De laatste stand van zaken in de aanpak tegen zorgverleners die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of bewust medicatie/behandelingen voorschrijven die wetenschappelijk bewezen ineffectief zijn |
|
Attje Kuiken (PvdA), Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het recente bericht van de Stichting Artsen Covid Collectief die oproept om terughoudend te zijn met vaccineren van zwangere vrouwen?1
De mRNA-vaccins zijn inmiddels op grote groepen zwangere vrouwen getest en zijn door het EMA veilig bevonden voor deze groep. Ook de Gezondheidsraad adviseert mRNA vaccins aan te bieden aan zwangere vrouwen. Recent is aangetoond dat het coronavirus ook de placenta kan binnendringen en kan leiden tot ernstige ontstekingen en verdikkingen. Dit kan resulteren in een placenta die niet meer werkt. Dit kan levensbedreigend zijn voor het ongeboren kind. Daarom is het van groot belang dat zwangere vrouwen zich wél laten vaccineren. Vrouwen die zwanger zijn hebben een drie keer hogere kans om door besmetting met het coronavirus op de intensive care te belanden en aan de beademing te moeten dan vrouwen uit dezelfde leeftijdsgroep die niet zwanger zijn. Daarnaast hebben ze een 1,7 keer hogere kans op overlijden vergeleken met niet-zwangere vrouwen van dezelfde leeftijd. Door het ontraden van vaccinatie voor zwangere vrouwen brengt Stichting Artsen Covid Collectief zowel aanstaande moeders als hun ongeboren kinderen in gevaar.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot adviezen van Bijwerkingencentrum Lareb en het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG), Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg (VHIG) die met «nadruk adviseert om alle zwangere vrouwen, ongeacht de termijn van de zwangerschap, en vrouwen in het kraambed zich te laten vaccineren omdat zij per definitie tot een risicogroep behoren»?2, 3
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u, en is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), van mening dat het advies van de Stichting Artsen Covid Collectief, dat dus gegeven wordt door artsen, in strijd is met het Standpunt van de NVOG en dat terughoudendheid in vaccineren bij zwangeren juist tot ernstige en vermijdbare gezondheidsschade kan leiden? Zo ja, hoe strookt dit met de artseneed waarin staat: «Ik zal aan de patiënt geen schade doen. Ik luister en zal hem goed inlichten»?
Het «Standpunt Vaccinatie tegen COVID-19 rondom kinderwens, zwangerschap en kraambed» van onder meer de NVOG, KNOV, NVK en het RIVM, is duidelijk en beschrijft het nut en de noodzaak van het vaccineren van zwangeren, vrouwen met een kinderwens en vrouwen die borstvoeding geven. Het advies van de Stichting Artsen Collectief is, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb beschreven, met dit standpunt in strijd. Zorgverleners zoals gynaecologen, (huis-)artsen en verloskundigen zijn belangrijk bij het juist informeren en het adviseren van deze groep mensen. De IGJ gaat ervan uit dat zorgverleners daarbij het genoemde Standpunt uitdragen.
Wat is de juridische status van dit standpunt van de NVOG in het tuchtrecht voor artsen?
De algemene tuchtnormen uit de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), waaraan de tuchtrechter in een tuchtrechtelijke procedure het handelen en/of nalaten van een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar toetst, zijn in de wet in globale termen geformuleerd. Deze tuchtnormen worden nader ingevuld aan de hand van protocollen, richtlijnen en gedragsregels van de desbetreffende beroepsgroep. De NVOG is de wetenschappelijke beroepsvereniging voor gynaecologen. Het standpunt van de NVOG over vaccinatie tegen COVID-19 rondom kinderwens, zwangerschap en kraambed, is daarnaast tot stand gekomen in samenwerking met diverse andere beroepsverenigingen zoals genoemd in vraag 2. De tuchtrechter zal dan ook in een mogelijke tuchtrechtelijke procedure over deze materie onder meer toetsen aan het standpunt van de NVOG.
Welle andere stichtingen of organisaties, naast de Stichting Artsen Covid Collectief, zijn nog actief die vertegenwoordigd worden door zorgverleners en in disproportionele mate communiceren tegen de adviezen van wetenschappelijke verenigingen in? Zo ja, welke?
Er zijn verschillende organisaties die in meer of mindere mate «anti-geluiden» laten horen. Deze organisaties zijn bij mij bekend en de content die zij plaatsen wordt in de gaten gehouden. Ik zie geen noodzaak deze organisaties expliciet bij naam te benoemen.
Wat is de laatste stand van zaken van de IGJ ten aanzien van het aantal aanwijzingen, bevelen, boetes of voorlegde zaken bij de tuchtrechter sinds het laatste bericht op 31 augustus jl.? Kunt u per type maatregel aangeven hoeveel er zijn uitgedeeld?4
Zoals ik heb geantwoord op eerdere vragen van uw Kamer5, heeft de IGJ individuele artsen waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. De IGJ heeft de indruk dat de betreffende artsen zich hierna terughoudender hebben opgesteld en dat is ook wat de IGJ beoogt. Op het moment dat er opnieuw meldingen of signalen komen dat deze artsen weer hebben gehandeld in strijd met de richtlijnen van hun eigen beroepsgroep of desinformatie verspreiden, kan dat voor de IGJ aanleiding zijn voor verdere actie.
Na het nieuwsbericht van 31 augustus 20216 heeft de IGJ nog enkele meldingen ontvangen, waarop zorgverleners zo nodig zijn aangesproken. Naast de opgelegde boete heeft IGJ een tuchtzaak in voorbereiding. Verder zijn er nog geen andere bestuursrechtelijke maatregelen aan BIG-geregistreerde zorgverleners opgelegd. De IGJ heeft overigens wel boetes opgelegd voor het aanprijzen van behandelingen voor het voorkomen en/of genezen van COVID-19, maar dat betrof in die gevallen geen BIG-geregistreerde zorgverleners.
Waarom is er sinds 31 augustus jl. geen nieuw bericht van de Inspectie meer gekomen over het aantal zaken richting zorgverleners die onjuiste informatie verspreiden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde zorgverleners die desinformatie willens en wetens blijven verstrekken als uiteindelijke sanctie geschrapt moeten kunnen worden? Is dit als eens gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Dit is ter beoordeling van de tuchtrechter. De tuchtrechter heeft de mogelijkheid om, als een tuchtklacht gegrond wordt bevonden, de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register op te leggen. De tuchtrechter heeft echter ook de mogelijkheid om andere, minder ingrijpende maatregelen op te leggen. Het is aan de tuchtrechter om in individuele gevallen te bepalen welke maatregel passend is. De maatregel van doorhaling van de BIG-registratie is in een dergelijke situatie nog niet eerder opgelegd. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn, zoals dat in een dergelijke zaak (nog) geen tuchtklacht is ingediend of dat een dergelijke tuchtzaak nog in behandeling is.
In hoeverre is berisping mogelijk als zorgverleners mensen bewust van zorg afhouden? Hoe verhoudt dit zich tot de eed: «Ik zal aan de patiënt geen schade doen. Ik luister en zal hem goed inlichten»? Zijn daar eerder sancties voor opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Als de tuchtrechter een tuchtklacht gegrond verklaart, dan is het aan de tuchtrechter om op grond van de feiten en omstandigheden te bepalen welke maatregel passend is. Het tuchtrecht is van toepassing op alle BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren, ongeacht of zij een medische eed hebben afgelegd. Voor het overtreden van normen waarbij de beroepsbeoefenaar aan de patiënt schade heeft toegebracht en/of waarbij hij de patiënt niet goed heeft voorgelicht zijn over de jaren in diverse tuchtzaken maatregelen opgelegd.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Zie hierboven.
De gebrekkige verduurzaming van de Nederlandse financiële sector |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoeksrapport «Op weg naar een duurzame balans» van 7 december 2021 van De Nederlandsche Bank (DNB)?
Ja.
Onderschrijft u de in het onderzoek gedane conclusies dat de Nederlandse financiële sector zowel vanuit impact- als risicoperspectief te langzaam verduurzaamt, dat de transitierisico’s de aankomende jaren zullen toenemen, dat expliciete integratie van duurzaamheidsrisico’s in het risicobeheer tekortschiet en dat er beter moet worden gerapporteerd over duurzaamheidsrisico’s?
In haar rapportage «Op weg naar een duurzame balans» onderzoekt DNB de integratie van duurzaamheidsrisico’s in de kernprocessen van de financiële sector. Zoals mijn ambtsvoorganger ook schreef in de beantwoording van het schriftelijk overleg over de financiële markten van 16 december jl., is het van groot belang dat financiële instellingen duurzaamheidsrisico’s meenemen.1 DNB concludeert echter dat financiële instellingen dit nog maar in beperkte mate doen. Dit is zorgelijk en er dienen dus nog belangrijke stappen gezet te worden. DNB kondigde bij de presentatie van het onderzoek aan dat zij volgend jaar met concrete verwachtingen voor financiële instellingen komt voor de integratie van duurzaamheid in hun risicobeheer. Ik moedig deze ontwikkeling aan. Daarnaast ga ik mij zelf ook inzetten voor de aanpak van duurzaamheidsrisico’s op de balansen van financiële instellingen, bijvoorbeeld in de Nederlandse inzet voor de lopende onderhandelingen over de wijziging van de regelgeving voor banken (verordening en richtlijn kapitaalvereisten) en verzekeraars (richtlijn Solvency II).2
Daarnaast concludeert DNB in haar rapportage dat de CO2-voetafdruk van de wereldwijze financieringen van Nederlandse financiële instellingen minstens 82 megaton is. Het is van belang dat financiële instellingen deze voetafdruk terugbrengen en bijdragen aan de transitie naar een duurzame economie. In het klimaatcommitment is afgesproken dat de Nederlandse financiële sector haar voetafdruk naar beneden brengt. Hoe financiële instellingen dit willen doen blijkt uiterlijk in 2022, wanneer de instellingen actieplannen, inclusief reductiedoelstellingen voor 2030, bekend maken. Het is van belang dat deze actieplannen ambitieus worden ingevuld en dat ze transparant zijn over de instrumenten die instellingen inzetten om deze reductiedoelstellingen te behalen. De Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) werkt op dit moment aan een gemeenschappelijke visie over waar een actieplan aan dient te voldoen.
Bent u het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat het zeer zorgelijk is dat duurzaamheidsrisico’s zullen toenemen, terwijl nu slechts één op de vijf instellingen deze expliciet in het risicobeheer meeneemt? En bent u het met deze leden eens dat de sector harder moet verduurzamen dan ze op dit moment doet? Waarom wel, dan wel waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat financiële instellingen in gebreke zijn ten opzichte van hun zorgplicht, bijvoorbeeld als zij geen onderscheid maken tussen fysieke en transitierisico’s, terwijl tussen de aard van deze risico’s en de materiële betekenis ervan voor de portefeuille wezenlijke verschillen zitten?
Ik vind het van groot belang dat financiële instellingen duurzaamheid integreren in hun risicomanagement. Hiervoor is het belangrijk om inzicht te hebben in de aard van deze risico’s. Fysieke risico’s kunnen ontstaan door de gevolgen van klimaatverandering op weerspatronen en transitierisico’s kunnen een gevolg zijn van een duurzame transitie in een bepaalde sector. Ik verwacht dat financiële instellingen voldoende inzicht vergaren over de typen risico’s waaraan ze bloot staan. Ik verwacht ook dat de Nederlandse en Europese toezichthouders voor de financiële sector hier voldoende rekening mee houden in hun toezicht. Verder zal ik het belang van voldoende inzicht in typen duurzaamheidsrisico’s ook onder de aandacht gaan brengen in mijn eerdere genoemde inzet voor de herziening van de prudentiële raamwerken voor banken en verzekeraars.
Hoe verklaart u dat 80 procent van de pensioenfondsen en 75 procent van de banken aangeeft te rapporteren over hoe zij duurzaamheidsrisico’s beheersen, terwijl slechts 20 procent van de financiële instellingen deze beheersing in de risico-afwegingen expliciet maakt? Is hier volgens u sprake van groenwassen over de beheersing van duurzaamheidsrisico’s? Waarom wel, dan wel waarom niet?
In haar onderzoek heeft DNB geïnventariseerd welk percentage van de financiële instellingen aangeeft duurzaamheidsrisico’s expliciet mee te nemen in haar risicohouding. De risicohouding geeft de mate aan waarin een instelling duurzaamheidsrisico’s wil lopen (oftewel risicobereidheid) en de mate waarin zij deze risico’s kan dragen (oftewel risicotolerantie).
Deze risicohouding is iets anders dan het risicobeheer van een financiële instelling. Onder risicobeheer vallen onder andere risico-identificatie, risicobeoordeling, risicomanagement en risicomonitoring. Hierdoor kan het voorkomen dat, ook wanneer een financiële instelling duurzaamheidsrisico’s niet expliciet meeneemt in haar risicohouding, het wel mogelijk is om in het jaarverslag bijvoorbeeld aan te geven hoe duurzaamheidsrisico’s worden geïdentificeerd, beoordeeld, beheerst en gemonitord.
Hoe beziet u het argument van de financiële sector over gebrekkige data als één van de redenen voor de gebrekkige verduurzaming, in het licht van de positie van De Nederlandsche Bank (DNB) dat databeperkingen geen belemmering zouden moeten zijn voor financiële instellingen om duurzaamheidsrisico’s te meten?
Uit het onderzoek van DNB komt naar voren dat beperkte databeschikbaarheid financiële instellingen parten kan spelen bij het meten van duurzaamheidsrisico’s in hun portefeuilles. Financiële instellingen noemen de beperkte beschikbaarheid van consistente en betrouwbare data als een belangrijke belemmering voor het meten van duurzaamheidsrisico’s. DNB noemt in haar rapportage echter dat databeperkingen geen belemmeringen zouden moeten zijn om duurzaamheidsrisico’s te meten. DNB noemt dat instellingen kunnen uitwijken naar schattingen en gemodelleerde data wanneer data op bedrijfsniveau (nog) niet beschikbaar zijn. De verwachting is dat de transparantie over databeperkingen in klimaatrapportages op termijn ook leidt tot het ontstaan van betere data op basis van geharmoniseerde standaarden.
Ik deel deze oproep van DNB. Financiële instellingen dienen gebruik te maken van de mogelijkheden die er al bestaan om hun duurzaamheidsrisico’s in kaart te brengen. Het gebruik van scenario-analyses en schattingen kan hierbij behulpzaam zijn. Tegelijkertijd is het van belang dat deze schattingen gemaakt kunnen worden op basis van consistente en betrouwbare data. Ik zal mij daarom gaan inzetten voor consistente en betrouwbare data op dit gebied. Daarnaast zet het kabinet zich ook in voor een ambitieuze invulling van de Richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage.3
Kunt u bevestigen dat de constatering van DNB dat duurzaamheidsrisico’s in de Nederlandse financiële sector de komende jaren zullen toenemen, het belang van adequate beheersing van duurzaamheidsrisico’s in pijler 1 van het kapitaalraamwerk alleen maar verder vergroot?
Dit kan ik bevestigen. De duurzame transitie brengt financiële risico’s met zich mee en het is van belang dat financiële instellingen deze meenemen in hun risicobeleid. Zoals het vorige kabinet ook in het BNC-fiche over de voorgestelde wijzigingen van de verordening en richtlijn kapitaalvereisten schreef, is het van groot belang dat duurzaamheidsrisco’s ook in pijler 1 van het kapitaalvereistenraamwerk voor banken worden verankerd. Hiervoor is een gedegen, kwantitatieve, analyse van belang omdat eisen te allen tijde risicogebaseerd dienen te zijn. In dat kader vindt het kabinet het positief dat het rapport van EBA over dit thema sneller dan eerder was toegezegd wordt opgeleverd, namelijk in 2023. Eerder heeft het vorige kabinet de EBA aangemoedigd om dit onderzoek sneller af te ronden. Gegeven het belang van dit onderwerp blijf ik hierover ook met DNB in gesprek.
Ziet u de opmerking van DNB dat databeperking geen belemmering mag zijn voor het meten van duurzaamheidsrisico’s als verdere aanmoediging om ervoor te pleiten dat deze risico’s adequaat gekapitaliseerd worden in pijler 1? Hoe gaat u daar in uw (internationale) inzet vorm en invulling aan geven?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u voornemens de resultaten van het genoemde DNB-onderzoek met de DNB-president te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Financiën spreekt regelmatig met DNB over duurzaamheidrisico’s in de financiële sector. Het ligt hierin voor de hand dat een onderzoek als «Op weg naar een duurzame balans» ook wordt besproken. Ik zal bekijken welk overleg hiervoor het meest passend is.
Is het kabinet er voorstander van om regulering te ontwikkelen op ESG Rating Agencies,zoals onder andere ook bepleit door de Autoriteit Financiële Markten (AFM)? Waarom wel. dan wel waarom niet?
Voor de verduurzaming van de financiële sector is de beschikbaarheid van betrouwbare en vergelijkbare (bedrijfs-)data over milieu, sociale en bestuur factoren (ESG) cruciaal. Een belangrijke stap hierin is de herziening van de richtlijn niet-financiële informatie. Het Commissievoorstel voor de herziening van deze richtlijn bevat een verplichting voor beursgenoteerde ondernemingen (behalve micro-ondernemingen) en grote niet-beursgenoteerde ondernemingen om op basis van standaarden te rapporteren over ESG-factoren. Het kabinet steunt deze ontwikkeling.
Naast betrouwbare en vergelijkbare duurzaamheidsrapportage door bedrijven spelen ook derde partijen, zoals aanbieders van duurzaamheidsdata en aanverwante diensten, een steeds belangrijkere rol. Investeerders maken in toenemende mate gebruik van de diensten van deze derde partijen voor het maken van investeringsbeslissingen, bijvoorbeeld door het gebruik van duurzaamheidsratings (ESG-ratings). De Commissie heeft aangekondigd om te kijken of actie nodig is om de betrouwbaarheid, vergelijkbaarheid en transparantie van ESG-ratings te verbeteren. De Commissie zal eerst een publieke consultatie uitzetten en op basis daarvan bepalen of actie nodig is. Het kabinet steunt dit initiatief.
Bent u het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat er een belangrijke relatie zit tussen de door DNB geconstateerde toename aan transitierisico’s enerzijds en de gebrekkige voortgang van het klimaatakkoordcommitment anderzijds, omdat beiden over impact gaan?
Er zit een belangrijke relatie tussen de CO2-voetafdruk van een balans en de transitierisico’s die een financiële instelling loopt. Klimaatbeleid vanuit de overheid (met mogelijk nieuwe regelgeving en strengere normeringen tot gevolg), technische ontwikkelingen of een verandering van de voorkeuren van consumenten kunnen invloed hebben op de marktwaarde en kredietwaardigheid van bedrijven. Ook kan het vertrouwen in bedrijven worden aangetast wanneer deze een negatieve impact op het klimaat hebben. Deze zogeheten transitierisico’s kunnen leiden tot een afwaardering van leningen aan en beleggingen in bedrijven. Deze risico’s ontstaan wanneer een bedrijf niet in lijn met het transitiepad naar een duurzame doelstelling handelt. Als de CO2-voetafdruk van een financiële instelling in lijn is met een transitiepad zijn deze risico’s lager dan wanneer de CO2-voetafdruk boven dit pad zit. Ik ben het daarom met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat er een belangrijk verband is tussen CO2-uitstoot en transitierisico’s.
Financiële instellingen dienen deze transitierisico’s te beheersen, maar dit betekent niet dat zij al deze risico’s dienen uit te sluiten. DNB benadrukt dit ook in haar onderzoek. Voor het behalen van resultaat is het onontkoombaar dat financiële instellingen risico’s lopen. Deze risico’s dienen voor zover deze materieel zijn beheerst te worden. Hiervoor zijn er verschillende opties. Het uitsluiten van bepaalde risico’s is er hier één van, maar er bestaan ook andere opties zoals het stemgedrag als aandeelhouder, betrokkenheid bij het duurzaamheidsbeleid van de klant (zogenoemd engagement) en bewust duurzaam financieren op andere fronten.
Ik verwacht dat financiële instellingen die het klimaatcommitment hebben ondertekend in hun actieplannen inzichtelijk maken welke instrumenten zij kiezen om hun CO2-voetafdruk naar beneden te brengen. Hier zet ik me ook binnen de CFSK voor in. Hiermee dragen financiële instellingen tegelijkertijd bij aan de duurzame transitie en de beheersing van de transitierisico’s op hun balans.
Bent u het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat de constatering van DNB dat transitierisico’s zullen toenemen impliciet betekent dat op dit moment de voortgang van het klimaatakkoordcommitment te gebrekkig is?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kan het dat de financiële sector heeft beloofd bij te dragen aan het Parijsakkoord, maar uit de cijfers van het DNB-onderzoek blijkt (in annex 6) dat de aandelenbeleggingen van pensioenfondsen en verzekeraars in haast alle sectoren niet in lijn zijn met het transitiescenario?
In haar onderzoek «Op weg naar een duurzame balans» heeft DNB met behulp van deParis Agreement Capital Transition Assessment (PACTA) methode gekeken naar in hoeverre de activiteiten van CO2-intensieve bedrijven in de aandelenportefeuilles van pensioenfondsen en verzekeraars in lijn zijn met het transitiepad om de klimaatdoelen van Parijs te behalen. Voor het transitiepad wordt uitgegaan van het Sustainable Development Scenario(SDS) van het Internationaal Energieagentschap. De resultaten in het rapport bieden een helder signaal, maar zijn afhankelijk van de aannames en het type transitiepad-indicator dat wordt gebruikt. DNB maakt gebruik van PACTA, maar er zijn ook andere methodes.
In het klimaatcommitment is afgesproken dat financiële instellingen bijdragen aan de doelstellingen van het akkoord van Parijs. De rijksoverheid heeft deze doelstellingen vertaald in de Klimaatwet en het klimaatakkoord. Deze afspraken vormen de basis voor de duurzame transitie in Nederland. Ik verwacht dat financiële instellingen rekening houden met deze doelstellingen bij het vaststellen van hun actieplannen en reductiedoelstellingen. Met de middelen die zij beheren kunnen zij namelijk bijdragen aan de duurzame transitie. Door in lijn te financieren met deze transitiescenario’s worden bovendien ook de transitierisico’s die de financiële sector loopt kleiner.
De rapportage van DNB laat zien dat door vooruitkijkende scenarioanalyses, zoals PACTA, te gebruiken, instellingen in kaart kunnen brengen hoe de transitie en transitierisico’s in hun portefeuilles zich naar verwachting zullen ontwikkelen. Ik verwacht dan ook dat financiële instellingen van deze methodes gebruik maken bij het bepalen van hun actieplannen. Binnen de CFSK is afgesproken dat er in het voorjaar van 2022 guidance wordt gepresenteerd voor waar een actieplan aan moet voldoen. Voor mij is het van belang dat de actieplannen transparant zijn over de instrumenten die instellingen inzetten en de reductiedoelstellingen die zij hanteren. Daarnaast vind ik het ook van belang dat er gebruik wordt gemaakt van bestaande methodes en inzichten.
Bent u het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat het onwenselijk is dat binnen het klimaatakkoordcommitment financiële instellingen inzicht kunnen verschaffen in duurzaamheidsimpact op een manier die hen het best passend is, terwijl één van de grote uitdagingen, zoals ook door DNB gesignaleerd, juist is om tot harmonisatie van meet- en rapportagemethoden te komen?
Ik vind de verglijkbaarheid van rapportages tussen financiële instellingen van groot belang. Hierdoor kan de verduurzaming van de financiële sector beter worden gemonitord. Het is daarom een goede ontwikkeling dat meetmethodes lijken te convergeren. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat het grootste deel van de instellingen de meetmethodes PCAF en PACTA gebruikt om hun CO2-impact in kaart te brengen. Tegelijkertijd erken ik dat de financiële sector divers is. Terwijl sommige partijen al meer ervaring hebben met het meten van CO2-impact, was het klimaatcommitment voor andere partijen de reden om hiermee te starten. Het klimaatcommitment dient hier voldoende ruimte voor te laten.
Tegelijkertijd blijkt uit de voortgangsrapportage dat niet door alle instellingen dezelfde activaklassen als «relevant» worden beschouwd. Het is van groot belang dat de sector werkt aan een uniforme definitie van relevante activaklassen. Ik verwelkom daarom de afspraak binnen de CFSK dat er per deelsector binnen de financiële sector een gemeenschappelijke visie wordt ontwikkeld over relevante financieringen en beleggingen. Ik verwacht dat deze visies in het voorjaar van 2022 worden opgeleverd.
Deelt u de feitelijke constatering dat de financiële sector zich op dit moment niet aan het eigen klimaatakkoordcommitment houdt, omdat zij afgesproken heeft over boekjaar 2020 over de impact van alle relevante financieringen te rapporteren, maar slechts 17 procent dit doet?
Deze constatering deel ik. In het klimaatcommitment is afgesproken dat alle financiële instellingen vanaf boekjaar 2020 over de impact van al hun relevante financieringen en beleggingen rapporteren. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat dit niet het geval is. Van de 54 instellingen rapporteren er 9 over alle relevante activaklassen, 39 over enkele activaklassen en 6 in het geheel niet. Ik verwacht van alle instellingen dat zij komend jaar rapporteren en over een groter deel van de balans.
Wie is responsible en accountable voor de voortgang van het klimaatakkoordcommitment? Waarop kan de Kamer u in het kader van de voortgang op dit commitment precies op aanspreken? En waarop enkel de sector? Voelt u zich (mede) verantwoordelijk voor de (gebrekkige) voortgang?
De financiële sector heeft in juli 2019 zelf het initiatief genomen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders hebben zich toen gecommitteerd om vanaf boekjaar 2020 te rapporteren over het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen en om uiterlijk in 2022 actieplannen, inclusief reductiedoelstellingen voor 2030, bekend te maken. Dit klimaatcommitment is integraal onderdeel van het Klimaatakkoord.
Het klimaatcommitment is daarmee een commitment van de financiële sector zelf en is vrijwillig, maar het is niet vrijblijvend. Het commitment voorziet in transparantie over de voortgang en hier gaat een disciplinerende dan wel reputatiewerking vanuit. De CFSK is belast met het monitoren van de voortgang en stelt jaarlijks een overkoepelende voortgangsrapportage op. De CFSK bestaat uit vertegenwoordigers van de koepelorganisaties binnen de financiële sector, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Financiën. Ik hecht er belang aan dat de financiële sector haar afspraken nakomt en dat de kwaliteit van de rapportages van instellingen hierover op orde is.
Bent u bereid met de financiële sector in gesprek te gaan over de zorgen die de leden van de GroenLinks-fractie hebben, maar die u terecht ook zelf in uw reactie op de voortgang van het commitment uit? Wat beoogt u dat er uit deze gesprekken komt?
In het begeleidend schrijven bij de voortgangsrapportage is toegezegd dat de zorgen over de voortgang van het klimaatcommitment met de sector worden besproken. Dat is reeds gedaan binnen het kader van de CFSK, waarbinnen mijn ministerie voortdurend met de financiële sector in gesprek is over verduurzaming.
Om de consistentie tussen de rapportages over CO2-impact te verbeteren, is binnen de CFSK afgesproken dat er per deelsector binnen de financiële sector een gemeenschappelijke visie wordt ontwikkeld over wat relevante financieringen en beleggingen zijn. Ik verwacht dat deze visies in het voorjaar van 2022 worden opgeleverd. Hierin vind ik het van belang dat er gebruik wordt gemaakt van bestaande (mondiale) initiatieven, zoals de meetmethodiek van PCAF. In mijn antwoord op vraag 13 noem ik de ontwikkelingen binnen de CFSK op het gebied van actieplannen en mijn prioriteiten daarin.
Overweegt u aanvullende instrumenten naast een vrijwillig sectorakkoord om ervoor te zorgen dat financiële instellingen snel genoeg verduurzamen, zowel aan de impact- als risicozijde? Wat zijn hierbij uw overwegingen?
Vanzelfsprekend verwacht ik van de ondertekenaars van het commitment dat zij zich aan de gemaakte afspraken houden en hier ambitieus invulling aan geven. Zoals ik eerder in deze beantwoording heb genoemd, is het onder meer van belang dat er gemeenschappelijke definities worden ontwikkeld voor het beoordelen van relevante financieringen en beleggingen. Daarnaast dienen er duidelijke kwaliteitskaders voor actieplannen te worden bepaald. Dit voorjaar zal de CFSK hier een beslissing over nemen. Samen met het Ministerie van EZK ontwikkelt het Ministerie van Financiën hier uitgangspunten voor. Ik blijf hierover met de sector in gesprek en het kabinet zal de voortgang van de financiële sector kritisch blijven volgen. De publicatie van de voortgangsrapportage van het commitment dit najaar is in dit kader voor mij een belangrijk beoordelingsmoment. Ik zal dan bezien waar de sector staat en of dat voldoende is. Een volgend belangrijk moment betreft de publicatie van de actieplannen door de financiële instellingen begin 2023.
Het huidige commitment vormt, gelet op de ambitieuze inzet van het kabinet op het gebied van duurzaamheid, wat mij betreft slechts het startpunt voor de benodigde verduurzaming van de financiële sector. Ik roep de sector daarom op een stap verder te zetten ten opzichte van het huidige commitment. In de zomer zal ik uw Kamer verder informeren over mijn ambities op het terrein van de verduurzaming van de financiële markten, waaronder mijn ambities op het terrein van het klimaatcommitment.
Ten aanzien van de aanpak van duurzaamheidsrisico’s op de balansen van financiële instellingen heb ik tot slot in antwoord op vragen hierboven beschreven hoe ik mij nationaal, Europees en mondiaal inzet om de integratie van deze risico’s in de toezichtraamwerken te verbeteren en de juiste randvoorwaarden, bijvoorbeeld op het gebied van databeschikbaarheid, te scheppen.
Het bericht dat veel gepensioneerde verpleegkundigen bereid zijn te helpen in de boostercampagne, maar daarvoor eerst een BIG-opfriscursus van drie maanden moeten volgen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat veel gepensioneerde verpleegkundigen bereid zijn te helpen in de boostercampagne, maar daarvoor eerst een BIG-opfriscursus van drie maanden moeten volgen?1
Binnen de grenzen van de Wet BIG en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) mag een niet-BIG-geregistreerde, bijvoorbeeld een gepensioneerde verpleegkundige of een doktersassistent vaccineren. Onder de «verlengde armconstructie» kunnen niet-BIG-geregistreerden onder toezicht van een zelfstandig bevoegde BIG-geregistreerde, bijvoorbeeld een arts, voorbehouden handelingen uitvoeren, mits zij daarvoor bekwaam zijn. Het vaccineren (injecteren) is zo’n voorbehouden handeling. Het is dus mogelijk om niet-BIG-geregistreerde verpleegkundigen in te zetten in de boostercampagne, mits zij bekwaam zijn om te vaccineren. Toetsing van die bekwaamheid vindt plaats door de medisch eindverantwoordelijke van de regionale GGD. Veiligheid en zorgvuldigheid zijn bij het vaccineren essentieel en daarom wordt gevraagd om een opfriscursus wanneer iemand gedurende een langere periode niet heeft geprikt. Deze opfriscursus duurt een aantal uren tot maximaal een aantal dagen afhankelijk van de prikervaring en competenties van de prikker. Van een tijdrovende opleiding is echter geen sprake. Voor de een zal een korte scholing passend zijn en voor de ander volstaat een aantal keer oefenen in een simulatiesetting.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat recent gepensioneerde ervaren verpleegkundigen eerst een opfriscursus van drie maanden moeten doen voordat zij mogen helpen vaccineren?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de boostercampagne zou kunnen worden versneld als deze groep op korte termijn zou kunnen helpen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, is het reeds mogelijk om deze doelgroep op korte termijn in te zetten. Dat gebeurt ook: gepensioneerde verpleegkundigen helpen diverse GGD’en bij de boostercampagne. Mede hierdoor hebben alle 18-plussers de mogelijkheid gekregen om een afspraak te maken voor een boostervaccinatie.
Bent u bereid om deze groep tijdelijk een vergunning te geven, puur voor het zetten van vaccinaties? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Een vergunning is niet nodig, omdat deze doelgroep binnen de kaders van de Wet BIG, in opdracht van een bevoegde BIG-geregistreerde, vaccinaties mag zetten zolang zij bekwaam zijn. Daarnaast is het in maart 2020 reeds mogelijk gemaakt dat voormalig verpleegkundigen met een verlopen BIG-registratie vanaf 1 januari 2016 onder voorwaarden weer zelfstandig ingezet kunnen worden in de zorg. Ik verwijs uw Kamer graag naar het kader dat daarvoor in samenspraak met V&VN en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd is opgesteld.
De beantwoording op de schriftelijke vragen over het maken van landelijke prestatieafspraken met corporaties |
|
Daniel Koerhuis (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw beantwoording op de schriftelijke vragen over het maken van landelijke prestatieafspraken met corporaties?1
Ja.
Klopt het dat u de landelijke prestatieafspraken met Aedes gaat maken?
Ja.
Vindt u het belangrijk dat alle corporaties in alle woningmarktregio’s en in alle provincies bouwen en verduurzamen?
Ja.
Waarom heeft u dan de landelijke prestatieafspraken met Aedes gemaakt wetende dat Aedes niet alle corporaties vertegenwoordigt?
In mijn brief over de landelijke prestatieafspraken geef ik aan dat de afspraken vastgelegd worden in de volkshuisvestelijke prioriteiten, waardoor ze richtinggevend zijn voor het bod dat corporaties moeten doen voor de lokale prestatieafspraken. Dat geldt ook voor corporaties die niet lid zijn van Aedes. Bovendien moeten ook corporaties die geen lid zijn van Aedes prestatieafspraken maken met hun gemeente(n) en huurders, waardoor zij via die route ook aan de doelen uit de afspraken gehouden kunnen worden.
Wat gaat u concreet doen om u «in te zetten om de corporaties die geen lid zijn van Aedes ook te betrekken bij de [landelijke prestatie]afspraken»?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het belangrijk dat corporaties hun prestatieafspraken halen?
Vanzelfsprekend vind ik het belangrijk dat de corporatiesector de doelen haalt die ik in de afspraken met Aedes heb vastgelegd, en dat individuele corporaties hier hun maximale bijdrage aan leveren. Met Aedes werk ik de komende weken uit hoe we goed zicht houden op het realiseren van de doelen uit de landelijke prestatieafspraken, het is aan gemeenten en huurders om de corporaties waarmee zij afspraken maken ook aan die prestaties te houden.
Hoe gaat u concreet stimuleren dat corporaties hun prestatieafspraken halen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kijkt u tegen de opvatting aan dat het moeilijker is om corporaties te stimuleren om hun prestatieafspraken te halen door het maken van één prestatieafspraak voor heel Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de landelijke prestatieafspraak met Aedes op te volgen door het maken van prestatieafspraken met alle corporaties in iedere woningmarktregio of in iedere provincie?
Het is het volgende kabinet om te bepalen op welke wijze zij verdere regie wil voeren over de prestaties van de corporatiesector.
Bent u bereid om te overwegen om corporaties in iedere woningmarktregio of iedere provincie die hun prestatieafspraken wel halen meer verlaging van de verhuurderheffing te geven en om corporaties in iedere woningmarktregio of in iedere provincie die hun prestatieafspraken niet halen minder verlaging van de verhuurderheffing te geven?
Nee, de verhuurderheffing is een generieke fiscale maatregel die niet regionaal gedifferentieerd kan worden.
Hoe kijkt u tegen de opvatting dat het makkelijker is om corporaties te stimuleren om hun prestatieafspraken te halen door het maken van prestatieafspraken voor iedere woningmarktregio of in iedere provincie?
Ik herken in algemene zin dat afspraken waarschijnlijk effectiever worden naarmate ze specifieker naar bijvoorbeeld regio, provincie of gemeente worden ingevuld. Dat is de reden dat ik met de landelijke afspraken die ik met Aedes heb gemaakt zoveel mogelijk ruimte bied om de afspraken verder te verwerken in de bestaande systematiek van de lokale prestatieafspraken. Op die manier hebben ze optimale doorwerking naar individuele corporaties.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden voor het uitgestelde commissiedebat Woningbouwopgave?
Waar relevant heb ik de antwoorden geclusterd, en ik voldoe aan de wens om deze antwoorden te versturen voor het uitgestelde commissiedebat Woningbouwopgave.
Signalen van slechte zorg, fraude en hoge salarissen bij een instelling die zorg zou moeten leveren aan ex-gedetineerden |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat het met de zorg bij het Enschedese Zorg en Research slecht gesteld was, maar de eigenaar financieel binnenliep? Kunt u aangeven of deze signalen bij u bekend waren en zo ja, hoe lang al?1 2
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. De signalen die zijn genoemd in de berichtgeving waren bekend bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). De eerste signalen vanuit ketenpartners zijn in maart 2020 geuit.
Kunt u aangeven wat u precies gedaan heeft met de zorgen die de Reclassering bij uw ministerie heeft uitgesproken over de kwaliteit van zorg bij Zorg en Research en wanneer de reclassering deze zorgen voor het eerst heeft geuit?
De reclassering heeft deze zorgen voor het eerst geuit in september 2020. Mede op basis van de signalen van ketenpartners, waaronder de reclassering en gemeente Enschede, is DJI op 13 juli 2021 een materiele controle gestart naar de kwaliteit en rechtmatigheid van de door deze zorgaanbieder geleverde en gedeclareerde zorg. DJI heeft besloten het contract niet te verlengen. De zorgaanbieder heeft vervolgens een kort geding aangespannen tegen DJI en vorderde daarbij het contract alsnog te verlengen. De rechter heeft deze vordering afgewezen.3 Het contract liep dus van rechtswege af op 31 december 2021.
Vindt u dat het toezicht op deze instelling voldoende was? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Gedurende de contractperiode borgt DJI middels contractmanagement of zorgaanbieders nog steeds aan de geldende eisen voldoen. Indien het contractmanagement daar aanleiding toe geeft, kan DJI nader onderzoek instellen, een verbeterplan vragen of zelfs besluiten geen patiënten meer te plaatsen. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 was er aanleiding om dit naderonderzoek te starten naar de kwaliteit en rechtmatigheid van de door deze zorgaanbieder geleverde en gedeclareerde zorg. Daarmee heeft DJI opvolging gegeven aan de ontvangen signalen.
Bent u het er mee eens dat geld dat voor zorg, begeleiding en het voorkomen van nieuwe criminaliteit bestemd is, niet zou moeten verdwijnen in de zakken van de directie?
Het geld dat aan de forensische zorg wordt besteed, is bedoeld voor de zorg aan forensische patiënten om zo de maatschappij veiliger te maken. Daarvoor is een positief bedrijfsresultaat tot een bepaald niveau noodzakelijk, zodat een instelling vermogen op kan bouwen ten behoeve van toekomstige investeringen, maar ook om jaren te kunnen compenseren wanneer zich door omstandigheden een negatief resultaat voordoet.
Kunt u verklaren hoe het kan dat er bij Zorg en Research tonnen aan winst zijn gemaakt en zeer forse bedragen aan salarissen aan de directie zijn uitgekeerd? Hoe is hier toezicht op gehouden? Hadden alleen hierom al niet alle alarmbellen af moeten gaan bij u?
DJI betaalt dezelfde tarieven aan Zorg en Research als aan andere aanbieders van deze soort zorg. Dit is gebaseerd op het maximumtarief zoals dat door de Nederlandse Zorgautoriteit is vastgesteld. Omdat dergelijke hoge winsten, zoals bij Zorg en Research, ongebruikelijk zijn, kan dat aanleiding zijn om een onderzoek in te stellen naar de kwaliteit en rechtmatigheid van de gedeclareerde zorg. Het eerdergenoemde onderzoek dat DJI uitvoert naar de rechtmatigheid van de gedeclareerde zorg zal uitsluitsel moeten geven of inderdaad sprake is van onrechtmatige declaraties, die konden leiden tot dergelijke hoge winsten en hoge salarisuitkeringen. Om het toezicht van DJI op zorgaanbieders te verbeteren, is de afdeling die de rechtmatigheid van declaraties controleert afgelopen jaar uitgebreid en volgt dit jaar een verdere uitbreiding. Ook werk ik aan betere inkoopvoorwaarden en aan een betere informatiepositie van DJI.
Bent u het er mee eens dat dit voorbeeld aantoont dat de zorg in zijn essentie niet aan de markt overgelaten kan worden, en de zorg in strafrechtelijk kader al helemaal niet, omdat dit onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van de samenleving oplevert en gepaard kan gaan met verkwisting van belastinggeld? Zo nee, waarom niet?
De overgrote meerderheid van de aanbieders zijn professionele aanbieders die goede kwaliteit leveren en rechtmatig handelen. Dit zijn zorgaanbieders die zich dagelijks inspannen om goede zorg te leveren aan een moeilijke doelgroep om Nederland op die manier veiliger te maken. Ik vind het dus nog steeds passend een deel van de zorg in een strafrechtelijk kader door particuliere zorgaanbieders uit te laten voeren.
Hoe kan het dat iemand die zelf eerder veroordeeld is, de baas kan zijn van een instelling die zorg moet verlenen aan ex-gedetineerden? Kunt u uiteenzetten op welke wijze deze directeur gescreend is voorafgaand aan het gunnen van de opdracht om zorg te leveren aan ex-gedetineerden en hoe gekeken is of de zorginstelling wel geschikt was voor het leveren van die zorg? Ziet u, naar aanleiding van deze zaak, reden om deze controles wellicht te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
In deze aanbesteding heeft DJI de uitsluitingsgronden (gronden die verband houden met strafrechtelijke veroordelingen op basis van een onherroepelijk vonnis) toegepast.4 Het gaat hierbij om de volgende uitsluitingsgronden: deelneming aan een criminele organisatie, omkoping, fraude, witwassen van geld of financiering van terrorisme, terroristische misdrijven of strafbare feiten in verband met terroristische activiteiten of kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel. DJI heeft in de aanbesteding al deze gronden van toepassing verklaard conform de Aanbestedingswet. De veroordeling van de bestuurder van deze organisatie viel niet in één van deze categorieën.
Tijdens de aanbesteding moesten inschrijvende partijen voldoen aan de door DJI gestelde eisen. Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 26 november 2021 is vermeld, ben ik de inkoopprocedure aan het herzien om nog beter aan de voorkant van een aanbestedingsprocedure te kunnen definiëren waar een zorgaanbieder aan moet voldoen.5
Wat gaat u doen om het geld dat door Zorg en Research niet besteed is aan zorg terug te halen, zodat het alsnog besteed kan worden aan zorg?
Op dit moment loopt het onderzoek naar de rechtmatigheid van de door Zorg en Research gedeclareerde zorgprestaties. DJI zal op basis van de uitkomsten van het onderzoek gepaste maatregelen treffen. Een terugvorderingsprocedure behoort tot de mogelijkheden.
Het bericht 'Gevluchte Afghanen moeten bij vertrek kleren achterlaten' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gevluchte Afghanen moeten bij vertrek kleren achterlaten»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het allesbehalve wenselijk is voor gezinnen om na hun vertrek uit Afghanistan wederom spullen, waaronder warme kleren, te moeten achterlaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment worden duizenden mensen op tijdelijke locaties opgevangen, meestal voor een kortere periode, waardoor het kan voorkomen dat zij vaker moeten verhuizen. Ook kan het voorkomen dat tijdens het vervoer of op de opvanglocatie in beperkte mate opslagruimte beschikbaar is. Deze situatie is onwenselijk en het COA streeft naar meer structurele opvang waar bewoners langer kunnen verblijven. In de tussentijd zet COA alles in het werk om de bewoners zo goed mogelijk op te vangen en reisbewegingen tussen verschillende opvanglocaties zo veel mogelijk te beperken. Waar mogelijk wordt door COA geprobeerd maatwerk te leveren als het gaat om het meenemen van bagage, bijvoorbeeld door het inhuren van aanvullend vervoer of door het opslaan van de spullen die niet direct kunnen worden meeverhuisd. Dit laat onverlet dat er situaties kunnen voorkomen waarbij dit niet mogelijk is en aan bewoners wordt gevraagd om spullen achter te laten dan wel door te geven aan andere bewoners van noodopvanglocaties.
Kunt u uitwijden waarom er maar ruimte zou zijn voor Afghaanse evacués om een tas van 20 kilo mee te mogen nemen naar een andere opvanglocatie, waardoor zij onder andere spullen moeten achterlaten die vaak door Nederlandse vrijwilligers zijn verzameld?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat Afghaanse evacués meer spullen mee mogen nemen naar een volgende opvanglocatie? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat onderneemt u om te voorkomen dat Afghaanse evacués vaak moeten verkassen tussen opvanglocaties?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke andere manier voert u de motie van het lid Piri omtrent een warm-welkom beleid voor Afghanen die voor de Nederlandse missie in Afghanistan hebben gewerkt?2
Het COA stelt alles in het werk om ook op tijdelijke locaties zo veel mogelijk de mate van opvang en begeleiding te bieden zoals die ook op reguliere locaties wordt geboden. De IND beslist daarnaast voortvarend in de procedures van de evacuees. De evacuees krijgen daarmee snel duidelijkheid over hun verblijfstatus en daarmee hun toekomst. Wanneer zij een asielvergunning hebben gekregen, voert het COA een huisvestingsgesprek, ook op de noodopvanglocaties. Dit maakt dat alles in het werk wordt gesteld om deze personen zo snel als mogelijk te laten doorstromen naar gemeenten. Daarenboven wordt bij de Afghaanse evacuees ingezet op contacten met de opleidings- en universitaire wereld, zoals stichting UAF; en op andere initiatieven zoals oriëntatie op de arbeidsmarkt. Het kabinet zal via een separate brief de Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitwerking van de motie.
Een Engels COVID-onderzoek |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van twee professoren van de Universiteit van Londen over de mortaliteitscijfers van ongevaccineerden en gevaccineerden, waaruit blijkt dat door verkeerde registratie het aantal vaccinatiedoden buiten zicht blijft? Bent u voorts bekend met een diepgaande statistische analyse van Orwell dat laat zien dat met COVID-19 in Nederland er niets bijzonders is gebeurd in de leeftijdscategorie onder 65 jaar?1 en 2
Ja, ik ben bekend met deze publicaties.
Wat is uw reactie op dit onderzoek? Kunt u een toelichting geven?
Het onderzoek zet de mortaliteit af tegen vaccinatiestatus en stelt tevens dat in het Verenigd Koninkrijk systematische misclassificatie optreedt, doordat de periode die nodig is om de bescherming van vaccins te garanderen wordt bekeken ten opzichte van overlijdensdatum en niet ten opzichte van eerste ziektedag. In Nederland wordt de vaccinatiestatus bij besmetting bepaald op het moment van eerste ziektedag. Om de vaccineffectiviteit te bepalen is het echter noodzakelijk rekening te houden met de tijd die nodig is voor een vaccin om de benodigde immuunrespons op te wekken. In Nederland hanteren we hiervoor een periode van 14 dagen na ontvangst van het laatste vaccin in de basisserie. Voor het Janssen-vaccin is deze periode 28 dagen. Hierin houdt het RIVM de periodes aan die door de fabrikanten worden aanbevolen. Door deze periodes niet in acht te nemen zou een onterechte onderschatting van de vaccineffectiviteit kunnen ontstaan. In Nederland wordt door Bijwerkingencentrum Lareb bijgehouden welke mogelijke bijwerkingen kunnen ontstaan na COVID-19-vaccinatie. Hiermee wordt de veiligheid van vaccins nauwlettend gemonitord. Meldingen van overlijden na vaccinatie worden ook nauwkeurig bijgehouden door het Lareb. Overlijden na vaccinatie wil niet zeggen dat het overlijden is veroorzaakt door de vaccinatie.
Wat vindt u van het feit dat een diepgaande statistische analyse laat zien dat met COVID-19 in Nederland er niets bijzonders is gebeurd in de leeftijdscategorie onder 65 jaar en dat excessen enkel in de groep ouderen zitten? Bent u zich ervan bewust dat als dit onderzoek klopt, u alle mensen onder de 65 jaar opzadelt met coronabeleid dat kant noch wal raakt? Kunt u een reactie geven?
Ten eerste wil ik benadrukken dat het stuk waar u aan refereert is gepubliceerd als blog. De schrijver van dit stuk gebruikt een pseudoniem. Het is daarmee niet bekend door wie dit stuk geschreven is. Ook is dit artikel niet peer-reviewed of geaccepteerd in een wetenschappelijke publicatie.
De auteur stelt dat er geen oversterfte plaatsvindt, maar dat de sterfte onder de oudste bevolkingsgroepen een logisch gevolg is van de vergrijzing van de populatie. In Nederland houdt het Centraal Bureau Statistiek (CBS) bij hoeveel mensen er per periode overlijden. Het CBS vergelijkt daarvoor het totaal aantal overleden mensen met het te verwachte aantal overlijdens op basis van historische cijfers. Er wordt daarbij (onder andere) ook rekening gehouden met vergrijzing. Door de te verwachten overlijdens en de daadwerkelijke overlijdens met elkaar te vergelijken, kunnen we zien wat de effecten zijn van bijvoorbeeld een griep- of hittegolf. Er is sprake van oversterfte als meer mensen overlijden dan verwacht. Op deze manier kunnen we ook bekijken wat het effect van het coronavirus is, rekening houdend met fluctuaties door vergrijzing. Voor de actuele cijfers over oversterfte verwijs ik u naar het coronadashboard.
Het is daarnaast evident dat mensen ernstig ziek kunnen worden van een SARS-CoV-2-infectie. Dat geldt ook voor mensen jonger dan 65 jaar. Tussen 11 juli 2021 en 13 januari 2022 werden 32.641 personen met COVID-19 opgenomen in het ziekenhuis. Hiervan was 59% jonger dan 70 jaar. In de periode tussen 1 en 13 januari 2022 had 45% van de opgenomen patiënten van 70 jaar of ouder de basisserie afgerond en 11% de boostvaccinatie ontvangen. Van de opgenomen patiënten tussen de 12 en 69 jaar oud had 30% de basisserie afgerond, en 2% een boostvaccinatie ontvangen. Tussen 11 juli 2021 en 13 januari 2022 werden 5.351 personen met COVID-19 opgenomen op de IC, 75% van hen was jonger dan 70 jaar. In de periode tussen 1 en 13 januari 2022 had 42% van de op de IC opgenomen patiënten van 70 jaar of ouder de basisserie afgerond, en 7% had een boostvaccinatie ontvangen. Van de opgenomen patiënten tussen de 12 en 69 jaar oud had 21% de basisserie afgerond, en 2% een boostervaccinatie ontvangen.
Hoewel de effectiviteit van de vaccins hoog is, komt het ook voor dat gevaccineerde mensen in het ziekenhuis of op de IC moeten worden opgenomen. De maatregelen die naast vaccineren worden genomen zijn er op gericht kwetsbaren te beschermen, de verspreiding van het virus zoveel mogelijk af te remmen, en de zorg toegankelijk te houden.
Wat vindt u van het feit dat de professoren ontdekten dat overleden gevaccineerden pas weken na de vaccinatie als «gevaccineerd» werden aangemerkt en dus stierven als ongevaccineerden? Kunt u hier een reactie op geven?
In het onderzoek waar u naar verwijst gaat het om het Verenigd Koninkrijk. In Nederland is COVID-19 een meldingsplichtige ziekte op grond van artikel 26 van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Voor overlijden aan COVID-19 geldt echter geen meldingsplicht. Wanneer personen komen te overlijden wanneer zij besmet zijn met COVID-19, is de vaccinatiestatus wel bekend. Het RIVM ontvangt op het moment van besmetting namelijk vaccingegevens via het bron- en contactonderzoek. Iemand wordt aangemerkt als volledig gevaccineerd 14 dagen na de tweede vaccinatie met een vaccin van Moderna, BioNTech/Pfizer en AstraZeneca of 28 dagen na vaccinatie met Janssen. Op het moment dat een persoon komt te overlijden zonder een vastgestelde SARS-CoV-2 infectie, wordt de vaccinatiestatus niet gerapporteerd aan het RIVM.
Momenteel wordt er naar aanleiding van de motie van het lid Omtzigt3 (CDA) door het RIVM en het CBS onderzoek gestart naar de redenen en oorzaken van de oversterfte in Nederland tijdens de corona-epidemie. Over de opzet en planning van dit onderzoek heb ik uw Kamer in mijn brief van 14 januari jl.4 uitgebreid geïnformeerd.
Wat vindt u van de schokkende andere uitkomsten van de gecorrigeerde grafiek:3 een duidelijke piek in overlijdens zowel na de toediening van de eerste als de tweede doses en4 de mortaliteit van gevaccineerden niet lager is dan ongevaccineerden, wat de ineffectiviteit van vaccins aangeeft? Kunt u hier een reactie op geven?
Vooropgesteld staat dat de coronavaccins nog steeds erg goed beschermen tegen ernstige ziekte. Het RIVM houdt de vaccineffectiviteit nauwlettend in de gaten. Hierbij wordt niet alleen naar sterfte gekeken, maar ook naar de ernst van een infectie met ziekenhuis- of IC-opname als gevolg. De meest recente bepaling van 19 november 2021 tot en met 13 januari 2022 laat zien dat de effectiviteit van de basisserie tegen ziekenhuis- en IC-opnames tijdens de delta-periode 85% en 93% respectievelijk was. Een boostvaccinatie leidt tot een absolute toename van vaccineffectiviteit van 12 procentpunt tegen ziekenhuisopname in vergelijking met de basisserie. Tegen IC-opname geeft de booster 5 procentpunt meer bescherming in vergelijking met de basisserie. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb toegelicht, is de kans om door een COVID-19-besmetting in het ziekenhuis of op de IC terecht te komen vele malen kleiner voor gevaccineerde mensen dan voor onvolledig- of niet-gevaccineerde mensen.
Wat we wel zien is dat de bescherming na verloop van tijd afneemt. Dit is dan ook waarom iedereen die langer dan 3 maanden geleden zijn of haar laatste dosis heeft ontvangen, of besmet is geweest met het virus, een boostervaccinatie te halen. Dit zorgt ervoor dat de bescherming weer omhoog gaat.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, monitort Lareb de meldingen van mogelijke bijwerkingen na vaccinatie. Ook worden meldingen van overlijden na vaccinatie hier bijgehouden. Lareb onderzoekt of de klachten een bijwerking van het vaccin zijn. Bij een groot deel van de meldingen is een al bestaand gezondheidsprobleem de meest voor de hand liggende verklaring voor het overlijden. Bij een aantal meldingen hebben bijwerkingen mogelijk bijgedragen aan het verslechteren van een al kwetsbare gezondheidssituatie of sluimerende onderliggende conditie, al dan niet door hoge leeftijd.
Biedt dit onderzoek voor u aanleiding om uw coronabeleid c.q. uw vaccinatiebeleid te wijzigen? Zo neen, waarom niet? Kunt u hier een uitgebreide reactie op geven?
Nee, dit onderzoek geeft geen aanleiding om het vaccinatiebeleid te veranderen. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb toegelicht zien we nog steeds dat het grootste deel van de mensen die door een infectie met het coronavirus op de IC terechtkomen, niet gevaccineerd zijn. De voordelen van vaccinatie wegen op tegen de eventuele nadelen.
Kunt u aangeven of personen die in de eerste weken na vaccinatie overlijden als gevaccineerd of ongevaccineerd worden geregistreerd?
Iemand wordt aangemerkt als gevaccineerd 14 dagen na de tweede vaccinatie met het vaccin van Moderna, Pfizer en AstraZeneca, of 28 dagen na vaccinatie met Janssen. Voor verdere toelichting op de registratie van overlijden verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Zwemles |
|
Lisa Westerveld (GL), Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Paul Blokhuis (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «De wachtlijst voor zwemles wordt steeds langer door corona»?1
Ja.
Wordt zwemles als sport of als onderwijs beschouwd? Welke criteria gelden hier? Kan dit uitgebreid worden toegelicht?
Onder de definitie van onderwijsactiviteiten wordt een activiteit op een locatie op een onderwijsinstelling of daarbuiten verstaan die onderdeel uitmaakt dan wel rechtstreeks verband houdt met a. het onderwijs dat door of namens een instelling voor primair onderwijs of instelling voor voortgezet onderwijs wordt verzorgd; b. een beroepsopleiding, opleiding educatie of opleiding voortgezet algemeen volwassenonderwijs als bedoeld in artikel 1.1.1, onder i, n en n1, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die door of namens een instelling voor beroepsonderwijs wordt verzorgd; c. een opleiding waaraan accreditatie is verleend als bedoeld in artikel 1.1, onder q, van de Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, die door of namens een instelling voor hoger onderwijs wordt verzorgd.
Zwemles houdt geen verband met de hierboven genoemde vormen van onderwijs, maar vindt plaats op een locatie voor de beoefening van sport.
Is er een beeld van het aantal kinderen per leeftijdscategorie dat momenteel op de wachtlijst staat voor zwemles?
Nee, het beeld is divers en ik baseer mij daarbij op inschattingen vanuit de branche die via de Nationale Raad Zwemveiligheid tot mij komen.
Klopt de verwachting dat de wachtlijsten pas in 2023 zijn weggewerkt wanneer deze «avondlockdown» nog tot en met januari duurt? Zo nee, wanneer zijn de wachtlijsten naar verwachting dan opgelost?
In onzekere tijden als deze is het lastig om een inschatting te maken wanneer de wachtlijsten opgelost zijn. Bovendien geldt dat voordat de beperkende maatregelen voor het eerst werden opgelegd op een aantal plekken al wachtlijsten voor zwemles bestonden als gevolg van het tekort aan docenten en beschikbaar badwater.
Delen de bewindspersonen onze mening dat de wachtlijsten voor volgende zomer weggewerkt zouden moeten zijn in het belang van de veiligheid van kinderen? Zo ja, welke stappen gaan zij zetten om zwemscholen te ondersteunen bij het wegwerken van de wachtlijsten? Zo nee, wat is dan het streven?
Idealiter halen alle kinderen die dat willen hun zwemdiploma, niet alleen voor de zomer maar ook om het hele jaar door te blijven zwemmen. Toen de epidemiologische situatie daar een beetje ruimte voor bood, is voor zwemles een uitzondering gemaakt in de afgelopen periode om gedeeltelijk open te kunnen. Aanvullend heeft de branche vorig jaar creatief en hard gewerkt om zo veel mogelijk wachtlijsten weg te werken. Maar daarbij zijn ze natuurlijk afhankelijk van het beschikbare badwater.
Hoeveel kinderen zullen er deze zomer zijn zonder A-diploma, die wel een diploma zouden hebben als zwemlessen onverminderd hadden kunnen doorgaan? Wat zijn de gevolgen voor de zwemveiligheid?
Ieder jaar halen ongeveer 300.000 tot 400.000 kinderen een zwemdiploma. Het is moeilijk te zeggen hoeveel kinderen nu geen diploma gehaald hebben als gevolg van de beperkingen. In 2021 is zwemles niet mogelijk geweest tot 16 maart en vanaf 28 november tot einde van het jaar is zwemles na 17:00 uur niet toegestaan. Sinds zaterdag 15 januari zijn de zwembaden weer onbeperkt geopend.
Dat is een volledige lesbeperking van 11 weken en een lesbeperking van 7 weken in de avond. Dat laatste komt in netto lestijd neer op ongeveer een volledige week lestijd. In 2021 verviel daarmee dus 12/52e (=23%) van de potentiële lestijd. Daarmee schat ik het aantal kinderen dat nu (nog) geen diploma heeft maar dat wel had gewild op 69.000 tot 92.000 kinderen, grotendeels als gevolg van de strenge maatregelen in het begin van het jaar. De beperkingen van november 2021 tot einde van het jaar zorgen voor een achterstand van ca. 6.000 tot 8.000 diploma’s.
Ieder kind dat als gevolg van de maatregelen niet tijdig een diploma kan halen zal verminderd zwemveilig zijn. Als gevolg hiervan zullen zij in de zwemzomer langer met hulpmiddelen (bijv. zwembandjes) en onder nadrukkelijk toezicht van hun ouders of begeleiders moeten zwemmen.
Wat is er veranderd na het 103e OMT-advies waardoor zwemles nu, in relatie tot de veiligheid van kinderen, niet meer belangrijk genoeg is om open te blijven?
Gedurende de lockdown van begin 2021 waren binnensporten niet toegestaan. Ook zwemlessen konden daarom geen doorgang vinden. In het advies naar aanleiding van de 103e bijeenkomst van het OMT stelde het OMT dat het belangrijk en mogelijk is om de zwemlessen te hervatten met inachtneming van de toenmalige epidemiologische condities. Gegeven de destijds voortdurende lockdown en het belang van de veiligheid van kinderen is, op basis van het 103e OMT-advies, besloten om zwemlessen tot 12 jaar weer toe te staan.
Met de maatregelen die golden tot 15 januari van dit jaar is getracht om bij uitzondering zwembaden open te stellen voor zwemles 05.00 en 17.00 uur.
Het OMT heeft in zijn advies naar aanleiding van de 128e bijeenkomst geadviseerd om de CTB-plicht verder uit te breiden naar o.a. sport. In dit kader heeft het kabinet besloten om voor personen vanaf 18 jaar een CTB-plicht in te voeren voor locaties waar sport wordt beoefend. Gezien zwemlessen op deze locaties plaatsvinden, moeten de bezoekers in het bezit zijn van een vaccinatie-, herstel- of testbewijs om toegang te krijgen tot de locatie.
Er zijn geen aanwijzingen dat er toen veel of weinig besmettingen waren bij zwemlessen. Simpelweg omdat we de effecten van de maatregelen niet op dit specifieke niveau kunnen bezien.
Waarom is er niet gekozen voor hetzelfde regime met betrekking tot zwemles als in maart dit jaar? Zijn er aanwijzingen er dat er toen veel besmettingen waren bij zwemlessen? En zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ook bekend met het artikel «Nog langere wachtlijsten en afhakers bij zwemscholen door avondlockdown» uit Het Parool van 10 december?2
Ja.
Deelt u de mening dat kinderen niet de dupe mogen worden van de coronatoegangsbewijs (CTB)-plicht bij zwemscholen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Maar ik wil wel duidelijk maken dat kinderen niet geweigerd worden en dat ouders ook ongevaccineerd naar binnen kunnen bij een getoonde negatieve test.
Bent u bereid het OMT nogmaals advies te vragen over zwemles, mogelijke veiligheidsmaatregelen, openingstijden en het gebruik van het CTB in zwembaden? Zo nee, waarom niet?
Sinds de versoepelingen die afgelopen zaterdag 15 januari zijn ingegaan is zwemles mogelijk. Natuurlijk met inachtneming van de maatregelen die voor alle sportaccommodaties gelden.
Hoe wilt u ervoor zorgen dat ook deze kinderen voldoende zwemvaardigheden hebben voor de aankomende zomer?
Ik ga ervan uit dat zwemlesaanbieders manieren vinden om de achterstanden weg te werken, zoals ze vorig voorjaar ook keihard hebben gewerkt om dat voor elkaar te krijgen. Wanneer dit niet tijdig lukt wil ik alle ouders en hun kinderen op het hart drukken alleen te gaan zwemmen onder nadrukkelijk toezicht van een zwemvaardige volwassene en met hulpmiddelen zoals zwembandjes.
Wat zouden de gevolgen zijn van het uitzonderen van zwemscholen van de CTB-plicht op de verspreiding van het coronavirus? Staat dit volgens u in verhouding tot het gevaar voor kinderen als ze niet genoeg zwemvaardigheden hebben? Kunt u dit toelichten?
Ik wil nogmaals benadrukken dat kinderen niet geweigerd worden, en dat ouders ook ongevaccineerd naar binnen kunnen bij een getoonde negatieve test en dat het gaat om een hele kleine groep van ouders die niet aan de CTB-plicht wil voldoen en ook geen alternatieve oplossing voor hun kinderen vindt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Beantwoording voorafgaand aan het coronadebat op 15 december was niet mogelijk.
Bescherming medische gegevens in de intensieve kindzorg |
|
Maarten Hijink , Ockje Tellegen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Attje Kuiken (PvdA), Jeanet van der Laan (D66), Fleur Agema (PVV), Lisa Westerveld (GL), Mirjam Bikker (CU), Lucille Werner (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u ook signalen ontvangen dat zorgverzekeraars medische gegevens van chronisch ernstig zieke kinderen delen met derden zonder de indicatiestellers die BIG geregistreerd zijn en de ouders/kinderen hierover te informeren? Zo ja, om hoeveel kinderen gaat het?
Nee, ik heb geen signalen ontvangen over zorgverzekeraars die zonder toestemming medische gegevens delen aan «derden» als zijnde «buitenstaanders» zonder wettelijke grondslag. Er zijn mij wel signalen bekend dat zorgverzekeraars onder eigen verwerkingsverantwoordelijkheid een verwerker inhuren. Deze verwerker voert controlerende taken uit ten behoeve van en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar, zoals het afleggen van een huisbezoek. Hier is uw Kamer eind vorig jaar over geïnformeerd.1
Voldoet het delen van medische dossiers met derden door verzekeraars ten behoeve van controle op doelmatigheid volgens u aan artikel 9 van de AVG, waarin wordt gesteld dat het delen van medische gegevens is verboden, behalve als het nodig is voor het verlenen van goede gezondheidszorg, het beheren van het stelstel of als uitdrukkelijk toestemming is gegeven? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Op hoofdlijnen geldt dat voor elke verwerking van persoonsgegevens een grondslag als opgesomd in artikel 6 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) aanwezig dient te zijn. Voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens moet voldaan zijn aan een uitzondering op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in artikel 9, tweede lid, AVG. In het geval dat een verwerkingsverantwoordelijke gegevens doorgeeft aan een verwerker die zelf ook verwerkingsverantwoordelijk is, dan moet de verwerkingsverantwoordelijke zich ervan vergewissen dat hij hiervoor een grondslag heeft op basis van de AVG. Voor elke grondslag (bijvoorbeeld expliciete toestemming) gelden eigen randvoorwaarden. Naast de grondslag dient een verwerkingsverantwoordelijke zich ook te houden aan de andere uitgangspunten van de AVG. Zo mogen enkel de gegevens verwerkt worden die strikt noodzakelijk zijn voor het vastgestelde doel en mogen gegevens niet langer bewaard worden dan noodzakelijk. De verwerkingsverantwoordelijke moet tevens de mogelijkheid hebben voor betrokkene om zijn rechten onder de AVG, recht van inzage, wissing en zo verder te kunnen uitoefenen. Het staat de verwerkingsverantwoordelijke vrij om een verwerker in te huren die ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke gegevens verwerkt. Deze verwerker voert dit dan uit ten behoeve van en onder volledige verantwoordelijkheid van de verwerkingsverantwoordelijke. De verwerker heeft geen eigen grondslag nodig.
De AVG is van toepassing op alle verwerkingen van persoonsgegevens die zorgverzekeraars doen. De zorgverzekeraars zijn zelf verwerkingsverantwoordelijk op basis van de AVG. Zij moeten ervoor zorgen dat hun gegevensverwerking voldoet aan de relevante wet- en regelgeving, met inbegrip van de AVG en dat zij hierover duidelijk communiceren naar hun verzekerden. Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van een specifieke gegevensverwerking. Dit is aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Zij houden toezicht op de naleving van de privacywetgeving en de AVG.
Is volgens u sprake van een tegenstrijdigheid die nu is ontstaan binnen de AVG en de Zorgverzekeringswet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Als ik uw vraag goed interpreteer vraagt u zich af of de inzet van een organisatie (als zijnde verwerker) voor het doen van de controle op doelmatigheid in opdracht van de zorgverzekeraar (als zijnde verwerkingsverantwoordelijke) in strijd is met de AVG. Dat hoeft niet het geval te zijn als deze organisatie dit doet ten behoeve van en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar en de zorgverzekeraar hierover de juiste afspraken heeft gemaakt. De verwerker handelt dan onder de grondslag van de zorgverzekeraar en heeft geen eigen grondslag nodig.
De zorgverzekeraars zijn zelf verwerkingsverantwoordelijk op basis van de AVG. Zij moeten ervoor zorgen dat hun gegevensverwerking voldoet aan de relevante wet- en regelgeving, met inbegrip van de AVG en dat zij hierover duidelijk communiceren naar hun verzekerden. Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van een specifieke gegevensverwerking. Dit is aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Zij houden toezicht op de naleving van de privacywetgeving en de AVG.
Deelt u onze zorg dat het hier om een kwetsbare groep kinderen gaat en dat het delen van een medisch dossier een potentieel risico kan vormen voor de persoonlijke levenssfeer als dit vaker wordt uitgewisseld en op meer plekken staat opgeslagen? Hoe kan volgens u hier veiligheid worden gewaarborgd?
Met alle persoonsgegevens dient zorgvuldig om te worden gegaan. Dit geldt ook, en des te meer, voor bijzondere persoonsgegevens. Voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens geldt dan ook strengere wetgeving in de AVG. Het medische dossier van kwetsbare kinderen valt onder deze categorie bijzondere persoonsgegevens.
Klopt het dat verzekeraars ouders geen toestemming vragen voor het delen van de medische gegevens van hun kind? Waarom is deze toestemming niet wettelijk vereist? Wat zouden de consequenties van een toestemmingsvereiste zijn voor verzekerde en verzekeraar?
In de polisvoorwaarden zijn bepalingen opgenomen over de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens door de zorgverzekeraar. Verwerking daarvan is noodzakelijk voor de uitvoering van de basisverzekering. De zorgverzekeraar mag persoonsgegevens delen met derden (bijvoorbeeld een zorgaanbieder) voor zover dat noodzakelijk is om de verplichtingen op grond van de basisverzekering na te komen.
Ouders geven door ondertekening van het aanvraagformulier van een Zvw-pgb expliciet toestemming dat de zorgverzekeraar contact opneemt met de indicerende verpleegkundige, de huisarts en/of de medisch specialist om de (medische) gegevens omtrent deze aanvraag en indicatiestelling voor verpleging en/of verzorging in te zien.
Verder is in het pgb-reglement van de zorgverzekeraars vermeld dat de verzekerde toestemming geeft aan de zorgverzekeraar om contact op te nemen met de verpleegkundige, de huisarts en de behandelend specialist om de (medische) gegevens van de verzekerde omtrent de Zvw-pgb aanvraag en indicatiestelling voor verpleging en verzorging in te zien op het moment dat het nodig is voor een juiste uitvoering van de verzekering. Dit vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur of verpleegkundig adviseur. Het pgb-reglement is onderdeel van de polisvoorwaarden van de verzekerde.
Klopt het dat verzekeraars ook zelf controle kunnen uitvoeren op de doelmatigheid van indicatiestelling van chronisch zieke kinderen? Zou dit in deze situatie niet de voorkeur genieten, omdat er dan geen medische gegevens met derden hoeven te worden gedeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alleen zorgverzekeraars zijn in de positie om de controle op doelmatigheid uit te voeren. Als zij deze opdracht laten uitvoeren door een organisatie kan die organisatie die opdracht enkel uitvoeren ten behoeve van en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars zijn en blijven daarmee verantwoordelijk voor de verwerking van de desbetreffende gegevens.
Vindt u het delen van gegevens door zorgverzekeraars met derden wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De AVG is van toepassing op alle verwerkingen van persoonsgegevens die zorgverzekeraars doen. Ik ben natuurlijk van mening dat iedereen en dus ook zorgverzekeraars zich moeten houden aan de AVG. Als zorgverzekeraars zich houden aan die privacywetgeving heb ik geen bezwaar tegen een eventuele gegevensverwerking in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar als verwerkingsverantwoordelijke. Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van een specifieke gegevensverwerking. Dit is aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Zij houden toezicht op de naleving van de privacywetgeving en de AVG.
Bent u bereid om met Zorgverzekeraars Nederland in gesprek te gaan over deze praktijk?
Eind 2020 bent u inhoudelijk over dit onderwerp geïnformeerd2 en is met zorgverzekeraars het gesprek gevoerd over gegaan over dit onderwerp. Dit was naar aanleiding van een vraag van het lid Bergkamp (D66) over een wijziging van een zorgverzekeraar in het reglement Zvw-pgb. Op basis van dat gesprek zag mijn ambtsvoorganger geen aanleiding tot vervolgstappen en op dit moment zijn er bij mij geen aanwijzingen om dat besluit te heroverwegen. Desalniettemin staat het verzekerden altijd vrij om klachten over een mogelijke inbreuk op de AVG kenbaar te maken bij hun zorgverzekeraar of zich te wenden tot de Autoriteit Persoonsgegevens voor een formele beoordeling van de juistheid van deze gegevensverwerking.
Bent u bekend met het bericht «Zorgen en boosheid na plotseling afblazen contractondertekening voor verbreden A2, Rijkswaterstaat meldt miljoenentekort»?1
Ja.
Wat is er precies aan de hand?
Kort voor de geplande vaststelling van enkele uitvoeringsovereenkomsten voor het project A2 Het Vonderen Kerensheide is besloten de ondertekening niet plaats te laten vinden. Dat heeft bij de regio – begrijpelijk – tot onvrede geleid. In het antwoord op vraag 3 ga ik daar nader op in. De overeenkomsten konden helaas niet worden getekend, omdat de (geactualiseerde) raming van het project hoger ligt dan het taakstellend budget. De voorbereidingen van het project lopen ondertussen conform planning door waardoor op dit moment geen effect is op het geplande moment van aanbesteding (voorjaar 2022).
Wat is de reden dat het ondertekenen van de overeenkomst zo laat is afgezegd?
De annulering had ten eerste ruim eerder moeten plaatsvinden, omdat het genoemde tekort al eerder bekend was. De communicatie met de betrokken partijen over het annuleren van de ondertekening is voorts te laat opgestart en niet goed verlopen. Inmiddels heb ik hierover met de gedeputeerde van Limburg contact gehad en mijn verontschuldigingen hiervoor aangeboden.
Het zou gaan om een tekort van «enkele miljoenen» op een totaal budget van 287 miljoen euro. Hoe groot is precies het tekort?
Het proces van validatie van de precieze omvang van het tekort voor de A2 Het Vonderen Kerensheide is op dit moment gaande, waardoor ik nog niet in kan gaan op de exacte hoogte van het tekort. Over de uitkomst van de validatie en het vervolg wordt u via de reguliere kanalen volgens het MIRT geïnformeerd, in vervolg op de MIRT-brief van 15 december jongstleden.
Sinds wanneer is bekend dat er een tekort is? Was de provincie hiervan op de hoogte?
Bij vaststellen van het Tracébesluit (TB) in oktober 2019 is binnen het ministerie vastgesteld dat de raming hoger lag dan het met de provincie Limburg bestuurlijk vastgesteld taakstellend budget. Om deze spanning te beheersen is na ondertekening van het TB, conform de bestuursovereenkomst over dit project in opdracht van het Ministerie van I&W een onderzoek naar versoberingen uitgevoerd. Dit onderzoek is inmiddels afgerond en wordt door het ministerie in samenhang met de validatie van de raming beoordeeld. Over de uitkomst van deze beoordeling wordt u, na afstemming met de regio, via de reguliere kanalen geïnformeerd. De provincie is over het tekort recent, bij het annuleren van ondertekening van de overeenkomsten op bestuurlijk niveau geïnformeerd.
Klopt het dat het niet ondertekenen van de overeenkomst geen effect heeft op de uitvoering van het project? Zo ja, waarom is de ondertekening geannuleerd als dit alleen een formaliteit is? Zo nee, waarom heeft Rijkswaterstaat dit dan aan de provincie laten weten? Wat is de actuele planning van het project?
Het niet ondertekenen van de overeenkomsten op 2 december heeft vooralsnog geen effect op de realisatie en/of planning van het project. Met ondertekening van de overeenkomsten ontstaat een verplichting. Het is daarom niet slechts een formaliteit. Het is noodzakelijk voor de start van de aanbesteding. We zetten er op in om een effect op de planning te voorkomen. Dit is afhankelijk van een besluit over het budget. De huidige planning gaat uit van de start van de aanbesteding in (voorjaar) 2022, gunning in 2023 en uitvoering van 2025 tot 2027.
Welke oplossingen zijn er mogelijk om de overeenkomst alsnog te kunnen ondertekenen?
Op basis van de gevalideerde raming en het onderzoek naar versoberingen dient een besluit te worden genomen over het project.
In hoeverre wordt de verdere uitvoering van dit project gehinderd door de stikstofproblematiek?
Verdere uitvoering van het project wordt niet gehinderd door stikstofproblematiek, omdat het Tracébesluit is vastgesteld en onherroepelijk is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Bent u bekend met de uitzending «ziek van Schiphol» van Zembla?1
Ja.
Zijn er sinds 2007 meldingen binnengekomen bij de Inspectie SZW over de grote hoeveelheid uitstoot van ultrafijnstof op Nederlande luchthavens en het gevaar daarvan voor platformmedewerkers? Zo ja, hoe zijn deze opgepakt en met welk resultaat?
Er zijn in totaal twee meldingen gedaan bij de Nederlandse Arbeidsinspectie met betrekking tot de uitstoot van ultrafijn stof op Schiphol in verband met platformmedewerkers. De meldingen zijn in 2021 gedaan. Deze meldingen zijn in behandeling genomen en hebben geleid tot een onderzoek. Deze onderzoeken lopen nog.
Hoe vaak heeft de Inspectie SZW op Schiphol sinds 2007 gecontroleerd op gezondheidsklachten onder medewerkers als gevolg van uitstoot?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te voldoen aan de Arbowet. De arbeidsomstandighedenregelgeving kent doelvoorschriften die in de praktijk door de werkgever worden ingevuld met maatregelen en middelen. De Nederlandse Arbeidsinspectie is de toezichthouder op de naleving van deze regelgeving. De Arbeidsinspectie werkt programmatisch en risicogericht. Hiermee wordt ingezet op het aanpakken van de grootste risico’s en het behalen van een zo groot mogelijk maatschappelijk effect. Daarnaast doet de Arbeidsinspectie onderzoek naar aanleiding van meldingen, klachten of andere signalen die binnenkomen.
De Arbeidsinspectie is naar aanleiding van twee meldingen in 2021, sinds eind 2021 bezig met een onderzoek op Schiphol, waarin het specifiek gaat over dieselmotoremissie (DME) en vliegtuiguitstoot. Deze onderzoeken lopen nog.
Schiphol, KLM en de luchtvaart in algemene zin zijn grote werkgevers en daarmee regelmatig onderwerp van toezicht. Dat kan gaan om zowel arbeidsvoorwaarden als arbeidsomstandigheden.
Bij KLM is sinds 2007 breed geïnspecteerd op de verplichtingen met betrekking tot het werken met gevaarlijke stoffen, maar deze inspecties hadden geen betrekking op DME in de buitenruimte of vliegtuiguitstoot. Deze inspecties hebben zich in het bijzonder gericht op carcinogene, mutagene en reprotoxische stoffen (CMR-stoffen). Sinds 2006 zijn inspectieprojecten uitgevoerd met betrekking tot blootstelling aan DME in omsloten situaties (binnenruimten). In deze situaties worden de grootste risico’s voor werknemers verwacht.
Wat is er gedaan ter bescherming van de werknemers toen twee jaar geleden bekend werd dat door het RIVM hoge concentraties ultrafijnstof werden gemeten? Is de Inspectie SZW toen in actie gekomen?
Het onderzoek van het RIVM van twee jaar geleden was gericht op de gezondheidsrisico’s voor omwonenden, waarbij geen metingen zijn gedaan op het luchthaventerrein. Die zijn wel gedaan in de periode mei-juni 2021. De rapportage hiervan is opgenomen in het TNO-rapport «Verkennend onderzoek ultrafijnstof op het Schiphol terrein met behulp van mobiele metingen» van 29 september 2021.
Het is en blijft een verantwoordelijkheid van de werkgever om aan de wet te voldoen en om te zorgen voor veilige en gezonde werkomstandigheden. De Nederlandse Arbeidsinspectie is eind 2021 begonnen met een onderzoek.
Klopt de stelling van de FNV dat de veiligheid van de medewerkers op dit moment bij het ministerie geen prioriteit heeft?
Nee, veiligheid en gezondheid van mensen is altijd belangrijk. Het is in de eerste plaats de werkgever die op grond van de Arbowet- en -regelgeving ervoor verantwoordelijk is dat werknemers gezond en veilig hun werk kunnen doen.
Het Ministerie van IenW heeft in 2020 het RIVM gevraagd om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor gezondheidsonderzoeken onder werknemers. Dat heeft in september 2021 geleid tot de publicatie van het RIVM-rapport «Verkenning haalbaarheid gezondheidsonderzoek werknemers Schiphol».
Bijna tegelijkertijd is het TNO-rapport «Verkennend onderzoek ultrafijnstof op het Schiphol terrein met behulp van mobiele metingen» gepubliceerd.
Het Ministerie van IenW heeft na het publiceren van beide rapporten er bij de sector op aangedrongen om aan te geven hoe invulling kan worden gegeven aan de aanbevelingen van het RIVM en TNO en heeft het belang van onafhankelijkheid benadrukt bij het besluiten over die invulling. Ik heb de sector gevraagd om dit snel en grondig op te pakken, gezien de onzekerheid die dit voor werkenden met zich meebrengt over de gevolgen voor hun gezondheid.
Kunt u aangeven wat u momenteel onderneemt om de gezondheid van platformmedewerkers te monitoren en te beschermen?
Zie de antwoorden op vraag 4 en 5.
Is het interne rapport van Schiphol en KLM uit 2007, dat in de uitzending van Zembla wordt genoemd, bekend bij de Inspectie SZW? Zo ja, wat is er met de conclusies uit dit onderzoek gedaan?
Het interne rapport van Schiphol en KLM uit 2007 is niet gedeeld met de Nederlandse Arbeidsinspectie en was daarom niet bekend. Tijdens het lopende onderzoek heeft de Arbeidsinspectie dit rapport eind 2021 ter beschikking gekregen. Deze informatie wordt betrokken bij het lopende onderzoek.
Klopt het dat Schiphol en KLM om subsidie hebben gevraagd bij de rijksoverheid om hun medewerkers te beschermen?
Een dergelijke vraag is niet bekend bij de rijksoverheid.
Schiphol en KLM hebben aangegeven geen subsidie te hebben aangevraagd voor beschermende maatregelen voor medewerkers.
Bent u bereid om voor Nederlandse vliegvelden regelgeving in te stellen over het starten van motoren op afstand van werknemers, vergelijkbaar met de regelgeving in Kopenhagen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is de sector nu bezig invulling te geven aan de aanbevelingen van RIVM en TNO. Op basis daarvan zal worden bezien of aanvullende stappen noodzakelijk zijn. Ik wil daar op dit moment niet op vooruitlopen.
Klopt het dat KLM niet heeft meegewerkt aan het onderzoek van het RIVM? Wat vindt u daarvan? Bent u bereid KLM hierop aan te spreken?
KLM heeft aangegeven dat een vertegenwoordiger van KLM, ter voorbereiding op het onderzoek van het RIVM naar de haalbaarheid van een gezondheidsonderzoek bij werknemers op Schiphol, in oktober 2020 een oriënterend overleg met medewerkers van het RIVM heeft gevoerd. Daarna heeft deze KLM-vertegenwoordiger de vragenlijst helaas niet ontvangen.
Het RIVM heeft aangegeven dat men de vragenlijst voor het onderzoek niet aan afzonderlijke bedrijven heeft gestuurd, maar aan het Schiphol Airline Operators Committee (SAOC). SAOC heeft de vragenlijst vervolgens verspreid onder de bedrijven die werkzaam zijn op de platforms. De anoniem ingevulde vragenlijsten zijn via het SAOC bij het RIVM aangeleverd. Wat het RIVM kreeg aangeleverd was voldoende om het onderzoek uit te kunnen voeren.
Waarom is Schiphol toch opdrachtgever geworden van een nieuw onderzoek? Is het ministerie en/of de Inspectie SZW alsnog bereid zelf opdracht te geven voor een grootschalig onderzoek onder medewerkers door een onafhankelijke partij, waarbij in ieder geval ook individuele blootstelling aan ultrafijnstof wordt meegenomen evenals actuele gezondheidsklachten?
Op grond van de Arbowet en -regelgeving is de werkgever primair verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van zijn werknemers. Daarom zijn de bedrijven die actief zijn op de platforms nu aan het bezien hoe ze invulling kunnen geven aan de aanbevelingen van RIVM en TNO. Ik heb de sector gevraagd om dit snel en grondig op te pakken, gezien de onzekerheid die dit voor werkenden met zich meebrengt over de gevolgen voor hun gezondheid.
Schiphol en de andere werkgevers zijn momenteel bezig een sectorbrede taskforce en een onafhankelijke begeleidingscommissie in te stellen. Die commissie krijgt een onafhankelijk voorzitter om de onafhankelijkheid te borgen, zoals gevraagd door uw Kamer en aangegeven in de Kamerbrief van 1 oktober 2021. Ook wordt voorzien in de betrokkenheid van de zijde van het personeel.
Onder meer de individuele blootstelling aan ultrafijn stof en de actuele gezondheidstoestand van de medewerkers zijn onderwerpen die in taskforce en begeleidingscommissie aan de orde zullen komen.
Wat vindt u ervan dat Schiphol aangeeft uiterlijk in 2030 de vliegtuigen naar de startbanen te gaan slepen? Hoe geeft u uitvoering aan de motie-Alkaya/Bouchallikh (Kamerstuk 35 925-XII, nr. 30) om dit proces te versnellen?
Het slepen van vliegtuigen tussen de gates en de start- en landingsbanen, wordt duurzaam taxiën genoemd. Om dit grootschalig op een luchthaven te kunnen invoeren, moet onder meer duidelijk zijn wat dit betekent voor de veiligheid, welke fysieke aanpassingen op de luchthaven nodig zijn, welke operationele procedures moeten worden aangepast, enz. Hier moet zorgvuldig mee worden omgegaan, met name vanwege de veiligheid op de luchthaven, want bij duurzaam taxiën neemt het aantal bewegingen op de luchthaven verder toe.
Om duurzaam taxiën door te kunnen voeren als standaardprocedure op Schiphol zijn er ingrijpende aanpassingen nodig aan de infrastructuur, processen en techniek. Naast de ontwikkeling van de techniek en infrastructuur is er ook tijd nodig voor certificering en goedkeuring. Schiphol is de eerste luchthaven die op grote schaal deze vorm van taxiën wil introduceren voor 2030.
In het overleg tussen overheid en sector wordt onder meer bezien wat de planning is om deze stappen zo efficiënt mogelijk te doorlopen en daarbij wordt rekening gehouden met het verzoek in de genoemde motie om het proces te versnellen. Duidelijk is dat het nog geruime tijd zal duren voordat duurzaam taxiën is ingevoerd, dus zullen in de tussentijd andere maatregelen moeten worden getroffen door werkgevers om de werknemers voldoende te beschermen. Welke maatregelen dat zijn, wordt gezamenlijk uitgewerkt in de sectorbrede taskforce.
Wanneer gaat u van start met het actuele onderzoek naar de gezondheid van platformmedewerkers en bent u van plan om de medewerkers ditmaal te betrekken bij de opzet en uitvoering van het onderzoek?
Zie de antwoorden op de vragen 5 en 11.
Wat is de reden dat TNO tot op heden geen blootstellingsonderzoek heeft uitgevoerd waardoor nog steeds niet bekend is aan welke concentraties medewerkers worden blootgesteld?
In het TNO-rapport «Verkennend onderzoek ultrafijnstof op het Schiphol terrein met behulp van mobiele metingen» van 29 september 2021 is aangegeven dat één van de (aanvullende) doelstellingen van het onderzoek was het verkrijgen van «Een eerste indruk van de toepasbaarheid van draagbare UFP sensoren voor het in kaart brengen van de persoonlijke blootstelling van medewerkers van Schiphol.»
In het rapport is aangegeven welke conclusies daarover zijn getrokken en tot welke aanbevelingen dat heeft geleid. Zoals in het antwoord op vraag 11 is aangegeven, beziet de sector momenteel hoe invulling kan worden gegeven aan die aanbevelingen. Een van de aanbevelingen is een «vervolgonderzoek uit te voeren naar de persoonlijke blootstelling van medewerkers die waarschijnlijk het meest belast zijn (o.a. platform medewerkers, bagagemedewerkers)». Dit is een onderwerp dat in de nog in oprichting zijnde sectorbrede taskforce en begeleidingscommissie aan de orde zal komen.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid als aandeelhouder van Schiphol en KLM net zo goed verantwoordelijk is voor de bescherming van werknemers als de werkgever?
Het zorgdragen voor een veilige en gezonde werkomgeving is op grond van de Arbowet en -regelgeving een taak van een bedrijf en niet van de aandeelhouders van dat bedrijf.
Het is natuurlijk wel de insteek van het Rijk om te zorgen dat mensen gezond en veilig kunnen werken. Dat heeft de hoogste prioriteit en daar zetten wij ons ook voor in, samen met alle relevante partijen.
Deelt u de mening dat huidige en voormalige medewerkers van Schiphol recht hebben op compensatie, indien zij door hun werkzaamheden gezondheidsschade hebben opgelopen?
Dit is in eerste instantie een zaak tussen werknemers en werkgevers. Werkgevers en werknemers op Schiphol zullen hierover met elkaar in gesprek moeten gaan. Het schadeverhaal bij beroepsziekten loopt via het aansprakelijkheidsrecht. Omdat het schadeverhaal bij beroepsziekten complex is (het vaststellen van de oorzaak van de schade is vaak ingewikkeld en de schadeafhandeling is daardoor tijdrovend en kostbaar) heeft het Ministerie van SZW de commissie Heerts gevraagd advies uit te brengen over een betere organisatie van het proces van schadeafhandeling bij beroepsziekten door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Naar aanleiding daarvan werkt het Ministerie van SZW aan een tegemoetkomingsregeling voor slachtoffers van ernstige beroepsziekten veroorzaakt door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Het streven is erop gericht dat de regeling op 1 juli 2022 in werking treedt. Op 10 december 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze regeling2. Deze tegemoetkoming komt niet in de plaats van een eventuele schadeloosstelling door de werkgever; de weg naar schadeverhaal door de werkende blijft bestaan.
Bent u bereid om de directies van KLM en Schiphol te ontbieden om uitleg te geven over de gang van zaken omtrent de interne klachtenprocedure en de wijze waarop met meldingen van medewerkers is omgegaan?
Het ministerie is op dit moment in overleg met Schiphol over de invulling van de aanbevelingen van het RIVM en TNO. Zoals in het antwoord op vraag 11 is aangegeven, is de sector bezig met het oprichten van een sectorbrede taskforce en onafhankelijke begeleidingscommissie, die zich zullen buigen over de vervolgstappen die nodig zijn. Ook wordt voorzien in betrokkenheid vanuit de zijde van het personeel.
Gelet op het hiervoor staande, is het nu niet nodig om te doen wat in de vraag wordt gesteld.
Wel spoort het ministerie partijen aan om alles in het werk te stellen om de veiligheid en gezondheid van de werknemers te waarborgen. De werkgevers geven aan dit belang ook te zien.
Zijn de risico’s van ultrafijnstof bij bedrijven op en rondom luchthavens opgenomen in de plannen voor risico-inventarisatie en -evaluatie?
Volgens de Arbowet en -regelgeving moet de werkgever een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) van de arbeidsrisico’s hebben gemaakt. Aan de hand daarvan moeten maatregelen worden getroffen om de geïnventariseerde risico’s aan te pakken.
De Nederlandse Arbeidsinspectie neemt het bekijken van de RI&E van betrokken werkgevers op Schiphol mee in het eerdergenoemde lopende onderzoek.
Het bericht ‘Studenten hekelen ‘prikkel’ om maatregelen niet na te leven rond tentamens’ |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Hatte van der Woude (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Studenten hekelen «prikkel» om maatregelen niet na te leven rond tentamens»?1
Ja.
Bij hoeveel onderwijsinstellingen wordt momenteel het «normale» herkansingsbeleid gehanteerd? Wat betekent dit voor een student die een tentamen niet kan maken door ziekte of door het geval van quarantaine?
Er bestaat geen eenduidig beeld van het herkansingsbeleid op instellingen, aangezien instellingen vrij zijn hoe zij hier in coronatijd vorm aan geven. Van alle instellingen wordt verwacht dat zij adequaat en in redelijkheid meedenken met studenten en medewerkers die gebonden zijn aan quarantaineregels of ziekte en daardoor niet fysiek aanwezig kunnen zijn bij onderwijs- of examenonderdelen. Dit is ook in de meest recente servicedocumenten mbo en ho opgenomen.2 Het is aan de instelling om het herkansingsbeleid in de praktijk vorm te geven en in dergelijke gevallen maatwerk te bieden. Hierbij is aandacht voor het voorkomen van negatieve consequenties voor studenten en medewerkers (bijvoorbeeld verhoogde onderwijslast en studievertraging) als gevolg van quarantaine. Indien een student een tentamen niet kan maken door ziekte of quarantaine, geldt ook in het geval van het «normale» herkansingsbeleid, dat de instelling in overleg met de student tot een passende oplossing komt.
Klopt het dat studenten die een tentamen missen door ziekte of quarantaine onder een «normaal» herkansingsbeleid een toetsmoment kwijtraken?
Zie het antwoord op vraag 2. In de servicedocumenten ho en mbo zijn afspraken gemaakt over dat instelling maatwerk bieden voor studenten die ziek zijn of in quarantaine zitten. Daar is aandacht voor voorkomen van negatieve consequenties voor studenten.
Deelt u de mening dat studenten thuis moeten blijven in het geval van ziekte, corona-gerelateerde klachten of quarantaine? Zo ja, waarom wordt er dan een toetsmoment van deze studenten afgepakt wanneer zij zich aan deze maatregelen proberen te houden?
Studenten moeten zich inderdaad aan de quarantaineplicht houden en wanneer dit nodig is thuis blijven. Van onderwijsinstellingen wordt gevraagd het test- en quarantainebeleid onder de aandacht te brengen bij medewerkers en studenten en hen te stimuleren zich daaraan te houden. Er wordt van de instelling verwacht dat zij in redelijkheid meedenkt met studenten die in quarantaine zitten en ervoor zorgt dat zij toch zoveel mogelijk hun studie kunnen vervolgen, zonder hierbij vertraging op te lopen. Het is aan de instelling om bij het missen van een toetsmoment maatwerk te bieden. Aan studenten vraag ik zich zo snel mogelijk te melden bij hun eigen instelling, als er sprake is ziekte, corona-gerelateerde klachten of quarantaine, zodat de instelling samen met de student tot passende oplossingen kan komen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat studenten zich aan de coronamaatregelen houden en dat dit niet ten koste mag gaan van een toetsmoment? Zo ja, hoe gaat u dit borgen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uiteraard de mening dat studenten zich aan de coronamaatregelen dienen te houden. Het niet kunnen bijwonen van een toetsmoment zou geen reden moeten zijn om de coronaregels niet op te volgen. Bij het opstellen van de meest recente servicedocumenten mbo en ho zijn afspraken gemaakt over hoe onderwijsinstellingen hier rekening mee houden en in goed overleg met de student tot passende oplossingen komen. Zie daarbij het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om op korte termijn in overleg te treden met onderwijsinstellingen, die momenteel nog het «normale» herkansingsbeleid hanteren, om ervoor te zorgen dat studenten in het geval van ziekte, corona-gerelateerde klachten of quarantaine toch een extra toetsmoment krijgen? Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomsten van dit overleg?
Bij het opstellen van de nieuwe mbo en ho servicedocumenten is er rekening gehouden met studenten in quarantaine en de mogelijke gevolgen van deze quarantaine. De onderwijskoepels en studentenorganisaties zijn betrokken bij het vormen van deze documenten, welke op 17 december 2021 gepubliceerd zijn.
Ik krijg signalen dat er vrijwel altijd oplossingen zijn, maar dat het van belang is dat studenten actief aangeven dat zij vanwege corona of quarantaineplicht een tentamenkans missen. Daarbij geldt dat het niet altijd mogelijk is een oplossing te organiseren op zeer korte termijn die exact aansluit bij de wensen van de student. Sommige alternatieven – (extra) herkansingen bijvoorbeeld – vinden plaats op een ander moment. Instellingen doen een beroep op de verantwoordelijkheid van studenten om in dat geval toch te wachten op het alternatief, en niet naar de campus te komen omdat ze zich al op het tentamen hebben voorbereid.
De recente mediabriefing van de Wereld Gezondheidsorganisatie. |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de meest recente mediabriefing van de Wereld Gezondheidsorganisatie?1
De informatie uit de mediabriefing van de Wereld Gezondheidsorganisatie van begin december is herkenbaar. Het RIVM maakt deel uit van internationale expertgroepen die de evolutie van dit virus monitoren. Zo kunnen experts bij onderzoeksinstituten en internationale organisaties, zoals bijvoorbeeld het ECDC en de Wereld Gezondheidsorganisatie over de hele wereld over dezelfde gegevens beschikken. Het RIVM krijgt informatie uit dit internationale netwerk over varianten van het virus die nog niet in Nederland geconstateerd zijn, maar mogelijk wel kunnen opduiken.
Wat betekent de oproep om meer te monitoren, te testen en te sequencen voor het Nederlandse beleid?
Er wordt in Nederland heel veel getest in een fijnmazig netwerk. Met betrekking tot sequencen doet we meer dan de ECDC norm.
Welk percentage van de afgenomen tests wordt er op dit moment gesequencet, wat is de ontwikkeling daarvan geweest de afgelopen drie maanden en wat zijn de plannen ervoor de komende drie maanden?
Het RIVM houdt op de website precies bij hoe het staat met varianten in Nederland, voor de meest actuele informatie wil ik daar dan ook naar verwijzen2. Het RIVM vaart op wetenschappelijke adviezen van het ECDC en op eigen inhoudelijke kennis en inzichten om het minimaal aantal testen te bepalen, waarmee met voldoende zekerheid en voldoende «aanlooptijd» de circulatie van bepaalde varianten van het virus «SARS-CoV-2» kunnen worden gemonitord. Het RIVM volgt de ECDC-norm voor kiemsurveillance, haalt deze ruimschoots en kan, indien noodzakelijk, opschalen. Het ECDC adviseert om minimaal een aselecte steekproef van 500 monsters per week te sequencen om inzicht te krijgen in circulerende varianten (kiemsurveillance). Om daar inzicht in te verkrijgen is er een absoluut aantal sequenties nodig en niet een percentage. In de afgelopen maanden zijn er ruim 1500 monsters per week gesequenced in het kader van kiemsurveillance. In aanvulling hierop worden ook nog ca. 500 sequenties bepaald in het kader van BCO en andere onderzoeken.
Hoe representatief is het beeld van de in Nederland aanwezige virussoorten met de hoeveelheid sequencing die nu plaatsvindt? In hoeverre zijn de locaties waar sequencing plaatsvindt representatief voor alle locaties waar polymerase chain reaction (PCR)-testen worden afgenomen?
Het RIVM onderzoekt in de Nationale Kiemsurveillance, met 15 laboratoria verspreid over het hele land wekelijks een steekproef van ruim 1500 monsters van positieve PCR-testen die verspreid over het land zijn afgenomen.
In Amsterdam wordt sinds de opkomst van omikron continu met een specifieke PCR3-systematiek gemonitord op een breder palet van virussen, inclusief alle mogelijke nieuwe varianten van het virus «SARS-CoV-2». Op deze wijze weet men al 48 uur na het afnemen van een test al of er sprake is van mogelijk nieuwe variant. Vergelijkbare gegevens worden aan het RIVM geleverd door Synlab en Saltro, die hiervoor een speciale PCR-analysemethode gebruiken.
Daarnaast doet de PCR-werkgroep van het netwerk «SeqNeth Sars2» een wekelijkse uitvraag bij de laboratoria om data te delen. Recent heeft het RIVM voor de regio Noord-Nederland, die niet in de analyse van Synlab en Saltro zitten, additionele analyses uit laten voeren. Uit deze data is ook naar voren gekomen dat de trend in toename van het aandeel van de omikronvariant vergelijkbaar is met de trend zoals vastgesteld op basis van data van Synlab en Saltro. Voor meer informatie over de kiemsurveillance en over omikron verwijs ik naar het 137ste OMT-advies4 en de website van het RIVM.5
Op bovenstaande wijze wordt met meerdere methoden breed inzicht verkregen over de opkomst van nieuwe varianten van het virus «SARS-CoV-2».
Wat is het effect van het nieuwe Nederlandse beleid – zelftesten bij klachten – op het beeld dat sequencing geeft van de Nederlandse situatie? Klopt het dat door de inzet van meer zelftesten het zicht op het virus en het snel kunnen opsporen van nieuwe varianten juist wordt bemoeilijkt?
Uit onderzoek6 blijkt dat antigeentesten, en dus zelftesten, goed de omikronvariant kunnen vaststellen. De uitkomst van een antigeentest geeft inzicht of men het virus op dat moment bij zich draagt. Een positieve uitslag van de test geeft geen inzicht in de virusvariant waarmee iemand is besmet. Om dat te kunnen bepalen, moet een PCR-test worden afgenomen waarna het sequentieonderzoek volgt. Het advies is om een positieve zelftest te bevestigen met een PCR bij de GGD. Op deze monsters kunnen ook nadere analyses, zoals sequentieanalyse, gedaan worden.
Mogelijke scenario’s voor een evacuatie uit Oekraïne |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de nieuwsberichten1 dat de regering van de Verenigde Staten opties voor een mogelijke evacuatie van haar burgers uit Oekraïne overweegt?
Ja.
Hebben Amerikaanse autoriteiten contact gehad met uw ministeries over het uitwerken van deze plannen?
Met de Amerikaanse autoriteiten is in bilateraal, EU- en NAVO-verband intensief contact over de situatie aan de Oekraïens-Russische grens, waarbij ook aandacht voor evacuatie is opgekomen.
Hoe groot beoordelen de ministers de kans dat er een escalatie plaatsvindt tussen Rusland en Oekraïne op een korte termijn?
De exacte intenties van Rusland zijn niet duidelijk. De opbouw van troepen past in ieder geval niet in het reguliere beeld. De opbouw leidt tot onrust en brengt een risico van incidenten met zich mee. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen via de sporen van EU, NAVO, OVSE, en via bilaterale contacten. Op dit moment is er geen sprake van een dreigende situatie voor Nederlanders.
Hoe groot achten de ministers de kans dat dit tot een dreigende situatie voor Nederlanders zou leiden?
Zie antwoord vraag 3.
Is Nederland ook begonnen met het plannen van mogelijke evacuaties van onze staatsburgers uit Oekraïne?
Het evacueren van staatsburgers door Nederland vindt slechts in zeer uitzonderlijke situaties plaats, t.w. wanneer er geen enkele andere mogelijkheid is om een bepaald gebied veilig te verlaten en Nederland daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om staatsburgers uit het gebied te evacueren. Nederlanders in Oekraïne hebben op dit moment verschillende opties om het land te verlaten, bijvoorbeeld met een lijnvlucht van een commerciële luchtvaartmaatschappij. Vanzelfsprekend zijn verschillende opties om het land te verlaten in kaart gebracht. Op dit moment is er echter geen reden voor Nederland om over te gaan tot het daadwerkelijk organiseren van evacuatie van staatsburgers uit Oekraïne.
Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zo niet, bent u bereid om opdracht te geven tot voorbereiding van deze scenario’s?
Zie antwoord vraag 5.
Binnen welke termijn kan Nederland, na de escalatie van geweld, overgaan tot het evacueren van Nederlanders uit Oekraïne?
Het reisadvies voor Oekraïne is voor het grootste deel oranje vanwege de COVID-situatie, en is rood voor de provincies Donetsk, Loegansk (Donbas regio) en de Krim om veiligheidsredenen. Daarmee is aan Nederlandse burgers het advies gegeven alleen strikt noodzakelijke reizen te maken naar de «oranje» gebieden in Oekraïne. T.a.v. de provincies waarvoor het rode reisadvies geldt, is het advies niet naar die gebieden te reizen omdat het er te gevaarlijk is. Dit rode reisadvies geldt al sinds de illegale annexatie van de Krim in 2014. Nederlanders die daar nu nog zijn hebben daar zelf voor gekozen. Zij kunnen deze gebieden nog steeds zelfstandig verlaten.
Het reisadvies voor Rusland is voor het grootste gedeelte oranje vanwege de COVID-situatie, en is rood voor Tsjetsjenië en overige gebieden van de Noord-Kaukasus, zoals Dagestan en Ingoesjetië. Het advies om niet naar deze gebieden te reizen is omdat het er te gevaarlijk is. Dit rode advies geldt sinds geruime tijd.
In de reisadviezen voor Oekraïne en Rusland is overigens expliciet opgenomen dat aan Nederlanders in gebieden waarvoor een rood reisadvies geldt, beperkt of helemaal geen hulp kan worden geboden.
In welk stadium van escalatie zou u overgaan tot een advies aan Nederlandse burgers om Oekraïne vrijwillig te verlaten? In welk stadium zou u hetzelfde doen voor de Russische Federatie?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de dreiging van een gewapende escalatie op te nemen in het reisadvies van Oekraïne en de Russische Federatie op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Reisadviezen worden bijgewerkt wanneer de actuele ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Kunt u er verhoogde zorg voor dragen dat de Nederlandse ambassade de komende maanden een actuele administratie van de Nederlanders in Oekraïne bijhoudt?
Nederlanders worden herhaaldelijk opgeroepen zich aan te melden bij de informatieservice van Buitenlandse Zaken. Zo heeft BZ een beeld van welke Nederlanders in Oekraïne zijn, waar ze precies zijn en hoe we hen kunnen bereiken als dat nodig is. Op dit moment hebben zich ongeveer 60 Nederlanders aangemeld. Dat getal hoeft niet per se representatief te zijn voor het daadwerkelijke aantal Nederlanders in Oekraïne, omdat er geen registratieplicht is voor Nederlanders in het buitenland.
Zijn er naar uw mening aparte scenario’s voor de steden Kiev, Kharkov, Dnipro, Odessa en Lviv nodig als het gaat om evacuatie?
Of aparte scenario’s voor verschillende steden nodig zijn, wordt thans onderzocht en zal afhankelijk zijn van de aannemelijkheid dat in die steden ook Nederlanders aanwezig zijn.
Is er op Europese Unie of NATO-niveau overleg over evacuatiescenario's bij een gewapende escalatie in Oekraïne?
Nee, op dit moment is dit niet aan de orde in EU- of NAVO- verband. Er ligt voor de NAVO niet direct een taak op dit vlak in Oekraïne, waar geen sprake is van een NAVO-missie.
Leiden deze gesprekken tot een gezamenlijke aanpak op dit vlak?
Zie antwoord vraag 13.
Zou u deze vragen een voor een willen beantwoorden?
Een aantal vragen wordt samengevoegd beantwoord.
Zou u deze vragen voor 9 januari willen beantwoorden?
Vragen zijn beantwoord voor 9 januari.
Nep sociale huurwoningen gebouwd door private partijen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat corporaties bezorgd zijn over commerciële partijen die sociale huurwoningen bouwen?1
Ja. Deze signalen zijn ook eerder ter sprake gekomen in gesprekken die ik met uw Kamer en stakeholders heb gevoerd. Mede naar aanleiding daarvan heb ik een onderzoek gestart. Ik heb toegezegd voor de zomer uw Kamer hierover te informeren.
Wat vindt u ervan dat er een verschil bestaat in verplichtingen, bijvoorbeeld bij het huisvesten van doelgroepen, tussen corporaties en commerciële partijen bij het bouwen van sociale huurwoningen?
Woningcorporaties hebben een volkshuisvestelijke taak. Vanuit deze taak vragen wij op sommige gebieden meer van woningcorporaties dan van commerciële partijen. Woningcorporaties komen ten behoeve van deze taak in aanmerking voor staatssteun en commerciële partijen niet.
Is het mogelijk dat er sociale huurwoningen gebouwd worden, mede dankzij financiering vanuit het Rijk, die in een relatieve korte periode naar de markt c.a. naar de vrije sector worden overgeheveld? Aan welke regels zijn ontwikkelaars gebonden als zij woningen bouwen met financiële steun in het sociale segment?
Met de Woningbouwimpuls (WBI) draagt het Rijk bij aan gebiedsontwikkelingen met een publiek tekort. Deze subsidie gaat naar gemeenten. In de eerste drie tranches is de voorwaarde gesteld dat minimaal 50% van het woningprogramma uit betaalbare woningbouw bestaat. Er worden geen directe eisen gesteld aan hoe dit geborgd wordt. In de beoordeling van aanvragen voor de Woningbouwimpuls zijn de opbouw van het woningbouwprogramma, de borging daarvan en de mate waarin maatregelen zijn getroffen om woningen langjarig betaalbaar te houden een expliciet onderdeel van de beoordeling. Gemeenten kunnen, afhankelijk van de lokale situatie, maatwerkafspraken maken met daarin eisen en voorwaarden rondom het bouwen van (sociale) huurwoningen. Gemeenten kunnen dit regelen in de gronduitgifte overeenkomst (wanneer de gemeente grondeigenaar is), in de anterieure overeenkomst en/of in lokale verordeningen.
Deelt u de mening dat de verhouding van nieuw te bouwen sociale huurwoningen te rooskleurig wordt voorgesteld wanneer een aanzienlijk deel gebouwd door de private sector na een aantal jaren wegstroomt naar de vrije sector? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat woningen echt beschikbaar zijn voor de doelgroep waarvoor er wordt gebouwd. Ze moeten niet via constructies alsnog onbereikbaar worden voor die doelgroep. Ook is het onwenselijk als door afname van het bestaande aanbod, zonder dat het wordt aangevuld, de doelgroep niet kan worden gehuisvest.
In hoeverre kunnen gemeenten nog sturen op de ontwikkeling van sociale huurwoningen wanneer veel grond reeds in private handen is?
Het is voor gemeenten mogelijk om in bestemmingsplannen – of op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt in een omgevingsplan – percentages op te nemen ten aanzien van de woningbouwcategorieën sociale huurwoningen, sociale koopwoningen, geliberaliseerde woningen voor middenhuur («middeldure huurwoningen») of particulier opdrachtgeverschap (vrije kavels). Middels een zogenoemde doelgroepenverordening legt de gemeente daarnaast de instandhoudingstermijn, van ten minste 10 jaar, vast.2 Op deze manier kan een gemeente via het bestemmingsplan waarborgen dat een bepaald percentage van nieuw te bouwen woningen sociale huurwoningen moet betreffen. Hiermee kan een gemeente publiekrechtelijk via het bestemmingsplan sturen op de ontwikkeling van sociale huurwoningen, ook op gronden die in private handen zijn.
Wat vindt u ervan dat er een kwaliteitsverschil bestaat in zowel prijs als grootte van sociale huurwoningen afhankelijk van of een corporaties of private partij deze ontwikkeld? Deelt u de mening dat zulke verschillen niet zouden moeten bestaan?
Voor de huurprijs van huurwoningen in het gereguleerde segment geldt het woningwaarderingsstelsel (WWS). Zowel corporaties als private partijen zijn hieraan gebonden. Het staat verhuurders vrij om binnen wat volgens het WWS toegestaan is een huurprijs te bepalen. Als een verhuurder zich bij het verhuren van een woningen met een gereguleerde huurprijs niet aan het WWS houdt, kan de huurder bij de Huurcommissie de huurprijs naar beneden laten bijstellen.
Kunt u ingaan op de toekomstbestendigheid van woningen wanneer deze zeer klein gebouwd worden en niet ruim genoeg zijn om verschillende toekomstige doelgroepen te voorzien van een betaalbare woning?
Het is belangrijk dat er per gemeente een balans is in het woningaanbod, zodat er voldoende woonruimte is voor alle verschillende doelgroepen. Er kan ook behoefte zijn aan kleine woningen, denk bijvoorbeeld aan alleenstaande starters en studenten. De toekomstbestendigheid komt echter in het gedrang als het woningaanbod onvoldoende aansluit bij de verschillende doelgroepen.
Wat is de toekomstige verhouding van sociale huurwoningen in de grootste 10 gemeenten uitgesplitst naar eigendom in de tijd? Is er een krimp van sociale huurwoningen in eigendom van corporaties als percentage van de totale voorraad voorzien? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik beschik niet over cijfers over de toekomstige verhoudingen van sociale huurwoningen. Op dit moment doe ik onderzoek naar de omvang en achtergrond van nieuwbouw van sociale huur door marktpartijen. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek voor de zomer met uw Kamer te kunnen delen.
Op nationaal en regionaal niveau laten prognoses zien dat het aandeel sociale huurwoningen kan dalen door demografische en economische ontwikkelingen. Zie Staat van de Woningmarkt 2021 p. 31. Het aantal corporatiewoningen zal wel stijgen, maar minder snel dan de andere sectoren.
Bent u bereid gemeenten meer instrumenten te geven om te sturen op de woningen die gebouwd worden? Kunt u ingaan op mogelijke instrumenten die voorhanden zijn?
Zoals hierboven aangegeven in antwoord op vraag 5, hebben gemeenten reeds een instrument tot hun beschikking. Ik heb contact met gemeenten, Aedes en andere stakeholders om deze problematiek scherper in beeld te krijgen en te kunnen duiden of hier extra maatregelen nodig zijn, bijvoorbeeld ook in mijn eigen instrumentarium of dat van gemeenten. Dat beeld zal ik betrekken bij mijn programma-aanpak. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, ben ik mede op basis van signalen die ook in uw Kamer aan de orde zijn geweest een onderzoek gestart. Ik streef ernaar dit onderzoek voor de zomer met uw kamer te delen.
Landonteigening zonder compensatie in Zuid-Afrika |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «South Africa’s ANC Drops Constitution Change for Land Reform» van 8 december 2021?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Zuid-Afrikaanse Minister van Justitie ondanks het mislukken van de grondwetsherziening vastberaden blijft om landonteigening zonder compensatie door te zetten?
Landhervorming is een nationale verantwoordelijkheid, zo ook nationale wetgeving die deze hervorming vormgeeft, waaronder de voorwaarden voor onteigening. Landhervorming, inclusief de mogelijkheid om als staat tot onteigening over te gaan, staat al jaren op de politieke agenda van de regeringspartij, het ANC. Het ANC heeft, nadat er in het parlement onvoldoende steun bleek voor een aanpassing van de Grondwet, aangegeven dat het parlementaire proces verder zal gaan met een tweede (reeds geplande) wetswijziging2, te weten de aanpassing van de bestaande onteigeningswet (Expropriation Act) die uit 1975 dateert. Dit wetsvoorstel dient de randvoorwaarden en procedures rondom onteigening te verduidelijken. Het betreft een wetsvoorstel waarvan het democratisch totstandkomingsproces nog gaande is. Via openbare consultaties hebben alle belanghebbenden de kans gekregen hun mening kenbaar te maken. Het is aan het Zuid-Afrikaanse parlement om hierover te stemmen.
De regering heeft geen reden om aan te nemen dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten gedurende dit proces voorbij zullen gaan aan hun internationale verplichtingen, met name op grond van mensenrechtenverdragen waar het land aan is gebonden. Nederland is geen voorstander van onteigening zonder redelijke of evenredige compensatie.
Bent u het ermee eens dat de focus op landonteigening slechts een poging is om het falende ANC-beleid ter bestrijding van de armoede, mede als gevolg van de ongebreidelde corruptie in alle lagen van de Zuid-Afrikaanse overheid, te verhullen?
Het is niet aan de Nederlandse regering om te speculeren over de redenen die politieke partijen in andere landen hebben om nationale wetgeving te introduceren in hun parlementen. In dit geval gaat het om aanpassing van bestaande wetgeving waarvan het democratisch totstandkomingsproces nog gaande is.
Maakt u zich zorgen dat de onophoudelijke pogingen van het ANC om blanke Zuid-Afrikanen te onteigenen, tot onrust en geweld in Zuid-Afrika kunnen leiden?
Zoals op 30 september jl. op vragen van uw Kamer is geantwoord3 over de gevolgen van landonteigening zonder compensatie in Zuid-Afrika, is de regering van mening dat onduidelijkheid over de aanpassing van wetgeving inzake onteigening en felle discussies in de Zuid-Afrikaanse politiek en maatschappij over dit thema, zorgen voor onzekerheid bij eigenaren van land en investeerders, ook uit Nederland. Deze onzekerheid kan onrust veroorzaken bij deze eigenaren en investeerders. Het is daarom van belang dat eventuele onteigening plaats vindt binnen de kaders van het recht.
Wat vindt u van de uitspraak van de Minister van Justitie van Zuid-Afrika «While a lot of the land redistribution has centred on rural areas, the real need is in the semi-urban and urban areas»?
Ik heb kennis genomen van de citaten van de Zuid-Afrikaanse Minister van Justitie Lamola in het door u aangehaalde krantenartikel «South Africa’s ANC Drops Constitution Change for Land Reform» van 8 december 2021 en heb daar geen oordeel over. Het is mij niet bekend wat de Zuid-Afrikaanse Minister verstaat onder herverdeling van land in de door hem genoemde gebieden.
Wat denkt u dat wordt bedoeld met «land redistribution in semi-urban and urban areas»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat minderheden in Zuid-Afrika dezelfde bescherming verdienen van hun overheid als de meerderheid, wanneer het gaat om eigendomsrecht?
De regering heeft geen reden om aan te nemen dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten voorbij zullen gaan aan hun verplichtingen, bijvoorbeeld als het gaat om eigendomsrechten. Zuid-Afrika heeft sterke democratische instellingen en een robuust systeem van grondwettelijke «checks and balances». Hierin zijn ook eigendomsrechten verankerd. Zuid-Afrika kent daarnaast een sterk en onafhankelijk rechtssysteem. Dit rechtssysteem geldt ook voor Nederlandse burgers en bedrijven die in Zuid-Afrika actief zijn.
Maakt u zich zorgen over het feit dat de veiligheid van privaat eigendom, zoals huizen en bedrijven in Zuid-Afrika, onder andere ook eigendom van Nederlandse burgers en bedrijven, niet kan worden gegarandeerd op de lange termijn?
Zie antwoord vraag 7.
Blijft het Ministerie van Buitenlandse Zaken deze ontwikkelingen aandachtig volgen?
Ja.
Wat is de volgende stap die u gaat zetten om gehoor te geven aan de aangenomen motie 32 735 nr. 262 van Van Helvert en Van der Staaij?
Conform de motie Van Helvert/Van der Staaij4 van 1 juli 2019, is dit onderwerp herhaaldelijk door Nederland aan de orde gesteld in bilaterale gesprekken met Zuid-Afrika. Zo heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken Blok het met de Zuid-Afrikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Pandor besproken en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York in september 2019 en tijdens zijn bezoek aan Zuid-Afrika in februari 20205.
Op 22 november jl. heb ik het onderwerp wederom besproken tijdens bilaterale politieke consultaties met Zuid-Afrika. De zorgen van de regering zijn tevens diverse keren overgebracht in bilaterale gesprekken op hoog ambtelijk niveau tussen Nederland en Zuid-Afrika. In multilateraal verband heeft Nederland het onderwerp aangekaart in EU verband en binnen de OESO. De EU delegatie in Zuid-Afrika heeft namens de EU lidstaten in het kader van het publieke participatieproces over het onteigeningswetsvoorstel (genoemd in antwoord op vraag 2), zorgen geuit over een aantal aspecten van dit wetsvoorstel.
De regering zal dit onderwerp blijven volgen en de zorgen die er bestaan in Nederland blijven delen met de Zuid-Afrikaanse gesprekspartners zo lang dat nodig is. Behartiging van de Nederlandse belangen zal worden voortgezet, waaronder de belangen van Nederlandse eigenaren van bezit in Zuid-Afrika. De handelingsopties van de Nederlandse regering zijn beperkt, aangezien de aanpassing van de nationale wetgeving in Zuid-Afrika op democratische en transparante wijze verloopt. Zuid-Afrika beschikt voorts over een robuuste Grondwet waarin ook eigendomsrechten verankerd zijn en kent daarnaast een sterk en onafhankelijk rechtssysteem.
Voert u nog steeds gesprekken met de Zuid-Afrikaanse overheid over het waarborgen van het eigendomsrecht in Zuid-Afrika?
Zie antwoord vraag 10.
Welke stappen bent u bereid te nemen om Nederlands eigendom in Zuid-Afrika te beschermen? Welke opties liggen er concreet op tafel om in te grijpen als dat nodig is?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze neemt de Nederlandse overheid haar verantwoordelijkheid om de risico’s van weeshuistoerisme te beperken? Welke concrete stappen zijn er gezet binnen EU-verband en vanuit het postennetwerk om de aanbevelingen uit de VN-Resolutie te implementeren en welke concrete stappen zijn er gepland voor de toekomst?
Het kabinet ontmoedigt actief dit soort vrijwilligersreizen door gerichte informatievoorziening, zoals reisadviezen en een specifieke informatiepagina op rijksoverheid.nl over vrijwilligerswerk in het buitenland. In het najaar van 2021 zijn de reisadviezen op dit punt geactualiseerd en uitgebreid naar meer landen.
Op politiek en diplomatiek niveau heeft Nederland zich in EU-verband actief ingezet voor kinderrechten en voor de VN-Resolutie voor de Rechten van het Kind 2019, gericht op kinderen zonder adequate zorg. Nederland steunt de actieve inzet van de EU op dit thema, zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen door de leden Ceder (CU), Stoffer (SGP), Kuik (CDA) en Van Haga (Groep van Haga) op 19 augustus 2021.
Navraag bij relevante posten3 leverde het volgende algemene beeld op. De posten zijn bekend met de problematiek van weeshuistoerisme en geven daarbij aan dat in de afgelopen twee jaar toerisme in het algemeen sterk is afgenomen door de COVID-19 pandemie. Posten zijn op het thema kinderrechten werkzaam als onderdeel van de brede mensenrechtenagenda. Zo heeft de ambassade in Bangkok samen met de organisatie ECPAT eind 2020 een web-conferentie georganiseerd over «Seksuele uitbuiting van kinderen in Azië in het kader van COVID-19».
Vindt u dat naar aanleiding van de conclusies in het Ecorys onderzoek3 naar de effecten van het opgroeien in tehuizen op kinderen, het thema weeshuizen ook onderwerp moet zijn van de bredere discussie over algemeen nut (ANBI status)? Zo ja, kunt u dit faciliteren en kan de sector aan deze discussie bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoeken van de juridische mogelijkheden om in te grijpen bij ANBI’s die in de ogen van het kabinet niet in het algemeen belang handelen ligt primair bij de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingen. Hij heeft in zijn brief van 3 december 2021 aangegeven dat hij een commissie van deskundigen heeft ingesteld met expertise op het gebied van fiscaliteit, grondrechten en filantropie. De opdracht aan deze commissie is om vanuit verschillende visies en deskundigheden te beoordelen welke mogelijkheden er zijn, al dan niet door aanpassing van ANBI-regelgeving, om het begrip van algemeen nut beter tot uitdrukking te laten komen. De bevindingen van de commissie worden naar opgave van het Ministerie van Financien binnenkort verwacht.
Wanneer gaat u in dit kwartaal – zoals aangegeven in de kamerbrief van 14 januari j.l. – informatie verstrekken over de conclusies van het onderzoek naar aanpassing van bestaande regelgeving met betrekking tot vrijwilligerswerk in weeshuizen? Wat gaat u concreet doen? En welke acties gaan door de verschillende ministeries uitgevoerd worden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal in de komende periode samen met betrokken ministeries in kaart te brengen welke van de opties tot regulering die zijn genoemd in de Kamerbrief van 14 januari 2021 effectief, haalbaar en wenselijk zijn. Zoals aangegeven in de antwoorden op de schriftelijke vragen over de BHOS-begrotingsbehandeling van 24 november jl. vergt de voortgang op het gebied van aanpassing van wet- en regelgeving helaas meer tijd en interdepartementale afstemming dan aanvankelijk voorzien. Inzet is om de Kamer voor het zomerreces te informeren.
Bent u bereid een portefeuillehouder aan te stellen vanuit bijvoorbeeld de Rijksbrede projectenpool om de aanbevelingen uit het Ecorys onderzoek op een effectieve wijze interdepartementaal op te pakken? Zo nee, waarom niet?
Binnen de Directie Sociale Ontwikkeling zijn een projectleider en dossierbeheerder op het onderwerp werkzaam. Deze pakken de aanbevelingen zoals gesteld in de Kamerbrief op. Ook geven zij op dit onderwerp de interdepartementale samenwerking en -afstemming verder vorm.
Welke andere vormen van informatievoorziening onderneemt u naast de inmiddels gerealiseerde aanpassing van het reisadvies? Zou het gezien de conclusies uit het Ecorys onderzoek niet aan te bevelen zijn vanuit de overheid in de toekomst campagnes op te zetten of te stimuleren?
De sector van (maatschappelijke) organisaties die betrokken zijn bij het aanbieden of tegengaan van vrijwilligersreizen naar semi-residentiële instellingen voor kinderen heeft een eigenstandige functie en verantwoordelijkheid bij het ontwikkelen en uitvoeren van campagnes ter ontmoediging van vrijwilligersreizen naar residentiële zorginstellingen voor kinderen. De overheid is met hen in gesprek en blijft dit stimuleren.
Vanuit de sector zijn de afgelopen jaren meerdere campagnes gevoerd, waarvan recent de #WeesWijs-campagne van Better Care Network Netherlands, die door het ministerie via meerdere sociale mediakanalen is gedeeld. Deze campagne, die ook door brancheorganisatie van particuliere initiatieven Partin werd onderschreven, alsook de media-aandacht die er op volgde, laat zien dat aandacht voor en het gesprek over deze problematiek volop gaande is. Bovendien is het ministerie als netwerkpartner in gesprek met Family Power, een samenwerkingsverband van negen particuliere initiatieven en hun internationale partnerorganisaties die werken met familiegerichte zorg voor kwetsbare kinderen en aan de ontwikkeling van een bewustwordingscampagne.
Bent u bereid om partijen, waaronder de aanbieders van de reizen naar weeshuizen, bij elkaar te roepen en een dialoog te faciliteren over de negatieve aspecten van het faciliteren van vrijwilligersreizen naar weeshuizen? Zo nee, waarom niet?
De sector neemt haar verantwoordelijkheid om door dialoog te komen tot verbetering van informatie-uitwisseling, alsmede door maatregelen te nemen om de rechten van het kind en het kinderwelzijn te beschermen. Een goed voorbeeld van dergelijk dialoog is het samenwerkingsverband van een aantal particuliere initiatieven, Family Power, dat in overleg met netwerkpartners als Wilde Ganzen, Better Care Network Netherlands en Partin werkt aan verdere bewustwording. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken moedigt dergelijke initiatieven tot dialoog vanuit de sector aan en heeft de partners uitgenodigd een volgend overleg te organiseren op het ministerie.
Bent u gezien de conclusies van het Ecorys onderzoek dat wijst op het gevaar van (seksueel) misbruik, bereid om de standaard van een VOG-verklaring ook verplicht te stellen voor vrijwilligers die in het buitenland met kwetsbare kinderen willen gaan werken? En voor bestuursleden van stichtingen die zich in vanuit Nederland inzetten voor deze kwetsbare kinderen? Zo nee, waarom niet?
Inderdaad is (seksueel) misbruik een gevaar in dit soort situaties. Uiteraard wil het kabinet alles doen wat binnen haar mogelijkheden ligt om dit soort misbruik onmogelijk te maken. Op korte termijn zal (interdepartementaal) een beter beeld worden verkregen van de effectiviteit, wenselijkheid en haalbaarheid van het gebruik van de VOG voor vrijwilligers en/of bestuursleden. In aanvulling daarop en zoals door mij is toegezegd in het debat inzake noodhulp op 14 april j.l., zal ik uw Kamer voor de zomer schriftelijk informeren over de inspanningen om seksueel misbruik door hulporganisaties te voorkomen, in het bijzonder de mogelijke introductie van een VOG+ en een humanitair paspoort voor noodhulporganisaties.
Kunt u aangeven waarom u in de beoordeling van de motie-Van Raan (Kamerstuk 35 925-XII, nr. 51) aangaf: «het herzien van een verdrag met meer dan 190 landen, waar ieder land vetorecht heeft, is bijna onmogelijk»?1
Op grond van artikel 94 van het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart moeten wijzigingen van dat verdrag met ten minste twee derde meerderheid van het aantal stemmen worden aangenomen. Elke verdragsstaat bepaalt vervolgens zelf of de verdragswijziging daadwerkelijk kan worden geratificeerd. Ratificatie is de officiële bekrachtiging van een verdrag door een bepaald land, die nodig is voordat het desbetreffende land uitvoering aan het verdrag zal geven. In Nederland is hiervoor bijvoorbeeld goedkeuring door het parlement noodzakelijk.
De verwijzing naar het vetorecht had betrekking op het feit dat het ieder van de 193 verdragspartijen vrij staat om een aangenomen wijziging van het verdrag niet te ratificeren. Als een groot deel van de verdragspartijen ervoor kiest om de wijziging niet te ratificeren, kan het doel of effect van die wijziging uiteindelijk niet gehaald worden. Er wordt dan namelijk onvoldoende uitvoering aan de wijziging gegeven. Dit is, zoals in antwoord 4 is toegelicht, anders dan het vetorecht om het aannemen van de wijziging tegen te houden, maar heeft in de praktijk wel een vergelijkbaar effect.
Het Verdrag van Chicago kent weliswaar de mogelijkheid om Staten die niet tot bekrachtiging overgaan, te ontzetten uit het lidmaatschap van de Organisatie maar dat is een zwaar middel dat alleen wordt toegepast indien de driejaarlijkse Algemene Vergadering van de ICAO (Assembly) oordeelt dat sprake is van een zodanige wijziging dat dat gerechtvaardigd is.
Kunt u bevestigen dat in het Verdrag van Chicago bij Artikel 94 «Amendment of Convention» staat dat bij tweederdemeerderheid besloten kan worden het verdrag te wijzigen?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord op vraag 1.
Waarom sprak u van een vetorecht?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u bevestigen dat een mogelijkheid die landen hebben om een wijziging niet te ratificeren iets anders is dan het vetorecht om die wijziging tegen te houden?
De mogelijkheid die landen hebben om een wijziging niet te ratificeren is inderdaad iets anders is dan het vetorecht om die wijziging tegen te houden. Mijn verwijzing naar een vetorecht was er op gericht aan te geven dat de daadwerkelijke toepassing van inhoudelijke aanpassingen van het verdrag uiteindelijk afhangt van de soevereine bevoegdheid van de verdragspartijen om die wijziging nationaal te ratificeren en dus ook uit te voeren. Het feit dat één of enkele verdragspartijen een voorgenomen wijziging niet zullen ratificeren, kan de doelstelling van de wijziging teniet doen. Zie tevens antwoord op vraag 1.
Kunt u verder bevestigen dat het recht om als deelnemende staat af te wijken van het verdrag (of een wijziging daarvan) hier niet bijzonder relevant is, aangezien het een verandering is die de organisatie aangaat en niet de deelnemende staten?
In de motie Van Raan werd de regering verzocht de ICAO bij de komende triënnale (Assembly) voor te stellen om de ongeclausuleerde groei uit haar statuten te schrappen en in de voorbereiding daarvoor actief bij andere landen steun te zoeken. Het daadwerkelijk bereiken van een dergelijk doel zal uiteindelijk juist van de deelnemende staten en hun afwijkingsmogelijkheden afhangen omdat de effectuering daarvan hun instemming en uitvoering vergt.
Kunt u bevestigen dat in de «Standing Rules of Procedure of the Assembly of the International Civil Aviation Organization» bij «Rule 43» staat dat elke staat één stem heeft?
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij «Rule 53» staat dat bij stemmingen over het amenderen van het verdrag niet twee derde van het totaal aantal deelnemende staten nodig is, maar slechts twee derde van de bij de Assembly aanwezige en stemgerechtigde staten?
Rule 53 bepaalt onder andere dat de twee derde meerderheid die op grond van artikel 94, onderdeel a, nodig is om verdragswijzigingen goed te keuren betekent twee derde van het totale aantal Verdragsstaten dat ten tijde van de stemming is vertegenwoordigd bij de Assemblee en bevoegd is te stemmen.
Kunt u bevestigen dat het aantal aanwezige en stemgerechtigde landen bij de meest recente Assembly enkele tientallen lager lag dan de door u gestelde «meer dan 190»? Waarom sprak u dan toch over meer dan 190 landen?
Deelname aan de ICAO Assembly staat vanzelfsprekend open voor alle 193 Verdragsstaten. Het aantal staten dat daadwerkelijk afreist naar Montreal varieert per Assembly. Bij de laatste Assembly in 2019 waren dat er 184. De verwachting is dat dit aantal in de toekomst zal toenemen, nu er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een hybride vergadermodel, waarmee staten ook op afstand kunnen participeren.
Kunt u bevestigen dat het verdrag in het verleden al veelvuldig is geamendeerd? Was dat toen ook bijna onmogelijk?
Wijziging van de tekst van Verdrag van Chicago is in het verleden niet onmogelijk gebleken. Wel duurt de wijziging van de verdragsteksten erg lang. De meest recente wijzigingen hadden daarbij vooral betrekking op de besturing van de organisatie en betroffen aanpassing van de officiële verdragstalen (1998) en uitbreiding van het lidmaatschap van de Council en de Air Navigation Committee (2016). De laatste meer inhoudelijke wijziging van de verdragstekst vond plaats in 1984, waarbij de verdragstekst werd uitgebreid met een verbod op het gebruiken van geweld tegen de burgerluchtvaart (artikel 3bis).
Zelfs als dan een wijziging van het verdrag wordt aangenomen, blijkt dat ook de ratificatie van de verdragswijzigingen moeizaam verloopt. Zo laat de ratificatie van de wijzigingsprotocollen van 2016 door diverse landen nog steeds op zich wachten.
Wijziging van de verdragstekst moet niet verward worden met de wijziging van de technische luchtvaartveiligheidsnormen en aanbevelingen in de bijlagen bij het verdrag. Hiervoor worden jaarlijks aanpassingen vastgesteld door de ICAO Council.
Kunt u aangeven wanneer het verdrag voor het laatst geamendeerd is?
In 2016 heeft de meest recente wijziging van het Verdrag plaats gevonden, nog niet alle verdragspartijen hebben deze wijziging geratificeerd.
Waarom lijkt het u beter om «te pleiten op de inhoud» dan «in te zetten op een herziening van het statuut» als die inhoudelijke inzet getoetst zal gaan worden aan de doelstellingen van het statuut?
Het is beter om de beschikbare menskracht en middelen in te zetten om in internationaal verband concreet beleid te maken dat bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering door luchtvaart, in plaats van deze menskracht en middelen in te zetten voor een zeer langdurig proces om de Verdragstekst te wijzigen, zonder dat daarbij zeker is dat dit materieel ook leidt tot vermindering van uitstoot door de luchtvaart.
Acht u het zinvol om in te zetten op het verminderen van de groei van de CO2-uitstoot, terwijl het overige beleid erop stuurt de sector (en daarmee nog altijd de CO2-uitstoot) te laten groeien? Is het niet verstandiger het systeem te wijzigen dan binnen het systeem tegen de stroming in te roeien?
De inzet op het verminderen van de CO2-uitstoot is noodzakelijk en verloopt in samenhang met de inzet op de energietransitie, die uiteindelijk in alle sectoren zal moeten plaatsvinden, ook in de luchtvaart. Groei van de sector is niet een vooraf vastgestelde uitkomst. Ik verwijs in dit verband naar de Luchtvaartnota waarbij vier publieke doelstellingen worden genoemd en die in onderlinge samenhang moeten worden bezien.
Kunt u bevestigen dat in Artikel 44 lid a staat beschreven dat het doel van de International Civil Aviation Organization (ICAO) is om zeker te stellen dat de internationale burgerluchtvaart over de hele wereld veilig en ordentelijk kan groeien? Zo nee, wat staat er dan?
Ja, bij de oprichting van ICAO in 1947, was er behoefte aan internationale afspraken en standaarden ten behoeve van een veilige ontwikkeling van het vliegverkeer. Artikel 44 van het Verdrag van Chicago luidt:
Kunt u bevestigen dat de Council (het dagelijks bestuur) en de Assembly (de algemene vergadering) zich hebben te houden aan de doelstellingen van de organisatie, zoals vastgelegd in het verdrag? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja. De ICAO Council leden zijn te allen tijde gehouden aan de beginselen zoals neergelegd in het Verdrag van Chicago en aan de «Rules of Procedure» van de organisatie.
Klopt het dat daarmee alle inzet van ICAO op de een of andere manier zal moeten bijdragen aan het behalen van de doelstellingen (dus groei van de sector) of deze in ieder geval niet mag tegenwerken? Zo nee, hoe zit het wel?
De doelstellingen van de organisatie kunnen niet afzonderlijk of los van elkaar worden gezien. Er zal altijd een afweging moeten plaats vinden van verschillende doelstellingen en belangen.
Klopt het dat u regelmatig aangeeft de verduurzaming van de luchtvaart vooral in internationaal verband te willen regelen?
Het verduurzamen van een sector als de internationale luchtvaart is gebaat bij een internationale aanpak. Dit wordt mede ingegeven doordat het luchtverkeer een mondiale vervoersmodaliteit is, waarbij reeds veel op internationaal niveau is geregeld en is vastgelegd in verdragen.
Kunt u bevestigen dat het internationale samenwerkingsverband nu nog gebonden is aan de doelstelling om bij te dragen aan de groei van de sector?
De groei van de sector is geen doel op zich, maar moet steeds in het licht worden gezien van economische ontwikkeling en bijdragen aan de verbindingen en connectiviteit van landen en regio’s wereldwijd.
Waarom moet de groei van de internationale luchtvaartsector wat u betreft een vooraf vastgestelde uitkomst moet zijn? Zou het niet beter zijn om groei dan wel krimp van de sector een uitkomst te laten zijn van het gehele beleidsproces?
Zoals ik bij vraag 12 heb aangegeven is groei van de sector niet een vooraf vastgestelde uitkomst. Ik verwijs u in dit verband naar de Luchtvaartnota waarbij vier publieke doelstellingen worden genoemd en die in onderlinge samenhang moeten worden bezien.
Vindt u groei van de sector voor alle plekken op de wereld nog een logische vanzelfsprekendheid? En als dat het geval is, wanneer zou u dat niet langer een goed idee vinden?
Zie het antwoord op vraag 18.
Bent u bereid om bij de triënnale van ICAO in 2022 een voorstel in te dienen om de automatische groeidoelstelling uit het verdrag van Chicago te schrappen? Zo nee, waarom niet?
De ICAO-Assembly van 2022 zal vooral in het teken staan van twee hoofdthema’s. Het eerste hoofdthema is de weerbaarheid van de sector tijdens huidige en toekomstige crises, zoals de Covid-19 pandemie. De sector verkeert de afgelopen jaren in zwaar economisch weer en overheden en stakeholders zijn druk bezig om de sector overeind te houden. Het tweede belangrijk thema zal duurzaamheid zijn. Naast het weerbaarder maken van de sector zal wereldwijd steeds meer inzet moeten worden gepleegd op een duurzame en milieuvriendelijke ontwikkeling van de sector. De Nederlandse regering zal daarbij in Europees verband inzetten op een aantal concrete doelstellingen voor de korte- en de lange termijn.
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden verwachten we dat een concrete inzet op deze thema’s meer effect heeft dan in te zetten op verandering van artikel 44 van het Verdrag van Chicago.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Voor zover mogelijk is dat gebeurd.
Het bericht ‘Schiphol en KLM al 15 jaar op de hoogte van gezondheidsrisico’s medewerkers’. |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barbara Visser (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schiphol en KLM al 15 jaar op de hoogte van gezondheidsrisico’s medewerkers»1?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat KLM en Schiphol al 15 jaar op de hoogte waren van verhoogde gezondheidsrisico’s op hartproblemen en longkanker?
Het uitgangspunt van het Rijk is dat werknemers recht hebben op een veilige en gezonde werkomgeving. Dat heeft de hoogste prioriteit en daar zetten wij ons ook voor in, samen met alle relevante partijen.
In de zomer van 2006 is op Schiphol een onderzoek naar de blootstelling aan (diesel)motoremissie (DME) uitgevoerd. Dit onderzoek ligt ten grondslag aan het intern rapport van 2007, waarin wordt gewezen op de mogelijke gezondheidsrisico’s van emissies op de platforms van de luchthaven. Dat rapport ging niet over de emissies van ultrafijn stof.
Als gevolg van het onderzoek in 2006 zijn er op de luchthaven maatregelen genomen om de concentraties van DME te verlagen.
Voor de toegestane concentratie is destijds door Schiphol, conform geldende regelgeving, een bedrijfsgrenswaarde opgesteld. Deze is door Schiphol vastgesteld en op de luchthaven ingevoerd toen er voor DME nog geen publieke grenswaarde bestond. Deze bedrijfsgrenswaarde is in 2020 vervangen door de toen vastgestelde wettelijke grenswaarde.
De metingen naar DME-concentraties worden twee keer per jaar door de Arbodienst uitgevoerd en laten een duidelijke dalende trend zien. Schiphol heeft mij geïnformeerd dat de laatste metingen ruim onder de sinds 2020 geldende wettelijke grenswaarde zijn.
Voorbeelden van maatregelen die zijn genomen en in uitvoering zijn, zijn het vervangen van diesel aangedreven passagiersbussen door elektrische bussen, het aanleggen van zogeheten walstroom op de meeste pieren en het aanleggen van stroomaansluitingen voor apparaten die zorgen voor de levering van pre-conditioned air (PCA). De apparatuur hiervoor is door de afhandelaren beschikbaar gesteld.
Schiphol heeft verder voor elektrische laadpunten gezorgd, zodat elektrisch aangedreven wegvoertuigen konden worden ingezet. De voertuigen die op Schiphol rijden en die nog diesel nodig hebben, rijden op GTL-diesel, een schonere vorm van diesel. Ook zijn op plaatsen met de hoogste concentraties DME, ventilatoren opgehangen die sensor-gestuurd in werking gaan om de lucht te verdunnen (emissies verspreiden).
Voor de grondoperatie heeft KLM het doel om in 2030 volledig emissievrij te opereren, waardoor de hoeveelheid ultrafijn stof drastisch wordt gereduceerd. Inmiddels is 64% van de grondoperatie elektrisch.
In 2014/2015 werd door TNO en het RIVM aangetoond dat het vliegverkeer naast de stoffen waar het tot dan toe voornamelijk om ging (zoals PAK’s, fijnstof en NOx), ook een bron is van ultrafijn stof. Dit ultrafijn stof was tot op dat moment geen aandachtspunt als het gaat om luchtkwaliteit.
Vanaf dat moment zijn onderzoeken in gang gezet om meer zicht te krijgen op de niveaus van ultrafijn stof in de omgeving van Schiphol en op het luchthaventerrein. Daarnaast is onderzoek gestart dat is gericht op de mogelijke gezondheidseffecten van blootstelling aan ultrafijn stof uit de luchtvaart. De Kamer is hierover sinds 2015 geïnformeerd. In het eerste kwartaal van 2022 zal het RIVM rapporteren over het onderzoekprogramma dat in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in de periode 2017–2022 is uitgevoerd.
Vindt u het ook zeer zorgwekkend dat medewerkers in het bovenstaande bericht aangeven dat ze geen collega of werknemer op Schiphol kennen met een andere doodsoorzaak dan kanker, en dit allemaal kregen voordat ze de pensioenleeftijd bereikten?
Ik heb deze uitspraak ook gehoord in de uitzending van Zembla en die uitspraak is inderdaad zorgwekkend.
Het Ministerie van IenW heeft na het publiceren de rapporten van het RIVM en TNO in september 2021 er bij de sector op aangedrongen om aan te geven hoe invulling kan worden gegeven aan de aanbevelingen in die rapporten en heeft het belang van onafhankelijkheid benadrukt bij het besluiten over die invulling. Ik heb de sector gevraagd om dit snel en grondig op te pakken.
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te zorgen voor veilige en gezonde werkomstandigheden. Daarom is het goed dat de sector aan de slag gaat met de aanbevelingen van het RIVM voor een gezondheidsonderzoek onder de werknemers en van TNO voor individuele blootstellingsmetingen. Ik heb de sector gevraagd om dit snel en grondig op te pakken, gezien de onzekerheid die dit voor werkenden met zich meebrengt over de gevolgen voor hun gezondheid.
De sector is op dit moment bezig met het oprichten van een sectorbrede taskforce ultrafijn stof en een onafhankelijke begeleidingscommissie, die zich zullen richten op de uitvoering van de aanbevelingen van RIVM en TNO en op te nemen maatregelen om de blootstelling van werknemers aan ultrafijn stof terug te dringen. Voor de begeleidingscommissie wordt een onafhankelijk voorzitter aangetrokken, om de onafhankelijkheid te borgen, zoals door de Kamer is aangedragen en waarop door mijn voorganger is aangedrongen. Ook wordt voorzien in betrokkenheid vanuit de zijde van het personeel, bijvoorbeeld via deelname van vakbonden.
Daarnaast doet het RIVM onderzoek naar de gezondheidseffecten van ultrafijn stof (gezondheidseffecten van ultrafijn stof op omwonenden). Ook loopt op dit moment het onderzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie, dit naar aanleiding van klachten over arbeidsomstandigheden.
Vindt u het ook onbegrijpelijk dat in de 15 jaar dat Schiphol en KLM op de hoogte waren van deze gezondheidsrisico’s, zij geen of onvoldoende actie hebben ondernomen om deze te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe staat u tegenover het feit dat de arbodiensten van Schiphol en KLM al 15 jaar geleden zijn begonnen met waarschuwen dat de blootstelling aan de uitlaatgassen zo ver mogelijk moet worden teruggedrongen en dat zij herhaaldelijk genegeerd zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u ervan dat ook de werknemers zelf soms zelfs meerdere malen per dag meldingen maken van onveilige «jetblast»-situaties bij het meldingssysteem van KLM en dat hier vervolgens niets mee wordt gedaan?
Het is uiteraard van groot belang dat meldingen van werknemers over onveilige situaties door de werkgever zeer serieus worden genomen.
Volgens KLM hebben de meldingen die tot en met 2018 zijn gedaan over onveilige jetblast-situaties grotendeels betrekking op voorwerpen die door de krachtige luchtstromen uit de motoren in beweging kunnen komen en letsel bij het personeel kunnen veroorzaken. Dat heeft er onder meer toe geleid dat KLM hiernaar in 2019 een onderzoek heeft uitgevoerd (SIRA DS-45 Jet Blast hazardous VOPs at SPL centre).
Vanaf 2019 gaat het merendeel van de meldingen volgens KLM over luchtkwaliteit. Als vervolg op die meldingen hebben gesprekken plaatsgevonden met een aantal melders in het bijzijn van deskundigen, om vragen te beantwoorden en uitleg te geven over dit onderwerp.
Verder geeft KLM aan dat op basis van alle meldingen analyses worden uitgevoerd, onder meer om te zien of er bepaalde trends in de meldingen zijn.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Vindt u niet ook dat het hier over levensbedreigende situaties gaat die niet zomaar genegeerd moeten kunnen worden?
Zo lang niet vast staat wat de gezondheidseffecten zijn van blootstelling aan ultrafijn stof, is het voorbarig om conclusies te trekken. Los van de specifieke kwalificatie van de situaties, is duidelijk dat de situaties die in de Zembla reportage werden getoond zorgwekkend zijn. Actie vanuit de sector is noodzakelijk en het Rijk is daarover ook in overleg met de sector. Zie daarvoor onder meer het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat er nu pas een onderzoek gaande is van de Inspectie SZW om te onderzoeken of werknemers daar wel veilig werken?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te voldoen aan de Arbowet. De arbeidsomstandighedenregelgeving kent doelvoorschriften die in de praktijk door de werkgever worden ingevuld met maatregelen en middelen. De Nederlandse Arbeidsinspectie is de toezichthouder op de naleving van deze regelgeving. De Arbeidsinspectie werkt programmatisch en risicogericht. Hiermee wordt ingezet op het aanpakken van de grootste risico’s en het behalen van een zo groot mogelijk maatschappelijk effect. Daarnaast doet de Arbeidsinspectie onderzoek op grond van meldingen, klachten of andere signalen die binnenkomen.
De Arbeidsinspectie is naar aanleiding van twee meldingen in 2021, sinds eind 2021 bezig met een onderzoek op Schiphol, waarin het specifiek gaat over dieselmotoremissie (DME) en vliegtuiguitstoot. Deze onderzoeken lopen nog.
Schiphol, KLM en de luchtvaart in algemene zin zijn grote werkgevers en daarmee regelmatig onderwerp van toezicht. Dat kan gaan om zowel arbeidsvoorwaarden als arbeidsomstandigheden. Bij KLM is sinds 2007 breed geïnspecteerd op de verplichtingen met betrekking tot het werken met gevaarlijke stoffen, maar deze inspecties hadden geen betrekking op DME in de buitenruimte of vliegtuiguitstoot. Deze inspecties hebben zich in het bijzonder gericht op carcinogene, mutagene en reprotoxische stoffen (CMR-stoffen). Sinds 2006 zijn inspectieprojecten uitgevoerd met betrekking tot blootstelling aan DME in omsloten situaties (binnenruimten). In deze situaties worden de grootste risico’s voor werknemers verwacht.
Hoe kan het dat in Denemarken het gevaar van ultrafijnstof voor platformmedewerkers al jarenlang is onderkend door de overheid en in Nederland nog geen enkele maatregel is genomen?
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat op Schiphol vanaf 2006 diverse maatregelen zijn uitgevoerd en in gang zijn gezet om de dieselmotoremissies te verminderen. De maatregelen waren en zijn erop gericht om minder fossiele brandstoffen te verbranden, omdat daarbij de betreffende emissies vrijkomen. Die maatregelen leiden er tevens toe dat minder ultrafijn stof wordt uitgestoten, omdat ook ultrafijn stof vrijkomt bij het verbranden van fossiele brandstof.
Toen bekend werd dat op de luchthaven van Kopenhagen maatregelen werden getroffen om de blootstelling van werknemers aan ultrafijn stof te verminderen, heeft Schiphol daar destijds naar gekeken. Het bleek dat bepaalde «Deense» maatregelen op Schiphol al uitgevoerd of in uitvoering waren, zoals elektrificatie van bepaalde activiteiten. Bepaalde andere maatregelen zijn toen om operationele redenen niet op Schiphol overgenomen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, neemt de sector momenteel initiatieven om te bezien hoe de blootstelling van werknemers aan emissies, met name ultrafijn stof, verder kan worden verminderd.
Klopt het dat het onderzoek dat in 2019 door de Tweede Kamer werd aangevraagd over de gezondheidssituatie van platformmedewerkers op Schiphol niet zoals toegezegd door een onafhankelijke partij wordt gedaan, maar door Schiphol zelf?
De motie uit 2019 vraagt «het RIVM opdracht te geven werknemers op Schiphol mee te nemen in het lopende onderzoek naar effecten van langdurige blootstelling aan ultrafijnstof op de gezondheid van omwonenden van Schiphol».
Het RIVM heeft in zijn rapport van september 2021 gezegd dat dat niet kan, maar dat wel een onderzoek mogelijk is naar de actuele gezondheidssituatie van de huidige platformmedewerkers. Hiermee is invulling gegeven aan de vraag in de motie.
Het door het RIVM voorgestelde onderzoek valt op grond van de arboregelgeving onder de verantwoordelijkheid van de werkgever, dus in dit geval onder de verantwoordelijkheid van alle bedrijven die mensen werkzaam hebben op de platforms van Schiphol. Vanuit het Rijk is aangedrongen op onafhankelijkheid bij een dergelijk onderzoek, mede om invulling te geven aan de geest van de motie.
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is de sector bezig met het oprichten van een sectorbrede taskforce ultrafijn stof en een onafhankelijke begeleidingscommissie met een onafhankelijk voorzitter, om de problematiek in samenhang en zorgvuldig aan te pakken. Ook wordt voorzien in betrokkenheid vanuit het personeel, bijvoorbeeld via deelname van vakbonden.
Overigens zijn de mensen die werkzaam zijn op de platforms op Schiphol voor meer dan 90% niet bij Schiphol, maar bij andere bedrijven in dienst.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat bedrijven bedrijfsartsen en arbodiensten inschakelen als het gaat om de gezondheidsaspecten van werknemers. Het behoort tot de taken van bedrijfsartsen en arbodiensten om een onafhankelijke positie in te nemen in de advisering naar zowel werkgever als werknemer. Dat betekent dat in de normale gang van zaken bij gezondheid in relatie tot arbeidsomstandigheden, onafhankelijkheid is ingebouwd via de rol van de bedrijfsarts of arbodienst.
Wat gaat u doen om de gezondheidssituatie van de platformmedewerkers nu te verbeteren en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de gezondheidsrisico’s in de toekomst permanent worden teruggedrongen?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever(s) om de gezondheidssituatie van platformmedewerkers inzichtelijk te maken en indien nodig te verbeteren. Het is daarom aan de bedrijven die werknemers in dienst hebben op de platforms om, indien nodig, maatregelen te nemen om de arbeidsomstandigheden te verbeteren.
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven is de sector bezig met het oprichten van een sectorbrede taskforce ultrafijn stof en een onafhankelijke begeleidingscommissie met een onafhankelijk voorzitter, om de problematiek in samenhang en zorgvuldig aan te pakken.
Vindt u ook dat de 20.000 medewerkers die 15 jaar lang onnodig dagelijks zijn blootgesteld aan te grote hoeveelheden uitlaatgassen op het platform van Schiphol recht hebben op compensatie? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Dit is in eerste instantie een zaak tussen werknemers en werkgevers. Werkgevers en werknemers op Schiphol zullen hierover met elkaar in gesprek moeten gaan. Het schadeverhaal bij beroepsziekten loopt via het aansprakelijkheidsrecht.
Omdat het schadeverhaal bij beroepsziekten complex is (het vaststellen van de oorzaak van de schade is vaak ingewikkeld en de schadeafhandeling is daardoor tijdrovend en kostbaar) heeft het Ministerie van SZW de commissie Heerts gevraagd advies uit te brengen over een betere organisatie van het proces van schadeafhandeling bij beroepsziekten door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Naar aanleiding daarvan werkt het Ministerie van SZW aan een tegemoetkomingsregeling voor slachtoffers van ernstige beroepsziekten veroorzaakt door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Het streven is erop gericht dat de regeling op 1 juli 2022 in werking treedt. Op 10 december 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze regeling2. Deze tegemoetkoming komt niet in de plaats van een eventuele schadeloosstelling door de werkgever; de weg naar schadeverhaal door de werkende blijft bestaan.
Code zwart |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraken van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC), de heer Gommers, gedaan tijdens de expertmeeting in de Tweede Kamer van 23 november jl. dat 1.200 tot 1.250 bezette IC-bedden het maximum aantal beschikbare bedden en bemensing is en er nu 1.210 bezet zijn? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja. Met betrekking tot het maximum aantal beschikbare bedden op de Intensive Care (IC) in Nederland hanteer ik het geactualiseerde Opschalingsplan COVID-19 van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)1. Dit opschalingsplan is opgesteld in nauwe samenwerking met verschillende zorgorganisaties, waaronder het NVIC. Hierin is vastgesteld dat er kortdurend opgeschaald kan worden naar een capaciteit van 1.350 bedden. Volgens de dagrapportage van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiëntenspreiding van 20 december is de huidige IC-bezetting 1.037.
Bent u bekend met de uitspraken van IC-hoofd, de heer Van der Voort, gedaan tijdens het televisieprogramma BEAU van 2 december jl. dat er nu al sprake is van een strengere selectie op basis van medische criteria, dat dit fase 3a is, dat fase 3 code zwart is en dat de praktijk is dat ze nu al strenger selecteren en feitelijk al in code zwart zitten? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben met deze uitspraken bekend. De heer Van der Voort geeft in het door u genoemde programma aan dat bij beoordeling of een patiënt wel of niet op de IC opgenomen moeten worden nu andere afwegingen worden gemaakt, maar ook dat er nog wel IC-bedden beschikbaar zijn. Daarmee geldt dat er nog geen sprake kan zijn van (afkondiging van) fase 3, want van (afkondiging van) fase 3 is pas sprake als alle zorgcapaciteit volledig is benut, alle zorgverlening maximaal opgeschaald en afgeschaald is en de samenwerking tussen zorgaanbieders zorgbreed volledig en maximaal is benut. Er zijn op dat moment geen lokale of regionale oplossingen meer mogelijk om de continuïteit van zorg te waarborgen. Dit is op dit moment nog niet het geval, zoals ook uit de opmerkingen van de heer Van der Voort blijkt.
Het feit dat er nu in de zorg andere afwegingen worden gemaakt is ook logisch en verdedigbaar, gegeven het feit dat de druk op de zorg op dit moment zeer hoog is. In dat kader heb ik uw Kamer op 26 november geïnformeerd over de afkondiging van fase 2d van het geactualiseerde Opschalingsplan COVID-19 van het LNAZ. Met deze afkondiging zijn maatregelen genomen die moeten zorgen dat de (semi-)acute zorg toegankelijk blijft en dat ook de kritiek planbare zorg zoveel mogelijk door kan gaan om daarmee fase 3 te voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn onder andere het afschalen van planbare zorg, de opschaling van het aantal IC-bedden en het spreiden van COVID-patiënten, onder andere naar Duitsland.
In het genoemde fragment wordt ook verwezen naar code zwart. Zoals ik eerder heb aangegeven is dat de situatie waarin bij de opname op de IC’s keuzen tussen patiënten gemaakt moeten worden op basis van niet-medische gronden, dit is vastgesteld als fase 3 stap C, de laatste stap van fase 3. Dit scenario is ook nader uitgewerkt in het «Draaiboek Triage op basis van niet-medische overwegingen voor ic-opname ten tijde van Fase 3 stap C in de COVID-19 pandemie»2. Deze definitie is in een recente brief aan het veld ook nogmaals toegelicht, om te zorgen dat eenieder eenzelfde definitie hanteert in de communicatie.
In het licht van de onduidelijkheid die er klaarblijkelijk is over (de afkondiging van) fase 3 heb ik de bestaande afspraken met alle betrokken partijen, die gevat zijn in het tijdelijke verdiepend beleidskader «Continuïteit en kwaliteit van zorg in fase 3 van de COVID-19 pandemie»3 (hierna: beleidskader fase 3) uit maart 2021, nogmaals onder de aandacht gebracht van zorgpartijen.4
Bent u bekend met de uitspraken van de voorzitter van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding, de heer Kuipers, gedaan tijdens een radiointerview bij Sven op 1 op 8 december jl. waarin hij op de vraag of er op dit moment een IC-bed is voor iedereen die dat nodig heeft, «nee' antwoordde? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met deze uitspraken. Wat betreft de beschikbaarheid van IC-bedden geeft de heer Kuipers aan dat het kan zijn dat sommige kritiek planbare zorg nu geen doorgang vindt. Verder geeft de heer Kuijpers in het interview aan dat er uitvoerig is nagedacht over de protocollen met betrekking tot (afkondiging van) fase 3 en de definiëring van code zwart. Hij legt uit dat code zwart betekent dat er op basis van niet medische-gronden besloten moet worden wie op een IC-bed opgenomen kan worden, omdat er in heel Nederland geen enkel IC-bed meer beschikbaar is. Dit is in lijn met het «Draaiboek Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van Fase 3 stap C in de COVID-19 pandemie'» zoals benoemd in antwoord 2.
Als er sprake is van een strengere selectie voor opname op de IC op basis van medische criteria, is er dan sprake van fase 3a uit het Draaiboek triage op basis van niet-medische overwegingen voor ic-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom bevestigt u dat niet? Zo nee, in welke fase verkeren onze IC's dan? Waar baseert u dat op?
Zoals hierboven aangegeven is er geen sprake van (afkondiging van) fase 3, noch van fase 3c (welke ook wel code zwart genoemd wordt). Sinds 26 november is sprake van fase 2d5, waarmee we alles in het werk stellen om afkondiging van fase 3 te voorkomen. Zoals eerder aangegeven is er van (afkondiging van) fase 3 pas sprake als alle zorgcapaciteit volledig is benut, alle zorgverlening maximaal opgeschaald en afgeschaald is en de samenwerking tussen zorgaanbieders zorgbreed volledig en maximaal is benut. Er zijn op dat moment geen lokale of regionale oplossingen meer mogelijk om de continuïteit van zorg te waarborgen. Vooralsnog is dit niet het geval en is er geen sprake van fase 3a. Dat er nu in de zorg andere afwegingen worden gemaakt is logisch en verdedigbaar gegeven het feit dat de druk op de zorg op dit moment zeer hoog is.
Als er op dit moment niet voor iedereen die dat nodig heeft een IC-bed beschikbaar is, is er dan sprake van fase 3a uit het Draaiboek triage op basis van niet-medische overwegingen voor ic-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom bevestigt u dat niet? Zo nee, in welke fase verkeren onze IC’s dan? Waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor dinsdagmiddag aanstaande?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoord.