Transactiekosten die ten koste gaan van de uitkering van uitkeringsontvangers in het buitenland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de transactiekosten, die in rekening gebracht worden bij mensen met een uitkering bij het UWV die in het buitenland wonen, bijvoorbeeld mensen die in Turkije woonachtig zijn?
Ik ben bekend met het signaal dat uitkeringsgerechtigden met een rekening bij een Turkse bank een lager bedrag krijgen bijgeschreven dan dat UWV overmaakt. Ook ben ik bekend met dat er transactiekosten door banken in rekening kunnen worden gebracht als er een overboeking gedaan wordt naar een land buiten de Single Euro Payments Area (SEPA).
Klopt het dat deze transactiekosten verband houden met het feit dat het UWV sinds 8 november 2021 overgestapt is op het betalingssysteem Target-2? Is hier bij de overgang voldoende rekening mee gehouden?
Dit klopt, betalingen van UWV naar Turkije gaan sinds 8 november 2021 via het Target-2 systeem. Dit is een interbancair Europees betalingssysteem voor de verwerking van eurobetalingen. Met de overgang naar Target-2 zijn er Turkse banken die andere kosten voor de betalingen van het UWV naar Turkije berekenen.
De reden voor de overstap is dat de oude manier van betalen sterk verouderd was. UWV was de laatste partij in Nederland die op de oude manier betalingen deed. Alle banken in Nederland maken gebruik van het Target-2 systeem, en UWV voert alle betalingen naar een bankrekening buiten het SEPA gebied nu ook op dezelfde wijze uit via dit systeem.
Bij de transitie naar Target-2 was bekend dat er mogelijk gevolgen konden zijn voor de uitkeringsgerechtigden, maar voor UWV was de impact per bank of per rekeninghouder niet te duiden. De kosten die Turkse banken doorberekenen zijn niet bekend bij of inzichtelijk voor UWV.
Waarom is het UWV overgestapt op Target-2? Hoe verhoudt dit zich tot het eveneens bestaande Single Euro Payments Area (SEPA)-betalingssysteem?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat uitkeringsgerechtigden bij het UWV door de overgang nu enkele tientallen euro’s per maand minder aan uitkering ontvangen?
UWV heeft het signaal gekregen dat twee grote Turkse banken sinds de overstap naar Target-2 (meer) kosten in rekening brengen voor ontvangen betalingen. De bank rekent hier mogelijk kosten voor door aan de klant, op basis van de bankvoorwaarden en het type bankrekening van de klant.
Houdt dit ook verband met banken die nu, vanwege Target-2, hogere kosten in rekening brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het bekend voor welke landen en banken dit geldt? Zijn er ook banken die deze extra kosten niet in rekening brengen? Hoe kunnen deze andere banken beter in beeld gebracht worden bij de uitkeringsgerechtigden?
De overgang naar het Target-2 systeem raakt geen andere klanten van UWV want betalingen naar andere landen buiten het SEPA gebied gingen al via Target-2. De kosten die Turkse banken doorberekenen zijn niet bekend bij of inzichtelijk voor UWV. De klant krijgt het bedrag op de betaalspecificatie in Euro gestort, het bedrag dat de bank inhoudt, ziet UWV niet.
Er is alleen iets te zeggen over de totale export van uitkeringen naar Turkije in 2020. Mogelijke dat een deel van deze personen te maken krijgt met hogere doorberekende bancaire kosten.
Los van de overstap naar Target-2 zijn er signalen dat Turkse banken relatief hoge transactiekosten rekenen voor overboekingen uit Nederland. Dit geldt ook voor andere transacties dan UWV uitkeringen.
Ook bij betalingen naar andere landen buiten het SEPA gebied kan het voorkomen dat een bank kosten in rekening brengt. In welke gevallen dit voorkomt en de hoogte van die kosten zijn niet bekend.
Hoe groot is de groep die getroffen wordt door deze hogere transactiekosten en is deze doelgroep goed in beeld?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel extra kosten gaan hiermee gepaard per uitkeringsgerechtigde?
Zie antwoord vraag 6.
Gelden deze extra kosten ook voor andere sociale uitkeringen, toeslagen dan wel voor pensioenen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u de getroffen groepen en de extra kosten goed in beeld? Zo nee, kunt u hier onderzoek naar doen?
Hoewel het vervelend is dat uitkeringsgerechtigden met een Turkse bankrekening vanaf november jl. extra kosten in rekening gebracht krijgen, is geen rol weggelegd voor het Ministerie van SZW. De oorzaak van het doorberekenen van kosten is gelegen in de bankvoorwaarden en het is niet aan SZW om daarover met de banken in overleg te treden. Het is aan banken zelf om te bepalen welke kosten zij rekenen voor een buitenlandse overboeking. UWV heeft geen invloed op de (hoogte van de) kosten die de begunstigde banken in rekening brengen, niet in de oude en niet in de nieuwe situatie. Het klant contact centrum van UWV verwijst de klant met vragen hierover naar de eigen bank.
Nederland heeft een efficiënt betalingsverkeer en ook binnen het eurogebied worden betalingen efficiënt verwerkt. Internationale betalingen kunnen echter kostbaar en tijdrovend zijn doordat de verschillende systemen achter het verwerken van de betalingen niet goed op elkaar zijn aangesloten. In 2020 heeft de G20 daarom het verbeteren van grensoverschrijdende internationale betalingen tot prioriteit gemaakt en een routekaart opgesteld met 19 bouwstenen voor het verbeteren van grensoverschrijdende betalingen.1
Eén van de doelstellingen waarop de routekaart is gebaseerd, is om de kosten van grensoverschrijdende betalingen omlaag te brengen. Andere doelstellingen zijn onder andere het vergroten van inclusiviteit, transparantie en snelheid. De Nederlandsche Bank is namens Nederland actief betrokken en neemt deel aan de werkgroepen die zijn gestart om elementen van de routekaart verder uit te werken en met oplossingen te komen. Verschillende private partijen, zoals banken, zijn hier ook bij betrokken omdat het realiseren van verbeteringen internationale samenwerking vereist van private en publieke partijen. De routekaart zal de komende jaren op internationaal niveau verder worden uitgevoerd.
Welke actie kunt u ondernemen om deze extra transactiekosten weer ongedaan te maken? Bent u bereid om zich ervoor in te spannen dat mensen in het buitenland er niet financieel op achteruit gaan vanwege de wijziging van het betalingssysteem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u hierover in overleg gaan met de Nederlandse en buitenlandse banken die dit betreft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u hierover in overleg gaan met de toezichthouders op de banken, De Nederlandsche Bank (DNB), de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Bankautoriteit (EBA)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze hogere bankkosten betrekken bij het samenstellen van koopkrachtplaatjes (mede door het Centraal Planbureau (CPB) en het Nibud)? Zo nee, waarom niet?
De koopkrachtontwikkeling van huishoudens die buiten Nederland wonen wordt niet meegenomen in de koopkrachtplaatjes van het CPB en SZW. Dat komt onder andere omdat deze mensen belasting betalen in het land waarin zij woonachtig zijn, en de koopkrachtplaatjes alleen kijken naar het Nederlandse belastingstelsel. Bovendien heeft een deel van de uitkeringsgerechtigden te maken met hogere bankkosten. Dergelijke kosten kunnen dan ook niet worden meegenomen in de koopkrachtplaatjes.
Het EU herstelfonds |
|
Senna Maatoug (GL), Laurens Dassen (Volt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Het stiekeme Nederlandse selectieproces voor de EU-herstelmiljarden»?1
Ja.
Hoe leest u de constatering dat achter de schermen de afgelopen maanden al tot in detail door het vorige kabinet werd gewerkt aan de bestedingen van de RRF-gelden, terwijl de Kamer en decentrale overheden hierin niet werden betrokken?
Het is altijd duidelijk geweest dat er aan de formatietafel beslist zou worden over het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP), blijkens ook de naar u verzonden Kamerbrief van 27 november 2020. Begin vorig jaar heeft er een ambtelijke inventarisatie plaatsgevonden van de meest kansrijke reeds begrote en nieuwe maatregelen die voldoen aan de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF)- verordening. Het coalitieakkoord is helder over de kaders van het HVP: de middelen uit de HVF worden ingezet om reeds begrote uitgaven te financieren, al dan niet aangevuld met gefinancierde maatregelen uit het coalitieakkoord. Alle maatregelen zullen bovendien moeten voldoen aan de criteria in de HVF-verordening. Tijdens de totstandkoming van het coalitieakkoord is er ook breed geconsulteerd via de verschillende formatietafels, waaronder de medeoverheden.
Stemt u ermee in dat dit haaks staat op het Brusselse verzoek om een «brede consultatie» te houden? Omdat er in een van de gewobte documenten waar FTM naar verwijst wordt gezegd dat het om «de meest logische externe stakeholders» gaat, en dat die inputfase eerder ook een consultatie is genoemd, vragen wij u of u het ermee eens bent dat alleen «de meest logische externe stakeholders» zijn meegenomen in de door het kabinet genoemde «brede consultatie»? Mocht dit niet het geval zijn: hoe is het kabinet voornemens een gedegen consultatie te houden in 1 maand terwijl eerder (eind 2020) werd gesteld dat het tijdspad juist te krap was?
Het stond de departementen tijdens de ambtelijke inventarisatie vrij om contact te zoeken met belanghebbenden, hetgeen ook is gebeurd. Departementen hebben onder andere input ontvangen van diverse vakbonden, bedrijven, gemeenten, provincies, regio’s en kennisinstellingen. Dat betekent overigens niet dat andere belanghebbenden hun stem niet meer kunnen laten horen. Er wordt momenteel gewerkt aan een eerste conceptversie van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan, die uw Kamer en het bredere publiek zullen ontvangen. Op basis van ontvangen inbreng wordt een tweede conceptversie opgesteld die wederom gedeeld zal worden met uw Kamer. Voorts is voorzien dit conceptplan aan bijvoorbeeld genderorganisaties en medeoverheden voor te leggen en om hen te vragen input te geven op welke wijze de reeds geselecteerde maatregelen in hun ogen het beste uitgevoerd zouden kunnen worden. Hiermee geef ik ook opvolging aan de moties van de leden Gündoğan en Van Dijk. Bovendien hebben belanghebbenden tijdens formatiegesprekken zoals gebruikelijk ook de mogelijkheid om input te leveren op de in het coalitieakkoord te verwerken hervormingen. Op deze manier hebben belanghebbenden dus zowel in het voortraject, als in het komende traject voldoende mogelijkheden tot het leveren van inbreng.
Wat is uw verklaring waarom de Kamer anderhalf jaar in ongewis is gebleven over de besteding van de beschikbare gelden voor Nederland?
Het besluit over de besteding van de beschikbare gelden is, conform de naar u verzonden Kamerbrief van 27 november 2020, genomen bij de totstandkoming van het coalitieakkoord. Uw Kamer is nauw betrokken geweest bij het formatieproces en heeft het coalitieakkoord aanvaard.
Wat vindt u van de door het vorige kabinet gekozen volgorde om eerst naar de Europese Commissie te communiceren aanspraak te willen maken op de gelden alvorens de Kamer, decentrale overheden en andere belanghebbenden hierbij te betrekken?
Een lidstaat kan volgens de HVF-verordening (artikelen 12 en 18) pas aanspraak maken op middelen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit bij de indiening van een HVP. In het proces dat leidt tot indiening van het definitieve plan zullen de Kamer, medeoverheden, en andere belanghebbenden meegenomen worden. Daarnaast zijn de Kamer, medeoverheden en andere belanghebbenden reeds meegenomen in het formatieproces. In het daaruit volgende coalitieakkoord zijn de afspraken vastgelegd die de basis vormen voor het HVP.
Voorts is het gebruikelijk dat Europese lidstaten conceptplannen informeel toetsen bij de Europese Commissie. Daarnaast is de HVF-verordening voor alle Europese lidstaten een nieuw proces, vandaar dat het logisch is om informeel en ambtelijk bij de experts van de Europese Commissie verdere toelichting te ontvangen over de uitvoering van de verordening. Gezien de omvang van de beschikbare middelen (miljarden) en de ernst van de crisis waar Nederland zich in de nasleep van de Covid-19 pandemie in bevond, vind ik het vanzelfsprekend dat in deze informele gesprekken kenbaar is gemaakt dat Nederland aanspraak wil maken op de HVF-gelden.
Kunt u een concreet overzicht geven van het tijdspad met betrekking tot de Nederlandse indiening van het RRP?
De tijdlijn voor het indienen van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan ziet er als volgt uit: in het eerste kwartaal van 2022 zal het eerste conceptplan uitgewerkt en met uw Kamer gedeeld worden. Hierna start de formele dialoog met de Europese Commissie en de raadpleging van belanghebbenden. Vervolgens is het streven om een tweede, finale conceptversie van het plan in mei 2022 gereed te hebben. In juni 2022 zal ik het finale conceptplan aan uw Kamer presenteren. Uiterlijk 31 augustus 2022 zal Nederland het plan formeel indienen bij de Europese Commissie.
Vanaf het moment van indienen door Nederland heeft de Europese Commissie twee maanden om met een voorstel voor een uitvoeringsbesluit te komen, met daarin de goedkeuring van het plan, de mijlpalen en doelen, alsmede de daaraan gekoppelde bedragen. Hierna heeft de Raad een maand de tijd om het uitvoeringsbesluit goed te keuren. Vervolgens zal een overeenkomst tussen de Commissie en Nederland worden opgesteld, waarmee de middelen formeel worden gecommitteerd. Ten slotte is op 31 december 2022 de deadline voor de Europese Commissie om 70% van alle middelen te hebben gecommitteerd aan de lidstaten.
Kunt u op basis van aanvullende stukken inzicht geven in de interdepartementale stukken ter afstemming en besluitvorming aangaande de besteding? Kunt u een concreet overzicht geven van de huidige stand van zaken met betrekking tot de Nederlandse indiening van het RRP? Wordt het aangaan van nieuwe investeringen als uitgangspunt van de besteding van de gelden genomen, in lijn met de geest van het herstelfonds? Wanneer is het kabinet voornemens de Kamer bij de plannen voor de bestedingen te betrekken?
In het kader van het door u aangehaalde Wob-verzoek zijn de stukken over interdepartementale afstemming aangaande de besteding openbaar gemaakt en terug te vinden via de website van rijksoverheid.nl.2 Het kabinet heeft ervoor gekozen om reeds begrote uitgaven te financieren, al dan niet aangevuld met financieel gedekte maatregelen uit het coalitieakkoord, in het HVP op te nemen. Uw Kamer zal in het eerste kwartaal van 2022 de eerste conceptversie van het HVP ontvangen. Om hier zorgvuldig en gericht invulling aan te kunnen geven is op 1 februari 2022 binnen het Ministerie van Financiën een programmadirectie van start gegaan die de indiening van het Nederlandse HVP zal gaan coördineren. In die rol is deze HVP-directie o.a. verantwoordelijk voor de kwaliteit- en volledigheidschecks op basis van de HVF verordening, en het voeren van de dialoog met de Europese Commissie. Omdat de kennis en verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de maatregelen die uiteindelijk in het Nederlandse HVP opgenomen zullen worden primair bij de departementen ligt, hebben zij ook een cruciale rol bij het voorbereiden, invullen en implementeren van het HVP. Zie vraag 6 voor een toelichting op het verdere proces.
Welke hervormingen is het kabinet voornemens door te voeren om in aanmerking te komen voor de gelden? Wanneer is het kabinet voornemens de Kamer bij de plannen voor de hervormingen te betrekken? Kunt u op basis van aanvullende stukken inzicht geven in de interdepartementale stukken ter afstemming en besluitvorming aangaande de hervormingsplannen? Zo niet, waarom niet?
De hervormingen in het HVP zullen gebaseerd zijn op hervormingen die in gang zijn gezet sinds 1 februari 2020, alsook de hervormingen die in het coalitieakkoord genoemd worden en waar mogelijk samenhang vertonen met de investeringen in het HVP. Zoals vereist in de HVF-verordening zullen de hervormingen ook ingaan op een substantieel deel van de landenspecifieke aanbevelingen die de Europese Commissie heeft opgesteld. Deze aanbevelingen zijn ook meegenomen in het coalitieakkoord. Zie verder het antwoord op vraag 6 en 7.
Kunt u specifiek uitwijden over de concrete punten waar de besluitvorming aangaande de besteding als ook de hervormingen nog niet volledig is afgerond en wat daar de pijnpunten zijn, zoals blijkt uit de WOB-stukken aangehaald in het FTM-artikel?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat de HVF-financiering wordt gebruikt voor reeds in de begroting gedekte maatregelen. De verdere besluitvorming over de investeringen en hervormingen in het HVP vindt plaats conform het tijdpad in het antwoord op vraag 6. Dat betekent dat de definitieve besluitvorming volgens de huidige planning zal plaatsvinden in de zomer van 2022.
De groslijst met mogelijk in aanmerking komende projecten voor de besteding van de gelden is op 1 november 2021 met de Kamer gedeeld terwijl deze lijst niet is afgestemd met lagere overheden of de Kamer, ondanks het verzoek van de Europese Commissie om een «brede consultatie» te voeren: wat vindt u van deze constatering? Wat vindt u van de keuze om deze gang van zaken te bestempelen als «een krap tijdspad», zoals ook weergegeven in het FTM-artikel?
De HVF-verordening (artikel 15) schrijft voor dat elk HVP een samenvatting van het consultatieproces moet bevatten dat past binnen de nationale juridische kaders. Lidstaten hebben dan ook op verschillende wijze invulling gegeven aan het consultatieproces. De juridische kaders voor het Nederlandse HVP zijn tijdens de formatie vastgesteld en in het Coalitieakkoord opgenomen. Tijdens de formatie zijn medeoverheden en de Kamer breed geconsulteerd, en uiteindelijk is besloten om het Nederlandse HVP te vullen met bestaande en gefinancierde maatregelen en eventueel financieel gedekte maatregelen uit het Coalitieakkoord. De groslijst die op 1 november met de Kamer is gedeeld is het resultaat van een ambtelijke verkenning, maar staat niet gelijk aan een concept-HVP. Zoals eerder aangegeven is de ambtelijke inventarisatie opgesteld in samenwerking met alle departementen. Het stond de departementen tijdens de ambtelijke inventarisatie vrij om contact te zoeken met belanghebbenden, hetgeen ook is gebeurd. De Kamer en de medeoverheden worden geraadpleegd tijdens het verdere proces. Destijds werd uitgegaan van een vlot formatieproces, waardoor het tijdspad krap geacht werd. Er werd gekozen om de besluitvorming over het HVP aan het nieuwe kabinet over te laten en dit onderdeel te maken van het coalitieakkoord. Het coalitieakkoord is tot stand gekomen middels brede consultatie. Zie verder het antwoord op vraag 2, 3 en 6.
Wat vindt u van de gekozen volgorde door het vorige kabinet dat plannen opgesteld door de ambtenarij eerst informeel werden getoetst bij de Europese Commissie, vervolgens op de formatietafel belandden alvorens de Kamer hierbij betrokken werd? Denkt u dat met deze volgorde de officiële procedure is omzeild? Kunt u dit toelichten?
Het is gebruikelijk dat Europese lidstaten conceptplannen informeel toetsen bij de Europese Commissie. De HVF-verordening is voor alle Europese lidstaten een nieuw proces, vandaar dat informeel en ambtelijk bij de experts van de Europese Commissie getoetst is of bepaalde zaken voldoen aan de eisen van de verordening. Er is hiermee geen officiële procedure omzeild. De officiële procedure met de Europese Commissie gaat van start op het moment dat wij het plan indienen bij de Commissie, cf. preambule lid 38 van de HVF-verordening.
Hoe leest u de constatering uit het FTM-artikel dat «informeel» werd gesproken met ambtenaren op de permanente vertegenwoordiging in Brussel om zo de officiële procedure te kunnen omzeilen? Denkt u dat met deze volgorde de officiële procedure is omzeild? Kunt u dit toelichten?
Er is geen officiële procedure omzeild. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat gesprekken met de Commissie voor indiening van plannen inderdaad onderdeel zijn van het beoordelingsproces voor de RRP-plannen, zoals geconstateerd in het artikel van FTM?
Gesprekken met de Europese Commissie zijn nodig vanwege de technische en specifieke eisen van de HVF verordening. De gesprekken vormen echter geen onderdeel van het beoordelingsproces, maar worden ingezet ter voorziening van benodigde informatie ten aanzien van de HVF-verordening. De Commissie velt in deze gesprekken dan ook geen oordeel over de samenhang van het plan, maar geeft slechts toelichting bij de technische vereisten. Dit blijkt ook uit de openbaargemaakte stukken d.d. 1 november 2021.
Wat is uw lezing van de constatering dat uw voorganger Minister Hoekstra in het najaar van 2021 aangaf dat er eerst een plan moet liggen alvorens externen geconsulteerd kunnen worden, terwijl uit het artikel van FTM blijkt dat bepaalde partijen wel degelijk in een vroeg stadium betrokken werden, zoals VNO-NCW?
Ik deel zijn mening dat er eerst een plan moet liggen alvorens externen geconsulteerd kunnen worden over de inhoud van dit plan. Ten aanzien van de gesprekken in de totstandkoming van de ambtelijke groslijst stond het de departementen vrij om in gesprek te gaan met belanghebbenden. Daarnaast is er in de totstandkoming van het coalitieakkoord breed geconsulteerd. Voorts komen er twee conceptversies, waardoor belanghebbenden nog steeds in de gelegenheid zullen zijn hun stem te laten horen.
Kan de Minister de correspondentie tussen Den Haag en Brussel alsnog doen toekomen aan de Kamer, nog voor het voorjaarsreces? Kan de Minister een overzicht geven van de inhoud van de gesprekken die Nederland heeft gevoerd met de Commissie, al dan niet in een besloten briefing?
Het is helaas niet haalbaar deze informatie te leveren binnen de gevraagde termijn. Op dit moment wordt in het kader van het door u aangehaalde Wob-verzoek door verschillende departementen gewerkt aan het inventariseren en openbaar maken van documenten die betrekking hebben op contacten met belanghebbenden, waaronder met de Europese Commissie. Voorafgaand aan openbaarmaking worden de verschillende belanghebbenden, waaronder de Europese Commissie, om zienswijzen gevraagd. Indien de Europese Commissie gemotiveerd aangeeft dat de uitgewisselde stukken niet openbaar kunnen worden gemaakt, dan wordt die zienswijze in principe gevolgd. Ik zal de andere departementen verzoeken zo spoedig mogelijk de documenten met uw Kamer te delen (en in ieder geval uiterlijk op het moment dat deze documenten in het kader van het lopende Wob-verzoek openbaargemaakt worden).
Hoe definieert u «de meest logische externe stakeholders»? Op basis van welke criteria bestempelde en bestempelt het kabinet betrokkenheid van stakeholders als «logisch»?
Het is niet aan mij om dit te definiëren, aangezien dit de verantwoordelijkheid is van de betreffende vakdepartementen.
Kunt u een reconstructie maken van de wijze waarop de input van stakeholders als «inspiratie» gebruikt voor het formuleren van de maatregelen die zijn ingediend bij de Europese Commissie, op basis van gespreksverslagen of andere documentatie en deze op korte termijn (binnen 2 weken) aan de Kamer te doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 15.
Welke landen-specifieke aanbevelingen is Nederland voornemens door te voeren en welke aanbevelingen is het kabinet voornemens aan de kant te schuiven? Kunt u toelichten op basis waarvan deze keuzes zijn gemaakt en hoe dit keuzeproces is verlopen?
Op dit moment kan ik hier nog geen antwoord op geven. De voorgestelde keuze van het kabinet ten aanzien van de landenspecifieke aanbevelingen zal blijken uit de eerste conceptversie van het HVP die ook met uw Kamer gedeeld zal worden. Overigens geldt dat veel landenspecifieke aanbevelingen ook zijn meegenomen in de voorgenomen hervormingen in het coalitieakkoord.
Hoe bent u voornemens om te springen met het resterende proces aangaande het indienen van het nationale plan om aanspraak te maken op de RRF-gelden?
Momenteel is mijn ministerie in dialoog met de andere ministeries over de invulling van het eerste concept-HVP. Na het bereiken van ambtelijke en politieke overeenstemming over het eerste conceptplan, zal ik deze conceptversie met uw Kamer delen. Daarop kunnen ook belanghebbenden input leveren op dit conceptplan. Zie verder het antwoord op vraag 6.
In het regeerakkoord van het kabinet leest de Volt-fractie slechts over de besteding van de RRF-gelden: «de middelen uit het Europees herstelfonds ter financiering van de plannen uit onder meer dit coalitieakkoord». Welke plannen uit het coalitieakkoord is het kabinet voornemens aan de RRF-gelden te besteden?
Op dit moment kan ik hier nog geen antwoord op geven. Wel is duidelijk dat reeds begrote en bestaande maatregelen en het coalitieakkoord leidend zijn in de keuzes die gemaakt worden. Op welke wijze deze maatregelen kunnen worden opgenomen in een Nederlands HVP hangt af van de mate waarin deze maatregelen in overeenstemming zijn met de HVF-verordening. De keuze van het kabinet ten aanzien van de plannen uit het coalitieakkoord zal terug te zien zijn in de eerste conceptversie van het HVP die ter raadpleging ook met uw Kamer gedeeld zal worden.
Kunt u zicht bieden op de reactie van de Europese Commissie op de plannen, zoals die tot nu toe gecommuniceerd zijn in overleg met de Commissie?
Zie het antwoord op vraag 15.
Wat is uw verwachting ten aanzien van de beoordeling van de plannen van het kabinet door de Europese Commissie? Zal zij de plannen goedkeuren?
Ik kan niet spreken voor de Europese Commissie. Dit kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus HVP. Door in te zetten op structurele hervormingen en investeringen die aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen en de groene en digitale transities, kan naar verwachting gebruik gemaakt worden van de Europese middelen uit de HVF. Een ambitieus plan draagt bij aan een positieve beoordeling van de Commissie.
Kunt u het krappe tijdspad richting mei 2022 voor opstelling van het tweede conceptplan en presentatie van het finale conceptplan aan de Kamer in juni 2022 schetsen?
Zie het antwoord op vraag 6.
In hoeverre zijn de groslijsten bepalend voor de uitvoering van het Nederlandse RRP?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe definieert u «een briljant idee» wat eventueel nog aan de reeds bestaande groslijst kan worden toegevoegd? Kan de Minister een indicatie geven van de reeele kans dat zo’n «briljant idee» inderdaad aanspraak zal kunnen maken op het RRP?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe en wanneer bent u voornemens decentrale overheden en externe partijen te betrekken bij de totstandkoming van de plannen, conform motie Dassen d.d. 4 november 2021, nummer 35925-XIII-51?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Hoe en wanneer bent u voornemens decentrale overheden en externe partijen te betrekken bij de uitwerking van de plannen?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Hoe gaat u garanderen dat hier genoeg ruimte en tijd voor is terwijl het vorige kabinet zelf heeft gezegd niet eerst een consultatie te doen omdat een tijdspad dat toen nog ruimer was dan het tijdspad van aankomend voorjaar, al te krap was?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Hoe bent u voornemens uit te reiken naar die externe partijen en decentrale overheden die hun weg in Den Haag minder makkelijk of niet weten te vinden?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Het eerder afschaffen van de Jubelton |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «IT’ers: Jubelton kan eerder dan 2024 worden afgeschaft. «Zet die 100.000 in je systemen op 0, en klaar is Kees»»?1
Ja.
Klopt het dat de belastingvrije schenking op een koopwoning jaarlijks wordt geïndexeerd, waardoor het drempelbedrag voor belastingvrij schenken elk jaar wijzigt, in 2022 106.671 euro is en in 2021 105.302 euro was?
Ja.
Klopt het dat bij deze indexering sprake is van een zogenaamde wijziging van de parameters, omdat het hier gaat om wijziging van de bedragen (en percentages) van heffingskortingen?
Ja.
Klopt de informatie uit de meest recente Parameterbrief (Belastingplan 2022) nog steeds, waarin staat dat parameters onder andere bedragen en percentages zijn van heffingskortingen (zoals de Jubelton) «waarvan de waarden zich eenvoudig laten aanpassen»?
Ja.
Klopt ook de informatie nog steeds dat parameters in de erf- en schenkbelasting, waaronder de Jubelton, uiterlijk 1 december van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging nog aangepast kunnen worden?
Ja.
Klopt het dat bij het verlagen van de heffingsvrije grens (het «Jubelton-bedrag») naar nul euro, één euro of een ander symbolisch laag bedrag, dit onderdeel niet uit de aangifte verwijderd hoeft te worden?
Een verlaging naar nul euro, betekent dat de jubelton ofwel de schenkingsvrijstelling eigen woning is afgeschaft. Deze zou dan uit de aangifte moeten worden verwijderd. Bij verlaging naar een ander bedrag blijft de vrijstelling onderdeel van het aangiftebiljet.
Klopt het ook dat het procesmatig niet ingewikkelder is om de Jubelton van bijvoorbeeld 106.671 euro naar één euro te wijzigen, dan van 105.302 euro naar 106.671 euro te indexeren?
Ja.
Volgt uit het voorgaande dat het maximale bedrag van de belastingvrije schenking voor een koopwoning tot 1 december van dit jaar «eenvoudig» aangepast kan worden naar nul euro,één euro of een ander symbolisch laag bedrag, zodat de Jubelton vanaf 2023 de facto op nihil staat?
Het is automatiseringstechnisch mogelijk om de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning voor schenkingen van ouders aan kinderen te verlagen tot één euro of een ander bedrag, maar niet tot 0 euro. Een verlaging tot 0 euro betekent namelijk de facto een afschaffing en daarvoor is een structuuraanpassing nodig.
Bij verlaging van de vrijstelling EW tot € 1 zou deze lager zijn dan de eenmalige verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan kinderen zonder bestedingsvoorwaarden van € 27.231. Te verwachten is dat dit tot vragen en verwarring gaat leiden: het doel schenking voor de eigen woning wordt herkend in de aangifte waarna bij aanvinken alles boven € 1 wordt belast. Elders in het aangifteformulier kan in de ouder-kindrelatie zonder bestedingsvoorwaarde aanspraak worden gemaakt op een bedrag van € 27.231. Dit komt de begrijpelijkheid voor de burger niet ten goede.
Bijkomend risico is druk op de uitvoering als gevolg van vragen over de uitwerking van de regeling en noodzakelijk herstel waar verkeerde keuzes gemaakt blijken te zijn. Vanuit dat perspectief is het het meest logisch bij een eventuele verlaging van de vrijstelling EW een bedrag van € 27.231 als ondergrens te hanteren.
De schenkingsvrijstelling EW is niet alleen van toepassing op schenkingen in ouder-kindrelaties, maar ook op schenkingen tussen derden. In beide situaties bedraagt de vrijstelling naar de huidige stand maximaal € 106.671. Dit bedrag is voor beide situaties als één parameter in de systemen geprogrammeerd. Als gevolg daarvan moet bij verlaging voor beide situaties opnieuw eenzelfde maximumbedrag gelden.
Erkent u daarmee dat het op nihil stellen van de Jubelton feitelijk al eerder mogelijk is dan per 2024? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.
Waarom kiest u er, als u de Jubelton wilt afschaffen om de groeiende ongelijkheid in de volkshuisvesting tegen te gaan, niet voor dit de facto al per 1 januari 2023 te doen door voor 1 december 2022 het heffingsvrije bedrag op nihil te zetten?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.
Bent u het ermee eens dat u zo nog onnodig een jaar extra bijdraagt aan grotere ongelijkheid op de woningmarkt?
Uit de evaluatie van de verruimde schenkingsvrijstelling eigen woning door SEO2 komt ook onder meer naar voren dat de financiële uitgangspositie van huishoudens die een schenking ontvangen relatief gunstig is ten opzichte van huishoudens zonder schenking. Dit vergroot de vermogensongelijkheid binnen generaties. Uit de evaluatie blijkt ook dat starters op de woningmarkt de schenking deels gebruiken om minder te lenen dan op basis van hun inkomen had gekund, maar ook om een duurdere woning te kopen dan starters zonder schenking. Dit kan ten koste gaan van andere starters die om dezelfde starterswoningen concurreren en draagt daarmee bij aan de ongelijkheid op de woningmarkt.
Bent u alsnog bereid de Jubelton per 2023 op nihil te stellen? Waarom wel, dan wel waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat op het moment dat de Jubelton per 1 januari 2024 wordt afgeschaft ontvangers van de belastingvrije schenking dit geld nog tot 1 januari 2027 belastingvrij voor de koop van een woning kunnen aanwenden? Wat doet dit volgens u met de ongelijkheid in de volkshuisvesting?
Dit hangt af van de precieze vormgeving van de wetgeving inzake de afschaffing van de vrijstelling eigen woning die deel zal uitmaken van het Belastingplan 2023.
Uit het onderzoek van SEO blijkt dat de financiële uitgangspositie van huishoudens die een schenking ontvangen relatief gunstig is ten opzichte van huishoudens zonder schenking, en dat starters op de woningmarkt de schenking deels gebruiken om minder te lenen dan op basis van hun inkomen had gekund, maar ook om een duurdere woning te kopen dan starters zonder schenking. Dit kan ten koste gaan van andere starters die om dezelfde starterswoningen concurreren en draagt daarmee bij aan de ongelijkheid op de woningmarkt. Afschaffen van de schenkingsvrijstelling verkleint zodoende de ongelijkheid. Dit effect zal gradueler optreden naarmate de wijze waarop afschaffing wordt vormgegeven per saldo meer ruimte laat voor schenkingen.
Hoe kan het, dat in antwoord op feitelijke vragen die afgelopen Prinsjesdag werden gesteld, werd aangegeven dat «afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning [...] op zijn vroegst mogelijk [is] per 2023», terwijl ook ten tijde dat dit antwoord werd gegeven al bekend was dat in 2022 de afronding plaats zou vinden van het sinds 1 juli 2021 in werking getreden nieuwe systeem voor schenk- en erfbelasting? Wat is er sinds dit kleine half jaar veranderd dat het nu pas sinds 2024 zou kunnen?
Voorstellen voor aanpassing van wet- en regelgeving die aanpassingen in de systemen van de Belastingdienst vergen, moeten worden ingepast in het IV-portfolio van de Belastingdienst. Dat is het totaal van werkzaamheden dat aan de systemen moet worden uitgevoerd: beheer en onderhoud, modernisering en vernieuwing, en wetgeving en jaaraanpassingen. In de praktijk is de vraag daarbij groter dan met de beschikbare capaciteit realiseerbaar is, zodat voortdurend keuzes moeten worden gemaakt. In het najaar kunnen daarbij nieuwe voorstellen opkomen vanuit (onder meer) het pakket Belastingplan, terwijl ook de vraag naar en verdeling van portfoliocapaciteit doorlopend in beweging is. In dat traject probeert de Belastingdienst binnen de mogelijkheden rekening te houden met nog opkomende wetgevingswensen.
Specifiek voor wetgeving waarvoor structuuraanpassingen nodig zijn in de systemen voor de schenk- en erfbelasting geldt daarbij dat de specificaties uiterlijk op 1 maart van jaar t-1 moeten vaststaan voor inwerkingtreding per 1 januari van jaar t. De lopende systeemvernieuwing kan daarbij nog van invloed zijn op de werkelijke doorlooptijd van gewenste wijzigingen.3 De specificaties zijn de ICT-technische uitwerking van de (aanpassing van) wet- en regelgeving die in de systemen moet worden verwerkt. Voorgestelde maatregelen moeten worden beoordeeld op inpasbaarheid met andere aanpassingen die in de systemen moeten worden doorgevoerd.4
Bij de beantwoording van de feitelijke vragen van afgelopen Prinsjesdag was de inschatting dat de noodzakelijke werkzaamheden voor afschaffing van de schenkingsvrijstelling eigen woning nog konden worden ingepast in het portfolio van 2022 met een inwerkingtredingsdatum 1 januari 2023. Dit was gebaseerd op de stand van de portfoliobesluitvorming van dat moment en een eerder gemaakte eerste inschatting van de impact van het afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning op de systemen. De woorden «op zijn vroegst» brachten tot uitdrukking dat dit een voorlopig oordeel was: er was geen wetsvoorstel en er was dus ook geen afgeronde uitvoeringstoets.
Ook toen vraag en aanbod voor aanpassingen aan de systemen later in het najaar van 2021 verder op elkaar moesten worden gepast, maakte het afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning geen onderdeel uit van het pakket Belastingplan 2022. Bij de toedeling en verdeling van portfoliocapaciteit is gestuurd op een effectieve inzet op het aanbod van projecten in het portfolio met voor de schenk- en erfbelasting de afronding van de overgang naar het nieuwe systeem als belangrijke prioriteit. Het venster voor het afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning sloot verder met het ontbreken van wetgeving per 1 januari 2022.
Het afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning wordt in wetgeving uitgewerkt en door de Belastingdienst met een uitvoeringstoets beoordeeld. Bij de portfolioplanning voor 2023 wordt er nu reeds van uitgegaan dat het voorstel eind dit jaar in het Staatsblad zal staan, met inwerkingtredingsmoment 1 januari 2024.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Beantwoording binnen drie weken is helaas niet gelukt.
De geweldsgolf rond het azc in Budel. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het feit dat het geweld door asielzoekers in en rond het asielzoekerscentrum (azc) in Budel dermate escaleert dat de burgemeester van Cranendonck een noodverordening heeft moeten afkondigen?1
Allereerst hecht ik eraan te benadrukken dat ieder incident er één teveel is. Ik vind de mate en ernst van de incidenten in Budel onacceptabel. Ik neem de zorgen van de gemeente Cranendonck en het COA heel serieus en deel die zorgen ook. Een noodverordening is een zwaar middel, maar de veiligheid van de omwonenden, medebewoners en medewerkers van de vreemdelingenketen moet altijd voorop staan. Ik heb op 2 februari deelgenomen aan een constructief gesprek tussen de burgemeester van Cranendonck, de commissaris van de Koning van Noord-Brabant en het COA over de noodverordening en andere maatregelen die op korte en lange termijn worden ingezet om de overlast een halt toe te roepen. Zie voor de uitkomsten van dit gesprek mijn antwoord op vraag 9.
Erkent u dat het bizar is dat de politie de afgelopen drie maanden maar liefst 200 keer in actie moest komen tegen personen die in dit azc verbleven?
Ja. Nogmaals: ieder incident is er één teveel en ik vind iedere vorm van overlast en criminaliteit onacceptabel.
Hoeveel en welke sancties, van Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)-sancties tot straf- en verblijfsrechtelijke sancties, zijn in diezelfde periode opgelegd aan personen die in het azc in Budel verbleven?
De afgelopen drie maanden (november 2021 tot en met januari 2022) zijn er 60 vonnissen door de Politierechter van de rechtbank Oost Brabant gewezen in zaken die betrekking hebben op verdachten uit azc Budel-Cranendonck. Van die 60 vonnissen werd in 16 gevallen een geldboete opgelegd (al dan niet deels voorwaardelijk) en in 42 gevallen een onvoorwaardelijke dan wel (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. De overige vonnissen betroffen een vrijspraak (1x) en een nietige dagvaarding (1x).
Het COA heeft in diezelfde periode ca. 130 maatregelen opgelegd aan vreemdelingen uit azc Budel-Cranendonck. In ca. 10 gevallen werd voor één of meerdere weken de toegang tot de locatie ontzegd. Als de overlastgever niet zelf onderdak kan regelen, biedt het COA een versoberde time-outplek in een ander azc aan.
Van ca. 50 vreemdelingen is twee weken hun zakgeld ingehouden, terwijl van ca. 40 vreemdelingen 4 weken hun zakgeld is ingehouden.
Deelt u de conclusie dat deze wantoestanden, evenals de 16.262 incidenten en 4.420 geregistreerde misdrijven door asielzoekers in 2020, aantonen dat de huidige aanpak van overlast en criminaliteit door asielzoekers ernstig faalt? Zo nee, waarom niet?2
Er is een uitgebreid palet aan maatregelen beschikbaar die door onder meer het COA, de IND, de DT&V, de politie, het OM en het lokaal bestuur zijn ontwikkeld om overlast veroorzaakt door asielzoekers te voorkomen en aan te pakken.3 Er is echter tijd nodig om meer effect te sorteren met de inzet van deze maatregelen. Er valt daarbij winst te behalen met een nog intensievere integrale inzet van maatregelen voor incidenten met (grote) impact die buiten het COA-terrein plaatsvinden, zoals de combinatie van het opleggen van een gebiedsverbod door de gemeente, waarop het COA kan beslissen of betrokkene in de Handhaving- en Toezichtlocatie wordt geplaatst. De situatie in Budel illustreert dat de lokale problematiek om maatwerk vraagt. Daarbij wordt oom steeds gekeken over verdergaande (beleids)maatregelen ontwikkeld kunnen worden. Dit is een gezamenlijke opgave waar de inzet van alle betrokken partijen hard nodig is.
Ik ben blijvend in gesprek met ketenpartners, de strafrechtketen, andere departementen en het lokaal bestuur over het voorkomen en het aanpakken van overlast en criminaliteit door asielzoekers. Ik onderzoek samen met deze partijen welke handelingsperspectieven de overlastaanpak meer kracht bij zouden kunnen zetten. Hierbij wordt onder meer gekeken naar maatregelen in het kader van versobering van de opvang, inbewaringstelling en de procedures. Uiteraard zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar handelingsperspectieven. Ook zet ik in op samenwerking met landen van herkomst. Het is frustrerend dat de samenwerking op het gebied van terugkeer niet altijd bevredigend is.
Deelt u tevens de conclusie dat het aantal van 70 verblijfsvergunningen dat in 2020 is geweigerd of ingetrokken op grond van de openbare orde onacceptabel laag is gelet op de grootschalige overlast en criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Op grond van Europese regelgeving kan de IND de vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus echter alleen weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hiervan is sprake als een straf is opgelegd van minimaal zes maanden («ernstig misdrijf» in geval van subsidiaire bescherming) of tien maanden («bijzonder ernstig misdrijf» bij een vluchtelingenstatus). Daarnaast dient voor een intrekking gekeken te worden naar de glijdende schaal in het kader van de openbare orde (art. 3.86 Vb). Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan.
De IND heeft een wisselende voorraad aan intrekkingszaken. Mede op grond van politieke toezeggingen worden openbare orde zaken door de IND geprioriteerd en met voorrang afgehandeld.
Deelt u de mening dat de lat om overlastgevende en criminele asielzoekers vast- en uit te zetten fors verlaagd moet worden? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Mijn voorganger is in haar brief van 1 juli 2020 ingegaan op het bestaande beleid en de gedachte erachter.4 In die brief is u ook toegezegd terug te komen op enkele aspecten van dit beleid. Mijn voorganger heeft deze toezegging niet kunnen nakomen, onder meer vanwege de demissionaire status waarin het vorige kabinet kwam te verkeren. Ik verwacht u dit voorjaar hierover alsnog te kunnen berichten.
Klopt het dat de overlast, geweld en messentrekkerij voornamelijk voor rekening komen van Algerijnen en Noord-Afrikanen zoals Marokkanen en Tunesiërs die zich voordoen als Algerijnen?
Overlast wordt veroorzaakt door personen met verschillende nationaliteiten. In Budel zijn nu incidenten voorgevallen waarbij onder meer Algerijnen betrokken zijn geweest.5 Het beeld dat overlast in grote mate wordt veroorzaakt door pseudo-Algerijnen is gebaseerd op een vermoeden. Vanuit de IND wordt het beeld niet herkend dat er in grote mate oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de asielprocedure door pseudo-Algerijnen. Dat beeld is ook niet gewijzigd met het stopzetten van de pilot met de versoberde spoor 2 opvang. In alle gevallen vindt een check op de identiteit, nationaliteit en herkomst plaats bij de identificatie en registratie en in de aanmeldfase.
Uiteraard worden de zaken van overlastgevers -ongeacht het asielspoor waarin de IND asielprocedures afdoet- met prioriteit behandeld. Thans worden ook alle zaken van Algerijnen in spoor 4 met prioriteit behandeld. In zaken van overlastgevers is het bovendien staande praktijk dat de rechtbank door de IND wordt verzocht het (hoger) beroep naar voren te halen en snel af te doen.
Bij overlastgevend gedrag wordt daarnaast altijd gekozen voor passende maatregel(en) uit de Toolbox. Als er sprake is van een incident met grote impact kan ook overplaatsing naar de Handhaving- en Toezichtlocatie in Hoogeveen van toepassing zijn.
Erkent u dat het besluit van uw voorganger om Algerije van de lijst van veilige herkomstlanden te schrappen zeer nadelige gevolgen heeft gehad voor Nederland en in dit geval in het bijzonder voor de inwoners van Budel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies en acties verbindt u hieraan?
Op 11 juni meldde mijn voorganger uw Kamer dat Algerije op basis van actuele landeninformatie afgezet tegen de geldende criteria volgend uit de Procedurerichtlijn niet langer kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst.6 Dit heeft gevolgen voor de asielprocedure en de opvangmodaliteit.
Asielaanvragen van Algerijnse asielzoekers worden sindsdien behandeld in de algemene (of verlengde) asielprocedure in spoor 4 en niet langer in de versnelde procedure in spoor 2. Ook is het versoberde spoor 2 regime sinds de herbeoordeling niet langer van toepassing op Algerijnse asielzoekers. Voor asielaanvragen van Algerijnse asielzoekers met een Dublinclaim, het merendeel van de asielaanvragen van Algerijnen, verandert er in dit opzicht niets en deze worden behandeld in spoor 1. Van de Algerijnse zaken in de asielvoorraad op 7 februari 2022 waarin een spoorbepaling heeft plaatsgevonden wordt thans circa 58% in spoor 1 behandeld en circa 42% in spoor 4.
Overlastgevende asielzoekers worden door het COA onder andere op sobere time-outplekken en in de Handhaving- en Toezichtlocatie geplaatst. Ook worden zij door de IND gemeld bij rechtbank om zo volgens staande afspraken beroepsprocedure naar voren te halen. Dit geldt dus ook voor overlastgevers met de Algerijnse nationaliteit, maar dus niet voor alle Algerijnse zaken. Naar aanleiding van de incidenten die in Budel zijn veroorzaakt door een deel van deze groep, plaatst het COA een gedeelte van de Algerijnse personen door naar andere locaties in het land.
Bent u bereid zich in te spannen om de zeer begrijpelijke wens van de gemeente Cranendock in te willigen om het contract met het COA per direct te ontbinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen?
De gezamenlijke wens is niet het sluiten van het azc, maar het aanpakken van de overlast zodat er een toekomst is voor het azc in Cranendonck. Er is tijdens mijn constructieve gesprek met de burgemeester, de commissaris van de Koning van Noord-Brabant en het COA op 2 februari jl. gesproken over oplossingen op het gebied van de veiligheid. Met de juiste maatregelen moet de rust in het azc en in Cranendonck terugkeren. Samen nemen we de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de bewoners van het azc, de COA-medewerkers en alle inwoners van de gemeente Cranendonck. Daarvoor zijn diverse afspraken gemaakt over actie voor de korte en middellange termijn: 1) Aanscherpen van de beveiliging op het terrein, 2) de zaken van asielzoekers met een kansarme aanvraag worden met nog meer prioriteit behandeld, 3) verbeteren van de veiligheid op het terrein door onder andere het plaatsen van een hek om het bewonersgedeelte en 4) Er wordt nog scherper gecontroleerd en gehandhaafd, onder andere op de aanwezigheid van illegalen. De komende tijd blijf ik met de betrokken partijen in gesprek over de veiligheidssituatie, die ik nauwlettend in de gaten houd.
Welke maatregelen gaat u treffen om de geweldsgolf rond het azc in Budel per direct de kop in te drukken?
Zie antwoord vraag 9.
De plannen tot halvering van de jonggehandicaptenkorting |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Is het kabinet nog steeds voornemens de jonggehandicaptenkorting te halveren tot 415 euro in 2025? Zo ja: waarom kiest u ervoor om te bezuinigen op mensen met een beperking die al te weinig geld hebben om van rond te komen?
Het kabinet neemt een definitief besluit over de jonggehandicaptenkorting tijdens de voorjaarsbesluitvorming. Dat doet het kabinet op basis van de ramingen uit het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB die halverwege maart beschikbaar komen. Er wordt dan gekeken naar het hele pakket lastenverlichting waar de jonggehandicaptenkorting ook onder valt. Het kabinet vindt het belangrijk dat er over de hele kabinetsperiode een evenwichtig en gemiddeld positief koopkrachtbeeld is voor alle groepen.
Realiseert u zich dat deze maatregel de ongelijkheid doet toenemen en dat jonggehandicapten er 1,4% op achteruitgaan en zo verder de armoede worden ingejaagd? Zo ja: is het vergroten van de armoede onder jonggehandicapten en het doen toenemen van ongelijkheid een doel van het beleid?
We verhogen het wettelijk minimumloon en laten de verhoging doorwerken in de sociale minimumuitkeringen zodat die uitkeringen mee omhoog gaan2. Dat is gunstig voor Wajongers, omdat de Wajong-uitkering ook omhoog gaat. Vanwege de bruto koppeling stijgt de Wajonguitkering harder dan andere uitkeringen, dus ook als de jonggehandicaptenkorting wordt aangepast, ligt de koopkrachtontwikkeling van Wajongers in lijn met die van andere groepen uitkeringsgerechtigden.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 wordt over het lastenverlichtingspakket door het kabinet in de voorjaarsbesluitvorming besloten. Op dat moment is ook de CPB-raming beschikbaar zodat gekeken kan worden naar de koopkrachtraming voor de hele kabinetsperiode.
Anne Houtsma schrijft in haar blogs over haar ervaringen als Wajong-gerechtigde. Daarbij vertelt zij over de onzekerheid die met de Wet vereenvoudiging Wajong en ook met de wijziging van de jonggehandicaptenkorting gepaard gaat. Ik vind het zeer waardevol dat zij haar ervaringen deelt en het is cruciaal om bij het maken van beleid inzichten van ervaringsdeskundigen mee te nemen. Op die manier zorgen we ervoor dat er niet over hen maar met hen gepraat wordt. Ik heb mevrouw Houtsma daarom uitgenodigd om met het ministerie over haar ervaringen in gesprek te gaan.
Wat is uw reactie op de opinie van wajonger Anne Houtsma1 die aangeeft dat haar zelfstandigheid en financiële zelfredzaamheid in gevaar komt bij halvering van de jonggehandicaptenkorting?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid af te zien van de halvering van de jonggehandicaptenkorting?
Zie antwoord bij vraag 1.
Het bericht 'Weer meer incidenten met verwarde personen' |
|
Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Daan de Neef (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Weer meer incidenten met verwarde personen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Klopt het dat de politie in de afgelopen jaren al meer dan 100.000 incidenten rondom personen met verward gedrag registreerde? Klopt het dat het merendeel van die gemaakte meldingen niet bestemd zijn voor de politie, maar eigenlijk voor zorghulpverleners?
In het jaar 2020 registreerde de politie 102.253 en in 2021 130.184 meldingen van incidenten van personen met verward gedrag. Er is geen eenduidige verklaring voor de stijging. Een E33 melding is een melding van overlast door een verward of overspannen persoon en wordt door de politie met de code E33 geregistreerd in het registratiesysteem Basisvoorziening Handhaving. De E33-meldingen gaan over een breed scala aan voorvallen. Het aantal meldingen geeft geen beeld van de aard of omvang van de problemen van mensen met verward gedrag. De stijging van het aantal geregistreerde incidenten wil niet per definitie zeggen dat de groep mensen met verward gedrag groeit. Bij één incident kunnen meerdere personen betrokken zijn, en één persoon kan ook zorgen voor meerdere incidenten. Ook blijkt uit navraag bij lopende pilots dat wanneer er via triage inzet plaatsvindt vanuit de GGZ bij een incident er nog steeds een E33 melding wordt gedaan. Hoewel ik de zorgen over het aantal registraties deel, is het op basis van de registratie van E33-meldingen niet mogelijk om in algemene zin aan te geven in welk aandeel van deze gevallen eigenlijk zorg of ondersteuning nodig was.
Welke maatregelen neemt u of heeft u reeds genomen om ervoor te zorgen dat deze meldingen door zorghulpverleners worden opgenomen en niet door de politie?
Het is voorafgaande aan politie-inzet niet altijd goed in te schatten of er eigenlijk inzet van hulpverleners uit de zorg of het sociaal domein nodig is. Eerder is in pilots met wisselend succes gewerkt met (toegang tot) een «ggz-triagist» in de regionale meldkamers. De mogelijkheden voor triage bij de behandeling van een melding maakt onderdeel uit van de uitwerking van het coalitieakkoord. Daarnaast richten de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en ik ons – in relatie tot de inzet van de politie – op het vroegtijdig signaleren van problematiek en het eerder tot stand komen van passende zorg en ondersteuning, om te voorkomen dat de politie moet worden ingeschakeld. Ook richten we ons op een betere samenwerking tussen politie en zorg op het moment van politie-inzet en na afloop hiervan. Zo worden inmiddels in 68 gemeenten wijk-GGD’ers ingezet. Naar aanleiding van de motie «street-triage» zijn in januari 2022 in Amsterdam, Den Haag, Eindhoven en Groningen initiatieven gestart gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen politie en zorg op straat.2 In de zomer van 2022 wordt een onderzoeks-, en begeleidingsproject gestart om de eerste inzichten te delen en regio-overstijgende lessen te trekken.3 Ook is er een landelijke uniforme werkwijze ontwikkeld waarmee de politie zorgwekkende signalen kan delen met gemeenten.
In hoeverre hebben landelijke teams als het Aanjaagteam Verwarde Personen, het Schakelteam Verwarde Personen en het Verbindend Landelijk Ondersteuningsteam succes gehad in het stroomlijnen van het aantal meldingen van personen met verward gedrag?
Het Aanjaag- en Schakelteam en het Verbindend Landelijk Ondersteunings Team (VLOT) hebben niet als doel gehad om de meldingen zoals door de politie geregistreerd te stroomlijnen. Hun primaire doel was om te zorgen dat de zorg en ondersteuning voor personen met verward of onbegrepen gedrag verbeterd en dat er op lokaal niveau een werkende aanpak wordt vormgegeven. Het Aanjaag- en Schakelteam hebben de bouwstenen ontwikkeld voor een sluitende aanpak voor personen met verward gedrag.4 Ook hebben zij de samenwerking geïnitieerd tussen de landelijke en regionale ketenpartners. De regioadviseurs vanuit VLOT hebben bij de implementatie van de bouwstenen de lokale en regionale partners (vraaggericht) ondersteund, en in de regio’s geholpen de uitvoeringspraktijk verder te ontwikkelen.5 6 In het huidige actieprogramma «Grip op onbegrip» worden de onderliggende mechanismen van goede voorbeelden van de afgelopen jaren verder onderzocht, ontwikkeld en verspreid en wordt ingezet op domeinoverstijgende initiatieven die ten goede komen aan deze doelgroep.
Klopt het dat de aanpak per gemeente verschilt? Zijn meldpunten bij gemeenten voldoende bekend als de stijgende lijn in het aantal incidenten doorzet? Wat gaat u doen om deze meldpunten beter onder de aandacht te brengen?
Ja, dat klopt. De inzet van de lokale en regionale zorg- en hulpverleningsstructuur is aan gemeenten. Vanuit de rijksoverheid ondersteunen we gemeenten hierbij, via het eerdergenoemde actieprogramma «Grip op onbegrip». Maar ook door op landelijk niveau voorzieningen in te richten, zoals het Meldpunt Zorgwekkend Gedrag, waar mensen een melding kunnen maken wanneer zij zich zorgen maken over een ander. Het Meldpunt Zorgwekkend Gedrag, bereikbaar op telefoonnummer 0800–1205, fungeert als landelijke, eenvoudige toegangspoort naar de lokale meldpunten. Er wordt doorlopend geïnvesteerd in de vindbaarheid en bekendheid van het meldpunt, door middel van (online) communicatiecampagnes. Mede hierdoor wordt het meldpunt tussen de 700–1500 keer per maand gebeld. Daarnaast wordt er gewerkt aan een landelijk uniforme meldwijze tussen politie en gemeenten, veelal via deze lokale of regionale meldpunten zorgwekkend gedrag. Zo kunnen zorgwekkende signalen door de politie op eenvoudige en veilige wijze worden gedeeld met een meldpunt.
Bent u bekend met de lokale aanpak van de gemeente Veldhoven waarbij inwoners specifiek melding kunnen maken indien zij zich zorgen maken over de veiligheid van verwarde buurtgenoten? Vindt u de integrale aanpak die daar gebruikt wordt een goed voorbeeld voor andere gemeenten?
Ja, ik ben bekend met deze aanpak. De ministeries van JenV en VWS ondersteunen deze aanpak, via het genoemde actieprogramma «Grip op onbegrip» en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV).7 Uit onderzoek van het CCV is gebleken dat de inzet van een Wijk-GGD’er, als «verbindingsofficier» tussen zorg en veiligheid en gericht op preventie, veel voordelen oplevert voor zowel de betrokken cliënten als de ketenpartners.8 Het is daarom een goed voorbeeld voor andere gemeenten, al zal hierbij altijd sprake zijn van regionaal maatwerk. Het is goed om dergelijke voorbeelden en de bepalende succesfactoren te delen, om zo een leercyclus tot stand te brengen. Het delen van de werkende mechanismen van een geïntegreerde aanpak en creëren van lerende netwerken is een belangrijk onderdeel van het actieprogramma.
Wat vindt u van de suggestie om E33-meldingen te betrekken bij een regulier overleg tussen wijkagenten en het sociaal domein? Hoe beziet u de suggestie om naast politie, brandweer en ambulance ook een zorgtafel toe te voegen aan de meldkamer?
Ik neem de suggesties mee in het uitwerken van het coalitieakkoord. In dit akkoord staat dat politie, zorg en de gemeenten intensiever gaan samenwerken om ervoor te zorgen dat personen met verward of onbegrepen gedrag op tijd de juiste zorg en/of brede ondersteuning wordt geboden. Daarvoor moet de toeleiding naar passende zorg en ondersteuning worden verbeterd. Zo is het belangrijk dat er actief opvolging kan worden gegeven aan signalen en meldingen bij politie en bij de meldpunten zorgwekkend gedrag. Uw Kamer wordt voor de zomer nader geïnformeerd over de uitwerking van het coalitieakkoord.
Berichten omtrent de ineffectieve besteding van coronagerelateerde opleidingssubsidies. |
|
Jacqueline van den Hil (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Harry Bevers (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten over ineffectieve besteding van 200 miljoen euro voor het omscholen van mensen die hun baan kwijt zouden raken door de coronacrisis?1 2
Ja
Waarom is er gekozen voor een constructie waarbij de snelst ingediende aanvragen werden gehonoreerd in plaats van scherper te kijken naar het nut en de noodzaak van (subsidie voor) een opleiding?
Voor de eerste twee aanvraagtijdvakken van de tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing zijn aanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld. Voor het derde tijdvak is de behandelvolgorde door loting bepaald. Loting geeft alle aanvragers een gelijke kans en is niet gevoelig voor vertraging bij het indienen van de aanvraag door mogelijke (ict)-problemen. Loting kost iets meer tijd dan behandeling op volgorde van binnenkomst, maar nog steeds veel minder tijd dan een kwalitatieve beoordeling van de aanvragen zou kosten. Beide methoden zijn gekozen omdat daarmee snel scholingsaanbod beschikbaar kon worden gesteld. Snelheid was belangrijk omdat het om een tijdelijke crisismaatregel ging, die is ingezet om de gevolgen van de coronacrisis zoveel mogelijk te beperken. Zowel aan de opleiders als aan het aanbod zijn overigens wel kwaliteitseisen gesteld, waaronder de eis dat het aanbod relevant moest zijn voor de arbeidsmarkt.
Voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvragen is destijds niet gekozen, omdat de ervaring leert dat dit veel tijd kost. De uitvoeringsorganisatie had daar op dat moment geen capaciteit voor.
Hoe beoordeelt u het feit dat sectoren die kampen met structurele personeelstekorten, zoals de zorg, soms onvoldoende toegang hadden tot de subsidie vanwege de hiervoor benoemde constructie?
De subsidieregelingen die vallen onder NL Leert Door zijn opgezet aan het begin van de coronacrisis, toen nog onduidelijk was wat de mogelijke gevolgen zouden zijn en er grote werkloosheid dreigde te ontstaan. In die omstandigheden is er voor gekozen om iedereen te ondersteunen die als gevolg van de crisis zijn baan had verloren of mogelijk zijn baan dreigde te verliezen. Bij zo’n brede doelstelling past een breed en divers aanbod van scholing, ontwikkeladvies en ondersteuning. De regelingen bieden kansen aan werkenden (inclusief zelfstandigen) en werkzoekenden om zich te heroriënteren op hun loopbaan via ontwikkeladviezen, om zich bij te scholen of om, via de maatregelen NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk, meer op maat gemaakte ondersteuning te krijgen voor behoud van werk of het maken van een overstap naar toekomstig werk. De regelingen stonden ook open voor tekortsectoren zoals de zorg, techniek en ICT en worden ook door deze sectoren gebruikt. De regeling voor scholing en de regeling voor sectoraal maatwerk lopen nog door tot einde 2022 (administratieve afhandeling loopt nog door in de eerste maanden van 2023), de regeling voor ontwikkeladvies is afgelopen. Daarnaast is als onderdeel van het sociaal pakket door EZK een omscholingsregeling gemaakt, waarmee werkgevers financiële ondersteuning kunnen krijgen voor nieuwe medewerkers die zich laten omscholen naar een beroep in de techniek of ict. Deze regeling loopt dit jaar nog door.
Constaterende dat ruim de helft van het aanbod niet beschikbaar was voor mensen met mbo 3-niveau en lager, hoe gaat u invulling geven aan de opgave om deze groep om te scholen waar nodig?
De omvang van het aanbod zegt op zich nog niets over het bereik van het aanbod bij specifieke groepen. Bij het aanbod zitten bijvoorbeeld ook cursussen basisvaardigheden. De evaluatie van de regelingen zal leren hoe het bereik is geweest bij mensen met verschillende opleidingsachtergronden. Een eerste tussenrapport zal rond de zomer van 2022 naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Op basis van een monitor kan nu wel al iets worden gezegd over de eerste twee tijdvakken, het derde tijdvak loopt dit hele jaar nog. Ongeveer 79 procent van de afgeronde minst omvangrijke scholingstrajecten (categorie A genoemd in de regeling) was op mbo-2 niveau. Van de iets omvangrijker scholing (categorie B) is ruim 44 procent afgerond op mbo-2 niveau. Zie voor meer informatie de Rapportage tweede peiling monitor online scholing3. Voor een verdere invulling van de opgave om praktisch opgeleiden verder te scholen zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoe zorgen we ervoor, ook met het oog op bijvoorbeeld het aankomende Stimulering Arbeidsmarktpositie (STAP)-traject, dat toekomstige subsidies wel terecht komen bij de mensen, bedrijven en sectoren die het het hardst nodig hebben?
Met het STAP-budget worden drempels weggenomen waardoor het voor mensen toegankelijker wordt om scholing te financieren. Ten opzichte van de recent afgeschafte fiscale aftrek scholingskosten, hoeven scholingskosten met het STAP-budget niet langer te worden voorgeschoten, is er tot € 1.000 geen eigen bijdrage nodig en is voor scholing boven de € 1.000 direct duidelijk wat de eigen bijdrage is. Ook kunnen praktisch geschoolden ontwikkeladviezen aanvragen en is er hulp beschikbaar bij het aanvragen van STAP via de telefoon of fysieke locaties (UWV-kantoren, bibliotheken en regionale leerwerkloketten).
De beschikbaarheid van toegankelijke financiering via het STAP-budget is van groot belang, maar op zichzelf niet voldoende om alle groepen in staat te stellen om met scholing en ontwikkeling aan de slag te gaan. Het is bekend dat de meeste mensen leren op en van het werk. Dat geldt met name voor meer kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Dit vraagt om een gezamenlijke aanpak, met inzet van werkgevers, sectoren, vakbonden, opleiders en publiek-private samenwerkingsverbanden in de regio’s. Het kabinet zet voortbouwend op de Routekaart voor leren en ontwikkelen4 in op een breed palet aan maatregelen om mensen te ondersteunen en bedrijven – onder meer via de SLIM-regeling – te stimuleren om te investeren in een sterke leercultuur op het werk. Daarbij komt ook de in het coalitieakkoord aangekondigde uitbreiding van de publieke financiering van scholing en ontwikkeling via het principe van leerrechten aan de orde. Dit principe houdt in dat er meer scholingsbudget beschikbaar komt voor mensen die minder initieel onderwijs hebben genoten.
Na inwerkingtreding van het STAP-budget start ook de monitoring en evaluatie van de regeling. Op deze manier verzamelt SZW inzichten over wie de regeling gebruikt en waaraan het STAP-budget wordt besteed, zodat waar wenselijk het STAP-budget zo nodig verder kan worden gericht.
Is er nu, na twee jaar leven met corona, meer zicht op waar de tekorten in de arbeidsmarkt het grootst zijn en waar omscholing zou kunnen helpen?
De economie trekt aan, waardoor de arbeidsmarkttekorten weer oplopen. Op basis van onderzoek van ROA en UWV zijn de tekorten met name groot in de zorg, het onderwijs en de techniek, maar ook in de horeca5. Ondanks de krapte op de arbeidsmarkt staan er nog veel mensen aan de kant.
Bij het oplossen van krapte zijn de werkgevers en sectoren als eerste zelf aan zet. De werkgever kan het beste bepalen welke oplossingsrichting voor zijn of haar bedrijf het meest passend is om personeel te werven en te selecteren. De werkgever kan hierbij in gesprek treden met werknemers, onderwijsinstellingen en andere betrokkenen. Daar bovenop kunnen werkgevers gebruik maken van de dienstverlening in de 35 arbeidsmarktregio’s via de Werkgeversservicepunten. Een werkgeversservicepunt geeft werkgevers kosteloos advies en ondersteunt bij de werving en selectie van personeel.
Werkzoekenden en werkenden die met ontslag bedreigd worden kunnen daarnaast dienstverlening ontvangen vanuit 35 regionale mobiliteitsteams. Binnen deze teams gebruiken werkgevers, werknemers, onderwijs, gemeenten en UWV elkaars expertise en dienstverlening bij het bieden van gerichte ondersteuning naar nieuw werk, ook richting krapteberoepen. Gemeenten ontvangen daarnaast jaarlijks een budget van circa 675 miljoen ten behoeve van de re-integratie van mensen in de bijstand. Met de inzet van deze middelen kunnen gemeenten toekomstperspectief bieden aan de bijstandscliënt.
Het kabinet zet aanvullend in op (om)scholing om mensen in staat te stellen om zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt via een leven lang ontwikkelen (LLO). Zie ook de kamerbrief Routekaart leren en ontwikkelen waarnaar bij vraag 5 is verwezen.
Het bericht dat het leger van Burkina Faso een staatsgreep heeft gepleegd. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van Euractiv over de staatsgreep van het Burkinese leger?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit gewelddadige optreden van het leger waarbij President Roch Kaboré van Burkina Faso is afgezet, de Grondwet is opgeschort, de grenzen zijn gesloten en het parlement is ontbonden?
Het kabinet keurt elke machtsovername met gebruik van geweld af. Een vreedzame machtsoverdracht door middel van een transparant democratisch proces is een kernwaarde van Nederland, de EU en de VN. Nederland roept, net als de ECOWAS en de AU, op tot een politieke transitie gericht op terugkeer naar de constitutionele orde in Burkina Faso.
Kunt u een update verschaffen over de huidige situatie in het land en daarbij ingaan op de situatie van president Roch Kaboré?
Het dagelijkse leven in Burkina Faso is geleidelijk hervat. Hoewel leger en politie, net als voor de staatsgreep, zichtbaar aanwezig zijn in Ouagadougou, heerst er geen spanning op straat. De grenzen zijn weer geopend en de avondklok is opgeheven. De Grondwet is opnieuw ingesteld, zij het met enkele aanpassingen zoals de transitietijd van 3 jaar, de uitsluiting van de president aan de verkiezingen na de transitie, meer nadruk op integriteit en een lager aantal Ministers en parlementsleden.
Op 28 februari jl. werd in een nationaal consultatieproces een transitiehandvest aangenomen, met daarin een transitiepad van 3 jaar. Op 2 maart is Lt. Kol. Damiba geïnaugureerd als transitiepresident van Burkina Faso. Hij kan zich dus niet verkiesbaar stellen bij de verkiezingen aan het einde van de transitieperiode. Er zijn een civiele transitiepremier en 25 Ministers aangesteld, waarvan 3 militairen. Op 4 april is een concreet stappenplan voor de transitieperiode gepresenteerd.
Na veel onduidelijkheid over het lot van voormalig president Kaboré is hij op 24 januari jl. overgedragen aan de nieuwe machthebbers, die hem hebben overgebracht naar een villa en hem daar bewaakten. Op diezelfde dag ondertekende Kaboré een brief waarmee hij zijn ontslag aanbood.
ECOWAS heeft Burkina Faso na de staatsgreep geschorst. Op 25 maart jl. riep ECOWAS op tot de vrijlating van voormalig president Kaboré voor 1 april 2022, anders zouden individuele sancties worden ingesteld. Op 6 april is Kaboré overgebracht naar zijn gezinswoning, waar volgens de transitieautoriteiten zijn veiligheid wordt gegarandeerd. 1 en 2 april jl. was een ECOWAS delegatie in Burkina Faso om met de autoriteiten te spreken over de gevolgen van de oproep op 25 maart jl. Op het moment van schrijven zijn er nog geen individuele sancties ingesteld.
Wat zijn de overwegingen achter het feit dat de kleurcode wat betreft dit reisadvies gedeeltelijk nog steeds oranje en niet rood is?
Het reisadvies stond voor de staatsgreep al deels op rood en deels op oranje. Dit houdt verband met de terroristische dreiging. Reizen naar gebieden buiten de omgeving van Ouagadougou werden afgeraden (rood), terwijl voor reizen naar Ouagadougou en omgeving het advies was alleen essentiële reizen te ondernemen (oranje). Gedurende de dagen van de staatsgreep werd de tekst van het reisadvies aangepast om te waarschuwen voor risico’s van reizen op dat moment. Omdat de rust is teruggekeerd, is de tekst van het reisadvies weer aangepast naar het advies van voor de staatsgreep.
Bent u bekend met het feit dat Amerikaanse burgers actief worden oproepen Burkina Faso te verlaten en Amerikaanse burgers actief worden afraden naar Burkina Faso te reizen?
Net als Nederland raden de VS hun burgers af te reizen naar een groot deel van het land, waaronder het noorden, oosten en de grensgebieden. Er is voor zover bekend geen officiële oproep vanuit de Amerikaanse overheid gedaan aan hun burgers om Burkina Faso te verlaten.
Kunt u lessen trekken uit de checklist voor Amerikaanse burgers die in dit ambtsbericht staan voor het Nederlandse consulaire beleid? Zo ja, welke?
Vergelijkbaar met de Amerikaanse checklist, verwijst ook het Nederlandse reisadvies naar een pagina op www.nederlandwereldwijd.nl met tips voor voorbereidingen die burgers zelf kunnen treffen voor een mogelijke crisissituatie.
Hoe staat het met de veiligheidssituatie van het Nederlandse ambassadepersoneel en hun families?
Het Nederlandse ambassadepersoneel en families zijn veilig. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft in de week na de staatsgreep gesproken met het ambassadepersoneel.
Bent u in contact met Nederlandse staatsburgers en aanwezige bedrijven in Burkina Faso?
Tijdens en na de staatsgreep is het informatiesysteem van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gebruikt om de circa zestig in Burkina Faso verblijvende Nederlanders op de hoogte te stellen van de situatie. Hetzelfde systeem werd de afgelopen maanden gebruikt om Nederlanders te informeren over aangekondigde anti-regeringsdemonstraties.
Hoe oordeelt u over de mogelijke neveneffecten van deze staatsgreep op de stabiliteit van de regio? Wat doet de EU om deze risico’s te mitigeren?
Het kabinet is bezorgd over de instabiliteit en de veiligheidssituatie in Burkina Faso en de bredere Sahelregio alsook de dreiging van spill-over van gewelddadig extremisme naar West-Afrikaanse kustlanden en de effecten hiervan op Europa.
Om de risico’s te mitigeren zet de EU in de Sahel in op het adresseren van de grondoorzaken van instabiliteit en onveiligheid, met een regionale en geïntegreerde aanpak die onder andere ingaat op klimaatverandering, armoedebestrijding en het vergroten van de weerbaarheid van de bevolking. Ook probeert de EU de uitbreiding van instabiliteit tegen te gaan, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan de meest kwetsbare regio’s op het gebied van veiligheid, met name de Liptako-Gourma (het grensgebied tussen Mali, Niger en Burkina Faso) en Tsjaadmeer (het grensgebied tussen Tsjaad, Niger, Nigeria en Kameroen) regio’s.
Hoe oordeelt u over het mogelijke risico dat er in coalitieverband te weinig wordt gedaan tegen islamitisch extremisme, waardoor militaire junta’s en andere partijen als de Wagner-groep in dit machtsvacuüm kunnen duiken?
Om extremisme tegen te gaan dient militaire inzet gepaard te gaan met een inzet op preventie. Nederland zet daar zowel bilateraal als in coalitieverband op in. Nederland steunt verschillende projecten gericht op het tegengaan van gewelddadig extremisme (preventing violent extremism, PVE) in Burkina Faso. Daarnaast wordt binnen bilaterale programma’s PVE zoveel mogelijk geïntegreerd. Nederland draagt ook bij aan de capaciteitsopbouw van de veiligheidssector in Burkina Faso. Zo levert Nederland een financiële en trainingsbijdrage aan het Amerikaanse Global Peace Operations Initiative (GPOI), dat eenheden van Afrikaanse troepenmachten, waaronder Burkina Faso, traint ter voorbereiding op inzet in VN- en AU-missies. In het kader van de militaire oefening Flintlock verzorgen Nederlandse militairen al jarenlang trainingen in Burkina Faso. Over de beëindiging van de militaire training in Burkina Faso ter voorbereiding op deelname aan Flintlock in Ivoorkust bent u op 9 februari jl. geïnformeerd. (Kamerbrief «Politieke ontwikkelingen in de Sahelregio» d.d. 9 februari jl., 2022Z02373).
De EU zet in op het aanpakken van de grondoorzaken van gewelddadig extremisme en terrorisme in de Sahel (zie antwoord op vraag 9). Ook ondersteunt de EU de G5-Sahel en de G5-troepenmacht, die gemandateerd is om terrorisme tegen te gaan, en waar Burkina Faso deel van uitmaakt. Nederland levert hieraan in EU-verband een financiële bijdrage (EUR 5 miljoen tussen 2018–2022).
Is er iets bekend over de Wagner-groep in Burkina Faso?
Media berichtten onlangs over pro-Russische demonstraties in Burkina Faso, waarbij betogers de overheid oproepen om militaire steun in Rusland te vragen. Volgens mediaberichten zou de Wagner Group bereid zijn om de strijdkrachten van Burkina Faso bij te staan. Het kabinet kan deze berichten over Burkina Faso niet bevestigen, maar monitort de ontwikkelingen in de Sahel ten aanzien van de Wagner Group nauwlettend.
Betekent de staatsgreep in Burkina Faso dat de mogelijke inzet van Nederlandse militairen via de huidige EU-trainingsmissies onder het huidige vijfde mandaat in dat land tijdelijk niet langer mogelijk is?
Zoals in de Kamerbrief «Politieke ontwikkelingen in de Sahelregio» d.d. 9 februari jl. (2022Z02373) toegelicht, zijn de grenzen tussen Mali en ECOWAS-lidstaten, waaronder Burkina Faso, momenteel gesloten. Dit heeft zijn weerslag op de activiteiten van de EU-trainingsmissie in Burkina Faso. Daarnaast onderneemt de EU-missie tijdelijk geen activiteiten in Burkina Faso vanwege de recente ontwikkelingen in dat land. Gegeven de zorgen over de ontwikkelingen in Mali en de bredere regio volgt de EU de ontwikkelingen op de voet en wordt in EU-verband gesproken over de toekomstige voortzetting van de EU-missies in Mali, zoals tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 11 april a.s.
Wat voor gevolgen heeft deze staatsgreep voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking met Burkina Faso?
De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking in Burkina Faso is gericht op het vergroten van de weerbaarheid van de bevolking en het wegnemen van grondoorzaken van armoede en instabiliteit. De Nederlandse programma’s lopen grotendeels via multilaterale organisaties en het maatschappelijk middenveld. Slechts in beperkte mate is sprake van indirecte betrokkenheid van (de)centrale overheidsinstellingen. Het gaat in dit geval om programma’s gericht op het versterken van decentralisatie in zes regio’s, en het verbeteren van toegang tot rechtspraak en anticonceptie.
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Burkina Faso op de voet. Programmatische keuzes met betrekking tot de OS-inzet worden momenteel aan de hand van deze ontwikkelingen tegen het licht gehouden. Dit geldt vooral voor programma’s waarin, via partners, met de overheid wordt gewerkt. Het kan zijn dat hierin aanpassingen nodig zijn, afhankelijk van de mate waarin partners nog inclusief kunnen opereren, impact bereiken en daarover rekenschap afleggen. Dit is geen lineair proces. In sommige gevallen is dan ook een pas op de plaats nodig om te zien hoe e.e.a. zich ontwikkelt. Nederland zal hierin altijd samen optrekken met andere gelijkgezinde donoren waaronder onze Europese partners.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Ouders overleden Gio (4) verbreken stilzwijgen: We hebben nooit iets gehoord van voetballer Vloet»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik leef zeer mee met het verlies van de familie. Verder ga ik niet in op deze specifieke situatie gezien de zaak nog in onderzoek is.
Deelt u de mening dat een voetbalclub een maatschappelijke rol heeft?
Voetbalclubs hebben zeker een maatschappelijke rol. De KNVB ziet voetbal als een bindmiddel om samen te werken aan een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Van kleins af aan worden kinderen meegenomen in de spelregels en sportief gedrag.
Verder leveren veel clubs in het (betaalde) voetbal een bijdrage aan verschillende maatschappelijke projecten op gebied van participatie, educatie, gezondheid en re-integratie op de arbeidsmarkt.
Hoe vindt u dat Heracles Almelo zijn maatschappelijk rol voor verkeersveiligheid heeft opgepakt na het dodelijk ongeluk met voetballer Vloet?
Heracles Almelo heeft zelf keuzes gemaakt na het dodelijk ongeluk. Het is niet aan mij om die te beoordelen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met voetbalclubs om hun maatschappelijke rol op te pakken voor verkeersveiligheid?
De wijze waarop voetbalclubs omgaan met hun maatschappelijke rol is aan de clubs zelf. Zij maken een afweging in hun rol als werkgever, als bedrijf en als club als het gaat om de wijze waarop zij hun maatschappelijke rol invullen. Vanuit het Rijk worden met diverse stakeholders campagnes geïnitieerd om aandacht te vragen voor verkeersveiligheid, zoals de BOB-campagne tegen rijden onder invloed van alcohol. Er is ook een BOB-campagne die is gericht is op sportkantines en sportevenementen waar ook professionele voetbalclubs aandacht voor hebben gevraagd.
Deelt u de mening dat een voetballer een publieke voorbeeldfunctie heeft?
Iedere verkeersdeelnemer heeft een voorbeeldfunctie en verantwoordelijkheid in het verkeer. Iedereen, ook voetballers, moet zich aan de verkeersregels houden om weer veilig thuis te (laten-) komen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met voetballers om hun publieke voorbeeldfunctie op te pakken voor verkeersveiligheid?
Ik verwijs u hiervoor naar antwoord 5.
Welke publieke campagnes lopen er nu tegen extreem te hard rijden en alcohol in het verkeer? In hoeverre zijn deze campagnes succesvol? In hoeverre zorgen deze campagnes voor een daling van extreem te hard rijden en alcohol in het verkeer?
Met betrekking tot alcohol in het verkeer loopt al lange tijd de eerdergenoemde BOB-campagne. Inmiddels weet 99% van de automobilisten dat de BOB nuchter blijft en vindt 84% dat je geen alcohol moet drinken als je nog moet autorijden. Daarnaast is er een campagne tegen te hard rijden: «Hou je aan de snelheidslimiet». Deze campagne is erop gericht dat bestuurders zich aan de snelheid houden. IenW plaatst tijdens de campagneperiode (mei-juni) borden langs de snelwegen en biedt een toolkit aan met diverse middelen aan medeoverheden en maatschappelijke partners.
Als het gaat om gedragsverandering bij zware overtreders zijn campagnes niet voldoende. Voor deze groep zijn handhaving en gedragsinterventies, zoals de bestuursrechtelijke Educatieve Maatregel Gedrag (EMG) of Educatieve Maatregel Alcohol (EMA), het meest passend. Ongewenst verkeersgedrag dient integraal te worden aangepakt (infrastructurele aanpassingen, gedragsbeïnvloeding en handhaving). Dit voorjaar wordt de Kamer geïnformeerd over mijn plannen voor een verbeterde integrale aanpak van rijden onder invloed.
Wat is de strafmaat nu voor extreem te hard rijden en alcohol in het verkeer? In hoeverre is deze strafmaat voldoende? In hoeverre zorgt deze strafmaat voor een daling van extreem te hard rijden en alcohol in het verkeer?
Onder extreem te hard rijden versta ik in het kader van de beantwoording van deze vraag het zodanig boven de geldende maximumsnelheid rijden dat deze onder het strafrecht wordt afgedaan. Snelheidsovertredingen tot 30 km/u te hard in het algemeen en tot 40 km/u op de snelweg vallen onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Grovere snelheidsovertredingen vallen onder het strafrecht.
De maximumstraf voor te hard rijden op de autosnelweg is een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van € 4.500 en daarbij kan een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van ten hoogste 2 jaren worden opgelegd (art 177 lid 2 onder d van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994)). De maximumstraf voor rijden onder invloed is een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van € 22.500 en daarbij kan een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van ten hoogste 5 jaren worden opgelegd (artikel 8 jo. 176, lid 2 WVW 1994).
Naast de specifieke strafbaarstellingen voor te hard rijden of rijden onder invloed van alcohol, kunnen deze feiten ook op basis van andere artikelen uit de Wegenverkeerswet worden afgedaan. Dit kan op basis van artikel 5 WVW 1994 (veroorzaken gevaar op de weg), artikel 5a WVW 1994 (roekeloos rijden zonder gevolgen) of artikel 6 WVW 1994 (veroorzaken van een ongeval door schuld/roekeloosheid met letsel of de dood tot gevolg). De maximumstraf voor het veroorzaken van een dodelijk ongeval in het verkeer, is een gevangenisstraf van ten hoogste 9 jaren of een geldboete van ten hoogste € 90.000 en daarbij kan een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van ten hoogste 5 jaren worden opgelegd (artikel 6 jo. 175 WVW1994).
In 2017 is wetenschappelijk onderzocht in hoeverre de bestraffing van ernstige verkeersdelicten afdoende is. Hieruit bleek dat in zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat naarmate de ernst van de verkeersfout toeneemt en de mate van letsel toeneemt, ook de duur van de straf en de zwaarte van de gekozen strafmodaliteit toeneemt. Het algemene strafbeeld komt dus overeen met hetgeen de wetgever heeft beoogd met het stelsel van sancties. Verder was de conclusie in het onderzoek dat het strafniveau voor ernstige verkeersdelicten over het geheel adequaat is. Wel was er draagvlak voor onder andere een verhoging van de strafmaat voor een aantal specifieke feiten zoals het rijden onder invloed. Met inwerkingtreding van de wet aanscherping strafrechtelijke afdoening ernstige verkeersdelicten op 1 januari 2020 is aan de aanbevelingen uit dit onderzoek uitvoering gegeven. Zo is bijvoorbeeld de maximumstraf voor rijden onder invloed verhoogd van drie maanden naar één jaar.
In hoeverre de strafmaat zorgt voor een daling van (extreem) te hard rijden en rijden onder invloed van alcohol is niet specifiek te bepalen. Dit hangt samen met een veelheid aan andere factoren. In algemene zin kan wel worden gezegd dat een adequate strafmaat zowel een specifieke als algemene preventieve werking heeft.
Welke profielen zijn er van iemand die extreem te hard rijdt? In hoeverre voelt zo’n iemand zich onaantastbaar en boven de wet staan? Welke gerichte aanpakken op deze profielen zijn er mogelijk?
Bestuurders die extreem hard rijden kunnen zowel via het strafrecht (strafvervolging) als via het bestuursrecht (gedragsinterventie/onderzoek) worden aangepakt. Volgens de wet moet de politie een melding bij het CBR doen. Het CBR kan vervolgens de bestuurder een Educatieve Maatregel Gedrag (EMG) opleggen. Uit het recidive-onderzoek van het WODC blijkt dat veel van de EMG-deelnemers bekend zijn bij justitie en dat zij vaak ook op andere terreinen moeite hebben met verantwoord gedrag.2 Uit dit rapport blijkt dat meer dan driekwart van de EMG-deelnemers één of meer eerdere strafzaken op hun naam heeft staan (gemiddeld 5 strafzaken, op meerdere terreinen). Dat maakt het ingewikkeld om deze groep aan te pakken onder de noemer van uitsluitend verkeersveiligheid. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Justitie en Veiligheid verkennen met een expertgroep de mogelijkheden om deze groep beter aan te kunnen pakken. Eén van de richtingen die op dit moment wordt onderzocht betreft de inzet van technische middelen.
Op welke autosnelwegen rijdt iemand relatief vaak extreem te hard? Welke gerichte flitscontroles op autosnelwegen en extreem te hard rijden zijn er mogelijk?
Er wordt niet specifiek geregistreerd op welke snelwegen vaak extreem te hard wordt gereden. De inzet is gericht op het voorkomen van te hard rijden in het algemeen. Snelheidshandhaving is een belangrijke pijler van de Nederlandse verkeershandhaving. Er zijn dan ook relatief veel handhavingsmiddelen beschikbaar als het gaat om het tegengaan van (extreem) te hard rijden op snelwegen. Het betreft dan trajectcontroles, mobiele radarcontrole en videoauto’s. Bij de meeste handhavingsvarianten gebeurt het verbaliseringsproces op kenteken, terwijl bij de inzet van videoauto’s bij voorkeur staandehoudingen plaatsvinden. De handhavingsinzet van de politie wordt risicogericht bepaald zodat deze inzet zoveel mogelijk bijdraagt aan het voorkomen van ongevallen. Dit betekent dat meer inzet wordt gepleegd op wegvakken met een hoog overtredingsgedrag en een hoog risico op ongevallen en slachtoffers. De risicogestuurde inzet van de handhavingsmiddelen wordt in samenwerking tussen het OM, de politie en de wegbeheerder bepaald.
De invoering van een snelheidsbegrenzer in nieuwe personenauto’s |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Is de Nederlandse regering betrokken geweest bij de invoering van een wettelijk verplichte «intelligente snelheidsassistent» (ISA) voor nieuwe auto’s en zo ja, welke inbreng heeft Nederland gehad over de doordenking van de gevolgen hiervan voor de wijze waarop het Nederlandse wegverkeer wordt gereguleerd en voor de privacy?1 2
Ja, Nederland is hierbij betrokken geweest. De inbreng van Nederland betrof vooral de eis dat het systeem betrouwbaar en veilig moet zijn zodat bestuurders er in voldoende mate op kunnen vertrouwen en het ook zullen gebruiken. Het is een systeem dat de bestuurder informeert over de lokale limiet en waarschuwt wanneer deze overschreden dreigt te worden. Deze staat standaard aan bij iedere rit maar kan ook uitgezet worden voor die rit. Met het gebruik van de ISA wordt het aantal bestuurders dat (ongemerkt) te hard rijdt vermindert en dit is daarmee gunstig voor de verkeersveiligheid. Wat betreft de privacy worden er geen gegevens vastgelegd, noch van de persoon, noch van de rit.
Garandeert u dat (enige vorm van) een ISA niet verplicht wordt voor auto’s die nu nog niet van dit systeem zijn voorzien?
Het ligt niet voor de hand dat ISA in de toekomst verplicht zal worden op voertuigen die nu niet van dit systeem zijn voorzien.
Bent u het met de stelling eens dat een snelheidsbegrenzer voor ongelukken kan zorgen doordat tijdelijke tempoversnelling, wat nodig kan zijn in onvoorziene situaties, moeilijker wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet met deze variant omdat deze ISA alleen waarschuwt en niet fysiek begrenst. De bestuurder bepaalt zelf de snelheid. Als een fabrikant ervoor kiest om een stap verder te gaan, en bijvoorbeeld een gaspedaal te gebruiken dat tegendruk geeft bij het bereiken van de limiet, dan moet de bestuurder altijd zelf kunnen ingrijpen.
Kunt u reageren op bezwaren van de overkoepelende organisatie van autofabrikanten Acea die een groot risico in verkeersborden ziet die ISA niet goed herkennen, bijvoorbeeld doordat ze slecht afleesbaar zijn, waardoor het systeem de plank kan misslaan?
Samen met de industrie is gesteld dat ISA voor tenminste 90% van de tijd de juiste limiet moet hanteren. Het is aan de industrie om te bepalen of zij dit realiseren met camera’s en softwarematige bordenherkenning, een digitale snelhedenkaart of een combinatie daarvan. Wegbeheerders zijn verplicht actuele snelheidslimieten per wegvak beschikbaar te stellen in een nationale snelhedenkaart. Producenten kunnen deze gebruiken of kaarten van derden gebruiken. In Nederland werken we aan het verbeteren van de digitale snelhedenkaart als onderdeel van het Nationaal Toegangspunt Mobiliteitsdata.
Bent u het eens met de stelling dat een foutmarge van 5 procent als het gaat om bijvoorbeeld de «leesbaarheid» van de verkeersborden (naar inschatting van de EU) een onaanvaardbaar risico betekent voor de veiligheid, zodat moet worden geconstateerd dat ISA pas verantwoord kan worden ingevoerd zodra het totaalplaatje (dus ook de herkenning door verkeersborden) in orde is, wat nu nog niet het geval is?
Omdat het systeem de snelheid niet fysiek begrenst, zijn de risico’s gering. De bestuurder kan harder rijden en is altijd zelf verantwoordelijk voor de keuze van de snelheid. Deze ISA geen begrenzer maar een hulpmiddel voor de bestuurder.
Welke consequenties heeft de invoering van ISA voor de wijze waarop in Nederland verkeersstromen met (elektronische) bebording worden gereguleerd?
De invoering van ISA heeft geen consequenties voor de regulering omdat het ISA-systeem informatie geeft over de snelheidslimiet en waarschuwt bij overschrijding, de beslissingen voor de rijtaak worden door de bestuurder genomen. Om de digitalisering van verkeersmanagement, ADAS en ADS functies en navigatiesystemen in goede banen te leiden is het wel nodig om goede digitale reisinformatie op orde te hebben. Om dat te ondersteunen wordt het Nationaal Toegangspunt Mobiliteistdata opgericht en maken we in EU-verband afspraken over de digitale ontsluiting van verkeersinformatie.
Wat kunt u nog ondernemen om ervoor te zorgen dat ISA pas actief wordt wanneer de foutmarge met betrekking tot het herkennen van verkeersborden is teruggebracht tot een minimum, dat in ieder geval een stuk lager is dan de 5 procent die de EU nu nog inschat?
Zie antwoord 5.
Welke stappen gaat u ondernemen om de anonimiteit van gebruikersgegevens van ISA in alle omstandigheden te garanderen?
Hiervoor zijn geen stappen nodig. ISA legt geen gegevens vast over de rit danwel over de bestuurder. Door positiebepaling weet het systeem hoe snel je rijdt en waar je rijdt.
Als u niet van plan bent om anonimiteit van gebruikersgegevens te garanderen, wat zijn a) de randvoorwaarden waaronder b) welke diensten inzage mogen krijgen in ISA-data?
Zie antwoord 8.
Kunt u de Tweede Kamer een overzicht sturen welke gegevens de EU krijgt (en welke instanties of diensten het betreft) en welke gegevens de Nederlandse overheid krijgt (en welke instanties of diensten het betreft) uit installaties die verbruiksgegevens van auto’s opslaan en doorsturen?
Deze «Onboard Fuel Consumption Monitoring» systemen registreren het verbruik van het voertuig in de praktijk. Het doel hiervan is om afwijkingen van uitstoot in praktijk ten opzichte van de waarden bij de typegoedkeuring te monitoren. Hiervoor worden het Voertuig Identificatie Nummer (VIN), brandstofverbruik en aantal gereden kilometers geregistreerd. Deze moeten door de fabrikant of erkende handelaar of reparateur regelmatig worden uitgelezen en aan de Europese Commissie worden geleverd. Deze informatie moet zodanig worden geaggregeerd dat deze niet te herleiden is naar een persoon. In alle gevallen kan de bestuurder aangeven dat hij/zij niet wil dat deze gegevens worden uitgelezen.
Kunt u de garantie geven dat ISA alleen wordt ingezet voor veiligheid tijdens het autorijden en niet voor andere doelen, zoals bijvoorbeeld een vorm van belastingheffing op grond van meetgegevens die mede aan de hand van dit systeem worden aangeleverd?
De ISA inzetten voor belasting is niet aan de orde. ISA legt geen data vast dus leent zich ook niet voor.
De politieke gevangenen in Turkije |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het aantal politieke gevangenen dat momenteel in de gevangenis in Turkije zit? Heeft u informatie dat het aantal politieke gevangenen afneemt? Wat is uw beleid ten aanzien van politieke gevangenen in Turkije?
Nederland blijft zich grote zorgen maken over de rechtsstaat en de mensenrechtensituatie in Turkije. Het kabinet kan echter niet met zekerheid vaststellen hoeveel personen om politieke redenen vastzitten en wat hierbij de trend is. Betrouwbare cijfers daarover zijn niet beschikbaar. Mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting en recht op een eerlijke rechtsgang, vormen de hoeksteen van het Nederlands buitenlandbeleid. Dit draagt Nederland internationaal uit, in multilaterale fora en in bilaterale gesprekken, zo ook in gesprekken met de Turkse autoriteiten, op ambtelijk en politiek niveau.
Heeft de Nederlandse regering in het geval van de bekende politieke gevangene Osman Kavala bezwaar gemaakt bij de Turkse autoriteiten vanwege de verlenging van zijn gevangenschap? Zo nee, waarom niet?1
Nederland hecht er sterk aan dat lidstaten van de Raad van Europa, ook Turkije, hun verplichting nakomen om uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) na te leven. In de zaak van dhr. Kavala ligt er een duidelijke uitspraak waarin het Hof Turkije oproept dhr. Kavala onmiddellijk vrij te laten. In de Raad van Europa (RvE), die toeziet op naleving van deze uitspraak, is hier consequent door Nederland met gelijkstemden landen toe opgeroepen. Op 2 februari 2022 besloot het Comité van Ministers van de RvE tot het starten van een inbreukprocedure tegen Turkije vanwege de detentie van dhr. Kavala. Nederland steunt de verklaring van de EU-woordvoerder van de Hoge Vertegenwoordiger, Joseph Borrell, waarin wordt betreurd dat de Turkse autoriteiten zich niet houden aan de uitspraak van het EHRM.2 In de verklaring worden ook de verplichtingen onderstreept die Turkije heeft als verdragspartij van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Daarnaast woont Nederland, met gelijkgestemde landen, zittingen bij in de rechtszaak tegen dhr. Kavala, en stelt NL deze zorgen regelmatig aan de orde in bilateraal en multilateraal verband.
Klopt het dat er zo’n 1600 gevangenen (waaronder politieke gevangenen) in Turkije ziek zijn en niet adequaat verzorgd worden? Zo nee, wat zijn dan de cijfers?
Gelijkluidend aan de beantwoording op vraag 1 kan het kabinet niet met zekerheid vaststellen hoeveel gedetineerden in Turkije ziek zijn en mogelijkerwijs niet adequaat verzorgd worden. Eigenstandige, onafhankelijke cijfers hierover zijn niet beschikbaar.
Klopt het dat doodzieke gevangenen ook niet de gelegenheid krijgen naar huis te gaan om daar te sterven? Zo nee, wat is dan de situatie volgens uw informatie?
Zoals aangegeven in het algemeen ambtsbericht Turkije van maart 2021 is het kabinet er mee bekend dat gevangenen beperkte toegang hebben tot gezondheidszorg en persoonlijke hygiëne. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige dan wel onafhankelijke, betrouwbare informatie waaruit blijkt dat zieke gedetineerden geen gelegenheid krijgen om thuis te sterven.
Bent u op de hoogte van het feit dat oud-parlementslid Aysel Tuğluk, ziek en gevangen is, sinds december 2016, en niet wordt vrijgelaten, zelfs niet ondanks haar ernstige ziekte?2
Het kabinet is bekend met de situatie van mevr. Tuğluk en deze wordt door de ambassade in Ankara gemonitord. Volgens de laatste berichtgeving die bekend is bij het kabinet, wordt haar gezondheidssituatie onderzocht door de relevante instituties, en is door advocaten van mevr. Tuğluk verzocht om een aanvullend gezondheidsonderzoek door een derde partij. Nederland kaart zorgen over de mensenrechtensituatie in Turkije regelmatig en op alle niveaus aan en zal dit blijven doen, ook in Europees en internationaal verband. Zoals aangegeven in antwoord 4 is het kabinet er bekend mee dat gevangenen beperkte toegang hebben tot gezondheidszorg in Turkije. Nederland onderschrijft de doelstellingen uit het EU actieplan Mensenrechten en Democratie uit 2020 waarin expliciet de verbetering van de omstandigheden voor gedetineerden in derde landen wordt genoemd. In dat kader zet Nederland in op het verbeteren van detentieomstandigheden in Turkije middels een project van de Raad van Europa dat zich richt op de versterking van extern toezicht op penitentiaire inrichtingen.
Bent u bereid er bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen zieke gevangenen, waaronder politieke gevangene Aysel Tuğluk, over te brengen voor verdere verpleging in een ziekenhuis of de gelegenheid te geven thuis te overlijden?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikelen ‘Bedrijf ademtest eist miljoenen van staat’ en ‘De teloorgang van de elektronische neus’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikelen «Bedrijf ademtest eist miljoenen van staat» en «De teloorgang van de elektronische neus» uit dagblad Trouw van 20 januari j.l.?
Ja, ik ben bekend met deze artikelen.
Waarom ging het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in zee met het bedrijf Breathomix?
De aanleiding om in het begin van 2021 met Breathomix in zee te gaan was het niet-invasieve en snelle karakter van de testmethode in combinatie met de goede resultaten die werden gepresenteerd ten aanzien van de betrouwbaarheid van de test. Het doel was de test te gebruiken als voortest om met een hoge nauwkeurigheid vast te stellen dat iemand niet besmet was met het coronavirus.
Klopt het dat Breathomix niet zelf heeft aangeboden haar technologie in te zetten voor het testen op corona, maar dat dit door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is gevraagd?
Zowel door het RIVM als door mijn ministerie wordt dit verhaal niet herkend. Breathomix heeft zelf aangeboden haar technologie voor testen op corona in te zetten.
Klopt het dat Breathomix onder grote tijdsdruk een testmodule voor corona moest ontwikkelen, waarbij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport meerdere keren het bedrijf aanspoorde om de ontwikkeling te versnellen?
Dit beeld wordt door mij en mijn ministerie niet herkend.
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport capaciteit voor bijna tien miljoen tests, en daarvoor 1800 apparaten bij Breathomix heeft besteld?
Het Ministerie van VWS is met Breathomix een overeenkomst aangegaan voor de lease van 1800 apparaten tot 1 juli 2022 om in te zetten in GGD teststraten en in vergelijkbare settings. In potentie konden hier inderdaad miljoenen tests mee uitgevoerd worden gedurende de looptijd van de leaseovereenkomst.
Was er op moment van bestellen twijfel bij de u over de geschiktheid van de test?
Er was op het moment van bestellen geen twijfel over de prestaties van de test op grond van de gepresenteerde validatiegegevens.
Klopt het dat de ademtest met succes is ingezet in de eerste validatietests bij de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD), tijdens het Eurovisie Songfestival en bij een bedrijf in de Botlek?
Nee, dit klopt niet. In de brief Stand van zaken Covid-19 van 23 februari 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat de ademtest medio februari tijdelijk is stopgezet naar aanleiding van een aantal mogelijke foute uitslagen.
Op welke gronden heeft u besloten toch het contract met Breathomix eenzijdig op te zeggen?
Breathomix is diverse verplichtingen uit de overeenkomst niet nagekomen. Zo is uit de robuuste verificatie gebleken dat de afgesproken sensitiviteit niet werd behaald. Ook op de specificiteit bleef de ademtest achter. Het Outbreak Management Team heeft de resultaten van de robuuste verificatie op 6 september 2021 beoordeeld en geadviseerd om de ademtest in de huidige vorm niet in te zetten in de in de overeenkomst beoogde gebruiksomgeving.
Hoeveel covid-testen zijn in totaal met de SpiroNose afgenomen in de periode tussen de eerste contacten tussen RIVM en Breathomix en het opzeggen van het contract door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Hoeveel van deze tests heeft u daadwerkelijk en met zekerheid als vals-negatief kunnen classificeren?
Ik ben niet bekend met het totaal aantal afgenomen testen met de SpiroNose. Breathomix beschikt over de data. Aan Breathomix is herhaaldelijk gevraagd om alle beschikbare data te delen, maar deze heeft Breathomix niet verstrekt.
Bent u op de hoogte van de gesprekken die GGD Amsterdam met Breathomix voerde over een geldelijke vergoeding voor het aandeel van GGD Amsterdam bij de ontwikkeling van de test?
Ja, hier ben ik mee bekend.
Is het gebruikelijk dat een overheidsinstelling als de GGD in dergelijke gevallen om vergoedingen vraagt?
Het is niet ongebruikelijk dat wanneer een methode (mede) met publieke middelen ontwikkeld wordt, een deel van de opbrengsten weer naar de publieke zaak terugvloeien. Ook is het niet ongebruikelijk dat een publieke organisatie, zoals de GGD daar aandacht voor vraagt in het licht van door haar gemaakte kosten c.q. ingezette manuren voor de hulp bij de ontwikkeling van de methode.
Klopt het dat de GGD Amsterdam te kennen heeft gegeven aan Breathomix dat indien zij niet zou meedelen, de ademtest niet zou worden ingezet?
Dit beeld wordt niet door mij en mijn ministerie herkend.
Hoeveel tijd na de afwijzing van Breathomix, die uiteindelijk geen vergoeding heeft toegezegd, rapporteerde GGD Amsterdam problemen met de test?
De vraagstelling suggereert dat er een relatie is tussen een discussie over een vergoeding en de problemen met de prestaties van de ademtest. Deze relatie herken ik niet.
Is het zo dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport al langer twijfelde aan de capaciteiten van de GGD om de ademtest correct te implementeren?
De GGD’en hebben de afgelopen 2 jaar een prestatie van formaat geleverd op het gebied van testen, zowel in absolute zin met het creëren van voldoende testcapaciteit als in kwalitatieve zin met het implementeren van verschillende testmethoden. Ik heb daarom geen enkele twijfel over de capaciteiten bij de GGD om een nieuwe testmethode te implementeren.
Klopt het dat met het bedrijf was afgesproken dat rapportages vanuit de tweede ronde validatietesten aan expertteam altijd in samenspraak zouden worden opgesteld, waarbij ook Breathomix haar input op die rapportages kon leveren?
U verwijst hier naar afspraken die gemaakt zijn binnen het projectteam dat de doorstart van de ademtest begeleidde. Dit projectteam was ook verantwoordelijk voor het opstellen van de rapportages die door het expertteam en het OMT beoordeeld zijn. VWS was niet betrokken bij die afspraken.
Heeft Breathomix te allen tijde haar input op die rapportages kunnen leveren?
Voor zover bij mij bekend is Breathomix, net als de andere betrokken partijen, voortdurend gelegenheid geboden om de resultaten van de ademtest in de robuuste verificatie te onderzoeken en zich daarover uit te laten.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) van mening is dat Breathomix onvoldoende de kans heeft gekregen haar zienswijze toe te voegen aan de rapportages over de ademtest aan het «expertteam» en ook onvoldoende directe toegang had tot het expertteam?
U verwijst naar een brief van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Aanleiding voor deze brief was onderzoek naar een specifiek incident gedurende de robuuste verificatie. De conclusie van de IGJ had betrekking op dit incident en niet op het gehele proces.
Is het mogelijk dat het expertteam en Outbreak Management Team (OMT), vanwege onvolledige rapportage, tot een verkeerd oordeel is gekomen over de ademtest?
Dit beeld wordt niet door mij en mijn ministerie herkend.
Waarom heeft u het contract met Breathomix eenzijdig opgezegd?
In antwoord op vraag 8 heb ik toegelicht dat de overeenkomst met Breathomix is opgezegd omdat Breathomix diverse verplichten uit de overeenkomst niet is nagekomen.
Heeft u voldaan aan alle contractueel overeengekomen bepalingen ten aanzien het bespreken en oplossen van eventuele tekortkomingen van de test, voordat het contract werd opgezegd?
Ik ben van mening dat betrokken partijen zich ontzettend hard hebben ingespannen om van de ademtest een succes te maken. Gedurende het proces van robuuste verificatie is dagelijks gesproken over geconstateerde tekortkomingen en oplossingen. Helaas heeft dit niet geleid tot significante verbeteringen in de prestaties van de ademtest. Het Ministerie van VWS heeft op basis van de uitkomsten van de robuuste verificatie, en adviezen van het OMT en het expertteam hierover, helaas moeten concluderen dat de ademtest in de huidige vorm niet geschikt is om in de beoogde GGD-setting of vergelijkbare setting toe te passen. Hierover is Uw Kamer op 14 september 2021 geïnformeerd.
Klopt het, dat er van alle innovatieve tests die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij GGD heeft gepoogd te laten implementeren, er niet één met succes is geïmplementeerd, en dat nog steeds alleen moleculaire tests (zoals PCR) worden uitgevoerd?
Nee, dit is niet correct. Het Ministerie van VWS is in het najaar van 2020 gestart met een validatieprogramma sneltesten. Mede dankzij dit validatieprogramma is het testlandschap sindsdien radicaal veranderd, zowel kwantitatief als kwalitatief. Op dat moment was er een testcapaciteit van enkele tienduizenden testen per dag. Inmiddels is de PCR-capaciteit bij de GGD’en 150.000 testen per dag, zijn er teststraten van Stichting Open Nederland (SON) met een sneltest-capaciteit van 600.000 testen per dag en zijn zelftesten gemeengoed geworden.
Welke huidige of voormalige leden van het OMT hebben of hadden zakelijke banden met labs die de PCR-tests uitvoeren en profiteren of profiteerden derhalve persoonlijk van de grote afname van deze tests?
OMT-leden geven onafhankelijk advies. Elk OMT-lid vult een belangenverklaring in om belangen transparant te maken en belangenverstrengeling te voorkomen. De belangenverklaringen van individuele OMT-leden zijn op de website van het RIVM publiek beschikbaar gemaakt (https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/omt).
Hoeveel duurder of goedkoper is de PCR-test versus de Ademtest met de SpiroNose, per afgenomen en geanalyseerde test, bij vijf miljoen afgenomen tests?
De voornaamste redenen om de ademtest te implementeren waren het minder invasieve karakter van de test en de snelheid waarmee mensen een testuitslag konden krijgen, niet een beoogde kostenreductie.
In hoeverre een kostenreductie bereikt wordt is ook niet eenvoudig vast te stellen.
De beoogde inzet van de ademtest was als voortest. De ademtest leek goed in staat om met een hoge nauwkeurigheid vast te stellen dat iemand niet besmet is. Indien dit niet vastgesteld kan worden is een vervolgtest nodig, bijvoorbeeld een PCR-test.
In hoeverre de kosten van het testen afnemen met de ademtest is onder meer afhankelijk van hoeveel testen er maandelijks afgenomen worden en hoeveel mensen een vervolgtest nodig hebben. Dit laatste hangt samen met de specificiteit van de test die, zoals aangegeven in antwoord op vraag 8, merkbaar achterbleef bij de validatiegegevens.
Bent u bereid om opnieuw de SpiroNose en andere tests in overweging te nemen als alternatieven voor de PCR-test, aangezien de labs de enorme vraag naar PCR-tests niet meer aankunnen?
Er worden op dit moment ook al andere testen ingezet behalve de PCR-test. De GGD’en hebben op dit moment een maximale testcapaciteit van 150.000 PCR-testen per dag. Indien nodig kunnen de teststraten van SON ondersteuning bieden, waarmee de testcapaciteit stijgt naar 200.000 testen per dag. De teststraten van SON maken gebruik van antigeentesten.
Waarom heeft u het nu laten aankomen op een rechtszaak tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Breathomix en is er niet tot een redelijke schikking besloten? 26. Kunt u een inschatting geven van het financiële risico dat de overheid loopt met betrekking tot de eventuele schadevergoeding die mogelijk aan Breathomix moet worden betaald?
Het Ministerie van VWS heeft geprobeerd om met Breathomix tot een minnelijke afwikkeling te komen. Breathomix heeft het besluit genomen om de stap naar de rechter te maken.
Oekraïne |
|
Ruben Brekelmans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u op 24 januari 2022 heeft aangegeven geen familie van ambassadepersoneel of niet-essentieel ambassadepersoneel uit Oekraïne weg te halen?
Ja. Daarbij heb ik tevens aangegeven dat de situatie zorgelijk en moeilijk te voorspellen is. Het terughalen van ambassadepersoneel of niet-essentieel ambassadepersoneel is in dit soort situaties een dilemma. Natuurlijk moet worden voorkomen dat mensen in gevaar komen door te laat handelen. Tegelijkertijd zou te vroeg weghalen van ambassadepersoneel kunnen bijdragen aan instabiliteit en onrust, terwijl spanningen al hoog zijn. Daarom heb ik de mogelijkheid geboden aan ambassademedewerkers en familieleden die zich onveilig voelen, om terug te keren naar Nederland. Nederland, Duitsland en Oostenrijk zijn op dit moment de enige EU-landen die deze stap hebben gezet. De situatie blijft onvoorspelbaar en daarom blijven we de veiligheidssituatie actief en nauwgezet monitoren, ook in nauw contact met EU-partners en andere landen.
Hoe beoordeelt u de veiligheidsrisico’s voor ambassadepersoneel en familieleden in Oekraïne?
De situatie in Kiev is over het algemeen rustig. Op dit moment kunnen ambassademedewerkers veilig hun werk doen. Uiteraard heeft de veiligheid van ambassadepersoneel onze continue aandacht. Ook worden alle benodigde voorbereidingen getroffen voor het geval de veiligheidssituatie verslechtert.
Kunt aangeven waarom de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Australië een deel van hun ambassadestaf en familieleden terugtrekken uit Oekraïne?
Alhoewel ik geen inzicht heb in alle overwegingen van deze landen, zal in belangrijke mate meespelen dat bijv. de Verenigde Staten enkele honderden medewerkers en familieleden heeft gestationeerd in Kiev. De Nederlandse ambassade in Kiev heeft veel minder medewerkers, die mogelijkerwijs zullen moeten worden geëvacueerd over de weg. De ambassades van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Australië in Kiev zijn overigens operationeel.
Heeft u contact gehad met deze landen over welke risicoanalyse hieraan ten grondslag ligt? Zo ja, hoe beoordeelt u die analyse? Zo nee, bent u bereid alsnog navraag te doen?
Van deze landen heb ik geen volledige inzage gekregen in hun risicoanalyse, dat is ook niet gebruikelijk. Met deze landen is voortdurend contact over de zorgelijke situatie in Oekraïne. Gelet op het vertrouwelijk karakter kan deze informatie niet gedeeld worden. De dreigingen die Nederlandse ambassademedewerkers en hun familieleden lopen in Kiev zijn in kaart gebracht, tevens zijn maatregelen getroffen om de geïdentificeerde dreigingen zoveel mogelijk te mitigeren. Ik hecht eraan te benadrukken dat geen enkele EU-lidstaat ambassademedewerkers uit Kiev heeft teruggehaald. Het beleid dat Nederland voert is vergelijkbaar met het beleid van andere EU-lidstaten, waarbij ernaar wordt gestreefd zoveel mogelijk in EU-verband op te trekken.
In hoeverre wijkt de risicoanalyse van Nederland af van de risicoanalyses van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Australië?
Zie antwoord vraag 4.
Neemt Nederland bewust meer risico dan bovengenoemde drie landen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe is het dan mogelijk dat Nederland een ander beleid voert ten aanzien van familieleden en niet-essentieel personeel?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat bovengenoemde drie landen niet alleen familieleden en niet-essentieel personeel de vrijwillige keuze geven om al dan niet te vertrekken, maar expliciet beleid hebben om hun presentie af te schalen?
Ja.
Bent u van mening dat het aan individuen overlaten van de vertrekkeuze kan leiden tot meer risico voor ambassadepersoneel, indien zij (bijvoorbeeld uit plichtsbesef) druk voelen om te blijven?
Nee. Hierover is ook nauw contact met de ambassade.
In welke situatie wordt er alsnog besloten ambassadepersoneel terug te trekken? Is er een plan voor evacuatie in noodsituaties?
Indien ambassademedewerkers niet langer in staat zijn hun werkzaamheden in veiligheid uit te voeren en het nemen van mitigerende- en beveiligingsmaatregelen niet langer mogelijk is. Dit is overigens conform het verzoek van de Kamer, om naar alle ambassades te communiceren dat
ambassades altijd open moeten blijven tot het laatst mogelijke moment1. Daarbij merk ik op dat in voorkomende gevallen vooruitlopende daarop niet-essentiële medewerkers en hun familieleden verplicht kunnen worden terug gehaald naar NL. Dit om het aantal uitgezonden medewerkers die mogelijkerwijs uiteindelijk zullen moeten worden geëvacueerd zo klein mogelijk te maken. Vanzelfsprekend zijn verschillende opties om het land te verlaten in kaart gebracht.
Waarom adviseert het reisadvies voor Oekraïne reizen uit te stellen, en raadt het reizen naar Oekraïne niet expliciet af? Waarom is het reisadvies voor het grootste deel van Oekraïne nog oranje en niet rood?
Tijdens het Commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken deed ik de toezegging om te kijken naar de tekst van het reisadvies voor Oekraïne. De tekst in het reisadvies is inmiddels aangescherpt met een duidelijke boodschap om reizen uit te stellen en het verblijf te heroverwegen. Het reisadvies voor Oekraïne is oranje en deels rood voor de gebieden Donetsk, Loegansk, de Krim en het grensgebied met Rusland en Belarus. Ons reisadvies is hiermee in lijn met de reisadviezen van andere EU-landen. Daarnaast worden Nederlanders in Oekraïne opgeroepen zich te registreren bij de BZ informatieservice opdat zij bereikbaar zijn voor communicatie vanuit de ambassade voor noodsituaties. Verder wordt in het reisadvies verwezen naar een crisispagina op nederlandwereldwijd.nl met informatie over stappen die mensen kunnen nemen bij een dreigende crisis waarbij ook wordt ingegaan op het belang van een tijdig besluit over vertrek. Uiteraard worden de ontwikkelingen aan de grens tussen Oekraïne en Rusland voortdurend en nauwlettend gemonitord en zal indien nodig het reisadvies verder aangepast worden.
Waarom zegt het reisadvies voor Rusland niks over de expliciete risico’s in het grensgebied met Oekraïne? Bent u bereid om de tekst van het reisadvies op dit punt aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
De reisadviezen voor Rusland en Belarus zijn inmiddels aangepast met een vermelding van de Russische troepenopbouw langs de grens met Oekraïne. Voor Belarus gaat dit ook om troepenopbouw langs de grens met Polen. Het advies is om niet te reizen binnen 10 km van deze grenzen. Deze grensstreken hebben in de betreffende reisadviezen een rode kleur gekregen. Ook aan Oekraïense kant geldt hetzelfde advies. De grensstrook van Oekraïne met Belarus en Rusland tot 10 km landinwaarts is in het reisadvies voor Oekraïne ook rood.
Bent u gezien de acute dreiging en snelheid van alle ontwikkelingen bereid om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, bij voorkeur nog deze week?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Soumaya Sahla |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft de wegens lidmaatschap van de terroristische organisatie de Hofstadgroep en wegens illegaal wapenbezit veroordeelde Soumaya Sahla wel eens adviezen gegeven aan de AIVD, de directeur-generaal AIVD, medewerkers van de AIVD en/of de NCTV?
De AIVD voert haar taakstelling uit op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2017). De AIVD kan in het openbaar niet ingaan op concrete vragen over haar handelen.
De NCTV doet als nationaal coördinator terrorismebestrijding kennis op bij veel relevante organisaties en personen. Persoonlijke ervaringen kunnen waardevolle inzichten bieden over het radicaliseringsproces en over de gang van zaken binnen extremistische groepen.
Tegen deze achtergrond is er door experts van de NCTV enkele keren gesproken met mevrouw S. Sahla. Er is geen betrokkenheid geweest van mevrouw S. Sahla bij het maken van analyses van de NCTV of het vormgeven van beleid.
Kunt u deze vragen over uw partijgenoot nog heden beantwoorden?
Nee, de vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het Nederlandse vestigingsklimaat |
|
Derk Jan Eppink (JA21) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u van mening dat het vestigingsklimaat in Nederland de afgelopen jaren is bevorderd of verslechterd ten opzichte van andere landen?
Uit een onderzoek van Dialogic, dat in mei 2021 met uw Kamer is gedeeld1, komt naar voren dat het Nederlandse vestigings- en investeringsklimaat er in algemene zin relatief goed voor staat. Zoals ook in de begeleidende Kamerbrief aangegeven, is dit onderzoek voornamelijk gebaseerd op verschillende internationale ranglijsten. Deze ranglijsten komen tot stand op basis van metingen uit het verleden en kijken dus per definitie terug en niet vooruit. Recente ontwikkelingen en de impact daarvan op het toekomstige vestigingsklimaat zijn dan ook niet meegenomen in dit onderzoek.
Daarvoor zijn er natuurlijk wel indicatoren. Zo zie ik enerzijds dat nog steeds veel internationale bedrijven kiezen voor een investering in Nederland. Anderzijds hoor ik ook signalen van partijen uit het veld dat zij zich in toenemende mate zorgen maken over hoe het vestigingsklimaat zich ontwikkelt.2 Zoals in het Coalitieakkoord is aangegeven hecht het kabinet aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat en dus neem ik deze signalen serieus. Ik zal uw Kamer nog in het eerste kwartaal van dit jaar verder informeren over hoe ik werk wil maken van het vestigingsklimaat.
Hoe bent u voornemens het Nederlandse vestigingsklimaat deze kabinetsperiode te verbeteren?
In de brief met de hoofdlijnen van mijn beleid heb ik aangegeven een aantrekkelijk vestigings- en investeringsklimaat van belang te vinden.3 Daarbij heb ik enkele factoren genoemd die ik belangrijk vind, zoals de stabiliteit en voorspelbaarheid van beleid, de beschikbaarheid van talent, het fiscale stelsel en de randvoorwaarden voor specifieke investeringen die bijdragen aan maatschappelijke transities. Zoals reeds in antwoord op vraag 1 aangegeven zal ik uw Kamer in dit kwartaal hierover verder informeren. Ook streef ik ernaar om in het derde kwartaal van dit jaar een meer concrete aanpak met uw Kamer te delen.
Hoe verklaart u het vertrek van het hoofdkantoor van Shell uit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk?
Het is primair aan Shell zelf om te communiceren over de redenen waarom ervoor is gekozen om het hoofdkantoor naar het Verenigd Koninkrijk te verplaatsen. Shell heeft aangegeven dat deze verplaatsing voortkomt uit de wens van het bedrijf om zijn structuur te versimpelen. Het was al langer bekend dat Shell haar aandelenstructuur wilde versimpelen, omdat deze vereenvoudiging onder meer het uitgeven en inkopen van aandelen en het doen van overnames vergemakkelijkt. Shell heeft daarbij aangegeven dat de extra snelheid en flexibiliteit die deze vereenvoudiging oplevert nodig is met het oog op de opgave in de energietransitie, ook in Nederland. Als onderdeel van deze vereenvoudiging is de fiscale thuisbasis van Shell samengevoegd met de juridische thuisbasis in het Verenigd Koninkrijk en is het hoofdkantoor naar het Verenigd Koninkrijk verplaatst.
CEO Van Beurden heeft aangegeven dat dit besluit geen vestigingsklimaataangelegenheid is, maar dat met de versimpeling van de aandelenstructuur wel het nadeel van het risico voor de aandeelhouders op dubbele belastingheffing wordt opgelost.4 De Nederlandse dividendbelasting vormde namelijk een (extra) last voor (buitenlandse) aandeelhouders indien zij de dividendbelasting niet geheel kunnen verrekenen, wat bijvoorbeeld het geval kan zijn in het Verenigd Koninkrijk.
Bent u van mening dat de Milieudefensie-uitspraak enig effect heeft gehad op het besluit van Shell om diens hoofdkantoor naar het Verenigd Koninkrijk te verhuizen?
Het is niet aan mij om hierover te speculeren. Shell CEO Van Beurden heeft in het eerder genoemde interview5, vlak na de aankondiging dat Shell voornemens was haar hoofdkantoor te verhuizen, aangegeven dat deze beslissing niet is beïnvloed door het vonnis omdat Shell nog steeds een uitvoeringsverplichting heeft.
Bent u van mening dat de Milieudefensie-uitspraak het Nederlandse vestigingsklimaat heeft bevorderd of verslechterd?
De uitspraak van de rechter heeft alleen betrekking op het bedrijf Shell en raakt dus niet direct andere bedrijven. Wel ontvang ik signalen van bedrijven die zich afvragen of dit vonnis naar de toekomst toe ook mogelijke opvolging zal krijgen voor meer Nederlandse bedrijven. Zoals aangegeven in een Kamerbrief van mijn ambtsvoorganger met een analyse van het Shell-vonnis6, zijn er mondiaal diverse klimaatzaken tegen bedrijven. Het Shell-vonnis is wel uniek omdat, voor zover mij bekend, dit de eerste uitspraak is waarbij een bedrijf een specifieke CO2-reductieverplichting krijgt opgelegd door een rechter. Zie verder ook het antwoord op vraag 9.
Kunt u uiteenzetten wat het bedrag is dat Milieudefensie aan inkomsten heeft gekregen van de overheid?
Onderstaande tabel geeft een zo compleet mogelijk overzicht van de bedragen die de Vereniging Milieudefensie (hierna: Milieudefensie) de afgelopen vijf jaar heeft ontvangen van onderdelen van de rijksoverheid die inhoudelijk de sterkste link hebben met deze organisatie. Het gaat hierbij om de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Buitenlandse Zaken (BuZa). In de meeste gevallen gaat het om verstrekte subsidies. Een compleet overzicht van de verstrekte bedragen door de gehele rijksoverheid is gezien de separate administraties en de gewenste beantwoordingstermijn onhaalbaar.
Vereniging Milieudefensie
Subsidieverlening project Houdbare Melk1vs 2018
EZK/LNV
72.500
2018
Vereniging Milieudefensie
DSO Protection of the Atewa Forest Ghana
BuZa
498.563
2018–2019
Vereniging Milieudefensie
Subsidie en coördinatiekosten Milieudefensie als coördinerend partner van de Green Livelihoods Alliance voor de uitvoering van het «Forest for Equity» programma in landen met tropisch regenwoud gedurende de periode 2016–2020.
BuZa
15.381.501
2016–2020
Vereniging Milieudefensie
Subsidie en coördinatiekosten Milieudefensie als coördinerend partner van de Green Livelihoods Alliance voor de uitvoering van het «Forest for a Just Future» programma in landen met tropisch regenwoud voor de periode 2021–2025. Dit betreft een nog lopend programma. Bedragen zijn daarom onder voorbehoud.
BuZa
11.332.502
2021–2025
Kunt u hetzelfde voor Urgenda uiteenzetten?
Onderstaande tabel geeft een zo compleet mogelijk overzicht van de bedragen die Urgenda de afgelopen vijf jaar heeft ontvangen van onderdelen van de rijksoverheid die inhoudelijk de sterkste link hebben met deze organisatie. Het gaat hierbij om het Ministerie van LNV en de uitvoeringsorganisatie Rijksinstituut voor Ondernemend Nederland (RVO). In de meeste gevallen gaat het om verstrekte subsidies. Een compleet overzicht van de verstrekte bedragen door de gehele overheid is gezien de separate administraties en de gewenste beantwoordingstermijn onhaalbaar.
Stichting Urgenda
Jong Leren Eten-Duurzaam Door2
LNV (RVO)
7.500
2018
Stichting Urgenda
Opdrachtverlening grote boerenverplantactie
LNV
21.780
2021
Stichting Urgenda
Subsidie LNV hectare verdubbelaar, 1.001 hectare kruidenrijk/grasland bij melkveehouders
LNV
120.120
2021
Kunt u hetzelfde voor Natuurmonumenten uiteenzetten?
Onderstaande tabel geeft een zo compleet mogelijk overzicht van de bedragen die de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland (hierna: Natuurmonumenten) de afgelopen vijf jaar heeft ontvangen van onderdelen van de rijksoverheid die inhoudelijk de sterkste link hebben met deze organisatie. Het gaat hierbij om de Ministeries van EZK, LNV en Infrastructuur en Waterstaat (IenW), en uitvoeringsorganisaties RVO en Rijkswaterstaat (RWS). In de meeste gevallen gaat het om verstrekte subsidies. Een compleet overzicht van de verstrekte bedragen door de gehele overheid is gezien de separate administraties en de gewenste beantwoordingstermijn onhaalbaar.
Natuurmonumenten
Gebruik vergaderboerderij Ackerdijkse Plassen
EZK/LNV
3.438
2018
Natuurmonumenten
Directieuitje N&B van Economische Zaken in Kraggenburg
EZK/LNV
5.281
2018
Natuurmonumenten
Bezoek aan natuurgebied de wieden 12-9-2017
EZK/LNV
300
2018
Natuurmonumenten
Lunch Marker Wadden d.d. 07 maart 2019
LNV
203
2019
Natuurmonumenten
LNV AGRO Convenant
LNV (RVO)
249.100
2019
Natuurmonumenten
Subsidie New life for Dutch fens
EZK/LNV
642.632
2019
Natuurmonumenten
Met de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) kunnen zakelijke gebruikers in aanmerking komen voor subsidie voor een zonneboiler, een warmtepomp, aansluiting op een warmtenet en voor kleinschalige windturbines en zonnepanelen
EZK (RVO)
24.960
2020
Natuurmonumenten
Met de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) kunnen zakelijke gebruikers in aanmerking komen voor subsidie voor een zonneboiler, een warmtepomp, aansluiting op een warmtenet en voor kleinschalige windturbines en zonnepanelen
EZK (RVO)
24.960
2021
Natuurmonumenten
Tijdelijke Ondersteuning Nationale Parken
LNV (RVO)
87.200
2021
Natuurmonumenten
Regeling Versneld Natuurherstel
LNV (RVO)
4.465.319
2021
Natuurmonumenten
Inzet voor het programma Natuur
LNV
20.674
2021
Natuurmonumenten
Diverse beheerwerkzaamheden (o.a. vegetatiebeheer, overgangsbeheer en onderhoud), planvoorbereiding, excursies met gids en teamdagen
IenW (RWS)
233.917
2021
Natuurmonumenten
Subsidie voor het project Waddenmozaïek, voor het in kaart brengen van de onderwaternatuur van de Waddenzee en onderzoek naar duurzame herstelmaatregelen
IenW
125.000
2021
Natuurmonumenten
Excursie Afdeling Waterveiligheid
IenW
500
2021
Bent u van mening dat het ultimatum van Milieudefensie het Nederlandse vestigingsklimaat zal bevorderen of verslechteren?1
Bedrijven hechten bij het doen van investeringen aan voorspelbaarheid en betrouwbaarheid, omdat dit hen meer investeringszekerheid geeft. Daarom heb ik in mijn hoofdlijnenbrief ook aangegeven dat de stabiliteit en voorspelbaarheid van beleid een belangrijke factor is voor het Nederlandse vestigings- en investeringsklimaat.
Vanuit bedrijven ontvang ik verschillende signalen dat zij zich zorgen maken over deze voorspelbaarheid. Daarbij wordt soms ook verwezen naar de klimaatzaak tegen Shell en mogelijke volgende zaken tegen andere bedrijven. De overheid is geen partij in dergelijke zaken, daarom is het ook niet aan mij om daar een inhoudelijke uitspraak over te doen. Tegelijkertijd is het wel aan de overheid om de signalen over ervaren onzekerheid mee te nemen en te zorgen voor stabiel en betrouwbaar beleid, zodat bedrijven met zo veel mogelijk zekerheid kunnen investeren. Dit is ook een belangrijk uitgangspunt voor onder andere hoe om te gaan met de verduurzaming van de industrie. Ik zal u voor het zomerreces verder informeren over de invulling van dit strategisch industriebeleid.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden en binnen de gebruikelijke beantwoordingstermijn van drie weken?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord. Op 22 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat beantwoording binnen drie weken niet haalbaar bleek omdat het verzamelen van informatie en de benodigde interdepartementale afstemming ten behoeve van de beantwoording meer tijd kostte. Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘De digitale knokploeg van Forum voor Democratie’ |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De digitale knokploeg van Forum voor Democratie»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Klopt het, dat aanhangers van Forum voor Democratie via de chatapp Telegram bedreigingen uiten richting politieke tegenstanders en adresgegevens delen?
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om mij uit te spreken over dit specifieke geval. Het vaststellen of sprake is van strafbare gedragingen en het daarbij behorende feitencomplex is immers voorbehouden aan de rechter.
In algemene zin geldt dat het uiten van bedreigingen richting anderen die een andere (politieke) mening zijn toegedaan onacceptabel is in een democratische rechtsstaat, en daarom ook strafbaar is gesteld. Het delen van adresgegevens voor intimiderende doeleinden, ook wel «doxing» genoemd, is een betrekkelijk nieuw fenomeen, waarvoor een strafbaarstelling in voorbereiding is (zie ook de beantwoording van vraag2 omdat ook dit niet past in een democratische samenleving als de onze.
Klopt het, dat enkele prominente leden en politici van Forum voor Democratie zichtbaar actief zijn in de chatgroep «FvD Geluiden»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, dat de bedoelde acties van FvD(’ers) «levensgevaarlijk en ondermijnend voor onze democratische rechtstaat» zijn?
Het uiten van bedreigingen richting politici, bestuurders en ambtenaren en het ondermijnen van democratische instituties door het verspreiden van desinformatie en het aanwakkeren van sentimenten die de fundamentele rol van democratische instituties, de overheid, de journalistiek, het onderwijs, de zorg en de wetenschap in onze samenleving ter discussie stellen zijn volstrekt onacceptabel, zorgelijk en ontwrichtend. Door in te zetten op preventie, signalering, normering, opsporing, vervolging en stevig te straffen waar de grens van het betamelijke wordt overschreden pakken we dit aan. Dit vraagt om een weerbare samenleving. Dat begint op scholen, op de voetbalclub, in het dorpshuis en in het gezin. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt daarbij ingezet op normeren, reguleren en handhaven, zowel fysiek als online. Dat doen we zoveel mogelijk gezamenlijk met burgers en ondernemers: de bescherming van onze democratische rechtsstaat is een actieve opdracht aan ons allen.
Welke mogelijkheden heeft de politie om dit soort groepen te observeren en hierop actie te ondernemen?
De mogelijkheden die de politie heeft om online groepen te observeren waarbij een vermoeden bestaat dat sprake is van handelingen of uitingen die mogelijk strafbaar zijn, zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Op grond van de algemene taakstellende bepalingen (art. 3 Politiewet en art. 141 Wetboek van Strafvordering (Sv)) kunnen opsporingsambtenaren zonder nadere uitdrukkelijke wettelijke grondslag in de digitale wereld kennisnemen van voor een ieder raadpleegbare informatie, dus ook van berichtenwisseling in publiek toegankelijke groepen. Ook kunnen opsporingsambtenaren, in geval van verdenking van een strafbaar feit, op basis van de algemene taakstellende bepalingen tot op zekere hoogte persoonsgegevens overnemen die kunnen worden verkregen uit publiek toegankelijke bronnen. Dit is in de rechtspraak bevestigd (zie ECLI:NL:GHSGR:2002:AF0684). Dit kan zolang de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die daarmee wordt gemaakt, beperkt is.
Zodra met het overnemen van persoonsgegevens uit publiek toegankelijke bronnen een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van betrokkene ontstaat, is een uitdrukkelijke wettelijke grondslag vereist. Daar ligt het ingewikkelder, omdat de huidige bijzondere opsporingsbevoegdheden met betrekking tot stelselmatige observatie (126g Sv) en stelselmatige informatie-inwinning (126j Sv) niet op deze situatie zijn toegesneden. Stelselmatige observatie houdt in het waarnemen van de aanwezigheid of het gedrag van een persoon. Hoewel publiek toegankelijke bronnen indicaties kunnen bevatten voor de aanwezigheid of het gedrag van een persoon (bijvoorbeeld met foto’s of berichten op sociale media), neemt de opsporingsambtenaar niet zelf het gedrag of de aanwezigheid van de persoon waar.
In het kader van het moderniseren van het Wetboek van Strafvordering wordt een bepaling geïntroduceerd die hierop beter is toegesneden, namelijk de bevoegdheid van het stelselmatig overnemen persoonsgegevens uit publiek toegankelijke bronnen. Binnenkort ontvang ik het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel.
Wat betreft online besloten groepen biedt het (huidige) Wetboek van Strafvordering in onder meer artikel 126j de wettelijke basis om, bij voldoende signalen dat sprake is van (de dreiging van) strafbare feiten, opsporingsonderzoek te doen naar die groepen. Het is daarom belangrijk dat burgers signalen over online groepen die strafbare feiten plegen of beramen met de politie delen. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 6.
Treden beheerders en/of providers en/of socialemediaplatforms hier ook daadwerkelijk tegen op c.q. kunnen die hierop worden aangesproken hun verantwoordelijkheid te nemen voor het feit dat politici op de Telegramgroep «FvD Geluiden» met de dood worden bedreigd?
Veel online platformen treden op grond van hun gebruikersvoorwaarden op tegen de verspreiding van illegale inhoud via hun diensten, en geven op hun platform geen ruimte aan handelingen die als strafbaar of onrechtmatig kunnen worden geclassificeerd, zoals bedreigingen. Zowel in nationaal als in Europees verband bestaan er gedragscodes waarbij platformen en andere internet tussenpersonen zich aan kunnen sluiten. Op grond van de bestaande richtlijn inzake elektronische handel, en de aanstaande herziening daarvan via de Digital Services Act, zijn platformen verplicht om actie te ondernemen wanneer zij kennis hebben van illegale inhoud in die openbare groepen. Die kennis kan bijvoorbeeld ontstaan door eigen onderzoek, of wanneer platformen een melding van illegale inhoud krijgen van een gebruiker, toezichthouder, of opsporingsinstantie.
Telegram is primair een interpersoonlijke communicatiedienst en geen platform; het bedrijf is op dit moment niet aangesloten bij een Europese of nationale gedragscode. De uitdagingen rond de rechtmatige toegang tot dit soort diensten is eerder met uw Kamer gedeeld.3 Tegelijkertijd biedt Telegram ook ondersteuning van openbare groepen die onderling berichten uit kunnen wisselen. Ten aanzien van deze dienst lijkt Telegram wèl aanspreekbaar als platform, en valt het onder de verplichtingen in het kader van de DSA.
Op welke wijze worden ondernemers gesteund die worden bedreigd als gevolg van berichten op «FvD Geluiden»?
Indien ondernemers slachtoffer zijn van bedreiging, dan kunnen zij daarvan aangifte of melding doen bij de politie. Bij de individuele beoordeling van de aangifte of de melding, wordt tevens beoordeeld of er sprake is van kwetsbaarheden die tot aanvullende beschermingsmaatregelen nopen.
Welke maatregelen neemt u om verspreiding van adressen van politici met foute bedoelingen tegen te gaan? Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel «doxing» tegemoet zien?
Met het Wetsvoorstel strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden, ook wel aangeduid als «doxing» geeft het kabinet invulling aan het voornemen om stelling te nemen tegen de verspreiding van adressen met het doel om anderen vrees aan te jagen of te intimideren. Dit wetsvoorstel wordt binnenkort ter beoordeling aangeboden bij de Raad van State.
Hoe beoordeelt u de verhouding tussen de Telegramgroep en de partijtop van Forum voor Democratie?
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om mij daarover uit te spreken.
Op welke wijze wordt in andere landen opgetreden tegen het gebruik van Telegram door criminelen en extremisten?
Met mijn collega’s in diverse andere EU-landen deel ik de zorgen over het gebruik van Telegram en andere online-diensten voor het verspreiden van extremistische uitingen. Recent (d.d. 12 januari 2022) heeft de Minister van Binnenlandse Zaken van Duitsland een discussie aangezwengeld over het verbieden van Telegram. Voor mij is een dergelijk verbod – in ieder geval op dit moment – een stap te ver.
Optreden tegen IT-bedrijven als Telegram heeft vooral zin in Europees verband. Zo kunnen op Europees niveau bepaalde diensten onder de werking van de Verordening Terroristische Online Inhoud worden gebracht die regels stelt om verspreiding van terroristische content tegen te gaan door onder andere het uitvaardigen van verwijderbevelen. Ook biedt het EU-internetforum, waarin ook Telegram participeert, een podium om in gesprek te komen. Binnen het EU-internetforum werken de Europese Commissie, EU-lidstaten en internetbedrijven vrijwillig samen om de verspreiding van onder meer extremistische en terroristische content op internet tegen te gaan.
Het bericht dat ieder jaar 3 miljard euro zorggeld verdwijnt in de zakken van mensen die mensen leveren die zorg leveren |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ieder jaar 3 miljard euro zorggeld verdwijnt in de zakken van mensen die mensen leveren die zorg leveren?1
In de aangehaalde column in de Volkskrant van 19 januari staat dat zorginstellingen jaarlijks een bedrag van € 3 miljard overmaken naar de verschillende typen bureaus (verder: bemiddelings- en uitzendbureaus). Uit gegevens van het CBS blijkt voor 2019 voor de vier grootste zorgsectoren cumulatief eenzelfde bedrag aan kosten voor personeel niet in loondienst.2 Daaruit volgt dat ongeveer 8,5% van de totale loonkosten in de zorg wordt besteed aan personeel niet in loondienst.
Het is zeker niet zo dat dit volledige bedrag een jaarlijkse winstmarge is voor de bemiddelings- en uitzendbureaus. Deze bemiddelings- en uitzendbureaus hebben medewerkers in de zorg in loondienst. Het bedrag van € 3 miljard is voor verreweg het grootste deel om de salarissen, loonbelasting, sociale verzekeringen en onkosten van personeel niet in loondienst bij zorginstellingen (maar dus wel in loondienst bij deze bureaus, dan wel bemiddeld via hen) te betalen.
Klopt het dat er jaarlijks 3 miljard euro aan zorggeld gaat naar bemiddelaars, recruiters, uitzend- en detacheringsbureaus?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er voor elke 100 procent die een ingehuurde zorgprofessional verdient, een zorginstelling 250 procent moet betalen?
De ingehuurde medewerker in de zorg verdient zijn brutosalaris. Net zoals zorginstellingen hebben de bemiddelings- en uitzendbureaus bovenop dit brutosalaris aanvullende werkgeverslasten voor hun personeel in loondienst. Ook voor zorgmedewerkers die in dienst zijn van een bemiddelings- of uitzendbureau dient de werkgever de diverse werkgeverslasten (o.a. bijdrage werknemersverzekeringen, zorgverzekeringswet, bijdrage premie voor pensioen en arbeidsongeschiktheid, doorbetaling bij vakantie en ziekte etc.) te betalen.
Naast deze «standaard werkgeverslasten» berekenen de bemiddelings- en uitzendbureaus een opslag op het totaaltarief van bemiddelde medewerkers. Deze opslag is ter dekking van hun eigen overhead en winstmarge, en tevens ter dekking van het eventuele risico van non-declarabele uren van te bemiddelen of uit te zenden werknemers. Tot slot dient het bemiddelings- of uitzendbureau, indien de betreffende medewerker bij hen in loondienst is, over het geheel 21% btw in rekening te brengen en af te dragen aan de Belastingdienst. Dit deel van de kosten is dus ook geen opbrengst voor het bureau.
Rekening houdend met deze aspecten is bij een te betalen totaaltarief bij bemiddeling of uitzending tot ongeveer 200 procent ten opzichte van het bruto uurloon nog geen sprake van een winstmarge. Waarschijnlijk ligt dit zelfs iets hoger. Een exact antwoord is hierin niet te geven, daar dit afhankelijk is van hoe bemiddelings- en uitzendbureaus hun interne processen hebben vormgegeven.
Het aanvullende percentage tot 250 ten opzichte van het brutoloon dient overigens gerelateerd te worden aan de totale kosten om een daadwerkelijke winstmarge te berekenen. Dit impliceert een winstmarge van ongeveer 10 tot 20%. De uiteindelijke winst van het bemiddelings- of uitzendbureau is overigens nog belast met vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting.
Wat vindt u ervan dat commerciële bedrijven zoveel winst maken met zorggeld?
Het gaat hier vooral om de vraag in hoeverre bemiddelings- of uitzendbureaus, gegeven de krapte op de arbeidsmarkt in de zorg, hun winstmarge kunnen verhogen boven de reguliere marges voor de totale bemiddelings- en uitzendbranche. Zoals in antwoord op vraag 2 en 3 beschreven, is slechts een beperkt deel van de totale loonkosten voor medewerkers niet in loondienst bij zorginstellingen te betitelen als winstmarge voor commerciële bemiddelings- en uitzendbureaus.
Het beeld dat de betaling van kosten voor personeel niet in loondienst voor de bemiddelings- en uitzendbureaus resulteert in een jaarlijkse winst van € 3 miljard, is in ieder geval onjuist.
Verder is relevant in welke mate de medewerkers in de zorg, die in loondienst zijn bij bemiddelings- of uitzendbureaus, vanwege de krapte op de arbeidsmarkt een hoger salaris krijgen dan op grond van de relevante zorg-CAO gangbaar zou zijn. Dit aanvullende bedrag komt overigens volledig ten goede aan de betrokken medewerkers in de zorg. Hier geldt dat op dit moment geen betrouwbare inschatting is te maken hoeveel flexwerkers in de zorg meer verdienen dan medewerkers die in dienst zijn bij een zorginstelling.
Bent u bereid om deze enorme verspilling van zorggeld aan te pakken? Zo ja, welke acties gaat u hiertoe ondernemen?
In de brief aan de Tweede Kamer van februari 2020 zijn de belangrijkste oorzaken van de flexibilisering van de arbeidsmarkt in de zorg beschreven.3 In deze zelfde brief is een aantal acties opgenomen, die inmiddels voor een belangrijk deel zijn omgezet in concrete projecten.
Zorginstellingen hebben zelf de verantwoordelijkheid om «piek en ziek» op te kunnen vangen via een flexibele schil. Dit kan met interne flexibel inzetbare medewerkers, maar ook met bijvoorbeeld zzp’ers. Vanwege de krapte en het verzuimpercentage moeten zorginstellingen meer en eerder externe flexibele krachten inzetten. De laatste tijd zijn er steeds meer signalen dat de kosten van de inhuur stijgen.
Vanuit het Ministerie van VWS worden zorginstellingen daarom al enkele jaren gestimuleerd om in samenwerking hun (interne) flexibele schil te vergroten en de afhankelijkheid van intermediairs te verminderen.
Dit varieert per regio in omvang en verschijningsvorm. Voorbeelden (soms ook in combinatie) zijn een gezamenlijke flexibele pool (van eigen medewerkers), gezamenlijke roostering, gezamenlijk werkgeverschap, het gebruik van een flex-app, het delen van elkaars netwerk, het opzetten van een platform waar vraag en aanbod samen komen. Uitgangspunten zijn de waarden en drijfveren van de medewerkers om zo de bestaande onvrede over het werken in loondienst te verminderen.
Een voorbeeld van een dergelijke regionale samenwerking is de pilot «Op weg naar FLEXplus». De wens is om via ondernemend werknemerschap flexibel te kunnen werken bij alle acht ziekenhuizen in de regio Rotterdam-Rijnmond. Er zijn nu veel zzp’ers actief bij deze ziekenhuizen. Met deze hybride vorm van werknemerschap wil men een aantrekkelijk alternatief voor het zzp-schap bieden.
In de brief van 16 december 20214 heeft de toenmalig Staatssecretaris van VWS beschreven dat in januari 2022 binnen de ggz een traject is gestart gericht op gezamenlijke werkafspraken. Dat gebeurt door de zorgprofessionals, medewerkers in loondienst en zzp’ers, met elkaar in gesprek te laten gaan over ervaren knelpunten rondom de organisatie van zorg. Hen wordt gevraagd om, vanuit het perspectief van duurzame kwaliteit en continuïteit van zorg, te komen tot gezamenlijke werkafspraken.
Tevens is in relatie tot modern werkgeverschap recent een werkgroep gestart die vijf regionale initiatieven vergelijkt. Deze vijf initiatieven hebben tot doel bij te dragen aan een flexibelere invulling van het loondienstverband.
Belangrijk sluitstuk bij de inzet van zzp’ers is de gewenste duidelijkheid in het kader van de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (wet DBA). Deze wet heeft betrekking op de voorwaarden waaronder zzp’ers ingezet kunnen worden. De door de Belastingdienst ingezette sectorspecifieke benadering ziekenhuizen en zelfstandige klinieken zal meer duidelijkheid kunnen verschaffen over wanneer de inzet van zzp’ers past binnen het wettelijke kader. Die duidelijkheid is essentieel bij de uitwerking van (branchespecifieke) werkafspraken en regionale initiatieven gericht op samenwerking.
Gezien de toename van het aantal flexwerkers (uitzendkrachten, gedetacheerden en zzp’ers) en de signalen over de ontwikkeling van de tarieven zal ik binnenkort in gesprek gaan met de koepels van de bemiddelings- en uitzendbureaus over de vraag hoe zij strategisch kunnen blijven bijdragen aan een duurzame kwaliteit, continuïteit en betaalbaarheid van de zorg.
Bent u bereid om te kijken naar betere bestedingen van dit geld? Hoeveel procent extra salarisverhoging zouden we zorgverleners bijvoorbeeld kunnen bieden als we deze 3 miljard euro aan hen zouden besteden? Welke bezuinigingen op de zorg zou u kunnen schrappen als deze verspilling zou stoppen?
Uit de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 volgt dat het bedrag van € 3 miljard niet vrijvalt als bemiddelings- en uitzendbureaus in de zorg geen rol zouden hebben. Zoals in deze antwoorden beschreven komt het overgrote deel van dit bedrag ten goede aan medewerkers in de zorg. Belangrijk aandachtspunt hierbij is dat medewerkers in de zorg er om uiteenlopende redenen voor hebben gekozen om niet langer in loondienst te willen zijn bij een zorginstelling, maar bij een bemiddelings- of uitzendbureau. Via een vervolg op het programma Werken in de zorg blijven we aandacht besteden aan deze redenen voor onvrede.
In het antwoord op vraag 5 is uitvoerig beschreven welke acties lopen om de balans te verbeteren omtrent de flexibilisering van de arbeidsmarkt in de zorg.
Het bericht 'Tata vervuilender dan gedacht: een gat in de administratie' |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u ook zo geschrokken van het bericht «Tata vervuilender dan gedacht: een gat in de administratie», waaruit blijkt dat een deel van de vervuiling die van het terrein van Tata Steel in IJmuiden in de omgeving terechtkomt, niet in het milieujaarverslag en in de emissieregistratie staat?1
Uit metingen van het RIVM blijkt dat er meer metalen en PAK in de lucht zitten in de regio IJmond dan men op basis van berekeningen uit de Emissieregistratie zou verwachten. Deze conclusie baart mij zorgen. Ik vind het belangrijk dat er zo snel mogelijk naar de rapportage van de emissies van het terrein van Tata Steel en de achterliggende systematiek wordt gekeken om het verschil tussen gemeten emissies van Tata Steel en de door RIVM berekende emissies te verklaren. De provincie Noord-Holland gaat hier als bevoegd gezag mee aan de slag. Vervolgens zal bekeken moeten worden wat dit betekent voor de rapportage van de emissies. Ik zal daarover met de provincie in overleg gaan, zoals de provincie mij ook per brief heeft verzocht.
Kan het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gebruikt worden op weg naar de instelling van een monitoringsprogramma, waarbij de depositie van vervuilende stoffen in de omgeving van Tata Steel continu gemonitord wordt en de resultaten openbaar gemaakt worden, zoals gevraagd in de motie-Grinwis c.s. van 16 september 2021 (Kamerstuk 32 813, nr. 834)?
Zoals gesteld in antwoord op vraag 1 is het allereerst van belang om het verschil tussen de gemeten en berekende emissies te verklaren. Een beter inzicht daarin is nodig om de gehele monitoring te verbeteren.
Het RIVM beveelt ook aan om gedurende enkele jaren de hoeveelheid depositie van PAK en metalen in de IJmond te meten. De provincie Noord-Holland heeft aangegeven deze aanbeveling over te willen nemen. IenW geeft samen met de provincie aan het RIVM de opdracht om in 2022 twee keer een depositieonderzoek uit te voeren. Dit is een onderdeel van monitoring in de omgeving van Tata Steel. Resultaten van deze depositie onderzoeken zullen openbaar worden gemaakt.
Bent u bereid het bevoegd gezag op te roepen tot directe handhaving van de verleende vergunning van Tata Steel?
Het RIVM constateert verschillen tussen de meetresultaten van het luchtmeetnet en de rapportageverplichtingen in het kader van het elektronisch Milieujaarverslag (eMJV). Voor het eMJV is wettelijk2 vastgesteld op welke stoffen moet worden gerapporteerd, het is niet een document dat alle uitstoot bevat. Het verschil tussen de meetresultaten van het RIVM en de rapportageverplichtingen hoeft niet te betekenen dat Tata Steel niet voldoet aan de vergunning en ook niet dat het bedrijf de rapportageverplichtingen niet nakomt. De provincie houdt toezicht op de naleving van de vergunning en op de registratieverplichtingen van het eMJV. Pas als duidelijk is dat Tata Steel niet voldoet aan haar verplichtingen, kan sprake zijn van handhavend optreden.
Deelt u de vrees dat naast Tata Steel IJmuiden veel meer bedrijven niet volledig zijn in de registratie van hun uitstoot en dus illegaal uitstoten met schadelijke gevolgen voor menselijke gezondheid en milieu? Bent u bereid een gelijksoortig monitoringsprogramma op te stellen voor andere grote uitstoters, waaronder bijvoorbeeld Shell en Chemours?
Ik wil de uitkomsten afwachten van het overleg tussen het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland, de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, Tata Steel en het RIVM over wat er nodig is om het verschil tussen metingen en rapportages bij Tata Steel te verklaren. Dan ga ik kijken wat we daarvan leren en wat dit zou kunnen betekenen voor de situatie bij andere bedrijven. Ook bij andere grote uitstoters zijn er monitoringsprogramma’s en zijn er voorschriften welke stoffen geregistreerd moeten worden. Bevoegde gezagen controleren daarbij of de gegevens die de bedrijven aanleveren kloppen. Ik heb nu geen aanleiding te veronderstellen dat de situatie daar vergelijkbaar is met die bij Tata Steel.
Betrekt u deze nieuwe zorgwekkende feiten bij de overleggen over de ambitieuze groene transitieplannen die Tata Steel vorig jaar heeft gepresenteerd?
Voorlopig houden de betrokken overheden, waaronder het Rijk, Tata Steel in ieder geval aan de gedane beloftes over uitstootvermindering op basis van de eigen rapportages van het bedrijf, ervan uitgaande dat deze kloppen. Daartoe is Tata Steel Nederland al begonnen met de implementatie van de Roadmap+ maatregelen. Daar waar mogelijk zullen maatregelen versneld worden. Daarover is het Rijk in gesprek met Tata Steel Nederland.
Ook gaan we door met de acties en maatregelen in het Plan van Aanpak van 1 december 2021. Deze zijn hoe dan ook goed voor de leefomgeving. Dit geldt ook voor de plannen die het bedrijf heeft voor de toekomst, wanneer het staal wil gaan maken met waterstof en groene stroom. Een onafhankelijke derde partij beoordeelt nog dit jaar de impact van deze groene transitieplannen op de leefomgeving en gezondheid van omwonenden.
De inzet van alle partijen is om zo snel als mogelijk een toekomstbestendige, duurzame en schone staalfabriek in de IJmond te realiseren.
De wijze waarop de stikstofdepositie berekend wordt en de vergelijking met de kritische depositiewaarden |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wat de wetenschappelijke onderbouwing is van de keuze om de terreinruwheid op een schaal van 6,25 hectare te bepalen en mee te nemen, en niet op een lagere dan wel hogere schaal? In hoeverre zijn metingen gedaan naar het verband tussen de mate van turbulentie en depositie en de afstand tot de bosrand?
De 6,25 hectare komt overeen met een oppervlakte van 250x250 m, wat overeenkomt met de minimale ruimtelijke schaal voor de «bovenwindse ruimtelijke geschiedenis». Dit bepaalt daarmee de minimale schaal voor het afleiden van de ruwheidslengte (zie de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3999, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 487 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1082). In de notitie «Relevante ruimtelijke schaal van de droge depositiemodellering in het kader van de PAS»1 wordt dit verder toegelicht.
Er zijn in het verleden metingen in bosranden gedaan waarbij een relatie is afgeleid tussen de verhoging van de depositie (ten opzichte van de gemiddelde depositie in het bos) en de afstand tot de bosrand. Een overzicht van verschillende studies naar deze relatie is opgenomen in o.a. De Schrijver e.a. (2007)2.
Kunt u precies aangeven of en hoe in het Operationele Prioritaire Stoffen (OPS)/AERIUS-model rekening wordt gehouden met het bosrandeffect ofwel verhoogde depositie in de bosrand?1
Het OPS-model houdt rekening met verschillende ruwheden van het landschap (heide, bos, etc.). Het hier bedoelde bosrandeffect wordt niet meegenomen in de berekeningen, omdat dit ingewikkelde berekeningen vergt in een model met een hoge resolutie dat de horizontale stroming van lucht modelleert. Technisch zou dit op zich wel inpasbaar zijn, maar het zou hoge eisen stellen aan het kaartmateriaal en de interpretatie van de lokale situatie én heel veel rekentijd vergen. Voor eenmalige lokale berekeningen is dat haalbaar, maar voor een landelijke toepassing in AERIUS niet, omdat dit zou vergen dat in alle gebieden alle bosranden afzonderlijk zouden moeten worden gemodelleerd én afzonderlijk op een specifieke (tijdrovende) wijze berekend.
Kunt u aangeven of en hoe het optreden van verlaagde depositie op open terrein aan de lijzijde van een bosrand is meegenomen in OPS/AERIUS?2
Dat is niet het geval, zie het antwoord op vraag 2. Het is in dit verband goed om te beseffen dat «de lijzijde van een bosrand» afhangt van de windrichting op een bepaald moment. Die windrichting is door het jaar heen heel verschillend. Dat betekent dus dat er tijdelijk een lagere depositie zal optreden in open terrein achter de bosrand als dat op dat moment de lijzijde is, maar op een ander moment – met een andere windrichting – zal het juist hoger zijn. Dat is een belangrijke oorzaak waarom de modellering ingewikkeld is.
Is de veronderstelling juist dat bij het berekenen van de droge depositie op hexagoonniveau alleen de aerodynamische weerstand op een schaal van 250x250 meter wordt bepaald en meegenomen bij het berekenen van de depositiesnelheid en dat de laminaire grenslaagweerstand en de gewasweerstand op een lager gridniveau worden bepaald en meegenomen?
Nee. Alle drie de genoemde weerstanden (aerodynamische weerstand, laminaire weerstand en de gewasweerstand) worden berekend op basis van de ruwheidslengte, die voor een schaal van een oppervlakte van 6,25 hectare is bepaald. Voor de gewasweerstand worden tevens de bijdragen van verschillende landgebruikstypen gewogen meegenomen. Voor meer informatie hierover, zie de OPS-documentatie5.
Is de veronderstelling juist dat het OPS-model nog steeds vooral geschikt is voor uitspraken voor open terrein en minder voor locaties binnen een bos en langs bosranden? Zo nee, welke aanpassingen zijn hiervoor gedaan?3
Het OPS-model is geschikt voor zowel open terrein als bos, maar houdt – zoals blijkt uit bovenstaande antwoorden – geen rekening met het lokale effect van bosranden.
Uit de antwoorden op de vragen 2 en 3 blijkt dat de daadwerkelijke depositie in de bosrand hoger kan zijn dan met OPS (AERIUS) wordt berekend voor het bos als geheel. En dat de daadwerkelijke depositie op lage vegetaties langs een bosrand een deel van het jaar – afhankelijk van de windrichting – minder zal zijn en een deel van het jaar meer. Dit betreft zeer lokaal optredende afwijkingen van wat met de huidige methode wordt berekend, waarbij de omvang van het effect per locatie nog sterk zal verschillen, afhankelijk van de specifieke ruimtelijke opbouw van het landschap. Omdat een andere modellering en berekening niet goed inpasbaar is in AERIUS (gezien de benodigde landsdekkendheid en snelheid van berekenen) in combinatie met de inschatting dat de verwachte verbetering van de berekening niet groot zal, is de conclusie dat er voor het bosrandeffect geen aanpassing zal worden aangebracht in AERIUS.
Is de veronderstelling juist dat bij het bepalen van het percentage areaal van de voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden waarop de kritische depositiewaarde niet wordt overschreden (in het kader van de omgevingswaarden voor stikstofdepositie, artikel 1.12a van de Wet natuurbescherming) gerekend wordt op hexagoonniveau en dat de mate waarin de hexagonen de genoemde habitats overlappen niet meegewogen wordt?
Die veronderstelling is niet juist: de reële oppervlakte is de basis voor de berekening van het percentage. Als slechts een deel van een hexagoon uit stikstofgevoelig habitat bestaat, wordt alleen dat gedeelte meegerekend.
Is de veronderstelling juist dat de relatief hogere deposities en de bijbehorende kans op overschrijding van de kritische depositiewaarde wat betreft heide-, veen,- en graslandschappen vooral gevonden worden in de zones langs bosranden, dat de betreffende hexagonen verhoudingsgewijs echter veel minder overlap hebben met de stikstofgevoelige habitats in deze landschappen dan de hexagonen die verder van de bosrand vandaan liggen, en dat derhalve sprake is van onderschatting van het percentage areaal waarop de kritische depositiewaarde niet wordt overschreden als de mate van overlapping niet meegewogen wordt?
Die veronderstelling is niet juist, omdat de verhoogde depositie op lage vegetaties die in de buurt van bos voorkomen, een reëel effect is (zie de eerder gegeven antwoorden, genoemd bij het antwoord op vraag 1). Slechts een deel van de tijd kan dat voor een deel minder zijn als gevolg van het bosrandeffect, namelijk op het moment dat de lage vegetatie zich niet aan de loef- maar aan de lijzijde bevindt (afhankelijk van de windrichting van dat moment).
Terwijl de mate van overlapping wordt meegewogen (zie het antwoord op vraag 6), wordt de verhóging van de depositie in de bosrand – ten gevolge van het bosrandeffect – niet meegenomen. Daardoor kan er dus juist een hoger percentage zijn van het areaal bos waarop de kritische depositiewaarde wordt overschreden dan nu met AERIUS wordt berekend. Nader onderzoek zou uit moeten wijzen in welke mate hiervan daadwerkelijk sprake is.
Bent u voornemens, indien voornoemde twee veronderstellingen juist zijn, hiervoor te corrigeren?
Omdat de veronderstelling deels juist is, zou hier in theorie voor gecorrigeerd kunnen worden. Zie echter het antwoord op vraag 2 en 5.
Deelt u de analyse dat verhoogde stikstofdepositie in de bosrand vooral depositie in de bosrand zelf betekent en in veel mindere mate depositie in de zone direct naast het bos?4
Nee. Het bosrandeffect is een combinatie van verhoogde rechtstreekse invang van een stof in de bosrand en een grotere verticale menging door turbulentie. Met name door die verhoogde turbulentie zal er ook sprake zijn van een verhoging van de depositie direct naast het bos.
Op welke termijn wordt het verwerkt in het Nationaal Georegister en AERIUS als delen van een bos gekapt worden en het landgebruik en de terreinruwheid onder een bepaald hexagoon hierdoor veranderen?
Wanneer delen van een bos worden gekapt, zal dat op den duur via de landgebruikskaarten terugkomen in AERIUS. Het actualiseren van de terreinkenmerken van de LGN7 naar LGN2020 vindt op dit moment plaats en zal in AERIUS Calculator en Monitor 2022 terugkomen. De actualiteit van de daarin opgenomen gegevens verschilt van plaats tot plaats, afhankelijk van de in LGN2020 gebruikte brongegevens.
Hoe kunt u verklaren dat op de meeste hexagonen met (ingetekende) jeneverbesstruwelen (H5130) in Natura 2000-gebied Borkeld met name naaldbos voorkomt met bijbehorende inherent hoge depositie, terwijl in het profielendocument wordt aangegeven dat naaldbossen met jeneverbesstruiken in de ondergroei niet tot het habitattype gerekend worden?5
Op de habitatkaart van Borkeld, die voor AERIUS is gebruikt, staat het habitattype Jeneverbesstruwelen (H5130) alleen daar ingetekend waar aan de definitie wordt voldaan, dus niet op locaties waar jeneverbesstruiken onderdeel zijn van een dennenbos. Op topografische kaarten worden jeneverbesstruwelen tot naaldbossen gerekend, maar ter plaatse betreft het dus struwelen die geheel uit jeneverbessen bestaan. Overigens kan in hetzelfde hexagoon ook een naaldbos (met grove dennen) voorkomen, maar dan wel ruimtelijk gescheiden.
Was op de datum van aanwijzing van het Natura 2000-gebied op de genoemde hexagonen het volwaardige habitattype jeneverbesstruwelen zonder naaldbos aanwezig?
Ja.
Is het de bedoeling om genoemde naaldbossen te kappen en/of bent u bereid (bij blijvende aanwezigheid van naaldbos en bijbehorende inherent hogere depositie) bij deze hexagonen de kritische depositiewaarde voor jeneverbesstruwelen niet toe te passen?
Naaldbos kan worden gekapt als dat nodig is voor het duurzame behoud van bijvoorbeeld naastgelegen jeneverbesstruweel, maar het is aan de terreinbeheerder en de provincie om te bepalen of dat noodzakelijk is.
Het niet toepassen van de KDW is niet mogelijk, want dan zou er niet meer getoetst kunnen worden op de effecten van stikstofdepositie.
Het verplichten van een snelheidsbegrenzer in nieuwe auto’s. |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel dat verschenen is in onder andere het AD?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de kritische reacties van Acea en de Vereniging Zakelijke Rijders in het artikel?
De ACEA geeft terecht aan dat de systemen betrouwbaar genoeg moeten zijn zodat bestuurders ze ook aan laten staan. Daarom is in Europees verband afgesproken dat deze Intelligente Snelheidsassistent (ISA) tenminste in 90% van de tijd een juiste snelheid aan moet geven en bij de juiste snelheid waarschuwt bij overschrijding (het systeem begrenst dus niet de snelheid van het voertuig). Het is aan de industrie om te bepalen of zij dit realiseren met camera’s en softwarematige bordenherkenning, een digitale snelhedenkaart of een combinatie van beiden. Wegbeheerders in Nederland zijn verplicht actuele snelheidslimieten per wegvak beschikbaar te stellen in een nationale snelhedenkaart. Nederland werkt daarom aan een verdere verbetering van digitale reisinformatie via het Nationaal Toegangspunt Mobiliteitdata. Producenten kunnen deze gebruiken of kaarten van derden gebruiken. Deze waarschuwende ISA zit al in veel auto’s en in navigatiesystemen.
Wat eventuele vervolgstappen worden als het om ISA gaat zal afhangen van de ervaringen met deze verplichting. De producenten zijn goed vertegenwoordigd bij de discussies over dergelijke systemen en daar is ACEA een belangrijke partij bij.
De Verenging Zakelijke Rijders (VZR) heeft gelijk dat mensen aan nieuwe systemen moeten wennen. Dat geldt voor alle nieuwe Advanced Driver Assistance Systems (ADAS) en Automatic Driving Systemen (ADS) in voertuigen. Binnenkort start er daarom een ADAS campagne om kopers en verkopers van voertuigen bewust te maken van deze nieuwe toepassingen.
Wat zijn de gevolgen ten aanzien van de privacy voor het verwerken van onder andere GPS data in nieuwe voertuigen?
Op 9 maart 2021 bracht de European Data Protection Board (EDPB) richtsnoeren uit, onder andere om te zorgen voor een consequente toepassing van de AVG specifiek in relatie tot voertuigdata. Er is specifieke aandacht voor individuele locatiegegevens.
Voor de Snelheidsassistent geldt dat er geen data worden opgeslagen. De snelheid van het voertuig wordt vergeleken met de snelheid die je volgens de assistent daar mag rijden. Er is geen derde partij die data krijgt en er wordt niks opgeslagen in het voertuig.
In de Event Data Recorder (EDR) die in Europa wordt ingevoerd, worden geen GPS data of andere identificerende gegevens opgeslagen. Wel technische zaken zoals snelheid, remkracht, activering van de airbags en toestand van de veiligheidssystemen bij een botsing. De geanonimiseerde EDR-gegevens zullen worden gebruikt voor ongevallenonderzoek en -analyse. Het «Onboard Fuel Consumption Monitoring» systeem registreert het Voertuigidentificatienummer (VIN), brandstofverbruik en gereden kilometers. Deze moeten door fabrikanten, of zijn erkende handelaar of erkende reparateur, regelmatig worden uitgelezen en vervolgens aan de Europese Commissie worden geleverd. Deze informatie moet zodanig worden geaggregeerd dat deze niet te herleiden is naar een persoon. In alle gevallen kan de bestuurder altijd aangeven dat hij/zij niet wil dat deze gegevens worden uitgelezen.
Wie krijgt straks al deze voertuigdata en wat gaat daarmee gebeuren?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunnen verzekeraars straks hun premie baseren op de verzamelde data en is dat een wenselijke situatie?
Dat is op basis van dit ISA-systeem niet mogelijk. Wel zijn er diverse verzekeraars die een zogenaamde dongel aanbieden die het rijgedrag monitoren. Die dongel dient achteraf gemonteerd te worden in de auto en verzekerden kunnen daarmee een korting op hun premie of aanbiedingen krijgen. Verzekerden kiezen hier expliciet voor.
Is de Autoriteit Persoonsgegevens geconsulteerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hun oordeel?
Alle regelgeving in Europa moet voldoen aan de horizontale General Data Protection Regulation, zo ook betreffende regelgeving over ISA en EDR. De Europese Commissie heeft hiervoor de EDPB (European Data Protection Board) geconsulteerd, de Europese moederpartij van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kan het systeem permanent uitgeschakeld worden? Zo nee, waarom niet?
Voor de ISA geldt dat het systeem bij iedere keer starten van de auto, aan staat. Het kan dan wel uitgezet worden voor de rest van die rit. Door het systeem standaard aan te zetten, wordt de kans vergroot dat mensen het systeem gebruiken. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede.
De EDR kan niet worden uitgeschakeld omdat deze bijdraagt aan het kunnen uitvoeren van ongevalsanalyses of verkeersveiligheidsanalyses.
Kan de GPS-tracker permanent uitgeschakeld worden? Zo nee, waarom niet?
Een GPS tracker is geen verplicht onderdeel van een voertuig, en er is geen aparte regelgeving voor. Wel moet iedere partij die de GPS data wil gebruiken een goede doelbinding hebben (conform de General Data Protection Regulation).
Bent u van mening dat het excessief verzamelen van data, door de overheid, een beangstigend gevoel bij de automobilist kan opwekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u garanderen dat er geen systeem wordt ingevoerd waarbij er belasting betaald gaat worden per uitgestoten gram CO2?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, wordt er bij ISA of EDR geen informatie vastgelegd die belastingheffing mogelijk maakt. Dit is dus niet aan de orde.