Kunt u een uitgebreide toelichting geven op de vraag waarom u van mening bent dat de nieuwe Wet toekomst accountancysector en de Audit Quality Indicators nodig zijn?
Een goede wettelijke accountantscontrole is zeer belangrijk voor het maatschappelijke verkeer. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) constateerde eind 2018 in een rapport dat als gevolg van kwetsbaarheden in de structuur van de accountancysector de kwaliteit van de wettelijke controles zou kunnen achterblijven bij het maatschappelijk wenselijke kwaliteitsniveau. Bovendien had de Monitoring Commissie Accountancy (MCA) eerder dat jaar haar twijfels geuit over de diepgang en snelheid van het ingezette veranderproces in de accountancysector. Tegen deze achtergrond stelde ik met ingang van 1 januari 2019 de Commissie toekomst accountancysector (Cta) in, die op 15 januari 2020 haar eindrapport uitbracht. De bevindingen van de Cta waren genuanceerd en kritisch. De Cta zag dat er een (positieve) cultuurverandering was ingezet in de sector, maar dat deze verder geborgd moet worden. Volgens haar is echter ook sprake van een structureel probleem met de kwaliteit van wettelijke controles, uitgaande van de resultaten van de beoordelingen door de toezichthouder en de kwaliteitstoetsers. De commissie noemt dit zorgelijk. Zowel de Cta als MCA adviseerde om verschillende verbetermaatregelen door te voeren.
De rapporten van zowel de AFM, Cta als MCA hebben, tezamen met de gesprekken die ik over deze rapporten gevoerd heb, mij ervan overtuigd dat er inderdaad maatregelen nodig zijn voor een duurzame verhoging van de kwaliteit van de accountancysector. Namens het kabinet heb ik dan ook in mijn reactie op de rapporten1 aangekondigd dat ik het overgrote deel van de aanbevelingen van zowel Cta als MCA wil overnemen. Hierdoor ontstaat een pakket aan maatregelen dat is gericht op de hele keten, waaronder de accountantsorganisatie, de gecontroleerde entiteiten en de toezichthouder. Het wetsvoorstel «wet toekomst accountancysector» is een uitwerking van een deel van de voorgestelde maatregelen en is als zodanig in het belang van het duurzaam verhogen van de kwaliteit van een wettelijke controle in Nederland.
Als onderdeel van het totaalpakket aan maatregelen, is het ontwikkelen van meer inzicht in de sector van groot belang. De Cta heeft geconstateerd dat een juist en integraal beeld van de kwaliteit van wettelijke controles op verschillende niveaus, op basis van eenduidige standaarden (indicatoren), ontbreekt en zij beveelt daarom aan om hier audit quality indicators voor te ontwikkelen. Ik steun dit idee. Deze data geven alle belanghebbenden inzicht in de sector en biedt een basis om het debat over de sector in de toekomst meer gefundeerd te voeren. Daarnaast ondersteunt deze informatie publieke en private organisaties bij het selecteren van een accountantsorganisatie en het geeft de sector een verdere prikkel om te investeren in factoren die kwaliteit beïnvloeden.
Herkent u de vraagtekens van de accountantssector bij de Audit Quality Indicators en de zorgelijke signalen over de onrust tussen verschillende type accountantsstromingen binnen de Koninklijke Nederlandse Beroepsgroep van Accountants (NBA)? Zo ja, kunt u toelichten wat u met deze zorgelijke signalen heeft gedaan? Zo nee, waarom niet?
Momenteel ben ik de consultatiereacties op het wetsvoorstel toekomst accountancysector aan het bestuderen. Uit eerdere gesprekken over de verankering van de audit quality indicators in de wet en na een eerste lezing van de reacties, herken ik het beeld dat er zorgen zijn over de pragmatische invulling van de audit quality indicators. Mijn beeld is tegelijkertijd dat de wens voor transparantie en inzicht onverminderd aanwezig is en dat accountantsorganisaties ook bereid zijn om hieraan mee te werken, maar dat er nog wel zorgen zijn over hoe dit efficiënt kan worden vormgegeven.
Ik heb de Kwartiermakers toekomst accountancysector gevraagd om een voorstel te doen over welke audit quality indicators de accountantsorganisaties dienen te rapporteren aan de maatschappij. Daarbij heb ik de kwartiermakers ook gevraagd oog te hebben voor de lasten die dit voor zowel kleine als grote accountantskantoren met zich mee brengt en aandacht te hebben voor de vergelijkbaarheid van een indicator van een kleine accountantsorganisatie met die van een grote accountantsorganisatie. De kwartiermakers hebben hier expliciet naar gekeken en hebben voorafgaand aan hun consultatie verschillende kleine en grote accountantsorganisaties benaderd met de vraag of de data voor de voorgestelde audit quality indicators nu of op afzienbare termijn opgeleverd konden worden. De inschatting van de kwartiermakers is op basis hiervan dat dit mogelijk is. Ik wacht het definitieve voorstel van de kwartiermakers toekomst accountancysector af.
Ik heb signalen ontvangen over ontevredenheid bij een klein deel van de MKB-accountants over de mate waarin zij binnen de NBA worden vertegenwoordigd en bediend. Mijn ministerie heeft een actieve rol gespeeld om verschillende stromingen tot een constructieve samenwerking binnen de NBA te bewegen. Hiertoe is verschillende keren met partijen gesproken. Mijn indruk is dat er nu door de NBA, in nauwe samenwerking met verschillende vertegenwoordigers van de MKB-accountants, serieuze inspanningen worden geleverd om de MKB-accountant binnen de beroepsorganisatie een volwaardige rol te geven (zie ook de antwoorden op de vragen 12 en 13).
Klopt het dat de Commissie toekomst accountancysector (Cta) de aanbeveling heeft gedaan om te komen tot Audit Quality Indicators (AQI’s) die meer inzicht moeten geven in de kwaliteit van een jaarrekeningencontrole door accountants?
Ja. De Commissie toekomst accountancysector heeft onder andere de volgende aanbevelingen gedaan:
Aanbeveling 1: Om de kwaliteit van wettelijke controles beter inzichtelijk te maken dienen op korte termijn uniforme Audit Quality Indicators te worden vastgesteld die beoordeeld worden door de toezichthouder. Deze indicatoren dienen gezamenlijk representatief te zijn voor de drie niveaus van kwaliteit.
Aanbeveling 2: Accountantsorganisaties dienen aan de hand van deze indicatoren periodiek over de kwaliteit van de uitgevoerde wettelijke controles te rapporteren. Deze rapportages worden op één openbaar toegankelijke locatie bijeengebracht om vergelijking van accountantsorganisaties te vergemakkelijken.
Op welke manier dragen de AQI’s bij aan een kwalitatief betere controle van jaarrekeningen door accountants? En wat is het effect van AQI’s voor zowel accountants als cliënten in regeldruk, kosten en relevantie?
De audit quality indicators zijn bedoeld om de gebruiker van de jaarrekening inzicht te geven in factoren die de kwaliteit van een wettelijke controle beïnvloeden. Het primaire doel is dus transparantie, zodat eenieder weloverwogen keuzes kan maken, gebruikers onderbouwd het gesprek kunnen aangaan met hun accountant en wetenschappelijk onderzoek gestimuleerd wordt.
De lasten die met het invoeren van de audit quality indicators gepaard gaan bestaan voor accountantsorganisaties uit het rapporteren over de audit quality indicators en wellicht het aanpassen van IT-systemen om de benodigde data te genereren. Daarnaast zullen er kosten zijn voor de NBA om eventuele vragen van accountantsorganisaties over de audit quality indicators te beantwoorden, de data te ontsluiten en publiekelijk toegankelijk te maken, alsmede om periodiek te evalueren of de set van audit quality indicators aanpassing behoeft. Tot slot zal de AFM nog kosten moeten maken om te verifiëren of de accountantsorganisaties de audit quality indicatoren tijdig en volledig hebben aangeleverd.
Welk achterliggend doel hebben de AQI’s en hoe wordt het behalen van dit doel geëvalueerd?
Zoals aangegeven bij vraag 4 gaat het primair om het bieden van transparantie aan de gebruikers van de jaarrekening.
In het wetsvoorstel toekomst accountancysector heb ik een proces ingericht om de audit quality indicators met enige regelmaat te laten evalueren en waar nodig bij te stellen.
Op welke manier houdt u, gezien de omstandigheid dat met de inwerkingtreding van de AQI’s per 1 januari 2023 accountants (ook accountantsorganisaties werkzaam voor het MKB) met kwantitatieve data jaarlijks nader inzicht zouden moeten geven in de kwaliteit van jaarrekeningencontroles, in de regelgeving rekening met ook Europese richtlijnen, denk bijvoorbeeld aan de richtlijn 2013/34/EU1 die voorschrijft dat «kleine en middelgrote ondernemingen een centrale plaats in de economie van de Unie innemen (…) en het «denk eerst klein»-principe in het hele beleid, van regelgeving tot dienstverlening te verankeren»? Waarom kiest u ervoor de AQI’s te laten gelden voor alle accountants, ongeacht werkveld, en kiest u er niet voor de MKB-account uit te zonderen van de AQI’s?
Ook binnen het MKB is er een behoefte aan inzicht in de accountantscontrole. Om aan deze wens te voldoen ben ik voornemens om de verplichting te laten gelden voor alle wettelijke controles. Dat neemt niet weg dat het ook voor accountants die werkzaam zijn in het MKB-segment om een proportionele last moet gaan. Daarom heb ik de kwartiermakers gevraagd oog te hebben voor de lasten die dit voor zowel kleine als grote accountantskantoren met zich mee brengt en aandacht te hebben voor de vergelijkbaarheid van een indicator van een kleine accountantsorganisatie met die van een grote accountantsorganisatie. De kwartiermakers hebben mij toegezegd hier expliciet naar te hebben gekeken en zullen ze dit wederom meenemen bij het opstellen van het definitieve voorstel.
Heeft u, gezien de omstandigheid dat de AQI’s een significante impact hebben op MKB-accountants en MKB-ondernemers, een MKB-toets laten uitvoeren? Zo ja, kunt u de uitkomsten daarvan met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze alsnog uit te voeren?
Ik heb gekeken naar wat de lasten van het wetsvoorstel toekomst accountancysector voor de sector zijn, en daarnaast naar wat de baten zijn voor de maatschappij, zoals ook uiteengezet in antwoord op vraag 4. Ik heb geen specifieke MKB-toets uitgevoerd. Wel hebben de kwartiermakers verschillende accountantsorganisaties die actief zijn op het MKB-segment bevraagd over de mogelijkheden om de data voor de voor de voorgestelde audit quality indicators aan te leveren. De kwartiermakers zijn van oordeel dat dit mogelijk is.
Op basis van de consultatiereacties op het wetsvoorstel zal ik opnieuw naar de regeldruk van de voorstellen kijken en bezien of alsnog een MKB-toets nodig is.
Deelt u, inzoomend op AQI 3 «Fraude en continuïteit», de mening dat het rapporteren van problemen over continuïteit en fraude alleen iets zegt over de constateringen door de accountant, maar niet over de kwaliteit van de controle of het voorkomen van fraude? Want worden accountants op deze manier niet negatief geprikkeld om maar zo vaak mogelijk iets te zeggen over continuïteitsproblemen bij cliënten om zo maar hoger in de «kwaliteitslijstjes» te komen? Hoe kan een klein MKB-kantoor, dat minder cliënten bedient dan de «big 4» ooit als kwalitatief voldoende in de lijsten komen, gezien het feit dat significant minder cliënten logischerwijs ook leidt tot minder signalen?
Bij de audit quality indicator komt een algemene toelichting te staan waarin geduid wordt hoe een gebruiker van de jaarrekening een dergelijke audit quality indicator moet interpreteren. Daarin wordt onder andere uitgelegd dat alleen de getallen van een individuele audit quality indicator niet direct iets zeggen over de kwaliteit van de controle, maar dat deze in het licht van de kengetallen (waaronder de sectoren waar de accountantsorganisatie actief zijn) en de uitkomsten van de andere audit quality indicators moet worden bezien. Bovendien wordt ook elke individuele audit quality indicator van een toelichting voorzien, waarin bijvoorbeeld kan worden aangegeven dat «een hoger aantal» niet per definitie gelijk staat aan een «hogere kwaliteit». Een dergelijk uitleg en duiding dienen daarbij ook om perverse prikkels tegen te gaan. Voor wat betreft een verdere inhoudelijke reactie op individuele audit quality indicators wacht ik eerst het definitieve voorstel van de kwartiermakers af. Daarbij heb ik de kwartiermakers gewezen op uw vragen en hen verzocht om hier rekening mee te houden bij het opstellen van het definitieve voorstel.
Kunt u uiteenzetten hoe de rolverdeling is tussen de NBA en het ministerie? Klopt het dat de NBA een wettelijke grondslag heeft en daarmee onder verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën valt?
De NBA is een zogenoemde publiekrechtelijke beroepsorganisatie. Eenieder die zich in Nederland in het maatschappelijk verkeer «accountant» (Registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent) wil noemen is verplicht lid te zijn van de NBA en in het accountantsregister ingeschreven te zijn. Binnen het kader van de Wet op het accountantsberoep is de NBA bevoegd verordeningen en nadere regelingen vast te stellen die voor haar leden bindend zijn. Deze regels dienen een goede beroepsuitoefening door accountants en om zorg te dragen voor «de eer van de stand» van de accountants. Voorts behartigt de NBA de gemeenschappelijke belangen van accountants. De uitoefening van haar regelgevende bevoegdheden is een verantwoordelijkheid van de NBA zelf. Reeds vastgestelde verordeningen of andere besluiten van de NBA kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd. Behalve het recht op inlichtingen heeft de Minister van Financiën geen andere bevoegdheden jegens de NBA.
Hoeveel accountants bij OOB- en niet-OOB-kantoren zijn er in Nederland werkzaam (OOB = organisatie van openbaar belang)? En hoeveel accountants controleren de niet-OOB-branche (MKB) en hoeveel de OOB-branche?
Volgens het AFM-register hebben 264 accountantsorganisaties een vergunning voor het kunnen verrichten van wettelijke controles. Van zes vergunninghouders strekt de vergunning ook tot het mogen verrichten van wettelijke controles van oob’s. Voorts staan 1.823 accountants bij de AFM geregistreerd als externe accountant. Hiermee zijn zij bevoegd de controleverklaring te ondertekenen. 671 daarvan zijn werkzaam voor accountantsorganisaties met een oob-vergunning. Daarmee staat echter niet vast dat al die 671 externe accountants ook daadwerkelijk oob-controles uitvoeren. De accountantsorganisaties waarvoor zij werkzaam zijn voeren immers ook vele niet-oob-controles uit. Bij accountantsorganisaties zijn ook accountants werkzaam die niet als externe accountant bij de AFM staan geregistreerd. Zij zijn weliswaar niet tekeningsbevoegd, maar kunnen wel participeren in de controleteams van externe accountants. Tot slot zijn er ook accountantskantoren zonder AFM-vergunning. De accountants van die kantoren mogen geen wettelijke controles uitvoeren in de zin van de Wta, maar wel zogenoemde vrijwillige controles.
Hoeveel accountants werkzaam in de OOB-branche en hoeveel werkzaam in niet-OOB-branche zijn lid van de NBA?
In 2020 had de NBA 22.186 leden. Alleen zij mogen zich in het maatschappelijk verkeer rechtmatig «accountant» noemen. 2178 van die accountants zijn werkzaam bij oob-accountantsorganisaties.
Kunt u overzichtelijk weergeven of de verdeling werkzame accountants OOB en niet-OOB (zie vraag 11) ook representatief terugkomt in het bestuur en de diverse werkgroepen en stuurgroepen binnen de NBA? Kunt u daarbij tevens ingaan op de wenselijkheid van de representativiteit van accountants werkzaam in de OOB-branche en niet-OOB-branche binnen de werkgroepen en stuurgroepen van de NBA en datgene wat u kunt doen om de representativiteit in stand te houden dan wel te bevorderen?
Mijn beeld is dat ook de NBA hecht aan representativiteit binnen haar organisatie. Het huidige bestuur bestaat uit zeven leden: vier Registeraccountants, twee Accountant-Administratieconsulenten en één niet-accountant. Twee van de bestuursleden zijn partner in een accountantsorganisatie met oob-vergunning. De overige bestuursleden zijn werkzaam voor kleinere accountantskantoren of niet-accountantskantoren (zoals publieke instellingen of de consultancypraktijk). Het is mij niet bekend hoeveel accountants in de diverse NBA-gremia (mede) werkzaamheden als oob-accountant verrichten. Wel is mij bekend dat in de 25 gremia die (mede) relevant zijn voor het werk van mkb-accountant 45% van de zetels door mkb-accountants worden bezet. Het voorgaande leidt bij mij niet tot de conclusie dat representativiteit thans een probleem binnen de NBA is. Om het belang van representativiteit te onderstrepen wordt in het wetsvoorstel toekomst accountancy een bepaling opgenomen op basis waarvan de NBA bij de uitoefening van haar taken rekening dient te houden met de verschillen in de aard van de werkzaamheden van accountants. Ook blijft artikel 16, zesde lid, van de Wet op het accountantsberoep in stand, op basis waarvan het bestuur van de NBA moet bevorderen dat het bestuur een evenwichtige afspiegeling van het accountantsberoep vormt.
Bent u, gezien het feit dat het wetsvoorstel Toekomst accountancysector er onder andere toe strekt de NBA als beroepsorganisatie de mogelijkheid te bieden een nieuwe organisatiestructuur in te stellen, van mening dat de verschillende «bloedgroepen» representatief terugkomen binnen de NBA en in de voorgestelde stap naar een nieuwe governancestructuur? Zo ja, kunt u een toelichting geven met onderbouwing waar u dit op heeft gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
De NBA streeft naar een nieuwe organisatiestructuur waarin vakinhoudelijke ontwikkeling en kwaliteitsbevordering centraal staan. Het staat voor mij voorop dat alle «bloedgroepen» van accountants hiervan moeten kunnen profiteren. Om die reden wordt in het Wetsvoorstel toekomst accountancy bepaald dat de NBA bij de uitoefening zijn taken rekening houdt met de aard van de werkzaamheden van de verschillende soorten accountants. Dit betekent dus ook dat de NBA die verschillende soorten accountants bij zijn besluitvorming en activiteiten zal moeten betrekken. Zoals uit het voorgaande antwoord blijkt heb ik niet de indruk dat hierbij tekort wordt gedaan aan representativiteit.
Bent u op de hoogte dat, naast de Wet toekomst accountancysector en de AQI’s, de NBA zelf ook meent dat de accountantscontrole moet worden aangepast en een consultatie heeft lopen om de controlestandaarden dusdanig aan te passen dat accountants worden verplicht om in de controleverklaring altijd over fraude en continuïteit te rapporteren2? Zo ja, welke invloed heeft u (of het ministerie) op deze consultatie gehad? Zo nee, graag een toelichting waarom niet, gezien de rolverdeling tussen het ministerie en de NBA?
Ik ben hiervan op de hoogte. Fraude en continuïteit zijn thema’s die langer de aandacht van de NBA hebben. Ook de Cta heeft zich hier specifiek over uitgesproken. Voor deze onderwerpen moet, aldus de Cta, een grotere en meer herkenbare positie in de accountantscontrole komen en er moet meer aandacht voor zijn in de (permanente) educatie. Ook beveelt de Cta aan dat bij de controle van middelgrote en grote entiteiten in verschillende fasen standaard forensische expertise aanwezig moet zijn in het controleteam. Ik heb dan ook de kwartiermakers gevraagd om te bezien hoe aan deze aanbeveling gevolg kan worden gegeven. De kwartiermakers hebben vervolgens over dit onderwerp onder andere contact gehad met de NBA, waarvan verslag is gedaan aan mij in de voortgangsrapportages van de kwartiermakers. Ik steun de NBA verder in hun werk op dit punt, omdat rapportage over fraude en continuiteit de relevantie van de controleverklaring voor het maatschappelijk verkeer vergroot. Zij dient ook een goede beroepsuitoefening van accountants (zie vraag 9) en past dus binnen de autonome taken van de NBA.
Kunt u in een uitgebreide toelichting ingaan op de wenselijkheid van zo een aparte aanpassing van de controlestandaarden door de NBA? Waarom is in geval van deze verordening gekozen voor het doen ontbreken van een wettelijke basis?
Klopt het dat de informatie onder AQI 3 «continuïteit en fraude» op portefeuilleniveau moet worden aangeleverd en de informatie onder de nieuwe NBA-regelgeving «Verplichte rapportering over fraude en continuïteit in de controleverklaring» straks op individueel klantniveau? Zo ja, in hoeverre mag informatie op individueel klantniveau in openbare controleverklaringen worden opgenomen en acht u dit wenselijk? Zo nee, graag een toelichting.
Kunt u reflecteren op de juridische ruimte voor een MKB-accountant om op individueel klantniveau uitspraken te doen over de continuïteit van een MKB-cliënt? In hoeverre is het wenselijk, ook met het oog op veiligheid en privacy van de cliënt (in dit geval een MKB-ondernemer), dat een MKB-accountant uitspraken doet in een openbaar in te zien document over de financiële situatie van een cliënt als gevolg van de plicht om uitspraken te doen over de continuïteit van een onderneming, mede gezien het feit dat er bij kleine ondernemingen vaak een samenhang bestaat tussen de persoonlijke financiële situatie van een ondernemer en de financiële situatie van een onderneming?
Bent u bereid om in overleg te treden met de NBA om te praten over de wenselijkheid, of beter gezegd; de onwenselijkheid, van de aanvullende verplichte rapportering over fraude en continuïteit in de controleverklaring en de gevolgen die dit gaat hebben voor de privacy risico’s bij kleine gecontroleerde organisaties waar opmerkingen van accountants mogelijk herleidbaar kunnen zijn naar individuen? Zo ja, kunt u de Kamer een terugkoppeling geven over dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Ministerie kan niets doen tegen bedrijven die vaccinatiebewijs eisen’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ministerie kan niets doen tegen bedrijven die vaccinatiebewijs eisen» op NU.nl van 30 september jl.?1
Ja.
Kunt u herbevestigen dat het op dit moment verboden is voor werkgevers van hun werknemers een vaccinatiebewijs te eisen om toegang te verkrijgen tot hun fysieke werkomgeving?
Zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 september jl.2 kunnen werkgevers in dat kader van personen die beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verrichten niet eisen dat zij beschikken over een coronatoegangsbewijs (art. 58ra lid 8 Wpg). Dat komt doordat werknemers op dit moment zijn uitgezonderd van de verplichting een coronatoegangsbewijs te tonen. Dit geldt ook voor de sectoren die per 25 september jl. door de overheid zijn verplicht om voor toegang van bezoekers en klanten een coronatoegangsbewijs te vragen (de sectoren horeca, evenementen, kunst/cultuurvoorstellingen en sportwedstrijden).
Tegelijkertijd begrijp ik de dilemma’s die zich kunnen voordoen in de werksituatie tussen werkgevers en werknemers in het zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving. Ik probeer daarbij steeds het hele verhaal te laten zien: van wat er wel kan en ook wat er niet kan of nog in verkenning is.
Vaccineren is belangrijk, ter bescherming van jezelf en van anderen om je heen. In Nederland is en blijft vaccinatie vrijwillig. Het kabinet gaat niet toe naar een vaccinatieplicht. Een werkgever mag hier dan ook niet toe dwingen of dit vereisen. Werkgevers die een moreel appèl doen op hun werknemers mogen dat natuurlijk altijd doen. Wij als overheid doen dat ook. Een werkgever mag als daar een goede reden voor is, vragen of iemand is gevaccineerd. Die goede reden is er als er bijvoorbeeld geen alternatieven zijn om een gezonde en veilige omgeving te creëren. Een werknemer is niet verplicht te antwoorden. Een werkgever mag wel in samenspraak met de werknemer afspreken om thuis te werken of om beschermingsmiddelen te dragen. Het is daarom belangrijk dat werkgevers en werknemers met elkaar het gesprek voeren over gezondheid en veiligheid op de werkvloer en tot afspraken komen die voor iedereen goed werken. De bedrijfsarts kan daarbij ingeschakeld worden voor advies en borging van de veiligheid en gezondheid op de werkvloer.
Dit neemt niet weg dat er dilemma’s blijven en er situaties kunnen ontstaan die op gespannen voet staan met het goede gesprek voeren op de werkvloer. Daarom houden we bij werkgever- en werknemersorganisaties de vinger aan de pols, bijvoorbeeld bij knelpunten of excessen als die blijken, en betrekken deze signalen bij de lopende verkenning naar het gebruik van het coronatoegangsbewijs in de werkomgeving. Zoals in bovengenoemde brief aangegeven, en door de Minister van VWS toegezegd in het debat met uw Kamer op 18 augustus, verkent het kabinet of de uitzondering in de Tijdelijke Wet Coronatoegangsbewijzen voor toepassing op de werkvloer kan vervallen en onder welke voorwaarden. Die verkenning moet duidelijkheid geven over de noodzaak en wenselijkheid om coronatoegangsbewijzen in de werkomgeving toe te passen en hoe dat vervolgens geregeld kan worden. Als blijkt dat het noodzakelijk en wenselijk is, vergt het een wetswijziging om het onder voorwaarden mogelijk te maken een coronatoegangsbewijs te vragen aan werknemers. Bijvoorbeeld werknemers in die sectoren waar het coronatoegangsbewijs voor gasten verplicht is zoals bijvoorbeeld horeca, musea of evenementen. Dit vraagt echter om een zorgvuldige afweging waarbij – net zoals dat de werkgever dat nu moet doen – noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit moeten worden afgewogen.
Klopt het dat u, vanwege het ontbreken van een wettelijke basis daarvoor, niet kunt optreden tegen werkgevers die toch een vaccinatiebewijs van hun werkgevers eisen?
Handhaven vereist een wettelijke basis, in de verkenning naar de mogelijke toepassing van de coronatoegangsbewijzen in bepaalde sectoren, zal dit worden meegenomen. Het streven is de verkenning begin november af te ronden.
Bent u bereid om per spoedwet een dergelijke juridische basis te creëren zodat u wel kunt optreden tegen werkgevers die een vaccinatiebewijs eisen van hun werknemers
Zoals in mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 aangegeven, verkent het kabinet – zoals toegezegd aan uw Kamer – op dit moment juist het omgekeerde. Namelijk of een aanpassing van de Tijdelijke Wet Coronatoegangsbewijzen noodzakelijk en wenselijk is om het onder voorwaarden mogelijk te maken coronatoegangsbewijzen te gebruiken voor werknemers. In deze verkenning bespreek ik met de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers tevens of en zo ja, welke knelpunten en dilemma’s er in de praktijk zijn en of een aanpassing van de wet daarvoor een oplossing kan bieden. Het kabinet zet die verkenning voort en zal de uitkomsten te zijner tijd met uw kamer bespreken.
Bent u tevens bereid werkgevers er in de tussentijd nadrukkelijk op te wijzen dat het eisen van een vaccinatiebewijs van werknemers verboden is?
Vanwege het belang van vaccinatie ter bescherming van jezelf en van anderen om je heen, maak ik me er juist sterk voor om in de communicatie het hele verhaal te vertellen, zoals dat ook in essentie in het antwoord op vraag 2 is opgenomen. Dat gaat zowel over wat er wél kan, als over wat er niet kan.
Een werkgever mag namelijk wél een moreel appèl doen. Een werkgever mag ook – als daar een goede reden voor is – vragen of iemand is gevaccineerd. Een werknemer hoeft daar echter niet op te antwoorden. Een werkgever mag een werknemer niet dwingen tot vaccinatie. In Nederland kiezen we er voor dat dat vrijwillig is en blijft. Een werkgever en een werknemer moeten conform de Arbowet wel onderlinge afspraken maken over hoe ze de veiligheid en gezondheid op de werkvloer borgen. Zo mag een werkgever in sommige gevallen wel in samenspraak met de werknemer afspreken om thuis te werken of beschermingsmiddelen te dragen.
Daarbij is ook duidelijk dat zolang in de Tijdelijke Wet Coronatoegangsbewijzen werknemers uitgezonderd zijn, het vragen van een coronatoegangsbewijs op de werkvloer niet tot de wettelijke mogelijkheden behoord. Bij de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers met wie ik regelmatig in overleg ben is dit volstrekt duidelijk. Via de communicatiekanalen die tot mijn beschikking staan wordt deze volledige lijn expliciet uitgedragen3.
Kunt u deze vragen, gegeven de urgentie, per ommegaande beantwoorden?
Ja.
De voorschotregeling voor slachtoffers van misdrijven |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunnen slachtoffers van geweldsmisdrijven, die recht hebben op een schadevergoeding van de dader, een voorschot uit het Schadefonds geweldsmisdrijven krijgen als die dader vanwege een moratorium tijdelijk zijn schulden niet hoeft te betalen? Zo nee, waarom niet?
Bij gedupeerden van de kinderopvangtoeslag die een schadevergoedingsmaatregel opgelegd hebben gekregen wordt ook de inning van die schadevergoedingsmaatregel tijdelijk opgeschort. Slachtoffers moeten hierdoor soms langer op hun schadevergoeding wachten.
Aangezien ik dit een ongewenste situatie vind, heb ik op 14 juni jl. besloten om gedurende het moratorium een voorschot aan de slachtoffers van gewelds- en andere misdrijven uit te keren zodat zij niet worden benadeeld door de tijdelijke opschorting. Dit voorschot is niet gelimiteerd tot 5.000 euro. Het uitgangspunt hierbij is dat het bedrag dat normaliter bij de dader/gedupeerde zou worden geïnd als er geen sprake was geweest van een moratorium als voorschot aan het slachtoffer zal worden uitgekeerd. Daarnaast kan er daar waar nodig maatwerk worden toegepast. Na afloop van het moratorium wordt de inning van de schadevergoedingsmaatregel bij de dader/gedupeerde hervat.
Kunnen slachtoffers van andere misdrijven dan geweldsmisdrijven een voorschot van de overheid krijgen als die dader vanwege een moratorium tijdelijk zijn schulden niet hoeft te betalen? Zo, ja is het bedrag dat via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) voorgeschoten kan worden ook dan gelimiteerd tot 5.000 euro? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat slachtoffers van misdrijven die een schadevergoeding van de dader te goed hebben niet gedupeerd mogen worden door een al dan niet tijdelijk onvermogen van de dader om te betalen? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat deze slachtoffers niet gedupeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Voor slachtoffers die hun schade niet vergoed krijgen, geldt de voorschotregeling. Deze regeling houdt in dat als de dader acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis of arrest waarbij de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd nog niet (volledig) heeft betaald, het nog openstaande bedrag als voorschot aan het slachtoffer wordt uitgekeerd. Op deze wijze worden slachtoffers niet gedupeerd door de in betalingsonmacht verkerende dader. Normaliter geldt hierbij een niet gemaximeerd bedrag voor gewelds- en zedenmisdrijven en een gemaximeerd bedrag van € 5.000,– voor andere misdrijven.
De antwoorden op de vragen over aandacht voor het buitenland bij Pride Amsterdam |
|
Jan Klink (VVD) |
|
de Th. Bruijn |
|
![]() |
In welke 71 landen waar homoseksualiteit bij wet verboden is ontvangen organisaties of projecten Official Development Assistance (ODA) gelden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?1
De volgende landen van de 71 genoemde landen in het Zero Flags Project ontvangen ODA gelden:
Afghanistan, Algerije, Bangladesh, Burundi, Comoren, Egypte, Eritrea, Eswatini, Ethiopië, Gambia, Ghana, Guinee, Guyana, Indonesië, Irak, Iran, Jamaica, Jemen, Kameroen, Kenia, Libanon, Liberia, Libië, Malawi, Malediven, Maleisië, Marokko, Mauritanië, Mauritius, Myanmar, Namibië, Nigeria, Oeganda, Pakistan, Palestijnse Gebieden, Papua Nieuw Guinea, Senegal, Sierra Leone, Soedan, Solomonseilanden, Somalië, Sri Lanka, Syrië, Tanzania, Togo, Tsjaad, Tunesië, Zambia, Zimbabwe en Zuid-Soedan.
Hoeveel geld betreft dit per land? Kunt u een overzicht geven van de omvang van deze gelden per betreffend land?
Hoewel een groot deel van de 71 genoemde Zero Flags Project landen ODA-gelden ontvangt, zijn alleen de uitgaven op gedelegeerde budgetten voor 2020 weer te geven. Dit betreft de budgetten die door ambassades worden uitgegeven. Hiernaast zijn er nog projecten op wereldwijd of regionaal niveau die wellicht ook uitgaven in hierboven genoemde ODA-ontvangende landen kennen. Deze uitgaven zijn echter niet specifiek op landniveau weer te geven en daarom niet meegenomen in het overzicht.
Welk deel van deze gelden zijn bedoeld voor de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld? Kunt u een overzicht geven van het geld dat naar de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld gaat per land waar homoseksualiteit wettelijk is verboden?
Zie antwoord vraag 2.
Welk deel van de gelden voor de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld zijn bedoeld voor homoacceptatie/LHBTI-beleid? Kunt u een overzicht geven van deze gelden per betreffend land?
Vanuit diverse OS-fondsen zijn middelen beschikbaar gesteld om de positie van LHBTI’s wereldwijd te verbeteren (zie voor een overzicht van activiteiten: Home | NL Ontwikkelingssamenwerking). Zie tevens het antwoord op vraag 1 en 2.
Het bevorderen van gelijke rechten voor LHBTI’s is één van de thematische prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Om uitvoering te geven aan deze prioriteit worden via het Mensenrechtenfonds diverse projecten gefinancierd. In de Mensenrechtenrapportage 2020 (Kamerstuk 32 735, nr. 320) staat gespecificeerd hoeveel vanuit het Mensenrechtenfonds per mensenrechtenprioriteit en per land werd uitgegeven.
Daarnaast zijn er diverse andere programma’s die zich richten op het bevorderen van gender gelijkheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en Hiv/Aids, waarin belangen van LHBTI’s worden meegenomen. Gelden worden echter niet geoormerkt op specifieke gemarginaliseerde doelgroepen.
Hoeveel jaren ondersteunt Nederland het maatschappelijk middenveld al in deze landen als het gaat om homoacceptatie/LHBTI-beleid? Kunt een overzicht geven van het aantal jaren per betreffend land?
Het bevorderen van gelijke rechten voor LHBTI’s is sinds het begin van deze eeuw één van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Sindsdien hebben opeenvolgende kabinetten het maatschappelijk middenveld in landen wereldwijd ondersteund, zowel met financiële instrumenten zoals het Mensenrechtenfonds als met niet-financiële instrumenten. Voorbeelden van het laatste zijn de inzet van de Mensenrechtenambassadeur, publieke steunverklaringen aan lokale LHBTI-organisaties, het bieden van een veilige ruimte voor LHBT-organisaties op Nederlandse posten, deelname aan/organiseren van Pride-bijeenkomsten, of (sociale) mediacampagnes.
Het aantal landen waar homoseksualiteit strafbaar is, is met 71 nog veel te groot. Nederland zal zich daarom blijven inzetten voor LHBTI-gemeenschappen in deze landen, en voor volledige en wereldwijde decriminalisering van seksuele oriëntatie en gender identiteit. De inzet van de Nederlandse beleidsinstrumenten voor gelijke rechten voor LHBTI’s zal – conform staand beleid – bepaald worden op basis van de plaatsen waar gemeenschappen onder grote druk staan. Dit zijn vaak landen waar homoseksualiteit strafbaar is, maar dit is niet de enige graadmeter. Wereldwijd is een toename te zien in het aantal geweldsincidenten tegen en discriminatie van LHBTI’s. Ook in landen waar seksuele oriëntatie of gender identiteit niet strafbaar is, kunnen gemeenschappen onder druk staan.
Het aantal landen waar seksuele oriëntatie of gender identiteit strafbaar is, is de afgelopen decennia wel afgenomen. Landen die de afgelopen 10 jaar gedecriminaliseerd hebben, zijn: Bhutan (2021), Gabon (2020); Angola (2019), Botswana (2019), Trinidad & Tobago (2018), India (2018), de Seychellen (2017), Nauru (2017), Belize (2017), Mozambique (2016), Noord-Cyprus (2014), Palau (2014), Lesotho (2012), São Tomé en Príncipe (2012). In deze lijst bevinden zich ook landen waar Nederland zich actief heeft ingezet voor decriminalisering. Meer informatie hierover is terug te vinden in opeenvolgende Mensenrechtenrapportages aan uw Kamer.
Een burgemeester die een boek schreef over kritische burgerjournalisten |
|
Peter Kwint , Renske Leijten (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat lokale journalistiek essentieel is voor het functioneren van de lokale democratie, bijvoorbeeld om het lokale bestuur te controleren en inwoners te informeren over lokale aangelegenheden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat bij steeds verder afnemende lokale journalistiek, inwoners zelf lokale kwesties over het voetlicht willen brengen? Zo nee, waarom niet?
Inwoners hebben er belang bij om voldoende en goed geïnformeerd te zijn over de gebeurtenissen in hun (directe) leefomgeving. De gebeurtenissen dicht bij huis hebben impact op de levens van mensen, het is daarom goed en belangrijk dat daarvan verslag wordt gedaan.
Traditioneel wordt deze functie vervuld door de lokale en regionale media, die nog steeds een voorname positie hebben in de informatievoorziening. Ik noem hierbij het bereik en de impact van de huis-aan-huisbladen, de regionale dagbladen en de lokale en regionale omroepen. De laatste jaren is de hyperlocal daar als fenomeen bijgekomen. Hyperlocals kennen allerlei verschijningsvormen, het kan gaan om een website met aankondigingen van bijvoorbeeld evenementen of een website zijn met lokale (onderzoeks)journalistiek. De hyperlocal met inzet van betrokken inwoners komt inderdaad vaak voor.
Vindt u het in dit licht gepast dat een burgemeester in een boek een kritisch lokaal weblog op de hak neemt waarbij de gelijkenissen met een bestaande lokale weblog talrijk zijn?1 2
Ook een burgemeester heeft vrijheid van meningsuiting en mag in een door hemzelf gekozen vorm reflecteren op lokale media. De burgemeester heeft inmiddels publiekelijk op de berichtgeving gereageerd en daarbij aangegeven hoe hij het in zijn boek heeft bedoeld3.
Is er een protocol voor burgemeesters hoe zij om dienen te gaan met de democratie, waar de media onderdeel van uitmaakt?
Nee, er is geen dergelijk protocol. Echter, de burgemeester legt, als hoeder van de lokale democratie, verantwoording af aan de gemeenteraad. In die verantwoordelijkheid ligt het bevorderen van een transparante bestuursstijl en het beantwoorden van kritische vragen vanuit de media besloten. De burgemeester legt verantwoording af aan de gemeenteraad over de wijze waarop aan die rol invulling wordt gegeven.
Vindt u dat het lokale bestuur zelf ook een grote verantwoordelijkheid heeft in het stimuleren van onafhankelijke lokale journalistiek? Zo nee, waarom niet?
Lokale democratie is gebaat bij een goed en vitaal lokaal medialandschap. Gemeenten hebben een bekostigingsplicht voor een lokale publieke media-instelling (lokale omroep).
Daarnaast worden gemeenten door koepelorganisatie VNG uitgedaagd om zelf een mediabeleid te ontwikkelen. Ik vind dat een positieve ontwikkeling.
Wat doet de gemeente Ede om de lokale journalistiek te ondersteunen?
Navraag bij de gemeente Ede leert dat de gemeente de lokale omroep bekostigt en dat er wekelijks minimaal twee pagina’s worden afgenomen in het lokale weekblad. Deze pagina’s bevatten gemeentelijke informatie.
De lokale omroep zendt, behalve programma’s over bijvoorbeeld cultuur en economie, ook de raadsvergaderingen en informatieavonden voor bewoners uit. Daarnaast faciliteert de gemeente Ede in bijvoorbeeld de huisvesting van de studio’s.
De gemeente bekostigt de lokale omroep met een jaarlijks bedrag van circa € 240.000 euro, dat is (fors) hoger dan het bedrag dat Ede ontvangt voor deze taak uit het Gemeentefonds.
Vindt u dat lokale besturen genoeg aandacht hebben voor het belang van kritische, onafhankelijke lokale journalistiek? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat onderneemt u hierop?
Het vaststellen van lokaal beleid is in eerste plaats aan de gemeenteraden. Ik onderschrijf het belang van lokaal mediabeleid voor alle gemeenten, net zoals de VNG deed in de handreiking van vorig jaar, maar ben wel van mening dat gemeenten het beleid zelf moeten vormgeven. Het is van belang dat gemeenteraden hier zelf over debatteren en besluiten.
Kunt u aangeven in hoeverre er in de afgelopen vijf jaar is bezuinigd op lokale media, nu gemeenten voor grote financiële uitdagingen staan? Kunt u cijfers hierover geven en zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Hoeveel lokale kranten zijn er verdwenen?
Jaarlijks komen gemeentelijke cijfers vanuit het openbaar toegankelijke Iv3-systeem (Informatie voor Derden) beschikbaar. Deze gegevens bieden inzicht in de totale uitgaven van gemeenten. Het is binnen Iv3 niet mogelijk de uitgaven voor de verschillende onderdelen in het taakveld media apart in beeld te brengen. Inzicht in eventuele gemeentelijke bezuinigingen op lokale media is dus niet te geven op basis van de beschikbare cijfers.
Het Commissariaat voor de Media doet eens in de drie jaar onderzoek naar de bekostiging van lokale publieke media-instellingen. In 2020 is de evaluatie toegezonden aan de Tweede Kamer4.
Op landelijk niveau wordt niet bijgehouden hoeveel lokale kranten zijn opgeheven.
Kunt u aangeven hoeveel extra geld voor communicatiebeleid er gemiddeld is uitgetrokken door gemeenten in de afgelopen 5 jaar? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit te onderzoeken?
Het hierboven genoemde Iv3-systeem biedt geen inzicht in de specifieke gemeentelijke uitgaven aan communicatiebeleid. Het is derhalve niet mogelijk nader inzicht te verschaffen in deze cijfers.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht 'Kabinet werkt aan terughalen meer IS-vrouwen' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «»Kabinet werkt aan terughalen meer IS-vrouwen»»?1
Ja.
Deelt u nog steeds het uitgangspunt van het Nederlandse kabinet dat lokale berechting van IS-vrouwen belangrijk is voor nabestaanden en slachtoffers en in het belang van de nationale veiligheid het terughalen van IS-vrouwen geen uitgangspunt van kabinetsbeleid is?
Het kabinet zet voortdurend in op het voorkomen van straffeloosheid van ISIS-strijders. Deze personen, die verdacht worden van ernstige (terroristische) misdrijven moeten hierover te allen tijde voor een rechter verantwoording afleggen. Alleen op die manier kan er gerechtigheid zijn voor de vele slachtoffers die ISIS in de loop der jaren heeft gemaakt. Zoals ook aangegeven in de brief aan uw Kamer van 25 juni 2021 pleit Nederland in internationaal verband voor de vervolging en berechting van ISIS-strijders. Daarbij wordt gekeken naar mogelijkheden van berechting in Nederland, maar ook van berechting in de regio2. Zolang de personen in kwestie niet in Nederland zijn, is berechting in de regio een optie die het kabinet nadrukkelijk open wil houden3. Als straffeloosheid dreigt kan het kabinet zich ervoor inspannen de verdachten ter berechting naar Nederland over te brengen.
Bij de afweging om al dan niet tot repatriëring over te gaan zijn individuele omstandigheden leidend. Naast het voorkomen van straffeloosheid weegt het kabinet ook altijd de internationale betrekkingen, de veiligheid in het gebied en de veiligheid van betrokkene(n) mee. Daarbij wordt uiteraard ook oog gehouden voor het belang van de nationale veiligheid4.
Waarom is de eerder dit jaar aangenomen motie Michon-Derkzen en Van der Staaij (29 754, nr. 598) nog niet uitgevoerd? Wanneer bent u van plan dit te doen?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief over de uitvoering van de bedoelde motie, die ik op 4 november jl. aan uw Kamer heb gestuurd.
Waarom is er nog geen kabinetsreactie beschikbaar bij het WODC-onderzoek van 12 oktober 2020, waarbij de mogelijkheden zijn onderzocht voor videoconferenties binnen het strafproces?2
Het WODC-onderzoek «de verdachte in beeld»» is inventariserend en beschrijvend van aard. Het geeft ook handvatten voor een mogelijk afwegingskader voor de beoordeling onder welke voorwaarden videoconferentie door de rechter kan worden toegepast. Tevens bevat het onderzoek een inventarisatie van de situatie met betrekking tot videoconferentie in een aantal (Europese) landen. Het onderzoek bevat zeer nuttige aanknopingspunten voor de verdere gedachtenvorming over het gebruik van videoconferentie in de rechtspleging. De resultaten van het onderzoek zullen worden betrokken bij de gesprekken met de verschillende betrokken organisaties over bijvoorbeeld de vraag of, en zo ja, onder welke voorwaarden videoconferentie kan worden ingezet. Van die gesprekken zal verslag worden gedaan in de brief die de Minister voor Rechtsbescherming heeft toegezegd in het commissiedebat Rechtspraak van 30 september jl. over de toepassing van (tijdelijke) maatregelen videoconferentie in het civiele recht, het bestuursrecht en het strafrecht.
Klopt het dat in Frankrijk een videoconferentie in de praktijk bijna altijd ingezet wordt bij terrorismezaken? Klopt het voorts dat de Franse Hoge Raad de Franse Staat gelijk heeft gegeven dat een videoconferentie bij terrorismezaken is toegestaan en daarmee dus niet in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Het WODC onderzoek beschrijft uitgebreid de wetgeving in verschillende landen, waaronder Frankijk, Italië en Zwitserland. Daarbij wordt uitvoerig ingegaan op de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder videoconferentie kan worden toegepast. In de kabinetsreactie, als bedoeld in het antwoord op vraag 4, zal hierop nader worden ingegaan. Een en ander doet niet af aan de beschrijving in de brief over de uitvoering van de motie Michon-Derkzen/Van der Staaij6 ten aanzien van de voorwaarden waaronder een videoconferentie door de rechter ter berechting kan worden toegepast en de factoren waarmee rekening moet worden gehouden indien een verdachte zich in het buitenland bevindt – in de onderhavige gevallen in Noordoost-Syrië.7
Klopt het eveneens dat het in Italië, onder andere op grond van veiligheidsoverwegingen, gebruikelijk is om videoconferentie in te zetten bij terrorismezaken en zo ja, bent u bereid dit uitgangspunt ook in Nederland te gaan hanteren bij verdachten van terroristische misdrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u reflecteren op de bevinding van de onderzoekers dat in Zwitserland videoconferenties in sommige gevallen een kwaliteitsverbetering betekenen en een vermindering van de CO2 voetafdruk opleveren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de zaak Dijkhuizen t. Nederland, van 8 juni 2021 jl.? Hoe reflecteert u op het oordeel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat weigering van de verdachte in deze zaak om mee te werken aan een videoverbinding niet anders kan worden gezien dan als het afzien van zijn recht om fysiek aanwezig te zijn bij zijn eigen strafzaak door de verdachte?
Ja. Deze zaak betrof een verdachte die ten tijde van zijn strafproces in Nederland gedetineerd werd in Peru. Bij het EHRM klaagde hij op grond van artikel 6 EVRM dat hem een eerlijk proces is ontzegd aangezien hij niet in de gelegenheid is gesteld om, samen met zijn raadsman, in persoon deel te nemen aan de zitting in hoger beroep om zijn verdedigingsrechten te kunnen uitoefenen.8
In de uitspraak stelt het EHRM allereerst op basis van de feiten en specifieke omstandigheden van de zaak vast dat de verdachte niet fysiek aanwezig kon zijn bij zijn strafproces in Nederland. In dit verband constateerde het EHRM dat uitlevering of tijdelijke overbrenging op grond van Peruaans recht niet mogelijk was.9
Vervolgens overwoog het EHRM dat in de omstandigheden van het geval, en in aanmerking nemende dat de betreffende procedure onderdeel was van een omvangrijk en complex strafproces met zeven verdachten die zich in verschillende landen bevonden, het gerechtshof gerechtigd was om de verdachte per videoconferentie te laten deelnemen aan de zitting in zijn zaak waarbij hij, zoals eerder vastgesteld, niet fysiek aanwezig kon zijn.10 De verdachte had echter herhaaldelijk en ondubbelzinnig geweigerd te worden gehoord via videoconferentie. Volgens het EHRM kon dit niet anders worden uitgelegd dan dat hij afstand had gedaan van zijn recht om deel te nemen aan de zitting in zijn zaak.11
Het EHRM overwoog daarentegen niet dat de verdachte daarmee afstand had gedaan van zijn recht om fysiek aanwezig te zijn. Fysieke aanwezigheid, wat in de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van het aanwezigheidsrecht het uitgangspunt is, was immers in de specifieke omstandigheden van de zaak Dijkhuizen vanwege Peruaans recht niet mogelijk. De uitspraak van het EHRM in de zaak Dijkhuizen illustreert dat het EHRM op individuele basis nagaat of fysieke aanwezigheid mogelijk zou zijn geweest.12 Videoconferentie kwam in Dijkhuizen pas aan de orde nadat het EHRM vaststelde dat fysieke aanwezigheid zorgvuldig was onderzocht en niet mogelijk was gebleken. Met andere woorden: deelname aan de zitting zou enkel via videoconferentie mogelijk zijn geweest. Het EHRM concludeerde dat de verdachte daar afstand van had gedaan.
Bent u bereid zich in te spannen om verdachten van terroristische misdrijven voortaan af te doen via videoconferentie en hierover in contact te treden met het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak?
Of van de fysieke aanwezigheid van een verdachte in een bepaald individueel geval kan worden afgezien, is aan de rechter om te bepalen aan de hand van de feiten en omstandigheden van dat individuele geval. In het geval van verdachten van terroristische misdrijven die zich in Noordoost-Syrië bevinden zijn er ook juridische en praktische aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden.
Ik verwijs in dit verband naar de brief van 4 november jl. over de uitvoering van de motie Michon-Derkzen/Van der Staaij, alsmede naar de eerdergenoemde brief die de Minister voor Rechtsbescherming heeft toegezegd in het commissiedebat Rechtspraak van 30 september jl. over de toepassing van (tijdelijke) maatregelen videoconferentie in het civiele recht, het bestuursrecht en het strafrecht.
Flyeracties om ouderverklaringen te verzamelen |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met verschillende acties, bijvoorbeeld flyeracties, die momenteel lopen om ouderverklaringen te verzamelen om een nieuwe school te mogen stichten op basis van de Wet «meer ruimte voor nieuwe scholen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe kijkt u aan tegen flyeracties van nieuwe schoolconcepten, waarbij aan ouders gevraagd wordt om via DigiD «steun» te verlenen aan de komst van een nieuwe school, waarbij expliciet wordt gemaakt dat er geen sprake is van een aanmelding bij de school?
Het staat initiatiefnemers vrij om de vorm te kiezen waarin zij hun initiatief onder de aandacht brengen. De ouderverklaring voor een nieuwe school betreft een verklaring van steun en geen inschrijving op de school. Ouders staat het altijd vrij om hun kind op een school naar keuze in te schrijven. Dit geldt voor zowel bestaande als nieuwe scholen. Ouders kunnen dan bijvoorbeeld een school bezoeken voordat ze het besluit nemen tot inschrijving. Het is niet proportioneel om deze keuzevrijheid van ouders met een ouderverklaring voor een nieuwe school in te perken.
Op welke manier wordt aan ouders duidelijk gemaakt, wanneer zij een ouderverklaring afgeven via DUO, waar zij precies steun aan verlenen en dat dit verder gaat dan bijvoorbeeld een laagdrempelige petitie voor een nieuwe school in de buurt?
Het afgeven van een ouderverklaring is alleen mogelijk via de website van DUO. Daar wordt toegelicht dat met een ouderverklaring belangstelling in een initiatief wordt getoond. Het gewicht van de ouderverklaring blijkt uit het feit dat de ouder dient in te loggen met DigiD.
Wat is de waarde van een vrijblijvende ouderverklaring, waarbij iemand aangeeft dat hij zijn of haar kind zou willen inschrijven op de nieuwe school als deze start, wanneer dit niet leidt tot een daadwerkelijke inschrijving? Hoe controleert en borgt u dat deze ouderverklaring ook inderdaad een legitieme steunverklaring is?
De ouderverklaring is een middel om de belangstelling voor een initiatief onder schoolzoekende ouders te onderzoeken en zo te voorspellen of het initiatief op duurzame belangstelling kan rekenen. Het vormt de basis voor de prognose van het te verwachten aantal leerlingen in het elfde jaar na de aanvraag. Uit de bestaande praktijk blijkt dat het aantal leerlingen dat na de start van de gewenste nieuwe school de school ook daadwerkelijk gaat bezoeken, lager uitvalt dan uit de belangstelling naar voren komt. Daarom is er een correctiefactor opgenomen in de berekening van de belangstelling.
Herinnert u zich dat u tijdens de wetsbehandeling van de Wet «meer ruimte voor nieuwe scholen» heeft aangegeven dat de manier waarop ouderverklaringen worden verzameld op een «heel valide manier» plaats zal vinden? Bent u van mening dat verschillende flyeracties die momenteel lopen een «heel valide manier» is? Ook als die flyeracties oproepen tot vrijblijvende steun, maar uiteindelijk niet leiden tot daadwerkelijke inschrijvingen?
Het meten van de belangstelling via de ouderverklaringen is een meer valide methode van het meten van de belangstelling dan de wijze waarop dat gebeurde in de oude systematiek. Daarbij komt dat enkel ouderverklaringen, afgegeven via DUO met DigiD, mogen worden meegenomen in de berekening van de prognose die bij de aanvraag moet worden toegevoegd.
Bent u bereid om het eerste jaar van ouderverklaringen binnen de Wet «meer ruimte voor nieuwe scholen» te evalueren, ook indachtig de problemen bij DUO bij het afgeven van ouderverklaringen waar al eerder schriftelijke vragen over zijn gesteld?2
Aangezien dit het eerste jaar is dat dit proces via de nieuwe systematiek loopt, wordt bij iedere stap in overleg tussen DUO, OCW en IvhO vinger aan de pols gehouden.
Het bericht dat de derde ronde Woningbouwimpuls opent in september 2021. |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Derde ronde Woningbouwimpuls opent in september 2021»?1
Ja.
Is het waar dat kleine gemeenten die een eerste aanvraag doen alsnog oplopen tegen de hoge minimale projectgrootte van 200 woningen die moeten worden gebouwd om aanspraak te kunnen maken op de Woningbouwimpuls?
Voorafgaand aan de derde tranche van de Woningbouwimpuls hebben mij geen signalen bereikt dat kleine gemeenten alsnog aanlopen tegen de minimale projectgrootte van 200 woningen. Wel is er vanuit de regio noord- en midden Limburg een signaal gekomen dat grote en middelgrote gemeente moeite hebben om een aanvraag in te dienen met een minimale projectgrootte van 500 woningen. De gemeenten uit deze regio kwamen niet in aanmerking voor de lagere 200 grens omdat zij niet aan de regiotoets voldeed.
Bent u bereid om toe te staan dat kleine gemeenten in een regio hun krachten moeten kunnen bundelen om gezamenlijk een aanvraag te doen en de minimale projectgrootte van 200 woningen te halen? Zo nee, waarom niet?
Het is reeds mogelijk om gemeente-overschrijdend een aanvraag voor de Woningbouwimpuls in te dienen, mits wordt voldaan aan de criteria rondom afbakening van het projectgebied en als de aanvraag wordt ingediend door één gemeente.
Tot op welke hoogte denkt u dat de Woningbouwimpuls «overvraagd» zal worden door een groter aantal aanvragen als kleine gemeenten in een regio hun krachten mogen bundelen?
In de derde tranche van de Woningbouwimpuls is er 250 mln. excl. btw beschikbaar en is er door 65 projecten 358 mln. excl. btw aangevraagd. De uitkomst wordt eind dit jaar bekend gemaakt. Dan is er ook meer zicht op mogelijke overvraging van het budget in de derde tranche.
Is het waar dat middelgrote gemeenten die een tweede aanvraag doen oplopen tegen de hoge minimale projectgrootte van 500 woningen?
Deze signalen hebben mij tot op heden niet bereikt.
Bent u bereid om toe te staan dat middelgrote gemeenten voor een tweede aanvraag gebruik mogen maken van de lagere minimale projectgrootte van 200 woningen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat we voor heel Nederland moeten bouwen en ook klein- en middelgrote gemeenten toegang moeten geven tot de Woningbouwimpuls?
In grote delen van Nederland is sprake van een tekort aan (betaalbare woningen). Deze tekorten spelen niet alleen in grootstedelijke gebieden, maar ook in andere delen van het land. In veel van deze gebieden hebben woningbouwprojecten te maken met publieke kosten die de opbrengsten overtreffen. Na de derde tranche zijn de financiële middelen voor de Woningbouwimpuls uitgeput, waardoor gemeenten niet alsnog een aanvraag voor de woningbouwimpuls kunnen indienen.
Het gebrekkige statiegeldsysteem voor kleine statiegeldflesjes |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u tevreden met de manier waarop de inzameling van kleine statiegeldflesjes momenteel is georganiseerd?
Ja, ik ben tevreden met de huidige stand van zaken. Producenten zijn verantwoordelijk voor de organisatie van het statiegeldsysteem. Producenten hebben een uitvoeringsorganisatie opgericht: Statiegeld Nederland. Een statiegeldsysteem georganiseerd door Statiegeld Nederland is op 1 juli jl. van start gegaan. Er zijn op dit moment circa 4500 locaties bij met name supermarkten, waar flessen met statiegeldmachines worden ingenomen. Daarnaast zijn er 2500 plaatsen met name bij tankstations en interne cateringlocaties waar kunststof flessen handmatig worden ingenomen. Aanvullend worden bij kleinere horecagelegenheden, sportverenigingen en scholen, kunststof flessen op andere wijze ingezameld, veelal met behulp van bakken. In veel gevallen wordt het statiegeld dan gedoneerd aan de betreffende vereniging of aan een goed doel. Statiegeld Nederland en de NS verwachten dat begin 2022 ook de innamepunten met statiegeldmachines op grote NS-stations gereed zijn. Het streven is dit in de loop van 2022 uit te breiden naar de 50 grootste NS-stations.
Het Ministerie van IenW heeft de voorbije periode een aantal vragen en signalen over het statiegeldsysteem ontvangen. Met name ondernemers stellen vragen over de wettelijke verplichtingen die zij hebben. Verschillende consumenten troffen kunststof flessen zonder statiegeld in de schappen aan. Dit betrof de verkoop van oude voorraden flessen. Deze oude voorraden zijn inmiddels uitverkocht. Ook ontving het ministerie vragen over kunststof flessen die zijn geplet of kunststof flessen waarvan het etiket ontbreekt. Deze flessen worden niet door een statiegeldmachine herkend. Daarnaast waren er vragen van zowel consumenten als ondernemers over de uitzondering voor flessen voor sap en zuivel en waren er twijfels over de hoogte van het bedrag van 0,15 euro. Tot slot zijn er door het ministerie signalen ontvangen over met name waterfabrikanten die overstappen op het verpakken van water in drankenkartons en een signaal over een producent die een herbruikbare fles gebruikt en deze zonder statiegeld op de markt brengt. Deze signalen zijn doorgegeven aan de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT). Ik zal, zoals toegezegd, de verschuivingen in de markt nauwlettend volgen en indien nodig aanvullende beleidsmaatregelen nemen.
De door het ministerie ontvangen signalen geven geen aanleiding om te concluderen dat het statiegeldsysteem niet goed loopt. Uiteraard houd ik een vinger aan de pols. Doel van het statiegeldsysteem is minimaal 90% van de kunststof flessen in te nemen en daarmee het aandeel van kunststof flessen in het zwerfafval te laten afnemen. Uit cijfers van onder andere de Zwerfinator blijkt dat nu al een substantiële daling van het aantal kunststof flessen in het zwerfafval zichtbaar is. Het statiegeldsysteem wordt in 2024 geëvalueerd.
Wat vindt u ervan dat iemand die een 0,5 liter statiegeldflesje koopt bij bijvoorbeeld een benzinestation of een Kiosk op een NS-station daar geen statiegeld terug kan krijgen?
Mensen kunnen op dit moment hun statiegeld terugkrijgen bij statiegeldmachines in supermarkten. Begin 2022 verwachten Statiegeld Nederland en de NS dat ook de innamepunten op grote NS-stations gereed zijn. Het streven is dit in de loop van 2022 uit te breiden naar de 50 grootste NS-stations. Volgens Statiegeld Nederland is de installatie van innamepunten op NS-stations mede als gevolg van de coronacrisis vertraagd. Ik vind dat begrijpelijk. Grote benzinestations zamelen veelal handmatig in, waarbij consumenten hun flesje aan de kassa kunnen inleveren.
Wat vindt u ervan dat iemand die een 0,5 liter statiegeldflesje koopt bij een sportkantine daar geen statiegeld terug kan krijgen?
Veel sportkantines zamelen kunststof flessen in waarbij de opbrengst ten goede komt aan de vereniging. Deze inzameling ondersteunt sportverenigingen en maakt ook de jeugd bewust van de meerwaarde van goede afvalinzameling en de circulaire economie. Ik merk veel positieve energie rond deze inname, zie bijvoorbeeld het Jeugdjournaal van 11 september jl.1 Ik juich deze ontwikkeling van harte toe.
Wat vindt u ervan dat iemand die een 0,5 liter statiegeldflesje koopt bij een bioscoop daar geen statiegeld terug kan krijgen?
Veel horecagelegenheden, waaronder ook bioscopen, verkopen relatief gezien weinig kunststof flessen. Voor deze locaties zou een statiegeldmachine onrendabel zijn ten opzichte van de hoeveelheid kunststof flessen. Inzameling die daar plaatsvindt geschiedt via bakken. Het statiegeld wordt dan in veel gevallen gedoneerd aan een goed doel. Handmatige inzameling aan de kassa, met piekmomenten voor en na de voorstelling, is zowel vanuit het perspectief van de consument als de ondernemer weinig aantrekkelijk. Mensen kunnen er uiteraard altijd voor kiezen hun flesje mee te nemen om hun statiegeld terug te krijgen bij statiegeldmachines in supermarkten. Ik heb geen signalen ontvangen dat consumenten die in een bioscoop water of frisdrank uit een eenmalige kunststof fles consumeren, het als een probleem ervaren dat zij het statiegeld niet ter plaatse retour kunnen ontvangen.
Wat vindt u ervan dat iemand die een 0,5 liter statiegeldflesje koopt bij een pretpark daar geen statiegeld terug kan krijgen?
Van verschillende grote pretparken is bekend dat zij op een paar plaatsen in het park een statiegeldmachine hebben en op andere plaatsen de inzameling laten lopen via bakken. Daarbij gelden de overwegingen als genoemd in het antwoord op vraag 4. Ik heb geen signalen ontvangen dat consumenten die in een pretpark water of frisdrank uit een eenmalige kunststof fles consumeren, het als een probleem ervaren als zij het statiegeld niet overal ter plaatse retour kunnen ontvangen.
Kunt u bevestigen dat in allerlei winkels kunststof drankverpakkingen verkocht worden waarop geen statiegeld zit (voornamelijk in winkels georiënteerd op de verkoop van buitenlandse producten)?
Nee. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit gebeurt. Mochten er in de toekomst wel signalen binnenkomen dat dit gebeurt, dan kan de ILT hierop richting de importerende partij handhavend optreden.
Deelt u de mening dat de bovenstaande voorbeelden illustreren dat de manier waarop het statiegeld- en inzamelsysteem voor kleine plastic statiegeldflesjes is opgezet bijzonder onvolledig en onsuccesvol is? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik ook in mijn voorgaande antwoorden heb aangegeven deel ik die mening niet.
Kunt u zich herinneren dat uw voorganger meermaals heeft toegezegd dat flesjes ingeleverd zouden moeten kunnen worden bij benzinestations en NS-stations? Kunt u bevestigen dat dit ook zo verwoord staat op de website van de rijksoverheid («Inleveren kan in supermarkten, op treinstations, bij tankstations langs de weg en via cateraars»1)? Hoe is dat te rijmen met de situatie zoals die nu is?
Ja. In het antwoord op vraag 1 tot en met 5 ben ik nader ingegaan op de huidige situatie bij verschillende locaties.
Wat is naar uw mening een innamepunt? Waarom is dit niet gedefinieerd in de wet?
Een innamepunt is naar mijn mening een punt waar statiegeldflessen ingenomen worden. In de regelgeving komt dit begrip niet voor. De regelgeving maakt producenten verantwoordelijk voor het opzetten van een statiegeldsysteem en voor het aantoonbaar inzamelen van minimaal 90% van de kunststof flessen. Om dit te kunnen halen is een fijnmazig systeem van inzamelpunten nodig. Producenten zijn vrij om de inname van flessen zelf in te richten. Dat is in de nota van toelichting op het Besluit maatregelen kunststof drankflessen uitgebreid toegelicht.
Hoe definieert u het begrip statiegeld? Heeft een item met statiegeld (zoals een flesje van 0,5 liter) naar uw mening enige waarde wanneer het in de praktijk moeilijk of onmogelijk is deze waarde te verzilveren?
Het begrip statiegeld is in de regelgeving niet nader gedefinieerd. In het algemeen spraakgebruik is statiegeld een klein bedrag dat wordt geheven bij aankoop van een product en dat wordt terugbetaald als de koper de verpakking van dat product na gebruik weer inlevert. Naar mijn mening heeft een statiegeldfles een financiële waarde van 15 cent. Ik heb geen signalen ontvangen dat consumenten het als een probleem ervaren als zij het statiegeld niet overal ter plaatse retour ontvangen. Signalen die het ministerie ontvangt hebben betrekking op kunststof flessen die zijn geplet of kunststof flessen waarvan het etiket ontbreekt.
Wat is naar uw oordeel de precieze rechtsbasis op basis waarvan verkopers sinds 1 juli 2021 wettelijk verplicht zijn statiegeld in rekening te brengen?
Er is geen rechtsbasis die de verkoper verplicht statiegeld in rekening te brengen. Het is de producent die water of frisdrank in een kunststof fles met een inhoud van 3 liter of minder in Nederland in de handel brengt, die in Artikel 12, eerste lid, van het Besluit beheer verpakkingen 2014 hiertoe wordt verplicht. Het tweede lid verplicht de producent om de fles na gebruik met terugbetaling van het statiegeld in te nemen. In de Regeling beheer verpakkingen is het statiegeldbedrag vastgesteld op minimaal 15 cent. De verplichtingen zijn dus gericht aan de producent. De verkoper heeft op basis van de statiegeldregelgeving geen verplichting statiegeld in rekening te brengen, tenzij deze verkoper ook de producent is, zoals bij de eigen merkproducten in supermarkten. In de toelichting bij het Besluit is de werking van het statiegeldstelsel uitgebreid beschreven.
Welke prestatie wordt er in consumentenrechtelijke zin door de verkoper geleverd, waarvoor deze statiegeld rekent? Welke vermelding zetten zij op de bon?
De verkoper verkoopt een flesje met water of frisdrank, die na gebruik kan worden ingeleverd bij een innamepunt van Statiegeld Nederland, waarbij het statiegeld wordt geretourneerd. De consument kan er zelf voor kiezen zijn kunststof flessen eventueel in te leveren in een inzamelbak en daarmee zijn betaalde statiegeld te doneren aan een goed doel. De verkoper kent op basis van de statiegeldregelgeving geen verplichting statiegeld in rekening te brengen, tenzij de verkoper tevens de producent is van het flesje met water of frisdrank. Verkopers vermelden statiegeld afzonderlijk op de bon, omdat over statiegeld geen btw behoeft te worden berekend. Ook dit is het gevolg van het feit dat er door de verkoper geen prestatie of dienst wordt geleverd.3 Wel staat het iedere verkoper vrij om kunststof flessen in te nemen en daarbij statiegeld uit te keren. De consument weet bij aankoop waar het flesje na gebruik kan worden ingeleverd en in welke situatie hij statiegeld terugkrijgt of kan doneren. Ook staat op de flessen duidelijk vermeld dat het statiegeldflessen betreft. Ik heb geen signalen ontvangen dat consumenten problemen ervaren om hun statiegeld retour te krijgen, dan wel dat dit tot discussie tussen de consument en verkoper leidt.
Erkent u dat u de afgelopen jaren veelvuldig bent gewaarschuwd voor dit probleem (van te weinig statiegeldteruggavepunten) door zowel maatschappelijke organisaties als verschillende fracties in de Tweede Kamer?
Er is in de Kamer in voorbereiding op het invoeren van statiegeld veelvuldig gesproken over de inrichting van het statiegeldsysteem en dan met name het al dan niet opnemen van een innameverplichting voor verkooppunten. Geuite zorg daarbij is geweest dat er op te weinig plaatsen kunststof flessen zouden worden ingenomen en er daarmee een statiegeldsysteem zou ontstaan dat niet leidt tot het halen van de gestelde doelen. Er is in reactie uitgebreid gemotiveerd waarom ervoor is gekozen om in de regelgeving geen innameverplichting voor verkooppunten op te nemen. Producenten zijn verantwoordelijk om 90% van de kunststofflessen in te nemen. Er is op dit moment geen aanleiding voor mij om te veronderstellen dat er te weinig innamepunten zijn en dat de producenten hun verplichtingen niet nakomen. Mocht echter blijken dat niet aan de verplichtingen wordt voldaan, dan wordt naleving van de verplichtingen via het handhavingsinstrumentarium afgedwongen.
Er wordt nu aandacht gevraagd voor een vermeend tekort aan «statiegeldteruggavepunten». Die term en de bijbehorende zorg dat consumenten die in een pretpark of bioscoop water of frisdrank uit een eenmalige kunststof fles consumeren, hun statiegeld ter plaatse retour moeten kunnen ontvangen, is zover ik heb kunnen nagaan, niet eerder in de Kamer aan de orde geweest. Ook hebben, voor zover ik heb kunnen nagaan, noch milieuorganisaties, noch consumentenorganisaties dit consumentenbelang eerder als zwaarwegend onder de aandacht gebracht.
Waarom heeft u besloten die kritiek te negeren?
Zie het antwoord op vraag 13. Het kabinet heeft besloten tot invoering van statiegeld op kunststof flessen en heeft dit besluit uitgebreid gemotiveerd. Er is geen reden deze onderbouwing nu in twijfel te trekken.
Wat vindt u van de trend waarbij verkooppunten «inzamelbakken» neerzetten waar consumenten wél hun flesjes kunnen inleveren maar daarvoor níet de vergoeding krijgen waar ze recht op hebben?
In het antwoord op vraag 1 tot en met 5 ben ik ingegaan op de verschillende locaties waar wordt ingezameld via inzamelbakken. Het is aan de consumenten om te kiezen of zij hun statiegeldfles in een inzamelbak achterlaten. In veel gevallen komt de opbrengst van de verzamelbakken ten goede aan een goed doel of aan de inzamelende vereniging. Ik heb geen signalen ontvangen dat consumenten problemen ervaren als zij het statiegeld retour willen krijgen. Ik zie geen reden om het systeem als oneerlijk of onwenselijk te beschouwen.
Vindt u het eerlijk wanneer consumenten het statiegeld betalen en de verkooppunten de teruggave incasseren?
Zie het antwoord op vraag 15.
Wanneer een verkooppunt zich meldt bij Statiegeld Nederland als vrijwillig innamepunt, is deze dan verplicht om de opbrengst te schenken aan een goed doel of kan er ook voor gekozen worden de opbrengst in eigen zak te steken?
Producenten keren statiegeld uit aan innamepunten in ruil voor ingezamelde kunststof flessen. De regelgeving heeft geen betrekking op de relatie tussen Statiegeld Nederland en verkooppunten. Op de relatie tussen verkooppunt en consument ben ik ingegaan in het antwoord op de vragen 11 en 12.
Indien de opbrengst in eigen zak gestoken kan worden, acht u dat dan wenselijk?
Zie het antwoord op vraag 15.
Deelt u de mening dat een effectief en rechtvaardig statiegeldsysteem er zowel in slaagt om voldoende flesjes in te zamelen als erin slaagt om consumenten die het statiegeld betaald hebben dat geld terug te laten krijgen bij het inleveren van het statiegeldflesje?
Statiegeld is ingevoerd ten behoeve van het milieu en de circulaire economie. Belangrijkste doel van het statiegeldsysteem is dat minimaal 90% van de flessen retour komen, zodat deze kunststof flessen hoogwaardig kunnen worden gerecycled en dat zwerfafval wordt voorkomen. Daarvoor is een door producenten georganiseerd fijnmazig systeem van innamepunten in combinatie met de financiële prikkel van statiegeld nodig. De consument garanderen dat hij overal ter plaatse zijn statiegeld terug kan krijgen behoort niet tot de hoofddoelen van het statiegeldbeleid en is ook niet op die wijze in de regelgeving vastgelegd. De stelling van de Partij voor de Dieren dat dit consumentenbelang gelijk gesteld moet worden aan het milieubelang, deel ik niet. Ik heb geen signalen ontvangen dat consumenten problemen ervaren als zij het statiegeld retour willen krijgen.
Slaagt het huidige systeem daar naar uw mening in?
Producenten zijn verantwoordelijk om minimaal 90% van de kunststof flessen in te zamelen. Er is op dit moment geen aanleiding voor mij om te veronderstellen dat er te weinig innamepunten zijn en dat de producenten hun verplichtingen niet nakomen. Mocht echter blijken dat niet aan de verplichtingen wordt voldaan, dan wordt naleving van de verplichtingen via het handhavingsinstrumentarium afgedwongen.
Hoe denkt u dat dit systeem gaat functioneren wanneer ook blikjes onder de statiegeldregeling gaan vallen?
De regelgeving voor het statiegeldsysteem op blikjes is op hoofdlijnen gelijk aan de regelgeving voor kunststof flessen. Ook voor blikjes zijn producenten verantwoordelijk voor het organiseren van een innamesysteem. Het is aan producenten om de inname van blikjes nader vorm te geven. Ik ben daar recent in antwoorden op vragen van het lid Bouchallikh (Kamerstukken II, 2020/21, 3858) nader op ingegaan.
Bent u ermee bekend dat in de in Nederland geldende Verordening van het Productschap Dranken, die heeft gegolden tussen 2003 en 2015, niet alleen voor producenten/importeurs een statiegeldverplichting was opgenomen, maar ook voor verkooppunten?
Ja, daar ben ik mee bekend. De productschappen zijn in 2015 opgeheven. De verordening is sindsdien niet meer van kracht. De kaders voor het huidige statiegeldsysteem zijn, door middel van het Besluit maatregelen voor kunststof drankflessen, opgenomen in het Besluit beheer verpakkingen 2014.
Bent u bereid terug te komen op uw beslissing om producenten en importeurs als enige verantwoordelijk te maken voor de uitvoering van het statiegeldsysteem? Bent u bereid om verkopers ook verantwoordelijk te maken voor de inzameling met bijbehorende restitutie?
Het statiegeldsysteem wordt in 2024 geëvalueerd. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de verantwoordelijkheidsverdeling in de regelgeving aan te passen.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat iedereen die statiegeld op een flesje betaalt, dit ook op een laagdrempelige wijze kan terugkrijgen?
Ik heb geen signalen ontvangen dat consumenten problemen ervaren om hun statiegeld retour te krijgen.
Bent u bereid om bemenste verkooppunten ook verplichte innamepunten te laten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 23.
Kunt u de verschillen beschrijven tussen het Nederlandse en het Duitse inzamelsysteem? Welke lessen zijn er te leren van het Duitse systeem (specifiek aangaande de teruggavepunten) wanneer men het wenselijk acht dat diegene die het statiegeld betaalt dat ook eenvoudig terug kan krijgen?
In Duitsland is er een innameplicht voor verkooppunten. Ook met een innameplicht voor verkooppunten leert de ervaring dat 90% van de flessen via de supermarkten binnenkomt. Kleinere verkooppunten nemen de flessen handmatig in. In de praktijk is dit ook in Duitsland een klein deel. Voor zover hier op dit moment een les uit valt te leren, zou het kunnen zijn dat een innameplicht voor verkooppunten geen wezenlijk verschil met zich meebrengt voor de effectiviteit waarmee flessen worden ingezameld en een statiegeldsysteem milieudoelen bereikt. Ik ben niet bekend met analyses van wanneer men het daar wenselijk acht statiegeld terug te krijgen. Verplichte handmatige inzameling aan de kassa is mijns inziens zowel vanuit het perspectief van de consument als de ondernemer weinig aantrekkelijk en geen reëel eindbeeld om in Nederland een statiegeldsysteem op in te richten.
Bent u bekend met het bericht dat Duitsland statiegeld gaat uitbreiden naar sappen, wijn en melk?2 Hoe kan het dan dat in een recent onderzoek (Kamerstuk 2021D29225) praktische bezwaren werden aangevoerd om overwegend negatief te adviseren over uitbreiding van het Nederlandse statiegeldsysteem met deze dranken?
Duitsland breidt zijn statiegeldsysteem uit naar alle kunststof flessen en metalen drankblikjes. Voor kunststof flessen betekent dit in de praktijk dat de uitzondering voor sappen per 2022 komt te vervallen en die voor zuivelproducten in 2024. De hoeveelheid bier en wijn die in kunststof flessen verkocht wordt, is verwaarloosbaar klein. In Duitsland is de bestaande uitzondering voor sappen in de regelgeving breder geformuleerd dan die in de Nederlandse situatie. Deze Duitse uitzondering komt dus te vervallen. Het statiegeldsysteem voor drankblikjes, zoals dat in Nederland vanaf 31 december 2022 van kracht wordt, geldt direct voor alle blikjes ongeacht hun inhoud en is daarmee gelijk aan het nieuwe Duitse systeem. De Duitse uitbreiding heeft dus geen betrekking op andere drankverpakkingen zoals glazen wijnflessen, drankenkartons en melkflacons. Ook in deze reikwijdte verschillen het Nederlandse en Duitse systeem dus niet. Het aangehaalde recente onderzoek van de Wageningen Universiteit, in opdracht van IenW, ging wel in op alle drankverpakkingen en op de vraag of de recyclebaarheid van deze verpakkingen toeneemt als statiegeld wordt ingevoerd. Het statiegeldsysteem wordt in 2024 geëvalueerd. Daarin kunnen de conclusies van de Wageningen Universiteit, alsmede de Duitse ervaringen worden betrokken.
Bent u bekend met de oproep van sappenproducent Innocent (onderdeel van Coca-Cola) om sapverpakkingen ook op te nemen in het statiegeldsysteem? Wat is uw reactie op die oproep?3
Ja, daar ben ik mee bekend. Het staat een producent die sap in een fles in de handel brengt, vrij om de door hem verkochte flessen via een statiegeldsysteem in te nemen.
Producenten van sappen kennen op basis van de regelgeving geen statiegeldverplichting, maar dat is mijns inziens geenszins een beperking om een systeem uit te rollen.
Het bericht 'Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost' |
|
Hilde Palland (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Problemen met kwetsbare 112-meldkamers na zes jaar nog niet opgelost»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van de Inspectie Justitie en Veiligheid en het Agentschap Telecom over de staat van het meldkamerstelsel? Deelt u hun zorgen over de kwetsbaarheid van regionale meldkamers voor 112-oproepen?
Ik deel de zorgen die er zijn over de kwetsbaarheid van een aantal regionale meldkamers. Hier heb ik uw Kamer ook over geïnformeerd in mijn brief van 23 september jl.2. De transitie die nu gemaakt wordt in het meldkamerdomein is zoals hierin aangegeven een grote en meerjarige opgave. Aan veel van de gedane aanbevelingen door de Inspectie en het Agentschap Telecom wordt reeds invulling gegeven. Ik voel, samen met alle partijen in het meldkamerdomein, de urgentie om deze kwetsbaarheden zoveel en zo snel als mogelijk op te lossen. Ik heb uw Kamer daaromtrent ook eerder geïnformeerd dat het nodig is te komen tot 10 regionale meldkamers, die elkaars taken kunnen overnemen bij uitval, piekbelasting en calamiteiten. En dat het daarnaast nodig was om het beheer van de meldkamers bij één organisatie onder te brengen per 1 januari 2020. De Wijzigingswet meldkamers, die per 1 juli 2020 van kracht is, biedt hier nu de wettelijke basis voor.
Kunt u duidelijk maken bij welke meldkamers, in welke regio’s, de personele bezetting op dit moment het meest alarmerend is? Heeft dit reeds tot incidenten geleid waarbij de veiligheid in het geding is geweest? Indien ja, hoeveel en waar?
De krappe bezetting op de meldkamers is al langere tijd een punt van aandacht. Ik heb uw Kamer op 9 september jl. geïnformeerd over de ingezette acties van de politie om de zogenaamde «waterlijn» (de minimaal benodigde personele bezetting) op de operationele centra danwel politiemeldkamers te borgen in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport over de noodhulp.3
Het is goed te benadrukken dat de bezettingsproblematiek niet hetzelfde is voor elke hulpdienst. Ik zal dit punt conform de vastgestelde governance-structuur meenemen in mijn bespreking van de brief van de Inspectie en het Agentschap met het Bestuurlijk Meldkamer Beraad.
Daarnaast is het van belang te benoemen dat de hulpdiensten in het meldkamerdomein (politie, ambulance, brandweer en Koninklijke Marechaussee) zelf verantwoordelijk zijn voor de uitoefening van hun meldkamerfuncties, waaronder het personeel op de meldkamers. Dit neemt niet weg dat dit onderwerp mijn nadrukkelijke aandacht heeft en ik met de betrokken partijen afspraken heb gemaakt om in het kader van risicomanagement mogelijke capaciteitsrisico’s via een periodieke continuïteitsmonitor inzichtelijk te maken. Dit instrument is nog in ontwikkeling, maar moet het mogelijk maken dat er tijdig door de verantwoordelijke hulpdiensten maatregelen getroffen kunnen worden.
Welke tijdelijke maatregelen zijn er te nemen om de bereikbaarheid van 112 overal in Nederland te waarborgen zolang eerdergenoemde problemen nog niet structureel zijn opgelost?
Om de bereikbaarheid van 112 te verbeteren is het 112-platform in juni 2020 vernieuwd, het platform werkt continue. Samen met de partijen in het meldkamerveld stuur ik op de continuïteit van de meldkamers en de meldkamerprocessen. Zo zijn er ook maatregelen getroffen bij het routeren van 112-oproepen bij drukte en mogelijke wachttijden naar een andere meldkamer, zodat mensen in nood te allen tijde zo snel mogelijk geholpen worden. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 9 over de mobiele dekking.
Deelt u het standpunt van de toezichthouders dat thans verantwoordelijkheden verbrokkeld zijn, wat de besluitvorming en informatievoorziening frustreert? Hoe zou dit op korte termijn kunnen worden verbeterd?
De voorheen bestaande structuur leidde ertoe dat er steeds grotere verschillen in de inrichting en professionaliteit van meldkamers ontstonden, en dat meldkamers niet gemakkelijk elkaars taken over konden nemen als dat noodzakelijk was. Er is daarom, gelet op de wens om de kwaliteit van de meldkamers te verbeteren, door de betrokken partijen gezamenlijk een bewuste knip gemaakt in de verantwoordelijkheden en rollen van betrokken partijen. Hier was en is bestuurlijk draagvlak voor. Ik deel het standpunt van de toezichthouders op dit punt dan ook niet.
In de Wijzigingswet meldkamers die per 1 juli 2020 in werking is getreden wordt onderscheid gemaakt tussen de meldkamerfunctie en het beheer van meldkamers. De inrichting en het functioneren van de meldkamerfunctie is de verantwoordelijkheid van de verschillende hulpdiensten die van de
meldkamers gebruikmaken. De verantwoordelijkheid voor het beheer van meldkamers is bij de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS), onderdeel van de politieorganisatie, ondergebracht. Hiervoor draag ik als Minister van Justitie en Veiligheid eindverantwoordelijkheid.
Om de nieuwe samenwerking in goede banen te leiden en rekening te houden met de verschillende belangen is in de Regeling hoofdlijnen van beleid en beheer meldkamers een governance-structuur gecreëerd, waarbinnen alle betrokken partijen invloed kunnen uitoefenen op het beheer van meldkamers. In het meldkamerveld is afgesproken om de governance en de werking daarvan na één jaar na inwerkingtreding tussentijds te evalueren. Deze opdracht wordt uitgevoerd door het WODC. De uitkomsten van deze evaluatieopdracht worden medio 2022 verwacht. Eventuele aandachtspunten uit deze tussentijdse evaluatie zullen daarbij worden opgepakt. Uw Kamer zal hier over worden geïnformeerd.
Is de door de toezichthouders verzochte doorlichting van het systeem en het onderzoek naar de ICT reeds gestart? Indien niet, wanneer wel? Indien wel, wanneer kan de Kamer de uitkomsten tegemoet zien?
Zoals ik in mijn brief van 23 september jl. heb gemeld, is ervoor gekozen het reeds ingezette ICT-verbetertraject voort te zetten dat ervoor moet zorgen dat de meldkamervoorzieningen worden doorgelicht en geharmoniseerd.
Ten aanzien van de ICT-infrastructuur loopt er naar aanleiding van verstoringen in een aantal meldkamers sinds vorig jaar een verbetertraject, onder sturing van de multi-governance. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 25 september 2020.4 Doel van dit verbetertraject is om de oorzaak van de verstoringen weg te nemen en maatregelen te treffen voor een stabiel IV-ICT voor de meldkamers. In dit verband is het goed om te melden dat meldkamers elkaar nu kunnen vervangen indien nodig. In de praktijk is bij meerdere situaties en incidenten aangetoond dat dit de continuïteit kan versterken. In de praktijk worden de uitwijkprocedures geoefend om de werking hiervan blijvend te kunnen borgen. Over het verbetertraject ICT zal ik uw Kamer informeren in de volgende voortgangsbrief meldkamers in het voorjaar van 2022.
Kunt u per aanbeveling van de Inspectie Justitie en Veiligheid en het Agentschap Telecom aangeven wat de stand van zaken voor wat betreft opvolging is?
Bij de Inspectie en het Agentschap is een overzicht aangeleverd waarin per aanbeveling staat aangegeven wat de stand van zaken en de voortgang is. Dit overzicht is ook als bijlage bij de brief van de Inspectie en het Agentschap gepubliceerd.5
Kunt u ons, als vertrekpunt voor de halfjaarlijkse voortgangsrapportages die zijn toegezegd, een planning doen toekomen waarin staat wanneer welke aanbeveling moet zijn opgevolgd?
Het Bestuurlijk Meldkamer Beraad maakt gezamenlijk afspraken over de monitoring van de voortgang van de aanbevelingen. In de eerder aangekondigde halfjaarlijkse brief zal ik uw Kamer over de hoofdlijnen van de voortgang rapporteren.
Wanneer zal de motie-Inge van Dijk/Rajkowski zijn uitgevoerd, die de regering verzoekt voor 1 januari 2022 met voorstellen te komen om de «witte gebieden» in Nederland te ontsluiten, zodat voldaan kan worden aan de ondergrens van mobiele bereikbaarheid, namelijk 112 te kunnen bellen? Kunt u zich ervoor inspannen dat de Kamer hierover vóór de behandeling van de begroting EZK 2022 geïnformeerd wordt?2
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk wordt gewerkt aan het creëren van een dekkingskaart die de gezamenlijke buitenhuisdekking van de mobiele netwerken inzichtelijk maakt. De kaart biedt inzicht in de gezamenlijke dekking van de drie mobiele netwerken. Die dekking is een sterke indicatie voor de dekking van 112. De consultatie van de regelgeving waarmee de mobiele netwerkaanbieders verplicht worden om de informatie te verstrekken die nodig is om deze kaart te maken is recent afgerond. De reacties worden op dit moment verwerkt waarna de regeling wordt afgerond. De verwachting is dat de kaart in het voorjaar van 2022 beschikbaar is. Daarna zal de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer informeren over eventuele mogelijkheden voor het verbeteren van de mobiele dekking.
De berichten ‘Daar sta je dan: mishandeld, vergeten en met lege handen’ & ‘Driekwart slachtoffers gelooft niet meer in aangifte doen’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten van de Telegraaf van 29 september «Daar sta je dan: mishandeld, vergeten en met lege handen» & «Driekwart slachtoffers gelooft niet meer in aangifte doen»?1 2
Ja.
Bent u geschrokken van het gegeven dat driekwart van de slachtoffers geen aangifte meer doet omdat men niet gelooft dat het zin heeft? Welke doelstellingen heeft u om de aangiftebereidheid te verhogen?
Het is belangrijk dat slachtoffers geen drempel ervaren om aangifte te doen van een strafbaar feit. Echter, het is hier ook van belang om te benadrukken dat dé aangiftebereidheid niet bestaat; de bereidheid tot het doen van aangifte hangt sterk samen met de soort en ernst van het delict en het slachtoffer. De meest recente cijfers hierover, die in het artikel worden aangehaald, komen uit de Veiligheidsmonitor 2019 en zien op de traditionele criminaliteit (zijnde: gewelds-, vermogens- en vandalismedelicten). Uit de Veiligheidsmonitor blijkt overigens dat er verschillende redenen zijn voor slachtoffers om wel of niet een delict bij de politie te melden of aangifte te doen van een strafbaar feit. Naast het idee «dat dat toch niet helpt» (45%), gaat het daarbij onder meer om «het was niet belangrijk» (18%), «dit is geen zaak voor de politie» (16%), en «geen zin of tijd voor gehad» (12%). Om aangiftebereidheid bij slachtoffers te vergroten streeft de politie ernaar om de drempel om contact te leggen met de politie zo laag mogelijk te maken. Ook is de politie erop gericht zo snel mogelijk, wanneer een burger dit wenst, een melding of aangifte op te nemen. Vanuit de «omnichannel»-strategie van politie, staan verschillende kanalen voor burgercontact (waaronder het doen van aangifte en meldingen) open, zowel fysiek als digitaal.
Bent u het met het ermee eens dat, ondanks dat er de afgelopen jaren vooruitgang is geboekt, er nog een hoop moet gebeuren wat betreft de verbetering van slachtofferrechten? Kunt u uiteenzetten hoe hier werk van gemaakt wordt?
De verbetering van de positie van slachtoffers van criminaliteit is een speerpunt van dit kabinet. Uw Kamer is de afgelopen jaren regelmatig geïnformeerd over de uitvoering van de Meerjarenagenda (MJA) slachtofferbeleid 2018–2021. De versterking van de rechtspositie van slachtoffers op papier en in de praktijk is daar een belangrijk onderdeel van. Dit heeft onder andere geleid tot het aannemen van het Wetsvoorstel Uitbreiding Slachtofferrechten door Uw Kamer. De verbetering van de positie van het slachtoffer moet ook in de praktijk plaatsvinden. Daartoe zijn verschillende maatregelen genomen, waaronder een impuls van 40 fte aan slachtoffercoördinatoren bij het OM. Het werk aan de verbetering van de positie van het slachtoffer is echter nog niet klaar. Op korte termijn zal de Minister voor Rechtsbescherming Uw Kamer middels een eindrapportage over de realisatie van de MJA informeren.
Welke rol heeft het slachtoffer in het geval dat het Openbaar Ministerie zelf afdoet? Hoe ziet u de balans tussen enerzijds een snelle afdoening en anderzijds tegemoet komen aan de rechten en noden van slachtoffers?
Hoewel een snelle afdoening van een strafzaak door het Openbaar Ministerie ook in het belang van het slachtoffer kan zijn, achten wij het van groot belang dat ook in dat geval slachtofferrechten worden gerespecteerd. Bij de keuze tot een bepaalde afdoening (dagvaarden, OM-strafbeschikking), zo heeft het Openbaar Ministerie de Minister voor Rechtsbescherming desgevraagd laten weten, wordt rekening gehouden met de belangen van slachtoffers, en daarnaast met de ernst van het misdrijf, de persoon van de verdachte, en de voor het OM geldende aanwijzingen/richtlijnen. Om het belang van een goede afweging van het slachtofferperspectief te benadrukken heeft het OM ernstige spreekrechtwaardige feiten, zoals ernstige mishandelings- en zedenzaken, waarbij het slachtoffer of familieleden van het overleden slachtoffer te kennen hebben gegeven van het spreekrecht gebruik te willen maken expliciet als contra-indicatie opgenomen in de OM-Aanwijzing Strafbeschikking.
Het Openbaar Ministerie heeft op verzoek van de Minister voor Rechtsbescherming voor een aantal door Slachtofferhulp Nederland aangedragen zaken uitgezocht of, ondanks dat sprake was van een ernstig spreekrechtwaardig delict, toch gekozen is voor afdoening met een OM-strafbeschikking. In een beperkt aantal zaken bleek dat het geval. Daarbij kon niet worden achterhaald of de slachtoffers ook hadden aangegeven van hun spreekrecht gebruik te willen maken. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij aangegeven dat de betreffende officieren van Justitie binnen de beoordelingsruimte die hen toekomt in die specifieke situaties tot de afweging te zijn gekomen om de zaak toch zelf af te doen.
Als door de Officier van Justitie wordt beslist tot een buitengerechtelijke afdoening van een strafzaak en er is sprake van schade bij een slachtoffer, dan is de werkwijze dat het slachtoffer door het Openbaar Ministerie in de gelegenheid gesteld wordt om deze schade te melden en deze nader te onderbouwen. Nadat het Openbaar Ministerie het proces-verbaal van de politie heeft ontvangen, krijgt het slachtoffer een wensenformulier en een schadeformulier toegestuurd.3 Daarop kan het slachtoffer onder meer aangeven dat hij/zij informatie en/of een schadevergoeding wenst. Wordt er een OM-hoorgesprek (het horen van de verdachte door de officier van justitie in het kader van een OM-strafbeschikking) gepland, dan krijgt het slachtoffer, indien gewenst, een brief waarin het van deze beslissing op de hoogte wordt gesteld. In de brief met de datum van het OM-hoorgesprek wordt het slachtoffer herinnerd aan de mogelijkheid om een schadevergoeding te vragen. Het schriftelijk doorgeven van de datum van het OM-hoorgesprek doet het OM zodat een slachtoffer of zijn/haar gemachtigde op tijd voor het OM-hoorgesprek de benodigde stukken kan indienen om de eventueel geleden schade te onderbouwen.
Helaas is gebleken dat er een vertraging bij het OM is voor wat betreft het uitsturen van deze brieven, hetgeen tot onwenselijke situaties kan leiden voor slachtoffers. Het kan voorkomen dat slachtoffers niet of te laat in de gelegenheid worden gesteld hun schade kenbaar te maken en te onderbouwen, waardoor geen schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd. Het OM heeft aangegeven met prioriteit te werken aan het oplossen van deze problemen. In het antwoord op vraag 10 gaan wij daar nader op in. Overigens heeft het slachtoffer in zo’n geval de mogelijkheid een klacht in te dienen bij het OM, waarbij een gegronde klacht kan leiden tot gedeeltelijke tegemoetkoming van de schade.
Acht u het wenselijk dat er, vanwege achterstanden onder meer veroorzaakt door corona, nu ook ernstige mishandeling- en zedenzaken worden afgedaan door het Openbaar Ministerie zonder tussenkomst van de rechter?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat slachtoffers van (ernstige) mishandeling- en zedenzaken niet betrokken worden bij een zaak omdat er sprake is van afdoening door het Openbaar Ministerie? Zo ja, is dit volgens u wenselijk?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4 en 5. Wij zien op dit moment geen aanleiding om onderzoek te doen hoe er meer recht kan worden gedaan aan slachtoffers in zaken die door het Openbaar Ministerie zelf af worden gedaan.
Bent u bereid te onderzoeken hoe er meer recht gedaan kan worden aan het slachtoffer in zaken die het Openbaar Ministerie zelf afdoet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Acht u het nuttig als Slachtofferhulp Nederland en het Openbaar Ministerie meer gaan samenwerken op dit terrein? Welke samenwerking is er al en kunt u aangeven hoe deze samenwerking wordt ervaren?
Op verschillende fronten werken het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland reeds samen om de belangen van slachtoffers te borgen. Bijvoorbeeld als een Officier van Justitie op een ZSM-locatie besluit de zaak met een OM-strafbeschikking af te doen. Bij deze afdoeningen zoekt het Openbaar Ministerie de samenwerking met Slachtofferhulp Nederland om de schade snel inzichtelijk te maken en ook bij het snel afdoen van deze zaken recht te doen aan de belangen van slachtoffers. Daarnaast is er in het kader van het wegwerken van de corona achterstanden een structureel overleg tussen het OM en Slachtofferhulp Nederland. Dat heeft geresulteerd in de werkwijze dat het OM wekelijks parketnummers van zaken waarin een slachtoffer is geregistreerd, aanlevert aan Slachtofferhulp Nederland, waardoor eerder contact kan worden gezocht met de slachtoffers.
Op dit moment wordt deze wijze van samenwerking tussen OM en SHN bij de zaken die middels een OM-strafbeschikking worden afgedaan geëvalueerd. Vanuit het ministerie wordt daarnaast op reguliere basis overleg gevoerd met het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland. Het ministerie heeft in onderhavige problematiek aanleiding gezien om hierover in gesprek te gaan met betrokken partijen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland om meer samenwerking te bevorderen ten bate van slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Welke concrete doelen zijn er gesteld ten aanzien van de problematiek met het versturen van brieven door het Openbaar Ministerie? Wanneer wordt er verbetering verwacht?
Waar er achterstanden zijn bij het uitsturen van brieven aan slachtoffers in zaken die worden afgedaan middels een OM-strafbeschikking (zoals het wensen- en schadeformulier en de brieven waarin de datum van het OM-hoorgesprek wordt medegedeeld en slachtoffers ook worden gewezen op het onderbouwen van hun schade) werkt het OM aan het oplossen hiervan. Concreet wordt er ingezet op het verbeteren van het functioneren van het huidige ICT-systeem en worden bepaalde brieven geprioriteerd zodat deze eerder uitgaan. Om op korte termijn verbetering te bewerkstelligen werken daarnaast OM-medewerkers door in de avonden en zijn er extra tijdelijke krachten in dienst genomen. De vorderingen in het wegwerken van de ontstane achterstanden worden per week gemonitord en te zien valt dat in de meeste arrondissementen de achterstanden al fors zijn ingelopen. Het Openbaar Ministerie werkt hierbij ook samen met de andere betrokken organisaties.
Acht u het wenselijk dat slachtoffers in het geval van een afdoening door het Openbaar Ministerie veel lastiger hun schade kunnen verhalen op een dader? Welke mogelijkheden ziet u om in de procedure slachtoffers tegemoet te komen?
Wij verwijzen naar het antwoord op de vragen 4 en 5.
Mogelijke dataverzameling van Chinese drones |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Chinese drones van Nederlandse politie en Rijkswaterstaat mogelijk onveilig»1 en «Politie gebruikt Chinese drones die mogelijk onveilig zijn»2?
Ja.
Hoe reageert u op de stelling dat data van politiedrones en de drones van Rijkswaterstaat kunnen wegvloeien naar Chinese servers?
In algemene zin kan worden gesteld dat een toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven is, zoals ook gesteld in het Dreigingsbeeld statelijke actoren (DBSA), aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren. Wel bestaat het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen. Bij elke casus moet daarom worden bezien hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid. Per casus kan deze analyse anders uitvallen. Ook bij de inkoop van drones bij de politie en Rijkswaterstaat is deze afweging gemaakt en zijn risico-mitigerende-maatregelen getroffen.
Rijkswaterstaat heeft in 2017 de drones aangeschaft voor een pilot. Conform de toenmalige inkoopvoorwaarden van Rijkswaterstaat zijn – voorafgaand aan de aanschaf voor de pilot – diverse maatregelen genomen om te voorkomen dat data mogelijk op Chinese servers kunnen belanden. Zo maakt Rijkswaterstaat geen gebruik van de in het artikel genoemde DJI-besturingsapp en worden de beelden op een externe geheugenkaart opgeslagen. De informatie op deze geheugenkaarten wordt op de eigen servers en bij een Nederlandse cloud-opslag bewaard en uitgelezen.
De politie heeft op grond van de berichten dat data kunnen weglekken naar Chinese servers besloten de DJI-drones alleen in te zetten tijdens reguliere operaties. Dat wil zeggen: wel voor forensische opsporing, verkeersongevallenanalyse en openbare orde en veiligheid, maar niet voor operaties waarbij vertrouwelijke informatie wordt verwerkt. Daarnaast heeft de politie eveneens beschermende maatregelen getroffen. Zo wordt geen gebruik gemaakt van de DJI-besturingsapp.
Om welke redenen maakt Defensie geen gebruik van deze drones?
Bij de aanschaf van een systeem beoordeelt Defensie de wijze waarop dit systeem zal worden ingezet. Indien daar vertrouwelijke en/of gerubriceerde informatie bij wordt vergaard geldt het Defensie Beveiligingsbeleid. Daarin is beschreven hoe deze informatie dient te worden behandeld. Dat betekent dat er beveiligingsmaatregelen worden geïmplementeerd om risico’s te mitigeren. De zwaarte van deze maatregelen is gekoppeld aan het niveau van het te beschermen belang en de risico’s in en rondom het systeem. Dat kan betekenen dat voor de behandeling van vertrouwelijke en/of gerubriceerde informatie bepaalde systemen niet mogen worden ingezet als de risico’s te groot worden ingeschat.
In algemene zin kan worden gezegd dat Chinese dronefabrikanten een risico kunnen vormen omdat hun data op servers in China kunnen staan waarvan de beveiliging lastig is vast te stellen. De beheerders van die data kunnen bijvoorbeeld verplicht worden om data te leveren aan de overheid. Daarom is gebruik van dergelijke drones voor Defensie meestal niet mogelijk bij operationeel optreden. Dit sluit niet uit dat deze drones wel gebruikt worden voor andere doeleinden binnen Defensie, bijvoorbeeld voor het maken van luchtopnames van trainingen of evenementen. Voor operationele doeleinden beschikt Defensie over militaire drones die voldoen aan de gestelde beveiligingseisen.
Hoe is het mogelijk dat Defensie de drones onveilig vindt, maar dat tegelijkertijd de politie en Rijkswaterstaat toch gebruik maken van deze drones?
Het hangt af van het inzetdoel of een bepaald type drone veilig (genoeg) is. Zoals aangegeven bij het antwoord op vragen 2 en 3 is het uitgangspunt dat eventuele risico’s per casus in kaart moeten worden gebracht. Defensie heeft besloten om geen gebruik te maken van Chinese drones voor operationele taken. Defensie heeft daarin haar eigen afweging gemaakt, zoals toegelicht in antwoord 3.
Rijkwaterstaat maakt met de drones beelden die geen vertrouwelijke informatie opleveren, bijvoorbeeld voor incidentmanagement op het water. Als een schip olie heeft verloren kan Rijkswaterstaat een drone inzetten om de olievlek te lokaliseren en de bestrijding ervan doelgericht aan te kunnen pakken. Sinds kort worden bij wijze van proef ook bij de inspectie van het areaal, bijvoorbeeld bruggen en viaducten, drones ingezet. Op deze manier kan een inspectie een stuk veiliger en met minder hinder voor de (vaar)weggebruiker worden uitgevoerd omdat er geen mensen en groot materieel aan te pas komen. Dit levert ook geen vertrouwelijke informatie op.
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 2 gebruikt de politie de drones alleen voor het reguliere proces.
Is er contact geweest tussen de politie, Rijkswaterstaat en Defensie over de aanschaf van deze drones? Zo nee, waarom niet?
Voorafgaand aan het gebruik van drones bij Rijkswaterstaat is er contact geweest tussen Rijkswaterstaat en Defensie om te kijken of de drones van Defensie bruikbaar waren voor de taken van Rijkswaterstaat. Dit contact was gericht op kennisdeling en ging niet specifiek over de aanschaf van de betreffende Chinese drones door Rijkswaterstaat.
Tussen politie en Defensie zijn er in ieder geval twee contactmomenten geweest waarbij de politie inkooporganisatie met Defensie heeft overlegd over de aankoop van drones en de overwegingen die Defensie hanteert bij de keuze voor drones.
Welke eisen zijn er gesteld bij de aanbesteding van deze drones?
In 2017 is Rijkswaterstaat, middels een pilot, gestart met het gebruik van drones voor incidentenafhandeling. Belangrijke eisen die door Rijkswaterstaat gesteld zijn onder andere weerbestendigheid, compactheid en snelle inzetbaarheid. Ook is gekeken naar dataveiligheid; eisen daarbij zijn o.a. dat de beelden niet op de server van de fabrikant moeten worden opgeslagen en dat bij een crash de beelden niet door derden kunnen worden uitgelezen. De DJI-drone was het enige type dat aan de eisen van Rijkswaterstaat voldeed. Nu de meerwaarde in de pilotfase is aangetoond zal komend jaar een aanbesteding worden gestart voor de aanschaf van drones. Bij de aanbesteding wordt rekening gehouden met mogelijke risico’s.
In het programma van eisen, dat onderdeel is van de aanbestedingsstukken van de politie, zijn eisen gesteld ten aanzien van onderhoud, training en dataveiligheid. Ten aanzien van dataveiligheid zijn 6 eisen gesteld. Een voorbeeld daarvan is dat de gegevens gedurende transport en opslag zijn beveiligd. De aanbestedingsstukken zijn destijds gepubliceerd op TenderNed.
Is dataveiligheid meegenomen als eis bij de aanbesteding van deze drones? Zo ja, waarom is er dan toch gekozen voor deze drones? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 6 is bij de aanschaf van de drones in 2017 ook gekeken naar dataveiligheid. In de berichtgeving in de media wordt daarnaast de DJI besturings-app als risico genoemd. Deze app kwam ook bij de securitycheck als aandachtspunt naar voren, Rijkswaterstaat maakt dan ook geen gebruik van deze app voor de besturing van drones, maar zet hiervoor standalone controllers in.
De politie heeft de eisen ten aanzien van dataveiligheid opgenomen in de aanbestedingsdocumenten, zie ook het antwoord op vraag 6. De politie heeft gekozen voor een Nederlandse leverancier van de DJI-drones die kon voldoen aan de eisen zoals genoemd in de aanbestedingsdocumenten en daarnaast de beste prijs-kwaliteitverhouding bood. Als gevolg van de uitkomsten van de security-check maakt ook de politie geen gebruik van de DJI-besturingsapp.
Waren er alternatieven die niet gemaakt zijn door Chinese bedrijven? Zo ja, welke? Zo ja, waarom is er niet gekozen voor de aanschaf van deze drones?
De meeste dronefabrikanten komen uit China en de Verenigde Staten, een enkele uit de EU. DJI is wereldmarktleider en kan tegen commercieel aantrekkelijke condities drones leveren die aan de eisen van de politie voldoen. De Aanbestedingswet schrijft voor dat als er meerdere partijen zijn die voldoen aan de gestelde eisen, er moet worden gekozen voor de biedende partij met de beste prijs-kwaliteitverhouding.
Rijkswaterstaat en de politie besteden structureel aandacht aan de bescherming en beveiliging van gegevens en veilige inkoop. De aanschaf van drones loopt via wettelijk voorgeschreven inkoopprocedures op grond van de Aanbestedingswet 2012. In een aanbesteding wordt getoetst of op een inschrijver de wettelijke uitsluitingsgronden van de Aanbestedingswet van toepassing zijn. Er was destijds geen grond en geen reden om DJI-drones uit te sluiten.
Hoelang is het bij de politie bekend dat er mogelijk data van deze drones op Chinese drones terecht kwam?
De politie was al voor de start van het aanbestedingstraject op de hoogte van de berichten dat data van DJI-drones kunnen weglekken naar de Chinese overheid. De politie heeft deze berichten niet kunnen verifiëren. Deze berichten vormden voor de politie wel aanleiding om contact te zoeken met Defensie. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 5 is toen kennis uitgewisseld over de aankoop van drones en de overwegingen die Defensie hanteert bij de keuze voor drones.
Waarom ging de politie door met de inzet van deze drones, terwijl ze wist dat er risico’s waren op het gebied van dataveiligheid?
Zie het antwoord op vraag 4. De afweging die destijds is gemaakt, geldt nog steeds.
Waar laat Rijkswaterstaat de veiligheid van drones controleren en inspecteren?
Rijkswaterstaat controleert zelf de vlieg- en dataveiligheid. Indien nodig schakelt Rijkswaterstaat voor de vliegveiligheid een Nederlands servicecenter in.
Waarom besteedt Rijkswaterstaat de inspectie van drones uit aan derden?
Zoals in het antwoord op vraag 11 gemeld inspecteert Rijkswaterstaat de drones zelf.
Hoe kan het dat de inspectie van de drones, die door Rijkswaterstaat wordt uitbesteed, tot andere conclusies kwam dan Defensie, het Amerikaanse leger, Synaktic en Checkpoint?
In het antwoord op vraag 4 is uitgelegd dat de beelden van de drones geen vertrouwelijke informatie opleveren. Iedere organisatie maakt op basis van het inzetdoel een eigen afweging. Wat betreft het uitvoeren van inspecties van onze drones verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de mogelijke onveilige drones bij de politie en Rijkswaterstaat?
Rijkswaterstaat gebruikt de DJI-drones alleen voor operaties waarbij geen vertrouwelijke informatie wordt verwerkt en heeft daarnaast de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 4 gebruikt de politie de drones alleen voor het reguliere proces. Voor beide organisaties is er daarom geen aanleiding geweest om hun verantwoordelijke Minister op de hoogte te stellen voordat hier aandacht voor ontstond in de media.
Wat heeft u gedaan, toen u op de hoogte werd gesteld van het gebruik van onveilige drones door de politie en Rijkswaterstaat?
Naar aanleiding van de aandacht in de media zijn wij door respectievelijk Rijkswaterstaat en de politie geïnformeerd over de veiligheid van de drones en de afwegingen die zijn gemaakt ten aanzien van het gebruik in relatie tot het inzetdoel. Naast de reeds getroffen maatregelen en de gebruikelijke controles en inspecties, zien wij op dit moment geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
Maakt de politie nog steeds gebruik van deze drones? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, de politie maakt nog steeds gebruik van deze drones voor de processen die zijn beschreven in het antwoord op vraag 2. Op basis van de informatie die de politie heeft verstrekt ziet de Minister van Justitie en Veiligheid geen aanleiding om de politie te vragen haar beslissing te heroverwegen.
Maakt Rijkswaterstaat nog steeds gebruik van deze drones? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Rijkswaterstaat maakt nog gebruik van de DJI-drones. Alles afwegende, de maatregelen die Rijkswaterstaat genomen heeft en het toepassingsgebied van de drones (de beelden die met de drone gemaakt worden), is er voor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat nu geen reden hiermee te stoppen.
Bent u het ermee eens dat de privacy van burgers juist door de politie bewaakt moet worden en dat het dus onwenselijk is als de politie gebruikmaakt van zulke onveilige drones?
De politie mag bij de uitvoering van haar taken op grond van artikel 3 Politiewet 2012 niet meer dan een beperkte inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer.3 Voor een meer dan beperkte inbreuk moet de politie een beroep doen op bijzondere bevoegdheden op grond van het Wetboek van Strafvordering. De politie zet de DJI-drones alleen in voor reguliere processen. Deze processen vallen wat betreft het maken van inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer binnen de kaders van artikel 3 Politiewet 2012. Ten aanzien van het inzetdoel wordt in het antwoord op vraag 4 aangegeven dat de drones niet worden gebruikt voor operaties waarbij vertrouwelijke informatie wordt verwerkt.
Bent u bereid om met de politie in gesprek te gaan over het niet meer gebruiken van deze drones?
Nee, zoals in de voorgaande antwoorden wordt beargumenteerd ziet de Minister van Justitie en Veiligheid daar geen reden toe.
Bent u het ermee eens dat het cruciaal is dat informatie over onze infrastructuur niet in handen komt van China?
Een open economie, een open wetenschappelijk klimaat en vrijhandel liggen sinds jaar en dag aan de basis van het Nederlandse verdienvermogen en onze sterke positie. Nederland profiteert van de kansen en mogelijkheden die dit biedt. Hierdoor kan Nederland gebruik maken van hoogwaardige materialen, technologie en kennis die in het buitenland – waaronder in China – wordt ontwikkeld.
Ook voor de vitale infrastructuur is het wenselijk dat gebruik wordt gemaakt van kwalitatief hoogwaardige producten en diensten. Aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren, is een afhankelijkheid van buitenlandse technologie dan ook een gegeven. Naast de genoemde kansen, bestaat echter ook het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen.4
Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werkt de Minister van Justitie en Veiligheid samen met partners binnen en buiten de overheid aan de aanpak statelijke dreigingen, waarover uw Kamer op 3 februari jl. de laatste stand van zaken heeft ontvangen.5Zoals ook in het antwoord op vraag 2 wordt benoemd, moet bij elke casus worden bezien hoe risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid.
Bent u bereid om met Rijkswaterstaat in gesprek te gaan over het niet meer gebruiken van deze drones?
Gelet op het huidige toepassingsgebied van drones, de meerwaarde die deze inzet in praktijk heeft en de door Rijkswaterstaat genomen maatregelen is er voor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat geen aanleiding om nu hierover in gesprek te gaan met Rijkswaterstaat.
Kunt u terugkoppelen aan de Kamer wat er uit de gesprekken met de politie en Rijkswaterstaat is gekomen?
Mochten wij alsnog aanleiding zien om hierover in gesprek te gaan met de politie en/of Rijkswaterstaat, dan zullen wij uw Kamer daarover informeren.
Antwoorden op de schriftelijke vragen ‘coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking’ |
|
Caroline van der Plas (BBB), Lisa Westerveld (GL), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Op welke termijn is de route voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en niet kunnen laten testen wel beschikbaar, aangezien u aangeeft dat op «dit moment er nog geen route is voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en niet kunnen laten testen»?1
Op 6 oktober is een 3-weekse pilot gestart bij de GGD regio Utrecht voor mensen die vanwege een beperking of een ziekte geen test kunnen ondergaan.
Het doel van deze pilot is meerzijdig:
Er is voor de duur van de pilot een beperkt aantal afspraken per dag beschikbaar, vanwege de intensieve betrokkenheid die deze aanpak vergt. Voor de pilot worden mensen die zich hierover eerder al hebben gemeld bij de rijksoverheid of de betreffende koepelorganisaties – onder andere van mensen met een verstandelijke beperking –, benaderd en gevraagd deel te nemen.
Het verdere proces is als volgt:
De mensen die een uitnodiging hebben ontvangen (ofwel via mail of wel mondeling via de koepels), bellen naar het call-centrum GGD Utrecht om een afspraak voor een fysiek consult bij de GGD Utrecht te maken. De voorwaarde is als zij aangeven niet getest te kunnen worden en niet gevaccineerd te zijn maar wel het gesprek over vaccinatie te willen aangaan.
Voor de afspraak komt de burger voor een fysiek consult naar GGD Utrecht. De beoordeling voor welke optie wordt gekozen is een stapsgewijs proces.
Hier zal ondervonden worden of een gewone test alsnog lukt, of dat een minder belastende (maar minder gevoelige) testafname mogelijk is. Als geen enkele test lukt volgt een uitzonderingsbewijs, dat net zo lang geldig is als een herstelbewijs.
Tevens geeft de GGD voorlichting over de wettelijke verplichting om de noodzakelijke maatregelen in acht te nemen met betrekking tot het besmettingsgevaar van anderen.
Na afloop van de pilot wordt deze geëvalueerd op de vraag of met de pilot een structurele oplossing is gevonden.
Wat is de oorzaak dat het opstellen van een route zo lang op zich laat duren?
Iedereen heeft nu de kans gehad zich te laten vaccineren. Mensen met een allergie kunnen via hun huisarts een vaccinatie afspraak maken bij een allergoloog. De groep die zich niet kan laten vaccineren en niet kan laten testen is daarom naar verwachting erg klein. Te denken valt aan mensen met complexe ziektebeelden of psychische aandoeningen. Het beschrijven van deze groep mensen blijkt echter moeilijk. Daarom is hierboven genoemde pilot ontworpen in samenwerking de GGD regio Utrecht. Het ongericht geven van uitzonderings-QR-codes, bijvoorbeeld via een zelfverklaring of het «blauwe ogen principe» – geeft te grote restrisico’s. Mensen die niet getest kunnen worden en niet gevaccineerd willen of kunnen worden, kunnen zichzelf en anderen immers besmetten met het coronavirus.
Bent u ervan op de hoogte dat het ontbreken van een route voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en testen lijnrecht ingaat tegen het aangenomen amendement Bikker en dit ook in de wet is opgenomen?2
Ja. Artikel 58ra 9e lid, Wet publieke gezondheid stelt dat bij ministeriele regeling regels worden gesteld over onderhavige groep. Daarvoor is het wel noodzakelijk deze groep te kunnen definiëren. Zoals in antwoord op vraag 2 is gesteld, is dat eerder nog niet mogelijk gebleken en is dat de reden waarom nu een pilot start.
Hoe kan het dat u de coronatoegangsbewijzen per 25 september jl. voor een groot aantal sectoren hebt laten ingaan, zonder dat voor mensen met een meervoudige beperking een alternatief is gevonden?
Om vanaf 25 september voor zo veel mogelijk mensen zo veilig als kan, meer mogelijk te maken, heb ik coronatoegangsbewijzen laten ingaan. Op dat moment was het nog niet mogelijk om de groep die hiervoor uitgezonderd kan worden, ook inderdaad een uitzonderingsbewijs te geven. Het gaat hier immers om een naar verwachting zeer kleine groep die niet gevaccineerd én niet getest kan worden. Voor de onderbouwing, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Waar kunnen mensen zich ondertussen melden die geen coronatoegangsbewijs kunnen verkrijgen omdat zij zich niet kunnen laten vaccineren en testen? Wat bent u van plan met deze meldingen te gaan doen?
Juist voor mensen met een medische aandoening is vaccineren extra belangrijk, omdat zij vaak een grotere kans hebben op een ernstig verloop van corona. Maar sommige mensen maken zich, juist door hun medische status, zorgen om vaccinatie of testen.
Mensen die mogelijk allergisch zijn voor vaccinatie kunnen zich melden bij de huisarts. Als het nodig is kan de huisarts doorverwijzen naar een allergoloog die op zijn beurt adviseert of een vaccinatie alsnog veilig gegeven kan worden in het ziekenhuizen. In de meeste gevallen is dit mogelijk.
Er is een zeer kleine groep mensen die zich om medische redenen niet kan laten testen en niet laten vaccineren. Mensen die zich melden, zullen we telefonisch of per mail contact met ze opnemen om – indien ze daadwerkelijke tot de doelgroep behoren – ze uit te nodigen om deel te nemen aan de pilot. Bij het maken van de afspraak wordt getoetst of mensen ook echt tot deze groep behoren. Zoals gezegd is de omvang van de pilot noodzakelijkerwijs beperkt. Met de groep die zich al eerder gemeld heeft, verwachten we dat de beschikbare plekken snel worden vergeven. Mocht dat niet zo zijn dan zullen we via de koepelorganisaties andere gegadigden actief benaderen en de pilotgroep zo groot mogelijk te laten zijn.
Deelt u de mening dat bovenstaand probleem een absolute topprioriteit is en het uitblijven van een oplossing strijdig is met het aangenomen amendement Bikker?3 Deelt u tevens de mening dat de overheid zich aan de wet moet houden en zich dienstbaar dient op te stellen ten opzichte van burgers?
Ik deel de mening dat het belangrijk is om voor zo veel mogelijk mensen zo veilig als kan, meer mogelijk te maken.
Bent u bereid om bovenstaande vragen vóór 4 oktober aanstaande te beantwoorden, aangezien de gedupeerden nu al weken in onzekerheid verkeren en het uitblijven van een oplossing strijdig is met de wens van de Kamer en de huidige wetgeving?
Om nu juist er voor te zorgen dat de mensen bereikt worden voor wie deze uitzonderingsroute de enige mogelijkheid op een toegangsbewijs is, hebben wij na zorgvuldige afwegingen er voor gekozen om eerst een pilot te doen. In het antwoord van vraag 2 heb ik uitgelegd waarom de totstandkoming van de route voor deze mensen vertraagd is. De eerste uitnodigingen zijn op 6 oktober verzonden, zodat vanaf die dag begonnen kon worden met het inplannen van de afspraken voor de pilot.
Vanwege het lastige vraagstuk, zoals beschreven in het antwoord van vraag 2, zijn deze vragen later dan de beoogde termijn van 4 oktober beantwoord.
Het bericht “FBI raids ZPMC delivery vessel” |
|
Peter Valstar (VVD), Zohair El Yassini (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «FBI raids ZPMC delivery vessel»?1
Ja.
Bent u bekend met de verdenkingen van spionage door het Chinese staatsbedrijf Shanghai Zhenhua Heavy Industries Company Limited (ZPMC)? Hoe beoordeelt u deze? Heeft u hierover contact gehad met de Amerikaanse autoriteiten? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo nee, bent u bereid alsnog navraag te doen?
Over het kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden in het openbaar geen uitspraken gedaan. In algemene zin kan wel worden gesteld – zoals ook naar voren komt uit de jaarverslagen van de AIVD en de MIVD – dat Nederland over een hoogwaardige (defensie-)industrie beschikt waarbinnen zich het soort kennis bevindt waar China naar op zoek is.
Veel prioritaire technologieën, van belang voor zowel de economische als de nationale veiligheid, worden mede binnen de Nederlandse (defensie-)industrie ontwikkeld.
In het algemeen geldt dat er met regelmaat overleg wordt gevoerd met gelijkgezinde landen, inclusief de Amerikaanse autoriteiten, over veiligheidskwesties. Over de inhoud van deze overleggen wordt wegens vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan.
Zijn er aanwijzingen dat ZPMC ook in Nederland inlichtingen verzamelt?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u diplomatiek contact gehad met China over de verdenking van spionage door het Chinese staatsbedrijf ZPMC? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Nederland spreekt met China in diplomatieke contacten met regelmaat over Nederlandse zorgen met betrekking tot veiligheidskwesties, maar doet wegens de vertrouwelijkheid hiervan geen uitspraken over individuele gevallen.
Hoeveel medewerkers van ZPMC hebben in Nederland sinds 2015 een verblijfsvergunning voor werk ontvangen, waarbij ZPMC optrad als erkend referent?
Sinds 2015 hebben minder dan 5 vreemdelingen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ontvangen voor het verrichten van arbeid bij ZPMC Netherlands BV, het bedrijf dat bij de IND bekend is als erkend referent.2
Zijn er sinds 2015 verblijfsvergunningen bij ZPMC-medewerkers ingetrokken? Zo ja, hoeveel en om welke reden?
Nee.
Waarin verschillen de vergunningprocedures en veiligheidchecks voor individuen die hun verblijfsvergunning via de route van een erkend referent ontvangen van individuen die hun verblijfsvergunning voor werk via een andere procedure ontvangen?
Een erkend referent heeft toegang tot de versnelde procedure voor vergunningverlening, waarbij deze – in tegenstelling tot de niet-erkende referent – in beginsel controleert of een vreemdeling aan de toelatingsvoorwaarden voldoet. De IND handelt de aanvragen van een erkend referent af op basis van de eigen verklaring van de referent, met uitzondering van het paspoortvereiste en de toets op openbare orde en nationale veiligheid. Dat laat onverlet dat de IND alsnog alle bewijsstukken kan opvragen als dit nodig wordt geacht voor de behandeling van de aanvraag of ter controle nadat de aanvraag is afgehandeld. Een erkend referent heeft daarentegen een zorgplicht, informatieplicht en administratieplicht. Zo moet een erkend referent zorgdragen voor een zorgvuldige werving en selectie van de vreemdeling. Het is belangrijk dat een referent bij de werving en selectie ook aandacht heeft voor statelijke dreigingen tegen Nederlandse nationale veiligheidsbelangen. Hier heeft de IND dan ook aandacht voor gevraagd in de Nieuwsbrief Zakelijk, gericht aan alle erkend referenten arbeid, van 1 oktober 2021. Zoals nader toegelicht in de brief aan uw Kamer d.d. 24 september jl. verricht de IND bij alle vreemdelingen eenzelfde toets op openbare orde en nationale veiligheid.3
Welke rol spelen informatie of analyses van de inlichtingendiensten, vervat in ambtsberichten of anderszins, bij het al dan niet toekennen van de status van erkend referent aan een buitenlands bedrijf of instelling?
In het algemeen geldt dat bij ontvangst van een ambtsbericht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten over een referent die een aanvraag om erkenning heeft ingediend of al erkend is, de IND de inhoud daarvan zal meewegen in de besluitvorming.
De IND dient dan te toetsen of de informatie in het ambtsbericht voldoende concreet, feitelijk en inzichtelijk is om op basis van het ambtsbericht de status van erkend referent te kunnen weigeren.
Met welke andere departementen of overheidsorganisaties overlegt de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) voordat een organisatie de status van erkend referent ontvangt? Worden de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijdiong en Veilighied (NCTV) en de inlichtingendiensten hierbij betrokken?
De IND doet bij iedere aanvraag om erkenning navraag bij de Belastingdienst en de Inspectie SZW of er boetes aan de organisatie zijn opgelegd en of er een verplichting is opgelegd tot het doen van een eerstedagsmelding. Daarnaast worden alle rechtspersonen en natuurlijke personen die als bestuurder bij de organisatie zijn betrokken bij de Justitiële Informatiedienst bevraagd op justitiële antecedenten. Indien sprake is van een of meer strafrechtelijke antecedenten vraagt de IND om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Daarnaast vraagt de IND in voorkomende gevallen advies aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) of de continuïteit en solvabiliteit van de organisatie voldoende is gewaarborgd. De NCTV en de inlichtingendiensten worden niet standaard betrokken alvorens tot erkenning wordt overgegaan. Dit gebeurt enkel op basis van signalen.
Welke rol spelen buitenlandse onderzoeken of veroordelingen wegens spionage bij het verstrekken van de status van erkend referent?
In algemene zin geldt dat informatie van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderdeel kán zijn van de onderbouwing van een ambtsbericht van de AIVD of MIVD (zie ook het antwoord op vraag 8). Hierbij gelden de kaders van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
Strafrechtelijke veroordelingen kunnen blijken uit (Europese) signaleringen of door een verklaring van de persoon zelf.
Hebben andere landen een vergelijkbare procedure als de Nederlandse verstrekking van de status van erkend referent? Zo ja, hoe gaan landen als Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Australië om met Chinese staatsbedrijven?
In Duitsland en Frankrijk kent men geen vergelijkbare systematiek (met erkend referenten) zoals Nederland deze kent. In deze landen wordt de aanvraag voor een kennismigrantenvergunning doorgaans ingediend door de kennismigrant zelf. Daarentegen bestaat er, evenals in Nederland, in Duitsland en Frankrijk de mogelijkheid tot een versnelde procedure voor vergunningverlening; in Duitsland dient de werkgever een voorafgaande goedkeuring aan te vragen en in Frankrijk kan de versnelde procedure plaatsvinden indien de werkgever bekend staat om het ontvangen van «high potentials». In de Verenigde Staten is eveneens geen sprake van een vergelijkbaar stelsel. Het VK stelt voor een aantal toelatingsprocedures voor arbeids-/kennismigranten ook een erkend referentschap (licensed sponsor) verplicht. De procedure om licensed sponsor te worden is vergelijkbaar met die in Nederland (o.a. test op betrouwbaarheid). Het is niet bekend of daarbij specifieke aandacht aan Chinese staatsbedrijven wordt gegeven en of het erkend referentschap van deze bedrijven is ingetrokken.
Over het Australische model is op dit moment geen informatie bekend.
Is er uit de bovengenoemde vijf landen sprake van landen die een procedure vergelijkbaar met de status van erkend referent hebben, en die deze status in de afgelopen drie jaar hebben ingetrokken bij Chinese staatsbedrijven?
Zie antwoord vraag 11.
Herinnert u zich de met algemene stemmen aangenomen motie Wiersma (nr. 35 680, nr. 17), waarin wordt verzocht misbruik van werkvergunningen en referentschap door statelijke actoren tegen te gaan? Welke acties heeft u sindsdien ondernomen om de motie uit te voeren?
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer naar aanleiding van deze motie d.d. 24 september jl., kijkt het Kabinet op basis van het inmiddels beschikbare vertrouwelijke dreigingsbeeld van verblijfsregelingen en het erkend referentschap kritisch naar de invulling en het gebruik van deze regelingen en zet het Kabinet in op verbetering.4 Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillen tussen de IND en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten als het gaat om expertise, informatiepositie, middelen en (juridische) bevoegdheden bij het onderkennen en vaststellen van een gevaar voor de nationale veiligheid. Over de voortgang wordt uw Kamer op een later tijdstip nader geïnformeerd.
Welke veiligheidscontroles worden uitgevoerd op vergunningontvangers van door de IND erkende referenten uit de drie landen, China, Rusland en Iran, die in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren van februari 2021 worden genoemd als dreigingen tegen de economische veiligheid van Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Vinden er additionele veiligheidscontroles plaats, voordat een organisatie uit China, Rusland of Iran aanspraak kan maken op de status van erkend referent?
Nee, op dit moment is dat niet het geval.
Hoe rijmt u de mogelijkheid voor een Chinees staatsbedrijf om erkend referent te zijn met de analyse uit het Dreigingsbeeld dat China mede door het gebruik van spionage de grootste dreiging voor de economische veiligheid van Nederland vormt?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid de toekenning van de status als erkend referent opnieuw tegen het licht te houden voor staatsbedrijven uit China, Rusland en Iran?
Zie antwoord vraag 13.
Disproportioneel handelen door de burgemeester van Nijmegen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe de sluiting van café Moeke volledig uit de hand liep: «We pakken net zolang mensen op totdat jullie helemaal gesloten zijn»»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is als burgemeesters in dit land volkomen disproportioneel handelen en zich schuldig maken aan machtsvertoon? Graag een toelichting.
Het is ter beoordeling van het lokaal bevoegd gezag of in een gemeente sprake is van een situatie die vraagt om de inzet van bepaalde bevoegdheden om de overtreding van regels te stoppen en verdere overtreding te voorkomen. In die beoordeling worden de feiten en omstandigheden van het specifieke geval gewogen en wordt rekening gehouden met de belangen van betrokkenen. Daarbij kijkt het lokaal bevoegd gezag ook naar de evenredigheid van de inzet van bevoegdheden. Ik kan daar als Minister niet in treden. Uiteindelijk is het oordeel over proportioneel handelen door de overheid aan de rechter. De burgemeester legt tevens verantwoording af aan de gemeenteraad over de inzet van zijn bevoegdheden.
Hoe duidt u het feit dat er bij de sluiting van een Nijmeegs café met boa’s en meerdere agenten sprake was van machtsvertoon?
De burgemeester van Nijmegen heeft laten weten dat de exploitanten van de horecagelegenheid al eerder door wijkagenten op de hoogte waren gesteld van het standpunt van de burgemeester dat bij bewust niet naleven van de nieuwe coronaregels sprake zou zijn van directe sluiting. Vervolgens hebben gemeentelijke toezichthouders bij het café een situatie geconstateerd die voor de burgemeester aanleiding was om directe sluiting van het café te bevelen. Dat is gebeurd in overleg met het openbaar ministerie en de politie en met inzet van de daarvoor benodigde handhavingscapaciteit. Ik treed niet in de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het bevel. Dat is immers een bevoegdheid die de burgemeester zelfstandig uitoefent. Evenmin treed ik in de beoordeling door het lokaal bevoegd gezag over de benodigde handhavingscapaciteit in een concrete situatie. De burgemeester heeft mij geïnformeerd dat voor de handhaving van het sluitingsbevel enkele politiemensen ter plaatse zijn geweest en dat geen sprake was van machtsvertoon. Ik ga uit van die lezing.
Bent u ervan op de hoogte dat de gasten van café Moeke zich buiten op het terras bevonden, waar de door u ingestelde medische apartheid niet geldt? Waarom dan toch het bevel tot sluiten?
De burgemeester van Nijmegen heeft laten weten dat uit de rapportages van de toezichthouders duidelijk blijkt dat bij het café sprake was van een overtreding van de coronaregels. De situatie bij het café was voor de burgemeester aanleiding om de directe sluiting van het café te bevelen. In de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het bevel wordt niet getreden, omdat dit een bevoegdheid is die de burgemeester zelfstandig uitoefent.
Bent u op de hoogte van het feit dat gedreigd is personeelsleden aan te houden, waaronder 16- en 17-jarigen? Vindt u dit ook niet disproportioneel? Graag een toelichting.
De burgemeester van Nijmegen heeft laten weten dat de inzet van politiemensen bedoeld was om te de-escaleren, en om het café te kunnen sluiten conform het bevel van de burgemeester. Dat is ook gelukt. Er zijn geen aanhoudingen verricht. De politie heeft ter plekke medegedeeld dat als het tot aanhoudingen zou moeten komen, dat het dan niet zou gaan om het jonge personeel.
Bent u bekend met het feit dat personeelsleden juridisch gezien geen rol hebben bij een sluitingsbevel en dat de stellingname van agenten, om personeelsleden één voor één te arresteren als de zaak niet op slot ging, helemaal niet kan? Graag een toelichting.
Het bevel van de burgemeester van Nijmegen strekte tot sluiting van het café, als gevolg waarvan dan niemand meer op de locatie aanwezig mag zijn.
Heeft u de bereidheid om burgemeester Bruls ter verantwoording te roepen over zijn disproportioneel handelen en het door hem ingezet machtsvertoon? Graag een toelichting.
Nee. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat een oordeel over het handelen door het lokaal bevoegd gezag is voorbehouden aan de rechter. En dat de burgemeester verantwoording aflegt over de inzet van zijn bevoegdheden aan de gemeenteraad. Overigens heeft de burgemeester van Nijmegen zijn sluitingsbevel een dag later ingetrokken. Die mogelijkheid stond open als de exploitant van het café de burgemeester een overtuigend plan zou overleggen over de naleving van de coronaregels bij het café. Dat is gebeurd en zodoende kon de sluiting eraf.
Mogelijk onterecht in rekening gebrachte kosten door de deurwaarder. |
|
Bart van Kent (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de praktijk dat deurwaarders de mogelijkheid om aan de bank te vragen of zij geldmiddelen van de debiteur onder zich hebben gebruiken voor eigen financieel gewin? Bent u het ermee eens dat deze bevoegdheid hier niet voor in het leven is geroepen?1
Nee, ik heb geen aanwijzingen dat de nieuwe bevoegdheid van gerechtsdeurwaarders om op grond van artikel 475aa Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) aan de bank te vragen of zij geldmiddelen van de debiteur onder zich hebben, in de praktijk wordt gebruikt voor eigen financieel gewin in plaats van waarvoor deze bevoegdheid is gecreëerd, namelijk om nodeloze bankbeslagen en daarbij komende kosten te helpen voorkomen.
Kunt u verduidelijken waarom ervoor is gekozen om de deurwaarder 84,64 euro in rekening te laten brengen bij de schuldenaar voor een informatieverzoek bij een bank teneinde te achterhalen of de bank geldmiddelen van die schuldenaar onder zich heeft? Waarom is dit bedrag van bijna 85 euro volgens u gerechtvaardigd?
Zoals in het bericht wordt aangegeven, is voor de keuze om de gerechtsdeurwaarder 85,36 euro in rekening te laten brengen, aangeknoopt bij de regeling van de Verordening voor een Europees bevel tot conservatoir beslag (hierna: EAPO).
Bij zowel het opvragen van rekeninginformatie op grond van artikel 475aa Rv als op grond van de EAPO moet er een titel zijn en wordt er op verzoek van de schuldeiser rekeninginformatie opgevraagd. Dat zijn vergelijkbare werkzaamheden.
Het proces van bevragingen op grond van artikel 475aa Rv is bewerkelijk omdat de banken in de praktijk een gevarieerd scala aan methoden van informatie-uitwisseling met gerechtsdeurwaarders hanteren. Er bestaat geen geüniformeerde werkwijze. Per bank verschilt de wijze waarop de gerechtsdeurwaarders de bevragingen dienen aan te leveren én de banken leveren de informatie ook op uiteenlopende wijzen terug aan de gerechtsdeurwaarder, al dan niet volgens vooraf gemaakte afspraken. Dat levert gerechtsdeurwaarderskantoren een flinke administratieve belasting op bij de uitvoering van de bankbevraging, omdat die informatie ook weer door de gerechtsdeurwaarders handmatig overgenomen moeten worden in de eigen systemen. Dit rechtvaardigt het tarief van € 85,36.
Klopt het dat een deurwaarder de bovengenoemde kosten al in rekening mag brengen wanneer bij één bank om informatie is verzocht? Zo ja, acht u dit wenselijk? Bent u bereid regels op te stellen over hoe grondig de informatie-inwinning moet hebben plaatsgevonden voordat de kosten in rekening gebracht mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor het in rekening brengen van de bovengenoemde kosten maakt het niet uit of de informatie op grond van artikel 475aa Rv is verzocht bij één of bij meerdere banken. Het betreft een totaal tarief voor alle informatieverzoeken die de gerechtsdeurwaarder namens een unieke debiteur nodig acht. Hieruit volgt ook dat als reeds bij de eerste bevraging een bankrelatie wordt gevonden, er voor eventuele additionele bevragingen geen extra kosten in rekening mogen worden gebracht.
Klopt het dat niet eens bankbeslag hoeft te worden gelegd om de kosten voor het informatieverzoek in rekening te kunnen brengen? Zo ja, erkent u dat dit het risico met zich meebrengt dat informatieverzoeken worden gedaan zonder enige intentie om bankbeslag te leggen bij de bewuste bank waar het verzoek is gedaan?
Ja, het informatieverzoek is bedoeld om onnodige dure bankbeslagen te voorkomen. Een gerechtsdeurwaarder is bij gebreke van de rekeninginformatie niet in de gelegenheid om het vermoeden dat een debiteur bij een bepaalde bank bankiert, te valideren. Als uit de rekeninformatie volgt dat een bank geen geldmiddelen van de debiteur onder zich heeft, dan worden hiermee aanzienlijke kosten voor de schuldenaar en de schuldeiser bespaard. Zo zal de gerechtsdeurwaarder geen beslagexploot hoeven te betekenen bij de bank. Ook een beslag dat geen doel treft, is immers een ambtshandeling waarvoor kosten in rekening worden gebracht. Ook de kosten voor de administratieve verwerking van deze onnodige beslagen hoeven niet langer in rekening te worden gebracht.
Uitsluitend een gerechtsdeurwaarder die gerechtigd is tot het leggen van beslag op basis van een executoriale titel, zoals een vonnis, is bevoegd om op grond van artikel 475aa Rv banken te bevragen. Uiteraard schiet de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het opvragen van rekeninginformatie zijn doel voorbij als de informatie wordt opgevraagd terwijl er geen intentie is om daadwerkelijk bankbeslag te leggen. De wet schrijft daarom in artikel 475aa, onder b, Rv voor dat deze bevoegdheid slechts bestaat «ten behoeve van het leggen van een beslag». Als hier geen sprake van is, kan dit aan de tuchtrechter worden voorgelegd.
Erkent u dat het op dit moment voor de debiteur niet duidelijk is wanneer een informatieverzoek heeft plaatsgevonden en wanneer er kosten in rekening zijn gebracht, omdat deze kosten niet aan een ambtshandeling verbonden zijn en de kosten daardoor geboekt kunnen worden op een niet overzichtelijke verzamelpost «overige executiekosten»? Acht u dit wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik kan mij voorstellen dat het voor een debiteur niet duidelijk is of er een informatieverzoek heeft plaatsgevonden als deze worden geboekt op een niet overzichtelijke kostenpost. Dat is een aandachtspunt dat ik betrek ik in mijn reguliere gesprekken met de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG).
De KBvG laat weten dat een gerechtsdeurwaarder altijd een gespecificeerd overzicht kan geven van de kosten in een dossier, onafhankelijk van het gegeven of die kosten aan een exploot gekoppeld zijn of niet. Teneinde de transparantie van deze kosten verder te bevorderen, heeft de KBvG, nu dit kosten betreft die zijn genoemd in artikel 2 Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag), aan de leden geadviseerd om van de bevraging een proces-verbaal op te maken, zodat de gemaakte kosten transparant zijn.
Klopt het dat deurwaarders op basis van art. 475g Rv via Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders dagelijks in groten getale informatie opvragen bij de Sociale Verzekeringsbank, de G4, de rijksoverheid, waaronder de Belastingdienst, en een aantal grote uitzendbureaus en dat informatieverzoeken slechts enkele euro’s kosten? Zo ja, waarom is een vergelijkbare werkwijze niet mogelijk bij het informatieverzoek onder banken? Bent u bereid deze werkwijze ook van toepassing te verklaren op het hierboven genoemde informatieverzoek aan banken?
Het klopt dat via de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG) informatie kan worden opgevraagd. Dit gebeurt via de zogenaamde «Service e-VOI». Met dit systeem kunnen verzoeken om informatie efficiënt en volledig geautomatiseerd afgehandeld worden (zie voor meer informatie https://www.sng.nl/e-voi/). Een gerechtsdeurwaarder die is aangesloten op de Service e-VOI kan dan inkomsteninformatie geautomatiseerd bevragen bij de aangesloten inkomstenverstrekkers. Een van de aangesloten inkomstenverstrekkers is de Belastingdienst, waarbij het gaat om informatie over voorlopige teruggaven en toeslagen. Het verschil met het informatieverzoek op grond van artikel 475aa Rv is dat dat verzoek niet volledig geautomatiseerd plaatsvindt. Het verzoek kan (beperkt) per e-mail, maar hoofdzakelijk schriftelijk, worden gedaan en de bank moet hier handmatig op reageren. Er is niet aangesloten bij een digitaal systeem, omdat een dergelijk systeem op dit moment nog niet bestaat. Op dit moment wordt gewerkt aan het Verwijzingsportaal Bankgegevens (hierna VB), dat tot doel heeft het witwassen en financiering van criminaliteit die ondermijnend is voor de samenleving te bestrijden. Het VB wordt uitgebreid met de mogelijkheid om geautomatiseerd saldo- en transactiegegevens op te vragen bij de vier systeembanken (ABN AMRO, ING, Rabobank en de Volksbank). De instanties die op dit moment zijn aangesloten bij het VB, waaronder politie, bijzondere opsporingsdiensten en de Belastingdienst, zijn geselecteerd vanwege hun betrokkenheid bij criminaliteitsbestrijding en belastinginning.
In lijn met mijn toezegging tijdens het wetgevingsoverleg inzake de behandeling van het wetsvoorstel modernisering beslag- en executierecht (35 225)2, zal de verkenning en beoordeling of uitbreiding van instanties die het VB kunnen bevragen proportioneel en wenselijk is, worden betrokken bij de doorontwikkeling van het VB in 2023. Indien de gerechtsdeurwaarders en de overige banken in de toekomst ook worden aangesloten op het portaal, zullen de verzoeken, net zoals bij de Service e-VOI, via een centraal loket lopen.
Indien een dergelijke bevraging via het Verwijzingsportaal in de toekomst tot stand komt, zullen de kosten voor de 475aa Rv-bevragingen naar verwachting kunnen worden verlaagd, zoals ook is gebeurd met de kosten voor bevraging van de Basisregistratie personen (BRP).
Bent u bereid het aparte tarief voor het verzoek om informatie bij de bank in zijn geheel te schrappen, aangezien de kosten voor het leggen van bankbeslag (€ 209,–) reeds de voorbereidende werkzaamheden omvatten, waaronder dus ook het verzoek om informatie over waar iemand bankiert? Zo nee, waarom niet en bent u dan in ieder geval wel bereid om met de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) in gesprek te gaan over de zevenpuntensuggestie die in het aangehaalde artikel gedaan wordt?
Nee, in lijn met de beantwoording van de vorige vragen, houd ik vast aan dit aparte tarief. De bevoegdheid tot het vragen van rekeninginformatie bij een bank bestond niet bij het vaststellen van het tarief voor het leggen van bankbeslag. Om die reden maken de kosten voor die voorbereidende werkzaamheden ook geen onderdeel uit van het tarief voor het leggen van bankbeslag. Zolang de huidige werkwijze van de bevragingen voortduurt, is dit tarief redelijk ten opzichte van de te verrichten werkzaamheden. Voorts zijn deze werkzaamheden noodzakelijk om te voorkomen dat kosten nog verder oplopen. Uit de cijfers van de KBvG, door het CBS verzameld, blijkt dat na de inwerkingtreding van de informatiebevoegdheid om bankbevragingen te doen, het aantal bankbeslagen is gedaald van 64.400 in de eerste helft 2020 naar 49.900 in de eerste helft 2021.
Ik zal in mijn reguliere gesprekken met de KBvG aandacht blijven vragen voor de praktijkwerking van onderhavige regeling omtrent bankbevragingen. Daarbij zal ik de zevenpuntensuggestie uit het artikel betrekken.
Ik zet continu in op het verbeteren van de informatievoorziening bij de gerechtsdeurwaarder. Inzicht in de aflossingscapaciteit van een schuldenaar is een vereiste voor de goede en effectieve ambtsuitoefening door de gerechtsdeurwaarder. Aan deze informatievoorziening zijn kosten verbonden die lager zijn dan de ambtshandeling die anders het gevolg zou zijn geweest.
De zorgwekkende fysieke ontwikkeling van kinderen en de nieuwe generatie sporters |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de noodklok die Jac Orie luidt, over de alarmerende verschuivingen die hij signaleert als het gaat om de fysieke ontwikkeling van de nieuwe generatie sporters?1
Voldoende ontwikkelde motorische vaardigheden zijn belangrijk voor de gezondheid, participatie en persoonlijke ontwikkeling van kinderen. Echter de peiling bewegingsonderwijs van de Inspectie van het Onderwijs uit 20182 laat zien dat de motorische vaardigheden van kinderen in 2016 minder ontwikkeld waren dan in 2006. Een recent onderzoek naar de motorische fitheid van kinderen onderstreept dit3: gemiddeld genomen namen hun snelheid, behendigheid, kracht en lenigheid af. Het is dus zeer terecht dat de heer Orie hiervoor indringend aandacht vraagt.
Deelt u de mening dat deze observatie niet op zichzelf staat, maar vrijwel iedere sportcoach of gymleraar dit zegt en het ook uit onderzoeken blijkt dat de motorische en fysieke ontwikkeling van jongeren veel slechter is dan vroeger en erg hard achteruit gaat, qua belastbaarheid, uithoudingsvermogen, et cetera?
Meerdere onderzoeken laten hetzelfde beeld zien, zowel met betrekking tot de motorische fitheid (zoals hierboven genoemd) als de motorische ontwikkeling4. Het is belangrijk dat kinderen motorische vaardigheden kunnen ontwikkelen en daar is ook veel voor nodig. Om deze reden heeft het Ministerie van OCW kerndoelen op het gebied van bewegingsonderwijs, waar de motorische vaardigheden in terugkomen.
Deelt u de mening dat dit niet alleen zorgwekkend is vanuit het perspectief van de sport in Nederland, maar ook levensgeluk in de weg kan staan en vooral een grote bedreiging is voor de volksgezondheid?
Ja. Dit geldt in algemene zin voor iedereen in onze samenleving. Voldoende bewegen is van belang zowel voor de fysieke als mentale gezondheid. Voldoende en veelzijdig bewegen draagt bij kinderen bij aan hun motorische en ook sociaal-emotionele ontwikkeling.
Erkent u dat we te maken hebben met een groot maatschappelijk probleem?
Dat we als maatschappij minder zijn gaan bewegen in de afgelopen 20 jaren en meer zittend werken zie ik zeker als een van de uitdagingen, ook voor een volgend kabinet en vanuit breder perspectief.
Vindt u dat de diverse overheden, maar vooral ook de rijksoverheid, hier tot nu toe voldoende substantieels tegenover stellen? Kunt u dat toelichten?
Het Rijk doet er veel aan om een passend antwoord te geven op het maatschappelijk probleem van beweegarmoede onder de Nederlandse bevolking. Zo zet ik me vanuit VWS met name in vanuit het Nationaal Sportakkoord om met de sportsector te bevorderen dat de jeugd veelzijdig en met plezier kan bewegen. Vanuit het programma Breed Motorische Ontwikkeling (BMO) heeft NOC*NSF samen met tal van bonden (waaronder KNGU, KNVB en KNHB) diverse tools ontwikkeld voor clubs en trainers om kinderen uit te dagen met breed motorische oefeningen tijdens de training.
Vanuit het onderwijs krijgen kinderen een basis om goed te leren bewegen, door het aanleren van motorische vaardigheden. Vanaf 2023 zijn scholen verplicht om ook in het primair onderwijs minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs per week aan te bieden. Scholen worden hierbij door OCW ondersteund met de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs PO.
Verder heb ik eind mei jl. samen met collega’s van I&W, BZK, SZW en OCW de brief «Nederland Vitaal en in beweging» naar de Kamer verstuurd. Het is een advies waarin kansrijke ideeën om meer te bewegen uiteen zijn gezet. Voor het verwezenlijken van de ideeën zijn aanvullende middelen noodzakelijk. In de formatie zal de ruimte en de inzet voor deze ideeën moeten worden bepaald.
Waarom is er bijvoorbeeld nog steeds geen derde uur gymles, terwijl we weten dat meer en beter bewegingsonderwijs voor kinderen aanzienlijk kan helpen bij het bestrijden van dit grote maatschappelijke probleem en de fysieke en motorische ontwikkeling van kinderen erg vooruit kan helpen?
In algemene zin zetten we de komende jaren een flinke stap met de verplichting van twee uur bewegingsonderwijs per week in het primair onderwijs. Voor geen enkel ander vakgebied is een urennorm als deze. Scholen gaan zelf over de hoeveelheid lesuren die zij besteden aan bepaalde kerndoelen. Bovendien hebben scholen, buiten de kerndoelen om, eigen accenten aan te brengen in hun curriculum. Er zijn verschillende scholen die meer gymles geven dan twee uur per week, of op een andere manier fysieke beweging in de lesdag aanbrengen.
Welke aanvullende maatregelen bent u bereid op zo kort mogelijke termijn te nemen om hier meer tegen te doen en sport en bewegen, en de ontwikkeling van motorische vaardigheden bij jongeren, te stimuleren?
Zoals ik al aangaf heb ik samen met de collega’s van I&W, BZK, SZW en OCW op 20 mei jl. de brief «Nederland Vitaal en in beweging»5 verstuurd naar de Kamer. Het is aan een volgend kabinet om hier vervolgstappen in te zetten.
Op kortere termijn blijf ik mij met het landelijke programma Gezonde School inzetten op het belang van een gezonde leefstijl (waaronder sport en bewegen) in het onderwijs. Ook in 2022 is er budget om (nieuwe) scholen hierin te ondersteunen. Daarnaast lanceer ik komend jaar samen met betrokkenen het Platform Bewegend leren. Daarmee krijgen groepsleerkrachten in het onderwijs gerichter tools aangereikt om bewegen in hun lessen te integreren.
Het onderzoek naar en het verdere verloop van de gang van zaken rond de zogenoemde mondkapjesdeals van Sywert van Lienden |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kunt u in de tweede helft van oktober, wanneer u voornemens bent de Kamer te informeren over de voortgang van het onderzoek, een harde datum geven wanneer het aanvullend onderzoek van Deloitte Forensic & Dispute Services B.V (Deloitte) naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) voor de zorg (hierna te noemen: het onderzoek) zal zijn afgerond? Zo nee, gelet op de disclaimer in de afsluitende zin van de brief van 15 september aan de Kamer, welke druk zet u om het onderzoek af te ronden?1 2
In mijn brief van 25 oktober jl.3 heb ik toegelicht dat Deloitte Forensic & Dispute Services B.V (het onderzoeksbureau) mij heeft laten weten dat het nog geen harde toezegging kan doen wanneer de onderzoeksresultaten worden opgeleverd. De verwachting is dat dit niet voor het einde van dit jaar zal plaatsvinden. Net als uw Kamer wil ik zo snel mogelijk helderheid krijgen over de uitkomsten van het onderzoek. Mochten de resultaten van het eerste deel van het onderzoek – de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie (HA) / Relief Goods Alliance B.V. (RGA) nog niet in het eerste kwartaal van 2022 definitief zijn dan deel ik uiterlijk in dat kwartaal de stand van zaken van dat moment. Ik wil benadrukken dat het bureau alles op alles zet om deze resultaten dan gereed te hebben.
Kunt u aangeven welke «diverse en complexe elementen» in samenhang met «de aard van dit specifieke onderzoek» anders dan de gegeven procesinformatie (samenvattend: veel partijen, veel locaties) en een verwijzing naar wet- en regelgeving (op vooral het vlak van privacy) een rol spelen en die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen bij de collectie van data?
In mijn brieven op 15 september jl.4 en 25 oktober jl. heb ik toegelicht waarom het onderzoek meer tijd kost dan verwacht. Het gaat hier om elementen zoals het eigenaarschap van de data van het LCH en de overdracht van de data van het ministerie naar het onderzoekbureau die zorgvuldig dient te geschieden en te voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving (waaronder de privacywetgeving). Partijen die gevraagd worden data over te dragen, dienen deze te toetsen aan de privacywetgeving op onder meer de proportionaliteit en de subsidiariteit voordat de data kunnen worden gedeeld. Het gaat dus om een complex datalandschap met een omvangrijke hoeveelheid data. Ter illustratie gaf ik in mijn brief van 25 oktober jl. aan dat bijvoorbeeld de data die het onderzoeksbureau van het Ministerie van VWS gaat betrekken een aanzienlijk aantal mailboxen en ook netwerkschijven, datasystemen en chatberichten betreft. Bij het filteren van deze data gaat het om miljoenen documenten om tot een voor het onderzoek relevante dataset te komen. Tot slot heb ik in dezelfde brief gemeld dat het Ministerie van VWS als verwerkersverantwoordelijke de data van het LCH kan delen met het onderzoeksbureau. Hiermee wordt een deel van de eerdergenoemde complexiteit aangaande de data van LCH opgelost.
Zijn de gesignaleerde moeilijkheden rond het verzamelen van data, waardoor het onderzoek maanden vertraging oploopt, een indicatie voor een rommelig inkoopproces waarop het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen grip heeft gehad en geen helder administratief overzicht heeft?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht waarom het onderzoek meer tijd kost dan verwacht. Daarin geef ik aan dat de oorzaken liggen in de omvang en complexiteit van het datalandschap en de technische vereisten die worden gesteld bij forensisch onderzoek.
Over welke onderwerpen is afstemming nodig, en met welke instanties, om te komen tot beantwoording van de vragen van het lid Pouw-Verweij van 26 augustus 2021?3
De antwoorden op deze vragen zijn inmiddels op 14 oktober jl6. naar uw Kamer gestuurd. Voor de beantwoording van de vragen betreffende de landsadvocaat heeft er afstemming plaatsgevonden met de landsadvocaat. Voor de vragen die betrekking hadden op het onderzoek was er afstemming met het onderzoeksbureau.
Wanneer kan het op 8 juni 2021 aangevraagde en door de Kamer goedgekeurde debat over de zaak rondom Sywert van Lienden plaatsvinden, in aanmerking genomen de aanzienlijke vertraging van het onderzoek?
Het is aan Uw Kamer om debatten in te plannen. Daarnaast verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1 waarin ik aangeef dat het onderzoeksbureau nog geen harde toezegging kan doen wanneer de onderzoeksresultaten worden opgeleverd. De verwachting is dat dit niet voor het einde van dit jaar zal plaatsvinden. Mochten de resultaten van het eerste deel van het onderzoek nog niet in het eerste kwartaal van 2022 definitief zijn dan deel ik uiterlijk in dat kwartaal de stand van zaken van dat moment.
Welke bewindspersoon draagt de hoofdverantwoordelijkheid over het verdere afhandelen van het onderzoek en de hierop volgende debatten en wat is daarvoor de motivering?
De toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: MSZ) heeft uw Kamer op 18 juni jl.7 geïnformeerd dat het betreffende onderzoeksbureau is gevraagd onafhankelijk onderzoek te doen naar de inkoop van PBM. Gezien het terugtreden van de Minister voor MSZ op 3 september jl. ben ik als Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanaf dat moment verantwoordelijk voor het verloop van het onderzoek. Ik verwijs u daarbij ook naar de brief van 3 september jl8. waarin de Minister van VWS en ik uw Kamer hebben geïnformeerd over de gewijzigde portefeuilleverdeling.
Hoe is de rol van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport na het aftreden van de Minister voor Medische Zorg gewijzigd ten opzichte van het verloop van het onderzoek en de verdere gang van zaken rondom deze casus?
In het antwoord op de voorgaande vraag heb ik toegelicht dat ik sinds het moment van aftreden van de Minister voor MZS verantwoordelijk ben voor het verloop van het onderzoek. Daarbij verwijs ik naar de Kamerbrief van 3 september jl. over de gewijzigde portefeuilleverdeling.
Is een sterkere betrokkenheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij het onderzoek naar de mondkapjesdeals van Sywert van Lienden, gezien eerdere vragen over het mogelijk inzetten van connecties binnen het CDA, volgens u wenselijk?
Het is van belang dat er door het uitvoeren van dit onderzoek volledige openheid komt over de gang van zaken. De eerste prioriteit van het onderzoek richt zich op het onderzoeken van de overeenkomst met HA en/of RGA. Daarnaast richt het onderzoek zich ook op ieders rol en verantwoordelijkheid op de bredere kwestie van de inkoop van PBM. Om ervoor te zorgen dat het beeld van de gang van zaken over de inkopen van PBM zo compleet mogelijk wordt, heeft de toenmalig Minister in dezelfde brief genoemd dat het onderzoeksbureau de ruimte krijgt om de reikwijdte van het onderzoek uit te breiden om waar mogelijk alle signalen te kunnen onderzoeken.
Wanneer maakt u het integrale rapport van de accountantscontrole bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) dat leidde tot het onderzoek van Grant Thornton Forensic & Investigation Services (het onderzoek van Grant Thornton) openbaar?
Grant Thornton heeft twee rapporten opgesteld, omdat zij twee onderzoeken heeft uitgevoerd in opdracht van het CIBG. Zoals in de brief van 18 juni jl. van de toenmalig Minister voor MZS is toegelicht, zijn deze onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van een constatering van twee mogelijke onregelmatigheden bij de reguliere interne accountantscontrole bij het LCH. Aangezien het hier signalen betroffen die los van elkaar stonden, is ervoor gekozen om de onderzoeken ook separaat uit te voeren en te rapporteren. Er is dus geen sprake van een integraal rapport van beide onderzoeken.
Het eerste rapport «Onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden in relatie tot het Landelijk Consortium Hulpmiddelen – Relief Goods Alliance» d.d. 17 juni jl. is op 18 juni jl. met uw Kamer gedeeld. In mijn brief van 25 oktober jl. heb ik u bericht dat het Ministerie van VWS uit de bevindingen van Grant Thornton in dit tweede onderzoek heeft opgemaakt dat er een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. Daarbij gaf ik aan dat ik alleen informatie met u kan delen voor zover dit een mogelijke oplossing van die onregelmatigheid niet in de weg staat of een eventueel procesbelang van de Staat niet schaadt wanneer een gerechtelijke procedure wordt opgestart. Rekening houdende met het hiervoor genoemde zullen de bevindingen van het tweede onderzoek met uw Kamer gedeeld worden zodra dit mogelijk is.
Wanneer maakt u de overeenkomst die blijkens het onderzoek van Grant Thornton in concept is opgesteld tussen LCH en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport openbaar?
Het onderzoeksbureau heeft aangegeven dat de genoemde conceptovereenkomst tussen het LCH en het Ministerie van VWS deel uitmaakt van het onderzoek. Zodra de onderzoeksrapporten naar uw Kamer worden gestuurd, kan dit document met uw Kamer gedeeld worden.
Wanneer maakt u de memo van een functionaris («trader») van het LCH van 16 juli 2020 waarin hij achteraf alle stappen rondom de RGA-order beschrijft, en zijn zorgen hierover, openbaar?
Het eerste deel van het aanvullend onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden bij de inkoop van PBM richt zich op de overeenkomst met HA en/of RGA. Ik zal het onderzoeksbureau vragen om deze memo mee te nemen in zijn onderzoek. Vervolgens zal ik de LCH-functionaris om toestemming vragen of ik deze memo openbaar mag maken. Aangezien deze nota niet is opgesteld door een VWS-functionaris kan het ministerie niet autonoom tot openbaarmaking overgaan.
Kunt u aangeven waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in maart 2021 wilde dat passages over de heer Van Lienden uit het concept rapport naar aanleiding van het onderzoek van Grant Thornton werden verwijderd, terwijl het passages betreft die in de context wel degelijk relevant zijn?
In de brief van 18 juni jl. bent u door de toenmalig Minister voor MZS geïnformeerd dat het definitieve rapport door Grant Thornton (GT) naar de overeenkomst met RGA volgens de gebruikelijk procedures van forensische accountants tot stand is gekomen. Er heeft afstemming plaatsgevonden tussen GT en VWS, zodat VWS als opdrachtgever kon beoordelen of GT met de rapportage aan de verstrekte onderzoeksopdracht heeft voldaan. VWS heeft hierbij ook suggesties kunnen geven op de conceptrapportages en vragen gesteld over de feitelijke gang van zaken en onderbouwing van het gestelde. Deze opmerkingen zijn ook terug te vinden in de voorgenoemde brief. Daarbij is toegelicht dat het voor zich spreekt dat het aan de onderzoekers is om te wegen welke informatie zij relevant of noodzakelijk achten om weer te geven ter beantwoording van hun onderzoeksvraag.
Is het waar, dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in eerste instantie geen schriftelijke toestemming heeft gegeven voor de mondkapjesdeals van Sywert van Lienden waarmee een bedrag van ongeveer 100 miljoen euro was gemoeid, maar dat Mediq pas later alsnog schriftelijke bevestiging van de verleende toestemming heeft gevraagd als formaliteit voor een accountantscontrole en deze ook heeft gekregen, waarbij een medewerker van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in een interne e-mail spreekt over het aanvullen van een «hiaat in het orderverleningsproces»?
Onderzoeksbureau Grant Thornton heeft in zijn rapport over de overeenkomst met RGA – die uw Kamer op 18 juni jl. heeft ontvangen – op pagina 17 en 18 hierover het volgende weergegeven:
Daarnaast verwijs ik u naar de nog te verwachten uitkomsten van het lopende onderzoek naar de inkopen van PBM.
Waarom is de betrokkenheid en de rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dusdanig verkleind in het rapport naar aanleiding van het onderzoek van Grant Thornton dat het lijkt alsof het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport non-existent was bij het totstandkomen van de overeenkomsten?
Zoals in de brief van 18 juni jl. aan uw Kamer is gecommuniceerd had het onderzoek van Grant Thornton naar RGA als doel om over een aantal orders in relatie tot het LCH feiten en omstandigheden op een rij te zetten. Dit onderzoek richtte zich daarbij op de overeenkomst tussen RGA en het LCH en slechts in beperkte mate op de vraag of en hoe VWS hier een rol bij heeft gespeeld. Daarnaast verkeerde het onderzoek al in de afrondende fase tijdens de berichtgeving en ontwikkelingen over RGA van mei en juni jl. De vragen van uw Kamer die daarbij naar voren zijn gekomen, zijn daarom niet in dit rapport meegenomen. Het aanvullende onderzoek zal antwoord moeten geven op alle vragen rondom de rol die het Ministerie van VWS heeft gespeeld bij de totstandkoming van de overeenkomst met RGA.
Wat betekent het verzoek aan de rechtbank Den Haag van advocaat Loonstein namens vier ondernemers om de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de voormalig Minister voor Medische Zorg en de heer Van Lienden onder ede te mogen horen teneinde vast te stellen op grond van welke criteria zij niet in aanmerking kwamen voor levering van medische beschermingsmiddelen, terwijl ze volgens deze ondernemers beter gekwalificeerd waren en een beter aanbod hadden dan de BV-RGA van Van Lienden, indien dit verzoek wordt toegewezen maar ook indien dit verzoek niet wordt toegewezen, voor het onderzoek?4
De Minister van VWS en ik hebben kennisgenomen van het verzoek aan de rechtbank van de heer Loonstein. Het is aan de rechtbank om dit verzoekschrift te beoordelen.
Wanneer kan de Kamer antwoorden verwachten op deze vragen? Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden? Wanneer kan de Kamer de antwoorden verwachten op de eerder gestelde vragen van 26 augustus 2021?
Uw vragen heb ik afzonderlijk beantwoord. De beantwoording van deze Kamervragen van 26 augustus jl. is op 14 oktober jl. naar uw Kamer gestuurd.
De noodzaak van consistent beleid ter bescherming van de volksgezondheid en het stellen van de juiste prioriteiten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er op maandagavond 27 september een groot aantal politiemensen is afgestuurd op een restaurant in Utrecht, dat besloten had zijn gasten niet te vragen naar de coronapas?
Navraag bij de gemeente Utrecht leert dat op 27 september jl. de burgemeester van Utrecht een horecagelegenheid heeft gesloten. Dit omdat de horecaondernemer diverse malen had aangegeven en uitgedragen gasten niet te gaan controleren (en dit ook door handhavers is geconstateerd) op het hebben van een corona toegangsbewijs, een middel dat vanaf 25 september jl. is ingevoerd door het kabinet. Nadat het bevel tot sluiting was overhandigd, bleef de uitbater gasten ontvangen zonder het coronatoegangsbewijs te vragen. Gedurende de avond ontstond ook een demonstratieve uiting van ongeveer 75 sympathisanten voor de deur van de horecagelegenheid. Tussen de aanwezigen bevonden zich personen die eerder wanordelijkheden hadden gepleegd. Politie en handhaving van de gemeente hebben diverse malen aangegeven dat de opgelegde sluiting moest worden geëffectueerd. Rond 23:00 uur zijn, na overleg met politie, alle aanwezige gasten van de horecagelegenheid en de demonstranten voor de deur zelf vertrokken.
Kunt u zich voorstellen dat mensen die het coronavirus serieus nemen, die de ernst van de epidemie onderkennen en die de noodzaak erkennen van maatregelen om verspreiding van het virus te beperken, heel redelijke en reële bezwaren kunnen hebben tegen een maatregel als de coronapas? Kunt u zich voorstellen dat deze mensen zich niet gehoord voelen, omdat het debat over de coronamaatregelen zo gepolariseerd is?
Ik begrijp het als mensen bezwaren hebben tegen coronamaatregelen. Ook vind ik het jammer dat het debat gepolariseerd is. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat iedereen zich gehoord voelt, omdat dit het draagvlak voor maatregelen ten goede komt. Het OMT heeft in haar 126e-advies geadviseerd dat het coronatoegangsbewijs ingevoerd kan worden als mitigerende maatregel, wanneer de 1,5m-regel losgelaten wordt. Het loslaten van de 1,5m-regel is een belangrijke stap in teruggaan naar het leven, zoals we dat kennen, maar brengt risico’s met zich mee. Een van die risico’s hangt samen met de vaccinatiegraad en de homogeniteit daarvan. Daarom heeft het kabinet besloten dat het loslaten van de 1,5m-regel alleen mogelijk is als een coronatoegangsbewijs wordt ingevoerd. We hebben daarover ook met uw Kamer van gedachten gewisseld. Het coronatoegangsbewijs is op 3 manieren te verkrijgen: middels een herstelbewijs, middels een vaccinatiebewijs, of middels een testbewijs. Hiermee kan iedereen, ongeacht vaccinatiestatus, een coronatoegangsbewijs verkrijgen en deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.
Kunt u bevestigen dat het beschermende effect van de coronapas nog altijd twijfelachtig is, omdat mensen die gevaccineerd zijn (en dus een groen vinkje krijgen) alsnog besmet kunnen zijn en het virus kunnen overdragen op anderen en er bovendien geen enkel wetenschappelijk bewijs is dat het coronatoegangssysteem werkt?1
Voor gevaccineerden geldt dat uit recente onderzoeksresultaten blijkt dat de vaccins ca. 58–88% bescherming bieden tegen transmissie van het coronavirus (ECDC, 2021). Hoewel vaccinatie niet tot steriele immuniteit leidt, blijken besmette gevaccineerden, in vergelijking met niet-gevaccineerden, minder kans te hebben om het virus door te geven. Door de vermindering van klachten bij mensen, zoals hoesten en niezen, wordt de transmissie beperkt. Bovendien lijkt vaccinatie het aantal dagen dat iemand besmettelijk is sterk in te korten. Er zijn momenteel echter nog te weinig gegevens om harde conclusies te kunnen trekken over het exacte verschil met de mate waarin niet-gevaccineerden SARS-CoV-2 kunnen doorgeven aan anderen. De mate van transmissie hangt ook samen met het type vaccin, leeftijd, virusvariant en de vaccinatiegraad. Omdat de kans op transmissie tussen personen die niet immuun zijn, zijnde de mensen die getest moeten worden voor toegang tot deze sectoren, het grootst is en een besmetting in deze groep de grootste consequenties heeft voor de zorgvraag, stelt het kabinet – op advies van het OMT – dat de inzet van CTB in deze sectoren bijdraagt aan een remming van de transmissie ten opzichte van de situatie dat in deze sectoren onder gelijke omstandigheden geen CTB gevraagd zou worden. De inzet van een coronatoegangsbewijs verkleint de kans dat besmettelijke mensen toegang tot een activiteit krijgen en vermindert daarmee het besmettingsrisico voor de andere bezoekers. Het coronatoegangsbewijs sluit de kans op besmetting niet uit. Het OMT heeft daar in haar 126e advies het volgende over gezegd: «Uit berekeningen blijkt dat de kans dat een besmettelijk persoon het virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt«. Kortom, de kans dat een deelnemer op een evenement toch besmettelijk is, is kleiner bij volledig gevaccineerde personen dan bij ongevaccineerde personen. En hoe hoger de vaccinatiegraad, hoe kleiner de kans op besmetting en druk op de ziekenhuizen als gevolg van besmetting.
Kunt u voorts bevestigen dat de proportionaliteit van een maatregel als de coronapas op z’n minst twijfelachtig is, gezien de vaccinatiedrang die er volgens de Gezondheidsraad van uitgaat, de uitsluiting van mensen die het veroorzaakt en de privacyschending die het met zich meebrengt?
Het coronatoegangsbewijs is een mitigerende maatregel om de transmissie van het coronavirus te beperken. Het OMT geeft in het 126e advies aan dat dit een belangrijke voorwaarde is voor het loslaten van de 1,5m-regel, omdat anders de zorg overbelast kan raken. Ook mensen die niet gevaccineerd of hersteld zijn van het coronavirus, kunnen een coronatoegangsbewijs krijgen door zich te laten testen. Testen is gratis. Mensen worden dus niet uitgesloten en er is ook geen sprake van vaccinatiedrang.
Erkent u dat voor het op een goede manier kunnen bestrijden van een gezondheidscrisis zoals de coronaepidemie vertrouwen van burgers in de overheid onontbeerlijk is?
Het coronavirus is onvoorspelbaar, kent een grillig verloop en heeft impact op iedereen. Om ervoor te zorgen dat iedereen zich zo goed mogelijk aan de coronamaatregelen houdt, is vertrouwen cruciaal. Daarom probeert het kabinet altijd zo goed mogelijk uit te leggen wat de noodzaak van specifiek beleid is. Want alleen samen krijgen we corona onder controle.
Erkent u dat het vertrouwen van burgers in de overheid wordt geschaad wanneer zorgvuldige belangenafwegingen achterwege blijven en de overheid zonder goede onderbouwing terugkomt op eerdere uitspraken?2
Het coronavirus heeft impact op iedereen en op alle sectoren. Het is aan het kabinet om een goede afweging te maken. Over de epidemiologische ontwikkelingen ten aanzien van het coronavirus is het OMT het belangrijkste adviesorgaan. Daarnaast wordt het kabinet bij elk besluitvormingsmoment ook geadviseerd over andere belangrijke factoren, bijvoorbeeld met de sociaalmaatschappelijk en economische toets, gedragstoets door het RIVM gedragsunit en handhavingstoets door handhavingsorganisaties. Bij elk besluitvormingsmoment wordt een afweging gemaakt op effectiviteit en proportionaliteit en op basis daarvan besloten over de noodzaak van maatregelen. Maatregelen worden enkel genomen indien dit gelet op de ernst van het risico voor de volksgezondheid noodzakelijk is. De maatregelen zijn gebaseerd op drie pijlers: (i) een acceptabele belasting van de zorg – ziekenhuizen moeten kwalitatief goede zorg kunnen leveren aan zowel COVID-19-patiënten als aan patiënten binnen de reguliere zorg; (ii) het beschermen van kwetsbare mensen in de samenleving; en (iii) het zicht houden op en het inzicht hebben in de verspreiding van het virus.
Erkent u dat het vertrouwen van burgers in de overheid wordt geschaad, als de overheid ter verdediging van de coronamaatregelen aanvoert dat «de volksgezondheid op één staat», terwijl diezelfde overheid op grote schaal gezondheidsschade toestaat, faciliteert, uitlokt en subsidieert zonder daar tegen op te treden of het beleid aan te passen?3
Ik laat deze kwalificatie van het door de overheid gevoerde beleid graag bij u.
Kunt u bevestigen dat u zelfs na het uitbreken van de coronaepidemie geen maatregelen heeft getroffen om de basisgezondheid van Nederlandse burgers te beschermen tegen gezondheidsschade door fijnstof, waar in Nederland 12.000 mensen vroegtijdig door overlijden4, landbouwgif, dat in verband wordt gebracht met ziektes als Parkinson, het expansiebeleid van fastfoodketens en de marketing van de levensmiddelenindustrie, die een van de belangrijkste veroorzakers is van de obesitasepidemie?
Het kabinet werkt aan de uitvoering van het Schone Lucht akkoord. Het doel van het Schone Lucht Akkoord, ondertekend door het Rijk, alle provincies en een groot aantal gemeenten, is gezondheidswinst door schonere lucht. Inzet is het realiseren van 50% gezondheidswinst voor het aandeel uit binnenlandse bronnen in 2030 ten opzichte van 2016.
Voor wat betreft gewasbeschermingsmiddelen gaat Verordening (EG) 1107/2009 uit van het voorzorgsprincipe. Dit betekent dat deze middelen pas op de markt mogen worden gebracht, als uit Europees geharmoniseerde risicobeoordeling blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu. Deze risicobeoordeling voorziet ook in het beoordelen van het aspect neurotoxicologie, op basis van de huidig beschikbare kennis.
De Gezondheidsraad geeft aan in zijn «Vervolgadvies gewasbescherming en omwonenden» dat er in Nederland geen aanwijzingen zijn voor het frequent voorkomen van ernstige en (onbedoelde) acute vergiftigingen door chemische gewasbescherming in ons land. Evenmin zijn er duidelijke indicaties dat langdurige blootstelling aan lagere concentraties in ons land tot substantiële gezondheidseffecten leidt, zoals de ziekte van Parkinson of schade aan de neurologische ontwikkeling van jonge kinderen (Kamerstuk 27 858, nr. 512).
Voor de werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen die momenteel in Europa zijn goedgekeurd, zijn er op dit moment geen concrete aanwijzingen dat er een relatie is met het ontstaan van de ziekte van Parkinson. Desalniettemin pleit de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit er in de Europese Unie al enige tijd voor om bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen de beoordelingscriteria voor neurologische aandoeningen te herzien en aan te scherpen en ondersteunt dit pleidooi door het uitzetten van onderzoeksopdrachten.
In zijn brief van 4 juni 2021 (Kamerstuk 32793–551) heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer geïnformeerd over zijn inzet voor een gezonde voedselomgeving en specifiek over de verkenning naar juridische mogelijkheden om gemeenten instrumenten te geven om vestiging van bijvoorbeeld aanbieders van ongezond voedsel te weren.
Kunt u zich voorstellen dat burgers de overheid volstrekt onbetrouwbaar vinden, als zij enerzijds te horen krijgen dat zij zich aan (corona)maatregelen moeten houden, omdat «de volksgezondheid op één staat», maar tegelijkertijd moeten aanzien dat diezelfde overheid niks onderneemt om belangrijke veroorzakers van gezondheidsschade aan te pakken?
Ook hier laat ik de kwalificatie van het beleid van de overheid graag bij u.
Kunt u bevestigen dat wetenschappers (al jaren) waarschuwen voor het ontstaan van een pandemie waarbij de coronacrisis nog weleens zou kunnen verbleken, bijvoorbeeld op het moment dat het vogelgriepvirus door mutaties van mens op mens overdraagbaar wordt5, 6, en dat Nederland, als meest veedichte land ter wereld, met zijn veehouderij een potentiële hotspot vormt voor het uitbreken van nieuwe zoönosen?7, 8, 9
Op 6 juli jl. is het rapport «Zoönosen in het vizier» van de expertgroep zoönosen aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 25 295 nr. 1357). In dit rapport stelt de expertgroep dat de kans veel groter is dat de volgende grote zoönotische pandemie buiten Nederland ontstaat dan binnen Nederland. Inzet op internationaal vlak is daarom van belang om ook Nederland te beschermen tegen een volgende pandemie. Naast internationale inzet voelt het kabinet ook de verplichting om nationaal te doen wat kan om de risico’s op het ontstaan en de verspreiding van zoönosen zoveel als mogelijk te verkleinen. Daartoe wordt, met de aanbevelingen van de expertgroep in de hand, gekeken hoe het bestaande zoönosenbeleid, met als centraal instrument de zoönosenstructuur, verder kan worden versterkt. Hierover hebben we uw Kamer op 6 juli geïnformeerd. U wordt per brief nader geïnformeerd over de verdere opvolging van de aanbevelingen van de expertgroep.
Kunt u bevestigen dat het Nederlandse beleid om dergelijke uitbraken te voorkomen tot nu toe bestaat uit het ophokken van de dieren, hygiënemaatregelen, monitoring en massale doding van dieren bij een uitbraak? Kunt u bevestigen dat wetenschappers er al langer op wijzen dat dit volstrekt onvoldoende is om de risico’s op een nieuwe zoönose-uitbraak adequaat te beperken, onlangs nog bevestigd door de expertgroep zoönosen, maar dat u nog altijd niets heeft gedaan om hun aanbevelingen op te volgen?10
Zie antwoord vraag 10.
Herinnert u zich dat de regering adviesbureau Deloitte heeft gevraagd onderzoek te doen naar de handhavingscapaciteit bij de toezichthouder in de veehouderij, de NVWA? Kunt u bevestigen dat Deloitte concludeerde dat de NVWA zelfs voor het bovengenoemde inadequate beleid om zoönosen te voorkomen te weinig capaciteit in huis heeft? Kunt u bevestigen dat Deloitte expliciet benoemde dat er daardoor een grotere kans is dat er een dierziekte uitbreekt en dat een dierziekte zich verder kan verspreiden, met alle gevolgen van dien voor de volksgezondheid?11
Het Deloitte-rapport is mij bekend. Het is van belang dat de NVWA goed toegerust is op de taken die de NVWA heeft in het kader van preventie en bestrijding van dierziekten en ik verwijs u naar de brief van 16 oktober jl. (Kamerstuk 2020–2021, 33 835 nr. 171) waarin we u hebben geïnformeerd over onze aanpak naar aanleiding van het Deloitte rapport. Naar aanleiding van het rapport Bekedam voeren wij overleg met de NVWA. De inbreng naar aanleiding van de Deloitte-bevindingen betrekken we tevens in deze gesprekken.
Kunt u bevestigen dat mensen die in een straal van 2 kilometer wonen van een geitenhouderij, in totaal 1,7 miljoen Nederlanders, 40% tot 60% meer kans hebben om longontstekingen op te lopen, maar dat u toe nu toe niets heeft gedaan om de gezondheid van deze mensen te beschermen tegen deze gezondheidsschade (maar in plaats daarvan zelfs het aantal geiten in Nederland heeft laten groeien), terwijl het RIVM vermoedt dat het gaat om een nieuwe zoönose?12
Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het kabinet op Intensieve Veehouderij en Gezondheid (IVG) en «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» (VGO) heeft inderdaad laten zien dat er in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen. Dit heeft waarschijnlijk meerdere oorzaken, waarvan de nabijheid van veehouderijen er mogelijk één is. Het effect werd met name gezien rondom geitenhouderijen. De gevonden associatie was deels gerelateerd aan de Q-koortsuitbraak. De Kamer is steeds geïnformeerd bij publicatie van rapporten over dit onderzoek.13 14 15 16
In de onderzoeksgebieden met intensieve veehouderij in Noord-Brabant en Limburg (VGO I en II) en in Utrecht, Gelderland en Overijssel (VGO III) kwam longontsteking ongeveer 40–60% vaker voor dan in controlegebieden met weinig of geen veehouderij (na correctie voor leeftijdsopbouw, geslacht en andere factoren die van invloed kunnen zijn). Binnen deze gebieden was het risico op longontsteking duidelijk hoger bij omwonenden binnen een straal van 2 km van een geitenstal.17 Naar schatting wonen 1,7 miljoen inwoners binnen een straal van 2 km van een geitenbedrijf.18
De oorzaak voor de verhoogde kans op longontsteking is niet bekend. In theorie kan dat door specifieke ziekteverwekkers die van dieren afkomstig zijn (zoönosen), of doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak.5 Als de oorzaak bekend is wordt gekeken welke risicoreducerende maatregelen genomen kunnen worden. De oorzaak wordt op dit moment onderzocht in vervolgonderzoek. Op 9 maart 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het vervolgonderzoek.19
De bevoegdheid voor lokale maatregelen ligt bij de provincies. De afgelopen jaren hebben diverse provincies (Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Utrecht, Overijssel, Zuid-Holland en Noord-Holland) vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium ingesteld om uitbreidingen en/of nieuwvesting van geitenhouderijen tijdelijk tegen te gaan. Het kabinet ondersteunt deze maatregelen.20
Volgens cijfers van het CBS is het landelijk aantal geiten de afgelopen jaren wel gegroeid,21 maar sinds het invoeren van beperkende maatregelen op provincie-niveau is de toename veel minder. De stijging was 7,5% landelijk van 2018 tot 2020.
De beperkende maatregelen werden ingevoerd in 2017 in Noord-Brabant, Gelderland en in 2018 in Overijssel en Limburg, Z- en N-Holland. Sinds deze moratoria zijn ingesteld is het aantal melkgeiten nog licht toegenomen op basis van vergunningen, die nog voor de verboden waren afgegeven.
Een uitgebreidere versie van deze antwoorden kunt u ook terugvinden in de beantwoording van vragen van het lid Van Esch op 17 mei 2021 (2021Z04530).22
Kunt u bevestigen dat wetenschappers er al langer op wijzen dat, om nieuwe pandemieën te voorkomen, het eten van groenten veel beter is dan het kweken van kippen13, onlangs ook weer bevestigd door de eerder genoemde (en door u aangestelde) expertgroep zoönosen, die opmerkte dat de kans op opkomende zoönosen kan worden verminderd door de consumptie van dierlijke eiwitten in verhoogde mate te vervangen door de consumptie van plantaardige eiwitten? Kunt u bevestigen dat u tot nu toe niets heeft gedaan om deze verandering in consumptie te bewerkstelligen?
De oorzaken voor het ontstaan en de verspreiding van zoönosen zijn zeer divers. Het is een complex en internationaal onderwerp, waarbij ook landgebruik voor de productie van voedsel een rol speelt. Daarom wil het kabinet integraal, dus vanuit de One Health gedachte, het beleid ten aanzien van zoönosen versterken. De aanbevelingen van de expertgroep zoönosen worden momenteel uitgewerkt. U wordt hierover met een brief geïnformeerd.
Daarnaast bestaat al veel beleidsinzet in de transitie naar een duurzaam en gezond voedselsysteem. Met voorlichting via Voedingscentrum, educatie in het programma Jong Leren Eten, aandacht voor het vervangen van vlees door noten en peulvruchten in de campagne Iedereen doet Wat, wordt ingezet op verandering van de voedselomgeving, voedselcultuur en voedselvaardigheden waardoor de keuze voor duurzame en gezonde voeding (waaronder een betere balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten) makkelijker wordt voor de consument. Tevens is op 16 oktober de City Deal Gezonde en Duurzame Voedselomgeving ondertekend. De departementen BZK, LNV en VWS zijn betrokken bij deze City Deal. Deze City Deal heeft als overkoepelend doel de versnelling van de transitie naar een gezond en duurzaam voedselsysteem, waarbij in 2030 de bevolking een plantaardiger voedingspatroon heeft, in lijn met de Schijf van Vijf.
Tenslotte wordt er beleidsondersteunend onderzoek uitgevoerd dat zich richt op meer inzicht in de wijze waarop consumenten zijn te bewegen tot het maken van duurzamere en gezondere voedingskeuzes.
Vindt u zelf dat u uw prioriteiten op orde heeft als het gaat om de bescherming van burgers tegen gezondheidsschade?
Op het gebied van bescherming van burgers tegen gezondheidsschade gebeurt al heel veel. Maar het kan altijd beter. Onder andere de expertgroep zoönosen heeft daar aanbevelingen voor gedaan. Daarnaast wordt de aanpak van COVID-19 bij nertsen momenteel geëvalueerd. Daar leren we van en zowel de aanbevelingen van de expertgroep als de evaluatie van COVID-19 bij nertsen zullen worden betrokken bij het versterken van het zoönosenbeleid.
Bent u bereid een poging te doen het vertrouwen van burgers terug te winnen door serieus werk te maken van het voorkomen van een nieuwe pandemie, bijvoorbeeld door het versneld opvolging geven aan de aanbevelingen van de expertgroep zoönosen om de hoge aantallen dieren in de veehouderij, de Nederlandse bijdrage aan het biodiversiteitsverlies in het buitenland en de handel in wilde dieren aan te pakken?
Het kabinet zet stevig in op de versterking van het al bestaande zoönosen-beleid, met het doel om het risico op zoönotische uitbraken, en zeker die met pandemisch potentieel, zoveel als mogelijk te verkleinen. Belangrijk onderdeel van dit traject vormen de aanbevelingen in het rapport van de expertgroep zoönosen, welke op 6 juli aan uw kamer is verzonden (Kamerstuk 25 295, nr. 1357). De aanbevelingen uit dit rapport worden momenteel uitgewerkt. U wordt hierover met een brief geïnformeerd.
Bent u bereid een poging te doen het vertrouwen van burgers terug te winnen door serieus werk te maken van het versterken van de basisgezondheid van mensen, bijvoorbeeld door luchtvervuiling aan te pakken, gemeenten de mogelijkheid te geven om vergunningen voor fastfoodketens te weigeren en de btw op groente en fruit te verlagen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 werkt het kabinet aan de uitvoering van het Schone Lucht akkoord. Met de ondertekening van de City Deal gezonde en duurzame voedselomgeving op 16 oktober jl. onderstreept het kabinet de waarde, die het hecht aan het samen met gemeenten werken aan een gezondere voedselomgeving. In zijn brief van 9 juli 2021 (Kamerstuk 31 532-265) is de Staatssecretaris van VWS ingegaan op de (on)mogelijkheden van btw verlaging op groente en fruit.
Doelgroepen die aanzienlijke moeite hebben met het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jan Paternotte (D66), Attje Kuiken (PvdA), Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u uiteenzetten welke doelgroepen momenteel een beroep doen en mogen doen op de GGD Utrecht om een coronatoegangsbewijs (ctb) handmatig te maken met behulp van een identiteitsbewijs en elders verkregen vaccinatiebewijs?
Op dit moment kunnen mensen die gevaccineerd zijn buiten de EU een DCC en een coronatoegangsbewijs verkrijgen via de uitzonderingsroute bij GGD regio Utrecht. Voorwaarde is wel dat zij woonachtig zijn in Nederland of een Nederlandse nationaliteit hebben. Ook studenten en expats van buiten de EU die elders gevaccineerd zijn maar in Nederland woonachtig, vallen in principe binnen deze doelgroep. Er wordt momenteel verkend of mensen uit deze groep die aannemelijk kunnen maken dat zij woonachtig zijn in Nederland en nog geen BSN hebben, ook geholpen kunnen worden. Ik verwacht deze oplossing op korte termijn te realiseren.
Dat voor deze doelgroep de vaccinatiebewijzen kunnen worden omgezet naar een DCC/Ctb vloeit voort uit de Europese verordening over certificaten met betrekking tot COVID-19. In het Tijdelijk besluit DCC en de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 is vastgelegd dat op dit moment alleen de GGD regio Utrecht deze bijzondere service verricht.
Van welke andere doelgroepen krijgt u signalen dat het nog altijd lastig is om een ctb aan te maken?
Het is mij bekend dat er doelgroepen zijn die moeite hebben met het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs. Op het gebied van vaccinatiebewijzen gaat het hierbij om mensen die de eerste prik in een ander EU-land dan Nederland hebben ontvangen of mensen die in het buitenland geen vaccinatiebewijs hebben ontvangen. Ook zijn er doelgroepen die problemen ervaren door bijvoorbeeld dataproblemen of door het niet beschikken over een BSN. Voor deze doelgroepen zoek ik op dit moment naar oplossingen. Verder zijn er mensen die zich om medische redenen niet kunnen laten vaccineren of testen.
De groep die niet gevaccineerd kan worden én niet getest kan worden, is zeer waarschijnlijk erg klein. Sinds 6 oktober is een pilot georganiseerd bij de GGD regio Utrecht voor mensen die vanwege een beperking of een ziekte geen test kunnen ondergaan.
Het doel van deze pilot is meerzijdig:
Er is voor de duur van de pilot een beperkt aantal afspraken per dag beschikbaar, vanwege de intensieve betrokkenheid die deze aanpak vergt. Gelet hierop worden voor deze pilot gericht personen benaderd die zich hierover eerder al bij de rijksoverheid of de betreffende koepelorganisaties – onder andere van mensen met een verstandelijke beperking – hebben gemeld, en wordt hen gevraagd deel te nemen.
Klopt het dat er momenteel voor mantelzorgers nog altijd lastig is om voor hun naasten een ctb aan te maken of is dit inmiddels opgelost?1 Zo ja, waar kunnen zij terecht? Zo nee, wanneer heeft u dit voor deze groep opgelost?
Het artikel waarnaar u verwijst beschrijft het inloggen met DigiD en gebruik van DigiD-machtigen. Bij het aanmaken van een ctb is bewust gekozen om ook andere aanvraagroutes beschikbaar te stellen. Hiermee is het voor meer mensen mogelijk om een ctb aan te vragen, ook zonder DigiD. Mantelzorgers die voor hun naasten een ctb aan willen maken, kunnen dit namelijk ook telefonisch via bijvoorbeeld het publieksinformatienummer coronavirus (0800–1351) aanvragen waarbij een papieren bewijs wordt thuisgestuurd.
Wat is momenteel de wachttijd voor mensen die (deels) in het buitenland gevaccineerd zijn om bij de GGD Utrecht een coronatoegangsbewijs (ctb) te krijgen?
Op dit moment is er bij de locaties van GGD regio Utrecht een wachttijd van maximaal zes werkdagen.
Is er inmiddels wel opgeschaald op deze locatie omdat u aangaf dat dit tot afgelopen weekend nog niet was gebeurd en gegeven het feit dat reeds 14.000 mensen alhier geholpen zijn?
Ja. De GGD regio Utrecht is (tijdelijk) opgeschaald om meer aanvragen te kunnen verwerken. Er zijn nu drie locaties, twee in de stad Utrecht en één in Nieuwegein.
Kunnen ook toeristen, internationale studenten en bezoekers – waaronder die van buiten de EU – gebruik maken van de locatie in Utrecht? Zo nee, is het dan wenselijk dat zij op kosten van de Nederlandse belastingbetaler elke 24 uur een negatieve test moeten afnemen terwijl zij volledig gevaccineerd zijn?
Alleen personen die gevaccineerd zijn buiten de EU en die woonachtig zijn in Nederland of een Nederlandse nationaliteit hebben, kunnen gebruikmaken van de locaties in Utrecht. Mensen die niet aan deze voorwaarden voldoen en dus geen coronatoegangsbewijs (op basis van vaccinatie) kunnen aanvragen, moeten op een andere wijze aan kunnen tonen dat zij een verlaagd risico lopen besmet te zijn, bijvoorbeeld met een testbewijs. Alleen op die manier kan voor ondernemers en bezoekers een zo veilig mogelijke omgeving worden gecreëerd. Bij de oplossingen voor deze groep moet het totale risico in ogenschouw genomen worden, om te voorkomen dat ook niet-gevaccineerde groepen of groepen met een niet bij de EMA of WHO goedgekeurd vaccin een vaccinatiebewijs krijgen. In die afweging kan het wenselijk zijn dat deze groepen een testbewijs nodig hebben voor bepaalde activiteiten.
Indien het lastig te achterhalen is of een buitenlands vaccinatiebewijs betrouwbaar is om te gebruiken als ctb, waarom zijn dergelijke bewijzen dan wel afdoende om na het binnenreizen in Nederland vrijgesteld te worden van een quarantaineplicht?
Vrijstelling van quarantaineplicht na het binnenreizen van Nederland is niet vergelijkbaar met het deelnemen aan activiteiten waarvoor het coronatoegangsbewijs in Nederland geldt. Dit zijn activiteiten waar een groter risico op Covid-besmetting bestaat en om die reden is controle van de betrouwbaarheid van het eraan ten grondslag liggende bewijs van groter belang.
Waarom zijn na de brede inzet van het ctb op 25 september jongstleden, naast Utrecht, niet andere locaties geopend waar mensen terecht kunnen om een coronatoegangsbewijs aan te maken als ze in het buitenland gevaccineerd zijn?
De eerste GGD-locatie in Utrecht is eind juli geopend als service voor mensen die buiten de EU zijn gevaccineerd en een Nederlandse nationaliteit hebben of in Nederland woonachtig zijn. Vanwege de specifieke kennis die nodig is om alle mogelijke buitenlandse vaccinatiebewijzen te checken, is ervoor gekozen om centraal deze service aan te bieden. Op de locatie Utrecht zijn inmiddels ongeveer 24.000 mensen geholpen.
Het openen van eventueel meer locaties vereist voorbereidingen op onder meer het gebied van organisatie, ICT en het beperken van fraudegevoeligheid. De GGD regio Groningen treft voorbereidingen om in de tweede helft van oktober naast de GGD regio Utrecht ook deze specifieke service aan te bieden. Een daartoe strekkende ministeriële spoedregeling voor het DCC en een wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 voor het CTB, zijn momenteel in voorbereiding en liggen bij de Kamer voor, respectievelijk ter informatie en in nahang.
Gelet op de specifieke benodigde kennis voor het beoordelen van buitenlandse vaccinatiebewijzen en het omzetten daarvan in een DCC/Ctb, ligt het in de rede deze beoordeling te concentreren tot een beperkt aantal locaties en niet te kiezen voor een grootschalige uitrol. Er wordt verkend of naast de GGD regio’s Utrecht en Groningen nog een enkele locatie kan worden toegevoegd.
Bent u het eens met de stelling dat er komende periode een toename te verwachten is van toeristen, familieleden, internationale studenten en andere reizigers die van buiten Europa Nederland binnenkomen met een vaccinatiebewijs, met name omdat het EU-inreisverbod niet geldt voor gevaccineerden en er bilaterale afspraken komen? Zo ja, kunt u per direct zorgdragen, en de GGD GHOR hiertoe opdracht geven, om op Schiphol en andere grote steden een locatie te openen zodat volledig gevaccineerde bezoekers alhier, eventueel tegen betaling van de kostprijs, een coronatoegangsbewijs kunnen krijgen in plaats van dat zij op kosten van de Nederlandse belastingbetaler elke 24 uur een test moeten doen?
Er wordt inderdaad verwacht dat, aangezien gevaccineerden zijn uitgezonderd op het Europees inreisverbod en de quarantaineplicht die geldt voor reizigers uit zeer hoogrisicogebieden, de reisbewegingen met landen buiten de Europese Unie zullen toenemen. Het betreft een in potentie omvangrijke doelgroep waardoor in de uitvoering een dergelijke voorziening niet zonder meer te realiseren is. Afhankelijk van de wijze waarop een dergelijke voorziening wordt ingericht, is een aanpassing van de Tijdelijke regeling maatregelen en mogelijk een wijziging van de Wpg vereist. De borging van veilige gegevensoverdracht en het beperken van fraudegevoeligheid in de controle van vaccinatiebewijzen en in de systemen zijn daarbij aspecten die nadrukkelijk aandacht vragen. Daarnaast is er ook sprake van een kostenafweging, net zoals dat bijvoorbeeld de inzet van GGD-locaties in de regio Utrecht ook kosten met zich meebrengen (voor ieder consult wordt daar ongeveer 15 minuten uitgetrokken). Niettemin bezie ik mede op basis van ervaringen uit andere EU-landen hoe met deze doelgroep om te gaan en of er een voorziening anders dan testen te realiseren is.
Kunt u tot slot reageren op de vier onderhands doorgezonden casussen: a. extreem lange wachttijden aan de telefoon om een papieren QR-code te bemachtigen, b. een eerste prik in Frankrijk heeft ontvangen, de tweede in Nederland maar geen mogelijkheid heeft om de eerste prik te registreren, c. Nederlanders die tweemaal buiten Nederland maar in de EU gevaccineerd zijn, en in het EU-land van de laatste vaccinatie hun COVID bewijs moeten aanvragen en dat niet vanuit Nederland kunnen doen, d. als men in het land van vaccinatie een QR-code heeft kunnen bemachtigen, maar deze niet kan worden gebruikt in de Nederlandse CoronaCheck-app.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden aangezien er ondanks het feit dat het ctb reeds breed is ingezet in Nederland, er nog altijd mensen zijn die niet in aanmerking komen voor het ctb?
Ja.