Het bericht ‘Juntaleider Myanmar reageert na uitsluiting voor deelname aan regionale top’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Juntaleider Myanmar reageert na uitsluiting voor deelname aan regionale top»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie ten aanzien van de inschatting van de mensenrechtenorganisatie Assistance Association for Political Prisoners (AAPP) dat er nog altijd duizenden mensen die waren opgepakt tijdens de protesten, opgesloten zitten?2 Kloppen de berichten dat de gevangenen zijn mishandeld en gemarteld?
De berichten van organisaties zoals de Assistance Association for Political Prisoners (AAPP) dat er nog altijd duizenden mensen die waren opgepakt tijdens de protesten tegen de staatsgreep gevangen zitten, zijn uiterst zorgwekkend. Veel politici, journalisten, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en andere mensen die rondom de staatsgreep of in verband met de navolgende burgerprotesten zijn gearresteerd, hebben geen eerlijk proces gehad en zitten nog altijd vast. Het kabinet blijft oproepen tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van al deze gevangenen, het meest recent via de op 8 november jl. gepubliceerde verklaring van alle EU-lidstaten.3 De omstandigheden waaronder de gevangenen vastzitten zijn over het algemeen slecht, zoals ook bevestigd door de United Nations Office of the High Commissioner for Human Rights. Het kabinet blijft oproepen om de toegang tot gevangenissen voor internationale organisaties, zoals het Internationale Rode Kruiscomité, te verbeteren.
Hoe beoordeelt u de verklaring van de Speciale Rapporteur van de VN voor de mensenrechten in Myanmar, Tom Andrews, waarin hij stelt dat het militaire regime deze politieke gevangenen niet heeft vrijgelaten omdat ze van standpunt zijn veranderd, maar vanwege de diplomatieke druk door de landen van de Association of Southeast Asian Nationa (ASEAN)?3
De Tatmadaw, het Myanmarese leger, kondigde op 18 oktober jl. en op 30 juni jl. aan dat het een aantal gevangenen zou vrijlaten. Dit laat onverlet dat er nog enkele duizenden mensen vastzitten en dat de Tatmadaw sinds de recente vrijlatingen honderden nieuwe arrestaties heeft verricht. Bovendien geven de berichten over wreedheden van het Myanmarese leger tegen de eigen burgerbevolking aan dat mensenrechtenschendingen onverminderd aanhouden in Myanmar. Er lijkt dan ook geen sprake te zijn van een verandering van standpunt of een koerswijziging bij het militaire regime, zoals ook de VN Speciale Rapporteur voor de mensenrechten in Myanmar Tom Andrews heeft benadrukt.
Kunt u toelichten of u bereid bent de diplomatieke druk op te voeren door middel van aanvullende gerichte sancties op strategische sectoren zoals olie en gas, conform een aangenomen motie van het Europees Parlement op 7 oktober over de mensenrechtensituatie in Myanmar?4
Het kabinet deelt uw zorgen over de mensenrechtensituatie in Myanmar en zet zich al sinds de staatsgreep consequent in om het geweld van het leger tegen vreedzame demonstranten te stoppen. Het kabinet heeft onder meer in EU-verband gepleit voor persoonsgerichte sancties en voor uitbreiding van het EU-sanctieregime, om betrokkenen bij de staatsgreep en economische entiteiten die in handen zijn van het Myanmarese leger op de sanctielijst te kunnen plaatsen en zo de druk op de Tatmadaw te vergroten. Sinds de staatsgreep zijn 29 individuen en zes entiteiten op de EU-sanctielijst geplaatst. Het kabinet verkent binnen de EU en in overleg met gelijkgezinde landen de mogelijkheden om nieuwe sancties aan te nemen, waaronder tegen de olie- en gassector en andere voor de junta lucratieve entiteiten. Binnen de EU bestaat nog geen consensus over aanvullende sancties tegen het Myanmarese leger.
De EU zet ook andere middelen in om de diplomatieke druk op de Tatmadaw te vergroten. Zo heeft de EU op 13 oktober jl. in een verklaring haar steun voor het werk van de ASEAN Special Envoy benadrukt en het leger opgeroepen om ASEAN toegang te verschaffen tot Myanmar.6 De EU Hoge Vertegenwoordiger heeft zich bij een verklaring van gelijkgezinde landen met een vergelijkbare boodschap aangesloten.7 Op 8 november jl., een jaar na de laatste democratische verkiezingen in Myanmar, heeft de EU het aanhoudende geweld door het leger nogmaals veroordeeld in een verklaring.8
Ter ondersteuning van het besluit van ASEAN om de Myanmarese juntaleider Min Aung Hlaing niet uit te nodigen voor de recente ASEAN-top pleit Nederland er in EU-verband voor om de junta evenmin uit te nodigen voor de tweejaarlijkse top van de Asia Europe Meeting (ASEM) op 25 en 26 november 2021.
Tot slot blijft de EU de druk opvoeren door de mensenrechtensituatie in Myanmar en de situatie van de Rohingya hoog op de internationale agenda te houden. Zo co-sponsorde de EU een goed bezocht high level side event over de situatie van de Rohingya tijdens de High-Level Week van de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) in september en leidt de EU de resolutie over de mensenrechtensituatie in Myanmar in de Derde Commissie, welke momenteel gaande is in New York.
Kunt u toelichten wat er sinds de Raad Buitenlandse Zaken van 12 juli is gedaan op EU-niveau om de diplomatieke druk op het militaire regime in Myanmar op te voeren? Bent u erin geslaagd om het draagvlak binnen de EU voor gerichte sancties te vergroten? Zo nee, welke landen liggen nog dwars?
Zie antwoord vraag 4.
Trekt u ook met landen buiten de EU op om de diplomatieke druk op het militaire regime in Myanmar te verhogen, waaronder het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten? Is er sinds de militaire coup in februari van dit jaar een «emergency summit» georganiseerd, zoals is voorgesteld door de Speciale Rapporteur van de VN? Zo ja, wat is daar uit gekomen? Zo nee, zou u daar het initiatief toe kunnen nemen?5
Nederland trekt zowel bilateraal als in EU-verband gezamenlijk op met het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en andere regionale en internationale partners in het beleid ten aanzien van Myanmar. Er is regelmatig diplomatiek contact met gelijkgezinde landen en landen in de regio over de situatie in Myanmar. Ook onderhoudt Nederland onder meer via ambassades in de regio regelmatig contact met ASEAN-landen over de situatie. Er is sinds de staatsgreep geen noodcoalitie opgericht in de vorm die VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechten in Myanmar Tom Andrews voorstelt, maar Nederland zet zich internationaal in voor het verhogen van druk op de junta via sancties en andere diplomatieke middelen, waarbij de Nederlandse en EU-inzet is om geen legitimiteit aan het militaire regime te verschaffen. Reeds voor de staatsgreep zette het kabinet zich in voor de strijd tegen straffeloosheid in Myanmar, bijvoorbeeld met steun aan het Independent Investigative Mechanism for Myanmar (IIMM). Dit gaat onverminderd door. Tot slot ondersteunt Nederland de humanitaire respons in Myanmar, zie daarvoor ook het antwoord op vraag 7. Deze inspanningen zijn allemaal in lijn met de voorstellen van VN Speciaal Rapporteur Andrews.
Klopt het bericht dat zowel het geweld in Myanmar escaleert als de humanitaire situatie steeds verder verslechtert? Ziet u mogelijkheden om de bevolking van Myanmar verder te ondersteunen?6
De humanitaire situatie in Myanmar is zorgwekkend, en is sinds de staatsgreep ernstig verslechterd. Nederland ondersteunt de humanitaire respons in Myanmar in 2021: via een bijdrage van EUR 200.000 aan het noodappeal van de Internationale Federatie van Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen (IFRC) via het Nederlandse Rode Kruis (NRK), alsook via onze ongeoormerkte bijdragen aan humanitaire organisaties die actief zijn in Myanmar, zoals de humanitaire VN-organisaties en het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC). Naast financiële uitdagingen hebben humanitaire partnerorganisaties in Myanmar eveneens te kampen met veiligheidsrisico’s en met toegangsrestricties, waarbij het uiterst moeilijk is om delen van het land te bereiken. Ook bestaat het risico van politisering van humanitaire hulpmiddelen, waardoor de kans bestaat dat humanitaire hulp niet alle mensen in nood bereikt. Uitblijven van medewerking van de junta belemmert hulp voor de bevolking van Myanmar aanzienlijk. Nederland blijft in internationaal verband pleiten voor het verbeteren en veiligstellen van humanitaire ruimte en blijft het belang van de humanitaire principes benadrukken, zodat organisaties op veilige en verantwoorde wijze hulp kunnen leveren aan hulpbehoevenden in heel Myanmar.
Kunt u reageren op het bericht dat Rohingya-vluchtelingen door de overheid van Bangladesh worden overgeplaatst naar een eiland voor de kust, ondanks de grote zorgen van hulp- en mensenrechtenorganisaties over de veiligheid op het eiland en de zorgen dat vluchtelingen tegen hun wil hierheen worden verplaatst en ook niet meer mogen vertrekken?7
Het klopt dat er Rohingya-vluchtelingen door de overheid van Bangladesh zijn overgeplaatst naar het eiland Bhasan Char. Vanwege de overvolle vluchtelingenkampen in Cox’s Bazaar, waar ruim een miljoen vluchtelingen worden opgevangen, ziet de overheid van Bangladesh zich genoodzaakt om elders onderdak te bieden aan Rohingya-vluchtelingen totdat zij kunnen terugkeren naar Myanmar. Het kabinet onderschrijft het belang van vrijwilligheid van verplaatsing naar een verblijf op Bhasan Char en spreekt dit regelmatig uit in de dialoog met de overheid van Bangladesh, evenals in gesprekken met de VN.
Het uitgangspunt voor alle partijen blijft dat terugkeer van de Rohingya naar Myanmar waardig, veilig, duurzaam en vrijwillig moet kunnen plaatsvinden. Deze voorwaarden zijn momenteel niet aanwezig in Myanmar en de huidige ontwikkelingen wijzen er niet op dat dit op korte termijn zal veranderen.
Het is daarom belangrijk dat de omstandigheden voor opvang in vluchtelingenkampen worden verbeterd en om te blijven werken aan een structurele oplossing voor de Rohingya-vluchtelingen. Het kabinet heeft hier op 22 september jl. nog voor gepleit tijdens een high level side event over de situatie van de Rohingya tijdens de AVVN.
Het gebruik van gezichtsherkenning bij toegang tot evenementen |
|
Renske Leijten |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is er een overzicht van het aantal evenementen dat gebruik heeft gemaakt van gezichtsherkenning om gasten of personeel toegang te verlenen? Zo ja, kunt u dit aan de Kamer doen toekomen?1
Een dergelijk overzicht is er niet.
Bent u het met mij eens dat gezichtsherkenning grote risico’s kent, zoals een groot verlies aan privacy, het ongeoorloofd gebruik van persoonlijke data en buitensluiting? Zo nee, waarom niet?
Dat ben ik met u eens.
Vindt u het wenselijk dat evenementen gebruik maken van gezichtsherkenningstechnologie van private aanbieders, terwijl er ook minder ingrijpende alternatieven voorhanden zijn? Zo ja, waarom?
Aan het toepassen van gezichtsherkenning kleven risico’s. Dat is ook onderkend door de wetgever. Zowel in EU als nationaal verband zijn er strikte regels, die ertoe moeten leiden dat er terughoudend wordt omgegaan met de inzet van deze technologie. Ik vind het belangrijk dat de inzet van gezichtsherkenning rechtmatig is en voldoet aan dit strikte juridisch kader dat daarvoor geldt. Er geldt in deze gevallen een «nee, tenzij» regime en op grond daarvan is er weinig ruimte voor gezichtsherkenning. Bij deze evenementen zal de inzet hooguit denkbaar kunnen zijn op basis van uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene zelf, die vrijelijk moet kunnen worden gegeven. De verwerkingsverantwoordelijke, in deze casus de organisator van een evenement, moet burgers dus echt de keuze bieden of zij toestemming willen geven voor gezichtsherkenning, ook door minder ingrijpende alternatieven aan te bieden. Op basis van de informatie uit het NRC-artikel heb ik geen reden om aan te nemen dat bij genoemde evenementen niet aan de wettelijke vereisten is voldaan.
Ik verwijs verder naar de antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid Kerseboom (FVD) aan de Minister voor Rechtsbescherming over de inzet van gezichtsherkenningstechnologie die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb aangeboden. Hierin is onder meer tot uiting gebracht dat, ook al is er vrijelijk uitdrukkelijke toestemming door betrokkenen verstrekt, gezichtsherkenning alleen mag worden toegepast als aan alle voorwaarden uit de AVG is gedaan. Hierbij wordt onder meer gewezen op het beginsel van data minimalisatie.
Zijn er richtlijnen voor veiligheidsregio’s als zij een verzoek krijgen voor een evenement met gezichtsherkenning? Zo ja, wat behelzen deze en is er overeenstemming tussen veiligheidsregio’s over de inzet van gezichtsherkenning?
Uit navraag onder de veiligheidsregio’s is gebleken dat er geen specifieke richtlijnen bekend zijn voor evenementen met gezichtsherkenning in de veiligheidsregio’s.
In hoeverre vindt u dat er wordt voldaan aan de eis dat gebruik van gezichtsherkenningssoftware vrijwillig moet zijn, als er bijvoorbeeld evenementen georganiseerd zouden worden waarbij negen toegangspoorten werken met gezichtsherkenning en één reguliere toegangspoort voor bezoekers is? Bent u het met mij eens dat de grens tussen vrijwillig en drang of zelfs praktische dwang niet altijd eenduidig is? Bent u het met mij eens dat deze beslissingen binnen een wettelijk kader horen?
Ik ben het met u eens dat dergelijke beslissingen binnen een wettelijk kader horen. Dit is ook het geval. Hoe de wet in de praktijk uitpakt is altijd afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Toestemming door de betrokkene, zoals beschreven in artikel 7 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), moet vrijelijk en uitdrukkelijk zijn gegeven. Het onthouden van toestemming mag er niet toe leiden dat betrokkene als gevolg daarvan nadelige gevolgen ondervindt.2 In het hypothetische geval dat de door de organisator van het evenement voorziene indeling van het aantal toegangspoortjes tussen «identificatie door gezichtsherkenning» versus «analoge identificatie» ertoe leidt dat betrokkenen die geen toestemming verlenen voor het verwerken van hun biometrische gegevens bijvoorbeeld substantieel langer moeten wachten en een deel van het evenement missen waarvoor zij hebben betaald, kan worden aangenomen dat dit als nadelig gevolg kwalificeert. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), of in voorkomend geval aan de rechter, om in het specifieke geval te beoordelen of deze toestemming daadwerkelijk vrijelijk is gegeven. Op basis van de informatie in het aangedragen NRC-artikel heb ik geen reden om aan te nemen dat bezoekers hun toestemming niet vrijelijk hebben kunnen verlenen.
Evenementen moeten er vanuit hun rol als verwerkingsverantwoordelijke van deze bijzondere persoonsgegevens zorg voor dragen dat aan de wet wordt voldaan en dat zij rechtmatig gegeven toestemming van betrokkenen verkrijgen voor de verwerking van biometrische gegevens. Eén van die vereisten is dat het evenement – gelet op de risico’s die dergelijke grootschalige monitoring van biometrische gegevens meebrengt – een Data Protection Impact Assessment (DPIA) uit moet voeren.3 In zo’n beoordeling zal de vraag over het rechtmatig geven van toestemming en de consequenties daarvan voor de manier waarop de toegang tot het evenement wordt ingericht een centrale rol moeten vervullen. Vervolgens is het aan de organisatie om maatregelen te nemen zodat toestemming wél vrijelijk kan worden gegeven, bijvoorbeeld door de indeling van de toegangspoortjes aan te passen, en er zorg voor te dragen dat aan alle bepalingen en beginselen van de AVG wordt voldaan.
Welke instanties houden toezicht bij evenementen of deelname niet alleen in theorie vrijwillig is maar er ook daadwerkelijk een afdoende alternatief geboden wordt? Heeft onder andere de Autoriteit Persoonsgegevens, die nu al kampt met tekorten en grote uitdagingen, hier wel voldoende capaciteit voor volgens u?
De AVG kent een getrapte en risico-gebaseerde toezichtstructuur. De AP is de toezichthouder op de verwerking van persoonsgegevens en daarmee de centrale figuur in het toezichtstelsel. Daarnaast moeten organisaties in bij wet bepaalde gevallen waar de risico’s van gegevensverwerkingen voor betrokkenen groter worden een Functionaris Gegevensbescherming (FG) aanstellen.4 Deze FG fungeert als interne controleur en als verlengstuk van de AP binnen organisaties. De positie en taken van de FG zijn ook in de wet vastgelegd.5 Daarnaast moeten organisaties zoals eerder genoemd een DPIA uitvoeren als de verwerking een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van betrokkenen, om vervolgens maatregelen te nemen om die risico’s te mitigeren. De FG toetst deze DPIA in diens onafhankelijke rol.
Wat betreft de capaciteit van de AP verwijs ik naar de brief van 19 november 2020 waarin uw Kamer is geïnformeerd over de taken en middelen van de AP.6 Vanaf 2022 ontvangt de AP structureel 6 miljoen extra.
Wordt er volgens u bij het inzetten of op grotere schaal gebruiken van nieuwe technologieën in voldoende mate tijdig onderkend welke maatschappelijke gevolgen uit het gebruik (kunnen) voortvloeien? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Ik vind het van groot belang dat hier voldoende aandacht is voor. Het kabinet heeft dan ook meerdere onderzoeken laten verrichten naar de ethische en juridische consequenties van technologie. Naar aanleiding daarvan heeft het kabinet maatregelen genomen om te borgen dat die risico’s worden beperkt.7 Ook in de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS) wordt aandacht gegeven aan de risico’s van digitalisering, bijvoorbeeld als het gaat om de bescherming van persoonsgegevens.8 Ik vind het belangrijk dat komende overheidsstrategieën alle gevolgen van technologische ontwikkelingen, dus zowel positief als negatief, voldoende in ogenschouw nemen.
Mijn indruk is daarnaast dat erin de wetenschap, maar ook in het politieke debat en het openbaar bestuur volop aandacht wordt besteed aan de gevolgen van technologische ontwikkeling. Dit baseer ik op de veelheid aan artikelen, rapporten en aanbevelingen over de maatschappelijke, economische en juridische consequenties van nieuwe technologie.9 Ik ga er vanuit dat de aandacht voor dit belangrijke onderwerp de komende jaren alleen nog maar verder toe zal nemen.
Vindt u dat er voldoende geborgd is dat werknemers in bijvoorbeeld voetbalstadions niet verplicht mogen worden, of anderzijds onder druk mogen worden gezet, om gebruik te maken van toegang tot hun werk door dit soort software? Zo ja, hoe? Zo nee, kunt u met voorstellen komen zodat dit wel voldoende geborgd zal zijn?
Ja. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) biedt zoals in antwoord op vraag 2, 3 en 5 weergeven, als mede in de hiervoor genoemde kabinetsbrieven uitgebreider beschreven, een uitgebreid kader dat de verwerking van biometrische gegevens reguleert. Verplichte biometrische identificatie om toegang tot de werkomgeving te verkrijgen zal doorgaans niet rechtmatig zijn, omdat toestemming in relaties tussen werkgevers en werknemers niet vrijelijk kan worden gegeven.10 Dit behoudens uitzonderingssituaties waar het gebruik van biometrische gegevens noodzakelijk is om redenen van zwaarwegende algemeen belang voor beveiligings- of authenticatiedoeleinden; zoals het identificeren van werknemers bij een energiecentrale. Deze laatste eis bevat dus een dubbele en cumulatief werkende noodzakelijkheidstoets: noodzakelijk voor een zwaarwegend algemeen belang én noodzakelijk voor beveiligings- of authenticatiedoeleinden. Deze dubbele noodzakelijkheidstoets zal in de aanstaande wijziging van de UAVG worden vastgelegd.
Het wetsvoorstel Het niet-indexeren van het basiskinderbijslagbedrag en het extra bedrag van de kinderbijslag in de Algemene Kinderbijslagwet over de jaren 2022, 2023 en deels over 2024 (35845) |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak in het plenaire debat over het wetsvoorstel: «Ik had beloofd nog even te dubbelchecken hoe het zit met die overdekking van 9 miljoen waar de heer Van Baarle naar vroeg. Het is zoals ik zei, maar om het helemaal te kunnen begrijpen, moet ik even de hele som door. Er is samenhang, een evenwicht, in dat totale dekkingspakket door structureel evenveel te besparen op de kinderbijslag als op de IACK. Dat betekent dat de besparing in de kinderbijslag structureel op moet lopen tot 130 miljoen, gelijk aan de besparing op de IACK. Daarvoor wordt in de eerste vier jaar 9 miljoen meer opgehaald dan strikt noodzakelijk voor de investering, intensivering en de uitvoering. Zoals eerder aangegeven, is deze besparing ook al onderdeel van de totale rijksbegroting.»?
Ja.
Op welk moment en op welke wijze is ooit gecommuniceerd aan de Tweede Kamer dat er sprake zou zijn van «samenhang» in een «dekkingspakket», waardoor er evenveel bespaard zou moeten worden op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) en de kinderbijslag? Op welke wijze en wanneer is de Kamer ingelicht over het «dekkingspakket»?
In het wetgevingsoverleg van 22 april 2021 over het wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof1 heeft de Minister de onderdelen van het totaalpakket uiteengezet en aangegeven op welke wijze de dekking van dit pakket tot stand is gekomen. Op 27 mei 2021 is het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet bij uw Kamer ingediend waarmee dekking is geregeld voor investeringen in de uitvoeringsorganisaties UWV en SVB.2 In de toelichting bij dit wetsvoorstel is een paragraaf Afwegingen het volgende opgenomen:
Op 8 september 2021 is in de nota naar aanleiding van het verslag bij het laatstgenoemde wetsvoorstel4 in antwoord op vragen vanuit Uw Kamer uiteengezet dat de dekking betrekking heeft op het totaalpakket. Daarbij is aangegeven dat circa 25% van de dekking van het totaalpakket wordt gevonden via de niet-indexering van de kinderbijslag.
Waarom moest er sprake zijn van «samenhang» en «evenwicht»? Hoe ziet dit eruit en waar is dit op gebaseerd?
Er lagen twee investeringsopgaven op het terrein van SZW; betaald ouderschapsverlof en de uitvoeringsorganisaties. Het kabinet heeft voor deze investeringen gezocht naar dekking, waarbij tot één dekkingspakket voor beide investeringen is besloten. Het kabinet heeft gekozen om de dekking te verdelen over werkgevers (verhoging van de premie voor het arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof-premie)), werkende ouders met kinderen tot 12 jaar (een ombuiging op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)) en ouders met kinderen tot 18 jaar (het onderhavige wetsvoorstel). Het kabinet vindt dit een evenwichtige dekking. Onder «samenhang» en een «evenwicht» verstaat het kabinet in dit geval een pakket aan dekkingsmaatregelen dat neerslaat bij zowel bedrijven als bij verschillende groepen ouders, waarbij een dekkingsverdeling is gebruikt van 45% Aof-premie, 27% IACK en 27% kinderbijslag (structureel).
Hoe is dit dekkingspakket tot stand gekomen? Wat was hierbij de rol van onderhandelingen tussen de toenmalige coalitiefracties?
Er lagen twee investeringsopgaven op het terrein van SZW. Daarom heeft het kabinet de budgettaire dekking voor dit pakket zoveel mogelijk gezocht binnen de begroting van SZW. Deze dekking is wat de begroting van SZW betreft gevonden in de kinderbijslag en de Aof-premie en deels ook gevonden op de begroting van FIN. Deze dekkingsvoorstellen zijn daarbij ook in coalitieverband besproken.
In het debat bij de behandeling van het wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof in de Eerste Kamer5 is de Minister dieper ingegaan op de samenstelling van het dekkingspakket en de overwegingen bij de totstandkoming ervan. Omdat het betaald ouderschapsverlof te maken heeft met de combinatie arbeid en zorg is op deze terreinen naar dekking gezocht. Daarbinnen is gepoogd een politiek evenwicht te vinden binnen de begroting SZW met als resultaat een maatregel op de kinderbijslag en de IACK. Daarbij komt dat een deel van werkgevers al betaald ouderschapsverlof aanbiedt en dit in de toekomst niet meer hoeft te doen vanwege de nieuwe collectieve regeling. Op basis daarvan is overeengekomen dat het gerechtvaardigd is een deel van de dekking bij werkgevers neer te leggen (verhoging Aof-premie). Dit alles bij elkaar genomen zorgt voor een dekkingspakket van kinderbijslag, IACK en Aof-premie, waarbij ook de investeringswensen voor de uitvoeringsorganisaties zijn meegenomen.
Klopt het dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een wetgevingsoverleg tegen de Tweede Kamer heeft gezegd dat het «dekkingspakket» tot stand is gekomen na besprekingen tussen coalitiefracties? Zo ja, hoe is dit gegaan?
Ja. In het wetgevingsoverleg van 22 april 20216 heeft de Minister aangegeven dat inzake de dekking van het totaalpakket dit besproken is binnen de «oude» coalitie, waarbij is gezocht naar een politiek evenwicht. Hij heeft daarbij ook aangeven hoe dit is gegaan. Zie daarvoor ook het antwoord op vaag 4.
Acht u het rechtvaardig dat coalitiefracties wel op de hoogte zijn van deze afspraak en oppositiefracties daar tijdens een debat achter moeten komen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 is uw Kamer geïnformeerd over de dekking van het totaalpakket en het aandeel van het niet-indexeren van de kinderbijslag daarin. Zoals ik in het plenair debat van 13 oktober jl. heb aangegeven, was het beter geweest als de maatregelen uit het totaalpakket als geheel zouden zijn ingediend en behandeld.
Waarom is ervoor gekozen om evenveel te besparen op de IACK en kinderbijslag door het kabinet?
Er is gezocht naar een evenwichtig dekkingspakket. In het afgesproken dekkingspakket is gekozen de dekkingsopgave op de IACK en de kinderbijslag aan elkaar gelijk te stellen, waarmee de dekkingsopgave gelijkmatig verdeeld wordt over verschillende groepen.
Waarom moeten ouders, naast voor investeringen in de uitvoeringsorganisaties, ook extra inleveren vanwege een besparing op de IACK?
Zoals gezegd onder het antwoord op vraag 7, is gezocht naar een evenwichtig dekkingspakket waarbij de dekkingsopgave is verdeeld over verschillende groepen. Bij de uitwerking van de maatregelen is de dekking op de kinderbijslag gekoppeld aan de investeringen in de uitvoering. Dit is gedaan omdat deze van gelijke hoogte waren en zowel de investeringen als de dekking beide aan de uitgavenkant van de begroting SZW zitten. Hiermee kon dit onderdeel conform de begrotingsregels worden verwerkt. De dekking via de kinderbijslag is dus onderdeel van het totale dekkingspakket waarmee ook de investeringen voor betaald ouderschapverlof worden betaald.
Daarnaast heeft het kabinet deze kabinetsperiode extra geïnvesteerd in de ondersteuning van gezinnen met kinderen. Deze kabinetsperiode is de kinderbijslag met € 250 miljoen, het kindgebonden budget voor paren met € 500 miljoen en het kindgebonden budget vanaf het derde kind met € 150 miljoen verhoogd. Daarnaast is in de afgelopen augustusbesluitvorming gekeken naar het algehele koopkrachtbeeld. Daarin bleven gezinnen met kinderen achter bij andere groepen. Daarop heeft het kabinet besloten het bedrag vanaf het tweede kind in het kindgebonden budget te verhogen. Dit is een extra investering van circa € 55 miljoen.
Waarom is er in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel nooit zodanig ingegaan op het «dekkingspakket», «evenwicht» en «samenhang» zodat dit helder was in relatie tot het wetsvoorstel?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is een passage opgenomen over het bredere dekkingspakket. Hierin is aangeven dat de dekking middels het niet-indexeren van de kinderbijslag onderdeel is van een breder dekkingspakket, waarbij is gezocht naar evenwicht door de dekkingsopgave te verdelen over verschillende groepen.
De toename van incidenten met asielzoekers in de Nederlandse treinen. |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Treinpersoneel schrijft brandbrief na toename incidenten met asielzoekers: «Er wordt naar ze gespuugd»»?1
Ja.
Wat gaat u doen om het treinpersoneel, nu en in de toekomst, te beschermen tegen criminele asielzoekers?
De veiligheid van reizigers en personeel moet te allen tijde geborgd worden. Overlastgevend of gewelddadig gedrag, door wie dan ook, is dan ook volstrekt onacceptabel. In alle gevallen van overlast kan aangifte worden gedaan die kan leiden tot strafrechtelijke maatregelen, ongeacht of de overlastgever een Nederlander of asielzoeker is, ofwel op andere titel in Nederland verblijft. Vervoerders geven aan dat in principe altijd aangifte wordt gedaan, maar de werknemer moet het wel zelf willen. In het specifieke geval van de Vechtdallijn zijn door de vervoerder extra maatregelen genomen voor de veiligheid van de reizigers en personeel. Arriva zet extra toezichthoudende medewerkers in als duo’s. Deze medewerkers zijn voorzien van bodycams. Ook is er toezichthoudend personeel ingezet voor de toegangscontroles op de perrons in Zwolle en Emmen en zijn er camera’s geplaatst op station Zwolle. Onlangs is door Arriva bij het ministerie Justitie en Veiligheid toestemming aangevraagd om een deel van de toezichthoudende medewerkers beperkte geweldsbevoegdheid te geven. Dit verzoek is inmiddels door Justitie en Veiligheid toegekend en wordt nu verder uitgewerkt. Het is aan de vervoerder om ervoor te kiezen de maatregelen voor veiligheid van reizigers en personeel verder uit te breiden, bijvoorbeeld door veiligheidsteams en/of boa’s mee te laten reizen op de treinen.
Wanneer gaat u de treinen bemannen met bijvoorbeeld veiligheidsteams, boa’s en/of politie om de veiligheid van het treinpersoneel maar ook de reiziger te kunnen garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels met de vervoerder in gesprek om de situatie veiliger te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, met alle betrokken partijen wordt gesproken over welke maatregelen nog extra ingezet kunnen worden. Al zullen nooit alle incidenten kunnen worden voorkomen.
Bent u bereid om dit asieltuig linea recta naar het land van herkomst te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer, biedt het veroorzaken van overlast in het openbaar vervoer wettelijk gezien onvoldoende grond om over te gaan tot afwijzing van een asielaanvraag en tot directe uitzetting. Deze wettelijke regels en de daarin opgenomen normen vloeien voort uit Europese richtlijnen. Indien sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf en een strafrechtelijke veroordeling daarvoor, dan wordt dit wel meegenomen in de beoordeling van de asielaanvraag.2
Wanneer gaat u de Nederlandse inwoner beschermen en de grenzen sluiten voor asielzoekers?
Zoals eerder aangegeven is het kabinet van mening dat het sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.3 Dat laat onverlet dat elke vorm van overlast en criminaliteit volstrekt onacceptabel is. Samen met onder meer het COA, de DT&V, de IND, de politie, het Openbaar Ministerie en gemeenten zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid in op een harde aanpak. Zie hiervoor ook de toolbox met maatregelen die op 10 november 2020 met uw Kamer is gedeeld.4 In het kader van de aanpak van overlastgevende asielzoekers zijn vier ketenmariniers aangesteld. Zij hebben de taak aan te sturen op een gezamenlijkezero-toleranceaanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers en een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen. Dit geldt ook voor de aanpak van overlast in het ov.
Het Wierdense Veld. |
|
Derk Jan Eppink (JA21) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Slagveld om het Wierdende Veld (2) – Beleid kapittelt wetenschap» en de conclusie dat «geen van de scenario’s van de betrokken onderzoekers zouden leiden tot het behalen van de beoogde natuurdoelen»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat een betrokken onderzoeker van dit natuurbeleid aangaf dat er «ingrijpendere maatregelen nodig zouden zijn om de beoogde doelen te halen»?2
De in het artikel opgenomen uitspraak was mij eerder niet bekend. Omdat de onderzoeker deze uitspraak – volgens het artikel – alleen anoniem wilde doen, is het voor mij ook niet mogelijk om na te gaan wat er precies heeft plaatsgevonden.
Bent u ermee bekend dat LTO Noord de niet behaalbare doelen heeft aangekaart bij de provincie Overijssel en extra geld gevraagd heeft voor aanvullend onderzoek, maar dat er tot dusver geen besluit is genomen?
In de bestuurlijke adviescommissie van de gebiedsuitwerking Wierdense Veld heeft LTO Noord de tussentijdse resultaten van de uitwerking van het inrichtingsplan aan de orde gesteld. Deze lieten zien dat voor het realiseren van de instandhoudingsdoelen een grotere bufferzone nodig was dan voorzien in de Natura 2000-Gebiedsanalyse, dat aanvullende interne maatregelen nodig waren en dat mogelijk op korte termijn de drinkwaterproductie verminderd zou moeten worden.
Naar aanleiding hiervan heeft de provincie Overijssel toen besloten een pas op de plaats te maken, de verhouding tussen de opgaven voor hoogveenherstel en drinkwaterproductie nader te verkennen en hiervoor oplossingsrichtingen te verkennen.
Kunt u een reactie geven op de geschetste situatie in vraag 1 tot en met 3?
Hoe het in het verleden ook precies is gelopen, vastgesteld kan worden dat de provincie de genoemde verkenning heeft afgerond en besloten heeft het gebiedsproces te hervatten. Tevens is het maatregelenpakket door provinciale staten goedgekeurd, waaruit bleek dat er vertrouwen is in de effectiviteit van de maatregelen. Onlangs zijn ook al interne maatregelen in het gebied getroffen. Ik ga ervan uit dat ook in de toekomst – in overleg met de bij het gebiedsproces betrokken partners – de benodigde maatregelen zullen worden getroffen.
Bent u bekend met het rapport «Plan van Aanpak planuitwerking PAS/N2000 Wierdense Veld»?3
Ja.
Bent u ermee bekend dat het adviesbureau Tauw – dat dit rapport heeft opgesteld – tevens een prominente rol heeft in het onderzoek zelf?
Ja. De provincie Overijssel heeft LTO Noord opdracht gegeven de maatregelen van de Natura 2000-gebiedsanalyse uit te werken in een inrichtingsplan. LTO Noord heeft voor de uitvoering hiervan expertise van Tauw ingezet.
Kunt u een reactie geven over waarom een adviesbureau niet alleen een adviserende maar ook een prominente, onderzoekende rol heeft in het plan van aanpak?
Onderzoek en advies liggen in elkaars verlengde. En aangezien de benodigde gebiedsspecifieke expertise niet breed beschikbaar is, lag het voor de hand om hetzelfde bureau voor beide aspecten in te zetten.
Bent u bekend met het rapport «Ecologische beoordeling Wierdense Veld», waarin gesproken wordt van enkele tientallen hectaren? Waarom staan op de habitatkaart in AERIUS dan enkele honderden hectaren ingetekend als «herstellend hoogveen»?4
De habitatkartering laat zien dat er in totaal 383 ha Herstellende hoogvenen (H7120) aanwezig is in het Wierdense Veld. Dit betreft álle onderdelen van dit breed gedefinieerde habitattype. De op pagina 5 van de Ecologische beoordeling genoemde tientallen hectaren betreffen slechts een onderdeel van de ambitie voor kwaliteitsverbetering van Herstellende hoogvenen, namelijk het vervangen van veenmosarme door veenmosrijke begroeiingen.
Hoe beoordeelt u de «enkele tientallen hectares» in dit ecologische rapport en de honderden gekarteerde hectares in AERIUS?
De tientallen hectares uit het rapport betreffen slechts een klein deel van het totale oppervlak van het habitattype, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 8.
Bent u bekend met het rapport «Vooronderzoek Wierdense Veld»?5
Ja.
Bent u van mening dat de conclusie correct is dat het Wierdense Veld gekarteerd staat als «herstellend hoogveen» in AERIUS terwijl het in het jaar 1800 heideveld betrof?
In het genoemde rapport staat op pagina 75: «De vegetatie in het huidige natuurreservaat Wierdense Veld bestond rond 1800 uit heidevelden en hoogvenen.» Het is onduidelijk waar de auteurs deze conclusie op baseren; er staat namelijk in dat rapport geen kaart uit 1800 met dit onderscheid en de uitspraak vloeit ook niet voort uit de informatie die in het hoofdstuk wordt besproken. Op pagina 6 van het rapport staat echter wel een kaart van eind 17e eeuw met voor het Wierdense Veld en de wijde omgeving de aanduiding «Moerige Veenen», wat duidt op een hoogveenlandschap.
Tot de vegetatietypen die behoren tot hoogveenlandschappen behoren ook bepaalde vormen van dophei- en struikheibegroeiingen: «heidevelden» kunnen dus zowel onderdeel zijn van hoogveenlandschappen als van zandlandschappen. Alleen in het laatste geval is sprake van andere habitattypen, zoals Vochtige heiden en Droge heiden. Voor de conclusie of vegetatietypen die kwalificeren voor Herstellende hoogvenen (H7120) daadwerkelijk tot dat habitattype behoren, is het dus noodzakelijk om na te gaan of ter plekke in het verleden een hoogveenlandschap voorkwam. Dat kan op een direct wijze worden vastgesteld op basis van de aanwezigheid van een veenbodem, maar die veenbodem kan inmiddels afgegraven zijn waardoor niet op voorhand kan worden geconcludeerd dat er van een hoogveenlandschap sprake is. In dat laatste geval moeten oude kaarten worden geïnterpreteerd. Dat is gedaan in het rapport «Kartering van de habitattypen Actief en Herstellend hoogveen in Nederland» (Jansen e.a., 2013). Op pagina 76 staat over het Wierdense Veld: «De huidige gebiedsbegrenzing ligt volledig binnen het voormalige hoogveenlandschap». Ook volgens hoofdstuk 20 in het standaardwerk «Hoogvenen» (Jansen & Grootjans, 2019) was het hele Wierdense Veld onderdeel van een uitgestrekt hoogveenlandschap; de dichtstbijzijnde zandgronden lagen ruim buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied.
Dat betekent dat het terecht is dat in AERIUS het gehele oppervlak met kwalificerende vegetatietypen in het Wierdense Veld is aangeduid als Herstellende hoogvenen.
Kunt u exact aangeven welk deel van het Wierdense veld in 1800 heideveld betrof en waar de veenputten – daar waar op kleine schaal turf is gewonnen – zich exact bevinden?
Het is op grond van de rond 1800 gemaakte kaarten niet mogelijk om onderscheid te maken tussen onaangetaste hoogveenbegroeiingen met dop- of struikhei («heidevelden») enerzijds en veenputten anderzijds. Op de veldkaart die is gemaakt voor de militaire kaart van rond 1850 staan echter in het zuidwestelijke deel al wel veenputten ingetekend; de rest van het gebied is ingetekend als onontgonnen, moerassig hoogveen, waarbij geen onderscheid is gemaakt tussen het al dan niet begroeid zijn met heidesoorten. Voor de bepaling van het habitattype is het onderscheid is de genoemde onderdelen niet relevant, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 11.
Bent u bereid elke vraag apart te beantwoorden?
Ja.
De tegenwerking en vertraging van de NPO ten opzichte van aspirant-omroep Ongehoord Nederland, waardoor zij niet per 1 januari 2022 kunnen uitzenden op radio en tv |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de inhoud van de nieuwsbrief1 van Ongehoord Nederland d.d. 21 oktober 2021 waarin de aspirant-omroep zorgen uit over de «tegenwerking en vertraging» bij het realiseren van hun programma’s door de leiding van de NPO? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja.
Erkent u het recht van omroep Ongehoord Nederland om vanaf januari 2022 op radio en televisie te kunnen uitzenden, conform de uitzendconcessie die u de aspirant-omroep hebt verstrekt? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat dit recht niet door een partij als de NPO eenzijdig wordt tegengewerkt?
De voorlopige erkenning van ON! geeft met ingang van 1 januari 2022 recht op zendtijd en budget voor de verzorging van media-aanbod binnen de kaders van de Mediawet 2008 (artikel 2.29 Mediawet 2008). Kwantitatieve zendtijdgaranties zijn al geruime tijd geleden uit de wet geschrapt.2 De NPO moet in plaats daarvan zorgen dat de omroepen beschikken over ruimte op de aanbodkanalen die nodig is om media-aanbod dat is vervaardigd met de toegekende budgetten te kunnen plaatsen (artikel 2.54 Mediawet 2008). Omroeporganisaties kunnen daarmee hun missie uitdragen in het totale media-aanbod ter uitvoering van de publieke media-opdracht. Dat betekent niet dat alle programmawensen van een omroep per definitie gehonoreerd kunnen worden. Tegelijk met het afschaffen van zendtijdgaranties is namelijk de sturende en coördinerende rol van de NPO versterkt om er voor te zorgen dat de publieke omroep meer vanuit een gemeenschappelijke visie en strategie werkt.3 In dat kader is onder meer in de wet bepaald dat programmavoorstellen getoetst worden aan de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen voor het media-aanbod en het publieksbereik die zijn vastgelegd in het concessiebeleidsplan, de prestatieovereenkomst, de profielen van de aanbodkanalen, de begrotingen en de tussen de omroepen en NPO geldende afspraken daarover, alsmede aan de coördinatieregels en de wettelijke programmavoorschriften (artikelen 2.52 en 2.54 Mediawet 2008). Verder heeft de NPO als wettelijke taak zorg te dragen voor een doelmatige inzet van de gelden die bestemd zijn voor de verzorging en verspreiding van het media-aanbod (artikel 2.2 Mediawet 2008). Ik heb informatie gevraagd aan de NPO en aan ON!. Daaruit is mij gebleken dat het niet gaat om de inhoud van de programmering waarmee ON! heeft ingetekend op het schema voor 2022. De NPO heeft aarzelingen over de omvang en heeft nadere vragen aan ON! gesteld over de doelmatigheid van de door ON! beoogde inzet van de publieke middelen. Uit informatie die ON! mij heeft gestuurd blijkt ongenoegen over het verloop van het inteken- en programmeeroverleg met de NPO waardoor er op dit moment nog geen definitief besluit is genomen over de plaatsing van de programma’s waarmee ON! heeft ingetekend. Volgens ON! worden de voorbereidingen van ON! gefrustreerd en is er gerede kans dat men niet vanaf 1 januari 2022 de lucht in kan. De NPO heeft mij laten weten dat zodra de beoordeling is afgerond en het voorstel kan worden opgenomen in het concept plaatsingsbesluit, dit ter advisering wordt voorgelegd aan de redactie. Daarvoor wordt niet gewacht op de eerst volgende reguliere plaatsingsronde. Er wordt een tussenronde ingelast zodat ON! zo snel mogelijk en met inachtneming van de daarvoor geldende procedure zoals vastgelegd in het coördinatiereglement over een besluit beschikt. Volgens de NPO wordt er voor gezorgd dat ON! vanaf 1 januari 2022 kan uitzenden.
Is dit tegenwerken en vertragen van de NPO in strijd met de Mediawet die omroepen het recht van zendtijd geeft? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel lineaire zendtijd op radio en tv een aspirant-omroep als Ongehoord Nederland per jaar heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat omroep Ongehoord Nederland recht heeft op het brengen van zijn unieke geluid, zonder tegenwerking, censuur of inmenging van de NPO?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft een aspirant-omroep het zelfbeschikkingsrecht om het garantiebudget te gebruiken voor de programma’s die de omroep wil uitzenden, in het geval van omroep Ongehoord Nederland aan een nieuws-, actualiteiten- en duidingsprogramma op radio en tv?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat indien door de tegenwerking door de NPO het unieke geluid van Ongehoord Nederland niet kan worden uitgezonden, er sprake is van censuur door de NPO?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, indien bevestigend, bereid stappen te nemen tegen de leiding van de NPO?
Ik kan niet treden in de interne overleg- en programmeerprocessen bij de NPO. De inspanningen bij de NPO zijn er op gericht dat ON! vanaf 1 januari 2022 kan uitzenden. Ik merk in dit verband nog het volgende op. De inspanningen binnen de publieke omroep dienen gericht te zijn op goed overleg en samenwerking. Dat betekent dat iedereen zich vanuit zijn eigen taken en verantwoordelijkheden inleeft in het belang van een goed werkend geheel en zich de geldende regels en processen eigen maakt. Ook dat zijn belangrijke condities waaronder erkenningen en voorlopige erkenningen worden verleend. Dat wil niet zeggen dat men het altijd over alles met elkaar eens moet zijn. De publieke omroep is gebaat bij creatieve competitie, niet bij het elkaar uitdagen in juridische conflicten. Maar het kan zijn dat er een onoverbrugbaar meningsverschil ontstaat. Als een omroep het in zo’n geval niet eens is met een besluit dat de NPO in het kader van zijn coördinerende taken neemt, dan kan ON! daartegen conform de bezwaarprocedures bij de NPO bezwaar aantekenen en vervolgens eventueel beroep en hoger beroep instellen bij de bestuursrechter.
Het bericht ‘Undercover naar de moskee: geheim onderzoek naar islamitische organisaties’. |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Undercover naar de moskee: geheim onderzoek naar islamitische organisaties» van de NRC1?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat in zeker tien gemeenten aan een privaat onderzoeksbureau de opdracht is gegeven moskeeën en andere islamitische organisaties in de stad heimelijk door te lichten?
Ik ben bekend met de onderzoeken, zogenoemde krachtenveldanalyses, die gedaan zijn door het onderzoeksbureau (Nuance door Training en Advies, NTA). Omdat de precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA, kan ik geen uitspraken doen over de vraag of er onrechtmatige onderzoeksmethodieken hebben plaatsgevonden. Ik verwijs u daarbij ook naar mijn brief van 26 oktober jl2.
Wat vindt u van het feit dat onderzoekers in verschillende gemeenten zich voordeden als bezoekers en de overheid rapporteerden tot in detail over de gang van zaken binnen gebedshuizen en andere islamitische organisaties? Kunt u dit toelichten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de onderzoekers van Nuance door Training & Advies (NTA), in opdracht van de gemeenten, naar islamitische organisaties zijn gegaan om daar gevoelige informatie te verzamelen zonder zichzelf kenbaar te maken? Kunt u dit toelichten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Erkent u, net als de privacy-toezichthouder Autoriteit Persoonsgegevens (AP), dat alleen in uitzonderlijke gevallen en onder strikte voorwaarden gemeenten iemand mogen volgen of een profiel mogen opstellen over een inwoner, net als dat gemeenten gegevens als godsdienst en afkomst niet zomaar mogen verwerken in een rapport? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet hecht sterk aan een zorgvuldige en doeltreffende bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer. Een inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is op grond van artikel 8 EVRM en jurisprudentie van het EHRM alleen onder strenge voorwaarden geoorloofd waaronder invulling van het criterium dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer «noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving».
Erkent u dat de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) de gemeenten in contact bracht met NTA, het bedrijf dat undercover onderzoek uitvoerde? Zo nee, wie heeft de gemeenten in contact gebracht met de NTA?
NTA is één van de partijen die door de NCTV is aangedragen om de inhoudelijke kennis van lokale partners te verbeteren. NTA beschikt over specialistische kennis die binnen (maar ook buiten) de Nederlandse overheid schaars is, maar wel noodzakelijk in het kader van de preventie radicalisering.
Deelt u de mening dat het niet ethisch correct is als overheidsinstantie een particulier bureau in te schakelen voor het uitbesteden van overheidstaken, die onrechtmatig gegevens verwerkt en burgerrechten schendt? Zo nee, waarom niet?
Over de rechtmatigheid van de uitgevoerde onderzoeken kan ik geen uitspraken doen omdat precieze afspraken over de uitvoering van krachtenveldanalyses door NTA zijn gemaakt tussen gemeenten en NTA.
Ik constateer in algemene zin dat er situaties zijn waarin overheidstaken uitbesteed worden aan private partijen en dat uitvoering van die taken altijd conform wet- en regelgeving hoort plaats te vinden.
Erkent u dat deze gemeenten onrechtmatige gegevens hebben verwerkt en daarmee burgerrechten hebben geschonden? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is aangewezen als toezichthouder op de AVG en de uitvoeringswet AVG (UAVG). De beoordeling van de rechtmatigheid van verwerking van persoonsgegevens door gemeenten is aan deze toezichtshouder.
Ik verwijs hierbij ook naar het antwoord op vraag 2.
Hoe heeft de NTA privégegevens van islamitische inwoners van een gemeente verzameld? Heeft de NTA gebruik gemaakt van burgerinfiltranten om onderzoek uit te voeren? Zo ja, bent u bekend met het feit dat bij gebruik van burgerinfiltranten voldaan moet zijn aan de vereisten in artikel 126w van het wetboek van Strafvordering? Zo ja, erkent u dat hieraan niet voldaan is?
Ik ben bekend met artikel 126w van het wetboek van Sv en de daarin genoemde vereisten. De toetsing van de werkwijze van NTA is aan de opdrachtgever en aan de Autoriteit Persoonsgegevens als toezichthouder op de AVG en de uitvoeringswet AVG (UAVG). Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Heeft u afgelopen jaren signalen opgevangen of doorgekregen die doen vermoeden dat sprake is van een heimelijk onderzoek door gemeenten naar moskeeën? Zo ja, waarom heeft u niet aan de bel getrokken?
Uit naslag is niet gebleken van signalen over heimelijke onderzoeken door gemeenten. De NCTV heeft mij na het verschijnen van het artikel over twee nota’s geïnformeerd die openbaar zijn gemaakt bij het versturen van een brief over het NRC-artikel aan uw Kamer4. Deze nota’s uit 2017 gaan over de inhuur van externe expertise ten behoeve van de aanpak van radicalisering en extremisme. Hierbij zijn mogelijke risico’s geïnventariseerd op het gebied van aanbestedingsregels, privacywetgeving en gehanteerde methodieken en zijn voorstellen gedaan voor mitigerende maatregelen. Deze nota’s zijn binnen de NCTV besproken. Ik heb geconstateerd dat de gemeenten nadrukkelijker gewezen hadden kunnen worden op de vragen die binnen de NCTV leefden over gehanteerde werkwijze door externe partijen, evenals op de beperkingen volgend uit de privacywetgeving voor lokale opdrachten voor analyses. Daar doet niet aan af dat de gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor de besteding van de gelden, en dat er duidelijke bepalingen werden opgenomen over het werken conform wet- en regelgeving.
Bent u bekend met het feit dat de NCTV al sinds 2017 weet, dat gemeenten particuliere onderzoekers de moskee insturen om daar heimelijk informatie in te winnen en dat hier grote risico’s aan kleven?2
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met het feit dat de NCTV vreesde voor «radicalisering of anti-overheidssentimenten» als de onderzoeksmethode bekend zou worden? Zo ja, wat vind u hier van?
U refereert hiermee aan een interne nota van de NCTV waaruit blijkt dat in 2017 vragen bestonden over de rechtmatigheid van de gebruikte onderzoeksmethoden, mogelijke overtreding van de privacywetgeving maar ook over eventuele negatieve gevolgen van het gebruik van deze methoden. Er zijn voorstellen gedaan voor mitigerende maatregelen. In die periode was de inhuur van externe expertise voor dit beleidsdomein voor de NCTV en gemeenten relatief nieuw hetgeen nadere reflectie vergde. Ook de voorbereidingen op de juridische wijzigingen door de komst van de AVG in 2018 maakte dat er behoefte was aan reflectie. De NCTV heeft mij na het verschijnen van het NRC artikel over de inhoud van de interne nota’s geïnformeerd zoals ik nader heb toegelicht in mijn brief van 26 oktober jl.
Ik begrijp de onrust die is ontstaan binnen de islamitische gemeenschap na het verschijnen van de NRC-berichtgeving. Het heeft voor mij prioriteit om te blijven investeren in de opgebouwde relatie met de islamitische gemeenschappen en de vertrouwensband te herstellen. Hiertoe heb ik samen met SZW een goed gesprek gehad met het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO). Ik zal midden december een vervolggesprek hebben waarbij ook meer islamitische organisaties aansluiten. Daarnaast ben ik voornemens om een bijeenkomst met jongeren te organiseren. Deze bijeenkomsten zal ik samen met de Minister van SZW bijwonen.
Kunt u uitleggen wat de algemene aanleiding is geweest dat alle gemeenten massaal zijn overgegaan tot het onwettelijk en heimelijk uitvoeren van onderzoeken in moskeeën?
De precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses zijn gemaakt tussen gemeenten en NTA. Het was en is voor die gemeenten waar de problematiek het meest prangend is, belangrijk om de bredere context van radicalisering in beeld te hebben teneinde beter te kunnen onderscheiden welke personen radicaliseren en wie vatbaar zijn. Daarnaast is het wenselijk om de omgeving in beeld te hebben om die te kunnen betrekken bij interventies gericht tegen radicalisering of het stimuleren van de weerbaarheid daartegen. Samenwerking met de islamitische gemeenschappen is dan ook van groot belang. Daarbij is het nodig dat overheden samenwerken met betrouwbare partners uit de gemeenschappen. Ik heb begrepen dat de analyses van NTA waar in de berichtgeving naar wordt verwezen, dienen als vertrekpunt voor het opbouwen van netwerken en duurzame samenwerkingsrelaties met de islamitische gemeenschap, het identificeren van betrouwbare samenwerkingspartners en het herkennen van risico’s en signalen van radicalisering in die gemeenten waar de problematiek speelt. De krachtenveldanalyses hebben nadrukkelijk nooit het doel gehad om gemeenschappen te controleren en zijn ook niet opgesteld vanuit wantrouwen jegens de moslimgemeenschap als geheel.
Kunt u aangeven wie de centrale opdrachtgever is geweest om heimelijk onderzoek uit te voeren in islamitische organisaties? Welke gemeente heeft hier het voortouw in genomen? Waar kwam dit initiatief oorspronkelijk vandaan?
Er is geen sprake van een centrale opdrachtgever. Elke gemeente heeft onafhankelijk van elkaar bepaald of zij een krachtenveldanalyse uit wilde voeren. De concrete aanleiding voor en doel van de analyses kunnen verschillen per gemeente. Op de vraag of er sprake is geweest van heimelijke onderzoeken verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Hoeveel en welke gemeenten hebben in de afgelopen jaren de NTA ingehuurd om islamitische organisaties te onderzoeken, onder uw verantwoordelijkheid?
De krachtenveldanalyses zijn gemaakt onder verantwoordelijkheid van de gemeenten die daartoe opdracht hebben gegeven. Wel is er sprake van financiering van deze krachtenveldanalyses middels de Versterkingsgelden. Sinds 2016 stelt het kabinet jaarlijks ongeveer 7,5 miljoen Versterkingsgelden beschikbaar voor gemeenten ten behoeve van de lokale aanpak. Deze gelden maken deel uit van een brede versterking van de contraterrorisme partners zoals aangekondigd in 2015.5 Deze Versterkingsgelden hebben als doel de gemeenten te ondersteunen in het bestrijden en verzwakken van extremistische bewegingen in Nederland, het voorkomen van nieuwe aanwas en het tegengaan van radicalisering. Binnen de lokale integrale aanpak hebben gemeenten een regierol en leggen daarvoor verantwoording af aan hun eigen gemeenteraden.
Uit een nadere zoekslag is gebleken dat tussen 2016 en 2021 vanuit de Versterkingsgelden 12 aanvragen door gemeenten voor het uitvoeren van krachtenveldanalyses zijn toegekend voor tenminste 421.085 euro. Ik verwijs u hierbij ook naar mijn brief aan uw Kamer van vandaag.
Omdat de precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA, kan ik geen uitspraken doen over de gebruikte onderzoeksmethodieken of een uitsplitsing geven per gemeente. Burgemeesters in de verschillende gemeenten hebben hierover hun raden geïnformeerd.
Over een periode van hoeveel jaar is per gemeente gespioneerd in de moskeeën?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u een overzicht geven welke moskeeën zijn bespioneerd?
Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 2 ben ik niet op de hoogte van de afspraken die zijn gemaakt tussen gemeenten en NTA. Over wat mij daarover is verteld verwijs ik naar mijn brief van 26 oktober jl.6 Voor het aantal aanvragen dat door gemeenten is gedaan voor de versterking van inhoudelijke expertise waar de krachtenveldanalyse een onderdeel van uitmaken, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 15.
Kunt u een overzicht geven welke andere islamitische organisaties zijn bespioneerd?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u uitleggen op basis van welke gronden, bij elke moskee of islamitische organisatie, is besloten tot een heimelijk onderzoek over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13 en 14.
Kunt u uitleggen waarom onderzoek werd gedaan naar de privélevens en achtergronden van de leden van islamitische instellingen?
Mij is verteld dat in algemene zin de analyses van NTA waar in de berichtgeving naar wordt verwezen dienen als vertrekpunt voor het opbouwen van netwerken en duurzame samenwerkingsrelaties met de islamitische gemeenschap, het identificeren van betrouwbare samenwerkingspartners en het herkennen van risico’s en signalen van radicalisering in die gemeenten waar de problematiek speelt. De krachtenveldanalyses hebben nadrukkelijk nooit het doel gehad om gemeenschappen te controleren en zijn ook niet opgesteld vanuit wantrouwen jegens de moslimgemeenschap als geheel.
Kunt u uitleggen waarom het relevant is te rapporteren wat de betrokken bestuurders, imams en docenten studeerden, wie van wie familie is en met wie ze ruzie hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 20.
Kunt u uitleggen waarom sommige gemeenten onderzoek hebben laten uitvoeren naar islamitische inwoners in die gemeente? In hoeveel gemeenten is dit gebeurd?
Zie antwoord vraag 7, 13 en 15
Is de grootschalige verzameling van data van islamitische organisaties door de NTA een manier om toezicht op het gebruik van gegevens, zoals vastgelegd in de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, te omzeilen door gemeenten?
Ten eerste is het niet aan mij om te oordelen over het toepassingsbereik van de Wiv. Daarnaast kan ik ook geen uitspraken doen over de vraag of er onrechtmatige onderzoeksmethodieken hebben plaatsgevonden. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Hoeveel rapporten zijn toegestuurd naar de NCTV, naar aanleiding van het onderzoek naar islamitische organisaties?
De NCTV heeft de afgelopen jaren niet standaard krachtenveldanalyses ontvangen die in opdracht van gemeenten zijn uitgevoerd. Uit naslag naar aanleiding van de recente berichtgeving blijkt dat medewerkers van de NCTV de afgelopen jaren in ieder geval acht krachtenveldanalyses en enkele vergelijkbare analyses hebben ontvangen, zoals ook toegelicht in mijn brief van 26 oktober jl.7
Deelt u de mening dat de NCTV een zorgwekkend verleden heeft van inbreuken op grondrechten? Is de NCTV toe aan een herijking van taken, betere controle en betere juridische fundering? Zo nee, waarom niet?
De NCTV verwerkt op basis van specifieke wetgeving persoonsgegevens voor een aantal taken, zoals taken inzake bewaken en beveiligen in de Politiewet en het opleggen van maatregelen op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding. Andere taken zijn onder meer terug te vinden in de Luchtvaartwet of Paspoortwet. Daarbij is de NCTV namens de Minister van JenV belast met de uitvoering van deze wettelijke bevoegdheden.
Wel is het zo dat de NCTV in 2020 is gaan kijken of de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet. De NCTV is met de start van het project Taken en Grondslagen in februari 2020 een weg ingeslagen die ik nog steeds onderschrijf: de organisatie toekomstbestendig maken en de taken en grondslagen juridisch beter verankeren en versterken. Mede gelet op de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, heb ik de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid. Dit wetsvoorstel is inmiddels naar uw Kamer gestuurd. De taken opgenomen in dit wetsvoorstel en de daarmee gepaard gaande verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens zien enerzijds op het coördineren van de (uitvoering van) het beleid en de daarbij te nemen maatregelen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid en anderzijds op de taak om zogeheten fenomeenanalyses te maken en te delen met de daartoe geautoriseerde partijen. Beide taken vinden plaats in het kader van het verhogen van de weerbaarheid ten aanzien van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid. De behandeling van het wetsvoorstel betekent dat ik met uw Kamer daarover in alle openheid het debat kan voeren. Inmiddels heeft uw Kamer het wetsvoorstel controversieel verklaard.
Zijn ook andere religieuze organisaties, buiten de moskeeën om, onderworpen aan spionage door de gemeenten? Zo ja, welke?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden omdat gemeenten opdrachtgever zijn van de krachtenveldanalyses en afspraken over focus en onderzoeksmethoden tussen opdrachtgever en opdrachtnemer worden gemaakt.
Waarom is gekozen voor de NTA, voor het uitvoeren van deze heimelijke onderzoeken naar islamitische organisaties?
De precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses zijn gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA.
NTA is een particulier advies- en onderzoekbureau dat opdrachten uitvoert voor verschillende partners in het sociale en veiligheidsdomein. Het is één van de partijen die door de NCTV is aangedragen om de inhoudelijke kennis van lokale partners te verbeteren. NTA beschikt over specialistische kennis die nodig en schaars is binnen (maar ook buiten) de Nederlandse overheid.
Welke andere organisaties zijn benaderd voor het uitvoeren van onderzoeken naar islamitische organisaties?
Gemeenten zijn opdrachtgever van de krachtenveldanalyses en deze vraag kan ik daarom niet beantwoorden.
Zijn ook andere islamitische organisaties, bijvoorbeeld islamitische scholen of verenigingen, onderworpen aan spionageactiviteiten door de gemeenten? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 28.
Kunt u toelichten hoeveel belastinggeld in totaal is gemoeid met de inzet van spionageactiviteiten binnen de moskeeën? Uit welk budget uit de begroting is dit gehaald? Kunt u de kosten ook uitsplitsen naar gemeente?
Ervan uitgaande dat de AVG van toepassing is op zowel NTA als gemeenten en niet een andere wettelijke regeling voor de bescherming van persoonsgegevens geldend is, is de AP de onafhankelijke toezichthouder in Nederland die toezicht houdt op de naleving van de AVG. De binnen een gemeente aangestelde functionaris gegevensbescherming (FG) ziet intern bij de gemeente toe op het beheer van de persoonsgegevens en heeft in voorkomende gevallen contact met het AP.
Wie is verantwoordelijk voor het toezicht op de verzamelde data door de NTA? Wie is verantwoordelijk voor het toezicht houden op de gemeenten, in het kader van het uitvoeren van onderzoek in islamitische organisaties?
Zie antwoord vraag 30.
Zijn andere partijen betrokken bij dit spionage schandaal buiten NTA, NCTV en de gemeenten? Zo ja, welke?
Omdat gemeenten opdrachtgever zijn van de krachtenveldanalyses heb ik geen informatie over de eventuele betrokkenheid van andere partijen.
Met wie is de onwettig opgehaalde informatie, over de betreffende moskeeën en moskeebestuurders, gedeeld?
Gemeenten zijn de opdrachtgever en NTA is opdrachtnemer van de krachtenveldanalyses en zij bepalen met wie zij informatie delen. Zie ook antwoord vraag 17, 18 en 24.
Hoeveel ambtenaren hebben toegang gekregen tot de gegevens, verkregen uit het onderzoek naar islamitische organisaties?
Gemeenten zijn de opdrachtgever en NTA de opdrachtnemer van de krachtenveldanalyses en zij bepalen met wie zij informatie delen. Uit naslag naar aanleiding van de recente berichtgeving blijkt dat medewerkers van de NCTV de afgelopen jaren in ieder geval acht krachtenveldanalyses en enkele vergelijkbare analyses hebben ontvangen.8
Hoe is gewaarborgd dat de heimelijk opgehaalde informatie niet voor oneigenlijke doeleinden is of wordt ingezet?
Gemeenten dragen er zelf zorg voor dat opdrachtverstrekking en de besteding van de Versterkingsgelden conform wet- en regelgeving plaatsvindt. Dit wordt ook uitdrukkelijk als voorwaarde gesteld bij de toekenning van Versterkingsgelden. Gemeenten zullen hier bij de toekenning van Versterkingsgelden voor 2022 extra op worden geattendeerd.
Ik beschik niet over informatie wat gemeenten specifiek met de informatie uit de krachtenveldanalyses hebben gedaan. In algemene zin hebben gemeenten de analyses van NTA waar in de berichtgeving naar wordt verwezen gebruikt als vertrekpunt voor het opbouwen van netwerken en duurzame samenwerkingsrelaties met de islamitische gemeenschap, het identificeren van betrouwbare samenwerkingspartners en het herkennen van risico’s en signalen van radicalisering in die gemeenten waar de problematiek speelt. De krachtenveldanalyses hebben nadrukkelijk nooit het doel gehad om gemeenschappen te controleren en zijn ook niet opgesteld vanuit wantrouwen jegens de moslimgemeenschap als geheel.
Waar het gaat om de acht krachtenveldanalyses en enkele vergelijkbare analyses die een beperkt aantal medewerkers van de NCTV de afgelopen jaren heeft ontvangen geldt dat deze analyses enkel gebruikt zijn voor beleidsmatige ondersteuning bij de verdere lokale aanpak in de betreffende gemeente. De krachtenveldanalyses zijn, voor zover thans uit grondig onderzoek naar voren komt, niet gebruikt ten behoeve van het opstellen van analyseproducten van de NTCV.
Kunt u garanderen dat de informatie niet met derden, zoals de politie of de belastingdienst, is gedeeld? Zo nee, waarom niet?
De informatie die door de NCTV is ontvangen is voor zover bekend niet gedeeld met derden. De NCTV is daarbij geen eigenaar van deze informatie en beschikt niet over een grondslag op basis waarvan deze informatie gedeeld mag worden.
Voor zover het gaat om het delen van informatie door gemeenten en NTA heb ik hier geen zicht op. Gemeenten zijn de opdrachtgever van de krachtenveldanalyses en NTA is de opsteller van de analyse. Gemeenten en NTA bepalen of en zo ja, met welke partijen zij de informatie die voortkomt uit de krachtenveldanalyses delen.
Is nog steeds sprake van het verzamelen van data van islamitische organisaties door de NTA of door andere onderdelen van Justitie en Veiligheid? Is het programma nu definitief stopgezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit aantonen?
NTA is geen onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Er zijn geen onderdelen van het ministerie die structureel en heimelijk data verzamelen over islamitische organisaties. Als u met uw vraag doelt op de werkzaamheden van de NCTV, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 25.
Er is geen sprake van een programma, maar van gemeenten die een aanvraag doen binnen de Versterkingsgelden voor het uitvoeren van een krachtenveldanalyse. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief van 26 oktober jl. In de toekenningsbrief van de Versterkingsgelden aan gemeenten staat opgenomen dat bij het inhuren van en samenwerken met externe partijen deze partijen hun werkzaamheden conform geldende wet- en regelgeving dienen uit te voeren.
Deelt u de mening dat alle data die inmiddels verzameld is ogenblikkelijk vernietigd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van onrechtmatige verzamelde data, of methodes die in strijd zijn met wet- en regelgeving dient deze data inderdaad zo snel mogelijk vernietigd te worden. De krachtenveldanalyses die door de NCTV zijn ontvangen zijn verwijderd uit het primaire proces, mede in het licht van het lopende traject van de grondslagen van de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV.
De binnen een gemeente aangestelde functionaris gegevensbescherming (FG) ziet intern bij de gemeente toe op het beheer van de persoonsgegevens en de naleving van de AVG en heeft in voorkomende gevallen contact met het AP. Het is niet aan mij om hier een oordeel over te geven, de AP is de onafhankelijke toezichthouder in Nederland die toezicht houdt op de naleving van de AVG.
Deelt u de mening dat de overheid en de gemeenten door de kwestie een vertrouwensschuld hebben in te lossen naar de imams en moskeebesturen en dat dus alles in het werk gesteld moet worden de vertrouwensbreuk te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2014 is door verschillende ministeries en maatschappelijke partners zoals moskeebesturen en koepelorganisaties nauw samengewerkt met gemeenten bij het opzetten van een stevige en brede aanpak in het tegengaan van radicalisering, extremisme en terrorisme. Ik begrijp dat de berichtgeving heeft gezorgd voor onrust binnen de islamitische gemeenschappen.
Er is de afgelopen jaren sprake geweest van goede betrokkenheid vanuit de islamitische gemeenschappen. Ik vind het belangrijk dat die samenwerking wordt gecontinueerd. Het is zaak de komende jaren voort te bouwen op deze fundamenten. De basis moet op orde blijven en een consistente aanpak geborgd. Waakzaamheid blijft geboden en onze onverminderde inzet blijft van essentieel belang. Ik heb een goed gesprek gehad met het CMO en zal midden december een vervolggesprek hebben waarbij ook meer islamitische organisaties aansluiten. Daarnaast ben ik voornemens om een bijeenkomst met jongeren te organiseren.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal tevens bezien welke lessen getrokken kunnen worden uit de gehanteerde werkwijze en suggesties doen in samenwerking met maatschappelijke partners. Hierover is SZW met vertegenwoordigers van islamitische organisaties in gesprek.
Betrokkenheid van de islamitische gemeenschap blijft onmisbaar in dit kader. Ik hoop de komende tijd het vertrouwen van deze gemeenschap te herstellen zodat de nauwe samenwerking met hen, die zo cruciaal is in de uitvoering van de aanpak, kan worden voortgezet. De Nederlandse overheid en de moslimgemeenschap hebben immers een gedeeld belang: het tegenaan van radicalisme, extremisme en terrorisme, ongeacht de ideologische of religieuze achtergrond van deze verschijnselen.
Bent u bereid onmiddellijk excuses aan te bieden aan de desbetreffende organisaties die onrechtmatige onderzocht zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de onrust die is ontstaan naar aanleiding van de berichtgeving. In bijna alle betrokken gemeenten heeft de burgemeester een debat gevoerd met de Gemeenteraad over deze kwestie. Daarnaast hebben er in de gemeenten indringende gesprekken plaatsgevonden met de islamitische gemeenschappen. Ook ik zal mij inzetten om het vertrouwen te herstellen. Zoals aangegeven in vraag 39 heb ik hierover een goed gesprek gehad met het CMO en zal ik midden december een vervolggesprek hebben waarbij ook meer islamitische organisaties aansluiten. Daarnaast ben ik voornemens om een bijeenkomst met jongeren te organiseren.
Bent u bereid de islamitische organisaties, die hierdoor zijn geraakt en waarvan de burgerrechten zijn geschonden, te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 40.
Bent u bereid met onmiddellijke ingang straffend op te treden in het geval gemeenten doorgaan met deze onrechtmatige gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om straffend op te treden, de AP is de onafhankelijke toezichthouder in Nederland die toezicht houdt op de naleving van de AVG.
Welke beleidsmatige inspanningen wilt u doen om spionageactiviteiten van gemeenten in de toekomst te voorkomen?
Ofschoon de verantwoordelijkheid voor de besteding van de Versterkingsgelden bij de gemeenten ligt, heb ik in mijn brief van 26 oktober jl. geconstateerd dat de gemeenten nadrukkelijker gewezen hadden kunnen worden op de vragen die binnen de NCTV leefden over gehanteerde werkwijze door externe partijen, evenals op de beperkingen volgend uit de privacywetgeving voor lokale opdrachten voor analyses. De NCTV zal in de advisering naar gemeenten de wettelijke kaders nadrukkelijker onderwerp maken van gesprek. Het proces van de toekenning van de Versterkingsgelden voor 2022 is hierop aangescherpt.
Bent u bereid alle rapporten, die zijn voortgevloeid uit de onderzoeken naar islamitische organisaties, te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn de opdrachtgever van de krachtenveldanalyses en NTA is de opsteller van de analyses. Het is niet aan mij om de rapporten te openbaren. Er is bij een aantal gemeenten en de NCTV een WOB-verzoek ingediend. Ik kan niet vooruitlopen op de beschikking hierop.
Bent u bekend met het feit dat de werkgroep van de NCTV in 2017 advies heeft gegeven aan gemeenten over de risico’s van het inzetten van externe adviesbureaus (NTA) door gemeenten? Kunt u toelichten welk advies de NCTV heeft gegeven met betrekking tot het inzetten van de externe adviesbureaus (NTA)?
Zoals u kunt lezen in de nota’s die openbaar zijn gemaakt bij het versturen van de brief aan de Kamer over de berichtgeving in de NRC, is besloten om NCTV medewerkers te instrueren niet langer bepaalde experts (waaronder NTA) aan te raden aan gemeenten, omdat het onwenselijk werd geacht dat er een exclusieve partner van de overheid zou bestaan (geen zogenaamde «preferred partner»). Voorts werd besloten om bij de toekenning van de Versterkingsgelden de navolgende uitdrukkelijke voorwaarde te stellen: «Bij het inhuren van en samenwerken met externe partijen dienen deze partijen hun werkzaamheden conform geldende wet- en regelgeving uit te voeren».
Bent u bekend met het feit dat gemeenten ontkenden dat de NTA voor hen undercover onderzoek heeft gedaan in de islamitische gemeenschappen in hun stad? Zo nee, wat vindt u hiervan?
Ja, hier ben ik bekend mee. Omdat de precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA, kan ik geen uitspraken doen over de vraag of er onrechtmatige onderzoeksmethodieken hebben plaatsgevonden.
Kunt u een overzicht geven hoeveel medewerkers van de NTA in welke gemeenten actief onderzoek aan het uitvoeren waren in de islamitische gemeenschap?
Omdat de precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA, kan ik geen uitspraken doen over de vraag hoeveel medewerkers er zijn ingezet.
Voor welke andere doeleinden wordt het onderzoeksbureau NTA ingezet bij gemeenten? Kunt u hiervan een overzicht geven?
Gemeenten hebben NTA ingehuurd voor bijvoorbeeld trainingen, advies of analyses. NTA is een particulier advies- en onderzoekbureau dat opdrachten uitvoert voor verschillende partners in het sociale en veiligheidsdomein. NTA beschikt over specialistische kennis die nodig en schaars is.
Bij hoeveel en welke andere gemeenten is de NTA momenteel in opdracht voor undercover onderzoek?
De precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses zijn gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA.
In het kader van de versterkingsgelden die in 2020 door gemeenten zijn aangevraagd voor het jaar 2021 kan ik mededelen dat er vier aanvragen gehonoreerd zijn voor de uitvoering van krachtenveldanalyses. In de toekenningsbrief van deze gelden aan gemeenten die eind 2020 verstuurd zijn, staat opgenomen dat bij het inhuren van en samenwerken met externe partijen deze partijen hun werkzaamheden conform geldende wet- en regelgeving dienen uit te voeren.
Bent u bekend of andere gemeenten, naast Utrecht, bewust hebben aangegeven niet met het onderzoek van de NTA mee te werken omdat het boven de bevoegdheid van de burgermeester staat?
Nee, daar ben ik niet bekend mee.
Waarom zijn de rapporten naar aanleiding van de onderzoeken naar de islamitische gemeenschap in opdracht van de gemeente bij de NTA, doorgestuurd naar de NCTV?
De NCTV heeft de afgelopen jaren niet standaard krachtenveldanalyses ontvangen die in opdracht van gemeenten zijn uitgevoerd. Zoals toegelicht in mijn brief van 26 oktober jl. blijkt uit naslag naar aanleiding van de recente berichtgeving dat medewerkers van de NCTV de afgelopen jaren in ieder geval acht krachtenveldanalyses en enkele vergelijkbare analyses hebben ontvangen.9 De naslag levert op dat deze analyses enkel gebruikt zijn voor beleidsmatige ondersteuning bij de verdere lokale aanpak in de betreffende gemeente. De krachtenveldanalyses zijn, voor zover thans uit grondig onderzoek naar voren komt, niet gebruikt ten behoeve van het opstellen van analyseproducten van de NTCV. Deze krachtenveldanalyses zijn verwijderd uit het primaire proces, mede in het licht van het lopende traject van de grondslagen van de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV.
Incidenten in het Justitieel Complex Zaanstad |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Incident na incident in de Zaanbajes. Is dat uitzonderlijk»?1
Ja, dit bericht ken ik. Ieder incident binnen de penitentiaire inrichtingen is er één te veel. Tegelijkertijd zullen, gelet op de specifieke en soms moeilijke doelgroep die in de penitentiaire inrichtingen verblijft, incidenten nooit volledig voorkomen kunnen worden. Incidenten binnen inrichtingen verschillen in vorm, omvang en ernst. Ze lopen uiteen van op de luchtplaats gedropte telefoons, geweld, brand en (poging tot) suïcide tot niet-integer gedrag van medewerkers. Als een gedetineerde bij een incident is betrokken, wordt een beschikking opgemaakt en wordt het incident vastgelegd in het registratiesysteem van DJI.2 In mijn brief van 12 mei 2021 heb ik deze systematiek nader toegelicht.3
Uit een analyse van deze beschikkingen blijkt dat JC Zaanstad een relatief hoog aantal beschikkingen kent. Met name het aantal beschikkingen dat ziet op misdragingen tegen het personeel is hoger dan gemiddeld in het gevangeniswezen.4 Een verklaring hiervoor is het aantal bijzondere regimes die in JC Zaanstad zijn gehuisvest, zoals het Penitentiair Psychiatrisch Centrum. Daarnaast is het geweld tussen gedetineerden onderling hoger, met name op de afdelingen met het ISD-regime5 en de Top-600 van Amsterdam. We zien dit ook bij andere inrichtingen met vergelijkbare bestemmingen en regimes. Gelet hierop verschilt de situatie in JC Zaanstad niet met andere inrichtingen met bijzondere regimes.
Zijn de incidenten die in het Justitieel Complex Zaanstad (JCZ) aan de orde waren wat betreft aard en omvang, afgezet tegen de omvang van die locaties, afwijkend ten opzichte van andere locaties van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van DJI dat de situatie in het JCZ «verontrustend» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Tegelijkertijd is het zaak om alert te blijven bij incidenten en steeds te beoordelen of sprake is van een incident of dat er een achterliggend probleem van structurele aard is. In zijn algemeenheid ervaren de medewerkers bij DJI de werkdruk als hoog en door corona is en wordt veel gevraagd van de medewerkers van DJI. De Centrale Ondernemingsraad van DJI heeft dringend aandacht gevraagd voor de veiligheid en de werkdruk van het personeel in een brief op 8 oktober jl. Voor mijn reactie hierop en de ingezette acties verwijs ik naar de brief die ik op 19 november jl. aan uw Kamer heb gestuurd.6
Is er bij het JCZ nog wel sprake van een veilige omgeving voor werknemers en gedetineerden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de in bericht genoemde incidenten? Zo nee, hoe gaat u zorgen dat dit verbeterd wordt?
Ja, de veiligheid van medewerkers, gedetineerden en bezoekers staat altijd voorop. Het is een continu proces om hier scherp op te blijven. In mijn brief van 22 november jl. heb ik extra maatregelen aangekondigd die de veiligheid van medewerkers, gedetineerden en bezoekers blijven waarborgen.7 Dat neemt niet weg dat incidenten zich voor kunnen en zullen blijven doen.
Ziet net zoals de directeur van Bonjo ook dat vanwege de schaalgrootte van het JCZ de situatie daar «zorgelijk» is? Zo ja, waarom en wat kunt u nog doen om met deze schaalgrootte toch voor meer veiligheid te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer geen verband tussen voorvallen en de grootte van de penitentiaire inrichting. Met name het type regime binnen een inrichting is van invloed op het aantal voorvallen. Daarom wordt er op lokaal niveau gesproken tussen de directie, de medewerkers en de lokale ondernemingsraad over de werkomgeving en de veiligheid binnen in de inrichting. Tussen de inrichting en het hoofdkantoor van DJI worden afspraken gemaakt over de capaciteit, de veiligheid en de benodigde personele inzet. Daarbij is nadrukkelijk oog voor de lokale omstandigheden, en voor de randvoorwaarden van veiligheid en leefbaarheid van de inrichting.
Het bericht dat 5G zorgt voor een toename in het energieverbruik van telecommunicatie |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Met 5G schiet het energieverbruik van providers flink omhoog»?1
Is het energieverbruik van de nieuwe generatie mobiele netwerken voorafgaand aan het optuigen van de netwerken onderzocht? Zo ja, welke toekomstige problemen kwamen hieruit voort op het gebied van energieverbruik? Zo nee, waarom is dit niet onderzocht?
Bij deze vragen wil ik allereerst het mogelijke misverstand wegnemen dat er bij elke introductie van een nieuwe technologie (3G, 4G, 5G, maar ook al bij de ontwikkeling van 6G) sprake zou zijn van een volledig nieuw netwerk met eigen 5G-masten en -antennes. Netwerken breiden zich uit en innoveren met gebruikmaking van bestaande opstelpunten, masten en nieuwe innovatieve antennes en apparatuur die meerdere technologieën aankunnen. Daarbij wordt gesproken van «agnostische» apparatuur en er is dus geen sprake van een volledig zelfstandig 5G-netwerk met eigen masten en antennes.
Het energieverbruik van nieuwe generaties mobiele netwerktechnologie is altijd een aandachtspunt. Dat zal ook zo blijven. Zo is er ook bij de ontwikkeling van 5G aandacht geweest voor de energie-efficiëntie. Met de verwachte groei van het verbruik van data moet de toekomstige energie-efficiëntie van netwerken immers worden gedrukt of idealiter zelfs dalen om te voorkomen dat het energieverbruik onhoudbaar zou groeien.
Energieverbruik en dan vooral energie-efficiëntie van (mobiele) telecomnetwerken moet verder worden beschouwd in een bredere context.
Aan de vraagzijde van de markt bepaalt de explosieve groei van mobiele datadiensten de noodzaak van netwerkverbeteringen. Die explosieve groei is onder meer het gevolg van een steeds verdergaande digitalisering van allerlei sectoren, de ontwikkeling van nieuwe diensten, en het toenemende gebruik door consumenten. Die explosieve groei van het dataverbruik met tientallen procenten per jaar, geeft eigenlijk vanzelf al de prikkel om die datagroei op te vangen met efficiëntere technologieën en netwerken. Zonder een voortdurende verbetering van de (energie-)efficiëntie van technologieën en netwerken zouden de kosten voor (het leveren van) deze diensten ook explosief groeien.
Aan de aanbodkant van de markt pakken de leveranciers van apparatuur en mobiele diensten deze uitdaging voortvarend op door te streven naar een kleiner energieverbruik ondanks de groeiende vraag naar data. Om kosten te besparen, maar ook om hun eigen impact op het milieu te verkleinen. De hiervoor genoemde datagroei opvangen met bestaande en deels verouderde apparatuur kan juist tot energie-inefficiëntie leiden. Vooral aan de kant van de diensten- en netwerkaanbieders ligt daar een belangrijke prikkel, omdat energieverbruik een belangrijke kostenpost vormt. Dit leidt tot allerlei technologische innovaties, zoals het gedeeltelijk uitschakelen of stand-by zetten van (onderdelen van) een netwerk wanneer de vraag laag is (bijvoorbeeld ’s nachts). Dit soort technologieën wordt ook reeds toegepast.
Van belang is ook dat telecomoperators en apparatuur-leveranciers zelf zich ook ten doel stellen maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Zie hierover het antwoord op de vragen 6 en 7.
Bent u van mening dat er meer aandacht dient te komen voor de mogelijke gevolgen voor het energieverbruik van de komst van 5G-masten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat de 5G-masten op dit moment nog niet op de meest efficiënte wijze worden gebruikt?
Zoals in het vorige antwoord is aangegeven heeft het energieverbruik van 5G vanaf het ontwerpen en ontwikkelen van de technologie aandacht gehad. De eerste generatie 5G-apparatuur is er echter op gericht om te zorgen dat de technologie als zodanig werkt. Wanneer dat het geval is zal elke volgende generatie erop gericht zijn om de werking verder te optimaliseren, zo ook het energieverbruik. Dat zal ook moeten, want om de alsmaar groeiende vraag naar data te kunnen blijven accommoderen moet het energieverbruik per bit fors dalen.
Het is de verwachting dat nieuwere 5G-apparatuur voor telecomnetwerken die de komende jaren in Nederlandse mobiele netwerken gaat worden geïnstalleerd alweer efficiënter is dan de eerste versies. Alleen door het energieverbruik per bit te laten dalen kan in de groeiende vraag naar data worden voorzien zonder dat het totale energieverbruik onbeheersbaar wordt.
Op welke termijn kunnen 5G-masten efficiënter gemaakt worden op het gebied van energieverbruik?
Zie antwoord vraag 4.
Ligt er naar uw mening een taak bij het rijk om de verduurzaming van 5G-masten te versnellen? Zo ja, welke taken zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de telecommunicatiesector zich aanzienlijk inspant om zijn diensten zo energiebewust als mogelijk te leveren. Daarbij wil ik benadrukken dat deze diensten belangrijk zijn voor de economie en maatschappij in brede zin – de beschikbaarheid van een uitstekende (mobiele) communicatie infrastructuur kan juist ook in andere delen van de economie of maatschappij energiewinst opleveren. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan het werken op afstand: de telecomnetwerken hebben hun belang de afgelopen twee jaar bewezen omdat ze ons in staat hebben gesteld grote delen van de economie en maatschappij door te laten gaan.
De telecommunicatiesector heeft zelf alle prikkels om steeds energie-efficiënter te worden. Het zorgt immers voor kostenbesparingen en daarmee de potentie voor het vergroten van de winst. Dat kan ook doordat lagere kosten de concurrentiepositie kunnen verbeteren doordat het mogelijk wordt om diensten goedkoper aan te bieden. Daarnaast zie ik een meer intrinsieke motivatie bij bedrijven in de telecommunicatiesector om te verduurzamen. Zo draaien bijvoorbeeld alle mobiele netwerkaanbieders reeds geruime tijd op groene elektriciteit en streven ze naar nog verdere verduurzaming van hun bedrijfsvoering.2 Dat is ook de zorg van de leveranciers van de antennes en andere telecomapparatuur, die door hun klanten worden gestimuleerd om steeds energie-efficiëntere en meer duurzame apparatuur te leveren.
Het is tot slot belangrijk om op te merken dat de telecommunicatiesector een wereldwijde industrie is die apparatuur ontwikkelt voor hele continenten in plaats van individuele landen. Daarom is het belangrijk dat er vanuit de EU aandacht is voor het energieverbruik van de telecommunicatiesector en daar wordt samengewerkt aan dit thema. In dat verband kan ik wijzen op de internationale agendering van het onderwerp in Europese gremia zoals de Radio Spectrum Policy Group, een high level groep van lidstaten en Europese Commissie op het gebied van EU-spectrumbeleid.3
Vindt u dat de telecommunicatiesector op dit moment voldoende doet energieverbruik zo veel mogelijk terug te dringen? Zo nee, bent u bereid om in gesprek te gaan met betrokken actoren om de telecommunicatiesector sneller dan nu gebeurt te verduurzamen
Zie antwoord vraag 6.
Het varend ontgassen van kankerverwekkend gif. |
|
Sandra Beckerman |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het gedogen van varend ontgassen van giftige stoffen rondom Natura2000-gebieden en de bewoonde omgeving op het Marker-, en IJsselmeer?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, daarom zet Nederland zich al enige jaren in om zo snel mogelijk te komen tot een verbod2. Recent heb ik hierover een constructief overleg gehad met de gedeputeerden van de provincies Flevoland en Zeeland. We zijn het erover eens dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Omdat de inwerkingtreding van het verbod afhankelijk is van ratificatie van het CDNI-verdrag (Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart, ook wel genaamd Scheepsafvalstoffenverdrag. Zie ook het antwoord op vraag 3), hebben we afgesproken om samen met de provincies nog dit jaar met de sector om tafel te gaan om te bespreken hoe zij in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Deelt u de mening dat het niet uitvoeren van de motie Laçin, zorgt voor het onnodig lang uitstoten van het kankerverwekkende benzeen door schepen?2
Laat ik voorop stellen dat ook ik het verbod op varend ontgassen snel van kracht wil laten worden. In voornoemde motie werd de regering verzocht om per 1 juli 2020 een landelijk verbod op varend ontgassen in te voeren. Door middel van een Kamerbrief van 30 april 2020 heb ik de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van deze motie4. In de brief is aangegeven dat het Scheepsafvalstoffenverdrag, waarin het verbod is geregeld, bepaalt dat het verbod van kracht wordt zes maanden nadat de laatste verdragsstaat het verbod heeft opgenomen in de eigen nationale wetgeving. Nederland is gebonden aan de in dit verdrag opgenomen verplichtingen en kan daarom niet eigenstandig een nationaal verbod invoeren. Nederland heeft sinds de afgelopen jaren voortdurend druk gezet op de overige landen die nog moeten ratificeren om dit snel te doen.
Waarom kiest u ervoor om te wachten met handhaven van het ontgassingsverbod totdat andere lidstaten het Scheepsafvalstoffenverdrag hebben geratificeerd?
Op initiatief van Nederland gaat er een nationaal verbod op varend ontgassen komen op grond van internationale afspraken5, 6. Dit hebben we met andere landen afgesproken in het Scheepsafvalstoffenverdrag. Nederland is gebonden aan het verdragsrecht. Dit verdrag bepaalt dat het verbod van kracht wordt zes maanden nadat de laatste verdragsstaat het verbod heeft opgenomen in de eigen nationale wetgeving. Nederland is gebonden aan dit verdrag en kan daarom niet eigenstandig een nationaal verbod invoeren. Op dit moment biedt alleen de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (ADN) enkele regulerende veiligheidsvoorschriften: ontgassen is niet toegestaan in dichtbevolkte gebieden, in de buurt van bruggen en in sluizen en hun voorhavens. Voor een algeheel verbod op ontgassen biedt het ADN geen basis. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd. Zij voert controleacties uit. In het geval de ILT een overtreding signaleert, treedt zij handhavend op.
Ik kan u overigens melden dat ik recent een constructief overleg heb gehad met de gedeputeerden van de provincies Flevoland en Zeeland over deze kwestie. De conclusie van dat overleg was dat we allemaal liever vandaag dan morgen een landelijk verbod op varend ontgassen willen hebben, maar dat Nederland dit niet eigenstandig kan doen. In het CDNI-verdrag (Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart) is vastgelegd dat het verbod pas van kracht wordt als alle landen geratificeerd hebben. Dit constaterende heb ik samen de gedeputeerden afgesproken om nog dit jaar met de sector om tafel gaan om te bespreken hoe de sector in aanloop naar een verbod, alvast het ontgassen kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Kunt u duidelijk maken welke gevolgen er voor wie zijn wanneer u besluit het verbod op ontgassen nu toch snel in te voeren? Wiens belangen staan hier voorop? Wie is er volgens u bij gebaat om het verbod niet per direct te handhaven?
Vanuit het oogpunt van volksgezondheid en milieubescherming is het van belang dat er zo snel mogelijk een landelijk verbod komt. Een nationaal verbod gebaseerd op internationale afspraken is de enige mogelijkheid om dit te regelen. Wanneer het verbod nu wordt ingevoerd, zonder onderliggende ratificatie van alle verdragspartijen dan is het verbod niet rechtsgeldig en kan er vanzelfsprekend ook niet op worden gehandhaafd. Het gevolg is dat men kan blijven ontgassen conform de regels van het ADN. Een nationaal verbod in afwachting van het afgesproken internationale verbod biedt dan ook niet de gewenste oplossing, omdat overtredingen onbestraft blijven vanwege het ontbreken van een rechtsgrond. Daarom zet ik mij in voor een snelle ratificatie om te komen tot een nationaal verbod op ontgassen en in de tussentijd ga ik samen met de provincies met de sector om tafel zitten om te kijken of de sector, in aanloop naar het verbod, alvast het ontgassen kan verminderen door gebruik te maken van de succesvol geteste ontgassingsinstallaties en/of het meer uitvoeren van eenheids- en verenigbare transporten waardoor ontgassen niet nodig is. Ook zullen we met de deelnemers uit de taskforce Varend Ontgassen gaan verkennen hoe de financiering kan plaatsvinden, eventueel door een EU-subsidie aan te vragen.
Kunt u overzichtelijk weergeven welke provincies per wanneer een ontgassingsverbod hebben ingesteld?
De provincies Noord-Brabant (1 januari 2015), Zuid-Holland (1 januari 2015), Utrecht (1 maart 2017), Noord-Holland (1 maart 2017), Gelderland (6 juli 2017), Flevoland (3 mei 2018) en Zeeland (1 juli 2018) hebben een verbod op varend ontgassen ingesteld in hun provinciale milieuverordening.
Kunt u tevens aangeven op welke locaties de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de omgevingsdiensten momenteel toezien en handhaven op het verbod en kunt u daarbij tevens specificeren hoe vaak dit gebeurt?
Door de ILT wordt toezicht uitgeoefend op varend ontgassen op grond van de vigerende ADN regelgeving. Dit betreft vervoersregelgeving wat is gericht op het waarborgen van de externe veiligheid; de veiligheid van mensen die zich in de omgeving van de transportroutes bevinden. Daarmee kan de ILT verspreid over heel het land toezien op varend ontgassen. De ILT is hierbij wel afhankelijk van meldingen. De meeste meldingen ontvangt de ILT vanuit de omgevingsdiensten. Ontvangen meldingen zijn echter ook vaak afkomstig van eNoses (snuffelpalen) die met name langs de doorgaande vaarwegen tussen Amsterdam en Rotterdam staan opgesteld (o.a. Noordzeekanaal, Het IJ, Amsterdam-Rijnkanaal, Lek, Boven- en Beneden-Merwede, Waal, Noord, Oude Maas, Hollandsch-Diep). Soms komen er ook burgermeldingen binnen bij de omgevingsdiensten. Deze worden, indien gelieerd aan mogelijk ontgassende binnenvaart tankschepen, kenbaar gemaakt bij de ILT. Daarnaast voert de ILT jaarlijks enkele grotere handhavingsacties uit (zie antwoord vraag 10).
Hoe kan het dat de kaart met gedoogroutes van uw ministerie en de ILT niet bekend was bij de provincie Flevoland?3
De term gedoogroutes is niet correct. In het AO Maritiem van 5 juni 2019 is toegezegd om aan te geven voor welke gebieden het ontgassingsverbod geldt. Dit was nodig na de toevoeging van het begrip dichtbevolkt gebied aan het ADN Mijn voorganger heeft de Kamer hierover op 21 augustus 2019 geïnformeerd8. In bijlage 1 bij deze brief is een door de ILT opgestelde analyse gegeven van het in het ADN gebruikte begrip dichtbevolkt (zie ook de beantwoording van vraag 9). Op basis hiervan heeft de ILT invulling gegeven aan het begrip dichtbevolkt gebied. Op basis van deze bevindingen is een kaart gemaakt waarop in groen is aangegeven waar ontgassen naar de atmosfeer mogelijk is omdat de bevolkingsdichtheid daar laag is en daar voldaan kan worden aan de andere eisen die het ADN stelt.
De kaart is onderwerp van gesprek geweest in de taskforce Varend Ontgassen en is na verzending aan de Tweede Kamer besproken in een vergadering van de taskforce op 3 oktober 2019. De taskforce is in 2018 opgericht door het ministerie en de provincies. De provincies zijn in de taskforce vertegenwoordigd via IPO. De kaart en bijbehorende analyse zijn vanuit de taskforce voorafgaand aan deze vergadering aan de IPO, waaronder de provincie Flevoland. De kaart zoals die nu op de site van de ILT staat zijn gebruikt bij toezicht en handhaving bij de verschillende toezichtsacties die de ILT in de afgelopen jaren in samenwerking met Rijkswaterstaat en tal van omgevingsdiensten heeft uitgevoerd. Daarnaast heeft de ILT in april 2020 alle omgevingsdiensten aangeschreven om het thema varend ontgassen onder de aandacht te brengen.
Hoe kan het dat regionale verboden, van Flevoland en Zeeland, gesaboteerd worden met deze kaart?
Ik heb begrip voor het feit dat deze provincies door middel van een provinciaal verbod het ontgassen in hun provincies willen verbieden. Echter is een dergelijk verbod niet geldig op Rijkswateren en kan het dan ook niet als zodanig door de ILT worden gehandhaafd. Op dit moment biedt alleen de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (ADN) enkele regulerende veiligheidsvoorschriften: ontgassen is niet toegestaan in dichtbevolkte gebieden, in de buurt van bruggen en in sluizen en hun voorhavens. Van een algeheel verbod op ontgassen biedt het ADN geen basis. Zolang het CDNI verbod nog niet in werking is getreden, regelt het ADN hoe een ontgassing binnen de kaders kan worden uitgevoerd. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd. Zij voert geregeld controleacties uit. In het geval de ILT een overtreding signaleert, treedt zij handhavend op. De kaart is een uitwerking van deze Europese vervoersregelgeving die het ontgassen thans op nationaal niveau reguleert. De ILT heeft hiermee de bestaande routes waar varend ontgassen nu nog onder voorwaarden mogelijk is, inzichtelijk gemaakt aan de hand van deze kaart. Het is dus een visuele weergave van bestaande mogelijkheden voor schippers, ten behoeve van de handhaving van Europese regelgeving.
Op basis van welke criteria is gekozen voor deze trajecten met gedoogroutes?
Er zijn in Nederland geen gedoogroutes. Op dit moment is er nog geen nationaal verbod op grond van het CDNI-verdrag. Dat willen we snel veranderen. Nu mag in Nederland op de alle binnenwateren varend worden ontgast indien de schipper voldoet aan de voorwaarden gesteld in het ADN. Dat wil zeggen dat er niet ontgast mag worden in of bij sluizen (en hun voorhavens), bruggen en in dichtbevolkt gebied. Om inzicht te krijgen in de dichtbevolkte gebieden langs de vaarwegen in Nederland, gebruikt de ILT een combinatie tussen netwerken van hoofdvaarwegen (bron: Vaarwegen (lijn) Rijkswaterstaat, 2019) en een bestand met de bevolkingsdichtheid (bron: Vierkantstatistieken Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017). Aan de kaart zijn bruggen, sluizen en kilometermarkeringen van Rijkswaterstaat toegevoegd zodat helder is op welke trajecten ontgassen wettelijk mogelijk is.
Hoeveel handhavingsacties heeft de ILT in 2020 en 2021 verricht met betrekking tot het ontgassen van gevaarlijke stoffen door schepen?
In 2020 was de intentie de inzet voort te zetten en vooral te concentreren op vergroting van de samenwerking met omgevingsdiensten en Rijkswaterstaat gericht op informatie-uitwisseling en een andere inzet van de drones. De COVID-19 pandemie bemoeilijkte die oorspronkelijke opzet van gecombineerde acties. Ondanks de lockdowns zijn drones ingezet voor het in beeld krijgen van mogelijke ontduikingen van varend ontgassen door in het water te ontgassen en zijn fysieke zichtinspecties uitgevoerd. Daar waar de coronamaatregelen versoepelden zijn gecombineerde acties inspecteurs/drones gehouden. Aan intensivering van de samenwerking met de toezichtpartners is via videoconferencing volop aandacht besteed ter voorbereiding op fysieke acties, evenals aan de uitwisseling van de (digitale) gegevens.
Daarnaast is aandacht geschonken aan handhavingscommunicatie en communicatie met burgers naar aanleiding van ontgassingsklachten. Zo heeft de ILT op haar website en via sociale media geïnformeerd over toezichtsacties waarbij handhavend is opgetreden en zijn meerdere journalisten aanwezig geweest bij toezichtsacties. Verder zijn beschikbare data van de samenwerkingspartners verder door de ILT geanalyseerd om een duidelijker beeld te krijgen van de effectiviteit van onder meer de e-nosenetwerken en de koppeling van gegevens. Gebleken is dat burgermeldingen in de meeste gevallen niet hebben geleid tot waargenomen overtredingen, terwijl er bij signalen van e-noses er tot op heden altijd sprake was van het ontgassen van verboden gassen en dampen.
In 2021 zijn verspreid over meerdere dagen in de maanden, maart, mei, juli en september acties uitgevoerd. In november staat nog een aantal actiedagen gepland. Ook in 2021 heeft de ILT bestuurlijk opgetreden.Door de ILT zijn in 2021 (tot nu toe) 24 incidenten/meldingen behandeld inzake varend ontgassen door tankschepen.
Hoe heeft u de handhaving van het verbod bestuurlijk georganiseerd en deelt u de mening dat hiervoor één instantie verantwoordelijk zou moeten zijn om versnipperd toezicht te voorkomen?
Vanuit de wetgeving is geregeld welke organisaties vanuit hun eigen expertise toezicht houden op de naleving van het verbod. De ILT staat met name aan de lat voor de handhaving. Door de aanwezigheid van Rijkswaterstaat op de binnenwateren, fungeert Rijkswaterstaat als de oren en ogen van de ILT en geeft mogelijke signalen door. De provincies moeten erop toezien dat de ontgassingsinstallaties voldoen aan de voorwaarden die het Scheepsafvalstoffenverdrag hieraan stelt. Op alle binnenwateren geldt momenteel alleen een algemeen ontgassingsverbod voor benzine (UN1203). Daar wordt op gehandhaafd door RWS, ILT, havendiensten en politie. De landelijke handhaving op de huidige en toekomstige regelgeving op het gebied van ontgassen is voldoende op orde.
Klopt het dat er in Nederland nog steeds maar één ontgassingsinstallatie in Moerdijk is?
Naast de ontgassingsinstallatie in Moerdijk is er ook een ontgassingsinstallatie in Rotterdam waar schepen die klant zijn van deze terminal kunnen worden ontgast. Met de taskforce wordt hard gewerkt aan het realiseren van de benodigde ontgassingsinstallaties door proeven uit te voeren met mobiele ontgassingsinstallaties, het ontwikkelen van een vergunningenkader voor ontgassingen op openbare kades en het aanvragen van financieringsmogelijkheden. Het is aan de sector, als gebruiker, om te bepalen of er voldoende ontgassingsinstallaties zijn. Er zijn op dit moment vijf installaties getest, verspreid over de door de sector gewenste locaties zoals Rotterdam, Amsterdam en Zeeland. De installaties zijn getest met een aantal stoffen die straks onder het verbod vallen, zoals nafta en ethanol. Deze installaties kunnen op dit moment worden vergund om te ontgassen voor deze stoffen als daarvoor een aanvraag wordt ingediend.
De komende periode worden er nog meer proeven met deze installaties uitgevoerd met andere stoffen. De meest snelle manier om te worden vergund is wanneer deze installaties hun activiteiten gaan aanbieden bij bestaande (overslag)bedrijven die hiervoor een uitbreiding van de huidige vergunning kunnen aanvragen. Voor ontgassen op openbare kades moet nu nog individueel ontheffing worden verleend. In de taskforce wordt gewerkt aan een specifiek vergunningenkader voor de situatie waarbij op een openbare kade met behulp van een mobiele installatie wordt ontgast. Of dit voldoende is bij het van kracht worden van een verbod moet blijken. Naast het gebruik maken van een ontgassingsinstallatie kan de sector er immers ook voor kiezen om vaker dezelfde of verenigbare lading te vervoeren. Dan hoeft er niet te worden ontgast en kan men de kosten van een ontgassing besparen.
Omdat er nog geen verplichting bestaat om de ladingdampen af te geven, is er weinig animo om reeds gebruik te maken van deze installaties. Ik heb daarom met de gedeputeerden van Flevoland en Zeeland afgesproken om met de sector om tafel te gaan om te bespreken hoe de sector in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Hoeveel tests zijn er inmiddels gedaan met ontgassingsfaciliteiten? Hoeveel van deze installaties zijn er inmiddels vergund en worden deze openbaar toegankelijk voor schippers?4
Inmiddels zijn er negen proeven uitgevoerd met vijf ontgassingsinstallaties waarbij een aantal stoffen zijn ontgast die straks onder het verbod vallen. Uit de reeks proefnemingen is gebleken dat de deelnemende installaties kunnen worden vergund. De installaties kunnen dan in opdracht van de verladers ontgassingen uitvoeren. Het komende jaar zullen de installaties nog verder worden getest met het oog op andere stoffen en het mogelijk inkorten van de ontgassingsduur. Doordat het nog niet verplicht is om de ladingdampen af te geven is er weinig animo om reeds van deze installaties gebruik te maken. Samen met de provincies Flevoland en Zeeland ga ik in gesprek met de sector om te bezien of men alvast van deze installaties gebruik kan maken.
Hoe staat het verder met de ontwikkeling van (mobiele) ontgassingsinstallaties en wat onderneemt u daarnaast om schippers te helpen om de afvalgassen op een schone en veilige manier te lozen?
Met de taskforce wordt hard gewerkt aan het realiseren van de benodigde ontgassingsinstallaties door proeven uit te voeren met mobiele ontgassingsinstallaties, het ontwikkelen van een vergunningenkader voor ontgassingen op openbare kades en het aanvragen van financieringsmogelijkheden, eventueel door een EU-subsidie aan te vragen. Het komende jaar zullen de installaties nog verder worden getest met het oog op andere stoffen en het mogelijk inkorten van de ontgassingsduur. Om de ontwikkeling van mobiele installaties een duw in de rug te geven zal ik samen met de gedeputeerden van Flevoland en Zeeland in gesprek gaan met de sector om te bezien of men, in aanloop naar een landelijk verbod, alvast gebruik kan maken van deze installaties zodat de ontgassingen naar de open lucht kunnen worden verminderd.
Bent u bereid om het water rondom de gedoogde lozingstrajecten te onderzoeken op de aanwezigheid van concentraties Zeer Zorgwekkende Stoffen?
Een dergelijk onderzoek heeft geen meerwaarde gelet op het feit dat het bekend is dat varend ontgassen belastend is voor mens en milieu. Vandaar dat Nederland zich hard heeft gemaakt voor een internationaal verbod.
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van professor Geerlings die voorstelt om de opdrachtgevende eigenaren van de schadelijke scheepsladingen te laten zorgen voor de financiering van veilige verwerking van de afvalgassen?
Die gedachte is reeds verwerkt in het internationale Scheepsafvalstoffenverdrag, waar het verbod op varend ontgassen onderdeel van uitmaakt. Dit verdrag is gestoeld op het principe van «de vervuiler betaalt». In het verbod is dan ook een verplichting opgenomen die bepaalt dat de verladers, die de vervoersopdracht van deze stoffen verlenen, de kosten moeten dragen van de ontgassing. Hiermee is geregeld dat deze kosten niet worden afgewenteld op de schippers die de stoffen slechts vervoeren.
Het bericht ‘Juvent kan niet wegblijven uit Zeeuws-Vlaanderen’ |
|
Daan de Neef (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Juvent kan niet wegblijven uit Zeeuws-Vlaanderen»?1
Ja.
Hoe wordt de zorgcontinuïteit omtrent de betrokken jongeren en gezinnen nu geborgd?
Van Juvent en de Inkooporganisatie Jeugdhulp Zeeland heb ik begrepen dat het in totaal om zeven jongeren gaat2. Op het Anker woonden vier jongeren in een groep. Drie jongeren die minder hulp en begeleiding nodig hebben, woonden op het Anker in een studio en appartement met begeleiding van medewerkers uit de groep. Medewerkers van het ambulante team van Juvent bieden nu hulp en begeleiding aan de jongeren in de studio en het appartement. Deze jongeren wonen dus nog steeds op de locatie het Anker. De jongeren in een groep zijn verhuisd naar behandellocaties van Juvent in Middelburg.
Bent u van mening dat kinderen in crisissituaties binnen het gezin zo veel als mogelijk in hun eigen omgeving dienen te verblijven om zo hun netwerk te behouden?
Ik vind het belangrijk dat kinderen in crisissituaties binnen het gezin passende jeugdhulp ontvangen, liefst zo nabij mogelijk.
Deelt u de mening dat het gezin goed betrokken moet blijven bij de behandeling en dat dit op afstand minder eenvoudig is, (er daarbij rekening mee houdend dat in dit geval de reistijd met het openbaar vervoer -als dit er al is- meer dan anderhalf uur enkele reis betreft)?
Ik onderschrijf het grote belang het gezin zoveel mogelijk te betrekken bij de behandeling. Mede daarom is het goed om te constateren dat drie jongeren nog steeds bij het Anker kunnen wonen. Voor de vier jongeren uit een groep geldt dat zij zijn verhuisd naar Middelburg. Hiermee hebben zij een gemiddelde reistijd van 35 minuten naar hun school, gezin en dagbesteding.
Kunt u aangeven of Juvent contact heeft gehad of heeft gezocht met de gemeente of verzekeraars om te overleggen over de ontstane situatie? Indien dit het geval is, welke stappen zijn gezet om de zorg voor deze jongeren zoveel als mogelijk in de eigen omgeving te continueren?
Aanleiding voor de gewijzigde organisatie van jeugdhulp bij Juvent was dat de kwaliteit en continuïteit van zorg bij het Anker in het geding kwam als gevolg van een krappe personele bezetting. Ik heb vernomen dat Juvent hierover heeft gesproken met jongeren, gezinnen en gemeenten. Voor de gezette stappen om de zorg voor jongeren zoveel als mogelijk in hun eigen omgeving te continueren, verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 2 en 4.
Deelt u de mening dat er een goede oplossing voor de toekomst moet komen en dat deze zorg beschikbaar moet blijven, nu met inbegrip van de noodsituatie qua personele bezetting (mede gezien de vragen 2, 3 en 4)?
Wanneer kinderen en ouders hulp nodig hebben, is het van belang dat goede hulp tijdig beschikbaar is. Kinderen verdienen het om gezond en veilig op te groeien. Gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen onderschrijven dit volledig en zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. Zij zijn daartoe in gesprek met organisaties die jeugdhulp aanbieden in Zeeuws-Vlaanderen.
Van de Inkooporganisatie Jeugdhulp Zeeland begrijp ik dat er op dit moment elf aanbieders zijn gecontracteerd met jeugdhulpvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen, inclusief Juvent. Zeven van deze organisaties, waaronder Juvent, bieden jeugdhulp met verblijf aan, zoals aangegeven in onderstaand overzicht van jeugdhulpvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen.
Organisatie
Jeugdhulpvoorziening
Prokino Zorg
Multidimensionale familietherapie, opvoedondersteuning, individuele begeleiding, gezinsbegeleiding en casusregie
Emergis kind & Jeugd
ADHD, angst, trauma, depressie, dwang, eetstoornissen, lvb, psychoses, ggz-verblijf, ggz-crisis (verblijf), dagbehandeling, deeltijdbehandeling, ambulante behandeling, informatie- en klachtenbureau gezondheidszorg, psychische crisisbehandeling thuis, diagnostiek en behandeling van jong volwassenen (vanaf 16 jaar) en
traumabehandeling)
Pandor
Dagbegeleiding, ambulante begeleiding en begeleid wonen (rondom Roosendaal en Bergen op Zoom, maar ook voor Zeeuws Vlaamse kinderen)
Incluzo
Ambulante hulpverlening, behandeling Jeugd-GGZ, gezinshuis (Middelburg) en dagbesteding
Timon
Verblijf
Zeeuwse Gronden
Verblijf
Juvent
Verblijf
Juutsom
Verblijf
Tragel
Verblijf
Klaver 4
Verblijf
Stichting Inzet voor Zorg
Verblijf
Zeeuws-Vlaanderen is geen uitzondering op de grote uitdagingen waarvoor het jeugdhulpstelsel als geheel staat om aan de zorgvraag te kunnen voldoen. Om die reden werk ik aan verschillende wetgevingstrajecten en de Hervormingsagenda Jeugd, zoals eerder vermeld in diverse brieven aan uw Kamer.
Kunt u een overzicht geven van de jeugdzorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen? Kunnen deze voorzieningen aan de zorgvraag voldoen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat met levens van onschuldige kinderen wordt gespeeld |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Juriste start petitie om Milena (14) in Nederland te houden: «wordt met levens van onschuldige kinderen gespeeld»»1
Ik heb kennisgenomen van het artikel en ik ben bekend met de zaak. Omdat het artikel over een individuele zaak gaat kan ik niet op de inhoud reageren.
Hoe kan het dat de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) een Jezidisch gezin uitzet naar Armenië terwijl de familie van het gezin daar is afgeslacht? Dit zijn toch precies de mensen die hier bescherming verdienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vraag of een persoon internationale bescherming behoeft wordt op individuele basis getoetst door de IND. Daarvoor dient aannemelijk gemaakt te worden dat een persoon een gegronde vrees voor vervolging heeft of een risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar het land van herkomst. Een situatie zoals in uw vraag geschetst zou aanleiding kunnen zijn voor het verlenen van internationale bescherming. Of deze situatie ook overeenkomt met de feiten uit de onderhavige zaak en op welke motivering het besluit in deze zaak gestoeld is, kan ik zoals reeds aangegeven niet met uw Kamer delen.
Hoe kan het dat een asielaanvraag zoveel tijd in beslag moet nemen dat één van de kinderen inmiddels al meer dan tien jaar in Nederland woont, maar dat zij vervolgens wel dreigt te worden uitgezet?
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een asielaanvraag langer duurt dan de beslistermijn van een half jaar. Dit kan bijvoorbeeld in verband staan met de complexiteit van de zaak waardoor een zaak in de verlengde asielprocedure terecht komt en de beslistermijn is verlengd. Daarnaast kan het ook zo zijn dat er reeds een beslissing is genomen op de asielaanvraag maar dat de zaak lang in de (hoger) beroepsprocedure in behandeling is. Ook is het mogelijk dat een vreemdeling zijn of haar asielaanvraag als aaneengesloten in behandeling beschouwt, terwijl in werkelijkheid sprake is van een reeks achtereenvolgende, al dan niet asielgerelateerde, verblijfsaanvragen die niet resulteren in een verblijfsvergunning. Omdat dit een individuele zaak betreft kan ik niet ingaan op de specifieke redenen voor eventuele vertraging in deze zaak.
Hoe kan het dat de bewijslast zo hoog ligt dat bedreigingen niet of nauwelijks meetellen voor de beoordeling?
Bij elk asielgehoor wordt de vreemdeling verzocht in zijn eigen woorden te vertellen om welke reden hij zijn land heeft verlaten en internationale bescherming nodig heeft. In alle gevallen krijgt de vreemdeling derhalve de gelegenheid zijn asielrelaas naar voren te brengen en worden daarover uitgebreid vragen gesteld. Indien het asielrelaas geloofwaardig is dan wordt gekeken welk risico de vreemdeling loopt bij terugkeer. Bij deze risico inschatting kunnen verklaringen over geloofwaardig geachte bedreigingen ook een rol spelen. Er geldt geen aparte (hogere) bewijslast voor bedreigingen. Welke waarde uiteindelijk aan de verklaringen over bedreigingen wordt gehecht hangt uiteraard af van de casus. In het besluit op de asielaanvraag wordt altijd gemotiveerd waarom eventuele bedreigingen niet tot de conclusie leiden dat een asielvergunning verleend moet worden. De wijze waarop de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid van deze verklaringen wordt beoordeeld is uiteengezet in de openbare werkinstructie 2014/10. De rechter kan vervolgens toetsen of het besluit voldoende gemotiveerd is en zorgvuldig tot stand is gekomen.
Hoe verhoudt het uitzetten van minderjarigen die zich al geruime tijd in Nederland bevinden zich tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Deelt u de mening dat dit strijdig is met elkaar?
Ik deel uw mening niet. In de beoordeling onder artikel 8 EVRM dient vastgesteld te worden of er sprake is van een schending van het recht op familie- of gezinsleven, of het recht op privéleven. Indien er wordt geconcludeerd dat er sprake is van familie- of gezinsleven dan wel privéleven betekent dat niet zonder meer dat weigering van verblijf een schending van artikel 8 EVRM oplevert. Als onderdeel van deze beoordeling vindt er indien het familie- of gezinsleven dan wel privéleven is vastgesteld namelijk een volledige belangenafweging plaats, waarin de belangen van de Staat worden afgezet tegen die van de vreemdeling.
Zoals ook in eerdere beantwoording van vragen aan uw Kamer is medegedeeld, is het niet zo dat er een vaste periode is waarna het belang van in Nederland opgroeiende kinderen zwaarder weegt dan het belang van de Staat. In de belangenafweging worden alle aangevoerd individuele omstandigheden meegenomen. Per individuele casus kan de belangenafweging dan ook anders uitvallen. In de belangenafweging wordt de duur van het verblijf meegenomen, maar bijvoorbeeld ook of een deel van het verblijf legaal was, in welke andere omstandigheden het individu zich bevindt en de opvoedingsmogelijkheden van de ouders. Ook is van belang dat er geen sprake is van (biologische) ouders die zich illegaal in Nederland bevinden, omdat hiermee alsnog de kans op misbruik van het verblijfsrecht van het kind zal kunnen voordoen. Indien dit het geval is, wordt dit in het nadeel van de vreemdeling in de belangenafweging betrokken. De wijze waarop de belangenafweging wordt uitgevoerd is uiteengezet in de openbare werkinstructie 2020/16.
Bent u bereid deze zaak nogmaals grondig te bekijken? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel waar u naar verwijst in uw eerste vraag blijkt reeds dat de juriste van de betrokkenen bezwaar heeft aangetekend. De IND heeft in dit artikel aangegeven dat dit bezwaar in behandeling wordt genomen en dat alle aangedragen argumenten in overweging zullen worden genomen.
De uitbreiding van zeker 360 veehouderijen te midden van de natuurcrisis |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat minstens 360 veehouderijen sinds de PAS-uitspraak van de Raad van State in mei 2019 hebben kunnen uitbreiden, terwijl de natuur in erbarmelijke staat verkeert en vele woningbouwprojecten geen vergunning kunnen krijgen vanwege de stikstofuitstoot?1
Provincies zijn de bevoegde gezagen voorverlening van vergunningen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming aan veehouderijen. Er is geen overzicht, bij mij en bij provincies, over het aantal bedrijven dat daadwerkelijk is uitgebreid.
Indien een initiatiefnemer een bedrijfswijziging of uitbreiding wil doorvoeren zal allereerst aan de hand van een AERIUS-berekening gekeken moeten worden of er een depositiestijging plaatsvindt ten opzichte van de vergunde situatie. Mede op basis daarvan wordt er vastgesteld of er mogelijk significant negatieve effecten optreden voor Natura 2000-gebieden. Indien dit het geval is moet er een vergunning worden aangevraagd. Een depositietoename kan worden voorkomen door voor de wijziging of uitbreiding nog niet gebruikte maar wel vergunde emissieruimte te gebruiken (door middel van intern salderen) voor bedrijfswijziging of -uitbreiding. Ingebruikname van deze ruimte is toegestaan omdat deze reeds is vergund. Er hoeft dan geen nieuwe vergunning aangevraagd te worden, tenzij de wijziging of uitbreiding door andere factoren dan stikstof een significant negatief effect voor een Natura 2000-gebied kan hebben. Omdat in deze situaties de vergunningplicht ontbreekt, ontbreekt ook het overzicht over de hoeveelheid bedrijven die daadwerkelijk zijn uitgebreid.
Overigens is er een aantal maatregelen dat zorgt voor beperkingen aan het gebruik maken van emissieruimte die ontstaat door innovatie. Zo moet een bedrijf dat varkens, pluimvee of melkvee houdt over voldoende dier- en fosfaatrechten beschikken. Het aantal rechten en daarmee het aantal varkens, pluimvee en melkvee is op landelijk niveau begrensd. Voorts kan milieuregelgeving, mede afhankelijk van de lokale milieuruimte, beperkend zijn voor bedrijfsuitbreidingen. Ook zijn er financiële en economische belemmeringen die het gebruik van vergunde emissieruimte beperken.
Ik verken momenteel samen met provincies op welke wijze feitelijke toenames van emissies en daarmee van deposities kunnen worden tegengegaan.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de rechtbanken Noord-Nederland en Midden-Nederland en de door de NRC aangehaalde hoogleraren, die ernstige twijfels hebben bij de werking van technische lapmiddelen (die de uitstoot van deze uitbreidingen zouden moeten compenseren) en stellen dat de natuur daar de dupe van is?2, 3, 4
De Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) heeft in 2020 het advies «Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen» uitgebracht. De CDM bevestigt de CBS-studie, waarin wordt geconcludeerd dat de effectiviteit van emissiearme stallen, om NH3-emissie te beperken, minder groot lijkt dan eerder bepaald. In mijn brief van 13 oktober 2020 aan uw Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 122) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd en aangegeven welke acties ik in gang heb gezet. In deze brief is onder andere een onderzoek aangekondigd naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. Dit onderzoek richt zich ook op de mogelijkheden deze effectiviteit te verbeteren. De resultaten daarvan komen naar verwachting in de eerste helft van 2022 beschikbaar.
Beaamt u dat Nederland onder andere in de stikstofcrisis terecht is gekomen doordat de overheid te makkelijk natuurvergunningen uitgaf, die op papier geen negatief effect zouden hebben op de natuur, maar dat dat in de praktijk anders was?
De stikstofcrisis is veroorzaakt door vele factoren. Ik focus mij nu op de structurele aanpak die moet leiden tot stikstofreductie en natuurverbetering. Daarbij wordt ook gekeken naar het beleid ten aanzien van natuurvergunningen.
Waarom acht u het acceptabel dat provincies toestemming blijven geven voor uitbreidingen van veehouderijen op basis van compensatie (intern salderen) met falende technische maatregelen? Deelt u het inzicht dat dit hetzelfde soort lakse beleid is als waardoor we in de natuurcrisis terecht zijn gekomen?
Enkele rechtbanken hebben geoordeeld dat er twijfel is of de in de Regeling ammoniak en veehouderij vastgestelde emissiefactoren voor emissiearme stalsystemen voldoende zekerheid geven over de werkelijke emissie van het veehouderijbedrijf in het kader van de Wet natuurbescherming. Tegen deze uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland is hoger beroep ingesteld door provincie Utrecht. Ik ondersteun dit hoger beroep.
Kunt u bevestigen dat u op eerdere Kamervragen antwoordde dat veel staltechnieken «in de praktijk niet zo goed presteren als in de regelgeving verondersteld wordt»?5
Dat klopt. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 2, wordt er daarom onderzoek gedaan naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. Daarnaast blijkt uit onderzoek naar het rendement van combiluchtwassers voor ammoniak dat combiwassers kunnen voldoen aan de rendementen zoals die in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) zijn vastgelegd (Kamerbrief van de Staatssecretaris van IenW van 30 november 2021).
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen van het lid Geurts (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2773) zijn de emissiefactoren voor ammoniak uit stallen in de Regeling ammoniak en veehouderij tot stand gekomen op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke meetmethode en beoordeling volgens een procedure die ook internationaal wordt toegepast. Ze zijn in internationale vergelijking goed, zoals is aangegeven in het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof. Indien de wetenschappelijke inzichten tot wijziging van de factoren leidt, zal deze ook worden meegenomen in de berekening op grond waarvan emissies en deposities worden bepaald ten behoeve van een natuurvergunning.
Emissiefactoren geven de te verwachten gemiddelde emissie per dierplaats van een staltechniek weer en komen tot stand op basis van beoordeling in praktijkstallen bij goed gebruik van die techniek. De factoren vormen de best beschikbare wetenschappelijke kennis ter zake. Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat een emissiefactor onjuist is, wordt nader onderzoek gedaan dat kan leiden tot aanpassing van de emissiefactor. De factoren zijn vastgesteld zodat het bevoegd gezag kan toetsen of een veehouderij voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting. Daarnaast worden de factoren gebruikt voor de toestemmingverlening om de depositie van stalsystemen te berekenen aan de hand van AERIUS.
Voorts is, zoals ook in mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven, in mijn brief aan uw Kamer van 13 oktober 2020, «Aanbieding en reactie op CDM-advies «Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen'» (Kamerstuk 35 334, nr. 122) een onderzoek aangekondigd naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. De resultaten daarvan komen naar verwachting in de eerste helft van 2022 beschikbaar. Het trekken van beleidsconclusies op basis van dit onderzoek is aan het nieuwe kabinet.
Vindt u het een effectieve besteding van belastinggeld als u enerzijds veehouderijen uitkoopt ten behoeve van stikstofreductie en anderzijds veehouderijen laat uitbreiden? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, bent u bereid om uitbreidingen van veehouderijen niet langer toe te staan?
Indien een initiatiefnemer een bedrijfswijziging of uitbreiding wil doorvoeren zal allereerst aan de hand van een AERIUS berekening gekeken moeten worden of er een depositiestijging plaatsvindt ten opzichte van de vergunde situatie. Mede op basis daarvan wordt er vastgesteld of er mogelijk significant negatieve effecten optreden voor Natura 2000-gebieden. Indien dit het geval is moet er een vergunning worden aangevraagd. Een depositietoename kan worden voorkomen door voor de wijziging of uitbreiding nog niet gebruikte maar wel vergunde emissieruimte te gebruiken (door middel van intern salderen) voor bedrijfswijziging of -uitbreiding. Ingebruikname van deze ruimte is toegestaan omdat het reeds is vergund. Er hoeft geen nieuwe vergunning aangevraagd te worden. Omdat in deze situaties de vergunningplicht ontbreekt, ontbreekt ook het overzicht over de hoeveelheid bedrijven die daadwerkelijk zijn uitgebreid.
Kunt u uitsluiten dat de veehouderijen die de afgelopen tweeënhalf jaar zijn uitgebreid door intern salderen, voor 2030 alsnog zullen moeten worden uitgekocht door de overheid om de natuur- en klimaatdoelen te halen? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, waarom gaat u dan door met dit soepele beleid voor intern salderen?
De keuze om gebruik te maken van intern salderen ligt bij de individuele ondernemer. Om te zorgen dat veehouders bij beslissingen hierover een afgewogen keuze maken heb ik gestimuleerd dat veehouders hierbij gebruik maken van begeleiding door onafhankelijke bedrijfscoaches. Het pakket om te komen tot de benodigde stikstofreductie bestaat uit een divers aantal maatregelen om zo afhankelijk van de situatie de opgave te kunnen invullen. Ten aanzien van de agrarische sector gaat het onder andere om stalinnovaties, extensivering en opkoopregelingen, waar boeren vrijwillig op kunnen intekenen.
Eén van de opties in een mogelijke vervolgaanpak stikstof is het reduceren van stikstofdepositie door het verder opkopen van veehouderijen. Een onderzochte variant van de mogelijke vervolgaanpak stikstof (zie mijn brief aan uw Kamer d.d. 12 november jl., Kamerstuk 35 334, nr. 170) bevat een integrale gebiedsgerichte aanpak. Deze variant kent een breed scala aan maatregelen, waaronder de opkoop van veehouderijen, inzet op stalinnovatie en het stimuleren van omschakeling voor de boeren die blijven. Het onderzochte pakket is dus nadrukkelijk integraal ingestoken met een balans voor blijvers en stoppers. Het is aan een volgend kabinet om hierover te besluiten.
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op eerdere Kamervragen erkende dat u met de reservering van 678 miljoen euro tot 2030 voor technische lapmiddelen voor de veehouderij niet heeft geregeld dat de hiermee gewonnen «emissieruimte» direct weer wordt opgevuld door een uitbreiding van het aantal dieren, maar dat u erop rekent dat andere maatregelen (zoals dier- en fosfaatrechten) dit effect zullen beperken?6
In eerdere Kamervragen heb ik inderdaad aangegeven dat er gevallen bestaan waarin «gewonnen» emissieruimte ingezet kan worden voor uitbreiding. Er is echter een aantal maatregelen dat zorgt voor beperkingen aan het gebruik maken van gewonnen emissieruimte door innovatie. Zo is er wet- en regelgeving die een toename van het aantal dieren begrenst of beperkt. Zoals zijn er dier- en fosfaatrechten, eisen en kosten met betrekking tot mestverwerking, milieuregelgeving en de Wet veehouderij en ammoniak. Ook zijn er financiële en economische belemmeringen die het gebruik van vergunde emissieruimte beperken (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 231).
Kunt u bevestigen dat de dier- en fosfaatrechten gewoon verhandelbaar zijn en dat veehouders deze dus kunnen kopen van stoppende collega’s, waardoor uitbreidingen en schaalvergroting gewoon mogelijk zijn, zoals ook is gebeurd bij de genoemde 360 bedrijven?
Het is inderdaad mogelijk om de dier- en fosfaatrechten over te nemen van stoppende bedrijven. Daarbij moeten bedrijven binnen de vergunde ruimte blijven. Zoals in de beantwoording van vraag 3 aangegeven, worden de emissie en depositie bepaald op grond van de best beschikbare wetenschappelijke kennis ter zake. Daarnaast zijn er een aantal beperkingen voor ingebruikname van vergunde, maar nog niet gebruikte, emissieruimte zoals benoemd in de beantwoording van vraag 1.
Vindt u het een effectief natuurbeleid en een effectieve besteding van 678 miljoen euro belastinggeld om stikstof te reduceren, wanneer de gerealiseerde «emissieruimte» door de betreffende veehouders direct weer opgevuld kan worden met een uitbreiding van het aantal dieren door intern salderen?
Investeren in emissiereducerende stalsystemen beschouw ik als een belangrijk instrument voor de landelijke opgave om stikstof te reduceren. Daarom blijf ik inzetten op nader onderzoek om de emissies van dergelijke systemen zo nauwkeurig mogelijk vast te kunnen stellen en ervoor zorg te dragen dat de systemen op een juiste wijze worden geïmplementeerd en gebruikt (Kamerstuk 35 334, nr. 122).
Zoals aangegeven wordt op dit moment samen met de provincies verkend op welke wijze feitelijke toenames van emissies, en daarmee deposities, kunnen worden tegengegaan. Indien blijkt dat de condities voor behoud en herstel van instandhouding met de doelstellingen en het bijbehorende maatregelenpakket niet worden behaald, dan worden deze bijgesteld.
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op eerdere Kamervragen stelde dat het inzetten van emissieruimte voor economische ontwikkelingen «alleen gebeurt als het effect van deze maatregelen vaststaat en additioneel is ten opzichte van wat nodig is voor behoud en het halen van de voorgestelde wettelijke reductie- en instandhoudingsdoelstellingen»?7
Dat klopt. Bij het treffen van bronmaatregelen is het uitgangspunt van het beleid dat het effect van maatregelen vast moet staan voordat depositieruimte kan worden ingezet voor economische ontwikkelingen. Ook moeten de maatregelen additioneel zijn ten opzichte van de reductie- en instandhoudingsdoelstellingen. Dat betekent dat stikstofreductiemaatregelen, die naar hun aard kunnen dienen om te voldoen aan de verplichtingen uit artikel 6, eerste en tweede lid, Habitatrichtlijn (Hrl) (behoud borgen en verslechtering voorkomen) alleen als beschermingsmaatregelen ter mitigatie van effecten van nieuwe plannen en projecten in de zin van artikel 6, derde lid, van de Hrl kunnen worden ingezet als deze niet nodig zijn voor behoud van de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten in een Natura 2000-gebied of het op termijn bereiken van de uitbreidings- en verbeterdoelstellingen.
Kunt u bevestigen dat zelfs alle natuur- en bronmaatregelen uit de structurele aanpak tezamen niet zullen zorgen voor het behalen van de landelijke instandhoudingsdoelstellingen uit de Habitatrichtlijn, omdat ze er niet op zijn gericht om alle natuurgebieden in een gunstige staat van instandhouding te brengen? Waarom denkt u dan toch dat er tot wel 70% van de gewonnen «emissieruimte» ingezet kan worden voor economische activiteiten?
De Wet stikstofreductie en natuurverbetering – waarin de structurele aanpak van de stikstofproblematiek is verankerd – bevat wettelijk vastgestelde resultaatsverplichtende doelstellingen voor de reductie van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden en de opdracht om een programma met maatregelen vast te stellen om die doelstelling te realiseren en effecten te monitoren. Vooruitlopend op de vaststelling van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering is reeds gestart met de uitvoering van het maatregelenpakket. Als uit de monitoring blijkt dat die doelstellingen niet worden gehaald dan zullen de maatregelen daarop worden bijgestuurd. Het in de vorige vraag genoemde additionaliteitsvereiste geldt evenzeer voor de ruimte die wordt ingezet voor economische activiteiten in het kader van extern salderen.
Kunt u deze vragen één voor één en ruimschoots voor de behandeling van de LNV-begroting beantwoorden?
Wegens interne afstemming is het niet gelukt om de vragen tijdig te beantwoorden.
Het bericht ‘Onderzoeker: truc met dividend hield zeker 12 miljard euro weg van Nederlandse Belastingdienst’. |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoeker: truc met dividend hield zeker 12 miljard euro weg van Nederlandse Belastingdienst»1?
Ja.
Bent u op de hoogte dat dit soort «trucs» met dividenden («dividendstripping») op dit niveau plaats kunnen vinden binnen Europa? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met andere landen binnen de Europese Unie, het Duitse Collectiv, Follow the Money of een andere partij?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat dividendstripping plaatsvindt in de praktijk. Dividendstripping is geen nieuw fenomeen. Reeds in 2001 is een antimisbruikbepaling in de wet opgenomen om dividendstripping tegen te gaan. De Belastingdienst pakt dividendstripping aan, maar in de praktijk blijkt dit lastig te zijn. In de beantwoording van vraag 7 ga ik daar nader op in.
De Belastingdienst heeft in het kader van de aanpak van dividendstripping contact met belastingautoriteiten in diverse landen binnen de Europese Unie. Hierbij worden kennis en ervaringen uitgewisseld. Verder wordt in Brussel beleidsmatig bezien welke maatregelen op fiscaal gebied of op het gebied van het toezicht op de financiële wereld kunnen worden genomen. Op dit moment zijn er geen wetgevingsvoorstellen om dividendstripping beter te kunnen tegengaan in Europees verband.
Voorafgaand aan de publicatie van Follow the Money (FTM) heeft FTM contact opgenomen met het Ministerie van Financiën en de berekeningen door FTM/Collectiv/Universiteit van Mannheim voorgelegd voor een reactie. Het ministerie heeft vervolgens gereageerd op de bevindingen uit dit onderzoek. FTM heeft de reactie van het ministerie verwerkt in de publicatie.
Kunt u meer informatie verstrekken over (deze vormen van) dividendstripping en hoe dit mogelijk is en was binnen de Nederlandse (belasting)wetgeving?
Er is sprake van dividendstripping indien een buitenlandse aandeelhouder met behoud van het economisch belang bij de aandelen het juridisch eigendom van de aandelen tijdelijk overdraagt aan een ander persoon met als doeldividendbelasting (deels) te ontlopen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat deze andere persoon recht heeft op een gunstigere behandeling voor de dividendbelasting (recht op verrekening, teruggaaf of vermindering van Nederlandse dividendbelasting) dan de oorspronkelijke (juridische) aandeelhouder. Dit is bijvoorbeeld het geval als de andere persoon op basis van een belastingverdrag de dividendbelasting kan terugvragen terwijl de oorspronkelijke aandeelhouder geen recht heeft op teruggaaf. Een ander voorbeeld is de situatie waarin de andere persoon een rechtspersoon is die in Nederland is gevestigd en die, in tegenstelling tot de oorspronkelijke aandeelhouder die in het buitenland is gevestigd, de ingehouden dividendbelasting kan verrekenen met de door haar verschuldigde vennootschapsbelasting. De transactie die ten grondslag ligt aan de dividendstripping is er steeds op gericht om de ingehouden dividendbelasting gunstiger te verrekenen of een teruggaaf te bewerkstelligen waardoor een belastingvoordeel wordt behaald. Het aldus behaalde belastingvoordeel wordt over het algemeen tussen de bij de dividendstripping betrokken partijen verdeeld. Hierbij kan ook een (professionele) tussenpersoon betrokken zijn die beide partijen bij elkaar brengt.
Dividendstripping komt voor in verschillende verschijningsvormen en onderscheidt zich van normale effectentransacties doordat in de periode waarin juridisch afstand wordt gedaan van de aandelen het economisch belang bij die aandelen achterblijft bij de oorspronkelijke aandeelhouder waardoor de oorspronkelijke aandeelhouder het belang bij de inkomsten en waardestijgingen van de aandelen blijft houden, met als doel het ontwijken van dividendbelasting. Verder wil ik wijzen op mijn brief van 3 december 2018 waar ik in meer detail ben ingegaan op het handelen van bedrijven rondom de dividendbelasting en de eventuele ontwijking daarvan of fraude daaromtrent.2
Kunt u de cijfers tonen met hoeveel euro de Nederlandse schatkist is misgelopen de afgelopen twintig jaar door dividendstripping?
Het is heel moeilijk inzichtelijk te maken hoeveel belastinggeld door fraude en ontwijking niet wordt betaald. Het is immers vaak de bedoeling van kwaadwillende belastingplichtigen om dergelijke gegevens buiten het zicht van de fiscus te houden. Ook voor de specifieke vorm «dividendstripping» bestaat geen model om de mogelijke misgelopen dividendbelasting op dit vlak in beeld te brengen. Uit een inventarisatie binnen de Belastingdienst komt naar voren dat over de jaren 2000–2020 de Belastingdienst voor ongeveer 250 miljoen euro aan correcties heeft opgelegd vanwege dividendstripping. Dit betreft 59 casus. Door het feit dat betrokken partijen informatie over de structuren buiten het zicht van de fiscus willen houden heeft de Belastingdienst niet in alle gevallen zicht op de situaties waarin dividendstripping plaatsvindt. Het feit dat op de inspecteur een zware bewijslast rust, maakt dat niet in alle gevallen waarin sprake is van een vermoeden van dividendstripping naheffingen en boetes kunnen worden opgelegd.
Bent u bereid een gedetailleerd en diepgaand onderzoek naar deze situatie te doen om dividendstripping beter in kaart te kunnen brengen en te kunnen bestrijden?
Het Financieel Expertise Centrum (FEC), een samenwerkingsverband van autoriteiten in de financiële sector, heeft een diepgaand onderzoek gedaan naar dividendstripping. De resultaten hiervan zijn weergegeven in een recent gepubliceerd kennisdocument.3 In het kennisdocument over dividendstripping is de kennis van vijf partners binnen het FEC gebundeld: de Belastingdienst, de FIOD, de AFM, de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL) en het Openbaar Ministerie. Het doel van het document is de kans te vergroten dat de FEC-partners in hun reguliere dagelijks werk signalen van dividendstripping eerder herkennen, wat de aanpak van dividendstripping kan verbeteren. In het kennisdocument is een beschrijving gegeven van de diverse vormen van dividendstripping. Het kennisdocument maakt ook duidelijk welke gereedschappen de FEC-partners binnen de bestaande regelgeving tot hun beschikking hebben om dividendstripping te detecteren en terug te dringen.
Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2022 heb ik uw Kamer toegezegd te proberen te onderzoeken hoe groot de omvang is van dividendstripping. Daarbij heb ik op voorhand aangegeven dat een dergelijk onderzoek complex is. De in nieuwsberichten genoemde grote bedragen zijn gebaseerd op de zeer ruwe aanname, zonder verdere onderbouwing, dat de helft van de buitenlandse portfolio-aandeelhouders betrokken zou zijn bij dividendstripping.4 Er lijkt bijvoorbeeld geen rekening te zijn gehouden met het feit dat veel aandeelhouders in principe geen financieel belang hebben bij dividendstripping omdat zij de dividendbelasting reeds kunnen verrekenen in hun vestigingsland. Ik ben nagegaan of een onderzoek denkbaar is waarbij de omvang van dividendstripping met enige betrouwbaarheid vast te stellen is. Ik kom tot de conclusie dat dit niet het geval is. Hieronder licht ik deze conclusie toe.
Allereerst is het moeilijk inzichtelijk te maken hoeveel belastinggeld door fraude en ontwijking niet betaald wordt. Het is immers de bedoeling van kwaadwillende belastingplichtigen om dat buiten het zicht van de fiscus te houden. In hoofdstuk 4 van het kennisdocument is aangegeven hoe detectie van dividendstripping niettemin zou kunnen plaatsvinden. Kort samengevat zijn drie soorten gegevensbronnen van belang: aangiften en teruggaafverzoeken bij de Belastingdienst, meldingen van constructies en ongebruikelijke transacties bij de verschillende toezichthouders, en transactiedata van Nederlandse aandelen en afgeleide instrumenten bij de AFM. Het FEC geeft hierbij aan dat vanwege het ontbreken van informatie op transactieniveau de aangiften en teruggaafverzoeken geen sterk detectie-instrument zijn. Verder is het opvallend dat ondanks het vermeende belang van dividendstripping het aantal meldingen van constructies bij de Belastingdienst en de AFM alsmede van ongebruikelijke transacties bij de FIU NL beperkt is. Het kennisdocument geeft tot slot aan dat detectie van dividendstripping op basis van de transactiemeldingen die de AFM ontvangt mogelijk kansrijk is, maar dat het moeilijk is om transacties aan elkaar te koppelen. Bij het volgen van deze laatstgenoemde werkwijze ontvangt de Belastingdienst van de AFM meldingen van opvallende transactiecombinaties rond de dividenddatum die vervolgens door de Belastingdienst kunnen worden beoordeeld op mogelijke aanwezigheid van dividendstripping. Op basis van de eerste (beperkte) ervaringen met deze werkwijze geeft de Belastingdienst aan dat de ontvangen meldingen aanwijzingen zouden kunnen zijn voor dividendstripping. Daarmee is ook direct gezegd dat het combineren van alle bij de FEC-partners beschikbare data op zijn best een indicatie oplevert dat sprake is van een bijzondere handelstransactie die mogelijk te maken kan hebben met dividendstripping. Om vervolgens te kunnen bepalen of sprake is van dividendstripping, is nader detailonderzoek op transactieniveau vereist. Voor een betrouwbare schatting van de totale omvang van dividendstripping zouden alle, of in ieder geval een groot deel van, deze aanknopingspunten met detailonderzoek op transactieniveau moeten worden onderzocht. Dit is niet realistisch omdat het voor de Belastingdienst juist erg complex en zeer tijdrovend is om aanvullende informatie te verzamelen. Uit gedetecteerde casus blijkt dat commerciële partijen vaak gebruik maken van ingewikkelde structuren en rechtsbetrekkingen verhullen tussen de verschillende actoren waarbij vaak buitenlandse partijen betrokken zijn. Dit betekent dat veel informatie over deze structuren zich in het buitenland bevindt. Tot slot zal elke benadering van de omvang van dividendstripping in Nederland per definitie gestoeld zijn op tal van aannamen, wat de waarde van de einduitkomsten vermindert evenals de toegevoegde waarde van een dergelijk onderzoek.
Het kabinet zet in op alternatieve maatregelen waarmee, met behulp van de bij de FEC-partners beschikbare data, dividendstripping effectiever kan worden aangepakt waardoor het fenomeen zal worden teruggedrongen. Voor deze alternatieven wordt er op dit moment gewerkt aan een consultatiedocument met betrekking tot de aanpak van dividendstripping. Dat consultatiedocument brengt mogelijke alternatieven in kaart om de aanpak van dividendstripping te versterken. Ik verwacht dit document voor het einde van het jaar voor internetconsultatie te publiceren.5
Kunt u toelichten of, en zo ja op welke wijze en op welke termijn, u deze situatie van belastingontwijking en -ontduiking gaat aanpakken?
In de schriftelijke beantwoording van de vragen die gesteld zijn tijdens het eerste wetgevingsoverleg van het pakket Belastingplan 2022 op maandag 25 oktober jl. ben ik ingegaan op de vraag van de heer Hammelburg wanneer het onderzoek naar dividendstripping naar uw Kamer wordt gestuurd.6 Zoals hiervoor reeds geantwoord, wordt er op dit moment gewerkt aan het opstellen van een consultatiedocument met betrekking tot de aanpak van dividendstripping. Dat consultatiedocument brengt alternatieven in kaart om de aanpak van dividendstripping te versterken. Ik verwacht dit document voor het einde van het jaar voor internetconsultatie te publiceren.7
Kunt u toelichten tegen welke problemen de Belastingdienst aanloopt bij het aanpakken van belastingontwijking en -ontduiking in de vorm van dividendstripping? Op welke wijze wilt u deze problemen gaan oplossen?
In 2001 is een antimisbruikbepaling in de wet opgenomen om dividendstripping tegen te gaan. Op grond van deze bepaling wordt verrekening, vermindering of teruggaaf van de dividendbelasting uitgesloten voor diegene die het dividend heeft ontvangen (of om verrekening, vermindering of teruggaaf verzoekt), maar niet de uiteindelijk gerechtigde is tot het dividend. Destijds is gekozen voor een generieke maatregel die verschillende vormen van dividendstripping aanpakt. Het doel was een maatregel die uitvoerbaar zou zijn in de praktijk en geen overkill zou bevatten. Dit was een belangrijke afweging aangezien strengere maatregelen al snel ingrijpend uit zouden werken op de reguliere beurshandel. Bij deze maatregel rust op de Belastingdienst de bewijslast om aannemelijk te maken dat het (economisch) belang van de aandelen niet gewijzigd is. Op grond van de huidige antimisbruikwetgeving rust er dan ook een zware bewijslast op de inspecteur om te bewijzen dat sprake is van dividendstripping. Bij de inwerkingtreding van de bepaling is overigens al overwogen dat de aanpak van dividendstripping in de praktijk niet makkelijk zal zijn en dat waarschijnlijk enkel evidente vormen van dividendstripping zouden kunnen worden aangepakt.8
De aanpak van dividendstripping door de Belastingdienst blijkt inderdaad lastig te zijn. De complexiteit hiervan is de afgelopen jaren verder toegenomen. Professionele partijen hebben zich erin gespecialiseerd om door middel van dividendstripping voordelen te behalen. Dit is geen typisch Nederlands fenomeen, maar gebeurt ook in de landen om ons heen. Uit gedetecteerde casus blijkt dat commerciële partijen vaak gebruik maken van ingewikkelde structuren en rechtsbetrekkingen verhullen tussen de verschillende actoren waarbij vaak buitenlandse partijen betrokken zijn. Dit betekent dat veel informatie over deze structuren zich in het buitenland bevindt. Dit maakt het verzamelen van informatie door de Belastingdienst extra complex en zeer tijdrovend.
Zoals hiervoor opgemerkt, zal voor het einde van dit jaar een internetconsultatie van start gaan.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De overstromingen in Zuid Soedan Jonglei State. |
|
Agnes Mulder (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
de Th. Bruijn |
|
![]() |
Bent u bekent met het bericht: «Drowned land: hunger stalks South Sudan's flooded villages»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de actuele situatie is?
Zuid-Soedan kent grote humanitaire noden door een samenkomst van overstromingen, geweld en de bijbehorende ontheemding. Het coördinerende orgaan voor humanitaire zaken van de Verenigde Naties (OCHA) bericht dat op dit moment 8.3 miljoen mensen humanitaire hulp behoeven.
De genoemde overstromingen in Zuid-Soedan zijn de ergste sinds 1964. 750,000 mensen verdeeld over 29 provincies hebben sinds mei van dit jaar te maken met overstromingen. 37 procent van hen bevindt zich in Jonglei. De zwaarst getroffen gebieden zijn Jonglei, Unity, Northern Bahr el Ghazal en Upper Nile. Scholen, huizen, gezondheidsinstellingen en waterbronnen zijn ondergelopen waardoor mensen moeite hebben om te voorzien in hun basisbehoeften.
Is er sprake van acute hongersnood?
De meest recente IPC (Integrated Food Security Phase Classification) analyse stelt dat 7.2 miljoen mensen in Zuid-Soedan voedselonzekerheid ervaren (IPC 3 of hoger op een schaal van 5), waarvan 2.4 miljoen zich in IPC 4 (emergency) en 108.000 mensen zich in hongersnoodachtige omstandigheden bevinden (IPC 5). De zwaarst getroffen provincies zijn Jonglei, Warrap en Northern Bahr el Ghazal.
OCHA bericht dat 483.000 vrouwen en 1.4 miljoen kinderen in Zuid-Soedan ondervoed zijn. Voor meer dan twee-derde van de mensen in de door overstromingen getroffen gebieden is er sprake van voedselonzekerheid. Sinds augustus zijn de voedselprijzen met 15 procent gestegen.
Kunt u aangeven of in Zuid-Soedan meer ziekten zoals malaria voorkomen sinds de overstromingen?
Meerdere VN-agentschappen berichten over de toename van infectieziekten zoals malaria, hepatitis E, diarree en de mazelen als gevolg van de overstromingen.
Kunt u aangeven in hoeverre er Nederlandse hulpmiddelen, hetzij noodhulp hetzij structurele ontwikkelingshulp, naar deze regio zijn gestuurd?
Als het gaat om het lenigen van humanitaire noden in Zuid-Soedan steunt Nederland organisaties die in het land actief zijn: VN-organisaties als UNHCR, UNICEF en WFP en ook het Rode Kruis. Dat doen we met onze algemene – ongeoormerkte – financiering die deels in Zuid-Soedan wordt besteed, onder andere aan herstel van infrastructuur zoals de bouw van dijken en drainagekanalen.
De uit het Nederlandse noodhulpbudget gefinancierde Dutch Relief Alliance (een Nederlands consortium van ngo’s) is ook actief in Zuid-Soedan. Deze financiering bedraagt voor 2.021 EUR 8,5 miljoen. De hulp richt zich op voedselzekerheid, onderdak, water en sanitaire voorzieningen en gezondheidszorg, waaronder COVID response.
Tenslotte draagt Nederland bij aan het VN country based pooled fund voor Zuid Soedan (het South Sudan Humanitarian Fund) waar NL met EUR 8,3 miljoen een van de grootste donoren is. Dit fonds heeft USD 20 miljoen (ruim EUR 17 miljoen) beschikbaar gesteld voor humanitaire hulpverlening in de door overstromingen geteisterde regio’s. Een deel daarvan wordt ook gebruikt om de noden die ontstaan zijn naar aanleiding van de overstromingen op te lossen.
Nederland richt zich sinds 2018 eveneens op klimaatmitigatie. Eind dit jaar verwacht het kabinet een groot 4 jarig programma te starten met het VN Migratie agentschap IOM ter waarde van EUR 11 miljoen. Het programma zich zal richten op het bevorderen van de klimaatweerbaarheid van Jonglei.
Kunt u aangeven hoe de Zuid-Sudanese overheid al dan niet optreedt tegen de overstromingen?
De Zuid-Soedanese overheid stelt uit eigen middelen USD 10 miljoen (EUR 8,6 miljoen) ter beschikking voor het adresseren van overstroming gerelateerde problemen. Dit bedrag is echter nog niet gecommitteerd. De besteding hiervan wordt samen met OCHA uitgedacht.
Op provinciaal niveau wordt er op verschillende manieren opgetreden tegen de overstromingen. Zo zijn er dijken aangesterkt, tijdelijke opvang verschaft en additionele levensmiddelen zoals voeding en water verstrekt. Verschillende provinciale overheden geven aan de vraag naar hulp niet op de benodigde schaal te kunnen voorzien door financiële en operationele tekortkomingen. De internationale gemeenschap vult hier gedeeltelijk de financiële behoefte voor herstel van infrastructuur en humanitaire hulp.
Kunt u aangeven of, en hoe, er wordt samengewerkt met de Zuid-Sudanese regering in Jonglei State om de nood te lenigen?
Naast bovengenoemde noodhulp aan Jonglei en andere provincies, is Nederland regelmatig in gesprek met provinciale en nationale overheidsvertegenwoordigers, waaronder die in Jonglei, over hun rol in overstromingspreventie en -mitigatie en het bevorderen van voedselzekerheid.
Het IOM programma genoemd in vraag 5 richt zich op ondersteuning van lokale Zuid-Soedanese gemeenschappen om klimaatkennis en weerbaarheid te vergroten.
Kunt u aangeven in hoeverre de EU in Zuid-Soedan actief is in de strijd tegen water en de strijd tegen hongersnoden?
De EU is een van de grootste humanitaire donoren in Zuid-Soedan. Een significant deel van het EU-budget in Zuid-Soedan wordt uitgegeven aan vraagstukken gerelateerd aan preventie, respons en mitigatie van overstromingen en hongersnoden.
Ook speelt de EU een coördinerende rol in de respons van EU-lidstaten en maatschappelijke partners. Daarnaast oefent de EU delegatie regelmatig druk uit op de overheid van Zuid-Soedan om een grotere rol op zich te nemen in deze respons.
De plaatselijke bevolking heeft zoveel wateroverlast nog nooit eerder meegemaakt. Kunt u aangeven of onderzocht is wat de oorzaak voor deze overlast is? Schrijft u deze toe aan klimaatverandering?
Volgens de VN is er een combinatie van verschillende factoren in het spel: overvloedige regenval in Zuid-Soedan en in de bovenstroomse landen van de Nijl, alsmede het dichtslibben van gedeelten van de Nijl.
Diverse instellingen, waaronder onderzoekinstituten in Zuid-Soedan, doen onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van overstromingen in Zuid-Soedan en de regio. Dat klimaatverandering daar een grote rol in speelt is onmiskenbaar.
In hoeverre wordt deze regio ondersteund door westerse programma’s in de klimaat adaptatie en mitigatie opgave?
Westerse donoren, waaronder verschillende EU-bondgenoten, zijn grote financiers van humanitaire noden in Zuid-Soedan, ook wanneer die gerelateerd zijn aan klimaatverandering. Het aantal donoren dat proactief inzet op adaptatie en mitigatie is kleiner. Nederland, Noorwegen en Zweden nemen hier een voortrekkersrol in. Nederland draagt ook via humanitaire fondsen zoals het CERF en Disaster Relief Emergency Fund (DERF) (IFRC) bij aan het anticiperen op natuurrampen.
Kunt u aangeven op welke wijze de conflicten en het geweld in Zuid-Soedan (Jonglei State) bijdragen aan de huidige situatie?
Het conflict draagt op twee manieren bij aan voedselonzekerheid in Zuid-Soedan.
De Voedsel en Landbouw Organisatie (FAO) van de VN heeft aangetoond dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het conflict en de voedselproductie. Waar 10 jaar geleden bijna alle Staten in Zuid-Soedan meer voedsel produceerden dan nodig voor de eigen inwoners, geldt dat nu nog maar voor een of twee staten. De rest kan nauwelijks de helft van de eigen bevolking voeden. Hierdoor werd al een enorme druk gelegd op de humanitaire hulpverlening, wat nu nog wordt vergroot door de overstromingen. Tegelijkertijd hebben humanitaire organisaties (WFP, FAO) steeds meer moeite om de benodigde fondsen voor urgente hulpverlening binnen te halen.
Daar komt bij dat als gevolg van de grote noden en uitzichtloosheid steeds meer hulpkonvooien van internationale en nationale organisaties worden overvallen voor voedsel en andere zaken. De hulpverlening wordt hiermee nog complexer.
Het gedogen van ernstig dierenleed door botbreuken, bloedingen en ontwrichtingen bij tientallen miljoenen kuikens per jaar |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft opgedragen om niet meer handhavend op te treden tegen het vangen van kippen aan de poten bij pluimveebedrijven, ondanks het feit dat de rechter eerder dit jaar bevestigde dat de Europese Transportverordening het verbiedt om dieren bij de poten op te tillen?1
Dit is niet correct. De IG NVWA neemt eigenstandig besluiten over de inspecties en handhaving. In lijn met de brief van de Europese Commissie van 3 augustus jl., waarover ik uw Kamer in de beantwoording van schriftelijke vragen van lid Van der Plas (BBB)2 heb ingelicht, en na overleg met LNV maakt de NVWA nu een pas op de plaats ten aanzien verdere inspecties op de vangmethode zolang een eenduidige interpretatie van de EU-norm ontbreekt.
Kunt u bevestigen dat kuikens die ondersteboven aan hun poten bij elkaar worden geharkt en met meerdere tegelijk in kratten worden gegooid of gepropt hier ernstig letsel zoals bloedingen, gebroken vleugels of andere botbreuken door kunnen oplopen, wat ook volgens de NVWA zorgt voor ernstig lijden?2
Zoals ik ook in de eerdergenoemde beantwoording op schriftelijke vragen van lid Van der Plas (BBB) aangaf, ben ik evenals de NVWA van oordeel dat de huidige vangmethode, waarbij meerdere dieren per hand aan de poten worden vastgehouden en ondersteboven hangen, niet diervriendelijk is. Bij het vangen van pluimvee moet het uitgangspunt zijn, dat het ontstaan van letsel ongeacht de vangmethode te allen tijde voorkomen dient te worden. Samen met de NVWA blijf ik in gesprek met de sectorpartijen om hen ervan te overtuigen om over te stappen op een meer diervriendelijke vangmethode. Daarbij wordt graag gebruik gemaakt van de kennis en ervaring die sommige NGO’s hebben met alternatieve vangmethoden.
Kunt u bevestigen dat u niet de uitspraak van de rechter opvolgt, maar een advies van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) wil afwachten om te bekijken of een verbod op het vangen aan de poten noodzakelijk en gerechtvaardigd is?3
Zoals ik eerder heb aangegeven, wil ik graag het advies van EFSA afwachten daar ik uit de brief van de Europese Commissie opmaak dat het verbod in de transportverordening niet van toepassing zou moeten zijn op pluimvee. Het aanstaande EFSA-rapport moet dan ook uitwijzen of het vangen van pluimvee bij de poten geheel verboden dient te zijn, dan wel onder voorwaarden toch toegelaten kan worden.
Overigens merk ik graag op dat de uitspraak van de rechter volledig is opgevolgd door de NVWA. De voorzieningenrechter heeft op 29 april jl., naar aanleiding van een niet in behandeling genomen handhavingsverzoek, bepaald dat de NVWA moest onderzoeken of de drie pluimveeservicebedrijven die in het verzoek werden genoemd bij het vangen in overtreding waren van de Europese transportverordening5. Vervolgens moest de NVWA uiterlijk op 10 juni jl. beslissen of handhavend moet worden opgetreden tegen deze bedrijven. Hieraan is gevolg gegeven. Er zijn inspecties uitgevoerd, waarbij overtredingen werden geconstateerd. Dit heeft geleid tot het opleggen van boetes.
Herinnert u zich dat de EFSA in 2004 concludeerde dat bij 4,5% van de vleeskuikens ontwrichtingen ontstaan door het ruwe vangproces en dat 3% van de vleeskuikens en tot wel 41% van de leghennen hierdoor botbreuken oploopt?4
Ik ben bekend met deze EFSA publicatie.
Klopt het dat juridisch alleen zaken mogen worden gedoogd als er op korte termijn uitzicht is op legalisatie? Kunt u bevestigen dat dit hier niet zo is, aangezien aanpassing van de Europese Transportverordening pas in 2023 is voorzien en het allerminst zeker is dat EFSA zal adviseren om het verbod op het aan de poten optillen van kippen in te trekken?
Vanwege de huidige onduidelijkheid zal de NVWA nu geen inzet plegen op dit specifieke gebod (zie ook vraag 1). Het is inderdaad nog onduidelijk wat de EFSA hierover zal adviseren. Om te waarborgen dat het Nederlandse beleid aansluit bij de meest recente Europese wetenschappelijke inzichten, wil ik in ieder geval dit advies afwachten.
Kunt u bevestigen dat Nederlands onderzoek uitwijst dat er grote bloedingen ontstaan bij gemiddeld 4,5% van de vleeskuikens die op deze manier worden gevangen en dat dit betekent dat hier jaarlijks 27 miljoen kuikens aan lijden?5 Zo nee, om hoeveel dieren gaat het dan?
Ik ben bekend met dit onderzoek, dat mede is gefinancierd door het Ministerie van LNV. Deze getallen worden niet centraal bijgehouden dus ik kan de jaarlijkse aantallen niet bevestigen, noch ontkennen.
Kunt u bevestigen dat er vleugeldislocaties, ofwel ontwrichtingen, ontstaan bij gemiddeld 1,5% tot 3,9% van de vleeskuikens die op deze manier worden gevangen en dat dit betekent dat hier jaarlijks 9 tot 23 miljoen kuikens aan lijden? Zo nee, om hoeveel dieren gaat het dan?
Zie antwoord vraag 6.
Bij hoeveel leghennen in de Nederlandse pluimveehouderij worden jaarlijks botbreuken, bloedingen en ontwrichtingen geconstateerd?
Deze getallen worden niet centraal bijgehouden.
Kunt u bevestigen dat uit onderzoek is gebleken dat het aandeel vleugeldislocaties tijdens en door het slachtproces toeneemt naar gemiddeld 7,9% van de vleeskuikens, wat neerkomt op bijna 47,5 miljoen kuikens per jaar en dat dit in 7 van de 8 gevallen gepaard gaat met een open wond? Indien dit aantal niet klopt, om hoeveel dieren gaat het dan?
Dit volgt inderdaad uit de steekproef die in dit onderzoek is genomen. Deze getallen worden niet centraal bijgehouden dus ik kan de jaarlijkse aantallen niet bevestigen, noch ontkennen.
Kan een vleugeldislocatie, waarbij het kraakbeen van het ellebooggewricht losraakt van de botgroeiplaat en er in sommige gevallen een bot naar buiten steekt, reden zijn voor het afkeuren van een kuiken voor humane consumptie?6 Zo ja, hoeveel dieren worden er per jaar om deze reden na de slacht afgekeurd? Wat vindt u er van dat deze dieren zijn gefokt, gebruikt en gedood om te eindigen in de destructie?
Een open dislocatie van de vleugel of een dislocatie waarbij een bloeding is ontstaan, vormt een risico voor de voedselveiligheid. Alleen de aangedane vleugel is dan ongeschikt voor menselijke consumptie en wordt verwijderd. Het is dus niet het gehele dier dat wordt afgekeurd. De betreffende delen worden als dierlijk bijproduct afgevoerd van het slachthuis en als zodanig verder verwerkt. Er wordt niet centraal bijgehouden welke aantallen dit betreft.
Herinnert u zich dat, tot het moment dat de NVWA intensief ging controleren op dit zogenoemde «vangletsel» bij kuikens, slechts bij 45% van de pluimveebedrijven de regelgeving om verwondingen of bloedingen tijdens het vangen te voorkomen werd nageleefd en dat de NVWA zich zorgen maakte over de naleving na deze intensieve handhavingsperiode?7
Ja.
Wat verwacht u van uw vrijblijvende gesprekken met de sector over de overgang naar meer diervriendelijke vangmethodes zoals het rechtop vangen, nu naar schatting nog meer dan 99,5% van de kippen in Nederland aan de poten wordt gevangen? Waar baseert u uw verwachting op?
De sector heeft een plan van aanpak opgesteld en betrekt dierenwelzijnsorganisaties bij dit plan. Ik kijk uit naar de voortgang en realiseer me daarbij goed dat het een grote omslag zal zijn, als alle pluimveebedrijven andere vangmethodes moeten gaan inzetten.
Erkent u dat u, door uw opdracht om niet meer handhavend op te treden tegen het aan de poten vangen van kippen, ernstig dierenleed gedoogt bij tientallen miljoenen kippen?
De NVWA maakt nu een pas op de plaats ten aanzien van verdere inspecties op de vangmethode maar zij blijft zich onverminderd inzetten op het algemenere gestelde verbod in de transportverordening om «dieren te vervoeren of laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent». De NVWA ziet toe op vangletsel bij pluimvee via een systematiek van controles achteraf in het slachthuis. Op basis van deze inspecties, die zowel steekproefsgewijs als risicogericht worden uitgevoerd, kunnen boetes in de keten worden opgelegd. De handhaving is in mei van dit jaar verder aangescherpt en eind september/begin oktober zijn op alle grote slachthuizen intensieve inspecties uitgevoerd. Ik verwijs uw Kamer naar het nieuwsbericht dat de NVWA hierover heeft gepubliceerd10.
Erkent u dat de rechter heeft bevestigd dat u de mogelijkheid en de wettelijke plicht heeft om ernstig dierenleed te voorkomen, aangezien de Europese Transportverordening het verbiedt om dieren bij de poten op te tillen en daarvoor op dit moment geen uitzonderingen kent?8
De voorzieningenrechter heeft dit niet tijdens de zitting uitgesproken. Het vonnis heb ik toegelicht in antwoord op vraag 3. De uitspraak is opgevolgd.
Waarom onderneemt u hierop geen actie en gedoogt u dit ernstige dierenleed terwijl u zegt van oordeel te zijn dat de huidige vangmethode, waarbij meerdere dieren per hand aan de poten worden vastgehouden en ondersteboven hangen, niet gewenst en niet diervriendelijk is?9
In afwachting van de meest recente Europese wetenschappelijke inzichten van de EFSA is nog geen eenduidige interpretatie van de EU-norm voorhanden waarop mijn inzet op het specifieke verbod op vangen aan de poten bepaald kan worden. De NVWA zet ondertussen de inspecties op vangletsel onverminderd voort. Verder zet ik me in het kader van de aanstaande herziening van de Europese transportverordening samen met gelijkgestemde lidstaten in voor het verplicht stellen van goede praktijken voor het vangen van pluimvee, zoals die uit de het Europese Animal Transport Guides project13.
Kunt u deze vragen één voor één en voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoorden?
Ik heb me ingespannen om de vragen zo goed en zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat Israël zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties als terroristisch heeft bestempeld |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Israël zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties als terroristisch heeft bestempeld?1
Ja.
Bent u van mening dat een sterk maatschappelijk middenveld noodzakelijk is voor een goed functionerende samenleving?
Ja.
Wat is uw oordeel over het door Israël als terroristisch verklaren van deze Palestijnse mensenrechtenorganisaties? Kunt u dit toelichten?
Het plaatsen van een organisatie op de nationale terrorismelijst is een zeer ingrijpend besluit, dat enkel op basis van zwaarwegende gronden genomen zou moeten worden. De informatie die ten grondslag ligt aan de zes listings is niet openbaar. Nederland heeft in bilaterale contacten en via de EU opgeroepen deze informatie met donoren te delen, alsook met de betrokken zes organisaties. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland via de geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen. Op het moment van beantwoording is deze informatie nog niet ontvangen. Eerder, in mei 2021, heeft Israël, separaat hiervan, via diplomatieke kanalen informatie over Palestijnse ngo’s gedeeld. Deze informatie was voor Nederland geen aanleiding om zijn positie ten aanzien deze ngo’s te herzien. Verzoeken op verschillende niveaus voor aanvullende informatie brachten hier destijds geen verandering in. Hierover bent u geïnformeerd via kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en via de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3588. De zes organisaties vormen een belangrijk onderdeel van het Palestijnse maatschappelijk middenveld, en het besluit heeft aanzienlijke consequenties voor deze ngo’s. De regering neemt het besluit dan ook zeer serieus en volgt de situatie nauwlettend.
Wat is uw mening over de uitspraken van Amnesty International en Human Rights Watch dat deze beslissing van de Israëlische overheid een aanval is op de internationale mensenrechtenbeweging?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over de uitspraak van Amnesty International en Human Rights Watch dat het decennialange falen van de internationale gemeenschap om Israël aan te spreken op mensenrechtenschendingen ertoe heeft bijgedragen dat Israël de stap heeft genomen om deze mensenrechtenorganisaties tot terroristische organisaties te verklaren? Kun u dit toelichten?
Het kabinet herkent zich niet in het geschetste beeld dat «het decennialange falen van de internationale gemeenschap om Israël aan te spreken op mensenrechtenschendingen» ertoe heeft bijgedragen dat Israël nu deze stap zet. Nederland en de EU spreken Israël consistent aan op schendingen van het internationaal recht, zoals uitbreidingen van nederzettingen.
Bent u bekend met de zorgen die uw voorgangers hebben geuit over mensenrechtenschendingen en andere schendingen van internationaal recht die door Israël zijn begaan? Zoals marteling, administratieve detentie (zonder aanklacht en met geheim bewijs) en andere schendingen van internationaal recht? Wat is uw mening daarover?
Ja. Het kabinet heeft zich veelvuldig en duidelijk uitgesproken tegen schendingen van het internationaal recht en zal dit blijven. Nederland blijft beide zijden kritisch aanspreken op schendingen van het internationaal recht.
Bent u bekend met het rapport van de Onderzoekscommissie ingesteld door de VN Mensenrechtenraad naar aanleiding van de demonstraties in het kader van de Grote Mars van de Terugkeer en waarin werd gesproken over door Israël (mogelijk) gepleegde oorlogsmisdaden en andere schendingen van mensenrechten? Wat is uw mening daarover?
Het kabinet heeft Uw Kamer op 13 maart 2019 een brief gestuurd over het rapport van de Onderzoekscommissie die door de VN Mensenrechtenraad is ingesteld, met kenmerk 23 432, nummer 473.
Bent u bekend met de uitspraak van uw voorganger Minister Blok, die op 18 mei 2018 uitsprak dat hij in of vlak na de zomer van 2018 van de democratische rechtstaat Israël een «gedegen, prompt, onpartijdig en onafhankelijk» rapport verwachtte over de honderden doden en tienduizenden gewonden (waarvan 8.000 door scherpe munitie) die waren gevallen toen Israëlische bezettingstroepen op ongewapende Palestijnse demonstranten schoten?
Ja.
Beschikt u over informatie dat het in de vorige vraag gemelde rapport van het onderzoek, dat volgens uw voorganger in een democratische rechtsstaat wordt uitgevoerd, inmiddels is verschenen en hoeveel veroordelingen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de moorden die hierbij zijn gepleegd? Kunt u dit toelichten?
Nederland stelt de voortgang van de eigen Israëlische onderzoeken naar het optreden van de Israel Defence Forces (IDF) aan de grens met Gaza consistent en op elk niveau aan de orde bij de Israëlische regering. Zoals Uw Kamer toegezegd tijdens het RBZ Commissiedebat op 8 juli jl., heeft mijn voorgangster tijdens de RBZ in juli – toen de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Lapid te gast was – de gelegenheid te baat genomen om bij hem persoonlijk te informeren naar de Israelische strafrechtelijke onderzoeken naar het eigen optreden aan de grens met Gaza in 2018 en 2019.Kort daarna heeft Nederland de gevraagde update op ambtelijk niveau ontvangen. Israël stelt zich in dit kader coöperatief en transparant op. Op peildatum van 12 augustus 2021 is in 234 gevallen – waarin sprake was van een dodelijk slachtoffer aan Palestijnse zijde, en gerelateerd aan de Gaza protesten – onderzoek gedaan naar naleving van regels, met name omtrent het gebruik van vuurwapens, door het hiervoor speciaal opgerichte mechanisme. Van deze 234 zaken zijn er 223 doorverwezen naar de militaire aanklager. In 36 gevallen heeft de militaire aanklager besloten over te gaan tot vervolging. In 108 zaken besloot de militaire aanklager dat er niet voldoende grond was voor vervolging. De overige zaken (79) zijn nog steeds in behandeling. Van de 36 zaken waarin de aanklager heeft besloten over te gaan tot vervolging zijn er twee zaken afgerond. Twee militairen zijn veroordeeld voor het niet opvolgen van een bevel. De overige 34 zaken zijn nog onder de rechter.
Bent u van mening dat juist in de context van een bezetting waarin de bezettende macht aantoonbaar mensenrechten schendt en zich niets van democratische waarden aantrekt de rol van mensenrechtenverdedigers extreem belangrijk is en dat zij derhalve alle steun van de internationale gemeenschap verdienen? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht veel waarde aan de rol van mensenrechtenverdedigers wereldwijd, ook in de Palestijnse gebieden, en steunen deze actief.
Bent u naar aanleiding van het besluit van de Israëlische regering om deze mensenrechtenorganisaties als terroristische organisaties te beschouwen van plan, al dan niet in EU-verband, actie te ondernemen en/of de Israëlische autoriteiten aan te spreken? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt deze kwestie bilateraal en in EU-verband aan de orde, en heeft Israël – bilateraal en in EU-verband – verzocht de informatie die ten grondslag ligt aan het besluit inzichtelijk te maken voor donoren en betrokken ngo’s.
Kunnen deze vragen voor het begrotingsdebat Buitenlandse Zaken worden beantwoord?
Ja.
Varend ontgassen in Flevoland |
|
Bouchallikh |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Structureel kankerverwekkend gas geloosd in meren Flevoland»1?
Ja.
Klopt het dat er tussen de 100 en 400 keer per jaar grote hoeveelheden kankerverwekkende stoffen uit binnenvaarttankers worden vrijgelaten op het Marker- en IJsselmeer? Zo nee, waarom niet? Hoeveel keer per jaar gebeurt dat in andere dunbevolkte gebieden?
Bij de invoering van het provinciale ontgasverbod heeft de provincie Flevoland onderzoek laten doen naar de omvang van het ontgassen in de provincie (Ontgassingen in kaart ten behoeve van een ontgassingsverbod in Flevoland, CE Delft mei 2017). De aantallen van 100 tot 400 lozingen per jaar die in de media worden genoemd komen voort uit dit onderzoek. De provincie Flevoland heeft dit aantal vervolgens nader geduid naar aanleiding van schriftelijke vragen vanuit de Statenfractie van het CDA2.
Bij de totstandkoming van het internationaal afgesproken verbod op varend ontgassen heeft het ministerie in 2016 een onderzoek laten uitvoeren naar de aard en omvang van het varend ontgassen in Nederland, niet specifiek in dunbevolkte gebieden. Hieruit kwam naar voren dat in heel Nederland in 2014 naar schatting ongeveer 3.300 ontgassingen hebben plaatsgevonden.
Hoe staat deze praktijk in relatie tot de aangenomen motie van het lid Laçin c.s. om al per 1 juli 2020 een verbod op varend ontgassen in te voeren (Kamerstuk 31 409, nr. 263)?2 Waarom is die opdracht van de Kamer nog steeds niet uitgevoerd?
Laat ik voorop stellen dat ook ik het verbod op varend ontgassen snel van kracht wil laten worden. Nederland heeft in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van vervluchtigende gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale wetgeving4 5. In voornoemde motie werd de regering verzocht om per 1 juli 2020 een landelijk verbod op varend ontgassen in te voeren. Door middel van een Kamerbrief van 30 april 2020 heb ik de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van deze motie6. In die brief is aangegeven dat het Scheepsafvalstoffenverdrag (het CDNI-verdrag, het Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart), waarin het verbod is geregeld, bepaalt dat het verbod van kracht wordt zes maanden nadat de laatste verdragsstaat het verbod heeft opgenomen in de eigen nationale wetgeving. Nederland is gebonden aan dit verdrag en kan daarom niet eigenstandig een nationaal verbod invoeren.
Om te beginnen worden de buurlanden geregeld verzocht om vaart te maken met de ratificatie van het verdrag. Ondertussen zitten we niet stil: binnen de Taskforce «Varend Ontgassen» werkt het Rijk samen met de provincies, brancheorganisaties uit de petrochemie, de binnenvaart en de havens aan de voorbereidingen van de invoering van het varend ontgassen door o.a. ontgassingsinstallaties te laten testen en onderzoek te doen naar de benodigde vergunningen. Daarnaast worden de buurlanden geregeld verzocht om vaart te maken met de ratificatie van het verdrag.
Tot slot heb ik recent nog een constructief overleg gehad over deze kwestie met de gedeputeerden van de provincies Flevoland en Zeeland. Gezien de bovengenoemde beperking heb ik met de gedeputeerden afgesproken om nog dit jaar met de sector om tafel gaan om te kijken hoe zij, in aanloop naar een verbod, alvast het ontgassen kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Wat is het effect op milieu en gezondheid voor de inwoners van de provincies Flevoland en Zeeland? Vindt u het aanvaardbaar dat inwoners van deze provincies en een Natura 2000-gebied bloot worden gesteld aan gevaarlijke stoffen?
Varend ontgassen is belastend voor mens en milieu. Vandaar dat Nederland zich internationaal hard heeft gemaakt voor een verbod op varend ontgassen en dat op initiatief van Nederland dit verbod er ook gaat komen7 8. Helaas moeten we wachten op de ratificatie van het verdrag in de andere landen. De Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN) stelt wel voorwaarden aan het ontgassen van schepen. Dit mag namelijk niet plaatsvinden in dichtbevolkte gebieden, en in de buurt van bruggen, sluizen en hun voorhavens. Deze regel wordt door de ILT gehandhaafd. Hierover is uw Kamer op 21 augustus 2019 geïnformeerd9.
Daarnaast geldt op alle binnenwateren momenteel wel al een algemeen ontgassingsverbod voor benzine (UN1203) op grond van een EU-richtlijn. Daar wordt op gehandhaafd door RWS, ILT, havendiensten en politie.
Klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) varend ontgassen blijft gedogen in afwachting van het internationale verbod?
Nee, dit klopt niet. Er is geen sprake van een gedoogbeleid. Het varend ontgassen wordt thans gereguleerd in het ADN. Die regelgeving bepaalt dat schepen niet mogen ontgassen in dichtbevolkte gebieden, in de buurt van bruggen, sluizen en hun voorhavens. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd. Zij voert controleacties uit waarin schepen die toch in dichtbevolkte gebieden ontgassen worden aangepakt10. Via de Taskforce Varend ontgassen bereiden Rijk, provincies, brancheverenigingen van de petrochemische industrie, de binnenvaart en de havens zich voor op de succesvolle implementatie van een algemeen verbod zo gauw dat mogelijk is.
Klopt het dat alleen Zwitserland het Scheepvaartafvalstoffenverdrag nog moet ratificeren? Op welke termijn verwacht u dat dit gerealiseerd zal zijn? Klopt het dat nieuwe regelgeving waarschijnlijk pas in 2026 ingaat? Kunt u druk uitoefenen op uw collega’s in Zwitserland om dit proces te versnellen?
Alle landen zijn het inhoudelijk eens over het feit dat er een ontgasverbod dient te komen. Naast Zwitserland dienen ook Frankrijk en België de verdragswijziging nog te ratificeren. Volgens de laatste stand van zaken verwacht Zwitserland eind 2023 de ratificatie te hebben voltooid. Zwitserland heeft aangegeven dat ratificatie een complexe aangelegenheid betreft, mede omdat Zwitserland de ratificatie van dit verdrag koppelt aan de ratificatie van een ander scheepvaartverdrag. Frankrijk verwacht medio 2022 de verdragswijziging te ratificeren. Ik zal over de ratificatie nog persoonlijk overleg plegen met de Franse gedelegeerde Minister van Verkeer, zodat ook op dat niveau de Nederlandse urgentie wordt gevoeld. In België hoeft enkel het Waalse gewest de verdragswijziging nog te ratificeren. België verwacht begin 2022 te ratificeren. Afgelopen zomer zijn deze landen bezocht door de Nederlandse ambassades, waarbij nogmaals is verzocht om een spoedige ratificatie. In de laatste CDNI vergadering van begin november jl. is ook op ambtelijk niveau hier weer aandacht voor gevraagd.
Het verbod op varend ontgassen gaat zes maanden na ratificatie door de laatste verdragsstaat in. Het verbod wordt in drie fasen ingevoerd. Het verbod zal telkens op meer stoffen van toepassing zijn. De eerste fase zou dan na verwachting medio 2024 ingaan. De eerste fase betreft de meest vervoerde stoffen (zoals motorbrandstoffen), waardoor een groot deel van de ontgassingen direct zal zijn verboden. De tweede fase bevat een verbod op het ontgassen van ruwe aardolie, ontvlambare vloeistoffen en koolwaterstoffen met meer dan 10% benzeen en gaat in twee jaar na de eerste fase. De derde en laatste fase (onder andere aceton, ethanol en methanol) zou dan naar verwachting in 2027 of 2028 moeten ingaan.
Wat is uw oordeel over het feit dat de provincie Flevoland zelf een verordening heeft moeten invoeren om varend ontgassen te verbieden, ondanks het feit dat de omgevingsdienst daar eigenlijk de middelen niet voor heeft om dat te handhaven? Vindt u het niet zorgelijk dat de provincie in deze positie is geplaatst?
Het Rijk en de provincies zijn het er over eens dat dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Sinds 2013 is Nederland in het Scheepsafvalstoffenverdrag de voortrekker voor uitbreiding van het verbod op varend ontgassen. Om de urgentie van het probleem internationaal te benadrukken, is dankbaar gebruik gemaakt van de provinciale ontgassingsverboden die in 2015 en 2016 in werking traden. Nederland heeft uiteindelijk in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van vervluchtigende gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale wetgeving11 12. In het internationaal afgesproken verbod is ook opgenomen dat de verladers (degene die de vervoersopdrachten verlenen) verantwoordelijk zijn voor het bekostigen van de benodigde ontgassing, een aspect wat in de provinciale verboden niet is geregeld.
Helaas kan Nederland het verbod niet eigenstandig in werking laten treden. Pas 6 maanden nadat het Scheepsafvalstoffenverdrag is geratificeerd door alle deelnemende landen wordt het verbod van kracht.
In afwachting van deze ratificatie wordt varend ontgassen gereguleerd op grond van de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN). Het ADN is gericht op het minimaliseren van veiligheidsrisico’s in de nabije omgeving van het schip dat de gevaarlijke stoffen vervoert. Het ADN kent geen ontgassingsverbod. Het stelt alleen veiligheidsvoorwaarden aan het varend ontgassen. Zo mag er niet worden ontgast in dichtbevolkte gebieden en in de nabijheid van bruggen, sluizen en hun voorhavens. Het regelt daarom niet de randvoorwaarden die bij een algemeen verbod nodig zijn. Voor een algeheel verbod op ontgassen biedt het ADN geen basis. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd. Zij voert geregeld controleacties uit. In het geval de ILT een overtreding signaleert, treedt zij handhavend op13.
De verantwoordelijkheid voor de handhaving van provinciale verordeningen ligt bij de provincies. Het provinciale verbod op varend ontgassen geeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek echter geen mandaat om op Rijkswateren te handhaven.
Waarom heeft de ILT groene vaarroutes in Flevoland aangegeven op hun kaartje, terwijl zij bekend zijn met het lokale verbod? Hoe verhoudt zich dit tot het optreden als één overheid? Hoe voorkomt u een waterbedeffect nu er wel een effectief verbod is in andere regio’s?
De verantwoordelijkheid voor de handhaving van provinciale verordeningen ligt bij de provincies. Het provinciale verbod op varend ontgassen geeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek echter geen mandaat om op Rijkswateren te handhaven.
Op alle binnenwateren geldt sinds 2006 alleen een algemeen ontgassingsverbod voor benzine (UN1203) op grond van een EU-richtlijn. Daar wordt op gehandhaafd door RWS, ILT, havendiensten en politie. De landelijke handhaving op de huidige en toekomstige regelgeving op het gebied van ontgassen is voldoende op orde. De provincies moeten erop toezien dat de ontgassingsinstallaties voldoen aan de voorwaarden die het Scheepsafvalstoffenverdrag hieraan stelt.
Toen de provincies hun verboden op varend ontgassen instelden, is via meerdere kanalen en ministeries aan de provincies kenbaar gemaakt dat de provinciale verboden niet geldig zijn op Rijkswateren. Ook is dit destijds aan de Tweede Kamer gemeld door middel van beantwoording van Kamervragen van de leden Dijkstra en Schonis14 en de leden van Gerven en Van Tongeren15.
Zijn er intussen voldoende ontgassingsinstallaties in Nederland gerealiseerd om de behoefte te kunnen vervullen? Zo nee, wat gaat u doen om dit zo snel mogelijk te realiseren?
Het is uiteindelijk aan de sector, als gebruiker, om te bepalen of er voldoende ontgassingsinstallaties zijn. Vanuit de taskforce Varend Ontgassen (waarin het ministerie, de provincies, de brancheorganisaties in de petrochemie, de binnenvaart en de havens participeren) wordt de sector ondersteund in deze behoeftebepaling door het uitvoeren van proeven met mobiele ontgassingsinstallaties. Het ministerie heeft hiervoor destijds budget beschikbaar gesteld. Er zijn op dit moment vijf installaties getest, verspreid over de door de sector gewenste locaties zoals Rotterdam, Amsterdam en Zeeland. De installaties zijn getest met een aantal stoffen die straks onder het verbod vallen, zoals nafta en ethanol. Deze installaties kunnen op dit moment worden vergund om te ontgassen voor deze stoffen als daarvoor een aanvraag wordt ingediend.
De komende periode worden er nog meer proeven met deze installaties uitgevoerd met andere stoffen. De meest snelle manier om te worden vergund is wanneer deze installaties hun activiteiten gaan aanbieden bij bestaande (overslag) bedrijven die hiervoor een uitbreiding van de huidige vergunning kunnen aanvragen. Voor ontgassen op openbare kades moet nu nog individueel ontheffing worden verleend. In de taskforce wordt gewerkt aan een specifiek vergunningenkader voor de situatie waarbij op een openbare kade met behulp van een mobiele installatie wordt ontgast. Of dit voldoende is bij het van kracht worden van een verbod moet blijken. Naast het gebruik maken van een ontgassingsinstallatie kan de sector er immers ook voor kiezen om vaker dezelfde of verenigbare lading te vervoeren. Dan hoeft er niet te worden ontgast en kan men de kosten van een ontgassing besparen.
Omdat er nog geen verplichting bestaat om de ladingdampen af te geven, is er weinig animo om reeds gebruik te maken van deze installaties. Ik heb daarom met de gedeputeerden van Flevoland en Zeeland afgesproken om met de sector om tafel te gaan om te bespreken hoe de sector in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Het bericht ‘Structureel kankerverwekkend gas geloosd in meren Flevoland’. |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Structureel kankerverwekkend gas geloosd in meren Flevoland»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het voor het belang van de volksgezondheid en het milieu belangrijk is dat het verbod op varend ontgassen zo spoedig mogelijk landelijk ingaat en effectief wordt gehandhaafd?
Ja, daarom zet Nederland zich al enige jaren in om zo snel mogelijk te komen tot een verbod2. Recent heb ik hierover een constructief overleg gehad met de gedeputeerden van de provincies Flevoland en Zeeland. We zijn het erover eens dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Omdat de inwerkingtreding van het verbod afhankelijk is van ratificatie van het CDNI-verdrag (Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart, ook wel genaamd Scheepsafvalstoffenverdrag. Zie ook het antwoord op vraag 3), hebben we afgesproken om samen met de provincies nog dit jaar met de sector om tafel te gaan om te bespreken hoe zij in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Hoe verklaart u dat, terwijl er een verbod op varend ontgassen is in Flevoland, er toch structureel varend ontgast wordt en op een kaart van het ministerie zelfs wordt aangegeven dat dit wordt gedoogd?
Er is geen sprake van een gedoogbeleid. De huidige regelgeving verbiedt ontgassen in bepaalde gebieden en op de naleving daarvan wordt ook toegezien. Hoewel de provinciale verboden op varend ontgassen uit 2015 en 2016 destijds een belangrijke katalysator waren voor de realisatie van de aanpassing van het Scheepsafvalstoffenverdrag, bieden ze helaas geen basis voor handhaving omdat ze niet geldig zijn op Rijkswateren.
Het Rijk en de provincies zijn het er over eens dat dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Sinds 2013 is Nederland in het Scheepsafvalstoffenverdrag de voortrekker voor uitbreiding van het verbod op varend ontgassen. Om de urgentie van het probleem internationaal te benadrukken, is dankbaar gebruik gemaakt van de provinciale ontgassingsverboden die in 2015 en 2016 in werking traden. Nederland heeft in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van vervluchtigende gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale wetgeving3, 4.
Helaas kan Nederland het verbod niet eigenstandig in werking laten treden. Pas 6 maanden nadat het Scheepsafvalstoffenverdrag is geratificeerd door alle deelnemende landen wordt het verbod van kracht.
In afwachting van deze ratificatie wordt varend ontgassen gereguleerd op grond van de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN). Het ADN is gericht op het minimaliseren van veiligheidsrisico’s in de nabije omgeving van het schip dat de gevaarlijke stoffen vervoert. Zolang het CDNI verbod nog niet in werking is getreden, regelt het ADN hoe een ontgassing onder voorwaarden kan worden uitgevoerd. Het ADN kent geen ontgassingsverbod. Het stelt alleen veiligheidsvoorwaarden aan het varend ontgassen. Zo mag er niet worden ontgast in dichtbevolkte gebieden en in de nabijheid van bruggen, sluizen en hun voorhavens. Het regelt daarom niet de randvoorwaarden die bij een algemeen verbod nodig zijn. Voor een algeheel verbod op ontgassen biedt het ADN geen basis. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd. Zij voert controleacties uit. In het geval de ILT een overtreding signaleert, treedt zij handhavend op5.
De verantwoordelijkheid voor de handhaving van provinciale verordeningen ligt bij de provincies. Het provinciale verbod op varend ontgassen geeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek echter geen mandaat om op Rijkswateren te handhaven.
Was de provincie Flevoland op de hoogte van het bestaan van deze gedoogkaart van het ministerie? Hoe kan deze discrepantie zijn ontstaan volgens u?
In 2018 hebben het ministerie en de provincies vooruitlopend op het ingaan van het verbod op varend ontgassen de taskforce «Varend Ontgassen» opgericht. De provincies zijn hierin vertegenwoordigd door het IPO. De bewuste kaart geeft aan waar in Nederland varend ontgassen onder voorwaarden mogelijk is en waar niet. Aangezien er geen sprake is van gedogen (zie antwoord op vraag 3) kan deze kaart niet als gedoogkaart worden betiteld.
De kaart is na verzending aan de Tweede Kamer besproken in een vergadering van de taskforce «Varend Ontgassen» op 3 oktober 20196. De kaart en bijbehorende analyse zijn vanuit de taskforce voorafgaand aan deze vergadering aan de deelnemers vanuit de IPO waaronder de provincie Flevoland verstuurd.
In welke provincies is varend gassen, vooruitlopend op het landelijke verbod, reeds verboden?
Noord-Brabant, Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Holland, Gelderland, Utrecht en Flevoland.
Bent u het eens met de stelling dat deze provincies niet meer als gedoogd mogen worden aangemeld op kaarten van het ministerie, omdat dit verwarring zaait bij schippers en het gezag van provincies hiermee wordt ondermijnd?
De provincies zijn verantwoordelijk voor de handhaving van hun eigen milieuregelgeving. Zij zijn het bevoegde gezag voor activiteiten op provinciale vaarwateren.
De Rijn, de Lek en de Waal en het IJsselmeer zijn echter Rijkswateren waarop de Akte van Mannheim van toepassing is en waarvoor de Minister het bevoegde gezag is. Nieuwe regels voor de zogenaamde «Aktewateren» worden door de lidstaten van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) gezamenlijk gemaakt. In het kader van de CCR is het Scheepsafvalstoffenverdrag gesloten. Dit verdrag is in juni 2017 gewijzigd, waardoor ook het varend ontgassen verboden kan worden. Na ratificatie en implementatie van deze verdragswijziging zal het varend ontgassen niet alleen in Nederland, maar ook in de vijf andere verdragsstaten verboden zijn.
Er is wel Europese regelgeving van kracht die het ontgassen op alle binnenwateren reguleert (zie ook het antwoord op vraag 3). De ILT heeft met het opstellen van de genoemde kaart proberen helder te maken waar ontgassen verboden is en waar het nog is toegestaan onder de vigerende wetgeving.
Bent u van mening dat de handhaving op varend ontgassen voldoende op orde is als de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek het acteren op varend ontgassen niet ziet als een taak die bij hen is neergelegd, terwijl de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) daar juist wel een rol voor ziet weggelegd in het handhavingsproces? Kunt u nader duiden hoe deze verwarring is ontstaan?
De verantwoordelijkheid voor de handhaving van provinciale verordeningen ligt bij de provincies. Het provinciale verbod op varend ontgassen geeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek echter geen mandaat om op Rijkswateren te handhaven.
Op alle binnenwateren geldt momenteel alleen een algemeen ontgassingsverbod voor benzine (UN1203) op grond van een EU-richtlijn. Daar wordt op gehandhaafd door RWS, ILT, havendiensten en politie. De landelijke handhaving op de huidige en toekomstige regelgeving op het gebied van ontgassen is vooralsnog op orde. De provincies moeten erop toezien dat de ontgassingsinstallaties voldoen aan de voorwaarden die het Scheepsafvalstoffenverdrag hieraan stelt.
Toen de provincies hun verboden op varend ontgassen instelden, is via meerdere kanalen en ministeries aan de provincies kenbaar gemaakt dat de provinciale verboden niet geldig zijn op Rijkswateren. Ook is dit destijds aan de Tweede Kamer gemeld door middel van beantwoording van Kamervragen van de leden Dijkstra en Schonis7 en de leden van Gerven en Van Tongeren8.
Kunt u garanderen dat de handhaving wel op orde is voor stoffen waarvan het ontgassen al wel verboden is, te weten benzine, benzeen en benzeenhoudende stoffen?
Het ontgassen van benzine is op grond van een EU-richtlijn sinds 2006 verboden. Ook is ontgassen van benzeen en benzeenhoudende stoffen bij bruggen, sluizen en dichtbevolkt gebied niet toegestaan. De landelijke handhaving op de huidige en toekomstige regelgeving op het gebied van ontgassen is vooralsnog op orde: in de wet is geregeld welke organisatie toezicht houdt op de naleving van de huidige en toekomstige wetgeving. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Kunt u een stand-van-zaken geven van de ratificatie van het internationale Scheepsafvalstoffenverdrag (CDNI)? Welke stappen heeft Nederland gezet om de laatste landen over de streep te trekken?
Alle landen zijn het inhoudelijk eens over het feit dat er een ontgasverbod dient te komen. Volgens de laatste berichtgeving moeten België, Frankrijk en Zwitserland de verdragswijziging nog ratificeren. België heeft deze maand aangegeven dat zij naar verwachting begin 2022 de procedure zal hebben afgerond. Enkel het Waalse gewest dient nog te ratificeren. Frankrijk heeft aangegeven medio 2022 te zullen ratificeren. Om ervoor te zorgen dat Frankrijk de vaart erin houdt, zal ik nog persoonlijk overleg voeren met de Franse gedelegeerde Minister van Verkeer. Zwitserland heeft aangegeven eind 2023 te zullen ratificeren. Zowel op ambtelijk, diplomatiek als op ministerieel niveau wordt er vanuit Nederland voortdurend aandacht gevraagd voor een spoedige ratificatie. In de laatste CDNI vergadering van begin november is hier weer aandacht voor gevraagd. Afgelopen zomer hebben de Nederlandse ambassades de bevoegde instanties in deze landen bezocht en onze boodschap van een spoedige ratificatie overgebracht.
Bent u van mening dat als het verdrag nu de laatste ratificatie zou ontvangen en het verbod over zes maanden in zou moeten gaan, er voldoende ontgassingsinstallaties zijn om een werkbaar alternatief te zijn voor schippers voor het varend ontgassen? Zo nee, welke stappen moeten hier nog voor worden gezet?
Het is aan de sector, als gebruiker, om te bepalen of er voldoende ontgassingsinstallaties zijn. Vanuit de taskforce Varend Ontgassen (waarin naast het ministerie en de provincies ook de brancheorganisaties in de petrochemie, de binnenvaart en de havens participeren) wordt de sector ondersteund in deze behoeftebepaling door het uitvoeren van proeven met mobiele ontgassingsinstallaties. Het ministerie heeft hiervoor destijds budget beschikbaar gesteld. Er zijn op dit moment vijf installaties getest, verspreid over de door de sector gewenste locaties, zoals Rotterdam, Amsterdam en Zeeland. De installaties zijn getest met een aantal stoffen die straks onder het verbod vallen, zoals nafta en ethanol. Deze installaties kunnen op dit moment worden vergund om te ontgassen voor deze stoffen als daarvoor een aanvraag wordt ingediend.
De komende periode worden er nog meer proeven met deze installaties uitgevoerd met andere stoffen. De meest snelle manier om te worden vergund is wanneer deze installaties hun activiteiten gaan aanbieden bij bestaande (overslag)bedrijven die hiervoor een uitbreiding van de huidige vergunning kunnen aanvragen. Voor ontgassen op openbare kades moet nu nog individueel ontheffing worden verleend. In de taskforce wordt gewerkt aan een specifiek vergunningenkader voor de situatie waarbij op een openbare kade met behulp van een mobiele installatie wordt ontgast. Of dit voldoende is bij het van kracht worden van een verbod moet blijken uit de behoefte van de sector. Naast het gebruik maken van een ontgassingsinstallatie kan de sector er immers ook voor kiezen om vaker dezelfde of verenigbare lading te vervoeren. Dan hoeft er niet te worden ontgast en kan men de kosten van een ontgassing besparen.
Omdat er nog geen verplichting bestaat om de ladingdampen af te geven, is er weinig animo om reeds gebruik te maken van deze installaties. Ik heb daarom met de gedeputeerden van Flevoland en Zeeland afgesproken om met de sector om tafel te gaan om te bespreken hoe de sector in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Bent u van mening dat de handhavingscapaciteit en -structuur, inclusief netwerk van e-noses, voldoende op orde zijn voor het ingaan van het verbod?
De handhavingscapaciteit en -structuur op het gebied van de huidige ontgassingsregelgeving is vooralsnog op orde: in de wet is geregeld welke organisatie toezicht houdt op de naleving van de huidige en toekomstige wetgeving. De ILT ziet toe op de naleving van de verboden. Tevens bereidt de ILT zich samen met omgevingsdiensten en Rijkswaterstaat voor op de inwerkingtreding van het CDNI door meer samen te werken, gegevens uit te wisselen en meer gebruik te maken van e-noses en drones. Het signaal van de e-nose heeft tot nu toe altijd geleid tot een geconstateerde overtreding. De plaatsing van e-noses wordt gedaan door de provincies, omdat deze door de provincies en omgevingsdiensten ook worden gebruikt voor het toezicht houden op andersoortige activiteiten, zoals geuroverlast van bedrijven. E-noses kunnen een bijdrage leveren aan de monitoring en signalering van varend ontgassen, maar zijn minder effectief langs groot open water, zoals het IJsselmeer omdat het bereik van e-noses beperkt is. Een mobiele e-nose daarentegen is weliswaar geen structurele oplossing in het kader van monitoring, maar zou wel behulpzaam kunnen zijn bij toezicht op open water.
Kunt u de Kamer vóór het commissiedebat Maritiem een overzicht doen toekomen met alle laatste ontwikkelingen op dit gebied, waaronder welke stappen zijn gezet om klaar te zijn voor het verbod?
In de verzamelbrief voorafgaand aan het commissiedebat zal hier aandacht aan worden besteed.
De voorgenomen structuurwijziging van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van de NAM om haar structuur te wijzigen?1
Ja.
Wanneer bent u ingelicht over de structuurwijziging? Waarom heeft u de Kamer niet eerder op de hoogte gebracht?
Op 14 juni jl. heeft de president-directeur van Shell Nederland mij in een gesprek op hoofdlijnen geïnformeerd over mogelijke plannen voor een herstructurering van de NAM. Op maandag 25 oktober jl. ben ik door de directeur van de NAM telefonisch geïnformeerd over plannen ten aanzien van een structuurwijziging en dat de NAM die op dinsdag 26 oktober 2021 wereldkundig zou gaan maken, wat ook gebeurd is. Niet eerder dan het moment van bekendmaking heb ik kennisgenomen van de concrete plannen. Ook als ik eerder kennis zou hebben gehad, zou het niet opportuun zijn geweest om vooruitlopend op het persbericht van de NAM de Kamer hierover te informeren. Het is aan de NAM om dit nieuws eerst aan haar personeel mede te delen, en daarnaast betreft het koersgevoelige informatie. Voorts verwijs ik naar de brief aan uw Kamer d.d. 2 november 2021 (Kamerstuk 33 529 nr. 909) waarin ik in ben gegaan op de gevolgen voor Groningen en de kleine velden.
Waarom wijzigt de NAM haar structuur?
De NAM geeft in haar verklaring aan dat er te weinig ruimte is om te investeren in de kleine velden en dat het daarom goed zou zijn als op termijn de kleine velden worden overgenomen door maatschappijen die meer investeringsruimte hebben.
Wat vindt u van de structuurwijziging? Heeft de NAM uw goedkeuring gevraagd voor de structuurwijziging en heeft u deze tevoren afgegeven? Is uw goedkeuring voor de structuurwijziging vereist en op welke wijze kunt u invloed uitoefenen op dit besluit?
De structuur van de NAM is een interne bedrijfsaangelegenheid van de NAM, mijn goedkeuring is daarvoor niet gevraagd, en ook niet nodig. Ik heb geen invloed op het besluit van de NAM aangezien de NAM een private onderneming is. De Staat is geen aandeelhouder van de NAM en als Minister heb ik geen zeggenschap over de structuur van de NAM.
Wat vindt u ervan dat de NAM belangen in kleine velden wil afstoten?
Het staat iedere marktpartij vrij om op basis van eigen afwegingen te besluiten om bepaalde bedrijfsonderdelen aan te trekken of af te stoten.
Wat betekent het afstoten van de kleine velden voor het nakomen van de verplichtingen van de NAM ten aanzien van de hersteloperatie in Groningen?
Het verkopen van de kleine velden heeft geen gevolgen voor het nakomen door de NAM van de verplichtingen ten aanzien van de schadeafhandeling en de versterking in Groningen. De NAM wil haar kleine velden verkopen, maar het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk blijven van de NAM. Het Groningenveld behoort niet tot de kleine velden. De verkoopopbrengst van de kleine velden komt volgens de NAM ten goede aan de NAM en dus niet aan haar aandeelhouders. Gedurende de afbouw van de winning uit het Groningenveld heeft de NAM nog inkomsten en daarnaast heeft de NAM voorzieningen getroffen voor kosten die voortvloeien uit het afhandelen van schade en de nodige versterking van gebouwen als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld.
Op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen hebben Shell en ExxonMobil garanties verstrekt voor het aandeel van de NAM in de verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Deze garanties gelden tot het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld. In het Akkoord op Hoofdlijnen is verder vastgelegd dat, voorafgaand aan het vervallen van deze garanties, door Shell en ExxonMobil passende zekerheden zullen worden verstrekt voor de periode na beëindiging van de gaswinning.
Shell en ExxonMobil zijn contractueel verplicht om passende zekerheden te bieden. Voor de Staat is het van belang dat de NAM al haar huidige en toekomstige verplichtingen ten aanzien van schade, versterken en opruimen nakomt en dat Shell en ExxonMobil daarvoor in staan. Hierover ga ik in gesprek met Shell en ExxonMobil.
Wat betekent het afstoten van de kleine velden voor de levensvatbaarheid van de NAM op de lange termijn?
De NAM heeft niet bekendgemaakt wat de gevolgen voor de levensvatbaarheid zijn voor de lange termijn. Voor mij is primair van belang dat de NAM aan haar verplichtingen kan voldoen voor de afhandeling van het schadeherstel en de versterking, zoals toegelicht in vraag 6.
Op welke wijze draagt het afstoten van de kleine velden aan andere operatoren bij aan de leveringszekerheid, nu nog niet eens bekend is welke operatoren dat zouden zijn?
Bij overname van een andere operator, met meer mogelijkheden om te investeren, van één of meerdere bv’s zou dit kunnen leiden tot nieuwe exploraties en boringen en daarmee een vermindering van de natuurlijke terugloop van de gaswinning uit de kleine velden. Belangrijk daarbij is dat voordat de operator de vergunning mag overnemen, ik de technische en financiële capaciteiten van de overnemende partij toets op grond van de Mijnbouwwet. Bij deze toets kijk ik ook naar de manier waarop de overnemende partij de activiteiten wil gaan voortzetten en naar de efficiëntie en verantwoordelijkheidszin (inclusief maatschappelijke verantwoordelijkheidszin) van de overnemende partij. De uitkomst van deze toetsing kan reden zijn om geen toestemming te verlenen voor overdracht van een vergunning. Dit zorgvuldige proces draagt bij aan de veilige en verantwoorde winning en daarmee ook aan de leveringszekerheid van deze velden.
Op welke wijze heeft u invloed op eventuele verkoop van de nieuwe bv's in de toekomst?
Voor de verkoop van een bv die een winningsvergunning houdt, is vereist dat die vergunning wordt overgedragen aan de overnemende partij. Op grond van de Mijnbouwwet is mijn toestemming vereist voor deze overdracht. De gronden waarop ik mijn toestemming aan een voorgenomen overdracht kan onthouden, zijn opgenomen in de Mijnbouwwet en komen overeen met de gronden waarop een vergunningsaanvraag kan worden geweigerd. De aspecten waarop wordt getoetst, zijn ook omschreven in de beantwoording op vraag 8.
Hoe wordt de werkgelegenheid bij de af te stoten onderdelen geborgd?
Mocht het tot verkoop van onderdelen van de NAM komen, dan is hierop de Wet Overgang van Onderneming van toepassing (art. 7:662 e.v. BW). Het doel van de Wet overgang van onderneming is het beschermen van de positie van werknemers als de onderneming waarin zij werkzaam zijn, wordt overgedragen aan een andere onderneming.
Op welke wijze zijn de vakbonden betrokken bij het besluit?
De vakbonden zijn op 25 oktober 2021 onder embargo door de NAM over het voorgenomen besluit tot herstructurering geïnformeerd. Mocht het tot verkoop van onderdelen van de NAM komen, dan zullen de ondernemingsraad van de NAM en de vakbonden betrokken worden bij de voorwaarden waaronder personeel over zal gaan naar de nieuwe eigenaar.
Wat betekent het afstoten van de infrastructuur voor de leveringszekerheid en de energietransitie?
Het voornemen van de NAM is om de gasvelden en de bijbehorende infrastructuur te verkopen aan (een) andere geïnteresseerde partij(en). Ten aanzien van de leveringszekerheid verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8. Voor de energietransitie betekent dit dat deze infrastructuur door de overnemende partij ook (op termijn) ingezet kan worden om een rol te vervullen in de energietransitie in de vorm van bijvoorbeeld transport en opslag van CO2 of waterstof.