ecologen of natuurbeschermers, zal hiernaar in de regel opsporingsonderzoek worden gedaan.
Uit de registratiesystemen van de politie is niet op te maken of er aangiftes zijn gedaan of signalen bekend zijn van bedreigingen aan het adres van ecologen of natuurbeschermers die zich uitspreken over wolven. In die systemen wordt niet systematisch vastgelegd of een betrokkene ecoloog of natuurbeschermer is. Ook anderszins zijn bij de politie, voor zover na te gaan, geen aangiftes of signalen van dien aard bekend.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te treffen, zoals betere bescherming van ecologen, strengere handhaving tegen bedreigingen en actieve signalering van intimidatie binnen de natuurbeschermingssector? Zo nee, waarom niet?
Gezien wat ik in mijn antwoord op vraag 7 heb geschreven, zie ik hier geen reden toe.
Bent u bereid onderzoek te laten uitvoeren naar het terreingebruik van wolven en een analyse te maken van gebieden waar wolven lijken te verdwijnen, om zo inzicht te krijgen in mogelijke illegale praktijken?
Aangezien ik geen reden heb om aan te nemen dat er sprake is van het op ongebruikelijk wijze verdwijnen van wolven, zie ik geen aanleiding tot dit onderzoek.
Hoe denkt u te kunnen controleren of ergens sprake is van stroperij als een nationaal park als Nationaal Park De Hoge Veluwe of een landgoed als Den Treek slechts beperkt of helemaal niet informatie deelt met BIJ12 en de provincies?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 5 is het toezicht op faunabeleid een provinciale taak en heb ik geen aanwijzingen dat provincies tekortschieten in dit toezicht.
Bent u bereid om expliciet de problematiek van stroperij daarin op te nemen en hierover afspraken te maken, aanvullend op de gesprekken met andere landen over een gezamenlijk wolvenmanagementplan?
Ik zie hier geen reden toe.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk te beantwoorden, voorafgaand aan het geplande plenaire debat over de wolf?
Aangezien de vragen zijn ingediend op de dag van het plenaire wolvendebat, was het niet mogelijk ze voorafgaand aan dit debat te beantwoorden.
Bezuinigingen op de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() |
Heeft u het artikel in Tubantia over de bezuinigingen van gemeenten op jeugdzorg gelezen? Herkent u het beeld dat gemeenten bezuinigen op jeugdzorg?1
Ja
In hoeveel andere regio’s speelt dit probleem? Herkent u de worsteling van gemeenten die nu bezig zijn met hun financiële plannen voor komende jaren en voor wie onduidelijk is of er fors bezuinigd moet worden?
Ik herken de worsteling van gemeenten. De financiering van de Jeugdzorg is onderdeel van het Gemeentefonds. De middelen uit de algemene uitkering van het gemeentefonds zijn beleids- en bestedingsvrij voor gemeenten. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de financiële positie en adequate uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden die op hen rusten. De gemeenteraad stelt jaarlijks een begroting vast en de gemeente dient ervoor te zorgen dat deze structureel en reëel in evenwicht is. Binnen de kaders van de wet- en regelgeving is het aan de individuele gemeenten hoe ze hun ontvangsten uit het gemeentefonds inzetten.
De afgesproken bezuiniging op de jeugdzorg van structureel 511 mln. is door dit kabinet geschrapt. Wel ligt er nog de besparingsopgave vanuit de Hervormingsagenda die opbouwt tot 1 mrd structureel. In de Hervormingsagenda Jeugd zijn afspraken gemaakt om de jeugdzorg kwalitatief te verbeteren en ook het stelsel (financieel) houdbaar te maken. De commissie- Van Ark heeft zwaarwegend advies gegeven over de uitvoering van de agenda in relatie tot de uitgavenontwikkeling. Uw Kamer is per brief (Kamerstukken II 2024–2025, 33 047, nr. 30) geïnformeerd over het overhedenoverleg van 17 maart jl waarin de afspraak uit het overhedenoverleg van 21 november om recht te doen aan de uitkomsten van het advies van de commissie- Van Ark opnieuw is bekrachtigd. Tegelijkertijd is geconstateerd dat het kabinet nog middenin het proces van besluitvorming in het kader van de voorjaarsnota zit en nog een aantal punten in het kader van de jeugdzorg echt uitwerking behoeft. Ik ben op dit moment dan ook met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Wat vindt u van het concrete voorbeeld in het artikel waarbij een hulpverlener werkt aan een onderzoek naar de mogelijke terugplaatsing bij de biologische ouders en dit plotseling moet stopzetten? Deelt u de mening dat het beoordelen van het hulptraject primair aan de professional is die de gezinnen kent?
Bij een kinderbeschermingsmaatregel voert de jeugdbeschermer de regie en zet in overleg met het gezin, de gemeenten en eventueel betrokken hulpverleners de nodige hulp en ondersteuning voor het gezin in. De gemeente is verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van een passend jeugdhulpaanbod.
Deelt u de mening dat het plotseling stopzetten van hulpverlening, beschadigend kan zijn voor kinderen en hun familie, maar ook ingaat tegen het Kinderrechtenverdrag? In hoeverre voelt u zich verantwoordelijk om te voorkomen dat hulp ineens wordt stopgezet vanwege financiële problemen?
Als hulp nodig is, moet de overheid de toegang tot voorzieningen waarborgen. Het is aan gemeenten of de verwijzer om hierin een zorgvuldige afweging te maken. Soms is een andere vorm meer passend of is hulp niet meer nodig, dan is het belangrijk goede afspraken te maken met het gezin over de wijze waarop de zorg wordt gewijzigd of afgebouwd. Zodat er geen onverwachte veranderingen ontstaan.
Deelt u de mening dat dit soort besluiten ook jeugdhulpverleners en jeugdbeschermers in een lastige positie brengt en als gevolg kan hebben dat zij teleurgesteld de sector verlaten, terwijl er juist personeelstekorten zijn?
Jeugdhulpverleners, jeugdbeschermers, aanbieders en gemeenten zetten in op passende zorg aan jeugdigen. In de praktijk kan het voorkomen dat er sprake is van veranderingen in de hulpverlening, indien er redenen zijn dat andere zorg beter aansluit. Dit kan impact hebben op gezinnen en ook op professionals. Ik herken het beeld niet dat jeugdprofessionals om die reden de sector verlaten.
Hoe reflecteert u op de opmerkingen van de FNV dat ook de bezuinigingen op onderwijs een reden kunnen zijn voor de toename van jeugdhulp? Wat vindt u van de opmerkingen van de FNV dat gemeenten niet zouden moeten vooruitlopen? Bent u bereid om snel duidelijkheid te geven?
Ik deel de achterliggende gedachte van de FNV dat onderwijs van groot belang is voor een gezonde ontwikkeling van kinderen. Kinderen die thuis komen te zitten omdat ze uitvallen op school doen vaker een beroep op jeugdhulp. De commissie van Van Ark heeft in haar advies ook erkend dat jeugdzorgproblematiek zijn oorsprong vaak vindt in andere domeinen. Mij zijn geen onderzoeken bekend waaruit volgt dat de toegenomen vraag naar jeugdhulp deels te herleiden is tot de bezuinigingen op onderwijs.
Rijk en gemeenten delen de wens om de jeugdzorg voor de toekomst houdbaar en beheersbaar te maken. De afgesproken bezuiniging op de jeugdzorg van structureel 511 mln. is door dit kabinet geschrapt. Wel ligt er nog de besparingsopgave vanuit de Hervormingsagenda die opbouwt tot 1 mrd structureel. In de Hervormingsagenda Jeugd zijn afspraken gemaakt om de jeugdzorg kwalitatief te verbeteren en ook het stelsel (financieel) houdbaar te maken. De commissie- Van Ark heeft zwaarwegend advies gegeven over de uitvoering van de agenda in relatie tot de uitgavenontwikkeling. Uw Kamer is per brief (Kamerstukken II 2024–2025, 33 047, nr. 30) geïnformeerd over het overhedenoverleg van 17 maart jl. waarin de afspraak uit het overhedenoverleg van 21 november om recht te doen aan de uitkomsten van het advies van de commissie- Van Ark opnieuw is bekrachtigd. Tegelijkertijd is geconstateerd dat het kabinet middenin het proces van besluitvorming in het kader van de voorjaarsnota zit en nog een aantal punten in het kader van de jeugdzorg echt uitwerking behoeft. Ik ben op dit moment dan ook met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de en adequate uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden die op hen rusten. De gemeenteraad stelt jaarlijks een begroting vast en de gemeente dient ervoor te zorgen dat deze structureel en reëel in evenwicht is. Binnen de kaders van de wet- en regelgeving is het aan de individuele gemeenten hoe ze hun ontvangsten uit het gemeentefonds inzetten. De middelen uit de algemene uitkering van het gemeentefonds zijn beleids- en bestedingsvrij voor gemeenten.
Hoeveel aanbieders zijn afgelopen jaar gecontacteerd door de Jeugdautoriteit omdat ze continuïteitsrisico’s voorzien? Kunt u ons een overzicht geven van de ontwikkeling in de afgelopen jaren? In hoeverre wordt u actief op de hoogte gebracht wanneer de financiële problemen van jeugdhulpaanbieders dusdanig groot zijn dat de Jeugdautoriteit in actie komt?
De Jeugdautoriteit monitort in het kader van vroegsignalering continu jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen op financiële gezondheid door middel van haar Early Warning System. Daarnaast acteert zij op signalen en voert zij toetsgesprekken om mogelijke continuïteitsrisico’s te identificeren. Wanneer sprake is van ernstige continuïteitsrisico’s, wordt, indien sprake is van cruciale jeugdhulp, samen met gemeenten/regio’s en de aanbieder aan de hand van het Draaiboek Bevordering Continuïteit Jeugdzorg gewerkt aan een duurzaam herstel. In 2024 ging dit om 17 jeugdhulpaanbieders. Dit aantal is stabiel de afgelopen jaren. VWS en de Jeugdautoriteit hebben regulier overleg waarin de Jeugdautoriteit VWS bijpraat over lopende casuïstiek en continuïteitsrisico’s.
Is aan de hand daarvan ook een beeld te maken van het aantal hulpverleners met onzekerheid over hun baan en het aantal kinderen en gezinnen van wie hulp dreigt te verdwijnen?
Gemeenten en aanbieders hebben als opdrachtgevende en contracterende partijen inzicht per casus. Een totaalbeeld is niet beschikbaar.
Onaangekondigde huisbezoeken bij demonstranten door de politie |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het incident waarbij de politie een onaangekondigd huisbezoek aflegde bij een anti-genocide demonstrant1?
Ja.
Bent u ook bekend met het rapport «Ongecontroleerde Macht» van Amnesty International over politieoptreden bij demonstraties, waarin wordt gewezen op onrechtmatige ID-controles, intimidatie en onduidelijke surveillance-methoden2?
Daar ben ik mee bekend. Mijn voorganger heeft op het rapport gereageerd, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Uw Kamer heeft op 12 december 2023 deze reactie ontvangen.3
Hoe beoordeelt u de constatering van Amnesty International dat vreedzame demonstranten regelmatig te maken krijgen met onrechtmatige ID-controles, onaangekondigde huisbezoeken, social media monitoring en andere vormen van surveillance door de politie?
Zoals aangegeven in bovengenoemde beleidsreactie, heeft de politie op grond van haar wettelijke taak een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen. In dat kader kan sprake zijn van een noodzaak om informatie te verzamelen. Dit gebeurt in ondergeschiktheid aan het lokaal gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels.
In vraag 5 ga ik nader in op het juridisch kader.
Bent u ermee bekend dat politieagenten onaangekondigd huisbezoeken afleggen bij demonstranten om vragen te stellen over hun motivatie en toekomstige deelname aan demonstraties? Hoe beoordeelt u dit optreden?
Ik ben hiermee bekend.
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet.
Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Op grond van welke wettelijke bevoegdheden worden demonstranten thuis bezocht en hoe verhoudt zich dit volgens u tot het recht op privacy en demonstratievrijheid?
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt een algemene grondslag voor politieoptreden in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Het kan hierbij ook gaan om huisbezoeken. Huisbezoeken kunnen leiden tot een (beperkte) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Deze inbreuk is gerechtvaardigd als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, met het huisbezoek een legitiem doel wordt nagestreefd en het huisbezoek een noodzakelijk en proportioneel middel is om dat doel te bereiken.
Voor zover bij een huisbezoek sprake zou zijn van daadwerkelijk binnentreden van een woning, gelden de waarborgen krachtens de Algemene wet op het binnentreden. Dit houdt in dat de persoon die binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.
Als het huisbezoek verband houdt met de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten rondom demonstraties, kan het huisbezoek ook raken aan het demonstratierecht. Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel, zoals het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Hoe beoordeelt u het feit dat vermoedelijk een wijkagent persoonlijke informatie van social media gebruikt (zoals een geplande verhuizing) om gesprekken met demonstranten thuis aan te gaan?
Het is niet aan mij als Minister om in te gaan op individuele zaken. Voor een meer algemene duiding verwijs ik u naar de beantwoording van de volgende vragen.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar het gebruik van social media door politie om burgers te benaderen, mede gezien het potentieel intimiderende effect op demonstranten en het demonstratierecht?
Om invulling te geven aan haar taak om de openbare orde te handhaven vergaart de politie informatie, ook online. De grondslag van deze informatievergaring ligt in artikel 3 Politiewet. Op grond van dit wetsartikel mag de politie informatie vergaren ten behoeve van de taakuitvoering zolang hiermee niet een volledig beeld ontstaat van delen van iemands persoonlijke leven. Deze informatie wordt ook online vergaard en heeft als doel de politie in staat te stellen keuzes te maken over de inzet van politiecapaciteit, het gezag te informeren en eventueel mitigerende maatregelen te kunnen treffen. Kortom, deze informatievergaring is noodzakelijk om invulling te geven aan de daadwerkelijke uitvoering van de taak om de openbare orde te handhaven.
Momenteel wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin bij een aanwijzing voor een ernstige verstoring van de openbare orde de politie stelselmatig informatie mag vergaren ten behoeve van de taakuitvoering. Dit betekent dat met de informatievergaring wel een beeld mag ontstaan van delen van iemands leven (zoals online al snel het geval is). Zoals toegezegd aan uw Kamer kunt u dit wetsvoorstel tegemoet zien. Het streven is om het wetsvoorstel voor de zomer in consultatie te laten gaan.
Zoals ik al eerder aan uw Kamer heb bericht, heeft de politie intern op basis van de huidige wet en jurisprudentie een vernieuwd handelingskader ontwikkeld voor de online gegevensvergaring. Zo wordt voor de werkvloer meer duidelijkheid gecreëerd over de bestaande bevoegdheden in de online wereld en de grenzen hiervan.4 Momenteel bereidt de politie de implementatie van dit vernieuwde handelingskader voor.
Hoe beoordeelt u de constatering dat dergelijke huisbezoeken door demonstranten als intimiderend worden ervaren en mogelijk een afschrikwekkend effect hebben op het recht om vrij te demonstreren?
Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel, zoals het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Welke richtlijnen bestaan er momenteel binnen de politie omtrent het monitoren van social media van demonstranten en hoe wordt geborgd dat dit gebeurt binnen de grenzen van privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om te onderzoeken of het optreden van wijkagenten bij demonstranten thuis en het gebruik van persoonsgegevens via social media overeenkomt met geldende wet- en regelgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het optreden van politie bij demonstraties beter aansluit bij het faciliteren van demonstraties in plaats van intimidatie en controle?
Ik heb op 15 mei een rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de rol van de politie bij demonstraties naar uw Kamer gestuurd, voorzien van een beleidsreactie, waar ik u graag naar verwijs.5 Daarnaast is het WODC bezig met een onderzoek naar het demonstratierecht met als doel het bestendigen van het wettelijk kader en het verbeteren van het handelingsperspectief van het lokaal gezag.
Heeft u sinds het verschijnen van het Amnesty-rapport (meer dan een jaar geleden) concrete stappen gezet om de politiepraktijken rondom demonstraties aan te passen? Zo ja, welke stappen waren dit en wat was het resultaat? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsreactie van 12 december 2023 op dit rapport is aangegeven dat de bevindingen van Amnesty International aanleiding voor de politie waren om naar de huidige processen rondom demonstraties te kijken en te bezien of de huidige instructies beter bekend moeten worden gemaakt onder politiemedewerkers.
Er zijn interne kwaliteitstrajecten opgericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens en demonstraties. Zoals hieronder nader wordt toegelicht, zal ook een gegevensbeschermingseffectbeoordeling worden uitgevoerd.
Bent u bereid duidelijke nieuwe richtlijnen op te stellen waarin exact staat omschreven onder welke omstandigheden ID-controles, huisbezoeken en social media-monitoring bij demonstranten toegestaan zijn, en hoe toezicht daarop geregeld wordt? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de bovengenoemde beleidsreactie is ten aanzien van identiteitscontroles verwezen naar de parlementaire geschiedenis en een reeds bestaande instructie van de korpschef. Hieruit blijkt dat voor de uitvoering van identiteitscontroles sprake moet zijn van een concrete aanleiding in relatie tot de politietaak en een afweging door de betreffende politiemedewerker op basis van de omstandigheden van het geval.
Bij de beantwoording van vragen 7, 9 en 10 heb ik reeds aangegeven dat de politie werkt aan een handelingskader voor de verduidelijking van de bestaande bevoegdheden in de online wereld en de grenzen hiervan.6
Het bericht 'Civitas Christiana voert al jaren een leugen – en lastercampagne tegen Rutgers' |
|
Annemarie Heite (NSC), Bente Becker (VVD), Arend Kisteman (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het door Civitas Christiana gepubliceerde «Zwartboek Gezin in Gevaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat scholen vrij blijven van externe druk en desinformatiecampagnes die de uitvoering van de verplichte burgerschaps- en seksuele vorming beïnvloeden?
Ja. Het is namelijk van belang dat scholen zich kunnen richten op de uitvoering van hun ettelijke taak waaronder de burgerschapsopdracht. Scholen geven met veel kennis en kunde hun onderwijs vorm en moeten dit zonder ongewenste externe druk- of desinformatiecampagnes kunnen doen.
Hoe kunt u voorkomen dat de door Civitas Christiana verspreide informatie een veilig schoolklimaat voor alle leerlingen, inclusief LHBTIQ+-leerlingen, tegenwerkt?
De rechter heeft onlangs uitspraak gedaan in het kort geding tegen Civitas Christiana. Zoals ook te lezen op de website van Rechtspraak: «Volgens de voorzieningenrechter verdraait Civitas passages uit het lesmateriaal van Rutgers en plaatst die ten onrechte in een context van het aanzetten tot seksuele handelingen. De geuite beschuldigingen zijn naar het oordeel van de rechter dan ook onrechtmatig.»2
Scholen moeten aandacht besteden aan relationele en seksuele vorming, dat staat immers in de wettelijk verplichte kerndoelen. Een veilig schoolklimaat is voorwaardelijk om goed onderwijs te kunnen geven. Het is kwalijk als het schoolklimaat onder druk komt te staan door onvolledige en onjuiste informatie.
Stichting School & Veiligheid en Rutgers hebben een handreiking gemaakt om scholen bij een veilig schoolklimaat te helpen. Daarnaast zijn diverse materialen ontwikkeld zoals artikelen en webpagina’s met informatie en een e-learning met een module over ouders aangaande dit thema. Zo wordt ook aandacht besteed aan hoe leerkrachten en schoolleiding het gesprek met ouders aan kunnen gaan om te voorkómen dat er een onjuist beeld bestaat over relationele en seksuele vorming en de Week van de Lentekriebels. Bij ontwrichtende situaties op school kunnen scholen altijd contact op nemen met Stichting School & Veiligheid voor advies of voor ondersteuning van het calamiteitenteam. Daarnaast is het van belang dat leerlingen en personeelsleden die zich om deze (of andere) redenen niet veilig voelen, altijd terecht kunnen bij een vertrouwenspersoon. Op veel scholen kan dat al, en met het wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs wordt een vertrouwenspersoon op elke school verplicht.
Welke mogelijkheden heeft u om maatregelen te nemen tegen desinformatiecampagnes die tot onzekerheid en angst bij onderwijsprofessionals kunnen leiden?
Het is niet primair aan overheden om desinformatie als zodanig te bestempelen.
De rechter heeft in het kort geding tegen Civitas Christiana een oordeel geveld.
Het kabinet erkent dat desinformatie over ieder onderwerp kan gaan, dus ook over burgerschaps- en seksuele vorming. Daarom nemen we ook maatregelen om de weerbaarheid van burgers tegen desinformatie in het algemeen te versterken.
In de voortgangsbrief Rijksbrede strategie desinformatie heeft het kabinet vier aandachtsgebieden geïdentificeerd waarvan het cruciaal is dat ze beschermd blijven tegen de risico’s van de verspreiding van desinformatie. Twee van die aandachtsgebieden zijn volksgezondheid en sociale en maatschappelijke stabiliteit.
Verder zijn er ondersteuningsmogelijkheden voor scholen en leerkrachten. Zoals eerder genoemd in het antwoord op vraag 3 hebben Stichting School & Veiligheid en Rutgers onder andere een handreiking gemaakt om scholen bij een veilig schoolklimaat te helpen. Daarnaast wordt met het wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs een vertrouwenspersoon op elke school verplicht. Tot slot zijn scholen en leerkrachten ook via het Expertisepunt Burgerschap ondersteund bij hoe zij moeilijke gesprekken kunnen voeren in de klas of op school («schurende gesprekken») en de vaardigheden die daarvoor nodig zijn.
Indien u geen mogelijkheden heeft, naar welke handvatten bent u nog op zoek om wel in te kunnen grijpen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen onderneemt u om scholen en ouders beter te informeren over het belang en de inhoud van seksuele vorming zoals vastgelegd in de kerndoelen?
Met de aanstaande curriculumherziening wordt duidelijker wat scholen hun leerlingen dienen te leren. Dat geldt ook voor de kerndoelen over relationele en seksuele vorming. Eind 2025 worden alle definitieve conceptkerndoelen opgeleverd.
Deze vormen de basis voor het vernieuwde curriculum. Naar verwachting zijn deze kerndoelen vanaf het schooljaar 2027/2028 wettelijk verankerd en gaan scholen hiermee aan de slag. Hoe zij deze doelen precies vertalen naar hun onderwijspraktijk, is aan hen; scholen hebben immers autonomie en zijn experts als het gaat om hun eigen onderwijsaanpak.
Vanuit het Ministerie van VWS wordt de ondersteuning mogelijk gemaakt via thema-instituten Rutgers en Soa Aids Nederland. Thema-instituten bieden onder meer betrouwbare informatie aan scholen, leerkrachten, ontwikkelaars van lesmaterialen, ouders en GGD’en over wat (wetenschappelijk gezien) werkt bij relationele en seksuele vorming. Voorbeelden hiervan zijn seksuelevorming.nl, netwerkbijeenkomsten en het kennisdossier relationele en seksuele vorming3.
Ook ouders worden ondersteund in en bewust gemaakt van het belang van relationele en seksuele opvoeding. De Ministeries van OCW en VWS maken dit mogelijk via een projectsubsidie aan Rutgers die tot en met 2025 loopt. Naast het creëren van bewustzijn over de cruciale rol als ouder of verzorger via onder meer online campagnes, worden met dit project handelingsperspectief, tools en vaardigheden geboden aan ouders en verzorgers.
Bent u bereid om scholen actief te ondersteunen bij het omgaan met druk vanuit externe groepen die proberen de inhoud van lesprogramma’s te beïnvloeden?
Scholen zijn eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Zij worden in eerste instantie ondersteund om inhoudelijk de juiste keuzes te maken in de vormgeving van hun schooleigen curriculum en de lesprogramma’s. Dat gebeurt onder andere door evidence-informed werken te bevorderen en de kwaliteit van leermiddelen inzichtelijk te maken middels een kwaliteitsalliantie. Op het gebied van veiligheid kunnen scholen bij intimidatie, calamiteiten of grensoverschrijdend gedrag voor advies of ondersteuning terecht bij het adviespunt of calamiteitenteam van Stichting School & Veiligheid.
Tot slot is het van belang om te noemen dat ook in het onderwijs, via de wettelijke kerndoelen, aandacht wordt versterkt voor digitale geletterdheid en burgerschap. Zo leren we leerlingen ook vanaf jongs af aan actief en kritisch na te denken over de informatie die zij tot zich nemen en ook communiceren.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Becker over buitenlandse financiering van dit soort organisaties?2
Naar aanleiding van deze motie zijn gesprekken gevoerd met de bewindspersonen van JenV, BZ, en BZK. Tevens wordt ook op korte termijn een gesprek gevoerd met de AIVD om dit onderwerp te agenderen. In de aankomende Emancipatienota wordt toegelicht wat het kabinet doet om vrouwen en lhbtiq+ personen te beschermen tegen de schadelijke narratieven, die extreem traditionele en religieuze organisaties verspreiden, die die de positie en rechten van vrouwen en lhbtiq+ personen ondermijnen. Ook is het Wetsvoorstel transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties (Wtmo) momenteel in behandeling bij de Eerste Kamer.
Ter illustratie worden hieronder twee voorbeelden gegeven van het kabinet doet om vrouwen en lhbtiq+ personen te beschermen tegen schadelijke narratieven. Ten eerste is er de Rijksbrede strategie effectieve aanpak desinformatie. De strategie bevat maatregelen om verspreiders en de verspreiding van desinformatie aan te pakken. Als onderdeel van deze strategie versterkt het Ministerie van OCW de mediawijsheid in de samenleving en het onderwijs, zodat burgers en leerlingen de betrouwbaarheid van informatie kunnen inschatten.
Daarnaast worden twee maatschappelijke organisaties ondersteund, COC en Rutgers, bij deskundigheidsbevordering en een toolkit met interventies en instrumenten die de veiligheid en weerbaarheid van maatschappelijke organisaties en hun werknemers en vrijwilligers vergroten.
Bent u bekend met de bevindingen van het Reformatorisch Dagblad uit 2023 dat Civitas Christiana haar donateurs misleidt en mogelijk adresgegevens verzamelt zonder daadwerkelijke intentie om petities in te dienen?3
Het Ministerie van OCW heeft kennisgenomen van deze bevindingen.
Welke waarborgen zijn er op dit moment om te voorkomen dat buitenlandse actoren invloed uitoefenen op ons onderwijs en acht u deze waarborgen voldoende?
In het regulier primair en voortgezet onderwijs zijn geen signalen bekend van buitenlandse inmenging. In het informeel onderwijs zijn deze signalen er wel. De mogelijkheden om deze signalen te onderzoeken en indien nodig in te grijpen, acht het kabinet onvoldoende. Daarom wordt gewerkt aan het wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs. In het hoger onderwijs wordt buitenlandse inmenging tegengegaan met onder andere de aanpak Kennisveiligheid.
Welke instrumenten hebben schoolleiders en docenten tot hun beschikking wanneer ze geconfronteerd worden met intimiderende campagnes?
Zie het antwoord op vraag 4, 5 en 7.
Mochten er zich op school incidenten, calamiteiten, intimidatie, agressie of grensoverschrijdend gedrag voordoen, dan kunnen scholen voor advies of ondersteuning terecht bij het adviespunt of calamiteitenteam van Stichting School & Veiligheid.
Bent u bereid met zowel de scholen als Rutgers in overleg te treden over wat zij nodig hebben om in vrijheid hun werk goed te kunnen blijven doen?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verstrekt instellingssubsidie aan expertisecentrum Rutgers en is daarmee hoofdverantwoordelijke in het contact met hen. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap staat in nauw contact met het Ministerie van VWS over relationele en seksuele vorming en actualiteiten die spelen op dit dossier. Samen met het Ministerie van VWS wordt continu bezien of aanvullende actie nodig is om scholen en hema-instituten te ondersteunen in hun (wettelijke) taken
Huisbezoeken aan demonstranten |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met eerdere berichtgeving1 en recente voorbeelden, onder andere via videoverslagen op Instagram2, over onaangekondigde huisbezoeken door de politie aan mensen die overwegen te demonstreren?
Ja.
Hoe vaak en in welke situaties worden deze onaangekondigde huisbezoeken ingezet? Kunt u een overzicht geven van het aantal bezoeken in de afgelopen drie jaar, uitgesplitst per regio?
Er zijn uiteenlopende redenen voor de politie om bij mensen thuis langs te gaan, aangekondigd en onaangekondigd. Het is een onlosmakelijk onderdeel van verbindend politiewerk. U kunt daarbij denken aan: de wijkagent die de verbinding met de wijk wil vergroten, een buurtonderzoek na een inbraak, het opvolgen van een melding over burenoverlast of over een mogelijk onveilige situatie bij de buren, een zogenaamd stopgesprek om bepaalde strafbare gedragingen en uitlatingen te bespreken en stoppen.
Thuis langsgaan bij mensen is derhalve deel van het reguliere politiewerk en wordt op verschillende wijze geregistreerd. Daarom is het niet mogelijk om het gevraagde overzicht te geven.
Deelt u de mening dat dergelijke huisbezoeken als zeer intimiderend kunnen worden ervaren door mensen die overwegen te demonstreren? Waarom wel of niet? Kunt u hierbij ingaan op de zorgen over een mogelijk «chilling effect», waarbij demonstranten ontmoedigd worden om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Ik kan mij voorstellen dat een huisbezoek door politie indruk kan maken. In het kader van demonstraties kunnen huisbezoeken worden afgelegd door politie. De politie kan informatie over de aard en omvang van een demonstratie proberen te verzamelen. Juist om de demonstratie goed te kunnen begeleiden. Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Kunt u toelichten wat de wettelijke grondslag is voor deze bezoeken en welke (juridische) criteria worden gebruikt bij de beslissing om onaangekondigd bij mogelijke demonstranten thuis langs te gaan?
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt een algemene grondslag voor politieoptreden in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Het kan hierbij ook gaan om huisbezoeken. Huisbezoeken kunnen leiden tot een (beperkte) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Deze inbreuk is gerechtvaardigd als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, met het huisbezoek een legitiem doel wordt nagestreefd en het huisbezoek een noodzakelijk en proportioneel middel is om dat doel te bereiken.
Voor zover bij een huisbezoek sprake zou zijn van daadwerkelijk binnentreden van een woning, gelden de waarborgen krachtens de Algemene wet op het binnentreden. Dit houdt in dat de persoon die binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.
In hoeverre zijn deze huisbezoeken in lijn met het grondwettelijke recht op demonstreren en de internationale mensenrechtenverplichtingen van Nederland?
Contact zoeken met mensen vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties en zoveel mogelijk wordt voorkomen dat daarvan in de praktijk sprake is. Dat houdt in dat huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval wordt afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken. Alleen iemands aanwezigheid bij demonstraties is geen reden voor een huisbezoek.
Kunt u bevestigen of bij deze huisbezoeken mensen worden gewaarschuwd voor deelname aan (vreedzame) demonstraties? Zo ja, hoe beoordeelt u de signaalwerking en het risico op ontmoediging van burgerparticipatie?
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Welke protocollen of instructies bestaan er binnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voor het afleggen van onaangekondigde huisbezoeken aan potentiële demonstranten? Bent u bereid deze protocollen/instructies met de Kamer te delen?
Het Openbaar Ministerie kent dergelijke protocollen en instructies niet. Voor de politie geldt dat het algemene interne handelingskader demonstraties onlangs is aangevuld met een onderdeel «Contacten met burgers ter voorbereiding op demonstraties». Hierin is opgenomen dat enkel het deelnemen aan een demonstratie nooit aanleiding kan zijn om contact met burgers op te nemen. De vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie moet evenredig zijn en passen bij de situatie. Indien bijvoorbeeld kan worden volstaan met telefonisch contact, wordt daarvoor gekozen.
Hoe wordt de proportionaliteit van deze maatregel beoordeeld? Wat zijn de afwegingen tussen het handhaven van de openbare orde enerzijds en de inperking van het recht op demonstratie anderzijds?
De overheid dient de uitoefening van het demonstratierecht te faciliteren. De politie levert hieraan een belangrijke bijdrage door in het kader van de politietaak demonstraties in goede banen te leiden en de veiligheid van alle aanwezigen te waarborgen. In dit kader kunnen ook huisbezoeken worden afgelegd door politie, bijvoorbeeld om informatie te verzamelen over een demonstratie. Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Afwegingen over de politie-inzet rondom demonstraties worden gemaakt in afstemming met het bevoegd gezag op basis van kennis van de lokale omstandigheden. In het algemeen is dialoog en de-escalatie hierbij het uitgangspunt.
Bestaan er bij de politie en/of het OM specifieke trainingen of richtlijnen over hoe om te gaan met demonstranten om misverstanden of onnodige intimidatie te voorkomen, zowel vooraf, tijdens als achteraf bij demonstraties? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat deze er wel zouden moeten komen? Zo ja, kunt u deze toelichten?
Binnen het Openbaar Ministerie bestaan er geen specifieke trainingen of richtlijnen. Het demonstratierecht is een belangrijk grondrecht en beperking ervan, in de breedste zin, dient conform de wet en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit plaats te vinden. Het Openbaar Ministerie hecht veel waarde aan deze uitgangspunten en zal zich er altijd van vergewissen haar handelen hieraan te laten voldoen, gelet op het belang van het demonstratierecht voor de samenleving.
De politie besteedt in de ME-opleiding en SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden)-opleiding aandacht aan het demonstratierecht en de omgang met demonstranten. Bij de beantwoording van vraag 7 ben ik ook reeds ingegaan op het interne handelingskader demonstraties van de politie dat onlangs is aangevuld.
Bent u van mening dat deze vorm van preventief optreden bijdraagt aan het vertrouwen in de politie en de overheid? Hoe waarborgt u dat burgers niet worden afgeschrikt om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Van de overheid mag worden verwacht dat het demonstratierecht wordt gefaciliteerd en er daarmee ook voldoende ruimte is om te demonstreren, maar ook dat dat op een veilige manier gebeurt. Daarom is het belangrijk dat wanneer het in het kader van de politietaak noodzakelijk is om contact te leggen in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Bent u voornemens maatregelen te treffen om deze vorm van huisbezoeken aan (mogelijke) demonstranten te beperken of beter te reguleren? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over uw voornemens en de tijdsplanning? Zo nee, waarom niet?
Nee. Huisbezoeken zijn en blijven onderdeel van het werk van politie. Contact zoeken met burgers vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan.
Kunt u deze vragen los van elkaar en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het is niet gelukt om deze vragen eerder te beantwoorden.
De late bekendmaking van de forfaitaire rendementspercentages in Box 3 |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat spaarders pas op 7 maart 2025 duidelijkheid hebben gekregen over de definitieve forfaitaire rendementspercentages in Box 3 die gelden voor het jaar 2024? Wat vindt u ervan dat de ministeriële regeling pas na het openstellen van de aangifteperiode inkomstenbelasting 2024 is gepubliceerd?
In de wetgeving voor box 3 is geregeld dat het forfaitaire rendementspercentage voor banktegoeden en schulden na afloop van het jaar wordt vastgesteld met een ministeriële regeling. Deze percentages worden met terugwerkende kracht in de wet opgenomen. De bedoeling hiervan is dat de percentages zo dicht mogelijk bij de werkelijke rendementspercentages in het betreffende jaar aansluiten.
De percentages voor 2024 zijn inderdaad op 7 maart 2025 gepubliceerd in de Staatscourant, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2024.1 De manier waarop de percentages worden berekend en vastgesteld is opgenomen in de wet. Dit is gebaseerd op gemiddelde rentes in de eerste elf maanden van het jaar zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank (DNB). Deze gemiddeldes zijn echter niet direct op 1 december beschikbaar, maar komen jaarlijks in de loop van januari beschikbaar. Vanwege de latere beschikbaarheid is ervoor gekozen om de maand december niet mee te wegen in de berekening. Die gegevens zouden namelijk pas in februari van het volgende jaar beschikbaar komen.2 Het Ministerie van Financiën heeft dit jaar de berekende percentages op 22 januari 2024 aan de Belastingdienst aangeleverd, zodat de Belastingdienst de juiste percentages kon gebruiken in communicatie naar belastingplichtigen. Op die manier worden in het digitale aangifteformulier de juiste percentages al toegepast. Op het moment dat de aanslagen na het openstellen van de aangifteperiode inkomstenbelasting worden opgelegd staan de definitief vastgestelde percentages opgenomen in de wet. In de wet is geen uiterste publicatiedatum opgenomen voor de ministeriële regeling. Aangezien de juiste percentages met terugwerkende kracht op een bij wet voorziene wijze worden vastgesteld zie ik juridisch gezien geen bezwaren in de publicatiedatum van 7 maart 2025.
Klopt de veronderstelling dat alle benodigde informatie al op 1 december 2024 beschikbaar is, omdat voor het berekenen van het forfaitaire rendementspercentage banktegoeden en schulden een gemiddeld rendement wordt uitgerekend over de eerste 11 maanden van het jaar?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat het publiceren van een regeling die enkel twee getallen wijzigt alsnog drie maanden in beslag neemt?
Zoals in het antwoord hierboven is weergegeven is de benodigde informatie om de percentages te berekenen jaarlijks pas in de loop van januari beschikbaar. Daarna moet de regeling worden opgesteld en worden voorgelegd voor een uitvoeringstoets door de Belastingdienst. Deze stappen kosten enige tijd. Het klopt echter dat sprake is van een relatief simpele regeling. Ik zal mij inspannen om de regeling volgend jaar voor 1 maart 2026 te publiceren.
Bent u bereid om, zolang de Wet werkelijk rendement niet is ingevoerd, de publicatie van de jaarlijkse regeling te versnellen, zodat spaarders eerder duidelijkheid hebben over het definitieve forfaitaire rendement waarover zij belasting betalen? Op welke datum verwacht u de regeling volgend jaar uiterlijk gepubliceerd te hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Verwacht u nog formeelrechtelijke bezwaren en/of procedures als gevolg van de (te) late publicatie van de ministeriële regeling?
Zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 is aangegeven is geen sprake van een te late publicatie. Mede daardoor zie ik juridisch gezien geen bezwaren in de publicatiedatum van 7 maart 2025. Ik heb op dit moment geen indicatie voor formeelrechtelijke bezwaren of procedures.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het tweeminutendebat over Box 3?
Ja.
Het bericht 'Minister Faber negeerde eigen inspectie bij vorming asielwet' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Faber negeerde eigen inspectie bij vorming asielwet»?1
Ja.
Kunt u uitgebreid toelichten waarom u de Inspectie Justitie en Veiligheid niet heeft betrokken bij de totstandkoming van de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel, terwijl dat wel vereist is op grond van de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties en het Relatiestatuut van het ministerie?
Zoals toegelicht in de nader rapporten bij beide genoemde wetsvoorstellen wil de regering met spoed komen tot een breed pakket aan maatregelen om de asielketen te ontlasten en de instroom van asielzoekers te verminderen. Om die reden worden beide wetstrajecten zoveel mogelijk versneld doorlopen en is ervoor gekozen in de consultatiefase de wetsvoorstellen alleen voor te leggen aan de organisaties die in hun uitvoering direct door de voorgestelde maatregelen worden geraakt.2 Hoewel wijzigingen van vreemdelingenwet en -regelgeving uiteraard in zijn algemeenheid relevant kunnen zijn voor de aard en omvang van het toezicht, wordt de Inspectie niet direct geraakt door de wetsvoorstellen. Deze voorzien niet in nieuwe taken of verplichtingen voor de Inspectie. De regering gaat ervan uit dat de genoemde instrumenten – de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties en het Relatiestatuut JenV – voldoende ruimte bieden om het verrichten van een uitvoeringstoets door de Inspectie in voorkomende gevallen hiertoe te beperken. Het vorengaande betekent overigens niet dat de kennis en ervaring van de Inspectie met de vreemdelingenketen niet worden meegenomen. Er bestaan reguliere contactmomenten waarin beleidsvoornemens en de ontwikkeling van wet- en regelgeving met de Inspectie worden besproken. Het is staand beleid dat de Inspectie gevraagd en ongevraagd de bewindspersonen van advies kan dienen.3
Kunt u toelichtingen waarom u niet heeft gereageerd op de brief van de Inspectie van 4 december 2024 waarbij u werd gewezen op dit vereiste?
De brief waar u naar verwijst betreft correspondentie tussen ambtenaren. De Inspectie is ambtelijk telefonisch op de hoogte gesteld van de keuzes die in het antwoord op vraag 2 zijn beschreven.
Deelt u de constatering van de Inspectie dat het niet vroegtijdig consulteren van de Inspectie ertoe kan leiden dat de consequenties van het wetsvoorstel onvoldoende in beeld zouden worden gebracht, met mogelijke negatieve effecten en schade als gevolg? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Bij de totstandkoming van de wetsvoorstellen zijn de partijen geraadpleegd die direct door deze voorstellen worden beïnvloed, of waarvan de taken door deze voorstellen worden geraakt. In het antwoord op vraag 2 is toegelicht dat en waarom de regering dat in dit geval, gelet op de aan de orde zijnde belangen, een verantwoorde keuze acht.
Deelt u de mening dat de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties alsnog dienen te worden nageleefd en dat de Inspectie zo snel mogelijk alsnog betrokken moet worden bij de de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel? Zo ja, op welk termijn bent u voornemens dit te doen en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de Inspectie niet alsnog om een uitvoeringstoets vragen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is de regering van oordeel dat de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties en het Relatiestatuut JenV voldoende ruimte bieden om in dit geval deze keuze te maken. Zoals eveneens toegelicht in het antwoord op vraag 2 betekent dat overigens niet dat de kennis en ervaring van de Inspectie met de vreemdelingenketen niet worden meegenomen.
In hoeverre voldoet u met deze werkwijze aan de ambitie in het hoofdlijnenakkoord om op zeer korte termijn wettelijk vast te leggen dat rijksinspecties vroegtijdig worden betrokken bij de totstandkoming van wet- en regelgeving?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat uw handelen niet in lijn is met artikel 7 van de inmiddels in consultatie gebrachte Kaderwet rijksinspecties waarin staat dat «Onze Minister die het aangaat betrekt een rijksinspectie vroegtijdig bij de totstandkoming van beleidsvoornemens, internationale verplichtingen en ontwerpen voor wet- en regelgeving indien deze gevolgen hebben voor de toezichtstaak van de betreffende rijksinspectie»? Zo nee, waarom niet?2
Het in de vragen 6 en 7 bedoelde wetstraject loopt nog en is reeds daarom niet richtinggevend voor het antwoord op de vraag of een uitvoeringstoets door de Inspectie in dit geval moet worden verricht.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor 3 april 2025?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig als mogelijk te beantwoorden.
Bent u bekend met het bericht «Terwijl Hongaarse parlement Pride verbiedt, radicaliseert Orbán: zijn critici betitelt hij als «bedwantsen»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze maatregel in het licht van de fundamentele rechten en vrijheden binnen de Europese Unie?
Het kabinet vindt de nieuwe anti-lhbtiq+ wetswijzigingen in Hongarije zeer zorgelijk en is van mening dat deze, net als eerdere Hongaarse anti-lhbtiq+ wetgeving, niet lijken te stroken met diverse grondrechten uit het EU-Handvest. Nederland heeft onze zorgen en afkeuring bilateraal geuit en zal dit ook in EU-verband doen. Of de recente wetswijzigingen daadwerkelijk in strijd zijn met het Unierecht, waaronder het EU-Handvest, is in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de Verdragen, om te beoordelen. Nederland zal de Commissie oproepen om dit voortvarend te doen en actie te ondernemen indien zij constateert dat het Unierecht is geschonden.
Welke gevolgen ziet u voor de LHBTI+-gemeenschap in Hongarije en voor de vrijheid van demonstratie in het algemeen?
Het is nu allereerst aan de Commissie om de verenigbaarheid van de wetswijzigingen met het Unierecht te beoordelen. Voor nu constateert het kabinet dat de wetswijzigingen zeer zorgelijk en kwalijk zijn, omdat ze de positie en gelijke rechten van de lhbtiq+ gemeenschap verder onder druk zetten en omdat fundamentele rechten, zoals demonstratierecht, op het spel komen te staan. Tezamen met retoriek van de regering gericht tegen het kritische maatschappelijk middenveld en de lhbtiq+ gemeenschap, leidt dat tot verdere stigmatisering en negatieve impact op de emancipatiestrijd van lhbtiq+ personen en toenemende zorgen over de beperking van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Welke invloed heeft de recente wetgeving op de bredere emancipatiestrijd van LHBTI+-personen in Hongarije, bijvoorbeeld op hun toegang tot zorg, werk en sociale acceptatie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de waarden en verdragen van de Europese Unie, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt de Minister dat Hongarije nog cohesiegelden zou moeten ontvangen, gezien de recente ontwikkelingen met betrekking tot de rechtsstaat en fundamentele vrijheden?
Op dit moment is er naar aanleiding van aanhoudende zorgen over de rechtsstaat en corruptieproblematiek ca. EUR 19 mld. aan EU-middelen voor Hongarije opgeschort, waarvan ca. EUR 9,4 mld. aan EU-cohesiemiddelen op basis van de MFK-rechtsstaatverordening (EUR 6,4 mld.) en op basis van de Common Provisions Regulation(CPR) (ca. EUR 3 mld.), onder meer vanwege het niet voldoen aan de horizontale voorwaarden op het gebied van gelijke rechten voor lhbtiq+-personen. Het is aan de Commissie, als hoedster van de Verdragen, om de verenigbaarheid van de wetswijzigingen van 18 maart jl. met het Unierecht te beoordelen. Nederland roept de Commissie op om dit voortvarend te doen en actie te ondernemen indien zij constateert dat het Unierecht is geschonden, in lijn met motie Van Campen c.s.2. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 14 maart in het verslag van de Raad Algemene Zaken-Cohesie.
Hoe is de Minister voornemens de motie-Paternotte/Van Campen met betrekking tot de artikel 7-procedure uit te voeren?2
De artikel 7-procedure is een politiek rechtsstaatinstrument, maar kent een zware besluitvormingsprocedure. Om daadwerkelijk over te kunnen gaan tot het opleggen van sancties in de vorm van schorsing van bepaalde Verdragsrechten is eerst een unaniem besluit van de Europese Raad (minus de lidstaat in kwestie) en goedkeuring van het Europees parlement nodig dat er sprake is van een ernstige en voortdurende schending van de Uniewaarden uit artikel 2 VEU (artikel 7(2) VEU). Pas daarna kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid besluiten om sancties in de vorm van schorsing van bepaalde Verdragsrechten op te leggen (artikel 7(3) VEU). De inschatting van het kabinet is dat de benodigde meerderheden hiervoor op dit moment niet in zicht zijn. Ook kan de Raad onder artikel 7(1) VEU constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de Uniewaarden, zoals bedoeld in artikel 2 VEU, en kan aanbevelingen doen om deze te adresseren. Hier is een meerderheid van vier-vijfde van de Raad en goedkeuring van het Europees parlement voor nodig.
Het kabinet brengt momenteel het krachtenveld in kaart, en informeert de Kamer verder over de mogelijke vervolgstappen ten aanzien van de artikel 7-procedure in aanloop van de Raad Algemene Zaken (RAZ) van 27 mei 2025. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in het verslag van de RAZ van 18 maart jl.
Welke stappen onderneemt Nederland om deze kwestie binnen de Europese Unie aan de orde te stellen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft Nederland al contact gehad met de Hongaarse regering of andere EU-lidstaten over deze wet? Zo ja, wat waren de uitkomsten?
Het kabinet vindt de anti-lhbtiq+ wetswijzigingen die zijn aangenomen zeer zorgelijk en heeft onze zorgen en afkeuring reeds op verschillende manieren overgebracht. Zo heb ikzelf mijn zorgen publiekelijk uitgesproken via X4 en ik heb deze zorgen ook gedeeld met de Hongaarse ambassadeur. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de Raad van Europa heeft op 19 maart jl. in het Comité van Ministers een BeNeLux-verklaring5 uitgebracht met ernstige zorgen over de recente Hongaarse anti-lhbtiq+ wetswijzingen. Deze verklaring werd gesteund door in totaal 23 landen, waarvan 19 EU lidstaten. De Nederlandse ambassade in Boedapest heeft eveneens in een gezamenlijke verklaring6 met 21 andere ambassades zorgen uitgesproken en de inzet voor gelijke rechten voor iedereen, inclusief de lhbtiq+ gemeenschap, herbevestigd. Nederland zal ook in EU-verband zorgen uiten.
Bent u bereid om samen met gelijkgestemde EU-lidstaten een gezamenlijke verklaring of actie tegen deze wetgeving te initiëren?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze zal Nederland zich diplomatiek en politiek inzetten om de rechten van LHBTI+-personen in Hongarije te beschermen?
Het kabinet zal zich blijven inzetten voor gelijke rechten voor iedereen, inclusief voor de lhbtiq+ gemeenschap in Hongarije. Nederland zal zorgen blijven uitspreken over wetswijzigingen die hier niet mee stroken en in EU-verband via de Commissie inzetten op passende maatregelen indien het Unierecht wordt geschonden (zie het antwoord op vraag 2). Nederland zal de lhbtiq+ gemeenschap in Hongarije in woord en daad blijven steunen.
Hoe kan Nederland maatschappelijke organisaties en activisten in Hongarije ondersteunen die zich inzetten voor LHBTI+-rechten?
Zie antwoord vraag 11.
Welke gevolgen heeft de veranderde internationale context, zoals de verhouding van de VS, voor de Nederlandse en Europese aanpak van mensenrechten in Hongarije?
Nederland zal zich, ongeacht de inzet van derde landen, blijven inzetten voor mensenrechten wereldwijd, in Europa en in Hongarije, zowel bilateraal als in EU-verband. Gelijke rechten voor lhbtiq+ personen blijft een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid.
Antwoorden op Kamervragen over risico op hogere prijzen in nieuw kinderopvangstelsel van 17 februari 2025 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met de Handreiking Diensten van Algemeen Economisch Belang (DEAB) uit 2014?
Ja, daar ben ik mee bekend.1
Als in deze Handreiking staat dat kinderopvang een sociale Dienst van Algemeen Economisch Belang is, betekent dit dan dat de financiering van kinderopvang binnen de staatssteunregels valt? Waarom wel of niet?
In het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang betaalt de overheid de vergoeding voor kinderopvang direct aan kinderopvangorganisaties. Hierdoor is er sprake van staatssteun waar een oplossing voor gevonden moet worden. Dit kan door het vestigen van een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) in de sector. Het is dus niet per definitie zo dat kinderopvang een DAEB is. Kinderopvang is ook niet op die manier in de Handreiking DAEB genoemd. In de Handreiking DAEB wordt een verwijzing gemaakt naar het DAEB-Vrijstellingsbesluit 20122, waarin de voorwaarden voor het rechtmatig vestigen van een DAEB zijn vastgelegd. Zo moet er bijvoorbeeld sprake zijn van een duidelijk omschreven dienst en er moeten objectieve en transparante criteria zijn voor de berekening van de compensatie. Als een overheid een DAEB compensatiesteun op basis van het DAEB-Vrijstellingsbesluit verleent, hoeft zij de steun niet eerst bij de Europese Commissie te melden. Voor DAEB-steun op basis van het DAEB-Vrijstellingsbesluit met betrekking tot sociale behoeften (waaronder ook kinderopvang wordt begrepen) geldt geen compensatieplafond. Dat betekent dat de overheid geen rekening hoeft te houden met het algemene compensatieplafond van het DAEB-vrijstellingsbesluit ter hoogte van 15 miljoen euro per onderneming die een DAEB verricht.
Bent u bekend met het Europese DAEB-vrijstellingsbesluit (2012/21/EU) dat het kader bepaalt voor het geven van staatssteun?
Ja, daar ben ik mee bekend. Zie ook het antwoord onder vraag 2.
Is het juist dat naast de duiding in de Handreiking DAEB 2014, Nederland ook in de manier waarop het kinderopvangstelsel heeft georganiseerd valt onder het Europese Unie (EU)-kader van 2012?
De Handreiking DAEB geeft een overzicht van de huidige mogelijkheden die Europese regelgeving op het gebied van financiering en uitvoering van DAEB biedt. De Handreiking DAEB biedt zelf geen juridische basis voor het vestigen van een DAEB. Voor de nieuwe financiering voor kinderopvang, waarin kinderopvangorganisaties direct vanuit de overheid gefinancierd worden, geldt dat het DAEB-vrijstellingsbesluit 2012 van toepassing is.
Staat u nog steeds achter uw eerdere antwoord uit februari jl. waarin u stelt dat Kinderopvang geen Dienst van Algemeen Economisch Belang is?1 Waarom wel of niet?
Ja, ik sta achter het antwoord dat ik eerder heb gegeven. Op dit moment is de kinderopvangsector geen DAEB. In het huidige kinderopvangstelsel ontvangen werkende ouders (natuurlijke personen) een kinderopvangtoeslag vanuit de overheid. Vanwege de directe financiering van de vergoeding voor kinderopvang aan kinderopvangorganisaties wordt het vraagstuk ten aanzien van staatssteun nu uitgewerkt. Het vestigen van een DAEB is een manier om staatssteun te voorkomen.
Eerder gaf u tevens aan dat voorkomen kan worden dat sprake is van staatssteun door een activiteit te kwalificeren als dienst van algemeen economisch belang, wat bedoelt u hiermee? Hoe kan dit precies worden voorkomen?
Een steunmaatregel, of te wel een bijdrage die de overheid verstrekt aan ondernemingen, wordt niet als staatssteun aangemerkt wanneer de maatregel alleen dient ter compensatie voor de uitvoering van een DAEB door een of meerdere ondernemingen. In dat geval is er dus geen sprake van staatssteun.
Is het juist dat er bij een dienst van algemeen economisch belang sowieso sprake is van staatssteun, maar dat het erom gaat of dit wel of niet geoorloofd is?
Zoals hiervoor in reactie op vraag 6 geantwoord, wordt een steunmaatregel niet als staatssteun aangemerkt, wanneer de maatregel alleen dient ter compensatie voor de uitvoering van de DAEB. Wanneer de dienst voldoet aan de voorwaarden die o.a. het DAEB-vrijstellingsbesluit vereist, is er dus geen sprake van staatssteun.
Kunt u bevestigen dat er bij de financiering van kinderopvang in Nederland overheidsgeld gemoeid is?
Dat klopt. De overheid biedt werkende ouders een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang in de vorm van de kinderopvangtoeslag aan ouders4. In het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang zal de overheid de vergoeding voor kinderopvang rechtstreeks aan kinderopvangorganisaties verstrekken.
Kunt u tevens bevestigen dat Nederland wel degelijk rekening moet houden met voorwaarden waaronder dit mag zoals in het kader van 2012 uiteengezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang betaalt de overheid de vergoeding voor kinderopvang, voor een ouder die aan de wettelijke voorwaarden voldoet, direct aan de kinderopvangorganisatie die de opvang voor de betreffende ouder verzorgt. Dit leidt ertoe dat er in het nieuwe financieringsstelsel in beginsel sprake is van staatssteun. Zoals eerder aangegeven is staatssteun in beginsel verboden, echter zijn er mogelijkheden om staatssteun te rechtvaardigen danwel te voorkomen. Er is geen sprake van staatssteun, wanneer een DAEB voldoet aan de vereisten die gesteld zijn in de DAEB-vrijstellingsregeling. Concreet betekent dit dat in de uitwerking van het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang rekening wordt gehouden met de voorwaarden die het DAEB-vrijstellingsbesluit stelt aan het vestigen van een DAEB.
Moet Nederland (centraal of decentraal) rapporteren aan de Europese Commissie over staatssteun bij kinderopvang? Waarom wel of niet?
Bij de nieuwe financiering van kinderopvang, zal Nederland moeten rapporteren aan de Europese Commissie. Op basis van artikel 9 van het DAEB-vrijstellingsbesluit moeten (decentrale) overheden tweejaarlijks rapporteren over DAEB-compensaties. Aan de hand van de verslaglegging van (decentrale) overheden, kan de Europese Commissie controleren over de aangewezen DAEB conform de voorwaarden van het DAEB-vrijstellingsbesluit is ingericht.
Wilt u uw eerdere antwoord op de vraag of de door u voorgenomen stelselwijziging voldoet aan de voorwaarden voor staatssteun heroverwegen en aangeven of u daar nog steeds achter staat?
Ik heb geen reden om het eerdere antwoord dat ik gegeven heb over het risico op staatssteun in het nieuwe financieringsstelsel te heroverwegen of te herzien. Zoals uit een ambtelijk en informeel overleg met de Europese Commissie is gebleken, ontstaat er in het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang staatssteun vanwege de directe financiering van de vergoeding voor kinderopvang vanuit de overheid aan kinderopvangorganisaties.
Als u het voornemen heeft om de wet over het nieuwe financieringsstelsel op 1 januari 2027 in te laten gaan en u bent nu nog bezig met in kaart brengen wat effecten zijn van kinderopvang als DAEB, is die datum dan nog reëel? Waarom wel of niet?
De uitwerking van de voorwaarden waaronder een DAEB rechtmatig gevestigd kan worden, vindt zijn weerslag in het wetsvoorstel inzake het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang en de bijbehorende memorie van toelichting die de regering nu voorbereid. Ik heb geen aanleiding om te denken dat die uitwerking invloed heeft op de inwerkingtredingsdatum van het nieuwe financieringsstelsel.
Wilt u deze vragen binnen weken, één voor één beantwoorden?
Ja.
De wetenschappelijke onderbouwing voor en weerlegging van de zogeheten “hockeystick” grafiek van het IPCC |
|
Lidewij de Vos (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat tijdens het debat over over de Klimaat-en Energieverkenning op 11 maart 2025 aan u werd gevraagd een inhoudelijke reactie te geven op het onderzoek van McIntyre en McKitrick, waarin zij de onderbouwing voor de zogeheten «hockeystick» grafiek van Mann – zoals overgenomen door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) in 1999 – met wetenschappelijke argumenten weerleggen?1
Ja
Kunt u zich herinneren dat u daarop verwees naar het Global Temperature Report for 2024 van Berkeley Earth, dat volgens u juist een wetenschappelijke onderbouwing voor deze grafiek van het IPCC zou geven?2
Ja
Erkent u dat in het rapport, zoals genoemd in vraag 2, op geen enkele wijze wordt verwezen naar deze grafiek van het IPCC, al was het maar omdat deze grafiek een tijdspanne bestrijkt van duizend jaar terwijl het rapport van Berkeley Earth zich slechts baseert op cijfers vanaf het jaar 1850?
Ja
Waarom verwees u in antwoord op de vraag, zoals genoemd in vraag 1, naar een rapport dat deze vraag niet beantwoordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat ook Berkeley Earth concludeert dat de Aarde momenteel de hoogste gemiddelde temperatuur heeft sinds 1850 en Berkeley Earth is opgericht vanuit de wens om een aantal zorgen over de data weg te nemen. Oprichters Richard en Elizabeth Muller geloofden dat rigoureuze wetenschap veel van de vragen rond de nauwkeurigheid van de wereldwijde temperatuurregistraties kon oplossen.
Gedurende de twee jaar na de oprichting heeft een toegewijd team wetenschappers de gegevens over de oppervlaktetemperatuur op aarde opnieuw geanalyseerd en vijf belangrijke punten van zorg aangepakt: dataselectie, gegevensaanpassingen, de kwaliteit van meetstations, het stedelijke hitte-eiland- effect en de afhankelijkheid van complexe klimaatmodellen.
De bevindingen toonden aan dat geen van deze bezwaren een significante invloed had op de opwarmingstrend op lange termijn in de historische temperatuurregistratie.
In plaats daarvan bevestigden de bevindingen dat de opwarmingstrend kan worden verklaard door stijgende CO2-niveaus als gevolg van antropogene koolstofemissies.
Erkent u dat de grafiek van het IPCC een van de belangrijkste pijlers is onder (internationaal) klimaatbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, één specifieke grafiek niet. IPCC-rapporten als geheel zijn wel een belangrijke bron voor klimaatbeleid omdat ze de best beschikbare wetenschap vertegenwoordigen en rigoureuze review ondergaan, en de samenvattingen voor beleidsmakers door overheden worden goedgekeurd.
Bent u het ermee eens dat kritiek op het wetenschappelijk gehalte van de grafiek van het IPCC daarom uiterst serieus zou moeten worden genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gefundeerde kritiek moet uiteraard serieus worden genomen. Kritiek van McIntyre en McKitrick op de hockeystickgrafiek is echter al uitgebreid weerlegd (zie ook het antwoord op vraag 7).
Kunt u alsnog een inhoudelijke reactie geven op de wetenschappelijke kritiek van McIntyre en McKitrick op de grafiek van het IPCC? Kunt u hierbij in elk geval ingaan op de analyse dat in het onderzoek van Mann verouderde en dubbele datareeksen zijn gebruikt; op de analyse dat de statistische methode van Mann zodanig is dat de grafiek de vorm van een hockeystick krijgt, ongeacht welke data men erin stopt; en op de opgeschoonde data van McIntyre en McKitrick, die een grafiek opleveren van temperatuurschommelingen – met inderdaad een toename vandaag de dag, maar een die niet groter is dan een stijging in de vijftiende eeuw?
Het artikel van McIntyre en McKitrick is 20 jaar oud en al uitgebreid weerlegd (onder andere in hetzelfde tijdschrift, Geophysical Research Letters, en hier samengevat: What evidence is there for the hockey stick?).
Een onafhankelijke beoordeling van de hockeystick van Mann et al. werd uitgevoerd door het National Center for Atmospheric Research. Zij reconstrueerden temperaturen met behulp van verschillende statistische technieken (met en zonder de statistische methode van Mann et al.). Hun resultaten wezen op iets andere temperaturen in het begin van de 15e eeuw. Ze bevestigden echter de belangrijkste resultaten van de originele hockeystick – dat de opwarmingstrend en de temperaturen van de afgelopen decennia ongekend zijn in ten minste de afgelopen 600 jaar.
Sinds het artikel over de hockeystick uit 1999, is de wetenschap van de paleoklimatologie bovendien verder gegaan. Sinds 1999 zijn er veel onafhankelijke reconstructies van temperaturen in het verleden gemaakt met behulp van een verscheidenheid aan proxy-gegevens, waaronder koralen, stalagmieten, boomringen, boorgaten en ijskernen, en een aantal verschillende methodologieën. Ze komen allemaal op hetzelfde resultaat uit – dat de afgelopen decennia de warmste waren in de afgelopen 500 tot 2.000 jaar (afhankelijk van hoe ver de reconstructie teruggaat).
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde beantwoordingstermijn beantwoorden?
Ja
Het (tijdelijk) stoppen vanuit de Verenigde Staten met financiering op de CAS-eilanden |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Wat is de impact van het (tijdelijk) stoppen vanuit de Verenigde Staten met financiering op Curaçao, Aruba en Sint Maarten (de CAS-eilanden) in het algemeen en specifiek op maatschappelijke organisaties? Hoe raakt dit de sectoren zorg en educatie? Hoe raakt dit rechtsbijstand en juridische voorlichting aan ongedocumenteerden, migranten en mensen die bescherming zoeken? Mocht u hierover nog geen concrete informatie hebben, bent u dan bereid hier op korte termijn onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Door het wegvallen van de financiële middelen van United States Agency for International Development (USAID) is er verminderde financiering voor ontwikkelingsprojecten wereldwijd. Dit heeft ook gevolgen voor de financiering aan internationale en maatschappelijke organisaties die werkzaam zijn op Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Zij zijn op verschillende terreinen actief en de impact verschilt per organisatie en is mede afhankelijk van de mate waarin zij direct of indirect financiering ontvingen vanuit de Verenigde Staten. Het is niet aan het Nederlandse kabinet inzage te geven in deze specifieke financieringsstromen of onderzoek te doen naar de mogelijke impact.
Het is primair aan de overheden van de autonome landen om eventueel het wegvallen van de financiering uit de Verenigde Staten (deels) te compenseren. Daarom is het niet aan het Nederlandse kabinet hier onderzoek naar te doen.
Kunt u aangeven welke concrete gevolgen er zijn als de financiering blijvend wordt stopgezet?
Het Nederlandse kabinet kan niet aangeven wat de concrete gevolgen zullen zijn voor het blijvend stopzetten van de financiering vanuit USAID. Zoals reeds gesteld is het primair aan overheden van de autonome landen om eventueel het wegvallen van de financiering (deels) te compenseren. Zo hebben de autoriteiten van Curaçao recentelijk een eenmalige financiële bijdrage gedaan aan meerdere organisaties waaronder de stichting Salú pa Tur zodat zij de eerstelijnszorgzorg voor de ongedocumenteerden op Curaçao kunnen voortzetten. Het Nederlandse kabinet heeft in 2024 eerder een bescheiden (financiële) bijdrage geleverd aan Salú Pa Tur.
Zijn er ook concrete gevolgen merkbaar voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de BES-eilanden) (met name Bonaire) nu belangrijke projecten op Aruba en Curaçao (tijdelijk) geen financiering ontvangen?
Er zijn geen signalen bekend dat er concrete gevolgen merkbaar zijn op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Ziet u het belang van projecten die werden uitgevoerd met deze financiering in het algemeen en specifiek door het maatschappelijk middenveld? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik erken het belang van deze projecten. Aruba, Curaçao en Sint Maarten kennen een levendig maatschappelijk middenveld met tal van organisaties die zich inzetten voor de bevolking van hun land. De projecten waaraan u refereert worden voor zover mij bekend veelal deels gefinancierd door USAID, naast andere financiers. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 2 is het niet aan het Nederlandse kabinet om hier verder onderzoek naar te doen. Het is aan de overheden van de landen om in samenspraak met het maatschappelijk middenveld te verkennen hoe het eventuele tekort aan financiering opgevangen kan worden.
Hoe ziet u deze situatie ontwikkelen na de stop van drie maanden die nu is aangegeven vanuit de Verenigde Staten?
Op 10 maart jl. heeft de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken een indicatie gegeven van de omvang van de structurele bezuinigingen die op de stop volgen. Meer details daarover kwamen onlangs naar buiten via Amerikaanse media. Daaruit blijkt dat het voornemen is om het overgrote deel van alle USAID activiteiten stop te zetten, evenals een aanzienlijk deel van de hulpprogramma’s van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. De besluitvorming in de Verenigde Staten is nog niet afgerond, maar de gevolgen kunnen wereldwijd aanzienlijk zijn. Met 27% van de wereldwijde hulpuitgaven is de Verenigde Staten de grootste individuele donor in absolute termen.
Bent u met de CAS-eilanden in gesprek over de gevolgen van de stop van de financiering door USAID? Zo nee, bent u van plan dit alsnog op korte termijn te doen?
In de recente bestuurlijke overleggen die ik gevoerd heb met de Caribische landen is stilgestaan bij het stopzetten van de financiering van USAID en de mogelijke gevolgen hiervan.
Erkent u dat het wegvallen van deze projecten de verantwoordelijkheid van het Koninkrijk raakt, gezien de bijzondere staatkundige relatie met de CAS-eilanden? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dit niet. De bijzondere staatkundige relatie betekent niet dat het Koninkrijk verantwoordelijk is voor het compenseren voor het wegvallen van deze externe financiering. Dit blijft primair een verantwoordelijkheid van de Caribische landen.
Welke rol kan het land Nederland spelen in het opvangen van het wegvallen van deze projecten?
Ik voorzie hierin voor Nederland geen concrete rol. Het is primair aan de autoriteiten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten om het wegvallen van de financiering vanuit de Verenigde Staten (deels) te compenseren of te verkennen hoe de projecten die wegvallen op een andere manier voortgang kunnen krijgen.
Is Nederland bereid om mee te denken over alternatieve financieringsbronnen voor deze projecten, zoals internationale humanitaire fondsen of Europese subsidies en hier een faciliterende rol op zich te nemen?
Maatschappelijke organisaties hebben zelfstandig contact met humanitaire fondsen. Zij zullen zelf nieuwe aanvragen moeten indienen. Nederland is bereid een faciliterende rol te vervullen. Zo zijn er verschillende horizontale EU-fondsen die mogelijk kunnen worden aangeschreven. Voor Bonaire, Sint-Eustatius en Saba geldt dat de speciaal-gezant voor de BES ondersteunt bij aanvragen voor soortgelijke EU-fondsen. Curaçao, Aruba en Sint Maarten kunnen, indien gewenst, Nederland verzoeken om soortgelijke ondersteuning te ontvangen. Tot op heden is dit niet gebeurd.
Daarnaast kunnen de CAS-landen gebruik maken van de diensten van de National Contact Points (NCP) bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). RVO ondersteunt bij het indienen van voorstellen en organiseert (voor bepaalde fondsen) trainingen en informatiebijeenkomsten. Nederland kan hier desgevraagd dus een faciliterende rol bij spelen.
Kan Nederland proactief financiële ondersteuning aanbieden in deze uitzonderlijke situatie met inachtneming van de specifieke relatie tussen het Koninkrijk en de CAS-eilanden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden bij vraag 8 en 9.
Erkennen Nederland en de CAS-eilanden het cruciale werk van lokale en internationale organisaties die personen die bescherming zoeken op de eilanden ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Nederland erkent de belangrijke rol die lokale en internationale organisaties kunnen spelen binnen de migratieketen voor de bescherming en bevordering van mensenrechten. Het delen van ervaringen en best practices kan bijvoorbeeld dienen als een waardevol instrument ten behoeve van de doelgroep voor zowel de autoriteiten van de Caribische landen als het maatschappelijk middenveld. Daarnaast worden sommige internationale organisaties zoals United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) ingezet in een adviserende rol met betrekking tot de uitvoering van het migratiebeleid in de Caribische landen.
Gegeven de huidige situatie in Venezuela, beschouwt Nederland Venezolaanse personen op de CAS-eilanden als een groep waarvan een deel specifieke bescherming nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Het toelatingsbeleid voor de Caribische landen is een landsaangelegenheid en geniet de politieke verantwoordelijkheid van de Ministers van Justitie van de Caribische landen. Voor alle Caribische landen geldt dat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) van toepassing is. Dit betekent dat Venezolanen een beroep kunnen doen op artikel 3 van het EVRM wanneer zij bij terugkeer een risico lopen op een onmenselijke behandeling. Het is aan de betreffende persoon om een reëel risico hierop aannemelijk te maken.
De autoriteiten van de Caribische landen dienen elk artikel 3EVRM-verzoek individueel te beoordelen. Indien de autoriteiten oordelen dat een beroep op het non-refoulementbeginsel of bescherming gegrond is, wordt de desbetreffende persoon niet uitgezet naar het land waar hij/zij vervolging te vrezen heeft.
Voor Nederland geldt dat de veiligheidssituatie in Venezuela niet als zodanig als uitzonderlijk wordt aangemerkt. Dit betekent concreet dat iedere persoon die dient terug te keren naar Venezuela niet per definitie wordt gekenmerkt als iemand die vervolging te vrezen heeft. Net als in de Caribische landen wordt het verzoek om bescherming op basis van artikel 3 van het EVRM individueel beoordeeld door de bevoegde autoriteiten in Nederland.
Voelt Nederland zich, als grootste land binnen het Koninkrijk, verantwoordelijk vanwege de impact die dit besluit heeft op de mensenrechten van personen op de CAS-eilanden in het algemeen en ongedocumenteerden, migranten en mensen die bescherming zoeken specifiek? Zo nee, waarom niet?
Binnen het Koninkrijk der Nederlanden zijn migratie, waaronder dus het toelatings-, opvang-, terugkeer-en asielbeleid, evenals het zorgdragen voor de verwezenlijking van mensenrechten, landsaangelegenheden. De autonome landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn daarom net als Nederland elk voor hun eigen migratiebeleid verantwoordelijk. De samenwerking tussen Nederland, Curaçao, Aruba en Sint Maarten op het vlak van migratiebeleid is gestoeld op gelijkwaardigheid, wederzijds draagvlak en een goede onderlinge relatie. Hier wordt waarde aan gehecht. Het Nederlandse kabinet is van mening dat mensenrechten waar dan ook ter wereld gerespecteerd en gewaarborgd dienen te worden. De samenwerking met de CAS-landen en geleverde bijstand is altijd gericht geweest om de vreemdelingenketens in de landen afhankelijk van de wederzijdse wensen en behoeften verder te optimaliseren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
De berichten dat KaFra Housing winst maakt op de huisvesting voor asielzoekers |
|
Michiel van Nispen , Bart van Kent |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA), Marjolein Faber (PVV) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat het bedrijf KaFra Housing asielzoekers huisvest op plekken die oorspronkelijk bedoeld waren voor arbeidsmigranten?1
In algemene zin is niet ongebruikelijk dat COA-locaties huurt van marktpartijen voor het realiseren van opvang. Echter, ik doe mijn uiterste best om duurdere vormen van noodopvang in hotels en op cruiseschepen zo snel mogelijk af te bouwen.
Het bericht beschrijft verder de gezamenlijke inzet van KaFra Housing, de gemeente Peel en Maas en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers om opvang te realiseren in Maasbree. Deze inzet is passend binnen de opgave die de gemeente heeft in het kader van de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen. Daarnaast is deze locatie beschikbaar gesteld toen er een acuut tekort aan opvangplekken dreigde.
Bent u op de hoogte van de huisvestingslocaties van KaFra Housing in Venlo en Maasbree waar asielzoekers worden gehuisvest? Zo ja, wat is hiervan het proces geweest?2
Ja. De afgelopen jaren was er een groot tekort aan opvangplekken en is aan gemeenten gevraagd om met spoed opvangplekken beschikbaar te stellen. Verder volgt uit de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen dat gemeenten opvangvoorzieningen voor asielzoekers aan het COA beschikbaar stelt. Het COA is in het verlengde van deze taak met de gemeente Peel en Maas en potentiële locaties in gesprek gegaan. Hieruit is de locatie in Maasbree naar voren gekomen.
Ten aanzien van de locatie in Venlo geldt dat de gemeente deze locatie inzet voor de opvang van Oekraïense ontheemden. Beide locaties passen binnen de, voor opvang geldende, financiële kaders.
Is het volgens u wenselijk dat, nadat een vergunning voor huisvesting van arbeidsmigranten is verstrekt en deze onherroepelijk is, het mogelijk is om het bestemmingsplan aan te passen en hier asielzoekers te huisvesten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
De omgevingswet maakt het mogelijk om (tijdelijk) af te wijken van een omgevingsplan. Deze flexibiliteit in de toedeling van functies aan locaties in de fysieke ruimte is een groot goed. Verder heb ik er geen bezwaren tegen dat een locatie voor arbeidsmigranten wordt ingezet voor de opvang van andere groepen. Sterker nog, de samenwerking met Kafra Housing en Otto Workforce biedt ook een kans om de asielzoekers te stimuleren om aan het werk te gaan. Hierdoor krijgen asielzoekers een zinnige dagbesteding, dragen ze bij aan de Nederlandse economie en kunnen ze ook een bijdrage leveren aan de kosten van de opvang.
Dragen gemeenten bij aan de financieren van de huisvestingslocaties van KaFra? Zo ja, met welk bedrag en hoe liggen die bedragen in relatie tot andere huisvestingsorganisaties voor asielzoekers? Mochten hier geen gegevens van zijn, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Bij de opvang van asielzoekers is het COA de contractpartij en is er in dit geval geen bijdrage vanuit de gemeente. Bij de opvang van Oekraïense ontheemden heeft de gemeente afspraken gemaakt met de aanbieder van vastgoed. De kosten hiervoor krijgen ze via het ministerie vergoed.
Op sommige locaties wordt opvang van asielzoekers gecombineerd met huisvesting van andere aandachtsgroepen – of bijvoorbeeld studenten. In deze gevallen is het logisch dat bijvoorbeeld een gemeente – of een woningbouwcorporatie een bijdrage gevraagd wordt.
Kloppen volgens u de constateringen dat de huisvestingskwaliteit op verschillende plekken abominabel slecht is voor arbeidsmigranten? Sluit u uit dat misstanden zoals bij huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten nu voorkomen in de locaties waar nu asielzoekers worden geplaatst? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Iedereen heeft recht op goede huisvesting tegen een redelijke prijs. Dat is niet anders wanneer het gaat om tijdelijk verblijf in Nederland voor werk. Er zijn situaties in Nederland bekend waar de omstandigheden bij huisvesting voor arbeidsmigranten slecht zijn. Dit is een onwenselijke situatie.
Er is geen aanleiding om misstanden te vermoeden op de locaties die via Kafra Housing worden aangeboden. Alle locaties die COA huurt worden getoetst aan het Programma van Eisen van het COA, waardoor de kwaliteit wordt gewaarborgd.
De gemeente is verantwoordelijk voor de opvang van Oekraïense ontheemden en ziet hierbij toe dat de locatie voldoet aan de eisen die hiervoor gelden.
Wat is uw reactie op de quote van oprichter van KaFra Housing, Frank van Gool, dat vluchtelingen en statushouders een nieuwe «markt» zijn?3 Vindt u dat het huisvesten van asielzoekers bovenal een publieke aangelegenheid is? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin geldt dat het in sommige gevallen niet te voorkomen is dat COA samenwerkt met een marktpartij die enige winst nastreeft. Hierbij geldt dat noodopvanglocaties die op korte termijn beschikbaar worden gesteld en voor een beperkte termijn beschikbaar zijn vaak duurder zijn per nacht dan bijvoorbeeld reguliere locaties die het COA langdurig kan exploiteren.
Het is mijn ambitie om dure noodopvangvoorzieningen zo snel mogelijk af te bouwen door in te zetten op het verminderen van de instroom, het bevorderen van de uitstroom naar gemeenten en het verduurzamen van het opvanglandschap.
Vindt u het in algemene zin wenselijk dat publiek geld wordt aangewend om KaFra Housing winstgevende opvang te laten faciliteren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de huisvestingslocaties van KaFra Housing waar asielzoekers geplaatst zijn om inzage te krijgen in de woonomstandigheden? Indien deze informatie al beschikbaar is, wilt u deze delen met de Kamer?
De locaties die genoemd worden in Venlo en Maasbree staan bekend als kwalitatief goede opvanglocaties. Alle locaties van KaFra Housing voldoen aan de Stichting Normering Flexwonen (SNF-)norm, die kwaliteitsnormen stelt aan de huisvesting van arbeidsmigranten Een nader onderzoek acht ik niet noodzakelijk.
Bent u bereid met belanghebbende partijen in gesprek te gaan en indien nodig maatregelen te treffen om deze constructies tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven is noodopvang met een beperkte looptijd in de regel duurder dan reguliere opvang van het COA. Het is mijn ambitie om de duurdere vormen van noodopvang snel af te bouwen. Tegelijkertijd heeft het COA nu een grote behoefte aan opvangplekken, de afbouw moet gefaseerd zijn en gepaard gaan met het uitbreiden van de reguliere capaciteit.
In hoeverre kunnen de werkzaamheden van KaFra gecategoriseerd worden als een verdienmodel zoals gedefinieerd in de aangenomen motie-Dijk?4 Bent u van plan de motie op te volgen en deze praktijken te doen stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven of er sprake is van een unieke casus of is dit volgens u een praktijk die veelvuldig in Nederland plaatsvindt? Bent u bereid een onderzoek te starten naar soortgelijke constructies waarin er sprake is van commerciële huisvesting van asielzoekers met slechte woonomstandigheden?
Ik herken niet het beeld dat geschetst wordt dat er asielzoekers met slechte woonomstandigheden op deze locaties worden opgevangen. Zoals eerder aangegeven huurt het COA door het hele land locaties voor de opvang van asielzoekers. Deze locaties worden getoetst aan het Programma van Eisen van het COA, waardoor de kwaliteit wordt gewaarborgd. Voor de locaties waar dit onvoldoende het geval is werken we aan het afstoten hiervan.
Zijn er arbeidsmigranten werkzaam in de locaties van KaFra die werkzaamheden uitvoeren ten dienste van de asielzoekers? Wie zorgen er bij de locaties voor de beveiliging, catering, schoonmaak, groenonderhoud en reparaties? Via welke werkgever of uitzender voeren de werknemers deze werkzaamheden uit?
Het COA verzorgt het personeel voor de opvang en de begeleiding op de locatie in Maasbree. In het contract met Kafra Housing is opgenomen dat de organisatie enkele beheer en reparatiewerkzaamheden uitvoert. Er zijn geen signalen bekend van misstanden bij het uitvoeren van deze werkzaamheden.
Het vergoeden van een passende rolstoel. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat artikel 20 van VN-Verdrag Handicap expliciet voorschrijft dat mensen met een handicap toegang hebben tot hoogwaardige mobiliteitshulpmiddelen, door overheden gefaciliteerd en beschikbaar gesteld tegen een betaalbare prijs?
Ja, deze mening deel ik.
Deelt u ook de mening dat dit betekent dat de overheid verplicht is om maatregelen te treffen zodat mensen met een beperking hulpmiddelen krijgen die passend zijn, en niet leiden tot extra gezondheidsschade of pijn?
De overheid treft maatregelen om te zorgen dat mensen met een beperking toegang hebben tot passende hulpmiddelen. Dit is geregeld via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Zorgverzekeringwet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze wetten worden uitgevoerd door respectievelijk de gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren. De werkprocessen en afspraken met de leveranciers van hulpmiddelen dienen zo te zijn ingericht dat mensen een passend hulpmiddel krijgen dat gezondheidsschade en pijn voorkomt.
Deelt u de mening dat passende hulpmiddelen bij intensief gebruik, ook preventief werkt, zorgt dat mensen kunnen meedoen aan de samenleving en onnodige gezondheidsschade voorkomt? En deelt u de mening dat daardoor uiteindelijk de persoon en samenleving ook zorgkosten bespaart?
Als het gebruik van passende hulpmiddelen gezondheidsschade voorkomt, dan kan dat zorgkosten voor de cliënt en de samenleving besparen.
Hoe verhoudt dit zich tot verschillende crowdfundacties die mensen opzetten om voor hen passende en noodzakelijke hulpmiddelen te financieren?
Deze acties zijn ongewenst als de cliënt een noodzakelijk, passend, kwalitatief verantwoord en kostenverantwoord hulpmiddel niet krijgt, terwijl de verschillende zorgwetten die mogelijkheid wel bieden. Deze acties laten dan zien dat in de praktijk nog niet altijd volgens de gewenste manier hulpmiddelen worden verstrekt.
Bent u bereid te kijken naar bijvoorbeeld de crowdfunding van Julia Finkers die vraagt om donaties voor een passende rolstoel? Wat vind u hiervan?1
Cliënten die in een Wlz-instelling wonen, zoals de mevrouw uit dit voorbeeld, ontvangen hun rolstoel vanuit de Wlz. In de Wlz wordt iedere rolstoel voor individueel gebruik door een ergotherapeut of fysiotherapeut van de betreffende zorginstelling, in overleg met de cliënt(vertegenwoordiger) en eventueel met advies van de leverancier, aangevraagd bij het zorgkantoor. Deze aanvraagprocedure is geprotocolleerd, waarbij de indiceerder van de zorginstelling onder meer dient uit te gaan van het functiegericht indiceren. Dit is een gestructureerde manier om te bepalen wat het best passende hulpmiddel is voor de cliënt. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de functioneringsproblemen van de cliënt en de individuele behoeften van de cliënt2. Indiceerders van zorginstellingen zijn verplicht om een opleiding en training te volgen en worden ook regelmatig bijgeschoold. Binnengekomen aanvragen voor een rolstoel toetst het zorgkantoor op rechtmatigheid, adequaatheid en doelmatigheid.
Naar aanleiding van deze Kamervragen is vanuit mijn ministerie contact opgenomen met deze cliënt en het betreffende zorgkantoor. Het zorgkantoor geeft aan naar aanleiding van de berichtgeving over de crowfundingactie de cliënt te hebben gesproken en een eerste reactie te hebben ontvangen van de indiceerder van de zorginstelling. Uit deze gesprekken maak ik op dat er misverstanden zijn over de mogelijkheden een passende rolstoel te krijgen. Dat is erg jammer. Dit heeft ertoe geleid dat bij het zorgkantoor geen aanvraag voor een nieuwe rolstoel is ingediend en deze crowdfundingactie is gestart. Vervolggesprekken worden gepland om deze misverstanden weg te nemen. Ik heb van het zorgkantoor en deze cliënt begrepen dat de indiceerder van de zorginstelling in overleg met de cliënt alsnog een aanvraag voor een rolstoel zal indienen bij het zorgkantoor, waarbij wordt gekeken of het zorgkantoor de met de crowdfundactie verkregen rolstoel overneemt. Ik vind het belangrijk dat deze mevrouw een rolstoel krijgt waarmee ze er zelfstandig op uit kan en die bij haar past.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen die in een Wlz-instelling wonen geen passende rolstoel kunnen krijgen, omdat het assortiment niet aansluit bij de individuele behoeften van een gebruiker?
Ik vind dat iedereen die een rolstoel nodig heeft een rolstoel moet krijgen die aansluit bij de individuele behoefte van gebruiker, van goede kwaliteit is en tevens een doelmatige en duurzame oplossing is voor de behoefte van de cliënt. De keuzemogelijkheden van het zorgkantoor dienen hierop aan te sluiten. De zorgkantoren geven aan dat op basis van het functiegericht indiceren duidelijk wordt aan welke eisen de rolstoel moet voldoen. Vervolgens wordt bekeken welk type rolstoel, in welke samenstelling het beste op deze eisen aansluit. Hierbij kan het gaan om een rolstoel uit het basispakket, maar ook om een rolstoel buiten het basispakket. Deze rolstoelen worden vervolgens op basis van de functie-eisen voor de cliënt op maat gemaakt. Een rolstoel buiten het basispakket is voor de
doelgroep jonge, actieve en zelfstandige mensen meer de regel dan de uitzondering. Volgens het betrokken zorgkantoor krijgen cliënten in de leeftijdsklasse van 19 tot 39 jaar (de leeftijdsgroep waartoe Julia behoort) veelal (in 77% van de gevallen) een rolstoel buiten het kernassortiment aangeboden.
Hoe beoordeelt u in dat kader de reactie van het zorgkantoor die in het artikel in Tubantia?2
Volgens dit artikel stelt het zorgkantoor dat er met standaardrolstoelen wordt gewerkt, omdat dit praktisch is en goedkoper is. De zorgkantoren geven in een reactie naar mij aan dat het standaardpakket van rolstoelen een selectie is van individueel aanpasbare rolstoelen die ervoor zorgt dat de meeste cliënten uit de Wlz duurzaam en doelmatig kunnen worden voorzien van een passend hulpmiddel. Als de rolstoelen uit het standaardpakket niet voldoen, kan er een rolstoel buiten het standaardpakket worden ingezet worden. Hier kan ik me in vinden.
Deelt u de mening dat mensen die hun leven lang rolstoelgebruiker blijven, recht hebben op de best passende rolstoel? Zo ja, bent u bereid per direct hierover betere afspraken te maken met zorgverzekeraars en zorgkantoren waarin maatwerk bij intensief gebruik voorop staat?
Ik ben van mening dat deze mensen recht hebben op een best passende rolstoel die tevens de meest doelmatige en duurzame oplossing is voor hun beperkingen en behoeften. De zorgkantoren geven aan dat deze casus aanleiding geeft specifiek aandacht te besteden aan de doelgroep jonge, actieve en zelfstandige mensen. De zorgkantoren bespreken hoe ze het beoordelingsproces voor deze situaties kunnen herzien. Ook wordt bekeken hoe deze doelgroep beter kan worden geholpen door bijvoorbeeld de ergotherapeut of fysiotherapeut bij het aanvraagproces extra ondersteuning aan te bieden. Ik laat mij hierover voor de zomer informeren door de zorgkantoren. Gelet op deze acties van de zorgkantoren zie ik nu geen aanleiding om op dit moment over dit onderwerp nadere afspraken met de zorgkantoren te maken. Ik doe wel de oproep om bij de aanvraag van een rolstoel vanuit de Wlz en de Wmo goed te blijven luisteren naar de cliënt.
Hoe kan het dat Julia (en waarschijnlijk vele anderen) pas op latere leeftijd van een lotgenoot het advies kreeg om een zit-analyse te doen? Deelt u de mening dat het automatisch zo zou moeten zijn dat bij rolstoelgebruikers wordt gekeken naar optimaal zitcomfort? Waarom wordt dit niet standaard gedaan?
Ik deel de mening dat standaard ook gekeken moet worden naar het optimaal zitcomfort. De zorgkantoren geven aan dat de aanvraag voor een rolstoel uit de Wlz is geprotocolleerd. De indiceerder van de zorginstelling baseert de aanvraag bij het zorgkantoor onder meer op het functiegericht indiceren. Een onderdeel van het functiegericht indiceren is het objectiveren van de (mate van) stoornissen en beperkingen van de cliënt. Hierbij wordt ook gekeken naar het aspect zitten en zitondersteuning. Volgens de branchevereniging Firevaned hebben leveranciers
voor rolstoelen uit de Wmo een werkwijze waarbij ook aandacht is voor de zithouding in relatie tot de beperkingen van de cliënt. Op basis van deze informatie zou zitcomfort een standaardonderdeel moeten zijn van de procedure om een passende rolstoel te krijgen.
Bij welke instantie kunnen mensen terecht als ze zich herkennen in de problemen van Julia? Wat gebeurt er vervolgens met hun klachten?
Voor de Wlz geldt dat wanneer de cliënt ontevreden is over de handelwijze van de indiceerder van de zorginstelling en er met de zorginstelling niet uitkomt, een formele klacht over de zorginstelling kan worden ingediend bij het zorgkantoor. Vervolgens neemt het zorgkantoor de klacht in behandeling. Tegen beslissingen van het zorgkantoor kan een cliënt in bezwaar bij het zorgkantoor. Daarna is het mogelijk in beroep te gaan bij de rechter. Ook kan er een melding gedaan worden bij de IGJ en de NZa. Deze meldingen kunnen de IGJ en de NZa gebruiken bij hun toezicht op de zorg.
Voor hulpmiddelen die op grond van de Wmo worden verstrekt, geldt dat cliënten een klacht kunnen indienen bij de gemeente over onheuse bejegening. Een onafhankelijke cliëntondersteuner kan hierbij ondersteunen. De klacht wordt dan afgehandeld door een gemeentelijke klachtenfunctionaris of een klachtencommissie (soms ook een adviescommissie genoemd).
Tot slot kunnen deze cliënten ook bij de Nationale ombudsman terecht met hun klacht over een overheidsinstelling of een organisatie die een overheidstaak uitvoert. Binnen drie weken hoort de cliënt wat de Nationale ombudsman doet met de klacht. Dit kan een interventie zijn, een bemiddelingsgesprek of een onderzoek. Daarnaast heeft een deel van de gemeente een eigen klachtvoorziening of lokale ombudsman.
Wat kunt u nog meer doen om te zorgen dat rolstoelgebruikers een bij hun leeftijd en mogelijkheden behorende passende rolstoel krijgen, in lijn met het VN-Verdrag Handicap?
Ik heb toegezegd om de Kamer voor deze zomer te informeren over de uitwerking van het VN-verdrag Handicap. Bij de uitwerking van het VN-verdrag Handicap neem ik het verbeteren van toegankelijke en beschikbare hulpmiddelen mee, zodat mensen die hierop zijn aangewezen de komende jaren een merkbare verbetering ervaren.
De schijnveiligheid van jongeren op sociale media |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karremans , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Consumentenbond «Tieneraccounts maken Instagram niet direct «veilig»»1?
Ja, hier zijn wij mee bekend.
Deelt u de conclusies van het onderzoek? Kunt u afzonderlijk in gaan op de conclusies van de Consumentenbond?
Het kabinet vindt het belangrijk dat sociale mediaplatforms maatregelen nemen om minderjarigen op hun platforms te beschermen. Tieneraccounts kunnen een stap in de goede richting zijn, maar ook Tieneraccounts nemen niet alle risico’s weg. Zo moet er rekening mee worden gehouden dat kinderen vaak een andere leeftijd invullen dan dat ze daadwerkelijk zijn. Platforms kunnen daarom niet blind vertrouwen op Tieneraccounts en moeten ook aanvullende maatregelen nemen om te voorkomen dat kinderen worden blootgesteld aan schadelijke content, schadelijk contact of worden aangezet tot gedrag dat schadelijk voor hen is door bijvoorbeeld gebruik te maken van verslavende ontwerptechnieken om gebruikers zo lang mogelijk online te houden.
De Digitaledienstenverordening (DSA) verplicht onlineplatforms die toegankelijk zijn voor minderjarigen om passende en evenredige maatregelen te nemen om een hoog niveau van privacy, veiligheid en bescherming van minderjarigen binnen hun dienst te waarborgen.
Zeer grote online platforms moeten daarnaast op grond van de DSA ook de systeemrisico’s in kaart brengen en mitigeren. Het gaat hierbij onder andere om de werkelijke of voorzienbare negatieve effecten op de bescherming van minderjarigen.
Het is uiteindelijk aan de toezichthouders om vast te stellen of er sprake is van schending van wettelijke verplichtingen. Het is daarom ook aan de onafhankelijke toezichthouders, en daarna eventueel de rechter, om vast te stellen of de bevindingen van de Consumentenbond kloppen.
Wat is uw reactie op de problemen die de Consumentenbond schetst rondom schermverslaving, een negatief zelfbeeld, en continue privacyschending door Instagram?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de risico’s voor minderjarigen van online diensten zo veel mogelijk worden ingeperkt. Het is zorgelijk dat steeds meer minderjarigen te veel online zijn en beelden zien die slecht zijn voor hun zelfbeeld. Om de negatieve effecten van online diensten voor minderjarigen te beperken, wordt er ook in nieuwere wetgeving steeds meer rekening gehouden met de kwetsbare positie van kinderen, juist ook bij het gebruik van onlinediensten. Een voorbeeld daarvan is de onder vraag 2 genoemde DSA. De Europese Commissie is vorig jaar in dat kader ook een onderzoek gestart naar de naleving van de DSA door Meta bij hun dienst Instagram. Dit ziet het kabinet als een goede stap in de bescherming van kinderen tegen de schadelijke effecten van bijvoorbeeld sociale mediadiensten. Tegelijkertijd zijn de problemen nog niet opgelost.
De Europese Commissie is vorig jaar in het kader van de DSA een nalevingsonderzoek gestart naar de maatregelen die Meta heeft genomen om minderjarigen te beschermen tegen de risico’s van verslavende ontwerpkeuzes en ongepaste content, o.a. door te kijken naar de manieren van leeftijdsverificatie die Meta gebruikt. Ook kijkt de Commissie naar de standaard privacy instellingen voor minderjarigen als onderdeel van het ontwerp en de werking van hun aanbevelingssystemen. De resultaten van dit onderzoek zijn nog niet gepubliceerd. Het kabinet houdt dit nauwlettend in de gaten.
Zijn de conclusies van het Consumentenbond-onderzoek voor u aanleiding om Meta aan te spreken op haar verantwoordelijkheid om jongeren daadwerkelijk te beschermen? Indien Meta «tieneraccounts» niet daadwerkelijk veilig maakt, welke gevolgen moet dat wat u betreft hebben?
Het kabinet vindt het belangrijk om in gesprek te blijven met de aanbieders van grote sociale mediaplatforms, zoals Meta, om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheden en zorgplicht tegenover hun jonge gebruikers. Dit zijn stevige gesprekken. Het is echter uiteindelijk aan de toezichthouders om eventuele schendingen van wettelijke verplichtingen vast te stellen en hier waar nodig sancties aan te verbinden. Tijdens de (informele) EU-Gezondheidsraad heeft de voormalig Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport (JPS) nog benadrukt dat er op Europees niveau meer moet worden ondernomen om grote platforms te dwingen een gezonde en veilige online omgeving te bieden en zich aan Europese wet- en regelgeving te houden.
Deelt u de mening van de indiener dat de online gezondheid van jongeren niet aan techgiganten moet worden overgelaten, maar een verantwoordelijkheid is van deskundigen en de overheid?
Het kabinet erkent dat commerciële belangen van deze bedrijven niet altijd in lijn zijn met de belangen van jongeren. De verantwoordelijkheid voor de online gezondheid van jongeren kan dan ook niet eenzijdig bij techbedrijven worden neergelegd. Het is een gezamenlijke opgave om minderjarigen online beter te beschermen. Gedeelde verantwoordelijkheid is echter geen excuus om niet het maximale te doen om het welzijn en de gezondheid van jongeren te beschermen. Het kabinet zet zich daarom actief in voor strenge kaders en toezicht op dit gebied. De eerder besproken verplichtingen uit de DSA zijn hiervan een goed voorbeeld. Deze regels zijn niet vrijblijvend, maar zijn afdwingbaar. De Europese Commissie en de ACM en de AP zien toe op de naleving hiervan. Naast handhaving zet de overheid ook in op het de ontwikkeling van instrumenten om ontwikkelaars van onlinediensten te ondersteunen bij het creëren van leeftijdsgeschikte ontwerpen, waarbij de risico’s op schending van kinderrechten zoveel mogelijk worden beperkt. Zo heeft het vorige kabinet een kinderrechten impact assessment (KIA) ontwikkeld en een geactualiseerde Code voor kinderrechten opgesteld. Deze KIA is toegepast op de drie grote sociale mediaplatforms Instagram, Snapchat en TikTok. De resultaten hiervan zullen binnenkort met uw Kamer worden gedeeld.
Ook ouders spelen een belangrijke rol bij de gedeelde opgave om minderjarigen online beter te beschermen. Om hen hierbij te ondersteunen zet het kabinet in op meer bewustwording en het versterken van opvoedvaardigheden. Er is een richtlijn voor gezond en verantwoord scherm- en sociale mediagebruik opgesteld om ouders te ondersteunen bij de online opvoeding van hun kinderen. Deze richtlijn is 17 juni aan uw Kamer aangeboden2. Na de zomer gaat ook een publiekscampagne van start die zich primair richt op ouders/ opvoeders (zie meer hierover onder vraag 8).
Welke verslavende ontwerpkeuzes kent Instagram? Kunt u deze op basis van onderzoek benoemen?
Het is niet bekend van welke verslavende ontwerpkeuzes precies gebruik wordt gemaakt op Instagram. De Europese Commissie doet echter, zoals toegelicht onder vraag 3, onderzoek naar o.a. verslavende ontwerpkeuzes en de werking van de aanbevelingsalgoritmen. Bij dit onderzoek kijkt de Commissie of de ontwerpkeuzes en aanbevelingsalgoritmen negatieve gevolgen hebben voor de veiligheid van minderjarigen. Dit onderzoek loopt nog en op dit moment is nog niet bekend wanneer dit wordt afgerond.
Vindt u dat een Digitale Kijkwijzer voor sociale media, die de vertrouwde methodiek volgt van het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM), een effectieve methode zou zijn om verslavende ontwerpkeuzes te onderzoeken en gebruikers te behoeden voor de gezondheidsrisico’s daarvan?
Het rapport op basis waarvan de Gamecheck ontworpen kan worden, wordt in het najaar verwacht. De Staatssecretaris van BZK bekijkt in overleg met NICAM of de Gamecheck en de Gamewijzer van NICAM geïntegreerd kunnen worden. De daarmee opgedane ervaring wordt benut om te bezien of dit (geïntegreerde) instrument kan worden verbreed tot een digitale kijkwijzer. De richtlijn voor gezond en verantwoord scherm- en sociale mediagebruik wordt daarin meegenomen.
Deelt u de mening dat het adverteren van een «tieneraccount» dat niet daadwerkelijk doet wat het belooft een vorm van schijnveiligheid biedt, en daarmee jongeren en ouders verkeerd informeert?
We zijn van mening dat het geen goede ontwikkeling is als ouders het idee hebben dat door gebruik te maken van Tieneraccounts alle risico’s zijn weggenomen. Daarom vindt het kabinet het belangrijk dat ouders en kinderen handvatten wordt geboden hoe de risico’s online te herkennen en hiermee om te gaan. Na de zomer starten we daarom met een meerjarige publiekscampagne. Bij deze campagne worden ouders gestimuleerd om hun kinderen online te beschermen en hen hierbij te ondersteunen met praktische tips, bijvoorbeeld over hoe ze afspraken maken en met hun kinderen in gesprek kunnen gaan over de digitale wereld, hoe ze apps zo kunnen instellen dat hun kinderen zo veilig mogelijk zijn en hoe ze met hun kind kunnen praten over risico’s. We geven ouders een duidelijke richtlijn mee over gezond smartphone- en schermgebruik.
Erkent u dat het commerciële belang van techbedrijven om zo lang mogelijk de aandacht van een gebruiker te trekken, fundamenteel in strijd is met de belangen van (mentale) gezondheid en online veiligheid?
Het kabinet erkent dat het commerciële belang van techbedrijven in strijd kan zijn met de belangen van (mentale) gezondheid en online veiligheid.
Jongeren besteden steeds meer tijd op sociale media, zoals Instagram, TikTok en Snapchat3. Onderzoek laat zien dat er steeds meer jongeren zijn die een risico lopen op problematisch social mediagebruik4. Van problematisch gebruik is sprake als het sociale media gebruik bijvoorbeeld leidt tot controleverlies, slaaptekort of een sociaal conflict. Deze toename is zorgwekkend, omdat jongeren die sociale media op een problematische manier gebruiken ook meer negatieve gevolgen ervaren, zoals angst, depressieve gevoelens en slaapproblemen.
Het kabinet vindt het daarom belangrijk om schadelijk en ongezond scherm- en sociale mediagebruik te ontmoedigen en gezond en positief gedrag te stimuleren. Dit doen we door, zoals in vraag 5 ook genoemd, inzet op meer bewustwording en het versterken van de online opvoedvaardigheden o.a. via de richtlijn voor «gezond en verantwoord scherm- en social mediagebruik» en de meerjarige publiekscampagne.
Vindt u het uitlegbaar dat techbedrijven überhaupt zelf de voorwaarden voor een tieneraccount mogen stellen, nu blijkt dat het niet doet wat het belooft en de belangen in de kern tegenstrijdig zijn?
Bedrijven kunnen zelf afwegingen maken bij het inrichten van hun diensten. Uiteraard dient hierbij wel altijd te worden voldaan aan toepasselijke regelgeving, zoals de DSA, het consumentenrecht en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Commerciële belangen mogen hierbij niet zwaarder wegen dan de rechten van kinderen.
Is de voorwaarde dat ouders zelf ook een Instagram-account moeten hebben om een tieneraccount in te stellen redelijk volgens u? Wat betekent dit voor ouders zonder Instagram-account?
Naast wetgeving en toezicht ziet het kabinet een belangrijke rol voor ouders. Zij hebben de verantwoordelijkheid om hun kinderen te begeleiden en het goede voorbeeld te geven. Wanneer ouders zelf actief zijn op een sociale mediaplatform, kunnen zij beter inzicht krijgen in de werking, gebruikersvoorwaarden, ouderlijke toezicht-instrumenten en risico’s van de dienst. Op deze manier kunnen ze hun kinderen begeleiden bij veilig en verantwoord sociale mediagebruik. Omdat ouders niet altijd goed weten hoe zij hun kinderen moeten begeleiden, start na de zomer een uitgebreide campagne hierover.
Tegelijkertijd ligt de verantwoordelijkheid zeker niet alleen bij de ouders. Niet alle ouders beschikken over voldoende digitale vaardigheid of hebben toegang tot de benodigde technologie. Ook staat het ouders natuurlijk vrij om zelf de keuze te maken om niet actief te zijn op sociale media. Het is belangrijk dat platforms ook rekening houden met deze ouders. Platforms moeten daarom niet enkel op Tieneraccounts leunen, maar er ook op toezien dat hun platforms in algemene zin veilig zijn voor minderjarigen en vrij zijn van schadelijke content en verslavende elementen.
Hoe bent u van plan om nationaal de schermtijd te verlagen? Welke maatregelen nemen andere EU-landen om hier op te sturen? Zijn deze maatregelen effectief?
Het kabinet wil jongeren beschermen, gezond opgroeien van jeugdigen in de digitale wereld stimuleren en opvoeders meer handelingsperspectief bieden op dit gebied. Dat betekent ook de negatieve effecten van overmatig schermgebruik tegengaan. Op 17 juni jl. is door de voormalig Staatssecretaris van JPS de richtlijn voor gezond en verantwoord scherm- en sociale mediagebruik aan uw Kamer aangeboden. Deze richtlijn bevat ook adviezen ten aanzien van schermtijd. De richtlijn wordt meegenomen bij de publiekscampagne die in het najaar start. Deze publiekscampagne is gericht op bewustwording bij ouders omtrent het gebruik van digitale middelen en diensten door hun kinderen.
Het kabinet heeft hiernaast onderzoek laten doen naar maatregelen van andere landen om van te leren. EU-landen zetten verschillende maatregelen in rondom schermtijd. Denk daarbij aan adviezen en richtlijnen, informatie-platforms met betrouwbare informatie over ongewenst gedrag online en inzet op mediavaardigheden en kennis over digitale balans. De verschillende maatregelen zijn over het algemeen onderdeel van een breder pakket van maatregelen gericht op (mentaal) gezond online opgroeien en veelal zijn deze maatregelen recent geïmplementeerd of moeten nog geïmplementeerd worden. Er kan daarom vooralsnog geen uitspraak worden gedaan over de resultaten van deze maatregelen.
Hoe gaat u de motie-Kathmann [Kamerstuk 26 643-1302], die vraagt om een Europees totaalverbod op polariserende en verslavende ontwerpkeuzes, uitvoeren?
Momenteel beziet het kabinet wat nodig is om verslavende ontwerpkeuzes verder aan te pakken.
We hebben onderzoek laten verrichten naar het huidige juridische kader op verslavende ontwerptechnieken. De uitkomsten van dit onderzoek zullen deze zomer nog met uw Kamer worden gedeeld. Mede op basis van dit onderzoek beziet het kabinet op welke wijze deze motie wordt uitgevoerd.
Welke EU-lidstaten delen de opvatting van de Tweede Kamer dat er een Europees totaalverbod op polariserende en verslavende ontwerpkeuzes moet komen? Hoe trekt u samen met hen op?
De problematiek over verslavend ontwerp staat bij verschillende lidstaten op het netvlies. Het is echter niet bekend of deze lidstaten ook voorstander zijn van een totaalverbod. Nadat de onder vraag 13 genoemde onderzoeksresultaten zijn geapprecieerd, zal het kabinet een strategie op EU-niveau gaan bepalen. Hierin zal ook een verkenning naar de standpunten van andere lidstaten op dit thema worden gedaan. Zodra deze strategie is bepaald zal uw Kamer hiervan op de hoogte worden gesteld.
Steunt u de komst van een ambitieuze en sterke Digital Fairness Act (DFA) zoals voorgesteld door de Europese Commissie?2 Zou deze volgens u een verbod op verslavende ontwerpkeuzes moeten bevatten?
Ja, het kabinet steunt de komst van een sterke DFA om specifieke consumentenproblemen aan te pakken en hiermee ook duidelijkheid voor ondernemers te creëren. Verslavend ontwerp van digitale diensten maakt hier onderdeel van uit. We weten nog niet of een totaalverbod een geschikte oplossing is voor de aanpak van verslavend ontwerp. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 13, hebben we een onderzoek naar het huidige juridische kader laten uitvoeren. Voor de zomer komen we hierop terug.
Hoe reageert u op de uitspraken van de regering-Trump dat de Digital Services Act (DSA) niet verenigbaar is met Amerikaanse waarden?3
De DSA is gestoeld op de bescherming van grondrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting. De DSA schrijft expliciet voor dat bij contentmoderatie rekening moet worden gehouden met alle relevante belangen en fundamentele rechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting. Niets in de DSA verplicht bedrijven om legale informatie te verwijderen. Nederland draagt daarom actief de boodschap uit dat de DSA geen «institutionalisering van censuur» is, dat alle partijen, en dus ook Amerikaanse bedrijven zich in Europa aan de Europese regels moeten houden en dat zij handhaving van de DSA jegens zeer grote online platforms door de Commissie ondersteunt.
Zal u in Europees verband blijvend en ondubbelzinnig aandringen op maximale naleving, handhaving en waar nodig versteviging van digitale wetgeving, ongeacht politieke druk vanuit de Verenigde Staten?
Ja, daar blijven we op aandringen, met dien verstande dat het kabinet op dit moment nog geen aanleiding ziet om aan te dringen op versteviging van de digitale wetgeving
Indien de regering-Trump wél aandringt op het afzwakken van Europese regelgeving, welke conclusie verbindt u daar in het uiterste geval aan? Bent u bereid om sociale media apps die willens en wetens EU-wetten niet naleven in het uiterste geval geheel te verbieden?
Dat is niet aan het kabinet. De DSA voorziet in een uitgebreid systeem van onafhankelijk toezicht op nationaal en Europees niveau. In Nederland zijn de Autoriteit Consument & Markt en de Autoriteit Persoonsgegevens aangewezen als bevoegde toezichthouders. De Europese Commissie houdt primair toezicht op aangewezen zeer grote online platforms- en zoekmachines. Het kabinet vertrouwt erop dat dit toezichtssysteem zijn werk doet.
Bent u van mening dat het verhogen van de minimumleeftijd voor sociale media, nationaal of Europees, ook een vorm van schijnveiligheid biedt? Deelt u de mening van de indiener dat de oplossing ligt in een combinatie van niet-bindend wetenschappelijk advies en keiharde Europese regulering van sociale media apps?
De overheid is, naast o.a. ouders en het onderwijs, medeverantwoordelijk voor het beschermen jeugdigen, alsmede hen te stimuleren en te faciliteren om gezond en veilig (online) op te groeien.
Het stellen van een aanvullende wettelijke minimumleeftijd voor sociale media is als maatregel op zichzelf onvoldoende om een gezonde en veilige online omgeving voor jeugdigen te garanderen. Een minimumleeftijd is op dit moment nog eenvoudig te omzeilen en niet te handhaven. Er bestaat bovendien al wetgeving die van toepassing is op de toegang van minderjarigen tot sociale media. Uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en uit de Uitvoeringswet (UAVG) volgt dat minderjarigen jonger dan 16 jaar, gebaseerd op de grondslag toestemming, geen gebruik mogen maken van internetdiensten als sociale media die persoonsgegevens verwerken, zonder toestemming of machtiging van de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor de minderjarige draagt.
Het stellen van een aanvullende wettelijke minimumleeftijd voor sociale media is daarom niet wat het kabinet beoogt.
Het kabinet is van mening dat de oplossing ligt in een combinatie van maatregelen waaronder meer bewustwording en het vergroten van mediawijsheid, een duidelijke richtlijn en het versterken van online opvoedvaardigheden en duidelijke Europese regelgeving en toezicht voor de Tech-industrie in relatie tot het naleven van online kinderrechten en het bieden van een gezonde en veilige online omgeving.
Om ouders en opvoeders te ondersteunen bij het online opvoeden is, zoals hierboven al een paar keer genoemd de richtlijn voor gezond en verantwoord scherm- en sociale mediagebruik aan uw Kamer aangeboden. De richtlijn is gebaseerd op wetenschappelijke kennis, alsmede praktijkkennis en de hulpvraag van ouders.
Op Europees niveau wordt op meerdere fronten ingezet op het beschermen van online kinderrechten en het tegengaan van de negatieve effecten van sociale media. Dit doen we bijvoorbeeld binnen de Telecomraad en de Gezondheidsraad. In dit laatste gremium is ook aandacht gevraagd voor eenduidige leeftijdsadviezen voor sociale media.
Hoe gaat u komen tot nationale adviesleeftijden voor verschillende sociale media apps? Welke expertise betrekt u bij het maken van deze adviezen?
De voormalig staatsecretaris van JPS heeft onderzoekers Ina Koning (Vrije Universiteit) en Hellen Vossen (Universiteit Utrecht) de opdracht gegeven om in afstemming met andere wetenschappers en experts waaronder bijvoorbeeld het Trimbos Instituut, het NJi en Netwerk Mediawijsheid, ouders en jongeren tot een gedragen en (wetenschappelijk) onderbouwde richtlijn en adviezen voor gezond en verantwoord scherm- en sociale mediagebruik. Adviesleeftijden voor sociale media en eventuele differentiatie lopen mee als onderdeel van de bredere insteek van het onderzoek. Om tot de richtlijn te komen zijn een literatuuronderzoek en een Delphi-studie uitgevoerd. Ook wordt parallel een implementatieplan opgesteld, opdat de richtlijn goed gebruikt en opgevolgd gaan worden door ouders/opvoeders en partners in de praktijk.
Wat is de rol van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het maken van gezaghebbend gezondheidsadvies over schermtijd bij verschillende leeftijden en verschillende soorten schermtijd? Bent u bereid om het RIVM nauw te betrekken bij het maken van de nationale adviezen?
Er zijn veel partijen betrokken bij het opstellen van de richtlijn voor gezond- en verantwoord scherm- en social media gebruik. Het RIVM is een relevante partij op het terrein van een veilige en gezonde leefomgeving en onderdeel van de adviesgroep met diverse experts.
Hoe gaat u de gezaghebbende adviezen van Nederlandse experts inzetten om tot een uniforme Europese informatievoorziening over de gezondheidseffecten van sociale media apps te komen?
De richtlijn waaraan wordt gewerkt is voornamelijk bedoeld voor de Nederlandse opvoeders. Wel zijn deze gebaseerd op internationaal en nationaal onderzoek en richtlijnen opgesteld in andere landen. Daarnaast zet de Staatsecretaris van JPS zich ook op Europees niveau in om te komen tot uniforme adviezen aan opvoeders.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Zorgen bij ziekenhuizen over tekorten aan middelen voor chemokuren’ en de WNL-aflevering Stand van Nederland van 21 maart |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen bij ziekenhuizen over tekorten aan middelen voor chemokuren» en de WNL-aflevering Stand van Nederland van 21 maart?1
Ja, ik ben bekend met het bericht en de aflevering. Hierbij wil ik graag opmerken dat in de uitzending het aantal geneesmiddelentekorten wordt weergegeven voor de jaren 2021, 2022 en 2023. Maar in het jaar 2024 is het aantal meldingen van tekorten in apotheken met 30% afgenomen. Het is jammer dat dat niet in de uitzending werd getoond. Het betekent natuurlijk niet dat de beschikbaarheidsproblemen zijn opgelost. Ik zet mij daarom, samen met betrokken partijen, volop in om tekorten op te lossen en liever nog te voorkomen.
Wat vindt u van de conclusie dat zelfs een flinke storm al voor leveringsproblemen van medicijnen kan zorgen?
Hoewel er in de uitzending niet verder uitgeweid wordt over deze conclusie, interpreteer ik uw vraag als wat ik vind van kwetsbaarheden in de geneesmiddelenketen. Ik vind het belangrijk dat patiënten in Nederland toegang hebben tot de geneesmiddelen die ze nodig hebben. Helaas zitten er (soms) kwetsbaarheden in de productie- en leveringsketen van geneesmiddelen die we hier gebruiken. Dat kan ik jammer genoeg niet allemaal voorkomen. Ik kijk naar waar ik de kwetsbaarheden in de keten wel kan verminderen. Zo versterk ik mijn relatie met India, als groot producerend land van geneesmiddelen, en worden bijvoorbeeld ook voorraden aangelegd van belangrijke geneesmiddelen, zoals antibiotica en salbutamol, om eventuele leveringsonderbrekingen op te kunnen vangen. Daarnaast worden momenteel verschillende nationale en Europese onderzoeken gedaan waarbij de kwetsbaarheden van de productie- en leveringsketen in kaart worden gebracht. Daar waar mogelijk ondersteun ik deze onderzoeken en uiteraard neem ik de resultaten mee in mijn beleidsvorming.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het feit dat de toeleveringsketen van geneesmiddelen zo kwetsbaar is geworden?
Geneesmiddelen komen via een lange complexe keten bij de patiënten in Nederland terecht. De productie- en toeleveringsketen van geneesmiddelen is afhankelijk van een internationaal netwerk van verschillende partijen die elk een rol in deze keten hebben. Veel productielocaties zijn over tijd gevestigd in derde landen mede vanwege het aantrekkelijke vestigingsklimaat zoals lage prijzen. Dat maakt dat Nederland, en de rest van Europa, voor de productie van grondstoffen voor geneesmiddelen afhankelijk is van deze landen. Dit heeft een positief effect gehad op de betaalbaarheid van geneesmiddelen, maar kan ook kwetsbaar zijn.
Ik vind het belangrijk dat er een goede balans is tussen betaalbaarheid van geneesmiddelen én tijdige beschikbaarheid voor de patiënt. Om deze balans te verbeteren investeer ik bijvoorbeeld in de samenwerking met India als groot producerend land en neem ik actief deel aan de Critical Medicines Alliance (CMA), zodat er een gezamenlijk plan binnen de Europese Unie komt voor productie dichtbij huis.
Kunt u aangeven wat de actuele situatie is met betrekking tot tekorten aan oncolytica? Hoeveel patiënten worden hierdoor geraakt?
De afgelopen tijd hebben de leveringen van diverse oncolytica onder druk gestaan. Zo zijn er voor verschillende middelen meldingen van verwachte leveringsonderbrekingen gedaan bij het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten (hierna: het Meldpunt). Dit betreft een melding van een verwacht probleem, wat gelukkig niet altijd betekent dat er ook daadwerkelijk een tekort ontstaat. Als handelsvergunningshouders op tijd een melding doen bij het Meldpunt, kan er in veel gevallen op tijd een oplossing gevonden worden.
Om deze reden wordt de beschikbaarheid van oncolytica nauwkeurig gemonitord.
Zo kijkt het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (hierna: CBG) wekelijks, samen met het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (hierna: LCG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ), in hoeverre het aanbod in Nederland nog voldoende is of dat alternatieven overwogen moeten worden, zoals import uit andere landen.
Zo valt het oncolyticum fludarabinefosfaat per 27 maart 2025 onder de reikwijdte van de Aanwijzing die ik in november aan de IGJ heb gegeven en heeft het CBG in maart een Tijdelijk Afwijkende Verpakking goedgekeurd voor het oncolyticum clofarabine.
Zoals ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 12 december jl.2 is het tekort aan etoposide via het solidariteitsmechanisme opgelost en is het middel weer beschikbaar op de Nederlandse markt. Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel patiënten geraakt worden, maar door de nauwkeurige monitoring wordt het effect op de patiënt zo goed als mogelijk beperkt.
Kunt u de gehele toeleveringsketen van oncolytica, zoals etoposide, vincristine en methotrexaat, in kaart brengen?
Geneesmiddelen, waaronder ook oncolytica, kennen een complexe toeleveringsketen. Bij iedere leveringsketen zijn verschillende internationale partijen betrokken, maar op hoofdlijnen wordt onderstaande productie- en toeleveringsketen doorlopen:
Ook vinden er strikte kwaliteitscontroles plaats op zuiverheid, sterkte en stabiliteit van het geneesmiddel.
In het rapport «Footprint studie geneesmiddelenproductie in Nederland»3 wordt de productieketen in meer detail beschreven. Ik kan niet voor elk geneesmiddel, of oncolyticum, precies aangegeven hoe de keten eruit ziet en wie daarbij betrokken zijn.
Deelt u het risico dat medicijnen of grondstoffen voor medicijnen door een land als China als strategisch wapen worden ingezet en dat we hier niet naïef in moeten zijn? In hoeverre heeft u signalen dat dit al gebeurt?
Op dit moment zijn er geen concrete signalen dat landen posities in de waardeketen van geneesmiddelen inzetten om geopolitieke druk uit te oefenen. Wel deelt het kabinet de mening dat risico’s kunnen ontstaan bij een afhankelijkheid van derde landen voor belangrijke producten zoals medicijnen of grondstoffen voor medicijnen. Dit speelt niet alleen in Nederland, maar ook in de EU als geheel. Als kabinet benadrukken we daarom het belang van meer Europese open strategische autonomie en de noodzaak om de productie binnen Europa te vergroten.
Welke stappen zet u, zowel op Nederlands als op Europees niveau, om onze afhankelijkheid van grondstoffen en medicijnen te verminderen?
Ik streef ernaar de risico’s van afhankelijkheden te verminderen door productie in Nederland en Europa te stimuleren en door bij te dragen aan meer diverse toeleveringsketens van geneesmiddelen. In het kader van Important Projects of Common European Interest Med4Cure (IPCEI Med4Cure)4 verleen ik subsidie aan projecten die de productieketens in Nederland versterken, waaronder een project dat zich richt op de ontwikkeling van innovatieve productieprocessen voor geneesmiddelen en werkzame stoffen (active pharmaceutical ingedrients(API’s)).
Daarnaast verken ik de mogelijkheid om API-voorraden aan te leggen om in te zetten voor geneesmiddelenproductie tijdens tekorten. De verkennende gesprekken hierover lopen nog. Ook draag ik binnen de Critical Medicines Alliance bij aan een gezamenlijk plan om productie in Europa te stimuleren en om het aantal aanbieders van geneesmiddelen voor Europa te vergroten. De Europese Commissie heeft op 11 maart jl. de Critical Medicine Act gepubliceerd. Daarin zijn een aantal aanbevelingen uit de Critical Medicines Alliance verwerkt. Het doel van dit voorstel is onder andere om de leveringszekerheid en beschikbaarheid van kritieke geneesmiddelen te verbeteren en de strategische autonomie van de Europese Unie te versterken. Het kabinetstandpunt hierop wordt uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces toegezonden.
Verder werk ik samen met de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken binnen de Taskforce Strategische Afhankelijkheden. Deze Taskforce coördineert de kabinetsbrede aanpak van het verminderen van de risicovolle strategische afhankelijkheden, waaronder voor geneesmiddelen. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar de Kamerbrief daarover5. Tot slot, werkt het kabinet actief aan het versterken van de betrekkingen met producerende landen, omdat Nederland voor de productie van (bestandsdelen van) geneesmiddelen afhankelijk is van deze landen.
Deelt u de mening dat het niet alleen vanuit strategisch oogpunt, maar ook in het belang van de patiënt noodzakelijk is om te zorgen voor meer eigen Nederlandse en Europese geneesmiddelenproductie? Zo ja, hoe werkt u hieraan?
Het is juist in het belang van de patiënt dat dit kabinet wil dat Europa maximaal onafhankelijk wordt wat betreft geneesmiddelenproductie. Het belang van de patiënt staat namelijk centraal in mijn inzet op de beschikbaarheid.
Het versterken van de productie dichtbij huis moet Europees gecoördineerd gebeuren om efficiënt en effectief te zijn. Ik neem dan ook actief deel aan de Critical Medicines Alliance (CMA), zodat er een gezamenlijk plan binnen de Europese Unie komt voor productie dichtbij huis. De CMA heeft onlangs, middels een strategisch rapport, aanbevelingen gegeven hiervoor aan de lidstaten en de Europese Commissie6. Deze aanbevelingen zijn input geweest voor nieuwe Europese wetgeving, namelijk de Critical Medicines Act. Op 11 maart is dit voorstel gepubliceerd. Het kabinetstandpunt hierop wordt uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces voorgelegd.
Hoe staat het met het aanleggen van extra reserves voor geneesmiddelen op de Nederlandse lijst kritieke geneesmiddelen?
Zoals ik uw Kamer heb geschreven7, overweeg ik om de voorraad te verhogen voor bepaalde geneesmiddelen op de Nederlandse lijst kritieke geneesmiddelen. Bij deze verkenning zoek ik onder andere uit voor welke geneesmiddelen dit meerwaarde heeft, hoe groot deze extra voorraad zou moeten zijn en op welke manier de extra voorraad zou kunnen worden gerealiseerd. Zoals uw Kamer zal begrijpen, kost deze verkenning tijd. Wanneer ik mijn verkenning heb afgerond, zal ik uw Kamer vanzelfsprekend over de uitkomst hiervan informeren.
Hoe staat het met uw voornemen om ook te kijken naar het aanleggen van strategische voorraden van grondstoffen en API’s voor geneesmiddelen?
Ik voer op dit moment gesprekken met koepelorganisaties van leveranciers en met bedrijven om te verkennen of het aanleggen van API-voorraden kan bijdragen aan betere beschikbaarheid van geneesmiddelen voor de Nederlandse patiënt.
Hoe beoordeelt u het voorstel van de Europese Commissie voor een Verordening kritieke grondstoffen?
Het kabinetstandpunt op de verordening kritieke grondstoffen is aan uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces voorgelegd.8 Deze verordening heeft betrekking op metalen en mineralen die essentieel zijn voor de economie en strategische sectoren, zoals de energietransitie, digitale technologieën, defensie en ruimtevaart. Dit zijn andere grondstoffen dan die nodig zijn voor de productie van geneesmiddelen, zoals genoemd in het artikel en het bericht.
Om onder meer de productie van kritieke geneesmiddelen te stimuleren heeft de Europese Commissie de Critical Medicines Act gepubliceerd. Het kabinetstandpunt hierop wordt uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces voorgelegd.