Mogelijke ontwijking van het statiegeldsysteem |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kunt u de huidige stand van zaken schetsen, naar aanleiding van de uitspraak van uw voorganger op 19 november 2020 om «de vinger aan de pols te houden» omtrent het functioneren van het statiegeldsysteem en mogelijke ontwijking daarvan?
Sinds 1 juli jl. is statiegeld verplicht op alle kunststof drankflessen voor water en frisdrank tot en met 3 liter. Het kabinet heeft toegezegd te monitoren of producenten, in reactie op de statiegeldverplichting, uitwijken naar verpakkingen waar geen statiegeldverplichting voor geldt. Daarbij is ook toegezegd om aanvullende beleidsmaatregelen te nemen indien er sprake is van een verschuiving.
Zoals in deze brief uiteengezet ben ik voornemens de toezegging om de verschuivingen te monitoren op twee manieren na te komen. Ten eerste door te kijken naar ontwikkelingen in de hoeveelheid drankverpakkingen in het zwerfafval door middel van de monitoring door Rijkswaterstaat. Ten tweede door op basis van marktgegevens in beeld te brengen welke drankverpakkingen zijn verkocht en te bezien of de verkoop van drankverpakkingen zonder statiegeld toeneemt.
Bent u bekend met de recente ontwikkeling dat als vervanger van plastic statiegeldflesjes kartonnen drankverpakkingen op de markt worden gebracht waarover geen statiegeld betaald wordt en dat deze verpakkingen bijna net zo veel plastic bevatten?1
Ja, daarmee ben ik bekend en deze ontwikkelingen baren ook mij zorgen.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is? Zo ja, hoe kan dit tegengegaan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een dergelijke ontwikkeling onwenselijk is en de signalen baren mij dan ook zorgen. Statiegeld zorgt voor een hoogwaardige inzameling en kunststof flessen die via statiegeld worden ingezameld kunnen daarom gerecycled worden tot nieuwe flessen. Ook gaat inzameling via statiegeld het ontstaan van zwerfafval tegen. Wanneer producenten kiezen voor andere drankverpakkingen zonder statiegeld, worden deze positieve effecten van statiegeld ondermijnd.
Zoals ik tijdens de Begrotingsbehandeling al heb aangekondigd, heb ik de verschuiving naar drankenkartons besproken met het bedrijfsleven. Daarbij heb ik aangegeven dat ik van het bedrijfsleven verwacht dat de ontwikkeling stopt.
Is sprake van een toename van producten met kartonnen drankverpakkingen ten opzichte van de situatie voor de invoering van statiegeld op kleine plastic flessen?
Zoals in deze brief uiteengezet kan ik in april 2022 in kaart brengen in hoeverre er sprake is van een toename van het gebruik van drankenkartons ten opzichte van de situatie voor de invoering van statiegeld.
Bent u bekend met het feit dat de Albert Heijn water in kartonnen verpakkingen verkoopt en daarbij adverteert met de zin «zonder statiegeld»?2 Wat is uw oordeel hierbij?
Ja, dat voorbeeld heb ik gezien. Ik vind het een zeer ongelukkig gekozen wijze om waren aan te prijzen. Wel heb ik de indruk dat het een uiting van een individuele supermarktondernemer betreft en niet breder door de supermarktketen wordt gebruikt. Dat heeft het concern ook aan mij bevestigd.
Deelt u de mening dat dit ontwijking van het statiegeldsysteem is? Zo ja, op welke manier gaat u deze ontwijking tegen? Zo nee, waarom niet?
Een ongelukkig advertentie is mijn inziens nog niet direct ontwijking. Ik ontvang echter ook signalen van producenten of supermarktketens die structureel lijken te kiezen voor het verpakken van water of ijsthee in een drankenkarton. Daar richt mijn zorg zich meer op. Zoals in de brief uiteengezet heb ik besloten om een recyclingdoelstelling voor drankenkartons in te voeren. Deze doelstelling zorgt voor een gelijk speelveld voor alle soorten drankverpakkingen.
Daarnaast heb ik richting het bedrijfsleven gecommuniceerd dat als uit de bovengenoemde zwerfafvalmonitor of monitor van de marktgegevens in 2022 blijkt dat de hoeveelheid drankenkartons toeneemt, aanvullende maatregelen worden genomen. Daarbij verken ik in ieder geval de mogelijkheden van het verplichten van statiegeld op drankenkartons en het verbieden van het gebruik van drankenkartons voor het verpakken van water en frisdrank.
Zijn al gesprekken gestart met supermarkten en drankproducenten over deze ontwikkelingen? Zo ja, welke boodschap geeft u hier af?
Ja, ik heb gesproken met het bedrijfsleven. In deze brief ben ik hierop ingegaan.
Daarnaast heeft ook de ILT contact gezocht met de betreffende producenten en onderzoekt of het gebruik van drankenkartons voor het verpakken van water in strijd is met geldende wettelijke eisen voor verpakkingen.
In hoeverre denkt u dat supermarkten en producenten de genoemde verpakkingen zullen toepassen op producten die nu in blikjes worden verpakt, als eind 2022 ook op blikjes statiegeld geheven zal worden? Hoe kan dit voorkomen worden?
Drankenkartons worden in Nederland voornamelijk gebruikt voor het verpakken van zuivel en sap. Drankenkartons zijn niet geschikt voor het verpakken van koolzuurhoudende dranken. Bij de voorbeelden die naar voren worden gebracht, is er dan ook sprake van het toenemend gebruik van drankenkartons voor het verpakken van koolzuurvrij water of het verpakken van koolzuurvrije ijsthee. Metalen drankblikjes worden voornamelijk gebruikt voor het verpakken van koolzuurhoudend bier en koolzuurhoudende frisdranken. Het is niet mogelijk drankenkartons hiervoor te gebruiken. Een klein deel van de metalen drankblikjes wordt gebruikt voor water, sappen, zuivel en andere (alcoholische) drankjes. Beleidsmaatregelen voor het voorkomen van een verschuiving van deze drankblikjes naar drankenkartons zijn mijn inziens gelijk aan de genoemde maatregelen om verschuiving van flesjes naar drankenkartons tegen te gaan.
Welke andere alternatieve drankverpakkingen om statiegeld te ontlopen zijn sinds de verruiming van het statiegeldsysteem in opkomst? Op welke schaal is vindt deze ontwikkeling plaats?
Naast de verschuiving rond drankenkartons, ben ik bekend met een voorbeeld van een producent die water verkoopt in een herbruikbare fles en daarover geen statiegeld in rekening brengt. Ondanks dat een overstap naar herbruikbare flessen wenselijk is, hecht ik eraan te benadrukken dat alle kunststof flessen die gevuld met water of frisdrank worden verkocht onder de statiegeldverplichting vallen. De ILT heeft contact gezocht met de betreffende producent.
Is het huidige ontwijkingsgedrag reden om de huidige en aangekondigde regelgeving aan te scherpen?
Ik ben in deze brief nader ingegaan op mijn inzet en de (mogelijke) maatregelen die ik voorzie.
Is het mogelijk om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Circulaire economie op 18 november 2021?
Bij deze heb ik aan uw verzoek voldaan.
Het artikel 'Wij geven passende zorg zonder dat de gemeente iets hoeft te doen' |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wij geven passende zorg zonder dat de gemeente iets hoeft te doen?»1
Ja.
Wat vindt u van de wettelijke mogelijkheid om iemand vergunningsvrij een huis te laten bouwen op het terrein van zijn of haar mantelzorger, om zo het verlenen van mantelzorg te vergemakkelijken zoals in het geval van de in het artikel genoemde zoon en zijn moeder?
Ik vind dat een goede mogelijkheid. Mantelzorgvoorzieningen bij woningen zorgen ervoor dat mensen langer thuis kunnen blijven wonen als zij dit willen. Dat is een van de doelstellingen van dit (demissionair) kabinet. Mijn ambtsvoorganger heeft deze bouw- en gebruiksmogelijkheden voor huisvesting in verband met mantelzorg in 2014 in het Besluit omgevingsrecht opgenomen. Hiermee is destijds uitvoering gegeven aan de motie Pieper c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XI, nr. 34), die opriep de mogelijkheden voor de plaatsing van mantelzorgwoningen te vereenvoudigen.
Deelt u ook de zorg dat met de komst van de nieuwe Omgevingswet en daarmee het verdwijnen van landelijke wetgeving op dit punt, dit soort woonzorgarrangementen mogelijk zullen verdwijnen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Met de Omgevingswet krijgen gemeenten meer mogelijkheden om maatwerk te leveren. Die mogelijkheid ontstaat ook bij bouwmogelijkheden voor uit- en aanbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken), die gemeenten straks in het omgevingsplan reguleren. De mogelijkheden voor huisvesting in verband met mantelzorg zijn in deze regeling verweven. Het is niet uit te sluiten dat gemeenten bij bepaalde woningen beperkingen zullen opleggen voor bouwmogelijkheden, waaronder mantelzorgvoorzieningen, vanwege bijvoorbeeld afstandsnormen voor geluid, geur en trilling nabij bedrijfsmatige activiteiten. De huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden uit het Besluit omgevingsrecht worden als onderdeel van de zogenoemde bruidsschat ongewijzigd overgeheveld naar het gemeentelijke omgevingsplan. Als de Omgevingswet in werking treedt kunnen gemeenten de op deze manier uit het huidig recht overgehevelde bouw- en gebruiksmogelijkheden weliswaar veranderen, maar dat kan alleen bij een wijziging van het omgevingsplan. Dat is een besluit waarbij voorzien moet zijn in participatiemogelijkheden en waartegen beroep kan worden ingesteld. De Omgevingswet kan hiermee leiden tot aan de ene kant een inperking voor de bouw van mantelzorgvoorzieningen, maar aan de andere kant biedt het gemeenten ook ruimte voor versoepelingen. Een voorbeeld hiervan is de bouw van bijvoorbeeld premantelzorgwoningen. In toenemende mate zijn er gemeenten die deze mogelijkheid (willen) bieden, ook als er nog geen duidelijke zorgindicatie is.
Het is dus niet precies duidelijk hoe de gemeenten zullen omgaan met de komst van de nieuwe Omgevingswet en de impact hiervan op woonzorgarrangementen. Mijn verwachting is echter niet dat veel gemeenten de mogelijkheden gaan inperken. In bestuurlijk overleg met de koepels is de intentie afgesproken dat er een lastenluwe uitvoering wordt gegeven aan de nieuwe beleidsruimte. Verwacht mag dus worden dat er niet op grote schaal belemmerende regels en vergunningplichten worden geherintroduceerd. Gemeenten hebben er ook belang bij om geen onnodige regels op te stellen voor huisvesting in verband met mantelzorg. Mantelzorgers nemen zorg uit handen waar gemeenten verantwoordelijk voor zijn vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Mede gelet op die verantwoordelijkheid deel ik niet de zorg dat gemeenten bouw- en gebruiksmogelijkheden voor mantelzorg lichtvaardig zullen inperken.
Zijn er nu al gemeenten bekend die ertoe hebben besloten of die overwegen het vergunningsvrij bouwen van mantelzorgwoningen stop te zetten of in te perken?
Nee, die zijn mij niet bekend.
Staat deze ontwikkeling als gevolg van de nieuwe Omgevingswet niet op gespannen voet met het streven van het kabinet om ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen en daartoe het verlenen van mantelzorg te stimuleren en te ondersteunen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben deze mening niet toegedaan. Zoals ik onder 3 aangeef verwacht ik niet dat gemeenten extra regels zullen gaan stellen. De mogelijkheid om bouw- en gebruiksregels beter op een concrete locatie af te stemmen, staat op zichzelf niet op gespannen voet met het streven ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Zoals bij het antwoord op vraag 3 al aangegeven hebben gemeenten in het kader van de Wmo 2015 immers ook een verantwoordelijkheid op dat punt.
Bent u het ermee eens dat inperking van de mogelijkheid tot vergunningsvrije bouw van mantelzorgwoningen tevens haaks staat op de gedachte achter de nieuwe Omgevingswet, namelijk minder regels en meer vrijheid en verantwoordelijkheid geven aan initiatiefnemers voor het maken van ruimtelijke plannen?
Ik ben het hier niet mee eens. Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Zou de suggestie van KBO-PCOB, MantelzorgNl en de Patiëntenfederatie om een instructieregel type 3 toe te voegen aan de Omgevingswet waarmee gemeenten worden verplicht om voldoende mogelijkheden tot vergunningsvrije mantelzorgwoningen toe te staan, een oplossing zijn?
Ik sta op zichzelf niet afwijzend tegen een instructieregel op dit punt maar de vraag is of op voorhand al een instructieregel moet worden gesteld. Het heeft mijn voorkeur de ontwikkelingen in de gemeentelijke praktijk af te wachten en later te bezien of er op dit punt van rijkswege sturing nodig is. Bedacht moet worden dat bij het opstellen van een instructieregel de nodige vragen zullen spelen. Een instructieregel waarbij louter wordt opgedragen om te voorzien in «voldoende» mogelijkheden voor vergunningvrije mantelzorgwoningen, roept direct de vraag op wat voldoende is. Verder brengt het (her)introduceren van een vergunningplicht nog niet direct met zich dat bouwmogelijkheden voor mantelzorgvoorzieningen worden ingeperkt.
Indien u dit niet wenselijk acht, welke (andere) oplossingen ziet u – zeker in het licht van de huidige wooncrisis en het tekort aan ouderenwoningen – om mantelzorgers op dit punt beter te ondersteunen? Hoe gaat u gemeenten ertoe bewegen vergunningsvrije mantelzorgwoningbouw te stimuleren?
Voor het stimuleren van vergunningsvrije mantelzorgvoorzieningen zie ik nu geen aanleiding. Wel zie ik mogelijkheden om mantelzorgers beter te ondersteunen in het organiseren van de toegang tot regelingen en voorzieningen die voor hen beschikbaar zijn. Veel mantelzorgers lopen tegen drempels bij het realiseren van een mantelzorgwoning. Één van deze drempels betreft het verstrekken van een «bewijs tot mantelzorger zijn», een mantelzorgverklaring. Op 2 december jl. is tijdens de begrotingsbehandeling het amendement (35 570 XVI, nr. 69) van de leden van Otterloo en Sazias aangenomen, waarin verzocht wordt te komen tot een gedragen mantelzorgverklaring (mantelzorgpaspoort). Hier is 4 miljoen euro voor vrijgemaakt. Uit een uitgevoerde verkenning2 met stakeholders zoals de VNG, Aedes en gemeenten blijkt dat er nog vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd om te komen tot een meer uniforme verklaring en dat er met name lokaal moet worden geëxperimenteerd om te onderzoeken hoe de toegang tot (mantelzorg)regelingen, zoals een vergunningvrije mantelzorgvoorziening, kan worden verbeterd. Het Ministerie van VWS stelt hiertoe ruim 80 gemeenten in staat door middel van de organisatie van lokale pilots. Uitkomsten en opbrengsten van deze pilots zullen breed worden verspreid.
Hoewel kort dag, lukt het om deze vragen te beantwoorden voor het notaoverleg over de initiatiefnota van de leden Ellemeet en Smeulders over een «Eigen thuis, voor nu en morgen; wonen en ouderenzorg, de impasse voorbij» dat gepland staat op 25 oktober 2021?
Hoewel ik heb getracht de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden is dat niet gelukt vóór het genoemde notaoverleg.
Partijdigheid van de UNHRC-onderzoekscommissie naar eventuele oorlogsmisdaden door Israël en de Palestijnen |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Israel critics comprise UNHRC’s permanent war-crimes probe»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat de samenstelling, het mandaat en de werkwijze van deze permanente commissie is?
De onderzoekscommissie (commission of inquiry) doet onderzoek naar alle vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten in de bezette Palestijnse gebieden en Israël in aanloop naar en sinds 13 april 2021. Conform resolutie S-30/1 van de Mensenrechtenraad, bestaat de commissie uit drie deskundige leden, van wie er één als voorzitter fungeert, benoemd door de voorzitter van de Mensenrechtenraad. De commissie richt zich op het onderzoeken, verzamelen en analyseren van alle onderliggende oorzaken van terugkerende spanningen, instabiliteit en aanhoudende conflicten, inclusief systematische discriminatie en repressie op basis van nationale, etnische, raciale of religieuze identiteit. Daarbij identificeert de commissie, waar mogelijk, de verantwoordelijken van deze schendingen en doet de commissie aanbevelingen over te nemen maatregelen m.b.t de strijd tegen straffeloosheid. De commissie rapporteert twee keer per jaar, eenmaal aan de Mensenrechtenraad en eenmaal aan de Algemene Vergadering van de VN.
Erkent u dat de commissieleden zich in het verleden fel, en soms op ronduit discutabele wijze, tegen Israël hebben uitgesproken of opgesteld?2
De commissieleden zijn conform het mandaat van de onderzoekscommissie door de voorzitter van de Mensenrechtenraad benoemd. De voorzitter dient hierbij zorg te dragen voor het waarborgen van de onpartijdigheid, objectiviteit en kunde van de leden. Nederland heeft vertrouwen in de professionaliteit van de voorzitter van de Mensenrechtenraad om hiervoor zorg te dragen en bemoeit zich niet inhoudelijk met de aanstelling van de afzonderlijke leden.
Het onderzoek van de commissie moet worden uitgevoerd volgens internationale standaarden voor bewijsvergaring, onafhankelijkheid, onpartijdigheid en expertise. Met deze maatstaf zal het kabinet de rapporten van de commissie beoordelen.
Beaamt u dat deze leden hiermee op zijn minst de schijn van partijdigheid hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dergelijke partijdigheid onwenselijk is en voorkomen moet worden met het oog op een zuiver, objectief en geloofwaardig onderzoeksresultaat?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u tevens de mening dat het mandaat van deze onderzoekscommissie te algemeen en onbepaald is, en dat van dit mandaat misbruik kan worden gemaakt?
Zoals gesteld in de beantwoording van Kamervragen van het Lid Van Dijk (nr. 3437, Vergaderjaar 2020–2021), omvat het mandaat van de onderzoekscommissie gedragingen van alle partijen, is het niet specifiek gericht op de gebeurtenissen van mei jl., en heeft het een permanent karakter. Dit is niet in lijn met vergelijkbare onderzoekscommissies van de Mensenrechtenraad en riep bij Nederland ook zorgen op over overlap met het mandaat van de VN-Rapporteur voor de Palestijnse Gebieden en met het in maart 2021 door het Internationaal Strafhof (ICC) geopende strafrechtelijke onderzoek. Nederland heeft zich vanwege deze redenen samen met 13 andere leden van de Mensenrechtenraad3 onthouden van stemming en dit tijdens de Mensenrechtenraad toegelicht in een Explanation of Vote. Nederland heeft op dit moment evenwel geen redenen om aan te nemen dat misbruik zal worden gemaakt van het mandaat.
Erkent u daarom dat de huidige samenstelling en het mandaat van de onderzoekscommissie gewijzigd dient te worden, en dat de commissie zou moeten bestaan uit mensen zonder een bewezen geschiedenis in het bekritiseren van Israël?
Met een meerderheid van stemmen voor de resolutie is het mandaat van de onderzoekscommissie aangenomen en definitief. Hoewel Nederland zich heeft onthouden van stemmen worden besluiten van de Mensenrechtenraad gevolgd en geaccepteerd. Zie het antwoord op vragen 3, 4 en 5 betreffende de samenstelling van de commissie.
Zo ja, bent u bereid de partijdigheid van de commissieleden en het problematische mandaat van de commissie publiekelijk kenbaar te maken in VN-verband, waaronder jegens de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten en de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad?
Zie antwoord vraag 7.
Zo niet, hoe groot acht u de kans dat er een volledig objectief en op feiten gebaseerd onderzoek geproduceerd zal worden dat niet gebruikt zal worden om Israël nog verder tot een internationale paria te maken?
Nederland kan niet vooruit lopen op de rapportages van de onderzoekscommissie. Alle onderzoeksrapporten, ook die van deze commissie, zullen met grote zorgvuldigheid worden gelezen en beoordeeld; bij twijfel wordt ook op basis van andere bronnen beoordeeld hoe de mensenrechtensituatie in een land is.
Wilt u ook rondom de in deze vragen geschetste problematiek uw afwegingen verantwoorden in het licht van de aangenomen motie van het Eerste Kamerlid Schalk (Kamerstuk 35 403, J) en de aangenomen motie-Van der Staaij (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2374), zoals ook uiteengezet in uw brief «Nederlandse inzet MOVP-resoluties in VN-fora» van 5 oktober 2021?
Nederland zet zich in VN-verband in tegen disproportionele aandacht voor Israël, zoals ook uiteengezet in de brief aan uw Kamer van 5 oktober jl. (Kamerstuk 23 432, nr. 85). Ook bij de beoordeling van toekomstige rapportages van de onderzoekscommissie zal het kabinet een scherp oog houden voor mogelijk eenzijdige anti-Israëlische standpunten, conform de motie Van der Staaij (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2374). Daarbij geldt ook dat er in VN-verband ruimte moet zijn voor gefundeerde kritiek op alle VN-lidstaten.
Het afschuwelijke recordafschot van wilde zwijnen op de Veluwe |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Recordafschot wilde zwijnen door voedseltekort in Veluwse bossen» en «Een zware winter zorgt niet voor sterfte bij zwijnen, dat doet de jacht»?1, 2
Ja.
Klopt het dat u geen nationaal overzicht heeft van de afschotcijfers, de vergeven afschotvergunningen en hoeveel zwijnen en/of herten er zijn geteld? Zo ja, hoe kunt u dan inhoud geven aan uw eindverantwoordelijkheid voor de natuur? Zo nee, kunt u deze cijfers met de Kamer delen?
Dat klopt, dit overzicht heb ik niet. Toezicht op afschotcijfers is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid van provincies. Faunabeheereenheden rapporten aan de desbetreffende gedeputeerde staten. Faunabeheereenheden publiceren deze vervolgens op hun website en deze is voor eenieder te raadplegen.
Systeemverantwoordelijkheid neem ik door toe te zien of het systeem functioneert en of een ieder in staat is zijn eigen rol te vervullen. Het Rijk is verantwoordelijk voor de kaders en ambities en de provincies zijn verantwoordelijk voor het invullen en uitvoeren van dit beleid. De keuze of de provincies maatregelen nemen die daarvoor zijn benoemd of andere – vergelijkbare of betere – maatregelen, is de verantwoordelijkheid van de provincies. Desgewenst kunnen Rijk en provincies hierover in overleg treden.
Controleert u de faunabeheerplannen van de provincies om invulling te geven aan uw eindverantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak controleert u deze plannen en hoe?
Nee, zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangeef wordt door de gedeputeerde staten van de provincies toezicht gehouden op de faunabeheerplannen. Ik zie dit niet als mijn verantwoordelijkheid.
Kunt u aangeven hoe u invulling geeft aan uw eindverantwoordelijkheid met betrekking tot de staat van de natuur, wanneer u geen overzicht heeft van de draagkracht van leefgebieden en hoe deze zich tot elkaar verhouden?3
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u het inzicht dat u, als eindverantwoordelijke, een overzicht zou moeten hebben van de getelde dieren, de afschotcijfers en de omvang van de populaties in alle Nederlandse leef- en natuurgebieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit opstellen?
Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven zie ik het niet als onderdeel van mijn systeemverantwoordelijkheid om overzichten en cijfers bij te houden. Provincies zijn hierin bevoegd gezag.
Klopt het dat er landbouwenclaves zijn op de Veluwe? Kunt u aangeven hoeveel hectare deze omvatten en wat er wordt verbouwd? Welk gedeelte van de gebieden is deugdelijk afgeschermd om schade van in het wild levende dieren te voorkomen?
Ja, er zijn landbouwenclaves op de Veluwe aanwezig. In totaal wordt 7.524 hectare (ha) (GDI, 2021) geheel omsloten door Natura 2000-gebied; daarvan is 3.006 ha in agrarisch gebruik en dus aan te merken als landbouwenclave. In volgorde van afnemende oppervlakte gaat het met name om grasland, snijmaïs, granen en aardappelen. Daarnaast vindt er ook agrarisch gebruik plaats binnen het Natura 2000-gebied Veluwe; het gaat daarbij om kleine locaties die mede van belang zijn voor de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. De omvang hiervan is 2.190 ha akker- en grasland. Deze oppervlakte is dus Natura 2000-gebied.
Op veel plekken zijn maatregelen getroffen om de gebieden af te schermen, bijvoorbeeld zwijn-kerende rasters rond de agrarische enclave Uddel Elspeet. Om welk deel van de landbouwenclaves het gaat, is niet exact bekend.
Hoeveel hectare van deze landbouwgebieden wordt meegerekend als Natura 2000-gebied?
2.190 ha akker- en grasland, zie mijn antwoord op vraag 6.
Hoeveel hectare van deze landbouwgebieden is ingetekend als nog niet gerealiseerde natuur?
Dit is terug te vinden in het Natuurbeheerplan (NBP) van de provincie4. In het NBP begrenzen en beschrijven provincies de gebieden waar beheerders subsidie kunnen krijgen voor het beheer en de ontwikkeling van natuur, agrarische natuur en landschapselementen. De begrenzing is aangeduid op twee kaarten, de beheertypenkaart en de ambitiekaart. Op de beheertypenkaart staat de actuele natuursituatie voor het (agrarisch) natuurbeheer. Op de ambitiekaart staat de ambitie van de provincies voor de (agrarische) natuur. Het NBP wordt vastgesteld en gewijzigd bij besluit van gedeputeerde staten van de provincies.
Is er onderzoek gedaan naar de gevolgen voor trek- en zwerfgedrag van wolven wanneer hun leefgebied verstoord wordt door jacht op hun prooidieren en wat de effecten kunnen zijn voor hun foerageergedrag met betrekking tot landbouwhuisdieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten?
Tot op heden is niet gebleken dat wolven verstoord worden door het beheer van grote hoefdieren. Wanneer wolven in gebieden komen met meerdere prooisoorten (dam-, edelhert, ree en wild zwijn) die in voldoende omvang aanwezig zijn, is het risico op predatie van landbouwhuisdieren laag. Wolven hebben een duidelijke voorkeur voor wilde dieren.
Is het u bekend dat jagers met name mannelijke dieren schieten en daarmee de natuurlijke populatiedynamiek kunstmatig beïnvloeden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid daar nader onderzoek naar te verrichten? Zo ja, hoe beoordeelt u het kunstmatig beïnvloeden van de natuurlijke populatiedynamiek en bent u bereid hier paal en perk aan te stellen?
Navraag bij de provincie Gelderland leert mij dat er in absolute aantallen meer vrouwelijke dieren worden geschoten dan mannelijke. Interpretatie en aansturing is aan gedeputeerde staten. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie hierbij neemt.
Kunt u aangeven of er nog gejaagd mag worden in delen van de Veluwe die mogelijk afgesloten worden vanwege toeristische drukte?4
Faunabeheer vindt uit oogpunt van veiligheid bij voorkeur plaats op rustige plekken. De precieze locatie is een afweging die de jachthouder maakt.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Nederlandse overheid moet doen wat ze belooft’ |
|
Tom van der Lee (GL), Laura Bromet (GL) |
|
de Th. Bruijn , Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse overheid moet doen wat ze belooft»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse overheid op het congres van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) niet voor de motie over ontbossing in de Amazone heeft gestemd?
Op het congres van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) werden verschillende moties in stemming gebracht met betrekking tot het voorkomen van ontbossing, waaronder in de Amazone. De Nederlandse overheid heeft zijn steun uitgesproken voor een aantal moties die oproepen tot het stoppen van ontbossing en de bescherming van inheemse volkeren, lokale gemeenschappen en mensenrechtenverdedigers. Het klopt dat Nederland niet voor de motie specifiek over ontbossing in de Amazone heeft gestemd waaraan in het genoemde artikel wordt gerefereerd. Ik verwijs u daarvoor verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Onderschrijft u de constatering dat de motie een mooie aanleiding was om uitvoering te geven aan het beleid zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 2020 hierover en recentelijk bevestigd in de gepubliceerde begroting van het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor 2022?2, 3
Ja.
Onderschrijft u de constatering dat, om de doelstelling in 2030 alle mondiale ontbossing te stoppen te halen, de doelstelling om 80% van de Amazone in 2025 te beschermen noodzakelijk is?
Nederland heeft zich gecommitteerd aan de doelstelling om uiterlijk in 2030 alle mondiale ontbossing te stoppen en zich in Europees verband in te zetten om volledig duurzame en ontbossingsvrije waardeketens te realiseren (Kamerstuk 30 196, nr. 708). De doelstelling om 80% van de Amazone in 2025 te beschermen is één van de mogelijke tussenstappen die noodzakelijk zijn om de doelstelling, uiterlijk in 2030 alle mondiale ontbossing te stoppen, te behalen.
Bent u het met de motie eens dat de inheemse bevolking essentieel is voor een succesvolle bescherming van de Amazone?
Ja, inheemse volkeren vervullen een cruciale rol in de bescherming van de Amazone en andere bosgebieden. De ondersteuning van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen is daarom een belangrijke pijler van het internationale bossenbeleid. Tijdens de klimaattop ondersteunde Nederland in dat kader de Glasgow Leaders Declaration on Forest and Land Use en de Global Forest Finance Pledge, evenals twee sub-pledges over de bescherming van het Congobekken en de ondersteuning van inheemse groepen en lokale gemeenschappen.
Kunt u toelichten waarom dan niet voor de motie gestemd is?
Nederland heeft als stemgerechtigde, evenals verscheidene andere landen, een terughoudend beleid ten aanzien van het stemmen op resoluties vanwege de samenstelling van IUCN waarbij zowel natuurorganisaties als landen vertegenwoordigd zijn. In dat kader is voor aanvang van het IUCN congres bepaald welke moties zouden worden gesteund waaronder een aantal moties die oproepen tot het stoppen van ontbossing. De motie waaraan in het genoemde artikel wordt gerefereerd, was destijds nog niet bekend. Dit heeft er mede toe geleid dat de Nederlandse delegatie niet heeft gestemd voor deze motie. Was deze wel bekend geweest, dan had Nederland voorgestemd, omdat de motie inhoudelijk in lijn is met de Nederlandse doelstelling om uiterlijk in 2030 alle mondiale ontbossing te stoppen. Daarnaast was de inzet van de Nederlandse delegatie en klimaat- en watergezanten in het bijzonder gericht op een inhoudelijke bijdrage aan het programma van het IUCN congres vanwege de lopende onderhandelingen over het Global Biodiversity Framework in de context van de Convention on Biological Diversity.
Klopt het dat bij een demonstratie van Extinction Rebellion op 11 oktober jongstleden een journalist van de Volkskrant is gearresteerd?1
Het klopt dat er tijdens de demonstraties van 11 oktober jl. aanhoudingen zijn verricht. Onder deze aanhoudingen bevond zich tevens een journalist.
Klopt het dat de journalist op dat moment een duidelijk zichtbare politieperskaart droeg en zich bovendien al twee keer op verzoek had gelegitimeerd? Zo nee, hoe zit het dan?
Het strafrechtelijk optreden van de politie heeft plaatsgevonden onder gezag van de officier van justitie. Het is niet aan mij als Minister om in individuele strafzaken te treden of daarover informatie openbaar te maken.
Klopt het dat de betrokken agent bij aankomst van de journalist de echtheid van de perskaart in twijfel trok en hem het zicht op de gebeurtenissen belemmerde? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de journalist na het mompelen van «kind» tegen de politieagent, met geweld tegen een politiebusje aan werd geduwd, er vervolgens hardhandig in werd gesleurd, alwaar hem werd verteld dat hij was aangehouden, en hij vervolgens vier uur lang werd opgesloten in een arrestantenbus? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de journalist inmiddels is vrijgelaten, maar dat hij nog wel verdacht wordt van belemmering en belediging? Kunt u aangeven hoe de aanklacht precies luidt en wat de verdere procedure zal zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat de politie de journalist heeft belemmerd zijn werk te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u daarvan, gezien de maatschappelijke functie van journalisten in een democratische rechtsstaat?
De journalistieke vrijheid is een groot goed. Hier zet het kabinet zich met volle toewijding voor in. Het beschikken over een (politie-)perskaart kent een journalist extra rechten en vrijheden toe. Dit laat onverlet dat er ook grenzen zitten aan de vrijheid van een journalist bij de uitoefening van zijn vak. De journalist is uiteraard ook aan (gedrags-)regels gebonden.
De politie hanteert interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen. In gevallen dat de openbare orde verstoord wordt of dreigt te worden verstoord kan de politie overgaan tot aanhouding van de aanwezigen op een bepaalde plaats. Bij grootschalige verstoringen van de openbare orde, of dreigingen hiertoe, kan het zijn dat de journalistieke status van een aanwezige pas later kan worden uitgezocht dan op het moment van aanhouding. Hierbij vindt pas naderhand een beoordeling plaats van de aanhouding. Bij deze beoordeling zal de journalistieke status altijd worden meegewogen.
Erkent u dat de politie in principe dient af te zien van aanhouding van een journalist, indien de journalist zich kan legitimeren en strikt in het kader van zijn beroep opereert? Zo ja, hoe verklaart u dan dat de betreffende journalist is aangehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 2 en vraag 7.
Erkent u dat de betrokken agent een waarschuwing had kunnen geven of het gesprek had kunnen aangaan, in plaats van meteen over te gaan tot hardhandige aanhouding?
Zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat het gebruikte geweld disproportioneel was in verhouding tot de situatie? Zo nee, waarom niet?
Het is aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of het geweldsgebruik rechtmatig was. Ik kan en zal niet in die beoordeling treden.
Erkent u dat de politie een voorbeeldrol te vervullen heeft als het gaat om de bescherming van de persvrijheid en de veiligheid van journalisten, en dat zij er alles aan zou moeten doen om bij te dragen aan het vertrouwen in onafhankelijke nieuwsgaring? Hoe beoordeelt u de bovenstaande gebeurtenissen in relatie tot dit streven?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid excuses te maken aan de journalist en zijn werkgever en, zo ja, bent u bereid daaraan een schadevergoeding te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Deze afweging is allereerst niet aan mij, maar aan de politie zelf. De politie geeft aan dat de journalist uitgenodigd was voor een gesprek. Verder heeft de politie mij aangegeven dat de hoofdredacteur van de journalist heeft gesproken met de hoofdofficier. De journalist zelf heeft geen gebruik gemaakt van het aanbod om met de politie te praten.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van het politiegeweld tegen demonstranten van Extinction Rebellion op 11 oktober jongstleden?
Zoals in het antwoord op vraag 10 aangegeven is het niet aan mij om te oordelen over de rechtmatigheid van geweldsaanwending door de politie.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van de wijze waarop de politie het de demonstranten op verschillende manieren onmogelijk maakte om te demonstreren op hun eigen wijze, onder andere door spullen in beslag te nemen?
Het is aan de burgemeester om demonstraties te faciliteren en in goede banen te leiden waarbij het demonstratierecht ook kan worden begrensd wanneer dat noodzakelijk is op basis van de in de Wet openbare manifestaties genoemde beperkingsgronden. De burgemeester bedient zich van de onder diens gezag staande politie en legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Dit is niet aan mij.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de handelwijze van de politie bij de demonstratie van Extinction Rebellion, gezien het disproportionele politiegeweld en de manier waarop het recht op demonstratie, de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid zijn gehinderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten met de Kamer delen?
Zoals aangegeven is het niet aan mij als Minister om daarover te oordelen.
In uw vraag ligt besloten dat de politie in dit geval buitensporig geweld zou hebben gebruikt. Of geweldsaanwending rechtmatig is kan pas na gedegen onderzoek worden vastgesteld. Iedere geweldsaanwending moet worden gemeld en getoetst door de hulpofficier van justitie. Meer ingrijpende vormen van geweldsaanwending – die op grond van artikel 18 van de Ambtsinstructie2 aan het OM moeten worden gemeld – worden tevens door de officier van justitie beoordeeld. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om naar aanleiding van de handelwijze van de politie in Den Haag het bewustzijn over de omgang tussen politie en pers en de regels over politiegeweld conform de Politiewet en de ambtsinstructie na te gaan en waar nodig te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik zie vooralsnog geen aanleiding om dit te doen. Zie verder het antwoord op vraag 15.
Kunt u zich herinneren dat demonstrerende boeren in 2019 in Den Haag zich niet aan de aangewezen demonstratieplek hielden, door afzettingen braken, trambanen blokkeerden, met een trekker door winkelstraten reden en over snelwegen reden en daarbij rode kruizen negeerden? Erkent u dat de demonstrerende boeren daarmee de verkeersveiligheid in gevaar brachten? Erkent u dat er bij deze demonstraties geen aanhoudingen zijn verricht vanwege het hinderen van het verkeer2, omdat de politie het naar eigen zeggen «niet op de spits wilde drijven»?3 Hoe beoordeelt u deze werkwijze?
In mijn brief van 5 november 2019 aan de Tweede Kamer5 ben ik ingegaan op het handhaven van de rechtsorde tijdens acties door boeren- en klimaatdemonstranten. Zoals ik daarin heb aangegeven, vergt het in goede banen leiden van demonstraties maatwerk en een inschatting door de driehoek op basis van kennis van de lokale situatie. Daarbij heb ik opgemerkt dat ik mij niet herken in het beeld dat sprake is van rechtsongelijkheid bij de wijze waarop is opgetreden bij de acties van boeren- en klimaatdemonstranten, omdat de verschillende situaties zich niet laten vergelijken.
Het is ook niet aan mij als Minister om te treden in de afwegingen van het lokaal gezag.
Klopt het dat er op 11 oktober jongstleden zo’n 60 klimaatactivisten zijn gearresteerd en dat zij allemaal een aanklacht hebben gekregen voor het overtreden van artikel 5 van de Wegenverkeerswet wegens het hinderen van het verkeer? Kunt u aangeven hoe de aanklacht precies luidt en wat de verdere procedure zal zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Op 11 oktober jl. zijn inderdaad ongeveer 60 arrestaties verricht. Verder kan ik geen uitspraken doen over dit lopende proces.
Hoe verklaart u dit verschil in optreden van de politie tegen de boerendemonstraties in Den Haag in 2019 en de demonstratie van Extinction Rebellion op 11 oktober jongstleden?
Zie het antwoord op vraag 17.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van het politieoptreden tijdens de demonstratie van Extinction Rebellion in relatie tot het politieoptreden bij de boerenprotesten 2019 in Den Haag in het algemeen? Kunt u daarbij gedetailleerd ingaan op de verschillen in ordeverstoring, aangerichte vernielingen, verkeershinder en gebruikt geweld?
Zie het antwoord op vraag 17.
Hoe komt de politie tot het besluit om bij een demonstratie van boeren niet op te treden om te voorkomen dat «de boel escaleert»4, terwijl er wel degelijk sprake is van verkeershinder en wetsovertredingen?
Zie het antwoord op vraag 17.
Speelt hier mee dat de politie het veiligheidsrisico van hardhandig ingrijpen bij een boerenprotest zwaarder beoordeelt dan het veiligheidsrisico van hardhandig ingrijpen bij een klimaatdemonstratie? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 17.
Erkent u dat deze werkwijze ertoe leidt dat er hardhandiger en strenger wordt opgetreden tegen klimaatactivisten dan tegen boerendemonstranten van wie een dreiging voor de openbare veiligheid uitgaat? Erkent u dat dit in de praktijk leidt tot rechtsongelijkheid? Zo ja, wat bent u van plan te doen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 17.
Bent u bereid om, samen met de driehoek in Den Haag, te bezien hoe het recht op demonstratie van klimaatactivisten beter beschermd kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het recht op demonstratie is een belangrijk recht. Het is echter niet aan mij om in de beoordeling van individuele gevallen te treden. Het lokaal gezag zal in ieder individueel geval beslissen naar gelang de feiten en omstandigheden die op dat moment relevant zijn.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
De vragen zijn per stuk beantwoord, helaas is het niet gelukt dit binnen de gebruikelijke termijn te doen.
Het bericht ‘Grenzen van baggeren in Waddenzee nabij’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grenzen van baggeren in Waddenzee nabij»? Wat vindt u van dit bericht? Kunt u aangeven wat de exacte situatie is met betrekking tot het baggeren?1
Ja. De ambitie om te komen tot duurzame bereikbaarheid is vastgelegd in de Agenda voor het Waddengebied 2050 (Kamerstuk 29 684, nr. 210). Aan het bijbehorende Uitvoeringsprogramma dat deze ambitie concreet in moet invullen wordt momenteel gewerkt.
Voor baggeractiviteiten in de Waddenzee zijn de voorwaarden vastgelegd in het Natura2000 Beheerplan Waddenzee dat in 2016 is vastgesteld. In dit plan is een maximaal baggervolume van 7,037 miljoen m3/jaar bepaald. Het deel van Rijkswaterstaat is ook vastgelegd in het Beheerplan en bedraagt 3,672 miljoen m3/jaar. Gemeenten, het Ministerie van Defensie en derden, zoals havenbedrijven zijn verantwoordelijk voor het overige baggervolume.
Hoe groot is het probleem? Wat kunnen de gevolgen zijn voor de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en -havens als de grens in 2023 zou zijn bereikt? Wat moet er gebeuren om dat te voorkomen cq. vermijden?
De bereikbaarheid van de Waddeneilanden en havens is vastgelegd in de Agenda voor het Waddengebied 2050. Vastgelegd is dat de opgave met betrekking tot bereikbaarheid is om de mobiliteit te verduurzamen en de bereikbaarheid ook op de lange termijn te blijven garanderen. Tegelijkertijd is de opgave ook om de baggerinspanningen te verminderen en de impact op natuur en milieu zo gering mogelijk te laten zijn.
Met het oog op deze opgave monitort Rijkwaterstaat de ontwikkelingen door het uitvoeren van metingen en het bijhouden van de baggercijfers. In de Jaarrapportage van Rijkswaterstaat over het vaargeulonderhoud 2016–2019 (zie Waddenzee.nl) is een prognose opgenomen op basis van de trends van afgelopen decennia. Op grond daarvan zou het in het Beheerplan opgenomen baggervolume in 2023 kunnen worden overschreden. De prognoses zijn echter onzeker. In 2020 heeft Rijkswaterstaat 3,19 miljoen m3 gebaggerd van de toegestane 3,672 miljoen m3/jaar. Op de langere termijn is echter een doorgaande stijgende trend te verwachten door het verondiepen van de Waddenzee. Medio 2022 kunnen conclusies worden getrokken over de hoeveelheden van 2021. Op basis van monitoring wordt geprobeerd een structurele overschrijding te voorkomen.
Het Natura2000 beheerplan heeft in ieder geval als voorwaarde dat bij structurele overschrijding van het totaal gemiddelde baggervolume een nieuwe beoordeling plaatsvindt van de effecten van het baggerwerk op de N2000 instandhoudingsdoelstellingen. Doordat er wordt gemonitord zal een structurele overschrijding dus voorzienbaar zijn. Dergelijke afwijkingen van het N2000 beheerplan kunnen leiden tot vergunningplicht (van een deel) van het baggerwerk gekoppeld aan voorwaarden omtrent de wijze van baggeren en verspreiding, dit ter beoordeling van het Ministerie van LNV als bevoegd gezag.
Welk overleg is hierover met de betrokken bestuurders in het gebied? Wat is daaruit gekomen dan wel welk overleg gaat hierover plaatsvinden?
In de Agenda voor het Waddengebied 2050 wordt een ambitie uitgesproken om minder te baggeren, en tegelijkertijd de vaargeulen op orde te houden. De Agenda is een gezamenlijke agenda van het Rijk (OCW, Defensie, LNV en IenW), Waddenprovincies, eiland- en kustgemeenten, waterschappen, natuur- en milieuorganisaties, visserij organisaties, organisaties voor recreatie en toerisme, en de samenwerkende havens. Momenteel wordt er aan een Uitvoeringsprogramma 2021–2026 van de Agenda voor het Waddengebied gewerkt waarover ook op bestuurlijk niveau afstemming plaatsvindt in het Bestuurlijk Overleg Waddengebied. Dit Uitvoeringsprogramma zal het komende jaar worden vastgesteld. Daarnaast vindt er op bestuurlijk niveau overleg plaats met de regio in het kader van het Vervolgonderzoek Bereikbaarheid Ameland 2030 (VBA 2030). Afronding van dit onderzoek vindt in 2023 plaats, zie ook vraag 6.
Welke oplossingen zijn er als de grens voor het baggeren bereikt is en welke acties moeten dan worden ondernomen? In hoeverre gaan de betrokken ministeries deze acties ook daadwerkelijk tijdig ondernemen en wat is daarvan dan de planning?
Indien in de toekomst het totale gemiddelde baggervolume is bereikt zullen alle mogelijke oplossingen op tafel moeten komen om de havens en eilanden bereikbaar te houden, zie ook vraag 2. Er zal, met alle betrokken partijen, zoals het Ministerie van LNV, provincies, gemeenten, rederijen en havens, gekeken worden welke andere oplossingen er zijn om de havens en eilanden bereikbaar te houden. Te denken valt aan het anders varen (bijvoorbeeld meer op getij, kleinere schepen, scheiden van vervoersstromen) en andere vervoersoplossingen. Met het Ministerie van LNV zal het gesprek moeten worden aangegaan omtrent de kaders met betrekking tot het baggeren. Zie ook het antwoord op de vragen 6 en 9. Alle mogelijke oplossingen zullen integraal en met alle betrokken partijen moeten worden bekeken om zo uiteindelijk een keuze te kunnen maken die recht doet aan enerzijds de natuurbelangen in het Waddengebied en anderzijds er voor zorgt dat de bereikbaarheid van de havens en eilanden gegarandeerd blijft. Deze afweging zal de komende jaren met alle betrokken partijen in het kader van het Uitvoeringsprogramma 2021–2026 van de Agenda voor het Waddengebied worden gemaakt.
Bent u het eens met de stelling dat de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en -havens van maatschappelijk en economisch belang is? Zo nee, waarom niet, aangezien de motie Aukje de Vries c.s. (Kamerstuk 29 684, nr. 198) hierover is aangenomen?
In de Agenda voor het Waddengebied 2050 wordt onderkend dat bereikbaarheid van de Waddeneilanden en -havens van groot belang is. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van het lid De Vries c.s. (Kamerstuk 29 684, nr. 198) waarin de regering wordt verzocht de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en Waddenhavens in beleidsstukken aan te merken als van maatschappelijk en economisch belang.
Bent u het met de stelling eens dat het varen op getij geen acceptabele optie is in het kader van de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en -havens? Zo nee, waarom niet?
In de Agenda voor de Wadden 2050 is de afspraak vastgelegd om eilanden en havens bereikbaar te houden. Een bijdrage hieraan is de Transitieschets «Duurzame Bereikbaarheid» Waddengebied 2050 van Programma naar een Rijke Waddenzee (PRW) dat oplossingsrichtingen schetst voor bereikbaarheid op de lange termijn. De verwachting is dat deze Transitieschets in de eerste helft van 2022 verschijnt.
In januari 2020 is het onderzoek naar de Lange Termijn Oplossingsrichtingen bereikbaarheid Ameland na 2030 (LTOA) aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 23 645, nr. 711). In dit onderzoek zijn toentertijd drie oplossingsrichtingen geïdentificeerd. In de Kamerbrief over de LTOA is uw Kamer geïnformeerd over de keuze om één oplossing (de tunnelvariant) niet verder te onderzoeken. Dit gezien de zeer forse investerings- en instandhoudingskosten en de impact van deze oplossing op de sociaaleconomische structuur van het Waddengebied. De overige twee geïdentificeerde oplossingsrichtingen uit de LTOA worden in het Vervolgonderzoek Bereikbaarheid Ameland 2030 (VBA 2030) uitgewerkt: 1) optimalisatie van de bestaande situatie en 2) verplaatsen van de vertrek- en aankomstlocatie op het vaste land van Holwerd naar Ferwert. Bij de oplossingsrichting gericht op de optimalisatie van de huidige situatie wordt met name gekeken naar andere vervoersoplossingen richting Ameland, zoals bijvoorbeeld het varen met kleinere schepen waardoor er minder diep gebaggerd hoeft te worden, zie vraag 4. De oplossingsrichting gericht op het verplaatsen van de vertrek-en aankomst locatie zal zich o.a. richten op het inzichtelijk maken wat er in Ferwert aangelegd moet om het tot een geschikte vertrek-aankomstlocatie te maken. Voor beide oplossingsrichtingen zullen ook effectonderzoeken worden uitgevoerd naar bijvoorbeeld natuur, ecologie, geluid, functionaliteit (waaronder betrouwbaarheid en frequentie van de veerverbinding) en sociaaleconomische gevolgen in het Waddengebied. Op basis van deze effectonderzoeken en een wegingskader wat binnen de VBA wordt vormgegeven, kunnen uiteindelijk de beide oplossingsrichtingen met elkaar worden vergeleken en zal er, in afstemming met de betrokken provincie Fryslân en diverse gemeenten, een keuze door mij gemaakt kunnen worden. Deze keuze over de voorkeursvariant vindt naar verwachting in 2023 plaats. Uw Kamer zal hierover dan worden geïnformeerd.
Wat gaat u eraan doen om de Waddeneilanden en -havens op een vergelijkbare manier als op dit moment goed bereikbaar te houden in de nabije en verdere toekomst?
Zoals bij antwoord 6 beschreven lopen er meerdere processen rondom de bereikbaarheid van de Waddeneilanden en -havens. De uitkomsten daarvan kunnen op een positieve manier bijdragen aan het bereikbaar houden van de Waddeneilanden en -havens in de toekomst.
Kunt u aangeven hoe Duitsland en Denemarken in het Waddengebied ervoor zorgen dat de eilanden en havens goed bereikbaar zijn en blijven en hoe ze concreet omgaan met het op diepte en breedte houden van de vaargeulen?
Een onderdeel van het Vervolgonderzoek Bereikbaarheid Ameland 2030 is een internationale vergelijking. De internationale vergelijking richt zich op vergelijkbare varende verbindingen van eilanden in het Waddengebied (Nederland, Duitsland en Denemarken). Aan de Duitse en Deense autoriteiten die zich met vaargeulonderhoud in het Waddengebied bezighouden, zal de vraag worden gesteld hoe zij hiermee omgaan.
Klopt het dat bij Ameland dit najaar wordt gezocht naar een efficiëntere manier van baggeren, het anders verspreiden van de baggerspecie en de bagger verder weg brengen? Wanneer kunnen hiervan de uitkomsten worden verwacht en kan de Kamer daarover worden geïnformeerd?
Het antwoord onder vraag 6 schetst de meerdere acties die er voor de langere termijn lopen om de bereikbaarheid van de Waddeneilanden-en havens te blijven garanderen. Eerder is uw Kamer al geïnformeerd over het voornemen om te experimenteren met het structureel verder weg brengen van baggerspecie binnen het toen nog nieuw aan te besteden baggercontract (Kamerstuk 23 645, nr. 711). In november 2021 is het nieuwe contract voor Vaargeulonderhoud Waddenzee gestart. Hierbij gaat – specifiek op het traject Holwerd-Ameland – Rijkswaterstaat al op zeer korte termijn met de nieuwe aannemer proeven uitvoeren om te proberen het baggerwerk te reduceren. Daartoe wordt onder andere een proef voorbereid waarbij baggerspecie structureel verder weg wordt gebracht. Door het verder wegbrengen binnen de Waddenzee (naar verder van de vaargeul gelegen verspreidingslocaties) zal het terugstromen van slib naar de vaargeul naar verwachting afnemen, wat een gunstig effect zal hebben op de jaarlijkse baggervolumes. De eerste resultaten van deze proeven zijn eind 2023 bekend.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de korte- en langetermijnoplossingen die zijn afgesproken met betrekking tot de bereikbaarheid van Ameland? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de vertragingen bij de veerboot Holwerd-Nes (Ameland)?
Het Open Plan Proces heeft in 2016 meerdere kortetermijnoplossingen aangedragen (Kamerstuk 31 409, nr. 108). Om de betrouwbaarheid van de veerverbinding te verbeteren, hebben rederij Wagenborg en Rijkswaterstaat de kortetermijnmaatregelen uit het Open Plan Proces uitgevoerd. De uitgevoerde maatregelen betreffen de bochtafsnijding Vloedgeul, het aanbrengen van een knip in de dienstregeling, het doorvoeren van optimalisaties in het laad-en losregime, het realiseren van een sneldienst en het optimaliseren van het baggerregime. Na het uitvoeren van deze kortetermijnmaatregelen is het aantal vertragingen vanaf 2019 afgenomen. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd in het verslag van een schriftelijk overleg met de vaste commissie van Infrastructuur en Waterstaat (Kamerstuk 23 635, nr. 71) en de beantwoording van vragen van de leden De Vries, Dijkstra en Ziengs (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3778).
Daarnaast worden voor de lange termijn, zoals genoemd in de beantwoording van vraag 6, twee oplossingsrichtingen verder uitgewerkt in de VBA 2030. En verschijnt volgend jaar de Transitieschets Bereikbaarheid Waddengebied 2050, die handen en voeten krijgt in het kader van het Uitvoeringsprogramma Agenda voor het Waddengebied 2050. Deze stukken worden uiteraard ook met uw Kamer gedeeld.
Klopt het dat de eenmalige actie bij de vaargeul Westgat (tussen Ameland en Schiermonnikoog en van belang voor de haven van Lauwersoog) van een paar jaar terug ervoor heeft gezorgd dat deze goed op diepte blijft, ondanks de eerdere scepsis? Is er een evaluatie beschikbaar? Zo ja, kan de Kamer die krijgen? En wat leert Rijkswaterstaat uit deze casus voor de toekomst, ook voor andere situaties?
Het Westgat is in 2018 op verzoek van de regio, onder aanvoering van de provincie Groningen, als pilot eenmalig uitgebaggerd in opdracht van het Havenbedrijf Lauwersoog. Vanuit de verantwoordelijkheid als beheerder heeft Rijkswaterstaat inhoudelijke expertise aan de regionale partijen geleverd. Zoals gemeld in de antwoorden op Kamervragen van de leden De Vries en Dijkstra van 14 oktober 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 651)) zal de eindevaluatie van de pilot de betrokken regionale partijen inzicht geven in de kosten en baten van de eenmalige verdieping van het Westgat. Door de provincie Groningen is in september 2020 namens de betrokken partijen een tussenevaluatie van de pilot uitgebracht. In die tussenevaluatie staat dat de baggeringreep bij het Westgat een versterkend effect heeft (gehad) op de economische betekenis van de haven. De eindevaluatie van de pilot wordt eind dit jaar afgerond. De resultaten zullen dan door de betrokken regionale partijen openbaar worden gemaakt.
Klopt het dat de vaargeul naar Ameland gebaggerd wordt volgens een vaste route en er dus niet wordt «meebewogen» met de veranderende vaargeul? Zo ja, waarom gebeurt dit op deze wijze en wordt niet aangesloten bij de veranderende vaargeul? Welke gevolgen heeft dit voor de hoeveelheid baggerwerk daar?
Nee, dat klopt niet. Bij het baggeren van de vaargeul wordt steeds gestreefd naar minimalisatie van de hoeveelheid baggerwerk, onder andere door bij het vaargeulonderhoud zoveel mogelijk de natuurlijke morfologische ontwikkelingen van de geulen te volgen.
Wat is de situatie met betrekking tot het diepte houden van de vaargeul Boontjes (IJsselmeer-Harlingen)? In hoeverre klopt het dat hier, ondanks de eerder genoemde aangenomen motie, het pact van Marrum en de Gebiedsagenda toch gesteggel over is? Wanneer kan hierover duidelijkheid worden gegeven?
Het Omgevingsberaad Waddengebied (OBW) heeft het Ministerie van IenW geadviseerd de passage over de vaarweg Kornwerderzand-Harlingen (Boontjes) in het ontwerp Nationaal Waterprogramma (NWP) 2022–2027 in lijn te brengen met de tekst hierover in de Agenda voor het Waddengebied 2050. Voor de vaarweg Boontjes zou dit betekenen dit dat de huidige dimensies (diepte -3.80 m. NAP en breedte 100 m.) zou worden gegarandeerd gedurende de looptijd van het NWP (2022–2027).
Diverse stakeholders van het Omgevingsberaad Waddengebied zijn, naar aanleiding van informatie hierover in de verzamelbrief Wadden (Kamerstuk 29 684, nr. 220) van 6 oktober 2021, met elkaar in overleg gegaan of dit de juiste vertaling was van het Pact van Marrum en de Agenda voor het Waddengebied 2050.
In het Pact van Marrum dat in 2018 door de Waddenzeehavens en de Coalitie Wadden Natuurlijk (CWN) is ondertekend, zijn partijen overeengekomen dat natuur en havens van wereldklasse een gezamenlijke stip op de horizon vormen, die ze in nauwe onderlinge afstemming willen bereiken. Daarvoor onderschrijven partijen verschillende leidende principes. Een daarvan is dat bereikbaarheid van havens gegarandeerd blijft op de huidige afmetingen (diepgang en breedte) en dat ontwikkeling is gericht op vermindering van de impact van baggeren op de natuurwaar de in zee.
Inmiddels is er overleg geweest tussen stakeholders van het OBW over de doorvertaling. Dit heeft duidelijkheid gebracht omtrent bovenbedoelde passage in het NWP en het in lijn brengen van de Agenda.
Voor de vaarweg Boontjes betekent dit dat de huidige dimensies ten aanzien van diepte -3.80 m. NAP en breedte 100 m. in principe worden gegarandeerd gedurende de looptijd van het NWP (2022 tot en met 2027). De eerder met de regio afgesproken evaluatie van de onderhoudspilot van vaarweg Boontjes kan daarin echter nog wijziging brengen.
De evaluatie van de vaarweg Boontjes in 2022 zal worden uitgevoerd op de wijze zoals aangegeven door de voormalige Minister aan de hand van Kamervragen op 20 juli 2020 (Kamerstuk 3568). Bij deze evaluatie zullen niet alleen de overheden worden betrokken, maar ook de belanghebbende stakeholders, namelijk de havens en de Coalitie Wadden Natuurlijk (CWN). Op basis van de evaluatie, waarbij wordt gekeken naar de periode tot en met 2022 met een doorkijk naar de periode daarna, wordt bepaald hoe de situatie rond de Boontjes er vanaf 2023 tot en met 2027 (looptijd NWP) precies uit zal zien.
Het OBW zal schriftelijk worden geïnformeerd over, de hierboven aangegeven wijze waarop het NWP 2022–2027 in lijn wordt gebracht met de tekst in de Agenda voor het Waddengebied 2050.
De Waddenzeehavens, CWN en andere leden van het OBW geven aan de uitkomsten van deze evaluatie serieus te nemen. Bij de afweging van belangen zullen twee zaken tegelijkertijd meegewogen moeten worden, namelijk het verminderen van de impact van baggeren op de natuurwaarden en de het op orde houden van de bereikbaarheid van de haven van Harlingen via vaargeul Boontjes.
Een GSM-paraplu voor penitentiaire inrichtingen |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politiechef is vrijheden zware criminelen in gevangenis beu: «Hoe humaan moet het zijn»?»?1
Ja.
In hoeverre onderschrijft u het standpunt van politiechef Ekelmans dat zware criminelen teveel vrijheid hebben in de gevangenis?
Het geschetste dilemma, namelijk dat van de veiligheid van de samenleving versus de grondrechten van gedetineerden, herken ik. De aanpak van georganiseerde criminaliteit leidt tot een toename van arrestaties van een «buitencategorie» van personen verdacht van zware criminaliteit. Deze personen realiseren zich dat lange gevangenisstraffen in het verschiet liggen en hebben er veel voor over om hun straf te ontlopen of om tijdens detentie door te kunnen gaan met criminele activiteiten. Met de macht en middelen waarover ze beschikken lukt ze dit op dit moment te vaak. In mijn brief van 22 november jl. heb ik uiteengezet welke maatregelen ik hierop ga treffen.2
Deelt u de mening dat het uitgangspunt moet zijn dat communicatie door gedetineerden via een mobiele telefoon met de buitenwereld in beginsel niet mogelijk moet zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom?
Ja, die mening deel ik. Mobiele telefoons mogen niet in bezit van gedetineerden zijn, omdat ze dan ongecontroleerd met de buitenwereld kunnen communiceren en zo door kunnen gaan met crimineel handelen.
Welke mogelijkheden heeft u om communicatie met de buitenwereld door gedetineerden te beperken?
Gedetineerden hebben recht op communicatie met de buitenwereld, dat is belangrijk voor hun re-integratie. Bij gedetineerden met een hoog risicoprofiel houdt DJI intensief toezicht op deze contacten. Zo worden telefoongesprekken standaard opgenomen en luistert DJI deze uit ter voorkoming of opsporing van strafbare feiten of om de veiligheid in de inrichting te handhaven.3
De invoer en het gebruik van mobiele telefoons door gedetineerden wordt op diverse manieren beperkt. Er is een toegangscontrole voor gedetineerden en bezoekers. Luchtplaatsen worden voor gebruik geïnspecteerd op contrabande. En er zijn periodieke celinspecties. Ook worden zogenaamde mobifinders en honden ingezet die telefoons kunnen opsporen. Sinds eind 2019 zijn personen die verboden voorwerpen zoals een telefoon een gevangenis binnensmokkelen strafbaar. En om de aanpak van contrabande te intensiveren heb ik eerder structureel € 3 miljoen per jaar beschikbaar gesteld.
Wat is de status van de «GSM-paraplu» waarmee telefoonverkeer vanuit een penitentiaire inrichting verstoord kan worden?
DJI heeft onderzoek gedaan naar de toepassing van een GSM paraplu in de penitentiaire inrichtingen. Daarna hebben diverse marktpartijen oplossingen gepresenteerd en er is een offerte uitgebracht. Zoals toegelicht in eerdere Kamervragen van het lid Van Haga hebben de technische complexiteit, de beperkte effectiviteit en de hoge kosten die gemoeid gaan met de GSM-paraplu ertoe geleid dat de opdracht niet is gegund en daarmee is stopgezet.4 Dit is een teleurstellend resultaat. Het versterken van het tegengaan van telefoongebruik is en blijft een belangrijk onderdeel van de aanpak om crimineel handelen in detentie tegen te gaan. Daarom doet DJI nu verder onderzoek naar de mogelijkheden van GSM-detectie binnen het gevangeniswezen. Hierbij wordt samengewerkt met de politie. In de volgende voortgangsbrief over het gevangeniswezen zal ik de stand van zaken opnemen.
Is de «GSM-paraplu» volgens u een waardevol instrument om telefoonverkeer vanuit een penitentiaire inrichting te verstoren? Zo ja, wat is ervoor nodig om dit instrument zo snel mogelijk in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt de GSM paraplu niet als juiste oplossing voor het tegengaan van mobiele telefoons in gevangenissen gezien. Aan een alternatief wordt gewerkt, zie ook antwoord 5.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat gevangeniswezen en tbs van 2 december a.s. beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat woningverhuurders met een miljardenclaim dreigen richting de staat. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Woningverhuurders dreigen met miljardenclaim tegen staat»?1
Ja.
Bent u bereid om voor de voorgenomen invoering om het aantal WOZ-punten in het woningwaarderingsstelsel te maximeren op 33% per ommegaande de interne adviezen over het eigendomsrecht naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op voornoemd artikel, de eerdere aankondiging dat een gerechtelijke procedure wordt gestart als de maatregel ongewijzigd in werking treedt en het feit dat het Ministerie van BZK een concept-dagvaarding heeft ontvangen, ligt het in de rede dat ten aanzien van deze maatregel mogelijk een gerechtelijke procedure wordt gestart. In het licht van die mogelijke procedure ben ik niet bereid om de interne adviezen met betrekking tot het eigendomsrecht openbaar te maken.
Bent u bereid om voor de voorgenomen invoering om het aantal WOZ-punten in het woningwaarderingsstelsel te maximeren op 33% per ommegaande de formele en informele adviezen van de Landsadvocaat over het eigendomsrecht naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Mijn verantwoordelijkheid als Minister brengt mee dat ik telkens een eigen afweging maak voor welke gevallen ik de Landsadvocaat inschakel. Voor de bovengenoemde maatregel heb ik, gelet op de aankondiging dat een gerechtelijke procedure wordt gestart als de maatregel ongewijzigd in werking treedt en de binnengekomen concept-dagvaarding, aanleiding gezien om in overleg te treden met de Landsadvocaat. Voor adviezen van de Landsadvocaat die zijn opgesteld na 1 juli 2021 geldt dat deze in beginsel openbaar gemaakt kunnen worden, als het gaat om adviezen over beleid en het procesbelang van de Staat zich niet verzet tegen openbaarmaking. Ook dit is overeenkomstig de eerdergenoemde kabinetsreactie.2 De hier bedoelde advisering van de Landsadvocaat dateert echter van april 2021, dus van voor de datum waarop de nieuwe beleidslijn van kracht is geworden. De Landsadvocaat hoefde destijds nog geen rekening te houden met mogelijke openbaarmaking van de adviezen. Daarom wil ik deze adviezen niet verstrekken aan de Kamer. Ook indien de adviezen van na 1 juli 2021 zouden dateren, zouden deze op dit moment in de tijd niet worden verstrekt gelet op de aangekondigde gerechtelijke procedure.
Bent u bereid voor de voorgenomen invoering om het aantal WOZ-punten in het woningwaarderingsstelsel te maximeren op 33% te zijner tijd het advies van de Raad van State over het eigendomsrecht naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Adviezen van de Raad van State over algemene maatregelen van bestuur worden altijd openbaar gemaakt gelijktijdig met de bekendmaking van de algemene maatregel van bestuur. Ik kan de toezegging doen de Tweede Kamer erop te wijzen als het advies gepubliceerd is.
Bent u bekend met het rapport «Peer review of the Wood Pellet Damage Report in Estonia by SOMO» van Indufor?1
Ja.
Klopt het dat uit het onderzoek van Indufor blijkt dat de conclusies uit het op 6 juli 2021 gepresenteerde SOMO rapport niet kunnen worden hard gemaakt, dat er geen sprake is van schendingen van de Nederlandse criteria voor duurzame biomassa, dat er in geen enkel geval sprake is bosbeheer dat niet voldoet aan de duurzaamheidseisen, en dat er in het overgrote deel van de in het SOMO rapport gepresenteerde gevallen geen sprake is van een misstand?
Zoals ik heb aangegeven tijdens het notaoverleg Klimaat en Energie van 7 juli jl. neem ik signalen rondom misstanden bij biogrondstoffenstromen zeer serieus. Ik heb daarom de Nederlandse emissieautoriteit (NEa) – als bestuursrechtelijk toezichthouder – gevraagd de zaak te onderzoeken. Ik heb de NEA gevraagd hiervoor contact te zoeken met de Estse autoriteiten en andere relevante partijen, waaronder de milieuorganisaties uit Estland, conform het verzoek van de motie-Thijssen en Van der Lee (Kamerstuk 32 813 nr. 802). Tevens heb ik de NEa verzocht ook het recent uitgekomen Indufor-rapport in hun onderzoek mee te nemen.
Zodra het onderzoek van de NEa is afgerond zal ik uw Kamer hierover informeren. Dit is een complexe kwestie, waardoor dit onderzoek waarschijnlijk enkele maanden in beslag neemt. Om de onafhankelijkheid van dit onderzoek niet in het geding te brengen, doe ik nu nog geen uitspraken over de inhoud van beide rapporten.
Kunt u een uitgebreide appreciatie geven van zowel het onderzoek door Indufor als het SOMO rapport en daarbij aangeven of er volgens u al dan niet schendingen van de Nederlandse criteria voor duurzame biomassa hebben plaatsgevonden bij de productie van biomassa uit Estland?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat SOMO en Greenpeace niet bereid zijn om de onderliggende stukken bij het SOMO-rapport ter beschikking te stellen, zodat de beweringen uit het SOMO rapport kunnen worden gecontroleerd?
Ik heb vernomen dat Energie-Nederland in een begeleidende brief bij het Indufor-rapport heeft aangegeven dat zij geen toegang hadden tot de onderliggende stukken van het SOMO-rapport, maar dat SOMO zelf heeft laten weten dat zij zich dienstbaar hebben opgesteld en in hun ogen niet goed in staat zijn gesteld om gericht informatie te delen. Ik ken de onderliggende overwegingen van beide partijen hierbij niet. In zijn algemeenheid deel ik de mening dat het helpt om het debat op basis van controleerbare feiten te voeren.
Deelt u de mening dat deze opstelling van zowel SOMO als Greenpeace de zuiverheid van het debat over biomassa geen goed doet en dat dit debat zou moeten worden gevoerd op basis van controleerbare feiten? Wat vindt u ervan dat dit laatste nu niet goed mogelijk is, omdat onderliggende stukken bij het SOMO-rapport worden achtergehouden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u tevens de mening dat het onverstandig is om opties voor de verduurzaming van de Nederlandse energiemix vroegtijdig uit te sluiten, zeker als dat gebeurt op basis van niet controleerbare beweringen?
Ik deel de mening dat het onverstandig is om opties voor verduurzaming vroegtijdig uit te sluiten. We hebben deze luxe simpelweg niet als we onze doelen op een betaalbare wijze willen halen. Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van biogrondstoffen noodzakelijk is in de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire energiemix in 2030 en 2050. Daarbij geldt voor het kabinet het uitgangspunt dat alleen duurzame biomassa een bijdrage aan die transitie kan leveren en dat duurzame biogrondstoffen uiteindelijk zo hoogwaardig mogelijk moeten worden ingezet. Het gaat daarbij om hoogwaardige toepassingen waar nu en op de lange termijn geen duurzaam alternatief voor handen is, zoals duurzame brandstoffen voor zwaar transport en wegverkeer (geavanceerde biobrandstoffen), duurzame energie voor de industrie (hoge temperatuurwarmte) en groen gas (ter vervanging van aardgas).
Deelt u de constatering dat de Nederlandse criteria voor duurzame biomassa de strengste ter wereld zijn?
De Nederlandse duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen behoren inderdaad tot de strengste ter wereld. Het kabinet zet erop in dat een zo hoogwaardig mogelijke toepassing van biogrondstoffen gewaarborgd blijft.
Klopt het dat deze duurzaamheidscriteria in nauw overleg met natuur- en milieuorganisaties zijn opgesteld, binnen het Convenant Duurzaamheid Biomassa, en dat de onafhankelijk rapporteur onder het Convenant (CE Delft) heeft vastgesteld dat de in Nederland meegestookte biomassa zowel in 2019 als in 2020 voldeed aan de in het Convenant afgesproken criteria?
De criteria zijn in nauw overleg tussen de genoemde partijen vastgesteld. Volgens de onafhankelijke rapporteur is in 2020 voor 100% voldaan aan de wettelijke en bovenwettelijke duurzaamheidseisen. In 2019 is volgens de rapporteur voor 94,8% van de biomassa voldaan, waarbij aangegeven wordt dat voor de overige 5,2% niet geconcludeerd kan worden dat deze niet duurzaam zou zijn.
Hoe beoordeelt u in deze context het besluit van de natuur- en milieuorganisaties (Greenpeace, Milieudefensie, Natuur & Milieu, het Wereld Natuur Fonds en de Natuur- en Milieufederaties) om binnen één dag na publicatie van het SOMO-rapport uit het Convenant Duurzaamheid Biomassa te stappen? Draagt deze opstelling volgens u bij aan het open en zuiver voeren van het debat over biomassa?
Ik betreur de keuze van de NGO’s om uit het convenant te stappen. Het convenant betreft juist een mooi voorbeeld hoe marktpartijen en milieuorganisaties kunnen samenwerken in de transitie naar een klimaatneutrale samenleving. Over de mogelijk juridisch aspecten van het besluit van de NGOs kan ik geen uitspraken doen, de Nederlandse overheid is geen partij in het Convenant Duurzaamheid Biomassa.
Kunnen deze organisaties überhaupt zomaar uit dit convenant stappen en besluiten dat zij de daarin gemaakte afspraken niet langer na willen komen als de andere partijen uit het convenant de gemaakte afspraken wel na blijven komen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven wat het betekent voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving wanneer houtachtige biomassa voor de warmteproductie bij warmtenetten niet meer toegepast mag worden en niet meer gesubsidieerd wordt? Wat betekent dit voor de realisatie van de in het Klimaatakkoord afgesproken doelstellingen en wat zouden de meerkosten zijn om het gat in de doelstelling op andere wijze in te vullen?
Het kabinet heeft in het kader van de uitvoering van de moties Sienot c.s. (Kamerstuk 32 813 nr. 537) en Van Esch c.s. (Kamerstuk 30 175 nr. 372) PBL en TNO onderzoek laten doen naar de consequenties zijn van het (versneld) stoppen van het afgeven van nieuwe subsidiebeschikkingen ten bate van lagetemperatuurwarmte uit houtige biogrondstoffen. Deze studies zijn op 9 juni jl. met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 32 813 nr. 723).
PBL constateert in haar studie dat, doordat alternatieve duurzame warmtebronnen (geothermie, aquathermie, e.v.) nog in de kinderschoenen staan, het niet aannemelijk is dat deze bronnen de rol van houtige biogrondstoffen voor 2030 kunnen overnemen, wanneer op korte termijn gestopt wordt met het toekennen van beschikkingen aan houtige biogrondstoffen. PBL stelt vast dat dan «de verduurzamingsambitie voor warmtenetten uit het Klimaatakkoord vermoedelijk moet worden losgelaten en die voor de hele gebouwde omgeving onzekerder wordt.»
TNO stelt, in lijn met PBL, vast dat de grootschalige toepassing van alternatieven nog uitdagingen kent, waardoor de toepassing van deze alternatieven onzeker is met het oog op het realiseren van de Klimaatakkoorddoelen. Ervan uitgaande dat alternatieven opschaalbaar zijn (waarvan ook PBL aangeeft dat dat tot 2030 niet het geval is), zullen de kosten van het Rijk in de periode tot 2045 naar verwachting stijgen met ca. 2,7 en 1,5 miljard euro wanneer in respectievelijk 2020 en 2025 gestopt wordt met de subsidiëring van deze bronnen (ten opzichte van een situatie waarin nieuwe subsidie-afgifte doorgaat tot 2030). Omdat de SDE++ via de ODE op de energierekening gefinancierd wordt, zullen stijgende SDE++-uitgaven een stijgend effect hebben op de energierekening. Vanuit nationale kosten bestaat een diffuser beeld: gezien de grote onzekerheidsmarge kan TNO geen significante verandering vaststellen in de nationale kosten bij het vervangen van houtige biogrondstoffen door alternatieve technieken voor warmtenetten (geothermie, aquathermie, restwarmte). Wel blijken warmtenetten voor een aanzienlijk deel van Nederland de goedkoopste verduurzamingsstrategie. Wanneer een beperktere inzet van biogrondstoffen ertoe leidt dat meer huizen via andere verduurzamingsroutes aardgasvrij gemaakt moeten worden, zal dit tot aanvullende nationale kosten leiden.
Berichten dat op meerdere plaatsen in Nederland, maar in ieder geval in de Achterhoek, West-Brabant en in Zeeland, het momenteel niet mogelijk is om binnen 30 minuten een testlocatie voor Testen voor Toegang te bereiken |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u er mee bekend dat de Testen voor Toegang-locaties in Zeeuws-Vlaanderen gesloten zijn en dat Testen voor Toegang nu betekent dat burgers 10 euro tol voor de Westerscheldetunnel en vaak meer dan een uur in de auto kwijt zijn om getest te kunnen worden?1
Dit is niet (meer) noodzakelijk. Op 14 oktober is er een testlocatie op Terneuzen geopend.
Bent u er mee bekend dat de Testen voor Toegang-locaties in de Achterhoek gesloten zijn en dat Testen voor Toegang nu betekent dat burgers vaak ruim meer dan een half uur in de auto kwijt zijn om getest te kunnen worden?2
Dit is niet (meer) noodzakelijk. Op 14 oktober is er een testlocatie op Winterswijk geopend.
Bent u er mee bekend dat de Testen voor Toegang-locaties in Roosendaal gesloten zijn en dat Testen voor Toegang nu betekent dat burgers meer dan een half uur in de auto kwijt zijn om getest te kunnen worden?3
Dit is niet (meer) noodzakelijk. Op 14 oktober is er een testlocatie op Roosendaal geopend.
Bent u er mee bekend dat de Stichting Open Nederland, die het systeem voor Testen voor Toegang beheerd, op 11 oktober 2021 is overgestapt op een nieuw systeem waarbij testaanbieders per test worden betaald en zijzelf kunnen aangeven waar ze testlocaties openen?4
Ja, dat is in opdracht van mijn ministerie gebeurd.
Kunt u aangeven op welke plekken in Nederland het nog meer niet meer mogelijk is om binnen 30 minuten een Testen voor Toegang-locatie te bereiken?
Er is momenteel een landelijke dekking van 99% waarin burgers binnen 30 minuten reizen bij een testlocatie aanwezig kunnen zijn. In Zeeland lukt dat nog niet voor iedereen. Daar opent deze week nog een teststraat in Renesse en zijn mijn ministerie en SON in gesprek met de veiligheidsregio, de provincie en gemeenten om ook in west Zeeuws-Vlaanderen een oplossing te vinden. Ook in Stadskanaal opent deze week een testlocatie net als in Dokkum. Waarbij voor de openingstijden voor de locatie in Dokkum geldt dat deze op vrijdag van 14.00 uur tot 18.00 uur en zaterdag van 11.00 tot 18.00 uur open is.
Hoe gaat u per direct uitvoering geven aan het door de Kamer opgelegde besluit om er zorg voor te dragen dat mensen minstens binnen een halfuur reistijd een test kunnen laten afnemen en het aantal locaties daarop aan te passen?
Er wordt op dit moment al uitvoering gegeven aan de motie door middel van verschillende acties om de plekken te minimaliseren waar niet binnen 30 minuten reistijd een testlocatie beschikbaar is. Stichting Open Nederland is samen met mijn ministerie, gemeentes, veiligheidsregio’s en testaanbieders in gesprek die testlocaties hebben in regio’s waar momenteel geen testlocatie beschikbaar is.
De Open House is een systeem waar marktwerking geldt. De markt heeft de tijd nodig om optimaal aan te sluiten bij de vraag. Daar is een actieve marktmeester voor nodig en SON heeft die rol ook op zich genomen. Daarbij is het van belang dat de testaanbieders inzicht hebben in de verwachte vraag; SON geeft daarom inzicht en brengt waar nodig gemeenten en aanbieders bij elkaar. Daarnaast blijft het mogelijk voor ingeschreven testaanbieders om dagelijks locaties te openen of te sluiten. Ook kunnen nieuwe testaanbieders zich elke 20e van de maand aanmelden voor de Open House.
Hoe gaat u per direct uitvoering geven aan de door u zelf gedane belofte om ervoor te zorgen dat 90 procent van de bevolking binnen 20 minuten bij een testlocatie zou kunnen komen?
Ik geef uitvoering aan de motie van de Kamer om iedereen binnen 30 minuten rijafstand te kunnen laten testen door SON de opdracht te geven om geïnteresseerde testaanbieders die voldoen aan de kwaliteitsnormen toe te laten tot de markt en door SON opdracht te geven de rol van marktmeester te vervullen. Dit heeft er toe geleid dat op dit moment 99% van de burgers zich kan laten testen binnen 30 minuten op één van de ruim 400 locaties. Hiermee is het aantal testlocaties al meer dan verdrievoudigd ten opzichte van de situatie van voor 11 oktober 2021.
Wilt u de veiligheidsregio’s informeren waar niet aan de genoemde maximum reistijd voor het bereiken van een testlocatie kan worden voldaan, om zolang dit niet geregeld is terstond alle handhaving van het gebruik van de CoranaCheck-app op te schorten?
Er kan geen sprake zijn van het opschorten van de handhaving op het gebruik van de CoronaCheck-app. De inzet van coronatoegangsbewijzen is er voor bedoeld om de risico’s op verspreiding van het virus te verlagen. Het opschorten van de handhaving zou ertoe leiden dat we in die regio’s een grotere kans op besmetting zouden toestaan, wat knelt met het principe dat we de kwetsbaren willen beschermen en de druk op de zorg willen beperken.
Het aantal evacuaties vanuit de ambassade in Kaboel |
|
Pieter Omtzigt , Jasper van Dijk |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de mail van 12 augustus 20.17 uur waarin staat: «Ons team is dringend verzocht uitvoering te geven aan een besluit van het BWO om de lijst van hardheidsclausule gevallen terug te brengen van 60 naar 3. Waarop dit getal is gebaseerd is niet duidelijk. De post moet die keuze maken en vandaag voorleggen aan de ambtelijke leiding»?1
Ja.
Herinnert u zich dat meerdere Ministers in het plenaire debat over de evacuatie uit Afghanistan ontkenden dat er sprake was van het cijfer 3 in het bewindspersonenoverleg?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het debat van 15 september jl. een toelichting gegeven op de gesprekken die hierover in het bewindsliedenoverleg van 11 augustus plaatsvonden. Daarbij heeft zij aangegeven: «Er is in de ministerraad gekeken en er is overleg geweest, om af te ronden dat het lokale personeel met een kerngezin kon komen. Er is een discussie geweest over de vraag hoeveel anderen konden meekomen. Er zijn op ambtelijk niveau gesprekken geweest met de IND over de vraag of de IND kon kijken wie vanuit de 60 personen ook afhankelijk inwonend waren. Gelijke monniken, gelijke kappen: kan het precies hetzelfde zijn als bij de tolkenregeling?» Ook heeft zij aangegeven dat in de terugkoppeling aan de ambassade «niet [is] gesteld: het moeten er drie worden» en dat zij «... weet ... dat niet de instructie is gegeven: «het moeten slechts drie mensen zijn».» Zoals aangegeven, is het getal drie in de terugkoppeling uiteindelijk gebruikt ter illustratie om een orde van grootte aan te geven.
De Minister-President heeft in het debat van 15 september aangegeven dat op 11 augustus «is ... afgesproken dat we vasthouden aan het besprokene dat ook in de ministerraad van 9 juli aan de orde was over lokale medewerkers en hun kerngezin en ... dat wordt gekeken naar enkele uitzonderingen op humanitaire gronden voor andere familieleden, vergelijkbaar met wat ook bij de tolken gebeurt» en «[of we] dat cijfer kunnen terugvinden in de verslagen van de bwo's en de ministerraden. Dat is niet zo.».
Kunt u aangeven of in de verslagen van de bewindspersonen ergens sprake is van (ongeveer) 3 mensen, die – ook al behoren zij niet tot het kerngezin – geëvacueerd kunnen worden? Kunt u de precieze zinnen die in de verslagen van de bewindspersonenoverleggen tussen 10 en 12 augustus die aan die selectie refereren, openbaar maken?
In het verslag van het bewindsliedenoverleg van 11 augustus 2021 worden geen aantallen genoemd. Het getal van (ongeveer) drie komt niet in de verslagen voor. In het verslag worden de woorden «zeer restrictief» gebruikt, analoog aan de tolkenregeling voor wat betreft familieleden buiten het kerngezin.
Klopt het dat er geen enkele regeling is die de verslagen van bewindspersonenoverleggen (staats)geheim maakt? Kunt u dit heel precies toelichten?
Ministers leggen verantwoording af voor de besluiten die zij nemen, het kabinet legt verantwoording af voor het gevoerde beleid. Uit artikel 45, derde lid, van de Grondwet volgt dat de ministerraad de eenheid van het kabinetsbeleid bevordert. Het openbaar maken van de opvattingen van ministers, kan de eenheid van het kabinetsbeleid in gevaar brengen. Aantasting van de eenheid van het kabinetsbeleid is daarom in het algemeen in strijd met het belang van de staat. Om deze reden wordt informatie over de opvattingen binnen het kabinet niet openbaar, zoals bijvoorbeeld verslagen van de (Rijks)ministerraad en voorbereiding voor onderraden, andere overleggen van bewindslieden en ambtelijke voorportalen. De besluiten die ten tijde van de Afghanistancrisis door de individuele bewindspersonen zijn genomen, al dan niet in overleg met een of meer collega’s, zijn de Tweede Kamer gemeld in Kamerbrieven en het feitenrelaas.
Kunt u de verslagen van de bewindspersonenoverleggen over Afghanistan die tussen 10 en 12 augustus gehouden zijn aan de Kamer sturen?
Nee. Zie het antwoord op vraag 4.
Indien u de verslagen niet wilt sturen, kunt u dan aangeven welk belang van de staat (onder artikel 68 van de Grondwet) gediend is met het niet verstrekken van deze verslagen?
Zie het antwoord op vraag 4.
In antwoord op Kamervragen schrijft de Minister van Buitenlandse Zaken dat het getal van 3 wel genoemd is in de uitwisseling; kan de Minister van Buitenlandse Zaken aangeven in welke uitwisseling dit getal van 3 genoemd is? Was dat een vergadering, een telefoongesprek, wanneer vond het plaats en wie waren de deelnemers?2
Zoals uiteengezet in de antwoorden op de eerdere Kamervragen van het lid Van Dijk, zijn de conclusies van het bewindsliedenoverleg telefonisch overgebracht aan de Nederlandse ambassadeur. Om de conclusie van het bewindsliedenoverleg te illustreren dat «zeer restrictief» met uitzonderingen bovenop de kerngezinsleden moest worden omgegaan, is in de loop van dat telefoongesprek het getal drie als orde van grootte genoemd, zonder dat dat als een absoluut aantal is bedoeld.
Herinnert u zich dat de indieners van deze vragen vroegen om alle vragen ten minste 72 uur voor het debat over Afghanistan te beantwoorden? Waarom lukt dat niet?
Het kabinet zet zich maximaal in om alle Kamervragen binnen de reguliere termijn van drie weken te beantwoorden. Naast de continue inzet die wordt gepleegd om alle mensen die nog in aanmerking komen voor overkomst naar Nederland uit Afghanistan in veiligheid te brengen. Het kabinet hecht eraan te wijzen op de bijzonder grote werklast die dit met zich meebrengt.
Kunt u deze vragen voor woensdag 13 oktober 12.30 uur en een voor een beantwoorden?
Nee, we hebben ons best gedaan maar het is helaas net niet gelukt.
De uitvoering van onderzoek naar de mogelijke risico’s van biobrandstoffen voor scheepsmotoren in de binnenvaart |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «ASV kraakt FAME-onderzoek; geen oog voor de praktijk» en «ASV: onderzoek naar FAME deugt niet»?1, 2
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek die vanuit de Algemeene Schippersvereeniging (ASV) klinkt over de wijze waarop het onderzoek waartoe de motie Bisschop/Alkaya (Kamerstuk 35 626, nr. 25) oproept wordt uitgevoerd?
In 2020 heb ik de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en het Expertise en Innovatiecentrum Binnenvaart (EICB) opdracht gegeven om onderzoek uit te voeren naar de toepassing van biobrandstof in de binnenvaart. Uit dit onderzoek kwam voort dat er enkele technische risico’s waren, maar dat deze beheersbaar zijn. TNO concludeerde ook dat in de binnenvaart de laatste vijf jaar al ervaring is opgebouwd met de toepassing van biobrandstof-blends. In de sector ontstond ondanks het onderzoek toch onrust over het bijmengen van biobrandstof, wat tot de vraag om een vervolgonderzoek leidde in de motie Bisschop/Alkaya.3 Ik heb kennisgenomen van de kritiek van de ASV op dit vervolgonderzoek.
Ten eerste spreekt de ASV haar zorgen uit over de focus van het onderzoek op datgene wat schippers kunnen doen om veilig met biobrandstof te kunnen varen, in plaats van de risico’s die mogelijk onzuivere brandstof met zich meebrengt. Ik heb het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) opdracht gegeven onderzoek uit te voeren naar de risico’s van verschillende soorten biobrandstoffen voor scheepsmotoren in de binnenvaart en hoe de reductieverplichting op een zorgvuldige wijze vormgegeven kan worden, zoals gevraagd in de motie Bisschop/Alkaya. Hieruit zullen aanbevelingen volgen voor alle relevante betrokken partijen, inclusief overheid, schippers, brandstofleveranciers, etc. Deze aanbevelingen zullen voor het einde van het jaar door NEN met de betrokken partijen en Uw Kamer worden gedeeld.
De reductieverplichting van 6% zal per 1 januari worden ingevoerd. Besloten is echter om voor de binnenvaart de jaarlijks groeiende jaarverplichting van de REDII niet in het Besluit energie vervoer op te nemen. Hierover is Uw Kamer geïnformeerd bij de aanbieding van het Besluit energie vervoer.4
Als tweede geeft de ASV aan dat het NEN onderzoek vooral uit deskresearch zou bestaan. Naast deskresearch worden in het onderzoek praktijkervaringen verzameld door middel van het Meldpunt Binnenvaart, en is een enquête verspreid onder binnenvaartschippers. Het Meldpunt Binnenvaart is op initiatief van BLN-Schuttevaer, CBRB, de Nederlandse Organisatie Voor de Energiebranche en IVR5 opgezet voor binnenvaartschippers die problemen ervaarden met biobrandstof. De enquête bedraagt onder andere vragen over de kwantiteit, kwaliteit, testen en certificaten van de getankte biobrandstof en de eventuele consequenties.
Als laatste wijst de ASV erop dat zij niet betrokken is geweest bij het onderzoek. De ASV is betrokken bij het opstellen van de onderzoeksvraag. Haar commentaar is deels verwerkt en de ASV heeft een toelichting ontvangen op de verwerking van haar commentaar. Gedurende het onderzoek heeft NEN de ASV via het algemene contactadres, zoals vermeld op de ASV website, benaderd voor het invullen van voornoemde enquête. Daarnaast zijn ook individuele schippers benaderd. Zodra het onderzoek is afgerond zullen de resultaten met de branche, waaronder ook de ASV, worden besproken.
Kunt u aangeven op welke wijze – en vanaf welk moment – de binnenvaartschippers zijn betrokken bij het uitgezette onderzoek?
De binnenvaartschippers zijn vanaf het begin betrokken via hun branchevertegenwoordigers, CBRB, BLN-Schuttevaer en ASV. De onderzoeksvragen zijn eerst aan hen voorgelegd. Hun commentaar daarop is deels verwerkt of gemotiveerd niet verwerkt voor het onderzoek in opdracht werd gegeven. Gedurende het onderzoek zijn ook individuele schippers benaderd door middel van de eerdergenoemde enquête. Ook is er in het onderzoek gebruik gemaakt van de ingekomen meldingen (25) bij het Meldpunt Binnenvaart.
Klopt het dat het onderzoek door NEN zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot deskresearch en dat de op handen zijnde implementatie van de herziene Richtlijn hernieuwbare Energie (REDII) hierbij een rol heeft gespeeld?
In het onderzoek worden naast deskresearch praktijkervaringen verzameld door middel van het Meldpunt Binnenvaart en de eerdergenoemde enquête. Het onderzoek is er verder op gericht datgene te doen wat mogelijk is voor de Kamerbehandeling van het Besluit energie vervoer, zoals gevraagd in de motie Bisschop/Alkaya. Aangezien het onderzoek niet volledig voor de Kamerbehandeling van het Besluit energie vervoer kan worden afgerond, is besloten om voor de binnenvaart af te zien van de jaarverplichting uit de REDII.
Deelt u de mening dat tijdsdruk geen argument mag zijn om de scope van dit door de Kamer gevraagde onderzoek smal te houden?
NEN formuleert antwoorden op de onderzoeksvragen uit de motie Bisschop/Alkaya, met de middelen die kunnen worden ingezet binnen de tijd die de motie Bisschop/Alkaya heeft aangegeven. Dat wil zeggen dat NEN onderzoek verricht met de data die zij voor de Kamerbehandeling Besluit energie vervoer konden verzamelen en ter beschikking hadden (o.a. van het Meldpunt Binnenvaart en reacties en ervaringen van schippers zelf). In een langduriger onderzoek hadden meer data verzameld kunnen worden. Ook vergt het nauwkeurig meten en analyseren van de aanwezige brandstoffen (bijv. het meten van Cloud Point, CFPP, CFBT, SMG, en gehaltes aan monoglyceriden) veel tijd. In deze setting is NEN afhankelijk van de snelheid van data-analyses en reacties van respondenten. NEN zal aangeven in haar rapport welke onderzoeksvragen nog openstaan om tot veilige toepassing van biobrandstof in scheepsmotoren te komen. Indien de resultaten aanleiding geven voor vervolgonderzoek, zal Uw Kamer worden geïnformeerd hoe daar opvolging aan wordt gegeven.
Klopt het dat de insteek vanuit NEN koerst op «good housekeeping»? Zo ja bent u bereid om de onderzoekers opdracht te geven om tevens de praktijkwerking en het kwaliteitsgehalte van biobrandstoffen te laten onderzoeken door middel van veldonderzoek?
De praktijkwerking en het kwaliteitsgehalte van biobrandstoffen maken deel uit van de onderzoeksopdracht en dit zal ook in het rapport terugkomen. NEN is bezig met de beantwoording van alle vragen gesteld in de motie Bisschop/Alkaya en zal aanbevelingen doen aan alle partijen in de keten voor mogelijke vervolgstappen en oplossingen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 aangaf, indien de resultaten aanleiding geven voor vervolgonderzoek, zal Uw Kamer worden geïnformeerd hoe daar opvolging aan wordt gegeven.
Wat gaat u verder ondernemen om het vertrouwen van de binnenvaartsector ten aanzien van dit onderzoek te herwinnen?
Ik ben en blijf in gesprek met de branche over de conclusies en aanbevelingen die uit dit onderzoek naar voren zullen komen en zal de branche blijven betrekken bij een eventueel vervolg. Ook zal ik samen met de branche de eerste jaren van een verplichting blijven monitoren.
Het bericht dat Ter Apel overvol is |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u van de drukte in Ter Apel waar mensen in tenten op stoelen moeten slapen en vechtpartijen zijn uitgebroken vanwege de toename van het aantal asielzoekers?1
Het tekort aan opvangplekken is vooral zichtbaar aan het begin van het asielproces in Ter Apel. Nieuw binnenkomende asielzoekers kunnen niet meer worden opvangen op andere locaties, waardoor zij de nacht moeten doorbrengen in paviljoens buiten het azc. Dit heeft gevolgen voor de kwaliteit en veiligheid van de opvang en zorgt voor inhumane en onveilige situaties. Ik besef dat het een zeer onwenselijke situatie is, zowel voor nieuw binnenkomende asielzoekers, het betrokken personeel en inwoners van de gemeente Westerwolde. Dat betreur ik zeer. Met de betrokken partijen doe ik er alles aan om deze situatie in de toekomst te voorkomen.
Wat is uw reactie op de noodpreek uit de gemeente Westerwolde?
Op 20 oktober jl. heeft de voorzitter van de veiligheidsregio Groningen een bijstandsverzoek gedaan op grond van artikel 51 Wet veiligheidsregio’s. In reactie hierop heeft het kabinet de commissarissen van de Koning op 22 oktober jl. verzocht om op korte termijn per provincie 100 extra opvangplekken te realiseren en te exploiteren om Ter Apel te ontlasten. Dit verzoek heeft geresulteerd in bijna 700 extra opvangplekken. Vanuit het kabinet is veel waardering voor de provincies die aan deze oproep gehoor hebben gegeven. Dit heeft de druk op Ter Apel al aanzienlijk verminderd. Daarnaast zijn er de afgelopen periode veel nieuwe noodlocaties geopend. De verwachting is dat hierdoor de druk op aanmeldcentrum Ter Apel ook de komende periode zal afnemen.
Op 26 oktober jl. is met de commissarissen van de Koning in hun rol als Rijksheer geconcludeerd dat, ondanks dat de problematiek niet volledig is opgelost, de reguliere governance van Landelijke en Provinciale Regietafels weer aan zet is om deze opgave aan te pakken. Dit is tijdens de Landelijke Regietafel van 3 november jl. bevestigd. Daarmee is het bijstandsverzoek van 20 oktober jl. afgehandeld. Wel blijft de situatie ten aanzien van de asielopvang in het algemeen, en Ter Apel in het bijzonder, grote aandacht van het kabinet behouden, omdat de opvangcapaciteit onder druk blijft staan. Door veel partijen wordt hard gewerkt om de opvangproblematiek het hoofd te bieden en de situatie ten aanzien van aanmeldcentrum Ter Apel structureel te verbeteren.
Wat gaat u op korte termijn doen om de tekorten aan slaapplekken en de bijbehorende onrust weg te nemen?
Het COA heeft sinds eind augustus jl. ruim 6.500 extra opvangplekken in gebruik genomen. Dit zijn met name tijdelijke opvangplekken die voor vier weken tot zes maanden inzetbaar zijn.
Daarnaast worden door de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid, het COA en het Rijksvastgoedbedrijf verschillen maatregelen genomen om de achterstand op het realiseren van de taakstelling uitplaatsing vergunninghouders in te lopen. Op dit moment is ongeveer een derde van de bewoners van de COA-opvang vergunninghouder. In totaal zijn dat bijna 12.000 vergunninghouders, waarvan meer dan de helft langer dan veertien weken wacht op huisvesting in een gemeente.
Waarom zag u deze piek niet aankomen en heeft u niet de tijd genomen om het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) hierop voor te bereiden?2
Het COA heeft onder andere extra opvangcapaciteit nodig door de stijgende asielinstroom en het toenemende aantal nareizigers dat in het kader van gezinshereniging naar Nederland komt met het afnemen van de reisbeperkingen als gevolg van COVID-19. Ook zijn door de komst van Afghaanse evacués in korte tijd meer opvangplekken nodig. Daarnaast verblijven er nu bijna 12.000 vergunninghouders in de COA-opvang, waarvan ruim de helft langer dan de afgesproken 14 weken na vergunningverlening. Dit komt voor een belangrijk deel door de landelijke krapte op de woningmarkt. Dat deze factoren zich tegelijk in deze mate zouden voortdoen, was niet voorzien. In de eerste helft van 2021 nam de bezetting bij het COA zelfs af.
Het COA heeft de afgelopen jaren veelvuldig geprobeerd om met het aantal beschikbare opvangplekken aan te laten sluiten bij de capaciteitsprognose. Met dat doel zijn de leden van de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie (LRT) in november 2019 al gevraagd om extra opvanglocaties en het verlengen van aflopende locaties. Dit laatste is goed gelukt, het eerste niet.
De afgelopen maanden zijn deze gesprekken geïntensiveerd en hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ikzelf provincies en gemeenten met klem gevraagd om op zeer korte termijn locaties aan te dragen voor (tijdelijke) asielopvang of (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders. Naar aanleiding van deze oproep zijn een groot aantal, veelal tijdelijke, (nood)opvanglocaties al geopend.
Hebben het COA en de gemeente wel voldoende middelen om de overlast aan te kunnen pakken?
Onder de groep asielzoekers bevindt zich een kleine groep die binnen en buiten de opvanglocaties overlast veroorzaakt of zich schuldig maakt aan criminaliteit. Het draagvlak voor de opvang van mensen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging wordt hiermee ondermijnd. Ik zet mij er enorm voor in om de overlast daar waar mogelijk te voorkomen en stevig te pakken. Hiertoe is een breed palet aan maatregelen beschikbaar, die gebundeld zijn in de zogenoemde toolbox3. Zo kan het COA haar bewoners op basis van de aard en omvang van de overlast tijdelijk overplaatsen naar een sobere time-outplek of de Handhaving- en Toezichtlocatie in Hoogeveen. In geval van crimineel gedrag wordt aangifte gedaan en kunnen strafrechtelijke maatregelen worden getroffen. Voor de aanpak van overlast buiten de opvanglocatie werk ik samen met de gemeente en de andere partners uit de driehoek.
Ik heb de gemeente Westerwolde dit jaar een specifieke uitkering van 150.000 euro toegekend om overlast buiten de opvanglocatie aan te pakken. Ondanks deze maatregelen zullen incidenten nooit geheel voorkomen kunnen worden. Ik blijf samen met de ketenmariniers en alle betrokken partijen continu kijken welke extra maatregelen ingezet kunnen worden om overlast en criminaliteit van asielzoekers aan te pakken.
De verbreding van de A4 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Stad in greep van filespook»?1, «Extra rijstroken en nieuw aquaduct moeten verkeersproblemen A4 oplossen»2 en «Den Haag twijfelt aan verbreding snelweg A4»?3
Ja.
Kunt u de garantie geven dat er uiterlijk in 2026 wordt aangevangen met het verbreden van de A4 en de komst van een nieuw aquaduct bij Roelofarendsveen? Kunt u een toelichting geven, met daarbij de status van de inloop- en inspraakavonden, alsmede de verdere technische uitwerking van de concrete plannen?
Op dit moment kunnen er helaas nog geen garanties gegeven worden over de planning van het aanlegprogramma snelwegen. Uw Kamer is in de MIRT voortgangsbrief van 9 juni 2021 geïnformeerd, dat onder coördinatie van het Ministerie van LNV onderzoek wordt gedaan naar maximale rekenafstanden voor verschillende emissiebronnen in alle sectoren en dat in afwachting van de resultaten geen Tracébesluiten worden genomen.
Op 9 juli heeft het Kabinet op basis van technisch-modelmatige argumenten besloten om voor alle emissiebronnen een maximale rekenafstand van 25 kilometer te hanteren. Nu de maximale rekenafstand bekend is wordt in beeld gebracht wat de gevolgen hiervan zijn voor de planning van dit project en andere projecten. Vanzelfsprekend zal uw Kamer via de gebruikelijke lijnen over de aanpassing van planningen worden geïnformeerd.
In het kader van deze en andere wegenprojecten blijven we de omgeving (betrokkenen en belanghebbenden) informeren over de voortgang van de projecten. Voorop staat dat de te nemen besluiten zullen worden uitgewerkt en onderbouwd conform de vigerende wet- en regelgeving (onder meer de Tracéwet, de Wet natuurbescherming en de Wet milieubeheer) en de omgeving hierbij zal worden betrokken.
Is het, gezien het feit dat het nu al dagelijks muurvast staat, mogelijk om de verbreding van de A4 in de tijd naar voren te halen?
In 2018 is op verzoek van de regio het budget voor het project A4 knooppunt Burgerveen-N14 twee jaar naar voren gehaald, zodat er twee jaar eerder gestart zou kunnen worden met de uitvoering. De verbreding van de A4 nog verder naar voren halen is niet mogelijk, onder meer door de te doorlopen procedures die in wetgeving zijn vastgelegd en de aanbesteding van het werk.
Kunt u garanderen dat we, na uitspraken van de Haagse wethouder Van Asten, niet gaan terugroeien bij de verbreding van de snelweg A4?
Verbreding van de A4 is noodzakelijk. Het project A4 Haaglanden-N14 levert een bijdrage aan het oplossen van diverse knelpunten uit de File Top 50 (zie hiervoor ook het MIRT Overzicht 2022). Het ontwerpTracébesluit van 2020 is gebaseerd op de destijds vigerende verkeercijfers met zichtjaar 2030. Het blijkt dat door de extra rijstroken het verkeer beter zal doorstromen en de voertuigverliesuren aanzienlijk zullen afnemen. Ook de meest actuele verkeersberekeningen met het vigerende verkeersmodel NRM 2021 laten dit zien. Uit deze verkeersberekeningen blijkt dat het verkeer verder zal gaan toenemen richting 2040.
Wat gaat u doen met de data van TomTom, waaruit blijkt dat het filespook zich verder uitbreidt? Kunt u in uw beantwoording duiden welke oplossingen u gaat bieden voor het bumper aan bumper rijden op snelwegen, alsmede het feit dat automobilisten in de rij staan om de stad in en uit te komen?
Niet alleen uit de data van TomTom blijkt dat de files weer toenemen. Ook de langetermijnprognoses van de IMA-2021 wijzen op een groei van het totaal aantal reizigerskilometers (bandbreedte van –1% tot +31%). Deze groei is niet gelijkmatig over het land verdeeld. Op veel plekken in Nederland zal de mobiliteit op de langere termijn blijven groeien.
We werken weliswaar meer thuis, maar daartegenover staan ontwikkelingen die zorgen voor een sterke toename van mobiliteit, zoals de groei van de bevolking en de welvaart. Daarom wordt gewerkt aan een breed pallet van maatregelen om de toenemende files aan te pakken. Het ministerie investeert in de capaciteitsuitbreiding van wegen, maar bijvoorbeeld ook in openbaar vervoer en fietsinfrastructuur. Daarnaast zet het Ministerie van IenW, samen met de andere ministeries, in op het ondersteunen en faciliteren van hybride werken.
Serologische tests |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Serologische test: de nog onbekende coronatest» in Elsevier Weekblad (EW) over serologische tests?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het volgende citaat uit een Europese non-paper genoemd in dit artikel: «Gebruik van Digital Green Certificates die zijn afgegeven op basis van positieve serologie kunnen impact hebben op de publieke houding ten opzichte van het relatieve belang van vaccinatie»?
Ik vind het niet passend om te reageren op een citaat uit een non-paper dat ik niet gezien heb, zeker omdat in dit citaat de context ontbreekt.
Is het zo dat de EU afwijzend staat tegenover serologische tests omdat dit de vaccinatiebereidheid kan doen afnemen?
Op 18 oktober heeft de Europese Commissie2 een aantal punten ter overweging samengevat over het gebruik van serologische testen voor toegang, gebaseerd op een rapport van de ECDC (European Centre for Disease Prevention and Control). Een aantal voorname overwegingen zijn:
Het Outbreak Management Team (OMT) heeft daar in het 127e advies ook over geadviseerd. Zij geven aan dat het tijdstip van infectie niet vast te stellen is met een serologische test, en dat er daarom geen termijn kan worden gekoppeld aan het CTB. Ook geven zij aan dat er nog geen internationaal geaccepteerde afkapwaarde bekend is.
Zoals ik bij diverse gelegenheden heb aangeven ben ik geïnteresseerd in het gebruik van serologie. Op basis van bovenstaande argumenten is het kabinet echter nog niet tot de conclusie gekomen dat serologie nu al een rol kan spelen bij het coronatoegangsbewijs. Het wel of niet inzetten van serologische testen voor toegang wordt niet beïnvloed door een mogelijke invloed op de vaccinatiebereidheid.
Sluit u uit dat de vaccinatiebereidheid ook maar in enig opzicht een rol speelt in het wel of niet toelaten van serologische tests door het kabinet in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer het in EW-artikel genoemde non-paper sturen?
Op basis van het artikel in Elsevier, kan ik niet opmaken om welk non-paper het gaat. Overigens zijn de genoemde argumenten in antwoord op vraag 3 en 4 leidend in de keuze om op dit moment geen serologische tests in te zetten.
Erkent u inmiddels dat natuurlijke immuniteit betere bescherming biedt op de lange termijn dan een vaccin? Zo nee, hoe beoordeelt u dan de uitspraken van Pfizer wetenschappers waarin Pfizer wetenschappers zelf toegeven dat natuurlijke immuniteit inderdaad betere bescherming biedt?2
Zowel vaccinatie als een doorgemaakte infectie biedt een goede bescherming. Dat immuniteit op basis van een besmetting betere bescherming biedt dan immuniteit op basis van vaccinatie wordt bijvoorbeeld weersproken door recent onderzoek in de VS4. Het grote voordeel van vaccinatie ten opzichte van immuniteit door een besmetting is dat bij een besmetting na vaccinatie er een veel kleinere kans is op een ernstig ziektebeloop, ziekenhuisopname en IC-opname. Bovendien vermindert vaccinatie ook de kans op besmetting en de kans op virusoverdracht als een gevaccineerde toch het virus oploopt.
Is Nederland afhankelijk van de EU voor het invoeren van de serologische test?
Voor de eventuele invoering van serologische tests voor het coronatoegangsbewijs (binnenlands gebruik) is Nederland niet afhankelijk van de EU. Voor de invoering van serologische tests voor het EU Digitaal Corona Certificaat (voor reizen), is wel overeenstemming op EU-niveau nodig.
De bereikbaarheid van testlocaties als gevolg van nieuw beleid van de Stichting Open Nederland |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat in diverse gebieden van Nederland – waaronder Zeeland, de Achterhoek, west Brabant en Drenthe – met ingang van deze week geen locaties voor toegangstesten meer zijn, waardoor op veel plekken de aanrijtijd voor een testlocatie meer dan een half uur is?1, 2, 3
In het begin van week 41, toen de nieuwe wijze van contracteren van testaanbieder inging, waren er inderdaad plekken in Nederland waar mensen verder moesten reizen naar een testlocatie dan bedoeld is. Daar is in die week hard aan gewerkt. Zo zijn er onder meer voor de start van het weekend van 16 en 17 oktober testlocaties geopend in onder andere Terneuzen, Winterswijk, Doetinchem en Roosendaal. En volgen in week 42 nog nieuwe locaties in onder andere, Dokkum en Stadkanaal. Waarbij voor Dokkum een openingstijd van vrijdag 14.00 uur tot 18.00 uur en zaterdag van 11.00 uur tot 18.00 uur geldt. Er zijn momenteel (stand 18-10-2021) meer dan 400 testlocaties beschikbaar in heel Nederland. De dekkingsgraad (hoeveel procent van de mensen binnen 30 minuten reistijd van een testlocatie wonen) is over heel Nederland 99%.
Welke «witte vlekken» waar de aanrijtijd meer dan een half uur is, zijn elders in Nederland ontstaan als gevolg van het nieuwe beleid van de Stichting Open Nederland?
De huidige wijze van contracteren is niet meer gebaseerd op het betalen voor klaar staan om te testen, maar op betalen voor daadwerkelijk afgenomen testen. Het kost enige tijd om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Daarnaast kostte het sommige testaanbieders tijd voordat ze aangesloten konden worden op de CoronaCheckApp. Daarom heeft de Stichting Open Nederland en mijn ministerie veel werk gemaakt van het begeleiden van gemeenten en testaanbieders om ervoor te zorgen dat de markt binnen een week ook op plaatsen met minder inwoners een testfaciliteit kon organiseren. De dekkingsgraad is over heel Nederland 99%.
Klopt het dat het verdwijnen van deze testlocaties het directe gevolg is van het nieuwe beleid van de Stichting Open Nederland, waarbij testlocaties in relatief dunbevolkte gebieden minder interessant zijn geworden omdat er alleen nog maar per test betaald wordt?
De Stichting Open Nederland heeft in opdracht van mij de Open House opgezet. Dat is succesvol. Er zijn bijna vier keer zoveel plekken om te testen dan er onder het oude systeem waren. Het is inderdaad belangrijk om te realiseren dat met de Open House de marktwerking van kracht is. De markt heeft de tijd nodig om optimaal aan te sluiten bij de vraag. Daarbij kan het zo zijn dat het in relatief dunbevolkte gebieden verliesgevend is om een testlocatie te openen. In die regio’s zijn gemeenten, testaanbieders en SON met elkaar in gesprek. En samen met SON beziet mijn ministerie of nog andere acties nodig zijn om voldoende dekking te kunnen blijven bieden. Daarnaast blijft het mogelijk voor ingeschreven testaanbieders om dagelijks locaties te openen of te sluiten. Ook kunnen nieuwe testaanbieders zich elke 20e van de maand aanmelden voor de Open House.
Hoe verhoudt dit nieuwe beleid van de Stichting Open Nederland zich tot de op 16 september Kamerbreed aangenomen motie Van der Plas waarin het kabinet verzocht wordt er zorg voor te dragen dat mensen minstens binnen een half uur reistijd een test kunnen laten afnemen?4
Er is momenteel een landelijke dekking van 99% waarin burgers binnen 30 minuten reizen bij een testlocatie aanwezig kunnen zijn. In Zeeland lukt dat nog niet voor iedereen. Daar opent deze week nog een teststraat in Renesse en zijn mijn ministerie en SON in gesprek met de veiligheidsregio, de provincie en gemeenten om ook in west Zeeuws-Vlaanderen een oplossing te vinden.
Welke acties heeft u of heeft de Stichting Open Nederland ondernomen naar aanleiding van het signaal dat meerdere testaanbieders half september al afgaven, namelijk dat het nieuwe beleid waarbij per test betaald zou worden het fijnmazige netwerk onder druk zou zetten?5
Er hebben tientallen testaanbieders ingeschreven voor de Open House regeling. Degene die aan de eisen voldoen en die hebben aangetoond dat ze veilig aangesloten kunnen worden op de CoronaCheckApp zijn daadwerkelijk van start. Daarbij zijn ook de testaanbieders die in genoemd artikel aangaven dat de vergoeding te laag was. Zie voor een beschrijving van ondernomen acties het antwoord bij vraag 1.
Klopt het dat ook onder andere de Veiligheidsregio Zeeland de afgelopen periode bij VWS aandacht heeft gevraagd voor deze situatie? Zo ja, wat heeft u met dit signaal gedaan?6
Dat klopt. Het Ministerie van VWS is in contact geweest met zowel de Veiligheidsregio als de provincie Zeeland en er wordt gezamenlijk met gemeenten, burgemeesters en SON gekeken op welke manier er invulling gegeven kan worden aan de witte vlekken. Dat heeft tot nu toe geresulteerd in negen testlocaties in Zeeland (stand 18-10-2021) met testlocaties op Walcheren in Vlissingen, Ritthem en drie in Middelburg, op Zuid Beveland in Goes en Kapelle, op Schouwen-Duiveland gaat deze week de locatie in Renesse open en in Zeeuws Vlaanderen kan getest worden in Terneuzen.
Klopt het dat op sommige plekken ook toegangstesten worden aangeboden bij een apotheker? Zou het aanbieden van toegangstesten bij apothekers volgens u eventueel een oplossing kunnen zijn voor die gebieden waar de bereikbaarheid nu onder druk staat?
Het klopt dat er al samenwerkingsverbanden zijn tussen apothekers en testaanbieders. En op verzoek van mijn ministerie heeft SON de beroepsvereniging van apothekers benaderd. Apothekers zitten fijnmazig verspreid over het land en kunnen deelnemen aan de Open House. Apothekers zijn er op geattendeerd dat zij zich kunnen inschrijven voor de Open House. Apothekers kunnen dit zelfstandig doen of in samenwerking met een reeds geaccepteerde testaanbieder. Binnenkort zal er voor apothekers een informatiesessie georganiseerd worden.
Klopt het dat het nieuwe beleid van de Stichting Open Nederland is ingegeven door het feit dat het aantal afgenomen tests in de zomermaanden fors terugliep en al die tijd de betalingen voor (grotendeels leegstaande) testlocaties doorliepen?
Met het nieuwe testsysteem kunnen alle geïnteresseerde testaanbieders die aan de Open House criteria voldoen, meedoen. Hierdoor geven we alle testaanbieders een kans om mee te doen aan het realiseren van de testcapaciteit in Nederland. De 11 testaanbieders die tot 11 oktober bij SON actief waren, werden betaald d.m.v. een beschikbaarheidsvergoeding. De Open House regeling voor «testen voor reizen» heeft laten zien dat betalen per afgenomen test ook resulteert in een fijnmazig testnetwerk en dat een beschikbaarheidsvergoeding hier niet noodzakelijk voor is. Dit komt doelmatig uitgeven van belastinggeld ten goede.
Welk deel van de totale testcapaciteit wordt momenteel gemiddeld per dag gebruikt? Bij welke mate van gebruik van de testcapaciteit is het volgens u wel weer zinvol om per locatie te betalen in plaats van per test?
In de weekenden zien we een testafname van ca. 140.000 testen per dag, terwijl dit door de weeks lager ligt (25.000–60.000 testen per dag). Per week zijn er tussen de 330.000 en 360.000 testen. Op dit moment volstaat het huidige systeem. Het is niet uitgesloten dat dit bij een (lokaal, regionaal of landelijke) hele lage testvraag niet meer het geval is (door bijvoorbeeld een toename in vaccinatiegraad, een afname in testbereidheid of een verandering in het beleid rond het coronatoegangsbewijs). Uiteraard monitoren we dat en bereiden we ons daar op voor.
Bent u bereid om via het opnieuw betalen per locatie ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid van testlocaties in alle regio’s weer op peil wordt gebracht? Zo nee, op welke wijze gaat u er dan zorg voor dragen dat mensen in alle regio’s minstens binnen een half uur reistijd een test kunnen laten afnemen?
Op dit moment volstaat het systeem en ik blijf de situatie nauwkeurig volgen.
Het bieden op huurwoningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u verhuursites (zoals Rebid) waar potentiële huurders moeten bieden op de huurprijs om een woning te krijgen?1
Ja ik ben bekend met Rebid.
Wat vindt u van deze praktijk waarbij huurders tegen elkaar uitgespeeld worden in deze wooncrisis?
In antwoord op eerdere vragen van u en het lid Smeulders2 over het per opbod verhuren van woningen heb ik aangegeven dat in de vrije huursector contractvrijheid geldt, wat betekent dat het de verhuurder en huurder vrijstaat om zelf een huurprijs overeen te komen. Hierbij heb ik tevens aangegeven dat het tegen elkaar op laten bieden van huurders niet verboden is, maar niet past in goed verhuurderschap. Ik ben nog steeds van mening dat dit fenomeen onwenselijk is, doordat huurders wellicht onverantwoorde risico’s nemen bij het bepalen van hun huur. Ook IVBN en Vastgoed Belang hebben naar aanleiding van de recente berichtgeving aangegeven het bieden op vrije sector huurwoningen als een ongewenste ontwikkeling te zien, mede doordat dit gezien de huidige schaarse op de huurmarkt tot hogere huren leidt waardoor de bereikbaarheid voor woningzoekenden verder afneemt.
Is het toegestaan om door middel van betaalde credits mensen toegang te geven tot het bekijken van en het bieden op te huren woningen? Valt dit niet onder bemiddelingskosten die niet meer zijn toegestaan?
Als op het platform Rebid sprake is van dubbele bemiddelingskosten is dit wettelijk niet toegestaan3. Woningzoekenden kunnen in dergelijke gevallen een (anonieme) melding doen bij het platform ACM ConsuWijzer. Op de website van ConsuWijzer worden woningzoekenden bovendien voorgelicht over bemiddelingskosten, waarbij ook een voorbeeldbrief te vinden is voor het terugvragen van onterechte bemiddelingskosten. De ACM heeft overigens eerder aangekondigd dat bedrijven die nog steeds verboden bemiddelingskosten rekenen een boete kunnen verwachten. Dat heeft dit voorjaar geleid tot het beboeten van drie huurbemiddelaars die onterechte bemiddelingskosten hebben gerekend aan consumenten4.
Bent u bereid de ACM te attenderen op deze praktijken en te vragen op te treden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit soort biedingssystemen een opwaarts effect zullen hebben op de huurprijzen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 juli j.l. heeft er een rondetafelgesprek plaatsgevonden over transparantie bij bieden. Ten behoeve hiervan zijn een aantal position papers opgesteld5. In het paper van prof. Francke van de UvA is aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat in krappe woningmarkten een «bieden-vanaf-prijsstrategie» tot een snellere verkoop van een woning en een hogere verkoopprijs leidt. Ik kan mij voorstellen dat een dergelijke conclusie ook toepasbaar is op de huurwoningmarkt.
Vindt u ook dat dit soort platforms huurders tegen elkaar opzet door ze te laten bieden voor een huurprijs? Is dit in het belang van huurders?
In antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat ik bieden op huurwoningen onwenselijk vind. Wel is het zo dat het hoogste bod geen garantie is om ook daadwerkelijk huurder te worden, omdat een verhuurder zelf mag bepalen aan wie hij zijn woning verhuurt (mits hij niet discrimineert). Ik hoor in ieder geval regelmatig terug dat de verhuurder hierbij ook kijkt naar het inkomen van de huurder, waardoor betalingsrisico’s zo veel mogelijk worden vermeden.
Bent u bereid over te gaan tot regulering van de vrije huursector om dit soort praktijken tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Op Prinsjesdag heb ik in de brief «Uitkomsten onderzoeken naar huurprijsregulering»6 aangegeven te gaan testen hoe de uitvoering van een regulerende maatregel in de vrije huursector eruit kan komen te zien. Tevens heb ik in deze brief aangegeven te onderzoeken welk flankerend beleid kan of moet worden vormgegeven. De reeds gedane onderzoeken laten zien dat er een complexe afruil plaatsvindt tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid bij regulering. Daarom ga ik met partijen nu «botsproeven» doen om te zien hoe een regulerende maatregel in de praktijk zou uitwerken en wat daar verder voor nodig zou zijn. Of prijsregulering (of flankerend beleid) kan helpen bij het tegengaan van bieden op huurwoningen is een van de aspecten die in de botsproeven wordt meegenomen.
Het bericht 'Energiebedrijf loost klanten vanwege hoge gasprijs' |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met artikel «Energiebedrijf loost klanten vanwege hoge gasprijs»?1
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat een energiebedrijf het contract eenzijdig opzegt bij klanten vanwege de hoge prijzen voor gas en stroom?
Ja.
Is het überhaupt juridisch toegestaan dat een energiebedrijf een energiecontract vanwege stijgende of dalende prijzen eenzijdig opzegt?
Nee, dat is niet toegestaan. Het uitgangspunt in het contractenrecht is dat een rechtsgeldige aangegane overeenkomst de betrokken partijen over en weer verbindt. Dit betekent dat gemaakte afspraken door beide partijen moeten worden nagekomen (pacta sunt servanda). Het eenzijdig wijzigen van de gemaakte afspraken is niet toegestaan, tenzij partijen dit expliciet zijn overeengekomen, bijvoorbeeld in het contract of in de algemene voorwaarden bij het contract, dan wel hiervoor een wettelijke grondslag is. Dit geldt ook voor energiecontracten. Het is daarom voor een energieleverancier niet toegestaan om, bijvoorbeeld bij een stijging in de energieprijzen – het energiecontract eenzijdig te beëindigen. De ACM heeft zich hier eerder over uitgesproken en heeft te kennen gegeven dat de ACM optreedt tegen energieleveranciers die dit wel doen.2
Wanneer een consument een energiecontract heeft gesloten met een vast leveringstarief, mag de energieleverancier de tarieven niet aanpassen gedurende de looptijd van het contract. Als een consument een energiecontract heeft gesloten met een variabel leveringstarief, mag de energieleverancier de tarieven tussentijds aanpassen conform de algemene voorwaarden. De leverancier kan de tarieven aanpassen op 1 januari en 1 juli van elk jaar. Bij onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden kunnen de leveringstarieven ook op andere momenten worden aangepast, mits partijen dit schriftelijk zijn overeengekomen. De energieleverancier moet de consument hiervan tijdig op de hoogte brengen, zodat de consument eventueel kan overstappen naar een andere energieleverancier.
Zijn deze consumenten en bedrijven, na opzegging van het energiecontract, nog zeker van stroom en gas?
Laat ik het volgende voorop stellen: ik vind het zorgelijk en onwenselijk als energiebedrijven ten onrechte eenzijdig energiecontracten met consumenten opzeggen en daarmee de energielevering willen beëindigen.
Wanneer een energieleverancier een energiecontract onrechtmatig opzegt, kan de consument een viertal stappen ondernemen. Ten eerste is het verstandig als de consument de energieleverancier schriftelijk laat weten dat de energieleverancier het energiecontract niet eenzijdig mag opzeggen. Dit is ook het advies van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Op de website van de ACM kunnen burgers een voorbeeldbrief vinden die zij kunnen gebruiken.3 Ten tweede adviseert de ACM de consument met klem om een melding te doen bij de ACM via www.ConsuWijzer.nl. De ACM is de onafhankelijke toezichthouder en ziet toe op de naleving van de regels door (energie)bedrijven. De ACM kan bij niet-naleving van de regels juridische instrumenten inzetten, zoals het opleggen van een last onder bestuursdwang of het intrekken van de leveringsvergunning wanneer de energieleverancier zich (bijvoorbeeld) niet houdt aan de vergunningsvoorwaarden. Ten derde kan de consument een klacht indienen bij de (buitengerechtelijke) Geschillencommissie Energie.4 Deze commissie behandelt klachten van consumenten tegen een energieleverancier over afsluiten, levering of tarieven van gas, elektriciteit en warmte. De consument kan tot slot ook naar de rechter stappen en via de rechter naleving van het energiecontract door de leverancier afdwingen.
Een consument heeft tijd om deze stappen te zetten, de consument komt niet meteen zonder elektriciteit of gas, nadat hij een brief heeft ontvangen van de energieleverancier waarin staat dat de energieleverancier het energiecontract opzegt. De daadwerkelijke afsluiting wordt uitgevoerd door de netbeheerder. Het ministerie heeft contact gehad met Netbeheer Nederland. Uit dit contact is gebleken dat netbeheerders terughoudend zijn met het afsluiten van energie bij consumenten na een verzoek tot einde-levering van een leverancier en hier dus ook niet zomaar toe overgaan. Deze procedure neemt, afhankelijk van de netbeheerder en de omstandigheden, tussen de drie en ongeveer zes weken in beslag. De netbeheerder zal – alvorens de beëindiging wordt gerealiseerd – de consument altijd meerdere zogenoemde afsluitbrieven sturen met deze aankondiging en daarbij het advies om zo snel mogelijk een andere energieleverancier te zoeken.
Zoals gezegd is het aan de ACM om in te grijpen en energiebedrijven aan te spreken indien uit onderzoek blijkt dat het bedrijf zich niet aan de wet houdt. De ACM treedt onafhankelijk op en heeft de ruimte om, binnen de kaders van de wet, te beoordelen welk (handhavings)instrument er wordt ingezet. Het ministerie heeft geen enkele bemoeienis in de besluiten die de ACM hier in neemt. De wet biedt de ACM hiertoe vergaande instrumenten. De ACM kan bestuursrechtelijk handhaven door bijvoorbeeld een last onder dwangsom op te leggen. Dat zij dit in de praktijk ook doet, blijkt uit haar besluit tot het opleggen van een dwangsom aan een energieleverancier op 22 oktober jl. wegens het ongeoorloofd eenzijdig beëindigen van energiecontracten (zie ook het antwoord op vraag 10).5
Met een last onder dwangsom wordt getracht een overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen. Indien de betreffende energieleverancier binnen de door de ACM gestelde termijn de situatie herstelt, door bijvoorbeeld zijn klanten weer terug te nemen en het contract na te leven, voorkomt de leverancier dat de dwangsom moet worden betaald. Hierdoor kunnen de consumenten, zoals is afgesproken in het contract, weer energie afnemen tegen de tarieven zoals is overeengekomen in het energiecontract. Indien de energieleverancier desondanks toch de wet blijft overtreden, dan is het aan de ACM om vervolgstappen te ondernemen, zoals, eerder aangehaald, het intrekken van de leveringsvergunning. Als een energieleverancier zijn verplichtingen niet langer kan nakomen en de ACM om die reden de leveringsvergunning intrekt, is wettelijk gegarandeerd dat de klanten van de wegvallende leverancier voorzien zijn van energie. Hierbij kan het wel zo zijn dat zij uiteindelijk een hoger (mogelijk flexibel) tarief gaan betalen. Dit geldt ook voor de situatie als een consument – wanneer uit de brief van de netbeheerder aan de consument blijkt dat er een energieleverancier ontbreekt – zelf kiest voor een nieuwe energieleverancier. De verlaging van de energierekening die het kabinet heeft toegezegd (kenmerk 2021Z18173, zie ook het antwoord op vraag 7 en 8) in de vorm van belastingverlaging komt de genoemde groep consumenten ook ten goede.
Op deze wijze worden consumenten beschermd tegen het zomaar afgesloten worden van gas en elektriciteit als een energieleverancier het leveringscontract eenzijdig opzegt.
Vreest u ook niet dat door het opzeggen van het contract consumenten hierdoor geen stroom of gas meer krijgen of enorm hoge, flexibele, tarieven moeten gaan betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u zelf contact gezocht met DGB Energie om aan te geven dat het onwenselijk dat zij eenzijdig contracten, vanwege stijgende prijzen, opzeggen?
Nee. Het is aan de ACM om als onafhankelijke toezichthouder onderzoek te doen naar het functioneren van de energiemarkt en de gedragingen van energieleveranciers in dat verband. Over lopende onderzoeken naar DGB Energie of andere onderzoeken kan de ACM geen uitspraken doen. Uit eerder signalen aan de ACM is gebleken dat DGB Energie aan een groep klanten het voornemen heeft laten weten om energielevering eenzijdig te beëindigen per 1 november 2021. DGB Energie heeft hier tijdig van afgezien, met als gevolg dat de levering wordt voortgezet. Dit betekent dat de leveringszekerheid van gas en elektriciteit aan klanten van DGB Energie is gewaarborgd.
Welke steun kunt u bieden aan de getroffen consumenten en bedrijven van wie het contract is opgezegd?
Het kabinet deelt de zorgen rondom de huidige hogere energieprijzen. Als tegemoetkoming voor de stijgende energierekening op de korte termijn als gevolg van de hoge gasprijzen doet het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. Het kabinet verhoogt ten eerste in 2022 incidenteel de belastingvermindering met ongeveer 265 euro (inclusief btw). Ten tweede wordt in de energiebelasting in 2022 incidenteel het tarief op de eerste (en de tweede en derde) schijf elektriciteit verlaagd. Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt dus in totaal een tegemoetkoming van ruim 400 euro (inclusief btw) ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan 2022.6 Ook stelt het kabinet 150 miljoen euro extra beschikbaar om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slecht geïsoleerde woning via de gemeenten te helpen met de verduurzaming van hun (huur)woning. Voor meer toelichting over dit besluit verwijs ik u naar de Kamerbrief.7
Het kabinet zal de komende periode de ontwikkeling van de leveringstarieven blijven monitoren. Daarnaast werkt het kabinet aan het blijven borgen van een betaalbare energievoorziening voor de lange termijn. Om deze reden heb ik periodiek overleg met de energieleveranciers over de ontwikkelingen op de markt en de mogelijke effecten voor consumenten.
Bent bereid om in samenspraak met andere energiebedrijven deze consumenten en bedrijven te helpen met het vinden van een gelijkwaardig alternatief of in ieder geval te zorgen dat consumenten gecompenseerd worden vanwege de hogere flexibelere tarieven die zij nu mogelijk moeten gaan betalen?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er bij u meer energieleveranciers bekend die op dit moment energiecontracten opzeggen vanwege de hoge gasprijs?
Er zijn signalen bekend bij de ACM dat meerdere energieleveranciers energiecontracten eenzijdig opzeggen.8 De ACM onderzoekt deze signalen. De ACM is de onafhankelijke toezichthouder en kan in het belang van een goed functionerende energiemarkt handhavend optreden om ervoor te zorgen dat energieleveranciers de wet naleven. De ACM kan bijvoorbeeld ingrijpen als energieleveranciers eenzijdig energiecontracten opzeggen of als zij consumenten binden aan algemene voorwaarden die conform de wet onredelijk kunnen zijn, maar ook ingeval een energieleverancier onrechtmatig handelt, kan de ACM handhavend optreden.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat consumenten beschermd worden en niet nog meer energiebedrijven eenzijdig hun contracten op gaan zeggen?
Eerder heeft de ACM het signaal afgegeven dat hoge energietarieven geen geldige reden zijn om energiecontracten eenzijdig op te zeggen en daarmee levering van energie te (laten) beëindiging. Dit is en blijft de lijn. De ACM adviseert consumenten contact op te nemen met hun energieleverancier en deze te houden aan het contract en dit ook te melden bij de ACM. De ACM ziet hier op toe en kan handhavend optreden bij niet naleving hiervan.9
Uit onderzoek van de ACM blijkt nu dat één energieleverancier de levering aan consumenten, die niet akkoord zijn met een prijsverhoging van het vaste leveringstarief, daadwerkelijk laat beëindigen in de winterperiode. Dit heeft de ACM op 22 oktober 2021 laten weten.10 De ACM heeft deze energieleverancier een last onder dwangsom opgelegd teneinde de levering van gas en elektriciteit aan consumenten voort te zetten volgens het afgesproken tarief. Doet deze energieleverancier dit niet, dan moet het bedrijf een dwangsom van 15.000 euro per week betalen, met een maximum van 45.000 euro. Vervolgens is gebleken dat de betreffende energieleverancier, ondanks ingrijpen door de ACM, door is gegaan met het beëindigen van de levering bij klanten die niet akkoord zijn gegaan met het aanpassen van hun vaste energiecontract.11 Het gevolg hiervan is dat deze leverancier de opgelegde boete dient te betalen. De ACM heeft, op verzoek van de energieleverancier, de leveringsvergunning inmiddels ingetrokken.12
Naast het toezicht van de ACM zal ik, zoals toegezegd in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29023–275) de komende tijd periodiek met de energieleveranciers in overleg gaan over de ontwikkelingen op de markt en de mogelijke effecten voor consumenten.
De uitvoering van de motie Van Berge c.s. over de uitzondering op een vergoeding voor video on demand wegnemen. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe ver bent u met de uitvoering van de motie Van Berge c.s. over de uitzondering op een vergoeding voor video on demand wegnemen (35 454; 35 317, nr. 9) en wanneer mag de Kamer een wetsvoorstel tot wijziging van artikel 45d lid 2 Auteurswet verwachten?
Scenarioschrijvers, hoofdregisseurs, en hoofdrolacteurs hebben recht op een uit hoofde van de wet collectief te innen en verdelen proportionele billijke vergoeding voor het mededelen aan het publiek van hun filmwerken, te betalen door degene die het filmwerk op die wijze openbaar maakt. De beschikbaarstelling van het filmwerk op zodanige wijze dat het filmwerk voor de leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijdstip toegankelijk is (hierna kortheidshalve video on demand of VOD genoemd), is van die vergoedingsaanspraak uitgezonderd.
In lijn met de motie Van den Berge c.s. (Kamerstuk 35 454 en 35 317, nr. 9) en de standpuntbepaling met betrekking tot de evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht (Kamerstuk 29 838, nr. 102) is een wetsvoorstel in ambtelijke voorbereiding waarbij die uitzondering wordt geschrapt. Gelet op de uitkomst van de evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht (bijlage bij Kamerstuk 29 838, nr. 102) en de Implementatiewet richtlijn online omroepdiensten (Stb. 2021, 248) wordt daarbij overwogen om de vergoedingsaanspraak naar alle filmmakers (dus niet alleen scenarioschrijvers en hoofdregisseurs) en alle acteurs (dus niet alleen hoofdrolacteurs) uit te breiden. Tevens wordt overeenkomstig de suggestie van de opstellers van het evaluatieonderzoek overwogen om de aanspraak op een vergoeding te laten gelden voor video on demand diensten die worden aangeboden tegen een geldelijke vergoeding van de gebruikers. Ik streef ernaar een voorontwerp van wet nog dit jaar aan het veld voor te leggen. Het wetsvoorstel kan dan in 2022 bij de Tweede Kamer aanhangig worden gemaakt.
Deelt u de mening dat enige spoed wel geboden is, gelet op de slechte en ongereguleerde positie van de film- en programmamakers zoals regisseurs, acteurs en scenarioschrijvers op dit moment bij video on demand diensten? Zo ja, waarom, en zo nee, waarom?
Uit de evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht is gebleken dat het door partijen bij de introductie van de voornoemde wet afgesproken vrijwillige collectieve beheer van de vergoeding voor het openbaar maken van Nederlandse films middels video on demand niet heeft gebracht wat daarvan bij de inwerkingtreding van de Wet auteurscontractenrecht werd verwacht. Daarom streef ik ernaar nog dit jaar een voorontwerp van wet met het veld te bespreken waarin de positie van filmmakers en filmacteurs wordt verbeterd langs de lijnen van het antwoord op de vorige vraag. Door wettelijk voor te schrijven dat het recht op een proportionele billijke vergoeding collectief moet worden uitgeoefend, krijgen in ieder geval ook EU (en dus niet alleen Nederlandse) filmmakers en filmacteurs daarop recht. Dit is vanwege het unitaire verbod onderscheid te maken op grond van nationaliteit. Amerikaanse filmmakers en filmacteurs, daarentegen, zouden daarop bij de huidige stand van het recht naar het zich laat aanzien geen aanspraak kunnen maken, aldus: S.J. van Gompel, P.B. Hugenholtz, J.P. Poort, L.D. Schumacher en D.J.G. Visser, Evaluatie Wet Auteurscontractenrecht, WODC rapport 3025, 2020, p. 77–81. Het is aan de exploitanten van de VOD-diensten om te beslissen of zij de kostenstijging die van de wetswijziging mogelijk het geval is, willen doorberekenen aan de gebruikers van hun diensten.
Hoe beoordeelt u de verhouding tussen grote ondernemingen die video on demand diensten aanbieden, waarvan sommigen in Nederland gevestigd zijn en sommigen zich in Nederland gaan vestigen, enerzijds en de hoofdmakers anderzijds?
Exploitanten van VOD-diensten beschikken, ongeacht hun plaats van vestiging, vaak over een machtspositie vis-à-vis Nederlandse filmproducenten. Die producenten slagen er daarom onvoldoende in contractueel te bedingen dat de scenarioschrijvers, hoofdregisseurs en hoofdrolacteurs recht hebben op een aanvullende vergoeding voor de exploitatie middels video on demand. Dit was de basis waarop de afspraken inzake vrijwillig collectief beheer was gestoeld. Dientengevolge profiteren scenarioschrijvers, hoofdregisseurs en hoofdrolacteurs op dit moment onvoldoende mee, wanneer filmwerken via video on demand worden geëxploiteerd. Dit kan worden verholpen door filmmakers en filmacteurs ook bij video on demand-diensten die tegen betaling worden aangeboden, bij wet het recht te geven op een proportionele billijke vergoeding die verplicht collectief moet worden uitgeoefend.
Hoe beoordeelt u de huidige marktontwikkelingen waarbij vooral grote, veelal buitenlandse aanbieders van video on demand zoals Disney, Amazon en Netflix hun positie verstevigen en de gevolgen daarvan voor de positie van de Nederlands film- en programmamakers?
Door de huidige marktontwikkelingen waarbij vooral grote, veelal buitenlandse, aanbieders van video on demand diensten hun positie verstevigen, kan de positie van Nederlandse films en series en daarmee van de makers van die audiovisuele producties onder druk komen te staan. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft daarom een wetsvoorstel voorbereid waarin onder andere aanbieders van de voornoemde diensten worden verplicht te investeren in Nederlandse films, series en documentaires. Het wetsvoorstel brengt met zich mee dat de positie van voornoemde Nederlandse makers wordt verbeterd. Een voorontwerp van wet is in 2020 voorgelegd aan het veld ter consultatie (zie https://www.internetconsultatie.nl/investeringsverplichting). Het is aan het volgend kabinet om een besluit te nemen over de verdere stappen ten aanzien van het voorstel.
Deelt u de mening dat bij video on demand op dit moment het unieke karakter van de prestatie van een hoofdmaker, onvoldoende in de wet tot uiting komt? Zo ja, waarom, en zo nee, waarom?
In de beantwoording van de eerste drie vragen is er al op gewezen dat uit de evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht is gebleken dat scenarioschrijvers, hoofdregisseurs en hoofdrolacteurs op basis van de afspraken inzake vrijwillig collectief beheer onvoldoende meeprofiteren van de exploitatie van hun filmwerken bij video on demand. Daarom is er een wetsvoorstel in voorbereiding waarin wordt voorzien in een verplicht collectief beheerde vergoedingsaanspraak voor video on demand exploitatie voor alle filmmakers en filmacteurs.