De jachtakte van prinses Amalia voor het beheer van het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amalia: Ik ben geboren binnen een leven en dat heb ik geaccepteerd»?1
Ja, dit bericht is me bekend.
Is het waar dat prinses Amalia haar jachtakte heeft behaald? Zo nee, is ze voornemens haar jachtakte te halen?
Nee. Prinses Amalia heeft niet een jachtakte, maar een jachtdiploma gehaald. De jachtakte kan vanaf de 18de verjaardag worden aangevraagd wanneer men aan de vereisten voldoet (artikel 3.28 Wnb). Eén van deze vereisten is het hebben behaald van het wettelijk erkende jachtexamen. Het is mij niet bekend of prinses Amalia ook voornemens is een jachtakte aan te vragen wanneer zij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Is het juist dat de jachtakte niet behaald kan worden voorafgaand aan de 18e verjaardag? Zo ja, is er voor prinses Amalia een uitzondering gemaakt, indien ze haar jachtakte heeft behaald? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt. Prinses Amalia heeft het jachtdiploma gehaald, niet de jachtakte. De minimumleeftijd voor het behalen van de wettelijk erkende jachtexamens is 16 jaar.
Indien voor de prinses een uitzondering is gemaakt op de geldende wettelijke voorwaarden, op welke uitzonderingsgronden is dit besluit dan gebaseerd?
Er is geen uitzondering gemaakt.
Is het waar dat prinses Amalia van mening is dat een bezitter van een jachtakte meer weet van de natuur dan een boswachter? Zo nee, op welke wijze heeft ze zich dan uitgelaten over dit onderwerp?2
Zij is geen bezitter van een jachtakte, maar van een jachtdiploma. Het behalen van het jachtdiploma is een intensief proces, waarna men geacht wordt een uitgebreide kennis te hebben van de diersoorten die bejaagd, bestreden en/of beheerd mogen worden en de leefomgeving van deze diersoorten. Met de uitspraak dat men dan meer weet dan een boswachter wordt in spreektaal tot uitdrukking gebracht dat het examen geen sinecure is.
Kunt u aangeven hoe lang de opleiding tot boswachter duurt en wat de opleidingseisen zijn, inclusief vooropleiding?
De opleidingseisen voor boswachters zijn MBO niveau 3 Bos- en Natuurbeheer of MBO niveau 4 Bos- en Natuurbeheer. Beide vooropleidingen duren drie jaar. Eenmaal in dienst als boswachter wordt de vooropleiding permanent aangevuld met diverse vaktrainingen, afhankelijk van de werkzaamheden. Te denken valt aan trainingen op het gebied van beheer, ecologie of omgaan met vrijwilligers.
Kunt u aangeven wat de opleidingsduur van een jachtakte in de regel is en hoe lang in het geval van prinses Amalia? Zijn er vooropleidingseisen?
Er is geen vastgestelde opleidingsduur voor het behalen van het jachtexamen. De kandidaten voor het jachtexamen volgen de cursus Jacht en Faunabeheer ter voorbereiding op het wettelijk erkende examen, dat wordt afgenomen door de Stichting Jachtexamens. De exameneisen zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming (art 3.28), het Besluit natuurbescherming (art 3.18 art 3.9–3.11) en de Regeling natuurbescherming (art 3.9–3.11). Er zijn geen verplichte vooropleidingseisen.
Ik kan geen uitspaak doen over individuele examens.
Deelt u de mening dat het diffamerend is in de richting van boswachters als een jachtaktehouder met een staatsrechtelijke voorbeeldfunctie beweert dat jachtaktehouders meer van de natuur weten dan boswachters? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het behalen van het jachtdiploma is een intensief proces, waarna men geacht wordt een uitgebreide kennis te hebben van de ecologie. Met de uitspraak dat men dan meer weet dan een boswachter wordt in spreektaal tot uitdrukking gebracht dat het examen geen sinecure is.
Klopt het dat prinses Amalia haar jachtakte heeft behaald omdat de Koning heeft aangegeven dit van belang te vinden, omdat prinses Amalia «later het Kroondomein» zal overnemen? Zo ja, klopt het dat het beheer van het Kroondomein niet direct in handen van de Koning ligt, noch van prinses Amalia zal komen? Zo ja, deelt u het inzicht dat prinses Amalia voor het aansturen van het beheer van het Kroondomein geen jachtakte nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Nee, prinses Amalia heeft niet een jachtakte, maar het jachtdiploma gehaald. In het boek wordt inderdaad gesteld dat de Koning heeft gezegd het van belang te vinden dat de kroonprinses zich voorbereidt op het op termijn overnemen van het Kroondomein. De verantwoordelijkheid voor het beheer van het Kroondomein is aan de Kroondrager, die dit in de dagelijkse praktijk aan de rentmeester van Kroondomein het Loo toevertrouwt. Voor het aansturen van het beheer van het Kroondomein is een jachtakte niet noodzakelijk. Het oordeel of een jachtakte om andere redenen noodzakelijk of wenselijk is, is aan de Kroondrager en de kroonprinses.
Is er enig verband tussen de voorgenomen aanvraag tot subsidie voor het Kroondomein en de opmerking van prinses Amalia dat ze haar jachtakte is gaan halen op verzoek van de Koning en het feit dat ze op termijn «het Kroondomein zal gaan overnemen» en «niet zomaar een beetje kan gaan jagen»? Zo nee, ziet u een verband tussen het behalen van een jachtakte door de kroonprinses en beheer van het Kroondomein? Zo ja, welk?
Nee, er is geen verband tussen de subsidieaanvraag en de jachtakte en evenmin tussen de jachtakte en het beheer van het Kroondomein. Voor het beheer van het Kroondomein is het bezit van een jachtakte geen wettelijk vereiste. Het oordeel of een jachtakte om andere redenen noodzakelijk of wenselijk is, is aan de Kroondrager en de kroonprinses.
Kunt u deze vraag één voor één beantwoorden voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Ja.
Energieleverancier Enstroga dat omvalt door de hoge gasprijs |
|
Joris Thijssen (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ook energieleverancier Enstroga valt om door hoge gasprijs»?1
Vindt u het ook zorgwekkend dat er opnieuw een energieleverancier omvalt, waardoor tientallen huishoudens met stijgende energieprijzen te maken krijgen?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer huishoudens te maken krijgen met faillissement van hun energieleverancier, zowel wat betreft de onzekerheid die hen dit geeft ten aanzien van de energielevering als ten aanzien van de onzekerheid over eventuele financiële gevolgen. De uitzonderlijke situatie op de gasmarkt met de hoge prijzen levert onzekerheid op omdat huishoudens en ondernemers zich zorgen maken of de prijzen blijven stijgen en of ze hun energierekening nog kunnen betalen. Het kabinet erkent deze zorgen en heeft daarom besloten om dit jaar, eenmalig, de energiebelastingen aan te passen om een lastenverlichting te realiseren. Dit helpt afnemers wiens leverancier is weggevallen en nu hogere prijzen moeten gaan betalen op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening.
Ik heb in de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) uiteengezet waarom een gerichte aanpak van compensatie vanwege de grote verschillen in de gevolgen voor specifieke huishoudens op korte termijn niet mogelijk was. Dat geldt niet alleen in het geval van Welkom Energie, maar ook in het geval van Enstroga.
Ook in het geval van Enstroga zou individuele compensatie zeer ingewikkeld zijn en veel tijd kosten, met als gevolg dat ook de klanten van Enstroga maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Dat is niet in het belang van de consument en juist daarom heeft het kabinet gekozen voor de generieke en snelle ingreep op de energierekening door het verlagen van de belastingen voor iedereen.
De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari 2022 in. De energieleveranciers hebben aangeboden deze verlaging al te verwerken in de voorschotten van de resterende maanden van dit jaar. Daarmee wordt uiteraard niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, ook niet voor de klanten die gedwongen moeten overstappen wegens faillissement van Enstroga, maar het is wel een substantiële compensatie.
Verder heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Voor informatie over het aangaan en opzeggen van contracten kunnen consumenten terecht bij ACM Consuwijzer. Met de recente verhoging van de energieprijzen ziet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de informatiebehoefte van consumenten veranderen. Daarom geeft de ACM onder andere via het loket van ACM ConsuWijzer meer voorlichting over leveringszekerheid en de rechten die consumenten hebben bij het aangaan en opzeggen van hun contract, ook in geval hun leverancier is weggevallen vanwege een faillissement. Verder geldt wettelijk geregeld is dat, ingeval de ACM de leveringsvergunning van een energieleverancier intrekt, bijvoorbeeld wegens faillissement, de consument niet zonder stroom of gas komt te zitten.
Bent u het eens dat deze mensen geholpen dienen te worden? Welke steun kunt u bieden aan de getroffen consumenten en bedrijven voor wie er geen energieleverancier meer is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent bereid om in samenspraak met andere energiebedrijven deze consumenten en bedrijven te helpen met het vinden van een gelijkwaardig alternatief of in ieder geval er voor te zorgen dat consumenten gecompenseerd worden vanwege de hogere flexibelere tarieven die zij nu moeten gaan betalen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook dat de gehele sector zou moeten bijdragen, net zoals bijvoorbeeld het waarborgfonds in de reisbranche, om consumenten te beschermen?
Een waarborgfonds heeft voordelen en nadelen. Het belangrijkste voordeel van een waarborgfonds is dat consumenten zekerheid hebben dat zij voorschotten terugkrijgen die zij aan hun energieleveranciers hebben betaald die failliet gaan. Naast dit voordeel zie ik ook de volgende risico’s en bezwaren.
Allereerst de hoge kosten. Het fonds moet van grote omvang zijn als het alle financiële gevolgen van huishoudens bij het omvallen van ook grote leveranciers zou moeten dekken. De vraag is dan ook door wie dit fonds financieel gevuld zou moeten worden. Indien het fonds wordt gefinancierd door de sector, is het onvermijdelijk dat die kosten uiteindelijk worden neergelegd bij de huishoudens en de energierekening nog verder zal stijgen. Een garantie is niet gratis.
Ten tweede kan er risicoverplaatsing optreden. Als het fonds alleen door de sector wordt gefinancierd, draagt de gehele sector het financiële risico van commerciële partijen die risicovol gedrag vertonen op de markt. Hierdoor worden betrouwbare energieleveranciers als het ware «beboet» voor faillissementen van energieleveranciers die risicovol gedrag vertonen dan wel hebben vertoond. Dit kan er toe leiden dat energieleveranciers die risicovol gedrag vertonen, risicovol gedrag blijven vertonen, omdat zij zelf de negatieve gevolgen niet zullen ondervinden.
Aan een waarborgfonds kleven dus niet alleen voordelen, maar ook de nodige risico’s en negatieve gevolgen voor consumenten en de sector. Niettemin vind ik het van belang dat het kabinet blijft zoeken naar mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Bij deze zoektocht neem ik de vraag mee of er een uitvoerbare en doelmatige uitwerking van een fonds mogelijk is. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om zo’n waarborgfonds met de sector te bespreken en hen aan te sporen zo’n waarborgfonds te realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er bij u meer energieleveranciers bekend die op dit moment op omvallen staan vanwege de hoge gasprijs?
De ACM kan vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid van gegevens geen informatie verstrekken of er meer energieleveranciers in de acute financiële problemen verkeren. Wanneer zij daadwerkelijk over moet gaan tot intrekking van de vergunning van een leverancier, neemt zij hiertoe een besluit dat zij openbaar maakt. Het meest recente intrekkingsbesluit dateert van 2 december jl., en betreft het intrekken van de vergunning van energieleverancier Kleinverbruik Energie der Nederlanden (KEN; bekend onder de handelsnaam Anode Energie.2 Op 8 december jl. is de vergunning ingetrokken van SEPA met circa 20.000 klanten.
Bent u bereid de gehele sector door te lichten om zo te voorkomen dat nog meer energieleveranciers gaan omvallen?
De ACM is toezichthouder voor gedragingen van marktpartijen en maakt zich onder meer sterk voor een goed werkende energiemarkt voor consumenten en bedrijven. De ACM let erop of alle marktdeelnemers zich houden aan de regels voor concurrentie en marktwerking. Bij haar toezichtsrol controleert de ACM of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, en kijkt daarbij een jaar vooruit. Deze rol oefent zij uit als zelfstandig bestuursorgaan waarmee de onafhankelijkheid wettelijk geborgd is. Ik kan dan ook geen opdracht geven aan de ACM om de op de energiemarkt betrokken partijen «door te lichten». Het is aan de ACM om als onafhankelijke toezichthouder onderzoek te doen naar het functioneren van de energiemarkt en de gedragingen van energieleveranciers in dat verband. Wel werk ik, zoals ik heb aangegeven in de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) aan een aangescherpt wettelijk kader voor het toezicht door de ACM en scherpere eisen aan energieleveranciers. Dit is opgenomen in het voorstel voor een nieuwe Energiewet, welk wetsvoorstel momenteel voorligt bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en zal na advisering door de Raad van State in 2022 naar uw Kamer worden gestuurd.
In aanvulling hierop nog het volgende. Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave voor alle leveranciers en voor het systeem van Nederland. We zien dat meerdere energieleveranciers failliet zijn gegaan en dat dit grote nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de markt ben ik in gesprek met ACM en leveranciers om te kijken of het wettelijk kader voor toezicht van ACM robuust genoeg is. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik wil onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om hier nadere eisen aan te stellen en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Daarbij moet ook onderzocht worden wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, Ik zal dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat consumenten beschermd worden en zij niet opnieuw de dupe worden dat nog meer energiebedrijven gaan omvallen?
De energiebedrijven zijn in Nederland actief op een vrije markt, waarin zij onderling met elkaar concurreren. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toetreding- en uittreding van energiebedrijven, waarbij de uittreding onder meer kan worden veroorzaakt door een faillissement. Bij het opstellen van de nieuwe Energiewet is gekeken op welke wijze strengere eisen gesteld kunnen worden aan leveranciers en op welke wijze het handhavingsinstrumentarium kan worden uitgebreid. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het (financiële) toezicht op en eisen aan energieleveranciers worden verscherpt. Bij de uitwerking van de aangescherpte eisen en toezichtmogelijkheden zoals beschreven in vraag 7, is het belang van consumentenbescherming primair. De aangescherpte eisen zorgen ervoor dat consumenten worden beleverd door leveranciers die aan strengere eisen zijn onderworpen en die ook gedurende de looptijd van de leveringsvergunning aan meer verplichtingen moeten voldoen. Hiermee wordt de consument beter beschermd.
Naar aanleiding van de faillissementen dit jaar en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten, vind ik het belangrijk om nader te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen, zoals aangekondigd bij het antwoord op vraag 8. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren.
Kunt u aangeven wanneer u antwoord geeft op de door ons eerder gestelde vragen over energiebedrijf loost klanten vanwege hoge gasprijs?2
De beantwoording is op 25 november 2021 aan de Kamer gezonden.4
Werksfeer en problemen bij de verkeersleiding van ProRail. |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de verziekte werksfeer bij de verkeersleiders van ProRail?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat ProRail erkent dat er sprake is van onvrede en onrust onder verkeersleiders van ProRail.
Bent u van mening dat de arbeidsvoorwaarden voor verkeersleiders voldoende aansluiten bij de cruciale rol die zij vervullen in de instandhouding van de spoorinfrastructuur? Zo nee, wat gaat u doen om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren? Zo ja, waarom lukt het niet om nieuwe medewerkers aan te trekken?
Vanuit mijn rol als aandeelhouder vraag ik in het algemeen aandacht voor het strategische personeelsbeleid. De salariëring en arbeidsomstandigheden van personeel zijn onderdeel van dat gesprek. ProRail heeft overigens begin november besloten de bestaande groep verkeersleiders een tijdelijke compensatietoeslag te geven als blijk van erkenning en waardering voor de extra inzet en flexibiliteit. In 2020 heeft ProRail de medewerkers van de verkeersleiding een eenmalige toeslag gegeven voor hun inzet tijdens de Coronapandemie. ProRail gaat daarnaast onderzoeken hoe de toekomstige invulling van de functie van treindienstleider en verkeersleider zich gaat ontwikkelen (o.a. de functiewaardering) en hoe dit past als onderdeel van een integraal loopbaanpad. ProRail gaat dit vormgeven in gesprek met de medezeggenschap en de vakbonden. Het aantrekken van voldoende medewerkers is overigens niet alleen afhankelijk van de arbeidsvoorwaarden, maar ook van de mate waarin mensen bekend zijn met het beroep en het aantal opleidingsplaatsen, zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om persoonlijk in te grijpen bij ProRail en er zorg voor te dragen dat de problemen bij de verkeersleiding niet in 2023 pas opgelost zijn, maar veel eerder? Zo nee, waarom niet?
Ik heb intensief contact met ProRail over de situatie en de mogelijke oplossingen voor de ontstane problematiek. Er zijn diverse maatregelen die op korte en (middel)lange termijn moeten bijdragen aan structurele oplossing van het probleem en de borging van de verbeterde situatie. Alle maatregelen moeten eraan bijdragen dat de problematiek de komende weken en maanden minder acuut wordt, maar daarmee is het risico op het ontstaan van niet in te vullen roosterplaatsen niet meteen opgeheven. Er zijn momenteel ca. 60 vacatures en het duurt ca. 8 maanden om mensen op te leiden (dat is een maand korter dan eerder het geval was). Niet iedereen die de opleiding volgt slaagt voor de opleiding (al is het slagingspercentage inmiddels wel gestegen van 50% naar 70%). Door natuurlijk verloop zullen ook steeds nieuwe vacatures ontstaan, die ook weer opgevuld moeten worden. Hoopgevend is dat de opleidingsklassen tot en met februari 2022 vol zitten dankzij de extra inzet van ProRail op werving. Bovendien is het ProRail gelukt om het aantal geplande opleidingsplaatsen in 2022 verder te verhogen naar 140 (was 106 in 2021). Het opleiden van voldoende nieuwe mensen is een proces van lange adem en zal volgens ProRail tot medio 2023 duren. Tot die tijd kunnen verstoringen zich, zeker op korte termijn, blijven voordoen. Er vindt nu een externe toets op de maatregelen plaats.
Beseft u dat door deze berichtgeving het voor potentiële medewerkers niet aantrekkelijker wordt om voor ProRail te gaan werken? Wat gaat u doen om van ProRail een aantrekkelijker werkgever te maken?
De berichtgeving is inderdaad niet positief, maar zorgt tegelijkertijd voor veel meer bewustwording over het bestaan van dit belangrijke en mooie werk. In november heeft ProRail een piek aan bezoekers op de vacature pagina’s gehad. De problemen bij verkeersleiding zijn al langer bekend. Daarom heeft ProRail al eerder verschillende maatregelen genomen om het tekort bij verkeersleiding tegen te gaan. Dit richt zich op het vergroten van de instroom van nieuw personeel en op het verbeteren arbeidsverhoudingen en medewerkerstevredenheid om huidige personeel te behouden.
Voor instroom van nieuwe mensen geldt:
Voor behoud van mensen geldt:
Waarom is de continuïteit van onze spoorinfrastructuur afhankelijk van de beschikbaarheid van verkeersleiders? Bent u het eens met de stelling dat de dienstverlening op onze spoorinfrastructuur niet onderbroken mag worden zodra er een personeelstekort is? Zo nee, waarom niet?
Treindienstleiders zijn nodig voor de veilige uitvoering van het spoorvervoer in Nederland. Als een roosterdienst echt niet kan worden opgevuld, dan leidt dit ertoe dat lokaal op een of enkele lijnen een tijd geen treinen kunnen rijden, omdat anders de veiligheid niet kan worden geborgd. Zowel ProRail als ik vinden het ontstaan van dergelijke situaties erg vervelend, daarom wordt er ook hard aan gewerkt om de kans van optreden van zo’n situatie zo snel mogelijk te verminderen.
Kunt u verklaren waarom de uitval van treindiensten naar aanleiding van het tekort aan verkeersleiders vooral in het oosten van Nederland plaatsvindt?
De problematiek is momenteel het grootst op de verkeersleidingspost Utrecht, waar onder andere een aantal baanvakken in het midden en oosten van Nederland worden bediend. Treindienstleiders zijn opgeleid voor specifieke baanvakken en kunnen elkaar niet zomaar op ieder baanvak vervangen. Als een dienst van een treindienstleider niet ingevuld kan worden, heeft dit dus gevolgen voor specifieke trajecten over die baanvakken. Het is helaas vaak het geval geweest dat diensten van treindienstleiders op trajecten tussen Utrecht-Arnhem en op de Valleilijn niet ingevuld konden worden. Boven op alle landelijke maatregelen neemt ProRail extra maatregelen voor de post Utrecht, waaronder een extra pool bestaande uit medewerkers van andere posten die tijdelijk fulltime bijspringen op post Utrecht.
Het bericht ‘Dure betalingsregeling van Infomedics maakt de tandarts onbetaalbaar’ |
|
Hülya Kat (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het RTL-bericht «Dure betalingsregeling van Infomedics maakt de tandarts onbetaalbaar» van 13 november 2021?1
Ja.
Wat vindt u van «factoring» waarbij zowel de tandarts als de patiënt een bedrag betalen aan het facturenbureau?
Bij factoring draagt een ondernemer (in dit geval de tandarts) de facturatie en het debiteurenrisico over aan een gespecialiseerd bedrijf, de factoringmaatschappij. In ruil voor een vergoeding aan dit bedrijf ontvangt de ondernemer direct zijn geld.
De patiënt betaalt incassokosten als de factuur te laat wordt betaald. In die situatie gelden de procedure en de incassokosten, zoals opgenomen in de Wet Incassokosten. In de onderhavige casus kan een iemand ook direct kiezen voor een betalingsregeling. Hiervoor rekent Infomedics servicekosten.
Het staat een ondernemer, en dus ook een tandarts, vrij om gebruik te maken van deze dienstverlening. De voordelen ervan worden ook genoemd in de kabinetsbrief van 25 november 2019.2 Schuldeisers hebben er baat bij dat vorderingen door geregistreerde incassodienstverleners op een economische renderende wijze worden verhandeld en dat deze op een innovatieve, doelmatige en klantvriendelijke wijze worden geïnd. Zo geeft de mogelijkheid om vorderingen (gedeeltelijk) te verkopen een zorgverlener de gelegenheid zich volledig te richten op zijn of haar werk in de zorg en kan dus efficiënt zijn.
Voor wat betreft de kosten voor de patiënt is het goed om te noemen dat het een doel is van dit kabinet om incassokosten zoveel mogelijk te voorkomen en snel te acteren bij beginnende betalingsachterstanden. Dat doet het kabinet samen met gemeenten, publieke en private (incasso)partijen.
Bent u het ermee eens dat de in rekening gebrachte kosten een behoorlijke extra last kunnen zijn voor mensen met een kleine portemonnee?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat er extra kosten in rekening worden gebracht bij een betalingsregeling voor noodzakelijke zorguitgaven, zoals de tandarts?
Ja, ik ben het ermee eens dat excessieve (incasso)kosten voor mensen met een kleine portemonnee dienen te worden voorkomen. Tegelijk bestaat het dilemma waar de operationele kosten voor deze dienstverlening dan moeten vallen. Het is daarom zoeken naar een balans en mogelijkheden om deze kosten zoveel mogelijk te voorkomen.
Infomedics, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) en de NVVK hebben laten weten dat zij ieder vanuit hun eigen rol willen meedenken over concrete en uitvoerbare oplossingen in het belang van de financieel kwetsbare patiënt. De betrokken departementen gaan hierover met deze partijen in gesprek.
Bent u het ermee eens dat hier geen sprake is van reguliere incassokosten, omdat het niet gaat om mensen die te laat of niet betalen?
Ja, in beginsel betreft dit inderdaad geen reguliere incassokosten. Dat zijn redelijke kosten die schuldeisers in rekening mogen brengen zonder een gerechtelijke procedure als mensen niet of te laat betalen.
Uit de casus maak ik op dat Infomedics ervoor kiest om niet af te wachten of mensen (op tijd) de factuur in een keer zullen betalen en de kosten die zij daarvoor maximaal in rekening mogen brengen – te weten 40 euro – aanwendt ter dekking van operationele kosten voor het aanbieden en uitvoeren van een betalingsregeling. Mensen krijgen de mogelijkheid om de factuur in maximaal 8 delen te betalen, waarbij per termijn € 5,– servicekosten wordt gerekend.
Infomedics laat weten dat bij een betalingsachterstand de procedure en kosten, zoals opgenomen in de Wet Incassokosten, worden gevolgd, en in dat geval de servicekosten komen te vervallen.
Bent u van mening dat deze zorgverleners ook gebruik zouden moeten maken van het solidariteitsbeginsel, zoals gebruikelijk is bij zorgverzekeraars?
Zorgverzekeraars hebben de keuze gemaakt om geen kosten in rekening te brengen aan hun klanten voor het treffen van een betalingsregeling. Dit kost zorgverzekeraars extra geld aan beheerskosten, maar daar staan weer extra inkomsten tegenover, omdat klanten in de gelegenheid worden gesteld om makkelijker aan hun financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Het incassopercentage is dus hoger. Private partijen maken daarin hun eigen afweging op basis van de kosten die zij maken (deze kosten kunnen verschillen), de mate waarin de kosten kunnen worden doorgerekend aan andere klanten. Daarnaast maken private partijen een keuze hoe zij willen omgaan met sociaal incasseren.
In het kader van de Brede Schuldenaanpak heeft dit kabinet schuldeisers gestimuleerd om individueel en samen, net als bij toepassing van het solidariteitsbeginsel, te werken aan een incassobeleid dat meer rekening houdt met financieel kwetsbare mensen. Ook Infomedics heeft laten weten haar incassobeleid op dit punt te willen herbezien.
Zijn er bij u meer praktijken in de zorg bekend waarbij kosten van facturering, niet zijnde incassokosten, worden doorberekend aan klanten?
Ik heb geen zicht op het dienstenaanbod van dit soort bedrijven.
Bent u van mening dat de doorverkoop van facturen of schulden een «moral hazard» met zich mee kan brengen?
Er is een duidelijke algemene regeling inzake de overdracht van vorderingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) opgenomen. Het kabinet heeft in een brief van november 2019 aangegeven het doorverkopen van private vorderingen niet tegen te willen gaan. Dat zou betekenen dat bedrijven die niet de tijd en de expertise hebben om (soms moeilijk te innen) vorderingen te incasseren, geen vorderingen meer kunnen verkopen aan een incassobedrijf (dat de vorderingen vervolgens int voor zichzelf).3 De kern van het probleem ligt hier niet in het doorverkopen zelf, maar in de handelwijze van een deel van de incassobranche. Met het wetsvoorstel Wet Kwaliteit Incassodienstverlening4 dat momenteel ter behandeling in Uw Kamer ligt, wordt de incassobranche gereguleerd. Het wetsvoorstel stelt kwaliteitsnormen aan de incassodienstverlening inclusief de dienstverlening die gericht is op de inning van opgekochte vorderingen. Ook gaat een registratieplicht voor incassodienstverleners gelden en worden zij onderworpen aan toezicht.
Wat zijn de voor- en nadelen van een verbod op het in rekening brengen van kosten bij een betalingsregeling voor noodzakelijke zorguitgaven?
Het in beeld brengen van de voor- en nadelen van een verbod op het in rekening brengen van kosten bij een betalingsregeling voor noodzakelijke zorguitgaven, vraagt om een zorgvuldige analyse. Ik acht een dergelijke analyse niet aan de orde, omdat dit kabinet geen verbod overweegt. Het kabinet heeft wel als doel gesteld om incassokosten zoveel mogelijk te voorkomen en snel te acteren bij beginnende betalingsachterstanden. Dat doet het kabinet samen met gemeenten, publieke en private (incasso)partijen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Armoede- en Schulden van 15 december 2021?
Ja.
Dat een Amerikaanse spion Booking.com heeft gehackt en dit niet is gemeld |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat gedupeerde klanten van Booking.com, wiens gegevens zijn gestolen, op de hoogte gebracht hadden moeten worden van dit datalek?1
Of een datalek moet worden gemeld, hangt af van het wettelijke kader. Volgens de berichtgeving speelde het datalek zich af in 2016 en zou daarmee onder de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) vallen.
Per 1 januari 2016 is de meldplicht datalekken, zoals volgt uit artikel 34a Wbp, van kracht geworden. Op grond van lid 2 van dit artikel is een verantwoordelijke verplicht om de betrokkenen bij een inbreuk op de beveiliging op de hoogte te brengen, wanneer de inbreuk waarschijnlijk ongunstige gevolgen zal hebben voor hun persoonlijke levenssfeer. Artikel 43 Wbp biedt een overzicht van de uitzonderingen op deze verplichting. De Wbp is op 25 mei 2018 komen te vervallen. Op deze datum is de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in werking getreden.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft laten weten over dit specifieke geval geen verdere informatie te kunnen geven. Het is niet aan mij om over het in de vraag genoemde mogelijke datalek een oordeel te geven, nu dit bij uitstek toekomt aan de toezichthouder.
Waarom heeft de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) de Autoriteit Persoonsgegevens niet op de hoogte gesteld, als zij hebben geholpen de hacker te vinden?
Ik kan in het openbaar niet ingaan op concrete vragen over het handelen van de AIVD.
Hoe vaak hebben Amerikaanse autoriteiten geprobeerd om bedrijven te hacken die gevestigd zijn in Nederland?
De AIVD en de MIVD stellen een onderzoek in indien aanwijzingen bestaan dat Nederlandse of in Nederland gevestigde bedrijven zijn gehackt door statelijke actoren. Over het actuele kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Is de AIVD volgens u voldoende toegerust om dit soort spionage tegen te gaan?
De genoemde berichtgeving geeft onvoldoende duidelijkheid of in deze casus sprake is geweest van spionage. In het algemeen geldt dat de AIVD Nederland beschermt door (ongeziene) dreigingen tegen de nationale veiligheid te onderzoeken. Dat geldt onder meer voor digitale spionage. Als de AIVD dreigingen ontdekt binnen of buiten Nederland, waarschuwt de dienst (overheids-)partners die daartegen kunnen optreden.
In hoeverre staat Booking.com onder verscherpt toezicht nu zij vaker datalekken niet hebben gemeld?
Desgevraagd heeft de AP laten weten op dit moment nog niets te kunnen zeggen over eventuele vervolgstappen met betrekking tot de veronderstelde inbreuk op de beveiliging bij Booking.com
De onveilige situatie in Georgië voor asielzoekers met een LHBTI-achtergrond |
|
Christine Teunissen (PvdD), Jasper van Dijk , Suzanne Kröger (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het asieldossier van mevrouw **1?
Ja.
Herinnert u zich de beantwoording van eerder gestelde schriftelijke vragen aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over het afblazen van een Pride optocht in Georgië na de bestorming van een kantoor voor Lesbiennes, Homoseksuelen, Biseksuelen, Transgenders en Interseksuelen (LHBTI) in Tbilisi2?
Ja.
Wat is uw inschatting van de huidige veiligheidssituatie voor LHBTI-ers in Georgië? Kunt u aangeven of nog steeds sprake is van het door het US State Department geconstateerde aanhoudende en systematische anti-LHBTI-geweld, onderdrukking, misbruik, intolerantie en discriminatie3?
Op 6 mei 2021 jl.4 informeerde ik uw Kamer over de uitkomst van de herbeoordeling van Georgië als veilig land van herkomst. Ik gaf aan de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst voort te zetten, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan, en opnieuw met verhoogde aandacht voor de mogelijkheid dat de situatie anders kan zijn voor LHBTI. De herbeoordeling is gebaseerd op informatie van verschillende bronnen, waaronder het US State Department. Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat de situatie sinds deze laatste herbeoordeling wezenlijk is gewijzigd.
Hoe heeft het kabinet precies vormgegeven aan de toegezegde verhoogde aandacht voor de mogelijkheid dat Georgië voor LHBTI-ers niet als veilig land van herkomst moet worden beschouwd? Wat houdt deze verhoogde aandacht in de praktijk gedurende de behandeling en beoordeling van de asielaanvraag in? Welke juridische terminologie (vgl. bijvoorbeeld de in het landenbeleid vigerende aanduidingen voor kwetsbare minderheden e.d.) verbindt u zo beschouwd aan de situatie waarin de Georgische LHBTI-ers bevinden? Is deze verhoogde aandacht op dit moment nog voldoende ter bescherming van deze specifieke groep? Zo ja, waarom wel?
In algemene zin geldt dat elke asielaanvraag op individuele gronden wordt beoordeeld en dat daarbij rekening wordt gehouden met de specifieke positie en het individuele relaas van de asielzoeker. Zowel in de asielprocedure als in het beleid wordt expliciet verhoogde aandacht gevraagd voor de situatie van LHBTI-asielzoekers. Binnen de context van veilige landen van herkomst, betekent «verhoogde aandacht» dat de IND in die gevallen extra alert is op de mogelijkheid dat de aanwijzing van een veilig land van herkomst in het individuele geval niet kan worden tegengeworpen en een zaak daarom mogelijk niet in de versnelde procedure in spoor 2, maar in de standaard algemene (of verlengde) asielprocedure in spoor 4 behandeld dient te worden. Het is dan nog steeds aan betrokkene om aannemelijk te maken dat in zijn geval het land niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Aan de term «verhoogde aandacht» zijn geen verdere kwalificaties verbonden. Ik ben van mening dat het voorgaande voldoende waarborgen biedt om asielaanvragen van LHBTI uit Georgië op zorgvuldige wijze te beoordelen.
Bent u bereid, bijvoorbeeld in navolging van Duitsland, Georgië niet langer als veilig land van herkomst voor LHBTI-ers te beschouwen en deze groep asielbescherming te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In mijn antwoorden op vraag 3 en 4 heb ik toegelicht dat naar mijn mening het huidige beleid volstaat.
Bent u bereid de vreemdelingendetentie van mevrouw (zie vraag4 op te heffen en haar asielverzoek, in het licht bezien van de zorgelijke situatie van LHBTI-ers in Georgië, opnieuw te beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op individuele zaken. Er is in algemene zin geen aanleiding om uitzettingen (van LHBTI) naar Georgië stop te zetten, zoals blijkt uit bovenstaande beantwoording van de vragen.
Bent u bereid in afwachting van de beantwoording van deze vragen af te zien van onomkeerbare beslissingen zoals daadwerkelijke uitzetting van deze mevrouw en voor mensen in vergelijkbare omstandigheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Mondkapjeszwendel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Lek in onderzoek mondkapjesdeal Van Lienden: «Anoniem persoon heeft boekje»»1, «Advocaat Plasman doet aangifte tegen Van Lienden»2 en «Gerrit van de Burg over aangifte Van Lienden: wij gaan hem serieus bekijken»3?
Ja.
Deelt u de mening dat het verschaffen van opheldering over de verdwenen 28 miljoen euro belastinggeld als gevolg van de mondkapjesdeal met Van Lienden c.s. veel te lang duurt? Deelt u daarbij de mening dat dit een slecht signaal is naar de hardwerkende belastingbetaler?
Net als uw Kamer wil ik op de kortst mogelijke termijn helderheid krijgen over de uitkomsten van het onderzoek. In mijn brieven op 15 september jl.4 en 25 oktober jl.5 heb ik aangegeven dat ik het ten zeerste betreur dat de eerdergenoemde opleverdata uit de brief van 18 juni jl.6 niet haalbaar blijken. Daarbij heb ik u in de brief van 25 oktober jl. geïnformeerd dat als de resultaten van het eerste deel van het onderzoek – de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie (HA) / Relief Goods Alliance B.V. (RGA) – nog niet in het eerste kwartaal van 2022 definitief zijn, ik uiterlijk aan het einde van dat kwartaal met u de stand van zaken van dat moment deel. Het is uiteraard het streven om in dat tijdvak de resultaten van het eerste deelonderzoek te hebben. Dit rapport zal dan spoedig met uw Kamer worden gedeeld.
Waarom loopt het onderzoek naar de mondkapjeszwendel zoveel vertraging op? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
In mijn brieven van 15 september jl., 25 oktober jl. en in beantwoording van Kamervragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 3 november jl.7 heb ik toegelicht waarom het onderzoek meer tijd kost dan verwacht. Het gaat hier om elementen zoals het eigenaarschap van de data van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) en de overdracht van de data naar het onderzoeksbureau die zorgvuldig dient te geschieden en te voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving (waaronder de privacywetgeving). Partijen die gevraagd worden data over te dragen, dienen deze te toetsen aan de privacywetgeving op onder meer de proportionaliteit en de subsidiariteit, voordat de data kunnen worden gedeeld. Het gaat dus om een complex datalandschap met een omvangrijke hoeveelheid data. In mijn brief van 25 oktober jl. gaf ik ter illustratie aan dat bijvoorbeeld de data die het onderzoeksbureau van het Ministerie van VWS gaat betrekken een aanzienlijk aantal mailboxen, netwerkschijven, datasystemen en chatberichten betreft. Bij het filteren van deze data gaat het om miljoenen documenten om tot een voor het onderzoek relevante dataset te komen.
Het Ministerie van VWS kan als verwerkersverantwoordelijke data van het LCH delen met het onderzoeksbureau. Hiermee wordt een deel van de eerdergenoemde complexiteit aangaande de data van het LCH opgelost. Naast het complexe datalandschap is het onderzoeksbureau afhankelijk van de planning en bereidwilligheid van betrokkenen bij het onderzoek. Zo kost een zorgvuldig proces van hoor- en wederhoor – dat essentieel is bij een feitenonderzoek als deze – ook tijd.
Hoeveel vertraging gaat het lek in het onderzoek naar de mondkapjesdeal Van Lienden opleveren? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
In mijn brief van 24 november jl.8 heb ik toegelicht dat het onderzoek door het onderzoeksbureau gecontinueerd kan worden vanwege de toezeggingen die het onderzoeksbureau heeft gedaan over een zorgvuldige afhandeling van het incident en het vervolg van het onderzoek. Ik vertrouw erop dat hiermee voldoende waarborgen zijn gesteld om het onderzoek te vervolgen. Naar verwachting van het onderzoeksbureau is het incident niet van invloed op de verwachte opleverdata van de onderzoeksresultaten zoals genoemd in mijn brief van 25 oktober jl.
Bent u bekend met het feit dat de voorzitter van het College van procureurs-generaal over de aangifte Van Lienden heeft gesteld: «wij gaan hem serieus bekijken»? Bent u eveneens bekend met het feit dat u over de aangifte heeft gesteld te snappen dat dat gebeurt, want er zijn heel veel mensen die «borrelen van woede, van frustratie»? Heeft u, met inachtneming van de vorige twee vragen de bereidheid het Openbaar Ministerie (OM) te (laten) verzoeken een onderzoek te starten naar de mondkapjeszwendel? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de voorzitter van het College van procureurs-generaal over de aangifte Van Lienden. Daarnaast begrijp ik de maatschappelijke verontwaardiging over deze overeenkomst met RGA heel goed. Het is belangrijk dat de feiten naar voren komen. Daarom laat ik onafhankelijk onderzoek doen naar de overeenkomst met RGA.
De voorzitter van het College van procureurs-generaal heeft in het genoemde interview aangegeven elke aangifte serieus te nemen en de aangifte van de heer Plasman – als deze aangifte binnen is – goed te bekijken. Zoals de voorzitter van het College van procureurs-generaal tevens heeft gesteld in het genoemde interview, stelt het Openbaar Ministerie (OM) eerst een onderzoek in om de vraag te beantwoorden of een strafbaar feit bewezen kan worden. Het is niet aan mij om een extra verzoek in te dienen voor een onderzoek, nu het OM heeft aangegeven de aangifte serieus te bekijken.
Wat vindt u als aandeelhouder van het feit dat luchtvaartmaatschappij KLM ten onrechte is aangevoerd als partner van de Hulptroepen Alliantie en dat naam en logo zijn misbruikt bij misleidende informatie? Welke stappen gaat u als aandeelhouder tegen deze misleiding ondernemen? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
De stichting Hulptroepen Alliantie (HA) is verantwoordelijk voor de informatie die zij gebruikt in haar uitingen. Indien er sprake is van onterecht gebruik van bepaalde informatie dan is het aan een betreffende partij zelf – in dit geval luchtvaartmaatschappij KLM (KLM) – om stappen te ondernemen richting HA en niet aan de aandeelhouders – in dit geval de Staat als aandeelhouder van KLM.
Belemmeringen die spelen bij opkoopregelingen in het kader van de stikstofaanpak |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Is het juist dat bij het vanuit de rijksoverheid beschikbare budget voor aankoop van agrarische bedrijven middels de provinciale opkoopregeling de beperkingen gelden van een 2-mol grens en het zogenoemde beroepsverbod?
Voor het aankopen van veehouderijvestigingen met de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden (Staatscourant nr. 57568, 3 november 2020), ook wel genoemd de maatregel gerichte opkoop, komen inderdaad alleen vestigingen in aanmerking met een stikstofdepositie van ten minste 2 mol stikstof per hectare per jaar. Gelet op de doelstelling om met de aankopen een maximale verbetering voor stikstofgevoelige natuurgebieden te bewerkstelligen, alsmede om een aantal nevendoelen te realiseren, ligt het in de rede de beschikbare middelen zo in te zetten dat de gerealiseerde reductie aan stikstofdepositie zo groot mogelijk is. Met deze drempelwaarde wordt bewerkstelligd dat alleen de veehouderijvestigingen met een relatief hoge stikstofdepositie in aanmerking komen voor aankoop.
Een andere voorwaarde voor deelname is dat de provincie in het kader van de aankoop met de veehouder overeenkomt dat deze niet elders in Nederland een veehouderij vestigt of overneemt. Deze zogenaamde «stoppersverklaring» is nodig om te borgen dat de ondernemer niet elders als veehouder doorgaat en daar nieuwe stikstofemissies en andere milieubelastende stoffen ontstaan. Dat ondergraaft de beleidsinspanningen om de stikstofuitstoot omlaag te brengen en zou tevens het effect van de aankopen verkleinen. De borging dat de ondernemer ook echt gaat stoppen is tevens van belang om de stikstofopbrengst van de aankoop te kunnen registreren en in te zetten voor verbetering van de natuur en maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw, infrastructuur en het legaliseren van PAS-melders.
Klopt het dat deze beperkingen er in de provincie Zuid-Holland voor zorgen dat het beschikbare budget vanuit het Rijk van 6 miljoen euro niet besteed zal worden, omdat boeren die nabij kwetsbare natuur gevestigd zijn niet de boeren zijn die mogelijk willen stoppen met hun bedrijf en de boeren die wel willen stoppen zich op andere locaties bevinden en tevens niet voldoende uitstoten om in aanmerking te komen voor de opkoopregeling?
Provincies zijn momenteel bezig met de uitvoering van de regeling. Op basis van de periodieke voortgangsrapportages die door de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) worden opgesteld en op basis van navraag bij de provincie Zuid-Holland is inderdaad de verwachting dat de middelen die aan de provincie Zuid-Holland ter beschikking zijn gesteld maar voor een deel besteed zullen worden. De provincie Zuid-Holland heeft de boeren die in aanmerking komen voor de regeling gericht benaderd en daaruit blijkt dat er geen tot weinig interesse is om te stoppen. De reden is dat de uit overwegingen van doelmatig besteden van overheidsmiddelen de regeling zich richt op piekbelasters.
Bent u bekend met het feit dat de boeren die zich in Zuid-Holland nabij kwetsbare natuur bevinden veelal boeren zijn die door willen met hun bedrijf, maar wel open staan voor verplaatsing of voor een andere soort bedrijfsvoering?
Ja, ik ben bekend met dergelijke wensen van boeren.
Klopt het dat de opkoopregelingen die de provincies voorhanden hebben momenteel niet voorzien in dergelijke oplossingen en dat verplaatsing van boerenbedrijven naar een andere locatie dan in de nabijheid van kwetsbare natuur daardoor niet van de grond komt?
Het is juist dat de huidige MGO daarin niet voorziet. Momenteel wordt, op basis van de periodieke voortgangsrapportages en een tussentijdse evaluatie van de 1e tranche van de MGO, de invulling van de 2e tranche voorbereid. In lijn met de door de Kamer aangenomen motie van de leden De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk 35 600, nr. 45) wordt daarbij verkend op welke wijze het verplaatsen van een bedrijf mogelijk gemaakt kan worden onder de voorwaarde dat een bestaand bedrijf met dierrechten wordt overgenomen en dat er substantiële emissiereductie plaatsvindt.
Deelt u de constatering dat de beschikbare financiering vanuit het Rijk momenteel niet gericht is op maatwerk en daarmee niet aansluit bij de gewenste gebiedsgerichte aanpak? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze constatering niet. De maatregel gerichte opkoop wordt uitgevoerd door provincies. Daar is bewust voor gekozen. Het zijn de provincies die het gebied kennen en hun boeren kennen. Het zijn de provincies die de opgave in kaart brengen en in een gebiedsproces keuzes maken. Opkoop is daarbij een van de opties om als instrument in te zetten. Uit de periodieke voortgangrapportages en uit mijn gesprekken met de provincies blijkt wel dat een aantal voorwaarden van de regeling de speelruimte in de praktijk beperkt. De lessen die we daaruit trekken en de ervaringen die momenteel worden opgedaan met de uitvoering van de 1e tranche worden meegenomen in de vormgeving van de vervolgtranches. Dit is mede de reden geweest de regeling in tranches op te delen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om te komen tot beleid dat meer gericht is op een integrale gebiedsgerichte aanpak en dat daarbij ook opkoopregelingen nodig zijn die passen bij een dergelijke aanpak en daar de ruimte voor geven?
Ja, deze mening deel ik. Met de structurele aanpak stikstof is daar inmiddels de basis voor gelegd.
Tegelijkertijd onderkent het kabinet de urgentie dat er aanvullende stappen nodig zijn. Naast de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, staat Nederland ook voor een aantal andere belangrijke opgaven, bijvoorbeeld op het gebied van de klimaat (klimaatakkoord) en waterkwaliteit (Kaderrichtlijn Water). De inzet en bijbehorende maatregelen hiervoor, zoals bijvoorbeeld opkoopregelingen, hangen daarbij nauw met elkaar samen. Het is aan een nieuw kabinet om de koers voor een versterking van de aanpak te bepalen.
Welke mogelijkheden ziet u tot het verruimen van de mogelijkheden tot aankoop of verplaatsing van deze boerenbedrijven? Hoe zou een dergelijk breed inzetbare regeling met ruimte voor maatwerk die maatregelen als verplaatsen, extensiveren, innoveren en herstructureren van bedrijfsvoeringen in zicht brengt er volgens u uit moeten zien?
Zoals aangegeven bij vraag 4 verken ik met de MGO-2 hoe verplaatsing/bedrijfsovername onder voorwaarden mogelijk te maken is. Ik beschouw belangrijke noodzakelijke ontwikkelingen als verplaatsen, innoveren, extensiveren en het aanpassen van bedrijven voor kringlooplandbouw niet als onderdeel van één regeling; dat maakt de uitvoering van een dergelijke regeling zeer complex. Opkoop is één van de instrumenten in een breder palet aan instrumentarium. Het verder doorontwikkelingen van diverse instrumenten in een brede gebiedsgerichte aanpak is aan een nieuw kabinet.
Bent u bereid om met de provincie Zuid-Holland in overleg te treden om samen met de betrokken partijen in de regio een dergelijk breed inzetbare regeling te onderzoeken aan de hand van een concreet gebiedsgericht project in deze provincie, waarbij wordt gekeken welke mogelijkheden de provincie en de betrokken regio hebben om te komen tot ruimte voor maatwerk?
Ja, daartoe ben ik bereid. Het uitwerken van de vervolgaanpak stikstof doe ik in nauw overleg met de provincies. De wet stikstofreductie en natuurverbetering schrijft voor dat provincies uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de wet met gebiedsplannen komen waarin maatregelen zijn opgenomen ten behoeve van het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitats. Deze gebiedsplannen, en ook een concrete casus, lenen zich er goed voor om samen met de betrokken partijen in de regio tot een samenhangende aanpak te komen en te onderzoeken op welke manier de diverse maatregelen in samenhang ingezet kunnen worden. Intussen werk ik aan de MGO-2 in overleg met de provincies.
Het artikel ‘Injectie van afvalwater in Rossum wordt over twee weken hervat’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Injectie van afvalwater in Rossum wordt over twee weken hervat»?1
Ja, dit bericht ken ik.
Wanneer is de metalen injectieput Rossum 7 voor het laatst in zijn geheel geïnspecteerd?
NAM heeft aangegeven dat zij begin november 2021 de put ROW-07 heeft onderzocht. Men is nu de gegevens aan het analyseren. Zodra dit gereed is zal NAM de gegevens delen met SodM.
De injectieputten in Twente, inclusief put ROW-7, worden op verschillende manieren door het jaar heen geïnspecteerd. De vereiste inspecties, de frequenties en onderzoeken zijn vastgelegd in het document «Waterinjectie Management Plan 2018»2. Deze activiteiten worden uitgevoerd door NAM en de resultaten worden ter beoordeling voorgelegd aan SodM. In tabel 2 van het «Waterinjectie Management Plan 2018» worden de vereiste inspecties en onderzoeken genoemd.
In de technische evaluatie die NAM conform de vergunningen elke zes jaar moet uitvoeren, worden de verschillende putmetingen samengevat en met elkaar vergeleken. In 2020 heeft NAM deze evaluatie uitgevoerd voor de putten TUB-07, TUB-10, ROW-07 en ROW-09. Het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) heeft dit rapport op volledigheid en inhoud getoetst en heeft geconcludeerd dat NAM alle in de vergunning genoemde inspectie- en testprogramma’s volgens plan heeft uitgevoerd. SodM ondersteunt ook de conclusie van NAM dat de uitgevoerde metingen geen aanleiding geven om te twijfelen aan de integriteit van deze putten. SodM heeft haar beoordeling3 gepubliceerd.
Had deze put wel in gebruik genomen mogen worden als gevolg van het ontoegankelijk zijn van de put voor onderzoeksapparatuur?
De aanname dat put ROW-7 ontoegankelijk was voor onderzoeksapparatuur is niet juist. De binnenbuis van put ROW-07 is enkel te smal voor het gebruikelijke instrument waarmee het onderste gedeelte van de put (ter hoogte van het reservoir) normaliter wordt onderzocht. Om deze reden heeft SodM er destijds mee ingestemd om dit op een alternatieve wijze te onderzoeken aan de hand van elektromagnetische metingen. Het hiervoor benodigde instrument past wel in de put. NAM heeft de onderzoeken uitgevoerd zoals afgesproken en SodM ziet hierop toe.
Is het gebruikelijk dat het cementen omhulsel na aanleg nooit wordt geïnspecteerd? Zo nee, hoe heeft dat bij Rossum 7 kunnen gebeuren? Welke lessen worden hieruit geleerd?
Zoals aangegeven in mijn brief van 20 augustus 20214 is de cementatie van put ROW-07 bij aanleg in 1976/1977 gecontroleerd en voldeed op dat moment aan de gestelde eisen. De resultaten daarvan zijn te vinden op het Nederlandse Olie- en Gasportaal5. Onderzoek naar de cementering is geen onderdeel van de reguliere putinspecties6 van de waterinjectieputten in Twente. Dergelijke inspecties worden alleen uitgevoerd als daar aanleiding toe is of als de put bijvoorbeeld voor werkzaamheden van de binnenbuis is ontdaan.
Als gevolg van de gebeurtenissen rond put ROW-2 heeft de toezichthouder NAM gevraagd om de injectie in put ROW-7 te stoppen en de putintegriteit ter hoogte van het reservoir nader te onderzoeken. De injectie in put ROW-07 mag pas weer worden opgestart nadat deze extra metingen zijn uitgevoerd en SodM het onderzoek en het aanvullend onderzoek naar de toedracht van het de scheur in de buitenbuis van ROW-02 heeft beoordeeld en ook vastgesteld dat de put veilig in gebruik kan worden genomen. Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken zal SodM beoordelen in hoeverre onderzoeken en frequentie daarvan naar de toekomst toe zullen moeten worden aangepast.
Is overwogen de injectie van vervuild water in Rossum 7 stil te leggen tijdens de ingrijpende putwerkzaamheden begin dit jaar aan de naastgelegen put Rossum 2, waarvan al voor de werkzaamheden bekend was dat deze vervormingen, vernauwingen en beschadigingen vertoonde?
Tijdens de in december 2019 gestarte werkzaamheden op de locatie ROW-02 werd er geen water geïnjecteerd in de putten ROW-02 en ROW-07. De werkzaamheden betroffen het vervangen van de bovengrondse leidingen waarmee het injectiewater wordt aangevoerd. NAM heeft in deze periode verschillende putinspecties uitgevoerd op basis waarvan het vermoeden is ontstaan dat de binnenbuis van put ROW-02 niet meer integer was. NAM heeft dit aan SodM gemeld en heeft daarna besloten om de voorbereidingen voor de reparatie van put ROW-02 te starten. Omdat er voor ROW-07 geen aanleiding was om te twijfelen aan de integriteit van de binnen- en of de buitenbuis, is de waterinjectie in put ROW-07 in september 2020 weer opgestart.
Tijdens de voorbereidende werkzaamheden voor het vervangen van de binnenbuis van put ROW-02, bleek niet de binnenbuis, maar de buitenbuis haar integriteit verloren te hebben. Dit heeft NAM in februari 2021 direct gemeld aan SodM. Na het eerste onderzoek (mei 2021) van NAM naar de oorzaak en mogelijke implicaties van deze beschadiging was SodM niet overtuigd dat de injectie in ROW-07 niet beïnvloed zou kunnen zijn door dit incident. SodM heeft NAM daarom uit voorzorg opgedragen om de injectie in ROW-07 stil te leggen en de integriteit van de put te onderzoeken.
Waren de economische belangen in deze afweging leidend om Rossum 7 in gebruik te houden? Zo nee, waarom is niet meegenomen in de afweging om de oliewinning te verminderen?
NAM beschikt over vergunningen voor de oliewinning en de waterinjectie. Bij het verlenen van de vergunningen is geoordeeld dat deze activiteiten veilig kunnen worden uitgevoerd, zolang dit wordt gedaan conform de in de vergunning gestelde voorwaarden. In dat kader kan NAM besluiten om een put in bedrijf te houden of juist te sluiten. Dit geldt ook voor het op- dan wel afschalen van de olieproductie in Schoonebeek. Zolang NAM binnen de in de vergunning gestelde voorwaarden opereert, betreft het een eigen afweging. SodM is bevoegd om een put te sluiten als er met betrekking tot veiligheid en of het milieu daartoe redenen zijn. SodM kijkt daarbij niet naar economische belangen. Zie het antwoord op vraag 5 waarom put ROW-07 in eerste instantie in gebruik kon blijven.
In de week van 29 november 2021 zal NAM de oliewinning en de waterinjectie weer opstarten. Deze lagen enkele weken stil vanwege regulier onderhoud. SodM heeft instemming7 verleend om de hiervoor benodigde transportleidingen voor het productiewater weer in gebruik te nemen. Voor de waterinjectie zal put ROW-07 nog niet worden ingezet.
Hoe wordt er, sinds het verscherpt toezicht door het Staatstoezicht op de Mijnen, toezicht gehouden op het uitvoeren van de metingen aan de horizontale en verticale leidingen, en het verwerken van de resultaten naar conclusies en hoe verschilt dat in vergelijking met het normale toezicht door het Staatstoezicht op de Mijnen?
Verscherpt toezicht betekent ook dat er meer aandacht wordt besteed aan bewoners in de directe omgeving van de installaties. SodM treedt hiertoe in overleg met de direct omwonenden van de waterinjectie, zodat zij hun vragen en zorgen op een laagdrempelige wijze kunnen delen. De toezichthouder publiceert op haar website8 de bevindingen en de uitkomsten van de verschillende inspecties.
Alle activiteiten van NAM rondom de injectie van water afkomstig van de oliewinning in Schoonebeek staan sinds 21 juni 2021 onder verscherpt toezicht. SodM houdt intensief toezicht op het tijdig realiseren van de vereiste verbeteringen, volgt de vereiste onderzoeken nauwgezet en toetst ook de voortgang ervan. SodM beoordeelt ook de opzet van specifieke onderzoeken en kan NAM opdragen om dit aan te passen. Ook beoordeelt de toezichthouder de uitkomsten van de onderzoeken en kan onafhankelijke experts vragen om de resultaten te beoordelen. Tot slot voert SodM extra en ook onverwachte inspecties uit. Pas als SodM ervan overtuigd is dat NAM de risico’s van waterinjectie in de diepe ondergrond afdoende beheerst, zal het verscherpt toezicht worden beëindigd.
Welke uitkomsten van het putonderzoek zijn er nodig om de injectie in Rossum 7 te hervatten? Wat was er bij de toezichthouder en de Nederlandse Aardolie Maatschappij bekend over de kwaliteit van deze put? Kunt u hiervan een beknopt overzicht geven?
Zoals aangeven in de brief van SodM aan NAM van 21 juni 20219 zal de stillegging van put ROW-07 ten minste duren totdat:
NAM brengt op dit moment de staat van put ROW-07 in Kaart en zal deze gegevens aan SodM geven. De toezichthouder zal daarna deze gegevens beoordelen en haar conclusies bekend maken. Op dit moment kan SodM hierop niet vooruitlopen.
Wordt het zojuist uitgevoerde putonderzoek onderzoek herhaald wanneer er twijfels zijn bij het nu uitgevoerde onderzoek door de Nederlandse Aardolie Maatschappij?
Op dit moment is NAM nog bezig met het onderzoek naar het incident bij put ROW-02. Conform de Mijnbouwwet is de vergunninghouder verantwoordelijk voor het uitvoeren van onderzoeken die nodig zijn om de activiteit te laten plaatsvinden, of om aan de toezichthouder te laten zien dat dit veilig gebeurt. De mijnbouwondernemingen besteden dit onderzoek normaliter uit aan onderzoeksbureaus die hierin gespecialiseerd zijn.
SodM beoordeelt als onafhankelijk toezichthouder de onderzoeken. SodM heeft daar voldoende expertise voor in huis, maar kan ook gebruik maken van internationale wetenschappelijke expertise. Tevens bestaat de mogelijkheid om de onderzoeken te laten reviewen door een derde partij.
Als de resultaten van metingen of onderzoeken niet overtuigend of mogelijk multi-interpretabel zijn, dan zal SodM de onderneming verplichten om de meting te herhalen, of een andere methode toe te passen. Pas als SodM overtuigd is van de uitkomsten van onderzoeken, krijgen ondernemingen toestemming om verdere activiteiten te ontplooien.
Bent u bereid het onderzoek naar afvalwaterput Schoonebeek 447 openbaar te maken wanneer dat gereed is?
SodM is op dit moment bezig met de beoordeling van dit onderzoek. SodM is voornemens om de beoordeling daarna openbaar te maken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Groningen op 29 november 2021?
Ik heb uw Kamer per brief op 25 november 2021 geïnformeerd dat dit helaas niet mogelijk was.
Het besluit van Israël om zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties als terroristisch aan te merken |
|
Kati Piri (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
de Th. Bruijn , Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van een Israëlische veiligheidsfunctionaris, dat Israël zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties als terreurorganisaties heeft aangemerkt «om hun fondsenwerving te belemmeren»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat deze classificaties (mede) tot doel hebben om internationale donoren te intimideren en hen te bewegen hun financiering voor deze organisaties te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet erkent dat het Israëlische besluit verstrekkende gevolgen heeft voor de ngo’s in kwestie. Het plaatsen van een organisatie op de nationale terrorismelijst is een zeer ingrijpend besluit dat enkel op zwaarwegende gronden genomen zou moeten worden. De zes organisaties in kwestie vormen een belangrijk onderdeel van het Palestijnse maatschappelijk middenveld. Nederland neemt de kwestie zeer serieus, en zal de situatie nauwgezet en in samenspraak met gelijkgestemde landen blijven volgen.
Deelt u de mening van Michelle Bachelet2, de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, dat de classificaties berusten op «extreem vage of niet-onderbouwde gronden» en dat «antiterrorismewetgeving niet mag worden toegepast op legitiem mensenrechten- en humanitair werk»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil niet vooruitlopen op de betrouwbaarheid van de informatie op basis waarvan het Israëlische besluit rond de zes ngo’s is genomen. Deze informatie is niet openbaar. Nederland heeft in bilaterale contacten en via de EU opgeroepen deze informatie te delen, ook met de betrokken ngo’s. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland, via de daarvoor geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen.
Heeft u, gezien uw eerdere uitspraak: «gezien de ernst van de beschuldiging en de mogelijke gevolgen als iemand of een organisatie beschuldigd wordt van steun aan terrorisme, hecht het ministerie groot belang aan onderbouwing van een eventuele beschuldiging met bewijs dat inzichtelijk is voor de beschuldigde en zijn of haar advocaten en getoetst wordt door een rechter3», enig concreet en betrouwbaar bewijs ontvangen voor de aantijging dat de zes geclassificeerde NGOs «een netwerk vormen van organisaties die undercover op internationaal niveau actief zijn namens het PFLP» en dat zij fungeren als «centrale inkomstenbron» voor het PFLP?4
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de formele reden die de Israëlische autoriteiten aanvoeren voor de classificatie van de gerenommeerde Palestijnse mensenrechtenorganisatie Al-Haq, te weten dat Al-Haq «namens het PFLP betrokken is bij het in internationaal verband bevorderen van stappen tegen Israël»?5
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft u geen publieke stellingname na de classificaties afgegeven, waarin zorgen over deze ontwikkeling worden geuit, zoals andere Europese landen dat wel hebben gedaan?
Ja, daar heeft het kabinet kennis van genomen. Het kabinet heeft in mondelinge (begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken) en schriftelijke correspondentie met de Kamer (zie bijvoorbeeld antwoorden op de Kamervragen van de leden Klink en Van der Lee d.d. 17 november 2021, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 739 en nr. 737) een duidelijk standpunt ingenomen, waarin te kennen werd gegeven dat Nederland graag inzage wil van Israël in de informatie die ten grondslag heeft gelegen aan het besluit om de ngo’s op een terrorismelijst te plaatsen. Hierin werd tevens het belang onderstreept van het maatschappelijk middenveld in zowel de Palestijnse gebieden als Israël, gezien de belangrijke rol die zij spelen bij het levensvatbaar houden van de twee-statenoplossing.
Heeft u kennis genomen van de stellingname van Anniken Huitfeldt, de Noorse Minister van Buitenlandse Zaken: «Als er onvoldoende documentatie is om de aantijgingen te staven, zullen wij vragen dat de beslissing wordt teruggedraaid»?6 Deelt u dit standpunt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn de classificaties, uitgevaardigd door het Israëlische Ministerie van Defensie, voor u aanleiding zijn om kritisch te reflecteren op de Nederlands-Israëlische defensiesamenwerking, waarvoor Nederland, zes dagen voor de classificaties, een nieuwe overeenkomst met Israël heeft gesloten?7 Zo nee, waarom niet?
De classificaties zijn geen aanleiding om de defensiesamenwerking met Israël te herzien. De Nederlandse defensiesamenwerking met Israël vindt plaats op basis van staand kabinetsbeleid. Deze samenwerking draagt bij aan de versterking en innovatie van de Nederlandse krijgsmacht. Activiteiten zijn vooral gericht op kennisuitwisseling, waarbij er ook gebruik gemaakt kan worden van elkaars trainings- en oefenfaciliteiten.
Het bericht ‘Ook energieleverancier Enstroga valt om door hoge gasprijs’ |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de afgelopen maand meerdere energiemaatschappijen failliet zijn gegaan? Kunt u inventariseren bij de energiemaatschappijen hoeveel klanten hierdoor worden geraakt en daarnaast wat dit (financieel) voor hen betekent?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Uit navraag bij ACM is gebleken dat bij de drie faillissementen in oktober en november2 het om circa 91.100 klanten gaat. Op 2 december jl. is de vergunning ingetrokken van energieleverancier Kleinverbruik Energie der Nederlanden (KEN; bekend onder de handelsnaam Anode Energie), daarbij gaat het om circa 14.000 klanten3. Op 8 december jl. is de vergunning ingetrokken van SEPA met circa 20.000 klanten.
Het is op voorhand moeilijk om te bepalen wat de financiële impact is voor de klanten van energieleveranciers die failliet zijn gegaan. Deze impact wordt namelijk bepaald door de individuele situatie, zoals tarieven, voorwaarden en verbruik.
Waar kunnen de klanten van de omgevallen energiemaatschappij terecht? Op welke manier worden zij door de overheid geholpen en beschermd?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer consumenten worden geconfronteerd met het faillissement van hun huidige energieleverancier waardoor zij te maken krijgen met hoge(re) voorschotbedragen.
Consumenten worden beschermd om ervoor te zorgen dat ze niet zonder gas of elektriciteit komen te zitten. Deze bescherming van consumenten als hun leverancier omvalt, is wettelijk geborgd via de Besluiten leveringszekerheid.
De klanten van de failliete energieleverancier Enstroga zijn na intrekking van de leveringsvergunning door ACM verdeeld over de andere energieleveranciers en kregen een nieuw contract van de leverancier waar ze zijn ingedeeld. Door de gestegen prijzen kan het zijn dat de nieuwe klanten te maken hebben gekregen met hoge(re) voorschotbedragen. In de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) heb ik uiteengezet waarom de precieze omvang van de hogere kosten voor de consumenten van een failliete energieleverancier verschilt per individuele klant en waarom deze niet algemeen vast te stellen is.
De verlaging van de belastingen op de energierekening die het kabinet recent heeft aangekondigd, helpt de gedupeerden van Enstroga Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening. De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari 2022 in, de energieleveranciers hebben toegezegd deze verlaging al door te berekenen in de voorschotten die deze nieuwe klanten betalen. Daarmee wordt uiteraard niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, ook niet voor de klanten van Enstroga, maar het is wel een substantiële compensatie.
Ook heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Gedupeerden kunnen terecht bij ACM Consuwijzer voor onafhankelijke informatie over de rechten van consumenten. Met de recente verhoging van de energieprijzen ziet ACM de informatiebehoefte van consumenten veranderen. Daarom geeft de zij onder andere via het loket van ACM ConsuWijzer meer voorlichting over leveringszekerheid en de rechten die consumenten hebben bij het wegvallen van hun leverancier, en het aangaan en opzeggen van hun (nieuwe) contract.
Wat doet het kabinet om de klanten die moeten overstappen naar een andere energieleverancier bij te staan in het krijgen van een redelijk contract? Hoe waarborgt het kabinet dit?
Een energiecontract is een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de afnemer en de energieleverancier. Dit betekent dat een energieleverancier een aanbod doet en de afnemer dit aanbod kan aanvaarden. De regels van het Burgerlijk Wetboek zijn hierop van toepassing. Het kabinet is geen contractspartij.
Wél geldt op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet dat de energieleverancier redelijke voorwaarden en tarieven dient te hanteren.4 Daarnaast worden consumenten op grond van het Burgerlijk Wetboek beschermd tegen onredelijk bezwarende bedingen. Dit betekent dat energieleveranciers géén algemene voorwaarden mogen hanteren die in strijd zijn met de wet.5
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, geeft ACM onder andere via het loket van ACM ConsuWijzer meer voorlichting over leveringszekerheid en de rechten die consumenten hebben bij het wegvallen van hun leverancier, en het aangaan en opzeggen van hun (nieuwe) contract.
Bent u op de hoogte van het feit dat voor veel consumenten de energiemarkt op slot zit en dat zij nu met hoge variabele tarieven te maken krijgen? Daarbij hebben consumenten vaak geen keuze. Hoe apprecieert u deze situatie?
In voorgaande jaren leidde de vrije leverancierskeuze tot een groot aanbod en scherpe tarieven. Onder de huidige marktomstandigheden is sprake van minder aanbod en leiden de hoge inkoopprijzen waarmee energieleveranciers worden geconfronteerd tot hogere tarieven voor consumenten. Consumenten hebben nu dan wel minder keuze en worden geconfronteerd met hogere marktconforme tarieven, maar kunnen nog steeds overstappen naar een andere leverancier. Energieleveranciers zijn wettelijk verplicht tenminste het modelcontract aan te bieden. Als leveranciers zich niet houden aan deze verplichting, treedt ACM hiertegen op, zo blijkt ook uit een recent bericht van ACM.6 Energieleveranciers zijn vrij in hun keuze om naast het modelcontract ook andere contracten aan te bieden.
De Autoriteit Consument en Markt geeft aan dat er geen onredelijke winsten worden gemaakt worden door energieleveranciers. Blijft u hier scherp op waken? Zo ja, hoe?
ACM toetst elk tarief van iedere energieleverancier op redelijkheid. De ACM kijkt hierbij naar de inkoopkosten die energieleveranciers maken en de brutomarge die zij vragen. Indien uit de eerste beoordeling van ACM blijkt dat een tarief mogelijk onredelijk is, dan vraagt ACM extra informatie op bij een leverancier. De leverancier wordt middels deze vragen in staat gesteld om de hoogte van zijn tarief toe te lichten. Indien na aanvullende beoordelingen het tarief als onredelijk wordt aangemerkt, kan ACM in een uiterst geval een maximum tarief opleggen.
Er zijn generieke maatregelen genomen om de forse kostenstijging af te dempen. De complexiteit maakt maatwerk lastig. Waar kunnen huishoudens terecht indien ze door extreme prijsstijgingen in de knel komen? Is daar op gemeentelijk of landelijk niveau rekening mee gehouden?
Ten algemene geldt dat huishoudens hun energieleverancier kunnen vragen om een betalingsregeling. Zolang een betalingsregeling geldt en/of een huishouden betrokken is bij een traject van schuldhulpverlening, kan energie niet worden afgesloten.
De verlaging van de belastingen op de energierekening die het kabinet recent heeft aangekondigd, is inderdaad een generieke maatregel. Het helpt huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening. De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari 2022 in. De energieleveranciers hebben aangeboden deze verlaging al te verwerken in de voorschotten van de resterende maanden van dit jaar. Daarmee wordt uiteraard niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, maar het is wel een substantiële compensatie.
Indien het kabinet er voor zou kiezen om iedere klant van Enstroga extra te compenseren, dat roept dat tevens de vraag op of niet alle huishoudens in Nederland een individuele, op maat gesneden compensatie zouden moeten kunnen krijgen. Daar heeft het kabinet niet voor gekozen, omdat een dergelijke maatvoering – in ieder geval op korte termijn – niet uitvoerbaar is. Als dergelijke maatwerk uitvoerbaar zou zijn, zou het maanden of jaren kosten voor consumenten deze compensatie zouden ontvangen. De energierekening stijgt voor de meeste consumenten deze winter en een dergelijke individuele compensatie laat zou komen. Gezien de urgentie van de situatie heeft het kabinet erop ingezet om snel een generieke verlaging van de energierekening te realiseren. Individuele compensatie is zeer ingewikkeld en zou veel tijd kosten met als gevolg dat de consumenten lang zouden moeten wachten op enige compensatie. Dat is niet in het belang van de consument en juist daarom heeft het kabinet voor de generieke ingreep op de energierekening gekozen door verlagen van de belastingen voor iedereen.
Daarnaast doet het kabinet nog meer voor kwetsbare huishoudens. Het kabinet heeft 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272).
Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Het strafproces tegen een Nederlander voor zijn hulp aan vluchtelingen op Lesbos |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 dat een 73-jarige Nederlander aanstaande donderdag voor de Griekse strafrechter terecht staat omdat hij vijf jaar geleden mensen heeft gered van de verdrinkingsdood en vanwege zijn humanitaire hulpverlening aan vluchtelingen op Lesbos? Zo ja, wat vindt u van dit bericht en wat vindt u van deze aanklacht? Deelt u de mening dat hier eerder sprake is van lovenswaardige menslievendheid dan van strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Het bericht is mij bekend. Hoewel ik met het kabinet de plicht om mensenlevens in nood op zee te redden onderschrijf, kan ik geen verder oordeel geven over deze zaak omdat mij niet alle details bekend zijn. Bovendien past het mij niet om een individuele zaak die onder een rechter is te becommentariëren. In algemene zin kan ik wel aangeven het spanningsveld te herkennen tussen humanitair handelen en het mogelijk begaan van strafbare feiten. Ook in Nederland kan daar sprake van zijn, zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, deze controversiële strafprocedure namens Nederland onder de aandacht van de Griekse autoriteiten is gebracht?
Deze strafprocedure is niet door Nederland onder de aandacht van de Griekse autoriteiten gebracht. Nederland kan en wil zich niet in de rechtsgang van een ander land mengen, net zoals Nederland verwacht dat andere landen dat niet doen in onze rechtsgang.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, de verdachte consulaire bijstand heeft ontvangen? Wat heeft u bijvoorbeeld ondernomen om in dit geval het recht op een eerlijk strafproces te operationaliseren?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in het kader van consulaire bijstand in contact met betrokkene, maar er is op dit moment geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat het strafproces in deze EU-lidstaat voor de onafhankelijke rechter niet correct zal verlopen. Aan betrokkene is een lijst gegeven van advocaten die hem juridisch kunnen vertegenwoordigen. Nederland kan en wil zich niet in de rechtsgang van een ander land mengen en verleent geen juridische bijstand.2
Klopt het dat wat de verdachte ten laste wordt gelegd naar Europees recht helemaal niet strafbaar mag worden gesteld, aangezien richtlijn 2002/90 alleen de strafbaarstelling regelt van hulp aan mensen zonder verblijfsdocumenten wanneer sprake is van financieel gewin? Klopt het bovendien dat de Europese Commissie in haar richtsnoeren van september 2020 heeft bepaald dat het faciliteren van illegale binnenkomst niet strafbaar mag worden gesteld als er sprake is van internationale verplichtingen of humanitaire hulp? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de Griekse autoriteiten via Europese kanalen aan te spreken op deze gang van zaken om, voor zover dat mogelijk is, deze strafzaak en in elk geval daadwerkelijke strafoplegging te voorkomen?
Richtlijn 2002/90/EG verplicht de lidstaten passende sancties te nemen tegen het verlenen van hulp bij illegale immigratie.3 Deze verplichting geldt niet enkel ten aanzien van personen die uit winstbejag derdelanders opzettelijk behulpzaam zijn, maar ook ten aanzien van eenieder die een derdelander opzettelijk helpt om de EU in strijd met het recht binnen te komen of er door te reizen (zie artikel 1, lid 1, onder a, en b).
Op 23 september 2020 heeft de Commissie richtsnoeren uitgebracht over o.a. de uitleg van artikel 1 van Richtlijn 2020/90/EG.4 In deze richtsnoeren stelt de Commissie dat wettelijk voorgeschreven humanitaire bijstand niet strafbaar mag worden gesteld en dat per geval moet worden beoordeeld of een handeling valt onder het begrip humanitaire bijstand. Dit onderschrijft het kabinet, zoals zij ook uiteen heeft gezet in het BNC-fiche over deze richtsnoeren.5
Het kabinet is het echter niet eens met de uitleg van de Commissie dat met name de strafbaarstelling van met inachtneming van het toepasselijke rechtskader door ngo’s of andere niet-overheidsactoren uitgevoerde opsporings- en reddingsoperaties op zee (SAR acties) een inbreuk op het internationaal recht vormt en derhalve niet is toegestaan op grond van het EU-recht. Behulpzaamheid bij illegale immigratie kan bestaan uit het verschaffen van een middel, zoals het organiseren en realiseren van transport.
Het kabinet onderstreept dat het tegengaan van het verlies van levens op de Middellandse Zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde de uitgangspunten blijven. Daarbij is het echter wel zaak dat de activiteiten van schepen met ideële doelstellingen, die al dan niet op basis van humanitaire gronden in de SAR zones van derde landen stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, niet bijdragen aan het in stand houden van de criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten.6
In dit kader acht het kabinet voorts van belang dat deze aanbeveling juridisch niet bindend is en lidstaten dus niet gebonden zijn aan deze uitleg van de Commissie (zie artikel 288 VWEU).
Bent u bereid om deze vragen zo snel mogelijk, liefst vóór aanvang van de bedoelde strafzitting, te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen zijn op 16 november ingezonden. Op 18 november stond een eerste zitting van het proces gepland van de rechtbank van Mytilini. De rechtbank heeft de zaak naar het Strafhof van Beroep van Mytilini verwezen omdat het van mening was dat het niet bevoegd was om over de zaak te oordelen. Het is nog niet bekend wanneer het Strafhof de zaak zal behandelen.
De toepassing van de opkoopbescherming bij het ‘flippen’ van woningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het fenomeen «flippen» waarbij een huis wordt opgekocht, verbouwd of gerenoveerd en vervolgens wordt verkocht voor een vaak veel hogere prijs zoals de voorbeelden in Diepenveen uitwijzen?1
Ja.
In hoeverre beoordeelt u deze praktijk als onwenselijk als op deze manier relatief betaalbare woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken?
Ik vind het onwenselijk wanneer een opgekochte woning enkel wordt aangehouden met als doel om deze op later moment voor een fors hogere prijs door te verkopen. Wanneer de woning tussendoor ook wordt opgeknapt vind ik dit niet per definitie nadelig. Als de woning bijvoorbeeld voor de doorverkoop vergaand wordt gerenoveerd en verduurzaamd kan dit bijdragen aan een toekomstbestendigere woningvoorraad. Daarbij kan de nieuwe koper de woning snel en gemakkelijk betrekken. Ook is het maken van winst niet altijd het doel van de doorverkoop. De doorverkoop kan ook worden veroorzaakt doordat de woning door bijvoorbeeld samenwonen, scheiden of gezinsuitbreiding niet meer voldoet aan de woonwensen.
Heeft u cijfers over hoeveel woningen op deze manier tijdelijk aan de woningvoorraad worden onttrokken? Kunt u daarbij ook aangeven wat de gemiddelde prijsstijging is na het opkopen en renoveren van een woning?
Het Kadaster heeft recent onderzoek2 gedaan naar in hoeverre aangekochte woningen in de periode van januari 1993 tot juni 2021 weer snel worden doorverkocht, en welke winsten hiermee worden gehaald. Het Kadaster definieert winst hier als het verschil tussen de aankoop- en de verkoopprijs. De transactiekosten en eventuele renovatiekosten zijn buiten beschouwing gelaten. In hun onderzoek maakt het Kadaster onderscheid tussen woningen die binnen één, twee of vijf jaar na aankoop weer zijn doorverkocht. Gedurende de periode van januari 1993 tot juni 2021 zijn 90.000 woningen binnen één jaar weer verkocht, 230.000 woningen binnen twee jaar en 855.000 woningen binnen vijf jaar. De winst die gemaakt wordt bij verkoop stijgt de laatste jaren voor alle categorieën. In 2021 was de winst het hoogst: deze liep op tot bijna 58.000 euro bij verkoop na één jaar (aankoop in 2020), ruim 65.000 euro bij verkoop na twee jaar (aankoop in 2019) en bijna 95.000 euro bij verkoop na vijf (aankoop in 2016). Het is niet bekend hoeveel deze verkopers uiteindelijk overgehouden hebben aan de verkoop, omdat de transactiekosten en eventuele renovatiekosten niet zijn meegenomen. Ik heb ook geen inzicht in hoeveel er gemiddeld geïnvesteerd (renovatie, verduurzaming etc.) wordt in een woning die op korte termijn weer wordt doorverkocht.
Deelt u de mening dat het flippen van woningen het evenwicht in een buurt of wijk ook kan aantasten? Snapt u dat mensen op deze manier niet meer in hun eigen dorp of buurt dreigen te kunnen blijven wonen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Als de woning bijvoorbeeld voor de doorverkoop vergaand wordt gerenoveerd en verduurzaamd kan dit bijdragen aan een toekomstbestendigere woningvoorraad en de leefbaarheid van de wijk verbeten. Tegelijkertijd is het niet wenselijk wanneer een opgekochte woning enkel wordt aangehouden met als doel om deze op later moment voor een fors hogere prijs door te verkopen. Het kabinet heeft per 1 januari 2021 de overdrachtsbelasting voor beleggers verhoogd naar 8%. Dit remt met name beleggers met een kort beleggingsperspectief, zoals beleggers die woningen opkopen om op korte termijn weer door te verkopen.
Waarom is de regeling: «De opkoopbescherming, ook wel zelfbewoningsplicht, is ingevoerd om buurten te beschermen tegen «onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor bepaalde groepen omdat zij hierdoor onvoldoende kans maken op een betaalbare koopwoning»2 niet van toepassing op het flippen van woningen?
Het doel van de opkoopbescherming is om ervoor te zorgen dat goedkope en middeldure koopwoningen na verkoop beschikbaar blijven als koopwoningen in buurten waarin er schaarste is aan deze woningen of wanneer de leefbaarheid in de betreffende buurt wordt aangetast door de opkoop van deze woningen voor de verhuur. Dit sluit aan bij de problematiek die gemeenten ervaren. De opkoopbescherming is dus specifiek gericht op het tegengaan van schaarste en/of leefbaarheidsproblemen die voortkomen uit de opkoop voor verhuur.
Het verbieden van het snel doorverkopen van een woning is een aanvullende beperking van het eigendomsrecht. Dit kan alleen als hier goede redenen voor zijn. Het op korte termijn doorverkopen van een woning gebeurt niet altijd met als doel om winst te maken. De verkoop kan ook worden veroorzaakt doordat de woning door bijvoorbeeld samenwonen, scheiden of gezinsuitbreiding niet meer voldoet aan de woonwensen. Tevens geldt dat als woningen vergaand worden gerenoveerd en verduurzaamd dit kan bijdragen aan een toekomstbestendigere woningvoorraad. Het kabinet heeft reeds de overdrachtsbelasting verhoogd waardoor het kort aanhouden van een beleggingswoning aanzienlijk minder aantrekkelijk wordt. Ik vind dat het kabinet hiermee een passende prikkel heeft ingebouwd. Op basis van de huidige gegevens zie ik geen aanleiding voor een algeheel verbod.
Bent u bereid de opkoopbescherming die per 1 januari van kracht wordt uit te breiden? Waarom geldt deze wel voor de verhuur maar niet voor beleggers en speculanten die met koophuizen flink willen verdienen?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de betaalbaarheid van wonen voor steeds meer mensen onder druk komt te staan omdat beleggers en speculanten hun kans grijpen? Wat doet u om het artikel in de Grondwet dat wonen een zorg van de overheid is waar te maken? . Bent u bereid in te grijpen en te zorgen dat woningen weer zijn om in te wonen, niet om geld mee te verdienen?
De vraag naar woningen is sterk toegenomen, terwijl er de afgelopen jaren onvoldoende woningen aan de voorraad zijn toegevoegd om aan deze vraag te kunnen voldoen. In de huidige krappe markt is het belangrijk dat er snel meer en betaalbare woningen worden gebouwd. Met de woningbouwimpuls en de woondeals zet ik in op vergroten van het aanbod aan betaalbare woningen. Een belangrijk resultaat is dat van de eerste tranche van de woningbouwimpuls maar liefst 60 procent is gegaan naar betaalbare woningen voor het middensegment, het gaat hierbij om 32.500 betaalbare woningen van de in totaal 51.000 woningen. Ook het kapitaal en initiatief van beleggers spelen een belangrijke rol bij het vergroten van het woningaanbod. Tegelijkertijd ontstaan er door de huidige krapte ook excessen op de woningmarkt. Zo zijn er speculanten die gebruik maken van deze krapte waardoor het voor diverse groepen, zoals starters en mensen met een middeninkomen, lastig is om een passende woning te vinden.
De afgelopen periode heb ik reeds op diverse manieren ingegrepen op de markt om de betaalbaarheid van het wonen te vergroten en speculatie tegen te gaan. Bij het nemen van deze maatregelen is het doel geweest om de betaalbaarheid van woningen voor mensen met een middeninkomen en starters te verbeteren en excessen op de woningmarkt aan te pakken.
Zo heeft het kabinet met de differentiatie van de overdrachtsbelasting de positie van starters verbeterd ten opzichte van beleggers. Door deze differentiatie betalen starters4 per 1 januari 2021 geen overdrachtsbelasting en is het tarief voor beleggers verhoogd tot 8%. Ook heeft het kabinet het initiatiefvoorstel van het lid Nijboer (PvdA) om de jaarlijkse huurstijgingen in de vrije sector te maximeren, gesteund. Door dit wetsvoorstel zijn per 1 mei 2021 de jaarlijkse huurverhoging voor een periode van drie jaar tot maximaal inflatie + 1 procentpunt beperkt. Daarnaast kunnen gemeenten per 1 januari 2022 een opkoopbescherming invoeren om ervoor te zorgen dat betaalbare koopwoningen niet kunnen worden opgekocht voor ongewenste vormen van verhuur in gebieden waar betaalbare koopwoningen schaars zijn of waar de leefbaarheid van door de opkoop voor verhuur in het geding komt. Hierdoor blijven er meer koopwoningen beschikbaar voor andere woningzoekenden, zoals starters en mensen met een middeninkomen. Tevens wordt de WOZ-waarde in het woningwaarderingsstelsel beperkt tot maximaal 33% van het totaalaantal punten. Door het aandeel van de WOZ in het woningwaarderingsstelsel te beperken wordt voorkomen dat gereguleerde woningen door snel stijgende huizenprijzen sneller in het vrije huursegment terecht komen, terwijl ze daar langs andere maatstaven niet thuishoren.
Kunt u zich vinden in het standpunt dat het flippen van woningen niet onbeperkt mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De aangenomen motie-Van Haga c.s. over het wegnemen van obstakels voor het isoleren van monumenten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aangenomen motie-Van Haga c.s. over het wegnemen van obstakels voor het isoleren van monumenten?1
Ja.
Hoe bent u van plan te onderzoeken hoe obstakels voor het isoleren van monumenten kunnen worden weggenomen?
De afgelopen jaren is al veel gedaan om eigenaren van monumenten te ondersteunen bij het nemen van verduurzamingsmaatregelen, waaronder ook isoleren. Zo heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de gids
Samen met mijn collega Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal ik de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed vragen een overzicht te maken van het aanbod van beschikbare informatie en kennis met betrekking tot het isoleren van monumenten. Ook de Stichting ERM, de Federatie Grote Monumentengemeenten (FGM) en de VNG zullen hierbij worden betrokken. In dit onderzoek zal zowel naar knelpunten als naar mogelijke oplossingsrichtingen gekeken worden.
Hoe bent u van plan te onderzoeken in hoeverre hiervoor een landelijke richtlijn kan worden ingesteld?
Als onderdeel van het bovengenoemde onderzoek, zal ik de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ook vragen mij te adviseren over de vraag of, en zo ja hoe een landelijke richtlijn ondersteunend kan zijn voor eigenaren die hun monument willen isoleren.
Op welke termijn valt er een update over de resultaten te verwachten?
Ik verwacht uw Kamer voor de zomer van 2022 mijn bevindingen te zullen sturen.
De gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de zorg dat de aangekondigde sluitingsmaatregel vanaf 18 uur voor onder meer de seksindustrie, forse gevolgen zal hebben voor het inkomen van mensen die werken in de prostitutiesector, aangezien zij een groot deel van hun inkomsten na 18 uur verdienen terwijl de kosten van bijvoorbeeld raamhuur gelijk blijven? Deelt u tevens de zorg dat het gevolg hiervan kan zijn dat, net als in eerdere fases, mensen zich genoodzaakt zien buiten deze tijden in onveilige situaties (bijvoorbeeld illegaal) door te werken?
Ik deel de zorg over de effecten van de recente coronamaatregelen voor de verschillende sectoren en beroepen, waaronder ook voor sekswerkers. Zeker als sekswerkers zich mogelijk uit financiële nood genoodzaakt voelen door te werken met risico’s voor zowel hun eigen veiligheid en gezondheid als de volksgezondheid. Uiteraard zal ik alert blijven op signalen van gemeenten en hulporganisaties die in direct contact staan met de sekswerkers. Het kabinet werkt ook aan een steunpakket voor de getroffen sectoren.
Deelt u de mening dat, net als in eerdere fases, door de hoge besmettingscijfers en de onmogelijkheid van voorzorgsmaatregelen als mondkapjes en het houden van afstand, het voorstelbaar is dat er mensen in de prostitutie zijn die vanwege dit risico niet besluiten te werken?
Ik begrijp dat sekswerkers het niet prettig vinden om te werken vanwege de hoge besmettingscijfers. Desalniettemin heb ik eerder van vele sekswerkers begrepen dat er vaak wel voorzorgsmaatregelen worden genomen zoals het dragen van mondkapjes om het risico op besmetting te verkleinen. Voorts zijn er standaard hygiëneregels die sekswerkers en exploitanten in de werkomgeving dienen na te leven. Het is uiteindelijk aan de sekswerker zelf om het risico af te wegen en te besluiten wel of niet te werken.
Herinnert u zich de motie-Bikker c.s. die de regering verzocht steunmaatregelen toegankelijk te houden wanneer mensen in de prostitutie vanwege de coronacrisis niet of minder werken?1
Ja, zoals in de brief van 27 mei 2021 over de steun- en herstelmaatregelen in het derde kwartaal naar aanleiding van deze motie is aangegeven, zijn deze maatregelen ook beschikbaar gesteld voor sekswerkers als zij aan de voorwaarden voldeden.
Bent u bereid en kunt u toezeggen de aangekondigde steunmaatregelen op korte termijn ruimhartig toegankelijk te maken voor mensen in de prostitutie, zodat zij zich niet gedwongen voelen in onveilige situaties te werken? Zo nee, waarom niet?
Het aanvullende pakket waartoe het kabinet heeft besloten ondersteunt ondernemers die als gevolg van de extra maatregelen met omzetverlies worden geconfronteerd. Het kabinet heeft daarom besloten de toegang tot de VLN-regeling te verbreden en ruimhartig op te zetten. Voor zelfstandigen die hun inkomen onder het sociaal minimum zien zakken is er inkomensondersteuning via het reguliere vangnet (Besluit bijstand zelfstandigen) beschikbaar. Ook sekswerkers kunnen – indien zij aan de voorwaarden voldoen – van deze regeling gebruik maken.
Verder houdt het kabinet samen met de VNG, Divosa en gemeenten vinger aan de pols of er aanvullende maatregelen of middelen nodig zijn om deze beperkte lockdown te overbruggen voor mensen die te maken krijgen met een plotseling terugval in inkomsten.
Kunt u daarbij tevens garanderen dat doelgroepen die bij eerdere steunpakketten tussen wal en schip vielen, waaronder sekswerkers die werkten via opting in, tevens gelijkwaardige steun ontvangen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van dinsdag aanstaande?
Ja.
De verwachte groei van de geitenhouderij in Noord-Brabant |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de provincie Noord-Brabant in haar «Brabants beleidskader landbouw en voedsel 2030» stelt dat, ondanks de ingestelde geitenstop, het aantal geiten in die provincie naar verwachting met 29 procent zal toenemen in 2030 en daarna nog verder zal groeien door autonome ontwikkelingen, ofwel door het geld dat in deze sector kan worden verdiend?1 2
In het «Brabants beleidskader landbouw en voedsel en de bijlage hierbij (Plan MER)» wordt de verwachting uitgesproken dat het aantal geiten zal toenemen, voor zover de bestaande stallen daartoe mogelijkheden bieden. Het betreft dus latente vergunningsruimte. Vanwege het moratorium in Noord-Brabant is nieuwvestiging of het uitbreiden van bestaande stallen niet mogelijk, ook als de houder nog ruimte heeft voor extra dieren op zijn milieuvergunning.
Wat is in andere provincies de verwachting met betrekking tot eventuele groei van de geitenhouderij de komende jaren?
De afgelopen jaren hebben diverse provincies waar relatief veel geiten worden gehouden (Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Utrecht, Overijssel, Flevoland, Zuid-Holland en Noord-Holland) vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium ingesteld om uitbreidingen en/of nieuwvestiging van geitenhouderijen tijdelijk tegen te gaan. De bevoegdheid hiervoor ligt bij de provincies. Het kabinet heeft eerder aangegeven dit door de provincies ingezette beleid te ondersteunen (Kamerstuk 28 973, nr. 237, 24 april 2020 en Kamerstuk 28 286, nr. 1230, 24 november 20213). Sinds het invoeren van beperkende maatregelen op provincie-niveau is de toename van het aantal geiten afgevlakt. Het aantal melkgeiten is nog licht toegenomen op basis van vergunningen, die voor het moratorium werd ingesteld, waren afgegeven.
Herinnert u zich dat omwonenden binnen een straal van twee kilometer van een geitenhouderij (in totaal 1,7 miljoen Nederlanders) 40 tot 60 procent meer risico lopen om longontstekingen te krijgen en dat het RIVM stelt dat deze longontstekingen mogelijk worden veroorzaakt door een (nieuwe) zoönose, een van dier op mens overdraagbare ziekte?3 4
De resultaten van het onderzoek «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» (VGO), in opdracht van de Ministeries LNV en VWS zijn mij bekend. De Kamer is telkens geïnformeerd bij publicatie van rapporten over dit onderzoek (Kamerstuk 28 286, nr. 1230, 24 november 2021).6, 7, 8, 9 Het is nog steeds onduidelijk waardoor het verhoogde risico op longontstekingen wordt veroorzaakt. De hypothesen hierover lopen uiteen; het kan bijvoorbeeld komen door een specifieke ziekteverwekker die van dieren afkomstig is (zoönose) of doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen, die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak. Het onderzoeksprogramma VGO-III moet inzicht geven in de oorzaak van dit verhoogde risico.
Herinnert u zich dat een GGD-toxicoloog afgelopen mei nog waarschuwde dat het medisch onaanvaardbaar is om geitenstops op te heffen?5
Het bericht waar u naar verwijst heb ik gezien. Vooralsnog handhaven de provincies de geitenstop, met uitzondering van Friesland waar deze in 2019 is opgeheven, maar het aantal geitenbedrijven is daar relatief klein. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 2 december jl. toegezegd een appèl te doen op de vier provincies waar nu geen moratorium is ingesteld.
Erkent u dat de verwachte groei van bijna 30 procent van het aantal geiten in Noord-Brabant betekent dat een groot aantal mensen te maken zal krijgen met extra gezondheidsrisico’s, ongeacht de vraag of de risico’s worden veroorzaakt door een specifieke ziekteverwekker die van dieren afkomstig is (zoönose) of doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak?6
De oorzaak van het verhoogde risico op longontsteking bij omwonenden van geitenhouderijen is nog niet vastgesteld; daar wordt momenteel onderzoek naar gedaan (zie ook antwoord 3). Het is dus nog de vraag of een groter aantal geiten een hoger risico met zich meebrengt. In Brabant zal het aantal mensen dat dichtbij een geitenhouderij woont niet toenemen, omdat er geen nieuwe stallen worden gebouwd vanwege het geldende moratorium. Het aantal geiten kan alleen in bestaande stallen beperkt toenemen op basis van de ruimte in bestaande vergunningen. Gemeenten vragen bovendien volgens de Brabantse Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 een GGD-advies in het geval van de ontwikkeling van een geitenhouderij, wanneer er binnen een straal van 2 kilometer woon- en verblijfsruimten van derden bevinden.
Wat denkt u, als degene die politiek verantwoordelijk is op het moment dat er een nieuwe voor de mens gevaarlijke infectieziekte (zoönose) ontstaat in de Nederlandse veehouderij, bij het lezen van dit provinciale beleidskader?
Ik neem deze verantwoordelijkheid zeer serieus. Staand beleid is erop gericht een nieuwe uitbraak van een zoönose te voorkomen en dit beleid wordt, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 6 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1357) nog verder versterkt. Daarvoor verkennen we parallel aan de analyse die de expertgroep zoönosen (Commissie Bekedam) heeft uitgevoerd,12 hoe de inzet in Europees en mondiaal verband kan worden geïntensiveerd en zetten we in op extra onderzoek.
Het ontwerpbeleidskader Landbouw en Voedsel van de provincie Brabant heeft aandacht voor een meer duurzame aanpak van landbouw en zoekt een balans tussen economische en ecologische waarden. Voor de veehouderij stelt het beleidskader dat de provincie Brabant met betrekking tot de veehouderij erop gericht is te voldoen aan wettelijke eisen (van Rijk en EU) omtrent emissies en daardoor op weg is naar een emissieloze veehouderij. Voor een aantal emissies hanteert de provincie al eigen, verdergaande beleidsregels, verordeningen of toetsingskaders (bijv. op gebied van leefomgeving en gezondheid). Ik ondersteun deze zienswijze en aanpak.
We kunnen op dit moment met betrekking tot de geitenhouderij geen landelijke maatregelen nemen of wettelijke eisen te stellen, zolang niet vaststaat wat de oorzaak is van toegenomen kans op longontsteking in de buurt van geitenhouderijen en hoe dit derhalve kan worden bestreden. De provincies bepalen nu zelf welke maatregelen kunnen worden ingezet op het gebied van uitbreiding. In Brabant geldt sinds 2017 een stop op nieuwvestiging en uitbreiding van geitenbedrijven. Op de bestaande bedrijven kan het aantal geiten nog wel beperkt uitbreiden, mits een toename van het aantal dieren mogelijk is op basis van de milieuvergunning én past binnen de bestaande stal(len). Incidenteel kan er nog uitbreiding plaatsvinden op basis van eerder afgegeven vergunningen (zie ook antwoord 2 en antwoord 5).
Heeft u gezien dat de gemeente De Ronde Venen een uitbreiding van een geitenbedrijf wil tegenhouden vanwege de risico’s voor de volksgezondheid, maar dat de Raad van State in opdracht van de betreffende geitenhouder gaat onderzoeken of gemeenten vanuit het voorzorgsbeginsel mogen optreden tegen uitbreidingen?7
Ik heb het bericht waar u naar verwijst gezien. In de provincie Utrecht geldt sinds 2018 een geitenstop op vestiging en/of uitbreiding. De Raad van State zal hierover binnen enkele maanden uitspraak doen. Eerder dit jaar speelde een vergelijkbare zaak in Rottum (Groningen), de uitspraak van de Raad van State was «Gemeenten mogen op grond van het voorzorgsbeginsel de uitbreiding van geitenhouderijen in principe verbieden».14
Deelt u de mening dat gemeenten hun inwoners moeten kunnen beschermen tegen gezondheidsrisico’s? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Uiteraard moeten gemeenten hun inwoners kunnen beschermen tegen gezondheidsrisico’s. De gemeente is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma en heeft een rol in gezondheidsbevordering en preventie bij kwetsbare groepen in de gemeente.
Op het terrein van veehouderij en gezondheid is een handreiking ontwikkeld voor gemeenten, provincies, omgevingsdiensten en GGD’en in gebieden met (intensieve) veehouderij. Deze «Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden»15 van het Ministerie van IenW is bedoeld om het bevoegd gezag te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden. Het bevoegd gezag kan in gevallen waarin er mogelijk een verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat, advies vragen aan de GGD.
Erkent u dat deze situatie heeft kunnen ontstaan doordat er nog altijd geen landelijke maatregelen zijn genomen tegen de groei van de geitenhouderij, waardoor het aantal melkgeiten in Nederland sinds 2000 is vervijfvoudigd? Zo nee, kunt u dit toelichten?8
In 2021 telde Nederland 482 duizend melkgeiten, ruim 1 procent meer dan het jaar daarvoor. Het aantal melkgeiten in Noord-Brabant en Gelderland (de provincies met de meeste melkgeiten) bleef tot en met 2020 toenemen, in 2021 was deze jarenlange stijging afgevlakt. Over het algemeen is een afvlakking van de groei van de melkgeitensector zichtbaar in provincies waar beperkende maatregelen zijn ingevoerd.
Het totale aantal geiten (dus ook niet-melkgeiten) is sinds 2000 toegenomen van 178.570 tot 643.190 in 2021, een toename met een factor 3,6. Het aantal geitenbedrijven (inclusief hobbyhouders) is in de periode van 20 jaar afgenomen van 3800 tot 3190.17 In 2020 waren 565 melkgeitenbedrijven geregistreerd bij RVO.18
Erkent u dat het feit dat u het nog altijd aan provincies overlaat om al dan niet maatregelen zoals een geitenstop in te stellen en deze desgewenst ook weer op te heffen, betekent dat mensen voor hun gezondheid in deze afhankelijk zijn van de goede wil, daadkracht en rechte rug van provinciebestuurders? Erkent u dat zelfs dat niet voldoende is, gezien de verdere (verwachte) groei van het aantal melkgeiten, ook in provincies met een geitenstop?
Het instellen, opheffen of verlengen van een dergelijk moratorium is een bevoegdheid van de provincie. Het kabinet heeft eerder aangegeven de provinciale maatregelen te ondersteunen (Kamerstuk 28 973, nr. 237, 24 april 2020 en Kamerstuk 28 286, nr. 1230, 24 november 202119) en heeft via een opdrachtgeversoverleg voor het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO-III) regelmatig contact met de onderzoekers, betrokken provincies en de geitensector. Het kabinet heeft opdracht gegeven voor vervolgonderzoeken naar de oorzaak van dit verhoogde risico, om uiteindelijk gerichte en effectieve risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen.
Wat gaat u doen om de inwoners van Noord-Brabant en ook van andere provincies te beschermen tegen de gezondheidsrisico’s uit de groeiende geitenhouderij?
De reeds uitgevoerde onderzoeken binnen het totale VGO-programma benadrukken het belang van inzicht in de mogelijke oorzaken van het verhoogde risico op een longontsteking voor mensen die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. Wanneer er inzicht is in de oorzaak van dit verband, kan worden gekeken naar gerichte maatregelen die het risico op een longontsteking voor omwonenden verkleinen. Het kabinet laat daarom grootschalig onderzoek uitvoeren naar de oorzaak van dit verband. De onderzoeken hebben tot nu toe helaas geen aanknopingspunten opgeleverd voor een mogelijke oorzaak. In de Kamerbrief van 9 maart jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 241) is aangegeven dat de planning van deze vervolgonderzoeken vertraging heeft opgelopen wegens de COVID-19 crisis. Het totale VGO-III programma wordt naar verwachting eind 2024 afgerond.
De afgelopen jaren hebben diverse provincies vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium ingesteld om uitbreiding en/of nieuwvestiging van geitenhouderijen tijdelijk tegen te gaan. Dit betreffen maatregelen op het gebied van ruimtelijke ordening. De bevoegdheid voor het instellen van dergelijke maatregelen ligt bij provincies (zie mijn antwoord op vraag 8).
Het kabinet ondersteunt de maatregelen die provincies vanuit het voorzorgsprincipe hebben ingesteld. Zoals aangegeven is het onduidelijk waardoor de extra longontstekingen worden veroorzaakt. Dit kan bijvoorbeeld doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak, of door zoönosen, specifieke ziekteverwekkers die van dieren afkomstig zijn.
De Minister van LNV en ik zullen uw Kamer – in vervolg op onze eerdere brief van 6 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1357) met aanbieding van het rapport Bekedam – voor de kerst met een voortgangsbrief informeren over de versterking van het zoönosenbeleid. Zoals in de brief van 6 juli aangegeven, hecht het kabinet er waarde aan om deze periode te benutten voor gesprekken met belanghebbenden, zoals veehouders, natuurorganisaties, zorgpartijen en kennisinstellingen over dit rapport. Zo kunnen de voorbereidingen worden getroffen voor een meerjarig actieplan zoönosen in 2022 ter versterking van het bestaande zoönosenbeleid. De definitieve besluitvorming over een meerjarig actieplan zoönosen is aan een nieuw kabinet.
Kunt u deze vragen één voor één en voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoorden, zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Hierbij ontvangt u mijn antwoorden.
De diplomatermijn in combinatie met topsport |
|
Jan Paternotte (D66), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Hoe wordt beoordeeld of studenten aanspraak kunnen maken op een verlenging van de diplomatermijn?
Als een student binnen de diplomatermijn een diploma haalt, hoeft de daarvoor toegekende prestatiebeurs niet te worden terugbetaald. De diplomatermijn duurt tien jaar en begint te lopen vanaf de eerste maand dat de student recht heeft op studiefinanciering. Indien er geen diploma wordt behaald binnen de diplomatermijn, dan dient de studiefinanciering inclusief de prestatiebeurs te worden terugbetaald. Studenten kunnen in aanmerking komen voor een verlenging van de diplomatermijn als zij wel een diploma kunnen halen, maar niet binnen de termijn van tien jaar, en als de studievertraging het directe gevolg is van bijzondere medische of niet-medische omstandigheden. Daarbij geldt ook dat de student «op tijd» begonnen moet zijn aan de studie. Dat wil zeggen dat er bij aanvang van de studie nog voldoende tijd van de diplomatermijn over was om een diploma tijdig te behalen.
Op welke gronden wordt beoordeeld of een student die ook topsport beoefent de diplomatermijn kan verlengen? Is dit vergelijkbaar met andere niet-medische redenen?
Indien er een verzoek wordt ingediend voor de «voorziening verlenging diplomatermijn» uit de Wet studiefinanciering 2000, beoordeelt DUO of er inderdaad sprake is van een bijzondere situatie zoals genoemd in de wet. Ten aanzien van de bijzondere omstandigheid, topsport, wordt in het algemeen aangenomen dat er sprake is van topsport als de sporter Nederland vertegenwoordigt bij een officieel kampioenschap of wedstrijd, bijvoorbeeld de Olympische Spelen. Het betreft hier alleen de sporten die zijn erkend door NOC*NSF.
Is de verklaring die door de onderwijsinstelling moet worden ingediend wanneer er een bijzondere niet-medische reden is tot verlenging van diplomatermijn, zoals topsport, ook voldoende om verlenging van de diplomatermijn toe te kennen? Zo nee, waarom niet?
Ja, DUO betrekt de verklaring van de onderwijsinstelling bij de beoordeling of er sprake is van een bijzondere omstandigheid op basis waarvan de diplomatermijn kan worden verlengd. Ook controleert DUO of de sport erkend is door de NOC*NSF en via steekproeven wordt nagegaan of de student ook daadwerkelijk heeft deelgenomen aan de internationale wedstrijd.
Waarom wordt er gebruik gemaakt van een generieke diplomatermijn van tien jaar, ondanks het feit dat sommige opleidingen veel langer duren dan anderen, gelet op (bijvoorbeeld) het verschil tussen een 6-jarige master geneeskunde en een 4-jarige master economie?
Een generieke vaste diplomatermijn van tien jaar moet redelijkerwijs voor alle studenten toereikend zijn om een diploma te kunnen halen. Daarbij biedt de generieke diplomatermijn studenten flexibiliteit om een verkeerde eerste studiekeuze, studievertraging en studieonderbreking (bv. bestuur, reizen, jaar werken, ondernemen) te ondervangen. Door deze generieke diplomatermijn is een beroep op bijzondere omstandigheden voor verlenging van de diplomatermijn minder vaak nodig. Het voordeel is dat de student en DUO de termijn eenvoudig kunnen bepalen, namelijk tien jaar na de eerste toekenning van studiefinanciering. Dit leidt tot de minste complexiteit in de uitvoering bij DUO en ook voor duidelijkheid bij de student.
Hoe wordt beoordeeld of een student aan topsport doet? Wat voor definitie wordt gebruikt voor topsport en welke eisen gelden hiervoor?
Verschillende hogescholen en universiteiten hebben afspraken gemaakt over de organisatie van het onderwijs voor studenten die actief zijn in de topsport. Deze afspraken zijn opgenomen in het Actieplan FLOT1 (Flexibel Onderwijs en Topsport). Het actieplan geeft richting aan hoger onderwijsinstellingen om topsportende studenten zodanig te begeleiden dat het mogelijk is om voor een topsporter om zich zowel op het gebied van sport als op het gebied van studie optimaal te kunnen ontwikkelen.
Binnen het Actieplan FLOT verstaan we onder topsportende studenten de sporters die vanuit de betreffende sportbond een door NOC*NSF erkende talent2- of topsportstatus3 hebben.
Heeft de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) deze toetsingscriteria in samenspraak met het NOC*NSF opgesteld?
De toetsingscriteria, zoals genoemd in de beantwoording van vraag 5, zijn opgesteld door NOC*NSF. DUO maakt gedeeltelijk gebruik van deze toetsingscriteria om te beoordelen of een student een topsporter is. DUO hanteert daarbij een smallere definitie van topsporters dan NOC*NSF. Om als topsporter in aanmerking te komen voor bijvoorbeeld een verlenging van een diplomatermijn, moet een topsporter op internationaal niveau (Europese kampioenschappen, wereldkampioenschappen of Olympische Spelen) actief zijn (geweest). In overleg met FLOT-partners en NOC*NSF zal ik verkennen of er aanleiding is om de definitie van topsporter die DUO hanteert te verbreden.
Welke mogelijkheden hebben sporters die louter deelnemen aan beloftecompetities of (grotere) internationale wedstrijden, zoals een grote wielerronde, maar nog niet gekwalificeerd zijn voor, of deelnemen aan, de Olympische Spelen, Europese kampioenschappen of Wereldkampioenschappen?
Met het actieplan FLOT4 streven OCW, NOC*NSF en deelnemende hogeronderwijsinstellingen ernaar om de onderwijs- en topsportcarrière van topsporters te verbeteren. In dit actieplan zijn verschillende actiepunten genoteerd die hogeronderwijsinstellingen kunnen ondernemen, waardoor het volgen van een opleiding in het hoger onderwijs en het beoefenen van topsport gecombineerd kan worden. Denk hierbij aan meer studiebegeleiding voor topsporters, meer flexibiliteit bij het volgen van onderwijs en het inzetten van de middelen uit het profileringsfonds5.
Voor wat betreft topsporters die sporten op regionaal en nationaal niveau, maar niet Olympische Spelen, Europese kampioenschappen of Wereldkampioenschappen, geldt dat zij niet in aanmerking komen voor een verlenging van de diplomatermijn.
Hoe wordt het mogelijk gemaakt dat alle studenten, ongeacht hun financiële middelen, hoger onderwijs en topsport kunnen combineren?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak is de diplomatermijn de afgelopen vijf jaar verlengd omdat een student aan topsport deed?
De reden van de toekenning voor de verlenging van de diplomatermijn wordt niet in de systemen van DUO geregistreerd. Er zijn daarom geen cijfers beschikbaar over deze specifieke groep.
Op welke wijze wordt rekening gehouden met de invloed van de coronapandemie bij het verlengen van de diplomatermijn?
In principe kunnen studenten alleen in aanmerking komen voor een verlenging van de diplomatermijn als zij wel een diploma kunnen halen, maar niet binnen de termijn van tien jaar, en als de studievertraging het directe gevolg is van bijzondere medische of niet-medische omstandigheden. Er dient dus daadwerkelijk een verband te zijn tussen de bijzondere omstandigheid en het niet kunnen behalen van het diploma binnen de diplomatermijn.
Verder kijkt DUO in individuele situaties naar de persoonlijke omstandigheden van studenten, zoals de gevolgen van de coronapandemie, om te bepalen of de diplomatermijn kan worden verlengd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Wetgevingsoverleg Sport en Bewegen dat gepland staat voor 2 december aanstaande?
Vanwege de nodige afstemming met DUO, is het helaas niet mogelijk gebleken om de Kamervragen te beantwoorden voor 2 december.
Het nieuwsbericht ‘Nederlands initiatief in Glasgow: nieuwe vrachtauto's uitstootvrij in 2040’ |
|
Silvio Erkens (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlands initiatief in Glasgow: nieuwe vrachtauto’s uitstootvrij in 2040»? Klopt dit bericht?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het klopt inderdaad dat Nederland het initiatief heeft genomen om op de Klimaattop in Glasgow te komen tot een «Global Memorandum of Understanding (MoU) on zero emission medium and heavy duty vehicles» (hierna: Global MoU)2. In dit Global MoU zijn ambities afgestemd dat in 2030 30% van de nieuwe vrachtwagens en bussen zero-emissie is en in 2040 100% (zie bijlage3). Aangezien vrachtwagens in Nederland gemiddeld ongeveer tien jaar op de weg rijden, sluit dit aan bij de doelstellingen uit het Klimaatakkoord dat in 2050 al het wegvervoer emissieloos is.
Het Global MoU bevordert de samenwerking tussen de landen en andere partijen om de klimaatdoelstellingen te halen zoals afgesproken in het Parijsakkoord. Het kabinet vindt het belangrijk om de overstap naar een schone en emissievrije vrachtwagen voor ondernemers zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Daar hoort bij dat er voldoende gevarieerd en betaalbaar aanbod van deze vrachtwagens is. Doordat veel landen nu samen dit signaal afgeven wordt het voor bedrijven interessanter om in te zetten op de productie van emissievrije vrachtwagens. Dat maakt dat er meer keuze is voor Nederlandse ondernemers, op het moment dat zij over willen stappen naar een schone vrachtwagen. Ik zie deze overeenkomst dus vooral als een instrument om het in het Klimaatakkoord ingezette beleid te realiseren.
In het bericht werd gesproken over de ondertekening door 11 landen. Inmiddels hebben echter 16 landen de overeenkomst ondertekend. Naast Nederland zijn dat Turkije, Uruguay, Oostenrijk, Canada, Chili, Denemarken, Finland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Costa Rica, Luxemburg, Schotland, Wales en Zwitserland.
Daarnaast wordt de overeenkomst ondersteund door 7Gen, Arrival, Authentic, BAE Systems, BYD, Californië, Agencia de Sostenbilidad Energética, Chargerquest, Clecat, Deutsche Post DHL Group, Double XX Research & Consulting, Emergevest, European Clean Trucking Alliance, EV Cargo Logistics, FPPE, GEODIS, Geotab, Heineken, Integre Trans, International Copper Association, Irizar, Last Mile Team, Lightning eMotors, Lion, LKW WALTER, Movement, Nikola Corporation, Odyne, Proterra, Québec, The Return Company, Scania, Smart Freight Centre, Telangana, Tevva, Transficient, VAI Captial en Volta Trucks.
Het Global MoU betreft geen juridisch bindende afspraken waaraan landen moeten voldoen. De kracht van dit Global MoU ligt in de samenwerking tussen partijen en het sterke signaal aan de markt.
Hoe is het ondertekenen van een nieuwe doelstelling voor zero-emissie trucks en bussen tot stand gekomen?
Het Global MoU bevat geen nieuwe doelstellingen. In plaats daarvan is het een uitwerking van de afspraak uit het Klimaatakkoord dat de mobiliteitssector in 2050 emissievrij is. Dit is beter te realiseren als meer landen hieraan werken. Als voorzitter van de Transport Decarbonisation Alliance, een internationaal samenwerkingsverband tussen landen, steden en bedrijven, was het als Nederland passend om het voortouw te nemen in samenwerking op dit thema. Tot nu toe waren er nog geen gezamenlijke ambities uitgesproken door meerdere landen op het gebied van verduurzaming van het wegtransport.
Tijdens de twaalfde Clean Energy Ministerial op 31 mei 2021 hebben acht landen hun steun uitgesproken voor het Global MoU proces. Er zijn daarna gesprekken gevoerd met transport- en milieuministeries van deze en andere landen en in samenspraak met hen is de tekst van het Global MoU tot stand gekomen. Zoals aangegeven in antwoord 1 is deze door 16 landen ondertekend en door 39 andere partijen ondersteund. Vervolgens is het initiatief door mij namens hen gepresenteerd op de Klimaattop in Glasgow.
Deelt u de mening dat deze afspraak niet eerder in het Klimaatakkoord, noch in de BNC-fiches rondom het Fit for 55-pakket door het kabinet is gedeeld? En hoe gaat u ervoor zorgen dat deze verklaring aansluit op deze gemaakte afspraken?
Met het klimaatverdrag van Parijs hebben 195 landen ervoor getekend de mondiale temperatuurstijging tot ruim onder 2 graden Celsius te beperken en daarbij te streven naar een verdere beperking van de opwarming tot maximaal 1,5 graden Celsius. De Europese Raad en het Europees Parlement zijn daarop het klimaatneutraliteitsdoel in 2050 overeengekomen. Op nationaal niveau is hieromtrent in het Klimaatakkoord de ambitie afgesproken dat de mobiliteitssector in 2050 emissieloos is. Dat betekent dat uiterlijk in 2040 de instroom van vrachtauto’s met een verbrandingsmotor beëindigd moet worden. Het betreft hier dus geen nieuwe doelstelling, maar de Global MoU is ondersteunend aan het ingezette beleid.
De Europese Commissie zal in 2022 een voorstel doen om de CO2-normen voor vrachtwagens verder aan te scherpen. Het Global MoU is ondertekend door een aantal EU-lidstaten. Nederland wil met deze lidstaten optrekken in het traject naar ambitieuze aanscherping van de CO2-normen voor vracht.
Hoe verklaart u het opstellen van een nieuw tussendoel, anders dan het streven naar volledig schoon wegverkeer in 2050?
Het Global MoU wordt ingezet als middel naar volledig emissievrij wegverkeer in 2050. Om dat te realiseren zal de instroom van bussen en vrachtwagens met een verbrandingsmotor ruim voor dat moment moeten zijn beëindigd. Een vrachtwagen wordt immers circa tien jaar gebruikt. Ondertekenaars van het Global MoU hebben daarom de ambitie dat vanaf 2040 alle nieuw verkochte bussen en vrachtwagens zero-emissie zijn.
Is er afstemming met de sectoren en gebruikers in Nederland geweest omtrent deze aangescherpte CO2-doelstelling?
Voorafgaand aan de presentatie op de Klimaattop heeft overleg plaatsgevonden met onder andere TLN, evofenedex en de RAI Vereniging en andere partijen als onderdeel van het reguliere overleg met de sector.
Kunt u aangeven welke andere landen hebben mee ondertekend?
Zie antwoord 1.
Kunt u daarbij ook aangeven wat dit betekent voor de concurrentiepositie van Nederland, als buurlanden deze overeenkomst niet mee ondertekenen? Hoe voorkomt u weglek van CO2-uitstoot naar andere landen?
Er zijn veel voertuigproducenten die grote ambities hebben uitgesproken op het gebied van zero-emissie vrachtwagens. Hun zero-emissie technologieën ontwikkelen zich in een hoog tempo en ze geven aan dat het gebrek aan voldoende vraag de reden is dat ze nog niet kunnen opschalen. Met dit Global MoU geven de ondertekenaars een krachtig signaal af aan deze producenten, waardoor Nederland juist een koploper kan worden onder de buurlanden die niet ondertekenen.
De overstap naar zwaar zero-emissie vervoer biedt daarnaast kansen voor de Nederlandse economie. De sector «elektrificatie wegvervoer» is goed voor zo’n € 5 miljard omzet per jaar4. Deze waarde stijgt naar verwachting de komende jaren snel en ook het aantal banen in deze sector neemt toe. Dit ligt voor een groot deel aan de ontwikkeling en verkoop van zware emissieloze voertuigen, zoals vrachtwagens en bussen.
Welke concrete instrumenten heeft u om deze ambitie te realiseren?
De financiële ondersteuning vond tot dusver vooral plaats via de demonstratieprojecten uit de Demonstratieregeling Klimaattechnologie en -Innovatie voor Transport (DKTI) en de fiscale voordelen via de milieu-investeringsaftrek (MIA). De markt heeft aangegeven meer behoefte te hebben aan een subsidieregeling. Daar wordt nu aan gewerkt en ik verwacht dat eind dit jaar de internetconsultatie kan starten en in de eerste helft van 2022 de eerste aanvragen ingediend kunnen worden.
Welke randvoorwaarden zijn er nodig om deze ambitie te realiseren?
Vanuit de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) wordt door een groot aantal partijen samengewerkt aan de uitrol van voldoende laadinfrastructuur voor vrachtauto’s. Binnen de NAL Logistiek werken op dit moment verschillende betrokken partijen (o.a. netbeheerders, brancheverenigingen, overheden, kennisinstellingen) samen om ervoor te zorgen dat de realisatie van passende en effectieve logistieke laadinfrastructuur aan blijft sluiten bij het groeiende aantal elektrische vrachtwagens.
Dit sluit ook aan bij de verplichting die hier vanuit Brussel in het kader van de Alternative Fuel Infrastructure Regulation (AFIR) aan wordt gesteld. Hierin worden lidstaten straks verplicht om langs de Europese goederenvervoerscorridors te voorzien in voldoende logistieke laadinfrastructuur. Zo inventariseren we vanuit de NAL waar de knelpunten liggen, hoeveel laadpalen er nodig zijn en monitoren we de voortgang van de aanleg van het aantal palen. Daarnaast is er een team beschikbaar om ondersteuning te bieden aan regio’s en gemeenten in dit proces. Met hen wordt er plangericht in plaats van vraaggericht gewerkt aan de uitrol van laadinfrastructuur, zodat laadinfrastructuur geen belemmering vormt voor de groei van elektrisch wegvervoer.
Vanuit het Actieprogramma Waterstof, dat nu wordt opgesteld, wordt gewerkt aan de uitrol van vijftig waterstoftankstations in 2025. Dat is één van de afspraken uit het Klimaatakkoord, gecombineerd met ondersteuning voor voertuigen vanuit een nog te ontwikkelen subsidie-instrument. Daarvan zijn tien tankstations voorzien voor vooral het zwaar wegtransport op en nabij de belangrijkste logistieke knooppunten en de Europese transport (TEN-T) corridors en veertig tankstations nabij steden met die voornemens zijn zero-emissiezones voor stadslogistiek in te voeren.
Welke financiële middelen zijn ervoor nodig om deze ambitie te realiseren?
Over een aantal jaren zal de Total Cost of Ownership (TCO) van een zero-emissie vrachtwagen en bus gunstiger zijn dan van de traditionele voertuigen die met een verbrandingsmotor op fossiele brandstof rijden. Daarvoor is het nodig dat er voldoende gevarieerd aanbod van goedkopere modellen is. Tot die tijd kunnen bedrijven gebruik maken van financiële (subsidie)regelingen wanneer zij overschakelen naar een emissieloos voertuig.
Zoals eerder gemeld wordt voor vrachtauto’s gewerkt aan een subsidieregeling. Hiervoor zijn middelen beschikbaar op basis van het Klimaatakkoord. Daarnaast ligt op dit moment het wetsvoorstel vrachtwagenheffing voor aan uw Kamer (Kamerstuk 35 910, nr. 2), waarvan de netto-opbrengsten via de zogeheten terugsluis voor dit doel ingezet kunnen worden.
De oproep van de FNV om Black Friday dit jaar over te slaan |
|
Bart van Kent |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Leer van fouten en skip Black Friday»?1
In het artikel van de FNV wordt de link gelegd tussen Black Friday en een aanzienlijke toename van de besmettingscijfers daarna. Volgens het RIVM kan er vorig jaar mogelijk een verband zijn geweest tussen de toename van de besmettingscijfers en de drukte in de winkelgebieden tijdens Black Friday. Het RIVM heeft ook aangegeven dat in die periode weer minder thuisgewerkt werd, het weer mogelijk werd meer mensen thuis te ontvangen én er was veel meer testcapaciteit. Deze factoren hebben mogelijk ook een rol gespeeld in de toename van de besmettingscijfers.
Duidelijk is wel, dat vorig jaar tijdens Black Friday zich enkele situaties hebben voorgedaan, waar de gemeente uiteindelijk heeft moeten ingrijpen. Ik ben het met de FNV eens dat dat soort situaties onwenselijk zijn en moet worden voorkomen. Het OMT heeft in haar spoedadvies geadviseerd hiervoor aandacht te hebben met het oog op de strengere maatregelen.
Ik heb begrepen dat retailers ook dit jaar weer op eigen initiatief hebben gekozen om Black Friday over een langere periode uit te spreiden. Daarnaast blijft de verantwoordelijkheid van de werkgever bestaan om een veilige werkomgeving te creëren en zich aan de maatregelen te houden. Ook wordt aan winkelbezoekers de oproep gedaan daar waar mogelijk niet te winkelen op drukke momenten. Van belang is dat winkelbezoekers óók verantwoordelijkheid nemen.
Welke lessen zijn er getrokken uit Black Friday vorig jaar, toen het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een verband zag tussen de drukte tijdens de Black-Friday-periode en het toenemende aantal besmettingen in december?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de maatregelen die vorig jaar zijn genomen om medewerkers te beschermen tijdens extreme drukte rond Black Friday onvoldoende waren?
Sinds het begin van de pandemie zijn in de retail meerdere maatregelen genomen om het risico op besmetting te voorkomen zoals onder andere aangepaste looproutes, hygiënemaatregelen en beschermingsmiddelen. Deze maatregelen pasten bij de maatregelen en adviezen van het kabinet om het risico op besmetting met het coronavirus te verkleinen.
In die specifieke situaties waar op Black Friday vorig jaar helaas echt sprake was van extreme drukte en het naleven van de maatregelen niet langer mogelijk was, is ingegrepen door de burgemeesters om te voorkomen dat klanten en medewerkers extra risico liepen op besmetting met het coronavirus.
Wat vindt u ervan dat winkelketens er dit jaar opnieuw voor kiezen Black Friday door te laten gaan waardoor winkelpersoneel en medewerkers van distributiecentra opnieuw aan verhoogde risico’s worden blootgesteld?
Zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 2, blijft de verantwoordelijkheid van de werkgevers in de retail bestaan om voor medewerkers een veilige werkomgeving te creëren. Dit is van belang in de bestrijding van het coronavirus. Ook de hierboven genoemde spreiding is daarbij van belang.
Dat neemt niet weg dat de risico’s op besmetting voor iedereen op de werkvloer zo klein mogelijk moeten zijn en er ondanks alle inzet drukke situaties kunnen ontstaan. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om dat op een goede manier te organiseren.
Naast de maatregelen die de werkgevers samen met de werknemers nemen, golden op Black Friday uiteraard ook de overheidsmaatregelen zoals de aangepaste sluitingstijden, het dragen van de mondkapjes, de plicht om 1,5 meter afstand te houden en thuis te blijven bij klachten.
Verder hebben burgemeesters via de lokale wettelijke mogelijkheden nog steeds de ruimte en bevoegdheid om in te grijpen als dat noodzakelijk is.
Vindt u het onacceptabel dat medewerkers die tussen de 10 en 12 euro bruto per uur verdienen bloot worden gesteld aan dit overbodige, extra besmettingsrisico?
Iedere medewerker heeft het recht om gezond en veilig te werken, ongeacht het loon dat verdiend wordt. De werkgever moet deze veilige werkomgeving creëren voor haar werknemers. Maar ook winkelbezoekers hebben de verantwoordelijkheid om zich aan de maatregelen van de overheid te houden. Als iedereen dit doet, is er geen extra besmettingsrisico voor werknemers.
Wat gaat u, met de lessen van vorig jaar in gedachte, doen om te voorkomen dat medewerkers aan dit overbodige extra besmettingsrisico worden blootgesteld?
Black Friday is ondertussen geweest. Het beeld is dat op Black Friday met toepassing van de maatregelen, initiatieven uit de sector en de geleerde lessen, de situatie voor zowel klanten als medewerkers veilig was en zich geen extreme situaties zoals vorig jaar hebben voorgedaan. Ingrijpen door de burgemeesters is daardoor niet nodig gebleken.
Een corona-uitbraak in een gevangenis en de vaccinatie van gevangenen |
|
Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NOS bericht «Corona-uitbraak in gevangenis Zaanstad: honderden gevangenen in lockdown»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het hier een cluster van coronabesmettingen betreft en of er clusters van besmettingen zijn in gevangenissen? Zo ja, hoeveel? Bent u het ermee eens dat deze clusters van besmettingen gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid als geheel?
Om de gevolgen voor de volksgezondheid zo klein mogelijk te houden, wordt na een geconstateerde besmetting het bron- en contactonderzoek protocol gevolgd van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Dit protocol is samen met het RIVM opgesteld. Er is sprake van een uitbraak als er op een afdeling meer dan één besmetting is vastgesteld. Bij een uitbraak worden alle gedetineerden van de betreffende afdeling in quarantaine geplaatst. Daarnaast worden zoveel mogelijk gedetineerden en medewerkers van deze afdeling getest. Verdere verspreiding van het coronavirus wordt daarmee voorkomen.
Ten tijde van het nieuwsbericht waren in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad 32 gedetineerden positief getest (peilmoment 3 november). Deze gedetineerden waren op 12 november weer hersteld. Omdat er meerdere uitbraken waren, zaten er in totaal 243 gedetineerden in quarantaine.
DJI doet er alles aan om de kans op besmetting met het coronavirus zo klein mogelijk te houden. Desondanks komen besmettingen voor. Voor het actuele beeld verwijs ik u naar de website van DJI. Op de website wordt wekelijks het aantal besmettingen en gedetineerden die in quarantaine zijn geplaatst gedeeld.
Wat is uw reactie op de schatting van de gevangenisdirecteur dat ongeveer 30% van de gevangenen in het Justitieel Complex is gevaccineerd?
De exacte vaccinatiegraad onder gedetineerden is niet bekend, omdat gedetineerden niet verplicht zijn om de vaccinatiestatus door te geven en gedetineerden continu in- en uitstromen.
Komt deze schatting overeen met schattingen van het aantal vaccinaties in andere justitiële inrichtingen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarop is deze schatting gebaseerd?
De gevangenisdirecteur heeft zijn inschatting gebaseerd op zijn ervaring met de vaccinatiebereidheid van gedetineerden ten tijde van de vaccinatiecampagne binnen DJI (medio januari 2021–juli 2021). Tijdens deze campagne heeft DJI conform de Rijksvaccinatiestrategie gedetineerden (en een deel van de medewerkers) kunnen vaccineren.
Als deze schatting klopt, kunt u uitleggen waarom dat aantal zo laag is?
Zie antwoord op vraag 3 en 5.
Wat doet u eraan om dit aantal te verhogen? Zou betere voorlichting kunnen helpen?
DJI stimuleert het vaccineren van gedetineerden. Zo worden gedetineerden bij binnenkomst actief (in verschillende talen) geïnformeerd over de mogelijkheden omtrent vaccinatie. Alle gedetineerden wordt één (of meerdere) vaccinatie(s) aangeboden. Aangezien besmettingen vooral plaatsvinden door mensen die in en uit een inrichting gaan, blijft DJI daarnaast ook streven naar een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad onder medewerkers.
Kunt u aangeven welke maatregelen nu gelden in penitentiaire inrichtingen (PI's) en wat de verwachting is voor de komende maanden, aangezien u in uw brief van 18 juni 2021 stelt dat DJI vanaf 4 september 2021 in afstemming met het RIVM zou beoordelen of het verantwoord is de laatste coronamaatregelen in inrichtingen op te heffen?2
Na de zomer leek de coronasituatie aanvankelijk sterk verbeterd en zijn landelijk versoepelingen ingevoerd. DJI is echter terughoudend geweest met het invoeren van versoepelingen aangezien besmettingen binnen een inrichting grote impact hebben. Het dringend advies om waar mogelijk 1,5 meter afstand te houden is binnen de DJI gehandhaafd. Dit betekent dat de impact van de nieuwe landelijke maatregelen, zoals bekendgemaakt op 12 november jl., voor de inrichtingen beperkt is.
De thans geldende maatregelen worden toegelicht in de bijlage bij de brief «Coronamaatregelen Dienst Justitiële Inrichtingen» die op vrijdag 18 november jl. aan uw Kamer is verstuurd.3
Hoe verhouden de richtlijnen van het RIVM en de maatregelen in maatschappij zich ten opzichte van de maatregelen in gevangenissen? Zijn deze vergelijkbaar?
DJI volgt de richtlijnen van het RIVM. De maatregelen in de vrije maatschappij worden door vertaald naar de inrichtingen. Voor de getroffen maatregelen heeft DJI advies ingewonnen bij het RIVM. Voor DJI zijn deze adviezen leidend.