Het bericht dat politieke oppositie in Azerbeidzjan wordt mishandeld of vastgezet. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van Human Rights Watch over de mishandeling van oppositieleider Tofig Yagublu bij vreedzame protesten in Bakoe?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe oordeelt u over dit gewelddadige optreden van de Azerbeidzjaanse autoriteiten en het handelen tegen oppositieleider Tofig Yagublu?
Het kabinet acht de berichtgeving hierover zeer verontrustend. Nederland keurt iedere vorm van geweld tegen oppositieleden af. Diverse internationale partners, waaronder de EU, hebben dit met steun van Nederland aan de orde gesteld. Azerbeidzjan is partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en is derhalve verplicht zich te houden aan dit verdrag, waaronder ook de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering en vereniging vallen.
Hoe staat het met de gezondheid van oppositieactivisten die vast zitten in Azerbeidzjaanse gevangenissen, zoals Saleh Rustamov, Aslan Gurbanov2, Zamin Salayev3 en Elvin Isayev? Is Rustamov reeds uit hongerstaking en krijgt hij de benodigde medische zorg?
Het kabinet beschikt niet over vertrouwelijke medische gegevens van individuen in Azerbeidzjaanse detentie. Het kabinet is enkel bekend met hetgeen publiekelijk is gezegd over de toestand van deze personen.
Verschillende Azerbeidzjaanse media hebben bericht dat dhr. Rustamov zijn hongerstaking in december jl. beëindigde. Volgens berichtgeving is hij destijds onderzocht door artsen van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) die vaststelden dat de hongerstaking van 41 dagen serieuze consequenties heeft gehad voor zijn gezondheid.4 Dhr. Gurbanov zou, volgens nieuwsberichten, lijden aan hartproblemen en epilepsie.5 Dhr. Salayav zou, volgens mediaberichtgeving, na zijn vrijlating op 19 januari, hebben gezegd dat hij last had van serieuze gezondheidsproblemen zoals verminderd zicht en falende benen, als gevolg van marteling en hongerstakingen.6 Wat betreft dhr. Isayev is er een bron die stelt dat hij wordt gemarteld.7
Kunt u een update verschaffen over de situatie van Saleh Rustamov, Aslan Gurbanov, Zamin Salayev en Elvin Isayev, hun gevangenschapssituatie en de staat van hun rechtszaken?
Wat betreft de individuele zaken verwijs ik u naar de mediaberichtgeving hierover. De kleine Nederlandse ambassade in Bakoe (twee diplomaten) beschikt over onvoldoende capaciteit om de gevangenschapssituatie en stand van rechtszaken van individuen in detail te volgen, anders dan hetgeen daarover wordt gepubliceerd of meegedeeld door derden. De ambassade staat hierover in contact met internationale partners en de EU-delegatie mede in gelet op het bredere belang met gelijkgezinde partners op te trekken. Ambtenaren van mijn ministerie hebben contact gehad met betrokkenen uit de kring van dhr. Isayev en worden door hen over zijn zaak geïnformeerd.
Wat betreft de algemene situatie van de stand van gevangenissen in Azerbeidzjan verwijs ik u naar internationale rapporten zoals de bezoekrapporten van het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT).8 Het rapport van het laatste bezoek, eind 2020, is nog niet gepubliceerd.
Bent u op de hoogte dat de uitspraak naar aanleiding van de cassatieklacht in de zaak van Elvin Isayev op 30 november 2021 (zonder opgave van een duidelijke redenen) tot onbepaalde tijd is uitgesteld? Is er een verklaring voor te geven?
Ja, mijn ministerie is daarvan op de hoogte gebracht door personen uit de kring van Elvin Isayev. Van dezelfde bron ontving mijn ministerie de recente update dat de cassatiezaak nu gepland staat voor 22 februari aanstaande. Ik weet niet wat de redenen zijn voor het aanvankelijke uitstel.
Krijgt de Nederlandse ambassade in Bakoe toestemming om politieke tegenstanders van het regime van president Aliyev te bezoeken? Zo ja, maakt de ambassade hier gebruik van? Zo nee, waarom niet?
Zoals gebruikelijk spreken medewerkers van de ambassade af en toe met leden van de oppositie. Hiervoor is geen toestemming nodig.
Waarom worden verzoeken aan het ministerie om een bezoek van de ambassademedewerker aan de politieke tegenstanders van het regime van president Aliyev geweigerd?
Indien u doelt op een verzoek aan mijn ministerie tot het verlenen van consulaire bijstand aan een persoon in detentie, dan is het een voorwaarde dat de persoon in kwestie de Nederlandse nationaliteit bezit.
In zeldzame gevallen komt het voor dat Nederland deelneemt aan bezoeken aan personen in detentie die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten. Deze vinden altijd plaats in gezelschap van gelijkgezinde landen en vaak de EU-vertegenwoordigers. Dit gebeurt alleen bij zeer hoge uitzondering.
Zijn er nog andere politieke gevangenen in Azerbeidzjan wiens situatie zorgwekkend is? Zo ja, welke?
Zaken bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hebben aangetoond dat het voorkomt dat Azerbeidzjan pogingen doet om de oppositie en o.a. het maatschappelijk middenveld tot zwijgen te brengen door onder valse voorwendselen detentiemaatregelen op te leggen, mogelijk wegens hun weerstand tegen het regime.
Verschillende NGO’s hanteren lijsten van vermeende politieke gevangen, deze zijn vaak publiekelijk beschikbaar. Ook op EU-niveau worden (vermeende) zaken gevolgd, dit gebeurt op vertrouwelijke wijze en deze worden besproken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten.
Hoe oordeelt u over het algemeen over de rechtspraak in Azerbeidzjan?
Over het algemeen worden vraagtekens gezet bij de onafhankelijkheid van de rechtsgang in Azerbeidzjan. Zo krijgt Azerbeidzjan van de NGO «Freedom House» een zeer lage score voor het functioneren van de rechtsstaat.9 In dialoog met de Azerbeidzjaanse autoriteiten benoemt en bespreekt de EU deze uitdagingen t.a.v. de onafhankelijkheid, transparantie en accountability van het judiciële systeem.
Voor meer detail verwijs ik u naar de rapporten van de Europese Commissie voor de efficiëntie van justitie van de Raad van Europa (CEPEJ). Deze instantie werkt aan instrumenten om de efficiëntie en werking van justitie in Europa te verbeteren en publiceert met regelmaat rapporten over de situatie in de lidstaten, waaronder Azerbeidzjan.
Wat doet Nederland in bilateraal en Europees verband om Azerbeidzjan te bewegen naar een beter mensenrechtenbeleid en een eerlijkere vrijere rechtspraak voor o.a. politieke gevangenen, andersdenkenden en minderheden?
Zowel voor Nederland als voor de EU zijn mensenrechten een prioriteit in het internationaal beleid. Bilateraal en in EU-verband spreekt Nederland met de Azerbeidzjaanse overheid en het maatschappelijk middenveld over de mensenrechtensituatie.
De EU en Nederland proberen ook middels concrete projecten de mensenrechtensituatie op de grond te verbeteren. De EU focust zich onder andere op de bevordering van een omgeving waarin het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers vrij kunnen opereren, het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting en het versterken van de rechtsstaat. Ook de Nederlandse ambassade in Bakoe steunt projecten ter bevordering van de mensenrechten, gericht op onder andere het trainen van mensenrechtenverdedigers, het versterken van de positie van vrouwen en het beschermen van slachtoffers van mensenhandel.
Momenteel lopen onderhandelingen over een nieuw samenwerkingsakkoord tussen de EU en Azerbeidzjan: mensenrechten is hierin een belangrijk onderwerp. Ook binnen het Oostelijk Partnerschap zijn de rechtsstaat en mensenrechten prominente thema’s.
Daarnaast staan de mensenrechten in multilaterale organisaties hoog op de agenda. Zo ook in de VN-Mensenrechtenraad, waar Nederland Azerbeidzjan onder andere heeft opgeroepen journalisten en mensenrechtenverdedigers beter te beschermen.
In de Raad van Europa is recentelijk het actieplan voor Azerbeidzjan voor de komende jaren besproken. Daarnaast hecht Nederland veel waarde aan het systeem van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Tot slot houdt de Organisatie voor Vrede en Veiligheid in Europa (OVSE) de naleving van mensenrechten in de regio in de gaten en draagt bij aan de levering van technische expertise aan landen als Azerbeidzjan ter ondersteuning van hervormingen.
Welke diplomatieke instrumenten worden ingezet om president Aliyev te bewegen werk te maken van een beter mensenrechtenbeleid? Worden hierbij stille diplomatie en Europese sancties overwogen? Zo nee, waarom niet?
Het gaat om dialoog, stille diplomatie, diplomatieke druk (onder andere via het Comité van Ministers in de Raad van Europa). Voor meer detail verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Overweegt Nederland het stellen van sancties in specifieke gevallen van bijvoorbeeld Elvin Isayev, zoals ook in de zaak van Aleksej Navalny4 in Europees verband werden opgelegd?
In algemene zin geldt dat in EU-verband op voortdurende basis wordt gekeken naar mensenrechtenschendingen. De instelling van restrictieve maatregelen door de Europese Unie, waaronder ook het EU-mensenrechtensanctieregime, vormt een instrument dat kan worden ingezet als onderdeel van het bredere gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Over de vraag of in individuele gevallen al dan niet een sanctiemaatregel wordt overwogen kan het kabinet om redenen van vertrouwelijkheid geen uitspraken doen.
In hoeverre worden de gremia van de Raad van Europa aangewend om Azerbeidzjan te wijzen op haar verplichtingen onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Gebeurt dit met enig succes? Zo nee, waarom niet?
Nederland legt binnen de Raad van Europa de nadruk op tenuitvoerlegging van en toezicht op bestaande verplichtingen, waaronder de verplichtingen onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Nederland hecht veel waarde aan de geloofwaardigheid en effectiviteit van het EVRM-toezichtssysteem. Het Comité van Ministers oefent het toezicht uit op de naleving van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Aan dat toezicht neemt Nederland actief deel en spreekt daarbij andere lidstaten van de Raad van Europa, waaronder Azerbeidzjan, aan op hun verplichtingen om de vereiste individuele en algemene maatregelen te treffen om de bindende uitspraken van het EHRM ten uitvoer te leggen.
Azerbeidzjan staat op de zesde plaats van landen met de meeste zaken onder verscherpt toezicht bij het Comité van Ministers, na Rusland, Oekraïne, Turkije, Roemenië en Italië. Veel van deze zaken betreffen pogingen van Azerbeidzjan om de oppositie en het maatschappelijk middenveld tot zwijgen te brengen door onder valse voorwendselen detentiemaatregelen op te leggen. Nederland zet zich in het Comité van Ministers veelvuldig in voor invrijheidstelling, herstel van politieke rechten, en algemene maatregelen die de onafhankelijkheid van de rechtspraak en het openbaar ministerie waarborgen. In dat kader is ook de eerste inbreukprocedure (artikel 46 lid 4 EVRM) tegen Azerbeidzjan gevoerd, uiteindelijk resulterend in de vrijlating van oppositiepoliticus Ilgar Mammadov, de vernietiging door het Azerbeidzjaanse Supreme Court van zijn veroordeling, en de toekenning van compensatie. Vergelijkbare zaken blijven op de rol van het Comité van Ministers staan, waar zowel individuele als algemene maatregelen vereist zijn. Nederland blijft zich ervoor inzetten dat deze maatregelen door Azerbeidzjan worden getroffen.
Wat zijn de concrete resultaten van de inspanningen van uw departement op het terrein van mensenrechten in Azerbeidzjan in de afgelopen periode, en welke projecten lopen nog? Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
De mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan heeft de voortdurende aandacht van mijn ministerie. Inspanningen gebeuren voornamelijk in goed gezelschap, waaronder in EU-verband. Het is veelal niet mogelijk om vast te stellen of inspanningen tot concrete resultaten leiden.
Wat betreft de projecten die o.a. door de Nederlandse ambassade in Bakoe worden gesteund zijn de resultaten wel zichtbaar. Recent waren er resultaten op onder andere de capaciteitsopbouw en het vergroten van de rol van mensenrechtenverdedigers en de bevordering van een actieve rol van vrouwen in het bedrijfsleven en de politiek. Momenteel lopen er projecten op het vlak van bevordering van de positie van LGBTI-personen en ondersteuning van door vrouwen geleide lokale initiatieven. Hierdoor worden met name vrouwen in rurale gebieden in staat gesteld volledig en billijk deel te nemen aan het economische en sociale leven van hun gemeenschappen.
Hoeveel naturalisatieverzoeken zijn sinds de beleidswijziging van juli 2021, waarbij ook de overige RANOV-vergunninghouders in de optie- of naturalisatieprocedure werden vrijgesteld van het overleggen van documentatie om hun identiteit of nationaliteit aan te tonen, door RANOV-vergunninghouders ingediend? Hoeveel van deze verzoeken zijn afgewezen?1 2
Tussen 7 juli 2021 (de dag waarop de beleidswijziging werd gecommuniceerd) en peildatum 1 februari 2022 hebben afgerond 2.000 Ranov-vergunninghouders die meerderjarig waren op de ingangsdatum van hun Ranov-vergunning, een naturalisatieverzoek ingediend. Daarnaast zijn er in deze periode afgerond 70 minderjarige Ranov-vergunninghouders vermeld op naturalisatieverzoeken van hun ouder(s). Van deze in totaal 2.070 verzoeken waren er op 1 februari 2022 afgerond 690 door de IND ingewilligd en voorgedragen voor ondertekening door de Koning en minder dan 10 afgewezen. De genoemde cijfers zijn afgerond op tientallen.
Worden RANOV-vergunninghouders gevraagd om met documentatie hun identiteit en nationaliteit aan te tonen? Zo ja, waarom, gelet op het feit dat dit volgens het door u ingestelde WODC onderzoek juist het grootste probleem was bij naturalisatie (««Uit verschillende onderzoeken gedaan tussen 2014–2017 kwam naar voren dat de documenteneis verreweg het grootste obstakel vormde voor nog niet genaturaliseerde Ranov-vergunninghouders om een verzoek tot naturalisatie in te dienen.»), dat dit ook expliciet wordt erkend in de Kamerbrief van 7 juli 2021 en dit tevens de reden is geweest om het beleid in de eerste plaats te wijzigen?
Het indienen van een naturalisatieverzoek gebeurt bij de gemeente. In zijn algemeenheid moet de verzoeker bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn persoonsgegevens aantonen met een geboorteakte/een geboorteregistratiebewijs, tenzij betrokkene ten behoeve van zijn eerdere registratie bij de gemeente al het daarvoor relevante document heeft overgelegd. Ook in zijn algemeenheid geldt dat wordt gevraagd het actueel bezit van een vreemde nationaliteit aan te tonen met een geldig buitenlands paspoort. Als bij het indienen blijkt dat de naturalisatieverzoeker, als zijnde een Ranov-vergunninghouder, is vrijgesteld van het overleggen van persoons- en nationaliteitsdocumenten, dan laat de gemeente het naturalisatieverzoek indienen zonder deze documenten, tenzij betrokkene toch de ondersteunende documenten overlegt en ermee instemt dat zij onderdeel worden van het naturalisatieverzoek. De beoordeling van het naturalisatieverzoek gebeurt vervolgens bij de IND in de meeste gevallen zonder identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten, of, als zij toch zijn bijgevoegd, mét die documenten.
Hoeveel RANOV-vergunninghouders die tijdens het ingaan van RANOV (in 2007) minderjarig waren, en waarover dus al voor de publicatie van het WODC rapport, namelijk in de Kamerbrief van 24 april 20213 was besloten dat zij een verzoek konden indienen zonder documentatie gezien de zwaarwegende belangen van minderjarigen, hebben sinds 1 juni 2021 een naturalisatieverzoek gedaan?
Tussen 1 juni 2021 en 1 februari 2022 hebben afgerond 590 Ranov-vergunninghouders die op de ingangsdatum van hun Ranov-vergunning minderjarig waren, een naturalisatieverzoek ingediend. De genoemde cijfers zijn afgerond op tientallen.
Wordt deze toenmalige minderjarige kinderen een eventuele twijfel ten aanzien van de identiteit van de ouders toegerekend? Zo ja, hoe komt dit? Vindt u dit uitlegbaar en in lijn met de motie Van Dijk/Van Toorenburg4?
Gerede twijfel aan de gestelde persoonsgegevens en/of de gestelde nationaliteit is een grond om een naturalisatieverzoek af te wijzen, die ook van toepassing is als de twijfel bestaat als gevolg van het eerder handelen van de ouder(s). Deze gerede twijfel is altijd gebaseerd op een objectieve bron, bijvoorbeeld een taalanalyse. Is sprake van gerede twijfel dan kan de IND wel om buitenlandse identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten vragen. In het bijzonder is in dit kader relevant of de ouder(s) de juiste nationaliteit hebben opgegeven of geslachtsnaam. Onjuistheden in de persoonsgegevens van de ouder(s), bijvoorbeeld een voornaam of een deel van de naamketen, die niet relevant zijn voor de persoonsgegevens van het voormalige minderjarige kind worden bij het nemen van de beslissing op diens naturalisatieverzoek niet meegenomen.
De motie Van Dijk/Van Toorenburg vraagt om bij Ranov-vergunninghouders, net als bij houders van een asielvergunning, bewijsnood aan te nemen ten aanzien van de eisen om een geldig paspoort van de oorspronkelijke nationaliteit en een geboorteakte, en om op dit punt de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap aan te passen om deze juridische eisen weg te nemen. De bedoelde vrijstelling van de documenteneis is op 1 juni 2021 in werking getreden voor de Ranov-vergunninghouder die als minderjarige samen met de ouder(s) of zelfstandig een Ranov-vergunning heeft gekregen, en inmiddels meerderjarig is. Met ingang van 1 november 2021 geldt de vrijstelling tevens voor de overige Ranov-vergunninghouders. De motie is daarmee uitgevoerd volgens de daarin gestelde lijn.
Vindt u dat u de aangenomen Kamermotie Van Dijk/Van Toorenburg5 uitvoert op een manier die in lijn is met de geest en de bedoeling van de motie? Kunt u dit uitleggen?
Ik meen de genoemde motie op te volgen. Dit is ook aangegeven in de brief aan uw Kamer van 4 maart 2022, beantwoording schriftelijk overleg inzake hoofdlijnen beleid Ministerie van Justitie en Veiligheid d.d. 9 februari 2022.6 Ranov-vergunninghouders kunnen naturaliseren zonder dat zij daarvoor identiteits- of nationaliteitsdocumenten moeten overleggen. Bovendien zijn zij vrijgesteld van de verplichting tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit.
De verkoop van het vervuilde voormalige terrein van chemiebedrijf Akzo Nobel in Deventer |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verkoop «vervuilde» grond Akzo Nobel aan provincie»1?
Ja.
Bent u bekend met de ernstige vervuiling die er op deze plek in de bodem zit? Wat is uw beeld van deze bodemverontreiniging, welke chemische stoffen zitten daar in de grond?
Ik ben bekend met deze locatie. De gemeente Deventer is bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) voor het grondgebied van de gemeente Deventer. Dit betekent dat de gemeente de taak heeft om de verontreinigingssituatie, de risico’s en aanpak te beoordelen en indien nodig handhavend op te treden. Ik heb van de gemeente begrepen dat de Omgevingsdienst IJsselland voor de gemeente Deventer een aantal bodemtaken uitvoert, zoals vergunningverlening, handhaving en toezicht.
Het saneringsplan is in december 2020 door het bevoegde gezag Wet bodembescherming, de gemeente Deventer, beschikt. De daarbij gevoegde onderzoeksrapporten betreffen de actualisatie van de verontreinigingssituatie op het voormalige Akzo Nobel terrein. Deze rapporten zijn de grondslag voor een saneringsonderzoek en saneringsplan voor de verdere aanpak van de aanwezige bodemverontreinigingen.
In de onderzoeksrapporten wordt aangegeven dat de ophooglaag en de deklaag tot circa 5 meter minus maaiveld (heterogeen) zijn verontreinigd met verschillende stoffen als zware metalen, olieachtige producten en andere stoffen die in het productieproces zijn gebruikt. Een aantal van deze verontreinigingen vormt een pluim in het eerste watervoerende pakket, dat zich strekt tot de Eemlaag bestaand uit klei en veen. Deze afsluitende laag bevindt zich op 14 tot 18 meter onder maaiveld.
Is er onderzoek gedaan naar welke invloed deze stoffen kunnen hebben op de kleilaag die de drinkwaterwinning Deventer-Zutphenseweg moet beschermen tegen verontreiniging? Zo nee, bent u daartoe bereid?
Het bevoegd gezag, gemeente Deventer heeft ingestemd met de resultaten van het saneringsonderzoek en met het saneringsplan voor de verdere aanpak van de aanwezige bodemverontreiniging. Er is niet specifiek onderzoek gedaan naar de invloed van de stoffen op de kleilaag. Ten behoeve van de beschikking op het saneringsplan is bodemonderzoek uitgevoerd, waaronder aanvullend grondwateronderzoek. Uit het onderzoek komt niet naar voren dat er risico’s zijn voor de drinkwaterwinning Deventer-Zutphenseweg. De mobiele verontreinigingen bevinden zich in het eerste watervoerende pakket tot de afsluitende. Het drinkwater wordt gewonnen uit het tweede watervoerende pakket op een diepte van meer dan 50 meter onder maaiveld. In de ontrekkingsputten zijn geen stoffen aangetoond die duiden op verspreiding. De provincie Overijssel is verantwoordelijk voor de bescherming van het grondwater ten behoeve van drinkwater (Drinkwaterwet).
Vindt u het ook zorgelijk dat het Natura 2000-gebied De IJssel op korte afstand van deze vervuilde plek ligt? Zo nee, waarom niet?
In de onderzoeksrapporten is een risicobeoordeling gedaan waarbij door het onderzoeksbureau gekeken is naar de humane en ecologische risico’s van de bodemverontreinigingen en wordt ingegaan op het effect van de aanwezige verontreiniging op het Natura 2000-gebied de IJssel. Door het adviesbureau wordt aangegeven dat er geen risico’s te verwachten zijn voor dit gebied. Het saneringsplan voorziet in een actieve monitoring van de verontreiniging. Natura 2000 gebieden en drinkwaterwinningen worden meegenomen als kwetsbare objecten bij de beoordeling van de risico’s van bodemverontreinigingen. Hierbij is onder meer van belang dat de natuur vaak sterk afhankelijk is van het ondiepe grondwater. Bij de beoordeling is hier rekening mee gehouden.
Kan de provincie garanderen dat de vervuiler ook daadwerkelijk voor de kosten voor bodemsanering opdraait? Zo ja, hoe is dat gewaarborgd?
Het bevoegd gezag geeft aan dat Nouryon (AkzoNobel) verantwoordelijk is voor de kosten en schade met betrekking tot de sanering van de bodemverontreiniging. Nouryon heeft de verantwoordelijkheden en verplichtingen met betrekking tot de sanering van de bodemverontreiniging van deze locatie in 2018 tegen betaling overgedragen aan Nazorg Bodem Deventer B.V. Deze organisatie is een onderdeel van Stichting Bodembeheer Nederland, een professionele organisatie die financiële en operationele ondersteuning biedt aan overheden en bedrijfsleven bij de aanpak en het beheer van bodemverontreinigingen zoals aanwezig op het voormalige Akzo Nobel terrein. Dit bedrijf is ook in de beschikking Wbb vermeld als saneringsplichtige en daarmee rusten de wettelijke verplichtingen uit de Wbb op deze organisatie. Het bevoegd gezag kan daarop handhaven. Het onderbrengen van de aanpak en beheer van bodemverontreinigingen bij een gespecialiseerde organisatie is een gebruikelijke constructie.
Bent u bereid met Akzo Nobel, Nouryon, de gemeente Deventer en de provincie Overijssel in gesprek te gaan om te zorgen dat de bodem op deze plek eerst wordt gesaneerd voordat de grond definitief van eigenaar wisselt?
Het is belangrijk dat de locatie wordt gesaneerd. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is dat geborgd en is Nouryon verantwoordelijk voor de financiering daarvan. De verkoop van de locatie heeft hier geen invloed op.
De gemeente Deventer is bevoegd gezag Wbb en de Omgevingsdienst IJsselland ziet toe op de naleving van de regels. Ik zie in het licht van bovenstaande op dit moment dan ook geen aanleiding om in gesprek te gaan.
Ziet u overeenkomsten met de bodemsanering Olasfa in Olst, waar u ook bij betrokken was, waarvoor niet de vervuiler is opgedraaid, maar de belastingbetaler? En ziet u ook overeenkomsten met de ontwikkelingen bij het EMK-gifterrein in Krimpen aan den IJssel, dat staatseigendom is, en waar ook al miljoenen zijn uitgegeven aan isolatie-, beheers- en controle-maatregelen (IBC-maatregelen)? In hoeverre heeft u zicht op de schaal van dit probleem?
De situatie op het AkzoNobel terrein is niet vergelijkbaar met de situatie in Olst of het EMK-terrein in Krimpen aan de IJssel, waarvan de Staat der Nederlanden zelf de eigenaar is. Het bedrijf Olster Asfalt Fabriek (Olasfa) is in 1983 failliet gegaan. Dit geldt ook voor de Exploitatie Maatschappij Krimpen (EMK). Dit zorgde ervoor dat de aanpak van deze verontreinigingen door de overheid is opgepakt op basis van artikel 48 van de Wbb, het zogenoemde «vangnet» artikel. Dit artikel biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om, indien de vervuiler/eigenaar niet kan worden aangesproken of onvoldoende financiële draagkracht heeft en als er een algemeen belang is voor het beschermen van mens of milieu, overheidsmiddelen in te zetten om de verontreiniging aan te pakken. Voor het EMK-terrein is dat overigens niet aan de orde, omdat de Staat daar zelf de privaatrechtelijke eigenaar is en in die rol de bodemsanering uitvoert.
Voor het Akzo Nobel terrein geldt dat de bodemsanering door de eigenaar van het bedrijfsterrein is opgepakt en dat er afspraken zijn gemaakt over de financiering van de aanpak en de beheersing en monitoring van de bodemverontreiniging.
In het algemeen geldt dat bij elke sanering van een bodemverontreiniging de insteek is dat in beginsel de veroorzaker van de verontreiniging de bodemsanering betaalt. Het «vervuiler betaalt» principe is een belangrijk uitganspunt in de milieuwetgeving. Echter de specifieke omstandigheden van het geval bepalen of een veroorzaker daadwerkelijk kan worden aangesproken voor de kosten van bodemonderzoek en sanering. Na verloop van decennia is de veroorzaker niet altijd meer in beeld. Onder meer de periode van het veroorzaken van de verontreiniging speelt een rol in de mate waarin een vervuiler in beeld is om de bodemsanering te financieren. Het gebeurt daarom bij historische bodemverontreiniging (veroorzaakt vóór 1987) vaak dat de huidige eigenaar verantwoordelijk is voor bodemsanering. Pas als de veroorzaker of de eigenaar niet in staat zijn om een bodemsanering uit te voeren (bijvoorbeeld omdat de saneringskosten de financiële draagkracht overstijgen) kan de overheid in beeld komen als vangnet.
In totaal zijn er nu 41 bevoegde overheden Wbb. Elk bevoegd gezag heeft, voor haar eigen beheergebied, inzicht in alle plekken waar sprake is van bodemverontreiniging waarvoor geldt dat er een noodzaak is voor bodemsanering en waar het zogenaamde spoedcriterium wordt overschreden. Dit betreft ernstig verontreinigde locaties die vanwege onaanvaardbare risico’s voor mens, ecologie of verspreiding van de verontreiniging in het grond- en grondwater met spoed moeten worden gesaneerd. De voortgang van de aanpak van de zogenaamde spoedlocaties wordt jaarlijks gemonitord. De monitoringsrapportages worden jaarlijks gepubliceerd op de website van uitvoeringsorganisatie Bodemplus.2
Daarnaast hebben de bevoegde overheden zicht op de locaties met bodemverontreiniging waarvoor een Wbb beschikking ten aanzien van ernst en urgentie is afgegeven.
Deelt u de mening dat de vervuiler altijd moet betalen voor bodemsaneringen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een overzicht geven van ernstige met chemicaliën vervuilde terreinen in Nederland? Voor hoeveel van deze terreinen is de bodemsanering nog niet gestart?
De 41 bevoegde overheden Wbb hebben zicht op de plekken waar sprake is van een bodemverontreiniging. De jaarlijkse monitoringsrapportages over de voortgang worden gepubliceerd op de webstie van uitvoeringsorganisatie Bodemplus. Zie de verwijzing naar de rapportage van Bodemplus3 in het gecombineerde antwoord op vraag 7 en 8.
Is de vervuiler (in dit geval Nouryon) verplicht om voor de kosten van een dergelijke sanering op te draaien? Zo nee, bent u bereid om kritisch naar de wetgeving te kijken? Zo ja, waarom gebeurt dat niet altijd?
De veroorzaker van een bodemverontreiniging is verplicht om een dergelijke bodemsanering aan te pakken. Echter indien de vervuiler niet kan worden aangesproken (de betreffende rechtspersoon bestaat vaak niet eens meer door verloop van decennia sinds het ontstaan van verontreiniging) of als de eigenaar onvoldoende financiële draagkracht heeft en als er een algemeen belang is voor het beschermen van de mens of het milieu, is het gerechtvaardigd om overheidsmiddelen in te zetten om de verontreiniging aan te pakken. Dit is vastgelegd in artikel 48 van de Wbb; het zogenaamde vangnetartikel. Overigens staat daarbij voorop dat de eigenaar daar niet financieel van profiteert (geen ongerechtvaardigde verrijking, zie ook hierna).
Kostenverhaal op een veroorzaker van de kosten van bodemsanering door de overheid is ook mogelijk en vindt meestal plaats op grond van de Wet bodembescherming (artikel 75 Wbb). De Staat kan de kosten die zijn gemaakt voor onderzoek en sanering overeenkomstig de regels voor onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking verhalen op de veroorzaker van de bodemverontreiniging, respectievelijk op degene die door dat onderzoek of die sanering ongerechtvaardigd wordt verrijkt.
Voor verontreinigingen die ontstaan zijn vóór 1975 is het moeilijk om de kosten te verhalen, dit als gevolg van jurisprudentie van de Hoge Raad die kort gezegd luidde dat vóór 1975 nog onvoldoende bekend was wat de gevolgen van bodemverontreiniging waren om een individueel bedrijf daar verantwoordelijk voor te houden, behoudens tegenbewijs dat het bedrijf dit toch al vóór 1975 wist (zie de Beleidsregel kostenverhaal 2007 en de Hoofdlijnennotitie Evaluatie Kostenverhaal uit 20074. Het kostenverhaal is daarom vooral succesvol geweest voor de saneringskosten bij verontreiniging die na 1975 zijn ontstaan.
Kindermisbruik |
|
Lisa van Ginneken (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek Duits misbruiknetwerk klaar: 429 verdachten, twee Nederlanders»?1
Ja.
Wat is de status van de vervolging van de twee Nederlandse verdachten die bij het Duitse politieonderzoek naar het kindermisbruiknetwerk zijn gevonden?
Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op individuele strafzaken.
Zijn er in Nederland vergelijkbare onderzoeken gedaan naar kinderpornonetwerken? Zo ja, wat hebben deze opgeleverd? Zo nee, zijn er signalen dat dergelijke onderzoeken nodig zijn?
Vanwege het operationeel belang wordt niet nader ingegaan op specifieke opsporingsmethoden of -onderzoeken. De aanpak van online seksueel kindermisbruik is een prioriteit voor de politie en het OM. In de Veiligheidsagenda 2019–2022 zijn hierover afspraken gemaakt. De focus van de strafrechtelijke aanpak ligt op het identificeren van slachtoffers, misbruikers, vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken. Tegelijkertijd is het van belang dat er geen vrijplaats ontstaat voor downloaders en verspreiders.
Meer dan in voorgaande jaren ligt de focus op zwaardere en arbeidsintensievere onderzoeken, gericht op vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken. Zo bestaan de dagelijkse werkzaamheden bij het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme van de Landelijke Eenheid voor een groot deel uit het opsporen van internationale online netwerken. Dit is zeer tijdsintensief en hoog-specialistisch werk, dat vrijwel volledig internationaal is. Hierbij worden, in samenwerking met buitenlandse opsporingsdiensten, ook niet-Nederlandse keyplayers geïdentificeerd.
Kunt u toelichten wat voor psychologische begeleiding politiemedewerkers in Nederland krijgen bij het doen van zedenonderzoeken die mentaal zwaar zijn? Is deze begeleiding voldoende voor politiemedewerkers om hun werk goed te doen?
Het werken aan zedenonderzoeken is emotioneel belastend en kan grote impact hebben op het welbevinden van medewerkers. Sinds de inrichting van de teams ter bestrijding van kinderpornografie en kindersekstoerisme (TBKK) in 2012 is er daarom voortdurend aandacht voor de (psychologische) begeleiding van politiemedewerkers. Binnen teams is zorg en veiligheid een voortdurend onderwerp van gesprek. Verder vinden er jaarlijks gesprekken plaats met een eenheidspsycholoog voor een mentale check en is er een «self-screener» ontwikkeld voor medewerkers. Medewerkers vullen zelf een vragenlijst in, op basis waarvan de screener kan aangeven dat het verstandig is om bijvoorbeeld in gesprek te gaan met collega’s of een psycholoog.
Bent u bekend met het bericht «Beelden van misbruik van Marcels dochter blijven rondgaan: «Mensen gaan hierdoor kapot»»?2
Ja. Zie hierover ook de beantwoording van Kamervragen van het lid Michon-Derkzen (VVD) over ditzelfde artikel.3
Wat zijn de redenen dat de Nederlandse politie de beelden van de dochter van Marcel niet kon opsporen en blokkeren op het internet, maar de Duitse journalisten wel, en ook nog met gemak? Welke stappen onderneemt u om dit proces in Nederland te verbeteren, eventueel in overleg met uw Europese collega’s?
De stelling dat de Nederlandse politie dergelijke beelden niet kan opsporen is onjuist. Jaarlijks worden door de politie vele miljoenen afbeeldingen bekeken, geclassificeerd en opgenomen in databases. Zoals in eerdere beantwoording is aangegeven, is het helaas voor iedereen, ook zonder opsporingsbevoegdheden, mogelijk om beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik op het internet te vinden. Dit maakt dat ook journalisten dergelijk materiaal kunnen vinden en de hoster hierover kunnen informeren. De politie richt zich bij de aanpak van online seksueel kindermisbruik vooral op het identificeren van slachtoffers van actueel misbruik. De politie maakt hiertoe in een zo vroeg mogelijk stadium een onderscheid tussen oud en nieuw materiaal, zodat de kans om slachtoffers van actueel misbruik te ontdekken wordt vergroot.
Het blijft echter van belang om beelden van seksueel kindermisbruik van het internet te weren en te verwijderen. Daarom zet de internetsector zich in om het openbaar maken, verspreiden en opslaan van dergelijke materiaal tegen te gaan. Het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) stuurt grote hoeveelheden verwijderverzoeken van online kindermisbruikmateriaal uit naar bedrijven. In de Gedragscode Notice and Take Down is opgenomen dat dergelijk beeldmateriaal binnen 24 uur wordt verwijderd. Deze werkwijze is zeer effectief en leidt tot verwijdering van grote hoeveelheden beeldmateriaal van online kindermisbruik. Met de oprichting van de Autoriteit Terroristisch en Kinderpornografisch materiaal (ATKM) zet het kabinet in op bestuursrechtelijke handhaving ten aanzien van dienstverleners die geen gehoor geven aan verwijderverzoeken over beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik.
Bent u op de hoogte van het feit dat beelden van kindermisbruik ook op gewone hostingdiensten zoals Dropbox worden opgeslagen? Zo ja, welke stappen neemt u om dit te bestrijden?
Hiervan ben ik me bewust. Dropbox is een clouddienst voor het online opslaan van bestanden. Gebruikers van Dropbox hebben een eigen account waarop zij inloggen. Dit maakt dat de inhoud die wordt opgeslagen via Dropbox niet valt onder het openbare deel van het internet. Het verkrijgen van toegang tot de inhoud die is opgeslagen in een Dropbox-account vraagt daarom de inzet van strafvorderlijke bevoegdheden. Verder kan de officier van justitie via artikel 125p Wetboek van Strafvordering (Sv) vorderen dat een aanbieder van een communicatiedienst strafbare gegevens ontoegankelijk maakt. Vanwege het operationeel belang wordt niet nader ingegaan op specifieke opsporingsmethoden.
hoe oordeelt u over de stelling van de Engelse Internet Watch Foundation dat 77 procent van het materiaal van kindermisbruik dankzij Nederlandse servers te vinden is? Als dit percentage klopt, welke stappen onderneemt u om de capaciteit bij de politie uit te breiden om dit aan te pakken?
Het rapport van de IWF over 2020 concludeert dat er dat jaar 77% van het door haar gevonden beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik in Nederland wordt gehost. In het rapport van de IWF over 2019 betrof het 71%. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld4 zijn er kanttekeningen te maken bij de conclusies van de IWF. Het percentage wordt beïnvloed door meldingen die zij van burgers ontvangt, eigen zoekgedrag en (instellingen van) crawlers. De cijfers kunnen niet één op één worden vertaald naar een mondiaal beeld. Desalniettemin wordt in Nederland veel beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik gehost. Om deze reden wordt samen met de sector veel inzet gepleegd om het internet op te schonen van dit schadelijke materiaal. Zie hiervoor ook vraag 6.
Verder wil ik nogmaals benadrukken dat de politie diens capaciteit inzet op het identificeren en ontzetten van slachtoffers van actueel misbruik en het opsporen van daders. Desalniettemin is het van groot belang dat reeds bekend beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik zo spoedig mogelijk offline wordt gehaald. Dit materiaal blijft uitermate schadelijk voor de slachtoffers. De politie draagt bij aan het verwijderen van dit materiaal door het leveren van een beveiligde hash-database. Deze kan met behulp van het EOKM gebruikt worden door hostingbedrijven om hun servers schoon te houden van reeds bekend beeldmateriaal.
Hoe apprecieert u de optie om de huidige ex-parte procedure uit te breiden tot materiaal van seksuele exploitatie van kinderen zodat er een versnelde procedure tot verbod aan de inbreukmaker mogelijk is?
Het huidige beleid is gestoeld op de verwijdering van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik door hostingbedrijven zelf. Daarbij wordt met de oprichting van de ATKM bestuursrechtelijke handhaving mogelijk bij bedrijven die niet adequaat reageren op meldingen. Zo worden alle bedrijven gedwongen om dit schadelijke materiaal snel offline te halen. Zie voor het huidige beleid ook de beantwoording van vraag 6. Daarnaast kan de officier van justitie vorderen dat dergelijk strafbaar beeldmateriaal offline wordt gehaald. Op deze manier hoeven slachtoffers niet zelf een civiele procedure aan te spannen tegen een hostingbedrijf om de beelden te laten verwijderen.
Welke mogelijkheden ziet u voor de melder om in beroep te gaan als de aanbieder van de dienst op onjuiste wijze reageert?
In het kader van de triloog onderhandelingen over de Digital Services Act wordt stilgestaan bij de mogelijkheid om bij een internet tussenpersoon in beroep te gaan, indien geen (of juist wel) gevolg wordt gegeven aan een verwijderverzoek. Daarnaast kan verwijdering worden afgedwongen door een vordering van de officier van justitie of van de civiele rechter. Het wetsvoorstel voor het instellen van een bestuursrechtelijke autoriteit om het verwijderen van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik af te dwingen bevat de mogelijkheid voor de autoriteit om een bindende aanwijzing te geven aan een bedrijf.
Op welke manier is op dit moment in de Digital Services Act (DSA) geregeld dat de aanbieder van een dienst binnen een bepaalde termijn op een melding van strafbare informatie op zijn systemen moet reageren? Ziet u hier ruimte voor een toegespitst proces die afhangt van de aard van de inbreuk?
De Digital Service Act is een voorstel voor een horizontale EU-verordening waarvan de reikwijdte ziet op alle vormen van illegale inhoud online. Het wetgevingsproces hiervan is nog niet doorlopen en derhalve is het voorstel nog niet van kracht. Art. 14 van het voorstel verplicht dienstverleners een kennisgevings- en actiemechanisme in te voeren. Daarin wordt geen specifieke termijn genoemd (vanwege de horizontale materiële reikwijdte van het voorstel). Wel regelt art. 14 lid 5 dat de dienstverlener de melder «onverwijld» op de hoogte stelt van het besluit van de dienstverlener naar aanleiding van de melding. Momenteel is de Europese Commissie bezig met een wetsvoorstel dat ziet op het tegengaan van online seksueel kindermisbruik. Dit voorstel wordt verwacht in maart 2022. Het is nog niet bekend of in dit voorstel dergelijke termijnen worden opgenomen.
Het Politico interview van Eurocommissaris Reynders |
|
Roelien Kamminga (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het interview van Eurocommissaris Reynders in Politico van 27 januari 2022?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat de rechtsstaatverordening nog niet direct toegepast kan worden nadat het Europese Hof van Justitie hier op 16 februari een oordeel over velt, en de toepassing hiermee over de Hongaarse verkiezingen van 3 april wordt getild?
De MFK-rechtsstaatverordening is van toepassing sinds 1 januari 2021. Tijdens de Europese Raad van 10-11 december 2020 heeft de Commissie aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. Over dit arrest ontvangt uw Kamer een toelichtende brief met kabinetsappreciatie. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
De Commissie is haar onderzoekende werk evenwel gestart per 1 januari 2021. De Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat zullen worden betrokken bij de eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening. De Commissie heeft verzekerd dat geen enkele schending van de beginselen van de rechtsstaat door de Commissie terzijde zal worden geschoven. Ook stuurde de Commissie op 18 november 2021 informatieverzoeken aan Polen en Hongarije op grond van artikel 6(4) van de MFK-rechtsstaatverordening.
Na de vaststelling van de richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie wel vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Er is geen indicatie dat de Commissie hiermee zal wachten tot na de Hongaarse parlementsverkiezingen op 3 april 2022.
De procedure om tot maatregelen te komen is, zoals Eurocommissaris Reynders in zijn interview in Politico aangeeft, met diverse waarborgen omkleed. De procedure zal naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen. Ook wanneer de Commissie daags na de uitspraak van het EU Hof van Justitie de eerste stap in deze procedure zet, en de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(1) van de MFK-rechtsstaatverordening een schriftelijke kennisgeving toestuurt met de redenen waarop zij haar vaststelling baseert, is het daarom niet mogelijk om de procedure af te ronden en eventuele maatregelen vast te stellen voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen van 3 april 2022.
Klopt het dat er na de uitspraak van het Hof nog een uitvoerige uitwisseling van gegevens en standpunten tussen de Europese Commissie en de Hongaarse regering nodig is voordat er daadwerkelijk overgegaan kan worden tot het inhouden van betalingen?
Dat klopt. De in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening beschreven procedure biedt verschillende mogelijkheden voor de Commissie om gegevens en standpunten met de betrokken lidstaat uit te wisselen.
De procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtstaatverordening begint formeel met de toezending van de schriftelijke kennisgeving door de Commissie op grond van artikel 6(1) van de MFK-rechtsstaatverordening. De Commissie kan, op grond van artikel 6(4) van de MFK-rechtsstaatverordening, zowel vóór als na het toezenden van de schriftelijke kennisgeving de lidstaat verzoeken om aanvullende informatie. De Commissie stuurde dergelijke informatieverzoeken reeds aan Polen en Hongarije op 18 november 2021. De Commissie ontving inmiddels uit beide lidstaten reactie.
Na de toezending van de schriftelijke kennisgeving heeft de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(5) van de MFK-rechtsstaatverordening minimaal één maand en maximaal drie maanden om opmerkingen te maken over de bevindingen van de Commissie en voorstellen te doen voor het nemen van corrigerende maatregelen in reactie op die bevindingen.
De Commissie besluit vervolgens op grond van artikel 6(6) van de MFK-rechtsstaatverordening binnen een indicatieve termijn van één maand, en in ieder geval binnen een redelijke termijn, of ze een voorstel voor een uitvoeringsbesluit inzake passende maatregelen wil voorleggen aan de Raad. Wanneer de Commissie voornemens is dit te doen, stelt de Commissie de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(7) van de MFK-rechtsstaatverordening eerst in de gelegenheid om binnen één maand zijn opmerkingen in te dienen, met name over de evenredigheid van de voorgenomen maatregelen.
Daarna kan de Commissie op grond van artikel 6(9) van de MFK-rechtsstaatverordening een voorstel voor een uitvoeringsbesluit inzake passende maatregelen – zoals een schorsing of stopzetting van uitkering van EU-middelen – indienen bij de Raad.
De Raad besluit hierover met gekwalificeerde meerderheid, en stelt het uitvoeringsbesluit op grond van artikel 6(10) en overweging 26 van de MFK-rechtsstaatverordening in beginsel vast binnen één maand, tenzij sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, waardoor de termijn voor de vaststelling van het uitvoeringsbesluit met maximaal twee maanden kan worden verlengd voor bespreking in de Europese Raad.
De procedure zal daarmee naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen.
Hoe verhoudt deze vertraging zich tot eerdere uitspraken van het kabinet dat de vertraging rond toepassing van de rechtsstaatverordening te vergelijken is met een flitspaal die al aanstaat, maar waarbij het alleen nog even wachten is tot de boete wordt verzonden?
De procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening is zo overeengekomen tijdens de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement. Nederland is positief over het bereikte onderhandelingsresultaat van de MFK-rechtsstaatverordening. Uw Kamer ontving hierover eerder een kabinetsappreciatie.2
Tijdens de Europese Raad van 10–11 december 2020 is de tekst van de MFK-rechtsstaatverordening niet gewijzigd. De Commissie heeft tijdens deze Europese Raad wel aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen. Zie hiervoor ook de toelichtende brief over deze ER-conclusies.3
De beeldspraak over de flitspaal geldt onveranderd, en ziet op de conclusies van de Europese Raad van 11 december 2020, en houdt in dat de Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat sinds 1 januari 2021 worden betrokken bij eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de Hongaarse regering na de mogelijkheid om de verordening eerst aan het Hof voor te leggen op deze manier een nieuwe mogelijkheid krijgt om inhouding van betalingen te vertragen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, is de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening zo overeengekomen tijdens de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement. Het kabinet deelt het gevoel van urgentie, en blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten. Tijdens de recente gesprekken tussen de Minister-President en Commissievoorzitter Von der Leyen en tussen de Minister-President en Eurocommissaris Reynders heeft de Minister-President deze boodschap van urgentie opnieuw overgebracht.
Welke juridische mogelijkheden zijn er voor de Commissie om bij grote zorgen over de rechtsstaat hangende deze discussie toch al betalingen op te schorten en de «boetes» voor eerdere schending reeds te gaan vorderen?
Van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium ontving uw Kamer een overzicht.4 Het kabinet blijft de Commissie aanspreken om haar rol als hoedster van de Verdragen consequent en proactief te vervullen, en op te treden om de rechtsstaat te beschermen, als fundament van EU-samenwerking. Het kabinet dringt er voortdurend bij de Commissie op aan om alle instrumenten die zij hiervoor tot haar beschikking heeft, in te zetten.
Bent u bereid om zich in EU-verband in te zetten voor een directe doorwerking van het vonnis zodra de uitspraak er ligt en in ieder geval betalingen aan Hongarije tot nader orde op te schorten?
Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten.
Noodverordening op en rond azc Budel na steekpartijen |
|
René Peters (CDA), Inge van Dijk (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de geweldsproblematiek waar de gemeente Cranendonck mee te maken heeft in en rond het asielzoekerscentrum (azc) in Budel?1
Ja.
Deelt u de mening dat er een patroon van geweld zichtbaar is en het niet gaat om een individuele casus? Zo nee, waarom niet?
Ik zie dat er de afgelopen periode sprake is van meerdere (zware) incidenten. Hoewel het te vroeg is om te spreken van een patroon, is in elk geval sprake van een zeer zorgelijke ontwikkeling. Iedere persoon die overlast en/of criminaliteit veroorzaak wordt zo snel mogelijk aangepakt met de inzet van de maatregelen en middelen die ons ter beschikking staan. Aan de voorkant worden maatregelen getroffen om overlast waar mogelijk te voorkomen. Dit doen we samen met betrokken partijen zoals het COA, IND, DT&V, ketenmariniers, de gemeente, de politie, de zorg en het OM.
Wat is volgens u de oorzaak van de geweldsgolf, waardoor de burgemeester zich genoodzaakt voelt om een noodverordening af te kondigen?
Het is lastig om een eenduidige oorzaak aan te wijzen voor op zichzelf staande incidenten. Dit verschilt per situatie. Een deel van de incidenten kan mogelijk verklaard worden door de samenstelling van de COA-populatie in Budel-Cranendonck. Ook multiproblematiek -zoals psychische of psychiatrische problematiek, verslavingsproblematiek en overlevingsgedrag van de straat- spelen een rol. Tegelijkertijd rust er door de hoge instroom een grote druk op de asielketen en rechtbanken. Hierdoor duren procedures langer en houden asielzoekers relatief lang recht op opvang.
Deelt u de mening dat de veiligheid en het veiligheidsgevoel voor inwoners van de gemeente Cranendonck, de asielzoekers in het centrum en de medewerkers van COA een belangrijke voorwaarde is voor het draagvlak en het functioneren van het asielzoekerscentrum?
Ja. Het draagvlak voor het migratiebeleid en de opvang van asielzoekers wordt door meerdere factoren bepaald en kan per gemeente of opvanglocatie verschillen. Het veiligheidsgevoel van betrokkenen in en om de opvanglocaties is daar een belangrijk onderdeel van.
Welke acties moeten op korte termijn worden ondernomen en door wie om de veiligheid voor inwoners van de gemeente, asielzoekers en medewerkers van het COA op de orde te hebben?
Er is tijdens mijn constructieve gesprek met de burgemeester, de commissaris van de Koning van Noord-Brabant en het COA op 2 februari jl. gesproken over oplossingen op het gebied van de veiligheid in het azc en in de gemeente Cranendonck. Met de juiste maatregelen moet de rust in het azc en in Cranendonck terugkeren. Samen nemen we de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de bewoners van het azc, de COA-medewerkers en alle inwoners van de gemeente Cranendonck. Daarvoor zijn diverse afspraken gemaakt over actie voor de korte en middellange termijn: 1) Aanscherpen van de beveiliging op het terrein, 2) De zaken van asielzoekers met een kansarme aanvraag worden met nog meer prioriteit behandeld, 3) Verbeteren van de veiligheid op het terrein door onder andere het plaatsen van een hek om het bewonersgedeelte, 4) Er wordt nog scherper gecontroleerd en gehandhaafd, onder andere op de aanwezigheid van illegalen. Deze maatregelen moeten bijdragen aan het borgen van de veiligheid op de lange termijn. De komende tijd blijf ik met de betrokken partijen in de gemeente Cranendonck in gesprek over de veiligheidssituatie, die ik nauwlettend in de gaten houd.
Ik ben blijvend in gesprek met ketenpartners, de strafrechtketen, vervoerders, andere departementen en het lokaal bestuur over het voorkomen en het aanpakken van overlast en criminaliteit door asielzoekers. Ik onderzoek samen met deze partijen welke handelingsperspectieven de overlastaanpak meer kracht bij zouden kunnen zetten. Hierbij wordt onder meer gekeken naar maatregelen in het kader van versobering van de opvang, inbewaringstelling en de procedures. Uiteraard zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar handelingsperspectieven.
Wat is er nodig om op lange termijn de veiligheid te borgen en het draagvlak in de gemeente terug te winnen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de consequenties voor de daders van de geweldsdelicten en welk effect heeft dit op hun asielaanvraag?
Uitgangspunt is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Ten aanzien van personen die in aanmerking komen voor een asielvergunning in Nederland geldt echter dat daarmee is vastgesteld dat zij bescherming van de Nederlandse overheid nodig hebben. Bij terugkeer naar het eigen land zouden zij ernstige problemen kunnen ondervinden.
Indien het gaat om een Verdragsvluchteling2 geldt daarom op grond van EU-wetgeving dat bescherming geweigerd mag worden als er goede redenen bestaan om de Verdragsvluchteling te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt, of indien hij een gevaar vormt voor de samenleving van die lidstaat omdat hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis veroordeeld is voor een «bijzonder ernstig misdrijf». Er is sprake van een «bijzonder ernstig misdrijf» indien de vreemdeling bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem is een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd, van in totaal tenminste 10 maanden.
Een persoon die in zijn land van herkomst een reëel risico loopt op de doodstraf of executie, foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, komt in aanmerking voor subsidiaire bescherming. Deze bescherming kan op grond van EU-wetgeving worden geweigerd als de vreemdeling een «ernstig misdrijf» heeft gepleegd of een gevaar vormt voor de gemeenschap of voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt. Er kan sprake zijn van een ernstig misdrijf indien de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd, van in totaal tenminste zes maanden en in ieder geval één van de veroordelingen betrekking heeft op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert.
Daarnaast geldt dat personen die strafbare feiten plegen hiervoor ook, conform het Nederlands strafrecht, worden bestraft.
Het artikel 'Landbouwminister in de clinch met Brussel over teruggave fraudemiljoenen' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Landbouwminister in de clinch met Brussel over teruggave fraudemiljoenen»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de Kamer wel is geïnformeerd over de eerdere juridische geschillen tussen de Europese Commissie en het Ministerie van LNV die ontstonden rondom de Gemeenschappelijke Marktordening?
De eerdere juridische geschillen waren afgerond tot aan een uitspraak door het Europese Hof. In dat kader werd de Kamer in 2013 geïnformeerd over de uitspraak van het hof. Deze zaak heeft (nog) niet geleid tot Europese Hof procedures en er lopen nog civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures. Hierover vindt ook nog overleg en discussie met de Europese Commissie plaats.
Kunt u aangeven, waarom een aantal jaar later bij eenzelfde soort situatie, de Kamer niet tijdig werd geïnformeerd?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u een reflectie geven op de rol van onderzoeken van de Europese Commissie over de besteding van Europese middelen en waarom deze onderzoeken niet actief met de Kamer worden gedeeld?
Deze audits van de Europese Commissie zijn gericht op rechtmatigheidsfouten en kunnen vrij gedetailleerd en technisch van aard zijn. Deze rapporten worden wel gedeeld met de Auditdienst Rijk (ADR) die in opdracht van de Europese Commissie jaarlijks een certificerend rapport uitbrengt. De belangrijkste uitkomsten uit dit rapport worden opgenomen in het Departementale jaarverslag van de betrokken ministeries.
Zou u bereid zijn de uitkomsten van dergelijke onderzoeken, zoals audits, in het vervolg actief met de Kamer te delen?
Zie ook antwoord op vraag 4. Het actief delen van deze rapporten zal in overleg met de eigenaren van deze rapporten (ADR en de Europese Commissie) moeten gaan.
Klopt het dat u er al maanden op aandringt om de financiële schade ten laste te brengen van het EU-fonds voor landbouwsubsidies?
De zaak FresQ heeft betrekking op uitbetaalde EU subsidies in de jaren 2009 tot en met 2012 aan de producentenorganisatie FresQ. In 2013 is geconstateerd dat FresQ zich niet hield aan de subsidievoorwaarden en zijn er terugvorderingen ingesteld voor de uitbetaalde bedragen (nu € 52 miljoen, inclusief rente). Vorig jaar september verliep de voor EU geldende 8-jaars termijn van terugvordering.
Onder de vorige Minister van LNV is de Europese Commissie (DG AGRI) in kennis gesteld dat FresQ failliet is, en is conform de EU regels voor terugvorderingen een verzoek gedaan om het niet geïncasseerde bedrag ten laste van het EU-fonds voor landbouw te brengen. Conform de Europese regelgeving kan de lidstaat bij faillissement, en als de lidstaat er alles aan gedaan heeft om dit bedrag terug te vorderen, een verzoek indienen om deze vordering ten laste van het fonds te brengen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van het ten laste te brengen van het EU-fonds voor landbouwsubsidies van de financiële schade voor de uitkeringen van subsidies in Nederland? Wat betekent dit voor boeren?
Dit heeft geen gevolgen voor overige landbouwsubsidies. Het ten laste brengen van het EU-fonds zou betekenen dat Nederland dit bedrag niet hoeft terug te betalen aan Brussel. Dit heeft geen effect op het jaarlijkse budget wat Nederland toekomt.
Hoofdregel is dat als de terugvordering na acht jaar niet heeft plaatsgevonden, de uitgaven voor 50% voor rekening van de EU en voor 50% voor rekening van de lidstaat komen. Ingeval van een faillissement van de begunstigde en als de lidstaat kan onderbouwen dat zij er alles aan heeft gedaan om het bedrag terug te vorderen kan de lidstaat de uitgaven volledig ten laste van het fonds brengen. Hier zet ik op in.
Tot slot is het ook mogelijk dat de uitgaven geheel voor rekening van de lidstaat komen, als de Europese Commissie van oordeel is dat de lidstaat ten onrechte heeft besloten de terugvordering (vanwege faillissement) stop te zetten of indien sprake is van onregelmatigheden of nalatigheden aan de zijde van de lidstaat, waardoor de niet-inning aan de lidstaat te wijten is.
Over de financiële gevolgen moet de Europese Commissie nog een besluit nemen en daartegen staat vervolgens beroep open bij het Europese Hof.
Kunt u uiteenzetten welke stappen u zal zetten om de Nederlandse tuinder te ondersteunen in hun aanvragen voor subsidies bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?
Bij RVO worden periodiek sessies belegd met producentenorganisaties om de EU subsidievoorwaarden toe te lichten. Gedurende de subsidieperiode kan een subsidieaanvrager altijd terecht met hun vragen bij RVO.
Klopt het dat uw ambtsvoorganger door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de hoogte werd gesteld van het onjuist inzetten van Europese landbouwsubsidies, nog voor 2015?
Het Productschap Tuinbouw (de voorloper van RVO) heeft de NVWA in augustus 2012 ingeschakeld om onderzoek te verrichten in deze kwestie vanwege een vermoeden dat de producentenorganisatie FresQ zich niet had gehouden aan de erkenningsvoorwaarden (producentenorganisaties moeten voldoen aan de EU erkenningsvoorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie). Op 16 januari 2013 is de toenmalige Staatssecretaris geïnformeerd door haar beleidsambtenaren dat de erkenning van FresQ wordt geschorst.
Vervolgens heeft RVO in 2015 aangifte gedaan bij het Functioneel Parket Rotterdam van het Openbaar Ministerie (OM) over mogelijk frauduleus handelen van oud-bestuurders van FresQ. Die aangifte is opgenomen door de NVWA-IOD (Inlichtingen-en Opsporingsdienst) en op basis daarvan is onder gezag van het OM het strafrechtelijk onderzoek gedaan. Dit strafrechtelijk onderzoek is afgerond en het dossier is ingeleverd bij het Openbaar Ministerie.
Kunt u aangeven waarom uw ambtsvoorganger op dit moment niet handelde?
Mijn voorganger heeft op dat moment ook gehandeld door de erkenning van FresQ in te trekken en de verstrekte subsidie terug te vorderen. Door het faillissement van FresQ is het echter niet gelukt het geld volledig terug te vorderen.
Kunt u aangeven waarom u weigert het gefraudeerde bedrag terug te storten?
Er is geen sprake van een weigering om het bedrag terug te storten. Het bedrag kan vanwege het faillissement van FresQ niet binnen de daarvoor geldende termijn van acht jaar worden teruggevorderd. De discussie met de Europese Commissie gaat nu over de vraag of verlenging van de termijn van acht jaar mogelijk is en zo nee, wie de financiële gevolgen van de niet-inning moet dragen, de EU, de lidstaat of beide (50-50).
Kunt u een reflectie geven van de reputatieschade van Nederland als gevolg van deze fraudezaak binnen de EU en het effect daarop aan de onderhandelingstafel?
Deze kwestie is aan het licht gekomen door onderzoek van RVO. De lidstaat Nederland heeft deze zaak zelf aangemeld als onregelmatigheid binnen het EU fonds voor landbouw. Het geschil met de EC is vooral een juridische kwestie. Mocht dit verschil in inzicht blijven bestaan dan zal Nederland deze kwestie voorleggen aan het Europese Hof. Uiteindelijk is het aan de rechter om daar een oordeel over te geven.
Het bericht ‘Bernhoven in zwaar weer: ontslag voor 120 man en aansluiting bij groter ziekenhuis’ |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bernhoven in zwaar weer: ontslag voor 120 man en aansluiting bij groter ziekenhuis»?1
Zoals ook op 14 januari 2021 tijdens het AO Medisch Zorglandschap is besproken naar aanleiding van de «Gebundelde beleidsreactie op rapporten faillissementen MC-groep2» moet een ongecontroleerd faillissement van een ziekenhuis worden voorkomen.
Het Early Warning System (EWS) wordt door alle zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders gebruikt om vroegtijdig risico’s voor de continuïteit van zorg te signaleren. Hierin analyseren zij signalen en gegevens van alle zorgaanbieders die zij hebben gecontracteerd. In het kader van vroegsignalering, waar het EWS onderdeel van uitmaakt, vindt er een uitwisseling van signalen plaats tussen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en VWS over mogelijke risico’s op discontinuïteit. De NZa informeert VWS wanneer er sprake is van een (aanstaand) faillissement of een risico op een faillissement waarbij de NZa inschat dat verzekeraar(s) en zorgaanbieder er mogelijk niet uitkomen en risico blijft bestaan voor de continuïteit van individuele patiënten-/cliëntenzorg.
Conform deze afspraken is mijn ambtsvoorganger medio november 2021 op de hoogte gesteld van de ontstane risico’s bij het Bernhoven ziekenhuis. De NZa heeft eind januari jl. aangegeven dat de acute financiële problemen van de baan zijn en dat Bernhoven samen met de zorgverzekeraars werken aan een herstelplan. De NZa en ook de IGJ volgen de situatie nauwgezet en informeren mij daar actief over.
Hoe duidt u de problemen die zijn ontstaan bij het Bernhoven Ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat Bernhoven, door in te zetten op zinnige zorg, tien procent aan omzet heeft ingeleverd zonder dat dit ten koste is gegaan van de kwaliteit van de geboden zorg? Kunt u dit toelichten?
Ik heb geen kennis van individuele contractafspraken tussen zorgverzekeraars en het Bernhoven ziekenhuis en kan mij daarom enkel baseren op de openbare financiële jaarverslagen. Ik concludeer op basis van de jaarverslagen 2018, 2019 en 2020 dat er in die perioden geen sprake is van een daling van de opbrengsten uit de zorgprestaties hoewel het ziekenhuis toen ook al inzette op zinnige zorg.
Ik zie een gemiddelde stijging in deze jaren van 4,5% van de opbrengsten uit zorgprestaties.
De IGJ heeft mij geïnformeerd dat de randvoorwaarden voor goede en veilige zorg aanwezig zijn in het Bernhoven ziekenhuis. Er is geen sprake van onaanvaardbare risico’s of tekorten op het gebied van de zorgverlening.
De raad van bestuur van Bernhoven heeft de IGJ geïnformeerd over de financiële problemen, het plan van aanpak en de acties daaromheen en onderbouwd waarom er op dit moment geen risico’s zijn voor kwaliteit, veiligheid en continuïteit van zorg. De IGJ heeft regelmatig contact met het ziekenhuis en monitort het mogelijk ontstaan van dergelijke risico’s.
Hoe beoordeelt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de kwaliteit van de ziekenhuiszorg geboden door Bernhoven?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie van uw voorganger dat in Bernhoven de doelmatigheid is toegenomen zonder dat de kwaliteit van de zorg is aangetast en mogelijk zelfs toegenomen is?2
Er zijn bij mij geen andere conclusies bekend dan zoals die door mijn voorganger aan uw Kamer gezonden in de Kamerbrief Evaluatie verbeterprogramma’s Bernhoven en Rivas.4
Wat zegt het over de productieprikkels in het huidige zorgstelsel dat het bewust leveren van minder zorg leidt tot financiële problemen bij dit ziekenhuis? Welke oplossingen hiervoor ziet u voor ogen?
Het is te kort door de bocht om te stellen dat de huidige financiële problemen bij dit ziekenhuis het gevolg zijn van productieprikkels in het huidige stelsel. Er zijn juist afspraken gemaakt in de contracten waardoor een lagere productie niet één op één werd doorvertaald in lagere inkomsten, door middel van omzetgaranties. Deze andere wijze van contractering past geheel bij de afspraken vanuit het bestuurlijk akkoord medisch-specialistische zorg, waarin partijen zich committeren aan de transformatie naar de «juiste zorg op de juiste plek»5, dat moet bijdragen aan kwalitatief betere zorg.
Voor een groot deel van de door een ziekenhuis geleverde zorg gelden vrije tarieven, waardoor in de contractering tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen veel ruimte bestaat voor innovatieve contractvormen. Die ruimte is dus in het geval van dit ziekenhuis benut om minder productiegedreven afspraken te maken. Dat neemt niet weg dat de realisatie van dergelijke afspraken een ingewikkeld traject kan zijn dat blijvend commitment van zorgaanbieders, zorgverzekeraars en financiers zoals banken vergt. Daarbij speelt het feit dat de geleverde zorg per DBC gedeclareerd wordt een ondergeschikte rol.
Onderschrijft u de stelling van de directeur van het ziekenhuis «Als je tien procent minder patiënten behandelt, kun je een ziekenhuis niet tien procent minder geld geven, want de vaste kosten blijven het zelfde?»3
In algemene zin kan gesteld worden dat voor een gezonde financiële positie de interne kosten niet langdurig hoger kunnen zijn dan de opbrengsten. Voor zover mij bekend en ook aan uw Kamer medegedeeld in de Kamerbrief Evaluatie verbeterprogramma’s Bernhoven en Rivas7 was er bij Bernhoven sprake van een meerjarige omzetgarantie.
Vindt u niet dat de zorgverzekeraars Bernhoven te hulp moeten komen om de financiële problemen, die het gevolg zijn van gewenst beleid van zorgverzekeraars, het hoofd te kunnen bieden?
Ik heb van de NZa begrepen dat zorgverzekeraars dit ook doen. Na bevoorschotting door zorgverzekeraars spelen er op dit moment geen acute liquiditeitsrisico’s. Op basis van het verbeterplan zullen afspraken worden gemaakt met zorgverzekeraars over het toekomstbestendig maken van het ziekenhuis en de financiering daarvan.
Is het mogelijk schrappen van 100 tot 120 banen in een ziekenhuis vanwege financiële problemen wel gewenst gezien de lessen van de coronapandemie die hebben laten zien hoe kwetsbaar onze ziekenhuiszorg is en dat juist ingezet moet worden op behoud van banen in de ziekenhuiszorg? Moet niet vol worden ingezet op het behoud van banen voor de ziekenhuiszorg, ook bij Bernhoven?
Het is altijd vervelend als vanwege financiële problemen mogelijk mensen hun baan verliezen. Het exacte plan om de financiële situatie op orde te brengen ken ik niet, maar ik ga ervan uit dat Bernhoven dit uiterst zorgvuldig zal doen. Daarbij volgen zowel de NZa en de IGJ de situatie nauwgezet en houd ik via hen vinger aan de pols.
Acht u Bernhoven een onmisbaar ziekenhuis waar basisziekenhuiszorg in zijn volle omgang moet worden aangeboden, inclusief spoedeisende eerste hulp, acute verloskunde en Intensive Care (IC)-zorg, 24/7 per week? Kunt u dit toelichten?
De onmisbaarheid van een ziekenhuis is een vraagstuk dat vanuit verschillende perspectieven bekeken moet worden. Het is primair de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen. Voor de Spoedeisende eerste hulp en de acute verloskunde kan ik aangeven dat ziekenhuis Bernhoven geen ziekenhuis is met een SEH of acute verloskunde die «gevoelig» is voor de 45 minuten-norm.
Blijft het huidige pakket aan zorg wat momenteel wordt aangeboden in het Bernhoven, beschikbaar voor haar patiënten?
Zoals gebruiklijk geldt dat conform het continuïteitsbeleid eerst de zorgaanbieder met de zorgverzekeraars aan zet zijn om de knelpunten op te lossen. De NZa en IGJ houden toezicht op de situatie. Ik heb begrepen dat de preferente zorgverzekaars nauw betrokken zijn. De oorzaken van de knelpunten zijn nader onderzocht en er wordt gewerkt aan een herstelplan om deze op te lossen. De NZa en IGJ volgen de situatie nauwgezet en ik houd vinger aan de pols via hen. Wanneer sprake is van afstoting van zorgaanbod is het aan deze zelfde partijen om te bepalen of de zorgplicht in de regio niet in het geding komt. Wanneer iets wijzigt in het acute zorgaanbod dan moet er gehandeld worden in lijn met de AmvB acute zorg8. Daarnaast, als sprake is van een eventuele fusie, zal de Autoriteit Consument & Markt deze ook beoordelen.
Bent u bereid om u ervoor in te zetten dat het ziekenhuis Bernhoven en haar huidige zorgaanbod kan blijven voortbestaan?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid te voorkomen dat Bernhoven in een fusietraject met andere grote ziekenhuizen wordt gezogen met daarbij het reële risico dat zorgaanbod verdwijnt vanuit Bernhoven naar het andere grotere ziekenhuis? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe beoordeelt u het fenomeen dat Bernhoven als noodlijdend ziekenhuis obligaties uitgeeft met een rendement van 4%? Is dit wel een taak van een ziekenhuis dat gefinancierd wordt met gemeenschapsgeld? Is dit niet een bedreiging voor de financiële positie van het ziekenhuis als zorggeld, betaald door de gemeenschap, verdwijnt in particuliere handen? Gaat u hier een stokje voor steken? Kunt u uw standpunt toelichten?4
Voorop staat dat geld dat bestemd is voor de zorg ook naar de zorg moet gaan.
Mede daarom is op dit moment winstuitkering binnen de Zorgverzekeringswet voor medisch specialistische zorg niet toegestaan. Onderaannemers mogen wel winst uitkeren. Het is wel toegestaan dat ziekenhuizen vreemd vermogen aantrekken om noodzakelijke investeringen te doen. Het is aan het bestuur van instellingen zelf om hiervoor de meest geschikte oplossing te vinden binnen de geldende wet- en regelgeving. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een hypotheek of lening. Ook een obligatielening behoort tot de mogelijkheden. Het is niet aan mij om te oordelen over individuele casuïstiek. De toezichthouders hebben de taak om te beoordelen of de constructie in Bernhoven binnen de geldende wet- en regelgeving past. De NZa heeft aangegeven dat deze constructie niet in strijd is met de Wet marktordening gezondheidszorg.
Hoe beoordeelt u de financiële positie van andere ziekenhuizen zoals bijvoorbeeld het Beatrixziekenhuis, dat in 2019 de Zinnige Zorg Award ontving, die onder vergelijkbare condities als Bernhoven afspraken over zinnige zorg hebben gemaakt met zorgverzekeraars? Hoe gaat u voorkomen dat ook deze ziekenhuizen in de problemen komen omdat ze minder omzet draaien vanwege zinnige zorg?5
Er zijn mij geen signalen bekend van financiële problemen bij het Beatrixziekenhuis. Ook de NZa heeft mij laten weten geen EWS-melding over het Beatrixziekenhuis te hebben ontvangen van zorgverzekeraars en dit ziekenhuis wordt op dit moment dus niet gemonitord door de NZa als instelling met financiële problemen.
Zorgverzekeraars ondersteunen de zorginstellingen die de transitie naar zinnige zorg inzetten. Enerzijds met omzetgaranties en anderzijds om gezamenlijk te bezien hoe de kosten van de betreffende zorginstelling kunnen dalen. De NZa en IGJ houden hier toezicht op. Mocht onverhoopt een zorginstelling toch in financiële problemen komen dan zal het continuïteitsbeleid in werking treden. Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft moet hij allereerst samen met de zorgverzekeraar(s) en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Bemoeienis vanuit het Ministerie van VWS is daarbij normaal gesproken niet nodig en niet aan de orde.
Wanneer het echter gaat om een zorgaanbieder waarvan het wegvallen grote maatschappelijke impact zou hebben, en partijen er niet in slagen om tot een passende oplossing te komen, dan kan regie vanuit het Ministerie van VWS nodig zijn.
Levenslang ziek in de bijstand |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat er een grote groep arbeidsongeschikte mensen in de bijstand zit, of zelfs zonder uitkering, die geen uitzicht heeft op werk?
Met de invoering van de Participatiewet zijn gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning aan mensen met een arbeidsbeperking die arbeidsvermogen hebben. Daarnaast kunnen mensen die niet of niet meer kunnen werken omdat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, aanspraak maken op de Participatiewet wanneer zij voldoen aan de voorwaarden en geen recht hebben op een WIA-uitkering. Voor jonggehandicapten die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, bestaat de Wajong.
Uit de evaluatie van de Participatiewet blijkt dat een groot deel van de doelgroep Participatiewet (ca. 60%) aangeeft zich op dit moment niet in staat te achten om te werken.1 Circa de helft van deze groep geeft aan te verwachten in de toekomst nooit meer te kunnen werken. Gemeenten geven aan dat circa 35% van de mensen in het bestand niet bemiddelbaar en beschikbaar is voor werk.2
Kunt u aangeven hoeveel mensen ziek in bijstand zitten en geen uitzicht hebben op werk? Kunt u tevens aangeven hoeveel mensen tussen wal en schip vallen, en dus geen werk of uitkering hebben?
Uit de ervaringsonderzoeken in het kader van de evaluatie Participatiewet blijkt dat ruim de helft van de bijstandsgerechtigden lichamelijke beperkingen ervaart om aan het werk te komen of aan het werk te blijven.3 Ruim één op de drie geeft aan dat psychische gezondheidsbeperkingen hierbij een rol spelen. Verder laten CBS-cijfers zien dat van de personen met een bijstandsuitkering tot de AOW-leeftijd er naar schatting 199 duizend aangeven niet te kunnen of niet te willen werken vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid.4 Uit dezelfde CBS-cijfers weten we dat er naar schatting 203 duizend mensen geen uitkering ontvangen, geen betaald werk hebben en aangeven niet te willen of kunnen werken met als genoemde reden ziekte of arbeidsongeschiktheid.
Bovenstaande cijfers geven informatie over de eigen inschatting van mensen. Uit CBS-cijfers die door gemeenten worden aangeleverd blijkt dat eind juni 2021 ongeveer zes duizend bijstandsgerechtigden – 1,4% van het totaal – een ontheffing van onder andere de arbeids- en re-integratieverplichtingen hadden.5 Dit betreft een permanente ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichtingen op basis van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in de wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
In hoeverre hebben gemeenten, zeker kleinere gemeenten, de kennis en expertise om mensen die langdurig arbeidsongeschikt zijn voldoende te ondersteunen?
In de ervaringsonderzoeken onder gemeenten in het kader van de evaluatie Participatiewet is gemeenten in 2017 gevraagd naar een beoordeling van de eigen expertise voor uitvoering van alle elementen van de Participatiewet.6 Daarop gaf de helft van de gemeenten zichzelf een ruime voldoende en bijna de helft van de gemeenten een net voldoende. Minder dan 3% van de gemeenten gaf zichzelf een onvoldoende.
Er was geen verschil tussen gemeenten van verschillende grootteklasse in de wijze waarop zij hun eigen expertise op de verschillende terreinen beoordelen. In de interviews zijn wel inhoudelijke verschillen in de expertise van kleinere en grotere gemeenten naar voren gekomen. Zo kennen kleine gemeenten hun eigen bestand beter. Grotere gemeenten beschikken over iets meer kennis van de verschillende regelingen en van de uitzonderingsmogelijkheden omdat zij vaker te maken hebben met bepaalde regelingen en uitzonderingen. In dit onderzoek is niet specifiek gevraagd naar expertise met betrekking tot arbeidsongeschiktheid.
Vindt u het redelijk dat mensen die ziek zijn in de bijstand nauwelijks giften mogen ontvangen, niet kunnen sparen, gekort worden op de uitkering bij inwonende (volwassen) kinderen en altijd moeten voldoen aan de keiharde regels omtrent de inlichtingenplicht?
De bijstand is een vangnetuitkering. Dat houdt in dat zij het inkomen aanvult tot sociaal minimumniveau voor zover betrokkene (tijdelijk) niet de mogelijkheid heeft om over voldoende middelen te beschikken om in zijn bestaan te kunnen voorzien. Vanuit die vangnetoptiek worden middelen of andere aspecten die een kostenvoordeel met zich meebrengen in bepaalde mate meegewogen binnen de bijstandsverlening en zijn bijstandsgerechtigden verplicht melding te doen van omstandigheden die daarop van invloed kunnen zijn.
De verschillende signalen rond ervaren hardheden binnen de Participatiewet vragen om een kritische blik op de wijze waarop het vangnetkarakter op dit moment is vormgegeven. Die kritische blik is onderdeel van het traject tot verbetering van de Participatiewet, dat onder mijn voorganger is ingezet. Hierover heeft uw Kamer op 21 februari een brief ontvangen waarin de voortgang en de vervolgstappen worden geschetst. In het voorjaar wil ik uw Kamer een beleidsplan doen toekomen, waarin ik de eerste uitkomsten van dit traject met daarbij ook de heroverwegingen met betrekking tot het vangnetkarakter van de wet, wil presenteren.
Bent u het er mee eens dat het onredelijk is dat deze mensen hierdoor hun leven lang vastzitten aan de zeer strenge verplichtingen van de bijstand?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten waarom mensen in de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) deze verplichtingen niet hebben en mensen die arbeidsongeschikt zijn en in de bijstand zitten wel?
De IVA en de bijstand zijn twee verschillende regelingen. De IVA is één van de regelingen onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA is een premie-gefinancierde werknemersverzekering. Bij de WIA is een beoordeling van het arbeidsvermogen een toegangscriterium. Wanneer bij die beoordeling wordt vastgesteld dat iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is (door ziekte of gebrek kan iemand met arbeid maximaal 20% verdienen van het loon dat hij daarvoor verdiende) dan heeft iemand recht op een IVA-uitkering. Als iemand 12 maanden achter elkaar een inkomen heeft dat hoger is dan 20% van het WIA-maandloon, roept UWV de werknemer op om te onderzoeken of hij of zij nog steeds volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Bij de bijstand is een beoordeling van het arbeidsvermogen geen zelfstandig toegangscriterium. De bijstand is een vangnet voor wanneer er geen andere voorliggende voorziening aan de orde is en iemand geen middelen heeft om in zijn bestaan te voorzien. Daarbij horen, zoals in antwoorden 4 & 5 benoemd, verplichtingen. Wel bestaat er in de bijstand de mogelijkheid tot ontheffing van onder andere de arbeids- en re-integratieverplichtingen. Dit betreft een permanente ontheffing op basis van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor gemeenten om een tijdelijke ontheffing van arbeids- en re-integratieverplichtingen te verlenen als daarvoor dringende redenen zijn.
Bent u bereid om een oplossing te zoeken voor de mensen die ziek in de bijstand zitten en geen uitzicht hebben om aan het werk te gaan?
In het antwoord op de vragen 4 & 5 heb ik aangegeven uw Kamer dit voorjaar een beleidsplan tot verbetering van de Participatiewet doe toekomen. Bij de vormgeving zal ik actief in gesprek blijven met gemeenten, de doelgroep en cliëntenorganisaties. Daarnaast onderzoekt het kabinet, zoals aangegeven in het coalitieakkoord, hoe hardheden in de WIA hervormd kunnen worden.
Zou een nieuw vangnet voor arbeidsongeschikten in de bijstand een mogelijkheid zijn? Hoe denkt u hierover? Bent u bereid dit uit te werken?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Gebiedsverboden en mobiele flitspalen: zo wil Haagse VVD verkeersaso’s aanpakken’' |
|
Daniel Koerhuis (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Gebiedsverboden en mobiele flitspalen: zo wil Haagse VVD verkeersaso’s aanpakken»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat handhaving van verkeersregels ook in de bebouwde kom belangrijk is om naleving ervan af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Handhaving en daarmee het creëren van een subjectieve en objectieve pakkans is inderdaad van belang voor de naleving. Daarnaast spelen echter ook andere factoren een belangrijke rol in het bevorderen van naleving van de verkeersregels, zoals de inrichting van de weg.
Gelet op het feit dat in de Staat van de verkeersveiligheid 2021 (Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) R-2021-21 en SWOV R-2021-21A) valt te lezen dat ruim zes op de tien verkeersdoden in 2020 om het leven kwam op gemeentelijke wegen en uit hetzelfde onderzoek blijkt dat slechts 57% van het verkeer op gemeentelijke wegen zich aan de snelheid houdt en de naleveing op provinciale wegen nog slechter is; wat is de relatie tussen de lage naleving van de maximumsnelheid op gemeentelijke wegen en het hoge aandeel verkeersslachtoffers?
Een directe relatie tussen de naleving van de maximumsnelheid op gemeentelijke wegen en het aandeel verkeersslachtoffers is moeilijk te geven. Dat komt omdat de exacte relatie tussen ongevallen en snelheid op een specifieke weg afhankelijk is van veel factoren, waaronder infrastructurele kenmerken, verkeersintensiteit en verkeerssamenstelling.
Zoals de SWOV aangeeft, geldt in algemene zin dat wanneer de gemiddelde snelheid op een weg stijgt er een grotere kans op ongevallen is, met bovendien een grotere kans op een ernstige afloop2.
Verder zijn veruit de meeste wegen in Nederland gemeentelijke wegen, waardoor ook verwacht kan worden dat een groot aandeel van de verkeersslachtoffers op deze wegen zal vallen. Het aandeel gemeentelijke rijbanen (dus uitgezonderd fiets- en voetpaden) in het Nationaal WegenBestand (NWB) in 2020 bedraagt 86% 3, 4. Dit betreft zowel wegen binnen als buiten de bebouwde kom met een snelheidslimiet van 15 km/u tot 100 km/u.
Onderschrijft u nog altijd de stelling die uw voorganger in het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV) 2030 schreef, namelijk dat handhaving ook een preventieve werking heeft, omdat een hogere subjectieve pakkans ertoe zal leiden dat bestuurders minder snel overtredingen zullen begaan? Zo ja, welke inzet komt daaruit voort op risicovolle gemeentelijke wegen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven onderschrijf ik dat. De inzet van de politie op verkeershandhaving wordt lokaal in de driehoek (burgemeester, politie en OM) bepaald. Daarbij wordt gekeken naar waar de grootste risico’s zich voordoen.
Hoeveel flitspalen staan er op dit moment langs het gemeentelijke wegennet? Hoeveel boetes zijn hiermee opgelegd de afgelopen jaren? Kunt u inzicht geven in de ernst van de geconstateerde overtredingen?
Er staan 435 flitspalen langs wegen waar de gemeente wegbeheerder is (van de in totaal 642 flitspalen langs Nederlandse wegen). Naast handhaving met flitspalen vindt op deze wegen ook handhaving door de politie plaats, zowel door het basisteam als het team verkeer. Hieronder vindt u een overzicht van het aantal oplegde boetes met deze flitspalen in de afgelopen 5 jaar. Met flitspalen kan gehandhaafd worden op snelheidsovertredingen en roodlichtnegatie.
Zoals u kunt zien gaat het in veruit de meeste gevallen om kleine snelheidsovertredingen (tot 10 km/ u).
Jaar
t/m 10 km/ u te hard
11–20 km/ u te hard
21–30 km/u te hard
Meer dan 30 km/ u te hard
Roodlichtnegatie
2017
2.051.527
332.510
37.729
10.555
197.264
2018
2.052.284
339.105
39.362
10.704
196.727
2019
1.741.797
282.491
32.520
8.844
175.533
2020
1.395.696
218.564
26.253
2.472
134.630
2021
1.439.382
218.564
24.855
3.826
141.191
Cijfers over het aantal oplegde boetes per flitspaal worden ook opgenomen in de tertiaal- en jaarberichten verkeer5 die door mijn ministerie in samenwerking met het OM en het CJIB worden uitgebracht. Om snel over uitgebreide informatie met betrekking tot het aantal opgelegde verkeersboetes te kunnen beschikken, verwijs ik u graag naar deze berichten en naar de website van het CJIB. Het opleveren van cijfers buiten deze berichten om is veelal tijdrovend werk, waardoor dit mogelijk ook niet altijd binnen de beantwoordingstermijn van Kamervragen zal lukken.
Kunt u toelichten op basis waarvan het Openbaar Ministerie (OM) besluit om flitspalen in te zetten in gemeenten?
Een flitspaal wordt alleen geplaatst op locaties waar deze de verkeersveiligheid kan vergroten. Het Openbaar Ministerie bepaalt, in samenspraak met de politie en in afstemming met wegbeheerders, waar de flitspalen geplaatst worden. Wegbeheerders, zoals de gemeente, kunnen bij de politie en/of het OM een verzoek indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Van belang is dat in de aanvraag een analyse van de verkeersveiligheid van de locatie is opgenomen. In deze analyse moet conform het Beleidskader flitspalen een aantal zaken worden uitgewerkt, zoals het overtredingsgedrag, de risico’s, de maatregelen die de wegbeheerder al genomen heeft, de resultaten van eventuele controles van de politie, een ongevallenanalyse en een analyse van de inrichting van de weg. Bij dat laatste onderdeel moet worden bekeken of de inrichting past bij de geldende maximum snelheid of dat deze eerst moet worden aangepast om de naleving van de maximum snelheid te bevorderen. Handhaving is het sluitstuk van het beleid.
Gelet op het feit dat uit de cijfers van SWOV volgt dat de risico’s per afgelegde kilometer voor verkeersdeelnemers op het gemeentelijk wegennet significant groter zijn dan op snelwegen, hoe weegt u dit hogere risico mee in de inzet van handhaving door politie en OM?
De inzet op verkeershandhaving wordt lokaal in de driehoek bepaald en niet door mij als Minister. De driehoek kijkt daarbij naar waar de grootste risico’s zich voordoen.
Bent u bereid in te gaan op verzoeken zoals uit Den Haag en indien nodig te bezien of het aantal flitspalen langs gemeentelijke wegen hiervoor kan worden uitgebreid? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot uw opmerkingen over het belang van handhaving uit het SPV2030?
Zoals ook in het antwoord op vraag 6 aangegeven is het aan het OM om, met advies van de politie, op verzoek van de wegbeheerder te bepalen waar de flitspalen geplaatst worden. Flitspalen worden alleen geplaatst op verkeersonveilige locaties waar 24/7 snelheidshandhaving nodig is. Om gemeenten hierbij te ondersteunen heeft het OM de procedure hiervoor toegelicht in het Beleidskader flitspalen.
Welke extra inzet pleegt u de komende jaren op notoire verkeersovertreders, gelet op het feit dat u in het SPV schreef: «Overtreding van de verkeersregels verhoogt de kans op een ongeval. Dit geldt zeker voor notoire verkeers overtreders. Een groep verkeersdeelnemers blijft (bewust) overtredingen begaan.»?
De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen getroffen om ernstige verkeersovertredingen zoveel mogelijk te voorkomen dan wel op te sporen en te bestraffen. Zo is op 1 januari 2020 de wet Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten in werking getreden, waarmee onder andere de strafmaxima voor een aantal overtredingen zijn verhoogd. Beoogd is dat dit ook voor notoire verkeersovertreders een afschrikwekkend effect heeft.
Ook wordt er ingezet op het verhogen van de pakkans door de inzet van digitale handhavingsmiddelen. In 2020 en 2021 zijn er in totaal 20 trajectcontrolesystemen geplaatst op N-wegen. Daarnaast is het OM, na succesvolle pilots, bezig met de uitrol van verplaatsbare flitspalen en camera’s die handheld telefoongebruik kunnen detecteren. Binnen de politie is inmiddels in elke eenheid een zogenaamde monocam in gebruik waarmee op handheld telefoongebruik gehandhaafd kan worden. Dergelijke innovatieve handhavingsmiddelen dragen ook bij aan de subjectieve pakkans: de camera’s kunnen immers overal hangen en je kunt daardoor ook worden gepakt als er geen (zichtbare) politie op de weg is. Dit moet ook leiden tot minder overtredingen.
Verder wordt op dit moment verkend hoe de Educatieve Maatregel Gedrag (EMG), uitgevoerd door het CBR, effectiever kan worden ingezet. Tot slot wordt onderzocht of nieuwe technologische ontwikkelingen effectief ingezet kunnen worden om deze groep aan te pakken. Op dit moment worden de juridische en privacy aspecten hiervan in kaart gebracht. De Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2022 verder hierover geïnformeerd.
Het bericht dat het leger van Burkina Faso een staatsgreep heeft gepleegd. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van Euractiv over de staatsgreep van het Burkinese leger?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit gewelddadige optreden van het leger waarbij President Roch Kaboré van Burkina Faso is afgezet, de Grondwet is opgeschort, de grenzen zijn gesloten en het parlement is ontbonden?
Het kabinet keurt elke machtsovername met gebruik van geweld af. Een vreedzame machtsoverdracht door middel van een transparant democratisch proces is een kernwaarde van Nederland, de EU en de VN. Nederland roept, net als de ECOWAS en de AU, op tot een politieke transitie gericht op terugkeer naar de constitutionele orde in Burkina Faso.
Kunt u een update verschaffen over de huidige situatie in het land en daarbij ingaan op de situatie van president Roch Kaboré?
Het dagelijkse leven in Burkina Faso is geleidelijk hervat. Hoewel leger en politie, net als voor de staatsgreep, zichtbaar aanwezig zijn in Ouagadougou, heerst er geen spanning op straat. De grenzen zijn weer geopend en de avondklok is opgeheven. De Grondwet is opnieuw ingesteld, zij het met enkele aanpassingen zoals de transitietijd van 3 jaar, de uitsluiting van de president aan de verkiezingen na de transitie, meer nadruk op integriteit en een lager aantal Ministers en parlementsleden.
Op 28 februari jl. werd in een nationaal consultatieproces een transitiehandvest aangenomen, met daarin een transitiepad van 3 jaar. Op 2 maart is Lt. Kol. Damiba geïnaugureerd als transitiepresident van Burkina Faso. Hij kan zich dus niet verkiesbaar stellen bij de verkiezingen aan het einde van de transitieperiode. Er zijn een civiele transitiepremier en 25 Ministers aangesteld, waarvan 3 militairen. Op 4 april is een concreet stappenplan voor de transitieperiode gepresenteerd.
Na veel onduidelijkheid over het lot van voormalig president Kaboré is hij op 24 januari jl. overgedragen aan de nieuwe machthebbers, die hem hebben overgebracht naar een villa en hem daar bewaakten. Op diezelfde dag ondertekende Kaboré een brief waarmee hij zijn ontslag aanbood.
ECOWAS heeft Burkina Faso na de staatsgreep geschorst. Op 25 maart jl. riep ECOWAS op tot de vrijlating van voormalig president Kaboré voor 1 april 2022, anders zouden individuele sancties worden ingesteld. Op 6 april is Kaboré overgebracht naar zijn gezinswoning, waar volgens de transitieautoriteiten zijn veiligheid wordt gegarandeerd. 1 en 2 april jl. was een ECOWAS delegatie in Burkina Faso om met de autoriteiten te spreken over de gevolgen van de oproep op 25 maart jl. Op het moment van schrijven zijn er nog geen individuele sancties ingesteld.
Wat zijn de overwegingen achter het feit dat de kleurcode wat betreft dit reisadvies gedeeltelijk nog steeds oranje en niet rood is?
Het reisadvies stond voor de staatsgreep al deels op rood en deels op oranje. Dit houdt verband met de terroristische dreiging. Reizen naar gebieden buiten de omgeving van Ouagadougou werden afgeraden (rood), terwijl voor reizen naar Ouagadougou en omgeving het advies was alleen essentiële reizen te ondernemen (oranje). Gedurende de dagen van de staatsgreep werd de tekst van het reisadvies aangepast om te waarschuwen voor risico’s van reizen op dat moment. Omdat de rust is teruggekeerd, is de tekst van het reisadvies weer aangepast naar het advies van voor de staatsgreep.
Bent u bekend met het feit dat Amerikaanse burgers actief worden oproepen Burkina Faso te verlaten en Amerikaanse burgers actief worden afraden naar Burkina Faso te reizen?
Net als Nederland raden de VS hun burgers af te reizen naar een groot deel van het land, waaronder het noorden, oosten en de grensgebieden. Er is voor zover bekend geen officiële oproep vanuit de Amerikaanse overheid gedaan aan hun burgers om Burkina Faso te verlaten.
Kunt u lessen trekken uit de checklist voor Amerikaanse burgers die in dit ambtsbericht staan voor het Nederlandse consulaire beleid? Zo ja, welke?
Vergelijkbaar met de Amerikaanse checklist, verwijst ook het Nederlandse reisadvies naar een pagina op www.nederlandwereldwijd.nl met tips voor voorbereidingen die burgers zelf kunnen treffen voor een mogelijke crisissituatie.
Hoe staat het met de veiligheidssituatie van het Nederlandse ambassadepersoneel en hun families?
Het Nederlandse ambassadepersoneel en families zijn veilig. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft in de week na de staatsgreep gesproken met het ambassadepersoneel.
Bent u in contact met Nederlandse staatsburgers en aanwezige bedrijven in Burkina Faso?
Tijdens en na de staatsgreep is het informatiesysteem van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gebruikt om de circa zestig in Burkina Faso verblijvende Nederlanders op de hoogte te stellen van de situatie. Hetzelfde systeem werd de afgelopen maanden gebruikt om Nederlanders te informeren over aangekondigde anti-regeringsdemonstraties.
Hoe oordeelt u over de mogelijke neveneffecten van deze staatsgreep op de stabiliteit van de regio? Wat doet de EU om deze risico’s te mitigeren?
Het kabinet is bezorgd over de instabiliteit en de veiligheidssituatie in Burkina Faso en de bredere Sahelregio alsook de dreiging van spill-over van gewelddadig extremisme naar West-Afrikaanse kustlanden en de effecten hiervan op Europa.
Om de risico’s te mitigeren zet de EU in de Sahel in op het adresseren van de grondoorzaken van instabiliteit en onveiligheid, met een regionale en geïntegreerde aanpak die onder andere ingaat op klimaatverandering, armoedebestrijding en het vergroten van de weerbaarheid van de bevolking. Ook probeert de EU de uitbreiding van instabiliteit tegen te gaan, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan de meest kwetsbare regio’s op het gebied van veiligheid, met name de Liptako-Gourma (het grensgebied tussen Mali, Niger en Burkina Faso) en Tsjaadmeer (het grensgebied tussen Tsjaad, Niger, Nigeria en Kameroen) regio’s.
Hoe oordeelt u over het mogelijke risico dat er in coalitieverband te weinig wordt gedaan tegen islamitisch extremisme, waardoor militaire junta’s en andere partijen als de Wagner-groep in dit machtsvacuüm kunnen duiken?
Om extremisme tegen te gaan dient militaire inzet gepaard te gaan met een inzet op preventie. Nederland zet daar zowel bilateraal als in coalitieverband op in. Nederland steunt verschillende projecten gericht op het tegengaan van gewelddadig extremisme (preventing violent extremism, PVE) in Burkina Faso. Daarnaast wordt binnen bilaterale programma’s PVE zoveel mogelijk geïntegreerd. Nederland draagt ook bij aan de capaciteitsopbouw van de veiligheidssector in Burkina Faso. Zo levert Nederland een financiële en trainingsbijdrage aan het Amerikaanse Global Peace Operations Initiative (GPOI), dat eenheden van Afrikaanse troepenmachten, waaronder Burkina Faso, traint ter voorbereiding op inzet in VN- en AU-missies. In het kader van de militaire oefening Flintlock verzorgen Nederlandse militairen al jarenlang trainingen in Burkina Faso. Over de beëindiging van de militaire training in Burkina Faso ter voorbereiding op deelname aan Flintlock in Ivoorkust bent u op 9 februari jl. geïnformeerd. (Kamerbrief «Politieke ontwikkelingen in de Sahelregio» d.d. 9 februari jl., 2022Z02373).
De EU zet in op het aanpakken van de grondoorzaken van gewelddadig extremisme en terrorisme in de Sahel (zie antwoord op vraag 9). Ook ondersteunt de EU de G5-Sahel en de G5-troepenmacht, die gemandateerd is om terrorisme tegen te gaan, en waar Burkina Faso deel van uitmaakt. Nederland levert hieraan in EU-verband een financiële bijdrage (EUR 5 miljoen tussen 2018–2022).
Is er iets bekend over de Wagner-groep in Burkina Faso?
Media berichtten onlangs over pro-Russische demonstraties in Burkina Faso, waarbij betogers de overheid oproepen om militaire steun in Rusland te vragen. Volgens mediaberichten zou de Wagner Group bereid zijn om de strijdkrachten van Burkina Faso bij te staan. Het kabinet kan deze berichten over Burkina Faso niet bevestigen, maar monitort de ontwikkelingen in de Sahel ten aanzien van de Wagner Group nauwlettend.
Betekent de staatsgreep in Burkina Faso dat de mogelijke inzet van Nederlandse militairen via de huidige EU-trainingsmissies onder het huidige vijfde mandaat in dat land tijdelijk niet langer mogelijk is?
Zoals in de Kamerbrief «Politieke ontwikkelingen in de Sahelregio» d.d. 9 februari jl. (2022Z02373) toegelicht, zijn de grenzen tussen Mali en ECOWAS-lidstaten, waaronder Burkina Faso, momenteel gesloten. Dit heeft zijn weerslag op de activiteiten van de EU-trainingsmissie in Burkina Faso. Daarnaast onderneemt de EU-missie tijdelijk geen activiteiten in Burkina Faso vanwege de recente ontwikkelingen in dat land. Gegeven de zorgen over de ontwikkelingen in Mali en de bredere regio volgt de EU de ontwikkelingen op de voet en wordt in EU-verband gesproken over de toekomstige voortzetting van de EU-missies in Mali, zoals tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 11 april a.s.
Wat voor gevolgen heeft deze staatsgreep voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking met Burkina Faso?
De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking in Burkina Faso is gericht op het vergroten van de weerbaarheid van de bevolking en het wegnemen van grondoorzaken van armoede en instabiliteit. De Nederlandse programma’s lopen grotendeels via multilaterale organisaties en het maatschappelijk middenveld. Slechts in beperkte mate is sprake van indirecte betrokkenheid van (de)centrale overheidsinstellingen. Het gaat in dit geval om programma’s gericht op het versterken van decentralisatie in zes regio’s, en het verbeteren van toegang tot rechtspraak en anticonceptie.
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Burkina Faso op de voet. Programmatische keuzes met betrekking tot de OS-inzet worden momenteel aan de hand van deze ontwikkelingen tegen het licht gehouden. Dit geldt vooral voor programma’s waarin, via partners, met de overheid wordt gewerkt. Het kan zijn dat hierin aanpassingen nodig zijn, afhankelijk van de mate waarin partners nog inclusief kunnen opereren, impact bereiken en daarover rekenschap afleggen. Dit is geen lineair proces. In sommige gevallen is dan ook een pas op de plaats nodig om te zien hoe e.e.a. zich ontwikkelt. Nederland zal hierin altijd samen optrekken met andere gelijkgezinde donoren waaronder onze Europese partners.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Spoorbrug in Maastricht wordt gesloopt: slechts 15 treinen na renovatie van 33 miljoen’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Spoorbrug in Maastricht wordt gesloopt: slechts 15 treinen na renovatie van 33 miljoen»?1
Ja, hier hebben wij kennis van genomen.
Hoe kan het gebeuren dat een voor 33 miljoen euro gerenoveerde brug wordt gesloopt, terwijl hier maar 15 treinen overheen hebben gereden?
Voor het Ministerie van IenW was het beperkte gebruik van de spoorlijn Lanaken – Maastricht, waar de brug onderdeel van is, na de reactivering een onverwachte tegenvaller. Ten grondslag aan het reactiveringsbesluit lag een onderzoek uit 2004 uitgevoerd door de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Limburg (België) wat uitwees dat een potentiële goederenstroom aannemelijk was. Dit onderzoek gaf het Ministerie van IenW en betrokken decentrale overheden het vertrouwen om te investeren in het reactiveren van het spoor. Ook de Europese Unie heeft middels een subsidie bijgedragen. Echter, de oplevering van het spoor vond plaats tijdens de economische crisis en papierproducent Sappi, de drijver achter het verwachtte goederenvervoer, kampte in 2012 met problemen. Reorganisatie volgde en het vervoer per vrachtauto bleek goedkoper. Daarom is goederenvervoer per spoor niet tot stand gekomen. Dit was een onverwachte en flinke tegenvaller.
Zoals toentertijd door het Ministerie van IenW is aangegeven: dergelijke gang van zaken mag niet meer voorkomen en hier zijn lessen uit getrokken. Voor deze lessen verwijzen wij u naar antwoord 7.2
Begrijpt u dat deze gang van zaken tot verbijstering leidt bij veel Maastrichtenaren?
Er bestaat zeker begrip voor het sentiment hierover, maar nadrukkelijk dient te worden meegewogen dat de brug een gevaar vormt voor de nautische- en waterveiligheid. Enkele jaren na het reactiveren van de spoorlijn, in 2018, is geconstateerd dat de invaart van het Julianakanaal gevaarlijk is voor grotere schepen (de zogenoemde klasse Vb) gedurende periodes van hoge afvoeren (ca. 2 maanden per jaar). Diep geladen en grote schepen moeten hierdoor blijven wachten of omvaren en hebben daardoor reistijdverlies. De vaarroute is daardoor onbetrouwbaar en kan voor langere tijd gestremd zijn wat tot schade leidt in de hele economische keten. Dit kan worden opgelost met infrastructurele aanpassingen aan het kanaal, zoals verbreding en verdieping van de invaart van het Julianakanaal, bij voorkeur in combinatie met sloop van de brug.
Daarnaast zal verwijdering van de brug inclusief pijlers resulteren in een waterstandsverlaging van circa 5 cm. Dit heeft een positief effect op de waterveiligheid van de stad Maastricht. Er ligt een grote opgave om voor de lange termijn de keringen in de stad Maastricht aan de normen te laten voldoen. De urgentie hiervan is ook aangetoond bij het hoge water van afgelopen zomer. Elke cm waterstandsdaling helpt daarbij.
Het behoud van de brug zou leiden tot blijvende kosten voor instandhouding uit overheidsmiddelen van een spoorbrug die niet wordt gebruikt.
Vindt u ook dat alle andere opties, zoals het omvormen tot een fiets- en voetgangersbrug, eerst grondig onderzocht en besproken in de gemeenteraad moeten worden, voordat er wordt overgegaan tot sloop?
Vanwege nautische veiligheidsissues op het Julianakanaal die veroorzaakt worden door de Lanakerbrug is ons ministerie enkele jaren in gesprek met de gemeente Maastricht over mogelijke oplossingen, zoals het verhogen of het slopen van deze spoorbrug. Rijkswaterstaat heeft daarom in 2020 formeel gevraagd om standpuntbepaling van de gemeente ten aanzien van deze voorstellen.
De gemeente Maastricht heeft Rijkswaterstaat per brief geïnformeerd dat zij de toekomstige gebruiksmogelijkheden van de spoorbrug hebben bezien. De conclusie was dat de ligging van spoortracé met brug niet logisch aansluit op de fietsroutes in de stad en niet ideaal is voor een recreatieve verbinding. Bovendien doorsnijdt het spoortracé aan de westzijde van de Maas tot aan de kruising Bosscherweg de Sappi-papierfabriek. Openstelling van dit spoortracé voor bijvoorbeeld een openbare route is daarmee vanuit beveiliging van het Sappi-terrein niet wenselijk. Tot slot liggen parallel en kruisend met het spoortracé diverse kabels en leidingen die volgens de gemeente Maastricht een alternatieve aanwending van dit tracé in de weg staan.
Bent u het eens dat het geen goed idee is om deze brug nu te slopen, omdat de tram Hasselt-Maastricht zomaar eens zou kunnen stranden en deze oude verbinding dan de enige rechtstreekse spoorverbinding met Vlaanderen zou kunnen zijn?
Ter voorbereiding van de beoogde onttrekking van het spoor zijn in 2018 en 2019 verkennende gesprekken geweest waaruit blijkt dat het niet aannemelijk is dat er nog vervoer over de spoorlijn plaats zal vinden. Onttrekking van het spoor is daarmee op zijn plaats.
Aan Belgische zijde is al enkele jaren geen onderhoud meer gepleegd op de betreffende spoorverbinding en is de lijn definitief buiten exploitatie gesteld in 2020. Ook het Ministerie van IenW is op haar beurt gestart met de voorbereidingen voor een onttrekkingsbesluit en daarvoor is het nodig dat de gronden waarop het spoor ligt, inclusief de brug, overgedragen worden aan een derde partij.
De aanvraag voor de sloopvergunning van de, in onbruik geraakte, brug is een weloverwogen beslissing om nautische knelpunten op te lossen en ruimte voor de rivier te maken. Het is uiteindelijk aan de gemeente Maastricht als bevoegd gezag om een weloverwogen afweging te maken ten aanzien van de sloopvergunning. De eventuele sloop van de brug staat los van de realisatie van de tramverbinding.
Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met het college van burgemeester en wethouders in Maastricht en de uitkomsten hiervan te delen met de Kamer?
De sloopvergunning is aangevraagd door ProRail, in samenspraak met Rijkswaterstaat en in goed overleg met de gemeente Maastricht. Het is uiteindelijk aan de gemeente Maastricht als bevoegd gezag om een weloverwogen afweging te maken ten aanzien van de sloopvergunning. Indien nodig zijn wij bereid deel te nemen aan een gesprek met de regio over de aanleiding en noodzaak voor de aanvraag sloopvergunning.
Over de voortgang van de realisatie van de tramverbinding, waaronder de wijziging van de juridische status van het spoor en bijbehorende overdracht van gronden informeren we uiteraard uw Kamer middels de eerstvolgende MIRT brief.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de miljarden die in het coalitieakkoord gereserveerd zijn voor onderhoud en renovatie, wél doelmatig besteed worden? Welke lessen trekt u uit deze casus?
De aanvullende middelen die met het Coalitieakkoord beschikbaar komen, zijn bedoeld voor het inlopen van achterstanden bij beheer en onderhoud van de netwerken én voor het onderhoud en renoveren en vervangen ervan in de toekomst. In de Kamerbrief van 29 oktober 20213 is al enige richting gegeven hoe we de doelmatigheid willen vergoten, bijvoorbeeld door het introduceren van een langere planningshorizon. Tevens werkt het Ministerie van IenW met bestedingsplannen waarbij, zoals afgesproken in het Coalitieakkoord, de doelmatigheid van beoogde investeringen in het kader van onderhoud en renovatie getoetst wordt.
Specifiek op deze casus is in 2016 gereflecteerd. Geconcludeerd werd dat bij reactivering van in onbruik geraakte spoorwegen de kosten voor planvorming, reactivering, beheer en onderhoud geheel bij de initiatiefnemer worden gelegd. Tevens wordt terughoudend geacteerd op het heropenen van spoorwegen waarvan in het verleden is gebleken dat ze een te marginaal bestaan hadden.
Daarnaast is het belangrijk om blijvend scherpe afwegingen te maken of we de infrastructuur nodig hebben. Het voornemen om een in onbruik geraakte brug te slopen en zo kosten uit te sparen voor beheer, onderhoud, renovatie en aanpassingen ten gunste van nautische- en hoogwaterveiligheid is onder de streep een doelmatige inzet van rijksmiddelen.
De geweldsgolf rond het azc in Budel. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het feit dat het geweld door asielzoekers in en rond het asielzoekerscentrum (azc) in Budel dermate escaleert dat de burgemeester van Cranendonck een noodverordening heeft moeten afkondigen?1
Allereerst hecht ik eraan te benadrukken dat ieder incident er één teveel is. Ik vind de mate en ernst van de incidenten in Budel onacceptabel. Ik neem de zorgen van de gemeente Cranendonck en het COA heel serieus en deel die zorgen ook. Een noodverordening is een zwaar middel, maar de veiligheid van de omwonenden, medebewoners en medewerkers van de vreemdelingenketen moet altijd voorop staan. Ik heb op 2 februari deelgenomen aan een constructief gesprek tussen de burgemeester van Cranendonck, de commissaris van de Koning van Noord-Brabant en het COA over de noodverordening en andere maatregelen die op korte en lange termijn worden ingezet om de overlast een halt toe te roepen. Zie voor de uitkomsten van dit gesprek mijn antwoord op vraag 9.
Erkent u dat het bizar is dat de politie de afgelopen drie maanden maar liefst 200 keer in actie moest komen tegen personen die in dit azc verbleven?
Ja. Nogmaals: ieder incident is er één teveel en ik vind iedere vorm van overlast en criminaliteit onacceptabel.
Hoeveel en welke sancties, van Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)-sancties tot straf- en verblijfsrechtelijke sancties, zijn in diezelfde periode opgelegd aan personen die in het azc in Budel verbleven?
De afgelopen drie maanden (november 2021 tot en met januari 2022) zijn er 60 vonnissen door de Politierechter van de rechtbank Oost Brabant gewezen in zaken die betrekking hebben op verdachten uit azc Budel-Cranendonck. Van die 60 vonnissen werd in 16 gevallen een geldboete opgelegd (al dan niet deels voorwaardelijk) en in 42 gevallen een onvoorwaardelijke dan wel (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. De overige vonnissen betroffen een vrijspraak (1x) en een nietige dagvaarding (1x).
Het COA heeft in diezelfde periode ca. 130 maatregelen opgelegd aan vreemdelingen uit azc Budel-Cranendonck. In ca. 10 gevallen werd voor één of meerdere weken de toegang tot de locatie ontzegd. Als de overlastgever niet zelf onderdak kan regelen, biedt het COA een versoberde time-outplek in een ander azc aan.
Van ca. 50 vreemdelingen is twee weken hun zakgeld ingehouden, terwijl van ca. 40 vreemdelingen 4 weken hun zakgeld is ingehouden.
Deelt u de conclusie dat deze wantoestanden, evenals de 16.262 incidenten en 4.420 geregistreerde misdrijven door asielzoekers in 2020, aantonen dat de huidige aanpak van overlast en criminaliteit door asielzoekers ernstig faalt? Zo nee, waarom niet?2
Er is een uitgebreid palet aan maatregelen beschikbaar die door onder meer het COA, de IND, de DT&V, de politie, het OM en het lokaal bestuur zijn ontwikkeld om overlast veroorzaakt door asielzoekers te voorkomen en aan te pakken.3 Er is echter tijd nodig om meer effect te sorteren met de inzet van deze maatregelen. Er valt daarbij winst te behalen met een nog intensievere integrale inzet van maatregelen voor incidenten met (grote) impact die buiten het COA-terrein plaatsvinden, zoals de combinatie van het opleggen van een gebiedsverbod door de gemeente, waarop het COA kan beslissen of betrokkene in de Handhaving- en Toezichtlocatie wordt geplaatst. De situatie in Budel illustreert dat de lokale problematiek om maatwerk vraagt. Daarbij wordt oom steeds gekeken over verdergaande (beleids)maatregelen ontwikkeld kunnen worden. Dit is een gezamenlijke opgave waar de inzet van alle betrokken partijen hard nodig is.
Ik ben blijvend in gesprek met ketenpartners, de strafrechtketen, andere departementen en het lokaal bestuur over het voorkomen en het aanpakken van overlast en criminaliteit door asielzoekers. Ik onderzoek samen met deze partijen welke handelingsperspectieven de overlastaanpak meer kracht bij zouden kunnen zetten. Hierbij wordt onder meer gekeken naar maatregelen in het kader van versobering van de opvang, inbewaringstelling en de procedures. Uiteraard zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar handelingsperspectieven. Ook zet ik in op samenwerking met landen van herkomst. Het is frustrerend dat de samenwerking op het gebied van terugkeer niet altijd bevredigend is.
Deelt u tevens de conclusie dat het aantal van 70 verblijfsvergunningen dat in 2020 is geweigerd of ingetrokken op grond van de openbare orde onacceptabel laag is gelet op de grootschalige overlast en criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Op grond van Europese regelgeving kan de IND de vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus echter alleen weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hiervan is sprake als een straf is opgelegd van minimaal zes maanden («ernstig misdrijf» in geval van subsidiaire bescherming) of tien maanden («bijzonder ernstig misdrijf» bij een vluchtelingenstatus). Daarnaast dient voor een intrekking gekeken te worden naar de glijdende schaal in het kader van de openbare orde (art. 3.86 Vb). Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan.
De IND heeft een wisselende voorraad aan intrekkingszaken. Mede op grond van politieke toezeggingen worden openbare orde zaken door de IND geprioriteerd en met voorrang afgehandeld.
Deelt u de mening dat de lat om overlastgevende en criminele asielzoekers vast- en uit te zetten fors verlaagd moet worden? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Mijn voorganger is in haar brief van 1 juli 2020 ingegaan op het bestaande beleid en de gedachte erachter.4 In die brief is u ook toegezegd terug te komen op enkele aspecten van dit beleid. Mijn voorganger heeft deze toezegging niet kunnen nakomen, onder meer vanwege de demissionaire status waarin het vorige kabinet kwam te verkeren. Ik verwacht u dit voorjaar hierover alsnog te kunnen berichten.
Klopt het dat de overlast, geweld en messentrekkerij voornamelijk voor rekening komen van Algerijnen en Noord-Afrikanen zoals Marokkanen en Tunesiërs die zich voordoen als Algerijnen?
Overlast wordt veroorzaakt door personen met verschillende nationaliteiten. In Budel zijn nu incidenten voorgevallen waarbij onder meer Algerijnen betrokken zijn geweest.5 Het beeld dat overlast in grote mate wordt veroorzaakt door pseudo-Algerijnen is gebaseerd op een vermoeden. Vanuit de IND wordt het beeld niet herkend dat er in grote mate oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de asielprocedure door pseudo-Algerijnen. Dat beeld is ook niet gewijzigd met het stopzetten van de pilot met de versoberde spoor 2 opvang. In alle gevallen vindt een check op de identiteit, nationaliteit en herkomst plaats bij de identificatie en registratie en in de aanmeldfase.
Uiteraard worden de zaken van overlastgevers -ongeacht het asielspoor waarin de IND asielprocedures afdoet- met prioriteit behandeld. Thans worden ook alle zaken van Algerijnen in spoor 4 met prioriteit behandeld. In zaken van overlastgevers is het bovendien staande praktijk dat de rechtbank door de IND wordt verzocht het (hoger) beroep naar voren te halen en snel af te doen.
Bij overlastgevend gedrag wordt daarnaast altijd gekozen voor passende maatregel(en) uit de Toolbox. Als er sprake is van een incident met grote impact kan ook overplaatsing naar de Handhaving- en Toezichtlocatie in Hoogeveen van toepassing zijn.
Erkent u dat het besluit van uw voorganger om Algerije van de lijst van veilige herkomstlanden te schrappen zeer nadelige gevolgen heeft gehad voor Nederland en in dit geval in het bijzonder voor de inwoners van Budel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies en acties verbindt u hieraan?
Op 11 juni meldde mijn voorganger uw Kamer dat Algerije op basis van actuele landeninformatie afgezet tegen de geldende criteria volgend uit de Procedurerichtlijn niet langer kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst.6 Dit heeft gevolgen voor de asielprocedure en de opvangmodaliteit.
Asielaanvragen van Algerijnse asielzoekers worden sindsdien behandeld in de algemene (of verlengde) asielprocedure in spoor 4 en niet langer in de versnelde procedure in spoor 2. Ook is het versoberde spoor 2 regime sinds de herbeoordeling niet langer van toepassing op Algerijnse asielzoekers. Voor asielaanvragen van Algerijnse asielzoekers met een Dublinclaim, het merendeel van de asielaanvragen van Algerijnen, verandert er in dit opzicht niets en deze worden behandeld in spoor 1. Van de Algerijnse zaken in de asielvoorraad op 7 februari 2022 waarin een spoorbepaling heeft plaatsgevonden wordt thans circa 58% in spoor 1 behandeld en circa 42% in spoor 4.
Overlastgevende asielzoekers worden door het COA onder andere op sobere time-outplekken en in de Handhaving- en Toezichtlocatie geplaatst. Ook worden zij door de IND gemeld bij rechtbank om zo volgens staande afspraken beroepsprocedure naar voren te halen. Dit geldt dus ook voor overlastgevers met de Algerijnse nationaliteit, maar dus niet voor alle Algerijnse zaken. Naar aanleiding van de incidenten die in Budel zijn veroorzaakt door een deel van deze groep, plaatst het COA een gedeelte van de Algerijnse personen door naar andere locaties in het land.
Bent u bereid zich in te spannen om de zeer begrijpelijke wens van de gemeente Cranendock in te willigen om het contract met het COA per direct te ontbinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen?
De gezamenlijke wens is niet het sluiten van het azc, maar het aanpakken van de overlast zodat er een toekomst is voor het azc in Cranendonck. Er is tijdens mijn constructieve gesprek met de burgemeester, de commissaris van de Koning van Noord-Brabant en het COA op 2 februari jl. gesproken over oplossingen op het gebied van de veiligheid. Met de juiste maatregelen moet de rust in het azc en in Cranendonck terugkeren. Samen nemen we de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de bewoners van het azc, de COA-medewerkers en alle inwoners van de gemeente Cranendonck. Daarvoor zijn diverse afspraken gemaakt over actie voor de korte en middellange termijn: 1) Aanscherpen van de beveiliging op het terrein, 2) de zaken van asielzoekers met een kansarme aanvraag worden met nog meer prioriteit behandeld, 3) verbeteren van de veiligheid op het terrein door onder andere het plaatsen van een hek om het bewonersgedeelte en 4) Er wordt nog scherper gecontroleerd en gehandhaafd, onder andere op de aanwezigheid van illegalen. De komende tijd blijf ik met de betrokken partijen in gesprek over de veiligheidssituatie, die ik nauwlettend in de gaten houd.
Welke maatregelen gaat u treffen om de geweldsgolf rond het azc in Budel per direct de kop in te drukken?
Zie antwoord vraag 9.
Het artikel ‘Van Nieuwenhuizen wilde aanblijven als minister toen ze baan aannam in de lobbysector, Rutte was akkoord’ |
|
Pieter Omtzigt , Laurens Dassen (Volt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Van Nieuwenhuizen wilde aanblijven als Minister toen ze baan aannam in de lobbysector, Rutte was akkoord»?1
Ja.
Wat denkt u van de aan de hand van een Wob-verzoek openbaar gemaakte feiten die aantonen dat oud-minister Van Nieuwenhuizen in augustus nog betrokken was bij begrotingsbehandelingen in het kabinet, die onder andere gingen over een forse extra subsidie voor energie-infrastructuur, terwijl toen bij Minister-President Rutte al duidelijk was dat ze in de toekomst zou lobbyen voor branchevereniging Energie Nederland, waarvan onder andere Shell en Gazprom lid zijn?
Ik heb kennis genomen van het Wob-verzoek. Ik heb de Tweede Kamer hierover reeds geïnformeerd in antwoord op de Kamervragen van de leden Arib en De Hoop (beiden PvdA) en de leden Marijnissen en Leijten (beiden SP), en mondeling in het debat van 8 september 2021 over de benoeming van Kamerleden als Staatssecretaris en bij gelegenheid van het debat over de begroting van AZ/De Koning op 14 oktober 2021.
Was hier sprake van de schijn van belangenverstrengeling aangezien zij deelnam aan kabinetsvergaderingen (augustus-besluitvorming) waarin over de extra subsidie besloten werd?
Het is allereerst aan de betrokken oud-bewindspersoon zelf om op integere wijze vorm te geven aan een vervolgfunctie, binnen de grenzen van het recht, zoals de vorige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uiteen heeft gezet in haar brief van 29 november 2021.
Wat vindt u van het gegeven dat Minister-President Rutte ermee instemde dat zijn partijgenoot in functie zou blijven tot het aantreden van een nieuw kabinet?
In dit specifieke geval heeft, zoals ik reeds uiteen heb gezet in antwoord op de Kamervragen van de leden Arib en De Hoop (beiden PvdA) en de leden Marijnissen en Leijten (beiden SP) aan de Minister-President, voormalig Minister van Nieuwenhuizen mij op 23 juli 2021 ingelicht dat zij een nieuwe functie zou bekleden. Op 28 juli 2021 heeft zij in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Mevrouw van Nieuwenhuizen is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is tevens ontslag aan haar verleend.
Denkt u dat het voorgestelde draaideurverbod door uw voorganger mevrouw Ollongren zal volstaan in het voorkomen van soortgelijke overstappen in de toekomst? Kunt u dit onderbouwen en zo niet, kunt u uitleggen welke stappen u zal ondernemen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer gebeurt?
Een draaideurverbod ziet op het voorkómen dat een gewezen Minister of Staatssecretaris wordt ingehuurd door zijn of haar voormalige ministerie, of daar in dienst komt. Daar is in het geval van mevrouw Van Nieuwenhuizen geen sprake. Onder de eveneens in de brief van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangekondigde afkoelperiode zal het aan de bewindspersoon zijn om voor een vervolgfunctie een advies te vragen over de toelaatbaarheid daarvan aan een onafhankelijke adviescommissie. De instelling van deze commissie zal wettelijk worden geregeld, evenals de verplichting voor gewezen bewindspersonen om hieraan advies te vragen en de reikwijdte van de verplichting.
Hoe ziet u de rol van de Minister-President in deze situatie en denkt u dat het toekomstige draaideurverbod kan voorkomen dat een soortgelijke situatie zich weer voor zal doen?
In de brief van voormalig Minister-President Balkenende is opgenomen dat bewindspersonen het voornemen tot het voeren van besprekingen over een toekomstige werkkring eerst ter goedkeuring voor te leggen aan de Minister-President. Dit is eveneens opgenomen in het Handboek voor bewindspersonen, het zogenaamde Blauwe Boek. Hierop is geen wijziging voorzien.
Kunt u aangeven waarom de Minister-President op 26 augustus 2021 tot het inzicht is gekomen dat de benoeming van oud-minister Van Nieuwenhuizen niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon? Zo ja, zou u dit kunnen toelichten? Zo niet, waarom niet?
Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Dit betreft een weging van alle omstandigheden van het geval.
Kunt u de brief openbaar maken die mevrouw van Nieuwenhuizen tekende in oktober 2017 bij de informateur (zie blauwe boek), waarin zij beloofde (tekst van de versie van januari 2022): «Ik heb geen afspraken in enigerlei vorm gemaakt, en zal deze ook niet maken over het aanvaarden of hervatten van (neven-) functies en andere nevenactiviteiten na afloop van mijn ambtsperiode als Minister»? Zo niet, waarom niet?
Mevrouw van Nieuwenhuizen heeft bij haar aantreden de belofte afgelegd, die is opgenomen in artikel 1 van de Wet beëdiging ministers en leden Staten-Generaal. Zij heeft hieraan voorafgaand een verklaring van gelijke strekking ondertekend.
Op welk moment heeft zij afspraken gemaakt met Minister-President Rutte over het aanvaarden van de functie?
Ik hoorde op 23 juli 2021 dat mevrouw van Nieuwenhuizen een nieuwe functie zou gaan bekleden.
Wie dient toezicht te houden op deze belofte?
Het is allereerst aan de betrokken (oud-)bewindspersoon zelf om op integere wijze vorm te geven aan het ambt en een eventuele vervolgfunctie. Gedurende de ambtsperiode geldt de ministeriele verantwoordelijkheid voor alle handelen van een bewindspersoon.
Hoe is toezicht gehouden op de belofte in deze brief?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u reflecteren op de gang van zaken? Welke zaken zouden anders hebben moeten lopen?
Voor de toekomst zou ik een bewindspersoon in een dergelijke situatie eerder adviseren om onmiddellijk af te treden. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Eén daarvan is het verbrede lobbyverbod, dat per direct inging voor de op dat moment zittende bewindspersonen. Voor de andere maatregelen (draaideurverbod en een afkoelperiode van twee jaar met verplichte advisering door een onafhankelijke commissie) is eerst wetgeving nodig. De voorbereiding daarvan is ter hand genomen. De verwachting is dat de Tweede Kamer eind 2022 het wetsvoorstel tegemoet kan zien.
Had de oud-minister van Infrastructuur en Waterstaat niet moeten deelnemen aan de vergaderingen van de ministerraad waarin besloten werd over de begroting voor 2022 in augustus 2021? Kunt u dit antwoord toelichten?
Elke Minister is gerechtigd om deel te nemen aan vergaderingen van de ministerraad.
Wie had de oud-minister van Infrastructuur en Waterstaat toegang tot deze vergaderingen moeten ontzeggen?
Elke Minister is gerechtigd om deel te nemen aan vergaderingen van de ministerraad.
Beschikt de oud-minister van Infrastructuur en Waterstaat over vertrouwelijke informatie die nuttig kan zijn voor haar nieuwe functie? Zo ja, welke informatie betreft dit? Op welke wijze is geborgd dat die informatie niet gebruikt wordt? Zo niet, kan dit worden onderbouwd?
Zoals ik ook in eerdere antwoorden op Kamervragen heb geantwoord, bestaat de mogelijkheid dat voormalig Minister van Nieuwenhuizen kennis heeft kunnen nemen van informatie die betrekking heeft op het beleidsterrein van hun nieuwe functie. In zijn algemeenheid geldt dat bewindspersonen toegang hebben tot alle stukken die worden besproken in de ministerraad en kunnen deelnemen aan de ministerraad. Te allen tijde dienen (gewezen) bewindspersonen zich te houden aan de geheimhoudingsplicht die bestaat ten aanzien van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie.
Klopt het dat de oud-minister in haar rol veel kennis heeft over de energiesector en alle klimaatplannen van het kabinet, en dat die informatie voor olie-en gasbedrijven waardevol is, zoals een bron op het ministerie in het Algemeen Dagblad beweerde?2
Zie het antwoord op vraag 15.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Risicoselectie op basis van uiterlijk voorkomen |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de brief van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst van 25 januari jl. over twee PwC-onderzoeken inzake de FSV-lijst (ook wel: de zwarte lijst) van de Belastingdienst?1
Dat zijn wij.
Klopt het dat PwC communicatie heeft aangetroffen binnen en met de Belastingdienst waarin risico’s op fraude werd gebaseerd op persoonskenmerken, zoals nationaliteit en uiterlijk voorkomen?
Op 25 januari 2022 heeft de Staatssecretaris van Financiën, Fiscaliteit en Belastingdienst het rapport van PwC over de effecten van FSV-registraties gemaakt door de directie Particulieren met uw Kamer gedeeld2. Hierin constateert PwC dat het voorbeelden heeft aangetroffen in communicatie over de signalering van risico’s waarbij het risico werd gebaseerd op zulke persoonskenmerken. De Staatssecretaris heeft PwC om toelichting bij de gedane constatering gevraagd. Op 10 februari 20223 heeft hij de reactie van PwC met uw Kamer gedeeld. PwC schrijft dat de voorbeelden die het heeft aangetroffen voor het merendeel analyses betreffen waarbij (tweede) nationaliteit een criterium was. Verder zijn er voorbeelden van individuele gevallen waarin door expliciete referenties volgens PwC de indruk wordt gewekt dat nationaliteit, herkomst, of uiterlijk voorkomen een risicosignaleringsfactor is geweest.
Welke soorten van uiterlijk voorkomen wordt hier bedoeld? Kunt u een uitputtende lijst hiervan aan de Kamer aanleveren?
De Belastingdienst heeft op 8 februari 2022 de aangetroffen communicatie ontvangen, die uw Kamer als bijlage treft. In de begeleidende brief bij deze vragen is ingegaan op de voorbeelden. Hieronder bevindt zich ook een email uit 2016 waarin naar uiterlijk voorkomen werd verwezen: een medewerker schreef dat hij een «opvallende» auto had gezien met daarin «een aantal opvallende personen» die «nogal showend» op en neer reden. Uit de met de Belastingdienst gedeelde documentatie blijken verder geen verwijzingen naar uiterlijk als zodanig, maar wel naar migratieachtergrond of buitenlandse afkomst.
Valt onder uiterlijk voorkomen ook huidskleur, geslacht, religieuze kenmerken, een bepaalde haardracht, het dragen van een baard, een bepaald soort kleding en/of het dragen van een hoofddoek? Kunt u dit uitsluiten?
De Belastingdienst heeft op 8 februari 2022 de aangetroffen communicatie ontvangen, die uw Kamer in de bijlage treft. Huidskleur, haardracht, baarddracht, kledij of hoofddoek komen er niet in voor. In een handleiding uit 2016 en een memo uit 2017 worden specifiek giften aan respectievelijk moskeeën en kerkelijke instellingen genoemd. Deze voorbeelden lijken voort te zijn gekomen uit een onderzoek uit 2015 naar grootschalige fraude waarbij vervalste kwitanties werden opgevoerd om gefingeerde giften aan Algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) af te trekken. Mijn voorganger heeft uw Kamer op 15 november 20194 citaten uit het betreffende onderzoek gegeven. In één voorbeeld wordt naar geslacht verwezen (man). Het gaat om een daderprofiel uit een presentatie.
Op basis van welk protocol en/of werkinstructie werden deze selecties uitgevoerd?
Onder de door PwC aangetroffen documenten bevinden zich drie documenten uit 2008 en 2009 van regionale kantoren over beleid rondom startende ondernemers, waarin herkomst/buitenland als factor wordt genoemd. In de handleidingen voor het proces «analyse aan de Poort» van 2016 en 2018 wordt nationaliteit of afkomst genoemd in combinatie met aftrek van giften of opvallend patroon van hoge medicijnkosten.
Tot welk leidinggevend niveau was men hiervan op de hoogte?
De Belastingdienst heeft op 8 februari 2022 de aangetroffen communicatie ontvangen, die uw Kamer als bijlage treft. Op basis van dit document is niet direct te herleiden in welke context de bestanden gemaakt en gebruikt zijn, waardoor nog niet kon worden herleid welke personen destijds van welk voorbeeld op de hoogte waren. In veel gevallen is dit ook niet te achterhalen, onder andere omdat bij sommige applicaties of schijven niet gelogd wordt wie ze heeft ingezien.
Op basis van welke andere persoonskenmerken werd er nog meer geselecteerd, afgezien van nationaliteit en uiterlijk voorkomen? Kunt u hiervan een uitputtende lijst gegeven?
Zoals vermeld onder antwoord 4 wordt in een daderprofiel uit een presentatie naar het mannelijk geslacht verwezen. Hierin wordt ook leeftijd (18–35 jaar) genoemd. Of hierop daadwerkelijk is geselecteerd valt niet uit het document af te leiden. In een analyse uit het jaar 2015 wordt geboortedatum (1-1-1960) genoemd en in een startersbeleidsdocument wordt een generatieverschil in belastingaangiftebereidheid beschreven. In één handleiding voor het proces «analyse aan de Poort» wordt onder verwijzing naar mogelijke intoetsfouten onderscheid gemaakt tussen «bejaarden» en jongeren, aan wie betere PC-deskundigheid wordt toegeschreven. In deze handleiding worden tevens achternamen eindigend op -ic genoemd in combinatie met hoge medicijnkosten als voorbeeld van een opvallend uitgavenpatroon. Of hier daadwerkelijk op is geselecteerd valt uit het bestand niet af te leiden.
Enkele eerder aangekondigde onderzoeken kunnen helpen om het reeds ontstane beeld te verscherpen. Zoals op 16 december 20215 aangegeven doet PwC momenteel nog onderzoek naar de gevolgen van FSV-registraties bij de directie MKB en naar de gebruikte «query’s aan de poort». Op basis van een enigszins bijgestelde planning is de verwachting nu dat beide rapporten in maart met uw Kamer gedeeld kunnen worden.
Kunt u uitsluiten dat hierbij ook op basis van onderbuikgevoelens is geselecteerd?
Helaas valt nooit uit te sluiten dat in individuele gevallen medewerkers subjectieve overwegingen een rol hebben laten spelen. Wij zijn er echter van overtuigd dat de overgrote meerderheid van de medewerkers van de Belastingdienst werkt op basis van professionele, objectieve inschattingen en dat zij beoordelingen op basis van uiterlijk net zo afkeuren als uw Kamer en wij. Onder antwoord 10 gaan wij in op de versterking van de waarborgen in de risicoselectie.
Klopt het dat het gevolg van selectie kon en kan zijn dat iemand strenger dan anderen wordt gecontroleerd die niet deze persoonskenmerken heeft?
Op 10 februari 20226 heeft de Staatssecretaris van Financiën, Fiscaliteit en Belastingdienst een brief van PwC met uw Kamer gedeeld met toelichting op de bevindingen uit het rapport. De onderzoekers schrijven dat zij de consequenties voor de betrokken burgers niet hebben kunnen onderzoeken. Zo hebben ze geen onderzoek gedaan naar de mate waarin de aangetroffen communicatie de selectie en beoordeling daadwerkelijk heeft beïnvloed. Het onder antwoord 7 genoemde onderzoek naar query’s aan de poort kan hier hopelijk meer over duidelijkheid verschaffen.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 van de Grondwet en de Wet gelijke behandeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze verwerpelijke en discriminerende selectiemethodes zo spoedig mogelijk definitief buiten werking te stellen?
Het gebruik van een (risico)methode door de overheid mag nooit in strijd zijn met het in de Grondwet en mensenrechtenverdragen neergelegde discriminatieverbod.
Artikel 1 van de Grondwet verbiedt discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. Niet elk verschil in behandeling is discriminatie. In sommige gevallen kan onderscheid toch gerechtvaardigd zijn. Deze objectieve rechtvaardiging moet echter wel voldoen aan een strenge toets. Aan het onderscheid moet een legitieme doelstelling ten grondslag liggen, het onderscheid moet proportioneel zijn en er moeten geen minder ingrijpende middelen ter beschikking staan om hetzelfde doel te bereiken. Rechtvaardiging is dus niet de norm, maar uitzondering in een specifieke situatie waarin voldaan is aan alle genoemde eisen. De Algemene wet gelijke behandeling schrijft een vergelijkbaar toetsingskader voor, en hoewel deze wet specifiek ziet op situaties als het aanbieden van werk, huisvesting, goederen en diensten, spant het kabinet zich tot het uiterste in om iedere vorm van discriminatie in de heffing van belastingen te voorkomen.
Bij brief van 14 december 20217 is uw Kamer geïnformeerd over het mensenrechtelijke toetsingskader «discriminatie door risicoprofielen» van het College voor de Rechten van de Mens (het College). In haar reactie op dit toetsingskader heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onder andere mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, ten aanzien van afkomstgerelateerde kenmerken aangegeven dat onderscheid op deze grond niet, of slechts in uitzonderlijke situaties, gebruikt mag worden en alleen als er zeer zwaarwegende redenen ter rechtvaardiging van het onderscheid zijn. Voor zover risicoselectie naar uiterlijk voorkomen betrekking heeft op afkomstgerelateerde kenmerken, zoals een niet-westers voorkomen van de betrokkene, geldt dus dat dit alleen in zeer uitzonderlijke gevallen is toegestaan.
Het voorkomen en bestrijden van discriminatie is prioriteit voor het kabinet. Er zijn belangrijke stappen gezet sinds het verschijnen van het rapport Ongekend onrecht over de fraudeaanpak toeslagen. Voor het definitief buiten werking stellen van discriminatoire risico(selectie)modellen en -methoden is het kabinet bezig met de uitvoering van twee moties die hier aan raken: de moties van het lid Marijnissen c.s. en van het lid Klaver c.s.8. Deze moties gaan over het inventariseren waar (persoons)gegevens in risico(selectie)modellen worden gebruikt die gerelateerd zijn aan iemands afkomst. Als een overheidsinstelling die gegevens onrechtmatig en oneigenlijk gebruikt, wordt dat beëindigd en de zogenaamde «vervuilde data» opgeruimd. Het toetsingskader van het College zal worden betrokken bij de nog lopende inventarisatie en toetsing bij uitvoeringsorganisaties. In eerder genoemde brief van 14 december 20219 is naast bovengenoemde inventarisatie ook aandacht voor de stappen die zijn gezet om etnisch profileren in risicoprofielen te voorkomen en het belang zicht te houden op het burgerperspectief.
Op 10 februari 202210 heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst een brief van PwC met uw Kamer gedeeld met toelichting op de bevindingen uit het rapport. De onderzoekers schrijven dat zij de consequenties voor de betrokken burgers niet hebben kunnen onderzoeken. Zo hebben ze geen onderzoek gedaan naar de mate waarin de aangetroffen communicatie de selectie en beoordeling daadwerkelijk heeft beïnvloed.
De Belastingdienst heeft verschillende stappen gezet om discriminatie in de risicoselectie te voorkomen. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft in november 201911 besloten dat, bovenop de eisen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), nationaliteit alleen gebruikt mag worden in de handhaving als daarvoor een expliciete wettelijke grondslag bestaat. De Belastingdienst is daarop een inventarisatie van meer dan negenhonderd applicaties en meer dan tweehonderd door medewerkers aangeleverde bestanden gestart. Met de eerstvolgende kwartaalrapportage Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) wordt uw Kamer hierover verder geïnformeerd. Daarnaast werkt de Belastingdienst samen met Toeslagen en de Douane aan een nieuw waarborgenkader, waarmee de rechtmatigheid en de transparantie van selectie-instrumenten (beter) gegarandeerd kan worden. De verwachting is dat dit kader in het eerste kwartaal van dit jaar vastgesteld kan worden. Op 31 maart 202112 hebben de Staatssecretarissen van Financiën uw Kamer geïnformeerd over de versterkte waarborgen rondom het proces «analyse aan de Poort». Intensief toezicht op aangiften die in dit proces geselecteerd zijn is stilgezet en wordt pas hervat indien uit de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) op het proces blijkt dat de privacy voldoende gewaarborgd is. Daarnaast kunnen vragen en dilemma’s over data-analyse, risicomodellen, algoritmen en kunstmatige intelligentie in de toekomst ook voorgelegd worden aan Adviescommissie Analytics13. Tot slot is per 1 februari jl. de inspecteur-generaal van de nieuwe Inspectie belastingen, toeslagen en douane begonnen. De inspecteur-generaal toetst of de overheid mensen en bedrijven rechtvaardig behandelt wanneer zij te maken hebben met belastingzaken, toeslagen of de douane.
Op welke plekken binnen de overheid, zijn uitvoeringsorganisaties, dan wel door de overheid gesubsidieerde organisaties, dan wel al dan niet via aanbesteding met overheidsgeld werkende organisaties werd of wordt de genoemde methode van risicoselectie gehanteerd?
Begin dit jaar is uw Kamer per brief geïnformeerd door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de plannen van aanpak en planningen voor de uitvoering van eerdergenoemde moties Marijnissen c.s. en Klaver c.s.14. De plannen van aanpak van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Economische Zaken en Klimaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Justitie en Veiligheid, Infrastructuur en Waterstaat, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volksgezondheid, Welzijn en Sport geven uw Kamer een realistisch beeld van de omvang, complexiteit en reikwijdte van de uitvoering, en de termijn waarop uw Kamer de resultaten kan verwachten.
Deze ministeries zullen gezamenlijk de komende periode hun onderzoeken die zij vorig jaar zijn gestart onverminderd voortzetten, met als doel uw Kamer in 2022 volledig te informeren over waar in de organisatie eventuele onrechtmatigheden met gebruikte persoonskenmerken zijn aangetroffen.
Kunt u hiervan een uitputtende lijst aan de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u de daarbij gebruikte persoonskenmerken uitsplitsen per organisatie?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Het is helaas niet mogelijk gebleken de vragen binnen de door het lid gestelde termijn te beantwoorden.
De plannen tot halvering van de jonggehandicaptenkorting |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Is het kabinet nog steeds voornemens de jonggehandicaptenkorting te halveren tot 415 euro in 2025? Zo ja: waarom kiest u ervoor om te bezuinigen op mensen met een beperking die al te weinig geld hebben om van rond te komen?
Het kabinet neemt een definitief besluit over de jonggehandicaptenkorting tijdens de voorjaarsbesluitvorming. Dat doet het kabinet op basis van de ramingen uit het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB die halverwege maart beschikbaar komen. Er wordt dan gekeken naar het hele pakket lastenverlichting waar de jonggehandicaptenkorting ook onder valt. Het kabinet vindt het belangrijk dat er over de hele kabinetsperiode een evenwichtig en gemiddeld positief koopkrachtbeeld is voor alle groepen.
Realiseert u zich dat deze maatregel de ongelijkheid doet toenemen en dat jonggehandicapten er 1,4% op achteruitgaan en zo verder de armoede worden ingejaagd? Zo ja: is het vergroten van de armoede onder jonggehandicapten en het doen toenemen van ongelijkheid een doel van het beleid?
We verhogen het wettelijk minimumloon en laten de verhoging doorwerken in de sociale minimumuitkeringen zodat die uitkeringen mee omhoog gaan2. Dat is gunstig voor Wajongers, omdat de Wajong-uitkering ook omhoog gaat. Vanwege de bruto koppeling stijgt de Wajonguitkering harder dan andere uitkeringen, dus ook als de jonggehandicaptenkorting wordt aangepast, ligt de koopkrachtontwikkeling van Wajongers in lijn met die van andere groepen uitkeringsgerechtigden.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 wordt over het lastenverlichtingspakket door het kabinet in de voorjaarsbesluitvorming besloten. Op dat moment is ook de CPB-raming beschikbaar zodat gekeken kan worden naar de koopkrachtraming voor de hele kabinetsperiode.
Anne Houtsma schrijft in haar blogs over haar ervaringen als Wajong-gerechtigde. Daarbij vertelt zij over de onzekerheid die met de Wet vereenvoudiging Wajong en ook met de wijziging van de jonggehandicaptenkorting gepaard gaat. Ik vind het zeer waardevol dat zij haar ervaringen deelt en het is cruciaal om bij het maken van beleid inzichten van ervaringsdeskundigen mee te nemen. Op die manier zorgen we ervoor dat er niet over hen maar met hen gepraat wordt. Ik heb mevrouw Houtsma daarom uitgenodigd om met het ministerie over haar ervaringen in gesprek te gaan.
Wat is uw reactie op de opinie van wajonger Anne Houtsma1 die aangeeft dat haar zelfstandigheid en financiële zelfredzaamheid in gevaar komt bij halvering van de jonggehandicaptenkorting?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid af te zien van de halvering van de jonggehandicaptenkorting?
Zie antwoord bij vraag 1.
Berichten omtrent de ineffectieve besteding van coronagerelateerde opleidingssubsidies. |
|
Jacqueline van den Hil (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Harry Bevers (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten over ineffectieve besteding van 200 miljoen euro voor het omscholen van mensen die hun baan kwijt zouden raken door de coronacrisis?1 2
Ja
Waarom is er gekozen voor een constructie waarbij de snelst ingediende aanvragen werden gehonoreerd in plaats van scherper te kijken naar het nut en de noodzaak van (subsidie voor) een opleiding?
Voor de eerste twee aanvraagtijdvakken van de tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing zijn aanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld. Voor het derde tijdvak is de behandelvolgorde door loting bepaald. Loting geeft alle aanvragers een gelijke kans en is niet gevoelig voor vertraging bij het indienen van de aanvraag door mogelijke (ict)-problemen. Loting kost iets meer tijd dan behandeling op volgorde van binnenkomst, maar nog steeds veel minder tijd dan een kwalitatieve beoordeling van de aanvragen zou kosten. Beide methoden zijn gekozen omdat daarmee snel scholingsaanbod beschikbaar kon worden gesteld. Snelheid was belangrijk omdat het om een tijdelijke crisismaatregel ging, die is ingezet om de gevolgen van de coronacrisis zoveel mogelijk te beperken. Zowel aan de opleiders als aan het aanbod zijn overigens wel kwaliteitseisen gesteld, waaronder de eis dat het aanbod relevant moest zijn voor de arbeidsmarkt.
Voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvragen is destijds niet gekozen, omdat de ervaring leert dat dit veel tijd kost. De uitvoeringsorganisatie had daar op dat moment geen capaciteit voor.
Hoe beoordeelt u het feit dat sectoren die kampen met structurele personeelstekorten, zoals de zorg, soms onvoldoende toegang hadden tot de subsidie vanwege de hiervoor benoemde constructie?
De subsidieregelingen die vallen onder NL Leert Door zijn opgezet aan het begin van de coronacrisis, toen nog onduidelijk was wat de mogelijke gevolgen zouden zijn en er grote werkloosheid dreigde te ontstaan. In die omstandigheden is er voor gekozen om iedereen te ondersteunen die als gevolg van de crisis zijn baan had verloren of mogelijk zijn baan dreigde te verliezen. Bij zo’n brede doelstelling past een breed en divers aanbod van scholing, ontwikkeladvies en ondersteuning. De regelingen bieden kansen aan werkenden (inclusief zelfstandigen) en werkzoekenden om zich te heroriënteren op hun loopbaan via ontwikkeladviezen, om zich bij te scholen of om, via de maatregelen NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk, meer op maat gemaakte ondersteuning te krijgen voor behoud van werk of het maken van een overstap naar toekomstig werk. De regelingen stonden ook open voor tekortsectoren zoals de zorg, techniek en ICT en worden ook door deze sectoren gebruikt. De regeling voor scholing en de regeling voor sectoraal maatwerk lopen nog door tot einde 2022 (administratieve afhandeling loopt nog door in de eerste maanden van 2023), de regeling voor ontwikkeladvies is afgelopen. Daarnaast is als onderdeel van het sociaal pakket door EZK een omscholingsregeling gemaakt, waarmee werkgevers financiële ondersteuning kunnen krijgen voor nieuwe medewerkers die zich laten omscholen naar een beroep in de techniek of ict. Deze regeling loopt dit jaar nog door.
Constaterende dat ruim de helft van het aanbod niet beschikbaar was voor mensen met mbo 3-niveau en lager, hoe gaat u invulling geven aan de opgave om deze groep om te scholen waar nodig?
De omvang van het aanbod zegt op zich nog niets over het bereik van het aanbod bij specifieke groepen. Bij het aanbod zitten bijvoorbeeld ook cursussen basisvaardigheden. De evaluatie van de regelingen zal leren hoe het bereik is geweest bij mensen met verschillende opleidingsachtergronden. Een eerste tussenrapport zal rond de zomer van 2022 naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Op basis van een monitor kan nu wel al iets worden gezegd over de eerste twee tijdvakken, het derde tijdvak loopt dit hele jaar nog. Ongeveer 79 procent van de afgeronde minst omvangrijke scholingstrajecten (categorie A genoemd in de regeling) was op mbo-2 niveau. Van de iets omvangrijker scholing (categorie B) is ruim 44 procent afgerond op mbo-2 niveau. Zie voor meer informatie de Rapportage tweede peiling monitor online scholing3. Voor een verdere invulling van de opgave om praktisch opgeleiden verder te scholen zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoe zorgen we ervoor, ook met het oog op bijvoorbeeld het aankomende Stimulering Arbeidsmarktpositie (STAP)-traject, dat toekomstige subsidies wel terecht komen bij de mensen, bedrijven en sectoren die het het hardst nodig hebben?
Met het STAP-budget worden drempels weggenomen waardoor het voor mensen toegankelijker wordt om scholing te financieren. Ten opzichte van de recent afgeschafte fiscale aftrek scholingskosten, hoeven scholingskosten met het STAP-budget niet langer te worden voorgeschoten, is er tot € 1.000 geen eigen bijdrage nodig en is voor scholing boven de € 1.000 direct duidelijk wat de eigen bijdrage is. Ook kunnen praktisch geschoolden ontwikkeladviezen aanvragen en is er hulp beschikbaar bij het aanvragen van STAP via de telefoon of fysieke locaties (UWV-kantoren, bibliotheken en regionale leerwerkloketten).
De beschikbaarheid van toegankelijke financiering via het STAP-budget is van groot belang, maar op zichzelf niet voldoende om alle groepen in staat te stellen om met scholing en ontwikkeling aan de slag te gaan. Het is bekend dat de meeste mensen leren op en van het werk. Dat geldt met name voor meer kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Dit vraagt om een gezamenlijke aanpak, met inzet van werkgevers, sectoren, vakbonden, opleiders en publiek-private samenwerkingsverbanden in de regio’s. Het kabinet zet voortbouwend op de Routekaart voor leren en ontwikkelen4 in op een breed palet aan maatregelen om mensen te ondersteunen en bedrijven – onder meer via de SLIM-regeling – te stimuleren om te investeren in een sterke leercultuur op het werk. Daarbij komt ook de in het coalitieakkoord aangekondigde uitbreiding van de publieke financiering van scholing en ontwikkeling via het principe van leerrechten aan de orde. Dit principe houdt in dat er meer scholingsbudget beschikbaar komt voor mensen die minder initieel onderwijs hebben genoten.
Na inwerkingtreding van het STAP-budget start ook de monitoring en evaluatie van de regeling. Op deze manier verzamelt SZW inzichten over wie de regeling gebruikt en waaraan het STAP-budget wordt besteed, zodat waar wenselijk het STAP-budget zo nodig verder kan worden gericht.
Is er nu, na twee jaar leven met corona, meer zicht op waar de tekorten in de arbeidsmarkt het grootst zijn en waar omscholing zou kunnen helpen?
De economie trekt aan, waardoor de arbeidsmarkttekorten weer oplopen. Op basis van onderzoek van ROA en UWV zijn de tekorten met name groot in de zorg, het onderwijs en de techniek, maar ook in de horeca5. Ondanks de krapte op de arbeidsmarkt staan er nog veel mensen aan de kant.
Bij het oplossen van krapte zijn de werkgevers en sectoren als eerste zelf aan zet. De werkgever kan het beste bepalen welke oplossingsrichting voor zijn of haar bedrijf het meest passend is om personeel te werven en te selecteren. De werkgever kan hierbij in gesprek treden met werknemers, onderwijsinstellingen en andere betrokkenen. Daar bovenop kunnen werkgevers gebruik maken van de dienstverlening in de 35 arbeidsmarktregio’s via de Werkgeversservicepunten. Een werkgeversservicepunt geeft werkgevers kosteloos advies en ondersteunt bij de werving en selectie van personeel.
Werkzoekenden en werkenden die met ontslag bedreigd worden kunnen daarnaast dienstverlening ontvangen vanuit 35 regionale mobiliteitsteams. Binnen deze teams gebruiken werkgevers, werknemers, onderwijs, gemeenten en UWV elkaars expertise en dienstverlening bij het bieden van gerichte ondersteuning naar nieuw werk, ook richting krapteberoepen. Gemeenten ontvangen daarnaast jaarlijks een budget van circa 675 miljoen ten behoeve van de re-integratie van mensen in de bijstand. Met de inzet van deze middelen kunnen gemeenten toekomstperspectief bieden aan de bijstandscliënt.
Het kabinet zet aanvullend in op (om)scholing om mensen in staat te stellen om zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt via een leven lang ontwikkelen (LLO). Zie ook de kamerbrief Routekaart leren en ontwikkelen waarnaar bij vraag 5 is verwezen.
Het bericht 'Weer meer incidenten met verwarde personen' |
|
Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Daan de Neef (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Weer meer incidenten met verwarde personen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Klopt het dat de politie in de afgelopen jaren al meer dan 100.000 incidenten rondom personen met verward gedrag registreerde? Klopt het dat het merendeel van die gemaakte meldingen niet bestemd zijn voor de politie, maar eigenlijk voor zorghulpverleners?
In het jaar 2020 registreerde de politie 102.253 en in 2021 130.184 meldingen van incidenten van personen met verward gedrag. Er is geen eenduidige verklaring voor de stijging. Een E33 melding is een melding van overlast door een verward of overspannen persoon en wordt door de politie met de code E33 geregistreerd in het registratiesysteem Basisvoorziening Handhaving. De E33-meldingen gaan over een breed scala aan voorvallen. Het aantal meldingen geeft geen beeld van de aard of omvang van de problemen van mensen met verward gedrag. De stijging van het aantal geregistreerde incidenten wil niet per definitie zeggen dat de groep mensen met verward gedrag groeit. Bij één incident kunnen meerdere personen betrokken zijn, en één persoon kan ook zorgen voor meerdere incidenten. Ook blijkt uit navraag bij lopende pilots dat wanneer er via triage inzet plaatsvindt vanuit de GGZ bij een incident er nog steeds een E33 melding wordt gedaan. Hoewel ik de zorgen over het aantal registraties deel, is het op basis van de registratie van E33-meldingen niet mogelijk om in algemene zin aan te geven in welk aandeel van deze gevallen eigenlijk zorg of ondersteuning nodig was.
Welke maatregelen neemt u of heeft u reeds genomen om ervoor te zorgen dat deze meldingen door zorghulpverleners worden opgenomen en niet door de politie?
Het is voorafgaande aan politie-inzet niet altijd goed in te schatten of er eigenlijk inzet van hulpverleners uit de zorg of het sociaal domein nodig is. Eerder is in pilots met wisselend succes gewerkt met (toegang tot) een «ggz-triagist» in de regionale meldkamers. De mogelijkheden voor triage bij de behandeling van een melding maakt onderdeel uit van de uitwerking van het coalitieakkoord. Daarnaast richten de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en ik ons – in relatie tot de inzet van de politie – op het vroegtijdig signaleren van problematiek en het eerder tot stand komen van passende zorg en ondersteuning, om te voorkomen dat de politie moet worden ingeschakeld. Ook richten we ons op een betere samenwerking tussen politie en zorg op het moment van politie-inzet en na afloop hiervan. Zo worden inmiddels in 68 gemeenten wijk-GGD’ers ingezet. Naar aanleiding van de motie «street-triage» zijn in januari 2022 in Amsterdam, Den Haag, Eindhoven en Groningen initiatieven gestart gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen politie en zorg op straat.2 In de zomer van 2022 wordt een onderzoeks-, en begeleidingsproject gestart om de eerste inzichten te delen en regio-overstijgende lessen te trekken.3 Ook is er een landelijke uniforme werkwijze ontwikkeld waarmee de politie zorgwekkende signalen kan delen met gemeenten.
In hoeverre hebben landelijke teams als het Aanjaagteam Verwarde Personen, het Schakelteam Verwarde Personen en het Verbindend Landelijk Ondersteuningsteam succes gehad in het stroomlijnen van het aantal meldingen van personen met verward gedrag?
Het Aanjaag- en Schakelteam en het Verbindend Landelijk Ondersteunings Team (VLOT) hebben niet als doel gehad om de meldingen zoals door de politie geregistreerd te stroomlijnen. Hun primaire doel was om te zorgen dat de zorg en ondersteuning voor personen met verward of onbegrepen gedrag verbeterd en dat er op lokaal niveau een werkende aanpak wordt vormgegeven. Het Aanjaag- en Schakelteam hebben de bouwstenen ontwikkeld voor een sluitende aanpak voor personen met verward gedrag.4 Ook hebben zij de samenwerking geïnitieerd tussen de landelijke en regionale ketenpartners. De regioadviseurs vanuit VLOT hebben bij de implementatie van de bouwstenen de lokale en regionale partners (vraaggericht) ondersteund, en in de regio’s geholpen de uitvoeringspraktijk verder te ontwikkelen.5 6 In het huidige actieprogramma «Grip op onbegrip» worden de onderliggende mechanismen van goede voorbeelden van de afgelopen jaren verder onderzocht, ontwikkeld en verspreid en wordt ingezet op domeinoverstijgende initiatieven die ten goede komen aan deze doelgroep.
Klopt het dat de aanpak per gemeente verschilt? Zijn meldpunten bij gemeenten voldoende bekend als de stijgende lijn in het aantal incidenten doorzet? Wat gaat u doen om deze meldpunten beter onder de aandacht te brengen?
Ja, dat klopt. De inzet van de lokale en regionale zorg- en hulpverleningsstructuur is aan gemeenten. Vanuit de rijksoverheid ondersteunen we gemeenten hierbij, via het eerdergenoemde actieprogramma «Grip op onbegrip». Maar ook door op landelijk niveau voorzieningen in te richten, zoals het Meldpunt Zorgwekkend Gedrag, waar mensen een melding kunnen maken wanneer zij zich zorgen maken over een ander. Het Meldpunt Zorgwekkend Gedrag, bereikbaar op telefoonnummer 0800–1205, fungeert als landelijke, eenvoudige toegangspoort naar de lokale meldpunten. Er wordt doorlopend geïnvesteerd in de vindbaarheid en bekendheid van het meldpunt, door middel van (online) communicatiecampagnes. Mede hierdoor wordt het meldpunt tussen de 700–1500 keer per maand gebeld. Daarnaast wordt er gewerkt aan een landelijk uniforme meldwijze tussen politie en gemeenten, veelal via deze lokale of regionale meldpunten zorgwekkend gedrag. Zo kunnen zorgwekkende signalen door de politie op eenvoudige en veilige wijze worden gedeeld met een meldpunt.
Bent u bekend met de lokale aanpak van de gemeente Veldhoven waarbij inwoners specifiek melding kunnen maken indien zij zich zorgen maken over de veiligheid van verwarde buurtgenoten? Vindt u de integrale aanpak die daar gebruikt wordt een goed voorbeeld voor andere gemeenten?
Ja, ik ben bekend met deze aanpak. De ministeries van JenV en VWS ondersteunen deze aanpak, via het genoemde actieprogramma «Grip op onbegrip» en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV).7 Uit onderzoek van het CCV is gebleken dat de inzet van een Wijk-GGD’er, als «verbindingsofficier» tussen zorg en veiligheid en gericht op preventie, veel voordelen oplevert voor zowel de betrokken cliënten als de ketenpartners.8 Het is daarom een goed voorbeeld voor andere gemeenten, al zal hierbij altijd sprake zijn van regionaal maatwerk. Het is goed om dergelijke voorbeelden en de bepalende succesfactoren te delen, om zo een leercyclus tot stand te brengen. Het delen van de werkende mechanismen van een geïntegreerde aanpak en creëren van lerende netwerken is een belangrijk onderdeel van het actieprogramma.
Wat vindt u van de suggestie om E33-meldingen te betrekken bij een regulier overleg tussen wijkagenten en het sociaal domein? Hoe beziet u de suggestie om naast politie, brandweer en ambulance ook een zorgtafel toe te voegen aan de meldkamer?
Ik neem de suggesties mee in het uitwerken van het coalitieakkoord. In dit akkoord staat dat politie, zorg en de gemeenten intensiever gaan samenwerken om ervoor te zorgen dat personen met verward of onbegrepen gedrag op tijd de juiste zorg en/of brede ondersteuning wordt geboden. Daarvoor moet de toeleiding naar passende zorg en ondersteuning worden verbeterd. Zo is het belangrijk dat er actief opvolging kan worden gegeven aan signalen en meldingen bij politie en bij de meldpunten zorgwekkend gedrag. Uw Kamer wordt voor de zomer nader geïnformeerd over de uitwerking van het coalitieakkoord.
Kunt u aangeven hoe u tot de «nadere politieke duiding» kwam dat Minister van Nieuwenhuizen niet aan kon blijven als Minister tot het einde van de bewindsperiode, nadat zij een lobbyfunctie had aanvaard?1 2
Zoals ik reeds uiteen heb gezet in antwoord op de Kamervragen van de leden Arib en De Hoop (beiden PvdA) en de leden Marijnissen en Leijten (beiden SP), heeft voormalig Minister van Nieuwenhuizen mij op 23 juli 2021 ingelicht dat zij een nieuwe functie zou bekleden. Op 28 juli 2021 heeft zij in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Dit betreft een weging van alle omstandigheden van het geval. Mevrouw van Nieuwenhuizen is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is haar tevens ontslag verleend.
Kunt u aangeven met wie u heeft gesproken om tot deze «nadere politieke duiding» te komen?
In zijn algemeenheid word ik bij mijn werkzaamheden ondersteund door ambtenaren van het Ministerie van Algemene Zaken. Uiteindelijk ben ik als Minister-President aanspreekbaar op de genomen besluiten en onderliggende afwegingen.
Kunt u aangeven waar deze «nadere politieke duiding» precies uit bestond, naast de eindconclusie dat de Minister niet aan kon blijven en welke (politieke) overwegingen lagen daar aan ten grondslag?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u eventuele notities of memo’s over de positie van de Minister die hebben bijgedragen tot de «nadere politieke duiding» naar de Kamer sturen?
Er zijn hierover geen notities of memo’s opgesteld.
Kunt u aangeven met welke functionarissen u dit soort kwesties bespreekt op uw ministerie of in uw politieke omgeving?
Zie het antwoord op vraag 2.
Staat u nog altijd achter de uitspraak dat niemand van het demissionaire kabinet – buiten uzelf en de demissionair Minister – wist van de toekomstige lobbyfunctie, zoals u suggereerde tijdens de begrotingsbehandeling van Algemene Zaken 2022?3
Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik in reactie op een specifieke vraag van het lid Leijten gezegd dat er niet is gesproken over het vertrek van Minister van Nieuwenhuizen in de ministerraad.
Erkent u dat het ondertekenen van de brief dat de voormalig Minister zou kunnen aanblijven tot het einde van de demissionaire fase van het kabinet, maakt dat meerdere mensen op de hoogte moeten zijn geweest van uw standpunt dat er geen schijn van belangenverstrengeling bestond of dat er sprake was van een mogelijke integriteitsschending en kunt u aangeven wie welke functionarissen wisten van de ondertekende brief?
Het is mij niet bekend op welke brief u doelt. Ik heb geen brief ondertekend dat de voormalig Minister zou kunnen aanblijven tot het einde van de demissionaire fase van het kabinet. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het aanblijven van een Minister die al een lobbyfunctie heeft aanvaard en die desondanks bij geheime ministerraden over rijksbegrotingen aanwezig is vanuit het oogpunt van (de schijn van) belangenverstrengeling moreel onjuist is? Zo nee, waarom kon zij deze functies dan toch niet verenigen?
Zoals ik in het debat in de Tweede Kamer over de begroting van Algemene Zaken en de Koning heb gezegd is er geen sprake van een integriteitskwestie. Zie verder over de feitelijke gang van zaken het antwoord op vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het aanblijven van een Minister die al een lobbyfunctie heeft aanvaard en die desondanks bij geheime ministerraden over rijksbegrotingen aanwezig is het vertrouwen van mensen in de integriteit van het openbaar bestuur aantast? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u uitleggen hoe de verwijzing naar de niet-bindendheid van «het Blauwe Boek» en het niet naleven van afspraken die tot doel hebben de integriteit van het ambt van Minister te beschermen («Dat is helemaal niet verboden, want het Blauwe Boek is, zoals iemand net naar voren bracht, inderdaad een dringend verzoek en niet een harde wetmatigheid.») te rijmen is met uw dringende adviezen op bijvoorbeeld het naleven van coronaregels?
Er is geen relatie tussen de adviezen die met het oog op het bestrijden van het coronavirus worden gegeven en het Blauwe Boek.
Erkent u dat het niet handhaven van integriteitsregels – omdat ze «niet een harde wetmatigheid» zijn – ondermijnend werkt en het vertrouwen in de overheid schaadt? Zo nee, waarom niet?
Het is allereerst aan de betrokken oud-bewindspersoon zelf om op integere wijze vorm te geven aan een vervolgfunctie, binnen de grenzen van het recht, zoals de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uiteen heeft gezet in haar brief van 29 november 2021. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Eén daarvan is het verbrede lobbyverbod, dat per direct inging. Voor de andere maatregelen (draaideurverbod en een afkoelperiode van 2 jaar met verplichte advisering door een onafhankelijke commissie) is eerst wetgeving nodig. De voorbereiding daarvan is ter hand genomen. De verwachting is dat de Tweede Kamer eind 2022 het wetsvoorstel tegemoet kan zien.
Op welke wijze bent u voornemens in de toekomst om te gaan met solliciterende bewindspersonen en bewindspersonen die denken aan te kunnen blijven ook al is er al een nieuwe -conflicterende- functie aanvaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de toekomst zou ik een bewindspersoon in een dergelijke situatie eerder adviseren om onmiddellijk af te treden. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Zie tevens het antwoord op vraag 11.
Acht u het verstandig om in toekomstige situaties niet zelfstandig dit soort goedkeuringen te verlenen maar hierbij altijd in overeenstemming op te treden met bijvoorbeeld de Minister van Binnenlandse Zaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan de Minister-President, noch aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om al dan niet goedkeuring te verlenen voor het aanvaarden van een vervolgfunctie door een Minister of het aanblijven van een Minister nadien. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Zie tevens het antwoord op vraag 11.
Ziet u in dat als een dergelijke (soortgelijke) casus zich voordoet u direct de afweging moet maken dat het onhoudbaar is dat betreffende Minister aanblijft? Zo ja, waardoor?
Zie het antwoord op vraag 12.
De toename van het aantal treinstoringen. |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel over treinstoringen dat verschenen is in de Tubantia?1
Ja.
Wat is de oorzaak dat er door het hele land een forse stijging van het aantal treinstoringen te betreuren valt?
Uit cijfers van ProRail blijkt dat er in 2021 sprake is van een zeer lichte stijging van het aantal verstoringen met meer dan 10 minuten vertraging en uitgevallen treinen tot gevolg ten opzichte van 2020. Deze stijging bedraagt 2 à 3%, en is volgens ProRail voornamelijk te wijten aan de winterse omstandigheden in februari 2021 en de impact hiervan op het spoor. Noch NS, noch ProRail herkennen het beeld dat er in 2021 door het hele land sprake zou zijn van een forse stijging van het aantal treinstoringen ten opzichte van 2020.
Welke acties heeft u genomen en welke acties gaat u nemen om het aantal storingen terug te brengen? Indien u niets gaat doen, waarom doet u dan niets?
ProRail en NS rapporteren mij op een andere wijze dan waarop de cijfers genoemd in het artikel tot stand zijn gekomen. De afgesproken prestatie-indicatoren betreffen «Klanthinder als gevolg van storingen infra» (alleen ProRail) en drie gezamenlijke (zowel NS als ProRail) indicatoren voor reizigerspunctualiteit op het hoofdrailnet (op 5 en 15 minuten) en op de hogesnelheidslijn (5 minuten).
De prestatie-indicator «Klanthinder als gevolg van storingen infra» rapporteert het aantal storingen aan de infrastructuur die leiden tot veel en zeer veel hinder voor de dienstregeling van vervoerders en daardoor op reizigers en verladers. Met ProRail heb ik hiervoor een bodem- streefwaarde afgesproken. De bodemwaarde vormt de minimale prestatie die jaarlijks moet worden geleverd op een prestatie-indicator. De streefwaarde reflecteert de lange termijn doelstelling. De bodemwaarde betreft in dit geval een maximaal aantal van 520 storingen. De streefwaarde in 2021 bedroeg 470 storingen.
De prestatie-indicatoren voor reizigerspunctualiteit geven een indicatie van het percentage van de reizen dat met minder dan 5 of 15 minuten vertraging is verlopen. De bodemwaarden en streefwaarden luiden respectievelijk als volgt: reizigerspunctualiteit hoofdrailnet 5 minuten 88,9% en 91,5%, reizigerspunctualiteit hoofdrailnet 15 minuten 96,7% en 97,4%, reizigerspunctualiteit hogesnelheidslijn 5 minuten 82,1% en 84,2%.
ProRail en NS rapporteren over hun prestaties in 2021 via hun jaarverantwoordingen, welke ik uiterlijk op 1 maart ontvang en vervolgens met uw Kamer deel2. Ik kan niet vooruitlopen op de exacte resultaten over 2021, maar ik heb van ProRail en NS geen signalen ontvangen dat zij op deze prestatie-indicatoren slechter scoren dan de afgesproken bodemwaarden. De actuele prestaties kunt u bekijken op https://prestaties.prorail.nl. Op dit moment zie ik dan ook geen aanleiding om aanvullende acties te ondernemen.
Wat is de relatie tussen het tekort aan verkeersleiders bij ProRail en deze stijging?
Hoewel het tekort aan verkeersleiders bij ProRail in het uiterste en ongewenste geval kan leiden tot uitval van treinen, laat ProRail weten dat het aantal verstoringen met als oorzaak personeelsproblemen op de verkeersleidingposten slechts een zeer beperkt aandeel vormt van het totaal aantal verstoringen. Dit neemt natuurlijk niet weg dat – wanneer dit toch voorkomt – dit ongewenst is voor de reizigers, vervoerders en verladers die hier hinder van ondervinden. Ik heb u geïnformeerd over de aanpak van het tekort aan verkeerleiders in mijn brief van27 januari 20223.
Heeft u inmiddels contact gezocht met ProRail en NS? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat u dit doen? Wat zijn de uitkomsten van dit gesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel storingen zijn voor u acceptabel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u dat NS aangeeft vaker op tijd te hebben gereden dan een jaar eerder, terwijl het aantal storingen juist toegenomen is?
Verstoringen en reizigerspunctualiteit kennen een andere definitie waardoor het beeld kan afwijken. De prestatie-indicator reizigerspunctualiteit meet het percentage van de reizen (dus niet treinen) dat met minder dan respectievelijk 5 en 15 minuten vertraging is verlopen. Vertraging van treinen tijdens de daluren en/of op trajecten met een beperkter aantal reizigers zullen de prestatie-indicator reizigerspunctualiteit minder sterk beïnvloeden dan vertraging van treinen op drukke trajecten tijdens de spits. Ook kan het zo zijn dat een reiziger ondanks een vertraging op een deel van zijn of haar reis, wel zijn of haar overstap haalt en daarmee op de totale reis geen vertraging heeft. Een toe- of afname in het aantal storingen hoeft daarom niet automatisch een evenredig effect te hebben op de prestatie-indicator reizigerspunctualiteit.