Het bericht 'High Tech Campus niet naar Amerikanen, maar in handen van Singaporese staat' |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «High Tech Campus niet naar Amerikanen, maar in handen van Singaporese staat»?1
Ja.
Wat zijn de beweegreden van de Singaporese staat om de High Tech Campus Eindhoven te willen kopen?
GIC is een beleggingsfonds dat in eigendom is van de Singaporese Staat. GIC belegt de deviezenreserves van de Singaporese Staat en hanteert een beleggingsbeleid gericht op langetermijninvesteringen met een stabiel rendement.2 De beweegredenen van GIC om te investeren in het vastgoed en het vastgoedmanagement van de High Tech Campus Eindhoven, zijn aan GIC om toe te lichten. Het is aannemelijk dat dit aansluit bij het openbare beleggingsbeleid en dat dit een commercieel gedreven fonds betreft. Het is niet aan de Nederlandse overheid om in te gaan op welke commerciële motieven ten grondslag liggen aan de investering. Wel heeft de Nederlandse overheid zich een beeld gevormd van eventuele risico’s voor de nationale veiligheid verbonden aan een dergelijke transactie. Deze zijn afwezig, gelet op de aard en inhoud van de transactie en de betrokken partijen.
Wat vindt u ervan dat de High Tech Campus Eindhoven in handen komt van een staatsbedrijf, een beleggingsfonds, uit Singapore? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling of had u liever een andere uitkomst gezien?
Ik hecht er waarde aan een duidelijk onderscheid te maken tussen de verkoop van het vastgoed en de bijbehorende vastgoedmanagementdiensten enerzijds en anderzijds het ecosysteem op en rondom de High Tech Campus waar veel hoogwaardig technologisch en innovatieve bedrijven gevestigd zijn. Het gaat hier om een vastgoedtransactie tussen twee marktpartijen, waarbij de koper een Amerikaanse asset manager is die onder andere fondsen van GIC beheert. Beide partijen zijn al langer in Nederland actief op het gebied van investeringen in commercieel vastgoed, waaronder zorgvastgoed en hotels.
Nederland is en blijft open voor buitenlandse investeringen, om ook op langere termijn onze economie en innovatiepositie te versterken. Open markten en vrij verkeer van kapitaal blijven hierbij van groot belang.
In hoeverre past deze overname in het strategisch industriebeleid van Nederland in Europa, zoals omschreven op pag. 17 en 18 van de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor het jaar 2022, of staat deze verkoop daar in uw ogen juist haaks op?
Het Nederlandse industriebeleid richt zich op het realiseren van de groeistrategie voor Nederland, door het duurzame verdienvermogen op de lange termijn te versterken. Dat vergt onderwijs, onderzoek, innovatie, inzet op sleuteltechnologieën met bedrijvigheid daar weer omheen. Het verbinden van bedrijven, kennisinstellingen, overheid – zoals rond de High Tech Campus – is daarbij van groot belang. Hier ontstaan bij gevestigde bedrijven en innovatieve start-ups en scale-ups de technologische oplossingen die we nodig hebben om groeistrategie te realiseren. Samen met Brainport Eindhoven en alle verbonden publieke en private partijen zullen wij ons hiervoor blijven inzetten, zodat deze regio zijn internationale koploperspositie behoudt. De verandering van het eigendom van het vastgoed van de campus verandert daar niets aan.
Is de verkoop, via de Amerikaanse investeringsmaatschappij Oaktree, aan het Singaporese staatsbeleggingsfonds correct, transparant en volgens de geldende regels verlopen? Kan stap voor stap worden weergegeven hoe dit proces eruit heeft gezien?
De verkoop van het vastgoed en de beheersmaatschappij van dit vastgoed op de High Tech Campus Eindhoven door Ramphastos Investments aan het consortium van Oaktree en GIC (met GIC als grootste investeerder) is op grond van de mij beschikbare informatie correct en volgens de geldende juridische verplichtingen verlopen.
Er is sprake van een onderhandse verkoop door Ramphastos Investments, die met zich meebracht dat gedurende de onderhandelingen er sprake is geweest van een vertrouwelijk proces. Dit is juridisch toegestaan en gebruikelijk bij dergelijke transacties. Gedurende dit onderhandelingsproces is voor zover bekend ook contact geweest met enkele gebruikers van de High Tech Campus Eindhoven om hen te informeren over en nader te betrekken bij de voorgenomen transactie.
Zodra de onderhandelingen waren afgerond en tot een positief resultaat leidde tussen beide partijen, heeft GIC de rechtspersoon waarmee de investering werd verricht – Euro Petra Private Limited – overeenkomstig artikel 34 van de Mededingingswet op 3 september 2021 de voorgenomen concentratie tussen Euro Petra Private Limited en High Tech Campus Eindhoven gemeld bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Op 20 september 2021 heeft de ACM het besluit genomen dat een vergunning krachtens artikel 37 Mededingingswet niet nodig was en de concentratie doorgang kon vinden3.
De verkoop is zo vormgegeven dat de bestaande rechtspersonen HTCE Development B.V. en HTCE Site Management B.V., die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling en het beheer van het vastgoed op de High Tech Campus Eindhoven, in huidige vorm blijven voortbestaan. Vergunningen afgegeven aan deze rechtspersonen blijven daarmee in beginsel onverkort gelden, omdat de vergunninghouder ongewijzigd blijft. De formele overdracht heeft op 1 oktober 2021 plaatsgevonden.
Tot slot is voorafgaand aan de afronding van de transactie door HTCE en door de advocaten van het consortium van Oaktree en GIC contact met mijn ministerie opgenomen om te toetsen of de voorgenomen investering gemeld diende te worden op grond van een wettelijke investeringstoets dan wel rekening gehouden diende te worden met het wetsvoorstel veiligheidstoets investeringen fusies en overnames. Op grond van alle relevante feiten en informatie is geconcludeerd dat er geen wettelijke verplichting tot melding en voorafgaande goedkeuring bestaat voor deze transactie. Ook werd geconcludeerd dat het wetsvoorstel ook niet van toepassing zou zijn, omdat er geen sprake is van een vitaal proces of onderneming die rechtstreeks betrokken is bij de exploitatie en ontwikkeling van sensitieve technologie.
Is voor deze overname toestemming vereist en gekregen van de Europese Commissie?
Nee, er is geen sprake van een concentratie die bij de Europese Commissie ter goedkeuring voorgelegd moest worden. Er is wel een melding gedaan bij de Autoriteit Consument & Markt.4
Wat is de rol van de overheid (Rijk, provincie en gemeente) geweest bij deze overname? Wanneer wist u dat de High Tech Campus Eindhoven in de verkoop ging en dat de Singaporese staat de campus wilde kopen? Hoe was u hierbij betrokken?
In de regel zijn investeringen en overnames een private en doorgaans commercieel-vertrouwelijke aangelegenheid, waarbij de overheid voornamelijk een rol heeft wanneer mogelijk zwaarwegende publieke belangen, zoals de nationale veiligheid, in het geding komen. De rijksoverheid is in april geïnformeerd door zowel de voormalig eigenaar, de huidige eigenaar en een gebruiker van de HTCE over de voorgenomen verkoop toen deze zich in een vroeg, en commercieel-vertrouwelijk, stadium bevond. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat staat voortdurend in contact met het bedrijfsleven over dit soort ontwikkelingen; in het bijzonder wanneer het bedrijven betreft die van groot belang zijn voor onze economie en innovatiepositie, zoals het geval is bij de HTCE.
Heeft u, met mogelijke private en publieke partijen, geprobeerd de High Tech Campus Eindhoven in Nederlandse en/of Europese handen te houden? Welke inspanningen zijn hierop gepleegd? Wat waren hiervan de resultaten?
In de contacten met relevante partijen zoals HTCE Site Management Beheer B.V. en gebruikers van de campus is de mogelijkheid van alternatieven voor deze transactie over tafel gegaan. Op basis van het door de verkoper gevolgde tijdpad en de belangstelling van potentiële investeerders, bleek een alternatief bod niet haalbaar.
Vindt u dat cruciaal vastgoed, zoals de High Tech Campus Eindhoven, eigenlijk niet beter in een bestendige, langjarige publiek-private samenwerking zou moeten worden gehouden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen rol voor de rijksoverheid op het gebied van bedrijfshuisvesting. De rijksoverheid bevordert innovatie in ecosystemen zonder zelf eigenaar te zijn van het onroerend goed. Ik wil ook niet in transacties van onroerend goed tussen marktpartijen treden, tenzij deze – vanwege risico’s voor de nationale veiligheid – vallen binnen wettelijk voorgeschreven investeringstoetsen.
Is het mogelijk de verkoop terug te draaien? Zo ja, ben u dit alsnog van plan? Zo nee, waarom niet?
De verkoop is definitief en kan niet worden teruggedraaid. De Autoriteit Consument & Markt heeft bij besluit van 20 september 2021 de concentratie toegestaan, omdat er geen negatieve effecten voor de mededinging te verwachten zijn.5 Naast het concentratietoezicht krachtens de Mededingingswet is er geen wettelijke grondslag beschikbaar om deze transactie vooraf te toetsen en eventueel terug te draaien. Deze verkoop van vastgoed terugdraaien acht ik ook inhoudelijk niet wenselijk, omdat dit niet past bij het investeringsklimaat en -behoefte van Nederland en ook geen risico’s verbonden aan deze transactie voor de nationale veiligheid zijn geconstateerd.
Had u anders geacteerd als niet een Singaporees, maar een Chinees staatsbedrijf c.q. beleggingsfonds de High Tech Campus Eindhoven wilde kopen? Welke instrumenten heeft u thans om dit te blokkeren of geen doorgang te laten vinden?
Bij deze vastgoedtransactie zijn geen risico’s voor de nationale veiligheid geconstateerd, daar alle betrokken partijen geen aanbieders van vitaal proces zijn, dan wel eigenaar zijn van of directe toegang hebben tot sensitieve technologie. Naast bestaande en aanstaande investeringstoetsen beschikt het kabinet over breder instrumentarium om publieke belangen te borgen bij overnames en investeringen, waarbij de identiteit van de verwerver in afwegingen kan worden meegenomen. Voorbeeld hiervan is de wettelijke bedenktijd door het bestuur van een vennootschap. Over dit instrumentarium is uw Kamer op 2 juli 2020 nader geïnformeerd met de brief Overzicht wet- en regelgeving ter borging van de economie, innovatie en werkgelegenheid bij ongewenste overnames en investeringen.
Deelt u de opvatting dat de High Tech Campus Eindhoven van vitaal belang is voor zowel de stad Eindhoven, de Brainport Regio als Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om innovatie, de ontwikkeling van kennis en technologie, en werkgelegenheid?
Binnen de groeistrategie voor Nederland is het verbinden van bedrijven, kennisinstellingen en overheden in ecosystemen van groot belang. Op en rond de High Tech Campus ontstaan in een krachtig en groeiend ecosysteem de technologische oplossingen die we nodig hebben om de landelijke groeistrategie te realiseren. Samen met Brainport Eindhoven en alle daaraan verbonden publieke en private partijen blijven wij werken aan de internationale koploperspositie en groei van deze regio.
Deelt u de mening dat in het geval van de High Tech Campus Eindhoven er sprake is van een innovatie-ecosysteem met een dusdanig groot publiek belang voor stad, regio en land dat bij overnames of andere veranderingen in eigendom of zeggenschap regie door de overheid noodzakelijk is?
Ik deel de mening dat bij de High Tech Campus Eindhoven sprake is van een innovatie-ecosysteem met een groot publiek belang voor stad, regio en land, waarbij het Rijk, de regio en de gemeente altijd een vinger aan de pols moeten houden bij significante ontwikkelingen. Dit vertaalt zich in o.a. de groeistrategie voor Nederland en in het gegeven dat de doorontwikkeling van dit ecosysteem door zowel het Rijk, als de provincie en de gemeente gestimuleerd werd en wordt. De rol van de rijksoverheid richt zich hierbij op het creëren van de juiste randvoorwaarden voor innovatie binnen ecosystemen, wat losstaat van de eigendom of zeggenschap van het onroerend goed waarop dit ecosysteem gevestigd is.
Deelt u de mening dat Nederland zich minder naïef moet opstellen als het om dergelijke overnames gaat en beter op zijn kroonjuwelen, zoals de High Tech Campus Eindhoven, moet passen, willen we Nederlandse investeringen in de aanwezige onderzoeks- en innovatie-infrastructuur, start- en scale-upvoorzieningen, participatie in fieldlabs en incubators e.d. in deze kristallisatiepunten van innovatie-ecosystemen duurzaam en voor de lange termijn borgen? Ziet u het gevaar dat dit ten koste gaat van onze internationale concurrentiepositie, toekomstig verdienvermogen en de welvaart en het welzijn van volgende generaties?
Het kabinet zet zich in voor het creëren van de juiste randvoorwaarden om Nederlandse en buitenlandse investeringen in de aanwezige onderzoeks- en innovatie-infrastructuur duurzaam en op de lange termijn te borgen door een breed palet aan innovatie-instrumenten. Dit richt zich op het aanjagen van innovatie, onderzoek, onderwijs en de bedrijvigheid daaromheen. Dit is van belang voor onze internationale concurrentiepositie, toekomstig verdienvermogen en de welvaart en het welzijn van volgende generaties. Het kabinet is van mening dat zeggenschap over de vastgoedactiva en de vastgoedmanagementdiensten hierin gezien moet worden als een marktconforme vastgoedinvestering, waarbij maximalisatie van de opbrengsten kansen biedt voor de verdere ontplooiing van dit hoogwaardige kennis-ecosysteem. Philips heeft als – voormalige eigenaar van het vastgoed op de HTCE – in 2012 al aangegeven door de verkoop van het vastgoed zich beter te kunnen richten op zijn kerntaken nu de grond in handen is van een vastgoedontwikkelaar.
Hoe kan de Nederlandse (Rijks)overheid na de verkoop grip blijven houden op wat er op de High Tech Campus Eindhoven gebeurt?
De Nederlandse overheid houdt een vinger aan de pols bij de exploitatie en bedrijfsvoering van de High Tech Campus Eindhoven via de beheerder van het vastgoed. Dit ziet zowel op vlak van ICT, beveiliging van de campus en de betrouwbaarheid van medewerkers en dienstverleners die worden ingeschakeld ten behoeve van de campus. Daarvoor zijn de benodigde contacten gelegd en wordt informatie gedeeld. Ook heeft de Nederlandse overheid contacten met de gebruikers van de campus.
Welke mogelijkheden biedt het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, die momenteel in de Kamer behandeld wordt, om meer grip te houden op overnames als die van de High Tech Campus Eindhoven? Hadden, als deze wet reeds in werking zou zijn getreden, het proces en de uitkomst er anders uit gezien?
Het wetsvoorstel veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, dat momenteel in de Kamer behandeld wordt, is van toepassing op investeringen in vitale aanbieders en ondernemingen die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie en op het verwerven van een deel van de vermogensbestanddelen van ondernemingen, indien deze essentieel zijn voor het kunnen functioneren als vitale aanbieder of als onderneming op het gebied van sensitieve technologie. Op grond van de inhoud van de transactie die enkel betrekking heeft op het vastgoed (grond, gebouwen) en de beheerder van dit vastgoed, zou het wetsvoorstel zoals thans vormgegeven niet van toepassing zijn. Er is geen sprake van een vitale aanbieder, noch is er sprake van een onderneming die zelf actief is op het gebied van sensitieve technologie. Als het wetsvoorstel reeds in werking zou zijn getreden, zou het proces en de uitkomst er niet anders uit gezien.
Welke mogelijkheden biedt het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames specifiek voor decentrale overheden, zoals gemeenten en provincies, om grip te houden op overnames als die van de High Tech Campus Eindhoven? Indien die mogelijkheden er niet zijn, zouden die alsnog gecreëerd kunnen worden?
Het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames biedt geen mogelijkheden voor decentrale overheden, zoals gemeenten en provincies, om grip te houden op overnames als die van de High Tech Campus Eindhoven. Het wetsvoorstel is niet van toepassing op dergelijke vastgoedtransacties. Bovendien is het wetsvoorstel gericht op het borgen van de nationale veiligheid en niet op het waarborgen van andere belangen. Het borgen van de nationale veiligheid is een aangelegenheid die onder verantwoordelijkheid valt van de rijksoverheid. Ik zie geen reden om gemeenten of provincies een rol te geven bij het toetsen van investeringen, fusies en overnames op de risico’s voor de nationale veiligheid. Uiteraard kunnen gemeenten en provincies signalen en zorgen die zij zien met betrekking tot de nationale veiligheid bij investeringen, fusies en overnames onder aandacht te brengen van de rijksoverheid.
Wanneer slimme regio’s, gebieden of campussen als de High Tech Campus Eindhoven en de Brainport Industries Campus te koop zijn voor buitenlandse partijen, wat zal dan het volgende doelwit van groot publiek en/of strategisch belang zijn?
Dergelijke vastgoedlocaties en beheerders van vastgoed zijn interessant voor langetermijnbeleggers. Een goed voorbeeld hiervan was Kadans, waar Oaktree de investering heeft verkocht aan de verzekeraar Axa.6 Het is dus inderdaad niet uit te sluiten dat ook in de toekomst dergelijke transacties plaatsvinden.
De problematiek in de metaalsector als gevolg van de hoge elektriciteitsprijzen. |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de noodkreet die wordt geslagen in de metaalsector vanwege de hoge elektriciteitsprijzen? Hoe kijkt u naar de situatie waar deze bedrijven zich nu in bevinden?
Ja. Er is op dit moment sprake van een unieke situatie op de gasmarkt en de hoge energieprijzen hebben de volle aandacht van het kabinet. De situatie heeft ook gevolgen voor bedrijven, met name bedrijven die veel energie gebruiken. In principe is het beheersen van de kosten, waaronder ook de energiekosten via lange(re)termijnleveringscontracten, een taak van het bedrijfsleven zelf.
Kunt u toelichten waarom er in Nederland wordt gerekend met een CO2-emissiefactor van 0,5 bij de bepaling van de Indirecte Kostencompensatie, terwijl er in Duitsland een factor van 0,75 wordt gebruikt?
Compensatie voor indirecte ETS-kosten is een vorm van staatssteun die is toegestaan onder de Richtsnoeren betreffende bepaalde staatssteunmaatregelen in het kader van het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten na 2021.1 In het impact assessment van de Europese Commissie van deze nieuwe richtsnoeren zijn voorlopige getallen voor de emissiefactor opgenomen, gebaseerd op cijfers uit 2018.2 De grootte van de emissiefactor wordt door de Europese Commissie vastgesteld en is afhankelijk van de CO2-intensiteit van de fossiele energie-opwek in een lidstaat; deze intensiteit is in Duitsland groter dan in Nederland. CE Delft doet in opdracht van RVO onderzoek naar de emissiefactor voor Nederland. De eerste resultaten wijzen op een emissiefactor die niet hoger ligt dan de factor die de Commissie hanteerde in genoemd impact assessment. Zodra het onderzoek is afgerond, zal ik het rapport met de Kamer delen.
Kunt u toelichten of er in de Indirecte-Kostencompensatie-regeling rekening wordt gehouden met het risico op koolstoflekkage van individuele bedrijven die aanspraak maken?
De IKC-ETS regeling is een generieke regeling voor bedrijven in enkele specifieke sectoren ter voorkoming van koolstoflekkage als gevolg van het emissiehandelssysteem. Immers, niet-Europese concurrenten van deze bedrijven worden bij hun energierekening niet geconfronteerd met CO2-beprijzing en zouden daarom oneerlijk concurrentievoordeel hebben op onze bedrijven. Dat betekent overigens niet dat de IKC-ETS-regeling als doel heeft of gebruikt kan worden om algehele verschillen in energieprijzen uit te vlakken. Vanwege dit generieke karakter van de regeling en het verbod uit hoofde van artikel 10 van genoemde Richtsnoeren deze regeling aan te wenden voor noodlijdende bedrijven, kan deze niet aangepast worden aan de hand van de omstandigheden van een individueel bedrijf.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als Nederlandse bedrijven die al hebben verduurzaamd failliet gaan en daardoor grondstoffen zoals aluminium voortaan geïmporteerd moeten worden uit minder efficiënte en minder duurzame productielocaties?
Voor het kabinet is het voorkomen van weglek van CO2-uitstoot en werkgelegenheidsverslies belangrijk, te meer omdat verplaatsing van CO2-uitstoot uit Nederland eerder een negatieve dan een positieve bijdrage aan het klimaatvraagstuk levert. Zoals u weet, voert de overheid daar actief beleid op, inclusief het ter beschikking stellen van financiering via diverse regelingen. Elk bedrijf maakt zijn eigen keuzes over welke verduurzamings- en andere investeringen te doen en over de beheersing van alle bedrijfsrisico’s in het licht van de rentabiliteit op zowel de korte als lange termijn. Dat laat onverlet dat het betreurenswaardig is wanneer een bedrijf failliet gaat en daarmee banen verloren gaan. Dit brengt voor alle betrokkenen en hun omgeving onzekerheid over de toekomst met zich mee.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven in de metaalsector risico lopen op faillissement als gevolg van de hoge elektriciteitsprijzen? Om hoeveel banen gaat het daarbij?
Dit hangt sterk af van de mate waarin individuele bedrijven hun energieposities hebben afgedekt door bijvoorbeeld energiecontracten voor de lange termijn aan te gaan. Vooralsnog is mij één bedrijf bekend dat zelf heeft aangegeven dat het voortbestaan in acuut gevaar zou zijn. Met dat bedrijf zijn ongeveer 325 voltijds arbeidsplaatsen gemoeid.
Welke stappen heeft het kabinet ondernomen om er voor te zorgen dat deze bedrijven overeind blijven? Wat bent u bereid daarvoor nog te doen op korte termijn?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 hebben de huidige situatie op de gasmarkt en de hoge energieprijzen de volle aandacht van het kabinet. Eventuele steunverzoeken van individuele bedrijven in nood worden beoordeeld aan de hand van het Afwegingskader Steun Individuele Bedrijven.3
Bent u bereid om, vanwege de urgentie van het onderwerp, de antwoorden op deze vragen uiterlijk 18 oktober 2021 te delen met de Kamer?
Vanwege de elkaar snel opvolgende ontwikkelingen met betrekking tot de stijging van de energieprijzen, de IKC-ETS regeling en zijn belanghebbenden is het mij niet mogelijk gebleken uiterlijk die dag mijn antwoorden te sturen.
De samenwerking tussen Nederland en China bij onderzoek naar DNA |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland doet samen met China DNA-onderzoek: «Fundamenteel fout»»?1
Ja.
Is het waar dat Nederlandse wetenschappers in samenwerking met Chinese wetenschappers gewerkt hebben aan het ontwikkelen van gevoelige DNA-technieken waarmee het mogelijk is om iemands kleur haar, ogen of de kleur van de huid te voorspellen? Zo ja, wat is uw mening over die samenwerking? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Op dit moment zijn nog niet alle details en feitelijkheden bekend. Daarom kan het kabinet hier nog geen uitspraken over doen. Ik heb al wel het Erasmus MC, het Leiden Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) schriftelijk verzocht om een eerste duiding.
Daarin laten het Erasmus MC en LUMC weten dat er geen sprake is van samenwerking met Chinese wetenschappers bij de ontwikkeling van gevoelige DNA-technieken om de kleur van haar, ogen of huid te voorspellen.
Tevens meldt het Erasmus MC mij dat wat betreft de in de berichtgeving genoemde onderzoeken waarbij sprake was van samenwerking met het Chinese Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid om DNA van Oeigoeren te verzamelen, noch Erasmus MC, noch LUMC, NFI of een andere Nederlandse kennisinstelling betrokken was. Het Erasmus MC geeft aan dat deze drie onderzoeken zijn verricht door een onderzoeker van het Beijing Institute of Genomics Chinese Academy of Sciences. Deze onderzoeker heeft naast zijn hoofdaanstelling aan het Beijing Institute of Genomics óók een gedeeltelijke aanstelling bij Erasmus MC en heeft in zijn onderzoekspublicatie het Erasmus MC -zoals gangbaar in de academische wereld- genoemd als tweede affiliatie. Het Erasmus MC stelt dat de desbetreffende onderzoeken niet zijn uitgevoerd vanwege of vanuit zijn functie in het Erasmus MC. De kennisinstelling had geen enkele inhoudelijke of financiële betrokkenheid bij deze drie specifieke onderzoeken waarbij samenwerking plaatsvond met het Chinese Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid. Dat geldt ook voor het LUMC en NFI.
De kennisinstellingen geven tevens aan dat het LUMC, Erasmus MC en NFI bij een viertal andere in de berichtgeving genoemde onderzoeken, inderdaad wél (deels) betrokken waren. Dat betreft fundamenteel onderzoek naar de genetische basis van het menselijk uiterlijk. Deze onderzoeken vonden plaats binnen grote internationale samenwerkingsverbanden met vele kennisinstellingen. Het is niet mogelijk om met de uitkomsten van die onderzoeken uiterlijke kenmerken te voorspellen, noch om bepaalde groepen te herkennen of te selecteren op basis van DNA.
Dit najaar nog ga ik samen met deskundigen van de relevante ministeries met de betrokken kennisinstellingen in gesprek om de verdere details rond de onderzoeken te bespreken en alle feitelijkheden te achterhalen. Ik zal u begin 2022 informeren over de uitkomsten daarvan.
Kunt u uitsluiten dat de resultaten van de genoemde gezamenlijke onderzoeken tussen Nederlandse en Chinese wetenschappers misbruikt worden door de Chinese autoriteiten om ingezet te worden tegen onschuldige mensen waaronder Oeigoeren en Tibetanen? Zo ja, hoe kunt u dat uitsluiten? Zo nee, waarom kunt u dat niet?
In hun eerste schriftelijke duiding, laten het Erasmus MC en LUMC weten dat de onderzoeken waar de Nederlandse instellingen wél bij betrokken waren, niet bijdragen aan de onderdrukking van minderheden. Zij stellen namelijk dat deze onderzoeken niet kunnen leiden tot het voorspellen van uiterlijkheden, noch het herkennen of selecteren van minderheden door middel van DNA. In het onderzoek wordt niet onderzocht hoe uiterlijke kenmerken samenhangen met etniciteit.
Ik zal de betrokken instellingen in het aankomende gesprek vragen om hierover nadere uitleg te geven.
Deelt u de mening dat er bij samenwerking tussen Nederlandse en Chinese wetenschappelijke instituten altijd rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de uitkomsten van die samenwerking door de Chinese autoriteiten misbruikt kunnen worden tegen de eigen bevolking? Zo ja, wordt daar dan ook altijd rekening mee gehouden en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij alle vormen van internationale wetenschappelijke samenwerking, met China maar ook met andere landen, dient rekening te worden gehouden met de potentiële risico’s die hiermee gepaard gaan. Dit zou ook misbruik van de onderzoeksresultaten tegen de eigen bevolking kunnen omvatten. Om internationale samenwerking op een veilige manier te laten plaatsvinden, met oog voor zowel de kansen als de risico’s, heeft het kabinet in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap een pakket aan maatregelen gepresenteerd. De voorgestelde maatregelen beogen het bewustzijn over kennisveiligheid onder de betrokkenen te vergroten en te zorgen dat het veiligheidsbeleid binnen de instellingen nadrukkelijker vorm krijgt. Zo werkt het kabinet bijvoorbeeld aan een toetsingsmechanisme tegen ongewenste kennis- en technologieoverdracht voor vakgebieden met een verhoogd risico vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid. De maatregelen zijn gericht op universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstituten, waaronder de TO2-instellingen voor toegepast onderzoek. Daarnaast wil ik benadrukken dat er vanuit de kennisinstellingen ook wordt gewerkt aan het vergroten van bewustzijn over kennisveiligheid en verder versterken van de weerbaarheid tegen dreigingen en misbruik, bijvoorbeeld de publicatie van het Kader Kennisveiligheid door de VSNU, een stuk dat bestuurders handvatten biedt bij het maken van risicoafwegingen.
Zijn de genoemde onderzoeken vooraf getoetst door een ethische commissie? Zo ja, kunt u dan de uitkomsten van die toetsen aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet en wat zegt dat over dat onderzoek?
Op grond van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek (WMO) geldt er alleen een wettelijke toetsingsplicht voor medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen. Onderzoek moet worden getoetst als, ten behoeve van het onderzoek, personen aan handelingen worden onderworpen of als hen gedragsregels worden opgelegd. Het Erasmus MC geeft aan dat de Medisch-Ethische Toetsingscommissie van het Erasmus MC van oordeel was, dat de aangemelde onderzoeken niet onder de reikwijdte van de WMO bleken te vallen, omdat er bij dit onderzoek aan proefpersonen geen handelingen of gedragsregels zijn opgelegd. Daarom was het oordeel dat toetsing in het kader van de WMO niet was vereist.
Er bestaat geen wettelijke toetsingsplicht voor het toetsen van de wijze waarop de uitkomsten van een onderzoek gebruikt kunnen worden en of dit maatschappelijk aanvaardbaar is. Deze inschatting dienen onderzoeksinstellingen zelf te maken. Zoals genoemd, heeft Erasmus MC in haar eerste duiding laten weten dat de genoemde onderzoeken niet kunnen bijdragen aan de onderdrukking van minderheden, omdat de onderzoeken niet leiden tot het herkennen of selecteren van minderheden door middel van DNA. In het onderzoek wordt namelijk niet onderzocht hoe uiterlijke kenmerken samenhangen met etniciteit.
Overigens wil ik in het aankomende gesprek met de instellingen nadrukkelijk meer te weten komen over de gemaakte afwegingen bij de betreffende onderzoeken, inclusief de medisch-ethische afwegingen.
Wordt in het geval van samenwerking met Chinese wetenschappers vooraf getoetst welke risico’s er kunnen zijn dat de uitkomsten van die samenwerking misbruikt kunnen worden door de Chinese autoriteiten? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van OCW ziet vanuit haar stelselverantwoordelijkheid toe op de kwaliteit, toegankelijkheid en de doelmatigheid van het stelsel en stelt de juridische en financiële kaders (wet- en regelgeving en bekostiging). Binnen deze kaders kennen de kennisinstellingen een grote mate van autonomie, zoals vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Instellingen dienen zelf een gedegen inschatting te kunnen maken van de eventuele risico’s van de uitkomsten van internationale wetenschappelijke samenwerkingen. Veel instellingen maken hiervoor gebruik van een eigen ethische commissie.
Het kabinet merkt dat in sommige gevallen zelfregulering niet afdoende is en bindende voorschriften onvermijdelijk zijn. Daarom werkt het kabinet momenteel aan een toetsingskader om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan, zoals aangekondigd in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap van 27 november 2020. Het toetsingskader zal niet alleen op personen van toepassing zijn maar ook op samenwerkingsverbanden. De Kamer zal begin 2022 een brief ontvangen over de voortgang van de maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, waaronder het toetsingskader.
Deelt u de mening dat Nederlandse onderzoekers niet met Chinese onderzoekers zouden moeten samenwerken als het risico bestaat dat de resultaten van onderzoek door de Chinese autoriteiten misbruikt zouden kunnen worden om hun eigen bevolking te volgen of te onderdrukken? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse kennisinstellingen en/of onderzoekers dienen op geen enkele wijze betrokken te zijn bij de onderdrukking van de Chinese bevolking. Voor elke beoogd samenwerkingspartner, ongeacht nationaliteit, geldt dat vooraf goed in kaart moet worden gebracht welke kansen en risico’s de beoogd samenwerkingspartner met zich meebrengt. Dat betreft risico’s op ongewenste kennisoverdracht of beïnvloeding, maar ook risico’s voor de voor ons belangrijke academische waarden als openheid, gelijkwaardigheid en academische vrijheid. In die afweging moeten ook morele en ethische aspecten worden meegenomen.
Ik wil dan ook van de betrokken kennisinstellingen in het aankomende gesprek nadrukkelijk meer vernemen over de gemaakte afwegingen en keuzes.
Zoals in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap van 27 november 2020 staat beschreven, werkt het kabinet momenteel aan een set maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, onder meer door bewustwordingsgesprekken, een nationale leidraad, een expertise- en adviesloket en door het inrichten van een toetsingskader. De Kamer zal begin 2022 een brief ontvangen over de voortgang op deze maatregelen.
Het bericht dat 58 Afghanen via Pakistan naar Nederland worden gehaald. |
|
Derk Jan Eppink (JA21) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat 58 Afghanen die de grens met Pakistan zijn overgestoken binnenkort naar Nederland gehaald zullen worden, nadat dit in september eerder al met 50 Afghanen is gedaan?1
Ja. Het betreft hier personen waarvan het kabinet eerder heeft aangegeven zich in te blijven spannen voor hun overkomst. Op 7 oktober jl. zijn reeds 26 Afghanen van bovengenoemde groep met een Duitse chartervlucht naar Nederland overgebracht. De anderen bevinden zich in Islamabad en zijn in afwachting van hun overkomst naar Nederland.
Klopt het dat Nederland de personen in kwestie per mail en telefoon heeft begeleid bij hun oversteek van de Pakistaanse grens en dat hierbij overleg is geweest met de Pakistaanse autoriteiten, ondank het feit dat Nederland de vluchtroute over land als zeer gevaarlijk beschouwt en ten stelligste afraadt?
Nederland raadt reizen over land niet aan. De beslissing om over land naar Pakistan te reizen, is echter de eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen. Als personen op basis van bij Nederland bekende informatie voor vertrek naar Nederland in aanmerking komen en besluiten over land naar een buurland te vertrekken, kan Nederland hen een brief verstrekken, indien dit van nut is bij het binnenkomen van -in dit geval- Pakistan. Daarin verklaart Nederland dat deze personen door ons land zullen worden opgenomen en dat Nederland hun doorreis zal faciliteren.
Zo ja, hoe geloofwaardig vindt u het om enerzijds dergelijke tochten af te raden, maar anderzijds het negeren van dat advies te belonen met een vlucht naar Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het feit dat de Afghanen in kwestie nu tijdelijk worden opgevangen in Islamabad aantoont dat zij in Pakistan in veiligheid zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom worden deze personen dan alsnog naar Nederland overgebracht?
Zoals het kabinet in de Kamerbrief van 14 september jl. heeft aangegeven, blijft Nederland zich actief inspannen om mensen die daarvoor in aanmerking komen, vanuit Afghanistan zo nodig via derde landen naar Nederland over te brengen. Dat deze mensen zich in Islamabad bevinden doet daar niet aan af.
Deelt u de conclusie dat het overbrengen van Afghanen uit buurlanden zoals Pakistan naar Nederland aantoont dat het u niet uitsluitend om de veiligheid van deze personen gaat, maar dat u het als doel op zich ziet om hen naar Nederland te halen? Zo ja, waarom is dat?
Het kabinet wil een bijzondere inspanning leveren voor tolken en de personen die reeds opgeroepen waren voor evacuatie in het kader van de motie-Belhaj c.s., maar de laatste evacuatievlucht uit Kaboel helaas niet meer tijdig konden bereiken. Het kabinet wil daarnaast een speciale regeling treffen voor twee bijzondere groepen (medewerkers van BZ/BHOS-begroting gefinancierde projecten en mensen die voor Defensie of EUPOL werkzaam zijn geweest in een publieke, zichtbare functie) om overkomst naar Nederland te faciliteren. Het kabinet heeft – op verzoek van UNHCR – bovendien toegezegd zich flexibel op te willen stellen wat betreft urgente hervestigingsverzoeken voor individuele Afghanen die vanwege hun werk of achtergrond niet veilig zijn in buurlanden. Het gaat dan zowel om mensen die nieuw aankomen uit Afghanistan als om vluchtelingen die al in buurlanden verblijven. Voor nadere informatie hierover verwijzen wij u naar de brief die uw Kamer op 11 oktober jl. toegekomen is. Voor personen die niet tot deze specifieke groepen behoren, heeft het de voorkeur van het kabinet om bescherming te bieden in de regio van het thuis dat men noodgedwongen moet ontvluchten.
Zo nee, bent u bereid om alleen nog opvang in de regio te bieden en te stoppen met het overbrengen van Afghanen naar Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat op 13 oktober a.s. over Afghanistan?
Ja.
Internationale ontwikkelingen rond boostervaccinaties en vaccinatie van kwetsbaren |
|
Attje Kuiken (PvdA), Aukje de Vries (VVD), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het besluit van het Europees Medicijnagentschap (EMA) om de optie van boostervaccinaties vanaf zes maanden na volledige vaccinatie toe te staan en het besluit van de Duitse federale regering om boostervaccinaties breed beschikbaar te maken voor mensen met een gecompromitteerd immuunsysteem én voor mensen die gevaccineerd zijn met AstraZeneca en Janssen?
Ja.
Heeft u voorts kennisgenomen van de studie van Johnson & Johnson over het Janssenvaccin, concluderend dat een boostershot zes maanden na de eerste toediening, het aantal antistoffen met twaalf keer verhoogd en twee maanden na de eerste toediening voor 94% beschermd tegen symptomatische besmetting?1
Ja.
Bent u voornemens de vraag of, en zo ja wanneer, een boostershot van Janssen wenselijk is en toegestaan zou moeten worden voor te leggen aan de Gezondheidsraad? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Gezondheidsraad op 15 oktober jl. is gevraagd een aanvullend advies te geven over het inzetten van mRNA-vaccins als booster, ook na een primaire serie met de coronavaccins van AstraZeneca of Janssen. Vanwege het grote maatschappelijke belang van het tijdig in gang zetten van een boostercampagne is de Gezondheidsraad gevraagd zo spoedig mogelijk en uiterlijk 2 november met een advies te komen.
Bent u voornemens de vraag of, en zo ja wanneer, het wenselijk is een boostershot van een mRNA-vaccin aan te bieden voor wie gevaccineerd is met AstraZeneca voor te leggen aan de Gezondheidsraad? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven welke EU-landen momenteel boostervaccinaties breed hebben opengesteld voor oudere leeftijdsgroepen?
Diverse Europese landen hebben naast de groep immuungecompromitteerde patiënten ook ouderen geïdentificeerd als groep die een boostervaccinatie zou moeten ontvangen. Van de volgende Europese landen is bekend dat ze gestart zijn met het toedienen van boostervaccinaties aan immuungecompromitteerde patiënten, andere risicogroepen en/of ouderen: België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Oostenrijk, Spanje, Verenigd Koninkrijk
en Zweden. De leeftijd waarop men wordt gezien als een oudere die in aanmerking komt voor een boostervaccinatie verschilt flink tussen de verschillende landen. Ook verschilt de timing van wanneer deze groepen worden gevaccineerd.
Kunt u aangeven of, en zo ja, wanneer u een advies verwacht van de Gezondheidsraad over de wenselijkheid om boostervaccinaties breder beschikbaar te maken bij oudere leeftijdsgroepen, met name omdat het Europees Medicijn Agentschap op 4 oktober 2021 hier ook een advies over uitbracht?
Ik heb de Gezondheidsraad op 15 oktober jl. gevraagd om aanvullend advies over de boostervaccinatie. Onderdeel van deze adviesaanvraag is de geadviseerde volgorde van de boostercampagne. Daarnaast is de Gezondheidsraad gevraagd welke aspecten verder van belang zijn om bij de uitvoering van een eventuele boostercampagne te betrekken, zoals het interval tussen de laatste prik en het booster-vaccin. Ook is gevraagd naar eventuele nieuwe wetenschappelijke inzichten over de werkzaamheid, effectiviteit en veiligheid van boostervaccinatie.
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van de fase 1–3 trials van Pfizer-BIONTECH voor inzet van haar vaccin bij kinderen van vijf tot elf jaar, alsmede het interview met Christian Drosten, lid van de wetenschappelijk adviesraad van het Robert Koch Instituut, van 2 september, getiteld «met deze vaccinatiegraad kunnen we niet de herfst in», waarin hij aangeeft dat kinderartsen bij zeer kwetsbare kinderen off-label een coronavaccin kunnen geven?2
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen momenteel thuisonderwijs krijgen of zonder onderwijs thuiszitten vanwege kwetsbaarheid voor het coronavirus?
Het onderzoeks- en adviesbureau Oberon voert in opdracht van het Ministerie van OCW maandelijks een peiling uit onder onderwijsinstellingen in het funderend onderwijs naar de mogelijke effecten van COVID-19. Uit de rapportage van de negende peiling (medio september 2021) blijkt dat zowel in het basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs als in het voortgezet onderwijs weinig tot geen leerlingen langdurig(er) thuis zitten omdat zij zelf of een gezinslid tot een (corona-gerelateerde) risicogroep behoren of vanwege angst voor corona.
In het (speciaal) basisonderwijs betreft het per leerjaar 0,08 leerling per vestiging uit een risicogroep en 0,01 leerling per leerjaar per vestiging vanwege angst voor het coronavirus. Het aantal leerlingen dat in het voortgezet onderwijs langdurig niet naar school gaat omdat zij behoren tot een risicogroep bedraagt gemiddeld 0,6 leerling per vestiging en vanwege angst gaat het om gemiddeld 0,2 leerling per vestiging. Het gemiddeld aantal leerlingen dat in het (voortgezet) speciaal onderwijs niet naar school gaat vanwege risico’s bedraagt 0,3 leerling per vestiging. Ook voor het (voortgezet) speciaal onderwijs geldt dat op veruit de meeste vestigingen (95%) geen leerlingen langdurig(er) afwezig zijn vanwege angst voor het coronavirus.
Medio oktober is de tiende peiling uitgevoerd. Deze rapportage wordt over enkele weken verwacht.
Bent u voornemens in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde om – in het geval dat de Food and Drug Administration (FDA) emergency approval geeft aan inzet van Pfizer bij vijf tot elfjarigen – te faciliteren dat vanaf dat moment off-label het vaccin kan worden ingezet voor zeer kwetsbare kinderen?
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd hierover te adviseren. De Gezondheidsraad beoordeelt de eventuele inzet van het vaccin onder andere aan de hand van de ziektelast, effectiviteit en veiligheid van het vaccin, en de aanvaardbaarheid van inzet van COVID-19 vaccins onder deze leeftijdsgroep. Overigens heeft medisch specialisten hechten grote waarde aan toestemming van het EMA. De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde heeft eerder aangegeven geen voorstander te zijn van off-label gebruik bij kinderen jonger dan 12 jaar. De aanvraag voor toelating op de Europese markt is op 15 oktober jl. bij het EMA ingediend.
Bent u bereid de Gezondheidsraad te vragen om reeds parallel aan beoordeling voor markttoelating door het EMA een advies uit te brengen over het beschikbaar maken danwel aanbevelen van het Pfizer-vaccin voor de leeftijdscategorie van vijf tot elf jaar, zodat dit advies kort na de eventuele markttoelating beschikbaar kan zijn?
Ja. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3 en 9. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren over dit vraagstuk.
De berichten ‘Bedrijfsleven start eigen alarmsysteem tegen hackers: ‘overheid te traag’ & ‘Informatie over op handen zijnde hacks wordt grotendeels weggeooid’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Bedrijfsleven start eigen alarmsysteem tegen hackers: «overheid te traag» & «Informatie over op handen zijnde hacks wordt grotendeels weggeooid»»?1, 2
Ja.
Hoe beoordeelt u de ontwikkelingen vanuit het bedrijfsleven waar men «niet meer wil wachten op de overheid» en zelf aan de slag gaat om een alarmsysteem dat waarschuwt voor aanstaande of bezig zijnde hacks?
Het is een positieve ontwikkeling dat private initiatieven op het gebied van cybersecurity, zoals het «alarmsysteem», zich ontwikkelen. Het initiatief past binnen de ambitie die het kabinet heeft om te komen tot een Landelijk Dekkend Stelsel (LDS) van cybersecurity samenwerkingsverbanden zoals omschreven staat in de Nederlandse Cybersecurity Agenda (NCSA).3 Om in Nederland op nationaal niveau voldoende slagkracht te kunnen organiseren tegen de toenemende digitale dreiging is publiek-private samenwerking noodzakelijk. De overheid stimuleert de totstandkoming van samenwerkingsverbanden zodat tussen hen informatie over digitale dreigingen en incidenten, die relevant is voor de verschillende doelgroepen, efficiënter en effectiever wordt gedeeld. Alle organisaties blijven zelf primair verantwoordelijk voor hun digitale veiligheid en het is van belang dat zij die verantwoordelijkheid ook nemen ongeacht of zij wel of niet een vitale aanbieder zijn of deel uitmaken van (rijks)overheid.
Begrijpt u dat beide berichten waarover vragen worden gesteld een zekere samenhang lijken te hebben?
Ja.
Kunt u aangeven of het Digital Trust Center (DTC) duurzaam is geborgd voor de toekomst? Heeft het Digital Trust Center haar waarde al bewezen? Zo nee, waarom (nog) niet?
Ja, het DTC is duurzaam geborgd. Het DTC is najaar 2019 geëvalueerd door onderzoeksbureau Kwink. De evaluatie is 18 februari 2020 aan de Tweede Kamer aangeboden.4 Deze evaluatie gaf een positief beeld van de resultaten en het doelbereik van DTC. Op basis van deze evaluatie is besloten het DTC een vast onderdeel te laten worden van het Ministerie van EZK en hiervoor structureel budget beschikbaar te stellen. Per brief van 16 december 2020 bent u over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen geïnformeerd.5 De aanbevelingen van het onderzoeksbureau zijn overgenomen. Dit heeft onder meer geleid tot uitbreiding van de diensten van het DTC, zoals het daadwerkelijk notificeren van individuele bedrijven indien de overheid informatie heeft over concrete kwetsbaarheden. Deze zomer is hiermee gestart, waarbij waar aangewezen zo veel mogelijk wordt samengewerkt met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC).
Tevens heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat een wetsvoorstel in voorbereiding, dat de juridische basis van het DTC nader regelt. Hiermee ontstaan er nog meer mogelijkheden voor het DTC om informatie over digitale dreigingen en incidenten aan het Nederlandse niet-vitale bedrijfsleven te doen toekomen, ook als dit persoonsgegevens zoals IP-adressen bevat.
Deelt u de signalen vanuit de praktijk dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) de urgentie en het tempo volledig onderschat en daarmee in bepaalde gevallen niet van meerwaarde lijkt te zijn? Hoe gaat u dat verbeteren?
Het tempo in het digitale domein ligt hoog: digitale ontwikkelingen en dreigingen volgen elkaar in rap tempo op. De ernst en urgentie van de toename van digitale aanvallen wordt dan ook onderschreven in het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN).6 Wij delen daarom niet het perspectief dat het NCSC de urgentie en het tempo onderschat. Het is echter een constante uitdaging om deze digitale aanvallen het hoofd te bieden. Daar is de inzet vanuit onze ministeries ook volop op gericht.
Op welke vlakken zorgt de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voor knelpunten? Welke grondslagen zijn er nodig, bijvoorbeeld in de Wet Beveiliging Netwerk- en Informatiesystemen (WBNI), om gegevens als IP-adressen te kunnen delen?
De Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) regelt de taken en bevoegdheden die het NCSC namens de Minister van Justitie en Veiligheid op het terrein van cybersecurity uitvoert. Primair heeft het NCSC tot taak om vitale aanbieders en aanbieders die onderdeel zijn van de rijksoverheid te informeren en adviseren over digitale dreigingen en incidenten, en daartoe analyses en technisch onderzoek te verrichten. Het NCSC kan bij die analyses en dat technisch onderzoek ook informatie over digitale dreigingen of incidenten verkrijgen die andere aanbieders aangaat. Het NCSC kan die informatie, waaronder ook persoonsgegevens met inachtneming van de AVG, verstrekken aan krachtens de Wbni aangewezen schakelorganisaties, die andere aanbieders in hun doelgroep hebben. Gebleken is echter dat verstrekking van die informatie aan deze schakelorganisaties vanwege een leemte in de Wbni niet altijd mogelijk is en dat relevante dreigings- en incidentinformatie daardoor niet altijd voor die andere aanbieders beschikbaar komt. Om die reden is er deze zomer een voorstel tot wijziging van de Wbni in consultatie gebracht, dat ertoe strekt het NCSC de bevoegdheid te bieden om in ruimere zin dreigings- of incidentinformatie met of ten behoeve van andere aanbieders te delen. Daartoe regelt dit wetsvoorstel dat schakelorganisaties, die krachtens de Wbni zijn aangewezen als OKTT (organisatie die objectief kenbaar tot taak heeft om organisaties of het publiek te informeren over dreigingen en incidenten), in ruimere zin dreigings- en incidentinformatie, waaronder ook persoonsgegevens, verstrekt kunnen krijgen, zodat zij op basis daarvan andere aanbieders in hun doelgroep beter kunnen informeren en adviseren. Daarnaast regelt het wetsvoorstel dat in bepaalde gevallen het NCSC individuele andere aanbieders voor hen relevante dreigingsinformatie, met inbegrip van persoonsgegevens, kan verstrekken. Hiervan is sprake als er geen schakelorganisatie (zoals een OKTT of computercrisisteam) is die de aanbieder van de informatie kan voorzien én de informatie gaat over een dreiging of incident met (potentiële) aanzienlijke gevolgen voor de continuïteit van de dienstverlening van de aanbieder. Naast dit wetsvoorstel is er, zoals hierboven aangegeven, een wetsvoorstel in voorbereiding dat de juridische basis van het DTC nader regelt.
Welke stappen worden er gezet om het NCSC meer mogelijkheden te geven wanneer het gaat om niet-vitale onderdelen in de samenleving? Wordt er ook gekeken om de WBNI een ruimer bereik te geven?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is vermeld is een wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni opgesteld en in consultatie gebracht, dat ertoe strekt het NCSC de bevoegdheid te bieden om in ruimere zin dreigings- en incidentinformatie aan of ten behoeve van aanbieders, die geen vitale aanbieder zijn en evenmin deel uitmaken van de rijksoverheid, te verstrekken.
Daarnaast is het Digital Trust Center (DTC) in juni gestart met het proactief informeren van individuele niet-vitale bedrijven over digitale dreigingen, zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over dit onderwerp op 2 juni jl.7 Het DTC doet dit in eerste instantie nog op beperkte schaal in geval van ernstige dreigingen bij het niet-vitale bedrijfsleven.
In november 2021 start het DTC met het notificeren van bedrijven die deel uitmaken van een pilot. Deze pilot maakt het mogelijk voor DTC concrete dreigingsinformatie waar de overheid over beschikt te matchen met bedrijven die hun technische gegevens hebben doorgegeven aan het DTC. Er zijn 62 bedrijven uit negen sectoren geselecteerd, van groot tot klein, die deel kunnen gaan uitmaken van deze pilot. De pilot zal duidelijk maken of en hoe deze nieuwe dienst van het DTC verder kan worden opgeschaald en ook kan worden geautomatiseerd.
Het demissionaire kabinet zet daarnaast stappen om het cybersecuritystelsel door te ontwikkelen en te versterken, op korte termijn onder meer door middel van het genoemde wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni. Op de lange termijn adviseren wij een volgend kabinet om een nieuwe integrale cyberstrategie te formuleren en het cybersecuritystelsel door te ontwikkelen, daarbij rekening houdend met de aankomende herziening van de netwerk- en informatiebeveiliging richtlijn (NIB-richtlijn). Onze digitale weerbaarheid zal immers de nodige aandacht en investeringen blijven vragen.
Acht u het een meerwaarde dat er ook een private partij komt waar tevens meldingen van hacks en/of kwetsbaarheden kunnen worden gedaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven waar er bij het NCSC behoefte aan is en in hoeverre u kunt zorgen dat het NCSC deze bevoegdheden, middelen en/of grondslagen ook krijgt? Welke obstakels liggen er in de weg?
In onder meer bovengenoemd CSBN valt te lezen dat de digitale dreiging alleen maar toeneemt, net als onze afhankelijkheid van digitale systemen. Om ervoor te zorgen dat de bij de overheid, meer in het bijzonder het NCSC, voorhanden zijnde informatie inzake digitale dreigingen en incidenten zo veel als mogelijk ter beschikking komt van organisaties waarvoor die informatie relevant is, is er zoals hierboven vermeld een wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni in procedure gebracht. Daarnaast is het van belang dat met het oog op een zo optimaal mogelijk functionerend cybersecuritystelsel voortdurend door alle partijen in dat stelsel, waaronder het NCSC, nagedacht wordt over nodige doorontwikkelingen van dat stelsel. De Cyber Security Raad (CSR) schat in dat voor de benodigde verdere ontwikkeling van het gehele stelsel een totaal aan investeringen nodig is van ca. 833 miljoen euro, bestaande uit investeringen in de overheid, waaronder ook het NCSC en het DTC, en investeringen door private organisaties via bijvoorbeeld een fonds voor vitale aanbieders. Het is aan een volgend kabinet om invulling te geven aan de inzet van de rijksoverheid in dit verband.
Bent u bekend met signalen dat er vanwege veel te stringente wettelijke beperkingen het NCSC genoodzaakt is om buiten de wet om te werken? Acht u dat acceptabel?
Wij zijn bekend met deze signalen en deze situatie is onwenselijk. Informatie over digitale dreigingen en incidenten kan vanuit het NCSC vanwege een leemte in de wet momenteel niet altijd worden verstrekt aan of ten behoeve van aanbieders, die geen vitale aanbieder zijn of deel uitmaken van de rijksoverheid. Daarom is, zoals hierboven ook vermeld, een wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni opgesteld en in consultatie gebracht dat ertoe strekt dat het NCSC in ruimere zin de bevoegdheid heeft om genoemde informatie aan die andere aanbieders of hun schakelorganisaties te verstrekken. Daarnaast wordt voortdurend gewerkt aan de doorontwikkeling van het LDS. Daarvan deel uitmakende schakelorganisaties kunnen ook krachtens de Wbni als bijvoorbeeld OKTT worden aangewezen, en zo in bredere zin dreigings- en incidentinformatie verstrekt krijgen vanuit het NCSC ten behoeve van hun doelgroepen.
Kunt u aangeven waarom het NCSC niet de mogelijkheden heeft om het internet te scannen om te kijken welke partijen er gevaar lopen voor bepaalde software of kwetsbaarheden? Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat dit wel gaat gebeuren?
Het NCSC voert zoals vermeld technisch onderzoek uit ten behoeve van het informeren en adviseren van organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid en vitale aanbieders over voor hen relevante dreigingen en incidenten. In het kader van deze taakuitoefening scant het NCSC ook op kwetsbaarheden voor zover dit mogelijk is zonder daarbij de netwerk- en informatiesystemen van organisaties binnen te dringen. Voor zover scannen naar kwetsbaarheden het zonder toestemming binnendringen van een netwerk- of informatiesystemen inhoudt, beschikt het NCSC niet over de daartoe benodigde wettelijke bevoegdheid.
Kunt u een overzicht geven van alle initiatieven die er thans lopen om de cyberveiligheid bij (mkb-)bedrijven te vergroten? Wat is het bereik hiervan?
Eind 2020 heeft het DTC in samenwerking met leden van het CIO Platform Nederland de «Cybersecurity Wegwijzer» gelanceerd. Er zijn voor bedrijven veel cybersecurityinitiatieven in Nederland die zich ten doel stellen om een hoog niveau van cyberweerbaarheid in de keten, branche of regio te bereiken. De «Cybersecurity Wegwijzer» maakt het landschap aan dergelijke cybersecurity initiatieven in Nederland inzichtelijk.8 Deze wegwijzer is met name relevant voor intermediaire organisaties. Tot nu zijn er 2.000 unieke bezoekers geweest. Daarnaast is er sprake van een sterke toename van het aantal bezoeken van de website van het DTC, naar verwachting zullen er dit eind van het jaar meer dan 200.000 bezoeken zijn. De website biedt bezoekers relevante informatie en tools om hun eigen weerbaarheid te verhogen. Ook het aantal op het DTC aangesloten samenwerkingsverbanden op het gebied van cybersecurity neemt sterk toe. Op dit moment zijn er 37 samenwerkingsverbanden van niet-vitale bedrijven, regionaal en/of sectoraal, aangesloten bij het DTC, en het aantal neemt verder toe. Hiermee wordt het mogelijk nog meer bedrijven, vaak mkb, vanuit het DTC bij te staan om de cyberweerbaarheid te vergroten van de deelnemers van deze samenwerkingsverbanden. Ook zorgt de interactie in dit nieuwe netwerk ervoor dat de leercurve van ieder samenwerkingsverband sneller doorlopen wordt. Naast de hiervoor genoemde initiatieven wordt door het DTC waar aangewezen zo veel als mogelijk samengewerkt met het NCSC, alsook met de Kamers van Koophandel, VNO-NCW/MKB-Nederland en een aantal gemeenten om zo nog meer bedrijven cyberbewust en -bekwaam te maken. De Minister van Economische Zaken en Klimaat zal uw Kamer begin 2022 een overzicht geven van de door het DTC bereikte resultaten en de concrete plannen voor 2022 en verder.
Een concreet voorbeeld van de initiatieven die lopen om de cyberveiligheid bij (mkb-)bedrijven te vergroten is de Citydeal «Lokale weerbaarheid Cybercrime», die op 28 oktober 2020 is ondertekend. In de City Deal «Lokale weerbaarheid Cybercrime» gaan gemeenten, ministeries (JenV, BZK en EZK/DTC), veiligheidsorganisaties en kennisinstellingen samen aan de slag om de cyberweerbaarheid te verhogen van burgers en bedrijven. De City Deal ondersteunt regionale samenwerkingsverbanden Veiligheid, gemeenten en Platforms Veilig Ondernemen en activeert hen om burgers en mkb-ondernemers bewust te maken van hun kwetsbaarheid en hun weerbaarheid tegen cybercrime te vergroten.
Een van de pijlers binnen de Citydeal is het versterken van de cyberweerbaarheid in het mkb. Het afgelopen jaar zijn binnen deze pijler projecten uitgevoerd gericht op het versterken van de cyberweerbaarheid van agrariërs, het inzetten van studenten om bedrijven te helpen, digitale ambassadeurs en een website met handelingskader. In de tweede fase van de Citydeal ligt de focus op het landelijk verspreiden van de resultaten uit de eerste fase en op nieuwe innovatieve projecten.
Daarnaast subsidieert JenV het project Samen Digitaal Veilig van MKB-Nederland. Met dit project wil MKB-Nederland, via een groot aantal branche- en ondernemersverenigingen, ondernemers helpen digitaal veiliger te worden.
De basis is een brancheaanpak, waarin met de branches wordt ingezet op een vorm van zelfregulering met een groeicurve. Door dat centraal te organiseren, worden bedrijven efficiënt en laagdrempelig stap voor stap veiliger.
Bent u bereid om een evaluatie te laten uitvoeren over het functioneren van de instanties als het NCSC en het DTC in relatie tot relevante stakeholders.
Tijdens ISIDOOR2021, Nederlands grootste nationale cyber-crisisoefening, werd er geoefend met het Nationaal Crisisplan Digitaal. Het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement heeft het evaluatierapport van ISIDOOR2021 afgerond en deze is met uw Kamer gedeeld.9 Het is belangrijk om lering te trekken uit deze lessen, ook met betrekking tot het NCSC, het DTC en daarmee in relatie staande andere partijen in het LDS.
Naast de evaluatie van ISIDOOR2021 is een evaluatie van de werking van het gehele LDS, waaronder deelname daaraan door het NCSC en het DTC, naar mijn mening ook waardevol. Het stelsel is echter sterk aan verandering onderhevig waardoor het eerst zinvol is om een evaluatie in gang te zetten als onder meer informatiedeling tussen het NCSC en het DTC verder op gang is gekomen en bovengenoemde pilot voor het vanuit het DTC notificeren van bedrijven gestart is en de resultaten van de eerdere pilot van het DTC hiervan opgetekend kunnen worden. Ook is het van belang om te kunnen bepalen of en in welke zin de herziening van de NIB-richtlijn, over het ontwerp waarvan de EU-onderhandelingen nog gaande zijn, en in vervolg daarop de implementatie daarvan gevolgen zal hebben voor de informatie-uitwisseling tussen organisaties die deel uitmaken van het LDS.
Het bericht dat student Peter kanker kreeg, maar beurs volledig moet terugbetalen |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Student Peter (26) kreeg kanker, maar moet beurs volledig terugbetalen: «Je wordt als fraudeur gezien»»?1
Allereerst betreur ik de situatie waarin deze student zich bevindt. Het is vreselijk dat een nog jonge student getroffen wordt door een ernstige ziekte. Ik ben me er ook van bewust dat het besluit om een deel van de uitwonende beurs terug te vorderen grote gevolgen voor deze student heeft.
Kunt u zich voorstellen dat de studenten in beide casussen andere dingen aan hun hoofd hadden dan bij DUO melden dat zij tijdelijk thuis woonden of een verklaring regelen waarin staat dat er geen contact meer is bij een van de ouders?2, 3
Ik begrijp zeker dat een student die ernstig ziek is, zich volledig op het herstel wil richten. Daarom vind ik dat DUO studenten die aangeven ernstig ziek te zijn, zelf actief moet wijzen op het aanpassen van het woonadres in het kader van de uitwonende beurs als de student ten tijde van de ziekte bij de ouders gaat wonen. Ook kan ik me heel goed voorstellen dat het erg pijnlijk kan zijn om te moeten verklaren dat je ouder geen rol in je leven heeft gespeeld. Aangezien de student vraagt om een aanvullende beurs, zonder dat er rekening wordt gehouden met het inkomen van de ouders, vind ik wel dat deze hier enig bewijs voor aan moet leveren. De inspanning die dit kost moet wel redelijk zijn. In zijn algemeenheid is het in deze zaken heel belangrijk om de omstandigheden goed mee te wegen en een besluit te nemen. Ook als een besluit in het nadeel van de student uitpakt, probeert DUO in de uitvoering ervan zo goed als mogelijk rekening te houden met de omstandigheden van de student en mee te denken over een mogelijke oplossing.
Bent u bereid om contact op te nemen met de studenten in kwestie en coulance te betrachten bij een oplossing hiervoor?
DUO heeft besloten om niet het gehele bedrag terug te vorderen. Over de periode dat de student ernstig ziek was hoeft geen studiefinanciering te worden terugbetaald. Daarnaast zal de boete worden gematigd tot € 0,–. DUO wil studenten die door een ernstige ziekte worden getroffen helpen om te zorgen dat zij niet in de problemen komen met hun studiefinanciering en had dat bij deze student ook willen doen. Dat betekent dat DUO de student had kunnen wijzen op het aanpassen van het woonadres als de woonsituatie is gewijzigd, toen deze aangaf door ziekte langer gebruik van studiefinanciering te willen maken. Aangezien niet aannemelijk is gemaakt dat de student voor de tijd van ziekte wel uitwonend was, wordt het verschil tussen de uitwonende en thuiswonde beurs dat is opgebouwd voor de tijd dat de student ziek werd, wel teruggevorderd.
Voor de volledigheid vermeld ik dat de eerstgenoemde zaak nog voor de rechter dient in hoger beroep. Ik kan u op dit moment niets melden over de uitkomst.
Ook heeft DUO inmiddels contact opgenomen met de student die problemen heeft met het aanvragen van de aanvullende beurs om een oplossing te vinden.
Hoe vaak zijn er de afgelopen zes jaar door DUO controleurs op pad gestuurd om bij studenten te controleren of zij wel of niet frauderen? Welke protocollen hanteren deze controleurs?
Jaar
Aantal huisbezoeken
2016
2.080
2017
1.508
2018
1.519
2019
1.468
2020
1.025
In 2021 hebben tot nu toe 660 huisbezoeken plaatsgevonden. Er is rekening gehouden met ongeveer in totaal 1.100 bezoeken voor dit jaar.
Een huisbezoek dient altijd uitgevoerd te worden door twee bevoegde controleurs. Controleurs dienen zich te legitimeren en mogen alleen met instemming van de bewoner het huisbezoek uitvoeren. Tijdens het huisbezoek wordt vastgesteld wat de feitelijke woonsituatie van de student is door een verklaring van de student of bewoner op te nemen en de woonruimte van binnen te bekijken. Er wordt onder andere vastgesteld of de aanwezige eigendommen aan de student toebehoren en of de woning genoeg slaapplekken bevat voor alle bewoners.
De controleurs zijn verplicht om aan de (hoofd)bewoners en/of de betreffende student aan te geven dat ze niet verplicht zijn om antwoord te geven op de vragen. Dit wordt ook in de verklaring opgenomen en deze wordt aan de (hoofd)bewoner of de student voorgelegd en door deze ondertekend.
De controleurs moeten tenminste drie pogingen doen om het huisbezoek af te leggen, op verschillende dagen en dagdelen. Als de hoofdbewoner weigert mee te werken aan het huisbezoek, kunnen de controleurs om het telefoonnummer van de student vragen, een buurtonderzoek doen of via de ouders van de student proberen met de student in contact te komen. Als de hoofdbewoner aangeeft dat de student niet meer in de woning woonachtig is, wordt gevraagd vanaf welke datum dat het geval is en hoe de woonsituatie was voor de verhuizing.
Bestaat er een mogelijkheid dat er coulance wordt betracht in dit soort casussen? Waarom wordt er in bepaalde casussen enkel naar regeltjes gekeken en niet naar de context?
Er is zeker een mogelijkheid dat coulance wordt betracht door DUO in zaken met betrekking tot studiefinanciering. Bij het nemen van een besluit wordt naar alle omstandigheden gekeken en een afweging gemaakt. Het beleid voor terugvordering ligt vast in wet- en regelgeving, daarin worden proportionaliteit en de menselijke maat geborgd, hetgeen tot matiging of kwijtschelding kan leiden. De Wet studiefinanciering 2000 kent verder een hardheidsclausule, die is bedoeld voor situaties waarin de toepassing van de wet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Wat vindt u van het argument dat de jurist van DUO aandraagt, namelijk dat de student geen huur betaalde aan zijn tante en soms boodschappen voor haar deed? In hoeverre vindt u dit relevant in deze casus?4
Ik kan niet ingaan op deze specifieke casus. In het algemeen geldt dat het niet noodzakelijk is dat huur wordt betaald om aan te tonen dat een student uitwonend is. Zeker als een student bij familie inwoont kan dit het geval zijn. Als een student (tijdelijk) weer thuis woont, maar aantoont wel alle kosten voor een uitwonende student te hebben gehad, kan dat als een verzachtende omstandigheid worden meegenomen. Andersom geldt ook dat als een student niet alle kosten voor een uitwonende student, zoals huur, heeft gehad, maar wel de uitwonende beurs heeft ontvangen die voor het betalen van deze kosten is bedoeld, dit ook wordt meegenomen in de afweging.
Klopt het dat bij de aanvraag van een aanvullende studiebeurs een kopie van de beschikking van de rechtbank voldoende is als de student het inkomen van die ouder buiten beschouwing wil laten? Zo ja, waarom zegt DUO in bepaalde gevallen dan dat dit niet voldoende is?5
Als het gezag van de ouder is beëindigd, dan kan het inkomen van de ouder inderdaad buiten beschouwing worden gelaten als de beschikking van de rechtbank waarin staat dat het gezag is beëindigd kan worden overlegd. Verder zijn er verschillende gronden op basis waarvan het inkomen van een ouder buiten beschouwing gelaten kan worden bij het vaststellen van het recht op aanvullende beurs. Bijvoorbeeld als een kind niet erkend wordt, er sprake is van conflicten tussen ouder en kind, of iemand vluchteling is en de ouders nog in het buitenland wonen. De bewijsvoering verschilt van situatie tot situatie. Waar mogelijk wordt gewerkt met officiële overheidsdocumenten en beschikkingen van rechtbanken, maar wanneer hiermee niet of onvolledig de persoonlijke situatie kan worden aangetoond zal DUO om extra informatie vragen.
Dan gaat het veelal om (aanvullende) recente verklaringen van bijvoorbeeld ouders en deskundigen. Dit kan bijvoorbeeld een studiebegeleider, een maatschappelijk werker, een psycholoog of jeugdzorg zijn.
Bent u van mening dat studenten pas fraudeur zijn als daadwerkelijk is geconstateerd dat er sprake is geweest van fraude en dat er tot die tijd terughoudend moet worden opgetreden als het gaat om boetes en controleurs?
Die mening deel ik. DUO gaat zorgvuldig te werk bij het vaststellen van misbruik of oneigenlijk gebruik van studiefinanciering. Een vergissing of fout is snel gemaakt en niet iedereen die een fout maakt, moet worden gezien als fraudeur. Daadwerkelijke handhaving moet binnen proporties blijven, maar misbruik mag tegelijkertijd ook niet lonen. Boetes worden alleen opgelegd nadat is vastgesteld dat er misbruik heeft plaatsgevonden. Waar het gaat om mogelijk misbruik van de uitwonende beurs is het noodzakelijk om ter plaatse te controleren of een student daar daadwerkelijk woonachtig is. De controle vindt alleen plaats als de student daaraan meewerkt en de student wordt ook in de gelegenheid gesteld om bewijs aan te leveren voor het woonachtig zijn op die locatie. Zonder deze controles kan misbruik van de uitwonende beurs niet effectief worden bestreden.
Wat gaat u doen om dit soort schrijnende situaties in de toekomst te voorkomen? Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat DUO een meer menselijke aanpak in dit soort situaties gaat hanteren in plaats van puur de regeltjes te volgen?
DUO gaat allereerst studenten die aangeven ernstig ziek te zijn, en daardoor verlenging van de studiefinanciering krijgen, helpen om te zorgen dat er hierdoor geen probleem met de studiefinanciering ontstaan. Ook zal een student of debiteur die zich op dat moment in een situatie bevindt waarin een (financieel) besluit met grote gevolgen deze situatie kan verergeren, daar op dat moment niet mee worden geconfronteerd. Pas als de situatie verbeterd is neemt DUO contact op over het besluit. Vanzelfsprekend worden ziekte of andere ernstige omstandigheden meegewogen bij de totstandkoming van een besluit. Dit geldt ook voor zaken die al speelden voor de periode dat de student ziek werd. Het is dan wel noodzakelijk dat de student DUO hiervan op de hoogte stelt.
Verder gaat DUO onderzoeken hoe het proces van aanvragen van de aanvullende beurs voor studenten van wie de ouder(s) buiten beeld is/zijn kan worden vergemakkelijkt. Om misbruik te voorkomen is het nodig dat dit daadwerkelijk wordt aangetoond, maar ik realiseer mij terdege dat dit kan leiden tot pijnlijke situaties.
Ik hecht er wel aan te benoemen dat ik mij niet herken in de suggestie dat DUO in casussen zoals deze «puur de regeltjes volgt». In deze en andere gevallen waar vermoedens bestaan van misbruik, doet DUO gedegen onderzoek waarbij ook individuele omstandigheden van de student of debiteur worden meegewogen. Tot terugvordering wordt niet lichtzinnig overgegaan. Op deze wijze zoekt DUO naar een balans tussen twee doelen waar uw Kamer waarde aan hecht: handhaving waar nodig en coulance waar rechtvaardig. Dat laat onverlet dat DUO altijd op zoek blijft naar verbetering in dezen – zoals in dit geval duidelijk wordt uit de coulance die achteraf tot stand komt.
Het bedreigen en intimideren van een raadslid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u van het feit dat de burgemeester van Noardeast-Fryslân een raadslid heeft bedreigd vanwege een hem onwelgevallige post op Facebook?1
De burgemeester van Noardeast-Fryslân, Johannes Kramer, en het desbetreffende raadslid, Johan Talsma (BVNL), hebben desgevraagd laten weten dat zij een open gesprek met elkaar hebben gevoerd naar aanleiding van de berichtgeving.2 In dat gesprek heeft de burgemeester aangegeven dat hij het raadslid er op heeft gewezen dat uitingen zoals die in het betreffende Facebook-bericht consequenties kunnen hebben, maar dat hij dit niet bedreigend heeft bedoeld. Het raadslid in kwestie heeft kenbaar gemaakt tevreden te zijn met deze uitleg. Gelet op deze berichtgeving deel ik de conclusie dat de burgemeester van Noardeast-Fryslân een raadslid heeft bedreigd of geïntimideerd niet.
Deelt u de mening dat raadsleden de vrijheid hebben om hun mening te ventileren, ook op Facebook, en dat het daarbij als burgemeester niet past om raadsleden te bellen met de eis om berichten te verwijderen, met daarbij de opmerking dat er «consequenties» aan vastzitten als dat niet gebeurt? Zo ja, wat gaat u doen om een einde te maken aan zulke dreigementen?
Net als ieder ander in Nederland hebben raadsleden het recht om vrijuit hun mening te uiten, ook op sociale media. Als de inhoud van een bericht mogelijk schadelijk is, kan een burgemeester een raadslid hierop wijzen, maar dreigementen of intimidatie zijn uiteraard ontoelaatbaar. Zoals burgemeester Kramer en raadslid Talsma hebben aangegeven na hun gesprek, is voor beide partijen duidelijk dat de burgemeester zijn opmerking over mogelijke consequenties van het Facebook-bericht nooit bedreigend of intimiderend heeft bedoeld.
Deelt u de mening dat burgemeesters hun macht niet moeten misbruiken door raadsleden te bedreigen en te intimideren? Zo ja, wilt u de burgemeester tot de orde roepen?2
Zoals hierboven aangegeven deel ik de conclusie dat in dit geval sprake is geweest van bedreiging of intimidatie niet. Derhalve zie ik geen aanleiding om de burgemeester van Noardeast-Fryslân tot de orde te roepen. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
De toediening van injecties met een experimentele gentherapie aan (gezonde) Nederlanders en de communicatie daarover |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de tekst die u op 30 september jl. op Instagram heeft geplaatst?1
Met welk doel heeft u de tekst geplaatst?
Tot welke doelgroep richt u zich met de tekst?
Welke (wetenschappelijke) bronnen heeft u geraadpleegd bij de totstandkoming van de tekst? Hoe heeft u de betrouwbaarheid van deze bronnen beoordeeld?
Vindt u het «gewoon» dat Nederlanders zonder symptomen van enige ziekte, moeten bewijzen dat zij niet besmettelijk zouden zijn, voordat zij toegang krijgen tot het sociaal-maatschappelijk leven? Zo nee, wat bedoelt u dan met «Sinds afgelopen weekend kunnen we weer gewoon op stap»?
Wat bedoelt u met «Sinds afgelopen weekend kunnen we weer gewoon op stap», in het licht van het feit dat restaurants, kroegen, bioscopen en theaters vóór 25 september jl. ook voor iedereen zonder QR-bewijs toegankelijk waren?
Wat betekent het naar uw oordeel voor de onderlinge verhoudingen in een samenleving, als mensen het signaal krijgen dat iedereen een potentieel gevaar voor de volksgezondheid is? Erkent u dat dit spanningen kan veroorzaken en tot onderling wantrouwen kan leiden? Beschouwt u dit als een probleem?
Wat bedoelt u met «we blijven met hen [de ongevaccineerden] in gesprek» en met «nog niet heeft laten prikken»? Blijft u druk op deze groep uitvoeren totdat 100% van de Nederlanders is geïnjecteerd of accepteert u op een bepaald moment dat sommige mensen een andere keuze maken? Aan welk criterium moet zijn voldaan voordat u stopt met mensen onder druk zetten om zich te laten injecteren?
Bent u bekend met de definitie van gentherapie die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hanteert?2 Bent u bekend met de definitie van gentherapie die de Commissie genetische modificatie (COGEM) hanteert?3 Bent u bekend met de definitie van gentherapie die wordt gehanteerd door de EU?4 Bent u bekend met de definitie van gentherapie die wordt gehanteerd binnen de wetenschap?5 Hoe beoordeelt u deze definities?
Ik ben met deze definities bekend. De coronavaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna zijn mRNA-vaccins. Deze vaccins bevatten een stukje genetische informatie van het coronavirus in de vorm van messenger RNA (mRNA). Dit mRNA zorgt voor het aanmaken van een kenmerkend eiwit van het coronavirus, het spike-eiwit. Stukjes van dit eiwit worden herkend door de afweercellen in het lichaam. Als reactie hierop maakt het lichaam antistoffen aan. Het lichaam breekt het vaccin daarna vanzelf af. Het mRNA kan niet doordringen tot de celkern en dus ook niet bij het DNA komen. De mRNA-vaccins kunnen dus nooit iets veranderen aan de genen. Om die reden is het onjuist en misleidend om deze vaccins aan te duiden als een vorm van gentherapie.
De vaccins van Janssen en AstraZeneca zijn vector-vaccins. Aan een bestaand, onschuldig verkoudheidsvirus (een adenovirus) wordt een klein stukje van de genetische code van het coronavirus toegevoegd. Op die manier gaat het afweersysteem aan de slag om antistoffen aan te maken tegen het spike-eiwit van het coronavirus. Ook deze vaccins komen niet bij het DNA, en zullen dus ook niets veranderen aan de genen. Ook bij deze vaccins is dus géén sprake van gentherapie.
Kunnen de injecties die in Nederland worden toegediend worden aangemerkt als een vorm van gentherapie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u ervan op de hoogte dat de injecties van Pfizer/BioNTech, Moderna, AstraZeneca en Janssen allen slechts voorwaardelijk zijn goedgekeurd door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) via een Conditional Marketing Authorisation?6
Bent u ervan op de hoogte dat een voorwaardelijke goedkeuring geldt voor één jaar en verplicht tot nader onderzoek?7 Bent u ervan op de hoogte dat deze onderzoeken voor de vaccins van Pfizer/BioNTech, Moderna, AstraZeneca en Janssen aflopen respectievelijk in december 20238, in december 20229, op 31 maart 202410 en op 31 december 202311?
Erkent u dat vaccins die alle tests en trials goed hebben doorstaan, onvoorwaardelijk kunnen worden goedgekeurd door het EMA? Erkent u dat een onvoorwaardelijke goedkeuring de norm is en voorwaardelijke goedkeuring een uitzondering?
Hoe kunt u, gelet op het voorgaande, beweren dat de injecties alle tests en trials hebben doorstaan die gelden voor ieder vaccin? Erkent u dat dit feitelijk onjuist is? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven van de bijwerkingen door de injecties die zijn gemeld, uitgesplitst per producent? Hoe beoordeelt u de aard en omvang van het aantal bijwerkingen, vergeleken met bijwerkingen door klassieke vaccins en de griepprik?
Hoe wordt beoordeeld of klachten na injectie ook zijn veroorzaakt door de injectie?
Hoe wordt beoordeeld of overlijdens na injectie ook zijn veroorzaakt door de injectie? Hoe verhoudt zich dit tot de wijze waarop wordt beoordeeld of overlijdens na een positieve coronatest zijn veroorzaakt door corona?
Bent u bekend met de suggesties dat het injecteren van zwangere vrouwen kan leiden tot (ernstige) aandoeningen bij baby’s, zoals weergegeven in bijgaande link?12
Hoeveel meldingen van miskramen, doodgeboren kinderen of geboren baby’s met ernstige afwijkingen zijn er gedaan sinds u bent begonnen met het injecteren van zwangere vrouwen? Is hier een stijging waarneembaar in vergelijking met de periode daarvoor?
Waarom erkent u dat het argument «ook met het vaccin kan ik het virus krijgen» klopt, maar haalt u het tegelijkertijd aan als een voorbeeld van misinformatie? Op welke (wetenschappelijke) bronnen is uw bewering «maar veel minder vaak en veel minder ernstig» gebaseerd?
Waarom erkent u dat het argument «ook als je gevaccineerd bent, kun je het virus nog doorgeven» klopt, maar haalt u het tegelijkertijd aan als een voorbeeld van «misinformatie»? Op welke (wetenschappelijke) bronnen is uw bewering «maar veel korter en veel minder vaak» gebaseerd?
Erkent u dat de langetermijneffecten van de vaccins niet zijn onderzocht en ook niet kunnen zijn onderzocht? Onderschrijft u de bewering van de directeur van het Lareb dat bijwerkingen op de lange termijn niet zijn uitgesloten?13 Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom beschrijft u het argument «ik weet niet wat de langetermijneffecten zijn van een vaccin» dan als «misinformatie»?
Op welke (wetenschappelijke) bronnen baseert u de bewering dat het vaccin «je lang [beschermt] tegen een ernstig verloop van corona»? Hoe lang duurt deze bescherming naar uw oordeel?
Hoe beoordeelt u het feit dat mensen in Israël na zes maanden opnieuw geïnjecteerd worden vanwege afnemende effectiviteit?14 Waarom overweegt u om iedereen in 2022 van twee (!) prikken te voorzien?15
Herinnert u zich dat u in mei in de Eerste Kamer heeft gezegd dat «de bijwerkingen [toenemen], naarmate je meer prikken hebt gehad?» Op welke (wetenschappelijke) bronnen heeft u deze uitspraak gebaseerd? Hoe verhoudt zich dit met uw voornemen om alle Nederlanders volgend jaar opnieuw twee keer te laten injecteren?
Op welke (wetenschappelijke) bronnen baseert u de bewering «Zij [de ongevaccineerden] hebben de grootste kans om besmet te raken. En om andere ongevaccineerde mensen te besmetten»?
Wordt van alle personen die met corona in het ziekenhuis liggen geregistreerd of zij (volledig) geïnjecteerd zijn en, zo ja, met welk «vaccin»? Zo ja, hoeveel procent van deze personen is (volledig) geïnjecteerd en met welk «vaccin»? Wilt u hierbij onderscheid maken tussen de Intensive Care (IC)-afdelingen en andere afdelingen? Zo nee, waarom niet? Erkent u dat een rondvraag naar deze cijfers, geen getrouw beeld oplevert?16
Vanaf hoe lang na de injectie wordt een coronapatiënt die in het ziekenhuis ligt als (gedeeltelijk) «gevaccineerd» geregistreerd? Is dit direct na de prik of net als bij de registratie van de QR-code pas na twee weken? Wilt u hierbij onderscheid maken tussen IC-afdelingen en andere afdelingen? Indien een patiënt met corona niet direct na injectie als (gedeeltelijk) «gevaccineerd» geregistreerd staat, hoe groot is dan het percentage «ongevaccineerden» dat in het ziekenhuis ligt en wel al een injectie heeft gehad? Wilt u hierbij wederom onderscheid maken tussen IC-afdelingen en andere afdelingen?
Op welke (wetenschappelijke) bronnen is uw uitspraak «De echte viruswaarheid is deze: had iedereen zich laten prikken, dan had het overgrote deel van de honderden coronapatiënten in de ziekenhuizen er niet gelegen» gebaseerd? Erkent u dat er vaccinatiedrang uitgaat van deze uitspraak?
Op welke (wetenschappelijke) bronnen is uw uitspraak «Nog een harde viruswaarheid: had iedereen zich laten vaccineren, dan hadden we nu alles weer kunnen doen. Zonder coronatoegangsbewijs. Zonder nachtsluiting. Zonder verhitte discussies ook» gebaseerd? Erkent u dat er vaccinatiedrang uitgaat van deze uitspraak?
Erkent u dat redelijkerwijs niet van personen gevergd kan worden om zich iedere 24 uur te laten testen? Realiseert u zich dat het met de invoering van het QR-bewijs voor ongeïnjecteerden onmogelijk is geworden om spontaan een restaurant, kroeg, bioscoop of theater te bezoeken?
Waarom behouden geïnjecteerden, die positief zijn getest, nog steeds een groen vinkje in de QR-app? Begrijpt u dat hierdoor totaal ongeloofwaardig is dat de invoering van de QR-app bedoeld is om de volksgezondheid te beschermen?
Waarom is het niet mogelijk om met het officiële gele boekje, een negatief testbewijs of een herstelbewijs toegang te krijgen, zonder dat deze documenten eerst worden omgezet in een QR-code? Erkent u dat door de keuze voor de QR-code, onnodig persoonsgegevens verwerkt worden? Begrijpt u dat hierdoor totaal ongeloofwaardig is dat de invoering van de QR-app bedoeld is om de volksgezondheid te beschermen?
Waarom is het niet mogelijk om via een serologische test op corona-antistoffen een herstelbewijs te krijgen? Begrijpt u dat hierdoor totaal ongeloofwaardig is dat de invoering van de QR-app bedoeld is om de volksgezondheid te beschermen?
Erkent u dat personen die niet geïnjecteerd zijn ernstig worden benadeeld ten opzichte van personen die wél geïnjecteerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat personen die zijn geïnjecteerd een grotere kans hebben om het virus over te dragen, dan personen die negatief zijn getest? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met artikel 58ra, tweede lid, van de Wet publieke gezondheid?
Is toegang tot restaurants, kroegen, bioscopen en theaters met een QR-bewijs naar uw mening veiliger dan het handhaven van de 1,5-meterregel op die locaties? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom hebben de uitbaters van die locaties niet de optie om de 1,5-meterregel te handhaven in plaats van het QR-bewijs in te voeren?
Erkent u dat de 1,5-meterregel geen inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit, terwijl een verplicht QR-bewijs daar wel inbreuk op maakt? Zo ja, hoe beoordeelt u in het licht daarvan de proportionaliteit en subsidiariteit omtrent de invoering van het QR-bewijs?
Hoe beoordeelt u dat in tal van Europese landen, alsmede in tal van staten in de Verenigde Staten, alle coronamaatregelen zijn afgeschaft, zonder dat dit leidt tot een noemenswaardige verslechtering van de epidemiologische situatie? Erkent u dat hieruit blijkt dat de invoering van onder andere een QR-bewijs, niet noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat met de invoering van het QR-bewijs onderscheid wordt gemaakt op basis van medische persoonskenmerken, die in redelijkheid niet relevant zijn? Zo nee, waarom niet?
In welke mate vindt u dat uw vergelijking van het QR-bewijs met een rijbewijs opgaat? In welke opzichten vindt u dat de vergelijking mank gaat? Heeft u er begrip voor dat mensen dit een walgelijke vergelijking vinden, omdat mensen zonder rijbewijs niet worden uitgesloten van het sociaal-maatschappelijk leven en mensen zonder QR-bewijs wel?
Afhankelijk van de epidemiologische omstandigheden kunnen met het gebruik van het ctb delen van de samenleving open blijven of eerder open gaan dan zonder dit instrument het geval zou zijn. Het instrument wordt alleen toegepast als het nodig is. Ik ga niet in op vergelijkingen met eerdere gebeurtenissen.
Ik verwerp expliciet elke suggestie die gedaan wordt in deze vragen en wijs de indiener op het onnodig grievende karakter van dergelijke suggesties. Ik roep de indiener dan ook nadrukkelijk op om hiervan weg te blijven.
Is het in de afgelopen eeuw in Nederland vaker voorgekomen dat groepen werden uitgesloten van het sociaal-maatschappelijk leven? Zo ja, wanneer was dit? Heeft dit uiteindelijk goed uitgepakt? Zijn er lessen die u hieruit kunt trekken?
Zie antwoord vraag 41.
Hoeveel procent van de bevolking zou naar uw oordeel immuniteit moeten hebben opgebouwd, om te kunnen spreken van groepsimmuniteit?
Maakt het voor het bereiken van groepsimmuniteit uit of personen immuniteit hebben opgebouwd door een injectie, of doordat zij de ziekte hebben doorgemaakt?
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van de studie naar corona-antistoffen, die Sanquin in opdracht van u heeft gedaan, waaruit blijkt dat ruim 95% van de bloeddonoren corona-antistoffen heeft door injectie dan wel doorgemaakte infectie?17 Hoe beoordeelt u deze uitkomsten in het licht van groepsimmuniteit?
Is het mogelijk om aan het bloed van personen te herkennen of zij al dan niet zijn geïnjecteerd i.p.v. een infectie hebben doorgemaakt? Zo ja, in welke opzichten verschilt het bloed van personen die zijn geïnjecteerd van personen die een infectie hebben doorgemaakt?
Heeft u er begrip voor dat personen die zich niet hebben laten injecteren, maar een bloedtransfusie nodig hebben, geen bloed wensen te ontvangen van personen die geïnjecteerd zijn? Kunnen zij ervoor kiezen om geen bloed van een geïnjecteerd persoon te ontvangen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit te bewerkstelligen?
Kunt u aangeven wanneer u de groep mensen die «nog niet is beschermd door ofwel het vaccin, ofwel doordat zij eerder corona hebben gehad» niet meer «te groot» vindt?
Waarom werd in een video van uw ministerie op 8 maart jl. nog beweerd dat een vaccinatiegraad van 70% voldoende was voor groepsimmuniteit en beweert u nu dat 86% onvoldoende is?18
Hoe beoordeelt u de vermelding «Met de huidige, hoge, vaccinatiegraad vervalt de noodzaak om de aanwezigheid van antistoffen wekelijks te meten. Sanquin Research en het Ministerie van VWS zijn daarom overeengekomen voor nu de VAP-studie te beëindigen.» op de website van Sanquin?19 Hoe rijmt u dit met uw eigen bewering dat de vaccinatiegraad nog niet hoog genoeg is?
Op welke (wetenschappelijke) bron baseert u uw opmerking «En met de zeer besmettelijke deltavariant is het niet de vraag of ze corona gaan krijgen, maar wanneer»? Bent u ervan op de hoogte dat nieuw onderzoek van de Universiteit van Oxford suggereert dat gevaccineerden en ongevaccineerden de deltavariant in gelijke mate bij zich kunnen dragen?20 Hoe beoordeelt u in dat licht uw bewering «Je kunt dan [als ongevaccineerde] immers niet aantonen dat de kans klein is dat je een ander besmet»? Erkent u dat een «gevaccineerde» dat ook niet kan aantonen?
Op welke (wetenschappelijke) bron baseert u uw vervolgopmerking «Is dat met teveel mensen tegelijk, dan leidt dat tot duizenden ziekenhuisopnames»? Hoeveel mensen zouden tegelijk ziek moeten worden, om de ziekenhuizen te overbelasten? Hoe reëel acht u die kans?
Op welke (wetenschappelijke) bron baseert u uw bewering dat geïnjecteerden «voor 95% beschermd» zijn tegen ziekenhuisopname?
Gezien uw zorgen om grote aantallen ziekenhuisopnames, kunt u aangeven wat er momenteel wordt gedaan om de (IC-)zorgcapaciteit structureel uit te breiden?
Het optimaliseren van de zorgcapaciteit wordt nader onderzocht door het expertteam gericht op de organisatie van COVID-ziekenhuiszorg in relatie tot de gehele zorgketen en door de Taskforce Ondersteuning Optimale Inzet Zorgpersoneel_. Daarnaast werkt het kabinet aan een plan voor het versterken van de pandemische paraatheid. Hierover volgt in het voorjaar nadere informatie. Het is niet mogelijk om in te gaan op alle uitlatingen die de afgelopen twee jaar zijn gedaan. Het gevoerde beleid wordt uitvoerig geëvalueerd om daar lessen voor de toekomst uit te leren. Ik wil echter nogmaals benadrukken dat het uitbreiden van de ziekenhuiscapaciteit niet betekent dat maatregelen niet alsnog nodig kunnen zijn. Als een virus exponentieel groeit in het tempo zoals de afgelopen twee jaar het geval is geweest, zijn extra ziekenhuis- en IC-bedden onvoldoende om maatregelen te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van Diederik Gommers d.d. 2 oktober 2020, dat de IC-capaciteit niet vergroot hoeft te worden omdat «niets zo erg» is als dat er straks meer IC-personeel is opgeleid en men niets te doen heeft en zich verveelt? Vindt u dat scenario erger of minder erg, dan dat Nederland tot in lengte der dagen met vrijheidsbeperkende coronamaatregelen te kampen heeft?
Zie antwoord vraag 54.
Kunt u aangeven op welke termijn u doelt met het «voorlopig» inzetten van het QR-bewijs?
Bent u het ermee eens dat personen voordat zij een (ingrijpende) medische behandeling ondergaan een weloverwogen keuze moeten kunnen maken voor die behandeling? Erkent u dat zij hiervoor volledig en juist geïnformeerd moeten worden over de voor- en nadelen van die behandeling? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de desinformatie uit uw eigen tekst van 30 september jl. in het licht van uw opmerking «Want zorgen en twijfels zijn vaak gebaseerd op misinformatie. En op argumenten die gewoon geen hout snijden»?
Erkent u dat het verspreiden van desinformatie over corona ertoe kan leiden dat Nederlanders een verkeerd beeld krijgen over hoe gevaarlijk corona is? Hoe beoordeelt u de uitkomsten van een onderzoek, waaruit blijkt dat Nederlanders denken dat corona vele malen gevaarlijker is voor ongeïnjecteerden, dan daadwerkelijk het geval is?21 Houdt u er rekening mee dat Nederlanders dit verkeerde beeld hebben – en onnodig bang zijn geworden – mede als gevolg van informatie die door of namens u is verspreid? Hoe zou u het vinden als personen besluiten zich te laten injecteren, omdat zij verkeerd geïnformeerd zijn?
Wilt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden, vóór aanvang van het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Waar mogelijk zijn de vragen separaat beantwoord. Ten behoeve van de leesbaarheid zijn er vragen gebundeld beantwoord.
Het bericht ‘Personeelstekorten kinderopvang lopen spuigaten uit: vrees voor langere wachtlijsten’. |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Personeelstekorten kinderopvang lopen spuigaten uit: vrees voor langere wachtlijsten»?1
Ja.
Kunt u ingaan op de uitvoering van de motie-Van Meenen/De Pater-Postma en waarom informatie hierover op zich laat wachten?2
Net als bij de branche zelf, baren de personeelstekorten in de kinderopvang mij zorgen. Het is belangrijk om met elkaar sluitingen van groepen of locaties te voorkomen, omdat dit ook gevolgen voor werkende ouders kan meebrengen. De motie Van Meenen/De Pater-Postma (Kamerstuk 31 322, nr. 400) verzoekt de regering een arbeidsmarktvisie op te stellen voor de kinderopvang, waarin ten minste een plan wordt opgesteld voor de krapte op de arbeidsmarkt. Ik heb uw Kamer toegezegd om aan de hand van gesprekken met de sector te komen tot oplossingsrichtingen om de krapte aan te pakken.
We zijn al langer in gesprek met de sector over de personeelstekorten en over eventueel knellende wet- en regelgeving. Deze gesprekken hebben geleid tot onder meer de campagne «Kinderopvang dankzij jou» van het Arbeidsmarktplatform. Helaas heeft de Covid-19-crisis het verdere traject met de sector vertraagd. Hierover is de kamer in de Verzamelbrief kinderopvang d.d. 1 juli 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 31 322, nr. 414). Ook heb ik uw Kamer daarover geïnformeerd in antwoord op Kamervragen van de leden Van Meenen en Postma (Kamerstuk 2020D29096).
Inmiddels heb ik dit traject hervat. Op korte termijn ga ik opnieuw in gesprek met de kinderopvangsector en zal ik de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de voortgang. Ik hecht er belang aan om de knelpunten op de arbeidsmarkt in de kinderopvangsector goed in kaart te brengen en op basis daarvan geschikte oplossingsrichtingen in te zetten. Daarbij zal ik ook werken aan de arbeidsmarktvisie voor de kinderopvang, waarom de motie verzoekt.
Deelt u de analyse van de enquête van de Brancheorganisatie Kinderopvang (BK) dat een groot deel van het tekort wordt veroorzaakt door de toenemende vraag naar kinderopvang, juist omdat het weer goed gaat in andere sectoren?
De analyse dat de toenemende vraag naar kinderopvang van de afgelopen jaren een belangrijke oorzaak is voor het personeelstekort in de kinderopvang deel ik. De kinderopvang is een conjunctuurgevoelige sector. Het gaat goed met de economie en de werkloosheid is laag. Dat is goed nieuws. Tegelijkertijd zorgt dit voor een toename in de vraag naar kinderopvang en daardoor ook naar personeel in de kinderopvang.
Wat vindt u ervan dat als tweede belangrijke oorzaak wordt aangegeven dat er een te gering aantal uren op een buitenschoolse opvang (BSO)-contract aangeboden kan worden aan een potentiële werknemer?
Ik herken dat een te gering aantal contracturen op de buitenschoolse opvang (BSO) als belangrijke oorzaak wordt aangegeven voor het personeelstekort. De kleine contracten in de BSO vormen een knelpunt op de arbeidsmarkt. Vanuit de sector ontvang ik signalen dat een gering aantal werkuren ook een rol speelt in de relatief hoge uitstroom bij de BSO. Grotere contracten maken de functie aantrekkelijker en kunnen de hoge uitstroom beperken.
Daarom vind ik het belangrijk om naar alternatieve oplossingsrichtingen te kijken om grotere contracten te kunnen realiseren in de BSO. Dit kan bijvoorbeeld door het breder inzetten op combinatiebanen. In de praktijk zijn verschillende goede voorbeelden te vinden van combinatiebanen in de sectoren kinderopvang, onderwijs en zorg. Zo zien we dat steeds meer scholen, bijvoorbeeld van het geld dat scholen krijgen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs, pedagogische medewerkers tijdens de schooluren inzetten voor verschillende werkzaamheden. De school verkrijgt hiermee een medewerker met veel pedagogische expertise en extra ondersteuning in de klas, en de pedagogisch medewerker kan zo meer arbeidsuren maken. Bovendien kan dit de samenwerking tussen kinderopvang en school structureel versterken en de overdracht verbeteren. Dit kan meehelpen in de ervaren hoge werkdruk binnen de sector.
Deelt u de analyse dat met een rijke schooldag, waar alle kinderen meer buitenschoolse activiteiten krijgen aangeboden via school of de opvang, het makkelijker wordt om contracten met grotere omvang aan te bieden aan potentiele werknemers?
Of het met een rijke schooldag makkelijker wordt om grotere contracten te bieden aan pedagogisch medewerkers uit de BSO is afhankelijk van de concrete uitwerking. Zo is het de vraag welke organisatie de rijke schooldag concreet invulling geeft (school, kinderopvang, de sport- of cultuursector, of combinaties daarvan) en welke specifieke eisen eraan gesteld worden bijvoorbeeld qua opleiding en bevoegdheid. Als de kinderopvang een belangrijke rol krijgt bij de invulling van de rijke schooldag en dit leidt tot een bredere inzet van pedagogisch medewerkers gedurende de dag, wordt het inderdaad makkelijker om contracten met grotere omvang aan te bieden.
Deelt u de mening dat we alles op alles moeten zetten om deze tekorten op te lossen, zeker gezien het feit dat tekorten in de kinderopvang uiteindelijk ook door kunnen werken in andere sectoren, omdat ouders meer tijd voor hun kinderen zullen moeten zorgen?
De kinderopvang is een belangrijke sector waar professionals elke dag hard werken om kwalitatief goede en veilige opvang te bieden aan onze kinderen. Zoals ik eerder heb aangegeven, baren de personeelstekorten mij dan ook zorgen, net zoals dat bij de branche het geval is. Het personeelstekort in de kinderopvang is niet uniek. De krappe arbeidsmarkt zien we op dit moment ook in andere sectoren terug. Het personeelstekort in de kinderopvang kan ervoor zorgen dat incidenteel lokaal opvanggroepen moeten sluiten als een organisatie de personeelsbezetting niet rond kan krijgen. Als ouders daardoor geen opvang hebben voor hun kinderen kan dit ook een effect hebben op andere sectoren. Daarom vind ik het ook belangrijk om met elkaar sluitingen van groepen of locaties te voorkomen.
Om de personeelstekorten op te kunnen lossen is het van belang dat alle partijen verantwoordelijkheid nemen. Alleen samen kunnen we dit vraagstuk aanpakken. Er is namelijk niet één oorzaak van het personeelstekort aan te wijzen. De algehele arbeidsmarktkrapte en conjuctuurgevoeligheid van de kinderopvangsector spelen een significante rol. Daarnaast kan een combinatie van bepaalde wet- en regelgeving op het gebied van de inzet van of eisen aan personeel, bedoeld om goede kwaliteit en veiligheid te garanderen, knellend zijn voor de arbeidsmarkt. En natuurlijk hebben werkgevers zelf ook een verantwoordelijkheid voor goed werkgeverschap. Daarom ga ik met alle partijen in gesprek voor een gezamenlijke aanpak waarin ieder zijn verantwoordelijkheid neemt.
Welke acties heeft u tot nu toe ondernomen om de tekorten in de sector aan te pakken?
Tot nu toe heb ik verschillende acties ondernomen om de tekorten in de kinderopvang aan te pakken. Begin 2020 is de campagne «Kinderopvang dankzij jou» van het Arbeidsmarktplatform Kinderopvang gestart, waarvoor ik een subsidie heb verstrekt. En in het kader van de werkdruk en krapte is in samenspraak met de sector besloten om de ingangsdatum van de taaleis en de eis van babyscholing – twee kwaliteitseisen uit de wet IKK – uit te stellen van 2023 naar 2025.
Daarnaast heb ik in de zomer een plan van aanpak opgesteld om met de sector over de ervaren werk- en regeldruk door te praten en gezamenlijk met elkaar – ieder vanuit zijn/haar eigen verantwoordelijkheid – te kijken welke oplossingen mogelijk zijn.
De eerste stap in deze aanpak is het gesprek met de pedagogisch medewerkers zelf. Er hebben twee werksessies samen met partijen plaatsgevonden waarin pedagogisch medewerkers ons mee hebben genomen in waar zij in hun dagelijks werk tegen aanlopen. Vervolgens gaan we – als tweede stap – met partijen die bij de kinderopvang betrokken zijn aan de slag met de aangedragen punten. Dus werkgevers, toezichthouders en het ministerie.
Bent u bereid om met de sector in gesprek te gaan om te kijken wat zij nodig hebben?
Ja, ik ga graag op korte termijn verder in gesprek met de sector. In dit gesprek wil ik gezamenlijk kijken naar mogelijke oplossingsrichtingen voor het personeelstekort.
Bent u bereid om ook samen met de kinderopvangsector nieuwe oplossingsrichtingen te verkennen, bijvoorbeeld in de samenwerking met de sport- of cultuursector, wat in lijn is met het idee van een rijke schooldag?
Ja, ik ben bereid om samen met de kinderopvangsector nieuwe oplossingsrichtingen te verkennen. Ook de samenwerking met de sport- of cultuursector biedt daarbij kansen.
De inzet van de Europese Commissie op het verduurzamen van de industrie door middel van groene waterstof |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «PBL: Verduurzaming Nederlandse industrie valt duurder uit door Europese plannen»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese koers voor verduurzaming van de Nederlandse industrie middels groene waterstof, duurder is dan de ingezette Nederlandse koers met CO2-opslag en blauwe waterstof?
Groene waterstof blijft op de korte termijn zeer waarschijnlijk duurder dan CO2-opslag en blauwe waterstof. De 50% hernieuwbare waterstofverplichting vanuit het RED-voorstel (Renewable Energy Directive) van de Europese Commissie voor het jaar 2030 kan daarmee de verduurzaming van de industrie op de korte termijn duurder maken. Het kabinet laat momenteel onderzoek doen naar de consequenties én de kansen van het voorgestelde doel voor de Nederlandse industrie. Over de uitkomsten van dit lopende onderzoek informeer ik u eind dit jaar met de toegezegde Kamerbrief over waterstof.
Kunt u aangeven wat de additionele kosten zouden zijn voor de overheid en voor onze bedrijven bij deze voorgestelde Europese norm omtrent het gebruik van groene waterstof in 2030?
Nee, de exacte additionele kosten van de verplichting uit het RED-voorstel zijn nog lastig te bepalen. Dit hangt af van meerdere factoren waaronder de uiteindelijke precieze hoogte en definitie van de verplichting en kostenreducties van hernieuwbare waterstofproductie de komende jaren.
Kunt u toelichten welke aanvullende stappen er door Nederland gezet moeten worden om te kunnen voldoen aan de Europese norm die voorstelt dat 50 procent van het waterstof gebruik in de industrie groene waterstof moet zijn?
Naar verwachting kan er een vergelijkbare normeringssystematiek worden ontwikkeld zoals nu vanuit de huidige RED voor het wegvervoer geldt. Het regelgevend kader zal hiervoor ontwikkeld moeten worden zodat deze verplichting naar verwachting vanaf 2025 een afzetmarkt voor groene waterstof toepassing in de industrie kan creëren. Deze marktvraag is nodig om de binnenlandse productie en import van hernieuwbare waterstof op te schalen. Om het doel volledig met binnenlandse productie te behalen zou naar schatting een verdubbeling nodig zijn ten opzichte van de huidige elektrolysedoelen voor 2030 (3–4 Gigawatt, GW) en een minstens evenredige uitbreiding van de productiecapaciteit voor hernieuwbare elektriciteit. Voor de stimulering van hernieuwbare waterstofproductie in Nederland wordt een waterstof opschalingsinstrument ontwikkeld om de onrendabele top te overbruggen. Groene waterstof kan ook (deels) geïmporteerd worden. Geïmporteerde groene waterstof mag worden meegeteld voor het doel van de importerende lidstaat, zolang deze waterstof voldoet aan alle voorwaarden uit de richtlijn voor hernieuwbare energie (RED) en onderliggende gedelegeerde handelingen. Om import mogelijk te maken werkt het Kabinet aan een importstrategie van hernieuwbare waterstof vanuit locaties waar de productiekosten laag zijn. Nederland heeft al met een aantal landen een verklaring over samenwerking ondertekend, zoals Portugal, Chili, Uruguay, en zeer recentelijk ook aangegeven met Namibië en Canada op dit vlak te gaan samenwerken.
Hoe sluit deze verplichting aan op de afspraken in het Klimaatakkoord? Hoe past dit bij de investeringen die het kabinet bekend heeft gemaakt voor technieken zoals Carbon Capture and Storage (CCS)?
Het klimaatakkoord en de kabinetsvisie waterstof voorzien een belangrijke rol voor duurzame waterstof in de industrie en het behalen van de klimaatdoelstellingen voor 2030. Het waterstofbeleid is gericht op het vergroten van het aanbod hernieuwbare waterstof en het ondersteunen van blauwe waterstof waar dat bijdraagt aan kosteneffectieve CO2-reductie. Met betrekking tot hernieuwbare waterstof is in het klimaatakkoord en de kabinetsvisie waterstof de ambitie aangegeven van 500 Megawatt (MW) elektrolysecapaciteit in 2025 en 3–4 GW in 2030. Het PBL schat in dat het dubbele van de beoogde capaciteit in 2030 nodig is voor het voorgestelde RED-doel al laat het daarbij import buiten beschouwing. Naar verwachting zal het groene waterstof doel beperkt effect hebben op de hoeveelheid toegepaste CCS in 2030. Dit omdat de hoeveelheid groene waterstof in 2030 zelfs met dit nieuwe doel nog steeds beperkt is ten opzichte van de totale noodzakelijke reductie in 2030 en de nationale klimaatopgave aangescherpt wordt naar aanleiding van het Fit-for-55-pakket wat extra inzet van CCS vraagt.
In hoeverre blijft er bij de voorgestelde norm ruimte voor de huidige Nederlandse inzet op blauwe waterstof, nu en na 2030? In hoeverre kan blauwe waterstof, binnen en buiten de industrie, worden toegepast voor verduurzaming?
Vaak zijn hernieuwbare en blauwe waterstof alternatieven voor verduurzaming van industriële processen, daar zal het voorgestelde RED-doel de ruimte voor alternatieven beperken. In sommige gevallen is hernieuwbare waterstof geen oplossing voor verduurzaming en blijven alternatieven als CCS voorlopig nodig, zoals bij het gebruik van industriële restgassen voor de productie van waterstof. In welke mate het voorgestelde doel de ruimte voor blauwe waterstof beperkt hangt sterk af van de uiteindelijke hoogte van het doel en de nationale invulling van het gehele EU-klimaatpakket. Buiten de industrie blijft blauwe waterstof ook een optie voor verduurzaming, zolang deze bijdraagt aan kosteneffectieve CO2-reductie.
Kunt u toelichten hoe het importeren en exporteren van verscheidene vormen van waterstof zich verhoudt tot de voorgestelde norm van de Europese Commissie?
Voor het voorgestelde doel beoogt de Commissie alle hernieuwbare waterstof mee te tellen in de sector en lidstaat waar het gebruikt wordt. Geïmporteerde waterstof mag worden meegeteld voor het doel van de importerende lidstaat, zolang deze waterstof voldoet aan alle voorwaarden uit de richtlijn voor hernieuwbare energie (RED) en onderliggende gedelegeerde handelingen.
Deelt u de mening dat deze norm tot hogere kosten zal leiden en dat de uitvoerbaarheid ervan twijfelachtig is gezien de huidige (beperkte) productie van groene waterstof?
Dat een hoger gebruik van hernieuwbare waterstof leidt tot hogere kosten voor de verduurzaming van de industrie op korte termijn acht ik zeer waarschijnlijk. Naar de technische haalbaarheid wordt nu onderzoek gedaan. De mate van uitdaging zal afhangen van de precieze hoogte en definitie van het RED-doel, alsmede de het toekomstige aanbod van waterstof dat geïmporteerd kan worden.
Het bericht ‘Fouten UWV brengen mensen in financiële problemen’ |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Fouten UWV brengen mensen in financiële problemen»1 en «Zwartboek over misstanden UWV: «Mensen komen diep in de schulden of raken hun huis kwijt»»2 en op de uitzending van Radar van 4 oktober 2021 over mensen die zwaar in de problemen komen door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Ik heb kennisgenomen van de berichten en heb de uitzending van Radar gezien, waar een tweetal casussen aan de orde zijn gekomen. Dit waren schrijnende voorbeelden van hoe het in de praktijk mis kan gaan.
Het rapport «Ziek van UWV» bevat aangrijpende verhalen van mensen die om verschillende redenen in de knel zijn gekomen en levert een beeld van signalen van verschillende aard, zoals klachten over dienstverlening, de bejegening van mensen, de ervaren bureaucratie, het gebrek aan probleemoplossend vermogen van UWV, en de juridisering van zaken. Daarnaast vermeldt het rapport meldingen van mensen die door fouten van het UWV in de problemen zijn gekomen, de knelpunten van het huidige debiteurenbeleid, en wetgeving die als onrechtvaardig wordt beschouwd. Ik ben de SP dankbaar dat zij deze signalen heeft aangeboden aan UWV.
Ik neem, net als UWV, de bevindingen van het rapport zeer serieus. Deze bevindingen maken de impact van de besluiten van UWV op de levens van mensen weer eens glashelder. Ik en ook UWV zijn ons hiervan terdege bewust. De oorzaken achter de genoemde knelpunten variëren en op vele vlakken worden reeds stappen gezet ter verbetering.
Zo zijn er voor complexe vragen en situaties bij UWV en SZW maatwerkplaatsen ingericht, is er voor het eerst een brief inzake knelpunten in wet- en regelgeving aan uw Kamer verzonden en loopt er een onderzoek naar hardvochtige effecten in onder meer UWV-wetten. Ook zijn er vanaf 2022 financiële middelen vrijgemaakt voor UWV om te investeren in vakmanschap van medewerkers en lopen er herzieningen van het handhavingsinstrumentarium en het debiteurenbeleid.
Er zijn echter nog verschillende stappen te zetten in het naar een hoger plan tillen van de dienstverlening van UWV waarin de burger centraal staat. Hiervoor zijn nog verdere investeringen voorzien vanuit de middelen die bij de kabinetsreactie op het rapport van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (POK) zijn gereserveerd. In de nadere uitwerking van de plannen zullen de bevindingen van de SP ook betrokken worden.
Vindt u het ook onacceptabel dat mensen in de problemen komen door fouten van het UWV?
Ik vind het betreurenswaardig als iemand in de problemen komt door een fout van UWV. De overheid draagt zorg voor het verstrekken van uitkeringen om de bestaanszekerheid van mensen te garanderen.
Hoewel UWV veruit het grootste deel van de uitkeringen correct en tijdig verwerkt en er veel in het werk wordt gesteld om fouten te voorkomen, worden deze soms toch gemaakt. Dit is vooral het geval wanneer er sprake is van complexiteit vanwege samenloop van uitkeringen, verrekenen van verdiensten met lopende uitkeringen, en koppelingen tussen verschillende systemen binnen UWV. Elke fout waarvan de consequentie is dat dit iemand in de problemen brengt, is er echter één te veel.
Met UWV ben ik dan ook in overleg om te komen tot oplossingen voor knelpunten en vereenvoudiging van wet- en regelgeving.
Klopt het wat de heer Camps, voorzitter van de Raad van Bestuur (RvB) van het UWV, zegt, dat het UWV de wettelijke ruimte niet heeft om de mensen die gedupeerd zijn door fouten tegemoet te komen met bijvoorbeeld kwijtschelding, schuldvermindering of terugbetaling van netto-bedragen?
Het klopt wat de heer Camps heeft gezegd. In de socialezekerheidswetgeving is voorgeschreven dat onverschuldigd betaalde uitkeringen in beginsel teruggevorderd moeten worden. Dit staat bijvoorbeeld in artikel 36 van de Werkloosheidswet (WW), in artikel 77 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en in artikel 33 van de Ziektewet (ZW). Dit is een bewuste keuze geweest van de wetgever. De hoofdregel is dat een onterecht verkregen uitkering teruggevorderd wordt. De betrokken burger heeft geen recht op het uitgekeerde bedrag ongeacht of het een fout van UWV of de burger betreft.
In deze artikelen is wel een hardheidsclausule opgenomen. Daarin is geregeld dat UWV de bevoegdheid heeft om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De wetgever heeft deze hardheidsclausule zo uitgelegd dat er sprake moet zijn van een incidenteel en uitzonderlijk geval met onaanvaardbare gevolgen voor de betrokkene. Het gaat dan om een individuele afweging van alle relevante omstandigheden. Het maken van een fout door het UWV wordt, zo blijkt uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep3, niet aangemerkt als dringende reden. Ook financiële problemen worden over het algemeen niet snel aangemerkt als dringende reden, omdat hier al rekening mee wordt gehouden in het invorderingstraject.
In een beperkt aantal bij wet voorgeschreven gevallen heeft de wetgever de ruimte geboden om een schuld te verminderen door middel van gedeeltelijke kwijtschelding. Een voorbeeld is de situatie waarin een persoon gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, of de situatie dat een persoon in één keer een bedrag ter hoogte van minimaal de helft van de (rest)som aflost. UWV kan dan besluiten om van de terugvordering van het resterende bedrag af te zien. Het beleid van UWV op dit onderwerp is vastgelegd in de Beleidsregel terug- en invordering. Hierin wordt aangegeven in welke gevallen de betrokkene voldoet aan diens betalingsverplichtingen en in welke gevallen er dus eventueel ruimte is voor gedeeltelijke kwijtschelding. Ik kom hier rond de SZW begrotingsbehandeling 2021 op terug. In de Stand van de Uitvoering van juli 20214 is aangegeven dat ik het debiteurenbeleid integraal herzie, omdat het huidige debiteurenbeleid burgers onevenredig kan raken in hun inkomenssituatie. Ook is in de brief «Fraude in de sociale zekerheid» van november 20205 aangegeven dat ik het handhavingsinstrumentarium herzie. Daarbij past tevens het bezien van het terugvorderingsbeleid. Samen met UWV en de SVB kijk ik hiernaar.
Ten aanzien van de nettobedragen wijs ik tevens op de toelichting zoals die is gegeven in de antwoorden op de vragen van de leden Maatoug, Gijs van Dijk en Van Kent over het artikel «Mensen in de financiële nood door achterstand bij UWV» van 30 augustus 20216.
UWV stelt uitkeringen bruto vast. Net zoals werkgevers en andere uitkeringsinstanties dat doen, houdt UWV loonheffing (loonbelasting en premie volksverzekeringen) in en keert het netto bedrag uit. Dit nettobedrag komt bij de betrokkene zelf terecht en de ingehouden loonheffing wordt afgedragen aan de Belastingdienst. De afdracht van de loonheffing is een voorheffing op de inkomstenbelasting. Dat betekent dat de verschuldigde inkomstenbelasting wordt verlaagd met de al ingehouden loonheffing.
Bij het toepassen van terugvorderingen onderscheidt UWV drie tijdsmomenten: 1) het moment van uitbetalen van de uitkering; 2) het moment van opleggen van de terugvordering van de uitkering; 3) het moment van daadwerkelijk terugbetalen van de terugvordering van de uitkering. Als tussen de tijdsmomenten 1) en 3) geen overgang van een kalenderjaar zit, dan wordt het nettobedrag teruggevorderd. Zit er tussen deze tijdsmomenten wel een overgang van een kalenderjaar, dan wordt het brutobedrag (netto-uitkering plus loonheffingen) teruggevorderd. In het geval de betrokkene een lopende uitkering heeft, verrekent UWV de terugvordering van de brutouitkering met de lopende brutouitkering.
Als genoemde verrekening niet mogelijk is, kan betrokkene de terugbetaalde loonheffingen terugvragen bij de Belastingdienst. Dit kan via de aangifte inkomstenbelasting. Om deze loonheffingen snel te kunnen ontvangen, kan de betrokkene ook een voorlopige aangifte inkomstenbelasting indienen bij de Belastingdienst. Ik realiseer mij dat dit veel van mensen vraagt en herken de ingewikkeldheid van het systeem. Ik ben momenteel aan het bezien of en, zo ja, welke mogelijkheden er zijn om deze problematiek aan te pakken. Ik informeer uw Kamer hier uiterlijk over in de stand van uitvoering van juni 2022.
Welke ruimte heeft het UWV om mensen of groepen mensen tegemoet te komen met kwijtschelding of schuldvermindering in situaties die onrechtvaardig uitpakken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke wetgeving staat in de weg om mensen die gedupeerd worden door fouten van het UWV tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een reden waarom de in het rapport genoemde mensen, die gedupeerd zijn door fouten van het UWV, niet tegemoet gekomen kunnen worden en er bij de 1200 mensen uit 2020 en 2019 wel afgezien kan worden van terugvordering?3
De signalen die naar voren komen in het rapport, neem ik zeer serieus. Het rapport levert een beeld van klachten van verschillende aard, zoals knelpunten in de uitvoering, klachten over bejegening, en wetgeving die als onrechtvaardig wordt beschouwd. Hierdoor is er ook geen algemene oplossing mogelijk voor deze mensen, maar is maatwerk nodig. UWV gaat na hoe hij deze mensen kan helpen.
De in het rapport genoemde knelpunten zijn (veelal) bekend bij UWV en mijn ministerie en we werken hard aan de verbetering van de dienstverlening. Vanuit aanvullende financiële middelen7 worden daartoe onder meer investeringen gedaan in vakmanschap en het verruimen van de mogelijkheden tot maatwerk. De inzet is er daarmee vooraleerst op gericht om te voorkomen dat mensen door fouten in de problemen komen. Waar mensen toch in de problemen (dreigen) te komen, wordt ingezet op verbeterde persoonlijke dienstverlening met oog voor de menselijke maat, betere klachtafhandeling en het voorkomen van onnodige juridisering. Het SP-rapport vormt een waardevolle bijdrage waar dankbaar gebruik van wordt gemaakt bij het verder vormgeven van deze verbeteringen.
Wat gaat u doen om de mensen, die door fouten van het UWV in de problemen komen, te helpen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Chef undercover unit moet het veld ruimen' |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chef undercover-unit moet het veld ruimen»?1
Ja.
Klopt dat er wantrouwen is bij de politieagenten in de leiding van de Dienst Speciale Operaties (DSO)? Zo nee, waar komt het bericht vandaan dat dat wel zo is?
De Inspectie Justitie en Veiligheid doet in het kader van haar onderzoeken naar de taakuitvoering van de LE ook onderzoek naar de afdeling Afgeschermde Operaties (AO) van de DSO. Dit onderzoek richt zich onder meer op de stijl van leidinggeven. Het onderzoek loopt op dit moment nog. De Inspectie heeft mij laten weten dat het onderzoek bij de afdeling AO naar verwachting voor het einde van het jaar zal worden voltooid en begin 2022 aan uw Kamer kan worden aangeboden.
Ik heb uw Kamer eerder gemeld dat de korpschef inmiddels opdracht heeft gegeven tot een programmatisch verbeterprogramma bij de LE, dat onder meer is gericht op cultuur en leiderschap. Indien het Inspectieonderzoek bij de afdeling AO hiertoe aanleiding geeft, zal het programmatische verbeterprogramma worden aangepast.
Waarom is er wantrouwen bij de politieagenten in de leiding van de DSO?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft u gedaan sinds De Telegraaf in april meldde dat er wantrouwen was bij de agenten in de leiding van de DSO?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de berichten dat de werkdruk in de DSO zo extreem hoog is en wat doet u om de werkdruk bij de DSO te verminderen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van het vertrek van de chef van de DSO voor het vertrouwen van de agenten in de DSO?
De korpschef heeft mij gemeld dat de eenheidsleiding heeft besloten dat het voor de toekomst van de DSO beter is dat het diensthoofd van de DSO de leiding overdraagt. Het nieuwe diensthoofd zal uitvoering gaan geven aan de verbetermaatregelen die onderdeel zijn van de programmatische aanpak LE en aan de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid bij de DSO.
Het vertrek van het diensthoofd van de DSO leidt niet tot operationele veiligheidsrisico’s voor politiemedewerkers.
Wat zijn de gevolgen van het vertrek van de chef van de DSO voor de aanhoudende problemen die spelen in de DSO?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de gevolgen van het vertrek van de chef van de DSO en de problemen bij de DSO voor de veiligheid van de mensen in het veld?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan het dat in korte tijd twee keer het hoofd van de DSO is weggestuurd?
Het functioneren van individuele politiemedewerkers valt onder de lijnverantwoordelijkheid van hun leidinggevenden en ultimo de korpschef. Ik acht het ongepast om mij uit te spreken over het functioneren van individuele politiemedewerkers.
Wat is uw rol geweest in het verbeteren van de verhoudingen tussen de leiding en de medewerkers van de DSO?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u geprobeerd om het vertrek af te wenden? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u onze zorgen over de gevolgen van het vertrek van het hoofd van de DSO met betrekking tot de uitvoer van de verbeteringen die de dienst nodig heeft om het vertrouwen te herstellen in de leiding van de dienst?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer verwacht u de resultaten van het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de problemen bij de afdeling afgeschermde operaties?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u concreet doen om de problemen bij de DSO op te lossen?
De berichtgeving inzake Facebook |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Klokkenluider zegt dat Facebook Capitoolrellen heeft gevoed»1 en «Van Haga vindt LinkedIn boycot paardenmiddel»?2
Ja.
Deelt u de mening dat social mediagiganten politiek onpartijdig zouden moeten zijn? Zo ja, wat vindt u van het feit dat LinkedIn mij verwijderd heeft vanwege de coronastandpunten van Belang van Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Graag verwijs ik u naar de antwoorden op eerder gestelde vragen over het blokkeren van Kamerleden door social-mediagiganten en de kamerbrief over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen.3 In deze Kamerstukken staat de positie van het kabinet over het modereren van online content en het blokkeren van accounts op sociale media beschreven.
Deelt u de mening dat meer dan 240.000 kiezers op mijn persoon een stem verdienen? Zo ja, wat gaat u doen tegen blokkades van Belang van Nederland door social mediagiganten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de berichtgeving dat Facebook een aantal zogeheten noodmaatregelen bewust te vroeg heeft uitgeschakeld en zo de Capitoolbestorming heeft gevoed? Kunt u uw antwoord toelichten, hoe wil u dit in Nederland tegengaan?
In het algemeen is het kabinet van mening dat online platformen zoals Facebook een verantwoordelijkheid hebben om negatieve gevolgen van hun dienstverlening, zoals de verspreiding van desinformatie, aan te pakken. Het kabinet kan niet beoordelen of Facebook daadwerkelijk de desbetreffende noodmaatregelen bewust te vroeg heeft uitgeschakeld.
Op het gebied van desinformatie is er momenteel sprake van zelfregulering door de online platformen (code of practice on online disinformation). Facebook heeft deze code ook ondertekend en committeert zich daarmee verschillende maatregelen te nemen om de verspreiding van desinformatie te verminderen. Deze code wordt naar verwachting eind 2021 herzien. Zoals eerder gemeld in de kabinetsreactie op de Richtsnoeren van de Europese Commissie voor deze herziening erkent het kabinet de tekortkomingen van de huidige gedragscode.4 Deze tekortkomingen zijn er o.a. op het gebied van toezicht. Het kabinet zal uw Kamer d.m.v. een BNC-fiche informeren over het kabinetsstandpunt wanneer de vernieuwde code is gepubliceerd.
Daarnaast worden in het Commissievoorstel voor de DSA zeer grote online platformen onder meer verplicht om jaarlijks te onderzoeken of de inrichting van hun dienst systemische risico’s met zich meebrengt, zoals de verspreiding van desinformatie die democratische verkiezingsprocessen kan schaden. Als zij vaststellen dat dit het geval is dan moeten ze maatregelen nemen om dat te adresseren. Bijvoorbeeld door aanpassing van aanbevelingsalgoritmes of door deelname aan een gedragscode, zoals de genoemde vernieuwde gedragscode. Zij moeten deze maatregelen ook door externe onafhankelijke auditors laten onderzoeken en beoordelen. Daarnaast moeten gebruikers van zeer grote online platformen de mogelijkheid krijgen om aanbevelingsalgoritmes zelf in te stellen of zelfs uit te schakelen. De onderhandelingen over de DSA zijn momenteel gaande. Het kabinet maakt zich er hard voor om deze elementen in het voorstel te behouden.
Deelt u de mening dat als de klokkenluider gelijk heeft, Facebook willens en wetens heeft bijgedragen aan het optimaal beschadigen van president Trump en daarmee dus de publieke opinie actief heeft beïnvloed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het gegeven dat klokkenluider Frances Haugen, een voormalig medewerker van Facebook, heeft verklaard dat de social mediagigant de groei van het platform centraal stelt en er geen probleem mee heeft om daarbij verdeeldheid tussen haar gebruikers te zaaien? Kunt u uw antwoord toelichten, met daarbij hoe u dit in Nederland wil tegengaan?
Online platformen kunnen een grote invloed hebben op de samenleving en het maatschappelijk debat. Doordat aanbevelingssystemen de volgorde bepalen waarin de informatie wordt aangeboden, beïnvloeden ze welke informatie door burgers wordt gezien. Wij zijn van mening dat deze platformbedrijven een verantwoordelijkheid hebben bij de bescherming van de samenleving tegen de gevolgen van het verspreiden van desinformatie. Om in deze belangenafweging hun eigen verdienmodel voorop te stellen, vinden wij niet gepast.
De werking en het effect van deze aanbevelingssystemen is mij onbekend, omdat online platformen hier geen inzicht in geven. Het vergroten van transparantie rondom deze aanbevelingssystemen is ook onderdeel van de herziening van de eerdergenoemde Europese gedragscode tegen desinformatie en de DSA. Zo stelt de DSA bijvoorbeeld voor om de allergrootste online platformen te verplichten om hun aanbevelingssystemen aan te passen wanneer deze systemische risico’s opleveren. Zoals bijvoorbeeld de verspreiding van desinformatie die democratische verkiezingsprocessen kunnen schaden. Het kabinet maakt zich er hard voor om deze elementen in het voorstel te behouden.
De situatie in Tigray (Ethiopië) en de humanitaire crisis die daar plaatsvindt. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het laatste situatie-rapport van het Bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken van de Verenigde Naties (UNOCHA) aangaande de humanitaire situatie in Noord-Ethiopië?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u de bevindingen beschreven in dit rapport?
Het rapport beschrijft een zeer zorgelijke situatie, en die zorgen nemen alleen maar toe. De humanitaire situatie is zeer slecht. Volgens het rapport bevinden zeker 400.000 mensen zich in de hoogste classificatie van voedselonzekerheid.2 Dit aantal stijgt snel. Volgens schattingen van Europese Commissie (DG ECHO) en USAID zullen dat binnenkort al 1 miljoen mensen zijn. Van alle mensen wereldwijd in hongersnood (de hoogste VN-classificatie voor voedselonzekerheid), bevindt momenteel 80% zich in Tigray. Dit is een direct gevolg van obstakels die worden opgeworpen waardoor de aanvoer van humanitaire hulp richting de regio stokt. De Secretaris-Generaal van de VN heeft de situatie in de VN-Veiligheidsraad beschreven als een «de facto blokkade». Honger wordt daarmee gebruikt als oorlogswapen. Nederland veroordeelt dat ten sterkste.
De VN en andere humanitaire organisaties ontbreekt het in Tigray volgens het UNOCHA-rapport aan voorraden, brandstof, contant geld, elektriciteit en communicatiemiddelen. Deze zijn essentieel voor hulporganisaties om hun werk te kunnen doen. Nederland is ook zeer bezorgd over de enorme prijsstijgingen in Noord-Ethiopië als gevolg van deze blokkade, waardoor de kosten voor essentiële levensmiddelen en brandstof met wel 2.300% gestegen zijn.3
Klopt het dat het conflict in Tigray zich verspreid over aangelegen gebieden in Ethiopië, en wat zegt dat over de stabiliteit van het land en de zittende federale regering?
De oorlog beperkt zich inderdaad niet meer tot Tigray maar treft nu ook de omliggende regio’s Afar en Amhara. Milities uit andere delen van het land zijn opgeroepen om te vechten in Tigray.
Het conflict kent in steeds sterkere mate een etnische dimensie, met toegenomen polarisering tussen bevolkingsgroepen. Dit vormt een bedreiging voor de sociale cohesie van het land met 115 miljoen inwoners. Ook de economische situatie is, als gevolg van onder meer het conflict, danig verslechterd. Al deze ontwikkelingen komen de stabiliteit in het land niet ten goede. De recente verkiezingen, die door oppositie in meerdere regio’s werd geboycot, hebben wel een duidelijke overwinning voor de partij van de zittende premier Abiy Ahmed opgeleverd. Hij is op 4 oktober aan een nieuwe ambtstermijn van vijf jaar begonnen.
Deze ontwikkelingen onderschrijven nogmaals de noodzaak om het conflict op vreedzame wijze te beëindigen. Dat is de beste manier om de stabiliteit en integriteit van het land te bewaken. Hiervoor is de medewerking van zowel de oppositiebeweging TPLF, als de federale regering van Premier Abiy vereist.
Wat voor concrete afspraken zijn er zowel op bilateraal als multilateraal verband gemaakt met de federale regering in Ethiopië, het Volksbevrijdingsfront van Tigray (TPLF) en de regering in Eritrea, om de situatie in Ethiopië te verbeteren?
Het is tot op heden niet gelukt om concrete afspraken te maken met de genoemde conflictpartijen om te komen tot een vreedzame beëindiging van het conflict.
Er zijn door de VN en andere humanitaire actoren wel op diverse momenten afspraken gemaakt met de Ethiopische overheid over humanitaire hulp. Toezeggingen worden in de praktijk niet altijd nagekomen en met regelmaat worden nieuwe obstakels opgeworpen. Zo poogt de EU, aanvullend op vervoer over de weg, om een luchtbrug op te zetten die via het vliegveld van Addis Ababa hulpmiddelen moet vervoeren naar Tigray. Ondanks een akkoord hierover met de Ethiopische autoriteiten zijn er sinds begin september slechts twee vluchten uitgevoerd.
Donoren, waaronder Nederland, zijn voortdurend in contact met de Ethiopische regering over de toevoer en verlening van humanitaire hulp. De plicht op basis van het humanitair oorlogsrecht om onpartijdige humanitaire hulp aan burgers in nood toe te laten en te faciliteren, met inachtneming van de humanitaire principes, staat daarbij wat Nederland betreft niet ter discussie.
Humanitaire actoren ter plaatse in Tigray, waaronder de VN, hebben tevens contact met TPLF als de facto machthebbers in het overgrote deel van de Tigray regio.
Eritrese troepen hebben zich inmiddels teruggetrokken uit grote delen van Tigray, hoewel zij in grensgebieden nog altijd aanwezig zijn. De Tigrese bevolking heeft zich in het algemeen teruggetrokken naar gebieden onder controle van TPLF, waardoor coördinatie met de regering van Eritrea ten behoeve van humanitaire toegang minder relevant is geworden.
Is er op dit moment sprake van een dialoog tussen de federale regering en het TPLF? Zo ja, wat wordt er besproken?
Ondanks herhaalde oproepen daartoe van de EU en VN, is op dit moment geen dialoog tussen de genoemde partijen. Beide partijen lijken in te zetten op een militaire oplossing van het conflict. Na de inauguratie van de regering op 4 oktober jl. zijn het federale leger en regionale milities een nieuw militair offensief gestart.
Volgens de Verenigde Naties hebben meer dan 400.000 mensen te kampen met hongersnood en staan 1,8 miljoen mensen in Tigray op de rand van de hongersnood; op welke manier zet Nederland zich op het moment in voor deze mensen en op welke manier zal Nederland dit structureel blijven doen?
Nederland zet zich in voor mensen in hongersnood door via ongeoormerkte, meerjarige, flexibele financiering bij te dragen aan het werk van humanitaire organisaties. Nederland heeft inmiddels, via het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN, de Dutch Relief Alliance (DRA), het Nederlandse Rode Kruis en het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) in totaal ruim EUR 15 miljoen bijgedragen aan humanitaire hulp. Het betreft zowel hulp in Ethiopië, als hulp ten behoeve van de opvang van Ethiopische vluchtelingen in Soedan.
Nederland zet tevens in op actieve humanitaire diplomatie, dat tot doel heeft dat humanitaire hulp mensen in nood kan bereiken. Nederland zal zich hiervoor structureel in blijven zetten. Dit gebeurt zowel gezamenlijk met andere donoren ter plaatse, als op hoofdstedelijk niveau.
Tijdens een onderhoud met de Ethiopische Vicepremier Mekonnen, in de marge van de Algemene Vergadering van de VN op 24 september jongsleden, heeft Minister-President Rutte opgeroepen tot ongehinderde humanitaire toegang en een staakt-het-vuren.
Nederland zet zijn diplomatieke kanalen ook in om het essentiële werk van de VN en humanitaire NGOs te ondersteunen, inclusief de toegenomen vijandige retoriek jegens hulpverleners. Zowel individueel als in Europees verband heeft Nederland zich bijvoorbeeld in sterke bewoordingen uitgesproken tegen de recente uitzetting van zeven hooggeplaatste VN-medewerkers door de Ethiopische regering.
Volgens het Wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties zijn er sinds 12 juli 445 vrachtwagens met humanitaire voorzieningen de Tigray-regio ingereden, waarvan er slechts 38 zijn teruggekeerd. Volgens hetzelfde VN-Wereldvoedselprogramma zijn deze verdwijningen de voornaamste belemmering om deze humanitaire crisis te bestrijden. Hoe beoordeelt u deze situatie?2
De berichtgeving van het Wereldvoedselprogramma (WFP) is mij bekend. Volgens UNOCHA ligt een aantal redenen ten grondslag aan het feit dat deze trucks, die door WFP gehuurd worden van commerciële transporteurs, na aankomst in Tigray niet terugkeren. Chauffeurs van Tigrese afkomst keren vaak niet terug uit angst voor intimidatie tijdens de terugreis, en blijven liever in Tigray. Ook wordt deze chauffeurs niet toegestaan voldoende brandstof uit Addis Ababa mee te nemen voor de terugreis. Dat is deel van de voortdurende obstakels die worden opgeworpen op humanitaire hulp.
Het WFP berichtte recent dat eind september een groter aantal trucks weer was teruggekeerd, in totaal inmiddels 100.
Hoe beoordeelt u het feit dat Tigray, zowel via hulpverlening, telecommunicatie als het bankensysteem, is afgesneden van de rest van Ethiopië en de wereld? Ziet u mogelijkheden voor het heropenen van internet en mediakanalen?3
Dat is een zeer zorgelijk feit, en vormt onderdeel van wat de Secretaris-Generaal van de VN Guterres, een «de facto blokkade» van de regio heeft genoemd. EU Commissaris voor Humanitaire Hulp en Crisismanagement Lenarčič heeft het systematisch afsnijden van Tigray van zowel hulp, als telecommunicatie en het bankensysteem, beschreven als een «belegering». Nederland benadrukt, waar mogelijk, het belang van onmiddellijke heropening van telecommunicatie voorzieningen en het bankensysteem. Dit is technisch ook eenvoudig te doen.
Welke rol kan Nederland spelen om het conflict in Tigray te de-escaleren en de gevolgen voor de bevolking in de nasleep van het conflict te ondervangen?
Nederland steunt de inzet van de nieuwe gezant van de Afrikaanse Unie, voormalig Nigeriaans president Obasanjo, in zijn pogingen de partijen met elkaar in dialoog te laten gaan. Ook is Nederland actief betrokken bij gesprekken over de opzet en mogelijke financiering van een Nationale Dialoog, die de grondoorzaken van het conflict zal moeten adresseren.
Tegelijkertijd is de ruimte voor dialoog op dit moment klein, nu de federale regering een nieuw militair offensief heeft ingezet. Een verdere intensivering van het conflict zal de nu al catastrofale humanitaire situatie verder doen verslechteren. Daarom is de Nederlandse inzet er in de eerste plaats op gericht humanitaire hulp Tigray binnen te krijgen en om in EU en VN-verband de druk op de partijen op te voeren om wel te kiezen voor een politieke oplossing van het conflict. Nederland heeft tijdens de RBZ van juli het voorstel gesteund van Hoge Vertegenwoordiger Borrell om sancties op te leggen aan alle partijen die humanitaire hulp blokkeren, een politiek proces frustreren, en mensenrechtenschendingen begaan. Daar was indertijd niet voldoende steun voor in de Raad.
Inmiddels is de situatie verder verslechterd, en is duidelijk geworden dat er sprake is van een de facto blokkade van de Tigray regio. Ook zijn er nieuwe berichten over grootschalige mensenrechtenschendingen door alle partijen. Nederland zal dan ook wederom pleiten voor sancties tijdens de aankomende RBZ van 18 oktober. Tegelijkertijd lijkt er bij een aantal lidstaten nog altijd twijfel over de inzet van het sanctie-instrument. Nederland blijft in voortdurende dialoog met EU-partners over de mogelijke inzet van alle EU-instrumenten die de partijen kunnen doen bewegen om te kiezen voor een politieke oplossing van het conflict.
Het is voor Nederland wel van belang dat bij pogingen om druk op te voeren op de strijdende partijen, de Ethiopische bevolking zo veel mogelijk ontzien wordt. Onderdeel hiervan vormt het besluit om steun aan grote nationale ontwikkelingsprogramma’s waar Nederland aan deelneemt, voort te zetten. Wel zal financiering waar mogelijk niet langer rechtstreeks via de Ethiopische overheid lopen. Nederland ondersteunt daarmee ook actief de inzet van EU-Commissaris Urpilainen tot versterkte coördinatie van de manier waarop donoren, inclusief Internationale Financiële Instellingen, omgaan met hun financiering in relatie tot het conflict in Tigray.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voorafgaand aan de aankomende Raad Buitenlandse Zaken van 14 oktober beantwoorden?
Ja.
De valse start van het online gokken en de storing in het Centraal register uitsluiting kansspelen |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat het legaliseren van online gokken een lange aanloop heeft gekend, met heel veel debat, en dat een van de belangrijkste zorgen een toename van kansspelverslaving was, waarvoor het Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks) één van de meest essentiële instrumenten was om die grote toename te voorkomen?
De legalisatie van online kansspelen is een lang traject geweest. Het kansspelbeleid is er op gericht kansspelverslaving te voorkomen, de consument te beschermen en fraude en criminaliteit tegen te gaan. Daarom is bij het legaliseren van online gokken uitdrukkelijk aandacht uitgegaan naar verslavingspreventie. Cruks is een belangrijk, maar niet het enige instrument dat bij online kansspelen wordt ingezet om kansspelverslaving te beperken. Er zijn meer maatregelen genomen. Zo zijn alle aanbieders verplicht het speelgedrag van spelers te volgen en tijdig te interveniëren. Ook moeten spelers vooraf limieten instellen die bepalen hoeveel geld ze maximaal kunnen inzetten.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat bij de start van het online gokken op 1 oktober het Cruks niet functioneerde?1
De Kansspelautoriteit heeft mij het volgende bericht. Het Cruks is in de periode voor 1 oktober jl. getest in de zogenaamde testomgeving. Stresstesten en pentesten zijn succesvol uitgevoerd en de systemen zijn veilig bevonden.
De live verbindingen met aanbieders konden echter niet worden getest. De reden hiervoor is dat Cruks werkt met BSN nummers. Vóór 1 oktober was het niet mogelijk om BSN nummers (persoonsgegevens) uit te wisselen omdat de regelgeving die dit toestaat, pas op 1 oktober 2021 in werking zou treden. Op vrijdag 1 oktober bleek dat er een probleem was met de live verbinding met de Beheervoorziening burgerservicenummer (BV BSN) als gevolg van het ontbreken van een diginet verbinding. Deze koppeling is nodig zodat aanbieders van kansspelen de gegevens van spelers kunnen verifiëren. Door het probleem met de verbinding konden spelers zich niet inschrijven bij online aanbieders. Op 2 oktober jl. is met betrekking tot de verbinding met BV BSN een tussenoplossing gecreëerd zodat spelers zich bij vergunde aanbieders konden inschrijven. Het probleem is op 20 oktober jl. definitief opgelost. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Op donderdag 30 september jl. bleek daarnaast dat ondanks de succesvolle testen de inschrijving in Cruks niet werkte omdat de DigiD verbinding nog niet was gerealiseerd. Die verbinding is nodig voor het inschrijven van spelers in Cruks. Dit probleem is op maandagmiddag 4 oktober opgelost. Spelers konden zich vanaf dat moment inschrijven in Cruks.
Hoe kan het dat de Kansspelautoriteit toestemming gaf om online kansspelen aan te bieden, terwijl Cruks een storing had en consumenten zich niet konden inschrijven in Cruks en er dus geen bescherming was tegen de risico’s van online gokken?
Het klopt dat de Kansspelautoriteit op 2 oktober jl. de mogelijkheid heeft geboden aan net vergunde aanbieders om online kansspelen aan te bieden, terwijl nog niet alle problemen met Cruks waren opgelost.
Bij de besluitvorming heeft bij de Kansspelautoriteit voorop gestaan dat de consument veilig moet kunnen spelen.
De vrees bestond dat meer Nederlanders bij illegale sites zouden gaan gokken als ze in het weekend niet bij legale Nederlandse aanbieders terecht zouden kunnen.
Daarbij heeft de Kansspelautoriteit meegenomen dat er juist bij de vergunde aanbieders, naast Cruks, verschillende instrumenten zijn om kansspelverslaving te bestrijden. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Kansspelautoriteit op zaterdagochtend 2 oktober meldde dat de storing verholpen was en alles werkte, maar dat de werkelijkheid was dat het systeem nog instabiel was en spelers pas na het weekend konden inschrijven?
Op zaterdagochtend 2 oktober communiceerde de Kansspelautoriteit op haar website dat de storing van Cruks die ervoor zorgde dat online aanbieders niet bereikbaar waren, was opgelost. Vanaf dat moment konden online aanbieders dus spelers toelaten. Het inschrijven van spelers in Cruks is maandag 4 oktober jl. om 16 uur mogelijk geworden.
Klopt het dat diverse aanbieders u verzocht hebben om tussen het moment van vergunningverlening en 1 oktober de mogelijkheid te krijgen om hun systemen live te testen, maar dat dit door de Kansspelautoriteit is afgewezen? Waarom heeft de Kansspelautoriteit deze inschatting gemaakt en welke rationale ligt hier achter?
De Kansspelautoriteit heeft mij bericht dat het klopt dat verschillende aanbieders vóór 1 oktober bij haar hebben aangegeven graag de mogelijkheid te willen hebben om voor 1 oktober de systemen live te testen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven konden live tests voor dat controleproces niet vóór 1 oktober plaatsvinden omdat er geen wettelijke grondslag bestond om persoonsgegevens te mogen uitwisselen.
Klopt het dat u richting diverse aanbieders heeft aangegeven dat het systeem nog niet volledig functioneerde en dat later deze week nog aanvullende reparatiewerkzaamheden moeten worden uitgevoerd?
Het klopt dat het systeem niet vanaf het begin volledig functioneerde. Dit was erg vervelend en voor alle betrokkenen een tegenvaller. Voor de beantwoording van de vraag naar het huidige functioneren van Cruks verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. De Kansspelautoriteit heeft mij bericht dat de privacy van consumenten in het gehele proces niet in gevaar is geweest.
Functioneert het Cruks momenteel volledig en zonder problemen? Is te allen tijde de privacy van de consumenten gewaarborgd geweest?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is dit alles voorbereid om een goede start mogelijk te maken? Zijn er bijvoorbeeld ook stresstests uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van Kamervragen van de heer Van Nispen (SP; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 467) heb aangegeven, zijn bij de bouw en inrichting van Cruks stresstesten en pentesten uitgevoerd. Deze testen, die bedoeld zijn om de belastbaarheid en veiligheid van het systeem te testen, zijn goed doorlopen. Sinds eind november 2020 is er voorts een testomgeving beschikbaar om de toegang tot het register met aanbieders te testen. Sinds 20 september 2021 is in een productieomgeving (met een testverbinding) getest met aanbieders die succesvol door de eerdere testen zijn gekomen.
Wat zijn de gevolgen geweest van het niet (tijdig) werken van Cruks? Was het bijvoorbeeld mogelijk om in te schrijven en online deel te nemen aan kansspelen zonder dat Cruks werkte? Hoe risicovol is dat volgens u geweest? Is ook een effect geweest dat spelers juist bij de illegale (veel risicovollere) aanbieders door zijn gaan gokken? Zijn deze gevolgen te onderzoeken?
Van zaterdagochtend 2 oktober tot maandag 4 oktober 16 uur is het inderdaad voor spelers mogelijk geweest zich bij een vergunde aanbieder in te schrijven, terwijl inschrijving in Cruks niet mogelijk was. Dit betekent dat spelers tussen zaterdagochtend en maandagmiddag hebben kunnen spelen, terwijl ze zich misschien in Cruks hadden willen inschrijven voor een vrijwillige spelblokkade.
Om spelers veilig te kunnen laten spelen was het toelaten van consumenten bij de vergunninghoudende aanbieders op zaterdag minder risicovol dan dit niet te doen. Dat is een keuze van de Kansspelautoriteit geweest die ik kan ondersteunen. In het geval dat de Kansspelautoriteit de inschrijving niet mogelijk zou hebben gemaakt, zou het enige aanbod immers het illegale aanbod zijn geweest, waarbij de risico’s groter zijn. Daarbij speelt ook een rol dat een aantal grotere buitenlandse aanbieders juist vanaf de opening van de legale markt op 1 oktober geen Nederlandse spelers meer bedient. Het risico bestond daardoor dat spelers terecht zouden komen bij onverantwoord opererende aanbieders (cowboys). De Kansspelautoriteit heeft mij overigens bericht de opstartproblemen te evalueren en mij daarover te informeren.
Hoe verklaart u dat uitgerekend TOTO, onderdeel van een staatsdeelneming, wel gewoon op 1 oktober online ging, terwijl duidelijk was dat Cruks niet werkte? Hoe kijkt u terug op die beslissing?
Desgevraagd heeft de Nederlandse Loterij (NLO), waar TOTO Sport onder valt, mij laten weten zaterdag 2 oktober jl. laat in de ochtend online te zijn gegaan voor consumenten, ná plaatsing van het bericht op de website van de Kansspelautoriteit dat de storing van Cruks die ervoor zorgde dat online aanbieders niet bereikbaar waren, was opgelost. De NLO heeft daarnaast aangegeven de afweging te hebben gemaakt om toch al live te gaan, omdat zij het belangrijk vindt om als legale aanbieder, met de aanwezig zijnde preventiemaatregelen, beschikbaar te zijn voor Nederlandse spelers.
Deelt u de mening dat juist bij de start van het (omstreden) online gokken dit systeem ter voorkoming van kansspelverslaving goed had moeten functioneren; kunt u daarbij ook ingaan op het belang van het vertrouwen dat consumenten moeten hebben in een goede werking van het systeem?
Ik deel de mening dat de systemen rond Cruks goed hadden moeten functioneren bij de start op 1 oktober. Het is vervelend voor alle betrokken stakeholders en spelers dat de start niet vlekkeloos is verlopen. Consumenten moeten erop kunnen vertrouwen dat zij bij legale aanbieders veilig kunnen spelen en aanbieders moeten erop kunnen vertrouwen dat zij kunnen controleren of een speler al dan niet is uitgesloten van kansspelen. Echter, op het moment dat bleek dat het systeem niet werkt ondersteun ik de keuze van de Kansspelautoriteit om zo snel mogelijk te werken aan een situatie waarin consumenten gebruik kunnen maken van een veilig en legaal aanbod. De Kansspelautoriteit heeft zoals gezegd aangegeven de opstartproblemen van Cruks te gaan evalueren.
Kunt u de stabiliteit en de functionaliteit van Cruks garanderen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, wat gaat u doen met de online kansspelmarkt tot het moment dat u dit wel kunt garanderen?
Cruks functioneert nu stabiel. Op 4 oktober jl. kwam, zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 2, de aansluiting met Digid tot stand zodat spelers zich aan konden melden in Cruks. De mogelijkheid van verificatie van de gegevens via BV BSN ontbrak echter nog. Dit probleem is op 20 oktober jl. opgelost. Op 25 oktober 2021 waren 3067 spelers in Cruks ingeschreven.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Oostenrijk lanceert ‘Klimaticket’: voor 3 euro per dag onbeperkt met het ov door het land’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Oostenrijk een «Klimaticket» heeft gelanceerd waarmee reizigers voor € 3 per dag onbeperkt door het land kunnen reizen?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Een interessant besluit, en ik ben ook benieuwd wat dit in de praktijk gaat betekenen voor het OV gebruik in Oostenrijk.
Welke afwegingen hebben meegespeeld bij het invoeren van dit «Klimaticket»?
Volgens de berichtgeving is het «Klimaticket» een bouwsteen die bij moet dragen om de Oostenrijkse klimaatdoelen te realiseren. De redenering is dat het openbaar vervoer (OV) het klimaatvriendelijke alternatief voor gemotoriseerd privévervoer in Oostenrijk is. Hoe meer mensen meedoen, hoe beter het is voor het klimaat. Daarom wordt het «Klimaticket» goedkoop aangeboden. Deze OV-jaarkaart is vooral bedoeld om forensen makkelijker te laten overstappen van de auto op het OV.
Wordt in Nederland ook gesproken over een soortgelijk systeem om het openbaar vervoer (ov) te stimuleren? Zo ja, welke afwegingen worden meegenomen? Zo nee, is dat in het verleden gebeurd en welke afwegingen zijn meegenomen?
Onder een andere naam kennen we in Nederland ook een initiatief waarmee onbeperkt gedurende een periode van de week gereisd kan worden: de OV-studentenkaart. Iets dergelijks is natuurlijk voor een breder publiek te maken, maar dat is niet gratis. Als we het initiatief overnemen zoals in Oostenrijk is vormgeven, dan moet er in de Nederlandse situatie naar schatting zo’n 4.000 euro per persoon door de belastingbetaler worden bijgelegd.
Uw Kamer is op verschillende momenten geïnformeerd over de mogelijkheden om OV gratis of goedkoper aan te bieden voor verschillende doelgroepen2. De relatie met het behalen van klimaatdoelen is naar mijn weten niet eerder specifiek gelegd. Uit eerdere experimenten bleek geen aantoonbaar effect op de filedruk. Mensen die reeds gebruik maken van het OV gaan meer gebruik maken van het OV.
In het Nationaal OV Beraad (NOVB) werken overheden en vervoerders, met advies van de consumentenorganisaties, samen aan concessiegrensoverschrijdende onderwerpen. In het NOVB is in het verleden gesproken over goedkoop of gratis OV voor bepaalde doelgroepen, maar dit heeft niet tot landelijke afspraken geleid. Op concessieniveau bestaan er verschillende goedkope of gratis OV-kaartjes voor doelgroepen. Dit is mogelijk vanwege de decentrale tariefvrijheid. Om welke groepen het gaat is afhankelijk van de motieven bij de betreffende overheden om het OV aantrekkelijker of beschikbaar te maken voor bijvoorbeeld kinderen, mensen in de bijstand of ouderen.
Daarnaast zijn er recent zowel regionaal als nationaal (OV=OK) marketing campagnes uitgevoerd om reizigers (terug) te winnen voor het OV. Naast deze campagnes zijn er ook nieuwe abonnementen ontwikkeld die aansluiten op de nieuwe werkelijkheid. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om parttime abonnementen, meerrittenkaarten tegen gereduceerd tarief, abonnementen met korting, leeftijdskorting, samenreizen en P&R actietarieven.
Wat zijn de gemiddelde tarieven van een jaar onbeperkt reizen met het ov in landen om ons heen (Duitsland, België, Frankrijk, Denemarken, Verenigd Koninkrijk en Luxemburg)?
Een jaar onbeperkt met al het OV reizen tegen een vooraf afgesproken prijs is in de betreffende landen in de meeste gevallen niet mogelijk. Daarom is in onderstaande globale inventarisatie ook gekeken naar regio’s en (regionale) initiatieven voor doelgroepen.
Op het 1e klas treinvervoer na is in Luxemburg al het OV gratis voor iedereen.
In België kost een afgekocht reisrecht voor de trein (NMBS) voor 26–65 jarigen € 3.286 (2e klas) of € 5.061 (1e klas). Voor jongeren en senioren bestaan aparte tarieven. Indien men een afgekocht reisrecht voor de trein wil combineren met afgekochte reisrechten van De Lijn, MIVB en de TEC dan kost dat respectievelijk € 299, € 499 en € 323 extra. Dus in totaal circa € 4.407 euro per jaar (2e klas).
Denemarken kent alleen een landelijk afgekocht reisrecht voor ouderen. Voor circa € 7.700 per jaar is reizen door een groot deel van Denemarken mogelijk (van het noordelijkste puntje van Jutland naar Kopenhagen), maar dus niet door het hele land. Overigens heeft Denemarken wel tijdens COVID een 8-daags ticket voor vrij reizen in het land geïntroduceerd om binnenlands toerisme te stimuleren. Dit ticket kostte € 40, maar was tijdelijk te gebruiken (tijdens de schoolvakantie).
Duitsland kent geen landelijk afgekocht reisrecht voor al het OV. Wel biedt de Deutsche Bahn de zogeheten Bahncard 100 aan, die je een jaar lang onbeperkt toegang geeft tot alle treinen van alle vervoerders in Duitsland. Kosten hiervoor zijn respectievelijk € 6.812,– per jaar voor 1e klas en € 4.027,– per jaar voor 2e klas. Er zijn ook deelstaten waar voor het regionale OV afgekochte reisrechten gekocht kunnen worden. In de aan Nederland grenzende deelstaat Noordrijn-Westfalen kost een jaar onbeperkt reizen met alle OV modaliteiten (inclusief alle regiobanen) € 2.920 (2e klas) of € 4.125 (1e klas) per jaar.
Ook in het Verenigd Koninkrijk (VK) is er geen landelijk afgekocht reisrecht. Er worden door regionale aanbieders wel verschillende soorten abonnementen aangeboden, maar dan gaat het om deeltrajecten of specifieke routes. Daarnaast is het soms wel en soms niet mogelijk dat reizen met de bus al is opgenomen of kan worden bijgevoegd. Er bestaat wel een mogelijkheid om een 14-dagen pas aan te schaffen waarmee je onbeperkt met de meeste, maar niet alle, treinen door het hele VK kan reizen. Op jaarbasis kost het reizen met deze zogenaamde «All Line Rover» £ 21.268,– (2e klas) of £ 32.500,– (1e klas).
Ten slotte Frankrijk, ook hier bestaat geen landelijk afgekocht reisrecht, maar wel binnen bepaalde regio’s zoals Ile-de-France. In Ile-de-France kost een jaarkaart Navigo waarmee je onbeperkt met het OV kan reizen binnen de hele regio € 827,20. Scholieren tot 11 jaar betalen hiervoor € 24 per jaar en scholieren vanaf 11 jaar en studenten € 350,– per jaar. De Franse spoorwegen bieden wel jaarabonnementen aan maar die zijn alleen geldig op een bepaald treintraject en voor een beperkt aantal reserveringen. Zo kost een jaarabonnement met 450 reserveringen tussen bijvoorbeeld Parijs en Lyon € 6.864. Er bestaat ook een versie voor de combinatie thuiswerken/kantoor van maandag t/m donderdag en 250 reserveringen voor € 4.116.
Welke voordelen zou het met zich meebrengen als in Nederland een soortgelijk systeem in werking zou zijn? Zou dit een goede manier zijn om bij te dragen aan de klimaatdoelstellingen en het bestrijden van vervoersarmoede?
Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat op 4 november jl. heb aangegeven, in reactie op de motie van de leden Boulakjar en De Hoop, zal ik een analyse laten maken van welke (prijs)instrumenten ingezet kunnen worden om de mobiliteitsshift verder uit te breiden. Het KIM heeft mij laten weten dat de analyse in de tweede helft van 2022 gereed is en zal dan ook aangeboden worden aan uw Kamer.
Wordt verwacht dat met een soortgelijk systeem in Nederland de hoeveelheid mensen die met het ov reizen significant zal stijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk in Nederland om een jaarabonnement af te sluiten die over de ov-vervoersbedrijven heen gaat? Zo nee, waarom kan dit in Oostenrijk wel en in Nederland niet?
Voor zakelijke reizigers is het mogelijk om in Nederland een OV Vrij abonnement af te sluiten dat over de vervoerbedrijven heen gaat, voor zowel trein als BTM (Bus, Tram, Metro). Voor consumenten is het sinds 1 maart 2021 niet meer mogelijk om een OV Vrij-abonnement af te sluiten. Dit omdat de vervoerders hebben besloten dit product, dat een beperkt aantal klanten kende, niet meer aan te bieden. Met een Altijd Vrij abonnement van NS kunnen consumenten wel vrij gebruik maken van alle treinvervoerders binnen Nederland. Om daarnaast ook landelijk gebruik te kunnen maken van bus, tram en metro, kunnen consumenten een netabonnement BTM aanschaffen.
Wat vindt u van het feit dat op dit moment in Nederland jongeren van 11 totdat ze eventueel gaan studeren, de volledige prijs betalen in het ov?
Of een abonnement interessant voor iemand is, blijft afhankelijk van hoeveel gebruik deze persoon van het OV maakt of wil gaan maken. Bij frequent gebruik van het OV is het vaak voordelig om voor een vast bedrag per maand of jaar dan wel met korting te reizen. Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden voor verschillende doelgroepen, zoals jongeren en groepen. Kinderen tot en met drie jaar reizen gratis in het OV. NS biedt daarnaast het railrunner kaartje aan voor kinderen in de leeftijd 4 t/m 11 waarmee jongeren voor 2,50 euro met een volwassen begeleider kunnen reizen. Indien kinderen in deze leeftijdsklasse een persoonlijke OV chipkaart hebben dan kunnen ze met het gratis Kids Vrij abonnement onbeperkt en kosteloos met de trein reizen. Kids Vrij is ook te gebruiken in de bus, tram en metro in heel Nederland. Kinderen van 4 tot en met 11 jaar krijgen dan automatisch 34% korting.
Jongeren vanaf 12 jaar kunnen gebruik maken van de NS Jongeren dagkaart á 7,50 euro waarmee ze een dag onbeperkt gebruik kunnen maken van de trein tijdens daluren. En met bijvoorbeeld de abonnementen Altijd Vrij of Netabonnement particulier kunnen ze goedkoper reizen met bus, tram en metro.
Ook is er de samenreiskorting voor abonnementhouders waarmee tot drie medereizigers 40% korting op hun ritprijs in de daluren krijgen. Daarnaast is er het groepsticket beschikbaar; hiermee reizen voor een vaste prijs vier tot zeven personen voor 8 euro per persoon in de daluren. Dit ticket wordt ook op korte termijn beschikbaar gemaakt vanaf twee personen.
Reis je niet of zelden met het OV en ben je van plan dat te blijven doen, dan is op saldotarief reizen het voordeligst. Om inzicht te krijgen wat voor de (potentiele) reiziger het voordeligst uitpakt heeft bijvoorbeeld 9292 de OV Prijswijzer3 geïntroduceerd.
Zou een familieticket, zoals onderdeel is van het Oostenrijkse «Klimaticket», in Nederland een goed middel zijn om gebruik van het ov voor scholieren en gezinnen aantrekkelijker te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid, gegeven de succesvolle implementatie van het «Klimaticket» in Wenen voordat deze in Oostenrijk landelijk werd ingevoerd, om te onderzoeken of een pilot van dit systeem in een (middel)grote stad mogelijk is en wat dit zou kosten?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 en 6, zal ik laten analyseren welke effecten de inzet van prijsinstrumenten heeft op het gebruik van het OV.
Het loten door SNN voor het verlenen van subsidie. |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN) via een loting de volgorde gaat bepalen voor het verlenen van de subsidie voor verbetering/verduurzaming van woningen in het aardbevingsgebied? Wat is daarop uw reactie?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. In mijn brief van 27 september jl. over deze subsidieregeling (kenmerk 2021-0000493418) heb ik aangegeven dat bij het vormgeven van de subsidie ervoor gekozen is om de subsidie op volgorde van binnenkomst van de aanvragen te verdelen. De regeling is gebaseerd op het Kaderbesluit BZK-subsidies waarin gesteld is dat loting de wijze is waarop de onderlinge rangschikking van aanvragen wordt vastgesteld, mocht het subsidieplafond op de laatste dag worden overschreden. Het is een gebruikelijke methode voor subsidies dat onder de aanvragers die op de laatste dag een aanvraag hebben gedaan, wordt geloot om de volgorde van binnenkomst vast te stellen. Het moment van overschrijden van het subsidieplafond is van tevoren niet exact vast te stellen. In geval van overschrijding, wordt de regeling pas aan het eind van de dag gesloten. Tot dat moment kunnen aanvragers in het online portaal een aanvraag indienen en komen aanvragen per post binnen. Een loting onder deze aanvragers is een manier om aanvragers die geen computer hebben en per post een aanvraag hebben gedaan een eerlijke kans te geven.
Desondanks begrijp ik goed dat een mogelijke loting voor aanvragers tot onzekerheid leidt. Hoewel dit een gebruikelijke systematiek is, vraagt de situatie in Groningen extra aandacht en maatwerk. Bewoners hebben veelal met bureaucratie en lange periode van onzekerheid te maken gekregen.
Daarom zal ik ervoor zorgdragen dat er voor degenen die een volledige aanvraag hebben gedaan op de dag van overschrijding van het subsidieplafond dit jaar al voldoende budget beschikbaar komt (het totale subsidieplafond voor de regeling is en blijft € 300 mln.). Hierdoor hoeft er geen loting plaats te vinden en zullen de aanvragers van dit jaar, als zij aan de voorwaarden voldoen, het subsidiebedrag kunnen ontvangen. De aanvragers zullen uiterlijk 18 november 2021 een besluit op hun aanvraag krijgen.
Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat dit in verhouding tot het doel van deze subsidie, namelijk: «Sommige Groningers wachten al lang op uitsluitsel. Met dit pakket komen we hen tegemoet, geven we ze echte keuzes en de mogelijkheid om hun huis duurzamer te maken. Tegelijkertijd investeren we in de toekomst van het gebied.»1
Deze uitspraak van de Minister van EZK is opgenomen in een nieuwsbericht over de presentatie van de bestuurlijke afspraken die door Rijk en Regio zijn gemaakt op 6 november 2020. Daarvan is de subsidieregeling onderdeel, maar geeft daarmee niet het doel van deze subsidie aan. Zoals ook in dit nieuwsbericht toegelicht is het totaal uitgetrokken bedrag van ruim 1,5 miljard euro bedoeld om huiseigenaren te compenseren, om mensen keuzes te geven en om ongewenste verschillen in straten en wijken te beëindigen, alsmede een algemene subsidie voor woningverbetering.
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen over deze subsidieregeling (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3960) aan uw Kamer heb laten weten, is afgesproken dat het Rijk € 300 mln. beschikbaar stelt voor particuliere eigenaren wiens gebouw niet in het versterkingsprogramma is opgenomen maar die wel in het aardbevingsgebied wonen. Dit met als doel om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied en hiermee impuls te geven aan het toekomstperspectief van inwoners, sectoren en de algehele economische structuur van de Regio.
Hoe staat dit in verhouding tot de uitspraak: «Met dit pakket aan maatregelen geven we bewoners meer regie en kunnen we ongewenste verschillen oplossen, zoals eerder al afgesproken voor Opwierde in de gemeente Appingedam en de Zandplatenbuurt Zuid in Delfzijl.»?
Deze uitspraak heeft geen verband met de algemene subsidie voor verduurzaming en woningverbetering. De uitspraak heeft betrekking op de maatwerkafspraken die gemaakt zijn voor de eigenaren in Blok B.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat iedereen die de subsidie heeft aangevraagd, deze gewoon zal ontvangen? Op welke termijn gaat dit gebeuren?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 zal ik er voor zorgen dat voor degenen die een volledige aanvraag hebben gedaan op de dag van overschrijding van het subsidieplafond dit jaar hun aanvraag in behandeling wordt genomen.
Deelt u de mening dat iedereen die er recht op heeft, deze subsidie moet kunnen krijgen?
Zoals opgenomen is in eerdergenoemde correspondentie met uw Kamer is de subsidieregeling niet iets waar alle eigenaren «recht op hebben» zoals bij het vergoeden van schade door waardedaling of fysieke schade het geval is. De subsidie heeft als doel om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied en hiermee impuls te geven aan het toekomstperspectief van inwoners, sectoren en de algehele economische structuur van de Regio. De subsidie stimuleert eigenaren om verbeteringen aan hun gebouw te plegen om het wooncomfort te verhogen. De subsidie is dan ook niet vrijblijvend, de eigenaar moet een prijsopgave indienen bij de aanvraag en vervolgens deze investeringen plegen.
Aangezien alleen een eerste ronde met € 75 mln. heeft plaatsgevonden, kan er nog geen inschatting gemaakt worden over de uitputting van het totale budget van € 300 mln. Gegeven het grote aantal aanvragen bij de eerste tranche, heb ik uw Kamer in mijn brief van 27 september jl. (kenmerk 2021-0000493418) laten weten dat in het belang om aan bewoners snel duidelijkheid te bieden, het budget van de tranches 2022 en 2023 zal worden samengevoegd. Conform de aangenomen motie van de Leden Nijboer en De Vries zal ik in 2022 tijdig de benutting van het budget in kaart brengen.
De situatie van Jezidische slachtoffers |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de precaire situatie van de Jezidische slachtoffers en in het bijzonder vrouwen die kinderen hebben gekregen van hun IS-verkrachters?1
IS heeft zich schuldig gemaakt aan vreselijke misdrijven tegen allerlei groepen, waaronder de Jezidi’s. Het kabinet is van mening dat IS hoogstwaarschijnlijk genocide heeft gepleegd jegens de Jezidi’s. De misdaden tegen de Jezidi’s hebben diepe en blijvende sporen nagelaten in de Jezidi-gemeenschap, m.n. vrouwen en kinderen. De situatie van de Jezidi-gemeenschap blijft zorgelijk. Het kabinet is zich bewust van de voortdurende problematiek en blijft zich inzetten voor de bescherming van kwetsbare minderheden.
Deelt u de mening dat er iets aan dit onrecht moet gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland zet zich sterk in voor de strijd tegen straffeloosheid in de regio. De slachtoffers van IS hebben recht op gerechtigheid, genoegdoening en waarheid. Nederland richt zich op de ondersteuning van Jezidi-slachtoffers, onder andere door een door Nederland gesteund programma van Norwegian People’s Aid en de nauwe samenwerking met de bewijzenbank UNITAD. Daarnaast wordt de situatie van Jezidi’s regelmatig in bilateraal en multilateraal verband opgebracht. Bij die gesprekken komt uiteraard ook aan de orde hoe de Jezidi-gemeenschap en de betrokken organisaties het beste ondersteund kunnen worden.
Klopt het dat landen zoals Duitsland, Frankrijk en Canada asielprogramma’s hebben voor Jezidische slachtoffers? Bent u bereid om een Nederlands asielprogramma te maken voor Jezidische slachtoffers en in het bijzonder voor kinderen van vrouwen die verkracht zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De term asielprogramma is geen eenduidige term binnen het Nederlandse migratiebeleid. Voor de beantwoording van deze vraag neem ik aan dat gedoeld wordt op een programma van gerichte hervestiging. Hervestiging naar Nederland vindt plaats op voordracht van de UNHCR en ziet op vluchtelingen (die zich per definitie buiten hun herkomstland bevinden). De UNCHR toetst of er sprake is van vluchtelingschap. Vervolgens selecteert UNHCR vanuit de totale vluchtelingenpopulatie personen die vanwege individuele kwetsbaarheden vallen binnen de zeven voordrachtcategorieën (o.a. legal and/or physical protection needs, survivors of violence and torture, lack of foreseeable alternative durable solutions) en in aanmerking komen om te worden voorgedragen voor hervestiging. Jezidische slachtoffers en in het bijzonder kinderen van vrouwen die zijn verkracht, kunnen binnen meerdere van deze categorieën vallen. UNHCR beoordeelt daarnaast ook welk hervestigingsland, gelet op de individuele omstandigheden, het meest aangewezen is om een persoon aan voor te dragen. Nederland hecht er aan om de keuze over het voordragen van individuele dossierhervestiging over te laten aan de UNHCR, aangezien de UNHCR vanuit haar positie het beste in staat is te bepalen voor welke personen hervestiging het meest noodzakelijk en passend is. Ook Duitsland, Frankrijk en Canada voeren hervestiging uit via de UNHCR.
Naast het hervestigingbeleid kennen Duitsland, Frankrijk en Canada ook tijdelijke humanitaire toelatingsprogramma’s waarmee de landen humanitaire visa hebben verleend aan Jezidi’s en kinderen van Jezidi’s in Irak. Duitsland heeft met het Baden-Württemberg programma 1.000 Jezidi vrouwen ontvangen.2 Frankrijk heeft middels een soortgelijk programma 103 gezinnen, bestaande uit voornamelijk Jezidi vrouwen en hun kinderen, overgebracht vanuit Irak naar Frankrijk.3 Canada heeft in totaal 1.149 Jezidi vrouwen uit Irak naar Canada overgebracht.4
Anders dan Duitsland, Frankrijk en Canada, kent Nederland geen beleid van humanitaire toelatingsprogramma’s en het verstrekken van humanitaire visa met als doel om in Nederland asiel te kunnen aanvragen.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de motie-Van Toorenburg c.s. over de beoordeling van asielaanvragen van Jezidi’s?2
Jezidi’s, afkomstig uit centraal-Irak, die in Nederland om bescherming hebben gevraagd, zijn aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Naar aanleiding van onder andere de motie-Van Toorenburg is de uitvoeringspraktijk ten aanzien van Jezidi’s aangepast. Daarbij merk ik volledigheidshalve op dat het landgebonden beleid Irak op dat moment niet onmiddellijk is aangepast. Dit is alsnog gebeurd middels publicatie van WBV 2021/1. Jezidi’s kunnen met beperkte indicaties aannemelijk maken dat er vrees is voor ernstige schade. De IND weegt bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de vrees de grootschalige en ernstige mensenrechtenschendingen, waarvan de Jezidi minderheid in Irak het slachtoffer is geworden van de zijde van IS vanaf 2014. Daarnaast neemt de IND de algemene kwetsbare situatie waarin deze groep ook verkeert sinds het verdrijven van IS gedurende de afgelopen jaren mee bij de beoordeling. In het geval van Jezidi’s die afkomstig zijn uit centraal-Irak en voorafgaand aan hun komst naar Nederland in de Koerdistan Autonome Regio (KAR) hebben verbleven, wordt de KAR niet als gebruikelijke regio van herkomst tegengeworpen, nu is gebleken dat zij het aldaar bovengemiddeld zwaar hebben. Ook wordt de KAR niet als binnenlands beschermingsalternatief tegengeworpen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het rondetafelgesprek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Justitie en Veiligheid over de Jezidi’s van 27 oktober a.s.?
Ondanks de inspanningen om deze vragen voorafgaand aan het rondetafelgesprek te beantwoorden is dit niet gelukt.
De hoge belasting op de energierekening |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Helft van je energierekening is belasting»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat uw belastingterreur er mede de oorzaak van is dat de energieprijzen de pan uitrijzen?
De energierekening bestaat uit drie componenten: de leveringstarieven, de nettarieven en de belastingen op energie. Op dit moment zien we een stijging van de leveringstarieven, de commerciële prijzen voor energie. Het kabinet heeft geen directe invloed op de leveringstarieven.
Wel heeft het kabinet directe invloed op de belastingen op energie. Om tegemoet te komen voor de stijgende energierekening op de korte termijn als gevolg van de hoge gasprijzen doet het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. Het kabinet verhoogt ten eerste in 2022 incidenteel de belastingvermindering met 230 euro (inclusief btw).
Ten tweede wordt in de energiebelasting in 2022 incidenteel het tarief op de eerste schijf elektriciteit verlaagd. Dit staat voor een huishouden met een gemiddeld verbruik ongeveer gelijk aan een verlaging van 200 euro (inclusief btw). Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt dus in totaal een tegemoetkoming van ongeveer 430 euro (inclusief btw) ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan 2022. Voor meer informatie over dit besluit verwijs ik u naar de Kamerbrief (Kamerstuk 2021Z18173).
Bent u bekend met het feit dat 550.000 mensen al lijden door energiearmoede en dat 3,8 miljoen huishoudens in Nederland potentieel ook in de problemen kunnen komen? Zo ja, hoe gaat u dat voorkomen?
Het kabinet wil dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Het kabinet monitort de energierekening nauwgezet, hiertoe heeft het kabinet het CBS en het PBL gevraagd jaarlijks een update van de energierekening te publiceren. TNO heeft recent in samenwerking met het CBS een onderzoeksrapport uitgebracht waarin energiearmoede in Nederland in kaart is gebracht. waarin niet alleen naar de betaalbaarheid van de energierekening wordt gekeken maar ook de kwaliteit van de woningen en in welke mate bewoners (financieel) in staat zijn deze te verduurzamen.
Het onderzoek van TNO bevestigt het beeld dat het verduurzamen van woningen zowel kan leiden tot een lagere energierekening, meer comfort en minder gezondheidsklachten voor huishoudens als dat het resulteert in klimaatwinst. Het kabinet vindt het daarom van belang hier stappen in te blijven zetten. Om huishoudens te helpen bij het verduurzamen van hun woning heeft het kabinet bijvoorbeeld het Nationaal Warmtefonds opgericht en worden subsidies voor eigenaar-bewoners (ISDE) en VvE’s (SEEH) beschikbaar gesteld. Ook heeft het kabinet bij de Miljoenennota cumulatief 514 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de start van een Nationaal Isolatieprogramma voor huur- en koopwoningen. Aanvullend stelt het kabinet 150 miljoen euro extra beschikbaar om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slecht geïsoleerde woning via de gemeenten te helpen met de verduurzaming van hun (huur)woning.
Het kabinet deelt de zorgen rondom de hogere energieprijzen en monitort de situatie nauwgezet. Om op de korte termijn tegemoet te komen voor de stijgende energierekening als gevolg van de hoge gasprijzen heeft het kabinet besloten tot incidentele aanpassingen in de energiebelasting (Kamerstuk 2021Z18173). Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt daarom in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de mening dat de hoogte van belasting op energie een politieke keuze is, een keuze die steeds meer mensen de energiearmoede indrijft en totaal onaanvaardbaar is? Zo ja, wilt u de belasting op energie subiet verlagen, onder andere door de Opslag Duurzame Energie (ODE) te schrappen en de btw voorlopig naar 6 procent te verlagen? Graag een toelichting.
Zoals hierboven al aangegeven heeft het kabinet besloten om huishoudens op de korte termijn tegemoet te komen voor de stijgende energierekening als gevolg van de hoge gasprijzen door een aantal incidentele aanpassingen in de energiebelasting (Kamerstuk 2021Z18173). Door deze aanpassingen zal een huishouden met een gemiddeld verbruik in totaal een tegemoetkoming van ongeveer 430 euro (inclusief btw) ontvangen ten opzichte van waarvan uit is gegaan bij het Belastingplan 2022.