De uitspraak van de Centrale Raad voor Beroep inzake werken vanuit de bijstand |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Senna Maatoug (GL) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 augustus 20211, de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 20182, de uitspraak van de CRvB van 14 juni 20163 en de artikelen over werken vanuit de bijstand4?
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre deze problemen bij het ministerie voor deze uitspraak al bekend waren, en wat er is gedaan met deze signalen? Hebben hier gesprekken met gemeenten of de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over plaatsgevonden? Waarom is er niet eerder voor gekozen om werken vanuit de bijstand aantrekkelijker te maken, en ervoor te zorgen dat mensen met fluctuerende bijverdiensten in de verrekening niet onder het bijstandsniveau terechtkomen?
De bijstand is bedoeld voor mensen die tijdelijk op geen andere manier in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Een inkomen waarover de bijstandsgerechtigde kan beschikken, moet daarom in beginsel worden verrekend. Wel zijn er verschillende mogelijkheden om inkomsten vrij te laten.5
Inkomsten worden per maand met de bijstand verrekend. In juli van dit jaar is uw Kamer naar aanleiding van het rapport «Als verrekenen een beperking is» geïnformeerd over de acties die worden ondernomen omtrent de verrekenproblematiek.6 Hier werk ik onder meer aan via het project Simpel Switchen in de Participatieketen en dit komt ook aan de orde bij het traject hardheden Participatiewet en de vervolgaanpak «een Participatiewet op basis van vertrouwen met oog voor de menselijke maat».
Kunt u aangeven op hoeveel bijstandsgerechtigden deze uitspraak betrekking heeft? Als een exact aantal niet lukt, kunt u dan een inschatting geven? Mocht dit ook niet kunnen, kunt u dan aangeven hoe u deze inschatting wel gaat maken?
In alle gevallen waar bijstandsgerechtigden meer gaan verdienen dan de voor hen geldende bijstandsnorm, moeten gemeenten anders te werk gaan. Zij moeten voortaan rekening houden met een eventuele aanspraak op vrijlating. Het gaat om ongeveer 40.000 gevallen op jaarbasis (CBS bijstandsuitkeringenstatistiek)7. Hoeveel mensen in deze situatie langer recht houden op bijstand, is nog niet precies aan te geven. De VNG, Divosa en de G4 geven aan dat zij op dit moment nog geen uitspraak kunnen doen over het aantal mensen op wie deze uitspraak betrekking zou kunnen hebben. Ik ben hierover onder meer met gemeenten in gesprek.
In hoeveel gemeenten wordt er op dit moment nog gewerkt met de oude interpretatie van de wet?
Op dit moment hebben veel gemeenten hun werkwijze aan de uitspraak van de CRvB aangepast. Een aantal gemeenten, vooral grote gemeenten, past momenteel hun systemen hierop aan. Het is niet precies bekend hoe groot die laatste groep is.
Hoeveel gemeentelijke verordeningen Participatiewet zijn in strijd met de wet en regelgeving en rechtspraak aangaande fictief verrekenen en de vrijlating?
Toepassing van de vrijlating in lijn met de uitspraak van de Centrale Raad vraagt een aanpassing in de uitvoering en geen specifieke aanpassing van lokale regelgeving. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 is richting mij aangegeven dat die aanpassingen al zijn doorgevoerd of dat de naar aanleiding van de uitspraak noodzakelijke ICT-aanpassingen in gang zijn gezet.
Welke stappen zijn er sinds de uitspraak van de CRvB in augustus geweest om ervoor te zorgen dat in alle gemeenten de nieuwe interpretatie van de wet wordt toegepast? Wanneer verwacht u dat de uitspraak uiterlijk is toegepast in alle Nederlandse gemeenten? Kunt u aangeven hoe u de Kamer zult informeren over de voortgang?
Ik ben zowel ambtelijk als bestuurlijk in overleg met de G4, VNG en Divosa over de toepassing van de nieuwe interpretatie conform de uitspraak van de CRvB en de consequenties daarvan. Ik kan nog geen uitspraak doen over de termijn waarop alle gemeenten hun werkwijze aan de uitspraak zullen hebben aangepast. Zie hierover ook het antwoord op vraag 10. Het beeld is dat gemeenten de gevraagde wijziging voortvarend oppakken (zie ook mijn antwoord op vraag 4). Mocht dit beeld veranderen dan zal ik uw Kamer hier tijdig over berichten.
Worden uitspraken van rechtbanken aangaande in dit geval de Participatiewet automatisch iedere maand verstrekt aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Nee.
Wordt er landelijk bijgehouden hoeveel bezwaarschriften er worden ingediend inzake de Participatiewet en hoe deze bezwaar- en beroepsprocedures uitpakken? Is er sprake van terugkoppeling van het verloop van deze zaken vanuit gemeenten en/of CRvB richting ministerie?
Nee, dat wordt niet bijgehouden. Ook wordt niet iedere uitkomst van bezwaar- en beroepsprocedures geaggregeerd bijgehouden, noch worden deze teruggekoppeld door gemeenten aan SZW. Ik vind dat ook niet passen bij het gedecentraliseerde karakter van het stelsel. Ik heb regelmatig zowel ambtelijk als bestuurlijk overleg met gemeenten over het verloop van deze zaken. Daarnaast word ik tijdens mijn werkbezoeken, door gemeenten en door het project Simpel Switchen op de hoogte gehouden.
Bent u bereid om tot één werkwijze van inkomstenverrekening en uitbetaling bijstand te komen en deze bij wet vast te leggen?
Op dit moment bestaan er verschillen tussen gemeenten als het gaat om de wijze van inkomstenverrekening en de datum van uitbetaling van bijstand. Die verschillen hangen deels samen met de verschillende ICT-systemen die gemeenten gebruiken.
Het Inlichtingenbureau heeft samen met gemeenten, waaronder de G4, een pilot uitgevoerd om te komen tot een breed gedragen uniforme en wettelijk verankerde herleiding van het nettoloon vanuit gegevens in de polisadministratie. Deze herleiding kan landelijk (door alle gemeenten) worden toegepast bij de verrekening van inkomsten in de bijstand. Hiermee ontstaat de mogelijkheid van een volledig geautomatiseerde vorm van inkomstenverrekening. De uitkomsten van deze pilot waren dusdanig positief dat het Inlichtingenbureau gestart is met het ontwikkelen van het product Ondersteuning Inkomstenverrekening Bijstand (OIB). De Minister heeft toegezegd8 te onderzoeken of en zo ja, hoe wet- en regelgeving kan worden aangepast zodat deze werkwijze landelijk kan worden geïmplementeerd.
Gezien het feit dat de VNG aangeeft dat de uitspraak «ingrijpende gevolgen voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk» heeft, kunt u aangeven op welke manier gemeenten gefaciliteerd worden om de nieuwe interpretatie van de wet zo goed en zo snel mogelijk toe te passen? Kunt u hierbij toezeggen dat uitvoeringskosten geen belemmerende factor zullen zijn bij het uitvoeren van deze nieuwe interpretatie zodat het in alle gemeenten aantrekkelijker wordt om vanuit de bijstand te gaan werken?
Ik heb hierover zowel ambtelijk als bestuurlijk overleg met gemeenten. Het is primair de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van gemeenten om de Participatiewet binnen de wettelijke kaders uit te voeren en te handhaven. De gemeenten zien dat knelpunten ontstaan in de ICT-systemen waarin zij de vrijlating organiseren. Het kost tijd om de systemen aan te passen aan de uitspraak van de CRvB. Tot dit is geregeld moeten de bijstandsbetalingen handmatig ingevoerd worden, althans voor zover het gaat om zaken die in verband staan met de uitspraak van de CRvB.
Bijstandsgerechtigden van wie de bijstandsuitkering sinds de uitspraak van de CRvB is beëindigd en die het idee hebben dat de beëindiging onterecht is, kunnen zich richten tot hun gemeente.
Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering van het gemeentefonds middelen voor de uitvoering van de bijstand. Met deze middelen kunnen zij de systemen aanpassen. Gemeenten worden gecompenseerd in de kosten die de aanpassingen en de gewijzigde wetstoepassing met zich meebrengen.
Vindt u het een probleem dat de Landelijke Cliëntenraad (LCR) in een onderzoek eerder dit jaar aangaf dat zes op de tien mensen die vanuit de bijstand gaan werken in financiële problemen komen? Kunt u aangeven of er andere beleidsmatige redenen zijn die hieraan bijdragen? Bent u hierover in gesprek met de VNG en LCR? Als dit nog niet het geval is, zou u dit willen doen?
De resultaten van het onderzoek van de LCR vind ik zorgelijk en voor zover mogelijk wil ik de problemen aanpakken. Ik vind het belangrijk dat mensen volwaardig meedoen in de maatschappij en op de best passende plek aan de slag gaan. Het systeem moet hen daarin ondersteunen en niet tegenwerken. Hierover ben ik in gesprek met de VNG en LCR. Er worden ook rondetafelgesprekken georganiseerd in samenwerking met gemeenten en de eerste stappen zijn gezet op het inrichten van signaleringsteams bestaande uit de Inspectie SZW, Landelijke Cliëntenraad en VNG Naleving.
Ook werkt het Ministerie van SZW sinds 2019 samen met gemeenten en Divosa aan het project Simpel Switchen in de Participatieketen. Het project richt zich op het versoepelen van de overgangen tussen uitkering en werk en heeft daarbij ook oog voor problemen die ontstaan door inkomstenverrekening. Het oplossen van deze problemen maakt de overgang van uitkering naar werk makkelijker.
Binnen Simpel Switchen werk ik samen met Divosa zowel aan oplossingen die passen binnen de huidige wet- en regelgeving, als aan oplossingen waarvoor eventueel aanpassing van de wet- en regelgeving nodig is. Er zijn hiervoor verschillende producten gemaakt zoals de toolkit «Snelle Aanvraag, Snel Besluit» en de toolkit «Parttime werk». Oplossingen waarvoor eventueel aanpassingen in de wet- en regelgeving nodig zijn, worden waar passend ook meegenomen in het traject «Hardheden in de Participatiewet» en de vervolgaanpak «een Participatiewet op basis van vertrouwen met oog voor de menselijke maat».
Wat vindt u van de eerder gedane suggestie van de LCR dat er iets vergelijkbaars als de beslagvrije voet moet komen voor mensen die werken naast een uitkering?
Het vangnet van de bijstand is nu juist bedoeld als bestaansminimum en bestaansnorm waar iemand in ieder geval over dient te kunnen beschikken om te kunnen voorzien in noodzakelijke bestaanskosten. Daalt het inkomen onder het bijstandsniveau dan heeft iemand in principe recht op aanvulling tot die norm. Ik vind het belangrijk dat bij het verrekenen van inkomsten uit werk met de uitkering, voorkomen wordt dat juist mensen die de beweging naar werk en uitstroom maken onder de norm terechtkomen. Zie ook mijn antwoorden op vraag 2 en 11. Het hanteren van een andere norm (in het voorbeeld van de LCR de beslagvrije voet) dan de bijstandsnorm lost dit probleem niet op.
Bent u bereid de vrijlatingsregeling aan te passen, conform het amendement-Gijs van Dijk over een generieke structurele vrijlatingsregeling van 50% van het inkomen5? Zo nee, waarom niet?
Het amendement-Gijs van Dijk is ingediend in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel wijziging van de Participatiewet Uitvoeren Breed Offensief. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel op 13 april 2021 controversieel verklaard omdat er een aantal verstrekkende amendementen op het wetsvoorstel zijn ingediend. Het amendement-Gijs van Dijk is verstrekkend omdat het, zoals aangegeven, beoogt een generieke structurele vrijlatingsregeling van 50% te introduceren met een maximumbedrag conform de huidige 25% vrijlating. Met een dermate hoge vrijlatingsregeling kan het bedrag aan inkomen plus bijstand voor een samenwonende bijstandsgerechtigde een hoger niveau bereiken dan wanneer diegene volledig werkt tegen het wettelijk minimumloon. Het structurele karakter van de vrijlating kan mensen bovendien belemmeren om uit te stromen uit de bijstand.
Het is aan de Tweede Kamer om de wetsbehandeling van Breed Offensief op enig moment te agenderen en daarbij het amendement-Gijs van Dijk te betrekken.
De beantwoording van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tijdens het notaoverleg van 25 oktober 2021 over het maken van landelijke prestatieafspraken met corporaties. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de beantwoording over het maken van landelijke prestatieafspraken met corporaties?1
Ja.
Hoe worden op dit moment gemeentelijke prestatieafspraken met corporaties gemaakt? Wordt dit met Aedes of met afzonderlijke corporaties gedaan?
In het systeem van de gemeentelijke prestatieafspraken, zoals vastgelegd in de Woningwet, worden afspraken gemaakt door gemeenten met corporaties en huurdersorganisaties. In de praktijk zien we gemeenten die met alle corporaties die actief zijn in hun gemeente één afspraak maken en we zien gemeenten die met iedere corporatie afzonderlijke afspraken maken. Ook komt het voor dat een groep gemeenten met een groep corporaties prestatieafspraken maakt. Gemeenten maken geen prestatieafspraken met Aedes.
Klopt het dat u overweegt om landelijke prestatieafspraken te maken over de totale doelstellingen van corporaties voor nieuwbouw en verduurzaming? Zo ja, waarom? Zo nee, wat overweegt u dan?
Voor wat betreft de benutting van de € 500 miljoen tariefverlaging in de verhuurderheffing klopt het dat ik landelijke afspraken wil maken met Aedes. Ik heb uw Kamer hierover per brief geïnformeerd (uw kenmerk 2021Z20241).
Ik doe dit omdat het maken van individuele afspraken tussen het Rijk en de corporaties niet past binnen het systeem van de Woningwet, waarbij dit aan gemeenten is. Ook is het praktisch niet mogelijk om op korte termijn met alle circa 288 corporaties individuele afspraken te maken. Dat is ook niet nodig, omdat nagenoeg alle corporaties door Aedes vertegenwoordigd worden. Aedes en ik zullen ons wel inzetten om de corporaties die geen lid zijn van Aedes ook te betrekken bij de afspraken.2 De gemaakte afspraken zullen daarnaast worden gemonitord waardoor alle corporaties aangesproken kunnen worden indien zij niet bijdragen aan de afspraken. Ook moeten de afspraken door gemeenten en corporaties betrokken kunnen worden bij de lokale prestatieafspraken, zodat gemeenten de bij hen werkzame corporaties, ongeacht of zij wel of niet lid zijn van Aedes, hier ook op kunnen aanspreken.
Voor wat betreft het maken van landelijke prestatieafspraken breder dan de uitvoering van de motie Hermans is het aan een nieuw kabinet om keuzes te maken over of, en zo ja, hoe zij regie wil voeren op de volkshuisvestelijke prestaties van de corporatiesector.
Hoe gaat het maken van landelijke prestatieafspraken er in de praktijk uitzien?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe overweegt u te voorkomen dat corporaties kunnen meeliften op de landelijke prestaties van andere corporaties, zonder zelf prestaties te leveren?
Zie antwoord vraag 3.
Overweegt u de landelijke prestatieafspraken enkel te maken met Aedes?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat Aedes niet alle corporaties vertegenwoordigt?
Zie antwoord vraag 3.
Overweegt u landelijke prestatieafspraken te maken met afzonderlijke corporaties?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het begrotingsoverleg Wonen en Ruimte op 15 november 2021?
Helaas is dit niet gelukt, wel heb ik uw Kamer schriftelijk (uw kenmerk 2021Z20241) op de hoogte gesteld van de stand van zaken voor het begrotingsoverleg Wonen en Ruimte van 15 november 2021.
De opmerkingen van Joop.nl hoofdredacteur Van Jole |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de opmerkingen van de hoofdredacteur van Joop.nl, de heer Van Jole, die ongevaccineerden dood wenst1?
Ja.
Deelt u de mening dat een aan de publieke omroep gelinieerde website, welke dus afhankelijk is van belastinggeld, geen mensen zou moeten uitsluiten? Zo ja, wat vindt u dan van de opmerkingen van de heer Van Jole, die de medische apartheid voeden en ongevaccineerden buitensluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens art. 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar ook zelf verantwoordelijk voor. Ik bemoei mij als Minister voor media niet met de inhoud van programma’s die door de NPO worden uitgezonden, ook niet in dit geval bij uitspraken gedaan in een uitzending van NPO Radio 1. Als aangifte is gedaan bij de politie en het Openbaar Ministerie zou vervolgen, weegt de rechter als onafhankelijke instantie of een programma of individu bepaalde grenzen heeft overschreden en kan hiervoor een straf opleggen. Dit is niet aan mij.
Bent u bereidheid om excuses te eisen van de heer Van Jole? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de subsidie aan Joop.nl te beëindigen als excuses uitblijven? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het coronabeleid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mogelijk meer coronamaatregelen nu aantal besmettingen snel toeneemt»1?
Ja.
Kunt u, alvorens u overgaat tot het nemen van nieuwe maatregelen, duiden hoe u de zorg, en dan met name de Intensive Care (IC)-capaciteit, op orde heeft gebracht om corona te managen zónder de samenleving te belasten met nieuwe maatregelen?
Op verzoek van de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS) heeft het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) in de zomer van 2020 het IC-Opschalingsplan opgesteld. Daarin werd aangegeven dat een vaste uitbreiding van de IC-capaciteit tot 1.350 IC-bedden mogelijk was en aanvullend een flexibele opschaling van de capaciteit tot 1.700 IC-bedden. Ook zijn er met dit Opschalingsplan maatregelen doorgevoerd op het vlak van onder meer de opleiding van personeel, vervoer, coördinatie, monitoring en informatiedeling. Voor de uitvoering van het Opschalingsplan heeft het kabinet voor de jaren 2020–2022 circa € 500 mln. beschikbaar gesteld. In 2020 is versneld gestart met de opleiding Basis Acute Zorg, waarmee verpleegkundigen eerder inzetbaar zijn op een deel van de zorgtaken die op de IC moeten gebeuren. De financiering hiervan komt uit de hierboven genoemde € 500 mln.
Vanwege de aanhoudende pandemische druk op de zorg en de gevolgen daarvan voor de zorgprofessionals, heb ik het LNAZ gevraagd om een herijking van het IC-opschalingsplan. Dat plan heb ik uw Kamer op 2 november jl. toegezonden. Het LNAZ geeft in dit plan aan dat ziekenhuizen voor komend najaar maximaal op kunnen schalen tot 1.350 IC-bedden voor een korte piekperiode en heeft uitgewerkt hoe dat te realiseren. Meer bedden zijn op dit moment ook niet mogelijk, geeft het LNAZ aan. De zorg is er nu veel meer op gericht om de reguliere zorg zo veel mogelijk in stand te houden en indien mogelijk in te halen. Daarbij krijgt het voorkomen van (verdere) overbelasting van het zorgpersoneel de hoogste aandacht. Ik verwacht van ziekenhuizen dat zij alles op alles zetten om meer personeel aan te nemen, op te leiden en te behouden met goed werkgeverschap. Ik faciliteer hierin maximaal. Zo kunnen zorgorganisaties onbeperkt gespecialiseerd verpleegkundigen – waaronder IC verpleegkundigen – opleiden via de beschikbaarheidbijdrage voor de verpleegkundige vervolgopleidingen.
Daarnaast is afgelopen anderhalf jaar met crisismaatregelen ingezet op tijdelijke extra zorgcapaciteit. Dit gebeurt zorgbreed om de doorstroom van patiënten in het ziekenhuis naar onderdelen van de zorgketen te ondersteunen:
Kortom, VWS faciliteert ziekenhuizen op tal van mogelijke manieren, maar ik zie ook dat het opleiden en behouden van personeel lastig is als de pandemische druk zo hoog is. Met de coronamaatregelen proberen we de druk op de zorg daarom te beheersen.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel ziekenhuizen er zijn heropend en hoeveel Spoedeisende Hulp-afdelingen zijn heropend? Kunt u een overzicht geven van bij hoeveel ziekenhuizen een voorgenomen sluiting wordt teruggedraaid en van hoeveel Spoedeisende Hulp-afdelingen een voorgenomen sluiting wordt teruggedraaid?
Nee. Ik beschik niet over deze informatie.
Hoeveel IC-bedden zijn er deze coronacrisis bijgekomen? Zitten we daarmee weer op het niveau van voor de halvering van het aantal IC-bedden? Kunt u een gedetailleerde toelichting geven op het aantal ic-bedden over de periode van de afgelopen tien jaar?
Zie voor het aantal IC-bedden dat er tijdens deze coronacrisis zijn bijgekomen het antwoord op vraag 2. Volgens de cijfers van de Stichting Nationale Intensive Care Evaluatie (NICE) is het aantal IC-bedden in de jaren voorafgaand aan de COVID-19-pandemie ongeveer gelijk gebleven.
Jaar
Aantal IC-bedden (NICE)
2013
1.208
2014
1.210
2015
1.210
2016
1.191
2017
1.209
2018
1.208
Hoeveel zorgmedewerkers zijn er deze coronacrisis bijgekomen? Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van het aantal zorgmedewerkers over de periode van de afgelopen tien jaar?
Tussen het eerste kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 is het aantal werknemers in zorg en welzijn met 33,7 duizend werknemers gestegen. In de ziekenhuizen kwamen er gedurende deze periode 900 werknemers bij en in de UMC’s 2.800 werknemers. In het eerste kwartaal 2021 werken er circa 111.000 mensen meer in de zorg dan in het eerste kwartaal van 2011. Voor de UMC’s en de ziekenhuizen geldt dat er 13.000 respectievelijk 4.000 meer mensen werken dan 10 jaar geleden (bron: CBS, AZW StatLine).
Het bericht ‘Met de rolstoel de trein in? In Cuijk en Boxmeer heb je dan een probleem’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Met de rolstoel de trein in? In Cuijk en Boxmeer heb je dan een probleem»?1
Ja.
Vindt u de geschetste situatie in dit bericht ook onacceptabel?
Het is heel vervelend wanneer mensen in het OV drempels ervaren. ProRail werkt in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan het toegankelijk maken van alle treinstations voor reizigers met een beperking, zodat zij zoveel mogelijk zelfstandig kunnen reizen (MIRT Programma Toegankelijkheid Stations). Dit programma loopt tot 2030. De perrons op de stations Nijmegen Heijendaal, Cuijk, Venray en Vierlingsbeek moeten nog worden aangepast (station Boxmeer is wel reeds aangepast). De aanpassingen zullen naar verwachting uiterlijk 2024 gerealiseerd zijn. Dat desondanks niet iedereen altijd mee kan betreur ik, maar is soms te verklaren op basis van specifieke omstandigheden. Naast de perrons en het materieel is namelijk een relevante factor dat rolstoelen vele vormen en maten kunnen hebben. In het antwoord op vraag 4 ga ik hier nader op in.
Zijn er, voor zover u weet, meer stations in Nederland waar mensen in een rolstoel niet fatsoenlijk geholpen worden?
De situatie waarin rolstoelgebonden mensen niet met de trein meekunnen, vind ik onwenselijk. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 werkt ProRail in opdracht van het ministerie aan het toegankelijk maken van alle treinstations voor reizigers met een beperking. Op decentrale stations rijden over het algemeen treinen die zelfstandig toegankelijk zijn; de combinatie van een aangepast perron en een zelfstandig toegankelijke trein maakt dat de meeste mensen in een rolstoel zonder ondersteuning mee kunnen. Zoals in antwoord op vraag 2 en 4 gesteld, zijn desondanks niet alle rolstoelen hiervoor geschikt. Op een deel van deze stations is reisassistentie aanwezig.
Reisassistentie is echter niet op alle decentrale trajecten (wettelijk) verplicht, omdat de treinen een (in beginsel) toegankelijke instap hebben. Ook is reisassistentie op dit moment niet door alle concessieverleners verplicht gesteld in het kader van de huidige lopende concessies. Hierdoor kan het voorkomen dat er geen hulp voorhanden is. Voor een overzicht van de aanwezigheid van reisassistentie op decentrale trajecten, verwijs ik naar het Actualisatierapport Toegankelijkheid Spoor 2021.2
Ik bereid momenteel een Bestuursakkoord Toegankelijkheid OV voor met decentrale ov-autoriteiten, vervoerders, ProRail en belangenbehartigers voor mensen met een beperking3. Hier spreken we over de uitbreiding van de inzet van reisassistentie op regionale trajecten. Uw Kamer wordt over de uitkomst van deze gesprekken geïnformeerd.
Bent u het eens met de stelling dat je ook in een rolstoel zelfstandig met de trein moet kunnen reizen, overal in Nederland?
Ik ben het ermee eens dat rolstoelgebruikers zoveel mogelijk zelfstandig met de trein moeten kunnen reizen. Ondanks alle inspanningen om de stations toegankelijk te maken kan het – nu en in de toekomst – toch voorkomen dat iemand door bijvoorbeeld de aard van de specifieke rolstoel niet zelfstandig mee kan. Zo variëren de maten van de wielen per rolstoel en dat heeft invloed op de manier waarop mensen de trein betreden of verlaten. Vanwege die verschillen is er geen garantie dat álle rolstoelen zelfstandig mee kunnen in de trein, ook als het perron en het materieel zijn aangepast. In die situaties kan reisassistentie ervoor zorgen dat ook deze reizigers mee kunnen met de trein. Zoals gesteld spreken we in het kader van het voorgenomen Bestuursakkoord Toegankelijkheid OV met decentrale ov-autoriteiten en vervoerders over de uitbreiding van de inzet van reisassistentie op regionale trajecten. Uw Kamer wordt over de uitkomst van deze gesprekken geïnformeerd.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met Arriva om ervoor te zorgen dat mensen in een rolstoel zelfstandig kunnen reizen via alle stations waar Arriva stopt, en de Kamer te informeren over de uitkomst?
Ja, ik heb hierover reeds contact gehad met Arriva, de provincie Limburg (als concessieverlener) en ProRail. De komende jaren zal ProRail nog een aantal stations aanpassen. Soms blijft er echter een iets grotere opening over tussen treeplank en perronrand, bijvoorbeeld doordat het perron in een boog ligt. Dat is helaas niet altijd te voorkomen. Voor dergelijke situaties spreek ik met de betrokken partijen over de uitbreiding van de inzet van reisassistentie.
De verwarring die ontstaan is over welke dienst er bij de politie verantwoordelijk is voor de aanpak van ondermijning |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiebond is woedend»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor iedereen bij de politie en het Openbaar Ministerie (OM) haarfijn duidelijk moet zijn wat het werkterrein, de taken, de competenties en bevoegdheden van respectievelijk het Multidisciplinair Interventie Team (MIT), de Taskforce Aanpak Criminele Machtsstructuren (ACM) en het Strategisch Kenniscentrum voor Georganiseerde en Ondermijnende Criminaliteit in oprichting zijn of gaan worden? Zo ja, waarom is dat dan klaarblijkelijk niet het geval? Zo nee, waarom niet?
Het multidisciplinair interventieteam (MIT) en strategisch kenniscentrum georganiseerde, ondermijnende criminaliteit (SKC) maken onderdeel uit van het breed offensief tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en zijn op dit moment nog in oprichting. Vanzelfsprekend dienen de (uiteindelijke) werkzaamheden voor alle partijen duidelijk te zijn. De taskforce aanpak criminele machtsstructuren betreft geen nieuw organisatieonderdeel maar is een samenwerking vanuit de diensten van de Landelijke Eenheid (LE) en staat onder het bevoegd gezag van het Landelijk Parket (LP). In juli heeft de LE in samenspraak met het LP besloten tot een gerichte aanpak met een her prioritering en -verdeling van haar capaciteit naar aanleiding van de urgentie die ontstond na de moord op Peter R. de Vries. Dit past binnen de huidige taakstelling van de LE.
Kunt u in duidelijke bewoordingen in een schema aangeven wat het werkterrein, de taken, de competenties en bevoegdheden van de genoemde organisaties zijn?
Over de organisatorische positionering van het SKC wordt nog een besluit genomen.
Beleidsmatige strategische kennisontwikkeling, kennisverspreiding en advisering.
Integrale en strategisch beelden opstellen over de aard, omvang, trends, ontwikkelingen en dreigingen met betrekking tot georganiseerde ondermijnende criminaliteit.
Geen wettelijke bevoegdheden. De strategische beelden zijn bedoeld om bestuur, gezag en partners te faciliteren bij het maken van strategische en tactische keuzes, de prioritering op langere termijn en het formuleren van doelstellingen.
Geen formele (organisatie) competenties. Gezien de fase van ontwikkeling worden deze later vastgesteld.
Samenwerkingsverband o.g.v. gegevensdeling en operaties (korte termijn)
Eigen bevoegdheden op het gebied van informatieverwerving en verwerking (lange termijn)
Operationeel
Blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie
Wettelijke bevoegdheden van deelnemende organisaties (politiewet, algemene douanewet, algemene wet rijksbelasting etc.)
Voor wat betreft gegevensdeling toegepast op basis van een convenant voor de gegevensdeling. Een instellingsbesluit voor het beheer en de aansturing van de geoormerkte capaciteit t.b.v. de samenwerking
Maken van integrale data-analyses voor systeem – of operationele interventies gericht op verstoren van criminele bedrijfsproces.
Uitgevoerd/gepleegd door de deelnemende organisaties en/of partners
Samenwerking in de vorm van een overkoepelend strafrechtelijk onderzoek vanuit de diensten van de Landelijke Eenheid van de politie onder het bevoegd gezag van het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie
Operationeel
Artikel 3 politiewet;
Opsporen van strafbare feiten
Meer specifiek m.b.t. de taskforce: de aanpak van zware, georganiseerde criminaliteit.
Daarnaast hebben de diensten van de Landelijke Eenheid een breder scala aan taken op het gebied van regio-overschrijdend en specialistisch politiewerk
Bijzondere opsporingsbevoegdheden
Wetboek van strafvordering
Opsporen, aanhouden van verdachten van strafbare feiten.
Deelt u de mening dat iedere competentiestrijd, tussen verschillende onderdelen waar de politie in vertegenwoordigd is, uit den boze zou moeten zijn omdat dat de effectiviteit van de opsporing niet ten goede kan komen? Deelt u dan ook de mening dat bij de politieleiding allen neuzen dezelfde kant op moeten staan? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja deze mening deel ik. Voor een effectieve aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit is een integrale, multidisciplinaire aanpak op alle niveaus noodzakelijk. Om versnippering van beschikbare capaciteit en informatie tegen te gaan is een overheidsbrede bundeling van de informatie, capaciteit, bevoegdheden en coördinatie van alle relevante diensten/organisaties noodzakelijk. De samenwerking tussen de deelnemende organisaties in het MIT en SKC geeft hieraan invulling op (inter)nationaal niveau. Onderlinge concurrentie en geruzie over wie welke taak heeft zijn hiervoor niet bevorderlijk. Zoals uw Kamer tijdens het rondetafelgesprek van 16 september jl. heeft kunnen vernemen steunt de politie het gedachtegoed achter, de samenwerking in en de uitgangspunten van het MIT.
Wie is voor buitenlandse diensten op dit moment het aanspreekpunt bij de politie in Nederland?
Verschillende overheidsorganisaties zijn betrokken bij de aanpak van de internationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Deze organisaties hebben zowel opsporing als toezicht- en handhaving tot taak. Voor de politiële rechtshulp verloopt het contact met buitenlandse politiediensten via het Landelijk informatie en rechtshulp centrum (LIRC) bij de LE. De justitiële rechtshulp verloopt via het internationaal rechtshulpcentrum bij het OM. De belastingdienst en de douane hebben voor de internationale samenwerking met buitenlandse diensten een eigen internationale afdeling.
Is het waar dat zowel het MIT als het nieuwe kenniscentrum inzage in de hoeveelheid data uit criminele chatdiensten zoals Encrochat en Sky willen? Zo ja, waarom zijn meerdere diensten hiermee bezig en is dit efficiënt omgaan met de beschikbare capaciteit bij de politie? Zo nee, wat is dan niet waar?
Momenteel wordt juridisch onderzocht of de data verkregen uit de genoemde opsporingsonderzoeken door de deelnemende organisaties in het MIT kan worden gebruikt voor gezamenlijke analysedoeleinden, en onder welke voorwaarden en waarborgen binnen de bestaande kaders. Deze analyses zijn voornamelijk gericht op het verkrijgen van een diepgaand inzicht in criminele fenomenen en dus niet direct op het starten van nieuwe opsporingsonderzoeken. Wanneer de data breder beschikbaar kan worden gesteld, kan optimaal gebruik worden gemaakt van de inzichten verkregen uit deze data. Ook kan de schaarse analysecapaciteit hierdoor worden ontlast.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Nederlandse politiebond dat er sprake is van «het falende leiderschap en de verfoeilijke cultuur waar we keihard vanaf moeten»? Zo ja, wat gaat u doen om hierin verandering te brengen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De politie werkt daar waar nodig aan de ontwikkeling tot meer openheid, wederzijds vertrouwen en duidelijk leiderschap. Dat steun ik en ik spreek daar regelmatig met de Korpsleiding over.
Begrijpt u de uitspraak van de voorzitter van de Nederlandse politiebond dat duizenden professionals bij de politie zich «de vouwen uit hun broek» werken in de bestrijding van ondermijning terwijl leidinggevenden zich eerder laten leiden door hun «ego, hun eigen team, dienst, eenheid of zelfs korps»? Zo ja, waarom begrijpt u die uitspraak? Zo nee, waarom begrijpt u die niet?
Alle professionals werken met toewijding aan de aanpak van ondermijning. Het is van groot belang dat professionals op de werkvloer actieve steun ervaren van hun leidinggevenden tijdens de uitoefening van hun wettelijke taak. Zeker daar waar het gaat om de aanpak van ernstige vormen van criminaliteit, zoals de aanpak van de georganiseerde misdaad.
Waarom heeft het hoofd van de Landelijke Recherche het over «dedicated officieren van justitie» die vrijgemaakt zijn om de onderzoeken aan te sturen terwijl het Landelijk Parket zegt liever niet te spreken van termen als een taskforce of dedicated officieren? Hoe kan daar verwarring over bestaan? Bestaan die taskforce en de dedicated officieren?
De taskforce aanpak criminele machtsstructuren betreft geen nieuw organisatieonderdeel maar is een samenwerking vanuit de diensten van de Landelijke Eenheid (LE) en staat onder het bevoegd gezag van het Landelijk Parket (LP). In juli heeft de LE in samenspraak met het LP besloten tot een gerichte aanpak met een her prioritering en -verdeling van haar capaciteit naar aanleiding van de urgentie die ontstond na de moord op Peter R. de Vries.
Een recente uitspraak van de minister over de vaccinatiegraad. |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw uitspraak van 15 oktober 2021: «We hebben op dit moment 75% die een eerste prik heeft gehad, richting de 50% die volledig is gevaccineerd»?1
Ik ben bekend met de uitspraak. Het is echter van belang om te vermelden dat de uitspraak niet gedaan is op 15 oktober 2021. Het fragment dat het Algemeen Dagblad aanhaalt op zijn website dateert van 6 juli 2021. Het Algemeen Dagblad heeft inmiddels de datum onder het videofragment gerectificeerd naar 6 juli 2021. De uitspraken over het opkomstpercentage van 75% en de vaccinatiegraad van 50% hebben dus geen betrekking op de situatie medio oktober 2021. De meest recente cijfers tot en met zondag 24 oktober laten een opkomstpercentage zien van 87,2% voor de groep 18-plussers en 85,2% voor de groep 12-plussers. De vaccinatiegraad ligt momenteel op 83,8% voor de 18-plussers en 81,7% voor de 12-plussers (bron: Cijfers COVID-19 vaccinatieprogramma | RIVM, geraadpleegd in week2.
Hoe verhoudt dit zich tot de opmerking van Van Dissel slechts een paar dagen later dat 85% een eerste prik heeft gehad?2 Kunnen we hieruit concluderen dat in een paar dagen tijd tien procent van de Nederlandse bevolking voor het eerst is gevaccineerd? Zo nee, hoe verklaart u het tien procentpunt verschil?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 is de informatie niet actueel maar dateert deze van 6 juli 2021. Het genoemde verschil in percentages ten aanzien van de opkomst eerste prik en vaccinatiegraad wordt verklaard door de incorrecte datum.
Hoe verhoudt «richting de 50% die volledig is gevaccineerd» zich tot het bericht in De Volkskrant exact een maand eerder waarin wordt gesteld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat 82% van de (volwassen) bevolking volledig gevaccineerd is?3
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen voor het volgende coronadebat beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘De Westereen 'bezorgd, misschien wel boos' over schrappen bushalte bij station’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De Westereen «bezorgd, misschien wel boos» over schrappen bushalte bij station»1?
Ja.
Vindt u ook dat mensen die niet in de randstad wonen, evenveel recht hebben op goede verbindingen met het openbaar vervoer (ov) als mensen die in de randstad wonen?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat een bushalte die tot de 15 meestgebruikte haltes van Friesland behoort wordt geschrapt?
De decentrale overheden waren pre-corona en zijn ook in corona-tijd verantwoordelijk voor de keuzes die worden gemaakt in decentrale concessies voor bus, tram, metro of regionale treindiensten. Vervoerbedrijven stemmen de dienstregelingen voortdurend af met de decentrale overheden (provincies en vervoerregio’s). En dat doen ze door het aanbod aan te passen aan de vraag zonder dat de beschikbaarheid en veiligheid van het OV daar onder lijdt.
OV-autoriteiten bepalen in de zogenaamde «vervoerplancyclus» jaarlijks het OV aanbod (dienstregeling) in hun concessies. Dit stemmen zij af met de gemeenten in het concessiegebied en de (regionale) reizigersorganisaties hebben adviesrecht op de voorgestelde wijzigingen in de dienstregeling. De dienstregeling wordt ter akkoord voorgelegd aan de decentrale volksvertegenwoordiging. Deze manier van werken past bij de decentralisatie van het stads- en streekvervoer die is vastgelegd in de Wet Personenvervoer 2000. De afwegingen per concessie, of zelfs per buslijn, zijn de verantwoordelijkheid van de decentrale overheid. Ik volg de ontwikkelingen bij regionale OV concessies nauwlettend en waar nodig bespreken we deze in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB).
De provincie Fryslân heeft mij gemeld dat het vervallen van de bushalte op 27 oktober jl. uitvoerig is besproken in de provinciale staten van Fryslân. De provincie heeft mij laten weten dat de berichtgeving over deze bushalte met betrekking tot de top 15 van Friesland onjuist is. Het gaat om de nummer 325 van de Friese ranglijst, waarbij er gemiddeld 0,5 passagier per rit instapt. Verder is de halte geen officiële of logische overstapplaats naar een breder OV-netwerk. De provincie Fryslân handhaaft de maatregel in ieder geval tot 2025 (als onderdeel van het corona-gerelateerde transitieplan). De provincie Fryslân heeft laten weten dat De Westereen dankzij voldoende bus- en treinverbindingen goed ontsloten blijft. De provincie heeft laten weten dat door de aanstaande aanpassing voor het dienstregelingsjaar 2022 een hele goede overstap mogelijk wordt gemaakt bij de treinstations Feanwalden en Buitenpost.
Bent u het eens met de stelling dat bushaltes die belangrijk zijn voor scholieren, statushouders en/of forensen niet geschrapt zouden mogen worden?
OV-autoriteiten zetten zich in voor een passend OV-aanbod voor iedereen. Daarbij wordt per concessie voortdurend met de vervoerder gesproken over optimalisatie van het vervoersaanbod om vraag en aanbod zo goed mogelijk af te stemmen. Verbindingen waar minder vraag naar is kunnen worden afgeschaald zoals frequentieverlagingen op hoogfrequente lijnen, het (tijdelijk) niet meer aanbieden van scholierenlijnen, spitslijnen en spitsritten en het vervallen van lijnen in de avonduren. Deze capaciteit kan deels worden ingezet op momenten dat de vraag groter is, zoals extra ritten in de spits. De keuzes die achter deze ontwikkelingen liggen worden op decentraal niveau gemaakt. Uitgangspunt hierbij is de afspraak dat er niet grofmazig wordt afgeschaald. Gekoppeld aan de Beschikbaarheidsvergoeding OV, monitort het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gegevens van alle OV-autoriteiten over de ontwikkelingen in het aanbod. Gemiddeld over Nederland was er in 2020 en 2021, ondanks veel lagere reizigersaantallen, ongeveer 10% minder OV-aanbod ten opzichte van 2019. Deze ontwikkelingen passen binnen de gemaakte afspraken met de sector en zijn veelal een gevolg van de afgenomen vraag veroorzaakt door de coronamaatregelen. Zoals toegezegd zal uw Kamer in december over de laatste ontwikkelingen worden geïnformeerd. DOVA (Samenwerkingsverband van decentrale ov-autoriteiten) zal gelijktijdig alle vervoersplannen 2022 op een centraal punt beschikbaar stellen. Uit deze plannen zal ook blijken welk OV aanbod er per concessie volgend jaar voorzien wordt.
Vindt u het ook onacceptabel dat in dit geval, maar ook op veel andere plekken in Nederland haltes of verbindingen worden geschrapt wegens de coronacrisis, ondanks overheidssteun aan vervoerders die bedoeld is om de bereikbaarheid in stand te houden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met provincies en regionale vervoerders om te kijken hoe essentiële ov-verbindingen in de regio, onder andere voor studenten en scholieren of voor ouderen die naar het ziekenhuis moeten, behouden kunnen worden?
Ja, ik bespreek dit regelmatig in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad. In het NOVB spreek ik met vertegenwoordigers van alle regionale OV-autoriteiten en regionale vervoerders over relevante ontwikkelingen voor en het vitale belang van het Openbaar Vervoer in Nederland. Specifieke keuzes achter deze ontwikkelingen, zoals afwegingen per buslijn, worden op decentraal niveau gemaakt.
Wanneer verwacht u dat het landelijk onderzoek door het CBS naar vervoersarmoede, zoals toegezegd voor dit najaar, wordt gepubliceerd?
In het commissiedebat OV en Taxi van 19 mei 2021 heeft mijn voorganger toegezegd dat het onderzoek over vervoersarmoede van PBL en CBS dit najaar naar uw Kamer zou worden gestuurd. De motie van het lid van Baarle2 over het doen van een breed onderzoek naar vervoersarmoede op basis van de CBS indicator sluit op deze toezegging aan. Het betreft een onderzoek van het PBL, gebruikmakend van CBS-data.
Het bedoelde onderzoek zal tot mijn spijt volgens het PBL niet meer dit jaar gepubliceerd worden, maar medio volgend jaar (2022). PBL geeft aan dat de reden van de vertraging ligt in her prioritering binnen het PBL vanwege onvoorzien extra werk omtrent COVID- en thuiswerkanalyses. Naar aanleiding van de motie van het lid de Hoop om beleidsopties te inventariseren om het probleem van vervoersarmoede op te pakken, heb ik het PBL gevraagd om in hun rapport ook beleidsopties op te nemen.
Het OVV onderzoek naar de moord op Peter R de Vries |
|
Pieter Omtzigt |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens (EVRM) en dan met name artikel 2 daarvan (het recht op leven) en artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) en het feit dat EVRM rechtstreeks van kracht is in alle Lidstaten van de Raad van Europa, inclusief Nederland?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) herhaaldelijk heeft geoordeeld dat artikel 2, lid 1 van het EVRM «de staat niet alleen verplicht zich te onthouden van het opzettelijk en wederrechtelijk nemen van leven, maar ook om passende maatregelen te nemen om het leven te beschermen van degenen die onder zijn rechtsmacht vallen» (zie bijvoorbeeld Kemaloğlu tegen Turkije (2015); LCB tegen het Verenigd Koninkrijk (1999)?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat uit de jurisprudentie van het hof 3 materiële plichten volgen en een onderzoeksplicht:
Uit het recht op leven (artikel 2 EVRM) volgt inderdaad niet alleen de negatieve verplichting voor de staat om zich, behoudens strikt omschreven uitzonderingen, te onthouden van het opzettelijk ontnemen van leven, maar ook een positieve verplichting om het recht op leven te beschermen.
Deze positieve verplichting om het recht op leven te beschermen behelst (a) een verplichting om in effectieve en afdwingbare wetgeving te voorzien ter bescherming van het recht op leven en (b) in bepaalde omstandigheden, de verplichting om preventieve operationele maatregelen te nemen om verlies van leven te voorkomen.1 Niet ieder gesteld risico voor het leven van personen behelst ook een verplichting voor de staat om operationele maatregelen te nemen. Waar autoriteiten weet hebben, of geacht kunnen worden weet te hebben van het bestaan van een daadwerkelijk en onmiddellijk gevaar voor het leven van een specifiek persoon of meerdere specifieke personen, moeten zij, binnen het kader van hun bevoegdheden, die maatregelen nemen die redelijkerwijs van hen verwacht kunnen worden om dat risico te voorkomen.2 Deze verplichting is door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een breed scala aan situaties toegepast – variërend van huiselijk geweld3 tot gevaar voor leven als gevolg van een (natuur)ramp4.
Daarnaast hebben staten een procedurele positieve verplichting onder artikel 2 EVRM tot het achteraf starten van een effectief onderzoek naar gestelde schendingen van de materiële verplichtingen onder artikel 2 EVRM en, indien nodig, de verantwoordelijken te bestraffen.5 Deze verplichting geldt in verschillende situaties waar een individu levensbedreigende verwondingen heeft opgelopen, overleden is of verdwenen is in gewelddadige of verdachte omstandigheden. Het maakt daarbij niet uit of gesteld wordt dat overheidsfunctionarissen («state agents») of private personen verantwoordelijk zijn voor de schendingen van artikel 2 EVRM, en evenmin dat de verantwoordelijken onbekend zijn, of de verwondingen of het overlijden door betrokkene zelf zijn toegebracht, of dat gesteld wordt dat zij het gevolg zijn van nalatigheid van de overheid.6 Het doel van het onderzoek is om de effectieve implementatie van de nationale wetgeving te verzekeren die het recht op leven beschermt of, wanneer er overheidsfunctionarissen of -organen betrokken zijn, vast te stellen of er verantwoordelijkheid van de Staat bestaat voor schendingen van het recht op leven die onder zijn verantwoordelijkheid plaatsvinden.7
Ter invulling van wat onder een effectief onderzoek moet worden verstaan, heeft het EHRM een aantal procedurele eisen geformuleerd. Ten eerste dienen degenen die het onderzoek uitvoeren of daarvoor verantwoordelijk zijn, onafhankelijk te zijn van degenen die betrokken zijn bij de te onderzoeken (mogelijke) schending.8 Ten tweede moet het onderzoek effectief zijn, wat in ieder geval betekent dat de onderzoekers in staat moeten zijn alle relevante omstandigheden te betrekken en dat het op grond van het onderzoek mogelijk moet zijn de verantwoordelijken voor de materiële art. 2 EVRM schendingen te identificeren en moet op grond van het onderzoek kunnen worden vastgesteld of de Staat aan zijn verplichtingen op grond van artikel 2 EVRM heeft voldaan.9 In de derde plaats moet het onderzoek uit eigen beweging en snel worden gestart, en mag het niet onredelijk lang duren.10 Tot slot moet het onderzoek, tot op zekere hoogte, kunnen worden gecontroleerd door het publiek en moeten slachtoffers en/of nabestaanden worden betrokken.11
Bent u ervan op de hoogte dat de drempel om na te gaan of er sprake is van een schending van de materiele verplichtingen van artikel 2 laag is in de jurisprudentie van het hof?
Het EHRM heeft het belang van de procedurele onderzoeksverplichting voor de effectieve bescherming van het recht op leven herhaaldelijk benadrukt in zijn rechtspraak. Deze verplichting – zoals hierboven in het antwoord op vraag 3 omschreven – geldt in verschillende situaties.
Deelt u de mening dat het feit dat er nu 3 personen in de omgeving van de kroongetuige in het Marengo proces vermoord zijn, er meerdere aanwijzingen waren dat het leven van Peter R. de Vries in gevaar was, de hoofdverdachte in het Marengo proces zijn neef als advocaat had, de lage drempel voor een verplichting tot de onderzoeksplicht (ruimschoots) gehaald is?
In mijn brief aan uw Kamer van 7 juli schreef ik naar aanleiding van de aanslag op Peter R. de Vries dat het zaak is om zorgvuldig en adequaat onderzoek te doen naar de omstandigheden van deze uitermate schokkende gebeurtenis en dat ik het daarbij essentieel acht dat er ten aanzien de beveiligingssituatie van het slachtoffer volledig zicht is op de vraag welke informatie op welk moment bij welke (overheids)partij beschikbaar was en in hoeverre op basis van deze informatie passend geacteerd is.12 Naar aanleiding hiervan heb ik met uw Kamer en andere betrokkenen gesproken over de (reikwijdte van de) onderzoeksopdracht en door wie het onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Bij brief van 24 augustus heb ik uw Kamer gemeld dat ik de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) heb gevraagd om het op zich te nemen in een onderzoek na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces. Ik ben van oordeel dat met het door het Openbaar Ministerie ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde onderzoek wordt voldaan aan de procedurele verplichtingen van de Staat onder artikel 2 van het EVRM om onderzoek te doen.
Indien u van mening bent dat er geen onderzoek hoeft te komen onder de onderzoeksplicht van artikel 2 van het EVRM, kunt u dan uitgebreid motiveren waarom u denkt dat dat niet nodig is en naar de noodzaak daartoe juridisch advies inwinnen en met de Kamer delen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, ben ik niet van mening dat er geen onderzoek hoeft te komen, maar ben ik juist van oordeel dat met het door het OM ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde onderzoek wordt voldaan aan de positieve verplichtingen van de staat onder artikel 2 EVRM om onderzoek te doen. Voor een nadere onderbouwing verwijs ik ook naar de antwoorden op vragen 7 t/m 9.
Is het onderzoek dat de OVV doet, het onderzoek dat de Nederlandse staat moet doen om aan artikel 2 van het EVRM te voldoen?
De procedurele verplichting onder artikel 2 EVRM op het achteraf starten van een effectief onderzoek naar de toedracht van een dodelijk incident behelst in de eerste plaats een officieel en effectief onderzoek dat kan leiden tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verantwoordelijke(n) voor de dood van het slachtoffer. Daarop is het lopend strafrechtelijk onderzoek gericht. Het door de OVV ingestelde onderzoek is een aanvullend onderzoek om na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces. Ik ben van oordeel dat met het door het Openbaar Ministerie ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde aanvullende onderzoek wordt voldaan aan de procedurele verplichtingen van de Staat onder artikel 2 van het EVRM om onderzoek te doen.
De ruime onderzoeksbevoegdheden zoals neergelegd in de Rijkswet OVV, lijken verder een voldoende breed en effectief onderzoek naar de beveiligingssituatie van de drie slachtoffers mogelijk te maken. OVV-onderzoekers zijn op grond van de Rijkswet OVV, onder meer, bevoegd inlichtingen te vorderen, plaatsen te betreden, zaken mee te nemen en inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. Ook geldt een medewerkingsplicht. Het conceptrapport moet voor wederhoor worden voorgelegd aan de nabestaanden en aan degenen wiens nalaten of handelen heeft bijgedragen aan het voorval.
Indien het een ander onderzoek is, kunt u dan aangeven welk onderzoek het is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 dient de Staat in de eerste plaats een officieel en effectief onderzoek te starten dat kan leiden tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verantwoordelijke(n) voor de dood van het slachtoffer. Daarop is het lopend strafrechtelijk onderzoek gericht. Daarnaast loopt er een onderzoek van de OVV.
Kunt u aangeven op welke wijze ieder van de volgende zaken, die essentieel zijn in het artikel 2 onderzoek, van toepassing zijn?
Het door het OM geïnitieerde strafrechtelijke onderzoek voldoet naar mijn oordeel aan de criteria die gelden voor het op grond van artikel 2 EVRM vereiste onderzoek.
Hetzelfde geldt naar mijn oordeel voor het door de OVV uitgevoerde aanvullende onderzoek. Ik heb geen aanwijzingen dat er een risico bestaat van belangenverstrengeling of bevooroordeeldheid bij de onderzoekers van de OVV. Aan de eis van onafhankelijkheid wordt dus voldaan. De ruime onderzoeksbevoegdheden van de OVV, zoals ik heb beschreven in mijn antwoord op vraag 7, maakt dat het onderzoek door de OVV naar mijn oordeel niet anders dan als effectief kan worden gezien. In de Rijkswet OVV is voorts opgenomen dat de OVV ervoor zorgt dat het onderzoek zo efficiënt mogelijk en in zo kort mogelijke tijd wordt verricht.13 Betrokkenheid van nabestaanden is geborgd doordat nabestaanden het recht hebben als getuige te worden gehoord en zij ontvangen het conceptrapport voor wederhoor.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één zo snel als mogelijk beantwoord.
Recente NPO uitzendingen waarin ongevaccineerden bedreigd worden |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitzending over recente NPO-uitzendingen waarin ongevaccineerden bedreigd worden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de volgende uitspraak in de uitzending: «Als je geen vaccin neemt, dan neem je geen medische behandeling en ga je maar lekker dood»?
Volgens art. 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dientengevolge ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. De NTR, net als alle andere omroepen, maakt daarbij in alle vrijheid zelf zijn afwegingen en keuzes op welke wijze de NTR dat doet. Het is een kwestie van individuele smaak of men wel of niet gecharmeerd is van de inhoud. Men kan het een aanstootgevend filmpje vinden, of men kan het zien als satire. Het is echter niet aan de overheid om een oordeel uit te spreken over het media-aanbod van de publieke media-instellingen. Toezicht vooraf op de inhoud van tv-programma’s is, zoals artikel 7, tweede lid, van de Grondwet bepaalt, nooit geoorloofd.
De rechter kan eventueel naderhand bepalen dat een programma bepaalde grenzen heeft overschreden. Als aangifte is gedaan bij de politie en het openbaar ministerie zou tot strafrechtelijke vervolging overgaan, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Herkent u een patroon van haatzaaien, bedreigingen en oproepen tot geweld tegen «ongevaccineerden» bij de NPO gelet op de recente videobewerkingvan de NTR2 waarin de tv-serie Squid Game lijkt te worden gebruikt om geweld tegen «ongevaccineerden» te verheerlijken, en tevens gelet op het programma Plakshot van de VPRO3 waarin de presentator roept over ongevaccineerden en om hen tot vaccinatie te dwingen: «Je moet ze gewoon bedreigen»?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u wellicht parallellen tussen Radio Milles Collines en de manier waarop de genocide in Rwanda tot stand is gekomen en de uitspraak in De Nieuws BV, de uitspraak in Plakshot en de recente videobewerking van de NTR, zoals die allemaal door de NPO zijn uitgezonden waarbij een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval de niet-gevaccineerden, over zich te horen of te zien krijgen dat «je moet ze gewoon bedreigen», dat ze «lekker dood» worden gewenst of zelfs worden doodgeschoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er volgens u ruimte binnen het publieke bestel voor uitzendingen waarin een bepaalde bevolkingsgroep (eventueel onder het mom van satire) systematisch wordt bedreigd, met plezier wordt dood gewenst of zelfs doodgeschoten? Indien dat niet het geval is, bent u dan bereid, als systeemverantwoordelijke voor de NPO, naar aanleiding van de bovenstaande drie fragmenten op te treden en zo te voorkomen dat dit nog een keer gebeurt? Indien u daartoe niet bereid bent, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Water loopt politiechef Rotterdam over de schoenen: “we pakken alleen de uitvoerders”' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Water loopt politiechef Rotterdam over de schoenen: «we pakken alleen de uitvoerders»»?1
Ja.
Bent u het eens dat het in een democratische rechtsstaat niet zo kan zijn dat het gebrek aan recherchecapaciteit zo groot is dat er geen (Team Grootschalige Opsporing) TGO’s kunnen worden opgericht?
De eenheidschef van Rotterdam licht in dit artikel de recente geweldsgolf in Rotterdam toe. Hij zegt dat het vaak wel lukt om de zware geweldsdelicten op te lossen, ondanks het feit dat de TGO-teams soms krap bezet zijn vanwege het grote aantal zaken. Evenwel moeten er scherpe keuzes worden gemaakt bij het onderzoek naar mogelijk betrokken criminele samenwerkingsverbanden.
Eind 2019 heeft de Inspectie JenV in het Periodiek Beeld Opsporing geconcludeerd dat er door de hoge mate van incidentgerichte opsporing te weinig capaciteit resteert voor probleemgerichte opsporing. In mijn beleidsreactie2 heb ik aangegeven hoe de politie eraan werkt dit te verbeteren en welke transitie zij bezig is te maken naar een meer adaptieve opsporing.3 De politie is onder meer bezig de interne samenwerking tussen de intelligenceorganisatie en de tactische en specialistische opsporing te versterken, zodat zij dit soort ernstige incidenten sneller kan linken aan actieve criminele organisaties en meer effectieve interventiestrategieën kan inzetten. Ook de samenwerking in het Multidisciplinair Interventieteam (MIT) zal hieraan bijdragen.
Dit kabinet heeft in het regeerakkoord 291 mln. geïnvesteerd in o.a. de uitbreiding van de operationele formatie van de politie, waaronder ook in de opsporing. Gedurende de kabinetsperiode zijn ook investeringen gedaan in de aanpak van ondermijning, zedencriminaliteit en mensenhandel. Dit kabinet stelt ingevolge de moties Eerdmans (434 mln.) en Hermans (200 mln.) vanaf 2022 opnieuw structureel middelen beschikbaar voor veiligheid en de aanpak van ondermijning.4 Daarmee is voor de politie o.a. € 60 mln. beschikbaar voor een toekomstgerichte versterking van de opsporing. Door in te zetten op moderne technologie, zoals kunstmatige intelligentie en interceptietechnieken, kan de politie de opsporing versterken, criminele geldstromen beter in kaart brengen en informatiedeling verbeteren. Het doen van eventuele aanvullende investeringen is aan het volgende kabinet.
Genoemde intensiveringen zijn nog niet (volledig) gerealiseerd en laten onverlet dat politie de komende jaren, tot 2024–2025, te maken heeft met onderbezetting. Zoals ik uw Kamer eerder liet weten knelt het vooral in de GGP, maar ook de opsporing heeft hiermee te maken. De verdeling van de beschikbare politiesterkte binnen de regionale eenheden is aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie.
Zo ja, wat gaat u daaraan doen aangezien de door u gestelde investering in de recherchecapaciteit duidelijk niet voldoende is?
Zie antwoord vraag 2.
Gezien het feit dat de politie in dit jaar «ineens» een groot financieel tekort heeft van ruim € 150 miljoen, maar de korpsstaf zelf een fors personeelsoverschot heeft, deelt u de mening dat de korpsleiding verkeerde prioriteiten stelt? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aangegeven in mijn verzamelbrief van 29 juni 20215 en de antwoorden op de Kamervragen van Van Nispen (SP) en Michon (VVD)6 bleek uit de prognose van Politie van mei 2021 dat politie dit jaar (2021) haar budget mogelijk gaat overschrijden met 157 mln. Politie verwacht dat een deel van deze kosten zich niet of in mindere mate voordoen. Voor een ander deel van de kosten is bijsturing nodig. Hiertoe is een interne taskforce ombuigingen ingericht. Deze taskforce had tot doel om zowel incidentele als structurele bezuinigingsopties in kaart te brengen waarbij essentiële taakuitvoering, zoals de 24/7-diensten, de cao-afspraken en de ICT-security worden ontzien. Eind juli heeft de Taskforce Ombuigingen haar rapport opgeleverd.7 Naar aanleiding van dit rapport heeft de politie maatregelen genomen waaronder een tijdelijke vacaturestop op de niet-operationele sterkte. Uit de driekwartjaarcijfers blijkt dat de overschrijding is bijgesteld naar 80 mln. De verwachting is dat dit bedrag dit jaar nog verder zal dalen.8 Voor nu is het de taak van de Politie om binnen haar kaders te blijven en daarbij een zorgvuldige afweging te maken welke maatregelen de taakuitvoering niet in gevaar brengen. Over het vervolgonderzoek dat ik samen met de korpsleiding door een externe deskundige heb laten doen naar deze problematiek is gerapporteerd in de Verzamelbrief politie van 19 november 2021.9 Voor de begroting van 2022 is de verwachting dat de kosten binnen het totaal moeten kunnen worden ingepast. Deze begroting is sluitend. In latere jaren zal ik met politie in de reguliere planning & control cyclus naar de keuzes moeten kijken. Dit kan zowel binnen als buiten de begroting zijn. Ik heb de korpsleiding gevraagd te kijken naar verdere mogelijkheden.
De Staf korpsleiding bestaat hoofdzakelijk uit niet-operationele sterkte. Bij de niet-operationele sterkte van het korps is sprake van overbezetting. Deze overbezetting kan evenwel niet ingezet worden voor het realiseren van operationele sterkte, waarop artikel 3 van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie betrekking heeft.
Zo ja, bent u bereid in te grijpen op basis van artikel 3 Besluit verdeling sterkte en middelen politie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden uiterlijk één week voorafgaande aan het eerste debat over de politie op 18 november aanstaande?
Het Commissiedebat politie is verplaatst naar 3 november 2021. Beantwoording voor die datum was niet haalbaar.
Het bericht ‘Enige politiebureau in Noord ‘s nachts gesloten’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Enige politiebureau in Noord ‘s nachts gesloten»?1
Ja.
Klopt het dat het betreffende politiebureau sinds donderdag 21 oktober ‘s nachts is gesloten vanwege een gebrek aan personeel?
Het is onjuist dat het bureau gesloten is. Er is gekozen voor een andere wijze van openstelling door een beveiliger neer te zetten, die toegang tot het bureau verleent als een burger zich ’s nachts meldt. Als dat zich voordoet, zal een politie-eenheid naar het bureau gaan om de verdere afhandeling te doen.
Klopt het voorts dat van de elf politiebureaus in Amsterdam nu nog slechts vier politiebureaus 24 uur per dag geopend zijn, ofwel dat er zeven politiebureaus niet meer 24 uur per dag geopend zijn voor burgers in nood eveneens vanwege een gebrek aan personeel?
De keuze om in Amsterdam nog vijf (en niet vier zoals in de vraagstelling is opgenomen) politiebureaus, 24 uur per dag geopend te hebben, is een gevolg van de krapte in capaciteit bij de politie in Amsterdam. Een toename van werk maakt dat de basispolitiezorg, maar ook de opsporing onder druk is komen te staan. Om die reden was het beperken van de openstelling van politiebureaus in 2019 één van de maatregelen om op korte termijn capaciteit vrij te spelen om de kerntaken te kunnen blijven uitvoeren.
Zo ja, wat gaat u hieraan doen, al dan niet in overleg met de lokale driehoek?
Het is van groot belang dat de burger de politie weet te vinden wanneer dat nodig is. Het uitgangspunt van de Nederlandse politie is altijd zichtbaar te zijn in wijken en dorpen, door heel Nederland. Een politiebureau is een van de manieren waarop de politie aanwezig en beschikbaar is voor de Nederlandse burger. Ook binnen de eenheid Amsterdam is hier veel aandacht voor. De dienstverlening, benaderbaarheid en beschikbaarheid van politie staan voorop. Enerzijds door de locatiekeuze van de vijf bureaus die voor de burgers van Amsterdam zorgt voor een goede bereikbaarheid en dat de politie ook fysiek nabij en zichtbaar blijft. Anderzijds door in te zetten op eigentijdsere manieren waarmee vorm wordt gegeven aan deze nabijheid en aanwezigheid in de wijken bijvoorbeeld door het realiseren van pop-up politiebureaus, wijktafels, een politiebus en op uiteenlopende locaties zoals gemeentehuizen en winkel- en buurtcentra. Zo kan ook worden ingespeeld op regionale en lokale verschillen. Het kabinet investeert daarvoor in een flexibele en moderne politieorganisatie met als onderdeel een meer mobiele vorm van werken. Zo wordt ook invulling gegeven aan nabijheid in de wijken en is andersoortige huisvesting benodigd. De politie werkt daarbij vanuit het Strategisch Huisvestingsplan Politie (SHP) dat na afstemming met het lokaal gezag is vastgesteld. Hierin zijn de kaders en uitgangspunten opgenomen om te komen tot betere en efficiëntere huisvesting die past binnen de verdere doorontwikkeling van de dienstverlening van de politie. Ook het overzicht van politiebureaus en politieposten is opgenomen in het Strategisch Huisvestingsplan Politie (SHP).
Daarnaast wordt ook geïnvesteerd in digitale bereikbaarheid van de politie via social media en internet.
Is het gebrek aan personeel mede veroorzaakt door de belachelijke maatregel van burgemeester Halsema, inhoudende dat politieagenten alleen nog met ongescreende burgerwachten de straat op mogen? Zo nee, wat is c.q. zijn dan de oorzaak c.q. oorzaken?
Het tekort is primair veroorzaakt door de grote uitstroom de komende jaren als gevolg van pensionering van collega’s van de basispolitiezorg en doorstroom naar andere functies. Deze ontwikkeling moet gezien worden in combinatie met een toenemende vraag naar inzet als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen zoals de, inmiddels structurele, inzet van capaciteit vanuit de basisteams op bewaken en beveiligen en demonstraties. Dat betekent dat voor de komende jaren keuzes gemaakt moeten worden om zo de kerntaken te kunnen blijven uitvoeren (zie ook mijn brief van 17 december 20192). De prioritering van de inzet van politiecapaciteit ligt bij het lokaal gezag.
Dit kabinet investeert fors in de politiecapaciteit en heeft de operationele formatie uitgebreid tot ruim 2.400 fte in 2026. De uitbreiding van de bezetting en de vervanging van het vertrekkend personeel kost tijd en verloopt gestaag: de bezetting en formatie komen vanaf 2024–2025 in balans. De extra middelen vanuit de augustusbrief en de motie Hermans zorgen voor een additionele uitbreiding van de capaciteit bovenop de 2.400 fte.
Wanneer zullen alle elf politiebureaus in Amsterdam weer 24 uur per dag zijn geopend voor alle burgers in nood?
Zie antwoord vraag 4.
Het is aan het lokaal gezag om hierin keuzes te maken.
Bent u bekend met het bericht «Heeft de politie iets te verbergen?» van Bits of Freedom?1
Ja.
Herinnert u zich nog dat op 28 september 2021 in antwoorden op Kamervragen van de leden Van Ginneken (D66) en Bouchallikht (Groenlinks), mede namens u het volgende is aangegeven: «Biometrische surveillance, in de zin van realtime gezichtsherkenning, wordt op dit moment in Nederland niet gedaan.»?2
Ja.
Waarom heeft u er voor gekozen om naderhand dit antwoord te herformuleren naar «Voor het gebruik van biometrische surveillance in de publieke ruimte door de politie, in de zin van real time gezichtsherkenning, wordt op dit moment in de politieorganisatie geen toestemming gegeven»?3
Alle vragen waren beantwoord vanuit de optiek van de politie en het leek mij, mede omdat de vraag zich richt op surveillance, duidelijk dat we het in de zin die u in vraag 2 herhaalt over de politie hadden. Die zin kan echter ook breder worden opgevat en dan is die stelling niet helemaal juist. Ik heb getracht dat recht te zetten met een herstelbrief.
Identificatie met behulp van realtime gezichtsherkenningstechnologie vindt namelijk wél plaats in Nederland. In de private en publieke ruimte, bijvoorbeeld op Schiphol bij de eGates (automatische selfservice grenscontrole)4. Daarnaast wordt realtime gezichtsherkenning bijvoorbeeld gebruikt als identificatiemechanisme op mobiele telefoons.
Hoe moet «real time» in deze herformulering geïnterpreteerd worden en valt een toepassing als Clearview daar wel of niet onder?
Ik bedoel met «real time» dat de registratie van de biometrische gegevens, de vergelijking en de identificatie allemaal ogenblikkelijk, bijna ogenblikkelijk of in ieder geval zonder noemenswaardige vertraging gebeurt. Deze omschrijving is in lijn met de definitie die de Europese Commissie gebruikt in de conceptverordening over Artificial Intelligence.5
Het is mij niet bekend of het mogelijk is om met gebruik van de Clearview-software real-time een persoon op een afbeelding te identificeren. Of dit mogelijk is, is wat mij betreft niet relevant. Zoals ik eerder heb aangegeven is het gebruik van de Clearview-software niet verenigbaar met de relevante wettelijke bepalingen en zou dit in strijd zijn met onze grondrechten.
Hoe moet «op dit moment» in deze herformulering geïnterpreteerd worden?
Hiermee wordt bedoeld dat de politie op dit moment geen gebruik maakt van realtime gezichtsherkenning in de publieke ruimte.
Is er op eerdere momenten wel toestemming gegeven? Zo ja, hoe vaak? Hoe was het mogelijk dat u hier niet eerder van op de hoogte was?
Nee.
Kan dit betekenen dat er in de toekomst wel toestemming gegeven zal worden?
Zoals ik in mijn brief aan uw kamer van 20 november 20196 al heb geformuleerd, sta ik open voor verdere ontwikkeling van deze technologie, onder voorwaarde dat er geen twijfel is over het wettelijk kader dat van toepassing is en dat alle noodzakelijke (technische en organisatorische) waarborgen zijn getroffen. Ik vind het ook belangrijk dat er voordat een nieuwe toepassing van gezichtsherkenningstechnologie bij de politie operationeel wordt ingezet, goed is nagedacht over de vragen van juridisch-ethische aard.
Het systeem Catch is de enige applicatie die de politie gebruikt waarin biometrische gezichtsherkenningstechnologie wordt toegepast. De politie hanteert een interne beleidslijn dat andere vormen van gezichtsherkenningstechnologie binnen de politie alleen mogen worden ingezet na een positief advies op basis van een juridisch/ethische toets, dit ter beoordeling van de portefeuillehouder Ethiek en Privacy en de portefeuillehouder Digitalisering. Dit heeft nog niet geleid tot goedkeuring van een ander gebruik van biometrische gezichtsherkenningstechnologie dan Catch. Indien hier verandering in zou komen wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Is u bekend geworden dat de politie gebruik heeft gemaakt van deze surveillance zonder toestemming? Zo ja, hoe vaak? waarom heeft u dit niet eerder aangegeven?
Nee, de politie heeft mij laten weten dat zij geen gebruik maken van realtime gezichtsherkenningstechnologie ten behoeve van surveillancetaken.
Bent u op de hoogte van het feit dat de politie zegt niet te kunnen uitsluiten dat individuele medewerkers gebruik maken van deze technologie? Zo ja, wat doet u om te voorkomen dat er in de toekomst ongeoorloofd gebruik wordt gemaakt van deze technologie?
Ik begrijp uit uw vraag dat u met deze technologie het gebruik van realtime gezichtsherkenningstechnologie bedoelt.
Binnen de politieorganisatie gelden er vele afspraken en procedures waar de politiemedewerkers zich aan moeten houden, waaronder de in mijn antwoord op vraag 7 genoemde interne beleidslijn over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie. In een grote organisatie als de politie is het praktisch niet mogelijk om doorlopend individuele medewerkers in de gaten te houden. In het antwoord van de Minister voor Rechtsbescherming op de Kamervragen over gezichtsherkenningstechnologie van 27 augustus werd om die reden gesteld dat niet is uit te sluiten dat een individuele politiemedewerker een keer de website van Clearview AI heeft bezocht en een aantal bevragingen heeft gedaan. Dat betekent niet dat het systeem operationeel is ingezet. Er wordt geen gebruik gemaakt van deze technologie voor het politiewerk.
Op welke manier houdt de politie voldoende grip op het gebruik van ingrijpende technologie door individuen? Is dit volgens u voldoende om ongewenst en/of onwettig gebruik te voorkomen?
In mijn antwoord op vraag 7 geef ik aan welke procedure er moet worden doorlopen voordat er gezichtsherkenningstechnologie, anders dan Catch, mag worden toegepast in de operationele processen.
Voorafgaand aan de start van een verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën worden gebruikt en die waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen oplevert geldt dat hierbij ook een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) moet worden uitgevoerd om de risico´s voor rechten en vrijheden van personen in kaart te brengen.
Deze procedure geeft mij voldoende vertrouwen.
Bent u op de hoogte van de berichtgeving dat in landen als België, Finland en Zweden toch gebruik is gemaakt van deze technologie door de politie nadat dit eerst ontkend werd?
Ja.
Bent u het er mee eens dat transparantie over het gebruik van gezichtsherkenning en andere vergaande surveillancetechnologie door de politie erg belangrijk is voor het vertrouwen in deze instantie?
Ja.
Kunt u iedere vraag afzonderlijke beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden alvorens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Ik heb me ingespannen om u voor de begrotingsbehandeling mijn antwoorden te sturen. Het spijt me dat dat niet is gelukt.
Een recente opmerking van de minister-president in Bruss |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert de premier zich zijn antwoord «ik ben hier in Brussel» toen hem een vraag werd gesteld over de 1100 Nederlandse kinderen die uit huis zijn geplaatst?1
Ja.
Kan ik hieruit opmaken dat de premier «in Brussel» blijkbaar niet aanspreekbaar is in zijn hoedanigheid als Nederlandse Minister-President? Zo nee, waarom niet?
Nee, ook in Brussel ben ik aanspreekbaar op binnenlandse aangelegenheden. Wel is het zo dat voorafgaand aan en na afloop van een Europese Raad met de pers voornamelijk wordt gesproken over de tijdens de Europese Raad geagendeerde onderwerpen. Gezien de ernst en de impact van de zaak van de uit huis geplaatste kinderen was een uitzondering op deze gewoonte op zijn plaats. Na mijn eerste reactie heb ik dan ook antwoord gegeven op de vraag. Het was beter geweest als ik dat meteen had gedaan. In de persconferentie na afloop van de Europese Raad heb ik nog een keer benadrukt dat die eerste reactie niet goed was en dat ik meteen had moeten reageren op de vraag.
Erkent de premier dat hij in laatste instantie uitsluitend en alleen verantwoording schuldig is aan zijn Soeverein, de Nederlandse bevolking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom weigert hij dan een antwoord te geven op een vraag van een Nederlandse journalist over een Nederlandse aangelegenheid ín Brussel? Wat kan er ooit belangrijker zijn dan het beantwoorden van een vraag die betrekking heeft op zijn Soeverein?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft de premier ooit eerder een vraag van een Nederlandse journalist geweigerd te beantwoorden met verwijzing naar de plaats (bijvoorbeeld: «Ik ben hier in Enschede» of «Ik ben hier in Tokyo») waar hij toen was? Zo ja, kan de premier hier één voorbeeld van geven?
Net als bij de Europese Raad geldt bij andere (internationale) activiteiten dat ik met de pers meestal spreek over aan die activiteit gerelateerde onderwerpen. Dat neemt niet weg dat ik ook aanspreekbaar ben op andere aangelegenheden, ook wanneer ik in het buitenland ben.
Indien dat niet het geval is, moet ik hier dan niet logischerwijs uit concluderen dat «in Brussel» voor de premier blijkbaar «Brussel», met andere woorden de EU en het «Europees belang», zwaarder wegen dan een puur Nederlandse aangelegenheid waar hij op dat moment dus ook geen tijd aan wil verspillen door er vragen over te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht 'Gerberakweker Simon stopt acuut vanwege torenhoge gasprijs: ‘Het is niet meer te betalen’' |
|
Peter Valstar (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gerberakweker Simon stopt acuut vanwege torenhoge gasprijs: «Het is niet meer te betalen»»?1
Ja.
Is het u bekend dat verschillende glastuinbouwers wachten met de start van een nieuwe teelt, van bijvoorbeeld tomaten, door de hoge gasprijzen?
Ja.
In welke mate heeft u in beeld wat de gevolgen zijn van de stijgende energieprijzen voor de glastuinbouwsector?
Vanuit verschillende energie-intensieve sectoren, waaronder de glastuinbouw, zijn signalen binnengekomen over de gevolgen van de stijgende energieprijzen. Diverse bedrijven binnen deze sectoren hebben door de hoge energieprijzen te kampen met een forse stijging van de kostprijzen van hun producten. Deze ontwikkeling volg ik dan ook nauwlettend. Op basis van deze signalen zijn forse problemen vooralsnog beperkt tot een relatief klein aantal bedrijven.
De hoge gasprijzen raken niet alleen Nederlandse bedrijven, maar spelen ook in het buitenland. Omdat de hoge gasprijzen een mondiaal fenomeen zijn, verslechtert de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven niet. De meeste bedrijven kunnen deze kosten doorberekenen of uit bedrijfsoverwegingen bijvoorbeeld besluiten de productie aan te passen. Daarnaast hebben ondernemers de mogelijkheid om zich met behulp van lange termijncontracten in te dekken tegen schommelingen van de energieprijzen.
Het beeld binnen de glastuinbouw is divers. Er zijn tuinders die zich hebben ingedekt tegen fluctuaties door een langetermijncontract af te sluiten met de energieleverancier. Afhankelijk van de keuze van tuinders voor het afsluiten van een korte of lange termijncontract en afhankelijk van wanneer de gesloten contracten aflopen, worden tuinders geconfronteerd met hogere prijzen. Er zijn tuinders die hebben besloten om een nieuwe teelt uit te stellen en enkelen die besluiten om hun bedrijf te beëindigen. Aan de andere kant zijn er ook tuinders die elektriciteit leveren en voor dat deel een hogere prijs ontvangen. Koplopers in de transitie naar een klimaatneutrale glastuinbouw geven aan in mindere mate last te hebben van de hoge prijzen.
Greenports Nederland heeft een sectoroverleg gestart om een goed beeld van de situatie te krijgen. Bij dat overleg ben ik aangesloten en over de uitkomsten gaan wij in overleg.
Veel van de oorzaken voor de huidige krapte op de gasmarkt en daarmee de hogere energieprijzen zijn naar verwachting tijdelijk van aard. De verwachting in de markt op dit moment is daarom dat de prijzen in de loop van volgend jaar weer zullen dalen.
De ramingen van de energieprijzen zijn echter met veel onzekerheid omgeven, het is daarom niet met zekerheid in te schatten of en in welke mate ze zullen dalen.
Wat gaat u concreet doen om te voorkomen dat glastuinbouwers vanwege de hoge energieprijzen acuut moeten stoppen?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, leeft er wel een sectorbrede zorg, maar is op basis van de huidige signalen niet het beeld dat er nu een acute, sectorbrede noodsituatie speelt door de hoge energieprijzen. Veel bedrijven hebben het risico van stijgende gasprijzen afgedekt met een lange-termijncontract. Voor de meeste bedrijven die door de oplopende energieprijzen worden geconfronteerd met liquiditeitsproblemen geldt dat zij allereerst met hun afnemers, bank of financier tot een oplossing moeten zien te komen. Daarnaast geldt dat bedrijven en instellingen bij betalingsproblemen contact op kunnen nemen met hun energieleveranciers om een betalingsregeling te treffen.
Recent is per brief (Kamerstuk 35 927, nr. 29) aan uw Kamer toegelicht welke aanpassingen het kabinet wil maken aan het oorspronkelijke pakket maatregelen in de energiebelasting (Kamerstuk 29 023, nr. 272) om invulling te geven aan de aangenomen motie van de leden Grinwis en Stoffer (Kamerstuk 35 925, nr. 133), zodat het mkb met een hoger energieverbruik ook wordt tegemoetgekomen. Het kabinet stelt voor om 125 mln. euro ter beschikking te stellen om incidenteel (alleen in 2022) het tarief in de energiebelasting van de 2e en 3e schijf elektriciteit te verlagen met respectievelijk 0,859 cent en 0,201 cent (excl. btw en indexatie).
Deze aanpassing leidt tot enige lastenverlichting bij glastuinbouwbedrijven met een hoger energieverbruik. Een uitgebreidere toelichting op het voorstel van het kabinet vindt u in de memorie van toelichting van de nota van wijziging (Kamerstuk 35 927, nr. 30).
Welke maatregelen zijn er mogelijk om glastuinbouwers financieel te kunnen compenseren?
Met de aanpassingen in de energiebelasting worden ook tuinders ontlast. De tuinbouwsector heeft de consequenties van de hoge gasprijzen geïnventariseerd en die bevestigen het beeld dat er met name een sectorbrede urgentie ontstaat, zodra de hoge prijzen langer aanhouden, wat op dit moment niet de verwachting is. Wij blijven met de sector in gesprek en het kabinet monitort de situatie continue.
Welke maatregelen heeft u overwogen om glastuinbouwers financieel te kunnen compenseren? Waarom heeft u deze maatregelen nog niet genomen, ondanks herhaaldelijke aansporingen daartoe vanuit de Kamer?
Met de aanpassingen in de energiebelasting worden ook tuinders enigszins ontlast. Aanvullende maatregelen zijn op dit moment niet aan de orde, aangezien het niet de verwachting is dat de huidige hoge prijzen langdurig aanhouden. Uiteraard volgen wij de ontwikkelingen op de voet en blijven hierover met de sector in gesprek.
Op welke termijn worden er concrete maatregelen genomen om de glastuinbouwers te ondersteunen?
De belastingmaatregelen die in het antwoord op vraag 4 worden toegelicht, treden vanaf 1 januari 2022 in werking. Het kabinet heeft op dit moment geen aanvullende maatregelen voor ogen, maar monitort de situatie continue en blijft met de sector in gesprek.
Het kabinet kan niet garanderen dat geen enkele tuinder besluit het bedrijf te beëindigen of de teelt uit te stellen. Zoals aangegeven zijn er tuinders die zich hebben ingedekt door een lange-termijn contract af te sluiten. Bedrijven die dit niet hebben gedaan, hebben een afweging gemaakt tussen het voordeel van lagere prijzen op de korte termijn en het risico op stijgende prijzen op de wat langere termijn.
Welke maatregel ligt het meest voor de hand om glastuinbouwers financieel te kunnen helpen?
Met de aanpassingen in de energiebelasting worden ook tuinders enigszins ontlast. Voor de meeste bedrijven die door de oplopende energieprijzen worden geconfronteerd met liquiditeitsproblemen geldt dat zij allereerst met hun afnemers, bank of financier tot een oplossing moeten zien te komen. Daarnaast geldt dat bedrijven en instellingen bij betalingsproblemen contact op kunnen nemen met hun energieleveranciers om een betalingsregeling te treffen. Aanvullende maatregelen zijn op dit moment niet aan de orde, aangezien het niet de verwachting is dat de huidige hoge prijzen langdurig aanhouden. Uiteraard volgen wij de ontwikkelingen op de voet en blijven hierover met de sector in gesprek.
Wat doen andere Europese landen om hen te ondersteunen?
Op dit moment inventariseert de Europese Commissie welke maatregelen de lidstaten op nationaal niveau hebben doorgevoerd.
Bent u gezien de acute problemen bij de glastuinbouwers bereid deze vragen met grote spoed en één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Machtsstrijd om aanpak van zware criminaliteit’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Machtsstrijd om aanpak van zware criminaliteit»?1
Ja
Klopt het, dat sinds juli van dit jaar de zogeheten Taskforce Aanpak Criminele Machtsstructuren (ACM) actief is?
Het klopt dat er sinds juli van dit jaar een zogeheten Taskforce Aanpak Criminele Machtsstructuren (ACM) actief is. Deze Taskforce betreft geen nieuw organisatieonderdeel maar een samenwerking vanuit de diensten van de Landelijke Eenheid (LE) van de politie en staat onder het bevoegd gezag van het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie. In juli heeft de LE op initiatief van de Dienst Landelijke Recherche (DLR) – in samenspraak met het LP – besloten tot een gerichte aanpak met een herprioritering en -verdeling van haar capaciteit naar aanleiding van de urgentie die ontstond na de moord op Peter R. de Vries. Dit past binnen de huidige taakstelling van de LE.
Klopt het, dat ook een Strategisch Kenniscentrum voor Georganiseerde en Ondermijnende Criminaliteit in oprichting is?
Ja. De oprichting van het strategisch kenniscentrum voor georganiseerde, ondermijnende criminaliteit (SKC) maakt onderdeel uit van het breed offensief tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit (BOTOC).2
Bent u het eens dat deze versnippering, onderlinge concurrentie en geruzie over «wie wat mag doen» precies het tegenovergestelde is van wat nodig is, namelijk een geoliede samenwerking tussen bewezen succesvolle samenwerkingsverbanden? Zo nee, waarom niet?
Voor een effectieve aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit is een integrale aanpak op alle niveaus noodzakelijk. Om versnippering van beschikbare capaciteit en informatie tegen te gaan is een overheidsbrede bundeling van de informatie, capaciteit, bevoegdheden en coördinatie van alle relevante diensten/organisaties noodzakelijk, zoals onder anderen in het MIT gebeurt.
Klopt het, dat leden van het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) reeds buitenlandse diensten bezoeken en zich zelfs al voorstellen als criminaliteitsbestrijders?
Zoals ook vermeld in de rectificatie in de krant zijn er door het MIT geen dienstreizen naar het buitenland gemaakt. Wel zijn er presentaties gehouden voor geïnteresseerde buitenlandse diensten. Deze presentaties hadden betrekking op de bouw en ontwikkeling van het MIT. Het houden van presentaties over de bouw en ontwikkeling van het MIT zie ik dan ook niet als een onomkeerbare stap.
Zo ja, deelt u de mening dat dit een dikke middelvinger is naar de Tweede Kamer die nog met de (eventuele) oprichting van het MIT moet instemmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zo ja, gaat u hier per direct een einde aan maken en, indien nodig, de korpsleiding op dit punt de wacht aanzeggen nu zij de Tweede Kamer schofferen door op de besluitvorming vooruit te lopen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat de professionals op de werkvloer leidinggevenden verdienen die verder kijken dan hun eigen ego en hen juist steunen in hun strijd tegen de georganiseerde criminaliteit in plaats van tegenwerken met een prestigeproject of taskforce of wat dan ook? Zo nee, waarom niet?
De politie is over de gehele line gecommitteerd aan de inzet tegen georganiseerde criminaliteit, en daarbij hoort een leiding die professionals op de werkvloer tijdens de uitoefening van hun wettelijke taak steunt. Zeker daar waar het gaat om de aanpak van ernstige vormen van criminaliteit, zoals de aanpak van de georganiseerde misdaad. De taskforce betreft een herprioritering en verdeling van de bestaande capaciteit in samenspraak met het gezag.
Deelt u voorts de mening dat het standpunt van de korpsleiding, inhoudende dat «dedicated capaciteit en andere competenties» nodig zijn, een schoffering is van de professionals op de werkvloer? Zo nee, waarom niet?
Nee die mening deel ik niet. Ik onderschrijf juist dat voor een effectieve aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit een integrale, multidisciplinaire aanpak op alle niveaus noodzakelijk, is, waarbij professionals met diverse competenties en vaardigheden vanuit verschillende organisaties bij elkaar komen en elkaar versterken en aanvullen. De benodigde expertise kan – afhankelijk van het aan te pakken fenomeen – ook van buiten de politieorganisatie komen.
Het bericht ‘Enquête: klant moet sekswerker vragen naar de leeftijd’. |
|
Mirjam Bikker (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Enquête: klant moet sekswerker vragen naar de leeftijd»?1 Heeft u tevens kennisgenomen van de enquête zelf?
Ja. Ook van de uitkomsten van de enquête heb ik kennisgenomen.
Herinnert u zich de motie Kuik c.s. over de noodzaak van een pakket van maatregelen om de klant die seks koopt van minderjarigen te ontmoedigen? Kunt u aangeven of u binnen de uitvoering van deze motie ook werkt aan een vereiste dat «klanten» altijd om een legitimatiebewijs moeten vragen om te voorkomen dat zij te maken hebben met een minderjarig slachtoffer, zoals ook 90% van de ondervraagden in de enquête aangeven? Hoe duidt u het resultaat dat maar liefst 94% aangeeft dat indien er geen legitimatiebewijs wordt getoond er afgezien moet worden van betaalde seks?
Over het definitieve pakket van maatregelen om de klant die seks koopt van minderjarigen te ontmoedigen wordt u met de voortgangsbrief van Samen tegen mensenhandel, op korte termijn geïnformeerd. Onderdeel van het pakket is een campagne gericht op verantwoord klantengedrag. Het vragen naar een legitimatiebewijs is één van de vormen van verantwoord klantengedrag. Bij twijfels over- of wetenschap van misstanden wordt van de klant verwacht af te zien van de seks tegen betaling. Ik constateer dat de ondervraagden in de enquête een zelfde opvatting zijn toegedaan.
Herinnert u zich de motie Kuik/Van der Graaf over wettelijk regelen dat betaalde seks met 16-minners strafverzwarend is? Bent u met ons van mening dat de «klant» een van de kernoorzaken vormt van mensenhandel, zoals ook is neergelegd in artikel 6b van het mensenhandelverdrag van de Raad van Europa? Kunt u aangeven hoe u uitvoering geeft aan alle elementen van dit artikel? Kunt u tevens toezeggen dat u in de uitvoering van de genoemde motie ook duidelijk zal maken dat de klant «een van de kernoorzaken» vormt van mensenhandel?
Ik geef op verschillende manieren invulling aan artikel 6b2, waarin gesteld wordt dat de «vraag als een van de kernoorzaken van mensenhandel» moet worden gezien. In de Kamerbrief van 18 november 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 728) heb ik uw Kamer toegezegd dit onderdeel bij de wet Seksuele Misdrijven te betrekken. Om een krachtig signaal af te geven dat betaalde seks met jonge kinderen extra strafwaardig is, bevat het wetsvoorstel seksuele misdrijven, waarover dit voorjaar consultatie heeft plaatsgevonden, een bepaling waarin het verrichten van seksuele handelingen met een kind tegen betaling als strafverzwarend wordt aangemerkt. In dezelfde Kamerbrief stel ik dat klanten die producten of diensten kopen waarbij er sprake is van mensenhandel, ook een rol hebben bij het in stand houden van mensenhandel. In de meest recente voortgangsbrief, waarover u op korte termijn wordt geïnformeerd, herhaal ik deze boodschap en formuleer ik een heldere norm voor klanten die gebruik maken van betaalde seks.
Ik vind het belangrijk dat onder andere het CKM zich hard maakt voor meer bewustzijn over de rol van de klant als een van de kernoorzaken van mensenhandel en hier aandacht voor vraagt in de media. Daarom werk ik ook samen met deze NGO in de uitvoering van de Motie Kuik c.s.3
Hoe reageert u op de uitkomst dat driekwart van de ondervraagden aangeeft dat er te weinig aandacht is geweest voor de aanpak van deze «klant»? Bent u van mening dat er in de laatste jaren sprake is van een inhaalslag op dit punt? Zo ja, waarom? Zo nee, wat er voor nodig om hier alsnog een trendbreuk te bewerkstelligen?
Ik kan mij voorstellen dat bij het brede publiek dit beeld bestaat. Juist om meer aandacht te vragen voor de rol van klanten bij het in standhouden van seksuele uitbuiting zal eind dit jaar een communicatie campagne van start gaan die gaat over verantwoord klantgedrag.
Tegelijkertijd wil ik het geschetste beeld wel nuanceren. Politie en OM zetten zich al geruime tijd in om klanten die betaalde seks afnemen bij minderjarigen aan te pakken. De cijfers tussen 2000 en 2020 laten gemiddeld genomen een lichte stijging zien van het aantal verdachten dat bij OM aangeboden wordt op grond van artikel 248b Wetboek van Strafrecht.
Bovendien is het afgelopen najaar de initiatiefwet misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel in de Eerste Kamer aangenomen. Deze wet zal per 1 januari 2022 in werking treden. Kortom, er is de afgelopen jaren zeker oog geweest voor de rol van klanten bij het in stand houden van seksuele uitbuiting.
Tegelijkertijd is er nog een aantal stappen te zetten. Aangemoedigd door de motie Kuik c.s. wordt door het kabinet gewerkt aan de uitvoering van het pakket aan maatregelen dat zich specifiek richt op de klant.4 Ik zou daarom ook niet willen spreken van een inhaalslag of trendbreuk. Wel ben ik van mening dat de rol van klanten onze blijvende aandacht verdient.
Herinnert u zich de motie Kuik/Van der Graaf welke vraagt om een actieplan om de grootste en meest onzichtbare groep slachtoffers mensenhandel in beeld te krijgen en te helpen? Bent u met ons van mening dat zonder een effectieve aanpak van de «klant» het onmogelijk is om deze groep van 1300 minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting zichtbaar te maken en te helpen? Deelt u wat dat betreft de overtuiging van 90% van de ondervraagden dat de «klant» hard moet worden aangepakt? Zo ja, hoe geeft u hier uitvoering aan?
Inderdaad kan de klant een belangrijke rol spelen bij het zichtbaar maken van onzichtbare slachtoffers. De klant kan bijvoorbeeld melding maken van (mogelijke) misstanden. De eerder genoemde communicatiecampagne bevat daarom ook informatie over waar klanten signalen van misstanden kunnen doorgeven. Daarnaast zal de campagne vooral ook duidelijk maken wanneer een klant strafbaar is.
Parallel aan het pakket maatregelen gericht op klanten, werkt het kabinet aan een plan van aanpak gericht op jongeren. Over de stand van zaken van dit plan wordt uw Kamer door middel van de voortgangsbrief over het programma Samen tegen mensenhandel geïnformeerd.
Wat is uw reactie op het feit dat 84% aangeeft dat de opgelegde straffen in de Valkenburgse Zedenzaak die neerkwam op 1 dag cel in combinatie met een taakstraf, lager is dan verwacht? Bent u van mening dat het wetsvoorstel seksuele misdrijven hier een verandering in teweeg zal brengen? Bent u met mij van mening dat het expliciet opnemen dat de «klant» een van de kernoorzaken vormt van mensenhandel hier aan bijdrage aan zal leveren? Bent u bereid hierover in gesprek te treden met de Raad voor de Rechtspraak en hierbij de bovengenoemde enquête en het reeds aangekondigde onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) naar de strafdossiers van deze klanten hierbij te betrekken?
Ik hecht sterk aan de scheiding der machten en acht het vanuit mijn functie als de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet passend over individuele uitspraken van de rechter een oordeel te geven. Ik zal daarom ook niet in gesprek treden met de Raad voor de Rechtspraak. Er geldt een ruime straftoemetingsvrijheid voor de rechter, zodat er steeds per individueel geval maatwerk geleverd kan worden en er een passende straf opgelegd kan worden.
Het is moeilijk te voorspellen wat het precieze effect gaat zijn van het wetsvoorstel seksuele misdrijven. Uiteraard is het de inzet van het kabinet dat daarmee klant-daders beter aangepakt kunnen worden.
Het bericht ‘De baby aanmelden voor een witte basisschool gaat in Utrecht niet meer: ‘als mijn kind naar Kanaleneiland moet, zou ik niet blij zijn’ |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De baby aanmelden voor een witte basisschool gaat in Utrecht niet meer: «als mijn kind naar Kanaleneiland moet, zou ik niet blij zijn»»1 en het recent gepubliceerde onderzoek van het Centraal Planbureau «Beschermen van gelijke toegang tot scholen»?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat we niet voor niets hebben afgesproken dat we vanaf drie jaar aanmelden en dat het dan bizar en onwenselijk is als we dat omzeilen met schaduwlijsten? Hoe kijkt u aan tegen deze praktijken, waarbij de wettelijke aanmeldleeftijd voor basisschoolleerlingen van drie jaar wordt omzeild? Wat gaat u doen om dat aan te pakken?
Ik deel uw opvatting dat het onwenselijk is dat er schaduwlijsten worden bijgehouden als die gebruikt worden om wettelijke bepalingen rond aanmelding te omzeilen. Als een vooraanmelding leidt tot voorrang bij de aanmelding leidt een schaduwlijst tot kansenongelijkheid.
In artikel 40, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs staat dat ouders hun kind kunnen aanmelden vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van drie jaar bereikt. Ouders kunnen wel interesse tonen in een bepaalde school of in meerdere scholen, voordat hun kind drie jaar is. Als zij die interesse kenbaar maken aan een school wordt dat in de praktijk een vooraanmelding genoemd. Een vooraanmelding heeft geen wettelijke basis en mag niet leiden tot voorrang bij aanmelding.
Dit schooljaar sturen wij alle schoolbesturen in het po en vo een brief over de bestaande regels rondom aanmelding en toelating. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) spreekt schoolbesturen aan wanneer er signalen zijn dat zij zich niet aan de wet houden en geeft zo nodig een herstelopdracht. Dat zal de inspectie ook de komende periode blijven doen. Ouders kunnen dergelijke signalen ook afgeven aan de inspectie.
Kunt u nog eens uiteenzetten waarom er in 2014 voor is gekozen om de aanmeldleeftijd wettelijk op drie jaar vast te stellen, bijvoorbeeld in het kader van kansengelijkheid?
Voor de leeftijd van drie jaar is gekozen omdat op jongere leeftijd nog niet bij ieder kind voldoende kan worden ingeschat of een kind extra ondersteuning nodig heeft in het kader van passend onderwijs. Een algemene aanmeldleeftijd leidt er verder toe dat ouders hun kind op hetzelfde moment aanmelden, wat de kansengelijkheid ten goede komt.
Vindt u het ook onacceptabel dat er scholen zijn die onvoldoende goed onderwijs geven? Wat gaat u doen om dat recht te trekken? Deelt u de mening dat dit uiteindelijk de enige manier is om ervoor te zorgen dat ouders hun kind graag naar een school brengen?
Het is voor ouders belangrijk dat de school waar hun kind heen gaat goed onderwijs biedt. Gelukkig is de kwaliteit van het overgrote deel van de scholen op orde. In 2020 kregen van de 6604 basisscholen, 90 scholen het oordeel «onvoldoende» en 22 scholen het oordeel «zeer zwak». Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit op hun scholen. De inspectie ziet daarop toe. Als de kwaliteit onvoldoende blijkt, zal de inspectie het schoolbestuur daarop aanspreken en waar nodig ook een herstelopdracht geven.
Op welke manier gaan we segregatie in het onderwijs tegen en zorgen we er tegelijkertijd ook voor dat kinderen uit een sociaal kwetsbare omgeving het beste onderwijs krijgen en een omgeving waaraan ze zich kunnen optrekken?
Ik deel uw zorgen over segregatie in het onderwijs. Voor het tegengaan van segregatie heb ik een beleidsagenda ontwikkeld. Die is in december 2020 met uw Kamer gedeeld.3 In deze agenda is een aantal maatregelen aangekondigd, zowel op landelijk niveau als op lokaal niveau. Op dit moment wordt uitvoering gegeven aan die maatregelen in samenwerking met gemeenten, schoolbesturen en maatschappelijke organisaties. Het gaat hierbij onder meer om aanvullend onderzoek naar oorzaken van segregatie en naar effectieve interventies om segregatie tegen te gaan, een subsidie om heterogene brugklassen te bevorderen, het formeren van een coalitie van voorlopers, uitbreiding van de Gelijke Kansen Alliantie-agenda’s met segregatiemaatregelen, aanscherping van het toezicht op de Lokale Educatieve Agenda (LEA) en een experiment om ouders met een lagere sociaaleconomische status beter te informeren over schoolkeuze en aanmelding. Tegelijk met de Kamerbrief over de beleidsagenda segregatie stuurde ik uw Kamer ook een brief over toelatingsbeleid van po- en vo-scholen.4 In deze brief werden de resultaten van onderzoek naar toelatingsbeleid gedeeld en werd aangegeven dat er nog verbeteringen mogelijk waren in de informatievoorziening over aanmelding en toelating. Om onderwijssegregatie tegen te gaan is het van belang dat ouders en kinderen gelijke kansen hebben om een school te vinden die bij hen past, en daarom is het zaak dat ouders goed en gelijktijdig geïnformeerd worden over het toelatingsbeleid van scholen. Hierover stuur ik schoolbesturen eerdergenoemde brief (zie vraag 2).
Naast de beleidsagenda segregatie en de maatregelen op het gebied van toelatingsbeleid krijgen scholen met achterstandsproblematiek ook aanvullende middelen om hun onderwijs goed te kunnen organiseren.
Welke gemeenten in Nederland kennen momenteel een schaarste aan plekken op populaire scholen in het primair en voortgezet onderwijs? Op welke manieren lossen schoolbesturen dit op, bijvoorbeeld door het gebruik van loting of op basis van volgorde van aanmelding?
Er is geen landelijk beeld van gemeenten met schaarste aan plekken op populaire scholen. In verschillende grote steden gebruiken schoolbesturen op dit moment lotingsmechanismen, al dan niet met voorrangsregels, omdat er op sommige scholen sprake is van overaanmelding. De policy brief van het Centraal Planbureau (CPB) geeft gemeenten en schoolbesturen waardevolle informatie over verschillende lotingsmechanismen en de voor- en nadelen van verschillende systemen.5 Het CPB constateert terecht dat alleen het bestaan van toelatingsbeleid nog geen afdoende maatregel is om segregatie te bestrijden. Dit beleid kan pas bijdragen aan de bestrijding van segregatie en kansenongelijkheid als (bijna) alle schoolbesturen in de gemeente deelnemen. Ik verwacht dat het onderzoek naar effectieve maatregelen om segregatie in het onderwijs te bestrijden handvatten kan bieden om het toelatingsbeleid op gemeentelijk niveau dusdanig in te richten dat het kan bijdragen aan de bestrijding van segregatie.
Zijn er meer gemeenten, naast de gemeente Utrecht, bij u bekend waar schoolbesturen gebruik maken of maakten van zogenaamde schaduwlijsten bij aanmelding, waardoor kinderen bij drie jaar automatisch geplaatst werden op de school naar keuze? Zo ja, welke acties heeft u hiertegen ondernomen?
Het staat scholen vrij lijsten van kinderen van geïnteresseerde ouders bij te houden wanneer de kinderen nog geen drie jaar oud zijn, mits dat geen effect heeft op de toelating. Formele aanmelding is immers pas mogelijk vanaf de dag dat het kind drie jaar wordt. Als er signalen zijn dat een school zich hier niet aan houdt, spreekt de inspectie het betreffende bestuur daarop aan.
Klopt de constatering in bovengenoemd artikel dat voornamelijk hoogopgeleide ouders gebruik maken van deze schaduwlijsten en dat hiermee leerlingen van bijvoorbeeld lager opgeleide ouders of uit sociaal kwetsbare gezinnen de dupe zijn? Zo ja, wat vindt u daarvan? Deelt u de mening dat dit kansenongelijkheid in de hand werkt en dat dergelijke praktijken dus onwenselijk zijn?
Uit onderzoek naar toelating en aanmelding blijkt dat hoogopgeleide ouders zich minder laten afschrikken door capaciteitsmaatregelen op scholen.6 Er is geen specifiek onderzoek beschikbaar naar schaduwlijsten en de doelgroep die hiervan gebruik zou maken.
Als een vooraanmelding leidt tot voorrang bij de aanmelding, leidt een schaduwlijst tot kansenongelijkheid. Dat is niet toegestaan en is ook onwenselijk. Toegankelijke informatie over schoolkeuze voor alle ouders is van belang. Daarom stuur ik scholen eerdergenoemde brief om hen nadrukkelijk te vragen hun toelatingsbeleid helder te formuleren, transparant te maken en consequent toe te passen.
Op welke manier zorgt u ervoor dat in gemeenten met schaarste aan plekken op populaire scholen in het primair en voortgezet onderwijs er meer plekken komen op deze scholen? Bent u bereid om specifiek beleid te gaan voeren om het niveau op andere scholen in deze gemeenten te verhogen, aangezien uiteindelijk kwalitatief goed onderwijs zorgt voor kansengelijkheid voor ieder kind?
De bepaling van de maximale plaatsingsruimte van een school is aan het schoolbestuur, niet aan de overheid. Het schoolbestuur houdt hierbij rekening met zaken als de klassengrootte en de capaciteit van het gebouw. De maximale plaatsingsruimte moet overigens vooraf bekend zijn, zodat er geen willekeur ontstaat bij toelating. Een uitbreiding van het aantal plaatsen op een school is dus niet altijd mogelijk of wenselijk. Scholen die het oordeel onvoldoende of zeer zwak hebben gehad krijgen overigens ook ondersteuning om hun kwaliteit te verbeteren. Overigens levert een populaire school niet per definitie kwalitatief beter onderwijs dan een minder populaire school.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie van het CPB-onderzoek dat een doelgericht ontworpen toelatingsbeleid de gelijke toegang kan bewaken, maar dat deze zorgvuldig gekozen dient te worden? Deelt u de mening dat het daarbij belangrijk is dat dit lokaal wordt gecoördineerd om optimaal te kunnen werken, maar dat de overheid niet eenvoudig gecentraliseerd beleid kan invoeren omdat deze verantwoordelijkheid bij schoolbesturen ligt?
Ik deel de conclusie van het CPB. In dit verband verwijs ik graag naar het eerdere onderzoek dat naar toelating en segregatie is gedaan, in opdracht van OCW.7 Het klopt dat de verantwoordelijkheid voor de toelating van leerlingen bij de schoolbesturen ligt. Ik zie gelukkig steeds meer overleg ontstaan tussen schoolbesturen onderling en tussen schoolbesturen en de gemeente. Vaak gebeurt dit in het kader van de Lokale Educatieve Agenda. Juist als dit overleg efficiënt wordt gevoerd kunnen er op lokaal niveau afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld aanmeldmomenten, spreiding van doelgroepkinderen, overaanmelding, wegadviseren, de ouderbijdrage en passend onderwijs.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar mogelijkheden om het toelatingsbeleid eerlijker te kunnen vormgeven? Wat vindt u bijvoorbeeld van het invoeren van één nationaal beleid, waarbij alle onderdelen toegespitst zijn op het bewaken van gelijke toegang? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de beleidsagenda segregatie wordt nader onderzoek gedaan naar de monitoring van segregatie en effectieve beleidsinterventies, onder andere op het gebied van toelatingsbeleid. Ik wacht de resultaten van dat onderzoek af. Vooralsnog zie ik geen aanleiding voor één nationaal beleid, waarmee ik de verantwoordelijkheid voor de toelating van leerlingen bij de schoolbesturen weghaal.
Bent u daarnaast bereid om de aanbeveling uit het CPB-onderzoek uit te voeren waarin staat dat de overheid kan bijdragen aan een transparant toelatingsbeleid door richtlijnen op te stellen? Zo ja, op welke manier en wanneer kunnen we de uitwerking van deze aanbeveling verwachten? Zo nee, waarom niet?
Het CPB-onderzoek doet interessante aanbevelingen voor de rol van overheid in het toelatingsbeleid. Zoals ik al eerder aangaf spoor ik schoolbesturen binnenkort per brief aan om hun toelatingsbeleid helder te formuleren, transparant te maken en consequent toe te passen. In het hierboven genoemde onderzoek zullen de mogelijkheden die (een centrale vorm van) toelatingsbeleid heeft om segregatie en kansengelijkheid te bevorderen nader worden onderzocht. De uitkomsten van het CPB-onderzoek dienen hiervoor als input.
Het bericht 'Woede om Ollongren die bevolking Caribisch Nederland maant korter te douchen: ’Wat een dedain’' |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Woede om Ollongren die bevolking Caribisch Nederland maant korter te douchen: «Wat een dedain»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de reacties op uw advies aan de bevolking van Caribisch Nederland om korter te douchen en minder vaak de airco te gebruiken en uw tips over zuinig wassen en drogen en over het zuinig gebruik van een tweede koelkast of vriezer?
Het onderzoek van Milieu Centraal naar energiebesparing in huishoudens is in samenwerking met de openbare lichamen uitgevoerd. Hoewel beoogd was om data te verzamelen via gericht huis-aan-huis bezoek, was dit niet mogelijk in verband met COVID-19. Daarom is in overleg met de openbare lichamen gekozen voor een digitale enquête. Ik begrijp de kritiek op deze vorm van onderzoek doen en heb in mijn brief aan de Kamer dan ook aangegeven dat de resultaten uit de enquête niet representatief zijn, hoewel ze wel richting kunnen geven.
Ik betreur de ophef die is ontstaan over dit initiatief om samen met het openbaar lichaam Bonaire en betrokken instanties WEB en UNKOBON tot bewustwording en mogelijke besparing in huishoudens te komen. De woordkeuze in mijn brief, en welk beeld dat heeft opgeleverd, is ongelukkig omdat er in de tekst onvoldoende rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden waarmee huishoudens in de Cariben te maken hebben. Dat neemt niet weg dat bewustwording over verbruik ook in Caribisch Nederland tot besparingen kan leiden. Overigens wil dat niet zeggen dat het gebruik van bepaalde apparaten omlaag moet. Besparing is ook mogelijk door energiezuinige alternatieven in te zetten. Op Saba wordt nu bijvoorbeeld als onderdeel van de bewustwordingscampagne een pilot uitgevoerd met het gratis verstrekken van LED-lampen.
In Europees Nederland lopen al geruime tijd bewustwordingscampagnes op het gebied van energiebesparing, die huishoudens hebben geholpen de energierekening te verlagen. Hetzelfde heeft het kabinet ook Caribisch Nederland willen aanbieden, passend binnen de lokale context.
Vormen de bedoelde tips de «kansen omtrent praktische verduurzamingsmaatregelen in woningen voor Caribisch Nederland», die de voorlichtingsorganisatie Milieu Centraal in beeld zou brengen?
Naar aanleiding van de toezegging in de Kamerbrief Duurzaam bouwen en wonen in de overzeese Koninkrijksdelen d.d. 21 december 2018 (Kamerstukken II 2018/19, 35 000 IV, nr. 36) heb ik Milieu Centraal gevraagd onderzoek te doen naar energiebesparing in huishoudens. Het betreft inderdaad de kansen omtrent praktische verduurzamingsmaatregelen in woningen in Caribisch Nederland. In overleg met de openbare lichamen heeft Milieu Centraal de resultaten uit het onderzoek verwerkt in laagdrempelige tips en deze aangeboden aan de openbare lichamen en de elektriciteitsbedrijven. De openbare lichamen kunnen zelf besluiten of en hoe ze deze willen inzetten.
Heeft uw oproep bijgedragen aan het vergroten van draagvlak, kennis en ervaring omtrent energiebesparing in de woning onder de bevolking van Caribisch Nederland? Zo ja, op welke wijze?
Uit het onderzoek komt naar voren dat in Caribisch Nederland de energierekening van huishoudens voor een belangrijk deel wordt bepaald door verlichting in huis, verkoeling, en verwarming van water. Dit is relevante informatie voor de vergroting van de bewustwording op energieverbruik en besparingsmogelijkheden. In mijn brief aan de Kamer d.d. 15 oktober ga ik hierop in. Het betreft echter geen oproep. Het is aan de openbare lichamen zelf om te bepalen of en hoe ze de informatie die door Milieu Centraal is aangereikt willen inzetten in de informatievoorziening aan hun inwoners.
Ik realiseer mij dat armoedebestrijding en de hoge kosten van levensonderhoud een belangrijk thema is voor het bestuur en de inwoners van Bonaire. Dat geldt ook voor het kabinet en om die reden is door het kabinet geïnvesteerd in het vergroten van de bestaanszekerheid. Het onderzoek naar energiebesparing in huishoudens past binnen de bredere maatregelen van het Rijk op dit gebied. Ook de investeringen van dit kabinet in duurzaamheid op Bonaire, Saba en Sint Eustatius moeten bijdragen aan het verlagen van de kosten van nutsvoorzieningen en vergroten van de bestaanszekerheid van de inwoners. Besparing op verbruik – waar mogelijk – is vanuit duurzaamheid en kostenreductie een kleine, maar verstandige stap.
Begrijpt u dat uw oproep tot verbazing heeft geleid omdat veel inwoners van Caribisch Nederland onder het bestaansminimum leven en daarom al zuinig moeten zijn met energie?
Zie antwoord vraag 4.
Hebt u kennisgenomen van de brief van de gedeputeerden Den Heyer en Tielman van Bonaire van 19 oktober jl.? Zo ja, wat is uw antwoord?
Ja. Ik heb uw Kamer, ongeveer gelijktijdig met deze beantwoording, separaat een afschrift gezonden van mijn reactie aan de gedeputeerden.
Deelt u de mening, dat het voor de energievoorziening in Caribisch Nederland noodzakelijk is te investeren in duurzame vormen van energie? Zo ja, welke maatregelen neemt u daarvoor?
Verduurzaming van de elektriciteitsproductie op Bonaire heeft de aandacht van het kabinet. Er worden met alle betrokken partijen, zijnde het openbaar lichaam Bonaire, WEB, Bonaire Brandstof Terminals B.V (BBT) en ContourGlobal, gesprekken gevoerd over de verdere verduurzaming van de elektriciteitsproductie.
Het investeringsplan van WEB betreft een verzoek aan het Ministerie van EZK om subsidie voor investeringen in hernieuwbare elektriciteitsproductie, waarmee het aandeel hernieuwbare elektriciteitsopwekking volgens dit subsidieverzoek naar 68% zou kunnen stijgen.
Op verzoek van uw Kamer (motie Boucke, 35 632, nr. 13) heeft de op 26 april 2021 opgerichte deelneming BBT in haar statuten ook als doelstelling opgenomen om zich in te zetten op de verduurzaming van de elektriciteitsproductie op Bonaire. Op verzoek van uw Kamer wordt een routekaart naar een 100 procent duurzame energievoorziening in Caribisch Nederland opgesteld (motie Boucke, 35 632, nr. 15) en daarbij wordt bezien welke taken de BBT op zich kan nemen bij verduurzaming op Bonaire. Het Ministerie van EZK bereidt een reactie op het subsidieverzoek van WEB Bonaire voor, in samenhang met de Kamerbrief waarin de routekaart uiteengezet wordt. Deze wordt uiterlijk in januari 2022 naar uw Kamer gestuurd.
Klopt het dat het investeringsplan van energiebedrijf WEB leidt tot 80% duurzame elektriciteitsopwekking en tot lagere elektriciteitstarieven?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de besluitvorming over het investeringsplan van energiebedrijf WEB?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Uithuisplaatsingen onder gedupeerden toeslagenaffaire’. |
|
Inge van Dijk (CDA), Khadija Arib (PvdA), Peter Kwint , Pieter Omtzigt , Don Ceder (CU), Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat meer dan 1100 kinderen uit huis zijn geplaatst bij gezinnen die de dupe zijn geworden van het toeslagenschandaal?1
Ik vind het verschrikkelijk wanneer de problemen met de kinderopvangtoeslag op welke manier dan ook een rol gespeeld hebben bij het uit huis plaatsen van kinderen van gedupeerde ouders. Uithuisplaatsingen zijn voor kinderen en ouders per definitie bijzonder heftig. Als problemen rond de kinderopvangtoeslag de problematiek in gezinnen hebben veroorzaakt of verergerd, is dat extra pijnlijk om te moeten constateren.
De inzet van het kabinet bij het herstel van de problemen met de kinderopvangtoeslag is gericht op het bieden van brede hulp en ondersteuning aan alle gedupeerde ouders en kinderen. Door het kabinet zijn reeds diverse maatregelen getroffen. Deze regelingen gelden ook voor de ouders en kinderen waarbij een uithuisplaatsing aan de orde is of is geweest. Specifiek voor ouders en kinderen die nu nog te maken hebben met een uithuisplaatsing is echter meer nodig, zoals een plek waar zij met vragen terecht kunnen. Wij zijn met de VNG, gemeenten, jeugdzorginstellingen en -aanbieders bezig om een precieze route te bepalen hoe deze gedupeerde ouders en hun kinderen het beste geholpen kunnen worden. Daarbij wordt bekeken waar ondersteuning en hulp nodig is en in hoeverre een lopende uithuisplaatsing heroverwogen kan worden. Dit vereist per situatie een individuele afweging waarbij het belang van het kind voorop dient te staan.
Daarnaast zullen we in de komende periode onderzoeken hoe de jeugdbeschermingsketen heeft gefunctioneerd in situaties waarin problemen met de kinderopvangtoeslag een rol hebben gespeeld bij het besluit rond een uithuisplaatsing en welke lessen hieruit zijn te trekken.
Waarom moeten wij vragen om deze reactie in plaats van dat we deze krijgen? Had u niet kunnen vermoeden dat de Kamer – gezien de meerdere sets gestelde Kamervragen – bovengemiddelde interesse had in deze gegevens? Op welk moment heeft u opdracht tot dit onderzoek gegeven en wanneer heeft u kennis genomen van de resultaten?
Mede gelet op de door uw Kamer gestelde schriftelijke vragen is het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzocht om met spoed een analyse te maken van het aantal kinderen dat uithuisgeplaatst is van ouders die behoren tot de gedupeerden van de problemen met de kinderopvangtoeslag. Wij hebben de cijfers 15 oktober jl. ontvangen en het CBS is op 18 oktober jl. overgegaan tot publicatie op de eigen website, conform het embargobeleid van het CBS. Het was de bedoeling de cijfers in samenhang met een uitgewerkt plan van aanpak naar uw Kamer te sturen. Bij nader inzien hadden de cijfers direct naar uw Kamer gestuurd moeten worden. Dit is uiteindelijk op 21 oktober jl. gebeurd.
Waarom omvat het onderzoek van CBS alleen de jaren 2015–2020? Bent u bereid dit uit te breiden naar alle jaren waarvan we nu al weten dat het toeslagenschandaal een grote rol speelde? En bent u bereid ook diepgaander onderzoek te doen naar de correlatie tussen het toeslagenschandaal en de uithuisplaatsingen? Kunt u hierin ook een uitsplitsing maken naar leeftijd van de kinderen?
Met ingang van de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten op 1 januari 2015 is het CBS gestart met het structureel verzamelen van gegevens over jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Over de jaren daarvoor was hierover geen centrale registratie.
Een causaal verband tussen problemen met de kinderopvangtoeslag en uithuisplaatsing is heel ingewikkeld te onderzoeken en mogelijk daardoor ook niet vast te stellen. Toch vinden we het belangrijk om te weten of de problemen met de kinderopvangtoeslag een rol hebben gespeeld bij het besluit rond een uithuisplaatsing – en of procedures ook goed en zorgvuldig zijn gevolgd.
Om meer over de achtergronden te weten te komen, zetten we in op twee sporen. In de eerste plaats hebben betrokken organisaties zoals de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming zelf aangegeven te zullen reflecteren op hun eigen handelen. De Rechtspraak heeft dat ook aangekondigd. Zij zullen bekijken of ze zaken over het hoofd hebben gezien, met als doel een beter inzicht te krijgen en daar eventueel lessen uit te trekken.
In de tweede plaats zijn we met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Inspectie JenV in gesprek over het doen van een nader onderzoek. Het gaat dan om de vraag of er in het geval van de gedupeerde gezinnen (als gevolg van de problemen rond de kinderopvangtoeslag) anders is gehandeld dan bij gezinnen die niet zijn geraakt door de problemen rond de kinderopvangtoeslag. Daar moet helderheid over komen. We overwegen daarbij ook de mogelijkheid om een beperkt vooronderzoek te doen om al sneller een eerste indruk te kunnen krijgen.
Aan het CBS zal worden gevraagd een uitsplitsing naar leeftijd te verstrekken, evenals een overzicht per gemeente en jeugdregio en een verfijning naar de soorten jeugdbeschermingsmaatregelen.
Kunt u de cijfers aantonen van gedupeerde ouders die vanaf 2008 dakloos zijn geraakt als gevolg van hun financiële situatie? Kunt u aantonen hoe vaak dit de aanleiding was voor uithuisplaatsing van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Het CBS publiceert sinds 1 januari 2009 het onderzoek «Dakloos in Nederland» waarin de omvang van de populatie dakloze mensen in Nederland jaarlijks op een specifieke peildatum wordt geschat. Het CBS maakt gebruikt van specifieke registers en verzamelt de cijfers voor geen ander doel dan het verschaffen van inzicht in de omvang en achtergrondkenmerken (zoals geslacht en leeftijd) van de populatie dakloze mensen in Nederland. Om na te gaan hoeveel gedupeerde ouders vanaf 2008 dakloos zijn geraakt als gevolg van hun financiële situatie, zouden er andere gegevens op persoonsniveau betrokken moeten worden. Omdat het een benadering betreft en er andere factoren van invloed kunnen zijn geweest die nu niet worden meegenomen in het jaarlijkse onderzoek kan er op basis van de huidige gegevens geen causaal verband gelegd worden tussen de populatie dakloze mensen en de gedupeerde ouders.
De inzet van het kabinet bij het herstel van de problemen met de kinderopvangtoeslag is gericht op het bieden van brede hulp en ondersteuning aan alle gedupeerde ouders en kinderen. Minstens zo belangrijk, naast de financiële ondersteuning, is de overige ondersteuning en hulp die beschikbaar is voor gedupeerde ouders. Zo kunnen zij via de gemeente hulp krijgen op vijf leefgebieden: wonen, hulp bij schulden, gezondheid, werk of dagbesteding en gezin. Ook als een ouder in het verleden al hulp heeft gezocht of heeft gehad van de gemeente, kijkt de gemeente met de ouder opnieuw wat er nodig is voor het gezin.
Kun u meer informatie verstrekken over de gronden waarop deze 1115 kinderen uit huis zijn geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze specifieke informatie is niet beschikbaar. Er is geen centrale registratie van de gronden op basis waarvan een uithuisplaatsing wordt ingezet.
Alleen het hebben van financiële problemen vormt geen grond voor een uithuisplaatsing. Op het moment dat een besluit tot uithuisplaatsing wordt genomen moet er sprake zijn van een onveilige situatie of ernstige ontwikkelingsbedreiging van het kind die op dat moment in het gezin niet kan worden opgelost. Vaak door een opeenstapeling van problemen, waarbij te denken valt aan (huiselijk) geweld, verslavingsproblematiek, ernstige gedragsproblematiek, verwaarlozing of structureel schoolverzuim.
Deelt u de mening van de indieners dat de overheid een ereschuld heeft in te lossen naar gezinnen en dat dus alles in het werk gesteld moet worden om waar mogelijk kinderen zo snel als veilig kan weer terug te laten keren naar hun gezin?
Wij delen de mening dat uit huis geplaatste kinderen terug naar huis moeten keren, mits het daar veilig is en in het belang van de ontwikkeling van het kind. Dat is altijd het streven en geldt ook voor uit huis geplaatste kinderen van gedupeerde ouders. Samen met de VNG, gemeenten, jeugdzorginstellingen en -aanbieders zijn wij bezig om een precieze route te bepalen hoe deze gedupeerde ouders en hun kinderen het beste geholpen kunnen worden. Daarbij wordt bekeken waar ondersteuning en hulp nodig is en in hoeverre een lopende uithuisplaatsing heroverwogen kan worden. Dit vereist per situatie een individuele afweging waarbij het belang van het kind voorop dient te staan. Het toewerken naar terugplaatsing en het feitelijk beëindigen van een uithuisplaatsing is een mogelijke uitkomst maar dit staat niet vast en zal niet in alle gevallen mogelijk zijn. Ook als er wel mogelijkheden gezien worden, kan tijd nodig zijn om de gezinssituatie voldoende te verbeteren. Dit heeft te maken met de soms langdurige en complexe problematiek in het gezin.
Bent u bereid om contact op te nemen met alle te traceren gezinnen waarvan kinderen nu nog uit huis geplaatst zijn om in nauw overleg te kijken wat de overheid kan doen om kinderen zo snel als veilig mogelijk weer thuis te laten komen? Bent u bereid om hiernaast ook een speciaal telefoonnummer te openen voor ouders die denken dat ze hier de dupe van zijn geworden?
In lijn met de opzet van de brede hersteloperatie kunnen gedupeerde ouders zich melden bij de gemeenten. Wij vinden het belangrijk dat het initiatief bij ouders zelf ligt, omdat mogelijk niet alle ouders bemoeienis vanuit de overheid op prijs stellen.
Voor ouders en kinderen die op dit moment nog te maken hebben met een uithuisplaatsing werkt het Rijk samen met de VNG en vertegenwoordigers van de RvdK, jeugdbescherming en jeugdhulpaanbieders aan een voorstel voor een aanpak. Deze aanpak moet zorgvuldig worden uitgewerkt en getoetst op haalbaarheid. Uw Kamer ontvangt dit voorstel zo snel mogelijk.
Wat vindt u van de reactie van Janet Ramesar, die stelt dat behalve vanwege de beperkte duur, er nog meerdere redenen kunnen zijn waarom het aantal gedupeerde gezinnen nog weleens veel groter kan zijn? Klopt het dat het CBS alleen gekeken heeft naar gevallen waar een formele maatregel is opgelegd? Bent u bereid om na te gaan hoeveel kinderen onder druk, maar formeel vrijwillig uit huis geplaatst zijn?
De cijfers van het CBS geven bij benadering een antwoord op de door uw Kamer gestelde vraag hoeveel kinderen van gedupeerde ouders gedwongen uit huis zijn geplaatst. Het CBS heeft deze gegevens geanalyseerd op samenloop met jeugdbescherming3 en jeugdhulp met verblijf4 in de periode 2015–2020. Aangezien nog niet alle ouders die zich gemeld hebben bij UHT een eerste toets hebben gehad, kan het aantal kinderen hoger liggen. Daarnaast melden zich nog steeds ouders aan als gedupeerde. De periode waarop de analyse ziet (2015–2020) heeft te maken met de ingang van de Jeugdwet per 2015 en hoe vanaf dat moment de registratie bij het CBS is vormgegeven. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
De cijfers van het CBS hebben geen betrekking op het aantal uithuisplaatsingen zonder een formele machtiging uithuisplaatsing. Dit kan allerlei vormen van uithuisplaatsing omvatten, zoals verblijf in een gezinshuis of in een (netwerk) pleeggezin in de weekenden of een aantal dagen doordeweeks, opname in een kliniek voor eetstoornissen of andere specialistische GGZ-zorg of verblijf in een logeerhuis.
Er bestaat daarbij geen zicht op de reden of de intensiteit van het verblijf. Het CBS publiceert elk halfjaar cijfers over het totale aantal kinderen met jeugdhulp met verblijf en zonder verblijf, waarbij er dus een formeel jeugdhulptraject door de gemeente wordt gefinancierd. Het CBS heeft geen zicht op kinderen die op informele basis elders wonen dan bij hun ouders.
In de berichtgeving wordt een uithuisplaatsing op vrijwillige basis vaak negatief uitgelegd. Wij begrijpen dat ouders zich soms onder druk gezet voelen. Wij willen daar tegenover zetten dat het helpend kan zijn ouders te motiveren om hulp te accepteren, waarbij de ouders de regie in de opvoeding en het contact met het kind goed behouden. Een uithuisplaatsing op vrijwillige basis is tijdelijk en kan in die zin ook een adempauze betekenen.
Bent u bereid om in een vervolgonderzoek ook soortgelijke gevallen mee te nemen zodat er een compleet beeld ontstaat?2
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen er zitten in het bronbestand «kinderen van gedupeerden kinderopvangtoeslagaffaire», dat de belastingdienst aan het CBS heeft verschaft?3
Het CBS heeft ten behoeve van deze analyse van de Uitvoeringsinstantie Herstel Toeslagen (UHT) gegevens ontvangen van circa 50.000 kinderen die in beeld zijn als kind van gedupeerde ouders.6
Op welke termijn kunnen we uw plannen tegemoet zien om deze gezinnen ook op dit – extreem pijnlijke – gebied recht te doen? Hoe gaat u de Kamer structureel informeren over de voortgang in de afhandeling?
Uw Kamer ontvangt zo snel mogelijk het voorstel voor een aanpak voor gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben met een uithuisplaatsing. In de voortgangsrapportages Hersteloperatie zal ik Uw Kamer over de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak informeren.