Het wijzigen van het asbeststelsel. |
|
Bart van Kent |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is de reden dat u voornemens bent om de onafhankelijke eindbeoordeling na afloop van asbestverwijderingsprojecten fors te verzwakken door het laten vervallen van luchtmetingen door geaccrediteerde laboratoria bij bepaalde typen van asbestsaneringen als belangrijk element van kwaliteitsborging in de hele asbestketen?
De functie van de eindbeoordeling na asbestverwijdering is om onafhankelijk vast te laten stellen dat de ruimte na afloop veilig betreden kan worden. Aan dit uitgangspunt verandert niets met de aanpassingen in de regelgeving zoals die voorzien zijn. De concept regelgeving die afgelopen voorjaar in internetconsultatie is gegaan, bevat zelfs een uitbreiding van het aantal situaties waarin een (visuele) eindbeoordeling moet plaatsvinden.
Het doen van luchtmetingen om vast te kunnen stellen of het veilig is, is daarbij niet altijd nodig en zou alleen ingezet moeten worden in situaties waarin ook daadwerkelijk vezels in de lucht te verwachten zouden kunnen zijn. Dus niet in die situaties waar ze tijdens het saneren al niet of nauwelijks vrijkomen. Dit sluit aan bij een ook door uw Kamer gewenst meer risicogericht beleid en maakt differentiatie in de eisen voor asbestverwijdering mogelijk.
Deelt u de mening dat de risico’s als gevolg van het laten vervallen van luchtmetingen voor de werknemers en omwonenden gaan toenemen? Zo nee, waarom?
Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 kan er in die gevallen waarvoor wordt voorgesteld af te zien van luchtmetingen, van worden uitgegaan dat er zich niet of nauwelijks vezels in de lucht bevinden, waardoor deze ten tijde van de eindmeting niet meer aangetroffen zullen worden en een luchtmeting daardoor overbodig is. Dit blijkt uit advies van TNO uit 2019 op basis van modelberekeningen.1 Recent is dit ook bevestigd door het uitvoeren van metingen.2
Uit een rapport van Panteia1 blijkt dat het laten vervallen van de luchtmeting een kostenreductie van 1 miljoen euro oplevert. Is er een maatschappelijke kosten-baten analyse uitgevoerd waaruit blijkt dat deze geringe kostenreductie opweegt tegen de extra risico’s zoals gevolgschade?
Zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 uiteengezet wordt in het voorstel alleen af te zien van luchtmetingen in die gevallen waarbij er geen duidelijke toegevoegde waarde is. Extra risico’s zijn hier dus niet aan de orde.
Kostenreductie is niet de aanleiding voor deze aanpassingen in de regelgeving. Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 1 en 2. Het in kaart brengen van de financiële gevolgen van het wijzigingsvoorstel bij het doen van regelgevingsvoorstellen is overigens een verplicht onderdeel. Deze impactanalyse is door Panteia in dat kader uitgevoerd en is daarom ook inzichtelijk als onderdeel van de stukken die in internetconsultatie zijn gegaan.4
Bent u bereid om het voornemen om de luchtmetingen te laten vervallen te heroverwegen omdat de extra risico’s voor werknemers en omwonenden die uit deze maatregel voortvloeien niet opwegen tegen de besparing van 13 miljoen euro? Zo nee, waarom neemt u dit risico voor lief?
Nee. Ik verwijs naar de beantwoording van de vorige vragen.
Per brief aan de Tweede Kamer op 19 december 2019 heeft u bericht dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een onderzoek heeft uitgevoerd naar de gezondheidseffecten van een eventuele verhoging van de voorgeschreven toetswaarde van 2.000 amfibool asbestvezels per m3 naar 10.000. U heeft toen aangegeven af te zien van deze verhoging omdat de effecten voor de werknemers naar verwachting negatief uitpakken. Hoe verhoudt dit onderzoek zich met het huidige voorgenomen beleid om een asbesttoepassing onder de 10.000 asbestvezels per m3 wel in een lichter regime onder te brengen?
Het betreft hier twee verschillende situaties. Het huidige voornemen voor wijziging van regelgeving gaat niet over het verhogen van de toetswaarde, maar over het afzien van een luchtmeting in die gevallen waarbij er van kan worden uitgegaan dat er (vrijwel) geen vezels meer in de lucht aanwezig zullen zijn op het moment van meten.
Omdat er altijd situaties blijven waarin luchtmetingen noodzakelijk zijn, heb ik het RIVM gevraagd te onderzoeken of de toetswaarde verhoogd zou kunnen worden in die gevallen waarbij luchtmetingen wél plaatsvinden en er na afloop van een sanering daadwerkelijk vezels in de lucht te verwachten zouden zijn. Die vraag is destijds negatief beantwoord, op basis van het RIVM onderzoek, en ook op basis van advies van TNO over dezelfde vraag. Er zouden in bepaalde gevallen risico’s gepaard kunnen gaan met een dergelijke verhoging van de toetswaarde. Dit is uiteraard onwenselijk en verhoging van de toetswaarde maakt dan ook geen onderdeel uit van het wijzigingsvoorstel van de regelgeving.
Waarom wordt Stoffen Manager Asbest Risico Techniek (SMA-rt) Nieuwe Stijl ontwikkeld zonder dat de uitvoerende sector en medewerkers dan wel de toezichthouders en handhavers betrokken zijn bij het basis ontwerp?
De vraagstelling gaat uit van een onjuiste aanname. Bij de ontwikkeling van SMART-nieuwe stijl (SMART-ns) worden zowel beoogde gebruikers (asbestinventariseerders, asbestverwijderaars) als toezichthouders betrokken. Voordat met de ontwikkeling van het instrument begonnen werd, hebben de beoogde gebruikers input geleverd op het functioneel ontwerp, het bouwplan voor het instrument. Tijdens de ontwikkelingsfase, die nog steeds loopt, zijn en worden er gebruikerstesten uitgevoerd om enerzijds de begrijpelijkheid en bruikbaarheid van het systeem te testen, en anderzijds te testen of het aansluit bij de praktijk. Hierbij zijn alle bovengenoemde partijen betrokken.
Waarom wordt er uitsluitend gewerkt op basis van blootstellingsmodellen om asbestblootstelling en het beleid te onderbouwen en niet op basis van werkelijke gegevens en praktijkervaringen?
Ook deze vraagstelling gaat uit van een onjuiste aanname. Er wordt namelijk niet uitsluitend gebruik gemaakt van modellen om het asbestbeleid vorm te geven. Voor zover het gaat over de feitelijke onderbouwing van de adviezen van TNO, zijn deze zoveel mogelijk gebaseerd op de resultaten van kwalitatief goede blootstellingsmetingen. In twee gevallen maak ik gebruik van modellen op het gebied van asbest.
Ten eerste: In hun advies uit 2019 maakt TNO gebruik van een modelberekening om aan te tonen wanneer het aannemelijk is dat zich zo weinig asbestvezels in de lucht zijn dat een luchtmeting als onderdeel van de eindbeoordeling niet van toegevoegde waarde is. Daarop heb ik TNO gevraagd om metingen te verrichten om na te gaan of dit in de praktijk ook het geval is. Die metingen zijn inmiddels afgerond en de resultaten ondersteunen de conclusies uit de modelberekeing.
Het is goed hierbij op te merken dat TNO in hetzelfde rapport ook op andere vragen ingaat. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van modellen maar uitsluitend van op kwaliteit gecontroleerde meetgegevens.
Ten tweede: Het door TNO ontwikkelde blootstellingsmodel AREAT krijgt een plaats in het digitale instrument SMART-ns dat op nu ontwikkeld wordt. Dit model kan een blootstellingsschatting maken van een bepaalde asbestverwijdering, ook als er geen meetgegevens beschikbaar zijn. Net als andere blootstellingsmodellen is AREAT conservatief gebouwd. Dat wil zeggen dat een bepaalde mate van overschatting van het risico geaccepteerd wordt om onderschatting van het risico te voorkomen. Het model zit dus «aan de veilige kant», maar beschrijft de werkelijkheid beter dan het huidige instrument SMART: daarbij wordt vaak geen daadwerkelijk blootstellingsniveau bepaald, maar wordt slechts op basis van aannames vastgesteld in welke risicoklasse het asbest verwijderd dient te worden.
Het model en daarmee SMART-ns (het nieuwe instrument) houdt rekening met de verschillende verwijderingsmethoden en beheersmaatregelen die genomen kunnen worden. Dit maakt inzichtelijk wat men kan doen om blootstelling zo laag mogelijk te houden en moedigt verwijderaars aan de methoden in te zetten die tot de laagste blootstelling aan asbestvezels leiden.
Naast deze modelschattingen zal het altijd waardevol blijven om nieuwe, innovatieve veilige werkwijzen te ontwikkelen met behulp van metingen. Die kunnen worden ingediend ter beoordeling bij het Validatie- en Innovatiepunt (VIP) en worden bij goedkeur in SMART-ns opgenomen zodat de modelschattingen voor de betreffende werkzaamheden niet meer nodig zijn.
Het model AREAT is gevalideerd op basis van meetgegevens en kan ook nog verfijnd worden op basis van aanvullende metingen. TNO heeft de afgelopen jaren aanvullende metingen verricht, onder andere met het doel om de nauwkeurigheid van het model te verbeteren.
Deelt u de mening dat er aanvullende onderbouwing moet komen om de effecten van het menselijk handelen te meten op het moment de kwaliteitsborging in de asbestsector wordt afgebouwd? Zo nee, waarom niet?
De voorstelling dat de kwaliteitsborging in de asbestsector wordt afgebouwd, is onjuist. Kwaliteitsborging (in de vorm van certificatie) wordt juist verankerd aan de meer risicovolle asbesttoepassingen5. Dit betekent dat deze inherent gevaarlijke toepassingen altijd onder certificatie verwijderd moeten worden – ook als door het toepassen van een bepaalde werkwijze in principe de laagste risicoklasse bereikt kan worden. Daardoor wordt het systeem robuuster en zal er meer focus komen op de asbestverwijderingen waar hoge risico’s te verwachten zijn.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar het effect dat het weghalen van het borging- en controlemechanisme heeft op de continuïteit en kwaliteit van de uitvoerende werkzaamheden van een asbestverwijdering en de toename van vezelemissie als deze borging wegvalt, dan wel een eindoplevering met een onvoldoende resultaat wordt afgesloten? Zo ja, wanneer en hoe gaat u daar uitvoering aan geven en bent u bereid hier de uitvoeringsketen bij te betrekken? Zo nee, waarom niet?
De borgings- en controlemechanisme worden niet weggehaald. Voor certificatie als borgingsmechanisme, verwijs ik naar het antwoord op vraag 8. Indien met het woord «controlemechanisme» ook de eindbeoordeling bedoeld wordt, verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Ik voeg hier nog aan toe dat, hoewel het aantal luchtmetingen zal worden verminderd, in totaal in meer situaties een vorm van eindbeoordeling zal plaatsvinden. Als de eindbeoordeling al van invloed is op het gedrag van werknemers, dan zal dit dus in meer gevallen aan de orde zijn.
Overigens is het doel van de eindbeoordeling het vaststellen dat de ruimte weer veilig betreden kan worden, en niet om te controleren of tijdens het verwijderingsproces zorgvuldig is gewerkt. Dat is immers achteraf niet mogelijk.
Het bericht dat de bank voortaan je studieschuld kan opzoeken |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hypotheek nodig? Bank kan voortaan je studieschuld opvragen»?1
Ja.
Is het waar dat banken in het kader van hypotheekaanvragen in de toekomst de mogelijkheid krijgen om, indien de klant daar toestemming voor geeft, gegevens over studieschulden op te vragen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO)? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Consumenten kunnen sinds enkele jaren een deel van de gegevens die nodig zijn voor het aanvragen van een hypotheek op een andere wijze aanleveren. Dit door toestemming te geven aan een app, zoals Ockto of iWize, om bepaalde gegevens op te halen en te delen met de hypotheekadviseur en kredietverstrekker. Deze optie was al beschikbaar voor gegevens van het UWV, Mijnpensioenoverzicht en MijnOverheid. Tot voor kort moesten (oud-)studenten de benodigde gegevens over hun studieschuld zelf via DUO opvragen en doorgeven aan de hypotheekverstrekker. Sinds 11 oktober jl. is het ook mogelijk voor de (oud-) student om de gegevens bij DUO via bovengenoemde apps bij de hypotheekverstrekker aan te leveren. Een dergelijk initiatief kan leiden tot meer gebruiksgemak. Dit initiatief verandert niets aan de rechten en plichten van (oud-) studenten en kredietverstrekkers, maar heeft alleen invloed in de wijze waarop aan die verplichting kan worden voldaan.
Burgers hebben op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) het recht om eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien. Zij hoeven niet nader te motiveren met welk doel ze de gegevens willen inzien. Burgers kunnen vervolgens zelf besluiten om deze gegevens te delen met derden, zoals in het geval van een hypotheekaanvraag. In eerdere beantwoording van Kamervragen2 van het lid Futselaar ben ik al ingegaan op deze ontwikkeling.
Deelt u de mening dat dit het voor starters nog moeilijker maakt om een huis aan te schaffen?
De zoektocht van starters naar een betaalbare koopwoning is in de afgelopen jaren steeds ingewikkelder geworden door de sterk oplopende prijzen. Ik deel echter niet de mening dat dit initiatief het moeilijker maakt voor starters. Financiële verplichtingen, zoals een studieschuld, zijn namelijk altijd al van invloed geweest op de hoogte van de maximale hypotheek. Dit is onveranderd door deze mogelijkheid. Het via een app ophalen van gegevens bij DUO kan leiden tot meer gebruiksgemak in het aanleveren van informatie over studieschulden. Hiermee kan het aanvragen van een hypotheek voor consumenten eenvoudiger worden.
Deelt u de zorg dat de toestemming die klanten moeten geven voor de inzage in deze gegevens in de praktijk neer zal komen op dwang, omdat kredietverstrekkers dit als eis zullen stellen? Hoe gaat u dit voorkomen?
Ik deel deze zorg niet. Dit initiatief past namelijk binnen een bredere ontwikkeling die de dienstverlening aan de consument verbetert. Dit door het eenvoudiger aanleveren van gegevens die nodig zijn voor een hypotheek. De (oud-)student is al verplicht om bij een hypotheekaanvraag eventuele studieschulden op te geven. Deze gegevens kunnen nu ook via een app direct bij de kredietverstrekker worden aangeleverd. Een aantal kredietverstrekkers biedt hun klanten deze mogelijkheid. Een kredietverstrekker kan eisen stellen aan hoe bepaalde gegevens aangeleverd moeten worden. Bijvoorbeeld omdat hiermee de kosten voor het aanvraagproces lager worden. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat kredietverstrekkers eisen dat (oud-)studenten de gegevens over studieschulden alleen via de app van Hypotheek Data Netwerk (HDN) aan kunnen leveren.
Welke instanties of bedrijven kunnen toegang krijgen tot de genoemde app om inzage te krijgen in studieschuld?
Instanties of bedrijven kunnen geen gegevens van burgers bij DUO opvragen. De burger geeft toestemming om bepaalde gegevens via de app te delen met de kredietverstrekker.
Wat is het kabinetsstandpunt ten aanzien van de registratie van studieschuld en het meewegen van studieschuld in het kader van hypotheekaanvragen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat hypothecaire kredieten op verantwoorde wijze worden verstrekt. Voor verantwoorde kredietverlening geldt voor de kredietaanbieder de wettelijke plicht om bij het bepalen van de maximale hypotheek rekening te houden met financiële verplichtingen zoals een studieschuld. De (oud-)student is daarnaast verplicht om bij een hypotheekaanvraag eventuele studieschulden op te geven. De terugbetaling van een studieschuld drukt namelijk op het besteedbaar inkomen van een (oud-)student. Het is daarom ook in zijn of haar belang om bij een hypotheekaanvraag een eventuele studieschuld eerlijk op te geven. Daarmee wordt voorkomen dat de hypotheeklasten te hoog worden, met mogelijke betalingsproblemen als gevolg. Voor studieschulden wordt vanwege het bijzondere karakter met de bijbehorende sociale terugbetaalvoorwaarden een lagere wegingsfactor gehanteerd bij een hypotheekaanvraag dan voor consumptieve kredieten.
DUO houdt vanwege de uitvoering van de studiefinanciering de studieschuld bij van elke (oud-) student. De (oud-)student kan via Mijn DUO een persoonlijk inzicht krijgen van de hoogte van de studieschuld en eventuele aflossingen. Het bijhouden van de studieschulden door DUO en een persoonlijk inzicht bieden is een wezenlijk andere situatie dan een registratie bij bijvoorbeeld het Bureau Krediet Registratie (BKR). Het kabinet gaat niet over tot een BKR-registratie voor studieschulden.
Herinnert u zich uw uitspraken over de registratie van studieschuld bij het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR), namelijk dat dit afschrikwekkend zou zijn? Deelt u de mening dat de ontwikkelde app waarmee de studieschuld opgevraagd kan worden door kredietverstrekkers, in feite op iets vergelijkbaars neerkomt als een BKR-registratie? Zo nee, waarom niet?
De app maakt het mogelijk om benodigde gegevens bij een hypotheekaanvraag op een gebruiksvriendelijkere manier aan te leveren, indien toestemming gegeven is door de hypotheekaanvrager. De app verandert niets aan de huidige gang van zaken rondom het aanvragen van een hypotheek, waarbij het al verplicht is om eventuele studieschulden op te geven. Studieschulden worden ook niet op een andere manier geregistreerd dan voorheen. Het komt daarom niet overeen met een BKR-registratie.
Wat is bij de invoering van het leenstelsel exact beloofd ten aanzien van het meewegen van studieschuld bij hypotheekaanvragen? Kunt u uitvoerig uiteenzetten of de beloften die het kabinet destijds heeft gedaan wel zijn nagekomen? Is destijds beloofd dat studieschuld niet zou meewegen bij een hypotheekaanvraag? Zo nee, wat is wel beloofd?
Bij invoering van het leenstelsel is het uitvoerig gegaan over de weging van studieschulden bij hypotheekaanvragen. Dit is onder meer het geval geweest in het verslag3, het nader verslag4 en tijdens de behandeling in de Tweede Kamer5. Er is toen niet beloofd dat studieschulden niet zouden worden meegewogen bij een hypotheekaanvraag. In het kader van verantwoorde kredietverstrekking zou het onverstandig zijn deze niet te betrekken bij het bepalen van de maximaal verantwoorde hypotheek. Studieschulden hadden voor invoering van het leenstelsel een wegingsfactor van 0,75%. In de verslagen en de behandeling is aangegeven dat er afspraken waren gemaakt met de Nederlandse Vereniging van Banken en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Er is afgesproken dat het studievoorschot aanleiding bood om de wegingsfactor te verlagen naar 0,45%. Deze verlaging was mogelijk omdat de maandlasten grofweg halveerden door de verlenging van de terugbetaaltermijn en door de socialere terugbetaalvoorwaarden. Tot 1 januari 2021 is de wegingsfactor gelijk gebleven aan 0,45%. Per 1 januari 2021 geldt een nog lagere wegingsfactor van 0,35% voor studieschulden onder het leenstelsel, naar aanleiding van een advies van het Nibud6. Deze verlaging is naar aanleiding van de lage rente op studieschulden.
Op welke wijze weegt studieschuld op dit moment mee bij kredietverstrekking? Welke wegingsfactor heeft studieschuld? Hoe staat deze wegingsfactor in verhouding tot andere wegingsfactoren? Acht het kabinet deze wegingsfactor als bevorderlijk voor de kansen van starters om een woning aan te schaffen?
De wegingsfactor ten opzichte van de oorspronkelijke hoofdsom van een studieschuld of ander krediet, geeft weer wat de maandlast van de schuld is die meegerekend moet worden bij het bepalen van de maximale hypotheek. De wegingsfactor bij de verstrekking van hypothecair krediet is per 1 januari 2021 verankerd in de Regeling hypothecair krediet. Voorafgaand daaraan, heeft het Nibud onderzoek gedaan naar het verantwoord meewegen van de studieschuld bij hypotheek aanvragen.7 Op basis daarvan is de wegingsfactor voor de studieschuld in 2021 vastgesteld op 0,65% voor een schuld onder het oude stelsel en 0,35% voor een schuld onder het leenstelsel. Studieschulden in het leenstelsel kennen een lagere wegingsfactor omdat de terugbetaaltijd en daarmee ook de maandlasten een stuk lager zijn dan bij studieschulden in het oude stelsel. Gelet op de rente van thans 0% op studieschulden is dit de laagste door het Nibud verantwoord geachte wegingsfactor. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer ook heeft laten weten in de brief over de leennormen 20228, blijft deze daarom voor 2022 gelijk.
De wegingsfactor voor studieschulden is in vergelijk met andere wegingsfactoren laag. Ter vergelijking: voor consumptief krediet is de wegingsfactor 2%. Het verschil komt door het bijzondere karakter van studieschulden met de bijbehorende sociale terugbetaalvoorwaarden. Bij het bepalen van de maximale hypotheek wordt ook rekening gehouden met eventuele andere financiële verplichtingen zoals alimentatieverplichtingen en erfpachtcanonbetalingen. De gedachte achter de wegingsfactor is het nastreven van verantwoorde kredietverstrekking. Starters hebben het lastig op de woningmarkt, en recent onderzoek van de AFM9 toont ook aan dat juist starters potentieel extra kwetsbaar zijn. Die kwetsbaarheid zou alleen maar groter worden als schulden niet op de juiste manier worden meegewogen bij kredietverstrekking.
Kan het kabinet uiteenzetten hoe het meewegen van studieschuld bij kredietverstrekking invloed heeft op de kansen van starters om een woning aan te schaffen? Zijn hier statistische gegevens over beschikbaar?
Er zijn geen statistische gegevens beschikbaar over de invloed van een studieschuld op de zoektocht van koopstarters naar een woning. Ik ben evenwel van mening dat starters het niet makkelijk hebben op de woningmarkt. Het woningaanbod is beperkt en de concurrentie is groot. De huizenprijzen stijgen hard en de maximale hypotheek wordt bepaald door allerlei factoren, waaronder de hoogte van het inkomen en het meewegen van financiële verplichtingen zoals een studieschuld. Ik vind het echter ook belangrijk dat starters een verantwoorde hypotheek afsluiten.
Het kabinet wil dat er voldoende woningen voor starters zijn. Daarom is de bouw van extra woningen topprioriteit. Die woningen staan er echter niet meteen. Daarom nemen we ook maatregelen om starters op korte termijn te helpen om een woning te kopen. Bijvoorbeeld door starters tot 35 jaar vrij te stellen van overdrachtsbelasting (bij een woning tot € 400.000) en door het verbeteren van de informatievoorziening voor starters op de woningmarkt.
Het meewegen van de studieschuld bij het aanvragen van een hypotheek is overigens niet specifiek gericht op starters, ook doorstromers met een studieschuld moeten deze opgeven.
Berichten dat op meerdere plaatsen in Nederland, maar in ieder geval in de Achterhoek, West-Brabant en in Zeeland, het momenteel niet mogelijk is om binnen 30 minuten een testlocatie voor Testen voor Toegang te bereiken |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u er mee bekend dat de Testen voor Toegang-locaties in Zeeuws-Vlaanderen gesloten zijn en dat Testen voor Toegang nu betekent dat burgers 10 euro tol voor de Westerscheldetunnel en vaak meer dan een uur in de auto kwijt zijn om getest te kunnen worden?1
Dit is niet (meer) noodzakelijk. Op 14 oktober is er een testlocatie op Terneuzen geopend.
Bent u er mee bekend dat de Testen voor Toegang-locaties in de Achterhoek gesloten zijn en dat Testen voor Toegang nu betekent dat burgers vaak ruim meer dan een half uur in de auto kwijt zijn om getest te kunnen worden?2
Dit is niet (meer) noodzakelijk. Op 14 oktober is er een testlocatie op Winterswijk geopend.
Bent u er mee bekend dat de Testen voor Toegang-locaties in Roosendaal gesloten zijn en dat Testen voor Toegang nu betekent dat burgers meer dan een half uur in de auto kwijt zijn om getest te kunnen worden?3
Dit is niet (meer) noodzakelijk. Op 14 oktober is er een testlocatie op Roosendaal geopend.
Bent u er mee bekend dat de Stichting Open Nederland, die het systeem voor Testen voor Toegang beheerd, op 11 oktober 2021 is overgestapt op een nieuw systeem waarbij testaanbieders per test worden betaald en zijzelf kunnen aangeven waar ze testlocaties openen?4
Ja, dat is in opdracht van mijn ministerie gebeurd.
Kunt u aangeven op welke plekken in Nederland het nog meer niet meer mogelijk is om binnen 30 minuten een Testen voor Toegang-locatie te bereiken?
Er is momenteel een landelijke dekking van 99% waarin burgers binnen 30 minuten reizen bij een testlocatie aanwezig kunnen zijn. In Zeeland lukt dat nog niet voor iedereen. Daar opent deze week nog een teststraat in Renesse en zijn mijn ministerie en SON in gesprek met de veiligheidsregio, de provincie en gemeenten om ook in west Zeeuws-Vlaanderen een oplossing te vinden. Ook in Stadskanaal opent deze week een testlocatie net als in Dokkum. Waarbij voor de openingstijden voor de locatie in Dokkum geldt dat deze op vrijdag van 14.00 uur tot 18.00 uur en zaterdag van 11.00 tot 18.00 uur open is.
Hoe gaat u per direct uitvoering geven aan het door de Kamer opgelegde besluit om er zorg voor te dragen dat mensen minstens binnen een halfuur reistijd een test kunnen laten afnemen en het aantal locaties daarop aan te passen?
Er wordt op dit moment al uitvoering gegeven aan de motie door middel van verschillende acties om de plekken te minimaliseren waar niet binnen 30 minuten reistijd een testlocatie beschikbaar is. Stichting Open Nederland is samen met mijn ministerie, gemeentes, veiligheidsregio’s en testaanbieders in gesprek die testlocaties hebben in regio’s waar momenteel geen testlocatie beschikbaar is.
De Open House is een systeem waar marktwerking geldt. De markt heeft de tijd nodig om optimaal aan te sluiten bij de vraag. Daar is een actieve marktmeester voor nodig en SON heeft die rol ook op zich genomen. Daarbij is het van belang dat de testaanbieders inzicht hebben in de verwachte vraag; SON geeft daarom inzicht en brengt waar nodig gemeenten en aanbieders bij elkaar. Daarnaast blijft het mogelijk voor ingeschreven testaanbieders om dagelijks locaties te openen of te sluiten. Ook kunnen nieuwe testaanbieders zich elke 20e van de maand aanmelden voor de Open House.
Hoe gaat u per direct uitvoering geven aan de door u zelf gedane belofte om ervoor te zorgen dat 90 procent van de bevolking binnen 20 minuten bij een testlocatie zou kunnen komen?
Ik geef uitvoering aan de motie van de Kamer om iedereen binnen 30 minuten rijafstand te kunnen laten testen door SON de opdracht te geven om geïnteresseerde testaanbieders die voldoen aan de kwaliteitsnormen toe te laten tot de markt en door SON opdracht te geven de rol van marktmeester te vervullen. Dit heeft er toe geleid dat op dit moment 99% van de burgers zich kan laten testen binnen 30 minuten op één van de ruim 400 locaties. Hiermee is het aantal testlocaties al meer dan verdrievoudigd ten opzichte van de situatie van voor 11 oktober 2021.
Wilt u de veiligheidsregio’s informeren waar niet aan de genoemde maximum reistijd voor het bereiken van een testlocatie kan worden voldaan, om zolang dit niet geregeld is terstond alle handhaving van het gebruik van de CoranaCheck-app op te schorten?
Er kan geen sprake zijn van het opschorten van de handhaving op het gebruik van de CoronaCheck-app. De inzet van coronatoegangsbewijzen is er voor bedoeld om de risico’s op verspreiding van het virus te verlagen. Het opschorten van de handhaving zou ertoe leiden dat we in die regio’s een grotere kans op besmetting zouden toestaan, wat knelt met het principe dat we de kwetsbaren willen beschermen en de druk op de zorg willen beperken.
Grote financiële tekorten bij de krijgsmacht |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onrust bij krijgsmacht neemt toe wegens financiële sores: «Grote tekorten in munitie en onderdelen»»1?
Ja.
Wordt er net als in 20152 bij schietoefeningen door militairen weer pangpang geroepen vanwege het tekort aan munitie? Kunt u toelichten hoe men anders omgaat met het munitietekort?
Voor de gereedheid van individuele militairen en eenheden zijn schietoefeningen noodzakelijk. Om de geoefendheid te blijven garanderen, is en blijft de beschikbaarheid van voldoende munitie essentieel.
Conventionele munitie voor opleiding en training wordt gefinancierd vanuit het exploitatiebudget. In de Kamerbrief «Stand van zaken munitiedomein» (Kamerstuk 27 830-337) van 21 mei jl. heeft de toenmalige Staatssecretaris gemeld dat de beschikbare voorraad conventionele munitie die jaarlijks voor opleiding en training benodigd is niet volledig aangevuld kan worden vanwege een mismatch tussen behoefte en budget. De gemiddelde kosten die voortkomen uit de vastgestelde behoefte voor conventionele munitie voor opleiding en training bedragen jaarlijks circa € 140 miljoen. Om het verbruik van conventionele munitie voor opleiding en training aan te vullen, was echter jaarlijks € 80 miljoen beschikbaar. Omdat het verbruik niet is bijgesteld en de munitie niet volledig aangevuld kon worden is over de jaren ingeteerd op de beschikbare voorraad conventionele munitie voor opleiding en training.
Bij de Augustusbesluitvorming 2021 heeft het kabinet besloten € 95 miljoen structureel extra te investeren in Defensie. Hiermee kan een deel van de mismatch tussen behoefte en budget in de exploitatie worden opgelost en van dit bedrag is structureel € 60 miljoen bestemd voor opleidings- en trainingsmunitie (Kamerstuk 35 925 K-2). Trainingsverbruik van munitie en budget om verbruikte munitie weer aan te kunnen vullen komen daarmee in balans en tekorten die in de afgelopen jaren zijn ontstaan worden weer aangevuld. Op het gebied van de beschikbaarheid van klein kalibermunitie worden op dit moment geen structurele problemen voorzien. Voor de complexere munitiesoorten duurt het echter enkele jaren voordat de fysieke voorraad munitie weer volledig beschikbaar is, vanwege leveringstermijnen en productiecapaciteit bij de producerende industrie.
Defensie blijft zoeken naar mogelijkheden om het rendement van de schietopleidingen te verbeteren, bijvoorbeeld door de mix van verschillende munitietypen te optimaliseren. Daarnaast wordt voortdurend gekeken naar mogelijkheden om een deel van het opleidings- en trainingsprogramma met behulp van simulatie in een digitale omgeving uit te voeren. Hiermee kan de munitiebehoefte voor opleiding en training langdurig in balans gehouden worden met de beschikbare financiële middelen.
Klopt het dat de krijgsmacht op de exploitatie jaarlijks structureel rond de 700 miljoen euro tekort komt? Kunt u dit toelichten?
Defensie wordt momenteel dagelijks geconfronteerd met knelpunten vanwege onder meer de staat van het vastgoed en een aanhoudende mismatch tussen behoefte en budget bij de instandhouding van materieel en IT. Deze knelpunten hebben een negatief effect op de gereedheid van eenheden. Deze mismatch tussen behoefte en budget is niet nieuw. In de Defensievisie 2035 (Kamerstuknummer 34 919-71) is reeds aangegeven dat ook na de investeringen van de afgelopen jaren herstel nodig blijft voor de noodzakelijke gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht om de grondwettelijke taken van Defensie uit te kunnen voeren. Dit geldt met name voor vastgoed, IT, grootmaterieel, instandhouding van materieel, personele vulling en goed werkgeverschap, algemene bedrijfsvoering en sociale en fysieke veiligheid. In de Defensievisie is beschreven dat als we alles zo goed mogelijk inrichten er structureel € 13 miljard tot € 17 miljard extra nodig. Niet alles kan en niet alles kan tegelijk, daarom zijn keuzes nodig. Er is ongeveer € 4 miljard per jaar extra nodig om aan te sluiten bij het Europese gemiddelde van onze NAVO-bondgenoten. Met een dergelijke investering kan Defensie de belangrijkste problemen en knelpunten in de defensieorganisatie adresseren. Ook kunnen we daarmee toekomstige dreigingen pareren. Als er specifiek wordt gekeken naar de bedrijfsvoering, gegeven de huidige omvang van de organisatie en behoeftestelling, is in de Defensievisie aangegeven dat er € 1,5 miljard tot € 2 miljard structureel nodig is om de mismatch op te lossen. Dit bedrag is gebaseerd op de uitkomsten van de interdepartementale Brede Maatschappelijke Heroverwegingen (BMH).
Met de motie Hermans krijgt Defensie € 300 miljoen structureel om de instandhouding van materieel, IT en vastgoed te verbeteren. Eerder heeft het kabinet besloten € 95 miljoen euro structureel extra te investeren in Defensie. Hiermee kan een deel van de mismatch tussen behoefte en budget in de exploitatie worden opgelost (zie ook antwoord bij vraag 2). Er zijn echter nog forse investeringen of ingrijpende keuzes nodig om de kwetsbaarheden van de organisatie aan te pakken, de gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht te vergroten, maar ook te kunnen inspelen op nieuwe dreigingen. Besluiten hierover zijn aan een volgend kabinet.
Wat is nodig om deze tekorten te ledigen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er ingrijpende maatregelen, zoals het opheffen van onderdelen, volgen als de tekorten niet worden geledigd? Zo nee, wat bedoelen de militaire vakbonden AFMP en ACOM dan?
Op dit moment is Defensie niet adequaat toegerust voor toekomstige en sommige huidige dreigingen. Het beroep op Defensie groeit en hiervoor hebben we te weinig middelen, voorraden, ondersteuning en mensen (zoals ook blijkt uit de probleemanalyse van de Defensievisie en het rapport van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen). Zoals in de Defensievisie al is aangegeven is het essentieel dat taak en budget voor Defensie duurzaam in balans komen. Wanneer het budget achterblijft zullen er dus keuzes moeten worden gemaakt met betrekking tot de taken. Hoe die keuzes er precies uit zullen zien is aan het volgende kabinet. Iedere keuze heeft consequenties voor wat de organisatie kan, maar ook voor wat de organisatie niet kan. Iedere keuze brengt daardoor met zich mee dat er ook een risico wordt geaccepteerd.
Wat heeft de Commandant der Strijdkrachten Eichelsheim bedoeld met zijn opmerking dat er «een krijgsmacht aankomt die er fundamenteel anders uitziet.»? Kunt u in uw toelichting een reactie geven op intern circulerende stukken waarin staat dat er verschillende onderdelen zijn die voor opheffing zouden moeten vrezen?
Zoals aangegeven is Defensie niet adequaat toegerust om ons Koninkrijk te beschermen tegen toekomstige en sommige huidige dreigingen. In de Defensievisie 2035 is aangegeven waar we nu staan en wat er moet veranderen om deze dreigingen aan te kunnen. De Defensievisie schetst daarvoor een nieuw profiel voor de defensieorganisatie. Defensie moet een slimme, technologisch hoogwaardige organisatie zijn die beschikt over een groot vermogen om zich aan te passen en handelt op basis van de beste informatie. We gaan naar een krijgsmacht die bestaat uit schaalbare eenheden, die gedigitaliseerd kunnen optreden in de bekende en de nieuwe domeinen zoals cyber, informatie en space, en die diepgaand samenwerkt met internationale partners. Hiervoor is verandering nodig: er moeten nieuwe capaciteiten en manieren van werken worden ontwikkeld en bestaande capaciteiten en manieren van werken moeten worden gemoderniseerd, uitgebreid of aangepast. Wat de exacte gevolgen zijn voor Defensie en haar capaciteiten is primair afhankelijk van de politieke opdracht en de randvoorwaarden die Defensie krijgt en is daarom aan een volgend kabinet.
Deelt u de mening dat niemand wat heeft aan een leger dat vanwege een munitietekort pangpang roepend door het leven gaat? Zo ja, deelt u de mening dat de formerende partijen moeten kiezen: echt investeren of de krijgsmacht opheffen? Kunt u dit toelichten, met de daarbij behorende scenario’s?
Defensie heeft belangrijke, (grond)wettelijke taken bij het beschermen van de veiligheid en de belangen van het Koninkrijk. En deze taken worden steeds belangrijker: onze wereld is volop in beweging, de veiligheidssituatie om ons heen verslechtert en ons Koninkrijk wordt iedere dag, zichtbaar en onzichtbaar, bedreigd. Het beroep op Defensie, zowel binnen het Koninkrijk als daarbuiten, neemt daarom al jaren toe en de verwachting is dat dit de komende jaren verder zal toenemen (zie hiervoor de Defensievisie 2035). Het is daarom essentieel dat taken en middelen voor Defensie duurzaam in balans komen. Dat past ook bij de rol van Nederland als betrouwbare partner in bondgenootschappen als de NAVO en de EU. De politiek besluit over de taken van Defensie en de bijbehorende middelen. Het volgende kabinet zal zich hierover moeten buigen.
De klimaatimpact van door de veestapel uitgestoten methaan. |
|
Derk Boswijk (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Koe uit beklaagdenbank; Klimaatimpact Nederlandse veestapel jarenlang fors overschat»?1
Ja.
Klopt het dat het rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) AR6 «The Physical Science Base» stelt dat het effect van constante methaanemissies met een factor drie tot vier is overschat, en dat het effect van groeiende methaanemissies met een factor vier tot vijf is onderschat?2
Dit klopt niet. In het rapport worden bevindingen van een modelonderzoek aangehaald, waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de rekenmethode GWP* en GWP100 (de huidige standaard) over het berekenen van het opwarmende effect van methaan bij constante en bij stijgende methaanuitstoot over een periode van 20 jaar. De rekenmethode GWP* wijst niet uit dat de invloed van koeien drie tot vier keer minder is dan gedacht. Het drukt alleen de invloed van kortlevende broeikasgassen, zoals methaan, op de opwarming van de aarde anders uit in de tijd dan GWP100 en is het daarbij dus belangrijk in welke context de vergelijking wordt gemaakt. De rekenmethode GWP* laat zien dat het reduceren van methaan een efficiënte manier is om op korte termijn de opwarming van de aarde af te zwakken.
Gezien deze vraag en vraag 3 licht ik bovenstaande graag als volgt nader toe. Het IPCC bestaat uit drie werkgroepen: werkgroep 1: Visies en principes «Oorzaken», werkgroep 2: Gevolgen, kwetsbaarheden en adaptaties en werkgroep 3: Mitigatie «terugdringen van broeikasgasemissies». Het genoemde IPCC rapport is een product van werkgroep 1. Dit rapport geeft alleen een weergave van actuele wetenschappelijke inzichten van klimaatonderzoek, waaronder verschillende methodes, zoals GWP100 en GWP*, voor het berekenen van de bijdrage van kortdurende broeikasgassen, zoals methaan, aan de mondiale opwarming. Het IPCC doet daarbij geen uitspraak over welke methode beter zou zijn of welke methode gebruikt zou moeten worden.
Voor het vergelijken en wegen van de bijdrage van broeikasgassen in de loop van de tijd maakt het uit met welke rekenmethode gewerkt wordt en over welke periode deze impact worden vergeleken. Binnen de internationale klimaatafspraken is door alle landen afgesproken om te werken met de Global Warming Potential 100rekenmethode, ook wel GWP100 genoemd. Daarmee wordt de impact van de broeikasgassen over een periode van 100 jaar berekend en vergeleken met de bijdrage van CO2. Met deze rekenmethode kan de impact van de broeikasgassen (zoals methaan, lachgas en CO2) in de loop van de tijd met elkaar vergeleken en verrekend worden in CO2-equivalenten. Met deze methode kunnen de bijdragen van broeikasgassen en van landen door de tijd heen en ten opzicht van elkaar eenvoudig worden vergeleken.
In het IPCC-rapport worden er naast de GWP100 andere rekenmethoden, waaronder de zogenoemde GWP*, beschreven. Deze GWP* methode geeft met name het effect van de kortlevende gassen zoals methaan anders weer dan bij GWP100. Met GWP* wordt vooral gekeken naar het effect van de verandering van de emissie van methaan op het opwarmende effect.
De verschillen tussen deze 2 methoden worden met onderstaande grafiek3 geïllustreerd.
Bovenstaande grafiek schetst dat methaanemissie (berekend met GWP*) in de eerste jaren na de uitstoot een sterk opwarmingseffect heeft en dat deze relatief snel afneemt. Als met een gemiddelde waarde gerekend wordt, zoals bijv. bij GWP100, dan is het gemiddelde opwarmingseffect in de eerste jaren van de uitstoot lager dan het daadwerkelijke opwarmingseffect, en jaren daarna hoger dan het daadwerkelijke opwarmingseffect. GWP* maakt inzichtelijk dat bij gelijkblijvend emissies van methaan er een evenwicht ontstaat in de luchtconcentratie van methaan in de atmosfeer. Bij afnemende methaanemissie neemt de luchtconcentratie ook af en daarmee ook het opwarmingseffect. De reductie van methaanemissie moet dan echter wel op mondiale schaal plaatsvinden.
Beide rekenmethoden geven relevante inzichten over de impact van methaan. Daarom is het goed dat IPCC beide methoden schetst en deze in samenhang en op mondiale schaal worden bezien. Welke implicaties deze verschillende methoden voor mitigatiestrategieën hebben, zal worden behandeld in het rapport van werkgroep III (mitigatie) van het IPCC, dat in het voorjaar van 2022 uitkomt.
Na afronding van de 6e assessment cyclus in het derde kwartaal van 2022, zullen de IPCC-inzichten uit deze cyclus in VN-verband worden besproken en kunnen dan leiden tot aanpassing van de internationale afspraken over de wijze waarop de bijdrage van (verschillende) broeikasgassen wordt berekend. Bij aanpassing van deze afspraken zal dit ook doorvertaald worden in het klimaatbeleid van Nederland. Dat is vooralsnog niet aan de orde.
Hoe duidt u deze constatering uit dit rapport? Wat betekent de constatering dat gelijkblijvende methaanemissies een veel kleiner effect hebben op klimaatverandering dan eerder werd aangenomen voor het Nederlandse klimaatbeleid met betrekking tot de landbouw en de grootte van de Nederlandse veestapel?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de constatering van de Duitse wetenschapper dat een gelijkblijvende of afnemende veestapel niet zorgt voor extra opwarming? Zo nee, waarom niet. Zo ja, wat zijn de implicaties van deze constatering?3
Ik begrijp deze redenering, maar ik deel deze niet. Gezien het feit dat klimaatverandering en emissies op mondiale schaal bezien moeten worden gaat de stelling van deze wetenschapper niet op voor de nationale situatie. Mondiaal gezien is er geen sprake van een gelijkblijvende of afnemende veestapel. Methaan is een zeer sterk broeikasgas en voordat deze emissie wordt omgezet naar CO2 komt er o.a. ozon vrij, waardoor er ook impact op de opwarming van de aarde is.
Kunt u aangeven of en op welke wijze deze nieuwe inzichten over de klimaatimpact van methaanemissies zullen worden betrokken bij de beoordeling door het kabinet van het EU-voorstel voor de herziening van LULUCF-verordening? Kunt u daarbij specifiek aangeven hoe u deze inzichten mee zult nemen in de beoordeling van het voorstel om niet CO2-uitstoot vanuit de landbouwsector mee te tellen in de LULUCF-verordening?
Op 17 september jl. heeft u de kabinetsbeoordeling ontvangen van het herzieningsvoorstel van de Europese LULUCF verordening. Daarbij geldt net zoals voor Nederland dat de EU de internationale afspraken volgt als het gaat om het berekenen en meten van broeikasgassen. Zie hiervoor ook Kamerstuk 22 112, nr. 3195.
Kunt u een reactie geven op de volgende uitspraak uit het rapport: «In reality, a decline in methane emissions to a smaller but still positive value could cause a declining warming»? Betekent dit volgens u dat lagere methaanemissies niet alleen tot een verminderde bijdrage aan klimaatverandering kunnen leiden, maar zelfs de opwarming van de aarde zouden kunnen verlagen? Zo ja, wat zouden daarvan de implicaties zijn voor het klimaatbeleid en de prioriteiten daarbinnen?
Het klopt dat een sterke mondiale reductie van methaanemissies tot minder opwarming kan leiden, wanneer er in de atmosfeer meer methaan wordt afgebroken dan er door uitstoot bijkomt. In dat geval neemt de concentratie van methaan per saldo af en daarmee de bijdrage aan het broeikaseffect.
Om die reden kan een snelle(re) mondiale reductie van methaan helpen om de temperatuurstijging te beperken. Om de temperatuurstijging op lange termijn te beperken blijft een vergaande reductie van broeikasgassen naar netto nul essentieel. De afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs, en de nationale reductieopgave voor de veehouderij m.b.t. methaan zijn leidend. Daarbij volg ik de internationale ontwikkelingen op methaan – bijvoorbeeld de methaanstrategie (zie Kamerstuk 22 112, nr. 2980) en de Global Methane Pledge – nauwlettend.
Wat is uw reactie op de oproep van de professor van Oxord University om boeren te belonen voor het verkleinen van hun veestapel, omdat dat voor verkoeling zorgt?4
De klimaataanpak is een wereldwijde opgave. Op dit moment is er wereldwijd geen sprake van een afname van de veehouderij, stijgen de methaanconcentraties nog en is er dus geen sprake van een eventuele afkoelende bijdrage. Het verkleinen van de veestapel is een van de middelen om de klimaatdoelen te halen en de bijdrage van methaan aan klimaatverandering te verminderen. In het Nederlands klimaatbeleid ligt de focus op het terugdringen van methaanemissie door innovaties en technieken en boeren worden hierin ondersteunt.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de volgende constatering uit het rapport: «Contributions to CO2 formation are included for methane depending on whether or not the source originates from fossil carbon, thus methane from fossil fuel sources has slightly higher emission metric values than that from non-fossil sources»? Mag hieruit geconcludeerd worden dat methaanemissies uit fossiele brandstoffen een grotere klimaatimpact hebben dan methaanemissies uit onder andere de landbouw? Zo ja, welke betekenis hecht u hieraan voor het Nederlandse klimaatbeleid en de prioriteiten daarbinnen? Deelt u in dit kader de mening van de professor van Oxford University dat de absolute prioriteit voor beperking van de methaanuitstoot bij de fossiele industrie zou moeten liggen?
Het klopt dat de methaanemissies uit fossiele brandstoffen een grotere klimaatimpact hebben dan biogeen methaan, omdat daarbij bij afbraak fossiele koolstof in de atmosfeer wordt gebracht, maar dat verschil is niet groot. Mede om die reden deel ik niet de mening met betrekking tot prioritering van fossiel methaan.
Het recente IPCC-rapport geeft aan dat de uitstoot van broeikasgassen zoals methaan sterk moet worden gereduceerd voor het halen van de klimaatdoelen van Parijs. Dat vraagt om een aanpak van alle bronnen van methaan, zoals ook afgesproken in het Klimaatakkoord.
De uitkomst van de JBZ-Raad |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de «Joint letter on the Adaptation of the EU legal framework to new realities» waarin twaalf lidstaten oproepen EU-fondsen te gebruiken om barrières aan de grenzen op te werpen? Wat is uw visie op de brief en de inhoud van de brief?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de brief. In algemene zin heeft het kabinet grote zorgen over de sterk toegenomen toestroom van irreguliere migranten die via Belarus proberen de EU te bereiken. Het kabinet is het dan ook met de ondertekenaars eens dat de EU als geheel maatregelen dient te treffen in het geval er sprake is van het instrumentaliseren van migratie, zoals nu gedaan wordt door Belarus. Daar heb ik ook afgelopen zomer, samen met onder andere mijn Griekse en Litouwse collega’s in een eerste brief aan Commissaris Johansson en vice-President Schinas toe opgeroepen.
Het gebruik van EU-fondsen wordt vormgegeven via verschillende Europese verordeningen. In het geval van grensbeheer betreft dat de Verordening tot oprichting van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (BMVI). Deze is recent aangenomen als onderdeel van het nieuwe meerjarig financieel kader voor de periode 2021–2027, en zal de lidstaten extra steun bieden voor de beveiliging van de gemeenschappelijke buitengrenzen van de Unie. EU-fondsen versterken o.a. grenstoezichtcapaciteiten van de lidstaten door medefinanciering van infrastructuur, gebouwen, systemen en diensten die aan de EU-buitengrenzen nodig zijn voor grenstoezicht, zoals controles aan grensdoorlaatposten en bewaking tussen grensdoorlaatposten, in overeenstemming met het Europees geïntegreerd grensbeheer en de Schengengrenscode.
Voor effectief Europees buitengrensbeheer acht het kabinet een integraal pakket aan grensbeheermaatregelen noodzakelijk, waar grenssurveillance, grenscontrole, innovatieve technieken, gebruik van informatie en risicoanalyse, en fysieke grensmaatregelen onderdeel van kunnen zijn. Vanzelfsprekend dient het, in geval van fysieke grensmaatregelen, mogelijk te blijven om conform het Vluchtelingenverdrag en het EU-recht een verzoek tot internationale bescherming te doen.
Tegelijkertijd merkt het kabinet op dat er op dit moment geen concreet voorstel ligt om dit fonds, dan wel andere EU-fondsen, specifiek aan te wenden voor de financiering van dergelijke barrières aan de EU-buitengrenzen. Een eventueel voorstel zal het kabinet op zijn merites beoordelen. De Commissie heeft laten weten van mening te zijn dat fysieke barrières zoals hekken of prikkeldraad niet uit EU-fondsen moeten worden gefinancierd.
Wat is de Nederlandse positie met betrekking tot het gebruik van EU-fondsen voor het opwerpen van barrières aan de buitengrenzen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de Nederlandse positie met betrekking tot het opwerpen van barrières aan de buitengrenzen om vluchtelingen en migranten tegen te houden?
De primaire verantwoordelijkheid voor de bewaking van de EU-buitengrenzen ligt bij de EU-lidstaten. Op grond van de Schengengrenscode moeten de lidstaten ongeoorloofde grensoverschrijdingen voorkomen en ontmoedigen. De Schengengrenscode regelt niet welke instrumenten daarvoor mogen worden gebruikt. Dit is aan de lidstaten zelf. Een aantal lidstaten maken op delen van hun grenzen al geruime tijd gebruik van fysieke grensbarrières.
Het kabinet heeft begrip voor de positie van lidstaten met lange, lastig te controleren buitengrenzen om in voorkomende gevallen op delen van hun buitengrenzen gebruik te maken van (statische) grensbarrières. Zoals in antwoord op vraag 1 en 2 gesteld, acht het kabinet een integraal pakket aan diverse grensbeheermaatregelen noodzakelijk. Het kabinet is van mening dat grensbeheer aan de EU-buitengrenzen in lijn dient te zijn met EU-recht en het internationaal recht, inclusief het beginsel van non-refoulement.
Wat was de Nederlandse inbreng met betrekking tot het voorstel in de JBZ-Raad?
De brief en de daarin genoemde voorstellen stonden niet op de agenda van de JBZ-Raad. Voor een terugkoppeling van de Nederlandse inbreng tijdens de JBZ-Raad verwijst het kabinet u naar het verslag van de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober dat uw Kamer recent is toegekomen.1
Wat vindt u van de uitspraak van de Eurocommissaris Ylva Johanson dat barrières niet nodig zijn, als het EU Pact voor Asiel en Migratie aangenomen is?
Het kabinetsstandpunt ten aanzien van barrières aan de buitengrenzen is in antwoord op vraag 3 toegelicht. Het kabinet is het met Eurocommissaris Johansson eens dat voortgang moet worden gemaakt met het migratiepact. Zoals aan uw Kamer gemeld in het verslag van de JBZ-Raad heeft Nederland de oproep van de Commissie gesteund dat een versterkt Eurodac – zeker in combinatie met een screeningsprocedure – een belangrijke bijdrage zal leveren aan verstevigde buitengrenzen. Daarnaast is ook intensievere samenwerking met derde landen van belang opdat er meer grip komt op irreguliere migratie richting de EU.
Martelingen en seksueel misbruik in Russische gevangenissen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat uit duizenden door een ngo gepubliceerde videobeelden blijkt dat Russische gevangenen door bewakers worden gemarteld en seksueel worden misbruikt, in verschillende gevangenissen verspreid over Rusland?1
Het kabinet heeft met afschuw kennisgenomen van de video’s die een klokkenluider naar buiten heeft gebracht over (seksueel) geweld tegen gevangenen in Rusland.
Zoals blijkt uit het Algemeen ambtsbericht over de Russische Federatie (april 2021) verschillen de leefomstandigheden in gevangenissen en detentiecentra sterk per regio en per soort detentiefaciliteit. Hoewel er volop aanwijzingen zijn dat gedetineerden in Rusland te maken hebben met mishandeling, geweld en vernedering, is de precieze omvang ervan door gebrek aan officiële cijfers niet bekend.
Het beeldmateriaal bevestigt op schokkende wijze dat het om tientallen gevallen gaat, in verschillende gevangenissen en detentiecentra, onder andere in de gevangenis van Saratov. Dit versterkt de conclusies dat het niet om geïsoleerde gevallen gaat, maar om een veelvoorkomend fenomeen, zoals organisaties als Amnesty International, Human Rights Watch en diverse Russische NGO’s naar voren hebben gebracht.
Hoe serieus neemt u de reactie van het Kremlin dat het beeldmateriaal tot «serieus onderzoek» zal leiden?
Gulagu.net, een NGO die strijdt voor de rechten van gevangenen in Rusland, heeft er in een open brief bij president Poetin op aangedrongen onderzoek te doen naar de toedracht en een einde te maken aan het geweld tegen gevangen.
Na het verschijnen van de beelden kondigde de Russische overheid een onderzoek aan naar deze mishandelingen in detentiecentra. Op 25 november werd het hoofd van de Federale Gevangenisdienst FSIN Aleksandr Kalasjnikov ontslagen. Achttien leidinggevenden van de gevangenis van Saratov zouden eerder zijn ontslagen. Ook zijn de regionale autoriteiten in Saratov strafzaken begonnen tegen verantwoordelijken.
Gezien de ernst van de mishandelingen en de omvang ervan verwacht het kabinet dat de Russische overheid (seksueel) geweld in detentiecentra grondig onderzoekt, de verantwoordelijken ter verantwoording roept en structurele maatregelen neemt om geweld, mishandeling en vernedering in gevangenissen en detentiecentra te voorkomen.
Het is zorgelijk dat Sergej Savaljev, de klokkenluider die met groot persoonlijk risico de videobeelden naar buiten wist te smokkelen en openbaar maakte, en Vladimir Osetsjkin, de oprichter van Gulagu.net, door de Russische autoriteiten gezocht lijken te worden. Het opsporingsbevel tegen Savaljev werd op 10 november ingetrokken, maar Osetjskin werd op 12 november juist op de lijst geplaatst. Osetjskin woont in Frankrijk. Saveljev heeft asiel aangevraagd in Frankrijk.
Positief is dat de Russische Federale Ombudsman, Tatjana Moskalkova, op de bres is gesprongen voor Saveljev. Zij prees de moed van Saveljev dit onrecht publiekelijk aan de kaak te stellen. Gezien het gezag van de Federale Ombudsman gaat hiervan een belangrijk signaal uit dat ook in Rusland zelf de roep om een eind te maken aan dit soort misstanden breed wordt gedeeld.
Bent u bereid bilateraal en via de Verenigde Naties, de Europese Unie, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa de Russische regering om opheldering te vragen en te pleiten voor internationaal onderzoek?
Het kabinet spreekt Rusland zowel bilateraal als in multilateraal verband (bijvoorbeeld de OVSE, de RvE en de VN-mensenrechtenraad) regelmatig aan op de mensenrechtensituatie en zal er, samen met gelijkgezinde landen, bij gelegenheid op aandringen dat de het aangekondigde onderzoek naar geweld in detentiecentra grondig wordt verricht en opvolging krijgt.
Klopt het dat de ngo Gulagu.net materiaal naar het Europees comité voor de preventie van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT) heeft gestuurd?
Het is kabinet is hiervan niet op de hoogte.
Bent u bereid te pleiten voor onderzoek door het CPT?
Het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT)2 heeft in oktober een periodiek monitoringsbezoek gebracht aan Rusland. In het rapport zal het CPT aanbevelingen doen voor het verbeteren van de detentieomstandigheden. Het rapport van het CPT wordt naar verwachting voorjaar 2022 gedeeld met de Russische autoriteiten. Het rapport wordt pas openbaar na instemming van Rusland.
Hoe beoordeelt u de bewering dat de tot dusver vrijgegeven beelden het «topje van de ijsberg» vormen en dat martelingen in Russische gevangenissen «angstvallig onder de tafel gehouden» worden?2
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 1 verschillen de leefomstandigheden in de diverse gevangenissen en detentiecentra in Rusland. Er zijn volop aanwijzingen dat mishandeling, geweld en vernedering voorkomen, maar hoe wijdverbreid precies kan door het gebrek aan officiële statistieken moeilijk worden vastgesteld. Indicatief zijn de cijfers die in het Algemeen ambtsbericht Russische Federatie worden genoemd: tussen 2015 en 2018 werd tussen de 1.590 en 1.881 aanklachten van «machtsmisbruik» geregistreerd, waarvan slechts 1,7–3,2% door de Russische overheid werd onderzocht.
Herinnert u zich de actualisering van de beleidsbrief over Rusland, waarin de toegenomen repressie en de verslechterde mensenrechtensituatie worden genoemd, maar martelingen nog niet? Deelt u de vrees dat de mensenrechtensituatie in Rusland verder verslechterd is?3
Rusland heeft zich in de optiek van het kabinet de afgelopen jaren verder afgekeerd van de internationale rechtsorde, de bestaande veiligheidsordening in Europa en de universaliteit van mensenrechten. De ruimte voor onafhankelijke NGO’s om in Rusland te werken is de afgelopen jaren bijvoorbeeld gekrompen, o.a. door wetgeving tegen «extremisme» en «buitenlandse agenten.»
Ook is de vrijheid van meningsuiting verder aan banden gelegd, niet alleen door steeds meer beperkingen om te demonstreren, maar ook doordat de ruimte voor kritische berichtgeving over het overheidsbeleid steeds kleiner wordt. De meeste toonaangevende onafhankelijke nieuwsmedia zijn ofwel onder controle gebracht van de overheid, of hielden op te bestaan. Ook oefent de Russische overheid steeds meer controle uit op het internet in Rusland.
Gelet op de roep vanuit de Russische maatschappij een einde te maken aan misstanden in het gevangeniswezen zijn media, NGO’s en het maatschappelijk middenveld bij het publieke toezicht op de condities in plaatsen van detentie van groot belang. Het is daarom verontrustend dat bekende mensenrechtendeskundigen sinds enkele jaren worden uitgesloten uit de selectie van kandidaten voor de Commissies van Publiek Toezicht op omstandigheden in plaatsen van detentie (ONK).
Het kabinet deelt de vrees dat de mensenrechtensituatie in Rusland over de gehele linie verslechterd is. Dit is zeer zorgelijk en het kabinet blijft hier aandacht voor vragen, in zowel multilateraal als bilateraal verband, zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 3.
Hoe wordt de wijziging in de procedure tot nu toe ervaren? Wat gaat er goed? Wat gaat er minder goed en wat wordt daar aan gedaan? Wordt de tijdswinst die verwacht werd ook daadwerkelijk gerealiseerd? Zo nee, hoe komt dat?
De wijziging van het Vreemdelingenbesluit is 26 juni 2021 ingegaan. Gelet op het korte tijdsbestek kan nog weinig gezegd worden gedaan over de ervaringen. De IND ziet het echter als een groot voordeel dat gedurende de aanmeldfase nu een globaal beeld kan worden verkregen van de reden van de asielaanvraag. Dit maakt het mogelijk om al in een vroeg stadium de inschatting te maken of sprake is van een asielmotief dat extra aandacht en tijd nodig heeft. Doordat het eerste gehoor is samengevoegd met het aanmeldgehoor is de procedure bovendien efficiënter geworden. De IND-medewerkers die destijds werden ingezet op eerste gehoren, kunnen nu worden ingezet op andere onderdelen van de asielprocedure.
Kunt u ingaan op de kritiek van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over het ontbreken van waarborgen voor de vreemdeling in de nieuwe aanmeldfase zoals een medische check, juridische bijstand en onafhankelijke voorlichting?
Het kabinet is van oordeel dat de korte uitvraag van asielmotieven verantwoord kan zonder dat al aan de door de Afdeling genoemde waarborgen is voldaan. De redenen waarom het kabinet op dit punt van mening verschilt met de Afdeling advisering zijn uitgebreid uiteengezet in het nader rapport bij het besluit waardoor de asielprocedure is gewijzigd. Om herhalingen te voorkomen wordt verwezen naar dit stuk (Stcrt. 2021, 33182).
Hoe wordt gegarandeerd dat de verklaringen gedaan in het nieuwe aanmeldgehoor, de algehele geloofwaardigheidsbeoordeling van de vreemdeling niet negatief zullen beïnvloeden?
In artikel 3.108d, vijfde lid van het Vreemdelingenbesluit is neergelegd dat de door de vreemdeling tijdens de aanmeldfase afgelegde verklaringen omtrent de asielmotieven niet worden betrokken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag, tenzij deze betrekking hebben op daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, andere zware strafbare feiten of relevant zijn in het kader van de bescherming van de nationale veiligheid. Dit uitgangspunt is eveneens vastgelegd in paragraaf C1/2.1 van de Vreemdelingencirculaire en de openbare werkinstructie 2021/8.
Waarom is er niet voor gekozen om de Rust- en Voorbereidingstijd (hierna: RVT) of een deel daarvan (bijvoorbeeld de juridische bijstand) plaats te laten vinden vóór het nieuwe aanmeldgehoor, zoals ook bepleit door onder andere de Afdeling, de Kinderombudsman, de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) en UNHCR en in lijn zou zijn met de Onderzoekscommissie-van Zwol, die het belang benadrukt van rechtsbijstand en onpartijdige informatievoorziening zo vroeg mogelijk in de procedure?1
Zoals in paragraaf 5 (in het bijzonder paragraaf 5.2) van de nota van toelichting bij het besluit waardoor de asielprocedure wordt gewijzigd (Stb. 2001, nr. 250) in reactie op de genoemde adviezen is aangegeven, is het zowel in het belang van de vreemdeling als van de IND dat relevante informatie zo vroeg mogelijk in het proces wordt vastgelegd. Inderdaad heeft op het moment dat het aanmeldgehoor plaatsvindt nog geen contact met een rechtsbijstandverlener plaatsgevonden. Daargelaten dat de Procedurerichtlijn niet voorziet in verplichte rechtsbijstandsverlening gedurende de aanvraagfase, ziet de tijdens het aanmeldgehoor gevraagde informatie slechts op basale informatie over de vreemdeling. Zoals uitgebreid is toegelicht in de genoemde paragraaf van de nota van toelichting is er geen enkele reden om aan te nemen dat de vreemdeling zonder rechtsbijstandverlener niet in staat zal zijn deze informatie te verstrekken en is er evenmin reden om aan te nemen dat een zorgvuldig vervolg van de procedure hierdoor in het gedrang zal komen. In het antwoord op de eerste vraag in het genoemde nader rapport wordt hier eveneens op ingegaan. Toegelicht is dat de vraag naar een korte opgave van de asielmotieven tijdens het aanmeldgehoor niet meer inhoudt dan een eerste uitvraag naar die motieven en dat daarbij geen hoge eisen worden gesteld aan het vermogen van de vreemdeling om daarover te verklaren.
Hoe wordt in de nieuwe situatie om gegaan met asielmotieven die niet worden gemeld in het nieuwe aanmeldgehoor maar wel worden aangedragen in het nader gehoor? Hoe wordt voorkomen dat tegenstrijdigheden of onvolledigheden op dit punt de algehele geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaring van de vreemdeling negatief beïnvloeden?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 3, worden in het aanmeldformulier of tijdens het aanmeldgehoor opgegeven asielmotieven niet betrokken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag. Wanneer tijdens het nader gehoor nieuwe of tegenstrijdige asielmotieven worden aangedragen ten opzichte van de opgave in het aanmeldformulier of tijdens het aanmeldgehoor, wordt dit niet aan de vreemdeling tegengeworpen. Dit gebeurt alleen wanneer de afgelegde verklaringen betrekking hebben op daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, andere zware strafbare feiten of indien de bescherming van de nationale veiligheid dit vereist.
Wat voor verklaringen, afgelegd tijdens het nieuwe aanmeldgehoor, kunnen worden meegewogen in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en inwilligbaarheid ten behoeve van de asielaanvraag? Hoe wordt hierbij meegewogen wat de medische toestand van een vreemdeling is, gelet op het feit dat de medische check voortaan pas na het aanmeldgehoor plaatsvindt in de nieuwe procedure? En hoe wordt geborgd dat hier niet onbedoeld ook asielmotieven worden meegewogen?
Verklaringen tijdens de aanmeldfase die niet zien op de asielmotieven, kunnen worden meegewogen in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Denk hierbij onder meer aan verklaringen over identiteit, nationaliteit, gezinssamenstelling, opleiding, werkzaamheden, woonomgeving en landen waar de vreemdeling voorafgaand aan de komst naar Nederland heeft verbleven.
Het medisch advies vindt ook tijdens de nieuwe asielprocedure plaats voorafgaand aan het nader gehoor en wel tijdens de rust- en voorbereidingstermijn. De IND houdt tijdens het nader gehoor, de verdere procedure en bij de besluitvorming rekening met het medische advies en eventuele psychische en/of medische problemen die zijn geconstateerd. Dit geldt ook bij het eventueel tegenwerpen van bepaalde verklaringen die tijdens de aanmeldfase zijn afgelegd. De werkinstructies WI 2021/12 Medische problematiek en horen en beslissen in de asielprocedure – Immigratie- en Naturalisatiedienst (pucoverheid.nl)2 en WI 2021/9 Bijzondere procedurele waarborgen – Immigratie- en Naturalisatiedienst (pucoverheid.nl)3 geven hiertoe handvatten aan de IND medewerkers. De rechter kan aan de hand van de besluitvorming toetsen of de IND heeft gehandeld in overeenstemming met artikel 3.108d, vijfde lid van het Vreemdelingenbesluit.
Hoe verzekert u, dat waar wordt geschreven in de reactie op de Afdeling dat «rekening gehoudenkan worden met de kwetsbaarheid van de vreemdeling in de behandeling van de asielaanvraag», dit ook daadwerkelijk gebeurt?
De IND houdt gedurende de asielprocedure altijd rekening met een eventuele kwetsbaarheid van een vreemdeling zowel tijdens de gehoren als tijdens de besluitvorming en deed dit ook voor de wijziging van de procedure. In dit verband verwijs ik naar de bovengenoemde werkinstructie inzake procedurele waarborgen. Een vreemdeling die meent dat onvoldoende rekening is gehouden met kwetsbaarheden, kan dat bij de rechter aan de orde stellen.
Hoe wordt rekening gehouden met inconsistenties tussen het aanmeldgehoor en het nader gehoor indien in de RVT blijkt dat iemand geestelijke of andere medische problematiek ervaart? Op welke wijze wordt de inbreng in het aanmeldgehoor dan (anders) gewogen?
Dit hangt af van de individuele zaak, zoals ook is opgenomen in paragraaf 6 van WI 2021/12 Medische problematiek en horen en beslissen in de asielprocedure – Immigratie- en Naturalisatiedienst (pucoverheid.nl).4 Bij de geloofwaardigheidsbeoordeling houdt de IND rekening met de persoon van de vreemdeling en diens achtergrond. Onder andere de (mentale, fysieke, intellectuele etc.) toestand van de vreemdeling speelt een rol tijdens het proces van besluitvorming. Er moet rekening worden gehouden met «verschonende omstandigheden», die gebreken in de afgelegde verklaringen zouden kunnen verklaren (waaronder trauma en gezondheidsproblemen). De ernst van het gebrek moet vanzelfsprekend in verhouding zijn met de aard van de verschonende omstandigheid om het gebrek niet toerekenbaar te achten. De beoordeling is steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Waarom is ondanks de kan-bepaling in artikel 3.3 van de memorie van toelichting om minderjarigen apart te horen, er geen gebruik van gemaakt om dit verder bij ministeriele regeling uit te werken? Hoe is verzekerd dat alleenstaande minderjarige asielzoekers voorafgaand aan het nieuwe aanmeldgehoor voldoende rust en voorbereidingstijd krijgen? Krijgen zij van te voren wel juridische bijstand?
Aangenomen wordt dat de vraagstellers doelen op het door meergenoemd besluit aan artikel 3.109a van het Vreemdelingenbesluit 2000 toegevoegde vijfde lid. Hieraan is uitwerking gegeven in artikel 3.45a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Stcrt. 2021, 32590).
(...)
Ook alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) krijgen in de nieuwe procedure geen juridische bijstand voorafgaand aan het aanmeldgehoor. Wel krijgen amv aan het begin van de asielprocedure een voogd van Nidos toegewezen. Met Nidos is ook de afspraak gemaakt dat amv na de aanmeldfase een rust- en voorbereidingstermijn van tenminste drie weken krijgen.
Ik wil tevens benadrukken dat een amv een aanmeldgehoor krijgt dat speciaal is ontwikkeld voor minderjarigen en alleen speciaal daartoe opgeleide medewerkers deze gehoren mogen afnemen. Er wordt ook meer tijd voor een amv aanmeldgehoor ingeruimd dan voor een gehoor met een volwassenen waarbij nadrukkelijk meer aandacht is voor uitleg van de strekking van het gehoor. Nidos woont zo mogelijk het aanmeldgehoor van een amv bij. Ook vind ik het goed te melden amv met voorrang worden ingepland in de Algemene Asielprocedure.
Waarom kiest u ervoor het besluit door te voeren terwijl de Afdeling adviseert het besluit niet te nemen, tenzij het wordt aangepast?
De redenen hiervoor zijn uiteengezet in het genoemde nader rapport.
Vindt er een evaluatie plaats van de wijziging van dit besluit? Zo nee, waarom niet? Kunt u alsnog toezeggen dat de wijziging na een jaar wordt geëvalueerd, of de doelen daadwerkelijk worden behaald en in hoeverre het mogelijk blijkt de nieuwe invulling van de procedure van alle noodzakelijke waarborgen te voorzien?
Medio 2022 zal een evaluatie van de gewijzigde procedure worden uitgevoerd die ik met uw Kamer zal delen. De evaluatie zal ingaan op het behalen van de doelen en het voldoen aan de benodigde procedurele waarborgen.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden?
Het grote tekort aan zwemleraren en de risico’s voor de zwemveiligheid |
|
Michiel van Nispen |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Weet u dat veel zwemscholen en zwembaden op dit moment personeelstekorten hebben? Bent u er van op de hoogte dat de meeste zwemscholen en zwembaden met allerlei noodmaatregelen en kunstgrepen de boel overeind houden maar dat dit nauwelijks lukt, vooral door een tekort aan zweminstructeurs en toezichthouders?1
Naast de berichtgeving in de media ontvang ik van de Nationale Raad Zwemveiligheid ook signalen dat (goed) zwembadpersoneel schaars is en dat zwembadexploitanten zich genoodzaakt zien om in creatieve noodverbanden oplossingen te vinden.
Hoe ernstig is het probleem volgens u precies? Wat zijn hiervan volgens u de oorzaken?
De oorzaken van deze krapte op de arbeidsmarkt zijn divers en beperken zich niet tot de zwembadbranche. Het CBS becijferde dat Nederland in het derde kwartaal van 2021 vrijwel alle branches te maken hebben met een groot personeelstekort. Voor iedere 100 werkzoekenden bestaan 106 vacatures. Gemiddeld geeft ongeveer een kwart van de ondernemers (23%) aan dat personeelstekort op dit moment de voornaamste belemmering voor hun bedrijfsvoering is.
Voor ondernemers uit de cultuur, sport en recreatie is dit lager dan het gemiddelde, namelijk 14 procent. De inventarisatie van ZwembadBranche bevestigt het beeld dat op veel plekken geschoold personeel moeilijk te vinden is en dat dit evenzo geldt voor zwembadpersoneel.
Weet u dat veel genoemde oorzaken van dit tekort onderbetaald werk is (relatief laag salaris voor belangrijk werk, met hoge werkdruk en verantwoordelijkheden), maar ook dat de administratieve taken zijn toegenomen en dat het beroep de laatste jaren aan gezag heeft ingeboet, onder andere door de versnippering aan taken en de marktwerking?2, 3, 4, 5
In het contact dat ik heb met de branche merk ik dat veel zwembadmedewerkers dit werk doen vanuit een roeping en het grote zwemhart dat ze hebben. Daar profiteren hele generaties van op weg naar zwemveiligheid en zwemplezier.
Hoewel ik de geluiden herken kan ik moeilijk inschatten in hoeverre het beroep aan gezag heeft ingeboet als gevolg van versnippering aan taken, aangezien exploitatie van zwembaden lokaal geregeld is.
Welke gevolgen kan het grote tekort aan zwempersoneel volgens u hebben?
Een groot tekort aan zwembadpersoneel leidt uiteindelijk mogelijk tot (langere) wachtlijsten voor zwemles en beperkte bruikbaarheid van het beschikbare zwemwater.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat zowel de zwemveiligheid als de maatschappelijke functie van het zwembad onder druk komen te staan als er te weinig zwemleraren zijn, daardoor groepen groter worden, zwembaden gedeeltelijk dicht gaan (waardoor het zo belangrijke onderhouden van vaardigheden minder plaats kan vinden), en ook activiteiten zoals bewegen voor ouderen of mensen met chronische aandoeningen geschrapt worden?
Ik deel de mening dat zwembaden een belangrijke maatschappelijke functie hebben voor jong en oud en dat het onwenselijk is als deze onder druk komt te staan.
Welke oplossingen ziet u voor dit probleem? Welke maatregelen kunt u vanuit uw rol en verantwoordelijkheid nemen om hier iets aan te doen?
Het tekort aan personeel laat zich niet van de ene op de andere dag oplossen, omdat op de gehele arbeidsmarkt krapte heerst en voor deze functies scholing vereist is. De oplossing begint bij een inzet op instroom en behoud van geschoold personeel.
Aangezien zwemmen een publieke taak is die bij de gemeenten belegd is, zie ik voor de rijksoverheid vooral een faciliterende en ondersteunende rol weggelegd. Om die reden heb ik het nationaal plan zwemveiligheid ondersteund waarin ruim aandacht is voor oplossingsrichtingen voor dit probleem.
Enkele concrete voorbeelden van de werkzaamheden die plaatsvinden zijn:
Tot slot verkent de NRZ samen met de WiZZ, mbo’s en bonden hoe zwemopleidingen beter op elkaar kunnen aansluiten en of een gezamenlijk opleidingscentrum van betekenis zou kunnen zijn voor de branche.
Kunt u deze vragen in ieder geval beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Sport en Bewegen?
Ja.
Statushouders die niet kunnen naturaliseren |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Al twintig jaar in Nederland, maar geen paspoort: «Ik ben hier geboren»»?1
Van het bericht heb ik met aandacht kennisgenomen. Indien aan de voorwaarden wordt voldaan komt een rechtmatig verblijvende vreemdeling in aanmerking voor verkrijging van het Nederlanderschap. Deze voorwaarden gelden ook voor personen die in Nederland zijn geboren en gelden ongeacht de duur van het verblijf.
Erkent u dat deze voormalige asielzoekers en hun kinderen, die een vergunning wegens humanitaire of schrijnende redenen hebben gekregen, te maken hebben met tegenwerking van de autoriteiten van het land van herkomst waardoor zij in de praktijk geen documenten kunnen overleggen?
Als iemand met een reguliere verblijfsvergunning door optie- of naturalisatie Nederlander wil worden, dan geldt in beginsel de voorwaarde dat buitenlandse, identiteits- en nationaliteitsdocumenten moeten worden overgelegd. In een individueel geval is het mogelijk deze voorwaarde niet te stellen aan de vreemdeling die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning. Het is aan betrokkenen om daarvoor reden(en) naar voren te brengen in hun verzoek om Nederlander te worden.
Wat vindt u ervan dat deze statushouders en hun kinderen die hier reeds jarenlang verblijven in allerlei zaken belemmerd worden in hun functioneren (niet stemmen, geen hypotheek, niet trouwen, niet naar het buitenland etc)?
Het bezit van de Nederlandse nationaliteit is geen noodzakelijke voorwaarde voor het kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving. De suggestie dat een niet-Nederlander niet kan stemmen op gemeentelijk niveau, geen hypotheek kan krijgen, niet kan huwen en ook niet naar het buitenland kan reizen (en vervolgens rechtmatig weer kan inreizen) is onjuist.
Erkent u dat naturalisatie voor iedereen beter is alsmede voor de integratie van statushouders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen wat het verschil is tussen de houders van een RANOV-vergunning (en hun kinderen) en deze voormalige asielzoekers die om humanitaire of schrijnende redenen een vergunning hebben gekregen, met betrekking tot het kunnen voldoen aan de documenteis bij naturalisatie?
Als een asielverzoek wordt afgewezen en de vreemdeling wel in het bezit wordt gesteld van een reguliere verblijfsvergunning geldt de voorwaarde buitenlandse documenten te overleggen bij de aanvraag van het Nederlanderschap.
Bij de houders van een Ranov-vergunning is meermaals onderzoek gedaan, waaruit naar voren is gekomen dat er zeer beperkt perspectief is om te voldoen aan de documentseis. Er is geen reden om aan te nemen dat sprake is van onmogelijkheid om buitenlandse documenten te overleggen bij een ieder die na een aanvraag daartoe niet in het bezit is gesteld van een asielvergunning, maar later een reguliere verblijfsvergunning heeft gekregen. Ten aanzien van de uitzondering voor Ranov-vergunninghouders verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer d.d. 7 juli 20212, waarin ik gewezen heb op de uitzonderlijke en specifieke omstandigheden van deze groep.
Bent u bereid deze statushouders en hun kinderen, waarvan een groot deel nooit kan naturaliseren, omdat door tegenwerking of angst voor de autoriteiten van het land van herkomst zij geen paspoort of geboorteakte kunnen overleggen, vrij te stellen van deze eis? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid een categoriale vrijstelling te creëren. In individuele gevallen is het mogelijk dat aannemelijk wordt gemaakt waarom het overleggen van het gevraagde buitenlandse document niet mogelijk is. Dan geldt dat maatwerk mogelijk is en het betreffende document niet hoeft te worden overgelegd.
Een mogelijke griepprik voor alle kinderen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Griepprik voor alle kinderen»?1
In het meest recente advies van de Gezondheidsraad over de indicatiestelling van de griepvaccinatie2, heeft de Gezondheidsraad expliciet aandacht besteed aan de vaccinatie van gezonde kinderen. De Gezondheidsraad ziet geen aanleiding om gezonde kinderen tussen 6 maanden en 18 jaar toe te voegen aan het Nationaal Programma Griepvaccinatie, omdat bij hen de ziektelast relatief laag is. Griep komt weliswaar vaak voor bij kinderen, maar ernstige complicaties treden zelden op. De nut-risicoverhouding van vaccinatie pakt voor kinderen ook niet gunstig uit.
De Gezondheidsraad benoemt dat vaccinatie van kinderen ervoor kan zorgen dat zich minder griepgevallen voordoen bij de kinderen zelf en bij de gehele bevolking door verminderde verspreiding van het virus. Maar de Gezondheidsraad benoemt ook dat een modelstudie laat zien dat het totaal aantal griepgevallen juist kan toenemen als gevolg van vaccinatie van kinderen, doordat gevaccineerde kinderen op latere leeftijd minder goed beschermd zijn tegen griep dan kinderen die een infectie hebben doorgemaakt. In zijn brief van 20 september jl.3 heeft de Staatssecretaris aangegeven dat de beleidsreactie op dit advies zoals gebruikelijk binnen uiterlijk drie maanden aan uw Kamer wordt gezonden. Op voorhand ziet de Staatssecretaris evenwel, gezien het advies van de Gezondheidsraad, geen reden om de griepvaccinatie aan alle gezonde kinderen aan te bieden.
Hoeveel kinderen worden er jaarlijks met griep opgenomen in het ziekenhuis? Wat zijn de risico’s van griep voor kinderen?
Er vindt geen registratie plaats van het aantal kinderen dat met griep opgenomen wordt in het ziekenhuis. Er kunnen dan ook geen harde uitspraken daarover worden gedaan. Wel beschikken we over data van studies in andere Europese landen, op basis waarvan er voor de Nederlandse situatie schattingen kunnen worden gemaakt. Internationaal variëren de schattingen voor kinderen jonger dan 5 jaar van 19 op de 100.000 tot 176 op de 100.000 kinderen. De hoogste schatting lijkt het meest betrouwbaar voor de beoordeling van de ziektelast voor kinderen tot 5 jaar, omdat in deze modelstudie specifiek is gekeken naar kinderen van 6 maanden tot 4 jaar, die niet tot een risicogroep behoorden. Voor kinderen van 5 jaar en ouder variëren de schattingen van 2 op de 100.000 tot 18 op de 100.000 kinderen. Hoewel griep veel voorkomt bij kinderen, is de ziektelast, in de vorm van complicaties en sterfte, laag.
Waarom kunnen onze ziekenhuizen een griepepidemie en coronagolf niet aan?
Op basis van de vaccinatiegraad van de Nederlandse bevolking verwacht het OMT nog ruim 23.000 ziekenhuisopnamen vanwege COVID-19 en wordt het aantal mensen waarvoor IC-opname vanwege COVID-19 nodig is, geschat op ongeveer 4.8004. Het is nog onzeker hoe deze opnames zich zullen spreiden in de tijd. Het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) heeft scenario’s uitgewerkt, die een beeld geven van wat er gebeurt met de IC-bezetting bij meer of minder COVID-patiënten en een eventuele griepgolf. Daarbij zijn ook scenario’s waarin – door een combinatie van een stijgende COVID-druk en een zware griepepidemie – de behoefte aan IC-capaciteit hoger zal zijn dan het aantal IC-bedden dat in de huidige situatie beschikbaar is.
Om ons voor te bereiden op deze ongunstige scenario’s zijn we bezig met een aanpak voor het najaar. Zo heb ik het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) gevraagd om het bestaande Opschalingsplan COVID-195 te evalueren en te actualiseren. Ook worden de actualiteiten en knelpunten rondom de druk op de zorg voortdurend bijgehouden door onder andere het LCPS, de NZa en GGD- GHOR. Daarnaast is het LNAZ gevraagd om de mogelijkheden te onderzoeken hoe we de beschikbare IC-capaciteit in het najaar en de winter optimaal kunnen inzetten en, waar mogelijk, extra flexibiliteit in te bouwen6. De herziening van het opschalingsplan en de resultaten van het onderzoek van het LNAZ worden in november verwacht. Nadat het LNAZ deze plannen heeft aangeboden aan VWS, zal de Kamer geïnformeerd worden.
Hoe groot is de investering in onze ziekenhuizen die nodig is om dit wel aan te kunnen?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, onderzoekt het LNAZ momenteel de mogelijkheden om, waar mogelijk, extra flexibiliteit qua IC-capaciteit in te bouwen. De belangrijkste randvoorwaarde daarbij is de beschikbaarheid van voldoende zorgprofessionals. Dit is een vraagstuk dat speelt in de gehele zorgketen. Daarom wordt zorgbreed naar de mogelijkheden gekeken om extra personeel aan te trekken en de druk op de zorgprofessionals te verminderen. Naast de bestaande subsidieregeling voor de uitvoering van het Opschalingsplan COVID-19 (die er grotendeels op gericht is om extra personeelscapaciteit voor ziekenhuizen aan te trekken ten behoeve van de COVID-zorg) is onder meer het crisisinstrument de Nationale Zorgreserve in ontwikkeling en maken instellingen gebruik van de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg om met extra ondersteunend personeel de zorgprofessionals te ontlasten. Met de toenemende en veranderende zorgvraag en het structurele karakter daarvan, onder meer als gevolg van vergrijzing én de voortdurende krapte op de arbeidsmarkt, is het evenwel nodig om verder te kijken dan deze crisisinstrumenten. De komende jaren staan we voor de belangrijke opgave om het werken in de zorg aantrekkelijk te maken. Daartoe willen we blijven inzetten op méér en flexibel opleiden voor de toekomst en het anders organiseren en inrichten van het werk om flexibel te kunnen inspelen op veranderingen in de zorg. Goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden zijn een tweede pijler. Graag verwijs ik u naar de brief aan de Tweede Kamer van 3 september jl7, waarin een reactie opgenomen is op het SER-rapport«Aan de slag voor de zorg; een actieagenda voor de zorgarbeidsmarkt».
Op welke termijn kunnen onze ziekenhuizen een griepepidemie en coronagolf wel aan?
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4. Om ons voor te bereiden op het najaar is het LNAZ gevraagd om het bestaande Opschalingsplan te evalueren en te actualiseren. Ook heb ik aan het LNAZ de opdracht gegeven om te onderzoeken of en hoe we voor het najaar en winter de beschikbare IC-capaciteit optimaal kunnen inzetten en waar mogelijk extra flexibiliteit kunnen inbouwen. Zo is opnieuw met Duitsland (Noordrijn-Westfalen) afgesproken dat naar gelang de situatie in eigen land beide landen de intentie hebben wederzijds IC-patiënten over te nemen, wanneer één van de partijen tegen de grenzen aanloopt van het leveren van goede IC-zorg. Ook is het LNAZ gevraagd te verkennen of de COVID-zorg ten tijde van een piekbelasting op de IC en in de kliniek anders ingericht kan worden. Bijvoorbeeld door concentratie van COVID-zorg op een beperkt aantal plekken, naast de al bestaande capaciteit in de ziekenhuizen. Met deze ventielen hopen we een eventuele griepepidemie en coronagolf in het najaar en de winter te kunnen opvangen. De resultaten van het onderzoek van het LNAZ worden in november verwacht.
Het gastekort en de exploderende gas- en stroomprijzen. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
Deelt u de mening dat u per direct actie moet ondernemen om de ongecontroleerde stijging van de gas- en stroomprijzen een halt toe te roepen?
Er is sprake van een uitzonderlijke situatie op de gasmarkt. De energieprijzen, en in bijzonder die van gas, zijn in de afgelopen maanden fors gestegen. Het kabinet ziet dat deze situatie onzekerheid oplevert omdat mensen en bedrijven zich zorgen maken of de prijzen blijven stijgen en of ze hun energierekening nog kunnen betalen. Het kabinet erkent deze zorgen. Het kabinet heeft geen directe invloed op de leveringstarieven, deze worden door de markt bepaald.
Wel heeft het kabinet invloed op de belastingen op de energierekening. Om tegemoet te komen voor de stijgende energierekening op de korte termijn als gevolg van de hoge gasprijzen doet het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. Op deze manier is het mogelijk om op korte termijn een lastenverlichting te realiseren. De stijgende gasprijs verhoogt de energierekening, daarom verhoogt het kabinet ten eerste in 2022 incidenteel de belastingvermindering met 230 euro (inclusief btw). De belastingvermindering is een vaste korting op het belastingdeel van de energierekening en geldt voor iedereen. De stijgende gasprijs vertaalt zich eveneens in een stijgende elektriciteitsprijs.
Daarom wordt ten tweede in de energiebelasting in 2022 incidenteel het tarief op de eerste schijf elektriciteit verlaagd. Dit staat voor een huishouden met een gemiddeld verbruik ongeveer gelijk aan een verlaging van ongeveer 200 euro (inclusief btw). Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt dus in totaal een tegemoetkoming van ongeveer 430 euro (inclusief btw) ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan 2022. Voor verdere toelichting verwijs ik naar brief die ik uw Kamer heb gestuurd op vrijdag 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 023-272).
Houdt uw opmerking dat u «niet even een oplossing uit uw mouw kunt schudden»1 in dat het kabinet momenteel geen beeld heeft van de wijze waarop deze crisis beteugeld kan worden? Zo nee, welke oplossingen op korte termijn ziet het kabinet voor zich?
Zoals aangegeven in de bijgaande Kamerbrief zijn de huidige hoge gasprijzen het gevolg van een wereldwijde onbalans bepaald door meerdere factoren. Het kabinet heeft geen invloed op deze prijzen, maar heeft besloten om een deel van de negatieve koopkrachteffecten voor huishoudens weg te nemen. Dit door voor 2022 aanpassingen in de energiebelasting door te voeren (Kamerstuk 29 023-272).
Bent u bereid per direct de energiebelasting voor huishoudens fors te verlagen en de dekking hiervoor indien nodig te zoeken in de 6,8 miljard euro die in de begroting van 2022 is vrijgemaakt voor aanvullende klimaatmaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn reactie hierboven aangegeven heeft het kabinet besloten om voor 2022 aanpassingen in de energiebelasting door te voeren (Kamerstuk 29 023-272).
Welke voor- en nadelen van het invoeren van een maximumtarief voor gas ziet u en overweegt u een dergelijke stap?
Nederland heeft in de Gas- en Elektriciteitswet niet de mogelijkheid om prijzen te reguleren op de eindverbruikersmarkt. Het invoeren van prijsregulering werkt verstorend in de markt. Als de overheid prijzen vastlegt in plaats van de markt, door het invoeren van een maximumtarief op de eindverbruikersmarkt, zal dat wellicht op korte termijn voor verlichting voor eindgebruikers zorgen, maar de prijzen zijn dan geen goede reflectie meer van het aanbod en de vraag. Dit kan leiden tot hogere kosten voor de samenleving als geheel. De hoge brandstofkosten verdwijnen niet bij een maximumtarief. Als leveranciers de hogere grondstofkosten niet kunnen doorberekenen, kan dit leiden tot faillissementen en zal de overheid geconfronteerd worden met schadeclaims van bedrijven.
Zo nee, wat vindt u ervan dat landen als Spanje, waarvoor de Nederlandse belastingbetaler voor miljarden garant staat, wel tot een dergelijke stap overgaan?
Gezien het mondiale karakter van de hoge gasprijzen, hebben ook de inwoners van andere lidstaten te kampen met hogere kosten en speelt betaalbaarheid van energie een belangrijke rol. Sociaal beleid is primair een nationale competentie en het is dus aan de lidstaten om binnen de ruimte van Europese wet- en regelgeving met oplossingen te komen voor hun burgers. De Europese Commissie heeft een toolbox uitgebracht op 13 oktober waarin ze meer duidelijkheid geeft welke ruimte lidstaten daarin hebben.
Deelt u de mening dat Nederland zeker onder de huidige omstandigheden primair solidair moet zijn met zijn eigen burgers en dat zíj financiële verlichting verdienen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven?
De effecten van de hoge gasprijzen raken alle burgers van de Europese Unie. De Europese Commissie heeft een toolbox opgesteld met daarin duidelijkheid over de ruimte die lidstaten hebben in het kader van de gestegen energieprijzen. In de toolbox geeft de Europese Commissie aan dat lidstaten nationaal maatregelen kunnen nemen om de gevolgen van de gestegen energieprijzen voor kwetsbare consumenten te verzachten. Hierbij noemt de Europese Commissie onder andere het verlagen van energiebelastingen. Zoals hierboven toegelicht heeft het kabinet ervoor gekozen om maatregelen door te voeren om de energiebelastingen voor 2022 tijdelijk te verlagen (Kamerstuk 29023–272).
Hoe aannemelijk acht u het dat Nederland gedwongen wordt maatregelen uit het Bescherm- en Herstelplan Gas te treffen?2 Indien u dit aannemelijk acht, voor welke stappen op de maatregelenladder geldt dit dan?
Ik acht het (zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 van de leden De Roon en Kops en vraag 8 van het lid Van Haga) niet aannemelijk dat de leveringszekerheid voor beschermde afnemers in gevaar komt, gegeven de afspraken die gemaakt zijn voor het vullen van de laagcalorische gasopslag te Norg. De analyse van het Europese netwerk van transmissiesysteembeheerder voor gas (ENTSO-G) in haar winteroutlook (SO0032–21_Winter Supply Outlook_2021–22.pdf (entsog.eu)) laat zien dat de Europese gasinfrastructuur voldoende robuust en flexibel is om ook een koude winter te doorstaan. De opslagen voor hoogcalorisch gas zijn in Europa gemiddeld voldoende gevuld. Weliswaar krapper dan de afgelopen jaren, maar ook voldoende voor een koude winter. ENTSO-G geeft aan dat de huidige vulgraden er toe kunnen leiden dat bij een koude winter met relatief weinig hernieuwbare energieproductie de gasopslagen aan het eind van de winter relatief leeg zijn. Flexibiliteit bij een piekvraag in het vroege voorjaar zal dan moeten komen van extra import van bijvoorbeeld LNG (+5–10%).
Gegeven de huidige situatie op de gasmarkt houd ik vinger aan de pols en blijf ik in nauw contact met buurlanden en de Europese Commissies. Dit vindt onder meer plaats in periodieke bijeenkomsten van de Gas Coordination Group. ENTSO-G zal daarnaast dit najaar nog een EU-brede scenario-analyse publiceren.
Ten slotte, in de huidige wetgeving beschikt netbeheerder GTS over een aantal bevoegdheden, om indien de marktsituatie daar om vraagt, te voorkomen dat we in een crisissituatie terechtkomen. Mochten zich onverhoopt problemen gaan voordoen met zeer grote krapte op de markt, dan kan GTS bijvoorbeeld een vrijblijvend verzoek doen aan netbeheerders uit het buitenland om minder gas af te nemen of aan shippers vragen om meer gas in te voeden. Voor verdere instrumenten uit het bescherm en herstelplan, zoals het oproepen tot vermindering van aardgasgebruik en het afschakelen van niet beschermde gebruikers (industrie) neemt de waarschijnlijkheid steeds verder af. Het is zeer onwaarschijnlijk dat we tot de meest extreme maatregel in het Bescherm- en Herstelplan, namelijk het afsluiten van regio’s (inclusief huishoudens) moeten overgaan.
Klopt het dat Gazprom zich, ondanks het fors terugschroeven van de gastoevoer, nog altijd aan leveringsverplichtingen uit langetermijncontracten houdt? Zo ja, wat zegt het over het anticiperend vermogen van Nederland dat zelfs binnen die situatie een dergelijke crisis kan ontstaan?
De opmerking dat Gazprom zich houdt aan de leveringscontracten wordt ondersteund door het Internationaal Energieagentschap.3 Ik heb geen reden om aan deze lezing te twijfelen.
In bijgevoegde Kamerbrief wordt gewezen naar internationale experts van bijvoorbeeld het Internationale Energieagentschap (IEA), nationale experts geraadpleegd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, alsmede de Europese toezichthouder op de gasmarkt ACER, die wijzen op een combinatie van vraag- en aanbodfactoren voor de hoge gasprijzen.
Als onderdeel van de Europese interne markt is er ook in Nederland sprake van hoge gasprijzen. Er is wel geanticipeerd op de leveringszekerheid van aardgas. Er is voldoende gasinfrastructuur inclusief goede interconnecties, relatief veel opslagcapaciteit en een liquide gashandelsbeurs Ik verwijs graag naar bijgevoegde Kamerbrief voor een uitgebreider antwoord op uw vraag over het anticiperend vermogen van Nederland.
Deelt u de zorgen over de eventuele gevolgen van de Duitse verkiezingen en formatie voor de (tijdige) ingebruikname van de Nord Stream 2-pijplijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe handelt u hierop?
Nord Stream 2 AG (de eigenaar van de gaspijpleiding) moet bij de Duitse toezichthouder aantonen hoe Nord Stream 2 zal voldoen aan de eisen van de Europese gasrichtlijn, zoals derdentoegang en ontbundeling. Dit wordt de certificeringsprocedure genoemd en die loopt nu in Duitsland in lijn met de bepalingen van de Europese gasrichtlijn.
Erkent u dat de exploderende gasprijzen grotendeels te wijten zijn aan de energietransitie en het klimaatbeleid, waaronder de hoge energiebelasting op aardgas, de opslag duurzame energie (ODE), de CO2-heffing voor bedrijven, het sluiten van kolencentrales, het fors reduceren van de productie van nog operationele kolencentrales en de halsstarrige en onwillige houding ten opzichte van kernenergie? Zo nee, waarom niet?
In bijgevoegde Kamerbrief ga ik uitgebreid in op uw vraag. Het korte antwoord hierop is dat de energietransitie en het klimaatbeleid onderdeel zijn van de oplossing en niet van het probleem van de stijging van de gasprijzen.
Deelt u de zorgen over het mogelijke banenverlies in de regio Delfzijl door het stilleggen van de productie door aluminiumfabriek Aldel als gevolg van de gasprijs3? Zo nee, waarom niet?
De grootste impact van de hoge energieprijzen op bedrijven doet zich voor bij bedrijven uit de energie-intensieve industrie, zoals de kunstmestproductie en de zink- en aluminiumindustrie. Het is de verantwoordelijkheid van deze bedrijven om zich met behulp van lange termijncontracten in te dekken tegen deze heftige schommelingen van de energieprijzen. Veel bedrijven uit deze industriesectoren hebben daarom ook hun energietarieven voor langere tijd vastgezet, waardoor het voor de hand ligt dat zij op korte termijn niet worden geraakt.
De hoge gasprijzen raken niet alleen Nederlandse bedrijven, maar spelen ook in het buitenland. Omdat de hoge gasprijzen een mondiaal fenomeen zijn, verslechtert de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven in principe niet.
In het geval bedrijven worden geconfronteerd met liquiditeitsproblemen door de oplopende energieprijzen, dan dienen zij met hun bank/financier tot een oplossing zien te komen. In combinatie met de bestaande financieringsinstrumenten van RVO zal dit in de meeste gevallen tot een oplossing leiden. De situatie wordt continu gemonitord.
Hoeveel bedrijven hebben voor zover bekend de productie stilgelegd of fors afgeschaald in reactie op de gestegen gasprijzen en hoeveel werknemers zijn hiermee gemoeid?
Zoals ik in het antwoord op voorgaande vraag al aan geef doet de grootste impact van de hoge energieprijzen op bedrijven zich voor bij bedrijven uit de energie-intensieve industrie, zoals de kunstmestproductie en de zink- en aluminiumindustrie. Op basis van de huidige signalen vanuit bedrijven uit de energie-intensieve industrie zijn forse problemen beperkt tot een relatief klein aantal bedrijven. Voor zover bij ons bekend gaat het specifiek om vier grote energie-intensieve industrie bedrijven. Naast deze grote bedrijven zijn er een aantal sectoren waar er problemen worden ervaren, namelijk de glastuinbouw, de glasindustrie, garagehouders en industriële bakkers.
Binnen de sectoren die het nu zwaar hebben is de individuele situatie verschillend en kan anders uitpakken in relatie tot eventueel banenverlies. Een en ander is namelijk ook afhankelijk van de mate waarin de individuele bedrijven hun energieposities hebben afgedekt. Bijvoorbeeld door langetermijncontracten die kosten beheersbaar houden.
In diverse sectoren kunnen de hoge kosten worden door belast in het eindproduct. De vraag naar deze eindproducten is nog steeds hoog, waardoor banenverlies niet direct aan de orde is. Bovenstaande heeft betrekking op directe arbeidsplaatsen, maar de bedrijven acteren mogelijk in een ecosysteem waardoor er ook indirecte werkgelegenheid mee gemoeid is. De impact hierop is niet in te schatten. De ontwikkelingen bij de energie-intensieve industrie en de bovengenoemde sectoren worden nauwlettend gevolgd.
Deelt u de mening dat banenverlies als gevolg van de gascrisis uit alle macht voorkomen moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de kosten voor de getroffen bedrijven weer beheersbaar te maken en welke mogelijkheden ziet u hiertoe?
Het kabinet erkent de zorgen rondom de stijgende energierekening. Om tegemoet te komen aan burgers en MKB voor de stijgende energierekening op de korte termijn doet het kabinet zoals aangegeven in de Kamerbrief van 5 oktober (Kamerstuk 29 023, nr. 272) incidenteel en alleen voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. De belastingvermindering is een vaste korting op het belastingdeel van de energierekening en geldt voor iedereen.
De hoge gasprijzen raken niet alleen Nederlandse bedrijven, maar spelen ook in het buitenland. Omdat de hoge gasprijzen een mondiaal fenomeen zijn, verslechtert de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven in principe niet. In principe is het beheersen van de kosten een verantwoordelijkheid van deze bedrijven zelf. Dit kan met behulp van vaste prijscontracten om zich zo in te dekken tegen deze heftige schommelingen van de energieprijzen. Veel bedrijven uit deze industriesectoren hebben daarom ook hun energietarieven voor langere tijd vastgezet, waardoor het voor de hand ligt dat zij op korte termijn niet worden geraakt.
Bent u ermee bekend dat het aandeel «duurzame» energie als onderdeel van onder andere de Duitse energiemix dit jaar fors is afgenomen ten opzichte van vorig jaar als gevolg van weersomstandigheden4, net zoals bijvoorbeeld het aandeel van windenergie in het Verenigd Koninkrijk dat op de Noordzee is gekelderd van 25 procent vorig jaar naar 7 procent nu? Zo ja, erkent u dat het, los van de onbetaalbaarheid van de operatie en de gevolgen voor het landschap, ook qua leveringszekerheid totaal irreëel is om traditionele energiebronnen zoals kolen, gas en kernenergie bij het grofvuil te zetten?
De energieopbrengst van windenergie en zonne-energie per jaar kan enigszins verschillen, net zoals we dat kennen van waterkracht als gevolg van meer of minder neerslag in enig jaar. We moeten alleen niet een moment dat het op enig moment minder waait of er minder zon is, vergelijken met een gemiddelde over een jaar. Het is desondanks cruciaal dat in een energiesysteem met veel wind- en zonne-energie er ook bronnen zijn voor die momenten dat het niet of minder waait of de zon niet of minder schijnt. Dit zogenaamde regelbare vermogen is in Nederland nu in de vorm van gascentrales geregeld.
Volgens de Monitor Leveringszekerheid van TenneT blijkt dat deze gascentrales er voor zorgen dat de leveringszekerheid tot zeker 2030 geborgd blijft. Vanwege de stijgende ETS-prijs zal dit regelbare vermogen op den duur uit een andere bron gaan komen. Dit kan uit bijvoorbeeld batterijen, waterstofcentrales (gascentrales op basis van waterstof) of kerncentrales komen. Ik onderzoek daarom ook nu door middel van een scenariostudie welke rol kernenergie kan spelen in de energiemix richting 2050.
Deelt u de mening dat u de waarschuwingen voor het intermitterende karakter van wind- en zonne-energie tot op heden in de wind heeft geslagen? Zo nee, waarom niet en wat heeft u gedaan om dit probleem het hoofd te bieden? Zo ja, erkent u dat we met de energietransitie op een totaal verkeerd spoor zitten en dat het gekozen beleid drastisch herzien dient te worden?
Om in de toekomst de leveringszekerheid te borgen in een productiepark met veel wind- en zonne-energie is het realiseren van voldoende flexibiliteit in het systeem van groot belang. Er moet voldoende regelbaar vermogen zijn dat op- en af kan schakelen naar gelang de hernieuwbare elektriciteitsproductie fluctueert. Dit regelbaar vermogen moet in toenemende mate CO2-vrij worden gegeven de klimaatambities. Flexibiliteit voor kortere periodes kan in de toekomst ook komen van opslag van batterijen. Deze zijn bijvoorbeeld geschikt om het dag-nachtritme van zonne-energie op te vangen en daarmee voor een continue energielevering te zorgen. De ontwikkeling van elektrisch vervoer kan daarbij ook een positieve rol spelen. Lange termijn flexibiliteit om langere periodes met weinig wind of zon te overbruggen dient te komen van onder andere kerncentrales of gasgestookte centrales die in toenemende mate CO2-vrij moeten worden (bijvoorbeeld op basis van waterstof).
Daarnaast dient de vraagkant ook steeds flexibeler te worden, zodat er beter gereageerd kan worden op fluctuaties aan de aanbodzijde. Dit kan onder meer door grootschaliger toepassing van elektrolysers voor waterstofproductie, e-boilers en warmtepompen. Deze zullen meer energie gaan verbruiken op het moment dat het aanbod hoog is en minder energie op het moment dat het aanbod laag is. Zo zal de vraagzijde beter kunnen meebewegen op de mate waarin de zon schijnt of de wind waait. In het Nederlandse energiebeleid is daarnaast ingezet op een goede inbedding in een Europese geïntegreerde markt. Flexibiliteit kan namelijk ook geleverd worden door import- en exportstromen. Daarbij kan er geprofiteerd worden van de verschillen in productieparken tussen lidstaten, waarbij lidstaten met veel kernenergie complementair zijn aan lidstaten met veel wind- en zonne-energie. Er is fors geïnvesteerd in het uitbreiden van interconnectiecapaciteit en het verbeteren van de Europese energiemarkt. Cruciaal voor het creëren van flexibiliteitsopties is dat er een voldoende prijsprikkels zijn. Vrije prijsvorming met fluctuerende prijzen leidt tot grensoverschrijdende handel en creëert juist een business case voor flexibiliteitsopties als opslag en regelbaar vermogen.
Wat is uw reactie op het recent gepubliceerde onderzoek van het Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS) waarin geconcludeerd wordt dat het gegeven de omstandigheden «vooralsnog onverantwoord is kolencentrales, de nucleaire centrale in Borssele en het Groningenveld te sluiten»?5
Het rapport van The Hague Centre of Strategic Studies (HCSS) over de leveringszekerheid van aardgas in Nederland biedt een duiding van de huidige situatie en bevat bruikbare aanbevelingen. HCSS beveelt aan om in te zetten op diversificatie van bronnen. Deze aanbevelingen sluiten aan op het huidige beleid. Hierover bent u eerder dit jaar geïnformeerd in een brief over strategische afhankelijkheden van 9 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-33-845). Daarnaast gaat het rapport ook in op het benutten van het Groningerveld in geval van nood. Er zijn afspraken gemaakt om een beperkte hoeveelheid extra te kunnen winnen. Dit is alleen mogelijk als er leveringszekerheidsrisico is.
Bent u bekend met de berichten «Brug over Prinses Margrietkanaal in Kootstertille onveilig: bussen en vrachtverkeer moeten omrijden» van 7 oktober 2021 en «Wijkertunnel (A9) op slot voor vrachtverkeer» van 8 oktober 2021?1, 2
Ja.
Kunt u toelichten wat de «code rood» classificering van de brug Kootstertille door Rijkswaterstaat precies betekent? Is de brug onveilig of is de brug niet veilig te verklaren?
Een inspectie naar de constructieve veiligheid van de brug eind september 2021 heeft uitgewezen dat, gezien de huidige belasting en de staat van de brug, een lastbeperking voor zwaar verkeer noodzakelijk is, om de veiligheid van de brug te kunnen blijven garanderen.
Code rood is de vertaling die de lokale media aan de ontstane situatie geeft.
Waarom is er nu toch sprake van een beperking, terwijl na de aanvaring in de 2013, met ernstige schade tot gevolg, de brug na reparatie veilig gebruikt zou kunnen worden tot 2025?
Bij de aanvaring van 2013 is één van de pijlers van de brug beschadigd geraakt. Deze pijler is destijds hersteld, waarmee de brug weer in dezelfde staat was teruggebracht naar de situatie van voor de aanvaring. Destijds was de verwachting dat de brug tot aan de geplande vervanging (toen voorzien eind 2024) veilig gebruikt zou kunnen worden. Uit onderzoek is recent (eind september 2021) gebleken dat de belasting van de aanbruggen (het deel van de brug dat de hoofdoverspanning met een landhoofd verbindt) te zwaar is en dat lastbeperking noodzakelijk is om de constructieve veiligheid te blijven garanderen.
Wat zijn de gevolgen voor de verbinding met Noordoost-Friesland voor de landbouw en industrie nu niet alleen deze brug wordt afgesloten voor zwaar verkeer, maar ook de brug bij Skûlenboarch al langere tijd dicht is voor zwaar verkeer?
Op 11 oktober heeft RWS moeten ingrijpen met de lastbeperking om de veiligheid van de (vaar)weggebruikers te blijven garanderen. In samenwerking met de provincie Fryslân en de betrokken gemeenten is het mogelijk gemaakt dat sinds maandag 25 oktober agrarisch verkeer, bussen en het overgrote deel van het vrachtverkeer met een ontheffing via afwisselend éénrichtingsverkeer de brug kan passeren. De wachttijd via het afwisselend éénrichtingsverkeer beperkt zich tot enkele minuten. Navraag bij naastgelegen bedrijf leert dat bijna 90% van hun transporten met een ontheffing via de brug Kootstertille kunnen. De verwachting is dat dit ook voor de andere bedrijven met zwaar transport geldt.
Het deel van het zware verkeer dat niet via een ontheffing via de brug kan rijden, zal helaas nog steeds via de omrijroutes moeten rijden. Dit betreft voertuigen van 30 tot 50 ton al naar gelang de afstand tussen de twee assen van het voertuig en voertuigen zwaarden dan 50 ton. Voor hen bedraagt de extra reistijd 13 minuten.
Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om per maandag 11 oktober 2021 de ontheffingen voor de boeren in de omgeving, die zo nu en dan gebruik maakten van de brug bij Skûlenboarch, in te trekken?
Voor die brug gold al een verbod (een zogenaamde «geslotenverklaring») voor vrachtwagens en bussen. Daarbij waren ontheffingen afgegeven voor voertuigen van de gemeente en voor één agrarisch bedrijf. Zowel het verbod als de ontheffingen zijn ingetrokken en vervangen door eenzelfde lastbeperking als bij de brug Kootstertille. Zo is de situatie eenduidig geregeld en wordt het uitwijken van zwaar agrarisch verkeer naar de brug Schuilenburg minder waarschijnlijk.
Kunt u uitleggen waarom de vervanging van de brug onlangs door het rijk nog met een jaar werd uitgesteld? Zijn alle mogelijkheden in kaart gebracht? Zorgt extra budget voor beheer en onderhoud voor een versnelling van dit project?
Het uitstellen van de start van de gebiedsgerichte verkenning naar vervanging van de bruggen Kootstertille en Schuilenburg is ambtelijk besproken met de betrokken regionale partners bij een voorbereidend overleg voor het Bestuurlijk Overleg MIRT in juni jl. Bij de voorbereidende werkzaamheden om te komen tot een startbeslissing, is op basis van bijgewerkte ramingen gebleken dat er onvoldoende budget en capaciteit beschikbaar is, waardoor niet wordt voldaan aan de MIRT spelregel dat bij de start minimaal 75% van het benodigd budget beschikbaar moet zijn. Aangezien dit niet het enige deelproject is dat binnen het programma «Opwaardering Hoofdvaarweg Lemmer Delfzijl» (HLD) te maken heeft met budgettaire tekorten, is recent in Bestuurlijk Overleg met de regionale bestuurders de problematiek rond Groningse en Friese bruggen integraal bezien. In dit overleg is afgesproken om onder andere de brug Kootstertille met voorrang op te pakken. Voor de verdere uitkomsten van dit BO bent u separaat geïnformeerd op 16 december 2021.
De opwaardering van de hoofdvaarweg staat binnen het aanlegprogramma HLD centraal. De voornaamste kosten en urgentie worden echter bepaald door de vervanging van (onderdelen van) de bruggen die veelal (bijna) einde levensduur zijn. Indien er extra geld voor dit aanlegprogramma beschikbaar komt, zou de verkenning naar vervanging van de bruggen Kootstertille en Schuilenburg eerder gestart kunnen worden.
Bent u bereid om een contra-expertise op te starten voor een tijdelijke versterking van de brug om hiermee een snelle oplossing voorhanden te hebben die ruimschoots voor de definitieve vervanging en het liefst op korte termijn wordt uitgevoerd met als doel het beperken of opheffen van de hinder?
In het onderzoek naar de technische staat van de brug, heeft reeds contra-expertise plaatsgevonden. Door zowel Arcadis als Nebest zijn berekeningen uitgevoerd. Beide bedrijven komen tot dezelfde conclusie. Vervolgens is ook de expertise van een regionaal bedrijf nog benut, dat leidde tot een bevestiging van de conclusies die Arcadis en Nebest hebben getrokken.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 is inmiddels afwisselend éénrichtingsverkeer over de brug Kootstertille ingesteld om de hinder te beperken.
Hoe kan het dat Rijkswaterstaat ineens werd geconfronteerd met de defecte ventilatoren in de Wijkertunnel, waardoor de keuze is gemaakt om de tunnel van de één op de andere dag af te sluiten voor vrachtverkeer?
Op 30 september en 1 oktober jl. zijn in de tunnelbuis (oostbuis) richting Alkmaar en in de tunnelbuis (westbuis) richting Amsterdam tijdens een reguliere inspectie gebreken aan ventilatoren geconstateerd. Het gaat om loszittende geluiddempende beplating en versleten lagers van motoren. Het ventilatiesysteem (langsventilatie) heeft een veiligheidsfunctie en is bedoeld om bij brand in de tunnel de rook met de verkeersrichting mee de tunnel uit te blazen en om te voorkomen dat de rook langs onder andere het plafond weer terug de tunnel in stroomt.
Om brand in de tunnel en daarmee veiligheidsrisico’s tot een minimum te beperken is besloten om tijdelijk geen vrachtwagens en touringcars toe te staan in de Wijkertunnel.
Waarom is de sluiting voor onbepaalde tijd? Waarom kan er geen gerichte termijn worden gegeven?
Nader onderzoek moest uitwijzen of de ventilatoren dan wel de defecte onderdelen gerepareerd, gereviseerd of vervangen konden worden. De bewuste ventilatoren zijn niet meer in die maatvoering verkrijgbaar en toepasbaar. Ook betreft het geen standaard onderdelen en zijn deze onderdelen niet voorradig. Hierdoor was het bepalen van een hersteltermijn niet mogelijk.
Voor de tunnel is in beide richtingen inmiddels een oplossing gevonden. Richting Amsterdam zijn de oude ventilatoren van de Schipholtunnel hergebruikt, waardoor sinds 16 oktober de tunnel weer open is voor vrachtverkeer en touringcars. Richting Alkmaar is het gelukt om de ventilatoren te repareren waardoor vanaf 29 oktober de tunnelbuis weer opengesteld voor het vrachtverkeer en touringcars.
Welke andere mogelijkheden waren er om een volledige afsluiting voor vrachtverkeer te voorkomen?
Rijkswaterstaat zag geen andere mogelijkheden om de veiligheid te borgen.
In hoeverre worden de ondernemers en bedrijven die de dupe zijn van dit besluit van te voren meegenomen in de besluitvorming?
Ondernemers en bedrijven zijn niet meegenomen in de besluitvorming, omdat sprake is van een noodzakelijke spoedmaatregel t.b.v. de veiligheid van de weggebruiker.
Worden deze ondernemers en bedrijven gecompenseerd voor eventuele extra kosten die zij moeten maken als gevolg van de afsluiting?
Het Ministerie van I&W heeft beleid met betrekking tot nadeelcompensatie. In deze beleidsregel staan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor vergoeding van schade en de bijbehorende procedure voor het indienen van een vergoedingsverzoek. Ondernemers en bedrijven die menen in aanmerking te komen voor deze nadeelcompensatie kunnen een vergoedingsverzoek indienen. Dit betreft per verzoek maatwerk.
Heeft u in beeld wat de gevolgen zijn voor het verkeer en de drukte op de weg nu deze vrachtwagens gebruik moeten maken van nabijgelegen tunnels?
Vrachtwagens en bussen werden omgeleid via de Velsertunnel, Coentunnel en Zeeburgertunnel. De afgelopen periode heeft dit niet geleid tot overmatige drukte op de omleidingsroutes. Rijkswaterstaat heeft ook extra weginspecteurs ingezet om te hoge vrachtwagens bij de naastgelegen Velsertunnel snel weg te geleiden.
Zijn er meerdere vergelijkbare situaties bekend waarbij Rijkswaterstaat de defecten en/of het achterstallig onderhoud niet volledig in kaart heeft?
In het geval van de Wijkertunnel was het bekend dat de ventilatoren al eerder vervangen hadden moeten worden. Omwille van een budgettekort is dit uitgesteld naar 2023, waarmee het risico op ongepland uitvallen toenam. Dit risico is uiteindelijk ook opgetreden.
Rijkswaterstaat heeft in beeld wat de restlevensduur is van de verschillende soorten objecten op basis van bouwjaar en inspectierapporten. U bent daarover geïnformeerd in de «Staat van de infrastructuur» die vorig jaar december 2020 voor het eerst met uw kamer is gedeeld. U ontvangt binnenkort de rapportage «St4aat van infrastructuur over het jaar 2020» waarin deze gegevens wederom inzichtelijk zijn gemaakt. Over de voortgang van dit ontwikkelplan bent u op 15 december jl. geïnformeerd via de brief over de voortgang van de MIRT-projecten.
Dit inzicht voorkomt echter niet dat situaties als bij de Wijkertunnel blijven voorkomen. Zoals aangegeven in de instandhoudingsbrief van 29 oktober jl. (Kamerstuk 35 925 A nr. 14) zullen er zonder extra middelen voor instandhouding keuzes gemaakt moeten worden over de eisen die we aan de netwerkkwaliteit stellen, welk onderhoud nog wel kan worden uitgevoerd en welk onderhoud wordt uitgesteld. Dit heeft naar verwachting grote consequenties voor de bereikbaarheid en gaat gepaard met aanzienlijke hinder.
Op welke wijze kan vroegtijdige communicatie naar weggebruikers worden verbeterd, in plaats van voor voldongen feiten komen te staan, zoals bij de beperkingen van de Wijkertunnel?
Rijkswaterstaat zet erop in om de regio en belanghebbenden al naar gelang de aard van de werkzaamheden, de hinder en urgentie steeds en tijdig te betrekken. De reguliere lijn is dat, bij gepland en dus voorzienbaar onderhoud en renovaties, de belanghebbenden vroegtijdig worden betrokken via regulier overleg. Indien er acuut ingegrepen moet worden, zoals in het geval van de Wijkertunnel, betrekt Rijkswaterstaat de stakeholders direct in een crisisaanpak. We kunnen helaas op voorhand niet aangeven wanneer storingen of uitval plaats gaat vinden. Ik zal u binnenkort nader informeren over de hinderaanpak en hoe de omgeving daar in wordt meegenomen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De TRIPS Raad van de WTO |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
de Th. Bruijn |
|
![]() |
Klopt het dat op 13-14 oktober 2021 de Agreement on Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPS) Raad van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) bij elkaar komt?
Ja.
Hoe zal Nederland in deze vergadering vertegenwoordigd worden?
De Europese Commissie voert tijdens bijeenkomsten van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), waaronder die van deTrade-Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPS) Council, het woord namens de Europese Unie. In de TRIPS Council worden onderwerpen besproken die onder de gemeenschappelijke handelspolitiek van de Unie vallen, een exclusieve EU competentie. Nederland zal aanwezig zijn in de vorm van een afvaardiging van de Permanente Vertegenwoordiging in Genève, maar niet het woord voeren.
Wordt tijdens de Raad de TRIPS waiver met betrekking tot COVID-vaccinaties besproken? Zo ja, zal Nederland zich voor die TRIPS waiver uitspreken? Zo nee, waarom niet?
Ja, hierover zal worden gesproken. Nederland zal zich in deze Raad niet uitspreken voor enige positie, gezien de Europese Commissie het woord voert namens de Europese Unie.
Het kabinet heeft er, in lijn met de motie-Piri c.s. (35 663, nr. 21), binnen de Europese Unie op aangedrongen dat de EU zich constructief opstelt wat betreft een beperkt waiver-voorstel gericht op coronavaccins.
Zowel de inspanningen van Nederland als die van de Europese Commissie zijn er op gericht dat het stelsel van intellectuele eigendom geen blokkerende (maar juist een faciliterende) rol speelt bij het inzetten van de bestaande capaciteit of het creëren van nieuwe capaciteit voor de productie van COVID-19 vaccins. In de TRIPS-raad heeft de EU daartoe naast gesprekken over tijdelijke opschorting («waiver») van intellectuele eigendomsrechten ook een eigen voorstel gepresenteerd. Het kabinet zal binnen de EU blijven aandringen op proactieve en constructieve onderhandelingen aan de hand van concrete teksten over zowel het EU-voorstel als een beperkt waiver-voorstel.
Onderschrijft het kabinet de noodzaak om 70% van de wereldbevolking te vaccineren? Deelt het kabinet de zorgen dat in sommige werelddelen pas een paar procent van de bevolking gevaccineerd is?
Ja, het kabinet deelt deze ambitie en draagt zowel financieel (90 miljoen EUR) als in natura (27 miljoen vaccins) significant bij aan de verschillende pijlers van de Access to Covid-19 Tools Accelerator. Daarnaast zet het kabinet stevig in op het versterken van gezondheidssystemen om te zorgen dat de pandemie bestreden wordt, maar ook om de reguliere zorg in stand te houden en beter voorbereid te zijn op toekomstige pandemieën.
In de recent gepresenteerde Strategy to Achieve Global Covid-19 Vaccination by mid-2022 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aangegeven daarbij in te zetten op 10% vaccinatie in alle landen tegen eind september, 40% tegen eind december en 70% tegen eind juni. Met een wereldwijde productie van bijna 1,5 miljard doses per maand is de verwachting van de WHO dat er vanuit het oogpunt van de voorziening voldoende doses zullen zijn om de wereldwijde vaccinatiedoelen te bereiken, mits er een billijke verdeling is.
Deelt het kabinet de mening dat de TRIPS waiver bij kan dragen aan het verhogen van de globale vaccinatiegraad, wat weer het risico op mutaties en verspreiding wereldwijd verlaagd?
Ja, indien met het tijdelijk vrijgeven van octrooien op vaccins, die vaccins ook daadwerkelijk sneller beschikbaar komen. Het maken van vaccins is echter niet eenvoudig. Om productiecapaciteit uit te kunnen breiden is veel meer kennis en technologie nodig dan wat in octrooien is opgenomen. Het delen van dergelijke vertrouwelijke kennis kan niet worden afgedwongen en ook het «vrijgeven van patenten» biedt hiervoor geen oplossing. De bereidwilligheid om kennis te delen zou zelfs af kunnen nemen bij het gedwongen vrijgeven van die octrooien. Het stelsel van intellectuele eigendom biedt op dit moment immers een juridische basis voor samenwerking en het veilig delen van rechten en benodigde kennis. Vaccinfabrikanten werken zo op grote schaal samen om de productiecapaciteit wereldwijd te vergroten. Hierover dient tijdens de tekstonderhandelingen meer diepgaand gesproken te worden binnen de WTO.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 13 oktober 2021?
Nee, dit is op deze korte termijn niet mogelijk gebleken.
Het niet-indexeren van de kinderbijslag en het feit dat dat honderden miljoenen meer gaat opleveren voor het rijk door de toegenomen inflatie |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
Herinnert u zich dat wetsvoorstel 35 845, «Het niet-indexeren van het basiskinderbijslagbedrag en het extra bedrag van de kinderbijslag in de Algemene Kinderbijslagwet over de jaren 2022, 2023 en deels over 2024», de bedragen voor de kinderbijslag niet indexeert in de jaren 2022, 2023 en deels nog in 2024 om 100 miljoen euro op te halen voor de gestegen informatie- en communicatietechnologie (ICT)-kosten?
Ja. Het genoemde wetsvoorstel levert de dekking voor investeringen in maatwerk en vakmanschap bij UWV en SVB, voor dienstverlening aan WGA-gerechtigden en onderhoud en modernisering van ICT en is onderdeel van een pakket aan maatregelen waarvan ook het reeds door uw Kamer aangenomen wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof deel uit maakt.
Herinnert u zich nog dat ten tijde van het wetsvoorstel de inflatieverwachtingen relatief laag waren, maar dat de inflatie door onder andere stijgende energieprijzen fors hoger is de afgelopen maanden?
Het basis bedrag kinderbijslag wordt twee keer per jaar geïndexeerd (per 1 januari en 1 juli). Het extra bedrag kinderbijslagbedrag voor alleenstaanden of eenverdieners met een zorgintensief kind wordt één keer per jaar geïndexeerd. De indexatie vindt plaats conform de ontwikkeling van de (afgeleide) consumentenprijsindex (CPI). In onderstaande tabel is weergegeven wat volgens het CPB de verwachte CPI was ten tijde van het uitwerken van het wetsvoorstel en wat de verwachte CPI was in de meest recente raming van het CPB (MEV).
jan-22
jul-22
jan-23
jul-23
CEP
0,84%
0,82%
0,75%
0,86%
MEV
1,30%
0,20%
1,42%
0,44%
CEP cumulatief
0,84%
1,67%
2,43%
3,31%
MEV cumulatief
1,30%
1,50%
2,94%
3,40%
Te zien is dat de cumulatieve CPI ontwikkeling in de MEV niet heel veel verschilt van de raming ten tijde van het wetsvoorstel. Wel verschillen de indexaties sterk per halfjaar, wat ook een effect heeft op de totale dekkingsopbrengst.
De indexatie per 1 januari van een jaar wordt gebaseerd op de ontwikkeling van het CPI over de maanden mei t/m oktober van het voorafgaande jaar. De indexatie per 1 juli van een jaar wordt gebaseerd op de ontwikkeling van het CPI over de maanden november t/m april voorafgaand. Maandelijks wordt door het CBS het verloop van de CPI-index gepubliceerd. Op dit moment is het voorlopige cijfer van september het meest recente cijfer dat bekend is. Dit cijfer is 108,94. Het CPI van april 2021 was 107,53. Dit is een stijging van 1,31%. In de recente MEV was een stijging van 1,30% geraamd per oktober. Het daadwerkelijk CPI komt daardoor per oktober waarschijnlijk iets hoger uit dan geraamd bij MEV.
De genoemde 2,7% in de vraagstelling is de jaar-op-jaar mutatie tussen september 2021 en september 2020. Dit is dus niet de indexatie waarop de toekomstige indexatie wordt bepaald. De stijging van het CPI tussen september 2020 en april 2021 is reeds verwerkt in de verhoging van de basiskinderbijslagbedragen per 1 juli 2021.
Is het u opgevallen dat de inflatie in september 2021 al 2,7% bedroeg en dat dat al ver boven de verwachtingen is waarop dit wetsvoorstel gebaseerd is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat indien de inflatie 2,7% blijft (en dat is een conservatieve schatting want de energieprijzen zijn de afgelopen maand verder gestegen), het niet-indexeren van de kinderbijslag voor één jaar al 3,7 miljard euro maal 2,7% = 99,9 miljoen euro structureel oplevert?
In het antwoord van vraag 3 is aangegeven dat het indexatiepercentage van 2,7% op dit moment nog zeer onzeker is. Wel kan er een fictieve doorrekening worden gemaakt met een dergelijk percentage. Daarbij is van belang dat het basis kinderbijslagbedrag twee keer per jaar wordt geïndexeerd. Daarom wordt het percentage gesplitst over twee indexatiemomenten (1 januari 2022 en 1 juli 2022) van beide 1,34% (cumulatief 2,7%). Op basis van de huidige ramingsinzichten komt de besparing dan uit op circa € 74 miljoen in 20221 en circa € 100 miljoen in de jaren daarna. Cumulatief over de begrotingshorizon wordt daarmee circa € 379 miljoen opgehaald. Dit zou onvoldoende zijn voor de dekkingsopgave omdat de dekking zowel structureel vanaf 2025 € 100 miljoen als cumulatief over de begrotingshorizon € 400 miljoen moet zijn. Aan de tweede eis wordt in dit voorbeeld niet voldaan. Een extra besparing in latere jaren zal nodig zijn om tot de benodigde dekking te komen.
Klopt het dat bij de huidige inflatie de doelstelling (100 miljoen euro bezuiniging) al gehaald wordt met één jaar niet-indexeren en dat je met twee jaar niet-indexeren meer dan het dubbele structureel binnenhaalt?
Op dit moment is nog niet bekend met welk indexatiepercentage de kinderbijslag daadwerkelijk verhoogd zou worden per 2022. Uitgaande van de meest recente cijfers zouden we voor de indexatie per januari 2022 de verhoging van de CPI tussen april 2021 en het voorlopige cijfer van september 2021 kunnen hanteren (1,31%). Voor de indexatie per juli 2022 is het meest recente cijfer het cijfer uit de meest recente MEV (0,22%). Dit is onvoldoende om tot de benodigde dekking te komen. Zie ook het antwoord op vraag 4, waarin het fictieve voorbeeld van 2,7% over het jaar 2022 wordt aangehouden. De daadwerkelijk inflatie in het 2e jaar (en daarmee de opbrengst) is pas bekend ten tijde van de daadwerkelijk indexatie. Op basis van de meest recente MEV is indexatie in januari 2023 1,42% en in juli 2023 0,44%. Hiermee wordt structureel minder dan het dubbele aan dekking opgehaald.
Wilt u tabel 1 uit de nota naar aanleiding van het verslag1 rapporteren met een inflatie van 3% over de jaren 2021, 2022 en 2023?
In antwoord op vraag 4 is aangegeven dat de kinderbijslag twee keer per jaar wordt geïndexeerd. Omdat gevraagd wordt naar een doorrekening van 3% per jaar, wordt dit in de berekening gesplitst in een indexatie van de kindbedragen tussen 2022 en 2024 van 1,49% per halfjaar.
Nb. In de vraagstelling wordt gerefereerd aan de 1e tabel uit de nota naar aanleiding van het verslag. Dit is echter een tabel waarin de investeringen per uitvoerder worden weergegeven. Dit heeft geen betrekking op de indexatiepercentages. Daarom is aangenomen dat de 2e tabel uit de nota naar aanleiding van het verslag wordt bedoeld.
Kwartaal bedrag AKW met indexatie
Kwartaal bedrag AKW zonder indexatie
0–5 jaar
6–11 jaar
12–17 jaar
0–5 jaar
6–11 jaar
12–17 jaar
Jul ’21
224,87
273,05
321,24
224,87
273,05
321,24
Jan ’22
228,22
277,13
326,03
224,87
273,05
321,24
Jul ’22
231,62
281,26
330,89
224,87
273,05
321,24
Jan ’23
235,07
285,45
335,82
224,87
273,05
321,24
Jul ’23
238,57
289,70
340,82
224,87
273,05
321,24
Jan ’24
242,13
294,02
345,90
228
276,85
325,71
Jul ’24
245,74
298,39
351,05
231,39
280,98
330,56
Bent u bereid om met een nota van wijziging te komen op dit wetsvoorstel waarmee u rekening houdt met de hogere inflatie en waardoor het wetsvoorstel niet meer dan 100 miljoen euro structureel oplevert?
In het licht van de recente ontwikkelingen, stijgende energieprijzen en daarmee te verwachten inflatiestijging, heb ik begrip voor uw redenering die uit uw vragen blijkt. Ik onderschrijf de mogelijkheid van een stijgende inflatie waardoor het kan zijn dat de niet-indexering van de kinderbijslag uiteindelijk meer opbrengsten genereert dan geraamd tijdens het opstellen van het wetsvoorstel. Dit is het gevolg van bovengenoemde rijksbegrotingssystematiek waarbij sprake moet zijn van een structurele, en over de begrotingshorizon, cumulatieve dekking op basis van de op dat moment geraamde inflatiecijfers. Bovendien is er nog veel onzekerheid over de daadwerkelijke inflatie in 2021. Het is daarom niet opportuun om met een nota van wijziging te komen die daarop vooruit loopt.
Bent u bereid om gewoon vast te leggen dat er niet geïndexeerd wordt, totdat er cumulatief voor 2,7% niet geïndexeerd is?
Zoals in vraag 4 en 5 is aangegeven, is het indexatie percentage van 2,7% procent nog onzeker en is niet-indexering van 2,7% ook niet voldoende om tot de benodigde dekking te komen. Het is dus zowel praktisch als qua dekking niet mogelijk om dit percentage op voorhand vast te leggen.
Wilt u uit deze vragen niet de conclusie trekken dat ik het een goed idee vind om de kinderbijslag uit te hollen omdat de uitvoeringsorganisaties de ICT niet op orde hebben?
Deze conclusie zal ik niet trekken.
Wilt u de antwoorden (en de nota van wijziging) aan de Kamer doen toekomen voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel?
De antwoorden op uw vragen doe ik uw Kamer voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel toekomen.
Het artikel 'Geregistreerde Schuld Regeling ontvangen' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geregistreerde Schuld Regeling ontvangen»?1
Ja.
Bent u het eens met de schrijvers van het artikel dat er momenteel onnodige kosten worden gemaakt door herhaaldelijke beslaglegging, die voor de rekening komen van de schuldenaar?
Laat ik vooropstellen dat herhaaldelijke beslaglegging met alle kosten van dien soms noodzakelijk kan zijn om openstaande rekeningen betaald te krijgen door een schuldenaar die wel kán, maar niet uit zichzelf wíl betalen. Dit wordt anders indien een schuldenaar over onvoldoende betaalcapaciteit beschikt om alle openstaande vorderingen te voldoen. Als dan vervolgens verschillende schuldeisers via verschillende gerechtsdeurwaarders hun vorderingen door middel van beslaglegging proberen te innen, verliest het invorderingsproces haar effectiviteit. In een dergelijke situatie worden onnodige kosten gemaakt en in rekening gebracht bij de schuldenaar. Ik deel derhalve met u dat dit zoveel mogelijk dient te worden voorkomen.
Dat raakt ook de kern van de thematafelgesprekken van afgelopen zomer over mogelijke verbeteringen op het terrein van schulden, incasso’s en deurwaarderij. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in de kabinetsbrief van 3 november 2021.2 Transparantie over de aflossingscapaciteit van schuldenaren, zoals een overzicht van lopende beslagen, is een van de suggesties die is aangedragen door gespreksdeelnemers in de gezamenlijke verslagpaper, die als bijlage bij de brief is meegestuurd. Zo kunnen kleine schulden, klein blijven en snel worden opgelost.
Het kabinet is het ermee eens dat schuldenaren en schuldeisers baat hebben bij inzicht in lopende beslagen op periodiek inkomen. Daarom bereidt de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het wetsvoorstel Wet stroomlijning keten derdenbeslag voor. Het voorstel heeft tot doel de gegevensuitwisseling te verbeteren tussen partijen die beslag kunnen leggen op inkomen. Daarvoor zal een ICT-voorziening worden gebouwd waarmee gerechtsdeurwaarders, gemeenten, waterschappen, UWV, de SVB, het CJIB, het LBIO en de Belastingdienst informatie kunnen uitwisselen. Op die manier kan het bestaansminimum beter worden geborgd van mensen op wiens inkomen verschillende beslagen zijn gelegd en kunnen onnodige proces- en executiekosten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Bent u het ermee eens dat deze kosten zoveel mogelijk voorkomen moeten worden en dat zowel schuldeisers als de schuldenaar baat bij overzicht hebben over alle lopende beslagleggingen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het voorstel van de geregistreerde schuldenregeling en welke potentiele nadelen en/of risico’s ziet u?
Het voorstel van de geregistreerde schuldenregeling kwam ook ter sprake tijdens de thematafels. Gespreksdeelnemers herkennen zich in het probleem dat werd geadresseerd en zien voordelen. Tegelijkertijd werden ook enkele kanttekeningen geplaatst. Daarom kwam het voorstel als zodanig niet terug in de gezamenlijke paper van partijen. Ik zie wel aanknopingspunten, zoals bijvoorbeeld de aanbeveling uit de paper tot coördinatie van de samenwerking tussen incassobureaus, gerechtsdeurwaarders en schuldhulpverleners en de regisserende rol die een deurwaarder daarin kan hebben. Ik betrek het voorstel derhalve bij de aangekondigde verdiepingsslag en ga daarbij ook in gesprek over de discussiepunten hoe dit precies uitgewerkt zou kunnen worden en welke schulden dit zou kunnen betreffen.
Ziet u extra risico’s op fraude en negatieve effecten voor de rechtsbescherming van de schuldenaar vanwege het wegvallen van de rol van de rechter?
Ik onthoud mij van een inhoudelijke reactie en beoordeling van de risico’s op fraude en negatieve rechtsbescherming van de schuldenaar omdat ik nog niet vooruit wil lopen op de hiervoor genoemde verdiepingsslag. Ik kan u wel verzekeren dat deze mogelijke effecten bij de nadere uitwerking zullen worden meegewogen.
Is er een wetswijziging nodig om dit voorstel te realiseren en zo ja, welke?
Evenmin kan ik nu al beoordelen of voor het voorstel zoals dat thans voorligt, wetswijziging nodig is. De titelverschaffing is in ieder geval een onderdeel van het voorstel dat wettelijk is voorbehouden aan de rechter. Ik sluit niet uit dat we uitkomen op oplossingen waarvoor geen wetswijziging nodig is. Mijn insteek is om met partijen vooral gezamenlijk te bekijken wat op de korte termijn in praktijk kan worden gebracht.
Welke overige maatregelen ziet u om kosten voor de schuldenaar te reduceren en overzicht te creëren?
De hiervoor aangehaalde kabinetsbrief bevat een rijke opbrengst van suggesties om de kosten voor de schuldenaar te reduceren en overzicht te creëren. Langs de actielijnen die in de kabinetsbrief zijn benoemd ga ik voortvarend met partijen aan de slag om deze suggesties in onderlinge samenhang om te zetten tot concrete maatregelen.
Verder heeft het in antwoord 3 genoemde wetsvoorstel Wet stroomlijning keten derdenbeslag mede tot doel om onnodige proces- en executiekosten zoveel mogelijk te voorkomen.
Hoe staat u tegenover het systeem van centrale beslagregistratie zoals in België gangbaar is, waar gerechtsdeurwaarders zonder tussenkomst van een rechter een betalingsbevel kunnen uitvaardigen?
U doelt in uw vraag op de Belgische «Inning van Onbetwiste Schuldvorderingen tussen bedrijven» (de zogenoemde IOS-procedure). Het WODC heeft in 2019 onderzoek gedaan naar de meerwaarde van de introductie van een soortgelijke procedure in Nederland.3 In de brief van 20 maart 2019 heb ik in mijn reactie op het onderzoeksrapport gemotiveerd aangegeven om de IOS-procedure niet in Nederland in te voeren.4 Die boodschap heb ik daarna richting uw Kamer meerdere keren herhaald.5
Wat zijn de voor- en nadelen van dit systeem in België ten opzichte van het huidige stelsel in Nederland en whitepaper «Een geregistreerde schuldregeling door de gerechtsdeurwaarder»?
De procedure is tot dusverre in België alleen van toepassing op incassogeschillen tussen bedrijven (B2B). Het WODC-rapport is kritisch over de beperkte ambtelijke toets in het Belgische model. Het voorstel in de whitepaper gaat een stap verder en beoogt de gerechtsdeurwaarder de bevoegdheid te geven zelf een executoriale titel af te geven. Het verlenen van een executoriale titel door de gerechtsdeurwaarder (die zowel in de incassofase als de tenuitvoerleggingsfase als opdrachtnemer van de schuldeiser optreedt) kan op gespannen voet komen te staan met artikel 112 van de Grondwet waarin is vastgelegd dat de beslechting van geschillen over burgerlijke rechten en schuldvorderingen exclusief aan de rechterlijke macht is opgedragen. Tijdens de thematafelgesprekken werd het belang van een rechterlijke onafhankelijke toets nog eens onderstreept, niet in de laatste plaats door de rechtspraak zelf.
Wel is er een breed gedragen wens om met alle partijen goed te bekijken hoe onder regie van een gerechtsdeurwaarder een collectieve afwikkeling van schulden kan worden gerealiseerd, die zich niet alleen beperkt tot de vorderingen die onder een beslag vallen maar waarbij ook openstaande rekeningen kunnen worden meegenomen waarvoor nog geen gerechtelijke titel is verkregen.
Zijn er overige voorbeelden bekend vanuit het buitenland waar men er in geslaagd is om de kosten bij beslaglegging te verlagen?
Nee, mij is geen recent internationaal vergelijkend onderzoek naar de verlaging van de kosten bij beslaglegging bekend. Wel is in het verleden onderzoek gedaan naar speciale procedures die landen om ons heen hebben ingevoerd om snel en goedkoop een executoriale titel te kunnen krijgen.6 Zo kent Duitsland de zogenoemde Mahnverfahren, de gerechtelijke aanmaningsprocedure die de tenuitvoerlegging van geldvorderingen vereenvoudigt.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Armoede- en Schulden van 11 november 2021?
Ja, en het commissiedebat is uitgesteld tot 15 december 2021.
De vervuilende afscheidsvlucht van de KDC-10 |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Defensie op 07 oktober 2021 een rondvlucht van grofweg 550 kilometer heeft uitgevoerd met een oude KDC-10?
Ja.
Kunt u zich herinneren dat de Minister-President aangaf dat Nederland ook in de Olympisch Spelen van het Klimaat nummer één kon zijn?
Ja.
Kunt u aangeven wat de CO2-uitstoot was van de vlucht?
De CO2 uitstoot was circa 50.540 kg.
Kunt u bevestigen dat een vliegtuig, naast de uitstoot van broeikasgassen, ook nog significante niet-CO2 effecten heeft die bijdragen aan de klimaatcrisis?
De omvang van niet-CO2-klimaateffecten, zoals de vorming van condensstrepen, is sterk afhankelijk van onder andere de hoogte van de emissies. De vlucht van de KDC-10 vond plaats op lagere hoogte waardoor er geen sprake is van significante niet-CO2-effecten.
Kunt u aangeven hoe zo’n nutteloze vlucht past in de ambitie om Olympisch Kampioen Klimaat te worden?
In de cultuur van Defensie bestaat de behoefte uitdrukking te geven aan de waardering voor het belangrijke werk dat de KDC-10 heeft verricht in het belang van Nederland. De vlucht was een passend afscheid van de transporttoestellen die sinds 1995 tienduizenden veteranen naar verschillende missie- en inzetgebieden hebben gebracht en vervolgens weer naar huis hebben gevlogen. Daarnaast hebben deze toestellen onafgebroken steun geleverd en goederentransporten uitgevoerd voor deze missies. Verder zijn de toestellen van belang geweest bij de inzet van jachtvliegtuigen die door de KDC-10 veelvuldig zijn bijgetankt om de missietijd te vergroten en het aantal starts en landingen van jachtvliegtuigen, ook in Nederland, te beperken. Tot slot is het toestel veelvuldig ingezet voor crisis- en noodhulpverlening bij rampen over de hele wereld, onlangs nog voor de noodevacuatie uit Afghanistan. Dit alles leidde tot de wens passend afscheid van de toestellen te nemen.
Kunt u aangeven wat de kosten waren van deze vlucht? Was dit haalbaar en betaalbaar?
De kerosinekosten voor de afscheidsvlucht van de KDC-10 bedroegen € 7.042.
Dit past binnen het reguliere budget voor het vliegprogramma van dit toestel.
Kunt u zich voorstellen dat de oproep aan de individuele burger «iedereen doet wat» tamelijk hol klinkt wanneer Defensie besluit een vervuilende en nutteloze vlucht het land door te sturen?
Dit was voor Defensie geen nutteloze vlucht. Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven waarom het kabinet enerzijds inzet om de CO2-uitstoot enigszins te reduceren en anderzijds inzet om de CO2-uitstoot extra te verhogen?
In antwoord 5 is uitgelegd waarom Defensie belang hecht aan deze vlucht als een passend afscheid van dit vliegtuig. De KDC-10 wordt nu vervangen door een moderne Airbus A330 Multi Role Tanker Transport (MRTT) die stiller en zuiniger vliegt en daarmee ook minder CO2 uitstoot.
Kunt u zich voorstellen dat een atleet Olympisch Kampioen zou worden wanneer deze enerzijds inzet op het fit worden en anderzijds actief inzet op het zichzelf blesseren?
De vragensteller doelt hier op twee onderling tegenstrijdige doelstellingen. Wat het verband is met de vlucht van de KDC-10 is niet duidelijk.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Polen ligt met volle kracht op ramkoers met Europa’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Polen ligt met volle kracht op ramkoers met Europa»? Wat is uw reactie op het bericht?1
Ja.
Ziet u in het oordeel van het Constitutionele Hof een bevestiging dat in Polen de minimumvoorwaarden voor een onafhankelijke rechtspraak zoals voorgeschreven door het Hof van Justitie van de Europese Unie niet meer gelden? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zijn de juridische gevolgen van deze uitspraak?
Het Tribunaal publiceerde tot op heden enkel het zogeheten dictum (de conclusie) van de beslissing. De summiere motivering in het dictum geeft aanleiding te veronderstellen dat de implicaties van de uitspraak voor de EU-rechtsorde en de Europese samenwerking verreikend kunnen zijn, aangezien voorrang van het Unierecht en de fundamentele uitgangspunten daarvan zoals het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid door deze uitspraak worden geraakt. Dat kan grote (praktische) consequenties hebben voor de EU-samenwerking in den brede.
Het tegengaan van de ondermijning van de rechtsstaat vergt een proactieve rol met name van de Commissie als hoedster van de verdragen, maar ook van de lidstaten. Tijdens de Europese Raad van 21-22 oktober jl. heeft Nederland in lijn met de motie-Sjoerdsma2 en motie-Ploumen3 geïntervenieerd en steun uitgesproken voor de aankondiging van de Commissie om proactief gebruik te maken van alle instrumenten die haar ter beschikking staan om het functioneren van de Unie te beschermen.4
Waarom wordt er ondanks het belang dat Nederland hecht aan de Europese rechtsstaat in de discussies in de Raad zo weinig voortgang geboekt op de artikel 7-procedures tegen Polen en Hongarije? Wat doet u hieraan en welke extra stappen gaat u op dit vlak zetten na het oordeel van het Constitutionele Hof?
Naar verwachting zal de Raad Algemene Zaken in december de artikel 7-procedures weer bespreken. Dit biedt tevens de mogelijkheid de uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal aan te kaarten en de politieke druk op Polen op te voeren. Daarbij dient bedacht te worden dat ten aanzien van concrete vervolgstappen in de Artikel 7(1)-procedure een vier-vijfde meerderheid van de Raad is vereist. Dat geldt voor zowel het doen van aanbevelingen aan Polen, als ook de constatering dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de Uniewaarden.
Binnen het huidige krachtenveld is het behalen van een vier-vijfde meerderheid voor het vaststellen van substantiële aanbevelingen helaas niet realistisch. Het kabinet zal dit krachtenveld proactief in de gaten blijven houden, zich inzetten om de groep gelijkgezinde lidstaten uit te breiden en zich zodoende blijven inzetten op serieuze, substantiële vervolgstappen in de procedure. Daarnaast blijft Nederland zich samen met gelijkgezinde lidstaten inzetten voor regelmatige en betekenisvolle agendering van de artikel 7-procedures in de Raad Algemene Zaken zolang de zorgen omtrent de rechtsstaat in Polen en Hongarije voortduren.
Hoe, wanneer en op welk niveau oefent u bilateraal druk uit op Polen om deze stap en andere stappen in strijd met de rechtsstaat te veroordelen en ongedaan te maken? Welke opties overweegt u om de druk te verhogen?
Nederland heeft zich uitgesproken tegen de uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal, tot op het hoogste niveau. De discussie hierover wordt primair binnen de EU gevoerd. De Europese Commissie vervult een cruciale rol bij de bescherming van de rechtsstaat in de EU als onafhankelijk hoedster van de Verdragen, en heeft verscheidene instrumenten tot haar beschikking om op te treden wanneer fundamentele waarden van de Unie worden geschonden. Nederland heeft in de Raad Algemene Zaken van 19 oktober jl. en in de Europese Raad van 21 en 22 oktober jl. de Commissie opgeroepen dit instrumentarium ten volle in te zetten. Nederland zet zich actief in op het verbreden van de coalitie van EU-lidstaten die zich hardmaken voor de rechtsstaat in de lidstaten van de EU. Aangezien het hier geen primair bilateraal geschil tussen Nederland en Polen betreft maar een Europese kwestie, voert Nederland dit gesprek dan ook in EU-verband. Uiteraard spreekt Nederland ook over deze zorgen in de reguliere bilaterale contacten met Polen.
Wat gaat u doen om academici die worden vervolgd zoals Wodj Sadurski, of rechters die uit hun functie worden gezet, te ondersteunen? Op welke termijn bent u bereid zich voor hen in te spannen?
Nederland kent een lange traditie van bilaterale steun voor de democratische rechtsstaat in Polen, onder andere via steun aan het maatschappelijk middenveld, waaronder rechtersorganisaties en academia, en discussie met de Poolse autoriteiten. Zo staat Nederland in nauw contact met rechtersorganisaties Themis en Iustitia, waarvan de leden het hardst getroffen worden door disciplinaire maatregelen. Betrokken rechters geven aan de inzet van Nederland als grote steun te ervaren. Ook financiert Nederland projecten van Poolse organisaties die zien op de versterking van de rechtsstaat en bescherming van andere Uniewaarden in Polen.
Oefent Nederland druk uit op de Europese Commissie om maatregelen te treffen tegen Polen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn?
Tijdens haar toespraak in het Europees parlement op 19 oktober jl. heeft de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, benadrukt dat de Commissie zeer bezorgd is over de in Polen ontstane situatie, en dat de Commissie over diverse opties beschikt om hiertegen op te treden: via een inbreukprocedure, de Artikel 7 VEU procedure, de MFK-rechtsstaatverordening en andere instrumenten die tot haar beschikking staan ter bescherming van de Uniebegroting. Nederland deelt de door de Commissie geuite zorgen, en steunt de Commissie in haar taak als hoedster van de EU-Verdragen. Nederland zal de Commissie blijven oproepen om een inbreukprocedure tegen Polen te starten, en om, conform de motie Sjoerdsma c.s. (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1728) de beoordeling van het Poolse herstelplan uit te stellen en nu niet aan de Raad voor te leggen, om de richtsnoeren over de MFK-rechtsstaatverordening z.s.m. vast te stellen, en om – met de instrumenten die de Commissie reeds tot haar beschikking heeft om de EU-begroting te beschermen – financiële druk uit te oefenen op Polen.
Wat vindt u dat het gevolg van dit oordeel moet zijn voor de Poolse toegang tot het coronaherstelfonds en de EU-begroting? Bent u bereid om naar aanleiding van dit oordeel bij de Europese Commissie ervoor te pleiten dat het rechtsstaatmechanisme wordt geactiveerd? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, wat gaat u doen als de Europese Commissie niet bereid is dit te doen?
Tijdens haar toespraak in het Europees parlement op 19 oktober jl. heeft de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, aangegeven dat Polen voor een positieve beoordeling van het herstelplan opvolging dient te geven aan de landspecifieke aanbevelingen op het terrein van de rechterlijke onafhankelijkheid. Tijdens de Europese Raad van 21–22 oktober jl. heeft de Nederland de Commissie hierin samen met gelijkgezinde lidstaten gesteund, en de Commissie opgeroepen om in de huidige omstandigheden geen uitvoeringsbesluit van de Raad voor te stellen.
Mocht de Commissie overgaan tot de publicatie van een voorstel voor een uitvoeringsbesluit over het Poolse herstelplan zal Nederland deze beoordelen, en uw Kamer een kabinetsappreciatie sturen. Voor de kabinetsappreciatie is de vraag leidend of de Commissie de criteria uit de RRF-verordening goed heeft getoetst. Zoals aangegeven in de Kamerbrieven over de uitvoeringsbesluiten die tot nu toe zijn voorgesteld 5 concentreert de kabinetsappreciatie zich daarbij op de Commissiebeoordeling van de aansluiting van het plan op de landspecifieke aanbevelingen, van de formulering van de mijlpalen en doelen, en van de maatregelen die de lidstaat treft om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. Nederland zal bij de appreciatie van het uitvoeringsbesluit over het Poolse herstelplan ook aandacht besteden aan de voorwaarde uit de RRF-verordening dat lidstaten toelichten hoe de maatregelen in het plan zullen bijdragen aan gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid over een uitvoeringsbesluit en heeft hier op grond van de RRF-verordening in de regel een maand de tijd voor vanaf het moment waarop de Commissie een voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad heeft gedaan.
De Minister-President heeft in de Europese Raad van 21 en 22 oktober benoemd dat voorbereidingen voor het opleggen van maatregelen onder de MFK-rechtsstaatverordening zo snel mogelijk getroffen moeten worden, zodat zodra het Europese Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan over de rechtmatigheid van deze verordening deze geactiveerd kan worden.
Aan welke innovatieve ideeën om de rechtsstaat in Europa te beschermen werkt het kabinet? Kunt u hier een overzicht van geven?
Naast het al langer bestaande instrumentarium dat toeziet op de rechtsstaat (waaronder de inbreukprocedure en de artikel 7-procedure), is er de afgelopen jaren ook een aantal nieuwe instrumenten bijgekomen. In 2020 is het rechtsstaatmechanisme geïntroduceerd, waarvoor Nederland sterk heeft gepleit, bestaande uit het jaarlijkse rechtstaatrapport en de jaarlijkse rechtsstatelijkheidsdialoog, aangevuld met een aparte bespreking van landenhoofdstukken uit het rapport. De aankondiging van Commissievoorzitter Von der Leyen dat de Commissie vanaf 2022 concrete aanbevelingen zal toevoegen aan de landenhoofdstukken is een stap die Nederland toejuicht omdat het de discussie concreter maakt en de opvolging van constateringen in het rapport faciliteert. Een ander nieuw instrument waar onder andere Nederland zich hard voor heeft ingezet, is de MFK-rechtsstaatverordening. Met deze verordening is voor het eerst een directe koppeling gelegd tussen de ontvangst van EU-middelen uit het MFK en het Herstelinstrument en de eerbiediging van de rechtsstaat.
Om effectief te kunnen optreden tegen de ondermijning van de rechtsstaat is het van belang dat al deze instrumenten ten volle en in de juiste onderlinge samenhang worden benut. Dit vergt een proactieve rol van de Commissie als hoedster van de verdragen, maar ook van het Europees parlement als bondgenoot in deze, de lidstaten en andere stakeholders. De Nederlandse inzet is er op gericht om samen met gelijkgezinde lidstaten de Commissie aan te sporen het instrumentarium, zowel preventief als handhavend, zo volledig mogelijk in te zetten en haar te steunen in de procedures die daarop volgen. Daarnaast blijft het voeren van politiek dialoog van belang om landen aan te spreken op ontwikkelingen die de rechtsstaat binnen de Unie ondermijnen.
Ook draagt Nederland bij aan het werk van de Raad van Europa dat toeziet op het beschermen van de rechtsstaat in Europa waarbij Nederland bijvoorbeeld intervenieert in relevante zaken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Daarbij moedigt Nederland gelijkgezinde landen aan hetzelfde te doen, om de impact te vergroten. Nederland blijft daarnaast via de ambassades in Europese landen waar zorgen zijn over de rechtsstaat nieuwe projecten van maatschappelijke organisaties identificeren, die aansluiten bij de Nederlandse beleidsinzet om de rechtsstaat in deze landen te versterken. Bij dit alles blijft Nederland actief optreden met gelijkgezinde landen en zet Nederland erop in dit netwerk van gelijkgezinde landen uit te breiden, waaronder in het kader van de Conferentie over de Toekomst van Europa.
Hoe wilt u voorkomen dat de Poolse en Hongaarse omgang met de rechtsstaat invloed gaat hebben op de strenge criteria op het gebied van de rechtsstaat die voor kandidaat-lidstaten voor Europese toetreding gelden?
Het ligt niet in de lijn der verwachting dat de toetredingscriteria op het gebied van de rechtsstaat voor de kandidaat-lidstaten naar aanleiding van de rechtstatelijke ontwikkelingen in Polen en Hongarije zullen worden aangepast. De achteruitgang in een aantal lidstaten heeft het belang van het handhaven van strenge criteria alleen maar onderstreept. Wel is het zo dat de ondermijning van de Europese rechtsorde het moeilijker maakt voor de EU om de Europese kernwaarde aangaande de rechtsstaat geloofwaardig uit te dragen naar derde landen, inclusief de kandidaat-lidstaten. Het is ook daarom van belang om aan te tonen dat de Europese Unie in staat is de interne rechtsstaatsproblematiek effectief aan te pakken en dat acties als de recente uitspraak van het Poolse Constitutionele Hof niet zonder consequenties blijven.
Het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) naar de vliegramp in Faro, waarbij 56 mensen omkwamen en 106 mensen zwaargewond raakten |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 18 augustus 2020 de OVV verzocht heeft om naar aanleiding van de uitzending van EenVandaag van 16 januari 2016, het deskundigenonderzoek en het eindvonnis in de rechtszaak (waarbij de staat voor 20% aansprakelijk is gesteld voor de onvergoede schade) nader onderzoek te doen?1
Ja.
Herinnert u zich dat de rechtbank keihard oordeelde over de Raad voor de Luchtvaart, de rechtsvoorganger van de OVV, toen zij vonniste en wel als volgt:
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag3 in de rechtszaak over de schade van de vliegramp in Faro waarbij de Rechtbank concludeerde dat de Raad voor de Luchtvaart op onderdelen een te stellige dan wel onjuiste conclusie heeft getrokken en/of de slachtoffers en nabestaanden onjuist dan wel onvolledig heeft geïnformeerd; en bepaalde dat de Staat voor 20% aansprakelijk is voor schade van eisers voor zover deze schade nog niet is vergoed onder de vaststellingsovereenkomsten en de aansprakelijkheidslimiet van het Verdrag van Warschau niet overschrijdt. Over deze uitspraak is uw Kamer op 11 mei 2020 nader geïnformeerd (Kamerstukken 2019–2020, 24 804, nr. 130).
«…de Raad [heeft] onzorgvuldig en onrechtmatig gehandeld. De Raad heeft in het onderzoek naar de oorzaken van de ramp te stellig naar voren gebracht dat een zogenaamde windshear (plotseling optredende verandering in windsnelheid en windrichting) als primaire oorzaak van het ongeval moest worden beschouwd. In het definitieve Rapport van Ongeval van de Portugese Onderzoeksraad is windshear echter niet als oorzaak erkend»?2
Ja. Zie het antwoord op vraag 10 voor een toelichting op de informatie die is overgedragen aan de OVV.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 18 augustus 2020 expliciet scheef: «Per brief van 5 oktober 2017 is additioneel verkregen informatie van de Portugese onderzoeksinstantie overgedragen aan de OVV. Ik verzoek u ook deze informatie te betrekken in uw onderzoek.»?
De Staat was weliswaar eigenaar van het toestel, echter op het moment van het ongeval werd deze onder volledige verantwoordelijkheid van Martinair geopereerd. De Staat had hiermee geen belang bij de uitkomst van het onderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd door de Portugese Onderzoeksraad, de Raad voor de Luchtvaart heeft overeenkomstig het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart een bijdrage geleverd aan het onderzoek.
Bent u zich ervan bewust van dat de Staat als eigenaar van het toestel een belang had bij de uitkomst van het onderzoek dat werd uitgevoerd door de Raad voor de Luchtvaart, die toen onderdeel was van het ministerie?
Voor zover ik heb kunnen nagaan binnen het Ministerie van IenW zijn over bovengenoemde onderwerpen geen zaken naar voren gekomen welke niet al met de OVV zijn gedeeld ten behoeve van het onderzoek. De bij IenW bekende informatie met betrekking tot het onderzoek naar de Faro-ramp is in 2010 overgedragen aan het Nationaal Archief. Het betreft met name het archief van de Raad voor de luchtvaart en de Rijksluchtvaartdienst. Zoals ook aangeven in het antwoord op vraag 10 heeft de OVV volledige toegang gehad bij het Nationaal Archief tot de betreffende dossiers.
Zijn er nog relevante zaken bekend over het ongeval (over de aanschaf en de eigendom van het vliegtuig, over de contracten waarmee Martinair het vliegtuig van de staat terug huurde, over politieke of andere bemoeienis bij het onderzoek) die wel bekend zijn bij de regering maar nog niet naar buiten gebracht zijn? Zo ja, wilt u die hierbij aan de Kamer melden?
De OVV is sinds 1 februari 2005 de rechtsopvolger van de Raad voor de Transportveiligheid, die in 1999 mede taken van de Raad voor de Luchtvaart heeft overgenomen. De Raad voor de Luchtvaart was onderdeel van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de rechtsvoorganger van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. In tegenstelling tot de Raad voor de Luchtvaart is de OVV opgericht als een zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk van mijn ministerie. Deze ZBO valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van JenV.
De onafhankelijkheid van de OVV wordt mede geborgd door de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid. Deze is voor onderhavig onderzoek van toepassing als mede ook de daaronder hangende regelgeving.
Hoe is geborgd dat de OVV een onafhankelijk onderzoek doet naar het handelen van de rechtsvoorganger van de OVV?
Tot het onderzoek en de daarbij te overleggen onderzoeksvraag is besloten naar aanleiding van het vragenuur in uw Kamer op 19 januari 2016. Tijdens dit vragenuur heeft de toenmalige Staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu, naar aanleiding van de uitzending van EenVandaag op 16 januari 2016 over de vliegramp in Faro en vragen van Kamerlid Monasch, toegezegd bereid te zijn om de OVV te verzoeken om nader onderzoek te doen naar eventuele nieuwe feiten. Op 16 februari 2016 is uw Kamer vervolgens per brief geïnformeerd over het eveneens op 16 februari verzonden verzoek aan de voorzitter van de OVV (Kamerstuk 24 804, nr. 88). In dit kader zijn ook schriftelijke vragen beantwoord van de leden Omtzigt en Van Helvert (zie Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2040).
In het verzoek van 16 februari 2016 aan de OVV is, rekening houdend met hetgeen aan de orde is gekomen in het bovenbedoelde vragenuur van 19 januari 2016, verzocht om te onderzoeken of op basis van hetgeen in de uitzending van EenVandaag van 16 januari 2016 is gepresenteerd, sprake is van nieuwe feiten en zo ja, of deze feiten een ander licht werpen op het ongeval en het toentertijd uitgevoerde ongevalsonderzoek. De OVV heeft naar aanleiding van het verzoek van 16 februari 2016 aangegeven eerst de uitkomst van het in de rechtszaak betrokken deskundigenonderzoek af te willen wachten. Na de uitspraak van de Rechtbank Den Haag heeft de OVV het nader onderzoek op verzoek van de Minister van IenW alsnog opgepakt. In dat kader heeft de OVV op 14 september 2020 aangegeven een beperkt onderzoek te zullen uitvoeren.
De OVV heeft op donderdag 18 november 2021 haar onderzoeksresultaten gepubliceerd. De OVV geeft aan dat zij om inzicht te krijgen in het uitgevoerde onderhoud, naast beantwoording van de specifieke vraag over de status van het landingsgestel, zich ook een beeld gevormd heeft over de status van het algehele onderhoud van het toestel. De OVV komt tot de conclusie dat het toestel voldeed aan alle onderhoudseisen en bij vertrek uit Amsterdam voor de vlucht naar Faro luchtwaardig was. Dit rapport heb ik ook per brief aan de Kamer op 23 november aangeboden.
Heeft u de OVV gevraagd om een uitgebreider onderzoek te doen en in ieder geval ook de zaken rondom de motoren mee te nemen en het Portugese rapport, naar aanleiding van het feit dat de OVV in een brief aan u op 14 september 2020 aangaf een beperkt onderzoek te doen, alleen naar het landingsgestel en dat dat onderzoek begin 2021 klaar zou zijn?
Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 6 is de OVV een zelfstandig bestuursorgaan. Met betrekking tot onderzoeksvragen heeft de OVV een onderzoeksbevoegdheid, waarbij dit orgaan zelfstandig bepaalt of en hoe zij onderzoeksvragen van de regering overneemt.
In dit geval heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de OVV het volgende verzocht (zie Kamerstuk 24 804, nr. 88): «Ik verzoek u te onderzoeken of op basis van hetgeen in betreffende uitzending van EenVandaag is gepresenteerd, sprake is van nieuwe feiten en zo ja, of deze feiten een ander licht werpen op het ongeval en het uitgevoerde ongevalonderzoek.» Hierop heeft de OVV als volgt geantwoord4: «De Onderzoeksraad zal een beperkt onderzoek doen dat is gericht op de technische vragen over het landingsgestel.»
Beoordeelt u de onderzoeksvraag van het OVV als volledig of niet?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 8 bepaalt de OVV zelfstandig of en hoe zij onderzoeksvragen van de regering overneemt.
Indien de OVV de vraag van de regering niet wilde overnemen, is daarover dan overleg geweest met de OVV en is ingestemd met de nieuwe vraag?
Ten behoeve van het onderzoek heeft de OVV de volgende informatie ter beschikking gekregen:
Ingevolge Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago en de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, kunnen de bovengenoemde stukken niet openbaar gemaakt worden.
Kunt u een overzicht geven van alle stukken die de staat ter beschikking gesteld heeft aan de OVV voor dit onderzoek?
Zie antwoord op vraag 5.
Zijn er ook relevante stukken over de vliegramp, die nog niet ter beschikking gesteld zijn de OVV? Zo ja, welke?
Geen van de stukken zijn als staatsgeheim aangemerkt. Wel is bij de ten behoeve van het OVV onderzoek ter beschikking gestelde informatie, sprake van informatie die ingevolge Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago en de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid niet openbaar gemaakt kan worden. De informatie kan ik wel vertrouwelijk met uw Kamer delen als u daartoe verzoekt.
Zijn er stukken staatsgeheim verklaard in deze zaak? Zo ja welke en kan de Kamer daarvan een afschrift ontvangen?
Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden heb ik contact opgenomen met de OVV. Zij bevestigen per e-mail dat «in de loop van dit onderzoek alle betrokken partijen volledige medewerking hebben verleend».
Is de OVV ooit op enig moment aangelopen tegen een beperkte medewerking van de staat in het onderzoek? Zo ja, bij wie en waarover?
De OVV heeft op 18 november 2021 de conclusies van haar onderzoek gepubliceerd.
Kunt u aangeven wanneer de OVV verwacht het onderzoek af te ronden?
De vragen zijn één voor één beantwoord. Helaas is het vanwege de benodigde afstemming niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Suïcide onder agenten waarbij het dienstwapen is gebruikt |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Zijn er binnen de politie afspraken over het mee naar huis nemen van het dienstwapen als sprake is van psychische problemen? Zo ja, welke afspraken zijn dit? Zo nee, waarom is dit wel toegezegd in 2017 en is daar geen gevolg aan gegeven?1
In navolging van de toezegging in 2017 en in lijn met de behoefte binnen de politieorganisatie is er een uniforme richtlijn opgesteld voor het innemen en teruggeven van het dienstwapen. Deze richtlijn is vastgelegd in de «handleiding leidinggevende Beheer (gewelds)bevoegdheid en -middelen». Hierin staat beschreven dat de leidinggevende het dienstwapen dient in te nemen op grond van drie categorieën van redenen, namelijk 1) als de politiemedewerker de vereiste opleiding niet haalt, 2) als de politiemedewerker niet meer bevoegd is om geweldsmiddelen te dragen wanneer de certificering is verlopen en 3) op basis van fysieke, mentale of morele redenen. Omstandigheden van de laatste genoemde reden zijn langdurig verlof, verzuim door ziekte, plichtsverzuim, zwangerschap en fysieke of mentale belemmeringen anders dan verzuim. Ook als een politiemedewerker psychische problemen ondervindt, hetgeen uit een gesprek met de leidinggevende naar voren kan komen of door andere omstandigheden aan het licht is gekomen, kan de leidinggevende op basis van deze richtlijn het dienstwapen in te nemen.
Bij inname en teruggave van het dienstwapen, kan de leidinggevende zich bij het inschatten van psychosociale problematiek laten adviseren door de eenheidspsycholoog en een psycholoog uit het landelijk expertise team.
Daarnaast is er ter ondersteuning van de leidinggevende een gespreksleidraad ontwikkeld met handvatten voor een gesprek met de politiemedewerker over het innemen van het dienstwapen. In het voorjaar van 2022 wordt deze gespreksleidraad binnen het korps gedeeld. Ook worden er suïcidepreventietraining aan leidinggevenden gegeven en wordt suïcidepreventie door de eenheidspsychologen in alle voorlichtingen en trainingen over psychosociale thema’s aan de orde gesteld. Voorbeelden hiervan zijn de training vroegsignalering psychosociale problematiek en de voorlichting PTSS.
Klopt het dat er een duidelijke vraag is vanuit de politieorganisatie zelf naar dit soort regels? Zo ja, wordt hier nu wel daadwerkelijk aan gewerkt? Wanneer kunnen we deze richtlijnen verwachten en kunt u ons informeren als dat het geval is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er in eerste instantie een onderzoek door de Rijksrecherche zou plaatsvinden of de politie als werkgever goed heeft gehandeld in relatie tot het feit dat een agent met psychische problemen een dienstwapen mee naar huis kon nemen? Klopt het dat dit onderzoek nooit is uitgevoerd? Zo nee, waarom is het onderzoek aangepast?
Op grond van de Aanwijzing taken en inzet Rijksrecherche2 valt een onderzoek naar de handelwijze van de politie als werkgever, in relatie tot het feit dat een agent in casuïstiek als deze een dienstwapen mee naar huis kon nemen niet onder de taak van de Rijksrecherche. Om deze reden is er dan ook geen onderzoek uitgevoerd door de Rijksrecherche.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid een onderzoek heeft uitgevoerd naar de vraag of de regels voor wapenbezit zijn gevolgd? Zo ja, klopt het dat dit onderzoek niet is vastgelegd en, zo ja, waarom is dat? Kunt u in dat geval de conclusies alsnog vastleggen en delen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft op verzoek van de nabestaande, van de gezinsmoord met een dienstwapen in Dordrecht op 9 september 2019, deze zaak meegenomen in haar regulier toezicht. Aangezien dit toezicht onderdeel is van een continue proces is er geen onderzoeksrapport opgesteld. Naar aanleiding van het regulier toezicht was er geen reden om een vervolg onderzoek in te stellen. Gezien de ernst van de gebeurtenis en het leed van de nabestaanden heeft er een nader gesprek plaatsgevonden tussen de Inspectie Justitie en Veiligheid en de nabestaande en zijn de uitkomsten van dit regulier toezicht, betreffende de casus, met haar en haar raadsvrouw mondeling gedeeld.
Hoeveel zelfdodingen onder politiemensen hebben plaatsgevonden in de jaren 2016 tot heden? Bij hoeveel van deze zelfdodingen is een dienstvuurwapen gebruikt?
Tussen 2016 tot en met 2020 hebben 24 suïcides plaatsgevonden onder politiemedewerkers waarvan 9 met het dienstvuurwapen.
Hoeveel geestelijk verzorgers werken er bij de politie? Hoeveel agenten zijn er per geestelijk verzorger? Klopt het dat er minder geestelijk verzorgers beschikbaar zijn bij de politie dan bij Defensie en, zo ja, waarom is dit?
Politiewerk brengt voor de politiemedewerkers ingrijpende situaties en daaruit
voortvloeiende morele afwegingen met zich mee. Daarom is het belangrijk dat er naast aandacht voor fysieke en mentale weerbaarheid ook aandacht is voor zingeving.
Geestelijke verzorging bij de politie vertrekt vanuit het politievakmanschap en richt zich op de ethische en existentiële vragen die opkomen in- en door het politiewerk. De capaciteit, die is ingericht voor geestelijke verzorging, is uitgebreid tot 15 fulltime-equivalenten (fte). Gezien de gewenste toegankelijkheid voor iedere medewerker betreft dit tenminste 1 fte per eenheid. In de eenheid Oost-Nederland is er 2 fte ingericht, vanwege de geografische grootte van die eenheid. Voor de politiemedewerkers, bestaande uit 62.297 fte3, is 1 fte geestelijke verzorger op circa 4150 fte beschikbaar.
Binnen de politie zijn inderdaad minder geestelijke verzorgers beschikbaar dan binnen Defensie. Dit verschil komt voort uit het feit dat de politie pas recent besloten heeft tot de invoering waarbij het uitgangspunt één geestelijk verzorger per eenheid is. Daarnaast is de aard van het werk verschillend en zo ook de afweging tot een specifiek aantal geestelijk verzorgers te komen. Zo richt het basiswerk binnen Defensie zich vooral op oefeningen en (buitenlandse) uitzendingen. Vanwege deze werkzaamheden kunnen de betreffende defensiemedewerkers maar beperkt gebruik maken van hun eigen geestelijke verzorger van het gebedshuis dicht bij huis.
Kunt u zich vinden in de analyse van de advocaat die agenten met PTSS bijstaat, dat er een groot verschil is tussen de theorie en de praktijk als het gaat om de nazorg bij PTSS? Zo ja, wat is daarvoor uw verklaring? Zo nee, waar baseert u dit op?
Samen met de politie, de vakorganisaties en Centrale Ondernemingsraad zijn wij hard aan het werk om een nieuw stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen neer te zetten ter verbetering van de (na)zorg voor politiemedewerkers. Mede op basis van een evaluatie van dit stelsel is geconstateerd dat een herziening van dit stelsel nodig is. Hierbij staat vereenvoudiging en meer aandacht voor de menselijke maat en zorg centraal. In dit stelsel wordt onderscheid gemaakt tussen de voorzieningen die ondersteunend zijn aan de preventie, het herstel en de re-integratie van politiemedewerkers en de nazorg in de afwikkeling van schade die daarna nog rest. Het is een complex en daardoor een tijdsintensief traject.
Met de medewerkers die nu een restschadezaak hebben lopen en onder het huidige stelsel vallen, worden gesprekken gevoerd over de zorg die zij op dit moment nodig hebben en over de afdoening van de restschade.
Kunt u aangeven bij hoeveel agenten in de afgelopen vijf jaar de diagnose PTSS is vastgesteld?
Vanwege de medisch vertrouwelijke informatie is er geen informatie beschikbaar over het aantal politiemedewerkers waarbij in de afgelopen vijf jaar de diagnose PTSS is vastgesteld. In onderstaande tabel vindt u het aantal erkenningen beroepsziekte PTSS bij de politie.
Jaar
2017
2018
2019
2020
2021
Aantal
224
266
224
313
2231
Prognose voor 2021 is 267.