Het besluit van de voorzieningenrechter dat een zwembad in Hilversum voorlopig geen coronatoegangsbewijs hoeft te controleren voor zwemles |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de voorzieningenrechter Midden-Nederland dat een zwembad in Hilversum ouders voorlopig niet hoeft te controleren op het coronatoegangsbewijs als zij hun kinderen naar zwemles brengen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het oordeel van de voorzieningenrechter dat «zwemles geen sportbeoefening of vermaak is, maar dat kinderen op zwemles gaan om te leren zwemmen in het belang van hun veiligheid»? Wat is uw reactie op het oordeel van de voorzieningenrechter dat wanneer er sprake is van zwemles een zwembad niet gezien kan worden als sportlocatie, aangezien zwemles niet gezien kan worden als sport of vermaak?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke consequenties heeft het besluit van de voorzieningenrechter voor alle andere zwembaden in Nederland waar het coronatoegangsbewijs verplicht moet worden gecontroleerd bij zwemlessen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het voor de hand ligt om naar aanleiding van het besluit van de voorzieningenrechter de landelijk geldende regels inzake het coronatoegangsbewijs aan te passen, zodat ouders niet meer verplicht zijn om het coronatoegangsbewijs te vertonen als zij hun kinderen komen brengen, ophalen of omkleden bij zwemles, en ook personen van twaalf jaar en ouder die zelf zwemlessen volgen geen coronatoegangsbewijs meer hoeven te vertonen? Bent u hiertoe bereid?
Vanaf 25 februari jl. is het niet langer noodzakelijk om een CTB te tonen voor toegang tot een publieke binnenruimte van een sportlocatie. Dit geldt derhalve ook voor de toegang tot zwembaden en voor de deelname aan zwemlessen.
Het kabinet heeft, nu het voor ieder kind van groot belang is om zwemvaardig te zijn, er voor gekozen om zwemlessen tijdens de lockdown zoveel mogelijk door te laten gaan. Voorop staat dat kinderen en jongeren geen CTB hoefden te tonen bij het sporten en bij de zwemlessen. Voor de publieke binnenruimte van een locatie voor de beoefening van sport, zoals zwembaden, gold namelijk vanaf 18 jaar een CTB-plicht voor het publiek. Deze CTB-plicht voor volwassenen droeg bij aan een veiligere situatie op de sportlocatie en dus ook bij zwemlessen. Ouders die de sportlocatie wilden betreden om kinderen te brengen, halen of om te helpen bij het omkleden waren daarom wel verplicht een CTB te laten zien. Hierop gold een uitzondering voor personen die noodzakelijk zijn bij de begeleiding van kinderen en jongeren met een beperking. In de casus die voorlag bij de voorzieningenrechter Midden-Nederland werd de vraag gesteld of ouders zonder CTB het zwembad mogen betreden om hun kind te halen, brengen en omkleden. De voorzieningenrechter oordeelde kortgezegd dat er in deze specifieke situatie geen sprake is van een sportlocatie en daarom aan de ouders geen CTB kon worden gevraagd. De voorzieningenrechter kwam tot dit oordeel mede op basis van het feit dat dit specifieke zwembad bijna uitsluitend wordt gebruikt voor zwemles en het hoofddoel hiervan onderwijs is en geen sport. Zwemles valt reeds de gehele covid-19 crisis onder het sportregime. Dat zwemles een educatief element bevat is daarbij niet onderscheidend. Bovendien valt zwemles (met uitzondering van schoolzwemmen) niet onder de definitie van een onderwijsactiviteit als bedoeld in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19. Zwembaden waar zwemlessen worden aangeboden zijn daarom over het algemeen locaties voor de beoefening van sport. In deze gevallen veranderde de plicht om het CTB van ouders te controleren dan ook niet. De uitspraak van de voorzieningenrechter maakte dit niet anders. Ik zag daarom geen aanleiding om ouders de mogelijkheid te geven om zonder CTB zwembaden te betreden, de veiligheid van de daar aanwezige andere ouders, personeel en zwemmers staat immers voorop. Vanzelfsprekend had dit geen betrekking op de specifieke casus die voorlag bij de voorzieningenrechter Midden-Nederland.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen met spoed te beantwoorden.
Antwoorden op eerdere vragen over het karakter van, en de relaties van kabinetsleden, met het World Economic Forum. |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
de Th. Bruijn |
|
![]() |
Hoeveel tijd heeft de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Minister Kaag, de afgelopen kabinetsperiode (Rutte III) gemiddeld per week ongeveer besteed aan (het voorbereiden en bijwonen van) bijeenkomsten van het World Economic Forum (WEF) en aan het uitvoeren van projecten voor het WEF?1
De tijd die de (voormalig) Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking besteedde beperkte zich tot het bijwonen van enkele bijeenkomsten van het World Economic Forum. De uitvoering van projecten van het WEF heeft haar geen tijd gekost. Een overzicht hiervan treft u aan in de bijlage bij de Kamerbrief van 17 december 2021, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162. Behalve de jaarvergadering in Davos, die doorgaans enkele dagen duurt, gaat het hierbij in de regel om korte (virtuele) bijeenkomsten.
En hoeveel tijd hebben haar ambtenaren (in de ondersteuning) hieraan ongeveer besteed? Welke ambtenaren (dat wil zeggen, welke functies en schalen, we vragen uiteraard niet naar namen) waren hierbij betrokken?
De tijd die ambtenaren hieraan hebben besteed wordt niet specifiek geadministreerd.
Wie heeft de coördinerende rol van Minister Kaag binnen het WEF overgenomen na haar aftreden op donderdag 16 september 2021?
Iedere bewindspersoon kan deelnemen aan bijeenkomsten georganiseerd door het WEF. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft hier geen formele coördinerende taak, die dus ook niet is overgedragen.
Kunnen we alle documenten, dat wil zeggen in ieder geval de notulen, de vergaderagenda's, de vergaderstukken en de (werk)afspraken die zijn gemaakt, van de WEF-bijeenkomsten waar Minister Kaag tijdens de afgelopen kabinetsperiode (Rutte III) (fysiek of digitaal) bij aanwezig was ontvangen?
Zoals gesteld in de beantwoording op uw Kamervragen van 21 september 2021, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1164, worden er doorgaans geen notulen gemaakt van WEF-bijeenkomsten. Gelet op het karakter van deze bijeenkomsten, informatie-uitwisseling, worden ook geen afspraken vastgelegd. In het geval een agenda wordt opgesteld, is deze over het algemeen opgenomen bij de uitnodiging, zoals blijkt uit de toegezonden stukken bij de Kamerbrief van 17 december 2021, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162, of publiek toegankelijk via de website van het WEF.
Kunnen we toegang krijgen tot de «Great Reset Portal»?2 Indien dit niet het geval is, waarom niet? Kunnen we in dat geval de documenten in deze portal toegestuurd krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het WEF is eigenaar van deze website, die niet openbaar toegankelijk is. Dat geldt ook voor de documenten in deze portal.
Heeft het kabinet toestemming moeten vragen aan het WEF voor het vrijgegeven van de WEF-correspondentie3? Heeft het WEF wellicht het vrijgegeven van door ons opgevraagde documenten geblokkeerd? Indien dit het geval is, waarom? Kan het kabinet ons de (eventuele) correspondentie met het WEF over de door ons opgevraagde documenten delen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet heeft hiervoor geen toestemming gevraagd aan het WEF en het WEF heeft niets geblokkeerd. Na samenstelling van de Kamerbrief en de bijlagen is het WEF geïnformeerd over de Kamervragen en beantwoording. Dit omdat namen van personen verbonden aan het WEF genoemd worden in de toegezonden stukken.
In de vrijgegeven documenten wordt gesproken over de «Great Reset» en worden zowel Minister Kaag als de Minister van Financiën, Minister Hoekstra,4 erop gewezen dat ze een belangrijke rol («major force») spelen in het vormgeven van de «Great Reset» («in shaping the Great Reset»): wat verstaat het kabinet onder deze «Great Reset»? En wanneer is de «Great Reset» in de Tweede Kamer besproken?
Het WEF benadrukt bij uitnodigingen het belang van deelname door het belang van de rol van genodigden te accentueren. The Great Reset Initiative is een initiatief van het WEF dat als doel heeft inzichten en informatie te delen tussen besluitvormers over de mondiale aanpak van de maatschappelijke en economische crisis volgend uit de COVID-19 pandemie. Het kabinet staat positief tegenover de inzet van het WEF om verschillende ideeën over actuele onderwerpen uit te wisselen en inzichten en kennis te delen, maar hecht geen bijzondere betekenis aan de titel die het WEF hieraan heeft gegeven. De Great Reset is niet als zelfstandig thema in de Tweede Kamer besproken.
Het bericht ‘Arrest vermogenstaks volgend hoofpijndossier voor fiscus’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand artikel?1
Ja.
Herinnert u zich mijn vragen van 16 augustus 2021 naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland dat de belasting op spaartegoeden en beleggingen zoals de fiscus sinds 2017 oplegt strijdig is met het Europees discriminatieverbod, en dat ik u onder meer vroeg of u van mening was dat deze uitspraak wederom aantoont dat nog meer snelheid is geboden om de forfaitaire heffing in box 3 op basis van een veronderstelde vermogensmix die niet overeenstemt met werkelijk behaald rendement aan te pakken?2
Ja.
Kunt u gezien de zeer recente uitspraak van 24 december 2021 van de Hoge Raad nogmaals antwoord geven op de vraag of u van mening bent dat de huidige box 3 heffing nog tot 2025 overeind kan blijven, nu naast bovengenoemde uitspraak ook deze uitspraak er van de Hoge Raad er ligt? Indien ja, zou u dat dan willen onderbouwen?
De wetgeving is momenteel niet in lijn met het arrest van de Hoge Raad. Het is onwenselijk om deze situatie voort te laten bestaan tot de invoering van de vermogensrendementsheffing over het werkelijke rendement met de beoogde inwerkingtredingsdatum 2025. Onderzocht wordt wat de mogelijkheden zijn om de wetgeving eerder aan te passen.
Hoewel systeemtechnische uitdagingen er mede verantwoordelijk voor zijn dat de datum van het invoeren van een heffing op werkelijk rendement nu staat op 2025, zou u kunnen aangeven welke acties wel mogelijk zijn om deze datum naar voren te kunnen halen? Welke processen en systeemaanpassingen kunnen versneld worden, tegen welke kosten, en wat zijn de consequenties voor andere projecten met ICT-gevolgen bij de belastingdienst? En wat zou dan een zo vroeg mogelijke datum zijn om de heffing op werkelijk rendement, of elementen daarvan, eerder uit te voeren?
De mogelijkheden om de wetgeving op een verantwoorde wijze eerder aan te passen dan per 2025 zijn onder andere afhankelijk van de technische maakbaarheid van de systemen van de Belastingdienst, de uitvoerbaarheid waaronder de ruimte in het IV-portofolio, de aanlevering van gegevens door ketenpartners, het doenvermogen van burgers en de beschikbare tijd voor een zorgvuldig wetgevingsproces. Momenteel worden diverse opties onderzocht om de wetgeving aan te passen.
Wanneer kan de kamer een reactie van het kabinet op de uitspraak van de Hoge Raad tegenmoet zien, inclusief hoe om te gaan met de bezwaarschriften?
Op 2 februari is een debat ingepland waarbij wij hierover met elkaar van gedachte zullen wisselen.
Bijlage: Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Toenemen geweld tegen ambulancepersoneel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ambulancepersoneel doelwit agressie: dreigementen, klappen en vernielingen»?1
Ja.
Heeft u bereidheid om geweld tegen hulpverleners zwaarder te straffen, door daders van gewelddadig gedrag – bovenop de toegekende straf – bestuurlijke boetes op te leggen, gemeentelijke privileges af te pakken, uit huis te plaatsen of te korten op de bijstand? Kunt u hierop een toelichting geven?
Laat ik beginnen te zeggen dat geweld tegen hulpverleners en andere functionarissen met een publieke taak onacceptabel is. Functionarissen met een publieke taak vervullen een belangrijke rol in onze samenleving. Zij zijn er voor ons allemaal. Geweld tegen hulpverleners wordt niet getolereerd en daarom zwaarder gestraft. Zo wordt een duidelijk signaal gegeven dat dergelijk gedrag niet geaccepteerd wordt. Afspraken over de aanpak van geweld tegen functionarissen met een publieke taak zijn opgenomen in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen de politie en het Openbaar Ministerie (OM). Bij het OM zijn deze afspraken verwerkt in OM-beleid, om precies te zijn in aanwijzingen van het College van procureurs-generaal. Dit houdt onder meer in dat de Officier van Justitie in beginsel een +200% verhoging van de strafeis toepast en dat waar mogelijk een lik-op-stukbeleid wordt toegepast middels (super)snelrecht. Het is uiteindelijk aan de rechter of deze straf ook daadwerkelijk wordt toegepast: er worden ook andere factoren in de bepaling van de strafeis meegenomen, zoals de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Het uitgangspunt van verdrievoudiging van de strafeis is mijns inziens een voldoende verzwaring van de straf die reeds op het gepleegde delict staat.
Het staand beleid van het OM is om te kiezen voor betekenisvolle interventies, zodat de dader wordt geconfronteerd met de gevolgen van zijn daad en kan bijdragen aan gedragsverandering. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat het ooit weer gebeurt door diezelfde dader. Denk hierbij aan gerichte werkstraffen, leerstraffen als bijzondere voorwaarde, gedragsaanwijzingen en het maken van excuses aan het slachtoffer.
Het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod inhoudende het beperken van de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen bij geweld tegen personen met een publieke taak die niet kunnen terugtreden ligt op dit moment in de Eerste Kamer. Ambulancemedewerkers vallen onder deze groep.
Op dit moment zie ik geen noodzaak om geweld tegen hulpverleners op andere wijze aan te pakken.
Kunt u duiden of de richtlijnen van het Openbaar Ministerie om een dubbele straf te geven voor geweld tegen uitoefenaars van uniformberoepen worden nagekomen? Kunt u hierbij een cijfermatige onderbouwing geven, met daarbij een toelichting hoe het kan dat het aantal geweldsincidenten is verdubbeld?
Het uitgangspunt is dat het OM de sanctie in de richtlijn met 200% verhoogt als signaal dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak niet wordt getolereerd. Dat komt neer op een verdrievoudiging van de straf. Mensen die werkzaam zijn in het publieke domein en die bij de uitoefening van hun beroep een uniform dragen vallen hier ook onder.
Er is inderdaad een lichte toename zichtbaar in het aantal geregistreerde geweldsincidenten, maar ik herken mij niet in het geschetste beeld dat sprake zou zijn van een verdubbeling van het aantal geweldsincidenten.
De verruwing in de samenleving baart mij veel zorgen. Die verruwing lijkt ook te leiden tot een de toename van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. In de Taskforce «Onze hulpverleners veilig» is een van de actielijnen «Versterk de norm». Het heeft de belangrijkste prioriteit er voor te zorgen dat iedereen zich verantwoordelijk voelt voor de norm om respectvol met onze hulpverleners om te gaan. Dit beleid is gericht op preventie. Echter, zoals ik hierboven schets is voor hen bij wie dat preventieve beleid niet werkt en toch over de schreef gaan het beleid om zwaarder (verdrievoudiging strafeis) te straffen en lik-op-stukbeleid door middel van het (super)snelrecht toe te passen. De uitbreiding van het taakstrafverbod is eveneens op deze groep gericht.
Wat is uw reactie op het feit dat beroepsverenigingen V&VN Ambulancezorg en NU’91 stellen dat er onvoldoende prioriteit aan het aanpakken van het toenemende geweld gegeven wordt door instanties als justitie? Kunt u een toelichting verstrekken op het gegeven dat volgens hen medewerkers lang niet altijd meer aangifte doen, omdat ze het gevoel krijgen dat het toch geen zin heeft?
Geweld tegen hulpverleners is onacceptabel en wordt niet getolereerd. Ik acht het van groot belang dat er geen belemmeringen worden ondervonden in het doen van aangifte.
Het is daarom goed dat politie en OM opsporings- en vervolgingsafspraken hebben gemaakt, zoals vastgelegd in de Eenduidige Landelijke Afspraken, waarin onder andere is afgesproken dat hoge prioriteit wordt gegeven aan opsporing en vervolging van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder ambulancepersoneel. Recent onderzoek met als titel «Afspraak is afspraak» heeft uitgewezen dat de uitgangspunten uit de ELA goed worden toegepast door politie en OM. Hierover is de Tweede Kamer door mijn voorganger begin 2020 geïnformeerd.2
Eind vorig jaar is sprake geweest van een opeenstapeling van incidenten in de ambulancesector in Oost-Nederland. Via een persbericht is door het arrondissementsparket Oost-Nederland reeds gereageerd op de geuite zorgen van de beroepsverenigingen.
Het doen van aangifte is essentieel voor de kans op vervolging. Zonder aangifte kunnen de politie en het OM zich niet inzetten om een dader te berechten. Hoewel een aangifte met betrekking tot agressie of geweld tegen een functionaris met een publieke taak altijd met prioriteit wordt opgenomen, betekent dit niet dat het altijd tot vervolging leidt. Het OM maakt hierin een zorgvuldige afweging om te bezien of de gedraging strafbaar is en of de strafbare gedraging ook bewezen kan worden.
Wat vindt u van het feit dat hulpverleners een drempel voelen om agressie te melden? Wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te vergroten?
Ik vind het belangrijk dat slachtoffers aangifte doen van agressie, en geen belemmeringen ervaren in het doen van aangifte.
Hier ligt in de eerste plaats een rol voor de werkgever. Werkgevers kunnen hun medewerkers begeleiden bij het aangifteproces. Het is bijvoorbeeld mogelijk om via de werkgever aangifte te doen, aangifte te doen onder nummer en domicilie te kiezen op het adres van de werkgever. Er ligt bij de werkgever dus ook een belangrijke rol om het doen van aangifte na agressie en geweld te faciliteren en te bespoedigen.
Daarnaast besteedt de politie met een interne communicatiecampagne, gericht op onder andere de baliemedewerkers, aandacht aan de afspraken die gemaakt zijn over eenduidige, effectieve en snelle afhandeling van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waaronder hulpverleners. Dit moet bijdragen aan het verlagen van de drempel om agressie en geweld bij de politie te melden.
Ook zetten politie en Openbaar Ministerie zich in om goed te communiceren richting de slachtoffers over hun melding of aangifte en door informatie te verstrekken over het verloop van de procedure.
Het voornemen om het kindhartcentrum in Groningen te sluiten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Operaties aan het kinderhart voortaan alleen nog in Rotterdam en Utrecht»1 en de petitie waar zich al meer dan 100.000 mensen keren tegen dit voornemen2?
Ja, ik ben bekend met dit artikel en ik begrijp ook de zorg die uit de petitie spreekt. Concentratie van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen is echter nodig om de kwaliteit en de continuïteit van deze hoogcomplexe zorg nu en in de toekomst te kunnen waarborgen. Met de huidige spreiding van zorg over vier centra en vijf behandellocaties is dat niet mogelijk.
Niet alle kindercardiologische zorg verdwijnt uit de regio met het concentreren van de kinderhartchirurgie en hartkatheterisaties in twee interventiecentra. Patiënten kunnen voor de diagnose, onderzoeken, controles en voor- en nazorg nog steeds terecht bij het eigen kinderhartcentrum in het ziekenhuis in hun regio. Die centra voeren weliswaar geen interventies meer uit, maar blijven wel een belangrijke rol vervullen in het bieden van (kinder-) cardiologische zorg bij aangeboren hartafwijkingen. Ook blijven zij beschikbaar voor spoedopvang en acute zorg. Dit geldt ook in de regio Noord Nederland, waar het UMC Groningen een functie zal blijven vervullen als shared care centrum voor aangeboren hartafwijkingen.
Ik begrijp dat het verdwijnen van (kinder)hartinterventies in een ziekenhuis ingrijpend is voor de betrokken zorginstellingen en zorgprofessionals en niet in de laatste plaats voor patiënten en hun families. Uit de genoemde petitie blijkt ook dat mensen in die regio Noord Nederland zich zorgen maken over de beschikbaarheid van zorg voor kinderen met een aangeboren hartafwijking. Extra reistijd en andere praktische bezwaren als de interventie verder weg plaatsvindt, zijn voor de patiënten natuurlijk ongemakkelijk.
Tegelijkertijd is geografische spreiding bij de concentratie van deze zorg niet van doorslaggevend belang. De interventies bij aangeboren hartafwijkingen zijn in de meeste gevallen planbaar, aangezien de hartafwijking in veel gevallen al tijdens de zwangerschap wordt vastgesteld en de geboorte plaatsvindt in het centrum dat ook de hartinterventie bij het kind kan uitvoeren. In situaties dat patiënten acute zorg nodig hebben, kunnen zij worden opgevangen bij de dichtstbijzijnde spoedopvang of rechtstreeks worden doorverwezen naar een interventiecentrum.
Bent u bekend met de eerste reactie van het hoofd kindercardiologie, die stelt dat de impact enorm zal zijn: «Het kindhartcentrum behandelt patiënten voor en rondom de geboorte en daarna vaak de rest van hun leven. Voor heel Noord-Oost-Nederland. Die mensen moeten nu opeens naar de Randstad»? Kunt u toelichten waarom u Noord-Oost-Nederland zo’n belangrijke functie wilt ontnemen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat alle expertise in Groningen aanwezig is? Zo ja, waarom zet u dat met uw besluit op het spel? Kunt u in uw toelichting een reactie geven op de zorg dat de kinder intensive care (IC) flink gereduceerd zal worden? En wat te denken van het gespecialiseerde personeel, zoals de al schaarse ic-verpleegkundigen, die allemaal hun leven in Groningen en omgeving hebben en die echt niet even naar een ander deel van het land verhuizen?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de brief van 20 december heeft aangegeven, beschikken de huidige centra alle vier over de vereiste kennis en expertise om hartinterventies bij aangeboren hartafwijkingen uit te voeren. Volgens de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (inspectie) is de kwaliteit van zorg in deze centra op orde. Dit neemt niet weg dat alle zorginstellingen, zorgprofessionals en patiëntenorganisaties het erover eens zijn dat concentratie nodig is om ook in de toekomst goede kwaliteit van zorg te kunnen blijven bieden. Wel lopen de meningen uiteen over de wijze waarop de concentratie vorm zou moeten krijgen en welke UMC’s aangewezen zouden moeten worden als interventiecentra.
Ongeacht welke keuze hierin wordt gemaakt, zal concentratie van de interventies altijd een verplaatsing van gespecialiseerd en dus schaars zorgpersoneel met zich meebrengen, in de richting van de toekomstige interventiecentra. Voor zorgprofessionals in Groningen, Leiden en Amsterdam heeft dit besluit ingrijpende gevolgen, zowel op professioneel als op persoonlijk vlak. Het is begrijpelijk dat dit weerstand en emoties oproept. De kwaliteit van zorg voor deze groep kwetsbare patiënten is voor mij echter leidend. Wel zal ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen om in de komende periode een impactanalyse uit te voeren op de gevolgen van het besluit, onder andere ten aanzien van de personele capaciteit. Het begeleiden en ondersteunen van zorgprofessionals zal ook een belangrijk aandachtspunt zijn voor de zorgtransitie die in de komende jaren zal plaatsvinden.
Heeft u de bereidheid om dit knettergekke besluit als de wiedeweerga terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Als er een door alle UMC’s gedragen alternatief voorstel komt, dat ook uitgaat van concentratie van hartinterventies bij kinderen en hoogcomplexe interventies bij volwassenen op twee locaties, dan ben ik uiteraard bereid om daarnaar te kijken. Ondanks eerdere verzoeken aan de bestuurders van de UMC’s heb ik een dergelijk voorstel tot nu toe niet mogen ontvangen. Daarnaast zal de NZa, zoals aangegeven in het bovenstaande antwoord op vraag 3, een impactanalyse uitvoeren naar de gevolgen van het besluit. Mocht de NZa op basis van de impactanalyse concluderen dat er gegronde inhoudelijke redenen zijn om een andere keuze te maken over de locaties, dan ben ik bereid om dit te heroverwegen. Daarbij is wel de randvoorwaarde dat de concentratie plaatsvindt in twee centra (en op twee locaties).
Het falend grutto-beleid |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de Algemene Rekenkamer, waaruit blijkt dat het Nederlandse weidevogelbeheer ernstig tekortschiet, dat het aantal grutto’s blijft dalen en dat het overgrote deel van de subsidies is uitgegeven aan maatregelen die nauwelijks werken?1
Ja, ik ben bekend met het rapport van de Algemene Rekenkamer.
Bent u het ermee eens dat de bescherming van de grutto een belangrijk publiek en zelfs internationaal belang dient omdat de helft van alle grutto’s wereldwijd in Nederland broedt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kan op basis van de dramatische afname van het aantal broedparen van grutto’s geconcludeerd worden dat het weidevogelbeleid faliekant is mislukt, in ieder geval van 1975 tot 2016? Zo nee, waarom niet?
Deze conclusie deel ik niet. Zoals mijn voorganger in zijn bestuurlijke reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer heeft gezegd, ben ik eveneens van mening dat het weidevogelbeleid meer omvat dan alleen geld. Ondanks alle inspanningen gericht op het creëren van aantrekkelijke leefgebieden voor de weidevogels in combinatie met een gebalanceerd en effectief predatiebeleid vertalen deze zich (nog) niet in het omkeren van de dalende trend. Desondanks zie ik voldoende positieve ontwikkelingen en kansen om het weidevogelbeleid tot een succes te maken. Het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer is daarvoor een belangrijk instrument. Ik ondersteun dan ook de slotconclusie van de Algemene Rekenkamer dat er voldoende kansen liggen om samen met alle betrokken partijen te werken aan een aantrekkelijk leefgebied voor de weidevogels zodanig dat ons agrarisch landschap naast de agrarische productie ook een belangrijke bijdrage kan leveren aan de biodiversiteit en daarmee aan het behoud van de weidevogels.
Aan welk jaartal dacht u toen u in 2018 het plan opstelde dat er 40.000 broedende gruttoparen in Nederland zouden moeten zijn?
De doelstelling om de weidevogelpopulatie te stabiliseren en op termijn weer te laten toenemen naar 40.000 broedende gruttoparen is destijds niet aan een concreet jaartal verbonden. De weidevogelaanpak waarvoor de grutto als icoon dient, vereist inzet en betrokkenheid van zowel de overheid als ook de natuurbeherende organisaties en marktpartijen en vraagt om actie op korte termijn en langere termijn.
Hoe gaat u voorkomen dat er wederom té veel vrijwillige maatregelen, die weinig effectief zijn, worden genomen, betaald door de belastingbetaler via de Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb)-subsidies?
Monitoring en evaluatie van het Agrarisch- Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) is noodzakelijk en belangrijk om de middelen effectief en efficiënt te besteden. Daartoe voeren de provincies de beleidsmonitoring uit en de agrarische collectieven de beheermonitoring. Daarnaast is in aanvulling op de (tussen)evaluatie van het stelsel ANLb waarover ik de Kamer begin vorig jaar heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 226), voorzien in een evaluatie van de ecologische effectiviteit die in 2023 gereed zal zijn.
Deelt u het inzicht dat er geen intensieve landbouw meer dient plaats te vinden in en rondom weidevogelkerngebieden, gezien u stelt dat de intensivering van de landbouw de geschiktheid van de biotoop voor de grutto sterk heeft laten doen afnemen? Zo nee, waarom niet?2
Door middel van een gebiedsgericht aanpak is inzichtelijk te maken wat de perspectieven zijn voor verschillende vormen van landbouw.
Voor het behoud van de weidevogels in de weidevogelkerngebieden is de transitie naar een natuurinclusieve landbouw noodzakelijk. Om dit te realiseren werken we aan passende verdienmodellen met langjarige overeenkomsten en passende vergoedingen en aan een tussenvorm van natuur- en landbouwgrond: landschapsgrond.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Ja.
De antwoorden op schriftelijke vragen over fors hogere elektriciteits- en gasprijzen |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u in uw antwoorden niet veel te optimistisch over de vulgraad van de gasopslagen in Nederland? Hoe komt het dat u veel hogere percentages voor de vulgraad van de gasopslagen presenteert dan in de online publieke data (AGSI) is te vinden?1 2
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Klopt het dat de hoogcalorische gasopslagen op dit moment (27 december) een vulgraad van 21% hebben in plaats van de door u gepresenteerde 45%?
De gepresenteerde 45% was de vulgraad aan het begin van de tweede week van december van de Nederlandse opslagen voor hoogcalorisch gas gecombineerd met de vulgraad net over de grens met Duitsland gelegen opslagen voor hoogcalorisch gas in Duitsland die vanuit Nederland direct toegankelijk zijn. Aan het begin van de tweede week van december was de vulgraad van uitsluitend de Nederlandse opslagen voor hoogcalorisch gas 35%.
Klopt het dat de laagcalorische gasopslagen op dit moment (27 december) een vulgraad van 54% hebben in plaats van de door u gepresenteerde 60%?
De gepresenteerde 60% was de stand van zaken aan het begin van de tweede week van december.
Kan het verschil voor de laagcalorische gasopslagen geheel of gedeeltelijk verklaard worden door de gasopslagen net over de grens bij Enschede, die op het Nederlandse gastransportnet zijn aangesloten?
Zoals aangegeven in het antwoord (voetnoot 6) op de eerdere Kamervragen zijn bij de gepresenteerde cijfers de over de Duitse grens gelegen laagcalorische gasbergingen, die exclusief op Nederlandse net zijn aangesloten, meegenomen.
Als deze cijfers kloppen, staat u dan nog steeds op het standpunt dat de gasopslagen voldoende gevuld om leveringszekerheid te borgen voor de beschermde gebruikers?
Alle Nederlandse beschermde afnemers gebruiken laagcalorisch gas. Om de leveringszekerheid van deze afnemers te borgen heeft het kabinet met Shell, ExxonMobil en NAM in het zogenaamde Norg Akkoord afspraken gemaakt over de inzet van de gasopslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk in de komende jaren. Niet alleen is vastgesteld dat de laagcalorische opslagen bij het begin van de koudeseizoen voldoende gevuld moeten zijn, maar ook dat er tot en met het einde van de koudeseizoen voldoende gas in de opslagen moet blijven.
Klopt uw stellingname dat volgens de Europese netbeheerders ENTSO-G de Europese gasopslagen in principe voldoende gevuld moeten zijn om ook een koude winter door te komen, aangezien ENTSO-G slechts berekend heeft of er voldoende gastransportinfrastructuur is om de gewenste volumes te transporteren, maar geen uitspraken doet of er wel voldoende gas is?
ENTSOG heeft aangegeven dat een vulgraad van 77% aan het begin van het koude seizoen in principe voldoende is om een koude winter door te komen. ENTSOG gaat er daarbij vanuit dat er geen verstoring optreedt in de gaslevering.
Bent u bekend met de disclaimer die ENTSO-G in haar rapporten maakt op dit punt3 , namelijk dat «The Security of Supply results should be interpreted as an assessment of the ability of the gas infrastructure to allow for an efficient cooperation of the EU Member States to cope with an unusual cold winter season under different scenarios. The EU-wide simulation is not a forecast of the expected gas supply situation»?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Pas wanneer er een ernstig fysiek tekort aan gas ontstaat dat niet meer door de markt op grond van prijssignalen en vrijwillige afschakeling kan worden opgevangen, wordt het Bescherm- en Herstelplan Gas ingeroepen, maar is dat niet te laat? Is het niet verstandig om eerder al verbruikers op te roepen waar mogelijk vrijwillig minder gas te verbruiken? Bijvoorbeeld kantoorpanden die nu niet of maar zeer beperkt in gebruik zijn en toch verwarmd worden?
Het Bescherm- en Herstelplan kent de volgende drie niveaus van crisis
Bij elk van deze niveaus van crisis horen andere maatregelen. Een oproep om minder gas te verbruiken is de eerste maatregel die wordt afgeroepen als er sprake is van een noodsituatie. Als er sprake is van één van de andere niveaus van crisis dan is de markt in staat om eventuele tekorten op te vangen. Dat kan uiteraard ook door vrijwillig af te zien van het gebruik van gas.
Overigens heeft op dit moment nog geen enkele lidstaat een niveau van crisis afgekondigd.
De bescherming van het koraal tegen de zandstorting van het Chogogo Dive and Beach Resort op Bonaire |
|
Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Barbara Visser (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat Chogogo Dive and Beach Resort op Bonaire nu toch een (natuur)vergunning krijgt voor het verbreden van het strand, terwijl het zand zonder vergunning en voorwaarden om het kwetsbare koraal hiertegen te beschermen was gestort?1, 2
Met betrekking tot de activiteiten van het Chogogo hotel is het vergunningverleningsproces in eerste instantie niet goed doorlopen. Zo is er niet binnen de gestelde termijn door het bestuurscollege op de vergunningsaanvraag besloten, waardoor een fictieve weigering volgde. Dit is hersteld doordat het bestuurscollege van het openbaar lichaam Bonaire op 19 januari 2022 een natuurvergunning heeft verleend ten behoeve van het aanleggen van een kunstmatig strand en het ten behoeve daarvan aanpassen van een bestaande keermuur. Aan de vergunning zijn voorwaarden verbonden. Om de situaties zoals het Chogogo hotel in de toekomst te voorkomen zullen de bij het NMBP betrokken ministeries de openbare lichamen ondersteunen in het vaststellen van toezicht en handhavingsprogramma’s. Het Ministerie van BZK zal bevorderen dat het punt van een tijdige besluitvorming over een vergunningaanvraag met prioriteit aandacht krijgt bij de uitvoering van het op grond van het bestuursakkoord Bonaire (2018–2022) vastgestelde deelverbeterplan Ruimte en Ontwikkeling.
Is het waar dat een «mondelinge gedoogbeschikking» is afgegeven aan Chogogo Resort zodat het resort afgelopen 1 december 2021 open kon gaan, terwijl natuurbeschermingsregels zijn overtreden?
Naar aanleiding van de gang van zaken rondom vergunningverlening, toezicht en handhaving bij Chogogo Dive & Beach Resort Bonaire (Chogogo), heeft de waarnemend Rijksvertegenwoordiger in overleg met de Ministeries van LNV, IenW en BZK het openbaar lichaam Bonaire (OLB) een soortgelijke vraag gesteld. De waarnemend Rijksvertegenwoordiger handelde vanuit zijn verantwoordelijkheid als bestuursorgaan van het Rijk om goed bestuur te bevorderen tussen de rijksoverheid en de openbare lichamen. In reactie hierop is door het OLB aangegeven dat mondeling toestemming is verleend tot het afronden van het kunstmatige strand, vooruitlopend op verlening van de hiervoor benodigde natuurvergunning. De dwangsom naar aanleiding van de overtreding die was begaan, bleef evenwel staan. Het OLB is voornemens deze te innen.
Hoe is bovengenoemde gedoogbeschikking tot stand gekomen en hoe wordt gecontroleerd of zulke afspraken gemaakt mogen worden?
In de informatie die met de waarnemend Rijkvertegenwoordiger is gedeeld staat aangegeven dat het OLB het besluit heeft genomen op basis van een advies van de interne diensten waaronder de afdeling Juridische Algemene Zaken en op basis van een second opinion van een externe adviseur HBN Law. Verder is aangegeven dat bij het komen tot dit besluit het «landelijk beleidskader gedogen» is toegepast. De Eilandsraad heeft in zijn algemeenheid een controlerende taak. Dat geldt ook voor de uitoefening van toezicht en handhavingsbevoegdheden door het bestuurscollege. Voor de taken van het Rijk wordt verwezen naar het antwoord op vraag 15.
Deelt u onze mening dat de bescherming van het kwetsbare koraal een belangrijk publiek belang dient? Zo ja, wat is uw wettelijke verantwoordelijkheid om het koraal te beschermen tegen het storten van grote hoeveelheden zand voor de aanleg van een kunststrand?
Ik deel uw mening dat bescherming van natuur inclusief koraal een belangrijk publiek belang dient. Dit belang wordt onder meer beschermd door het verbod op de aanleg van kunstmatige stranden en het verbod kan enkel door het verlenen van een natuurvergunning worden opgeheven. Alvorens een vergunning wordt verleend dient de aanvraag te worden getoetst aan de geldende wetgeving en richtlijnen. Het bestuurscollege is hiervoor bevoegd gezag.
Het Bonaire Nationaal Marine Park is een door de Eilandsraad van Bonaire ingesteld natuurpark op basis van de Wet grondslagen natuurbeheer en bescherming BES. Het natuurpark staat tevens op de lijst van Beschermde Gebieden van het protocol betreffende de bijzondere beschermde gebieden en de in de natuur levende dieren en planten (SPAW-protocol). De koralen en koraalriffen van Bonaire bevinden zich binnen dit natuurpark. Onder het SPAW-protocol zijn daarnaast verschillende soorten koraal internationaal beschermd. De verantwoordelijkheid voor de bescherming en het beheer van de natuur is belegd bij het openbaar lichaam Bonaire. Middels lokale regelgeving zijn er voorwaarden gesteld aan het aanleggen en aanvullen van stranden, en zijn er nog andere dan onder het SPAW-protocol vallende (koraal)soorten beschermd.
Op grond van de Wet grondslagen natuur- bescherming en beheer is de Minister van LNV verplicht iedere vijf jaar een natuurbeleidsplan voor Caribisch Nederland op te stellen. Het plan strekt tot algemeen kader voor het natuurbeleid in Caribisch Nederland. De Staatssecretaris van IenW is verplicht iedere vijf jaar een milieubeleidsplan op te stellen. Op basis daarvan stellen de openbare lichamen milieuprogramma´s vast. In april 2020 is het Natuur en Milieubeleidsplan aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 576 nr 190). Het is een integraal plan voor land en water en naast een kader voor natuur ook voor milieu, ruimtelijke ordening, visserij en landbouw. Onderdeel van het plan is specifiek bestemd voor de bescherming van het koraal.
Voor de bescherming van natuur inclusief koraal is ook ruimtelijke ordeningsbeleid van belang. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) is verantwoordelijk voor een samenhangend rijksbeleid voor de ruimtelijke ontwikkelingen in CN. Op basis van de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES moet dat worden vastgelegd in een ontwikkelingsprogramma (OP). Momenteel wordt ten behoeve hiervan een verkenning uitgevoerd. Planning is om het OP in de eerste helft van 2023 vast te stellen.
Welke (directe en indirecte) effecten had de storting van het zand op de natuur en het koraal?
Het is op dit moment nog niet bekend wat de effecten zijn van de storting van het zand op de natuur en het koraal in het bijzonder. Enkel monsters van het gestorte zand zijn naar Europees Nederland verstuurd voor onderzoek naar de samenstelling en mogelijke biotische of abiotische verontreinigingen die effect kunnen hebben op de natuurlijke omgeving.
Hoe zal Chogogo het koraal herstellen of welke andere maatregelen moet Chogogo nemen om de natuur te herstellen door hun activiteiten?
Het bestuurscollege heeft inmiddels een natuurvergunning verleend. Bij de vergunning zijn voorwaarden gesteld ter borging van de bescherming van de natuur. De aanvrager is gehouden maatregelen te nemen om de voorwaarden na te leven.
Erkent u dat bouwwerkzaamheden schade kunnen brengen aan natuur en koraal, dat achteraf niet meer te herstellen is?
Het kan voorkomen dat een (bouw)activiteit (onherstelbare) schade toebrengt aan natuur.
Bent u bekend met de uitspraak van het Bestuurscollege op Bonaire: «Bonaire en het Chogogo hebben een gezamenlijk belang en dat is de gasten die vanaf 1 december worden verwacht een plezierige vakantie op ons eiland te bieden»?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat het Bestuurscollege Bonaire geen private belangen boven het publieke belang mag stellen? Bent u het ermee eens dat de bescherming van het koraal een belangrijk publiek belang dient? Zo nee, waarom niet?4
Ik ben het ermee eens dat bescherming van de natuur een belangrijk publiek belang dient. Een koraal-herstelplan maakt mede daarom onderdeel uit van het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030. Het is aan het openbaar lichaam om een afweging te maken tussen publieke en private belangen.
Bent u het ermee eens dat vanwege de kwetsbaarheid van de natuur en in het bijzonder het koraal het beter is dat projecten niet starten totdat alle procedures zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat een project pas kan worden uitgevoerd als een voor de activiteit geldend verbod wordt opgeheven door het verlenen van een vergunning. Het kabinet heeft grenzen gesteld aan het gedogen en deze beperkt tot uitzonderingssituaties. Deze grenzen zijn vastgesteld in het gezamenlijk beleidskader gedogen (Kamerstuk 22 343, nr.2) en voortkomende jurisprudentie.
Is er een milieueffectrapport opgesteld voor Chogogo? Zo ja, wanneer is dit rapport ingediend?
Voor de bouw van het hotel geldt geen MER plicht. De ondernemer heeft wel een voorziening aangevraagd (een zogenaamde ¨lazy river¨) waarbij een reverse osmose installatie gebruikt wordt om zout naar zoet water om te zetten en waar gasten in kunnen recreëren. Het zoute water wordt vervolgens als reststroom weer terug in het marine park geloosd. Voor deze lozing is een natuurvergunning vereist en voorafgaand aan het verlenen van de vergunning moet een MER onderzoek plaatsvinden. Het onderzoek is nog in behandeling en de behandeling van de vergunning is aangehouden. Op dit moment wordt gebruik gemaakt van zoet water geleverd door derden en wordt niet in het marine park geloosd.
Welke vergunningen zijn al door welke bestuurslaag verleend aan Chogogo en welke zijn er nog aangevraagd?
Hieronder worden de vergunningen vermeld die nodig zijn voor de realisatie van het project. Voor de natuur-, bouw- en aanleg vergunningen is het bestuurscollege van het openbaar lichaam het bevoegd gezag. Voor het realiseren van bouwwerken in zee is de Minister van IenW (Rijkswaterstaat) bevoegd gezag op grond van de Wet maritiem beheer BES.
Aard en activiteit
Status
Natuurvergunning voor het vellen van bomen en cactussen
verleend 6-12-2018
Bouwvergunning (11 224) ten behoeve van een hotel
verleend 20-8-2019
Natuurvergunning ten behoeve van het bouwen van twee pieren in zee
in behandeling. Overleg met Rijkswaterstaat over vergunningplicht Wet maritiem beheer BES
Aanvraag om vergunning Wet maritiem beheer BES ten behoeve van het realiseren van twee pieren in zee. Bevoegd gezag is de Minister van IenW
In behandeling
Natuurvergunning ten behoeve van het realiseren van een ¨lazy river¨ MER plicht voor een reverse osmose installatie om water voor de ¨lazy river¨te produceren (zout naar zoet). Hierbij wordt water terug-geloosd naar het marine park.
aangehouden in afwachting van MER
op dit moment wordt niet in zee geloosd maar gebruik gemaakt van water geleverd door derden
Aanlegvergunning ten behoeve van het afgraven en ophogen van gronden
In behandeling
Bouwvergunning (11 494) diverse bouwwerken
verleend 5-11-2020
Bouwvergunning (12 006) diverse bouwwerken
verleend 26-2-2021
Natuurvergunning ten behoeve van aanleg van strand en keermuur
verleend 19-1-2022
Natuurvergunning voor het opruimen (oud bouwpuin) en egaliseren van strand gelegen tussen erfgrens en zee, tevens verwijderen van diabaas aan de noordzijde van het bedrijf
In behandeling
Natuurvergunning voor het lozen van hemelwater afkomstig van daken in het marine park.
In behandeling
Vermeld moet worden dat in 2022 een Inrichtingen- en activiteitenbesluit op grond van de Wet Vrom BES door middel van een voorhangprocedure aan uw kamer wordt aangeboden met het voorstel deze in werking te laten treden. Deze algemene maatregel van bestuur bevat milieuregels voor inrichtingen waaronder bepalingen ter bescherming van natuurwaarden.
Aan welke voorwaarden moeten de overige benodigde werkzaamheden, zoals het afmaken van het kunstmatige strand, voldoen om bovengenoemde vergunningen te verkrijgen? Wie zal erop nazien dat aan deze voorwaarden wordt voldaan?
De voorwaarden voor het aanleggen of aanvullen van een strand inclusief de constructie van een keermuur staan beschreven in Annex II van het Eilandsbesluit Onderwaterpark Bonaire. In de vergunningen staan doorgaans ook voorwaarden. Het openbaar lichaam Bonaire dient erop toe te zien dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Deelt u de mening dat de opgelegde dwangsom van 1,2 miljoen dollar voor Chogogo geïnd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben van mening dat de kwaliteit van de handhaving gediend is met het innen van opgelegde verbeurde dwangsommen. Het openbaar lichaam is hiervoor verantwoordelijk.
Welke bestuursrechtelijke handhavingsprogramma’s of -instrumenten voor ruimtelijke ontwikkeling en bouwprojecten bestaan er momenteel op Caribisch Nederland? Wat zijn de sancties wanneer er overtredingen plaatsvinden op het gebied van ruimtelijke ordening? Op basis van welke criteria wordt bepaald welke sanctie wordt ingezet?
Op dit moment zijn er geen bestuurlijk vastgestelde handhavingsprogramma’s in Caribisch Nederland. Wel is door het bestuurscollege van Bonaire gevraagd om ondersteuning bij het opstellen van een toezicht-, en handhavingsprogramma. Deze ondersteuning wordt geboden in het kader van het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland waar ik samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties inzet op de versterking van toezicht en handhaving.
Naast vergunningverlening en handhaving bestaan er ook andere instrumenten voor het reguleren van projecten in de fysieke leefomgeving. Zo kent de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES de mogelijkheid bovenlokale belangen (zoals natuur en milieu) op te nemen in een ruimtelijk ontwikkelingsprogramma. Bij het opstellen van de eilandelijke ontwikkelingsplannen dient daarmee rekening te worden gehouden. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is hiervoor verantwoordelijk. Daarnaast kent de Wet Vrom BES in artikel 10.9 e.v. de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur kwaliteitseisen vast te stellen voor de handhaving van deze wet. Daaronder vallen thema´s als bouwen en milieu. Andere aanpalende thema’s zoals ruimtelijke ordening kunnen in het handhavingsbeleid worden meegenomen. Het gaat daarbij om regels over het vaststellen van beleid met betrekking tot een strategische, programmatische en onderling afgestemde uitoefening van de handhavingsbevoegdheden door de bestuursorganen die belast zijn met de bestuursrechtelijke handhaving. De Staatssecretaris van IenW is hiertoe bevoegd. Deze is ook belast met de coördinatie van de uitvoering van het bepaalde op grond van artikel 10.9. De Staatsecretaris van IenW heeft in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een aanwijzingsbevoegdheid in het kader van interbestuurlijk toezicht.
Het bevoegd gezag, doorgaans het lokaal bestuur, op het gebied van ruimtelijke ordening (en overige relevante thema’s) beschikt over een aantal sancties wanneer overtredingen plaatsvinden. Dat zijn: het intrekken van een vergunning, het toepassen van bestuursdwang (bijvoorbeeld een stilleggingsbevel) en het vaststellen van een last onder dwangsom. De criteria voor het toepassen van deze sancties behoren in een handhavingsprogramma bestuurlijk te worden vastgesteld. Daarbij kunnen in een handhavingsprogramma met het Openbaar Ministerie afspraken worden gemaakt over een strafrechtelijke reactie op overtredingen en het prioriteren hiervan.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Ja
Het bericht 'Limburgse grensgemeente verrast door volstorten recreatieplas' |
|
Kiki Hagen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Barbara Visser (VVD), Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend dat de Vlaamse Minister van Omgeving een grote Maasplas, pal aan de Nederlandse grens, heeft aangewezen als dumpplek voor grote hoeveelheden grond die in Antwerpen worden afgegraven? Grond die mogelijk dezelfde vervuiling kent als onze Westerschelde? Zo ja, hoe oordeelt u hierover?1
Ik ken het artikel waar u naar verwijst. Op dit moment wordt er geen grond toegepast in de betreffende Maasplas bij Kinrooi. De aanvrager heeft inmiddels op uitdrukkelijke verzoek van de bevoegde Vlaamse Minister Demir aangegeven tot nader order geen grondverzet te doen en verder in overleg te gaan met alle betrokken instanties. Naar aanleiding van het genoemde artikel vinden er momenteel op ambtelijk niveau gesprekken plaats met het Vlaamse bevoegde gezag, zodat de feiten over dit onderwerp boven tafel komen en er goede afspraken worden gemaakt over toekomstige kennisuitwisseling en samenwerking. Op basis van de afgegeven vergunning mag er geen zwaar vervuilde grond worden toegepast in de betreffende Maasplas.
Waar ligt de bestuurlijke verantwoordelijkheid van deze kwestie?
De bestuurlijke verantwoordelijkheid ligt bij de Vlaamse Minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme.
Klopt het dat deze Maasplas een open verbinding heeft met de Maas op Nederlands gebied? Zo ja, hoe groot is de kans dat de mogelijk (zwaar) vervuilde grond en diens schadelijke stoffen Nederland bereiken?
De Maasplas bij Kinrooi heeft een open verbinding met de Maas. Deze open verbinding bevindt zich op Belgisch grondgebied. Indien er uitlogende stoffen in deze plas gebracht zouden worden, kunnen die inderdaad het Nederlandse deel van de Maas bereiken. Zoals bij vraag 1 is aangegeven is daar momenteel geen sprake van.
Welke risico’s brengt dit met zich mee voor Nederlandse grensgemeenten zoals Maasgouw, voor watersporters die gebruik maken van deze plas, voor landbouwgrond dat het water gebruikt voor irrigatie en drinkwatervoorzieningen?
Eventuele risico’s zullen goed in beeld worden gebracht voordat er sprake is van verondieping en zodra er bekend is welke partijen grond precies gebruikt worden. Dit is, zoals aangegeven, momenteel nog niet aan de orde. Het belang dat aan deze analyse gehecht wordt zal actief bij Vlaanderen onder de aandacht gebracht blijven worden.
Hoeveel grond wordt gestort en welke milieueisen liggen hier ten grondslag aan? Op welke manier worden de effecten op natuur en het ecosysteem van de Maas van deze verondieping meegewogen? Kunt u de resultaten getoetst aan deze ecologisch/milieu eisen naar de Kamer te sturen?
De vergunning die door de Vlaamse Minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme is verleend betreft in de eerste fase een maximale hoeveelheid van 7,3 miljoen m3grond.
De (milieu) eisen die aan de vergunning ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering (Vlarebo, bijlage V) en Vlaamse regelgeving rond grondverzet, die vergelijkbaar is met de Nederlandse regelgeving. In de vergunning staat dat het toe te passen materiaal nutriënt-arm dient te zijn, met maximaal 10% organisch stofgehalte. Voor alle niet-genormeerde stoffen (zoals zeer zorgwekkende stoffen, chloride en sulfaat) geldt dat de initiatiefnemer deze inzichtelijk dient te maken in de vooraf aan te leveren rapportage; deze wordt vervolgens getoetst aan een standaard worst-case-waarde of er wordt een verzoek gedaan om een norm af te leiden.
De vergunning staat geen toepassing van (zeer) verontreinigd materiaal toe.
Het is niet mogelijk om u een rapportage met betrekking tot ecologische of milieueisen toe te zenden. Er is op dit moment geen milieuhygiënisch rapport rond toe te passen grond beschikbaar. Het is namelijk nog niet bekend of en zo ja welke partijen grond zullen worden toegepast. Er is bovendien geen milieueffectrapportage (MER) voor het project gemaakt. De omvang van het project blijft in eerste aanleg onder de omvang waarvoor dit verplicht is in Vlaanderen.
Op welke manier is Nederland beschermd tegen de effecten van PFAS als mogelijk vervuilde grond net over de grens wordt gestort?
Voor toepassing moeten alle grondstromen worden getoetst aan het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering (Vlarebo) en een aanvullende Vlaamse richtlijn voor PFAS. De uitgangspunten van de Vlaamse kaders zijn vergelijkbaar met het Nederlandse Besluit bodemkwaliteit en het handelingskader PFAS. Dit betekent dat grond met een PFAS-gehalte kleiner of gelijk aan de omgevingswaarde mag worden toegepast.
Bent u bereid in gesprek te treden met uw ambtsgenoten aan Belgische zijde wanneer er risico’s zijn aan Nederlandse zijde om de mogelijke vervuiling te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Indien dat noodzakelijk is ben ik zeker bereid om met mijn Vlaamse ambtsgenoot over dit onderwerp in gesprek te gaan. Op ambtelijk niveau zijn er reeds constructieve contacten gelegd met het kabinet van Minister Demir; de Vlaamse overheid heeft toegezegd dat Nederland nauw betrokken zal worden, onder meer bij het goedkeuren van het door de initiatiefnemer op te stellen monitoringplan.
In algemene zin: is er met onze buurlanden overleg geweest over het verplaatsen van vervuilde grond en de mogelijke effecten ook grensoverschrijdend? Zo ja, wat is hierover afgesproken? Zo nee, kunt u hierover met heb in gesprek treden?
Er is overleg over stroomgebiedbeheerplannen en in voorkomende gevallen stellen bevoegde gezagen elkaar op de hoogte en betrekken elkaar over en weer.
De uitspraak van de Hoge Raad dat de vermogenstaks 2017 en 2018 in strijd zijn met het eigendomsrecht |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de de uitspraak van de Hoge Raad dat de vermogensbelasting 2017 en 2018, vanwege de heffing op een fictief rendement, in strijd wordt geacht met het eigendomsrecht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze verregaande en principiële uitspraak, welke consequenties zitten er volgens u aan vast en had het eerder overstappen naar heffen op basis van gerealiseerd rendement niet voor de hand gelegen?
Het arrest van de Hoge Raad heeft grote impact voor zowel burgers als de Belastingdienst en hoe om te gaan met de gevolgen van het arrest zijn voor mij van de grootste prioriteit. Er wordt hard gewerkt aan een werkbare oplossing voor de uitvoering van het arrest. Momenteel zijn nog niet alle gevolgen van het arrest helder. Daarnaast is de beoordeling welke oplossingsrichtingen maakbaar en haalbaar zijn voor de uitvoering, wat oplossingsrichtingen vragen van burgers en of dit voor hen haalbaar is nog niet afgerond.
De overgang naar een stelsel op basis van werkelijk rendement is een complexe wijziging. In het verleden zijn op dit vlak diverse stappen gezet om deze overgang voor te bereiden. Vorig jaar heeft het kabinet PwC gevraagd onderzoek te doen naar de praktische mogelijkheden om over de (digitale) informatie te beschikken die noodzakelijk is voor een moderne en uitvoerbare heffing over het werkelijk behaalde rendement. De resultaten uit dit onderzoek dragen bij aan het werk dat wordt verricht om een voorstel voor een heffing naar werkelijk rendement uit te werken.
Betekent dit dat in beginsel alle vermogensbelastingplichtigen een deel van de betaalde vermogensbelasting (over de jaren waarin er een heffing plaats vond over een fictief rendement) kunnen terugvragen, of geldt dat voor een specifiek deel van de belastingplichtigen?
De reikwijdte van de groep belastingplichtigen die in aanmerking komen voor herstel is op dit moment nog niet bepaald. Zodra de uitwerking helder is, zal ik de Kamer hierover informeren. Volledigheidshalve wil ik er wel op attent maken dat box 3 geen vermogensbelasting, maar een vermogensrendementsheffing is.
Kunt u een inschatting maken van de financiële omvang van mogelijk door de fiscus terug te betalen vermogensbelasting?
Het bieden van rechtsherstel heeft grote budgettaire consequenties. De omvang van de budgettaire gevolgen is onder andere afhankelijk van de interpretatie van het arrest en de omvang van de groep burgers die in aanmerking komt voor rechtsherstel. De budgettaire gevolgen van de verschillende opties worden momenteel in kaart gebracht.
Welke maatregelen overweegt u nu te nemen om te voorkomen dat dit een al te grote kostenpost wordt danwel een arbeidsintensief en tijdrovend terugavetraject?
Het herstel van aanslagen is een grote uitdaging voor de Belastingdienst. Voor een uitvoerbare wijze van herstel dient een oplossing te worden gekozen die voor de verschillende belastingjaren zo eenvormig mogelijk is en zoveel mogelijk geautomatiseerd en massaal kan worden uitgevoerd. Verschillende opties voor de vormgeving van de hersteloperatie worden momenteel in kaart gebracht. Ik zal uw Kamer op 4 februari nader informeren over de contouren van de hersteloperatie.
Bent u bereid, sneller dan gepland, over te stappen op het heffen van vermogensbelasting op basis van reëel rendement in plaats van een fictief rendement?
De wetgeving is momenteel niet in lijn met het arrest van de Hoge Raad. Het is onwenselijk om deze situatie voort te laten bestaan tot de invoering van de vermogensrendementsheffing over het werkelijke rendement met de beoogde inwerkingtredingsdatum 2025. Onderzocht wordt wat de mogelijkheden zijn om de wetgeving eerder aan te passen.
Welke obstakels staan een snellere invoering van deze ook in het coalitieakkoord opgenomen aanpassing, eventueel in de weg, en wat is er per obstakel nodig om dit weg te nemen en/of te verkleinen?
De mogelijkheden om de wetgeving op een verantwoorde wijze eerder aan te passen dan per 2025 zijn onder andere afhankelijk van de technische maakbaarheid van de systemen van de Belastingdienst, de uitvoerbaarheid waaronder de ruimte in het IV-portofolio, de aanlevering van gegevens door ketenpartners, het doenvermogen van burgers en de beschikbare tijd voor een zorgvuldig wetgevingsproces. Momenteel worden diverse opties onderzocht om de wetgeving aan te passen.
Bent u bereid iedere vraag afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de compensatie van toeslagenschandaal soms verkeerd terecht komt |
|
Pieter Omtzigt , Renske Leijten (SP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoe lang bent u al op de hoogte van interne berichten dat de compensatie van de toeslagen verkeerd terecht komt?1
Het gevolg van de wens om gedupeerden snel en ruimhartig te compenseren, is dat er ook personen compensatie zullen ontvangen voor wie dit niet bedoeld is. Bij verschillende beoordelingsmomenten (eerste toets, integrale beoordeling etc.) wordt steeds de afweging tussen ruimhartigheid, snelheid en rechtmatigheid gemaakt. Daarbij wordt ook het gesprek over mogelijk onterechte uitkeringen gevoerd. Uw Kamer is op verschillende momenten over deze risico’s geïnformeerd, zoals bij de brieven van 8 februari en 30 april 2021.2 Het percentage van achteraf onterechte uitbetalingen na de eerste toets wordt geschat op 2–5%, zoals uw Kamer in de brief van 30 april 2021 is medegedeeld. Het artikel waar u aan refereert stelt dat het ministerie op het moment van publiceren van het artikel al wist dat ouders betrokken bij de casus Alabama compensatie hebben ontvangen. Dat klopt. Mijn voorganger is hier op 16 december jl. over geïnformeerd. Zij was voornemens dit tijdens het debat met uw Kamer te delen. Echter, dit debat is uitgesteld tot 2 februari 2022. Zodoende heeft zij u op 21 december jl. met een brief nader geïnformeerd.3 Het is daarbij wel belangrijk te herhalen dat het niet op voorhand vast staat dat de personen die deze compensatie ontvangen hebben daar geen recht op hebben en de compensatie verkeerd terecht komt.
Kunt u aangeven hoeveel mensen compensatie hebben ontvangen die ook betrokken waren bij de «Bulgarenfraude»?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de brief van 21 december aan uw Kamer heeft medegedeeld, is aan 14 personen die in het verleden betrokken zijn geweest bij de fraudeonderzoeken «Alabama» en «Florida» het forfaitaire bedrag van € 30.000 toegekend. Het fraudeonderzoek «Alabama» stond ook wel bekend als de «Bulgarenfraude». Deze 14 personen krijgen ook nog een integrale beoordeling, waarbij er meer nauwkeurig bekeken wordt of de terugvorderingen terecht waren. Zij lopen mee in het reguliere beoordelingsproces. Het fraudeonderzoek «Florida» is een vergelijkbaar onderzoek dat, net als Alabama, heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling van bepaalde betrokkenen.
Is er onderzoek bijvoorbeeld gedaan naar de aantallen onjuist gecompenseerde burgers in de stad Ivanski of elders die voorheen fraude gepleegd hebben en daarvoor veroordeeld zijn?
Er is geen onderzoek gedaan dat gericht is op ouders uit specifieke steden of gebieden. Voor de eerste toets bij de Catshuisregeling is wel gecontroleerd of er bij de gemelde ouder sprake is van een strafrechtelijke veroordeling of vergrijpboete. De ouder krijgt dan geen eerste toets maar een integrale beoordeling. Bij de vervolganalyse van de fraudeonderzoeken «Alabama» en «Florida», waarover ik u heb geïnformeerd met mijn brief van 21 december jl., is alleen gekeken waar de 83 personen die zich gemeld hebben voor herstel staan in het beoordelingsproces.
Is daar een onderzoeksrapport van beschikbaar? Zo ja, kunt u dit rapport aan de kamer toezenden.
De beschikbare informatie met betrekking tot deze analyse heeft mijn ambtsvoorganger in haar brief van 21 december jl. met uw Kamer gedeeld.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd met de interne berichten met klachten/zorgen over de compensatieregeling? Kunt u deze vraag uitputtend beantwoorden?
De interne berichten met zorgen over de compensatieregeling neem ik zeer serieus. Mijn ambtsvoorganger is hierover veelvuldig in gesprek geweest met medewerkers. Dat zal ik ook blijven doen. De signalen zijn divers. Zo zijn er bijvoorbeeld signalen van overcompensatie of oneigenlijk gebruik van de herstelregelingen. Enerzijds is dit het gevolg van de opzet van de herstelregelingen en de gevraagde ruimhartigheid en snelheid. Medewerkers vinden dit soms moeilijk uitlegbaar, hierover gaan we met elkaar het gesprek aan. Anderzijds kan er gekeken worden of er in specifieke gevallen anders gehandeld kan worden, zo worden schulden bijvoorbeeld niet kwijtgescholden ten aanzien waarvan een vergrijpboete of strafrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden. Ik blijf uiteraard nauw kijken naar interne en externe signalen dat compensatie mogelijk verkeerd terechtkomt. In een volgende Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zal ik u hierover nader informeren.
Bent u ervan op de hoogte dat u onder artikel 68 van de Grondwet een actieve inlichtingenplicht heeft en zeker wanneer het grote problemen in de uitvoering betreft bij nog aanhangige wetgeving?
Naast de passieve inlichtingenplicht die ligt besloten in artikel 68 van de Grondwet wordt ook een actieve inlichtingenplicht onderscheiden. Ik ben mij bewust van beide inlichtingenplichten en streef ernaar daar te allen tijde aan te voldoen. Daarnaast worden op grond van de beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s sinds 1 juli 2021 beslisnota’s in de categorieën beleidsvorming en wetgeving actief openbaar gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Waarom heeft u zelf niet het initiatief genomen om de Kamer te informeren dat er uitbetalingen zijn gedaan waarover interne zorgen leven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het inrichten van het gehele herstelproces, zowel van de eerste toets als de integrale beoordeling, is een afweging gemaakt tussen zorgvuldigheid en snelheid. Gevolg van de terechte wens om gedupeerden ruimhartig en snel te compenseren is dat onvermijdelijk personen uiteindelijk compensatie ontvangen voor wie deze niet bedoeld was. Op verschillende momenten is de Kamer geïnformeerd over het risico van achteraf bezien onterechte uitkeringen door die afweging. Zo is in de brief van 30 april jl. het percentage van achteraf onterechte uitbetalingen na de eerste toets geschat op 2–5%. Dat is op dit moment nog steeds ons beeld.
Komen de meldingen vanuit de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) of andere delen van de Belastingdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgen over (over)compensatie komen vanuit verschillende onderdelen van de Belastingdienst en Toeslagen, maar ook van bijvoorbeeld gemeenten of van samenwerkingsverbanden. Bij die meldingen is er sprake van verschillende soorten signalen. Er zijn bijvoorbeeld zorgen over overcompensatie, signalen dat er sprake is van ernstig misbruik op een ander terrein, zoals inkomstenbelasting of de bijstand, of zorgen dat iemand onterecht compensatie heeft ontvangen. In veel situaties betreft het signalen die niet wegnemen dat een ouder gedupeerde kan zijn. Ik blijf uiteraard nauw kijken naar interne en externe signalen.
Komen de meldingen van mensen die bij Intensief Toezicht werken? Zo ja, hoe zij zijn precies betrokken bij de UHT en de uitvoering van de compensatie?
Er zijn meldingen gedaan door medewerkers werkzaam binnen intensief toezicht van meerdere uitvoeringsdirecties. Zij zijn niet betrokken bij de uitvoering van de compensatieregeling. Op dit moment wordt nagegaan of medewerkers een bijdrage kunnen leveren in het correct reconstrueren van de feiten en omstandigheden en vormgeven van afwegingskaders voor het wel of niet kwijtschelden van belastingschulden en bestuurlijke boetes.
Hoe komt het dat de melders feiten van fraude zeggen kennen maar dat dit geen belemmerende factor is in de uitbetaling van compensatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ook antwoord bij vraag 8. Als er sprake is van fraude op andere terreinen, bijvoorbeeld in de inkomstenbelasting, dan heeft dit geen gevolgen voor de uitbetaling van de forfaitaire vergoeding. Echter de schulden van de uit die fraude voortvloeiende aanslagen inkomstenbelasting worden niet kwijtgescholden. De regelgeving met betrekking tot de hersteloperatie laat compensatie aan dezelfde burger toe indien hij kwalificeert in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire. Het kan namelijk zo zijn dat iemand op andere terreinen fraude heeft gepleegd maar ook gedupeerde is van de kinderopvangtoeslag. Indien bijvoorbeeld over het jaar 2013 fraude door de Belastingdienst is vastgesteld in de inkomstenbelasting maar de betreffende burger is door Toeslagen «vooringenomen (CAF-11 vergelijkbare zaken)» bejegend, kwalificeert deze burger voor compensatie. Als gevolg van de «Catshuisregeling» bedraagt de compensatie dan minimaal € 30.000. Dit voorbeeld is ook toepasbaar bij geconstateerde fraude in andere domeinen (zoals bijvoorbeeld het sociale domein Gemeenten).
Kunt u de interne meldingen – geanonimiseerd – naar de Kamer sturen?
In de Eindrapportage Raadspersonen die op 12 oktober jl. naar uw Kamer gezonden is wordt benoemd dat verschillende melders hun zorgen hebben geuit over de Uitvoeringorganisatie Herstel Toeslagen (UHT).4 Veel van deze zorgen hebben betrekking op de zogenoemde Catshuisregeling. De meldingen die zijn gedaan bij de raadspersonen zijn conform het Besluit Personeelsraadspersonen Belastingdienst 2020 in vertrouwen gedaan.5 Over die meldingen beschik ik niet. Signalen in de organisatie over mogelijk oneigenlijk en ongericht gebruik van de herstelregelingen bij mijn ambtsvoorganger of het hogere management zijn van persoonlijke aard en zijn vaak herleidbaar tot individuele medewerkers. Ik vind het belangrijk dat medewerkers zich voldoende veilig voelen om deze en andere signalen te blijven delen. Het integraal delen met uw Kamer van deze signalen vind ik daarom onwenselijk. Om uw Kamer desondanks wel een zo goed mogelijk beeld te geven, zal ik, zoals ook toegezegd in de 9e Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag6 en de brief van 21 december jl., de onderwerpen uit de interne signalen inventariseren en uw Kamer hier in de brief die ik u volgende week stuur ten behoeve van het debat op 2 februari nader over berichten. Tevens zal ik hier in de Voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag aandacht aan besteden. Hierbij wordt dan recht gedaan aan de vertrouwelijkheid van deze signalen.
Kunt u tevens alle signalen over het oneigenlijk en ongericht gebruik van de Catshuisregeling en aanverwante regelingen die u, de Secretaris-Generaal, de plaatsvervangend Secretaris-Generaal en Directeur-generaal ontvangen hebben, aan de Kamer doen toekomen (vanaf december 2020)?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het extreem zorgelijk is dat mensen die werken bij de Belastingdienst/UHT geen gehoor krijgen als zij in de uitvoering tegen problemen aanlopen? Zo ja, hoe gaat u dit verhelpen?
Signalen en zorgen vanuit medewerkers zijn zeer waardevol en worden daarom uiterst serieus genomen. Binnen de Belastingdienst, Toeslagen en Douane wordt dezelfde gedragslijn gehanteerd als binnen het gehele rijk: medewerkers kunnen met hun signalen terecht bij hun leidinggevenden, naast- of hoger gelegen leidinggevenden of een vertrouwenspersoon die hierover met de medewerker in gesprek gaan. Afhankelijk van de aard van het signaal wordt eventueel ook een melding gemaakt bij het interne Meldpunt Integriteit en worden deze signalen met de DG en SG gedeeld. Als medewerkers dit wenselijk vinden gaan de DG en SG ook met hen in gesprek over deze signalen.
Omdat UHT een organisatie in opbouw is, waar periodiek nieuwe medewerkers aan de slag gaan, is het van belang de bekendheid met het protocol te vergroten en blijvend onder de aandacht te brengen. Hiervoor wordt niet alleen geïnvesteerd in interne communicatie hierover, maar zijn en worden medewerkers ook actief uitgenodigd signalen te delen.
Kunt u aangeven wat intern bij de Belastingdienst/Douane/Toeslagen en UHT veranderd is in de afgelopen tijd om te zorgen dat signalen van de uitvoeringspraktijk wel goed gehoord en opgelost worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Erkent u dat het foutief uitbetalen van compensatie het draagvlak onder de compensatieregeling ondermijnt?
Ik begrijp dat het moeilijk uitlegbaar is dat sommige betalingen mogelijk bij personen terecht komen die hier geen recht op hebben. Tegelijkertijd willen we gedupeerden snel en ruimhartig helpen. Op dit punt is een bewuste afweging gemaakt. Zoals eerder met uw Kamer is gedeeld, betekent dit onvermijdelijk dat sommige mensen compensatie ontvangen zonder dat zij daar recht op hebben. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1.
Erkent u tevens dat verkeerde uitbetalingen mensen die terecht zijn gecompenseerd opnieuw verdacht maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals u eerder is gemeld, is onze inschatting dat het percentage gedupeerden dat terecht een herstelbetaling ontvangt tussen de 95% en 98% ligt. Dit beeld hebben wij nog steeds. We gaan uit van vertrouwen in de mensen die zich melden bij UHT. Dat er ook enkele mensen tussen zitten die hier misbruik van proberen te maken is betreurenswaardig, maar dit zegt niets over de mensen die gedupeerd zijn en daartoe een terechte compensatie ontvangen.
Kunt u uitleggen waarom de meldingen de schuld leggen bij het aangenomen amendement Leijten c.s. (Kamerstuk 35 468, nr. 20)?
In de op 4 december 2020 aan uw Kamer gezonden vierde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag is uitgelegd dat bij een steekproef naar O/GS kwalificaties 96% van de vorderingen met de huidige maatstaven en op basis van de beschikbare informatie onterecht zijn.7 Dit is op basis van de nieuwe criteria die we hiervoor hanteren, namelijk: 1) er moet voldoende documentatie aanwezig zijn, 2) er is sprake van evident misbruik, en 3) in communicatie met de burger is uitvoerig ingegaan op de vraag waarom er sprake is van misbruik. Deze criteria zijn in lijn met de wijze van beoordelen van de bewijslast conform het amendement Leijten c.s. In 53% van de gevallen was er sprake van onvoldoende documentatie in de systemen. Het kan dus zijn dat iemand compensatie ontvangt terwijl er toch sprake was van misbruik, maar dit kan niet meer naar huidige maatstaven worden bewezen of dit is toentertijd niet goed naar de burger gecommuniceerd.
Vanwege het hoge percentage onterechte O/GS kwalificaties is besloten om bij de eerste toets compensatie toe te kennen als er sprake is van een O/GS kwalificatie en een terugvordering van ten minste 1.500 euro in enig toeslagjaar. Als dit het geval is dan wordt niet gekeken of de O/GS kwalificatie terecht was. Het kan daardoor voorkomen dat mensen met een terechte O/GS kwalificatie, ook volgens de huidige criteria, toch forfaitaire compensatie krijgen.
In dit proces wordt er uitgegaan van vertrouwen in de burger en ruimhartig gecompenseerd. Uitgangspunt daarbij is dat ouders snel duidelijkheid krijgen. Deze afweging is zo gemaakt omdat voor ouders die een onterechte O/GS kwalificatie hebben gekregen, de gevolgen zeer verstrekkend konden zijn.
Kunt u heel precies aangeven waarom het mogelijk maken van compensatie voor mensen die via de kwalificatie Opzet Grove Schuld (OGS) zijn aangepakt leidt tot verkeerde uitbetalingen?
Zie antwoord vraag 17.
Klopt het dat het mogelijk maken om mensen die onterecht via OGS zijn aangepakt niet het probleem is, maar de forfaitaire regeling die bekend is onder de Catshuisregeling?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u aangeven of nog altijd de inschatting is dat OGS in 96% van de gevallen verkeerd is «opgelegd»?2
Zie ook antwoord bij vragen 17, 18 en 19. De inschatting van 96%9 «onterechte OGS kwalificatie» is gebaseerd op een steekproef medio 2020, waarbij uit een populatie van 8.500 burgers mét OGS kwalificatie aselect 110 burgers zijn getrokken. Van deze 110 burgers had de OGS kwalificatie betrekking op 84 burgers met kinderopvangtoeslag. De OGS kwalificatie van deze burgers is, met de kaders zoals genoemd in de beantwoording van vragen 17 en 18, getoetst. Deze kaders zijn ongewijzigd. Voor 5 burgers (= 4% van de totaal betrokken vorderingen mét OGS kwalificatie, maar dit is 6% van de in de steekproef betrokken burgers mét kinderopvangtoeslag) is de OGS kwalificatie terecht vastgesteld. Toen vervolgens tijdens de uitvoering van de Catshuisregeling bleek dat de 1.100 tot dan toe beoordeelde O/GS-kwalificaties allemaal als «onterecht» waren beoordeeld, is besloten de beoordeling niet meer uit te voeren en bij de eerste toets uit te gaan van een onterechte O/GS.
Waarom is de eerste aanbeveling van het «zwartboek stopgezette kinderopvangtoeslag» nooit opgevolgd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De eerste aanbeveling luidde «alle stopzettingen en terugbetalingen waar opzet/grove schuld is gebruikt moeten opnieuw beoordeeld worden.» Daar is opvolging aan gegeven door alle ouders die een O/GS kwalificatie op een KOT terugvordering hebben gehad op te roepen zich te melden voor herstel. Zij worden dan herbeoordeeld. In de praktijk wordt in de eerste toets ervanuit gegaan dat een O/GS kwalificatie onterecht is geweest, omdat uit een steekproef medio mei 2020 bleek dat 94% van de O/GS kwalificatie achteraf bezien onterecht waren. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Heeft u inmiddels al zicht op hoe er omgegaan is met OGS bij het «blauwe» gedeelte van de Belastingdienst? Kunt u de Kamer hier snel nader over informeren?
De ADR zal onderzoek doen om te reconstrueren wat er bij belastingschulden precies is gebeurd en hoe dit heeft kunnen gebeuren. Naar verwachting zal de ADR in april beginnen met het onderzoek.
Kunt u ons een reflectie sturen over de instelling van de Cathuisregeling en de omgang met andere regelingen die geen wettelijk basis kennen?
Een deel van de maatregelen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag is vooruitlopend op wetgeving in werking getreden via beleidsbesluiten. Het gaat hierbij om maatregelen waarvoor het onwenselijk was om deze pas na afronding van een formeel wetgevingstraject in werking te laten treden. Dat zou namelijk tot gevolg hebben dat gedupeerde ouders langer op herstel moeten wachten. Ik onderken de nadelen die gepaard gaan met het gebruik van beleidsbesluiten. De nadelen heb ik zoveel mogelijk proberen te mitigeren door de beleidsbesluiten aan uw Kamer voor te leggen, voordat deze in werking traden, en met uw Kamer in gesprek te gaan over de inhoud van deze beleidsbesluiten. Voor nieuwe regelingen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag zal het instrument beleidsbesluit zoveel mogelijk worden vermeden, vanwege bovengenoemde nadelen.
De middelen die nodig zijn voor de hersteloperatie kinderopvangtoeslag zijn middels verschillende incidentele suppletoire begrotingen en de reguliere begrotingscyclus aan uw Kamer voorgelegd en door het parlement geautoriseerd. In onderstaand overzicht zijn de betreffende beleidsbesluiten opgenomen en de vindplaats daarvan:
€ 30.000-regeling
Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling.
(Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag)
Besluit van 18 maart 2021, nr. 2021-30659
(Staatscourant nr. 14691, 19 maart 2021)
30.000 euro regeling, inclusief kwijtschelding publieke schulden en compensatie voor reeds afgeloste publieke schulden en boetes (o.g.v. de Awir)
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag
Besluit van 31 mei 2021, nr. 2021-103578.
€ 750-regeling
(miv 1-1-2021 vervallen!) Besluit eenmalige tegemoetkomingsregeling herstel & artikel 49g Awir
Besluit van 12 november 2020, nr. 2020-219953.
(Staatscourant nr. 60165,
16 november 2020)
Art. 49g Awir
€ 500-noodvoorziening
Besluit noodvoorziening toeslagen
Besluit van 11 december 2020, nr. 2020-243355.
(Staatscourant nr. 62981,
15 december 2020)
Compensatieregeling
Besluit compensatieregeling CAF-11 en vergelijkbare (CAF)-zaken & Art. 49b Awir
Besluit van 28 augustus 2020, nr. 2020-157030.
(Staatscourant nr. 45904,
7 september 2020)
Art. 49b Awir
Hardheid van het stelsel
– herziening < 5 jaar
– hardheidsregeling > 5 jaar
Herzieningsmogelijkheid o.g.v. onderdeel 2.1 en 3.1 Verzamelbesluit Toeslagen (< 5 jaar) & hardheidsregeling art. 49a Awir, jo. Art. 9b UR Awir (> 5 jaar)
Art. 49a Awir jo. art. 9b UR Awir.
Verzamelbesluit Toeslagen van 11 januari 2021, nr. 2020-179259.
(Staatscourant nr. 2142, 14 januari 2021)
O/GS-tegemoetkoming
O/GS-tegemoetkomingsregeling art. 49c Awir & Besluit aanvullende tegemoetkoming werkelijke schade bij O/GS
Art. 49c Awir
Besluit van 30 november 2020, nr. 2020-231500.
(Staatscourant nr. 63420, 3 december 2020.)
Compensatie ouder en diens toeslagpartner WSNP en buitengerechtelijke schuldregeling
Besluit van 28 mei 2021, nr. 2021-103575
Besluit betalen private schulden (overname private schulden en compensatie afgeloste private schulden)
Besluit van 21 oktober 2021, nr. 2021-211658
Erkent u dat de Catshuisregeling en een tiental andere regelingen per beleidsbesluit zijn goedgekeurd, zodat er miljarden zonder dat er een wettelijke basis beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u toelichten waarom het wetsvoorstel «Wet Hersteloperatie Toeslagen» niet gereed is?
Uw Kamer is er bij brief d.d. 21 september 2021 over geïnformeerd dat het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) over de Wet hersteloperatie toeslagen aanleiding heeft gegeven om deze wet niet op Prinsjesdag 2021 in te dienen. De Afdeling merkt onder andere op dat het niet duidelijk is hoe dat wetsvoorstel zich verhoudt tot de herijking, terwijl duidelijkheid over de hersteloperatie nodig is.11 Op dit moment wordt nog gewerkt aan de herijking en de beleidsmatige uitwerking van de kindregeling, de regeling voor gedupeerden in de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget en de ex-partnerregeling. Het commissiedebat over deze beleidsvoornemens is verplaatst naar 2 februari. Zodra de beleidsontwikkeling is afgerond dient nog een aantal stappen te worden gezet om het nieuwe wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen in te kunnen laten dienen. Zo moet het wetsontwerp worden afgerond, uitvoeringstoetsen worden gedaan, adviesorganen worden geraadpleegd (zoals de Autoriteit Persoonsgegevens en de Raad voor de Rechtspraak) en het wetsvoorstel voor advies worden voorgelegd aan de Afdeling. Na het opstellen van een nader rapport kan het herziene en aangevulde wetsvoorstel hersteloperatie toeslagen bij uw Kamer worden ingediend. Ik streef ernaar het wetsvoorstel voor de zomer in te kunnen dienen bij uw Kamer.
Kunt u ook toelichten wat u gedaan heeft met het vernietigende rapport van de Raad van State over het wetvoorstel «Wet Herstel Toeslagen» (Bijlage bij Kamerstuk 35 510, nr. 90)?
Het advies van de Afdeling bij de (oude) Wet hersteloperatie toeslagen is inclusief conceptwetsvoorstel, anders dan gebruikelijk, op 25 oktober 2021 ter informatie aangeboden aan uw Kamer.12 Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 25, is de vertraging bij de indiening van de genoemde wet juist opgetreden, omdat gehoor is gegeven aan het kritische advies van de Afdeling. Op dit moment wordt het wetsvoorstel hersteloperatie toeslagen naar aanleiding van genoemd advies van de Afdeling aangepast en aangevuld. Omdat het aangepaste wetsvoorstel ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel ingrijpend wordt gewijzigd, wordt opnieuw een advies gevraagd aan de Afdeling.13
Klopt het dat nu de stemming over de «wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen» en «wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen» uitgesteld zijn door de coalitie, er over geen van de herstelregelingen gestemd is?
Genoemde wetsvoorstellen beogen het mogelijk maken om herstelregelingen op te nemen in algemene maatregelen van bestuur (amvb’s). Zo lang deze wetsvoorstellen niet aanvaard zijn door het parlement kunnen deze niet in werking treden en kunnen de herstelregelingen niet worden opgenomen in amvb’s. Als al wel over deze wetsvoorstellen zou zijn gestemd, dan zou nog niet over de inhoud van de regelingen zijn gestemd. Zoals in het antwoord op vraag 25 aangegeven wordt op dit moment nog gewerkt aan de beleidsmatige uitwerking van de kindregeling, de regeling voor gedupeerden in de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget en de ex-partnerregeling en het omzetten van de in mijn brief van 29 oktober 2021 geschetste contouren van genoemde regelingen in regelgeving.14
Kunt u opsommen welke regelingen zijn getroffen zonder wettelijke basis?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u deze vragen ruim beantwoorden voor het einde van het kerstreces?
In verband met het reces en de kabinetswissel konden deze vragen niet binnen de door deze leden gestelde termijn beantwoord worden.
Bijlage raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
De export van vervuilende brandstoffen naar Afrika |
|
Jaco Geurts (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Toezichthouder poldert over export vieze brandstof, geduld is op bij Greenpeace»?1
Ja.
Klopt het dat de inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in gesprek is met een aantal Nederlandse raffinaderijen en inzet op het vrijwillig verlagen van het zwavelgehalte in brandstoffen bestemd voor de export naar West-Afrika? Zo ja, waarom is een beperkt aantal partijen geselecteerd en waarom alleen West-Afrika?
De eerder gepubliceerde onderzoeken van de ILT2 zijn gericht op West-Afrika, omdat de vanuit Nederland naar die regio geëxporteerde brandstoffen van erg lage kwaliteit zijn met schade aan mens en milieu tot gevolg. De ILT is in gesprek met brandstofproducenten en exporteurs waarvan bekend is dat zij vanuit Nederland op deze markt actief zijn.
Wat is het doel van deze gesprekken? Deelt u de mening dat het doel moet zijn om daadwerkelijk de emissies van voertuigen in West-Afrika te reduceren en een transitie op gang te brengen naar het gebruik van schonere brandstoffen?
Het doel van deze gesprekken van de ILT is toegelicht in eerdere antwoorden op Kamervragen:3 de ILT heeft de vanuit Nederland opererende oliemaatschappijen, raffinaderijen en handelaren medio vorig jaar laten weten dat export van dit soort brandstoffen in strijd is met de Nederlandse Wet milieubeheer en de bedrijven dus opgeroepen om hun zorgplicht na te komen en met een plan van aanpak voor een snelle en effectieve transitie naar de gewenste brandstofkwaliteit voor export.
Inderdaad is het zaak om emissies van voertuigen wereldwijd te reduceren, ook in West-Afrika.
Kunt u onderbouwen dat de gekozen aanpak daadwerkelijk leidt tot emissiereductie in West-Afrika? Klopt het dat de landen in West-Afrika deze brandstoffen kopen omdat deze veel goedkoper zijn dan laagzwavelige brandstoffen? Deelt u de zorg dat wanneer raffinaderijen in Nederland abrupt gedwongen worden de export van de meer vervuilende brandstoffen te staken, dit zal betekenen dat deze landen dezelfde brandstoffen zullen betrekken uit andere landen (China, etc.)?
Gezondheidsschade door schadelijke producten staat mondiaal hoog op de politieke agenda. Ook laagwaardige brandstoffen zijn nadrukkelijk onderwerp van internationaal overleg. De eerder verschenen onderzoeken van TNO4, de NGO «Public Eye»5 en de ILT6 schetsen alle hetzelfde beeld: autobrandstoffen met gehalten zwavel, benzeen en mangaan – die veel hoger liggen dan de Europese standaarden – worden door Nederlandse en andere Europese bedrijven geëxporteerd naar landen, vooral in Afrika, waar de normen voor deze autobrandstoffen veel minder streng zijn of nog ontbreken.
De prijs aan de pomp van laagwaardige brandstoffen in West-Afrika is afhankelijk van veel factoren. Gezondheidswinst is relatief eenvoudig en goedkoop te behalen, bijvoorbeeld door brandstoffen grotendeels te ontzwavelen of door het gehalte aan benzeen en schadelijke metalen te verlagen.
Zelfs als de landen die nu laagwaardige brandstoffen afnemen, gelijksoortige brandstoffen gaan afnemen van producenten buiten Nederland, blijft het belangrijk dat in Nederland gevestigde bedrijven stoppen met het exporteren van brandstoffen, die o.a. grote gezondheidsschade kunnen aanrichten. De positie van Nederland in internationaal overleg over brandstofnormen wordt versterkt als het niet langer zelf verdient aan de laagwaardige brandstoffen. Landen die het ontstane gat in de markt zouden willen opvullen, zouden daarmee hun positie in het mondiale politieke speelveld verzwakken. Dit is bij deze landen bekend. Dat geldt in versterkte mate voor landen in de EU.
Ook de raffinaderijen in de landen die de wegvallende leveranties uit Nederland zouden kunnen overnemen zijn in staat schone brandstoffen te produceren. Die vormen immers het grootste deel van de wereldmarkt. Als de Nederlandse producenten, met een significant marktaandeel, een eerste stap zetten, geeft dat in principe andere producenten ruimte om een soortgelijke transitie te maken.
Om een einde te maken aan het nog resterende gebruik van laagwaardige brandstoffen hanteert het kabinet een driesporenbeleid. Ten eerste draagt Nederland actief bij aan nieuwe (internationale) afspraken over de import van laagwaardige brandstoffen door onder meer West-Afrikaanse landen. Een aanzienlijke verhoging van brandstofstandaarden door importerende landen zelf is een zeer effectieve maatregel om de kwaliteit van de uitgevoerde brandstoffen te verbeteren. Het United Nations Environment Programme (UNEP) zet zich mondiaal in om te komen tot adequate brandstof- en voertuignormen. In dat kader is het zeer positief dat vijftien West-Afrikaanse landen, verenigd in de Economic Community of West African States (ECOWAS), in 2020 samen hebben besloten tot onder meer veel strengere brandstofnormen. Nederland draagt meerjarig, financieel bij aan de hierboven beschreven inzet van UNEP. Daarnaast, zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen gedeeld is met uw Kamer7, deelt de ILT al haar rapporten over de export van laagwaardige brandstoffen publiekelijk en is over de conclusies nauw contact met UNEP om via deze VN-organisatie een zo breed mogelijke groep van landen te bereiken.
Ten tweede zet ik mij in voor het maken van (bij voorkeur internationale) afspraken over de export van goede kwaliteit brandstoffen. Het meest effectieve instrument hiervoor is het aanpassen van wet- en regelgeving, zowel op nationaal als op Europees vlak. Ik verken momenteel de mogelijkheden hiertoe.
De ILT voert daarnaast gesprekken met de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) en het Departement Omgeving van de Vlaamse overheid om met hen te onderzoeken wat de handhavingsmogelijkheden zijn in België. Gelet op het forse marktaandeel van de export vanuit Belgische en Nederlandse havens (>25%), kan een positieve verandering hier al voor een wereldwijde verbetering zorgen.
Ten derde treedt de ILT zoals hierboven beschreven handhavend op in de richting van de vanuit Nederland opererende oliemaatschappijen, raffinaderijen en handelaren. De ILT is hiertoe bevoegd op basis van artikel 18.2b uit de Wet milieubeheer en spreekt deze bedrijven aan op het naleven van hun wettelijke zorgplicht. Zie ook antwoord 2 en 3.
Naast dit driesporenbeleid, verwacht het kabinet van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dit betekent dat bedrijven, waaronder brandstofproducenten, de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en dat zij deze risico’s moeten aanpakken en voorkomen. In de beleidsnota Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)8 heeft het kabinet aangegeven dat IMVO-wetgeving nodig is om IMVO te bevorderen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet aangegeven op EU-niveau IMVO-wetgeving te bevorderen en nationale IMVO-wetgeving in te voeren, die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Bent u bereid nader extern onderzoek te laten doen naar de meest effectieve aanpak om de toepassing van laagzwavelige brandstoffen in arme landen te stimuleren en hierover met de Kamer in gesprek te gaan?
De hierboven beschreven stappen vloeien voort uit een internationaal gevolgde aanpak. Extra onderzoek naar de meest effectieve aanpak acht ik daarom niet zinvol. De ILT houdt mij op de hoogte van hun bevindingen en van eventueel handhavend optreden. Vanzelfsprekend zal ik ook uw Kamer hierover informeren.
Overigens ligt het in de rede dat de producenten, in het kader van het door de ILT gevraagde plan van aanpak, onderzoeken welke aanpak de meeste kans geeft om hun huidige marktpositie in de landen die laagwaardige brandstoffen afnemen te behouden met leveranties van schone brandstoffen. Ik zal de Kamer ook graag op de hoogte houden van de ontwikkelingen op dit punt.
Wat zouden voor Nederland de gevolgen zijn voor het energieverbruik en uitstoot van broeikasgassen als Nederlandse raffinaderijen op korte termijn gedwongen worden de brandstoffen te ontzwavelen?
De uitstoot van Nederlandse raffinaderijen maakt deel uit van het Europese emissiehandelssysteem (ETS). De uitstoot van Nederlandse raffinaderijen mag hierdoor niet toenemen, waardoor deze raffinaderijen extra zullen moeten reduceren of extra emissierechten zullen moeten kopen.
Zijn de gesprekken en eventueel daaruit volgende afspraken die het ILT heeft en maakt met deze raffinaderijen in lijn met de Mededingingswet of wetgeving in andere landen? Met andere woorden: mogen deze bedrijven onder leiding en druk van het ILT wel onderlinge afspraken maken?
De ILT heeft hier aandacht voor en heeft hierover doorlopend contact met de ACM. Een eventuele interventie van de ILT is niet hetzelfde als onderlinge (prijs)afspraken tussen brandstofproducenten/-handelaren.
Klopt het dat ILT voornemens is een beleidsregel te publiceren om verdere ontzwaveling juridisch af te dwingen? Welke juridische grondslag bestaat daarvoor?
De ILT is bij artikel 18.2b Wet milieubeheer bevoegd te handhaven op de zorgplicht conform artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer. De ILT kan beleidsregels opstellen om bestaande wet- en regelgeving te verduidelijken en om beoogde handhaving en toezicht op die wet- en regelgeving toe te lichten. Beleidsregels zijn daarmee een effectief instrument om (nationaal) een level playing field te bereiken.
Is een internationale aanpak, binnen Europa en samen met landen in Afrika, niet veel effectiever dan een solitaire aanpak door het ILT? Met welke landen spreekt u hierover? Bent u bereid dit gesprek, als dat niet gevoerd wordt, alsnog te gaan voeren?
Zie ook de antwoorden op vraag 4 en 5. Het tegengaan van de export van laagwaardige brandstoffen is een meersporenbeleid, waarbij handhaving door de ILT één spoor is. In samenwerking met UNEP wordt gesproken met ontvangende landen om te komen tot adequate brandstof- en voertuignormen. Dit neemt niet weg dat de vanuit Nederland opererende bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om schade door eigen toedoen te voorkomen en zich moeten houden aan hun wettelijke zorgplicht.
De verdere afname van het schoolzwemmen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Arie Slob (CU), Paul Blokhuis (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Schoolzwemmen in het primair onderwijs» waaruit blijkt dat het schoolzwemmen in Nederland nog verder is afgenomen, van 31 procent in 2017 naar nog maar 26 procent in 2021?1
Ja.
Heeft u er een mening over dat het schoolzwemmen zo rap aan het verdwijnen is? Vindt u dit niet onwenselijk, omdat schoolzwemmen een manier is om álle kinderen in aanraking te laten komen met zwemonderwijs en zo kan bijdragen aan de algehele zwemveiligheid? Zo niet, waarom niet?
Schoolzwemmen of zwemmen via school kan op plekken waar het volgen van zwemles niet vanzelfsprekend is, een belangrijke rol spelen om juist deze groep kinderen te bereiken. Schoolzwemmen is echter geen wettelijke taak voor het onderwijs, juist om het feit dat een klein percentage van de kinderen geen zwemdiploma heeft. Uit de meest recente cijfers blijkt dat 4 procent van de kinderen tussen 11 en 16 jaar géén zwemdiploma heeft.
Wat vindt u van de conclusie dat de voornaamste reden om geen schoolzwemmen meer aan te bieden het gebrek aan financiering door de gemeente is en de scholen hier geen eigen middelen voor beschikbaar hebben? Deelt u de mening dat dat op te lossen zou zijn, mits er politieke wil aanwezig is? Zo niet, waarom niet?
Schoolzwemmen is geen wettelijke taak voor het onderwijs. Schoolzwemmen zit in de vrije keuze ruimte van scholen en is daardoor een lokale aangelegenheid. Scholen kunnen wanneer zij schoolzwemmen in samenwerking met de gemeente willen aanbieden, gebruikmaken van de subsidieregeling Impuls en Innovatie bewegingsonderwijs. Een procesbegeleider kan dan scholen en gemeenten helpen zoeken naar oplossingen.
Heeft u bijvoorbeeld kennisgenomen van de ervaringen in Heerlen, waar meer scholen in achterstandswijken aan meedoen dan scholen in overige buurten, met gemeentelijk gefinancierd busvervoer, waar sinds de invoering van het schoolzwemmen vrijwel alle leerlingen de basisschool verlaten met een diploma? Wat zegt u dit, verdient dit geen landelijke navolging?2
Ja, daar heb ik kennis van genomen. Als op lokaal niveau goede voorbeelden zijn van beleid dat werkt, verdient dat de publiciteit en aandacht om landelijk te delen. Om die reden is binnen het Nationaal Plan Zwemveiligheid (thema 5 De rol van scholen) ook aandacht voor het ontsluiten van goede voorbeelden van schoolzwemmen bij gemeenten en scholen. En natuurlijk hoop ik dat dergelijke verhalen dan ook navolging krijgen bij anderen gemeenten waar dat van toepassing is.
Bent u bereid om in overleg te treden met de onderwijssector en de gemeenten om te bespreken wat er voor nodig zou zijn om het schoolzwemmen weer te laten toenemen, in plaats van het te laten uitsterven?
Ja, dat ben ik en ik zal hierbij ook de Nationale Raad Zwemvaardigheid betrekken. Echter, ik wil benadrukken dat scholen vrij zijn in hun keuze om schoolzwemmen aan te bieden. De gesprekken zullen dus vooral gericht zijn op de situatie waarin voor de betreffende leerlingen schoolzwemmen de enige wijze is om in aanraking te komen met zwemwater.
Bent u in ieder geval bereid een inhaalprogramma tot stand te brengen voor het (school)zwemmen vanwege de achterstanden die door corona zijn opgelopen? Zo ja, hoe ziet dat er uit? Zo niet, waarom niet?
Tijdens de laatste lockdown hebben de zwemlessen voor het A, B en C-diploma doorgang kunnen vinden. Scholen die desondanks op dit moment achterstanden ervaren bij de zwemvaardigheid van hun leerlingen kunnen gebruik maken van de gelden die zijn gereserveerd voor het Nationaal Programma Onderwijs (PO). Met deze gelden kunnen scholen leerlingen helpen om leervertraging en andere problemen door corona aan te pakken.
De leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland |
|
Silvio Erkens (VVD), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Afstemming tussen landen nodig om leveringszekerheid in Europa te behouden»?1
Ja.
Deelt u de hoofdconclusie van Entso-E in de Eraa dat het Europese elektriciteitssysteem de energietransitie kan doorstaan zonder in te boeten op leveringszekerheid, maar dat daar wel «planning, coördinatie en, waar nodig, gericht ingrijpen» voor nodig is? Hoe geeft u die planning, coördinatie en gericht ingrijpen vorm?
De European Resource Adequacy Assessment (ERAA) 2021 is aan de orde geweest tijdens bijeenkomsten van het Pentalateraal energieforum (samenwerkingsverband tussen België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk) en in Europees verband in de Electricity Coordination Group besproken tussen lidstaten, toezichthouders en TSO’s. Ik verwacht dat dat ook zal gebeuren met de ERAA 2022. In Pentalateraal verband (Nederland, Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland) is in april 2020 ook de derde monitoring van de leveringszekerheid uitgebracht (Third Pentalateral Generation Adequacy Assessment). Ik verwacht dat deze coördinatie, mede als gevolg van de snelle veranderingen van de Europese elektriciteitsmarkt, in Pentalateraal en Europees verband alleen maar zal toenemen.
Op 2 juli 2021 informeerde de Staatssecretaris Klimaat en Energie uw Kamer over de leveringszekerheid van elektriciteit (Kamerstuk 29 023, nr. 269) en de aanpassingen die TenneT doorvoert in jaarlijkse nationale monitoring om in deze veranderende elektriciteitsmarkt, de leveringszekerheid goed te kunnen blijven monitoren. Door jaarlijks ook nationaal tot tien jaar vooruit te monitoren, houden we de situatie in de landen om ons heen en de effecten die dat heeft op de importmogelijkheden in de gaten.
Het is niettemin aan de lidstaten zelf om beleid te voeren op bijvoorbeeld kern- en kolencentrales, maar even zo goed op (de toename van) wind, zon en (ombouw van of nieuwe) gascentrales. Dat geldt voor Nederland, maar ook voor de ons omringende landen. In reactie op de vraag naar gericht ingrijpen heeft de Staatssecretaris Klimaat en Energie in dezelfde brief van 2 juli 2021 het kader leveringszekerheid beschreven dat volgt uit de Elektriciteitsverordening. Introductie van een strategische reserve is de voorkeursoptie. Een strategische reserve voor de elektriciteitsvoorziening is een vorm van productievermogen of vraagrespons die buiten de markt staat en op momenten van schaarste kan worden ingezet. De inzet van de strategische reserve wordt aan regels gebonden. De voorstellen voor de Energiewet bevatten een grondslag om TenneT op te kunnen dragen een strategische reserve in te richten. Daarnaast voert de ACM momenteel een onderzoek uit naar de Value of lost load (VoLL) voor Nederland. De VoLL is een centraal begrip bij het analyseren van de leveringszekerheid. Een dergelijke studie volgens een Europees geharmoniseerde methodiek is nodig, mocht ooit de stappen uit het kader leveringszekerheid afgelopen moeten worden.
Klopt het dat in het rapport Monitor Leveringszekerheid van Tennet van begin 2021 wordt verwacht dat vanaf 2025 Nederland afhankelijk kan worden van stroomimport uit het buitenland? Klopt het dat Tennet verwacht dat de ons omringende landen kunnen voorzien in de benodigde elektriciteitsproductie, maar dat Tennet tegelijkertijd ook zegt dat Nederland geen invloed heeft op het beleid in de ons omringende landen? In hoeverre kunnen we dan zeggen dat er sprake is van voldoende leveringszekerheid?
Ja. Op basis van de gegevens die gebruikt zijn voor die monitor is in het buitenland voldoende elektriciteitsproductievermogen beschikbaar voor export naar Nederland. TenneT kijkt daarbij dus jaarlijks naar de mogelijkheden die het buitenland heeft om naar Nederland te exporteren.
Uit de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 blijkt hetzelfde beeld. Hierin staat dat het operationele thermische productievermogen in Nederland is gestegen tot een niveau van 23,7 GW in 2021. Daarna is er tot aan 2030 sprake van een afname tot een totaal operationeel thermisch vermogen van 16,3 GW in 2030. Het advies luidt dat deze verdere afname van het conventionele vermogen op de middellange tot lange termijn (2025–2030) resulteert in een grotere wederzijdse afhankelijkheid van Noordwest-Europese landen om aan hun leveringszekerheid te voldoen. Ook voor Nederland ontstaan daarmee grotere risico's voor de leveringszekerheid. In dit kader is het volgens TenneT belangrijk de voorgenomen vergroting van de interconnectie te realiseren, de ontwikkelingen in het buitenland nauwlettend te blijven volgen en dat versnelling van elektrificatie hand-in-hand gaat met voldoende flexibiliteit aan zowel aanbod- als vraagzijde.
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 beschreven, verwacht ik dat de internationale afstemming in pentalateraal en Europees verband alleen maar zal toenemen rondom de jaarlijkse ERAA en zomer- en winter «outlook» van ENTSO-E. Die kennis wordt ook meegenomen in de jaarlijkse nationale monitoring door TenneT, die rekening houdt met de verwachte interconnectiecapaciteit, ontwikkelingen in het buitenland en elektrificatie en ontwikkeling van flexibiliteit aan de aanbod- en vraagkant in Nederland en daarbuiten. Als de vooruitzichten sterk verslechteren, kan dat TenneT aanleiding geven om te adviseren een strategische reserve in te richten, zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met de studie van het Energiewirtschaftliches Institut an der Universität zu Köln (EWI) «Auswirkungen des Koalitionsvertrags auf den Stromsektor 2030»?2
Ja.
Kunt u schetsen welke gevolgen het nieuwe Duitse regeerakkoord heeft voor de elektriciteitsvoorziening en leveringszekerheid voor in West-Europa? Neemt Tennet deze ontwikkelingen mee in haar Monitor Leveringszekerheid die begin 2022 gepubliceerd wordt?
Het nieuwe Duitse regeerakkoord zal eerst moeten worden uitgewerkt in concrete maatregelen. Pas daarna wordt duidelijk wat dit betekent voor de toekomstige leveringszekerheid in West-Europa. Dit wordt niet alleen bepaald door het vermogen dat sluit, maar ook door verandering in de mogelijkheid van import en export, opslag, vraagrespons, een deel (regelbaar) vermogen dat ervoor in de plaats komt en van de ontwikkeling van de elektriciteitsvraag. Voor wat betreft de export vanuit Nederland naar Duitsland is het van belang dat de dag vooruitmarkt in Europa zo is ingericht dat de export zodanig wordt begrensd, dat er geen fysiek tekort kan optreden in betreffende exporterende landen. Een eventueel tekort in Duitsland, als import uit omliggende landen niet volstaat of mogelijk is, zal uiteindelijk dan in Duitsland moeten worden opgelost. Als de importmogelijkheden afnemen door minder dan verwachte toename van de interconnectiecapaciteit of door ontwikkelingen in het buitenland, zal dat TenneT lijkse monitoring eerder aanleiding geven om te adviseren een strategische reserve in te richten.
In de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 van TenneT zijn de vraag- en aanbodontwikkelingen in de rest van Europa gebaseerd op het «Ten-Year Network Development Plan» (TYNDP) 2020 en ERAA 2021. Daarmee zijn de gevolgen van het nieuwe Duitse regeerakkoord nog geen onderdeel van deze monitoring. Voor de monitoring 2022 zal opnieuw worden gekeken naar de meest actueel beschikbare scenario’s om de monitoring op te baseren, mogelijk die van het TYNDP 2022 en/of de ERAA 2022. Overigens geldt dit ook voor het coalitieakkoord 2021–2025 in Nederland, waarin afspraken zijn gemaakt over het open houden van Borssele, ombouw van gascentrales en het zetten van de benodigde stappen voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales, wat invloed kan hebben op het beschikbare thermische vermogen in Nederland.
Bent u bekend met het rapport «Adequacy and Flexibility Study for Belgium» van de Belgische TSO Elia?3
Ja.
Herkent u het beeld dat België al de komende jaren afhankelijk zal zijn van de import van elektriciteit gedurende een flink aantal uren per jaar? Wat betekent de conclusie van het rapport dat België dringend nieuwe productiecapaciteit nodig heeft om de leveringszekerheid op orde te houden na de geplande nucleaire exit voor het Nederlandse beleid t.a.v. elektriciteitsproductie?
Ja. In de Monitoring Leveringszekerheid 2020 en ook in die van 2021 is rekening gehouden met de geplande nucleaire exit in België eind 2024. Tegelijk is ook rekening gehouden met een toename van het gasvermogen in België in 2025. Als het beeld verandert over de mate waarin België nieuwe productiecapaciteit kan realiseren, zal dat in het jaarlijkse «Rapport Monitoring Leveringszekerheid» van TenneT worden meegenomen. Het Nederlandse beleid ten aanzien van elektriciteitsproductie verandert op dit moment niet als gevolg van de conclusie van het rapport.
Klopt het dat eind dit jaar nog 4 GW kerncentrales in Duitsland uit bedrijf wordt genomen en volgend jaar opnieuw 4 GW? Wat betekent dit voor de leveringszekerheid van de elektriciteitsvoorziening in West-Europa? Betekent dit niet dat Duitsland sterk afhankelijk wordt van elektriciteitsproductie uit kolen en gas, ook uit omringende landen?
Ja. In de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 is rekening gehouden met de geplande nucleaire exit in Duitsland eind 2022. De betekenis voor de leveringszekerheid van de elektriciteitsvoorziening in West-Europa wordt niet alleen bepaald door het vermogen dat sluit, maar ook door verandering in de mogelijkheid van import en export, opslag, vraagrespons, een deel (regelbaar) vermogen dat ervoor in de plaats komt en van de ontwikkeling van de elektriciteitsvraag. Niettemin betekent het sluiten van kerncentrales dat extra elektriciteitsproductie uit wind, zon, gas- en kolencentrales nodig is in Duitsland zelf of in andere landen om in dezelfde vraag te voorzien. Het in de brief van 2 juli 2021 (Kamerstuk 29 023, nr. 269) aangekondigde onderzoek naar de ontwikkeling van CO2-vrije flexibiliteit in inmiddels ook openbaar gemaakt4, onder andere voor verdere bespreking met partijen uit het klimaatakkoord en extra inzichten voor marktpartijen.
Als de ons omringende lidstaten de komende jaren grote veranderingen doorvoeren in hun elektriciteitsproductiepark en ook steeds afhankelijker worden van import en export van elektriciteit, hoe voorkomen we dan dat landen op elkaar rekenen qua import van elektriciteit die er straks niet tegelijkertijd voor elk land zal kunnen zijn?
De jaarlijkse Europese (EERA, zomer- en winteroutlook) en nationale monitoring zullen dit inzichtelijk moeten maken. De conclusie uit zowel de EERA als de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 luidt dat in de komende jaren de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland toereikend is. De afname van het conventionele vermogen op de middellange tot lange termijn (2025–2030) resulteert in een grotere wederzijdse afhankelijkheid van Noordwest-Europese landen om aan hun leveringszekerheid te voldoen. Ook voor Nederland ontstaan daarmee grotere risico's voor de leveringszekerheid.
In dit kader is het volgens TenneT belangrijk de voorgenomen vergroting van de interconnectie te realiseren, de ontwikkelingen in het buitenland nauwlettend te blijven volgen en dat versnelling van elektrificatie handinhand gaat met voldoende flexibiliteit aan zowel aanbod- als vraagzijde. In deze monitor zijn de maatregelen uit het Coalitieakkoord 2021–2025 met betrekking tot de ombouw van de gascentrales, het openhouden van de kerncentrale Borssele en de stappen voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales nog niet meegenomen. Voor wat betreft de actuele situatie in de gasmarkt en voorbereidingen ten aanzien van het uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan Gas verwijs ik u naar de gelijktijdig met deze antwoorden verzonden brief hierover.
Wat betekenen al deze ontwikkelingen voor de elektriciteitsproductie uit kolen en gas in Nederland en de mate van import naar het buitenland? Wat betekent dit voor de uitstoot binnen de Nederlandse grenzen? Wordt het niet hoogt tijd een correctiemechanisme voor import en export van elektriciteit te introduceren in de berekeningen van de CO2-uitstoot in Nederland (zoals verzocht in de motie Erkens/Bontenbal, Kamerstuk 32 813, nr. 762)?
In de Klimaat- en Energieverkenning 2021 (KEV 2021, Kamerstuk 32 813, nr. 901) heeft PBL de puntwaarde voor de Nederlandse elektriciteitssector losgelaten en vervangen door een bereik voor de «buitenlandonzekerheid». Het is volgens PBL niet mogelijk een goede puntwaarde voor de elektriciteitssector te ramen. De activiteiten in de Nederlandse elektriciteitssector zijn afhankelijk van ontwikkelingen buiten Nederland, zoals de brandstof- en CO2-prijzen en de vraag naar en het aanbod van elektriciteit in de andere Europese landen. Door de goede verbindingen van het Nederlandse elektriciteitsnetwerk met omringende landen zijn grote en snelle variaties in de import en export van elektriciteit mogelijk. De emissieraming voor 2030 in de Nederlandse elektriciteitssector viel in de KEV 2021 wat lager uit. PBL verwacht dat er minder elektriciteitsexport zal plaatsvinden doordat de groeiverwachtingen voor hernieuwbare elektriciteit buiten Nederland naar boven zijn bijgesteld. PBL verwacht ook dat de capaciteit van gascentrales toeneemt, maar in welke mate is onzeker. Dit kan aanzienlijke consequenties hebben voor de import en export van elektriciteit in Duitsland en België, en daarmee voor de productie van Nederlandse centrales. Een correctiemechanisme voor import en export wordt, zoals de motie verzoekt, bekeken bij de aanpassing van de Klimaatwet.
Bent u bekend met het artikel «Kans op «brown-out» groter met nieuw CO2-plafond kolencentrales»?4
Ja.
Klopt het dat Tennet zich zorgen maakt over de leveringszekerheid nu Nederland het plafond van 35% aan de CO2-uitstoot van kolencentrales invoert? Klopt het dat deze ontwikkeling niet in de nieuwe Monitor Leveringszekerheid van Tennet een plek heeft gekregen? Bent u bereid met Tennet in overleg te treden om na uitkomst van het rapport begin 2022 binnen twee maanden een actualisatie van dat rapport te maken, waarin de nieuwe ontwikkelingen in Nederland, Duitsland en België wel een plek hebben gekregen?
Er zijn in de rapportage van TenneT van 20 april 2020 drie varianten onderzocht: definitieve sluiting van de drie nieuwe centrales in 2021, tijdelijke sluiting van de drie nieuwe centrales in 2021, 2022, 2023 en alle drie de nieuwe centrales draaien op het technisch minimum in 2021, 2022, 2023 en kunnen niet opregelen. Bij de vormgeving van het plafond van 35% aan de CO2-uitstoot van kolencentrales is nadrukkelijk rekening gehouden met het belang van leveringszekerheid van elektriciteit. Zowel door het percentage niet lager te stellen dan 35% als door de keuze om de beperking vorm te geven als een plafond op jaarbasis. Het plafond op jaarbasis biedt kolencentrales ruimte om gedurende periodes met schaarste (hoge prijzen/winterperiodes) maximaal beschikbaar te zijn en daarmee bij te dragen aan de leveringszekerheid. Dit is op basis van de huidige inzichten en geldende marktomstandigheden. Ik houd de toekomstige ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking hierop. Als ik tot de conclusie kom dat deze maatregel tot onaanvaardbare risico’s leidt voor de leveringszekerheid van elektriciteit of de voorzieningszekerheid van gas, zal ik maatregelen nemen om dit te voorkomen.
In de monitor leveringszekerheid van TenneT is rekening gehouden met 4 GW kolenvermogen in 2022. De productiebeperking ziet op het beperken van kolenstook voor elektriciteitsproductie, waardoor de Amercentrale (0,6 GW), die vooral biomassa verbrandt, niet wordt beperkt door de maatregel. De MPP3 centrale van Uniper (1,1 GW) verbrandt naast kolen ook reststromen. Deze reststromen worden redelijk gelijkmatig over het jaar aangeleverd bij de centrale en hebben een beperkte opslagcapaciteit, waardoor naar verwachting de verbranding van deze reststromen ook gelijkmatig over het jaar zal plaatsvinden. Hierdoor zal naar verwachting de MPP3-centrale meer dan andere centrales die geraakt worden door deze maatregel, gelijkmatig over het jaar elektriciteit leveren, waarbij Uniper binnen de technische mogelijkheden en het gestelde CO2-plafond vrij is meer of minder te produceren afhankelijk van de marktprijzen. De Staatssecretaris Klimaat en Energie heeft besloten steun te verlenen zodat de kolencentrale van Onyx Power in Rotterdam (0,7 GW) vrijwillig en volledig kan sluiten. Hierdoor blijft alleen de Eemshaven-centrale (1,6 GW) over waarbij het denkbaar is dat aan het begin van het jaar zoveel wordt gedraaid dat aan het einde van het jaar het plafond is bereikt. Daarbij moet worden bedacht dat de bijstook van biomassa niet ten kosten gaat van het plafond van 35% waardoor de centrales gemiddeld over het jaar een groter aandeel van hun capaciteit kunnen inzetten. Het plafond van 35% heeft in de monitoring 2021 geen plek gekregen. TenneT heeft inmiddels aangegeven voor het jaar 2022 binnen twee maanden een aanvullende analyse te zullen maken op de Monitoring Leveringszekerheid 2021 met betrekking tot de maatregelen voor de kolencentrales. In de Monitoring Leveringszekerheid 2022 zal opnieuw aandacht zijn voor de situatie in de landen om ons heen.
Bent u ook bezorgd over de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland in de komende jaren, nu de landen om ons heen grote veranderingen doorvoeren, terwijl coördinatie, afstemming en planning lijken te ontbreken? Loopt Nederland hiermee niet een groot risico? Wordt het niet hoog tijd voor een veel strakkere coördinatie tussen landen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 3 aangegeven is in 2021 het operationele thermische productievermogen in Nederland gestegen tot een niveau van 23,7 GW. Volgens de monitor 2021 van TenneT leidt dit in 2022 tot een vermogensoverschot. De afname van het conventionele vermogen resulteert op de middellange tot lange termijn (2025–2030) in een grotere wederzijdse afhankelijkheid van Noordwest-Europese landen om aan hun leveringszekerheid te voldoen. Ook voor Nederland ontstaan daarmee grotere risico's voor de leveringszekerheid.
In de hoofdvariant van het scenario dat is gebaseerd op de Klimaat- en energieverkenning 2021 (KEV 2021) blijft de leveringszekerheid in 2030 binnen de norm. Ook in de basisvariant van het alternatieve scenario is dit het geval. Twee gevoeligheidsvarianten van het alternatieve scenario (vertraagde ontwikkeling van wind en zon, minder batterijen) laten een lichte overschrijding van de norm in 2030 zien. De maatregelen uit het Coalitieakkoord 2021–2025 met betrekking tot de gas- en kerncentrales zijn hierbij nog niet meegenomen. Voor de coördinatie verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
De beantwoording van schriftelijke vragen over de benoeming van een nieuw Nederlands lid van de Europese Rekenkamer |
|
Olaf Ephraim (FVD), Joost Sneller (D66) |
|
Ben Knapen (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bereid de procedure voor de werving en selectie van een nieuw lid van de Europese Rekenkamer namens Nederland niet aan te vangen voordat de Kamer gelegenheid heeft gehad hier nader met het kabinet overleg over te voeren? (Aanhangsel handelingen 2021–22, 1207)
De procedure voor de werving van een nieuw lid van de Europese Rekenkamer is reeds gestart door middel van een openbare sollicitatieprocedure door Bureau Algemene Bestuursdienst. Hierbij is sprake van een openbaar proces zoals ook bij enkele andere Europese en internationale vacatures heeft plaatsgevonden. Een onafhankelijke en deskundige sollicitatiecommissie zal daarbij de gesprekken voeren en een advies uitbrengen aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën. Vervolgens zullen deze ministers een kandidaat voordragen aan de ministerraad. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen1 over de benoeming van een nieuw Nederlands lid van de Europese Rekenkamer is het handelen van het kabinet in dezen aan de normale parlementaire controle onderworpen. De daadwerkelijke benoeming vindt plaats door de Raad van de Europese Unie, op basis van een voordracht van de betrokken lidstaat, na raadpleging van het Europees Parlement. In de procedure is aldus de betrokkenheid van een democratisch gekozen volksvertegenwoordiging op EU-niveau gewaarborgd.
Het is de eerste keer dat de sollicitatieprocedure voor het Nederlandse lid bij de Europese Rekenkamer via het Bureau Algemene Bestuursdienst verloopt. Het kabinet zal na afloop van de procedure in overleg met de relevante spelers bezien of de procedure in de toekomst nog verdere vormgeving behoeft.
Deelt u de mening dat het van belang is dat in het proces van werving en selectie adequate checks and balances zijn ingebouwd in lijn met de aan de functie verbonden onafhankelijkheid?
Ja, met bovenstaande procedure is sprake van een onafhankelijk proces met adequate checks and balances.
Deelt u voorts de mening dat in dit proces de selectie zoveel mogelijk door «peers» plaatsvindt?
De selectie zal plaatsvinden door een onafhankelijke en deskundige sollicitatiecommissie.
Het bericht Nederlanders met niet-Westerse migratieachtergrond financieel kwetsbaarder |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlanders met niet-westerse migratieachtergrond financieel kwetsbaarder»?1
Ja
Welke beleidsmatige conclusies verbindt u aan de uitkomst van het Autoriteit Financiële Markten (AFM)-onderzoek, namelijk dat Nederlanders met een migratieachtergrond, met name Nederlanders met een niet-Westerse migratieachtergrond, gemiddeld financieel kwetsbaarder zijn dan Nederlanders zonder migratieachtergrond?
Het is mij bekend dat huishoudens met een niet-Westerse migratieachtergrond behoren tot de groepen die kampen met een relatief hoog risico op armoede (CBS, Armoede en sociale uitsluiting, 2021). Ook uit een studie van het Nibud, in opdracht van Wijzer in geldzaken (Financieel kwetsbaar, mei 2020), blijkt dat mensen met een migratie-achtergrond financieel kwetsbaar zijn.
Het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden is een belangrijk speerpunt van dit kabinet. De komende periode zet het kabinet daarbij onder meer in op meer financiële educatie, tegengaan van niet-gebruik van beschikbare financiële voorzieningen, en op preventie en vroegsignalering om problematische schulden te voorkomen.
Voor mensen met geldvragen en geldzorgen zijn in veel gemeenten vrijwilligersorganisaties actief, zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas. Deze organisaties zijn ook te vinden via Geldfit.nl en hun telefoonnummer 0800–8115 (waar naast Nederlands ook Engels wordt gesproken). Verder hebben diverse gemeenten laagdrempelige loketten voor vragen, zoals de buurtteams die in veel gemeenten actief zijn, of specifieke loketten voor geldvragen, zoals de Helpdesk Geldzaken in Den Haag, de Vraagwijzers in Rotterdam of de Werkplaats Financiën in Eindhoven.
Ook initiatieven om de taal- en digitale vaardigheden te vergroten dragen hieraan bij. Daartoe dient onder andere het project Tel mee met Taal en diverse projecten bij lokale bibliotheken. Op de website Steffie.nl kan men eenvoudige filmpjes bekijken over geldzaken. Oefenen.nl biedt eenvoudige lessen voor taal, geld en computervaardigheden. Stichting Lezen & Schrijven heeft voor laaggeletterden de groepscursus «Voor ’t zelfde geld» ontwikkeld. Digisterker heeft een jongerenwebsite gemaakt over geldzaken & digitale overheid en een lesprogramma ontwikkeld2.
Deelt u de conclusie dat 40% van de pensioengerechtigde Nederlanders met een niet-Westerse migratieachtergrond onder de armoedegrens leeft? Zo nee, waarom niet? Zo, ja deelt u dat dit uiterst zorgwekkend is en dat er daarom meer beleidsmatige aandacht voor moet zijn?
Ik deel de boodschap die erachter zit. Een aanzienlijk deel van de pensioengerechtigden met een niet-Westerse migratie-achtergrond is financieel kwetsbaar en is aangewezen op bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO). De aangehaalde conclusie zelf komt uit een onderzoek dat SEO in 2017 voor de FNV heeft uitgevoerd naar de inkomenspositie van ouderen in peiljaar 2014. Ander recenter onderzoek, dat in 2020 door het CBS in opdracht van SZW met de SVB is uitgevoerd, laat voor peiljaar 2018 zien dat 44,4% van de pensioengerechtigden met een niet-Westerse achtergrond potentieel recht op AIO had en dat 25,5% van die potentieel rechthebbenden daar geen gebruik van maakte (CBS, Recht en gebruik Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen 2017 en 2018, december 2020).
Daarbij dient gezegd te worden dat in de praktijk een deel van de potentieel rechthebbenden uit het onderzoek mogelijk geen recht op AIO heeft doordat zij bijvoorbeeld roerende goederen hebben in het buitenland die niet zijn meegewogen in het CBS-onderzoek. Desalniettemin wijzen de resultaten van het niet-gebruik erop dat, hoewel de AIO als doel heeft om het inkomen van financieel kwetsbare ouderen aan te vullen tot bijstandsniveau, de regeling nog niet voldoende doeltreffend is. Het gaat om een punt van aanhoudende zorg dat daarom ook de nodige beleidsmatige aandacht krijgt.
Deelt u de conclusie dat een ontoereikende oudedagsvoorziening hier een reden voor is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verklaringen heeft u hiervoor en welke maatregelen gaat u nemen om dit tegen te gaan?
De al voor de vestiging in Nederland in het buitenland opgebouwde oudedagsvoorziening kan na vestiging in Nederland op verschillende manieren worden aangevuld. Dit kan onder andere via de reguliere AOW-opbouw, aanvullende inkoop van AOW-rechten, al dan niet fiscaal gefaciliteerde vermogensvorming in bijvoorbeeld het tweede en derde pijlerpensioen en/of langer doorwerken. Maar bij een ontoereikende initiële oudedagsvoorziening kan het wel zo zijn dat het geheel uiteindelijk toch onvoldoende is om na pensionering in een inkomen boven de bijstandsnorm voor ouderen te voorzien. Dit speelt des te meer waar de in het buitenland opgebouwde en naar Nederland mee te nemen oudedagsvoorzieningen lager of afwezig zijn, naarmate het om lagere inkomens gaat en naarmate het verblijf in Nederland voor de pensioengerechtigde leeftijd korter is. In zulke situaties zullen de maatregelen gericht moeten zijn op het tegengaan van de ongewenste inkomensgevolgen bij pensionering en dat is waarop de Aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO) is gericht.
Wat gaat u in de komende tijd doen om het niet-gebruik van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) door rechthebbenden te verminderen en zijn bestaande maatregelen hiertoe effectief genoeg?
Met name via de SVB en haar samenwerkingspartners zet ik mij in voor het actief informeren van burgers over hun rechten op AOW en AIO en voor ondersteuning bij het aanvragen daarvan. Daarbij wordt extra informatie gegeven aan bijvoorbeeld mensen met een onvolledige AOW-opbouw. Knelpunt is wel dat als gevolg van privacywetgeving het nog niet mogelijk is om gegevens uit te wisselen. De SVB heeft daardoor nog geen juridische mogelijkheden om bij mensen die geen AIO aanvragen na te gaan of zij daar misschien wel recht op kunnen hebben en hen vervolgens gericht te gaan benaderen. Dat maakt dat de maatregelen nu nog niet effectief genoeg zijn. Op dat punt werken SVB, UWV en SZW daarom aan een pilotproject waarmee dit via gegevensuitwisseling technisch en juridisch mogelijk kan worden. Daarover wordt uw Kamer regulier geïnformeerd via de rapportages over de Stand van de Uitvoering van de sociale zekerheid.
Voor hulp bij overheidsdiensten, zoals de AIO, kunnen mensen ook terecht bij het Informatiepunt Digitale Overheid in een bibliotheek. Er zijn inmiddels ruim 430 Informatiepunten verspreid over het land. De Informatiepunten worden onder andere door de SVB (en andere overheidsorganisaties) ingezet om mensen hulp te bieden bij hun diensten als zij er zelf niet uit komen. Mensen worden dan persoonlijk door een getrainde bibliotheekmedewerker geholpen.
De Informatiepunten Digitale Overheid zijn er voor mensen die moeite hebben met digitale dienstverlening en vragen hebben over het zaken doen met de overheid. De Informatiepunten zijn ondergebracht in de bibliotheken. Daarmee zijn ze laagdrempelig en kunnen mensen er makkelijk binnenlopen. De medewerkers van de bibliotheek zijn speciaal getraind op vraagherkenning en zakelijke empathie. Daarnaast weten ze goed wat de aangesloten overheidsinstanties doen. Ze kunnen mensen verwijzen naar het maatschappelijk middenveld of naar de juiste overheidsinstantie als vragen heel specifiek zijn.
Zo is in Rotterdam in november «De week van het extraatje 010» gehouden waar burgers van de gemeente Rotterdam de mogelijkheid hadden om in de bibliotheek van Rotterdam geïnformeerd te worden over landelijke en gemeentelijke regelingen waar zij mogelijk recht op hebben, maar nog niet hebben aangevraagd. Ook kunnen zij hulp krijgen bij de aanvraag zelf.
Deelt u de conclusie uit het AFM-onderzoek dat communicatie, digitale vaardigheden, de complexiteit van het financiële stelsel en taalbarrières drempels vormen ten aanzien van de toegang tot financiële dienstverlening voor een deel van deze groep? Wat gaat u hieraan doen?
Het is goed dat de AFM hier aandacht voor vraagt en dat zowel de financiële sector als de overheid hier aandacht aan besteden.
Het kabinet onderschrijft het belang om informatie over geldzaken en financiële dienstverlening laagdrempelig en toegankelijk te houden, zodat niet alleen financieel kwetsbare groepen (zoals sommige mensen met een migratie-achtergrond, laaggeletterden en mensen met weinig digitale vaardigheden) worden bereikt en geholpen.
Hiervoor lopen diverse initiatieven. Het programma Tel mee met Taal versterkt de basisvaardigheden (taal-, reken- als digitale vaardigheden) voor alle mensen die dat nodig hebben. Gemeenten ontvangen jaarlijks circa € 63 miljoen voor het verzorgen van cursussen basisvaardigheden. Per gemeente kan bij het organiseren van deze cursussen gericht worden gekeken naar (extra) kwetsbare groepen en een specifieke aanpak hierop.
Binnen het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, waarin aanbieders en gebruikers van het betalingsverkeer vertegenwoordigd zijn, wordt regelmatig gesproken over de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. Ook is een actieplan Toegankelijk Betalingsverkeer opgesteld, met een voortgangsverslag3. Voorbeelden van wat diverse banken doen ten aanzien van toegankelijkheid en inclusie staan ook op de website van de Betaalvereniging4. Het Verbond van verzekeraars helpt verzekeraars om klanten met geldproblemen en laaggeletterdheid te herkennen en de dienstverlening daarop af te stemmen.
In het leernetwerk financieel kwetsbare groepen bundelt het platform Wijzer in geldzaken met de partners (de Nederlandse Vereniging van Banken, het Verbond van Verzekeraars, de Pensioenfederatie, de AFM, DNB en het Nibud) haar krachten om in de financiële sector aandacht te besteden aan financieel kwetsbare groepen en te zien wat werkt voor deze groepen. Wijzer in geldzaken heeft een gezamenlijke aanpak geformuleerd, met onder andere een waaier met tien bouwstenen5 voor professionals. Die bevat praktische tips, inspiratie en hulpmiddelen om financieel kwetsbare groepen (waaronder mensen met een migratie-achtergrond) beter te bereiken en te helpen. De bouwstenen worden ook gebruikt in de kernprojecten van Wijzer in geldzaken.
Deelt u de conclusie uit het AFM-onderzoek dat bestaande wet- en regelgeving onbedoeld averechtste effecten kan hebben op de toegang tot financiële dienstverlening voor deze groep? Zo ja, wat gaat u doen om deze mogelijke onbedoelde effecten te verminderen en kunt u hierbij specifiek ingaan op de conclusie over de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)? Zo nee, waarom niet?
De AFM constateert terecht dat financiële instellingen op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de etnische achtergrond van hun klanten niet mogen registeren.
In het rapport wordt gesteld dat het niet is uitgesloten dat wettelijke informatiebepalingen leiden tot informatie die voor (financieel) laaggeletterde Nederlanders te ingewikkeld is. De AFM wijst er daarbij op dat de huidige wettelijke normen wel de ruimte bieden om informatie simpel en overzichtelijk te houden en tekst te vervangen door visualisaties. Het kabinet onderschrijft het belang van goede informatieverstrekking waarbij ook aandacht is voor de wijze waarop die informatie wordt verstrekt. Daar pleit Nederland ook in Europa voor. Zo zet Nederland zich in de onderhandelingen over de Europese richtlijn consumentenkrediet in op begrijpelijke en eenvoudige informatie en op een leenomgeving die beter aansluit bij het belang van (kwetsbare) consumenten.
Via het actieplan consumentenkeuzes6 wordt onderzocht wat financiële instellingen in de communicatie, dienstverlening en keuze-omgeving kunnen verbeteren, zodat mensen vaker en makkelijker financieel gezonde keuzes maken.
Zoals het rapport opmerkt, zijn er enige aanwijzingen dat er door de toepassing van de Wwft risico’s zijn dat vluchtelingen en arbeidsmigranten belemmerd worden in de toegang tot financiële dienstverlening, maar er bestaat geen duidelijk en onderbouwd beeld of en in welke mate dit inderdaad aan de orde is. Op grond van de Wwft dienen financiële instellingen als onderdeel van het cliëntenonderzoek een zelfstandige risico-gebaseerde inschatting te maken voor de risico’s op witwassen en het financieren van terrorisme. Financiële instellingen maken daarbij gebruik van objectief vastgestelde risico-indicatoren en kunnen bij mogelijke risico’s om aanvullende informatie en documentatie verzoeken. Dergelijke verzoeken om uitvoerige documentatie zijn soms ingewikkeld. Deze zijn echter noodzakelijk om de integriteit van het financiële stelsel te waarborgen en dat raakt de kern van de poortwachtersfunctie van financiële instellingen. Daarbij is wel van belang dat de bank per klant een individuele risicobeoordeling maakt. Een verhoogd risico kan betekenen dat er om aanvullende informatie verzocht moet worden, maar niet dat een groep klanten categoraal geweigerd moet worden.
Bent u bereid om de conclusie van de AFM, namelijk dat er behoefte is aan financiële producten op islamitische leest, te onderschrijven en u ertoe in te spannen dat er financiële producten op islamitische leest in grotere mate beschikbaar worden op een betaalbare manier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u bereid om dit te bewerkstelligen?
De AFM concludeert dat er behoefte lijkt te zijn aan financiële producten die op islamitische leest geschoeid zijn. Marktpartijen gaan zelf over de producten en de vorm van die producten die zij aanbieden. Zij moeten zich hierbij uiteraard aan de geldende wet- en regelgeving houden. Op 7 december 2021 heeft de Minister van Financiën uw Kamer een brief toegezonden waarin onder andere wordt ingegaan op de ingewikkeldheden die spelen bij rentevrije hypotheken7. De mogelijkheid bestaat om in overleg te treden met de Belastingdienst daar waar vragen bestaan bij deze aanbieders over de fiscale vereisten die gelden, bijvoorbeeld met betrekking tot de toepasselijkheid van de eigenwoningregeling. De ervaring leert dat dit ook gebeurt door productaanbieders voor wat betreft deze producten.
Bent u bereid om het voorstel van de AFM, namelijk om meer onderzoek te doen om een fijnmaziger beeld te scheppen van deze groep, op te pakken? Zo nee, waarom niet?
Bij een brede aanpak van de bestrijding van armoede is het essentieel om kwetsbare groepen in beeld te hebben. Diverse publicaties geven al een fijnmaziger beeld van kwetsbare groepen, zoals de Verkenning werkende armen8 van de SER en de publicatie Armoede en Sociale Uitsluiting van het CBS. Ik volg deze ontwikkelingen op de voet.
Bent u bereid om de suggestie van de AFM, namelijk om tijdens het inburgeringsproces meer aandacht te besteden aan financiële zelfredzaamheid, ter harte te nemen? Zo nee, waarom niet?
Met de komst van het nieuwe stelsel inburgering is ook de verplichting opgenomen in de Participatiewet dat gemeenten statushouders bij vestiging in de gemeenten gedurende zes maanden ontzorgen door vanuit de uitkering de belangrijkste vaste lastenposten (huur, zorgverzekering, energie en water) te betalen. De gemeente kan als bijstandsverstrekker en regisseur van de inburgering een belangrijke ondersteunende rol spelen bij enerzijds het stabiliseren van de financiële situatie van de asielstatushouder en anderzijds de begeleiding naar financiële zelfredzaamheid. Deze begeleiding kunnen gemeenten combineren met andere inburgeringsactiviteiten.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het aanstaande commissiedebat over armoede en schulden?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Belemmeringen zzp’ers bij aanvraag coronasteunmaatregel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de gemeenten verschillend omgaan met de steunmaatregelen voor zzp’ers (regeling Bijstand voor zelfstandigen (Bbz))?1
Gemeenten kunnen binnen de kaders van de regelgeving inderdaad verschillend omgaan met de afhandeling van aanvragen van zelfstandig ondernemers voor het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Dit is ook wenselijk, aangezien gemeenten bij een aanvraag kijken naar de soort onderneming, de individuele omstandigheden van de zelfstandig ondernemer en de lokale economie. Dat kan bij gemeenten leiden tot verschillen vanuit hun decentrale verantwoordelijkheid.
Klopt het dat door het invoeren van een levensvatbaarheidstoets, maar ook de kostendelersnorm bij de regeling Bbz, het voor zzp’ers lastiger is om steun aan te vragen en het bovendien langer duurt om de hoognodige steun van gemeente te ontvangen?
Per 1 oktober 2021 is de Tozo beëindigd. Normaliter zou dan het reguliere vangnet voor ondernemers, het Bbz, weer gaan gelden. Omdat gemeenten echter verwachtten dat de aantallen aanvragen niet zouden passen bij de uitvoeringsmogelijkheden van het reguliere Bbz, is het Bbz tijdelijk vereenvoudigd. Bij de aanvraag voor het Bbz kan nu tijdelijk worden uitgegaan van de verklaring van de zelfstandig ondernemer dat deze verwacht – over de periode dat uitkering wordt aangevraagd – een inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm. Ook geldt er geen vermogenstoets. Wel gelden de levensvatbaarheidstoets en de kostendelersnorm.
De eerste signalen van gemeenten over het vereenvoudigde Bbz geven aan dat gemeenten op dit moment voldoende ondersteuning kunnen bieden aan ondernemers2. Er lijkt met de huidige instroom voldoende capaciteit beschikbaar te zijn om aanvragen binnen afzienbare tijd in behandeling te nemen en af te handelen. Uiteraard houd ik een vinger aan de pols in contact met VNG, Divosa en gemeenten zodat signalen over de uitvoerbaarheid mij snel bereiken.
Vreest u ook dat door deze levensvatbaarheidstoets en de kostendelersnorm en de trage afhandeling daarvan zelfstandigen hierdoor in nog grotere financiële problemen belanden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van hetgeen gemeenten van zzp’ers vragen aan aanvullende informatie bij de aanvraag van de huidige regeling Bbz?
Gemeenten kunnen bij de aanvraag van het vereenvoudigde Bbz uitgaan van de verklaring van de zelfstandig ondernemer. Gemeenten kunnen daarbij wel aanvullende informatie vragen. Dat kan van geval tot geval verschillen, dus een overzicht is niet te geven. Wel moet de informatie relevant en noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Informatie als goedgekeurde jaarcijfers uit een boekjaar voor de coronapandemie kan van belang zijn voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf. Bij het ministerie zijn signalen binnengekomen dat sommige gemeenten (te)veel informatie zouden uitvragen bij de toekenning van het vereenvoudigde Bbz. Daar is onderzoek naar gedaan en in een enkel geval bleek er teveel onnodige informatie door een gemeente te zijn uitgevraagd. In die gevallen is de VNG gevraagd contact met de betreffende gemeente op te nemen om hierover te communiceren. Daarnaast heb ik gemeenten in de kamerbrief over het steunpakket in het eerste kwartaal van 20223 en in het Gemeentenieuws van SZW opgeroepen om alleen die informatie uit te vragen die noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag van het vereenvoudigde Bbz. Ook is hierover gecommuniceerd in de werkgroep dienstverlening (waar gemeenten en VNG zitting in hebben).
Klopt het dat gemeenten aan zzp’ers die steun nodig hebben vragen om allerlei aanvullende informatie die alleen maar tot vertraging en extra werk leiden bij het uitbetalen van de hoognodige financiële steun voor zzp’ers?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het verder eens dat het onredelijk is dat gemeenten om jaarcijfers, inclusief goedkeuring boekhouder, vragen waardoor de kosten voor zzp’ers hoger worden dan de ontvangen inkomenssteun?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat, ondanks dat er geen vermogenstoets in de vereenvoudigde regeling Bbz zit, er toch door gemeenten naar het vermogen van zelfstandigen wordt gevraagd en zij daardoor geen steun krijgen?
Zoals ik bij de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6 heb aangegeven, mogen gemeenten alleen die informatie uitvragen die relevant en noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag. Dat betekent dus dat informatie over vermogen alleen mag worden uitgevraagd indien dat echt noodzakelijk is voor die beoordeling. Dit kan in sommige gevallen van belang zijn bij de levensvatbaarheidstoets. Zo kan blijken dat het zakelijk vermogen dusdanig negatief is, dat getwijfeld moet worden aan de levensvatbaarheid. Een positief vermogen staat echter – in tegenstelling tot in het reguliere Bbz – bijstandsverlening niet in de weg.
Hoe verhoudt uw opmerking dat gemeenten soepel en ruimhartig om dienen te gaan met de levensvatbaarheidstoets in de regeling Bbz zich met het feit dat zzp’ers allerlei informatie dienen aan te leveren aan gemeenten alvorens zij steun ontvangen?2
Het kabinet heeft gemeenten opgeroepen om gebruik te maken van de mogelijkheid die de wetgeving biedt om coulant om te gaan met de situatie van ondernemers. De levensvatbaarheidstoets biedt in de regelgeving ruimte om soepelheid te betrachten, maar kan er ook toe leiden dat aanvullende informatie van de zelfstandig ondernemer vereist is voordat kan worden overgegaan tot steun. De oproep om soepel hiermee om te gaan is dan ook mede bedoeld om gemeenten het comfort te geven om de ruimte die de wetgeving biedt ook echt te benutten in situaties waar dat passend is. Het kabinet heeft intensief contact met de VNG, Divosa en gemeenten en ook bij de wijzigingen tot nu toe, speelde het perspectief van de uitvoering steeds een belangrijke rol.
Bent u het eens dat de door u gevraagde soepelheid alleen maar tot meer werk en vertraging leidt bij gemeenten om zelfstandigen snel en adequaat te helpen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het eens dat, door aan te geven dat gemeenten soepel en ruimhartig te moeten zijn, u het probleem van het uitkeren van steun aan zelfstandigen bij gemeenten heeft neergelegd?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u toelichten waarom u niet heeft gekozen voor de herinvoering van de, vele malen eenvoudigere, Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)-uitkering?
De Tozo is in maart 2020 ingevoerd om gemeenten in staat te stellen om zelfstandig ondernemers snel te kunnen helpen. De Tozo is per 1 oktober 2021 stopgezet en voor zelfstandigen trad daarmee de reguliere inkomensondersteuning in de vorm van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) in werking. Omdat bij de overgang van de Tozo naar het Bbz per 1 oktober jl. een hogere instroom in het Bbz werd verwacht, is het Bbz tijdelijk (gedurende het vierde kwartaal van 2021) vereenvoudigd. Dit zorgt voor een beter uitvoerbare overgang van de Tozo naar het Bbz zodat aan zelfstandigen die dat nodig hebben, tijdig inkomensondersteuning kan worden geboden.
Ondanks dat er door de aangescherpte coronabeperkingen sprake is van een stijging van de aantallen aanvragen van het (vereenvoudigde) Bbz, is deze stijging niet te vergelijken met de situatie bij de invoering van de Tozo in 2020. Vanuit uitvoeringstechnisch oogpunt is het daarnaast niet wenselijk om in korte tijd verschillende keren van systematiek te wisselen. Het kabinet heeft daarom in plaats van voor de Tozo gekozen voor een verlenging van het vereenvoudigde Bbz met drie maanden (vanaf 1 januari 2022 tot 1 april 2022). De keuze van het kabinet om de Tozo niet te laten herleven, is ook ingegeven door het feit dat niet-levensvatbare bedrijven eerder in beeld komen, zodat er mogelijkheden tot heroriëntatie kan worden geboden.
Bent u het eens dat er bij de Tozo-uitkering minder problemen in de uitvoering waren en bij het aanvragen van financiële steun voor zelfstandigen?
De situatie op dit moment is anders dan eerder bij de Tozo (zie antwoord op vraag 11). Hierdoor is een vergelijking niet zondermeer te maken. De gemeente kan -evenals bij de Tozo- bij het aanvragen van financiële steun in het huidige Bbz voor de beoordeling van het recht op en de hoogte van de bijstand uitgaan van de verklaring van de zelfstandig ondernemer. Wel kan er aanvullende informatie worden uitgevraagd relevant en noodzakelijk voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf.
Bent u het eens dat het hanteren van de kostendelersnorm en een (levensvatbaarheids)toets om financiële steun te geven aan zelfstandigen tijdens een lockdown, waardoor zzp’ers geen inkomsten meer hebben, niet gepast en ongewenst is?
Het kabinet vindt het in deze fase van de pandemie van belang dat de inkomensondersteuning bij die zelfstandigen terecht komt van wie verwacht wordt dat ze na het wegvallen van de contactbeperkende maatregelen in staat zijn hun onderneming succesvol voort te zetten. Ook ondernemers zelf zijn niet gebaat bij een niet-levensvatbaar bedrijf. Het kabinet heeft samen met de VNG geconcludeerd dat voortzetting van het vereenvoudigd Bbz zonder de vermogenstoets, maar met de levensvatbaarheidstoets en kostendelersnorm, het beste past bij de huidige situatie waarin ondernemers die steun krijgen die het best bij hen en bij de huidige situatie past. Voor zelfstandigen van wie de onderneming niet levensvatbaar is, worden er naast inkomensondersteuning met voorwaarde van bedrijfsbeëindiging vanuit gemeenten mogelijkheden geboden tot heroriëntatie richting andere (bedrijfs)activiteiten. Gemeenten bieden daarnaast ook schuldhulpverlening aan zelfstandig ondernemers.
Bent u het verder eens dat het ongewenst is om dit maatwerk bij gemeenten te leggen en dat u dit ook zelf kunt oplossen door de kostendelersnorm en de levensvatbaarheidstoets, als toets, voor financiële steun te schrappen?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u om die reden bereid om de levensvatbaarheidstoets en de kostendelersnorm tijdelijk te schrappen als toets voor zelfstandigen om financiële steun te krijgen?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht 'European gas prices shoot to new high as energy crunch worsens' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van de Financial Times «European gas prices shoot to new high as energy crunch worsens»? Hoe apprecieert u de aanblijvende hoge energieprijzen en -krapte?1
Ja. De redenen voor de hoge gasprijs zijn onder meer aangegeven in de antwoorden op Kamervragen en in Kamerbrieven van 23 september 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 19), 1 november 2021 (Kamerstuk 29 023, nr. 276) en 24 december 2021 (Aanhangsel handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1213). In de afgelopen periode was er door verschillende oorzaken sprake van krapte op de gasmarkt, niet alleen in de Nederland c.q. de EU maar wereldwijd (hoge vraag in Azië; grootschalige onderhoud en productie-onderbrekingen in Noorwegen en Rusland, etc.). Deze krapte werd versterkt doordat Gazprom in de afgelopen periode, in tegenstelling tot eerdere jaren, alleen zijn aangegane leveringsverplichtingen na kwam en niet of nauwelijks leverde op de spotmarkten. De markt reageerde hierop met sterke prijssignalen waarop met name industriële afnemers hun vraag terugbrachten. Daarnaast leidden de hoge prijzen in de afgelopen periode tot een sterke toename van de aanvoer van LNG, ook in Nederland (de GATE LNG-terminal kende in december een bezettingsgraad van 90% die opliep tot praktisch 100% in januari en ook voor februari wordt een hoge bezettingsgraad verwacht).
Door de brute inval van Rusland in Oekraïne zijn de gasprijzen inmiddels nog verder tot gestegen tot boven de 110 euro/ MWh, hetgeen de huidige onzekerheid in de markt reflecteert.
Deelt u de mening dat er de komende maanden serieuze risico’s bestaan voor een betaalbare en betrouwbare energievoorziening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn volgens u de grootste risico’s en wat gaat u hier aan doen?
In de afgelopen periode heeft de situatie op de gasmarkt reden tot zorg gegeven, In eerste instantie was er de zorg dat de Europese H-gasopslagen door een lage vulgraad aan het einde van de winter onvoldoende flexibiliteit zouden kunnen bieden in geval van een langdurige koude periode of onderbreking van het aanbod. Mede door de milde winter en forse toename van LNG-import heeft dit risico zich niet voorgedaan. Wel heeft de mondiale aanbodkrapte geleid tot fors hogere prijzen, hetgeen reden is geweest voor het kabinet om maatregelen te nemen om deze hoge prijzen te compenseren. In aanvulling daarop houdt het kabinet de betaalbaarheid van energie in den breedte nauwlettend in de gaten.
Om goed voorbereid te zijn op elke situatie heeft het kabinet de voorbereidingen getroffen voor het eventueel uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan Gas (Kamerstuk 29 023, nr. 252) onder de huidige wetgeving. Zie wat dit betreft de antwoorden op de vragen 3 en 4 en ook de Kamerbrief van 14 maart over gasleveringszekerheid. Een tweede zorg is het grote aandeel Russisch gas in de Europese gasimport. Via de geïntegreerde Europese gasmarkt raakt dit ook Nederland. In de Kamerbrief van 14 maart ben ik ingegaan op de acties op korte, middellange en lange termijn om deze afhankelijkheid te verminderen en tegelijkertijd de robuustheid van ons energiesysteem te versterken.
Wat heeft u gedaan om voorbereid te zijn op mogelijke tekorten de komende maanden? Welke instrumenten heeft u beschikbaar om tekorten af te wenden of om er zo goed mogelijk mee om te gaan? Welke instrumenten ontbreken er nog volgens u?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het kabinet naar aanleiding van de situatie in de gasmarkt voorbereiding gestart voor het eventueel uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan Gas onder de huidige wetgeving. Dit betreft onder andere het afschakelen van niet-beschermde grote gasverbruikers. Omdat niet op voorhand is te bepalen wat de aard van een crisis is, welke reactie dat precies vraagt en wat het actuele verbruik van bedrijven is, is er niet op voorhand een prioriteitskader of afschakelvolgorde te bepalen. Bij de 49 grootste industriële verbruikers van gas met 60 locaties wordt informatie verzameld over de mogelijkheden en effecten van afschakelen. Mocht er zich een crisis voordoen dan zal aan de hand van de situatie, het actuele gasverbruik en die verzamelde informatie bekeken worden hoe het gasverbruik veilig en met zo min mogelijk maatschappelijke gevolgen is terug te brengen, iets dat uiteraard in overleg met de dan betrokken bedrijven zal gebeuren
Heeft u naar aanleiding van de motie-Erkens (Kamerstuk 21 501-33, nr. 895) een prioriteringskader ontwikkelt dat ingezet kan worden bij een mogelijk gastekort? Specifiek voor de mogelijke afschaling van de productie van grote energieverbruikers? Hoe weegt u hierbij de rol van bestaande exportcontracten ten overstaande van de nationale behoefte?
Zoals in antwoorden op de vragen 2 en 3 aangegeven is het kabinet een voorbereiding gestart voor het eventueel uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan Gas onder de huidige wetgeving. Daarbij wordt dus expliciet aandacht besteedt aan de mogelijke afschaling van de productie van grote industriële gasverbruikers.
Het ingrijpen in de export van gas staat haaks op de gedachte van onderlinge solidariteit tussen lidstaten zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2017/1938 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid. Wel is in het Bescherm- en Herstelplan Gas aangegeven dat we in het geval van een noodsituatie als één van de eerste maatregelen met buurlanden in overleg zullen treden over het vrijwillig verminderen van de gasafname.
Wat betreft de omvang van de export geldt dat deze eerst en vooral wordt bepaald door de fysieke behoefte aan laagcalorisch gas bij eindgebruikers in België, Duitsland en Frankrijk en niet door exportcontracten. Het is ook die behoefte die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten.
Hierbij geldt verder dat België, Duitsland en Frankrijk grootschalige ombouwprogramma’s in gang hebben gezet waarbij miljoenen afnemers van laagcalorisch gas worden omgezet op andere energiebronnen. Zo zijn er in 2021 zijn er 925.000 afnemers in het buitenland omgeschakeld van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas. Mijn Belgische ambtgenoot heeft inmiddels laten weten dat er een definitief besluit is genomen over de versnelling van de Belgische ombouw. Zoals eerder aangegeven door mijn voorganger in de Kamerbrief van 16 april 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 868) heeft dit de potentie om de export naar België al vanaf het gasjaar 2024–2025 te beëindigen. Ook Duitsland ziet versnellingsmogelijkheden vanaf 2026, waardoor de export in 2029 in plaats van 2030 beëindigd kan worden. De komende jaren blijft het ombouwtempo hoog en de verwachting is dat de export van laagcalorisch gas in 2029 volledig kan zijn afgebouwd.
Hoe staat het met de vullingsgraden van de Nederlandse gasvoorraden? Kunt u specifiek onderscheid maken tussen hoog- en laagcalorisch gas?
De opslagen voor laagcalorisch gas waren aan het begin van het koudeseizoen voor meer dan 80% naar behoren gevuld. Momenteel (begin maart) bedraagt deze vulgraad ca. 37%.
De Nederlandse opslagen voor hoogcalorisch gas waren aan het begin van het koudeseizoen voor 45% gevuld. Momenteel (medio maart) bedraagt deze vulgraad ca. 6%. Als wordt rekening gehouden met de opslagen voor hoogcalorisch gas in Duitsland die direct vanuit Nederland toegankelijk zijn dan bedraagt deze laatste vulgraad ca. 15%.
Hoe staat het met de gasvoorraden van andere EU-lidstaten?
Op dit moment (medio maart) zijn de Europese gasopslagen voor 26% gevuld (België: 16%, Duitsland: 25%, Frankrijk: 19%, Italië: 34% en Oostenrijk: 14%).
Deelt u de mening dat een te grote afhankelijkheid van import ons kwetsbaar maakt in deze energiecrisis? Buurlanden zetten immers ook in op import. Hoe garandeert u dat Nederland niet achteraan in de rij komt te staan? Deelt u de mening dat niet elk Europees land kan inzetten op import en dat het ergens gaat knellen?
Ik deel de mening dat een te grote afhankelijkheid van import, zeker als het één exporteur betreft, onverstandig is met het oog op leveringszekerheid en flexibiliteit in tijden van crisis. Met de eigen gaswinning uit de kleine velden en ook nog uit het Groningenveld is Nederland minder van import afhankelijk dan andere EU-lidstaten. Om deze afhankelijkheid verder te verminderen steunt het kabinet de gaswinning in de Noordzee en komen er verplichte vullingspercentages voor de gasvoorraden.
Daarnaast wordt ingezet op energie-efficiëntie en het stimuleren van het aanbod van hernieuwbare energiebronnen, door extra wind op zee, zon-op-dak, aardwarmte, groen gas en aquathermie. Tegelijkertijd worden de productie en import van waterstof opgeschaald. Hierbij gaan verduurzaming en afbouw van afhankelijkheid hand in hand.
Wat verwacht u dat het effect is van de verdere afbouw van kernenergie in Duitsland en België op de al broze situatie op de Europese energiemarkt? De samenstelling van de energiemix is een nationale keuze. Tegelijkertijd hebben de keuzes van onze buurlanden consequenties voor onze eigen leveringszekerheid. Bent u in gesprek met de regeringen van deze lidstaten hierover? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
TenneT brengt elk jaar een monitor leveringszekerheid uit. De leveringszekerheid van elektriciteit is momenteel op orde. De monitorrapportages die TenneT de afgelopen jaren heeft gepubliceerd, lieten hetzelfde beeld zien. In de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 is rekening gehouden met de geplande nucleaire exit in Duitsland eind 2022 en België in 2025. Tegelijk is ook rekening gehouden met een toename van het gasvermogen in België in 2025. Als het beeld verandert, bijvoorbeeld over de mate waarin België nieuwe productiecapaciteit kan realiseren, zal dat in het jaarlijkse «Rapport Monitoring Leveringszekerheid» van TenneT worden meegenomen. De European Resource Adequacy Assessment (ERAA) 2021 is aan de orde geweest tijdens bijeenkomsten van het Pentalateraal energieforum (samenwerkingsverband tussen België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk) en in Europees verband in de Electricity Coordination Group besproken tussen lidstaten, toezichthouders en transmissie systeem beheerders (TSO’s). Ik verwacht dat dat ook zal gebeuren met de ERAA 2022.
Onder leiding van het Pentalateraal energieforum is in april 2020 ook de derde monitoring van de leveringszekerheid uitgebracht (Third Pentalateral Generation Adequacy Assessment). Onder andere op deze wijze ben ik hierover in gesprek met de andere lidstaten en ik verwacht dat deze gesprekken, mede als gevolg van de snelle veranderingen van de Europese elektriciteitsmarkt, in Pentalateraal en Europees verband alleen maar zullen toenemen.
Vanaf begin januari zal in Nederland een productiebeperking gelden voor kolencentrales, gezien de hoge energieprijzen zullen de centrales waarschijnlijk veel van hun capaciteit in de eerste maanden van 2022 gebruiken; ontstaat er hierdoor het risico dat er eind 2022 onvoldoende capaciteit beschikbaar is mocht er zich weer krapte voordoen op de energiemarkt? Is er een clausule ingebouwd voor noodgevallen (bijvoorbeeld wanneer de leveringszekerheid in het geding zou komen)?
Uit de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 blijkt dat het operationele thermische productievermogen in Nederland is gestegen tot een niveau van 23,7 GW in 2021. Bij de vormgeving van deze beperking is nadrukkelijk rekening gehouden met het belang van leveringszekerheid van elektriciteit. Zowel door het percentage niet lager te stellen dan 35% als door de keuze om de beperking vorm te geven als een plafond op jaarbasis. Wanneer het plafond niet op jaarbasis geldt maar als minimum op elk moment, kunnen de kolencentrales in periodes met schaarste niet opregelen boven het wettelijk minimum. Het plafond op jaarbasis biedt kolencentrales ruimte om gedurende periodes met schaarste (hoge prijzen/winterperiodes) maximaal beschikbaar te zijn en daarmee bij te dragen aan de leveringszekerheid.
In de monitor leveringszekerheid van TenneT is rekening gehouden met 4 GW kolenvermogen in 2022. De productiebeperking ziet op het beperken van kolenstook voor elektriciteitsproductie, waardoor de Amercentrale (0,6 GW), die vooral biomassa verbrandt, niet wordt beperkt door de maatregel. De MPP3 centrale van Uniper (1,1 GW) verbrandt naast kolen ook reststromen. Deze reststromen worden redelijk gelijkmatig over het jaar aangeleverd bij de centrale en hebben een beperkte opslagcapaciteit, waardoor naar verwachting de verbranding van deze reststromen ook gelijkmatig over het jaar zal plaatsvinden. Hierdoor zal naar verwachting de MPP3-centrale meer dan andere centrales die geraakt worden door deze maatregel, gelijkmatig over het jaar elektriciteit leveren, waarbij Uniper binnen de technische mogelijkheden en het gestelde CO2-plafond vrij is meer of minder te produceren afhankelijk van de marktprijzen. De Staatssecretaris Klimaat en Energie heeft besloten steun te verlenen, zodat de kolencentrale van Onyx Power in Rotterdam (0,7 GW) vrijwillig en volledig kan sluiten. Hierdoor blijft alleen de Eemshavencentrale (1,6 GW) over, waarbij het denkbaar is dat aan het begin van het jaar zoveel wordt gedraaid dat aan het einde van het jaar het plafond is bereikt. Daarbij moet worden bedacht dat de bijstook van biomassa niet ten koste gaat van het plafond van 35%, waardoor de centrales gemiddeld over het jaar een groter aandeel van hun capaciteit kunnen inzetten. Ik verwacht daarom niet dat er aan het einde van het jaar onvoldoende capaciteit beschikbaar is. Er is in de wettelijke beperking geen clausule ingebouwd voor noodgevallen, maar ik houd de toekomstige ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking hierop. Als ik tot de conclusie kom dat deze maatregel tot onaanvaardbare risico’s leidt voor de leveringszekerheid van elektriciteit of de voorzieningszekerheid van gas, zal ik maatregelen nemen om dit te voorkomen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Erkens (Kamerstuk 32 813, nr. 949) voor een onafhankelijk onderzoek naar de leveringszekerheid voor de komende 10–15 jaar?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 is het kabinet naar aanleiding van de situatie in de gasmarkt voorbereiding gestart voor het uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan Gas onder de huidige wetgeving. Daarnaast wordt bezien hoe de uitvoering van de motie-Erkens (Kamerstuk 32 813, nr. 949) het beste ter hand kan worden genomen. Gezien de mogelijke omvang van het onderzoek zal daarbij een aanbestedingsprocedure moeten worden gevolgd. Het kabinet zal zo spoedig mogelijk komen met de nadere invulling van het coalitieakkoord op het punt van de opslagverplichting. Zie wat dit alles betreft ook de Kamerbrief van 14 maart over gasleveringszekerheid.
Het sluiten van kinderhartcentra |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderhartcentra perplex over sluiting: «Dit riekt naar een vorm van willekeur»; Demissionair Minister De Jonge wil concentratie zorg»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Er is bij het Ministerie van VWS geen sprake geweest van een oorspronkelijk plan om de interventies bij aangeboren hartafwijkingen te concentreren bij drie centra. Wel hebben verschillende umc’s een eigen voorstel ontwikkeld om toe te gaan naar een model met drie interventiecentra op vier locaties. De reden om de interventies bij aangeboren hartafwijkingen te concentreren bij twee locaties en niet bij drie centra (met vier locaties), is het waarborgen van de kwaliteit en continuïteit van zorg. Op dit moment wordt zorg verspreid over vier centra uitgevoerd, met vijf behandellocaties. De centra kunnen daardoor niet voldoen aan de volumenormen die door de beroepsgroep worden gesteld voor een goede kwaliteit van zorg. Bij hoogcomplexe interventies is het belangrijk dat specialisten voldoende vlieguren maken om hun kennis en vaardigheden op peil te brengen en te houden. Immers, hoe vaker een chirurg een operatie uitvoert, des te beter hij erin wordt en des te kleiner het risico op complicaties.
Een ander knelpunt is dat de centra op dit moment hun personele bezetting niet goed rond krijgen. Voor zorgprofessionals zorgt dit voor een onaanvaardbaar hoge dienstbelasting en risico’s op uitval. Ook gaan de komende jaren meerdere senior chirurgen met pensioen, wier opvolging onvoldoende is geregeld. Het gaat om een hele kleine beroepsgroep van twaalf congenitaal hartchirurgen, die in vier centra en op vijf locaties alle complexe hartoperaties bij kinderen en volwassenen moeten uitvoeren. Dat is op termijn niet houdbaar.
In een model met twee interventiecentra worden de volumenormen gehaald, krijgen specialisten en hun behandelteams voldoende kans om complexe patiënten te behandelen en zo hun specialistische kennis en vaardigheden te ontwikkelen. Een bredere personele bezetting zorgt bovendien voor een meer acceptabele dienstbelasting van zorgprofessionals. In mijn optiek biedt een model met twee interventiecentra daarom de beste randvoorwaarden voor de kwaliteit en continuïteit van de zorg.
Waarom heeft u er voor gekozen niet één, zoals oorspronkelijk de bedoeling was, maar twee kinderhartcentra te sluiten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke inhoudelijke motieven hebben hier aan ten grondslag gelegen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke financiële motieven spelen een rol bij het concentreren van twee hartcentra?
Het besluit om de interventies bij kinderen en volwassenen met aangeboren hartafwijkingen te concentreren is ingegeven door de noodzaak om de kwaliteit en de continuïteit nu en in de toekomst te kunnen waarborgen. De vele adviezen en wetenschappelijke rapporten die hier in de afgelopen decennia over zijn uitgebracht, onderstrepen deze noodzaak. Financiële overwegingen spelen hierin geen rol.
Wat betekent dit voor de overige kindzorg in deze ziekenhuizen, zoals bijvoorbeeld longtransplantaties?
Het gaat in dit kader specifiek om de hartinterventies, dus de hartoperaties en hartkatheterisaties, bij kinderen en de complexe interventies bij volwassenen met aangeboren hartafwijkingen. Alle voor- en nazorg bij deze ingrepen en alle andere vormen van medisch specialistische (kind)zorg kunnen in de centra worden geboden zoals dat nu het geval is.
Welke criteria liggen ten grondslag aan het besluit om het kinderhartcentrum in Amsterdam en Groningen te sluiten en die van Rotterdam en Utrecht open te houden? Waarom twee centra in de Randstad en niet één in de Randstad en één in Noord-Nederland?
Met het ontbreken van overeenstemming in het veld heeft mijn ambtsvoorganger vanuit zijn ministeriële verantwoordelijkheid een afweging gemaakt over de toekomstige organisatie van de zorg. De keuze welke centra als interventiecentra worden aangewezen, is niet eenvoudig. Volgens de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (inspectie) is de kwaliteit van zorg in de huidige centra op orde. Alle vier de centra worden in staat geacht om deze zorg voor de toekomst goed vorm te kunnen geven.2
Bij de keuze voor de interventiecentra is gekeken naar een samenstel van criteria, namelijk:
Géén van deze criteria is op zichzelf doorslaggevend. In samenhang bezien hebben Erasmus MC en UMC Utrecht echter de beste uitgangspositie om deze in de toekomst zorg te bieden. Conform mijn toezegging aan uw Kamer zal ik in een separate commissiebrief een nadere toelichting geven op de criteria die ten grondslag liggen aan keuze voor de interventiecentra.3 Deze brief ontvangt uw Kamer nog voor het commissiedebat van 17 februari aanstaande.
De zorgen van patiënten over het verdwijnen van een interventiecentrum in de regio Noord Nederland zijn natuurlijk invoelbaar. Extra reistijd en andere praktische bezwaren zijn voor patiënten uiteraard ongemakkelijk. Tegelijk wil iedere ouder of verzorger dat zijn of haar kind de best mogelijke zorg krijgt, ook als dat betekent dat je daar verder voor moeten reizen. Voor volwassen patiënten die een complexe hartinterventie moeten ondergaan, is dat niet anders.
Geografische spreiding bij de concentratie van deze zorg ook niet van doorslaggevend belang, zoals de beroepsgroep bij het Ministerie van VWS heeft aangegeven. De interventies bij aangeboren hartafwijkingen zijn in de meeste gevallen planbaar. In de situaties dat patiënten acute zorg nodig hebben, kunnen zij worden opgevangen bij de dichtstbijzijnde spoedopvang of rechtstreeks worden verwezen naar een interventiecentrum. We hebben in Nederland een uitstekend netwerk van traumacentra die acute zorg kunnen bieden. Daarbij geldt dat de centra die niet zijn aangewezen als interventiecentrum ook (kinder-) cardiologische zorg blijven bieden en beschikbaar blijven voor zowel spoedopvang, als voor diagnostiek, onderzoek, controles en voor- en nazorg bij een interventie. Dit geldt ook in de regio Noord Nederland, waar het UMC Groningen een functie zal blijven vervullen als shared care centrum binnen een landelijk zorgnetwerk voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen.
Bent u voornemens om nog meer specialistische zorg te gaan centreren? Zo ja, kunt u de Kamer daar dan over informeren?
In mijn optiek is concentratie van hoogcomplexe medisch specialistische zorgfuncties op meer gebieden noodzakelijk om de kwaliteit, continuïteit en doelmatigheid ook in de toekomst te kunnen waarborgen. Dit is in lijn met het coalitieakkoord, waarin is aangegeven dat de hoogcomplexe medisch specialistische zorg wordt versterkt door te sturen op meer concentratie. Een herijking van het zorglandschap vraagt wel om een integrale aanpak, om te komen tot een goede landelijke verdeling van hoogcomplexe academische kindergeneeskunde bij de UMC’s. Ik zal uw Kamer vanzelfsprekend informeren indien er concrete ontwikkelingen of voornemens zijn om zorg te gaan concentreren.
De aanleg van glasvezel in het Westland. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Snel internet toch weer in beeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor zowel particulieren als bedrijven, zoals in de glastuinbouwsector, van groot belang is dat zij ook in het buitengebied kunnen beschikken over glasvezel, vanwege de toenemende afhankelijkheid van digitalisering en van snelle, betrouwbare internetverbindingen voor bijvoorbeeld thuiswerken en online zakendoen?
Ik deel de mening dat het voor zowel particulieren als bedrijven in de buitengebieden van Nederland van belang is dat zij, met het oog op de toenemende digitalisering, kunnen beschikken over een snelle en betrouwbare internetverbinding. Dat kan een glasvezelverbinding zijn, maar ook andere technieken kunnen hiervoor geschikt zijn.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de aanleg van glasvezel in het Westland? Kunt u de ontwikkelingen schetsen vanaf het moment dat aanbieder Delta Fiber aangaf zich te willen terugtrekken uit het samenwerkingsverband met de gemeente Westland (december 2020)?
Voor de beantwoording van deze vragen heb ik contact gezocht met Delta Fiber en de gemeente Westland.
In december 2020 heeft Delta Fiber aan de bewoners in het buitengebied van Westland laten weten dat de eerder aangekondigde aanleg van glasvezel in het gebied niet doorgaat. Dit als gevolg van te hoge aanlegkosten. Volgens Delta Fiber is er daardoor geen sluitende business case te maken. De hoge aanlegkosten zijn het gevolg van de complexiteit van het gebied, dat zich kenmerkt door veel waterkeringen en dijken en smalle bermen. Hierdoor zijn er veel extra ingrepen nodig om het netwerk aan te leggen, zoals boringen onder waterwegen en het vrezen van sleuven in asfalt. Daarnaast is er afstemming nodig met veel eigenaren van privégrond waar doorheen gegraven moet worden. Voornoemde factoren maken de uitvoering complex en tijdrovend en daardoor kostbaar. Er is door Delta Fiber naar alternatieve aanlegroutes gekeken, maar ook die bleken complex en te kostbaar. Voor zover mij bekend, spelen er geen andere factoren mee die de aanleg van glasvezel door Delta Fiber in de weg staan.
Gelijktijdig met het besluit om geen glasvezel aan te leggen, heeft Delta Fiber laten weten het bestaande coaxnetwerk in het gebied op te waarderen naar de zogenaamde DOCSIS 3.1 standaard. Hiertoe wordt alle apparatuur in het netwerk en bij de eindgebruiker vernieuwd, waardoor de stabiliteit en de snelheid van het netwerk fors verbetert. Hierdoor krijgen eindgebruikers de beschikking over een internetsnelheid van ten minste 200 Megabit per seconde (Mbps) en is opwaardering mogelijk naar 1 Gigabit per seconde (Gbps). Op dit moment is 85% van werkzaamheden voltooid en verwacht wordt dat aan het einde van dit kwartaal de opwaardering grotendeels is afgerond.
Daarnaast heeft Delta Fiber specifiek voor de kern Heenweg en de bedrijventerreinen in Westland gekeken of de aanleg van glasvezel alsnog mogelijk is. Voor Heenweg en de grotere bedrijventerreinen bleek er wel een business case te maken en daar is of wordt gestart met de aanleg van glasvezel. Voor de kleinere bedrijventerreinen is Delta Fiber nog aan het inventariseren of er een sluitende business case mogelijk is.
Is het juist dat hoge kosten, als gevolg van de complexiteit van het gebied (met veel dijken, smalle bermen en sloten) de aanleg van glasvezel in het Westland in de weg staat? In hoeverre spelen nog andere factoren mee?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat digitalisering, waaronder het kunnen beschikken over snel internet, een maatschappelijk belang is, wat overheidsingrijpen rechtvaardigt indien sprake is van marktfalen?
Ja, ik deel de mening dat het kunnen beschikken over snel internet een maatschappelijk belang is, waarbij in het geval van aantoonbaar marktfalen overheidsingrijpen gerechtvaardigd is. Van marktfalen is bijvoorbeeld sprake wanneer een snelle breedbandvoorziening in een gebied ontbreekt, alsook de bereidheid van de markt om een dergelijke voorziening alsnog op eigen initiatief en risico te realiseren. Verder geldt dat overheidssteun voor breedbandinfrastructuur alleen geoorloofd is, als voldaan wordt aan Europese staatssteunregels. Daarmee moet oneigenlijke marktverstoring worden voorkomen. Kortweg schrijven deze regels voor dat steun alleen is toegestaan in gebieden waar er op dit moment of binnen 3 jaar geen snel vast breedbandnetwerk voorhanden is2. Met een snel vast netwerk wordt bedoeld, een netwerk dat op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps kan aanbieden.
Wat kunt u voor de inwoners en ondernemers in het Westland en van andere moeilijk te verglazen gebieden in Nederland, waar niet tot een sluitende business case kan worden gekomen, betekenen om de aanleg van glasvezel daar alsnog mogelijk te maken? Bent u bereid hiertoe contact op te nemen met de betreffende gemeentes?
De bewegingsruimte voor overheidsingrijpen wordt begrensd door Europese staatssteunregels. Gelet op de situatie in het buitengebied van Westland, waar met de opwaardering van het coaxnetwerk van Delta Fiber een snel vast breedbandnetwerk van ten minste 200 Mbps beschikbaar komt, is mijn beeld dat overheidsingrijpen hier niet gepast is. Die mogelijkheid is er eventueel wel voor buitengebiedbewoners in het Westland en de rest van Nederland, die niet over een snelle vaste internetverbinding (ten minste 100 Mbps) kunnen beschikken. N.a.v. de motie Van Dijk c.s.3 wordt onderzocht hoe groot deze groep landelijk is en welke technische oplossingen (incl. kosten) en handelingsperspectieven voorhanden zijn. Over de resultaten van het onderzoek die ik uw Kamer naar verwachting nog dit kwartaal zal sturen, zal ik ook in contact treden met provincies en de VNG.
Welke nationale en Europese mogelijkheden zijn er voor investeringen in glasvezel, met name in moeilijk te verglazen gebieden? Hoe maakt Nederland hier gebruik van? Welke rol kunnen de middelen uit het Recovery and Resilience Facility (RRF) hierbij spelen?
In de brief aan de Tweede Kamer van 17 mei 20214 is n.a.v. de motie Bromet c.s.5 toegelicht dat er afgezien van de middelen uit het RRF op dit moment geen concrete EU-financieringsmogelijkheden zijn voor de uitrol van snel internet in moeilijk te ontsluiten buitengebieden in Nederland. In het coalitieakkoord is afgesproken dat het Nederlandse herstelplan zal bestaan uit reeds begrote en gedekte uitgaven. De Minister van Financiën zal uw Kamer informeren over het Nederlandse herstelplan.
Welke aanbevelingen geeft u aan het nieuwe kabinet mee om invulling te geven aan de inzet Nederland wordt het digitale knooppunt van Europa en krijgt robuust, supersnel en veilig internet in alle delen van het land. uit het onlangs gepresenteerde coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»?
In het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» van 15 december jl. is de ambitie opgenomen dat Nederland het digitale knooppunt van Europa wordt en snel internet in alle delen van het land krijgt. De concrete uitwerking daarvan wat betreft de (on)beschikbaarheid van snel internet in de buitengebieden vindt momenteel plaats. Hierbij zal het externe onderzoek naar de technische opties en kosten voor snel internet voor de moeilijk gelegen adressen in de buitengebieden worden betrokken. Ik verwacht dat uw Kamer nog in dit kwartaal kan worden geïnformeerd over de uitkomsten van het lopende onderzoek en de vervolgstappen.