Het bericht 'Energiebedrijf loost klanten vanwege hoge gasprijs' |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met artikel «Energiebedrijf loost klanten vanwege hoge gasprijs»?1
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat een energiebedrijf het contract eenzijdig opzegt bij klanten vanwege de hoge prijzen voor gas en stroom?
Ja.
Is het überhaupt juridisch toegestaan dat een energiebedrijf een energiecontract vanwege stijgende of dalende prijzen eenzijdig opzegt?
Nee, dat is niet toegestaan. Het uitgangspunt in het contractenrecht is dat een rechtsgeldige aangegane overeenkomst de betrokken partijen over en weer verbindt. Dit betekent dat gemaakte afspraken door beide partijen moeten worden nagekomen (pacta sunt servanda). Het eenzijdig wijzigen van de gemaakte afspraken is niet toegestaan, tenzij partijen dit expliciet zijn overeengekomen, bijvoorbeeld in het contract of in de algemene voorwaarden bij het contract, dan wel hiervoor een wettelijke grondslag is. Dit geldt ook voor energiecontracten. Het is daarom voor een energieleverancier niet toegestaan om, bijvoorbeeld bij een stijging in de energieprijzen – het energiecontract eenzijdig te beëindigen. De ACM heeft zich hier eerder over uitgesproken en heeft te kennen gegeven dat de ACM optreedt tegen energieleveranciers die dit wel doen.2
Wanneer een consument een energiecontract heeft gesloten met een vast leveringstarief, mag de energieleverancier de tarieven niet aanpassen gedurende de looptijd van het contract. Als een consument een energiecontract heeft gesloten met een variabel leveringstarief, mag de energieleverancier de tarieven tussentijds aanpassen conform de algemene voorwaarden. De leverancier kan de tarieven aanpassen op 1 januari en 1 juli van elk jaar. Bij onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden kunnen de leveringstarieven ook op andere momenten worden aangepast, mits partijen dit schriftelijk zijn overeengekomen. De energieleverancier moet de consument hiervan tijdig op de hoogte brengen, zodat de consument eventueel kan overstappen naar een andere energieleverancier.
Zijn deze consumenten en bedrijven, na opzegging van het energiecontract, nog zeker van stroom en gas?
Laat ik het volgende voorop stellen: ik vind het zorgelijk en onwenselijk als energiebedrijven ten onrechte eenzijdig energiecontracten met consumenten opzeggen en daarmee de energielevering willen beëindigen.
Wanneer een energieleverancier een energiecontract onrechtmatig opzegt, kan de consument een viertal stappen ondernemen. Ten eerste is het verstandig als de consument de energieleverancier schriftelijk laat weten dat de energieleverancier het energiecontract niet eenzijdig mag opzeggen. Dit is ook het advies van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Op de website van de ACM kunnen burgers een voorbeeldbrief vinden die zij kunnen gebruiken.3 Ten tweede adviseert de ACM de consument met klem om een melding te doen bij de ACM via www.ConsuWijzer.nl. De ACM is de onafhankelijke toezichthouder en ziet toe op de naleving van de regels door (energie)bedrijven. De ACM kan bij niet-naleving van de regels juridische instrumenten inzetten, zoals het opleggen van een last onder bestuursdwang of het intrekken van de leveringsvergunning wanneer de energieleverancier zich (bijvoorbeeld) niet houdt aan de vergunningsvoorwaarden. Ten derde kan de consument een klacht indienen bij de (buitengerechtelijke) Geschillencommissie Energie.4 Deze commissie behandelt klachten van consumenten tegen een energieleverancier over afsluiten, levering of tarieven van gas, elektriciteit en warmte. De consument kan tot slot ook naar de rechter stappen en via de rechter naleving van het energiecontract door de leverancier afdwingen.
Een consument heeft tijd om deze stappen te zetten, de consument komt niet meteen zonder elektriciteit of gas, nadat hij een brief heeft ontvangen van de energieleverancier waarin staat dat de energieleverancier het energiecontract opzegt. De daadwerkelijke afsluiting wordt uitgevoerd door de netbeheerder. Het ministerie heeft contact gehad met Netbeheer Nederland. Uit dit contact is gebleken dat netbeheerders terughoudend zijn met het afsluiten van energie bij consumenten na een verzoek tot einde-levering van een leverancier en hier dus ook niet zomaar toe overgaan. Deze procedure neemt, afhankelijk van de netbeheerder en de omstandigheden, tussen de drie en ongeveer zes weken in beslag. De netbeheerder zal – alvorens de beëindiging wordt gerealiseerd – de consument altijd meerdere zogenoemde afsluitbrieven sturen met deze aankondiging en daarbij het advies om zo snel mogelijk een andere energieleverancier te zoeken.
Zoals gezegd is het aan de ACM om in te grijpen en energiebedrijven aan te spreken indien uit onderzoek blijkt dat het bedrijf zich niet aan de wet houdt. De ACM treedt onafhankelijk op en heeft de ruimte om, binnen de kaders van de wet, te beoordelen welk (handhavings)instrument er wordt ingezet. Het ministerie heeft geen enkele bemoeienis in de besluiten die de ACM hier in neemt. De wet biedt de ACM hiertoe vergaande instrumenten. De ACM kan bestuursrechtelijk handhaven door bijvoorbeeld een last onder dwangsom op te leggen. Dat zij dit in de praktijk ook doet, blijkt uit haar besluit tot het opleggen van een dwangsom aan een energieleverancier op 22 oktober jl. wegens het ongeoorloofd eenzijdig beëindigen van energiecontracten (zie ook het antwoord op vraag 10).5
Met een last onder dwangsom wordt getracht een overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen. Indien de betreffende energieleverancier binnen de door de ACM gestelde termijn de situatie herstelt, door bijvoorbeeld zijn klanten weer terug te nemen en het contract na te leven, voorkomt de leverancier dat de dwangsom moet worden betaald. Hierdoor kunnen de consumenten, zoals is afgesproken in het contract, weer energie afnemen tegen de tarieven zoals is overeengekomen in het energiecontract. Indien de energieleverancier desondanks toch de wet blijft overtreden, dan is het aan de ACM om vervolgstappen te ondernemen, zoals, eerder aangehaald, het intrekken van de leveringsvergunning. Als een energieleverancier zijn verplichtingen niet langer kan nakomen en de ACM om die reden de leveringsvergunning intrekt, is wettelijk gegarandeerd dat de klanten van de wegvallende leverancier voorzien zijn van energie. Hierbij kan het wel zo zijn dat zij uiteindelijk een hoger (mogelijk flexibel) tarief gaan betalen. Dit geldt ook voor de situatie als een consument – wanneer uit de brief van de netbeheerder aan de consument blijkt dat er een energieleverancier ontbreekt – zelf kiest voor een nieuwe energieleverancier. De verlaging van de energierekening die het kabinet heeft toegezegd (kenmerk 2021Z18173, zie ook het antwoord op vraag 7 en 8) in de vorm van belastingverlaging komt de genoemde groep consumenten ook ten goede.
Op deze wijze worden consumenten beschermd tegen het zomaar afgesloten worden van gas en elektriciteit als een energieleverancier het leveringscontract eenzijdig opzegt.
Vreest u ook niet dat door het opzeggen van het contract consumenten hierdoor geen stroom of gas meer krijgen of enorm hoge, flexibele, tarieven moeten gaan betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u zelf contact gezocht met DGB Energie om aan te geven dat het onwenselijk dat zij eenzijdig contracten, vanwege stijgende prijzen, opzeggen?
Nee. Het is aan de ACM om als onafhankelijke toezichthouder onderzoek te doen naar het functioneren van de energiemarkt en de gedragingen van energieleveranciers in dat verband. Over lopende onderzoeken naar DGB Energie of andere onderzoeken kan de ACM geen uitspraken doen. Uit eerder signalen aan de ACM is gebleken dat DGB Energie aan een groep klanten het voornemen heeft laten weten om energielevering eenzijdig te beëindigen per 1 november 2021. DGB Energie heeft hier tijdig van afgezien, met als gevolg dat de levering wordt voortgezet. Dit betekent dat de leveringszekerheid van gas en elektriciteit aan klanten van DGB Energie is gewaarborgd.
Welke steun kunt u bieden aan de getroffen consumenten en bedrijven van wie het contract is opgezegd?
Het kabinet deelt de zorgen rondom de huidige hogere energieprijzen. Als tegemoetkoming voor de stijgende energierekening op de korte termijn als gevolg van de hoge gasprijzen doet het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. Het kabinet verhoogt ten eerste in 2022 incidenteel de belastingvermindering met ongeveer 265 euro (inclusief btw). Ten tweede wordt in de energiebelasting in 2022 incidenteel het tarief op de eerste (en de tweede en derde) schijf elektriciteit verlaagd. Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt dus in totaal een tegemoetkoming van ruim 400 euro (inclusief btw) ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan 2022.6 Ook stelt het kabinet 150 miljoen euro extra beschikbaar om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slecht geïsoleerde woning via de gemeenten te helpen met de verduurzaming van hun (huur)woning. Voor meer toelichting over dit besluit verwijs ik u naar de Kamerbrief.7
Het kabinet zal de komende periode de ontwikkeling van de leveringstarieven blijven monitoren. Daarnaast werkt het kabinet aan het blijven borgen van een betaalbare energievoorziening voor de lange termijn. Om deze reden heb ik periodiek overleg met de energieleveranciers over de ontwikkelingen op de markt en de mogelijke effecten voor consumenten.
Bent bereid om in samenspraak met andere energiebedrijven deze consumenten en bedrijven te helpen met het vinden van een gelijkwaardig alternatief of in ieder geval te zorgen dat consumenten gecompenseerd worden vanwege de hogere flexibelere tarieven die zij nu mogelijk moeten gaan betalen?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er bij u meer energieleveranciers bekend die op dit moment energiecontracten opzeggen vanwege de hoge gasprijs?
Er zijn signalen bekend bij de ACM dat meerdere energieleveranciers energiecontracten eenzijdig opzeggen.8 De ACM onderzoekt deze signalen. De ACM is de onafhankelijke toezichthouder en kan in het belang van een goed functionerende energiemarkt handhavend optreden om ervoor te zorgen dat energieleveranciers de wet naleven. De ACM kan bijvoorbeeld ingrijpen als energieleveranciers eenzijdig energiecontracten opzeggen of als zij consumenten binden aan algemene voorwaarden die conform de wet onredelijk kunnen zijn, maar ook ingeval een energieleverancier onrechtmatig handelt, kan de ACM handhavend optreden.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat consumenten beschermd worden en niet nog meer energiebedrijven eenzijdig hun contracten op gaan zeggen?
Eerder heeft de ACM het signaal afgegeven dat hoge energietarieven geen geldige reden zijn om energiecontracten eenzijdig op te zeggen en daarmee levering van energie te (laten) beëindiging. Dit is en blijft de lijn. De ACM adviseert consumenten contact op te nemen met hun energieleverancier en deze te houden aan het contract en dit ook te melden bij de ACM. De ACM ziet hier op toe en kan handhavend optreden bij niet naleving hiervan.9
Uit onderzoek van de ACM blijkt nu dat één energieleverancier de levering aan consumenten, die niet akkoord zijn met een prijsverhoging van het vaste leveringstarief, daadwerkelijk laat beëindigen in de winterperiode. Dit heeft de ACM op 22 oktober 2021 laten weten.10 De ACM heeft deze energieleverancier een last onder dwangsom opgelegd teneinde de levering van gas en elektriciteit aan consumenten voort te zetten volgens het afgesproken tarief. Doet deze energieleverancier dit niet, dan moet het bedrijf een dwangsom van 15.000 euro per week betalen, met een maximum van 45.000 euro. Vervolgens is gebleken dat de betreffende energieleverancier, ondanks ingrijpen door de ACM, door is gegaan met het beëindigen van de levering bij klanten die niet akkoord zijn gegaan met het aanpassen van hun vaste energiecontract.11 Het gevolg hiervan is dat deze leverancier de opgelegde boete dient te betalen. De ACM heeft, op verzoek van de energieleverancier, de leveringsvergunning inmiddels ingetrokken.12
Naast het toezicht van de ACM zal ik, zoals toegezegd in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29023–275) de komende tijd periodiek met de energieleveranciers in overleg gaan over de ontwikkelingen op de markt en de mogelijke effecten voor consumenten.
Berichten dat op meerdere plaatsen in Nederland, maar in ieder geval in de Achterhoek, West-Brabant en in Zeeland, het momenteel niet mogelijk is om binnen 30 minuten een testlocatie voor Testen voor Toegang te bereiken |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u er mee bekend dat de Testen voor Toegang-locaties in Zeeuws-Vlaanderen gesloten zijn en dat Testen voor Toegang nu betekent dat burgers 10 euro tol voor de Westerscheldetunnel en vaak meer dan een uur in de auto kwijt zijn om getest te kunnen worden?1
Dit is niet (meer) noodzakelijk. Op 14 oktober is er een testlocatie op Terneuzen geopend.
Bent u er mee bekend dat de Testen voor Toegang-locaties in de Achterhoek gesloten zijn en dat Testen voor Toegang nu betekent dat burgers vaak ruim meer dan een half uur in de auto kwijt zijn om getest te kunnen worden?2
Dit is niet (meer) noodzakelijk. Op 14 oktober is er een testlocatie op Winterswijk geopend.
Bent u er mee bekend dat de Testen voor Toegang-locaties in Roosendaal gesloten zijn en dat Testen voor Toegang nu betekent dat burgers meer dan een half uur in de auto kwijt zijn om getest te kunnen worden?3
Dit is niet (meer) noodzakelijk. Op 14 oktober is er een testlocatie op Roosendaal geopend.
Bent u er mee bekend dat de Stichting Open Nederland, die het systeem voor Testen voor Toegang beheerd, op 11 oktober 2021 is overgestapt op een nieuw systeem waarbij testaanbieders per test worden betaald en zijzelf kunnen aangeven waar ze testlocaties openen?4
Ja, dat is in opdracht van mijn ministerie gebeurd.
Kunt u aangeven op welke plekken in Nederland het nog meer niet meer mogelijk is om binnen 30 minuten een Testen voor Toegang-locatie te bereiken?
Er is momenteel een landelijke dekking van 99% waarin burgers binnen 30 minuten reizen bij een testlocatie aanwezig kunnen zijn. In Zeeland lukt dat nog niet voor iedereen. Daar opent deze week nog een teststraat in Renesse en zijn mijn ministerie en SON in gesprek met de veiligheidsregio, de provincie en gemeenten om ook in west Zeeuws-Vlaanderen een oplossing te vinden. Ook in Stadskanaal opent deze week een testlocatie net als in Dokkum. Waarbij voor de openingstijden voor de locatie in Dokkum geldt dat deze op vrijdag van 14.00 uur tot 18.00 uur en zaterdag van 11.00 tot 18.00 uur open is.
Hoe gaat u per direct uitvoering geven aan het door de Kamer opgelegde besluit om er zorg voor te dragen dat mensen minstens binnen een halfuur reistijd een test kunnen laten afnemen en het aantal locaties daarop aan te passen?
Er wordt op dit moment al uitvoering gegeven aan de motie door middel van verschillende acties om de plekken te minimaliseren waar niet binnen 30 minuten reistijd een testlocatie beschikbaar is. Stichting Open Nederland is samen met mijn ministerie, gemeentes, veiligheidsregio’s en testaanbieders in gesprek die testlocaties hebben in regio’s waar momenteel geen testlocatie beschikbaar is.
De Open House is een systeem waar marktwerking geldt. De markt heeft de tijd nodig om optimaal aan te sluiten bij de vraag. Daar is een actieve marktmeester voor nodig en SON heeft die rol ook op zich genomen. Daarbij is het van belang dat de testaanbieders inzicht hebben in de verwachte vraag; SON geeft daarom inzicht en brengt waar nodig gemeenten en aanbieders bij elkaar. Daarnaast blijft het mogelijk voor ingeschreven testaanbieders om dagelijks locaties te openen of te sluiten. Ook kunnen nieuwe testaanbieders zich elke 20e van de maand aanmelden voor de Open House.
Hoe gaat u per direct uitvoering geven aan de door u zelf gedane belofte om ervoor te zorgen dat 90 procent van de bevolking binnen 20 minuten bij een testlocatie zou kunnen komen?
Ik geef uitvoering aan de motie van de Kamer om iedereen binnen 30 minuten rijafstand te kunnen laten testen door SON de opdracht te geven om geïnteresseerde testaanbieders die voldoen aan de kwaliteitsnormen toe te laten tot de markt en door SON opdracht te geven de rol van marktmeester te vervullen. Dit heeft er toe geleid dat op dit moment 99% van de burgers zich kan laten testen binnen 30 minuten op één van de ruim 400 locaties. Hiermee is het aantal testlocaties al meer dan verdrievoudigd ten opzichte van de situatie van voor 11 oktober 2021.
Wilt u de veiligheidsregio’s informeren waar niet aan de genoemde maximum reistijd voor het bereiken van een testlocatie kan worden voldaan, om zolang dit niet geregeld is terstond alle handhaving van het gebruik van de CoranaCheck-app op te schorten?
Er kan geen sprake zijn van het opschorten van de handhaving op het gebruik van de CoronaCheck-app. De inzet van coronatoegangsbewijzen is er voor bedoeld om de risico’s op verspreiding van het virus te verlagen. Het opschorten van de handhaving zou ertoe leiden dat we in die regio’s een grotere kans op besmetting zouden toestaan, wat knelt met het principe dat we de kwetsbaren willen beschermen en de druk op de zorg willen beperken.
Bent u bekend met het rapport «Peer review of the Wood Pellet Damage Report in Estonia by SOMO» van Indufor?1
Ja.
Klopt het dat uit het onderzoek van Indufor blijkt dat de conclusies uit het op 6 juli 2021 gepresenteerde SOMO rapport niet kunnen worden hard gemaakt, dat er geen sprake is van schendingen van de Nederlandse criteria voor duurzame biomassa, dat er in geen enkel geval sprake is bosbeheer dat niet voldoet aan de duurzaamheidseisen, en dat er in het overgrote deel van de in het SOMO rapport gepresenteerde gevallen geen sprake is van een misstand?
Zoals ik heb aangegeven tijdens het notaoverleg Klimaat en Energie van 7 juli jl. neem ik signalen rondom misstanden bij biogrondstoffenstromen zeer serieus. Ik heb daarom de Nederlandse emissieautoriteit (NEa) – als bestuursrechtelijk toezichthouder – gevraagd de zaak te onderzoeken. Ik heb de NEA gevraagd hiervoor contact te zoeken met de Estse autoriteiten en andere relevante partijen, waaronder de milieuorganisaties uit Estland, conform het verzoek van de motie-Thijssen en Van der Lee (Kamerstuk 32 813 nr. 802). Tevens heb ik de NEa verzocht ook het recent uitgekomen Indufor-rapport in hun onderzoek mee te nemen.
Zodra het onderzoek van de NEa is afgerond zal ik uw Kamer hierover informeren. Dit is een complexe kwestie, waardoor dit onderzoek waarschijnlijk enkele maanden in beslag neemt. Om de onafhankelijkheid van dit onderzoek niet in het geding te brengen, doe ik nu nog geen uitspraken over de inhoud van beide rapporten.
Kunt u een uitgebreide appreciatie geven van zowel het onderzoek door Indufor als het SOMO rapport en daarbij aangeven of er volgens u al dan niet schendingen van de Nederlandse criteria voor duurzame biomassa hebben plaatsgevonden bij de productie van biomassa uit Estland?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat SOMO en Greenpeace niet bereid zijn om de onderliggende stukken bij het SOMO-rapport ter beschikking te stellen, zodat de beweringen uit het SOMO rapport kunnen worden gecontroleerd?
Ik heb vernomen dat Energie-Nederland in een begeleidende brief bij het Indufor-rapport heeft aangegeven dat zij geen toegang hadden tot de onderliggende stukken van het SOMO-rapport, maar dat SOMO zelf heeft laten weten dat zij zich dienstbaar hebben opgesteld en in hun ogen niet goed in staat zijn gesteld om gericht informatie te delen. Ik ken de onderliggende overwegingen van beide partijen hierbij niet. In zijn algemeenheid deel ik de mening dat het helpt om het debat op basis van controleerbare feiten te voeren.
Deelt u de mening dat deze opstelling van zowel SOMO als Greenpeace de zuiverheid van het debat over biomassa geen goed doet en dat dit debat zou moeten worden gevoerd op basis van controleerbare feiten? Wat vindt u ervan dat dit laatste nu niet goed mogelijk is, omdat onderliggende stukken bij het SOMO-rapport worden achtergehouden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u tevens de mening dat het onverstandig is om opties voor de verduurzaming van de Nederlandse energiemix vroegtijdig uit te sluiten, zeker als dat gebeurt op basis van niet controleerbare beweringen?
Ik deel de mening dat het onverstandig is om opties voor verduurzaming vroegtijdig uit te sluiten. We hebben deze luxe simpelweg niet als we onze doelen op een betaalbare wijze willen halen. Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van biogrondstoffen noodzakelijk is in de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire energiemix in 2030 en 2050. Daarbij geldt voor het kabinet het uitgangspunt dat alleen duurzame biomassa een bijdrage aan die transitie kan leveren en dat duurzame biogrondstoffen uiteindelijk zo hoogwaardig mogelijk moeten worden ingezet. Het gaat daarbij om hoogwaardige toepassingen waar nu en op de lange termijn geen duurzaam alternatief voor handen is, zoals duurzame brandstoffen voor zwaar transport en wegverkeer (geavanceerde biobrandstoffen), duurzame energie voor de industrie (hoge temperatuurwarmte) en groen gas (ter vervanging van aardgas).
Deelt u de constatering dat de Nederlandse criteria voor duurzame biomassa de strengste ter wereld zijn?
De Nederlandse duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen behoren inderdaad tot de strengste ter wereld. Het kabinet zet erop in dat een zo hoogwaardig mogelijke toepassing van biogrondstoffen gewaarborgd blijft.
Klopt het dat deze duurzaamheidscriteria in nauw overleg met natuur- en milieuorganisaties zijn opgesteld, binnen het Convenant Duurzaamheid Biomassa, en dat de onafhankelijk rapporteur onder het Convenant (CE Delft) heeft vastgesteld dat de in Nederland meegestookte biomassa zowel in 2019 als in 2020 voldeed aan de in het Convenant afgesproken criteria?
De criteria zijn in nauw overleg tussen de genoemde partijen vastgesteld. Volgens de onafhankelijke rapporteur is in 2020 voor 100% voldaan aan de wettelijke en bovenwettelijke duurzaamheidseisen. In 2019 is volgens de rapporteur voor 94,8% van de biomassa voldaan, waarbij aangegeven wordt dat voor de overige 5,2% niet geconcludeerd kan worden dat deze niet duurzaam zou zijn.
Hoe beoordeelt u in deze context het besluit van de natuur- en milieuorganisaties (Greenpeace, Milieudefensie, Natuur & Milieu, het Wereld Natuur Fonds en de Natuur- en Milieufederaties) om binnen één dag na publicatie van het SOMO-rapport uit het Convenant Duurzaamheid Biomassa te stappen? Draagt deze opstelling volgens u bij aan het open en zuiver voeren van het debat over biomassa?
Ik betreur de keuze van de NGO’s om uit het convenant te stappen. Het convenant betreft juist een mooi voorbeeld hoe marktpartijen en milieuorganisaties kunnen samenwerken in de transitie naar een klimaatneutrale samenleving. Over de mogelijk juridisch aspecten van het besluit van de NGOs kan ik geen uitspraken doen, de Nederlandse overheid is geen partij in het Convenant Duurzaamheid Biomassa.
Kunnen deze organisaties überhaupt zomaar uit dit convenant stappen en besluiten dat zij de daarin gemaakte afspraken niet langer na willen komen als de andere partijen uit het convenant de gemaakte afspraken wel na blijven komen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven wat het betekent voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving wanneer houtachtige biomassa voor de warmteproductie bij warmtenetten niet meer toegepast mag worden en niet meer gesubsidieerd wordt? Wat betekent dit voor de realisatie van de in het Klimaatakkoord afgesproken doelstellingen en wat zouden de meerkosten zijn om het gat in de doelstelling op andere wijze in te vullen?
Het kabinet heeft in het kader van de uitvoering van de moties Sienot c.s. (Kamerstuk 32 813 nr. 537) en Van Esch c.s. (Kamerstuk 30 175 nr. 372) PBL en TNO onderzoek laten doen naar de consequenties zijn van het (versneld) stoppen van het afgeven van nieuwe subsidiebeschikkingen ten bate van lagetemperatuurwarmte uit houtige biogrondstoffen. Deze studies zijn op 9 juni jl. met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 32 813 nr. 723).
PBL constateert in haar studie dat, doordat alternatieve duurzame warmtebronnen (geothermie, aquathermie, e.v.) nog in de kinderschoenen staan, het niet aannemelijk is dat deze bronnen de rol van houtige biogrondstoffen voor 2030 kunnen overnemen, wanneer op korte termijn gestopt wordt met het toekennen van beschikkingen aan houtige biogrondstoffen. PBL stelt vast dat dan «de verduurzamingsambitie voor warmtenetten uit het Klimaatakkoord vermoedelijk moet worden losgelaten en die voor de hele gebouwde omgeving onzekerder wordt.»
TNO stelt, in lijn met PBL, vast dat de grootschalige toepassing van alternatieven nog uitdagingen kent, waardoor de toepassing van deze alternatieven onzeker is met het oog op het realiseren van de Klimaatakkoorddoelen. Ervan uitgaande dat alternatieven opschaalbaar zijn (waarvan ook PBL aangeeft dat dat tot 2030 niet het geval is), zullen de kosten van het Rijk in de periode tot 2045 naar verwachting stijgen met ca. 2,7 en 1,5 miljard euro wanneer in respectievelijk 2020 en 2025 gestopt wordt met de subsidiëring van deze bronnen (ten opzichte van een situatie waarin nieuwe subsidie-afgifte doorgaat tot 2030). Omdat de SDE++ via de ODE op de energierekening gefinancierd wordt, zullen stijgende SDE++-uitgaven een stijgend effect hebben op de energierekening. Vanuit nationale kosten bestaat een diffuser beeld: gezien de grote onzekerheidsmarge kan TNO geen significante verandering vaststellen in de nationale kosten bij het vervangen van houtige biogrondstoffen door alternatieve technieken voor warmtenetten (geothermie, aquathermie, restwarmte). Wel blijken warmtenetten voor een aanzienlijk deel van Nederland de goedkoopste verduurzamingsstrategie. Wanneer een beperktere inzet van biogrondstoffen ertoe leidt dat meer huizen via andere verduurzamingsroutes aardgasvrij gemaakt moeten worden, zal dit tot aanvullende nationale kosten leiden.
Het bieden op huurwoningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u verhuursites (zoals Rebid) waar potentiële huurders moeten bieden op de huurprijs om een woning te krijgen?1
Ja ik ben bekend met Rebid.
Wat vindt u van deze praktijk waarbij huurders tegen elkaar uitgespeeld worden in deze wooncrisis?
In antwoord op eerdere vragen van u en het lid Smeulders2 over het per opbod verhuren van woningen heb ik aangegeven dat in de vrije huursector contractvrijheid geldt, wat betekent dat het de verhuurder en huurder vrijstaat om zelf een huurprijs overeen te komen. Hierbij heb ik tevens aangegeven dat het tegen elkaar op laten bieden van huurders niet verboden is, maar niet past in goed verhuurderschap. Ik ben nog steeds van mening dat dit fenomeen onwenselijk is, doordat huurders wellicht onverantwoorde risico’s nemen bij het bepalen van hun huur. Ook IVBN en Vastgoed Belang hebben naar aanleiding van de recente berichtgeving aangegeven het bieden op vrije sector huurwoningen als een ongewenste ontwikkeling te zien, mede doordat dit gezien de huidige schaarse op de huurmarkt tot hogere huren leidt waardoor de bereikbaarheid voor woningzoekenden verder afneemt.
Is het toegestaan om door middel van betaalde credits mensen toegang te geven tot het bekijken van en het bieden op te huren woningen? Valt dit niet onder bemiddelingskosten die niet meer zijn toegestaan?
Als op het platform Rebid sprake is van dubbele bemiddelingskosten is dit wettelijk niet toegestaan3. Woningzoekenden kunnen in dergelijke gevallen een (anonieme) melding doen bij het platform ACM ConsuWijzer. Op de website van ConsuWijzer worden woningzoekenden bovendien voorgelicht over bemiddelingskosten, waarbij ook een voorbeeldbrief te vinden is voor het terugvragen van onterechte bemiddelingskosten. De ACM heeft overigens eerder aangekondigd dat bedrijven die nog steeds verboden bemiddelingskosten rekenen een boete kunnen verwachten. Dat heeft dit voorjaar geleid tot het beboeten van drie huurbemiddelaars die onterechte bemiddelingskosten hebben gerekend aan consumenten4.
Bent u bereid de ACM te attenderen op deze praktijken en te vragen op te treden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit soort biedingssystemen een opwaarts effect zullen hebben op de huurprijzen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 juli j.l. heeft er een rondetafelgesprek plaatsgevonden over transparantie bij bieden. Ten behoeve hiervan zijn een aantal position papers opgesteld5. In het paper van prof. Francke van de UvA is aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat in krappe woningmarkten een «bieden-vanaf-prijsstrategie» tot een snellere verkoop van een woning en een hogere verkoopprijs leidt. Ik kan mij voorstellen dat een dergelijke conclusie ook toepasbaar is op de huurwoningmarkt.
Vindt u ook dat dit soort platforms huurders tegen elkaar opzet door ze te laten bieden voor een huurprijs? Is dit in het belang van huurders?
In antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat ik bieden op huurwoningen onwenselijk vind. Wel is het zo dat het hoogste bod geen garantie is om ook daadwerkelijk huurder te worden, omdat een verhuurder zelf mag bepalen aan wie hij zijn woning verhuurt (mits hij niet discrimineert). Ik hoor in ieder geval regelmatig terug dat de verhuurder hierbij ook kijkt naar het inkomen van de huurder, waardoor betalingsrisico’s zo veel mogelijk worden vermeden.
Bent u bereid over te gaan tot regulering van de vrije huursector om dit soort praktijken tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Op Prinsjesdag heb ik in de brief «Uitkomsten onderzoeken naar huurprijsregulering»6 aangegeven te gaan testen hoe de uitvoering van een regulerende maatregel in de vrije huursector eruit kan komen te zien. Tevens heb ik in deze brief aangegeven te onderzoeken welk flankerend beleid kan of moet worden vormgegeven. De reeds gedane onderzoeken laten zien dat er een complexe afruil plaatsvindt tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid bij regulering. Daarom ga ik met partijen nu «botsproeven» doen om te zien hoe een regulerende maatregel in de praktijk zou uitwerken en wat daar verder voor nodig zou zijn. Of prijsregulering (of flankerend beleid) kan helpen bij het tegengaan van bieden op huurwoningen is een van de aspecten die in de botsproeven wordt meegenomen.
Het bericht dat de bank voortaan je studieschuld kan opzoeken |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hypotheek nodig? Bank kan voortaan je studieschuld opvragen»?1
Ja.
Is het waar dat banken in het kader van hypotheekaanvragen in de toekomst de mogelijkheid krijgen om, indien de klant daar toestemming voor geeft, gegevens over studieschulden op te vragen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO)? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Consumenten kunnen sinds enkele jaren een deel van de gegevens die nodig zijn voor het aanvragen van een hypotheek op een andere wijze aanleveren. Dit door toestemming te geven aan een app, zoals Ockto of iWize, om bepaalde gegevens op te halen en te delen met de hypotheekadviseur en kredietverstrekker. Deze optie was al beschikbaar voor gegevens van het UWV, Mijnpensioenoverzicht en MijnOverheid. Tot voor kort moesten (oud-)studenten de benodigde gegevens over hun studieschuld zelf via DUO opvragen en doorgeven aan de hypotheekverstrekker. Sinds 11 oktober jl. is het ook mogelijk voor de (oud-) student om de gegevens bij DUO via bovengenoemde apps bij de hypotheekverstrekker aan te leveren. Een dergelijk initiatief kan leiden tot meer gebruiksgemak. Dit initiatief verandert niets aan de rechten en plichten van (oud-) studenten en kredietverstrekkers, maar heeft alleen invloed in de wijze waarop aan die verplichting kan worden voldaan.
Burgers hebben op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) het recht om eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien. Zij hoeven niet nader te motiveren met welk doel ze de gegevens willen inzien. Burgers kunnen vervolgens zelf besluiten om deze gegevens te delen met derden, zoals in het geval van een hypotheekaanvraag. In eerdere beantwoording van Kamervragen2 van het lid Futselaar ben ik al ingegaan op deze ontwikkeling.
Deelt u de mening dat dit het voor starters nog moeilijker maakt om een huis aan te schaffen?
De zoektocht van starters naar een betaalbare koopwoning is in de afgelopen jaren steeds ingewikkelder geworden door de sterk oplopende prijzen. Ik deel echter niet de mening dat dit initiatief het moeilijker maakt voor starters. Financiële verplichtingen, zoals een studieschuld, zijn namelijk altijd al van invloed geweest op de hoogte van de maximale hypotheek. Dit is onveranderd door deze mogelijkheid. Het via een app ophalen van gegevens bij DUO kan leiden tot meer gebruiksgemak in het aanleveren van informatie over studieschulden. Hiermee kan het aanvragen van een hypotheek voor consumenten eenvoudiger worden.
Deelt u de zorg dat de toestemming die klanten moeten geven voor de inzage in deze gegevens in de praktijk neer zal komen op dwang, omdat kredietverstrekkers dit als eis zullen stellen? Hoe gaat u dit voorkomen?
Ik deel deze zorg niet. Dit initiatief past namelijk binnen een bredere ontwikkeling die de dienstverlening aan de consument verbetert. Dit door het eenvoudiger aanleveren van gegevens die nodig zijn voor een hypotheek. De (oud-)student is al verplicht om bij een hypotheekaanvraag eventuele studieschulden op te geven. Deze gegevens kunnen nu ook via een app direct bij de kredietverstrekker worden aangeleverd. Een aantal kredietverstrekkers biedt hun klanten deze mogelijkheid. Een kredietverstrekker kan eisen stellen aan hoe bepaalde gegevens aangeleverd moeten worden. Bijvoorbeeld omdat hiermee de kosten voor het aanvraagproces lager worden. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat kredietverstrekkers eisen dat (oud-)studenten de gegevens over studieschulden alleen via de app van Hypotheek Data Netwerk (HDN) aan kunnen leveren.
Welke instanties of bedrijven kunnen toegang krijgen tot de genoemde app om inzage te krijgen in studieschuld?
Instanties of bedrijven kunnen geen gegevens van burgers bij DUO opvragen. De burger geeft toestemming om bepaalde gegevens via de app te delen met de kredietverstrekker.
Wat is het kabinetsstandpunt ten aanzien van de registratie van studieschuld en het meewegen van studieschuld in het kader van hypotheekaanvragen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat hypothecaire kredieten op verantwoorde wijze worden verstrekt. Voor verantwoorde kredietverlening geldt voor de kredietaanbieder de wettelijke plicht om bij het bepalen van de maximale hypotheek rekening te houden met financiële verplichtingen zoals een studieschuld. De (oud-)student is daarnaast verplicht om bij een hypotheekaanvraag eventuele studieschulden op te geven. De terugbetaling van een studieschuld drukt namelijk op het besteedbaar inkomen van een (oud-)student. Het is daarom ook in zijn of haar belang om bij een hypotheekaanvraag een eventuele studieschuld eerlijk op te geven. Daarmee wordt voorkomen dat de hypotheeklasten te hoog worden, met mogelijke betalingsproblemen als gevolg. Voor studieschulden wordt vanwege het bijzondere karakter met de bijbehorende sociale terugbetaalvoorwaarden een lagere wegingsfactor gehanteerd bij een hypotheekaanvraag dan voor consumptieve kredieten.
DUO houdt vanwege de uitvoering van de studiefinanciering de studieschuld bij van elke (oud-) student. De (oud-)student kan via Mijn DUO een persoonlijk inzicht krijgen van de hoogte van de studieschuld en eventuele aflossingen. Het bijhouden van de studieschulden door DUO en een persoonlijk inzicht bieden is een wezenlijk andere situatie dan een registratie bij bijvoorbeeld het Bureau Krediet Registratie (BKR). Het kabinet gaat niet over tot een BKR-registratie voor studieschulden.
Herinnert u zich uw uitspraken over de registratie van studieschuld bij het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR), namelijk dat dit afschrikwekkend zou zijn? Deelt u de mening dat de ontwikkelde app waarmee de studieschuld opgevraagd kan worden door kredietverstrekkers, in feite op iets vergelijkbaars neerkomt als een BKR-registratie? Zo nee, waarom niet?
De app maakt het mogelijk om benodigde gegevens bij een hypotheekaanvraag op een gebruiksvriendelijkere manier aan te leveren, indien toestemming gegeven is door de hypotheekaanvrager. De app verandert niets aan de huidige gang van zaken rondom het aanvragen van een hypotheek, waarbij het al verplicht is om eventuele studieschulden op te geven. Studieschulden worden ook niet op een andere manier geregistreerd dan voorheen. Het komt daarom niet overeen met een BKR-registratie.
Wat is bij de invoering van het leenstelsel exact beloofd ten aanzien van het meewegen van studieschuld bij hypotheekaanvragen? Kunt u uitvoerig uiteenzetten of de beloften die het kabinet destijds heeft gedaan wel zijn nagekomen? Is destijds beloofd dat studieschuld niet zou meewegen bij een hypotheekaanvraag? Zo nee, wat is wel beloofd?
Bij invoering van het leenstelsel is het uitvoerig gegaan over de weging van studieschulden bij hypotheekaanvragen. Dit is onder meer het geval geweest in het verslag3, het nader verslag4 en tijdens de behandeling in de Tweede Kamer5. Er is toen niet beloofd dat studieschulden niet zouden worden meegewogen bij een hypotheekaanvraag. In het kader van verantwoorde kredietverstrekking zou het onverstandig zijn deze niet te betrekken bij het bepalen van de maximaal verantwoorde hypotheek. Studieschulden hadden voor invoering van het leenstelsel een wegingsfactor van 0,75%. In de verslagen en de behandeling is aangegeven dat er afspraken waren gemaakt met de Nederlandse Vereniging van Banken en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Er is afgesproken dat het studievoorschot aanleiding bood om de wegingsfactor te verlagen naar 0,45%. Deze verlaging was mogelijk omdat de maandlasten grofweg halveerden door de verlenging van de terugbetaaltermijn en door de socialere terugbetaalvoorwaarden. Tot 1 januari 2021 is de wegingsfactor gelijk gebleven aan 0,45%. Per 1 januari 2021 geldt een nog lagere wegingsfactor van 0,35% voor studieschulden onder het leenstelsel, naar aanleiding van een advies van het Nibud6. Deze verlaging is naar aanleiding van de lage rente op studieschulden.
Op welke wijze weegt studieschuld op dit moment mee bij kredietverstrekking? Welke wegingsfactor heeft studieschuld? Hoe staat deze wegingsfactor in verhouding tot andere wegingsfactoren? Acht het kabinet deze wegingsfactor als bevorderlijk voor de kansen van starters om een woning aan te schaffen?
De wegingsfactor ten opzichte van de oorspronkelijke hoofdsom van een studieschuld of ander krediet, geeft weer wat de maandlast van de schuld is die meegerekend moet worden bij het bepalen van de maximale hypotheek. De wegingsfactor bij de verstrekking van hypothecair krediet is per 1 januari 2021 verankerd in de Regeling hypothecair krediet. Voorafgaand daaraan, heeft het Nibud onderzoek gedaan naar het verantwoord meewegen van de studieschuld bij hypotheek aanvragen.7 Op basis daarvan is de wegingsfactor voor de studieschuld in 2021 vastgesteld op 0,65% voor een schuld onder het oude stelsel en 0,35% voor een schuld onder het leenstelsel. Studieschulden in het leenstelsel kennen een lagere wegingsfactor omdat de terugbetaaltijd en daarmee ook de maandlasten een stuk lager zijn dan bij studieschulden in het oude stelsel. Gelet op de rente van thans 0% op studieschulden is dit de laagste door het Nibud verantwoord geachte wegingsfactor. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer ook heeft laten weten in de brief over de leennormen 20228, blijft deze daarom voor 2022 gelijk.
De wegingsfactor voor studieschulden is in vergelijk met andere wegingsfactoren laag. Ter vergelijking: voor consumptief krediet is de wegingsfactor 2%. Het verschil komt door het bijzondere karakter van studieschulden met de bijbehorende sociale terugbetaalvoorwaarden. Bij het bepalen van de maximale hypotheek wordt ook rekening gehouden met eventuele andere financiële verplichtingen zoals alimentatieverplichtingen en erfpachtcanonbetalingen. De gedachte achter de wegingsfactor is het nastreven van verantwoorde kredietverstrekking. Starters hebben het lastig op de woningmarkt, en recent onderzoek van de AFM9 toont ook aan dat juist starters potentieel extra kwetsbaar zijn. Die kwetsbaarheid zou alleen maar groter worden als schulden niet op de juiste manier worden meegewogen bij kredietverstrekking.
Kan het kabinet uiteenzetten hoe het meewegen van studieschuld bij kredietverstrekking invloed heeft op de kansen van starters om een woning aan te schaffen? Zijn hier statistische gegevens over beschikbaar?
Er zijn geen statistische gegevens beschikbaar over de invloed van een studieschuld op de zoektocht van koopstarters naar een woning. Ik ben evenwel van mening dat starters het niet makkelijk hebben op de woningmarkt. Het woningaanbod is beperkt en de concurrentie is groot. De huizenprijzen stijgen hard en de maximale hypotheek wordt bepaald door allerlei factoren, waaronder de hoogte van het inkomen en het meewegen van financiële verplichtingen zoals een studieschuld. Ik vind het echter ook belangrijk dat starters een verantwoorde hypotheek afsluiten.
Het kabinet wil dat er voldoende woningen voor starters zijn. Daarom is de bouw van extra woningen topprioriteit. Die woningen staan er echter niet meteen. Daarom nemen we ook maatregelen om starters op korte termijn te helpen om een woning te kopen. Bijvoorbeeld door starters tot 35 jaar vrij te stellen van overdrachtsbelasting (bij een woning tot € 400.000) en door het verbeteren van de informatievoorziening voor starters op de woningmarkt.
Het meewegen van de studieschuld bij het aanvragen van een hypotheek is overigens niet specifiek gericht op starters, ook doorstromers met een studieschuld moeten deze opgeven.
Slachtoffers van oplichting en het verhaal van de schade na civiele vonnissen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het verhaal van Chedwa Polak, van wie de erfenis van haar moeder is afgenomen door een oplichter, maar die zelfs nadat ze in het gelijk is gesteld door een civiele rechter feitelijk niets kan ondernemen richting haar oplichter?1
Ja
Erkent u dat het vaker voorkomt dat mensen die civiel in het gelijk zijn gesteld, door een werkwijze die moeilijk anders dan oplichting kan worden genoemd, zich machteloos voelen tegenover de oplichter die zich voordoet als «kale kip» waar niet van te plukken valt?
Naar de ervaringen van mensen die via een civiele procedure getracht hebben hun schade vergoed te krijgen is in het verleden vaker onderzoek gedaan. Zo heeft het WODC in opdracht van JenV verschillende onderzoeken naar schadeverhaal voor slachtoffers van strafbare feiten uitgevoerd, waarbij onder andere is gekeken naar ervaringen van slachtoffers met het verhalen van schade via een civiele procedure.2 Eén van de geconstateerde knelpunten voor slachtoffers om hun schade te verhalen via deze weg is het uitblijven van betaling van de schadevergoeding door de veroordeelde partij, omdat toewijzing van de vordering niet garandeert dat de dader ook kan betalen. Ook in het recente advies van de Commissie Donner «Op verhaal komen, naar een afgewogen, consistent en betaalbaar stelsel voor compensatie van slachtoffers van een strafbaar feit»3 staat dat het civiel proces niet altijd uitkomst biedt wanneer de dader geen of onvoldoende financiële middelen heeft. Op dit moment wordt met de ketenpartners in voorbereidende zin gesproken over de verschillende voorstellen in het advies.4
Snapt u het ongenoegen bij slachtoffers dat de overheid eigenlijk niets voor ze kan betekenen in dergelijke situaties en dat ze er alleen voor staan?
Ja, ik begrijp dat er ongenoegen is bij gedupeerden als een partij die tot het betalen van een bedrag is veroordeeld, niet betaalt.
Erkent u dat de overheid beter in staat zou zijn dan de slachtoffers zelf om inzage te krijgen in de werkelijke vermogenspositie en de verhaalsmogelijkheden bij de mensen die geld verschuldigd zijn en tevens het onderscheid kunnen maken tussen «niet kunnen» of «niet willen» betalen, zoals ook het CJIB bijvoorbeeld doet bij bedragen die verschuldigd zijn op strafrechtelijke titel?
Voor de executie van een civielrechtelijk vonnis kan de eisende partij – indien de veroordeelde partij niet vrijwillig betaalt – een gerechtsdeurwaarder inschakelen. Bij de executie van civiele vonnissen handelt de gerechtsdeurwaarder als openbaar ambtenaar. In die hoedanigheid heeft de gerechtsdeurwaarder bevoegdheden om ten behoeve van de eisende partij een vonnis gedwongen ten uitvoer te kunnen leggen. De gerechtsdeurwaarder kan beslag leggen op inkomsten en/of vermogen. Voordat een gerechtsdeurwaarder dat doet, zal hij in het kader van de uitoefening van de ambtshandeling inventariseren welke verhaalsmogelijkheden de veroordeelde partij biedt. Hierbij baseert hij zich op gegevens van bijvoorbeeld het UWV of van banken. Ook zal hij het Digitaal Beslagregister (DBR) raadplegen of er niet al andere beslagen zijn gelegd. Indien er beslag is gelegd, is de tot betaling veroordeelde partij verplicht om zijn bronnen van inkomsten op te geven. Daarnaast is de deurwaarder bevoegd aan iedereen van wie hij vermoedt dat deze aan de veroordeelde partij periodieke betalingen verricht, zoals loon of uitkering, te vragen of dat zo is. De bevraagden zijn verplicht hierop schriftelijk te antwoorden. De deurwaarder kan tenslotte aan een bank vragen of deze geldmiddelen van de veroordeelde partij onder zich heeft. De deurwaarder heeft naar mijn mening voldoende mogelijkheden om inzage te krijgen in de werkelijke vermogenspositie en om te beoordelen of er sprake is van niet kunnen of niet willen betalen.
In de televisiereportage waarop de vragensteller zich baseert komt naar voren dat de veroordeelde partij eigendommen zou hebben in Spanje. Een civielrechtelijk vonnis van een Nederlandse rechter is rechtstreeks uitvoerbaar in elke andere lidstaat van de EU op grond van de Verordening Brussel I Bis (1215/2012). Deze uitspraak kan in Spanje ten uitvoer worden gelegd, ook zonder medewerking van de partij die moet betalen, bijvoorbeeld door een beslag op bankrekeningen of op onroerende zaken van die partij. Het Europese E-Justice Portaal bevat informatie over hoe dit in Spanje in zijn werk gaat (Europees e-justitieportaal – Hoe kan ik de naleving van een uitspraak afdwingen? (europa.eu)).5
Bent u bereid te bezien of de overheid in dergelijke situaties slachtoffers kan helpen met het verhaal van de schade na civielrechtelijke vonnissen, of bijvoorbeeld een deel van het schadebedrag voor kan schieten aan slachtoffers en de vordering (deels) over kan nemen omdat de overheid beter in staat kan worden geacht te innen bij de betalingsplichtige dan het benadeelde individu? Zo niet, waarom niet?
Nee, ik zie op dit moment geen aanleiding voor de overheid om hierin een rol te vervullen.
Bij een civiele procedure, zoals in voornoemde casus, gaat het niet om publiekrechtelijke straffen of maatregelen en is er dan ook geen rol voor de overheid. Het ligt daarom niet in de rede dat de overheid helpt om schadevergoeding te innen die in een civiele procedure is toegewezen en evenmin om in dat kader voorschotten te verstrekken. Ik verwijs tevens naar het advies van de Commissie Donner, waarin de Commissie concludeert dat de inning door het CJIB in strafzaken geen ongerechtvaardigde bevoordeling is van deze groep slachtoffers ten opzichte van de slachtoffers die een schadevergoeding via het civiele proces trachten te verkrijgen en daar geen vergelijkbare voordelen genieten. Ook de Commissie Donner stelt in dat verband dat de schadevergoedingsmaatregel bij het strafproces hoort en dat deze als onderdeel van de gehele sanctie moet worden begrepen. In een civiele procedure worden civielrechtelijke vorderingen tussen partijen toegewezen.6
Dat de schadeveroorzaker niet of niet voldoende in staat is om de schade te vergoeden, rechtvaardigt evenmin dat de overheid een rol moet spelen in het verhalen van de schade op basis van een civiel vonnis. Bij de executie van civiele vonnissen handelt de gerechtsdeurwaarder als openbaar ambtenaar. In die hoedanigheid heeft de gerechtsdeurwaarder naar mijn oordeel voldoende bevoegdheden om ten behoeve van de eisende partij een vonnis gedwongen ten uitvoer te kunnen leggen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wat kunt u betekenen voor dergelijke slachtoffers? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Ik zie geen grondslag voor de overheid om een rol te vervullen in het verhaal van een vordering die is toegekend in een civiel vonnis.
De uitvoering van onderzoek naar de mogelijke risico’s van biobrandstoffen voor scheepsmotoren in de binnenvaart |
|
Mahir Alkaya |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «ASV kraakt FAME-onderzoek; geen oog voor de praktijk» en «ASV: onderzoek naar FAME deugt niet»?1, 2
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek die vanuit de Algemeene Schippersvereeniging (ASV) klinkt over de wijze waarop het onderzoek waartoe de motie Bisschop/Alkaya (Kamerstuk 35 626, nr. 25) oproept wordt uitgevoerd?
In 2020 heb ik de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en het Expertise en Innovatiecentrum Binnenvaart (EICB) opdracht gegeven om onderzoek uit te voeren naar de toepassing van biobrandstof in de binnenvaart. Uit dit onderzoek kwam voort dat er enkele technische risico’s waren, maar dat deze beheersbaar zijn. TNO concludeerde ook dat in de binnenvaart de laatste vijf jaar al ervaring is opgebouwd met de toepassing van biobrandstof-blends. In de sector ontstond ondanks het onderzoek toch onrust over het bijmengen van biobrandstof, wat tot de vraag om een vervolgonderzoek leidde in de motie Bisschop/Alkaya.3 Ik heb kennisgenomen van de kritiek van de ASV op dit vervolgonderzoek.
Ten eerste spreekt de ASV haar zorgen uit over de focus van het onderzoek op datgene wat schippers kunnen doen om veilig met biobrandstof te kunnen varen, in plaats van de risico’s die mogelijk onzuivere brandstof met zich meebrengt. Ik heb het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) opdracht gegeven onderzoek uit te voeren naar de risico’s van verschillende soorten biobrandstoffen voor scheepsmotoren in de binnenvaart en hoe de reductieverplichting op een zorgvuldige wijze vormgegeven kan worden, zoals gevraagd in de motie Bisschop/Alkaya. Hieruit zullen aanbevelingen volgen voor alle relevante betrokken partijen, inclusief overheid, schippers, brandstofleveranciers, etc. Deze aanbevelingen zullen voor het einde van het jaar door NEN met de betrokken partijen en Uw Kamer worden gedeeld.
De reductieverplichting van 6% zal per 1 januari worden ingevoerd. Besloten is echter om voor de binnenvaart de jaarlijks groeiende jaarverplichting van de REDII niet in het Besluit energie vervoer op te nemen. Hierover is Uw Kamer geïnformeerd bij de aanbieding van het Besluit energie vervoer.4
Als tweede geeft de ASV aan dat het NEN onderzoek vooral uit deskresearch zou bestaan. Naast deskresearch worden in het onderzoek praktijkervaringen verzameld door middel van het Meldpunt Binnenvaart, en is een enquête verspreid onder binnenvaartschippers. Het Meldpunt Binnenvaart is op initiatief van BLN-Schuttevaer, CBRB, de Nederlandse Organisatie Voor de Energiebranche en IVR5 opgezet voor binnenvaartschippers die problemen ervaarden met biobrandstof. De enquête bedraagt onder andere vragen over de kwantiteit, kwaliteit, testen en certificaten van de getankte biobrandstof en de eventuele consequenties.
Als laatste wijst de ASV erop dat zij niet betrokken is geweest bij het onderzoek. De ASV is betrokken bij het opstellen van de onderzoeksvraag. Haar commentaar is deels verwerkt en de ASV heeft een toelichting ontvangen op de verwerking van haar commentaar. Gedurende het onderzoek heeft NEN de ASV via het algemene contactadres, zoals vermeld op de ASV website, benaderd voor het invullen van voornoemde enquête. Daarnaast zijn ook individuele schippers benaderd. Zodra het onderzoek is afgerond zullen de resultaten met de branche, waaronder ook de ASV, worden besproken.
Kunt u aangeven op welke wijze – en vanaf welk moment – de binnenvaartschippers zijn betrokken bij het uitgezette onderzoek?
De binnenvaartschippers zijn vanaf het begin betrokken via hun branchevertegenwoordigers, CBRB, BLN-Schuttevaer en ASV. De onderzoeksvragen zijn eerst aan hen voorgelegd. Hun commentaar daarop is deels verwerkt of gemotiveerd niet verwerkt voor het onderzoek in opdracht werd gegeven. Gedurende het onderzoek zijn ook individuele schippers benaderd door middel van de eerdergenoemde enquête. Ook is er in het onderzoek gebruik gemaakt van de ingekomen meldingen (25) bij het Meldpunt Binnenvaart.
Klopt het dat het onderzoek door NEN zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot deskresearch en dat de op handen zijnde implementatie van de herziene Richtlijn hernieuwbare Energie (REDII) hierbij een rol heeft gespeeld?
In het onderzoek worden naast deskresearch praktijkervaringen verzameld door middel van het Meldpunt Binnenvaart en de eerdergenoemde enquête. Het onderzoek is er verder op gericht datgene te doen wat mogelijk is voor de Kamerbehandeling van het Besluit energie vervoer, zoals gevraagd in de motie Bisschop/Alkaya. Aangezien het onderzoek niet volledig voor de Kamerbehandeling van het Besluit energie vervoer kan worden afgerond, is besloten om voor de binnenvaart af te zien van de jaarverplichting uit de REDII.
Deelt u de mening dat tijdsdruk geen argument mag zijn om de scope van dit door de Kamer gevraagde onderzoek smal te houden?
NEN formuleert antwoorden op de onderzoeksvragen uit de motie Bisschop/Alkaya, met de middelen die kunnen worden ingezet binnen de tijd die de motie Bisschop/Alkaya heeft aangegeven. Dat wil zeggen dat NEN onderzoek verricht met de data die zij voor de Kamerbehandeling Besluit energie vervoer konden verzamelen en ter beschikking hadden (o.a. van het Meldpunt Binnenvaart en reacties en ervaringen van schippers zelf). In een langduriger onderzoek hadden meer data verzameld kunnen worden. Ook vergt het nauwkeurig meten en analyseren van de aanwezige brandstoffen (bijv. het meten van Cloud Point, CFPP, CFBT, SMG, en gehaltes aan monoglyceriden) veel tijd. In deze setting is NEN afhankelijk van de snelheid van data-analyses en reacties van respondenten. NEN zal aangeven in haar rapport welke onderzoeksvragen nog openstaan om tot veilige toepassing van biobrandstof in scheepsmotoren te komen. Indien de resultaten aanleiding geven voor vervolgonderzoek, zal Uw Kamer worden geïnformeerd hoe daar opvolging aan wordt gegeven.
Klopt het dat de insteek vanuit NEN koerst op «good housekeeping»? Zo ja bent u bereid om de onderzoekers opdracht te geven om tevens de praktijkwerking en het kwaliteitsgehalte van biobrandstoffen te laten onderzoeken door middel van veldonderzoek?
De praktijkwerking en het kwaliteitsgehalte van biobrandstoffen maken deel uit van de onderzoeksopdracht en dit zal ook in het rapport terugkomen. NEN is bezig met de beantwoording van alle vragen gesteld in de motie Bisschop/Alkaya en zal aanbevelingen doen aan alle partijen in de keten voor mogelijke vervolgstappen en oplossingen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 aangaf, indien de resultaten aanleiding geven voor vervolgonderzoek, zal Uw Kamer worden geïnformeerd hoe daar opvolging aan wordt gegeven.
Wat gaat u verder ondernemen om het vertrouwen van de binnenvaartsector ten aanzien van dit onderzoek te herwinnen?
Ik ben en blijf in gesprek met de branche over de conclusies en aanbevelingen die uit dit onderzoek naar voren zullen komen en zal de branche blijven betrekken bij een eventueel vervolg. Ook zal ik samen met de branche de eerste jaren van een verplichting blijven monitoren.
Het bericht dat Ter Apel overvol is |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u van de drukte in Ter Apel waar mensen in tenten op stoelen moeten slapen en vechtpartijen zijn uitgebroken vanwege de toename van het aantal asielzoekers?1
Het tekort aan opvangplekken is vooral zichtbaar aan het begin van het asielproces in Ter Apel. Nieuw binnenkomende asielzoekers kunnen niet meer worden opvangen op andere locaties, waardoor zij de nacht moeten doorbrengen in paviljoens buiten het azc. Dit heeft gevolgen voor de kwaliteit en veiligheid van de opvang en zorgt voor inhumane en onveilige situaties. Ik besef dat het een zeer onwenselijke situatie is, zowel voor nieuw binnenkomende asielzoekers, het betrokken personeel en inwoners van de gemeente Westerwolde. Dat betreur ik zeer. Met de betrokken partijen doe ik er alles aan om deze situatie in de toekomst te voorkomen.
Wat is uw reactie op de noodpreek uit de gemeente Westerwolde?
Op 20 oktober jl. heeft de voorzitter van de veiligheidsregio Groningen een bijstandsverzoek gedaan op grond van artikel 51 Wet veiligheidsregio’s. In reactie hierop heeft het kabinet de commissarissen van de Koning op 22 oktober jl. verzocht om op korte termijn per provincie 100 extra opvangplekken te realiseren en te exploiteren om Ter Apel te ontlasten. Dit verzoek heeft geresulteerd in bijna 700 extra opvangplekken. Vanuit het kabinet is veel waardering voor de provincies die aan deze oproep gehoor hebben gegeven. Dit heeft de druk op Ter Apel al aanzienlijk verminderd. Daarnaast zijn er de afgelopen periode veel nieuwe noodlocaties geopend. De verwachting is dat hierdoor de druk op aanmeldcentrum Ter Apel ook de komende periode zal afnemen.
Op 26 oktober jl. is met de commissarissen van de Koning in hun rol als Rijksheer geconcludeerd dat, ondanks dat de problematiek niet volledig is opgelost, de reguliere governance van Landelijke en Provinciale Regietafels weer aan zet is om deze opgave aan te pakken. Dit is tijdens de Landelijke Regietafel van 3 november jl. bevestigd. Daarmee is het bijstandsverzoek van 20 oktober jl. afgehandeld. Wel blijft de situatie ten aanzien van de asielopvang in het algemeen, en Ter Apel in het bijzonder, grote aandacht van het kabinet behouden, omdat de opvangcapaciteit onder druk blijft staan. Door veel partijen wordt hard gewerkt om de opvangproblematiek het hoofd te bieden en de situatie ten aanzien van aanmeldcentrum Ter Apel structureel te verbeteren.
Wat gaat u op korte termijn doen om de tekorten aan slaapplekken en de bijbehorende onrust weg te nemen?
Het COA heeft sinds eind augustus jl. ruim 6.500 extra opvangplekken in gebruik genomen. Dit zijn met name tijdelijke opvangplekken die voor vier weken tot zes maanden inzetbaar zijn.
Daarnaast worden door de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid, het COA en het Rijksvastgoedbedrijf verschillen maatregelen genomen om de achterstand op het realiseren van de taakstelling uitplaatsing vergunninghouders in te lopen. Op dit moment is ongeveer een derde van de bewoners van de COA-opvang vergunninghouder. In totaal zijn dat bijna 12.000 vergunninghouders, waarvan meer dan de helft langer dan veertien weken wacht op huisvesting in een gemeente.
Waarom zag u deze piek niet aankomen en heeft u niet de tijd genomen om het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) hierop voor te bereiden?2
Het COA heeft onder andere extra opvangcapaciteit nodig door de stijgende asielinstroom en het toenemende aantal nareizigers dat in het kader van gezinshereniging naar Nederland komt met het afnemen van de reisbeperkingen als gevolg van COVID-19. Ook zijn door de komst van Afghaanse evacués in korte tijd meer opvangplekken nodig. Daarnaast verblijven er nu bijna 12.000 vergunninghouders in de COA-opvang, waarvan ruim de helft langer dan de afgesproken 14 weken na vergunningverlening. Dit komt voor een belangrijk deel door de landelijke krapte op de woningmarkt. Dat deze factoren zich tegelijk in deze mate zouden voortdoen, was niet voorzien. In de eerste helft van 2021 nam de bezetting bij het COA zelfs af.
Het COA heeft de afgelopen jaren veelvuldig geprobeerd om met het aantal beschikbare opvangplekken aan te laten sluiten bij de capaciteitsprognose. Met dat doel zijn de leden van de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie (LRT) in november 2019 al gevraagd om extra opvanglocaties en het verlengen van aflopende locaties. Dit laatste is goed gelukt, het eerste niet.
De afgelopen maanden zijn deze gesprekken geïntensiveerd en hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ikzelf provincies en gemeenten met klem gevraagd om op zeer korte termijn locaties aan te dragen voor (tijdelijke) asielopvang of (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders. Naar aanleiding van deze oproep zijn een groot aantal, veelal tijdelijke, (nood)opvanglocaties al geopend.
Hebben het COA en de gemeente wel voldoende middelen om de overlast aan te kunnen pakken?
Onder de groep asielzoekers bevindt zich een kleine groep die binnen en buiten de opvanglocaties overlast veroorzaakt of zich schuldig maakt aan criminaliteit. Het draagvlak voor de opvang van mensen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging wordt hiermee ondermijnd. Ik zet mij er enorm voor in om de overlast daar waar mogelijk te voorkomen en stevig te pakken. Hiertoe is een breed palet aan maatregelen beschikbaar, die gebundeld zijn in de zogenoemde toolbox3. Zo kan het COA haar bewoners op basis van de aard en omvang van de overlast tijdelijk overplaatsen naar een sobere time-outplek of de Handhaving- en Toezichtlocatie in Hoogeveen. In geval van crimineel gedrag wordt aangifte gedaan en kunnen strafrechtelijke maatregelen worden getroffen. Voor de aanpak van overlast buiten de opvanglocatie werk ik samen met de gemeente en de andere partners uit de driehoek.
Ik heb de gemeente Westerwolde dit jaar een specifieke uitkering van 150.000 euro toegekend om overlast buiten de opvanglocatie aan te pakken. Ondanks deze maatregelen zullen incidenten nooit geheel voorkomen kunnen worden. Ik blijf samen met de ketenmariniers en alle betrokken partijen continu kijken welke extra maatregelen ingezet kunnen worden om overlast en criminaliteit van asielzoekers aan te pakken.
Het bericht dat woningverhuurders met een miljardenclaim dreigen richting de staat. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Woningverhuurders dreigen met miljardenclaim tegen staat»?1
Ja.
Bent u bereid om voor de voorgenomen invoering om het aantal WOZ-punten in het woningwaarderingsstelsel te maximeren op 33% per ommegaande de interne adviezen over het eigendomsrecht naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op voornoemd artikel, de eerdere aankondiging dat een gerechtelijke procedure wordt gestart als de maatregel ongewijzigd in werking treedt en het feit dat het Ministerie van BZK een concept-dagvaarding heeft ontvangen, ligt het in de rede dat ten aanzien van deze maatregel mogelijk een gerechtelijke procedure wordt gestart. In het licht van die mogelijke procedure ben ik niet bereid om de interne adviezen met betrekking tot het eigendomsrecht openbaar te maken.
Bent u bereid om voor de voorgenomen invoering om het aantal WOZ-punten in het woningwaarderingsstelsel te maximeren op 33% per ommegaande de formele en informele adviezen van de Landsadvocaat over het eigendomsrecht naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Mijn verantwoordelijkheid als Minister brengt mee dat ik telkens een eigen afweging maak voor welke gevallen ik de Landsadvocaat inschakel. Voor de bovengenoemde maatregel heb ik, gelet op de aankondiging dat een gerechtelijke procedure wordt gestart als de maatregel ongewijzigd in werking treedt en de binnengekomen concept-dagvaarding, aanleiding gezien om in overleg te treden met de Landsadvocaat. Voor adviezen van de Landsadvocaat die zijn opgesteld na 1 juli 2021 geldt dat deze in beginsel openbaar gemaakt kunnen worden, als het gaat om adviezen over beleid en het procesbelang van de Staat zich niet verzet tegen openbaarmaking. Ook dit is overeenkomstig de eerdergenoemde kabinetsreactie.2 De hier bedoelde advisering van de Landsadvocaat dateert echter van april 2021, dus van voor de datum waarop de nieuwe beleidslijn van kracht is geworden. De Landsadvocaat hoefde destijds nog geen rekening te houden met mogelijke openbaarmaking van de adviezen. Daarom wil ik deze adviezen niet verstrekken aan de Kamer. Ook indien de adviezen van na 1 juli 2021 zouden dateren, zouden deze op dit moment in de tijd niet worden verstrekt gelet op de aangekondigde gerechtelijke procedure.
Bent u bereid voor de voorgenomen invoering om het aantal WOZ-punten in het woningwaarderingsstelsel te maximeren op 33% te zijner tijd het advies van de Raad van State over het eigendomsrecht naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Adviezen van de Raad van State over algemene maatregelen van bestuur worden altijd openbaar gemaakt gelijktijdig met de bekendmaking van de algemene maatregel van bestuur. Ik kan de toezegging doen de Tweede Kamer erop te wijzen als het advies gepubliceerd is.
Het bericht 'Tien jaar medicijnen slikken, zonder controle tussendoor: is het niet tijd voor een jaarlijkse medicatie-APK?’ |
|
Liane den Haan (GOUD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
Bent u bekend met de uitzending van RADAR?1
Ja.
Wat vindt u van het resultaat van de peiling van RADAR dat 39 procent van de mensen die langer dan vijf jaar medicijnen gebruikt, niets horen van hun apotheker of arts?
Passende zorg en maatwerk zijn van groot belang om patiënten de zorg te bieden die zij nodig hebben. Zorgverleners zetten zich hier actief voor in. Voorschrijvers, apothekers en (wijk)verpleging houden in de gaten dat patiënten hun medicijnen goed en veilig gebruiken en als deze niet langer nodig zijn, tijdig stoppen. Voor bepaalde patiënten, bijvoorbeeld kwetsbare ouderen, is meer intensieve zorg wenselijk dan voor andere patiënten. Voor patiënten die aangeven begeleiding bij hun medicatiegebruik nodig te hebben, vind ik het belangrijk dat zij deze zorg ook krijgen. Daar ligt een verantwoordelijkheid van de zorgverleners. Daarnaast is het ook van belang dat patiënten die behoefte hebben aan meer contact zich duidelijk uitspreken, zodat de zorgbehoefte zichtbaar wordt voor zorgverleners.
Wat vindt u van de uitkomst dat één op de tien mensen medicatie langer dan de voorgeschreven behandelduur gebruikt?
De voorgeschreven behandelduur is niet voor alle patiënten en onder alle omstandigheden gelijk. Richtlijnen gaan uit van gemiddelden. Voor goede zorg is het noodzakelijk dat de zorgverlener samen met de patiënt afwegingen maakt. Minderen en stoppen van geneesmiddelen is niet altijd eenvoudig en kan risico’s met zich mee brengen. De juiste begeleiding door voorschrijver en apotheker is belangrijk voor het goed en veilig afbouwen of stoppen van medicijnen. Daarvoor hebben de huisartsen-, apothekers- en medisch specialistenorganisaties (resp. Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en Federatie Medisch Specialisten (FMS)) een module «Minderen en Stoppen van Medicatie» als onderdeel van de Multidisciplinaire Richtlijn «Polyfarmacie bij Ouderen» ontwikkeld.2 Implementatie van deze richtlijn is dit jaar gestart door de betrokken partijen. Zo worden bij herziening van NHG-en KNMP-richtlijnen de genoemde module en de bijbehorende Kennisdocumenten meegenomen.
Als onderdeel van de zorg kunnen patiënten zich met vragen wenden tot de arts en apotheker. Daarnaast kunnen patiënten en mantelzorgers informatie vinden op Apotheek.nl en Thuisarts.nl.
Wat vindt u van het idee om een jaarlijkse medicatie-APK te hebben voor mensen die langdurig medicijnen gebruiken?
Het doel van de farmacotherapeutische begeleiding is om veilig, effectief en passend gebruik van geneesmiddelen voor patiënten met chronische aandoeningen te borgen. Voorschrijver, apotheker en patiënt hebben een verantwoordelijkheid zich uit te spreken wanneer er meer begeleiding nodig is, zodat de zorgbehoefte zichtbaar is voor alle zorgverleners.
Wanneer een zorgverlener of patiënt een probleem signaleert, stemmen de apotheker en voorschrijver af en vinden zij in samenspraak met de patiënt een passende oplossing. Huisartsen, apothekers en wijkverpleging hebben landelijke eerstelijns samenwerkingsafspraken (LESA) samengebracht in de LESA «Organisatie van zorg bij chronische medicatie». Organisaties voor huisartsen en apothekers, NHG en de KNMP, geven aan dat de meeste winst te behalen is door het doen van tussentijdse checks. Achter de schermen houden apothekers en artsen de medicamenteuze behandeling van patiënten in de gaten, de medicatiebewaking. Voorbeelden hiervan zijn medicatiebeoordelingen, en eerste en tweede uitgifte begeleiding. Daarna nemen ze zo nodig contact op met de patiënt, ook hier is maatwerk van belang.
Een jaarlijkse controle bij alle patiënten die langdurig medicijnen gebruiken is daarom niet voor iedereen noodzakelijk. Bovendien zou, vanwege de gelimiteerde capaciteit van de zorg, een jaarlijkse APK kunnen leiden tot minder goede begeleiding van patiënten met een sterkere zorgbehoefte en patiënten met een hoger risico op farmacotherapeutische problemen.
Wat wordt er door apothekers en huisartsen gedaan om bij mensen onder de aandacht te brengen, dat zij ook zelf aan de bel kunnen trekken als zij willen stoppen met medicatie? Worden modules zoals «Minderen en stoppen van medicatie» ook ingezet voor jongere mensen, zodat er in de praktijk meer aandacht is voor het stoppen en minderen van medicijnen?
Het minderen en stoppen van medicatie zien apothekers en artsen niet als een los instrument, maar als een integraal onderdeel van de medicamenteuze behandeling. De integratie hiervan is onderdeel van implementatie van de Multidisciplinaire Richtlijn «Polyfarmacie bij Ouderen». Zowel bij aanvang alsook gedurende de medicamenteuze behandeling wordt er in gesprekken met de patiënt meer aandacht besteed aan het afbouwen en stoppen van medicatie. Daarnaast zien voorschrijvers en apothekers begeleiding bij minderen en stoppen bij alle patiënten als een integraal onderdeel van de behandeling. Het minderen en stoppen wordt bijvoorbeeld meegenomen in de medicatie-evaluaties en medicatiebeoordelingen.
Dit is in lijn met de aanbevelingen van de module «Minderen en Stoppen van Medicatie» die onderdeel uitmaakt van de Multidisciplinaire Richtlijn. De Multidisciplinaire Richtlijn hanteert een leeftijdsgrens van 70 jaar als definitie van «de oudere patiënt». Dit laat onverlet dat de principes zoals besproken in de module ook toepasbaar zijn bij andere doelgroepen dan ouderen. Via het Netwerk Patiënten Informatie, initiatief van verschillende informatieplatforms3 en VWS, is voor patiënten en mantelzorgers betrouwbare en begrijpelijke patiëntinformatie ontwikkeld. Deze informatie is te vinden is op onder andere Thuisarts.nl en Apotheek.nl.
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie Den Haan c.s. (29 477, nr. 717) waarin wordt gevraagd om te onderzoeken hoeveel mensen die recht hebben op een medicatiebeoordeling er ook daadwerkelijk één krijgen en te onderzoeken hoeveel mensen die volgens de richtlijnen geen recht hebben op een medicatiebeoordeling, maar wel meerdere medicijnen slikken, een andere vorm van een medicatie-evaluatie krijgen?
Deze punten worden meegenomen in een breed en omvangrijk onderzoek naar het veilig gebruiken van medicijnen. Ik ben op dit moment bezig met het aanbesteden van dit onderzoek naar de medicatieveiligheid.
Medio 2022 zijn de cijfers van het aantal medicatiebeoordelingen tot en met 2021 bekend.
Is er al meer bekend over andere vormen van medicatie-evaluatie voor mensen die geen baat hebben bij een intensieve medicatiebeoordeling, waarover de betrokken koepels van zorgverleners in de loop van 2021 meer zouden delen?
De NHG en KNMP zijn van mening dat beter is om te investeren in de bestaande medicatie-evaluaties en geen nieuwe instrumenten te ontwikkelen. Onder de bestaande vormen van medicatie-evaluatie vallen onder andere start- en controleconsulten bij de huisarts, POH’er en apotheker, de eerste en tweede uitgifte begeleiding in de apotheek en ontslaggesprekken in het ziekenhuis.
Door medicatie-evaluaties goed te integreren in de zorg en overal te implementeren kunnen problemen en nieuwe zorgvragen ten aanzien van het medicatiegebruik tijdig gesignaleerd en opgelost worden. Wat betreft NHG en KNMP moet de focus hierop liggen en niet op het ontwikkelen van nieuwe instrumenten, zoals een jaarlijkse medicatie-APK.
Serologische tests |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Serologische test: de nog onbekende coronatest» in Elsevier Weekblad (EW) over serologische tests?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het volgende citaat uit een Europese non-paper genoemd in dit artikel: «Gebruik van Digital Green Certificates die zijn afgegeven op basis van positieve serologie kunnen impact hebben op de publieke houding ten opzichte van het relatieve belang van vaccinatie»?
Ik vind het niet passend om te reageren op een citaat uit een non-paper dat ik niet gezien heb, zeker omdat in dit citaat de context ontbreekt.
Is het zo dat de EU afwijzend staat tegenover serologische tests omdat dit de vaccinatiebereidheid kan doen afnemen?
Op 18 oktober heeft de Europese Commissie2 een aantal punten ter overweging samengevat over het gebruik van serologische testen voor toegang, gebaseerd op een rapport van de ECDC (European Centre for Disease Prevention and Control). Een aantal voorname overwegingen zijn:
Het Outbreak Management Team (OMT) heeft daar in het 127e advies ook over geadviseerd. Zij geven aan dat het tijdstip van infectie niet vast te stellen is met een serologische test, en dat er daarom geen termijn kan worden gekoppeld aan het CTB. Ook geven zij aan dat er nog geen internationaal geaccepteerde afkapwaarde bekend is.
Zoals ik bij diverse gelegenheden heb aangeven ben ik geïnteresseerd in het gebruik van serologie. Op basis van bovenstaande argumenten is het kabinet echter nog niet tot de conclusie gekomen dat serologie nu al een rol kan spelen bij het coronatoegangsbewijs. Het wel of niet inzetten van serologische testen voor toegang wordt niet beïnvloed door een mogelijke invloed op de vaccinatiebereidheid.
Sluit u uit dat de vaccinatiebereidheid ook maar in enig opzicht een rol speelt in het wel of niet toelaten van serologische tests door het kabinet in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer het in EW-artikel genoemde non-paper sturen?
Op basis van het artikel in Elsevier, kan ik niet opmaken om welk non-paper het gaat. Overigens zijn de genoemde argumenten in antwoord op vraag 3 en 4 leidend in de keuze om op dit moment geen serologische tests in te zetten.
Erkent u inmiddels dat natuurlijke immuniteit betere bescherming biedt op de lange termijn dan een vaccin? Zo nee, hoe beoordeelt u dan de uitspraken van Pfizer wetenschappers waarin Pfizer wetenschappers zelf toegeven dat natuurlijke immuniteit inderdaad betere bescherming biedt?2
Zowel vaccinatie als een doorgemaakte infectie biedt een goede bescherming. Dat immuniteit op basis van een besmetting betere bescherming biedt dan immuniteit op basis van vaccinatie wordt bijvoorbeeld weersproken door recent onderzoek in de VS4. Het grote voordeel van vaccinatie ten opzichte van immuniteit door een besmetting is dat bij een besmetting na vaccinatie er een veel kleinere kans is op een ernstig ziektebeloop, ziekenhuisopname en IC-opname. Bovendien vermindert vaccinatie ook de kans op besmetting en de kans op virusoverdracht als een gevaccineerde toch het virus oploopt.
Is Nederland afhankelijk van de EU voor het invoeren van de serologische test?
Voor de eventuele invoering van serologische tests voor het coronatoegangsbewijs (binnenlands gebruik) is Nederland niet afhankelijk van de EU. Voor de invoering van serologische tests voor het EU Digitaal Corona Certificaat (voor reizen), is wel overeenstemming op EU-niveau nodig.
De klimaatimpact van door de veestapel uitgestoten methaan. |
|
Derk Boswijk (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Koe uit beklaagdenbank; Klimaatimpact Nederlandse veestapel jarenlang fors overschat»?1
Ja.
Klopt het dat het rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) AR6 «The Physical Science Base» stelt dat het effect van constante methaanemissies met een factor drie tot vier is overschat, en dat het effect van groeiende methaanemissies met een factor vier tot vijf is onderschat?2
Dit klopt niet. In het rapport worden bevindingen van een modelonderzoek aangehaald, waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de rekenmethode GWP* en GWP100 (de huidige standaard) over het berekenen van het opwarmende effect van methaan bij constante en bij stijgende methaanuitstoot over een periode van 20 jaar. De rekenmethode GWP* wijst niet uit dat de invloed van koeien drie tot vier keer minder is dan gedacht. Het drukt alleen de invloed van kortlevende broeikasgassen, zoals methaan, op de opwarming van de aarde anders uit in de tijd dan GWP100 en is het daarbij dus belangrijk in welke context de vergelijking wordt gemaakt. De rekenmethode GWP* laat zien dat het reduceren van methaan een efficiënte manier is om op korte termijn de opwarming van de aarde af te zwakken.
Gezien deze vraag en vraag 3 licht ik bovenstaande graag als volgt nader toe. Het IPCC bestaat uit drie werkgroepen: werkgroep 1: Visies en principes «Oorzaken», werkgroep 2: Gevolgen, kwetsbaarheden en adaptaties en werkgroep 3: Mitigatie «terugdringen van broeikasgasemissies». Het genoemde IPCC rapport is een product van werkgroep 1. Dit rapport geeft alleen een weergave van actuele wetenschappelijke inzichten van klimaatonderzoek, waaronder verschillende methodes, zoals GWP100 en GWP*, voor het berekenen van de bijdrage van kortdurende broeikasgassen, zoals methaan, aan de mondiale opwarming. Het IPCC doet daarbij geen uitspraak over welke methode beter zou zijn of welke methode gebruikt zou moeten worden.
Voor het vergelijken en wegen van de bijdrage van broeikasgassen in de loop van de tijd maakt het uit met welke rekenmethode gewerkt wordt en over welke periode deze impact worden vergeleken. Binnen de internationale klimaatafspraken is door alle landen afgesproken om te werken met de Global Warming Potential 100rekenmethode, ook wel GWP100 genoemd. Daarmee wordt de impact van de broeikasgassen over een periode van 100 jaar berekend en vergeleken met de bijdrage van CO2. Met deze rekenmethode kan de impact van de broeikasgassen (zoals methaan, lachgas en CO2) in de loop van de tijd met elkaar vergeleken en verrekend worden in CO2-equivalenten. Met deze methode kunnen de bijdragen van broeikasgassen en van landen door de tijd heen en ten opzicht van elkaar eenvoudig worden vergeleken.
In het IPCC-rapport worden er naast de GWP100 andere rekenmethoden, waaronder de zogenoemde GWP*, beschreven. Deze GWP* methode geeft met name het effect van de kortlevende gassen zoals methaan anders weer dan bij GWP100. Met GWP* wordt vooral gekeken naar het effect van de verandering van de emissie van methaan op het opwarmende effect.
De verschillen tussen deze 2 methoden worden met onderstaande grafiek3 geïllustreerd.
Bovenstaande grafiek schetst dat methaanemissie (berekend met GWP*) in de eerste jaren na de uitstoot een sterk opwarmingseffect heeft en dat deze relatief snel afneemt. Als met een gemiddelde waarde gerekend wordt, zoals bijv. bij GWP100, dan is het gemiddelde opwarmingseffect in de eerste jaren van de uitstoot lager dan het daadwerkelijke opwarmingseffect, en jaren daarna hoger dan het daadwerkelijke opwarmingseffect. GWP* maakt inzichtelijk dat bij gelijkblijvend emissies van methaan er een evenwicht ontstaat in de luchtconcentratie van methaan in de atmosfeer. Bij afnemende methaanemissie neemt de luchtconcentratie ook af en daarmee ook het opwarmingseffect. De reductie van methaanemissie moet dan echter wel op mondiale schaal plaatsvinden.
Beide rekenmethoden geven relevante inzichten over de impact van methaan. Daarom is het goed dat IPCC beide methoden schetst en deze in samenhang en op mondiale schaal worden bezien. Welke implicaties deze verschillende methoden voor mitigatiestrategieën hebben, zal worden behandeld in het rapport van werkgroep III (mitigatie) van het IPCC, dat in het voorjaar van 2022 uitkomt.
Na afronding van de 6e assessment cyclus in het derde kwartaal van 2022, zullen de IPCC-inzichten uit deze cyclus in VN-verband worden besproken en kunnen dan leiden tot aanpassing van de internationale afspraken over de wijze waarop de bijdrage van (verschillende) broeikasgassen wordt berekend. Bij aanpassing van deze afspraken zal dit ook doorvertaald worden in het klimaatbeleid van Nederland. Dat is vooralsnog niet aan de orde.
Hoe duidt u deze constatering uit dit rapport? Wat betekent de constatering dat gelijkblijvende methaanemissies een veel kleiner effect hebben op klimaatverandering dan eerder werd aangenomen voor het Nederlandse klimaatbeleid met betrekking tot de landbouw en de grootte van de Nederlandse veestapel?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de constatering van de Duitse wetenschapper dat een gelijkblijvende of afnemende veestapel niet zorgt voor extra opwarming? Zo nee, waarom niet. Zo ja, wat zijn de implicaties van deze constatering?3
Ik begrijp deze redenering, maar ik deel deze niet. Gezien het feit dat klimaatverandering en emissies op mondiale schaal bezien moeten worden gaat de stelling van deze wetenschapper niet op voor de nationale situatie. Mondiaal gezien is er geen sprake van een gelijkblijvende of afnemende veestapel. Methaan is een zeer sterk broeikasgas en voordat deze emissie wordt omgezet naar CO2 komt er o.a. ozon vrij, waardoor er ook impact op de opwarming van de aarde is.
Kunt u aangeven of en op welke wijze deze nieuwe inzichten over de klimaatimpact van methaanemissies zullen worden betrokken bij de beoordeling door het kabinet van het EU-voorstel voor de herziening van LULUCF-verordening? Kunt u daarbij specifiek aangeven hoe u deze inzichten mee zult nemen in de beoordeling van het voorstel om niet CO2-uitstoot vanuit de landbouwsector mee te tellen in de LULUCF-verordening?
Op 17 september jl. heeft u de kabinetsbeoordeling ontvangen van het herzieningsvoorstel van de Europese LULUCF verordening. Daarbij geldt net zoals voor Nederland dat de EU de internationale afspraken volgt als het gaat om het berekenen en meten van broeikasgassen. Zie hiervoor ook Kamerstuk 22 112, nr. 3195.
Kunt u een reactie geven op de volgende uitspraak uit het rapport: «In reality, a decline in methane emissions to a smaller but still positive value could cause a declining warming»? Betekent dit volgens u dat lagere methaanemissies niet alleen tot een verminderde bijdrage aan klimaatverandering kunnen leiden, maar zelfs de opwarming van de aarde zouden kunnen verlagen? Zo ja, wat zouden daarvan de implicaties zijn voor het klimaatbeleid en de prioriteiten daarbinnen?
Het klopt dat een sterke mondiale reductie van methaanemissies tot minder opwarming kan leiden, wanneer er in de atmosfeer meer methaan wordt afgebroken dan er door uitstoot bijkomt. In dat geval neemt de concentratie van methaan per saldo af en daarmee de bijdrage aan het broeikaseffect.
Om die reden kan een snelle(re) mondiale reductie van methaan helpen om de temperatuurstijging te beperken. Om de temperatuurstijging op lange termijn te beperken blijft een vergaande reductie van broeikasgassen naar netto nul essentieel. De afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs, en de nationale reductieopgave voor de veehouderij m.b.t. methaan zijn leidend. Daarbij volg ik de internationale ontwikkelingen op methaan – bijvoorbeeld de methaanstrategie (zie Kamerstuk 22 112, nr. 2980) en de Global Methane Pledge – nauwlettend.
Wat is uw reactie op de oproep van de professor van Oxord University om boeren te belonen voor het verkleinen van hun veestapel, omdat dat voor verkoeling zorgt?4
De klimaataanpak is een wereldwijde opgave. Op dit moment is er wereldwijd geen sprake van een afname van de veehouderij, stijgen de methaanconcentraties nog en is er dus geen sprake van een eventuele afkoelende bijdrage. Het verkleinen van de veestapel is een van de middelen om de klimaatdoelen te halen en de bijdrage van methaan aan klimaatverandering te verminderen. In het Nederlands klimaatbeleid ligt de focus op het terugdringen van methaanemissie door innovaties en technieken en boeren worden hierin ondersteunt.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de volgende constatering uit het rapport: «Contributions to CO2 formation are included for methane depending on whether or not the source originates from fossil carbon, thus methane from fossil fuel sources has slightly higher emission metric values than that from non-fossil sources»? Mag hieruit geconcludeerd worden dat methaanemissies uit fossiele brandstoffen een grotere klimaatimpact hebben dan methaanemissies uit onder andere de landbouw? Zo ja, welke betekenis hecht u hieraan voor het Nederlandse klimaatbeleid en de prioriteiten daarbinnen? Deelt u in dit kader de mening van de professor van Oxford University dat de absolute prioriteit voor beperking van de methaanuitstoot bij de fossiele industrie zou moeten liggen?
Het klopt dat de methaanemissies uit fossiele brandstoffen een grotere klimaatimpact hebben dan biogeen methaan, omdat daarbij bij afbraak fossiele koolstof in de atmosfeer wordt gebracht, maar dat verschil is niet groot. Mede om die reden deel ik niet de mening met betrekking tot prioritering van fossiel methaan.
Het recente IPCC-rapport geeft aan dat de uitstoot van broeikasgassen zoals methaan sterk moet worden gereduceerd voor het halen van de klimaatdoelen van Parijs. Dat vraagt om een aanpak van alle bronnen van methaan, zoals ook afgesproken in het Klimaatakkoord.
Bent u bekend met de berichten «Brug over Prinses Margrietkanaal in Kootstertille onveilig: bussen en vrachtverkeer moeten omrijden» van 7 oktober 2021 en «Wijkertunnel (A9) op slot voor vrachtverkeer» van 8 oktober 2021?1, 2
Ja.
Kunt u toelichten wat de «code rood» classificering van de brug Kootstertille door Rijkswaterstaat precies betekent? Is de brug onveilig of is de brug niet veilig te verklaren?
Een inspectie naar de constructieve veiligheid van de brug eind september 2021 heeft uitgewezen dat, gezien de huidige belasting en de staat van de brug, een lastbeperking voor zwaar verkeer noodzakelijk is, om de veiligheid van de brug te kunnen blijven garanderen.
Code rood is de vertaling die de lokale media aan de ontstane situatie geeft.
Waarom is er nu toch sprake van een beperking, terwijl na de aanvaring in de 2013, met ernstige schade tot gevolg, de brug na reparatie veilig gebruikt zou kunnen worden tot 2025?
Bij de aanvaring van 2013 is één van de pijlers van de brug beschadigd geraakt. Deze pijler is destijds hersteld, waarmee de brug weer in dezelfde staat was teruggebracht naar de situatie van voor de aanvaring. Destijds was de verwachting dat de brug tot aan de geplande vervanging (toen voorzien eind 2024) veilig gebruikt zou kunnen worden. Uit onderzoek is recent (eind september 2021) gebleken dat de belasting van de aanbruggen (het deel van de brug dat de hoofdoverspanning met een landhoofd verbindt) te zwaar is en dat lastbeperking noodzakelijk is om de constructieve veiligheid te blijven garanderen.
Wat zijn de gevolgen voor de verbinding met Noordoost-Friesland voor de landbouw en industrie nu niet alleen deze brug wordt afgesloten voor zwaar verkeer, maar ook de brug bij Skûlenboarch al langere tijd dicht is voor zwaar verkeer?
Op 11 oktober heeft RWS moeten ingrijpen met de lastbeperking om de veiligheid van de (vaar)weggebruikers te blijven garanderen. In samenwerking met de provincie Fryslân en de betrokken gemeenten is het mogelijk gemaakt dat sinds maandag 25 oktober agrarisch verkeer, bussen en het overgrote deel van het vrachtverkeer met een ontheffing via afwisselend éénrichtingsverkeer de brug kan passeren. De wachttijd via het afwisselend éénrichtingsverkeer beperkt zich tot enkele minuten. Navraag bij naastgelegen bedrijf leert dat bijna 90% van hun transporten met een ontheffing via de brug Kootstertille kunnen. De verwachting is dat dit ook voor de andere bedrijven met zwaar transport geldt.
Het deel van het zware verkeer dat niet via een ontheffing via de brug kan rijden, zal helaas nog steeds via de omrijroutes moeten rijden. Dit betreft voertuigen van 30 tot 50 ton al naar gelang de afstand tussen de twee assen van het voertuig en voertuigen zwaarden dan 50 ton. Voor hen bedraagt de extra reistijd 13 minuten.
Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om per maandag 11 oktober 2021 de ontheffingen voor de boeren in de omgeving, die zo nu en dan gebruik maakten van de brug bij Skûlenboarch, in te trekken?
Voor die brug gold al een verbod (een zogenaamde «geslotenverklaring») voor vrachtwagens en bussen. Daarbij waren ontheffingen afgegeven voor voertuigen van de gemeente en voor één agrarisch bedrijf. Zowel het verbod als de ontheffingen zijn ingetrokken en vervangen door eenzelfde lastbeperking als bij de brug Kootstertille. Zo is de situatie eenduidig geregeld en wordt het uitwijken van zwaar agrarisch verkeer naar de brug Schuilenburg minder waarschijnlijk.
Kunt u uitleggen waarom de vervanging van de brug onlangs door het rijk nog met een jaar werd uitgesteld? Zijn alle mogelijkheden in kaart gebracht? Zorgt extra budget voor beheer en onderhoud voor een versnelling van dit project?
Het uitstellen van de start van de gebiedsgerichte verkenning naar vervanging van de bruggen Kootstertille en Schuilenburg is ambtelijk besproken met de betrokken regionale partners bij een voorbereidend overleg voor het Bestuurlijk Overleg MIRT in juni jl. Bij de voorbereidende werkzaamheden om te komen tot een startbeslissing, is op basis van bijgewerkte ramingen gebleken dat er onvoldoende budget en capaciteit beschikbaar is, waardoor niet wordt voldaan aan de MIRT spelregel dat bij de start minimaal 75% van het benodigd budget beschikbaar moet zijn. Aangezien dit niet het enige deelproject is dat binnen het programma «Opwaardering Hoofdvaarweg Lemmer Delfzijl» (HLD) te maken heeft met budgettaire tekorten, is recent in Bestuurlijk Overleg met de regionale bestuurders de problematiek rond Groningse en Friese bruggen integraal bezien. In dit overleg is afgesproken om onder andere de brug Kootstertille met voorrang op te pakken. Voor de verdere uitkomsten van dit BO bent u separaat geïnformeerd op 16 december 2021.
De opwaardering van de hoofdvaarweg staat binnen het aanlegprogramma HLD centraal. De voornaamste kosten en urgentie worden echter bepaald door de vervanging van (onderdelen van) de bruggen die veelal (bijna) einde levensduur zijn. Indien er extra geld voor dit aanlegprogramma beschikbaar komt, zou de verkenning naar vervanging van de bruggen Kootstertille en Schuilenburg eerder gestart kunnen worden.
Bent u bereid om een contra-expertise op te starten voor een tijdelijke versterking van de brug om hiermee een snelle oplossing voorhanden te hebben die ruimschoots voor de definitieve vervanging en het liefst op korte termijn wordt uitgevoerd met als doel het beperken of opheffen van de hinder?
In het onderzoek naar de technische staat van de brug, heeft reeds contra-expertise plaatsgevonden. Door zowel Arcadis als Nebest zijn berekeningen uitgevoerd. Beide bedrijven komen tot dezelfde conclusie. Vervolgens is ook de expertise van een regionaal bedrijf nog benut, dat leidde tot een bevestiging van de conclusies die Arcadis en Nebest hebben getrokken.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 is inmiddels afwisselend éénrichtingsverkeer over de brug Kootstertille ingesteld om de hinder te beperken.
Hoe kan het dat Rijkswaterstaat ineens werd geconfronteerd met de defecte ventilatoren in de Wijkertunnel, waardoor de keuze is gemaakt om de tunnel van de één op de andere dag af te sluiten voor vrachtverkeer?
Op 30 september en 1 oktober jl. zijn in de tunnelbuis (oostbuis) richting Alkmaar en in de tunnelbuis (westbuis) richting Amsterdam tijdens een reguliere inspectie gebreken aan ventilatoren geconstateerd. Het gaat om loszittende geluiddempende beplating en versleten lagers van motoren. Het ventilatiesysteem (langsventilatie) heeft een veiligheidsfunctie en is bedoeld om bij brand in de tunnel de rook met de verkeersrichting mee de tunnel uit te blazen en om te voorkomen dat de rook langs onder andere het plafond weer terug de tunnel in stroomt.
Om brand in de tunnel en daarmee veiligheidsrisico’s tot een minimum te beperken is besloten om tijdelijk geen vrachtwagens en touringcars toe te staan in de Wijkertunnel.
Waarom is de sluiting voor onbepaalde tijd? Waarom kan er geen gerichte termijn worden gegeven?
Nader onderzoek moest uitwijzen of de ventilatoren dan wel de defecte onderdelen gerepareerd, gereviseerd of vervangen konden worden. De bewuste ventilatoren zijn niet meer in die maatvoering verkrijgbaar en toepasbaar. Ook betreft het geen standaard onderdelen en zijn deze onderdelen niet voorradig. Hierdoor was het bepalen van een hersteltermijn niet mogelijk.
Voor de tunnel is in beide richtingen inmiddels een oplossing gevonden. Richting Amsterdam zijn de oude ventilatoren van de Schipholtunnel hergebruikt, waardoor sinds 16 oktober de tunnel weer open is voor vrachtverkeer en touringcars. Richting Alkmaar is het gelukt om de ventilatoren te repareren waardoor vanaf 29 oktober de tunnelbuis weer opengesteld voor het vrachtverkeer en touringcars.
Welke andere mogelijkheden waren er om een volledige afsluiting voor vrachtverkeer te voorkomen?
Rijkswaterstaat zag geen andere mogelijkheden om de veiligheid te borgen.
In hoeverre worden de ondernemers en bedrijven die de dupe zijn van dit besluit van te voren meegenomen in de besluitvorming?
Ondernemers en bedrijven zijn niet meegenomen in de besluitvorming, omdat sprake is van een noodzakelijke spoedmaatregel t.b.v. de veiligheid van de weggebruiker.
Worden deze ondernemers en bedrijven gecompenseerd voor eventuele extra kosten die zij moeten maken als gevolg van de afsluiting?
Het Ministerie van I&W heeft beleid met betrekking tot nadeelcompensatie. In deze beleidsregel staan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor vergoeding van schade en de bijbehorende procedure voor het indienen van een vergoedingsverzoek. Ondernemers en bedrijven die menen in aanmerking te komen voor deze nadeelcompensatie kunnen een vergoedingsverzoek indienen. Dit betreft per verzoek maatwerk.
Heeft u in beeld wat de gevolgen zijn voor het verkeer en de drukte op de weg nu deze vrachtwagens gebruik moeten maken van nabijgelegen tunnels?
Vrachtwagens en bussen werden omgeleid via de Velsertunnel, Coentunnel en Zeeburgertunnel. De afgelopen periode heeft dit niet geleid tot overmatige drukte op de omleidingsroutes. Rijkswaterstaat heeft ook extra weginspecteurs ingezet om te hoge vrachtwagens bij de naastgelegen Velsertunnel snel weg te geleiden.
Zijn er meerdere vergelijkbare situaties bekend waarbij Rijkswaterstaat de defecten en/of het achterstallig onderhoud niet volledig in kaart heeft?
In het geval van de Wijkertunnel was het bekend dat de ventilatoren al eerder vervangen hadden moeten worden. Omwille van een budgettekort is dit uitgesteld naar 2023, waarmee het risico op ongepland uitvallen toenam. Dit risico is uiteindelijk ook opgetreden.
Rijkswaterstaat heeft in beeld wat de restlevensduur is van de verschillende soorten objecten op basis van bouwjaar en inspectierapporten. U bent daarover geïnformeerd in de «Staat van de infrastructuur» die vorig jaar december 2020 voor het eerst met uw kamer is gedeeld. U ontvangt binnenkort de rapportage «St4aat van infrastructuur over het jaar 2020» waarin deze gegevens wederom inzichtelijk zijn gemaakt. Over de voortgang van dit ontwikkelplan bent u op 15 december jl. geïnformeerd via de brief over de voortgang van de MIRT-projecten.
Dit inzicht voorkomt echter niet dat situaties als bij de Wijkertunnel blijven voorkomen. Zoals aangegeven in de instandhoudingsbrief van 29 oktober jl. (Kamerstuk 35 925 A nr. 14) zullen er zonder extra middelen voor instandhouding keuzes gemaakt moeten worden over de eisen die we aan de netwerkkwaliteit stellen, welk onderhoud nog wel kan worden uitgevoerd en welk onderhoud wordt uitgesteld. Dit heeft naar verwachting grote consequenties voor de bereikbaarheid en gaat gepaard met aanzienlijke hinder.
Op welke wijze kan vroegtijdige communicatie naar weggebruikers worden verbeterd, in plaats van voor voldongen feiten komen te staan, zoals bij de beperkingen van de Wijkertunnel?
Rijkswaterstaat zet erop in om de regio en belanghebbenden al naar gelang de aard van de werkzaamheden, de hinder en urgentie steeds en tijdig te betrekken. De reguliere lijn is dat, bij gepland en dus voorzienbaar onderhoud en renovaties, de belanghebbenden vroegtijdig worden betrokken via regulier overleg. Indien er acuut ingegrepen moet worden, zoals in het geval van de Wijkertunnel, betrekt Rijkswaterstaat de stakeholders direct in een crisisaanpak. We kunnen helaas op voorhand niet aangeven wanneer storingen of uitval plaats gaat vinden. Ik zal u binnenkort nader informeren over de hinderaanpak en hoe de omgeving daar in wordt meegenomen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Grote financiële tekorten bij de krijgsmacht |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onrust bij krijgsmacht neemt toe wegens financiële sores: «Grote tekorten in munitie en onderdelen»»1?
Ja.
Wordt er net als in 20152 bij schietoefeningen door militairen weer pangpang geroepen vanwege het tekort aan munitie? Kunt u toelichten hoe men anders omgaat met het munitietekort?
Voor de gereedheid van individuele militairen en eenheden zijn schietoefeningen noodzakelijk. Om de geoefendheid te blijven garanderen, is en blijft de beschikbaarheid van voldoende munitie essentieel.
Conventionele munitie voor opleiding en training wordt gefinancierd vanuit het exploitatiebudget. In de Kamerbrief «Stand van zaken munitiedomein» (Kamerstuk 27 830-337) van 21 mei jl. heeft de toenmalige Staatssecretaris gemeld dat de beschikbare voorraad conventionele munitie die jaarlijks voor opleiding en training benodigd is niet volledig aangevuld kan worden vanwege een mismatch tussen behoefte en budget. De gemiddelde kosten die voortkomen uit de vastgestelde behoefte voor conventionele munitie voor opleiding en training bedragen jaarlijks circa € 140 miljoen. Om het verbruik van conventionele munitie voor opleiding en training aan te vullen, was echter jaarlijks € 80 miljoen beschikbaar. Omdat het verbruik niet is bijgesteld en de munitie niet volledig aangevuld kon worden is over de jaren ingeteerd op de beschikbare voorraad conventionele munitie voor opleiding en training.
Bij de Augustusbesluitvorming 2021 heeft het kabinet besloten € 95 miljoen structureel extra te investeren in Defensie. Hiermee kan een deel van de mismatch tussen behoefte en budget in de exploitatie worden opgelost en van dit bedrag is structureel € 60 miljoen bestemd voor opleidings- en trainingsmunitie (Kamerstuk 35 925 K-2). Trainingsverbruik van munitie en budget om verbruikte munitie weer aan te kunnen vullen komen daarmee in balans en tekorten die in de afgelopen jaren zijn ontstaan worden weer aangevuld. Op het gebied van de beschikbaarheid van klein kalibermunitie worden op dit moment geen structurele problemen voorzien. Voor de complexere munitiesoorten duurt het echter enkele jaren voordat de fysieke voorraad munitie weer volledig beschikbaar is, vanwege leveringstermijnen en productiecapaciteit bij de producerende industrie.
Defensie blijft zoeken naar mogelijkheden om het rendement van de schietopleidingen te verbeteren, bijvoorbeeld door de mix van verschillende munitietypen te optimaliseren. Daarnaast wordt voortdurend gekeken naar mogelijkheden om een deel van het opleidings- en trainingsprogramma met behulp van simulatie in een digitale omgeving uit te voeren. Hiermee kan de munitiebehoefte voor opleiding en training langdurig in balans gehouden worden met de beschikbare financiële middelen.
Klopt het dat de krijgsmacht op de exploitatie jaarlijks structureel rond de 700 miljoen euro tekort komt? Kunt u dit toelichten?
Defensie wordt momenteel dagelijks geconfronteerd met knelpunten vanwege onder meer de staat van het vastgoed en een aanhoudende mismatch tussen behoefte en budget bij de instandhouding van materieel en IT. Deze knelpunten hebben een negatief effect op de gereedheid van eenheden. Deze mismatch tussen behoefte en budget is niet nieuw. In de Defensievisie 2035 (Kamerstuknummer 34 919-71) is reeds aangegeven dat ook na de investeringen van de afgelopen jaren herstel nodig blijft voor de noodzakelijke gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht om de grondwettelijke taken van Defensie uit te kunnen voeren. Dit geldt met name voor vastgoed, IT, grootmaterieel, instandhouding van materieel, personele vulling en goed werkgeverschap, algemene bedrijfsvoering en sociale en fysieke veiligheid. In de Defensievisie is beschreven dat als we alles zo goed mogelijk inrichten er structureel € 13 miljard tot € 17 miljard extra nodig. Niet alles kan en niet alles kan tegelijk, daarom zijn keuzes nodig. Er is ongeveer € 4 miljard per jaar extra nodig om aan te sluiten bij het Europese gemiddelde van onze NAVO-bondgenoten. Met een dergelijke investering kan Defensie de belangrijkste problemen en knelpunten in de defensieorganisatie adresseren. Ook kunnen we daarmee toekomstige dreigingen pareren. Als er specifiek wordt gekeken naar de bedrijfsvoering, gegeven de huidige omvang van de organisatie en behoeftestelling, is in de Defensievisie aangegeven dat er € 1,5 miljard tot € 2 miljard structureel nodig is om de mismatch op te lossen. Dit bedrag is gebaseerd op de uitkomsten van de interdepartementale Brede Maatschappelijke Heroverwegingen (BMH).
Met de motie Hermans krijgt Defensie € 300 miljoen structureel om de instandhouding van materieel, IT en vastgoed te verbeteren. Eerder heeft het kabinet besloten € 95 miljoen euro structureel extra te investeren in Defensie. Hiermee kan een deel van de mismatch tussen behoefte en budget in de exploitatie worden opgelost (zie ook antwoord bij vraag 2). Er zijn echter nog forse investeringen of ingrijpende keuzes nodig om de kwetsbaarheden van de organisatie aan te pakken, de gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht te vergroten, maar ook te kunnen inspelen op nieuwe dreigingen. Besluiten hierover zijn aan een volgend kabinet.
Wat is nodig om deze tekorten te ledigen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er ingrijpende maatregelen, zoals het opheffen van onderdelen, volgen als de tekorten niet worden geledigd? Zo nee, wat bedoelen de militaire vakbonden AFMP en ACOM dan?
Op dit moment is Defensie niet adequaat toegerust voor toekomstige en sommige huidige dreigingen. Het beroep op Defensie groeit en hiervoor hebben we te weinig middelen, voorraden, ondersteuning en mensen (zoals ook blijkt uit de probleemanalyse van de Defensievisie en het rapport van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen). Zoals in de Defensievisie al is aangegeven is het essentieel dat taak en budget voor Defensie duurzaam in balans komen. Wanneer het budget achterblijft zullen er dus keuzes moeten worden gemaakt met betrekking tot de taken. Hoe die keuzes er precies uit zullen zien is aan het volgende kabinet. Iedere keuze heeft consequenties voor wat de organisatie kan, maar ook voor wat de organisatie niet kan. Iedere keuze brengt daardoor met zich mee dat er ook een risico wordt geaccepteerd.
Wat heeft de Commandant der Strijdkrachten Eichelsheim bedoeld met zijn opmerking dat er «een krijgsmacht aankomt die er fundamenteel anders uitziet.»? Kunt u in uw toelichting een reactie geven op intern circulerende stukken waarin staat dat er verschillende onderdelen zijn die voor opheffing zouden moeten vrezen?
Zoals aangegeven is Defensie niet adequaat toegerust om ons Koninkrijk te beschermen tegen toekomstige en sommige huidige dreigingen. In de Defensievisie 2035 is aangegeven waar we nu staan en wat er moet veranderen om deze dreigingen aan te kunnen. De Defensievisie schetst daarvoor een nieuw profiel voor de defensieorganisatie. Defensie moet een slimme, technologisch hoogwaardige organisatie zijn die beschikt over een groot vermogen om zich aan te passen en handelt op basis van de beste informatie. We gaan naar een krijgsmacht die bestaat uit schaalbare eenheden, die gedigitaliseerd kunnen optreden in de bekende en de nieuwe domeinen zoals cyber, informatie en space, en die diepgaand samenwerkt met internationale partners. Hiervoor is verandering nodig: er moeten nieuwe capaciteiten en manieren van werken worden ontwikkeld en bestaande capaciteiten en manieren van werken moeten worden gemoderniseerd, uitgebreid of aangepast. Wat de exacte gevolgen zijn voor Defensie en haar capaciteiten is primair afhankelijk van de politieke opdracht en de randvoorwaarden die Defensie krijgt en is daarom aan een volgend kabinet.
Deelt u de mening dat niemand wat heeft aan een leger dat vanwege een munitietekort pangpang roepend door het leven gaat? Zo ja, deelt u de mening dat de formerende partijen moeten kiezen: echt investeren of de krijgsmacht opheffen? Kunt u dit toelichten, met de daarbij behorende scenario’s?
Defensie heeft belangrijke, (grond)wettelijke taken bij het beschermen van de veiligheid en de belangen van het Koninkrijk. En deze taken worden steeds belangrijker: onze wereld is volop in beweging, de veiligheidssituatie om ons heen verslechtert en ons Koninkrijk wordt iedere dag, zichtbaar en onzichtbaar, bedreigd. Het beroep op Defensie, zowel binnen het Koninkrijk als daarbuiten, neemt daarom al jaren toe en de verwachting is dat dit de komende jaren verder zal toenemen (zie hiervoor de Defensievisie 2035). Het is daarom essentieel dat taken en middelen voor Defensie duurzaam in balans komen. Dat past ook bij de rol van Nederland als betrouwbare partner in bondgenootschappen als de NAVO en de EU. De politiek besluit over de taken van Defensie en de bijbehorende middelen. Het volgende kabinet zal zich hierover moeten buigen.
Martelingen en seksueel misbruik in Russische gevangenissen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat uit duizenden door een ngo gepubliceerde videobeelden blijkt dat Russische gevangenen door bewakers worden gemarteld en seksueel worden misbruikt, in verschillende gevangenissen verspreid over Rusland?1
Het kabinet heeft met afschuw kennisgenomen van de video’s die een klokkenluider naar buiten heeft gebracht over (seksueel) geweld tegen gevangenen in Rusland.
Zoals blijkt uit het Algemeen ambtsbericht over de Russische Federatie (april 2021) verschillen de leefomstandigheden in gevangenissen en detentiecentra sterk per regio en per soort detentiefaciliteit. Hoewel er volop aanwijzingen zijn dat gedetineerden in Rusland te maken hebben met mishandeling, geweld en vernedering, is de precieze omvang ervan door gebrek aan officiële cijfers niet bekend.
Het beeldmateriaal bevestigt op schokkende wijze dat het om tientallen gevallen gaat, in verschillende gevangenissen en detentiecentra, onder andere in de gevangenis van Saratov. Dit versterkt de conclusies dat het niet om geïsoleerde gevallen gaat, maar om een veelvoorkomend fenomeen, zoals organisaties als Amnesty International, Human Rights Watch en diverse Russische NGO’s naar voren hebben gebracht.
Hoe serieus neemt u de reactie van het Kremlin dat het beeldmateriaal tot «serieus onderzoek» zal leiden?
Gulagu.net, een NGO die strijdt voor de rechten van gevangenen in Rusland, heeft er in een open brief bij president Poetin op aangedrongen onderzoek te doen naar de toedracht en een einde te maken aan het geweld tegen gevangen.
Na het verschijnen van de beelden kondigde de Russische overheid een onderzoek aan naar deze mishandelingen in detentiecentra. Op 25 november werd het hoofd van de Federale Gevangenisdienst FSIN Aleksandr Kalasjnikov ontslagen. Achttien leidinggevenden van de gevangenis van Saratov zouden eerder zijn ontslagen. Ook zijn de regionale autoriteiten in Saratov strafzaken begonnen tegen verantwoordelijken.
Gezien de ernst van de mishandelingen en de omvang ervan verwacht het kabinet dat de Russische overheid (seksueel) geweld in detentiecentra grondig onderzoekt, de verantwoordelijken ter verantwoording roept en structurele maatregelen neemt om geweld, mishandeling en vernedering in gevangenissen en detentiecentra te voorkomen.
Het is zorgelijk dat Sergej Savaljev, de klokkenluider die met groot persoonlijk risico de videobeelden naar buiten wist te smokkelen en openbaar maakte, en Vladimir Osetsjkin, de oprichter van Gulagu.net, door de Russische autoriteiten gezocht lijken te worden. Het opsporingsbevel tegen Savaljev werd op 10 november ingetrokken, maar Osetjskin werd op 12 november juist op de lijst geplaatst. Osetjskin woont in Frankrijk. Saveljev heeft asiel aangevraagd in Frankrijk.
Positief is dat de Russische Federale Ombudsman, Tatjana Moskalkova, op de bres is gesprongen voor Saveljev. Zij prees de moed van Saveljev dit onrecht publiekelijk aan de kaak te stellen. Gezien het gezag van de Federale Ombudsman gaat hiervan een belangrijk signaal uit dat ook in Rusland zelf de roep om een eind te maken aan dit soort misstanden breed wordt gedeeld.
Bent u bereid bilateraal en via de Verenigde Naties, de Europese Unie, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa de Russische regering om opheldering te vragen en te pleiten voor internationaal onderzoek?
Het kabinet spreekt Rusland zowel bilateraal als in multilateraal verband (bijvoorbeeld de OVSE, de RvE en de VN-mensenrechtenraad) regelmatig aan op de mensenrechtensituatie en zal er, samen met gelijkgezinde landen, bij gelegenheid op aandringen dat de het aangekondigde onderzoek naar geweld in detentiecentra grondig wordt verricht en opvolging krijgt.
Klopt het dat de ngo Gulagu.net materiaal naar het Europees comité voor de preventie van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT) heeft gestuurd?
Het is kabinet is hiervan niet op de hoogte.
Bent u bereid te pleiten voor onderzoek door het CPT?
Het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT)2 heeft in oktober een periodiek monitoringsbezoek gebracht aan Rusland. In het rapport zal het CPT aanbevelingen doen voor het verbeteren van de detentieomstandigheden. Het rapport van het CPT wordt naar verwachting voorjaar 2022 gedeeld met de Russische autoriteiten. Het rapport wordt pas openbaar na instemming van Rusland.
Hoe beoordeelt u de bewering dat de tot dusver vrijgegeven beelden het «topje van de ijsberg» vormen en dat martelingen in Russische gevangenissen «angstvallig onder de tafel gehouden» worden?2
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 1 verschillen de leefomstandigheden in de diverse gevangenissen en detentiecentra in Rusland. Er zijn volop aanwijzingen dat mishandeling, geweld en vernedering voorkomen, maar hoe wijdverbreid precies kan door het gebrek aan officiële statistieken moeilijk worden vastgesteld. Indicatief zijn de cijfers die in het Algemeen ambtsbericht Russische Federatie worden genoemd: tussen 2015 en 2018 werd tussen de 1.590 en 1.881 aanklachten van «machtsmisbruik» geregistreerd, waarvan slechts 1,7–3,2% door de Russische overheid werd onderzocht.
Herinnert u zich de actualisering van de beleidsbrief over Rusland, waarin de toegenomen repressie en de verslechterde mensenrechtensituatie worden genoemd, maar martelingen nog niet? Deelt u de vrees dat de mensenrechtensituatie in Rusland verder verslechterd is?3
Rusland heeft zich in de optiek van het kabinet de afgelopen jaren verder afgekeerd van de internationale rechtsorde, de bestaande veiligheidsordening in Europa en de universaliteit van mensenrechten. De ruimte voor onafhankelijke NGO’s om in Rusland te werken is de afgelopen jaren bijvoorbeeld gekrompen, o.a. door wetgeving tegen «extremisme» en «buitenlandse agenten.»
Ook is de vrijheid van meningsuiting verder aan banden gelegd, niet alleen door steeds meer beperkingen om te demonstreren, maar ook doordat de ruimte voor kritische berichtgeving over het overheidsbeleid steeds kleiner wordt. De meeste toonaangevende onafhankelijke nieuwsmedia zijn ofwel onder controle gebracht van de overheid, of hielden op te bestaan. Ook oefent de Russische overheid steeds meer controle uit op het internet in Rusland.
Gelet op de roep vanuit de Russische maatschappij een einde te maken aan misstanden in het gevangeniswezen zijn media, NGO’s en het maatschappelijk middenveld bij het publieke toezicht op de condities in plaatsen van detentie van groot belang. Het is daarom verontrustend dat bekende mensenrechtendeskundigen sinds enkele jaren worden uitgesloten uit de selectie van kandidaten voor de Commissies van Publiek Toezicht op omstandigheden in plaatsen van detentie (ONK).
Het kabinet deelt de vrees dat de mensenrechtensituatie in Rusland over de gehele linie verslechterd is. Dit is zeer zorgelijk en het kabinet blijft hier aandacht voor vragen, in zowel multilateraal als bilateraal verband, zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 3.
Hoe wordt de wijziging in de procedure tot nu toe ervaren? Wat gaat er goed? Wat gaat er minder goed en wat wordt daar aan gedaan? Wordt de tijdswinst die verwacht werd ook daadwerkelijk gerealiseerd? Zo nee, hoe komt dat?
De wijziging van het Vreemdelingenbesluit is 26 juni 2021 ingegaan. Gelet op het korte tijdsbestek kan nog weinig gezegd worden gedaan over de ervaringen. De IND ziet het echter als een groot voordeel dat gedurende de aanmeldfase nu een globaal beeld kan worden verkregen van de reden van de asielaanvraag. Dit maakt het mogelijk om al in een vroeg stadium de inschatting te maken of sprake is van een asielmotief dat extra aandacht en tijd nodig heeft. Doordat het eerste gehoor is samengevoegd met het aanmeldgehoor is de procedure bovendien efficiënter geworden. De IND-medewerkers die destijds werden ingezet op eerste gehoren, kunnen nu worden ingezet op andere onderdelen van de asielprocedure.
Kunt u ingaan op de kritiek van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over het ontbreken van waarborgen voor de vreemdeling in de nieuwe aanmeldfase zoals een medische check, juridische bijstand en onafhankelijke voorlichting?
Het kabinet is van oordeel dat de korte uitvraag van asielmotieven verantwoord kan zonder dat al aan de door de Afdeling genoemde waarborgen is voldaan. De redenen waarom het kabinet op dit punt van mening verschilt met de Afdeling advisering zijn uitgebreid uiteengezet in het nader rapport bij het besluit waardoor de asielprocedure is gewijzigd. Om herhalingen te voorkomen wordt verwezen naar dit stuk (Stcrt. 2021, 33182).
Hoe wordt gegarandeerd dat de verklaringen gedaan in het nieuwe aanmeldgehoor, de algehele geloofwaardigheidsbeoordeling van de vreemdeling niet negatief zullen beïnvloeden?
In artikel 3.108d, vijfde lid van het Vreemdelingenbesluit is neergelegd dat de door de vreemdeling tijdens de aanmeldfase afgelegde verklaringen omtrent de asielmotieven niet worden betrokken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag, tenzij deze betrekking hebben op daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, andere zware strafbare feiten of relevant zijn in het kader van de bescherming van de nationale veiligheid. Dit uitgangspunt is eveneens vastgelegd in paragraaf C1/2.1 van de Vreemdelingencirculaire en de openbare werkinstructie 2021/8.
Waarom is er niet voor gekozen om de Rust- en Voorbereidingstijd (hierna: RVT) of een deel daarvan (bijvoorbeeld de juridische bijstand) plaats te laten vinden vóór het nieuwe aanmeldgehoor, zoals ook bepleit door onder andere de Afdeling, de Kinderombudsman, de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) en UNHCR en in lijn zou zijn met de Onderzoekscommissie-van Zwol, die het belang benadrukt van rechtsbijstand en onpartijdige informatievoorziening zo vroeg mogelijk in de procedure?1
Zoals in paragraaf 5 (in het bijzonder paragraaf 5.2) van de nota van toelichting bij het besluit waardoor de asielprocedure wordt gewijzigd (Stb. 2001, nr. 250) in reactie op de genoemde adviezen is aangegeven, is het zowel in het belang van de vreemdeling als van de IND dat relevante informatie zo vroeg mogelijk in het proces wordt vastgelegd. Inderdaad heeft op het moment dat het aanmeldgehoor plaatsvindt nog geen contact met een rechtsbijstandverlener plaatsgevonden. Daargelaten dat de Procedurerichtlijn niet voorziet in verplichte rechtsbijstandsverlening gedurende de aanvraagfase, ziet de tijdens het aanmeldgehoor gevraagde informatie slechts op basale informatie over de vreemdeling. Zoals uitgebreid is toegelicht in de genoemde paragraaf van de nota van toelichting is er geen enkele reden om aan te nemen dat de vreemdeling zonder rechtsbijstandverlener niet in staat zal zijn deze informatie te verstrekken en is er evenmin reden om aan te nemen dat een zorgvuldig vervolg van de procedure hierdoor in het gedrang zal komen. In het antwoord op de eerste vraag in het genoemde nader rapport wordt hier eveneens op ingegaan. Toegelicht is dat de vraag naar een korte opgave van de asielmotieven tijdens het aanmeldgehoor niet meer inhoudt dan een eerste uitvraag naar die motieven en dat daarbij geen hoge eisen worden gesteld aan het vermogen van de vreemdeling om daarover te verklaren.
Hoe wordt in de nieuwe situatie om gegaan met asielmotieven die niet worden gemeld in het nieuwe aanmeldgehoor maar wel worden aangedragen in het nader gehoor? Hoe wordt voorkomen dat tegenstrijdigheden of onvolledigheden op dit punt de algehele geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaring van de vreemdeling negatief beïnvloeden?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 3, worden in het aanmeldformulier of tijdens het aanmeldgehoor opgegeven asielmotieven niet betrokken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag. Wanneer tijdens het nader gehoor nieuwe of tegenstrijdige asielmotieven worden aangedragen ten opzichte van de opgave in het aanmeldformulier of tijdens het aanmeldgehoor, wordt dit niet aan de vreemdeling tegengeworpen. Dit gebeurt alleen wanneer de afgelegde verklaringen betrekking hebben op daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, andere zware strafbare feiten of indien de bescherming van de nationale veiligheid dit vereist.
Wat voor verklaringen, afgelegd tijdens het nieuwe aanmeldgehoor, kunnen worden meegewogen in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en inwilligbaarheid ten behoeve van de asielaanvraag? Hoe wordt hierbij meegewogen wat de medische toestand van een vreemdeling is, gelet op het feit dat de medische check voortaan pas na het aanmeldgehoor plaatsvindt in de nieuwe procedure? En hoe wordt geborgd dat hier niet onbedoeld ook asielmotieven worden meegewogen?
Verklaringen tijdens de aanmeldfase die niet zien op de asielmotieven, kunnen worden meegewogen in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Denk hierbij onder meer aan verklaringen over identiteit, nationaliteit, gezinssamenstelling, opleiding, werkzaamheden, woonomgeving en landen waar de vreemdeling voorafgaand aan de komst naar Nederland heeft verbleven.
Het medisch advies vindt ook tijdens de nieuwe asielprocedure plaats voorafgaand aan het nader gehoor en wel tijdens de rust- en voorbereidingstermijn. De IND houdt tijdens het nader gehoor, de verdere procedure en bij de besluitvorming rekening met het medische advies en eventuele psychische en/of medische problemen die zijn geconstateerd. Dit geldt ook bij het eventueel tegenwerpen van bepaalde verklaringen die tijdens de aanmeldfase zijn afgelegd. De werkinstructies WI 2021/12 Medische problematiek en horen en beslissen in de asielprocedure – Immigratie- en Naturalisatiedienst (pucoverheid.nl)2 en WI 2021/9 Bijzondere procedurele waarborgen – Immigratie- en Naturalisatiedienst (pucoverheid.nl)3 geven hiertoe handvatten aan de IND medewerkers. De rechter kan aan de hand van de besluitvorming toetsen of de IND heeft gehandeld in overeenstemming met artikel 3.108d, vijfde lid van het Vreemdelingenbesluit.
Hoe verzekert u, dat waar wordt geschreven in de reactie op de Afdeling dat «rekening gehoudenkan worden met de kwetsbaarheid van de vreemdeling in de behandeling van de asielaanvraag», dit ook daadwerkelijk gebeurt?
De IND houdt gedurende de asielprocedure altijd rekening met een eventuele kwetsbaarheid van een vreemdeling zowel tijdens de gehoren als tijdens de besluitvorming en deed dit ook voor de wijziging van de procedure. In dit verband verwijs ik naar de bovengenoemde werkinstructie inzake procedurele waarborgen. Een vreemdeling die meent dat onvoldoende rekening is gehouden met kwetsbaarheden, kan dat bij de rechter aan de orde stellen.
Hoe wordt rekening gehouden met inconsistenties tussen het aanmeldgehoor en het nader gehoor indien in de RVT blijkt dat iemand geestelijke of andere medische problematiek ervaart? Op welke wijze wordt de inbreng in het aanmeldgehoor dan (anders) gewogen?
Dit hangt af van de individuele zaak, zoals ook is opgenomen in paragraaf 6 van WI 2021/12 Medische problematiek en horen en beslissen in de asielprocedure – Immigratie- en Naturalisatiedienst (pucoverheid.nl).4 Bij de geloofwaardigheidsbeoordeling houdt de IND rekening met de persoon van de vreemdeling en diens achtergrond. Onder andere de (mentale, fysieke, intellectuele etc.) toestand van de vreemdeling speelt een rol tijdens het proces van besluitvorming. Er moet rekening worden gehouden met «verschonende omstandigheden», die gebreken in de afgelegde verklaringen zouden kunnen verklaren (waaronder trauma en gezondheidsproblemen). De ernst van het gebrek moet vanzelfsprekend in verhouding zijn met de aard van de verschonende omstandigheid om het gebrek niet toerekenbaar te achten. De beoordeling is steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Waarom is ondanks de kan-bepaling in artikel 3.3 van de memorie van toelichting om minderjarigen apart te horen, er geen gebruik van gemaakt om dit verder bij ministeriele regeling uit te werken? Hoe is verzekerd dat alleenstaande minderjarige asielzoekers voorafgaand aan het nieuwe aanmeldgehoor voldoende rust en voorbereidingstijd krijgen? Krijgen zij van te voren wel juridische bijstand?
Aangenomen wordt dat de vraagstellers doelen op het door meergenoemd besluit aan artikel 3.109a van het Vreemdelingenbesluit 2000 toegevoegde vijfde lid. Hieraan is uitwerking gegeven in artikel 3.45a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Stcrt. 2021, 32590).
(...)
Ook alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) krijgen in de nieuwe procedure geen juridische bijstand voorafgaand aan het aanmeldgehoor. Wel krijgen amv aan het begin van de asielprocedure een voogd van Nidos toegewezen. Met Nidos is ook de afspraak gemaakt dat amv na de aanmeldfase een rust- en voorbereidingstermijn van tenminste drie weken krijgen.
Ik wil tevens benadrukken dat een amv een aanmeldgehoor krijgt dat speciaal is ontwikkeld voor minderjarigen en alleen speciaal daartoe opgeleide medewerkers deze gehoren mogen afnemen. Er wordt ook meer tijd voor een amv aanmeldgehoor ingeruimd dan voor een gehoor met een volwassenen waarbij nadrukkelijk meer aandacht is voor uitleg van de strekking van het gehoor. Nidos woont zo mogelijk het aanmeldgehoor van een amv bij. Ook vind ik het goed te melden amv met voorrang worden ingepland in de Algemene Asielprocedure.
Waarom kiest u ervoor het besluit door te voeren terwijl de Afdeling adviseert het besluit niet te nemen, tenzij het wordt aangepast?
De redenen hiervoor zijn uiteengezet in het genoemde nader rapport.
Vindt er een evaluatie plaats van de wijziging van dit besluit? Zo nee, waarom niet? Kunt u alsnog toezeggen dat de wijziging na een jaar wordt geëvalueerd, of de doelen daadwerkelijk worden behaald en in hoeverre het mogelijk blijkt de nieuwe invulling van de procedure van alle noodzakelijke waarborgen te voorzien?
Medio 2022 zal een evaluatie van de gewijzigde procedure worden uitgevoerd die ik met uw Kamer zal delen. De evaluatie zal ingaan op het behalen van de doelen en het voldoen aan de benodigde procedurele waarborgen.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden?
Het grote tekort aan zwemleraren en de risico’s voor de zwemveiligheid |
|
Michiel van Nispen |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Weet u dat veel zwemscholen en zwembaden op dit moment personeelstekorten hebben? Bent u er van op de hoogte dat de meeste zwemscholen en zwembaden met allerlei noodmaatregelen en kunstgrepen de boel overeind houden maar dat dit nauwelijks lukt, vooral door een tekort aan zweminstructeurs en toezichthouders?1
Naast de berichtgeving in de media ontvang ik van de Nationale Raad Zwemveiligheid ook signalen dat (goed) zwembadpersoneel schaars is en dat zwembadexploitanten zich genoodzaakt zien om in creatieve noodverbanden oplossingen te vinden.
Hoe ernstig is het probleem volgens u precies? Wat zijn hiervan volgens u de oorzaken?
De oorzaken van deze krapte op de arbeidsmarkt zijn divers en beperken zich niet tot de zwembadbranche. Het CBS becijferde dat Nederland in het derde kwartaal van 2021 vrijwel alle branches te maken hebben met een groot personeelstekort. Voor iedere 100 werkzoekenden bestaan 106 vacatures. Gemiddeld geeft ongeveer een kwart van de ondernemers (23%) aan dat personeelstekort op dit moment de voornaamste belemmering voor hun bedrijfsvoering is.
Voor ondernemers uit de cultuur, sport en recreatie is dit lager dan het gemiddelde, namelijk 14 procent. De inventarisatie van ZwembadBranche bevestigt het beeld dat op veel plekken geschoold personeel moeilijk te vinden is en dat dit evenzo geldt voor zwembadpersoneel.
Weet u dat veel genoemde oorzaken van dit tekort onderbetaald werk is (relatief laag salaris voor belangrijk werk, met hoge werkdruk en verantwoordelijkheden), maar ook dat de administratieve taken zijn toegenomen en dat het beroep de laatste jaren aan gezag heeft ingeboet, onder andere door de versnippering aan taken en de marktwerking?2, 3, 4, 5
In het contact dat ik heb met de branche merk ik dat veel zwembadmedewerkers dit werk doen vanuit een roeping en het grote zwemhart dat ze hebben. Daar profiteren hele generaties van op weg naar zwemveiligheid en zwemplezier.
Hoewel ik de geluiden herken kan ik moeilijk inschatten in hoeverre het beroep aan gezag heeft ingeboet als gevolg van versnippering aan taken, aangezien exploitatie van zwembaden lokaal geregeld is.
Welke gevolgen kan het grote tekort aan zwempersoneel volgens u hebben?
Een groot tekort aan zwembadpersoneel leidt uiteindelijk mogelijk tot (langere) wachtlijsten voor zwemles en beperkte bruikbaarheid van het beschikbare zwemwater.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat zowel de zwemveiligheid als de maatschappelijke functie van het zwembad onder druk komen te staan als er te weinig zwemleraren zijn, daardoor groepen groter worden, zwembaden gedeeltelijk dicht gaan (waardoor het zo belangrijke onderhouden van vaardigheden minder plaats kan vinden), en ook activiteiten zoals bewegen voor ouderen of mensen met chronische aandoeningen geschrapt worden?
Ik deel de mening dat zwembaden een belangrijke maatschappelijke functie hebben voor jong en oud en dat het onwenselijk is als deze onder druk komt te staan.
Welke oplossingen ziet u voor dit probleem? Welke maatregelen kunt u vanuit uw rol en verantwoordelijkheid nemen om hier iets aan te doen?
Het tekort aan personeel laat zich niet van de ene op de andere dag oplossen, omdat op de gehele arbeidsmarkt krapte heerst en voor deze functies scholing vereist is. De oplossing begint bij een inzet op instroom en behoud van geschoold personeel.
Aangezien zwemmen een publieke taak is die bij de gemeenten belegd is, zie ik voor de rijksoverheid vooral een faciliterende en ondersteunende rol weggelegd. Om die reden heb ik het nationaal plan zwemveiligheid ondersteund waarin ruim aandacht is voor oplossingsrichtingen voor dit probleem.
Enkele concrete voorbeelden van de werkzaamheden die plaatsvinden zijn:
Tot slot verkent de NRZ samen met de WiZZ, mbo’s en bonden hoe zwemopleidingen beter op elkaar kunnen aansluiten en of een gezamenlijk opleidingscentrum van betekenis zou kunnen zijn voor de branche.
Kunt u deze vragen in ieder geval beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Sport en Bewegen?
Ja.
Statushouders die niet kunnen naturaliseren |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Al twintig jaar in Nederland, maar geen paspoort: «Ik ben hier geboren»»?1
Van het bericht heb ik met aandacht kennisgenomen. Indien aan de voorwaarden wordt voldaan komt een rechtmatig verblijvende vreemdeling in aanmerking voor verkrijging van het Nederlanderschap. Deze voorwaarden gelden ook voor personen die in Nederland zijn geboren en gelden ongeacht de duur van het verblijf.
Erkent u dat deze voormalige asielzoekers en hun kinderen, die een vergunning wegens humanitaire of schrijnende redenen hebben gekregen, te maken hebben met tegenwerking van de autoriteiten van het land van herkomst waardoor zij in de praktijk geen documenten kunnen overleggen?
Als iemand met een reguliere verblijfsvergunning door optie- of naturalisatie Nederlander wil worden, dan geldt in beginsel de voorwaarde dat buitenlandse, identiteits- en nationaliteitsdocumenten moeten worden overgelegd. In een individueel geval is het mogelijk deze voorwaarde niet te stellen aan de vreemdeling die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning. Het is aan betrokkenen om daarvoor reden(en) naar voren te brengen in hun verzoek om Nederlander te worden.
Wat vindt u ervan dat deze statushouders en hun kinderen die hier reeds jarenlang verblijven in allerlei zaken belemmerd worden in hun functioneren (niet stemmen, geen hypotheek, niet trouwen, niet naar het buitenland etc)?
Het bezit van de Nederlandse nationaliteit is geen noodzakelijke voorwaarde voor het kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving. De suggestie dat een niet-Nederlander niet kan stemmen op gemeentelijk niveau, geen hypotheek kan krijgen, niet kan huwen en ook niet naar het buitenland kan reizen (en vervolgens rechtmatig weer kan inreizen) is onjuist.
Erkent u dat naturalisatie voor iedereen beter is alsmede voor de integratie van statushouders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen wat het verschil is tussen de houders van een RANOV-vergunning (en hun kinderen) en deze voormalige asielzoekers die om humanitaire of schrijnende redenen een vergunning hebben gekregen, met betrekking tot het kunnen voldoen aan de documenteis bij naturalisatie?
Als een asielverzoek wordt afgewezen en de vreemdeling wel in het bezit wordt gesteld van een reguliere verblijfsvergunning geldt de voorwaarde buitenlandse documenten te overleggen bij de aanvraag van het Nederlanderschap.
Bij de houders van een Ranov-vergunning is meermaals onderzoek gedaan, waaruit naar voren is gekomen dat er zeer beperkt perspectief is om te voldoen aan de documentseis. Er is geen reden om aan te nemen dat sprake is van onmogelijkheid om buitenlandse documenten te overleggen bij een ieder die na een aanvraag daartoe niet in het bezit is gesteld van een asielvergunning, maar later een reguliere verblijfsvergunning heeft gekregen. Ten aanzien van de uitzondering voor Ranov-vergunninghouders verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer d.d. 7 juli 20212, waarin ik gewezen heb op de uitzonderlijke en specifieke omstandigheden van deze groep.
Bent u bereid deze statushouders en hun kinderen, waarvan een groot deel nooit kan naturaliseren, omdat door tegenwerking of angst voor de autoriteiten van het land van herkomst zij geen paspoort of geboorteakte kunnen overleggen, vrij te stellen van deze eis? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid een categoriale vrijstelling te creëren. In individuele gevallen is het mogelijk dat aannemelijk wordt gemaakt waarom het overleggen van het gevraagde buitenlandse document niet mogelijk is. Dan geldt dat maatwerk mogelijk is en het betreffende document niet hoeft te worden overgelegd.
Een mogelijke griepprik voor alle kinderen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Griepprik voor alle kinderen»?1
In het meest recente advies van de Gezondheidsraad over de indicatiestelling van de griepvaccinatie2, heeft de Gezondheidsraad expliciet aandacht besteed aan de vaccinatie van gezonde kinderen. De Gezondheidsraad ziet geen aanleiding om gezonde kinderen tussen 6 maanden en 18 jaar toe te voegen aan het Nationaal Programma Griepvaccinatie, omdat bij hen de ziektelast relatief laag is. Griep komt weliswaar vaak voor bij kinderen, maar ernstige complicaties treden zelden op. De nut-risicoverhouding van vaccinatie pakt voor kinderen ook niet gunstig uit.
De Gezondheidsraad benoemt dat vaccinatie van kinderen ervoor kan zorgen dat zich minder griepgevallen voordoen bij de kinderen zelf en bij de gehele bevolking door verminderde verspreiding van het virus. Maar de Gezondheidsraad benoemt ook dat een modelstudie laat zien dat het totaal aantal griepgevallen juist kan toenemen als gevolg van vaccinatie van kinderen, doordat gevaccineerde kinderen op latere leeftijd minder goed beschermd zijn tegen griep dan kinderen die een infectie hebben doorgemaakt. In zijn brief van 20 september jl.3 heeft de Staatssecretaris aangegeven dat de beleidsreactie op dit advies zoals gebruikelijk binnen uiterlijk drie maanden aan uw Kamer wordt gezonden. Op voorhand ziet de Staatssecretaris evenwel, gezien het advies van de Gezondheidsraad, geen reden om de griepvaccinatie aan alle gezonde kinderen aan te bieden.
Hoeveel kinderen worden er jaarlijks met griep opgenomen in het ziekenhuis? Wat zijn de risico’s van griep voor kinderen?
Er vindt geen registratie plaats van het aantal kinderen dat met griep opgenomen wordt in het ziekenhuis. Er kunnen dan ook geen harde uitspraken daarover worden gedaan. Wel beschikken we over data van studies in andere Europese landen, op basis waarvan er voor de Nederlandse situatie schattingen kunnen worden gemaakt. Internationaal variëren de schattingen voor kinderen jonger dan 5 jaar van 19 op de 100.000 tot 176 op de 100.000 kinderen. De hoogste schatting lijkt het meest betrouwbaar voor de beoordeling van de ziektelast voor kinderen tot 5 jaar, omdat in deze modelstudie specifiek is gekeken naar kinderen van 6 maanden tot 4 jaar, die niet tot een risicogroep behoorden. Voor kinderen van 5 jaar en ouder variëren de schattingen van 2 op de 100.000 tot 18 op de 100.000 kinderen. Hoewel griep veel voorkomt bij kinderen, is de ziektelast, in de vorm van complicaties en sterfte, laag.
Waarom kunnen onze ziekenhuizen een griepepidemie en coronagolf niet aan?
Op basis van de vaccinatiegraad van de Nederlandse bevolking verwacht het OMT nog ruim 23.000 ziekenhuisopnamen vanwege COVID-19 en wordt het aantal mensen waarvoor IC-opname vanwege COVID-19 nodig is, geschat op ongeveer 4.8004. Het is nog onzeker hoe deze opnames zich zullen spreiden in de tijd. Het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) heeft scenario’s uitgewerkt, die een beeld geven van wat er gebeurt met de IC-bezetting bij meer of minder COVID-patiënten en een eventuele griepgolf. Daarbij zijn ook scenario’s waarin – door een combinatie van een stijgende COVID-druk en een zware griepepidemie – de behoefte aan IC-capaciteit hoger zal zijn dan het aantal IC-bedden dat in de huidige situatie beschikbaar is.
Om ons voor te bereiden op deze ongunstige scenario’s zijn we bezig met een aanpak voor het najaar. Zo heb ik het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) gevraagd om het bestaande Opschalingsplan COVID-195 te evalueren en te actualiseren. Ook worden de actualiteiten en knelpunten rondom de druk op de zorg voortdurend bijgehouden door onder andere het LCPS, de NZa en GGD- GHOR. Daarnaast is het LNAZ gevraagd om de mogelijkheden te onderzoeken hoe we de beschikbare IC-capaciteit in het najaar en de winter optimaal kunnen inzetten en, waar mogelijk, extra flexibiliteit in te bouwen6. De herziening van het opschalingsplan en de resultaten van het onderzoek van het LNAZ worden in november verwacht. Nadat het LNAZ deze plannen heeft aangeboden aan VWS, zal de Kamer geïnformeerd worden.
Hoe groot is de investering in onze ziekenhuizen die nodig is om dit wel aan te kunnen?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, onderzoekt het LNAZ momenteel de mogelijkheden om, waar mogelijk, extra flexibiliteit qua IC-capaciteit in te bouwen. De belangrijkste randvoorwaarde daarbij is de beschikbaarheid van voldoende zorgprofessionals. Dit is een vraagstuk dat speelt in de gehele zorgketen. Daarom wordt zorgbreed naar de mogelijkheden gekeken om extra personeel aan te trekken en de druk op de zorgprofessionals te verminderen. Naast de bestaande subsidieregeling voor de uitvoering van het Opschalingsplan COVID-19 (die er grotendeels op gericht is om extra personeelscapaciteit voor ziekenhuizen aan te trekken ten behoeve van de COVID-zorg) is onder meer het crisisinstrument de Nationale Zorgreserve in ontwikkeling en maken instellingen gebruik van de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg om met extra ondersteunend personeel de zorgprofessionals te ontlasten. Met de toenemende en veranderende zorgvraag en het structurele karakter daarvan, onder meer als gevolg van vergrijzing én de voortdurende krapte op de arbeidsmarkt, is het evenwel nodig om verder te kijken dan deze crisisinstrumenten. De komende jaren staan we voor de belangrijke opgave om het werken in de zorg aantrekkelijk te maken. Daartoe willen we blijven inzetten op méér en flexibel opleiden voor de toekomst en het anders organiseren en inrichten van het werk om flexibel te kunnen inspelen op veranderingen in de zorg. Goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden zijn een tweede pijler. Graag verwijs ik u naar de brief aan de Tweede Kamer van 3 september jl7, waarin een reactie opgenomen is op het SER-rapport«Aan de slag voor de zorg; een actieagenda voor de zorgarbeidsmarkt».
Op welke termijn kunnen onze ziekenhuizen een griepepidemie en coronagolf wel aan?
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4. Om ons voor te bereiden op het najaar is het LNAZ gevraagd om het bestaande Opschalingsplan te evalueren en te actualiseren. Ook heb ik aan het LNAZ de opdracht gegeven om te onderzoeken of en hoe we voor het najaar en winter de beschikbare IC-capaciteit optimaal kunnen inzetten en waar mogelijk extra flexibiliteit kunnen inbouwen. Zo is opnieuw met Duitsland (Noordrijn-Westfalen) afgesproken dat naar gelang de situatie in eigen land beide landen de intentie hebben wederzijds IC-patiënten over te nemen, wanneer één van de partijen tegen de grenzen aanloopt van het leveren van goede IC-zorg. Ook is het LNAZ gevraagd te verkennen of de COVID-zorg ten tijde van een piekbelasting op de IC en in de kliniek anders ingericht kan worden. Bijvoorbeeld door concentratie van COVID-zorg op een beperkt aantal plekken, naast de al bestaande capaciteit in de ziekenhuizen. Met deze ventielen hopen we een eventuele griepepidemie en coronagolf in het najaar en de winter te kunnen opvangen. De resultaten van het onderzoek van het LNAZ worden in november verwacht.
Het gastekort en de exploderende gas- en stroomprijzen. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
Deelt u de mening dat u per direct actie moet ondernemen om de ongecontroleerde stijging van de gas- en stroomprijzen een halt toe te roepen?
Er is sprake van een uitzonderlijke situatie op de gasmarkt. De energieprijzen, en in bijzonder die van gas, zijn in de afgelopen maanden fors gestegen. Het kabinet ziet dat deze situatie onzekerheid oplevert omdat mensen en bedrijven zich zorgen maken of de prijzen blijven stijgen en of ze hun energierekening nog kunnen betalen. Het kabinet erkent deze zorgen. Het kabinet heeft geen directe invloed op de leveringstarieven, deze worden door de markt bepaald.
Wel heeft het kabinet invloed op de belastingen op de energierekening. Om tegemoet te komen voor de stijgende energierekening op de korte termijn als gevolg van de hoge gasprijzen doet het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. Op deze manier is het mogelijk om op korte termijn een lastenverlichting te realiseren. De stijgende gasprijs verhoogt de energierekening, daarom verhoogt het kabinet ten eerste in 2022 incidenteel de belastingvermindering met 230 euro (inclusief btw). De belastingvermindering is een vaste korting op het belastingdeel van de energierekening en geldt voor iedereen. De stijgende gasprijs vertaalt zich eveneens in een stijgende elektriciteitsprijs.
Daarom wordt ten tweede in de energiebelasting in 2022 incidenteel het tarief op de eerste schijf elektriciteit verlaagd. Dit staat voor een huishouden met een gemiddeld verbruik ongeveer gelijk aan een verlaging van ongeveer 200 euro (inclusief btw). Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt dus in totaal een tegemoetkoming van ongeveer 430 euro (inclusief btw) ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan 2022. Voor verdere toelichting verwijs ik naar brief die ik uw Kamer heb gestuurd op vrijdag 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 023-272).
Houdt uw opmerking dat u «niet even een oplossing uit uw mouw kunt schudden»1 in dat het kabinet momenteel geen beeld heeft van de wijze waarop deze crisis beteugeld kan worden? Zo nee, welke oplossingen op korte termijn ziet het kabinet voor zich?
Zoals aangegeven in de bijgaande Kamerbrief zijn de huidige hoge gasprijzen het gevolg van een wereldwijde onbalans bepaald door meerdere factoren. Het kabinet heeft geen invloed op deze prijzen, maar heeft besloten om een deel van de negatieve koopkrachteffecten voor huishoudens weg te nemen. Dit door voor 2022 aanpassingen in de energiebelasting door te voeren (Kamerstuk 29 023-272).
Bent u bereid per direct de energiebelasting voor huishoudens fors te verlagen en de dekking hiervoor indien nodig te zoeken in de 6,8 miljard euro die in de begroting van 2022 is vrijgemaakt voor aanvullende klimaatmaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn reactie hierboven aangegeven heeft het kabinet besloten om voor 2022 aanpassingen in de energiebelasting door te voeren (Kamerstuk 29 023-272).
Welke voor- en nadelen van het invoeren van een maximumtarief voor gas ziet u en overweegt u een dergelijke stap?
Nederland heeft in de Gas- en Elektriciteitswet niet de mogelijkheid om prijzen te reguleren op de eindverbruikersmarkt. Het invoeren van prijsregulering werkt verstorend in de markt. Als de overheid prijzen vastlegt in plaats van de markt, door het invoeren van een maximumtarief op de eindverbruikersmarkt, zal dat wellicht op korte termijn voor verlichting voor eindgebruikers zorgen, maar de prijzen zijn dan geen goede reflectie meer van het aanbod en de vraag. Dit kan leiden tot hogere kosten voor de samenleving als geheel. De hoge brandstofkosten verdwijnen niet bij een maximumtarief. Als leveranciers de hogere grondstofkosten niet kunnen doorberekenen, kan dit leiden tot faillissementen en zal de overheid geconfronteerd worden met schadeclaims van bedrijven.
Zo nee, wat vindt u ervan dat landen als Spanje, waarvoor de Nederlandse belastingbetaler voor miljarden garant staat, wel tot een dergelijke stap overgaan?
Gezien het mondiale karakter van de hoge gasprijzen, hebben ook de inwoners van andere lidstaten te kampen met hogere kosten en speelt betaalbaarheid van energie een belangrijke rol. Sociaal beleid is primair een nationale competentie en het is dus aan de lidstaten om binnen de ruimte van Europese wet- en regelgeving met oplossingen te komen voor hun burgers. De Europese Commissie heeft een toolbox uitgebracht op 13 oktober waarin ze meer duidelijkheid geeft welke ruimte lidstaten daarin hebben.
Deelt u de mening dat Nederland zeker onder de huidige omstandigheden primair solidair moet zijn met zijn eigen burgers en dat zíj financiële verlichting verdienen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven?
De effecten van de hoge gasprijzen raken alle burgers van de Europese Unie. De Europese Commissie heeft een toolbox opgesteld met daarin duidelijkheid over de ruimte die lidstaten hebben in het kader van de gestegen energieprijzen. In de toolbox geeft de Europese Commissie aan dat lidstaten nationaal maatregelen kunnen nemen om de gevolgen van de gestegen energieprijzen voor kwetsbare consumenten te verzachten. Hierbij noemt de Europese Commissie onder andere het verlagen van energiebelastingen. Zoals hierboven toegelicht heeft het kabinet ervoor gekozen om maatregelen door te voeren om de energiebelastingen voor 2022 tijdelijk te verlagen (Kamerstuk 29023–272).
Hoe aannemelijk acht u het dat Nederland gedwongen wordt maatregelen uit het Bescherm- en Herstelplan Gas te treffen?2 Indien u dit aannemelijk acht, voor welke stappen op de maatregelenladder geldt dit dan?
Ik acht het (zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 van de leden De Roon en Kops en vraag 8 van het lid Van Haga) niet aannemelijk dat de leveringszekerheid voor beschermde afnemers in gevaar komt, gegeven de afspraken die gemaakt zijn voor het vullen van de laagcalorische gasopslag te Norg. De analyse van het Europese netwerk van transmissiesysteembeheerder voor gas (ENTSO-G) in haar winteroutlook (SO0032–21_Winter Supply Outlook_2021–22.pdf (entsog.eu)) laat zien dat de Europese gasinfrastructuur voldoende robuust en flexibel is om ook een koude winter te doorstaan. De opslagen voor hoogcalorisch gas zijn in Europa gemiddeld voldoende gevuld. Weliswaar krapper dan de afgelopen jaren, maar ook voldoende voor een koude winter. ENTSO-G geeft aan dat de huidige vulgraden er toe kunnen leiden dat bij een koude winter met relatief weinig hernieuwbare energieproductie de gasopslagen aan het eind van de winter relatief leeg zijn. Flexibiliteit bij een piekvraag in het vroege voorjaar zal dan moeten komen van extra import van bijvoorbeeld LNG (+5–10%).
Gegeven de huidige situatie op de gasmarkt houd ik vinger aan de pols en blijf ik in nauw contact met buurlanden en de Europese Commissies. Dit vindt onder meer plaats in periodieke bijeenkomsten van de Gas Coordination Group. ENTSO-G zal daarnaast dit najaar nog een EU-brede scenario-analyse publiceren.
Ten slotte, in de huidige wetgeving beschikt netbeheerder GTS over een aantal bevoegdheden, om indien de marktsituatie daar om vraagt, te voorkomen dat we in een crisissituatie terechtkomen. Mochten zich onverhoopt problemen gaan voordoen met zeer grote krapte op de markt, dan kan GTS bijvoorbeeld een vrijblijvend verzoek doen aan netbeheerders uit het buitenland om minder gas af te nemen of aan shippers vragen om meer gas in te voeden. Voor verdere instrumenten uit het bescherm en herstelplan, zoals het oproepen tot vermindering van aardgasgebruik en het afschakelen van niet beschermde gebruikers (industrie) neemt de waarschijnlijkheid steeds verder af. Het is zeer onwaarschijnlijk dat we tot de meest extreme maatregel in het Bescherm- en Herstelplan, namelijk het afsluiten van regio’s (inclusief huishoudens) moeten overgaan.
Klopt het dat Gazprom zich, ondanks het fors terugschroeven van de gastoevoer, nog altijd aan leveringsverplichtingen uit langetermijncontracten houdt? Zo ja, wat zegt het over het anticiperend vermogen van Nederland dat zelfs binnen die situatie een dergelijke crisis kan ontstaan?
De opmerking dat Gazprom zich houdt aan de leveringscontracten wordt ondersteund door het Internationaal Energieagentschap.3 Ik heb geen reden om aan deze lezing te twijfelen.
In bijgevoegde Kamerbrief wordt gewezen naar internationale experts van bijvoorbeeld het Internationale Energieagentschap (IEA), nationale experts geraadpleegd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, alsmede de Europese toezichthouder op de gasmarkt ACER, die wijzen op een combinatie van vraag- en aanbodfactoren voor de hoge gasprijzen.
Als onderdeel van de Europese interne markt is er ook in Nederland sprake van hoge gasprijzen. Er is wel geanticipeerd op de leveringszekerheid van aardgas. Er is voldoende gasinfrastructuur inclusief goede interconnecties, relatief veel opslagcapaciteit en een liquide gashandelsbeurs Ik verwijs graag naar bijgevoegde Kamerbrief voor een uitgebreider antwoord op uw vraag over het anticiperend vermogen van Nederland.
Deelt u de zorgen over de eventuele gevolgen van de Duitse verkiezingen en formatie voor de (tijdige) ingebruikname van de Nord Stream 2-pijplijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe handelt u hierop?
Nord Stream 2 AG (de eigenaar van de gaspijpleiding) moet bij de Duitse toezichthouder aantonen hoe Nord Stream 2 zal voldoen aan de eisen van de Europese gasrichtlijn, zoals derdentoegang en ontbundeling. Dit wordt de certificeringsprocedure genoemd en die loopt nu in Duitsland in lijn met de bepalingen van de Europese gasrichtlijn.
Erkent u dat de exploderende gasprijzen grotendeels te wijten zijn aan de energietransitie en het klimaatbeleid, waaronder de hoge energiebelasting op aardgas, de opslag duurzame energie (ODE), de CO2-heffing voor bedrijven, het sluiten van kolencentrales, het fors reduceren van de productie van nog operationele kolencentrales en de halsstarrige en onwillige houding ten opzichte van kernenergie? Zo nee, waarom niet?
In bijgevoegde Kamerbrief ga ik uitgebreid in op uw vraag. Het korte antwoord hierop is dat de energietransitie en het klimaatbeleid onderdeel zijn van de oplossing en niet van het probleem van de stijging van de gasprijzen.
Deelt u de zorgen over het mogelijke banenverlies in de regio Delfzijl door het stilleggen van de productie door aluminiumfabriek Aldel als gevolg van de gasprijs3? Zo nee, waarom niet?
De grootste impact van de hoge energieprijzen op bedrijven doet zich voor bij bedrijven uit de energie-intensieve industrie, zoals de kunstmestproductie en de zink- en aluminiumindustrie. Het is de verantwoordelijkheid van deze bedrijven om zich met behulp van lange termijncontracten in te dekken tegen deze heftige schommelingen van de energieprijzen. Veel bedrijven uit deze industriesectoren hebben daarom ook hun energietarieven voor langere tijd vastgezet, waardoor het voor de hand ligt dat zij op korte termijn niet worden geraakt.
De hoge gasprijzen raken niet alleen Nederlandse bedrijven, maar spelen ook in het buitenland. Omdat de hoge gasprijzen een mondiaal fenomeen zijn, verslechtert de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven in principe niet.
In het geval bedrijven worden geconfronteerd met liquiditeitsproblemen door de oplopende energieprijzen, dan dienen zij met hun bank/financier tot een oplossing zien te komen. In combinatie met de bestaande financieringsinstrumenten van RVO zal dit in de meeste gevallen tot een oplossing leiden. De situatie wordt continu gemonitord.
Hoeveel bedrijven hebben voor zover bekend de productie stilgelegd of fors afgeschaald in reactie op de gestegen gasprijzen en hoeveel werknemers zijn hiermee gemoeid?
Zoals ik in het antwoord op voorgaande vraag al aan geef doet de grootste impact van de hoge energieprijzen op bedrijven zich voor bij bedrijven uit de energie-intensieve industrie, zoals de kunstmestproductie en de zink- en aluminiumindustrie. Op basis van de huidige signalen vanuit bedrijven uit de energie-intensieve industrie zijn forse problemen beperkt tot een relatief klein aantal bedrijven. Voor zover bij ons bekend gaat het specifiek om vier grote energie-intensieve industrie bedrijven. Naast deze grote bedrijven zijn er een aantal sectoren waar er problemen worden ervaren, namelijk de glastuinbouw, de glasindustrie, garagehouders en industriële bakkers.
Binnen de sectoren die het nu zwaar hebben is de individuele situatie verschillend en kan anders uitpakken in relatie tot eventueel banenverlies. Een en ander is namelijk ook afhankelijk van de mate waarin de individuele bedrijven hun energieposities hebben afgedekt. Bijvoorbeeld door langetermijncontracten die kosten beheersbaar houden.
In diverse sectoren kunnen de hoge kosten worden door belast in het eindproduct. De vraag naar deze eindproducten is nog steeds hoog, waardoor banenverlies niet direct aan de orde is. Bovenstaande heeft betrekking op directe arbeidsplaatsen, maar de bedrijven acteren mogelijk in een ecosysteem waardoor er ook indirecte werkgelegenheid mee gemoeid is. De impact hierop is niet in te schatten. De ontwikkelingen bij de energie-intensieve industrie en de bovengenoemde sectoren worden nauwlettend gevolgd.
Deelt u de mening dat banenverlies als gevolg van de gascrisis uit alle macht voorkomen moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de kosten voor de getroffen bedrijven weer beheersbaar te maken en welke mogelijkheden ziet u hiertoe?
Het kabinet erkent de zorgen rondom de stijgende energierekening. Om tegemoet te komen aan burgers en MKB voor de stijgende energierekening op de korte termijn doet het kabinet zoals aangegeven in de Kamerbrief van 5 oktober (Kamerstuk 29 023, nr. 272) incidenteel en alleen voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. De belastingvermindering is een vaste korting op het belastingdeel van de energierekening en geldt voor iedereen.
De hoge gasprijzen raken niet alleen Nederlandse bedrijven, maar spelen ook in het buitenland. Omdat de hoge gasprijzen een mondiaal fenomeen zijn, verslechtert de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven in principe niet. In principe is het beheersen van de kosten een verantwoordelijkheid van deze bedrijven zelf. Dit kan met behulp van vaste prijscontracten om zich zo in te dekken tegen deze heftige schommelingen van de energieprijzen. Veel bedrijven uit deze industriesectoren hebben daarom ook hun energietarieven voor langere tijd vastgezet, waardoor het voor de hand ligt dat zij op korte termijn niet worden geraakt.
Bent u ermee bekend dat het aandeel «duurzame» energie als onderdeel van onder andere de Duitse energiemix dit jaar fors is afgenomen ten opzichte van vorig jaar als gevolg van weersomstandigheden4, net zoals bijvoorbeeld het aandeel van windenergie in het Verenigd Koninkrijk dat op de Noordzee is gekelderd van 25 procent vorig jaar naar 7 procent nu? Zo ja, erkent u dat het, los van de onbetaalbaarheid van de operatie en de gevolgen voor het landschap, ook qua leveringszekerheid totaal irreëel is om traditionele energiebronnen zoals kolen, gas en kernenergie bij het grofvuil te zetten?
De energieopbrengst van windenergie en zonne-energie per jaar kan enigszins verschillen, net zoals we dat kennen van waterkracht als gevolg van meer of minder neerslag in enig jaar. We moeten alleen niet een moment dat het op enig moment minder waait of er minder zon is, vergelijken met een gemiddelde over een jaar. Het is desondanks cruciaal dat in een energiesysteem met veel wind- en zonne-energie er ook bronnen zijn voor die momenten dat het niet of minder waait of de zon niet of minder schijnt. Dit zogenaamde regelbare vermogen is in Nederland nu in de vorm van gascentrales geregeld.
Volgens de Monitor Leveringszekerheid van TenneT blijkt dat deze gascentrales er voor zorgen dat de leveringszekerheid tot zeker 2030 geborgd blijft. Vanwege de stijgende ETS-prijs zal dit regelbare vermogen op den duur uit een andere bron gaan komen. Dit kan uit bijvoorbeeld batterijen, waterstofcentrales (gascentrales op basis van waterstof) of kerncentrales komen. Ik onderzoek daarom ook nu door middel van een scenariostudie welke rol kernenergie kan spelen in de energiemix richting 2050.
Deelt u de mening dat u de waarschuwingen voor het intermitterende karakter van wind- en zonne-energie tot op heden in de wind heeft geslagen? Zo nee, waarom niet en wat heeft u gedaan om dit probleem het hoofd te bieden? Zo ja, erkent u dat we met de energietransitie op een totaal verkeerd spoor zitten en dat het gekozen beleid drastisch herzien dient te worden?
Om in de toekomst de leveringszekerheid te borgen in een productiepark met veel wind- en zonne-energie is het realiseren van voldoende flexibiliteit in het systeem van groot belang. Er moet voldoende regelbaar vermogen zijn dat op- en af kan schakelen naar gelang de hernieuwbare elektriciteitsproductie fluctueert. Dit regelbaar vermogen moet in toenemende mate CO2-vrij worden gegeven de klimaatambities. Flexibiliteit voor kortere periodes kan in de toekomst ook komen van opslag van batterijen. Deze zijn bijvoorbeeld geschikt om het dag-nachtritme van zonne-energie op te vangen en daarmee voor een continue energielevering te zorgen. De ontwikkeling van elektrisch vervoer kan daarbij ook een positieve rol spelen. Lange termijn flexibiliteit om langere periodes met weinig wind of zon te overbruggen dient te komen van onder andere kerncentrales of gasgestookte centrales die in toenemende mate CO2-vrij moeten worden (bijvoorbeeld op basis van waterstof).
Daarnaast dient de vraagkant ook steeds flexibeler te worden, zodat er beter gereageerd kan worden op fluctuaties aan de aanbodzijde. Dit kan onder meer door grootschaliger toepassing van elektrolysers voor waterstofproductie, e-boilers en warmtepompen. Deze zullen meer energie gaan verbruiken op het moment dat het aanbod hoog is en minder energie op het moment dat het aanbod laag is. Zo zal de vraagzijde beter kunnen meebewegen op de mate waarin de zon schijnt of de wind waait. In het Nederlandse energiebeleid is daarnaast ingezet op een goede inbedding in een Europese geïntegreerde markt. Flexibiliteit kan namelijk ook geleverd worden door import- en exportstromen. Daarbij kan er geprofiteerd worden van de verschillen in productieparken tussen lidstaten, waarbij lidstaten met veel kernenergie complementair zijn aan lidstaten met veel wind- en zonne-energie. Er is fors geïnvesteerd in het uitbreiden van interconnectiecapaciteit en het verbeteren van de Europese energiemarkt. Cruciaal voor het creëren van flexibiliteitsopties is dat er een voldoende prijsprikkels zijn. Vrije prijsvorming met fluctuerende prijzen leidt tot grensoverschrijdende handel en creëert juist een business case voor flexibiliteitsopties als opslag en regelbaar vermogen.
Wat is uw reactie op het recent gepubliceerde onderzoek van het Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS) waarin geconcludeerd wordt dat het gegeven de omstandigheden «vooralsnog onverantwoord is kolencentrales, de nucleaire centrale in Borssele en het Groningenveld te sluiten»?5
Het rapport van The Hague Centre of Strategic Studies (HCSS) over de leveringszekerheid van aardgas in Nederland biedt een duiding van de huidige situatie en bevat bruikbare aanbevelingen. HCSS beveelt aan om in te zetten op diversificatie van bronnen. Deze aanbevelingen sluiten aan op het huidige beleid. Hierover bent u eerder dit jaar geïnformeerd in een brief over strategische afhankelijkheden van 9 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-33-845). Daarnaast gaat het rapport ook in op het benutten van het Groningerveld in geval van nood. Er zijn afspraken gemaakt om een beperkte hoeveelheid extra te kunnen winnen. Dit is alleen mogelijk als er leveringszekerheidsrisico is.