Het artikel 'Landbouwminister in de clinch met Brussel over teruggave fraudemiljoenen' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Landbouwminister in de clinch met Brussel over teruggave fraudemiljoenen»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de Kamer wel is geïnformeerd over de eerdere juridische geschillen tussen de Europese Commissie en het Ministerie van LNV die ontstonden rondom de Gemeenschappelijke Marktordening?
De eerdere juridische geschillen waren afgerond tot aan een uitspraak door het Europese Hof. In dat kader werd de Kamer in 2013 geïnformeerd over de uitspraak van het hof. Deze zaak heeft (nog) niet geleid tot Europese Hof procedures en er lopen nog civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures. Hierover vindt ook nog overleg en discussie met de Europese Commissie plaats.
Kunt u aangeven, waarom een aantal jaar later bij eenzelfde soort situatie, de Kamer niet tijdig werd geïnformeerd?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u een reflectie geven op de rol van onderzoeken van de Europese Commissie over de besteding van Europese middelen en waarom deze onderzoeken niet actief met de Kamer worden gedeeld?
Deze audits van de Europese Commissie zijn gericht op rechtmatigheidsfouten en kunnen vrij gedetailleerd en technisch van aard zijn. Deze rapporten worden wel gedeeld met de Auditdienst Rijk (ADR) die in opdracht van de Europese Commissie jaarlijks een certificerend rapport uitbrengt. De belangrijkste uitkomsten uit dit rapport worden opgenomen in het Departementale jaarverslag van de betrokken ministeries.
Zou u bereid zijn de uitkomsten van dergelijke onderzoeken, zoals audits, in het vervolg actief met de Kamer te delen?
Zie ook antwoord op vraag 4. Het actief delen van deze rapporten zal in overleg met de eigenaren van deze rapporten (ADR en de Europese Commissie) moeten gaan.
Klopt het dat u er al maanden op aandringt om de financiële schade ten laste te brengen van het EU-fonds voor landbouwsubsidies?
De zaak FresQ heeft betrekking op uitbetaalde EU subsidies in de jaren 2009 tot en met 2012 aan de producentenorganisatie FresQ. In 2013 is geconstateerd dat FresQ zich niet hield aan de subsidievoorwaarden en zijn er terugvorderingen ingesteld voor de uitbetaalde bedragen (nu € 52 miljoen, inclusief rente). Vorig jaar september verliep de voor EU geldende 8-jaars termijn van terugvordering.
Onder de vorige Minister van LNV is de Europese Commissie (DG AGRI) in kennis gesteld dat FresQ failliet is, en is conform de EU regels voor terugvorderingen een verzoek gedaan om het niet geïncasseerde bedrag ten laste van het EU-fonds voor landbouw te brengen. Conform de Europese regelgeving kan de lidstaat bij faillissement, en als de lidstaat er alles aan gedaan heeft om dit bedrag terug te vorderen, een verzoek indienen om deze vordering ten laste van het fonds te brengen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van het ten laste te brengen van het EU-fonds voor landbouwsubsidies van de financiële schade voor de uitkeringen van subsidies in Nederland? Wat betekent dit voor boeren?
Dit heeft geen gevolgen voor overige landbouwsubsidies. Het ten laste brengen van het EU-fonds zou betekenen dat Nederland dit bedrag niet hoeft terug te betalen aan Brussel. Dit heeft geen effect op het jaarlijkse budget wat Nederland toekomt.
Hoofdregel is dat als de terugvordering na acht jaar niet heeft plaatsgevonden, de uitgaven voor 50% voor rekening van de EU en voor 50% voor rekening van de lidstaat komen. Ingeval van een faillissement van de begunstigde en als de lidstaat kan onderbouwen dat zij er alles aan heeft gedaan om het bedrag terug te vorderen kan de lidstaat de uitgaven volledig ten laste van het fonds brengen. Hier zet ik op in.
Tot slot is het ook mogelijk dat de uitgaven geheel voor rekening van de lidstaat komen, als de Europese Commissie van oordeel is dat de lidstaat ten onrechte heeft besloten de terugvordering (vanwege faillissement) stop te zetten of indien sprake is van onregelmatigheden of nalatigheden aan de zijde van de lidstaat, waardoor de niet-inning aan de lidstaat te wijten is.
Over de financiële gevolgen moet de Europese Commissie nog een besluit nemen en daartegen staat vervolgens beroep open bij het Europese Hof.
Kunt u uiteenzetten welke stappen u zal zetten om de Nederlandse tuinder te ondersteunen in hun aanvragen voor subsidies bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?
Bij RVO worden periodiek sessies belegd met producentenorganisaties om de EU subsidievoorwaarden toe te lichten. Gedurende de subsidieperiode kan een subsidieaanvrager altijd terecht met hun vragen bij RVO.
Klopt het dat uw ambtsvoorganger door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de hoogte werd gesteld van het onjuist inzetten van Europese landbouwsubsidies, nog voor 2015?
Het Productschap Tuinbouw (de voorloper van RVO) heeft de NVWA in augustus 2012 ingeschakeld om onderzoek te verrichten in deze kwestie vanwege een vermoeden dat de producentenorganisatie FresQ zich niet had gehouden aan de erkenningsvoorwaarden (producentenorganisaties moeten voldoen aan de EU erkenningsvoorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie). Op 16 januari 2013 is de toenmalige Staatssecretaris geïnformeerd door haar beleidsambtenaren dat de erkenning van FresQ wordt geschorst.
Vervolgens heeft RVO in 2015 aangifte gedaan bij het Functioneel Parket Rotterdam van het Openbaar Ministerie (OM) over mogelijk frauduleus handelen van oud-bestuurders van FresQ. Die aangifte is opgenomen door de NVWA-IOD (Inlichtingen-en Opsporingsdienst) en op basis daarvan is onder gezag van het OM het strafrechtelijk onderzoek gedaan. Dit strafrechtelijk onderzoek is afgerond en het dossier is ingeleverd bij het Openbaar Ministerie.
Kunt u aangeven waarom uw ambtsvoorganger op dit moment niet handelde?
Mijn voorganger heeft op dat moment ook gehandeld door de erkenning van FresQ in te trekken en de verstrekte subsidie terug te vorderen. Door het faillissement van FresQ is het echter niet gelukt het geld volledig terug te vorderen.
Kunt u aangeven waarom u weigert het gefraudeerde bedrag terug te storten?
Er is geen sprake van een weigering om het bedrag terug te storten. Het bedrag kan vanwege het faillissement van FresQ niet binnen de daarvoor geldende termijn van acht jaar worden teruggevorderd. De discussie met de Europese Commissie gaat nu over de vraag of verlenging van de termijn van acht jaar mogelijk is en zo nee, wie de financiële gevolgen van de niet-inning moet dragen, de EU, de lidstaat of beide (50-50).
Kunt u een reflectie geven van de reputatieschade van Nederland als gevolg van deze fraudezaak binnen de EU en het effect daarop aan de onderhandelingstafel?
Deze kwestie is aan het licht gekomen door onderzoek van RVO. De lidstaat Nederland heeft deze zaak zelf aangemeld als onregelmatigheid binnen het EU fonds voor landbouw. Het geschil met de EC is vooral een juridische kwestie. Mocht dit verschil in inzicht blijven bestaan dan zal Nederland deze kwestie voorleggen aan het Europese Hof. Uiteindelijk is het aan de rechter om daar een oordeel over te geven.
De afwijzing van inzageverzoek in FSV |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten (SP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u inhoudelijk reageren op het artikel «Stond ze op de zwarte lijst? Toeslagenouder Natasja Dipai mag het niet weten»1
Uw Kamer heeft op 19 januari 20212 de motie van het lid Marijnissen aangenomen waarin de regering wordt verzocht om de mensen die in FSV stonden over hun registratie te informeren. Er zijn ruim 200.000 brieven verstuurd aan in FSV geregistreerde burgers.
Ons uitgangspunt is dat we zo veel mogelijk mensen informeren over hun registratie in FSV. Maar er zijn inderdaad mensen die wel in FSV stonden maar geen of nog geen brief hebben ontvangen. In de kamerbrief van 17 juni 20213 hebben we twee uitzonderingsgronden beschreven: een uitzondering voor de veiligheid van medewerkers en derden, en een uitzondering in geval van zwaarwegende juridische of toezicht- en opsporingsbelangen.
Groepen die onder deze uitzonderingen vallen betreffen de volgende (gedeeltelijk overlappende) groepen:
Wij reageren nooit op individuele casuïstiek. In zijn algemeenheid kan worden opgemerkt dat de AVG in sommige, zeer specifieke gevallen gronden geeft op basis waarvan wij betrokkenen geen inzage of informatie kunnen geven. Wij beroepen ons dan op de uitzondering ex art. 23 AVG en art 41 UAVG. Uitzonderingsgronden zijn bijvoorbeeld belangrijke economische of financiële (waaronder fiscale) belangen van de Europese Unie of van Nederland, het kunnen uitvoeren van een toezichtstaak of de bescherming van derden.
Indien een besluit op een inzageverzoek een (al dan niet gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek betreft, kan betrokkene daar rechtsmiddelen tegen aanwenden. Zie ook vraag 8. Tijdens de bezwaarbehandeling ondergaat het besluit op het eerdere verzoek een integrale, onafhankelijke herbeoordeling, die aanleiding kan geven tot een andere uitkomst. Zo kunnen zaken als nieuwe jurisprudentie of voortschrijdend inzicht bijvoorbeeld aanleiding geven tot een gewijzigd besluit.
Kunt u aangeven hoeveel mensen nadere informatie hebben opgevraagd waarom zij in de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) stonden?
Ja. 1033 burgers (peildatum 2 februari jl.) hebben de vraag gesteld waarom zij in de FSV stonden geregistreerd
Aan hoeveel mensen is die nadere informatie inmiddels verstrekt?
In 611 inzagebeschikkingen (peildatum 2 februari jl.) is de waarom vraag meegenomen in de beantwoording van het AVG-verzoek of het bezwaar.
Kunt u ook aangeven hoeveel procent van deze informatieverstrekking binnen de geldende termijnen is gelukt?
Gegeven de complexiteit en hoeveelheid inzageverzoeken doen wij standaard een beroep op de mogelijkheid van verlenging van een AVG-verzoek. Dit betekent dat wij uiterlijk binnen drie maanden een AVG-inzage verzoek beantwoord moeten hebben. In 92,3% van de gevallen is dat tijdig gedaan.
Bij de inzageverzoeken zonder de waarom vraag ligt het percentage dat op tijd beantwoord wordt op ca. 96%.
Wat is de maximale wachttijd bij het krijgen van opgevraagde informatie registratie in FSV?
Niet in alle gevallen kan de informatie gegeven worden. Zoals in de kwartaalrapportage HVB aan de Kamer4 bent u erover geïnformeerd dat het achterhalen van de reden van de registratie in sommige gevallen buitengewoon lastig is. De oorsprong van veel registraties is namelijk niet te achterhalen. Zo is een significant deel (ca. 100.000) van de registraties afkomstig uit de voorloper van FSV: het Dagboek PIT (persoonsgericht intensief toezicht). In die applicatie was de herkomst van een signaal niet herleidbaar vastgelegd. Ook voor veel nieuwere registraties is geen herkomst opgenomen, bijvoorbeeld als er «overig» is ingevuld. Waar dit het geval is, zal de Belastingdienst het ook melden aan de mensen om wie het gaat. Het voorgaande maakt dat niet in alle gevallen waarin iemand die informatie heeft opgevraagd, binnen de wettelijke maximale reactietermijn op basis van artikel 12, derde lid AVG van drie maanden op dit verzoek gereageerd kan worden. De mensen die dit betreft krijgen dat ook te horen.
Hoeveel mensen is inzage geweigerd op grond van artikel 41 van de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming en artikel 23 van de Algemene verordening gegevensbescherming?2
Deze informatie over de inhoud van individuele beschikkingen is niet beschikbaar. Over individuele beschikkingen waarvoor de geheimhoudingsplicht geldt, registreren we geen aantallen of andere informatie zoals het al dan niet toepassen van uitzonderingen.
Erkent u dat er op zijn minst een specifieke afwijzingsgrond moet worden verstrekt, conform artikel 41, tweede lid 2, onderdeel h, van de Uitvoeringswet algemene verordering gegevensbescherming? Waarom krijgen mensen dit inzicht niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De AVG geeft aan de lidstaten de mogelijkheid om de verschillende informatieverplichtingen en rechten die in de vorige paragrafen aan de orde zijn gekomen te beperken. De onderdelen a t/m h van lid 1 van artikel 23 AVG bevatten daarvoor het kader, welke in artikel 41 van de UAVG zijn overgenomen. Het gaat daarbij om aanduidingen van generieke belangen, die na een belangenafweging ingeroepen kunnen worden en waarvoor in hoge mate onvoorzienbaar is wanneer en in welke situatie de rechten van betrokkene beperkt moeten worden.
Artikel 41, tweede lid, onderdeel h, van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming geeft aan dat betrokkenen het recht hebben om van de beperking op de hoogte te worden gesteld, tenzij dit afbreuk kan doen aan het doel van de beperking.
Indien iemand een inzageverzoek doet, wordt bij de behandeling zo mogelijk een overzicht van de gegevens verstrekt die in de FSV stonden. Als een uitzonderingsgrond aan inzage in de weg staat, wordt dat zo zorgvuldig mogelijk gemotiveerd.
Waarom laat het ministerie het aankomen op het moeten maken van bezwaar, terwijl de desbetreffende inwoner de specifieke afwijzingsgrond niet kent en zich ook niet kan teweerstellen tegen de afwijzingsgrond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ook de beantwoording bij vraag 1. Uitgangspunt bij de werkwijze is steeds om volledig inzage te geven. Hoewel het laten aankomen op de bezwaarfase niet een doel is, geldt dat die weg in uitzonderingsgevallen toch de aangewezen weg is om te ageren tegen een besluit. Indien het inzageverzoek op goede gronden is afgewezen en het inzagebesluit gehandhaafd blijft, is het mogelijk om daarover in beroep het oordeel van de rechter te vragen.
Voortschrijdend inzicht, mede naar aanleiding van deze casus, maakt dat we op dit moment aan het onderzoeken zijn of wij op een andere wijze kunnen omgaan met toekomstige inzageverzoeken.
Welk juridisch advies ligt er ten grondslag aan de werkwijze om niet kenbaar te maken en op welke afwijzingsgrond geformuleerd in de daarvoor geldende wettelijke bepalingen is de werkwijze dat de informatie niet wordt verstrekt gebaseerd? Kunt u dit juridisch advies delen met de Kamer?
Uitgangspunt bij de werkwijze is steeds om volledig inzage te geven. In individuele gevallen kunnen één of meer uitzonderingsgronden daaraan mogelijk in de weg staan. Daar vindt dan intern overleg over plaats, waarbij experts op het gebied van de AVG en fiscale wetgeving betrokken zijn.
De werkwijze is dat iedere behandelaar erop wordt gewezen dat hij een zorgvuldige afweging van de belangen dient te maken. De uitkomst, het geheel of gedeeltelijk niet kenbaar maken, is steeds het resultaat van een afweging in een individueel geval. Over de inhoudelijke uitkomsten van dat proces kunnen we de Kamer geen verdere mededelingen doen.
Erkent u dat een gedupeerde in het toeslagenschandaal, waarvoor geldt dat de Catshuisregeling al is verstrekt en de integrale beoordeling nog loopt, een afwijzingsbrief opnieuw zwaar confronterend is? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me heel goed voorstellen dat het voor gedupeerde ouders uitermate vervelend is als zij een afwijzing op een verzoek tot inzage hebben gekregen. Iedereen heeft in principe recht op inzage in haar/zijn dossier. Er zijn echter wel een paar uitzonderingen bijvoorbeeld als er een zwaarwegend opsporing- of toezichtbelang speelt zoals een strafrechtelijk onderzoek. Ook wanneer de veiligheid van een ander in het geding kan komen, is inzage niet wenselijk. De Belastingdienst zal deze verzoeken nauwgezet bekijken en zeer terughoudend zijn met de uitzonderingen. Als een gedupeerde ouder het niet eens is met deze beslissing is het mogelijk om hiertegen bezwaar aan te tekenen, er zal dan opnieuw door een ander team naar gekeken worden.
Hoeveel mensen hebben na kennis te hebben genomen van welke gegevens er in FSV staan bezwaar gemaakt tegen de opname van die gegevens?
Iemand kan op grond van de AVG bezwaar maken tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens. Dat is 192 keer gedaan. Daarnaast kan iemand grond van de Awb bezwaar maken tegen de beschikking die hij ontvangt. Daarvan zijn er 170 binnengekomen, waarvan 20 zijn gericht tegen de (AVG-)beslissing op het bezwaar tegen de verwerking.
Kunt u aangeven hoe u gaat voorkomen dat mensen die genoegdoening willen tegen het foutief opgenomen zijn in FSV met het grote risico dat het stempel «fraudeur» is gedeeld met vele anderen, in een jarenlange strijd in de zoektocht naar erkenning en genoegdoening terecht gaan komen?
Wij beseffen dat mensen geen jarenlange strijd willen en dat is ook uiteraard niet het doel wat wij nastreven. Daarom streven wij naar een heldere tegemoetkomingsregeling die dat voorkomt. In de brief die op 6 december 20216 naar uw Kamer is gestuurd, is ingegaan op de contouren van een dergelijke regeling en op de dilemma’s die hierbij spelen. Belangrijke vraagstukken hierbij zijn onder andere de vraag of, en zo ja hoe, het schenden van de privacy op zichzelf een grond is voor een vorm van tegemoetkoming, wie een dergelijke regeling moet uitvoeren en de gewenste en uitvoerbare mate van maatwerk bij de uitvoering van een dergelijke regeling. Ik zal in het eerste kwartaal van 2022 terugkomen op de uitwerking.
Het bericht ‘’Veel vandalen hoeven forse schade coronarellen niet te vergoeden’’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veel vandalen hoeven forse schade coronarellen niet te vergoeden1»?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het uitgangspunt bij het aanrichten van schade, het verhalen van die schade op de dader moet zijn? Zo ja/nee, waarom?
Ja. De rellen gingen gepaard met volstrekt onacceptabel en strafbaar gedrag, zoals vandalisme, plunderingen en geweld tegen de politie. Dat vormde niet alleen een aantasting van de rechtsorde, maar maakte ook moedwillig medeburgers tot slachtoffer waaronder reeds door corona zwaar getroffen ondernemers. Voor slachtoffers is het verhalen van schade van groot belang. Niet alleen omdat dit zorgt voor materieel herstel, maar ook omdat dit zorgt voor een vorm van erkenning van het aangedane leed. Dat de dader de door hem of haar aangerichte schade moet betalen, staat hierbij uiteraard voorop. Iedereen is in beginsel verantwoordelijk voor de gevolgen van zijn of haar handelen en dus ook voor het vergoeden van veroorzaakte schade.
Klopt het dat het merendeel van de vandalen die vernielingen aanrichtten of winkels plunderden tijdens de avondklokrellen een jaar geleden, die schade niet hoeft te vergoeden? Waarom niet?
Daders van strafbare feiten moeten de schade die het gevolg is van die strafbare feiten vergoeden. Dat is het uitgangspunt van het stelsel van schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten. Dat uitgangspunt geldt dus ook voor de schade die vorig jaar door ondernemers is geleden als gevolg van vernielingen tijdens de desbetreffende rellen. Echter, bij deze schade was van nog groter belang dat de door corona al zo zwaar getroffen ondernemers in eerste instantie een beroep zouden kunnen doen op hun verzekeraar voor snel schadeherstel zodat de getroffen winkels ook weer snel open zouden kunnen. Daartoe is ook, vooruitlopend op de totstandkoming van de Regeling Bedrijvenschade, nauw overleg gevoerd met het Verbond van Verzekeraars. Het merendeel van de ondernemers was, zoals mijn voorganger in zijn brief van 9 februari 2021 heeft aangegeven2, verzekerd tegen dit soort schade en verzekeraars keren in de regel snel uit bij meldingen van materiële schade.
De totale verzekerde schade als gevolg van deze rellen wordt door het Verbond van Verzekeraars geschat op € 1 mln. Verzekeraars kunnen vervolgens via subrogatie in de rechten van het slachtoffer treden, waarbij zij in een civiele procedure de schade kunnen verhalen op de daders. In hoeverre verzekeraars van deze mogelijkheid gebruik maken is een keuze die aan de verzekeraars is. Ik sta in contact met het Verbond van Verzekeraars om te vernemen hoe dit verloopt.
Bij rellen zoals deze gaat het in de regel om onoverzichtelijke, chaotische situaties. Het vergt daardoor uitvoerig onderzoek om te kunnen achterhalen of veroorzaakte schade aan een dader kan worden toegerekend. Politie en Openbaar Ministerie hebben hier veel tijd in gestoken. Als uit camerabeelden, getuigenverklaringen of processen-verbaal van aanwezige politieambtenaren niet kan worden vastgesteld of een relschopper schade heeft veroorzaakt, is het eisen en opleggen van het vergoeden van de schade niet mogelijk.
Op basis van cijfers van het OM, de Rechtspraak en het CJIB kan ik u het volgende meedelen over hetgeen tot nu toe is verhaald aan schade op daders.3 Wat betreft verhaal via het strafproces heeft het OM 404 verdachten van de betreffende rellen geregistreerd, waarvan 312 verdachten zijn gedagvaard of opgeroepen. Hierbij ging het om diverse strafbare gedragingen, ook om delicten waarbij geen sprake was van schade. In een aantal zaken heeft zich een benadeelde partij gevoegd. Bij het CJIB zijn van 55 daders vonnissen bekend waarbij een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Hiermee is een totaal schadebedrag van ruim € 551.000,– gemoeid. Deze schadevergoedingen komen ten goede aan 70 benadeelde partijen. Op het moment dat de vonnissen bij het CJIB binnenkomen, begint het CJIB direct met het innen van de schadevergoedingsmaatregelen. Op 19 januari 2022 was ruim € 36.700,– geïnd. Aan de inning van het resterende geld wordt volop gewerkt. Daarnaast zijn er nog 180 strafzaken waarin door de rechter een straf is opgelegd, maar die nog moeten worden aangeleverd aan het CJIB. Hierbij zitten mogelijk ook vonnissen waarin een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
Gelet op het bedrag van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en de strafzaken die nog moeten worden aangeleverd bij het CJIB, kan nog geen eindoordeel kan worden gegeven over de mate waarin het verhaal op daders is gelukt. Ik kan u verzekeren dat het mijn ambitie is om daders zoveel als mogelijk te laten betalen voor de aangerichte schade.
Vanuit de Regeling bedrijvenschade coronarellen is aan 36 ondernemers in totaal een bedrag van € 228.150,– aan schade vergoed. Bij de vormgeving van de Regeling Bedrijvenschade is opgenomen dat de ondernemers die via de RVO een beroep doen op deze regeling daarmee automatisch hun vordering voor de aangerichte schade overdragen aan de overheid. Dit is gebeurd via een zogenaamde akte van cessie. De achterliggende gedachte was dat zodoende de schade waarvoor een uitkering was verstrekt alsnog op de daders kan worden verhaald. Het is mijn intentie om dit ook zoveel mogelijk te doen, vanuit de gedachte dat als iemand schade veroorzaakt deze er ook voor moet opdraaien. Tegelijkertijd ben ik mij ervan bewust dat dit een complexe aangelegenheid is, onder meer vanwege de privacywetgeving. Op dit moment bekijk ik daarom samen met het OM of en zo ja op welke wijze de schade waarvoor een tegemoetkoming is gegeven gekoppeld kan worden aan een dader.
Klopt het dat er naar aanleiding van de rellen in Rotterdam slechts drie mensen veroordeeld werden tot een schadevergoeding? Klopt het voorts dat het Openbaar Ministerie (OM) in Eindhoven (Oost-Nederland) er vaker in slaagt vandalen te vervolgen en veroordeeld te krijgen? Kunt u het verschil tussen die steden dan wel die regio’s verklaren?
Cijfers rondom het strafrechtelijk vorderen van de schademaatregelen worden niet geregistreerd. Hierdoor kan niet inzichtelijk worden gemaakt of er grote verschillen zijn tussen de regio’s.
In meer algemene zin is bij de aanpak na de rellen ervaren dat het grote aantal personen dat kon worden berecht en bestraft, behaald is door nauwe samenwerking tussen OM en politie en het direct na de rellen inrichten van gezamenlijke werkprocessen.
In hoeveel gevallen wordt een opgelegde schadevergoedingsmaatregel daadwerkelijk betaald en hoe vaak wordt iemand gegijzeld indien de opgelegde schadevergoeding niet wordt betaald?
Het inningspercentage van schadevergoedingsmaatregelen in het algemeen bedraagt na drie jaar circa 70% en na 10 jaar ruim 80%. Het CJIB blijft in alle gevallen proberen het bedrag van de schade te verhalen zolang de tenuitvoerleggingstermijn niet is verstreken. Dat kan door middel van een betalingsregeling of het inzetten van een deurwaarder maar ook kan het dwangmiddel gijzeling worden toegepast. Het dwangmiddel gijzeling wordt niet toegepast indien aantoonbaar sprake is van betalingsonmacht.
Het dwangmiddel gijzeling is met ingang van 1 januari 2020 met de inwerkingtreding van de wet USB mogelijk geworden. De strafrechter bepaalt het aantal dagen dat de veroordeelde kan worden gegijzeld, voor het geval de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet zou betalen. Gijzeling is een dwangmiddel en beoogt mensen die wel kunnen, maar niet willen tot betaling te bewegen. Het dwangmiddel gijzeling is in 2021 30 maal toegepast en in 2022 tot nu toe 12 keer.4
Klopt het dat zowel het OM als u aangegeven hebben alles op alles te willen zetten om de veroorzaakte schade te verhalen op daders? Wat hebben het OM en u gedaan om de schade op de daders te verhalen?
Mijn ambtsvoorganger heeft in het debat van 27 januari 2021 over de rellen en de daaropvolgende brief van 9 februari 2021 aangegeven dat hij het van groot belang vond dat de getroffen ondernemers hun schade vergoed zouden krijgen. Hiervoor is de Regeling Bedrijvenschade ingesteld, die op 1 april 2021 in werking trad.
Daarnaast heeft hij aangegeven het belangrijk te vinden dat de schade tijdens de rellen zoveel als mogelijk op de daders wordt verhaald. Ook ik vind het belangrijk dat daders zoveel mogelijk de door hen aangerichte schade betalen. Zoals in het bovenstaande is aangegeven is dit via verschillende wegen ook gebeurd. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven is een significant bedrag aan schade ook daadwerkelijk opgelegd aan de daders. Er is door verschillende organisaties veel tijd en energie gestoken om dit voor elkaar te krijgen. Daarnaast lopen er nog diverse strafzaken die nog tot veroordelingen tot het vergoeden van schade kunnen leiden.
Voor het verhalen van de schade die via de Regeling Bedrijvenschade is uitgekeerd laat ik op dit moment onderzoeken of verhaal op basis van de akte van cessie mogelijk is.
Het algemene beeld is dat de daarvoor in aanmerking komende ondernemers inderdaad zijn gecompenseerd voor hun schade en dat diverse daders zijn veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, maar dat lang niet alle schade aan daders gekoppeld en dus op hen verhaald zal kunnen worden.
Hoe effectief is de toepassing van snelrecht bij het verhalen van schade? Hoe vaak is in 2020 en in 2021 een schadevergoeding toegewezen bij een snelrechtzaak?
Het snelrecht is geschikt voor strafzaken waarbij de bewijsvoering voor een delict binnen enkele dagen rond kan zijn. Bij rellen als hier aan de orde is doorgaans sprake van onoverzichtelijke situaties waarbij meer tijd nodig is om – bijvoorbeeld aan de hand van camerabeelden – het bewijs rond te krijgen en te kunnen vaststellen welke schade door verdachten is veroorzaakt. Bij de betreffende rellen is snelrecht ingezet in de zaken waar dat naar het oordeel van het OM mogelijk was.
In onderstaande tabellen is het aantal bij (super)snelrechtzaken opgelegde schadevergoedingsmaatregelen aangegeven.
176
56
485
62
52
17
456
65
Dit is het aantal schadevergoedingsmaatregelen dat is opgelegd; bij sommige zaken worden meerdere schadevergoedingsmaatregelen opgelegd per zaak. Dit gebeurt als er meerdere benadeelde partijen zijn. Het is ook mogelijk dat er vorderingen benadeelde partij zijn toegewezen zonder oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Deze zijn die niet meegerekend in de tabel, dit is niet betrouwbaar uit de informatiesystemen te halen.
Categorie 1: Supersnelrecht, 0 <= 3 dagen van datum plegen feit tot datum eerste zitting
Categorie 2: Supersnelrecht, > 3 en <= 6 dagen van datum plegen feit tot datum eerste zitting
Categorie 3: Snelrecht, > 6 en <= 17 dagen van datum plegen feit tot datum eerste zitting. Met inverzekeringstelling/ voorlopige hechtenis.
Categorie 4: Snelrecht, > 6 en <= 30 dagen van datum plegen feit tot datum eerste zitting. Zonder inverzekeringstelling/ voorlopige hechtenis.
Wordt er in het geval van schade aan overheidsgebouwen altijd aangifte gedaan?
Ik acht dit zeker gewenst, maar het is niet vast te stellen of dit ook altijd gebeurt.
Vindt u dat het vorderen van schadevergoeding door het OM meer prioriteit moet krijgen? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat hier meer prioriteit aangegeven wordt?
Er is door onder andere politie en Openbaar Ministerie uitvoerig onderzoek gedaan om te kunnen achterhalen of veroorzaakte schade aan een dader kan worden toegerekend. In onoverzichtelijke situaties, zoals bij de betreffende rellen, is dit niet altijd mogelijk gebleken, ondanks de inspanningen van politie en OM. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bij een strafzaak staat de vervolging van de verdachte voor een strafbaar feit centraal. De afgelopen jaren hebben de rechten van slachtoffers, waaronder het verhalen van schade van het slachtoffer, een steeds belangrijker plek in het strafproces gekregen. Als voorbeeld wijs ik op de OM-Aanwijzing Slachtofferrechten5 waarin het beleid van het OM ten aanzien van schadeverhaal is opgenomen en dat inhoudt dat het OM het slachtoffer zo goed als mogelijk ondersteunt bij het verkrijgen van een vergoeding van diens materiële en immateriële schade. Tegelijkertijd heb ik ervaren dat de mogelijkheden om de schade op de daders te verhalen in de praktijk begrensd blijken te zijn en dat hier nog verbeteringen in mogelijk zijn.
Ook de Commissie «Onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten» benadrukt in haar rapport6 het uitgangspunt dat de dader aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer lijdt. In het verlengde daarvan doet de commissie voorstellen om de mogelijkheden om de dader te verplichten tot een financiële schadevergoeding te bevorderen en te verruimen. Op dit moment wordt samen met de betrokken ketenpartners gesproken over de inhoud van het rapport. De voorstellen worden gezamenlijk uitgewerkt, waarbij de consequenties, uitvoerbaarheid en kosten in kaart worden gebracht. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer voor het einde van het jaar middels een inhoudelijke beleidsreactie op het advies nader informeren.
Deelt u de mening dat toepassing van de voorschotregeling bij een afzonderlijke procedure voor schadevergoeding wenselijk is, zoals ook is geconcludeerd door de Commissie onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten en het WODC? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u bij voorjaarsnota financiële middelen vrij maken voor een Pilot met een afzonderlijke schadevergoedingskamer? Wat vindt u van een aparte schadevergoedingsprocedure voor slachtoffers?
De aanbevelingen die door de Commissie «Onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten» in haar rapport7 zijn gedaan omtrent aanpassing van de voorschotregeling en de inrichting van een aparte schadevergoedingskamer vragen om het maken van inhoudelijke, budgettaire en politieke keuzes. Met de betrokken ketenpartners worden de voorstellen gezamenlijk uitgewerkt waarbij de consequenties, uitvoerbaarheid en kosten in kaart worden gebracht. De Kamer wordt voor het eind van het jaar nader geïnformeerd over de inhoudelijke beleidsreactie op het advies.
Verlof bij vroeggeboorte |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat met ingang van het nieuwe geboorteverlof is vervallen dat het verlof ook opgenomen kan worden in de eerste maand nadat de baby thuis komt (wettelijk geformaliseerd als: dat de baby op het adres van de moeder komt te wonen)?
Dit klopt gedeeltelijk. Voordat de Wet invoering extra geboorteverlof (WIEG) op 1 juli 2020 in werking trad, konden partners van de moeder twee dagen betaald kraamverlof opnemen op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Het ging hierbij om een ongeclausuleerd recht. De werknemer kon dit naar eigen inzicht opnemen binnen vier weken nadat het kind thuis was gekomen.
Met de inwerkingtreding van de WIEG is dit geboorteverlof voor partners uitgebreid. Partners hebben nu recht op eenmaal de wekelijkse arbeidsduur tegen 100 procent loondoorbetaling, binnen de eerste vier weken na de geboorte, en aanvullend vijf maal de wekelijkse arbeidsduur met een uitkering van 70 procent van het loon (tot 70 procent van het maximumdagloon). Deze vijf aanvullende weken kunnen in de eerste zes maanden na de geboorte van het kind worden opgenomen. Het recht op dit aanvullende geboorteverlof van vijf weken kan slechts worden genoten, indien eerst het geboorteverlof van eenmaal de wekelijkse arbeidsduur met loondoorbetaling door de werkgever is genoten.
Deze nieuwe definitie houdt dus in dat de partner met de komst van de WIEG recht heeft op geboorteverlof vanaf de eerste dag na de bevalling, in plaats van vanaf de dag dat het kind feitelijk op hetzelfde adres woont als de moeder, zoals de definitie voorheen was. Enerzijds kan de wet als strenger worden gezien, anderzijds maakt de wet het nu wel mogelijk dat de partner verlof opneemt als het kind aansluitend aan de geboorte enkele dagen of weken in het ziekenhuis verblijft, in tegenstelling tot voorheen. De partner heeft ook recht op vijf weken aanvullend geboorteverlof, die naar eigen inzicht flexibel kunnen worden opgenomen binnen een half jaar na de geboorte.
Klopt het dat het nu alleen mogelijk is om in de maand na de geboorte het verlof op te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de wet (Wet Arbeid en Zorg (WAZO) art. 4:2 lid 1) strenger is geworden op dit punt?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze definitie bewust aangepast of is dit een onbedoeld effect?
Deze definitie is in de WIEG bewust aangepast. Het UWV kan via de Basisregistratie personen (BRP) namelijk wel beschikken over de datum van geboorte, maar niet over de datum waarop het kind op hetzelfde adres als de moeder woont. De definitie is dus aangepast in verband met de uitvoerbaarheid, zodat UWV eenduidig kan vaststellen op welk moment het recht op (aanvullend) geboorteverlof ontstaat en tot welk moment dit kan worden opgenomen.
Bent u het eens dat dit verschil veel uitmaakt bij te vroeggeboren kinderen, die makkelijk meer dan een maand in het ziekenhuis moeten blijven?
Deze nieuwe definitie kan voor partners inderdaad verschil uitmaken bij vroeggeboren kinderen, die (voor langere tijd) in het ziekenhuis moeten blijven na de geboorte. Zoals in de memorie van toelichting bij de WIEG is aangegeven, maakt dit geboorteverlof het voor partners ook mogelijk om verlof op te nemen als het kind nog niet op het adres van de moeder woont, maar bijvoorbeeld in een ziekenhuis verblijft.1 In het antwoord op vragen 1, 2 en 3 is hier nader op ingegaan.
Zo bieden we partners de mogelijkheid om na een vroeggeboorte zowel in het ziekenhuis als thuis meer aanwezig te kunnen zijn dan voorheen mogelijk was. De partner kan hierdoor meer tijd doorbrengen met het kind en kan de moeder zo nodig ondersteunen of ontlasten in deze moeilijke periode.
Klopt het dat het bevallingsverlof 16 weken is en pas wordt verlengd wanneer de baby meer dan zeven weken in het ziekenhuis ligt, wat betekent dat de moeder van een baby, die bijvoorbeeld tien of meer weken te vroeg wordt geboren, met een feitelijke (gecorrigeerde) leeftijd van zes weken van de baby weer moet gaan werken?
Rond de geboorte van het kind kan een moeder doorgaans aanspraak maken op zestien weken verlof. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen het recht op maximaal zes weken zwangerschapsverlof voorafgaand aan de geboorte en minstens tien weken bevallingsverlof na de geboorte van het kind.2 Een werkneemster moet uiterlijk vier weken voor de uitgerekende datum zwangerschapsverlof opnemen. Alle dagen die minder dan zes weken aan zwangerschapsverlof worden opgenomen, worden opgeteld bij het bevallingsverlof. Ook in het geval van een vroeggeboorte worden de dagen dat er minder dan zes weken van het zwangerschapsverlof gebruik is gemaakt bij het bevallingsverlof opgeteld. Wanneer er in verband met de vroeggeboorte van het kind geen zwangerschapsverlof is genoten, wordt het aantal weken bevallingsverlof dus zestien weken.
In het geval dat het kind een langere tijd in het ziekenhuis moet worden opgenomen na de geboorte, kan de moeder recht hebben op extra bevallingsverlof. Dit is ook wel bekend als de couveuseregeling. De dagen dat het kind in het ziekenhuis moet verblijven na de geboorte, kunnen door de moeder worden opgeteld bij het bevallingsverlof. Hiervoor geldt een maximum van tien extra weken bevallingsverlof, maar de eerste (niet ongebruikelijke) week in het ziekenhuis is uitgezonderd. Dit extra bevallingsverlof geldt echter alleen voor gevallen waarin de periode van opname in het ziekenhuis langer is dan de eventuele extra dagen bevallingsverlof (het niet genoten zwangerschapsverlof).3 Met deze regeling wordt bereikt dat deze moeders, net als moeders van wie het kind niet in het ziekenhuis wordt opgenomen, behoudens uitzonderingsgevallen, tien weken thuis voor het kind kunnen zorgen (minus één week, omdat kort verblijf in het ziekenhuis niet ongebruikelijk is).
In alle situaties geldt dat het afhankelijk is van het geboortemoment en de duur van de ziekenhuisopname of het bevallingsverlof dient te worden verlengd om te bereiken dat de moeder de genoemde periode thuis voor het kind kan zorgen. Dit geldt ook wanneer een kind zes of meer weken te vroeg wordt geboren. Het totale zwangerschaps- en bevallingsverlof is dan zestien weken. Wanneer de ziekenhuisopname in die situatie zeven weken is, bedraagt het resterende verlof na thuiskomst negen weken. Dit is een even lange periode als het verlof voor een moeder van wie het kind op de verwachte datum wordt geboren en tot één week in het ziekenhuis verblijft (nl. tien weken bevallingsverlof minus één week, omdat een dergelijk verblijf in het ziekenhuis niet ongebruikelijk is). Daarom wordt het verlof in deze voorbeeldsituatie niet verlengd. Wanneer de ziekenhuisopname langer is dan zeven weken, bijvoorbeeld acht weken, heeft de moeder na thuiskomst nog maar acht weken verlof. Dan heeft zij recht op een extra week verlof. Het verlof kan maximaal 25 weken bedragen (zestien weken zwangerschaps- en bevallingsverlof en negen weken verlenging (tien weken minus één week).
Zeker in het geval van een vroeggeboorte en ziekenhuisopname kan ik me de wens om zoveel mogelijk tijd met het pasgeboren kind door te brengen goed voorstellen. Ik denk dat we met het gebruikelijke verlof van zestien weken en de couveuseregeling deze wens voldoende kunnen ondersteunen. Overigens kan er door zowel de moeder als haar eventuele partner bijvoorbeeld ook aanspraak worden gemaakt op (vanaf 2 augustus 2022 betaald) ouderschapsverlof.
Bent u zich ervan bewust dat, zelfs al zou de medische toestand van de baby dit toestaan, het zeer onwaarschijnlijk is dat er dan al kinderopvang geregeld kan worden?
Er zijn geen harde cijfers bekend over hoe vaak vroeggeboorte problemen oplevert bij het tijdig vinden van kinderopvang. Doorgaans kan een kind vanaf zes weken tot drie maanden oud terecht bij een kinderopvang. Ook voor een vroeggeboren kind zou, als de medische toestand dit toelaat, opvang kunnen worden geregeld vanaf het moment dat de ouders/verzorgers geen aanspraak meer kunnen maken op bevallings- of geboorteverlof. Desalniettemin ben ik mij er terdege van bewust dat dit de zorgen over de kwetsbaarheid van een (veel) te vroeg geboren kind niet wegneemt. In sommige gevallen zal het, ondanks dat de medische toestand het toe zou laten, moeilijk zijn om het kind na een zware periode naar de kinderopvang te brengen.
Ook kan het personeelstekort in de kinderopvang in de huidige situatie leiden tot wachtlijsten, waardoor ouders niet direct een plek kunnen vinden. In bepaalde situaties zou het kind bij vroeggeboorte mogelijk een aantal weken eerder dan verwacht bij de kinderopvang terecht moeten kunnen, wat door deze situatie extra wordt bemoeilijkt. In de Kamerbrief van 29 november jl. bent u geïnformeerd over de stappen die ik samen met de sector zet in de aanpak van werkdruk en de personeelstekorten in de kinderopvang, bijvoorbeeld door de mogelijkheden personeel in opleiding in te zetten op korte termijn te verruimen.4
Ik hecht er waarde aan er nogmaals op te wijzen dat het Nederlandse verlofstelsel naast het bevallings- en geboorteverlof meer verlofvormen kent die ouders mogelijk de ruimte kunnen bieden langer voor hun pasgeboren kind te zorgen, alvorens ze het kind naar de kinderopvang brengen.
Is er over nagedacht om bij vroeggeboorte alsnog van 16 weken bevallingsverlof uit te gaan, of in ieder geval meer dan 10 weken?
Dit is reeds het geval. Het bevallingsverlof is tenminste tien weken, vermeerderd met het aantal dagen dat minder dan zes weken aan zwangerschapsverlof is opgenomen. Wanneer er in verband met de vroeggeboorte van het kind geen zwangerschapsverlof is genoten, wordt het aantal weken bevallingsverlof dus zestien weken. In de antwoorden op vragen 1, 2, 3 en 6 is hier nader op ingegaan.
Hoe is dit in andere landen geregeld?
Onderstaand een tabel met een overzicht van verlofvoorzieningen rondom vroeggeboorte in een aantal andere EU-lidstaten.5 Een internationale vergelijking is lastig, omdat de uitgangssituatie per land verschilt en niet duidelijk is wanneer exact sprake is van vroeggeboorte dat recht geeft op extra verlof. Uit de onderstaande tabel blijkt dat het verlof bij vroeggeboorte in Duitsland wordt verlengd met vier extra weken tot achttien weken en in Oostenrijk tot twintig weken. Dat is minder dan in Nederland, waar het verlof inclusief verlenging tot 25 weken kan bedragen. In Ierland daarentegen is het reguliere verlof met 26 weken al aanmerkelijk langer dan in Nederland. In Denemarken geldt een heel ander systeem, waarbij aan de ouders gezamenlijk een langdurig verlof wordt toegekend (50 weken), waardoor een specifieke regeling bij vroeggeboorte of ziekenhuisopname niet nodig lijkt.
Lidstaat
Zwangerschaps-, bevallings- en geboorteverlof
Extra voorzieningen rondom vroeggeboorte
Cyprus
De moeder heeft recht op 18 weken verlof, waarvan 2 tot 9 weken voor de uitgerekende datum. De vader heeft 2 weken geboorteverlof, binnen de eerste 16 weken op te nemen.
Bij ziekenhuisopname van het kind (bijv. door vroeggeboorte) kan het bevallingsverlof met maximaal 6 weken worden uitgebreid. Vaders kunnen bij vroeggeboorte of ziekenhuisopname van het kind hun verlof opnemen tot het eind van het bevallingsverlof.
Duitsland
De moeder heeft recht op 14 weken verlof, waarvan 6 weken voor de uitgerekende datum en 8 na de geboorte.
In het geval van een vroeggeboorte of ziekenhuisopname wordt het bevallingsverlof uitgebreid naar 12 weken na de geboorte. Bij een vroeggeboorte worden daar de dagen verlof waarop de moeder voor de geboorte geen aanspraak heeft gemaakt bij opgeteld.
Frankrijk
De moeder heeft recht op 16 weken verlof, waarvan 6 voor de geboorte en 10 erna. De partner heeft recht op 25 dagen verlof.
In het geval van vroeggeboorte of zwangerschapscomplicaties, kan het verlof van de moeder worden uitgebreid met 2 weken voor de geboorte en 4 weken erna. De partner heeft bij ziekenhuisopname van het kind direct na geboorte recht op maximaal 30 opeenvolgende extra dagen.
Ierland
De moeder heeft recht op 26 weken betaald verlof, waarvan minstens 2 voor de geboorte en 4 na de geboorte, en 16 weken onbetaald verlof.
In het geval van een vroeggeboorte heeft de moeder recht op extra verlof, ter hoogte van de tijd tussen de daadwerkelijke geboorte en de verwachtte start van het bevallingsverlof.
Italië
De moeder heeft recht op 5 maanden verlof, waarvan 1 tot 2 maanden voor de geboorte en 3 tot 4 na de geboorte. De vader heeft recht op 7 dagen betaald verlof en 1 dag onbetaald verlof.
Bij vroeggeboorte van meer dan 2 maanden voor de uitgerekende datum kan het verlof worden uitgebreid en bij ziekenhuisopname van het kind wordt het verlof gepauzeerd.
Litouwen
De moeder heeft recht op 70 dagen verlof voorafgaand aan de geboorte en 56 dagen na geboorte.
Bij vroeggeboorte is het verlof betaald voor 126 dagen na de geboorte.
Oostenrijk
De moeder heeft recht op 8 weken verlof voor en 8 weken na de geboorte van het kind.
Bij vroeggeboorte wordt het bevallingsverlof uitgebreid naar 12 weken.
Levenslang ziek in de bijstand |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er een grote groep arbeidsongeschikte mensen in de bijstand zit, of zelfs zonder uitkering, die geen uitzicht heeft op werk?
Met de invoering van de Participatiewet zijn gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning aan mensen met een arbeidsbeperking die arbeidsvermogen hebben. Daarnaast kunnen mensen die niet of niet meer kunnen werken omdat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, aanspraak maken op de Participatiewet wanneer zij voldoen aan de voorwaarden en geen recht hebben op een WIA-uitkering. Voor jonggehandicapten die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, bestaat de Wajong.
Uit de evaluatie van de Participatiewet blijkt dat een groot deel van de doelgroep Participatiewet (ca. 60%) aangeeft zich op dit moment niet in staat te achten om te werken.1 Circa de helft van deze groep geeft aan te verwachten in de toekomst nooit meer te kunnen werken. Gemeenten geven aan dat circa 35% van de mensen in het bestand niet bemiddelbaar en beschikbaar is voor werk.2
Kunt u aangeven hoeveel mensen ziek in bijstand zitten en geen uitzicht hebben op werk? Kunt u tevens aangeven hoeveel mensen tussen wal en schip vallen, en dus geen werk of uitkering hebben?
Uit de ervaringsonderzoeken in het kader van de evaluatie Participatiewet blijkt dat ruim de helft van de bijstandsgerechtigden lichamelijke beperkingen ervaart om aan het werk te komen of aan het werk te blijven.3 Ruim één op de drie geeft aan dat psychische gezondheidsbeperkingen hierbij een rol spelen. Verder laten CBS-cijfers zien dat van de personen met een bijstandsuitkering tot de AOW-leeftijd er naar schatting 199 duizend aangeven niet te kunnen of niet te willen werken vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid.4 Uit dezelfde CBS-cijfers weten we dat er naar schatting 203 duizend mensen geen uitkering ontvangen, geen betaald werk hebben en aangeven niet te willen of kunnen werken met als genoemde reden ziekte of arbeidsongeschiktheid.
Bovenstaande cijfers geven informatie over de eigen inschatting van mensen. Uit CBS-cijfers die door gemeenten worden aangeleverd blijkt dat eind juni 2021 ongeveer zes duizend bijstandsgerechtigden – 1,4% van het totaal – een ontheffing van onder andere de arbeids- en re-integratieverplichtingen hadden.5 Dit betreft een permanente ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichtingen op basis van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in de wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
In hoeverre hebben gemeenten, zeker kleinere gemeenten, de kennis en expertise om mensen die langdurig arbeidsongeschikt zijn voldoende te ondersteunen?
In de ervaringsonderzoeken onder gemeenten in het kader van de evaluatie Participatiewet is gemeenten in 2017 gevraagd naar een beoordeling van de eigen expertise voor uitvoering van alle elementen van de Participatiewet.6 Daarop gaf de helft van de gemeenten zichzelf een ruime voldoende en bijna de helft van de gemeenten een net voldoende. Minder dan 3% van de gemeenten gaf zichzelf een onvoldoende.
Er was geen verschil tussen gemeenten van verschillende grootteklasse in de wijze waarop zij hun eigen expertise op de verschillende terreinen beoordelen. In de interviews zijn wel inhoudelijke verschillen in de expertise van kleinere en grotere gemeenten naar voren gekomen. Zo kennen kleine gemeenten hun eigen bestand beter. Grotere gemeenten beschikken over iets meer kennis van de verschillende regelingen en van de uitzonderingsmogelijkheden omdat zij vaker te maken hebben met bepaalde regelingen en uitzonderingen. In dit onderzoek is niet specifiek gevraagd naar expertise met betrekking tot arbeidsongeschiktheid.
Vindt u het redelijk dat mensen die ziek zijn in de bijstand nauwelijks giften mogen ontvangen, niet kunnen sparen, gekort worden op de uitkering bij inwonende (volwassen) kinderen en altijd moeten voldoen aan de keiharde regels omtrent de inlichtingenplicht?
De bijstand is een vangnetuitkering. Dat houdt in dat zij het inkomen aanvult tot sociaal minimumniveau voor zover betrokkene (tijdelijk) niet de mogelijkheid heeft om over voldoende middelen te beschikken om in zijn bestaan te kunnen voorzien. Vanuit die vangnetoptiek worden middelen of andere aspecten die een kostenvoordeel met zich meebrengen in bepaalde mate meegewogen binnen de bijstandsverlening en zijn bijstandsgerechtigden verplicht melding te doen van omstandigheden die daarop van invloed kunnen zijn.
De verschillende signalen rond ervaren hardheden binnen de Participatiewet vragen om een kritische blik op de wijze waarop het vangnetkarakter op dit moment is vormgegeven. Die kritische blik is onderdeel van het traject tot verbetering van de Participatiewet, dat onder mijn voorganger is ingezet. Hierover heeft uw Kamer op 21 februari een brief ontvangen waarin de voortgang en de vervolgstappen worden geschetst. In het voorjaar wil ik uw Kamer een beleidsplan doen toekomen, waarin ik de eerste uitkomsten van dit traject met daarbij ook de heroverwegingen met betrekking tot het vangnetkarakter van de wet, wil presenteren.
Bent u het er mee eens dat het onredelijk is dat deze mensen hierdoor hun leven lang vastzitten aan de zeer strenge verplichtingen van de bijstand?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten waarom mensen in de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) deze verplichtingen niet hebben en mensen die arbeidsongeschikt zijn en in de bijstand zitten wel?
De IVA en de bijstand zijn twee verschillende regelingen. De IVA is één van de regelingen onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA is een premie-gefinancierde werknemersverzekering. Bij de WIA is een beoordeling van het arbeidsvermogen een toegangscriterium. Wanneer bij die beoordeling wordt vastgesteld dat iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is (door ziekte of gebrek kan iemand met arbeid maximaal 20% verdienen van het loon dat hij daarvoor verdiende) dan heeft iemand recht op een IVA-uitkering. Als iemand 12 maanden achter elkaar een inkomen heeft dat hoger is dan 20% van het WIA-maandloon, roept UWV de werknemer op om te onderzoeken of hij of zij nog steeds volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Bij de bijstand is een beoordeling van het arbeidsvermogen geen zelfstandig toegangscriterium. De bijstand is een vangnet voor wanneer er geen andere voorliggende voorziening aan de orde is en iemand geen middelen heeft om in zijn bestaan te voorzien. Daarbij horen, zoals in antwoorden 4 & 5 benoemd, verplichtingen. Wel bestaat er in de bijstand de mogelijkheid tot ontheffing van onder andere de arbeids- en re-integratieverplichtingen. Dit betreft een permanente ontheffing op basis van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor gemeenten om een tijdelijke ontheffing van arbeids- en re-integratieverplichtingen te verlenen als daarvoor dringende redenen zijn.
Bent u bereid om een oplossing te zoeken voor de mensen die ziek in de bijstand zitten en geen uitzicht hebben om aan het werk te gaan?
In het antwoord op de vragen 4 & 5 heb ik aangegeven uw Kamer dit voorjaar een beleidsplan tot verbetering van de Participatiewet doe toekomen. Bij de vormgeving zal ik actief in gesprek blijven met gemeenten, de doelgroep en cliëntenorganisaties. Daarnaast onderzoekt het kabinet, zoals aangegeven in het coalitieakkoord, hoe hardheden in de WIA hervormd kunnen worden.
Zou een nieuw vangnet voor arbeidsongeschikten in de bijstand een mogelijkheid zijn? Hoe denkt u hierover? Bent u bereid dit uit te werken?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel naturalisatieverzoeken zijn sinds de beleidswijziging van juli 2021, waarbij ook de overige RANOV-vergunninghouders in de optie- of naturalisatieprocedure werden vrijgesteld van het overleggen van documentatie om hun identiteit of nationaliteit aan te tonen, door RANOV-vergunninghouders ingediend? Hoeveel van deze verzoeken zijn afgewezen?1 2
Tussen 7 juli 2021 (de dag waarop de beleidswijziging werd gecommuniceerd) en peildatum 1 februari 2022 hebben afgerond 2.000 Ranov-vergunninghouders die meerderjarig waren op de ingangsdatum van hun Ranov-vergunning, een naturalisatieverzoek ingediend. Daarnaast zijn er in deze periode afgerond 70 minderjarige Ranov-vergunninghouders vermeld op naturalisatieverzoeken van hun ouder(s). Van deze in totaal 2.070 verzoeken waren er op 1 februari 2022 afgerond 690 door de IND ingewilligd en voorgedragen voor ondertekening door de Koning en minder dan 10 afgewezen. De genoemde cijfers zijn afgerond op tientallen.
Worden RANOV-vergunninghouders gevraagd om met documentatie hun identiteit en nationaliteit aan te tonen? Zo ja, waarom, gelet op het feit dat dit volgens het door u ingestelde WODC onderzoek juist het grootste probleem was bij naturalisatie (««Uit verschillende onderzoeken gedaan tussen 2014–2017 kwam naar voren dat de documenteneis verreweg het grootste obstakel vormde voor nog niet genaturaliseerde Ranov-vergunninghouders om een verzoek tot naturalisatie in te dienen.»), dat dit ook expliciet wordt erkend in de Kamerbrief van 7 juli 2021 en dit tevens de reden is geweest om het beleid in de eerste plaats te wijzigen?
Het indienen van een naturalisatieverzoek gebeurt bij de gemeente. In zijn algemeenheid moet de verzoeker bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn persoonsgegevens aantonen met een geboorteakte/een geboorteregistratiebewijs, tenzij betrokkene ten behoeve van zijn eerdere registratie bij de gemeente al het daarvoor relevante document heeft overgelegd. Ook in zijn algemeenheid geldt dat wordt gevraagd het actueel bezit van een vreemde nationaliteit aan te tonen met een geldig buitenlands paspoort. Als bij het indienen blijkt dat de naturalisatieverzoeker, als zijnde een Ranov-vergunninghouder, is vrijgesteld van het overleggen van persoons- en nationaliteitsdocumenten, dan laat de gemeente het naturalisatieverzoek indienen zonder deze documenten, tenzij betrokkene toch de ondersteunende documenten overlegt en ermee instemt dat zij onderdeel worden van het naturalisatieverzoek. De beoordeling van het naturalisatieverzoek gebeurt vervolgens bij de IND in de meeste gevallen zonder identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten, of, als zij toch zijn bijgevoegd, mét die documenten.
Hoeveel RANOV-vergunninghouders die tijdens het ingaan van RANOV (in 2007) minderjarig waren, en waarover dus al voor de publicatie van het WODC rapport, namelijk in de Kamerbrief van 24 april 20213 was besloten dat zij een verzoek konden indienen zonder documentatie gezien de zwaarwegende belangen van minderjarigen, hebben sinds 1 juni 2021 een naturalisatieverzoek gedaan?
Tussen 1 juni 2021 en 1 februari 2022 hebben afgerond 590 Ranov-vergunninghouders die op de ingangsdatum van hun Ranov-vergunning minderjarig waren, een naturalisatieverzoek ingediend. De genoemde cijfers zijn afgerond op tientallen.
Wordt deze toenmalige minderjarige kinderen een eventuele twijfel ten aanzien van de identiteit van de ouders toegerekend? Zo ja, hoe komt dit? Vindt u dit uitlegbaar en in lijn met de motie Van Dijk/Van Toorenburg4?
Gerede twijfel aan de gestelde persoonsgegevens en/of de gestelde nationaliteit is een grond om een naturalisatieverzoek af te wijzen, die ook van toepassing is als de twijfel bestaat als gevolg van het eerder handelen van de ouder(s). Deze gerede twijfel is altijd gebaseerd op een objectieve bron, bijvoorbeeld een taalanalyse. Is sprake van gerede twijfel dan kan de IND wel om buitenlandse identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten vragen. In het bijzonder is in dit kader relevant of de ouder(s) de juiste nationaliteit hebben opgegeven of geslachtsnaam. Onjuistheden in de persoonsgegevens van de ouder(s), bijvoorbeeld een voornaam of een deel van de naamketen, die niet relevant zijn voor de persoonsgegevens van het voormalige minderjarige kind worden bij het nemen van de beslissing op diens naturalisatieverzoek niet meegenomen.
De motie Van Dijk/Van Toorenburg vraagt om bij Ranov-vergunninghouders, net als bij houders van een asielvergunning, bewijsnood aan te nemen ten aanzien van de eisen om een geldig paspoort van de oorspronkelijke nationaliteit en een geboorteakte, en om op dit punt de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap aan te passen om deze juridische eisen weg te nemen. De bedoelde vrijstelling van de documenteneis is op 1 juni 2021 in werking getreden voor de Ranov-vergunninghouder die als minderjarige samen met de ouder(s) of zelfstandig een Ranov-vergunning heeft gekregen, en inmiddels meerderjarig is. Met ingang van 1 november 2021 geldt de vrijstelling tevens voor de overige Ranov-vergunninghouders. De motie is daarmee uitgevoerd volgens de daarin gestelde lijn.
Vindt u dat u de aangenomen Kamermotie Van Dijk/Van Toorenburg5 uitvoert op een manier die in lijn is met de geest en de bedoeling van de motie? Kunt u dit uitleggen?
Ik meen de genoemde motie op te volgen. Dit is ook aangegeven in de brief aan uw Kamer van 4 maart 2022, beantwoording schriftelijk overleg inzake hoofdlijnen beleid Ministerie van Justitie en Veiligheid d.d. 9 februari 2022.6 Ranov-vergunninghouders kunnen naturaliseren zonder dat zij daarvoor identiteits- of nationaliteitsdocumenten moeten overleggen. Bovendien zijn zij vrijgesteld van de verplichting tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit.
Het bericht 'Gebiedsverboden en mobiele flitspalen: zo wil Haagse VVD verkeersaso’s aanpakken’' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gebiedsverboden en mobiele flitspalen: zo wil Haagse VVD verkeersaso’s aanpakken»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat handhaving van verkeersregels ook in de bebouwde kom belangrijk is om naleving ervan af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Handhaving en daarmee het creëren van een subjectieve en objectieve pakkans is inderdaad van belang voor de naleving. Daarnaast spelen echter ook andere factoren een belangrijke rol in het bevorderen van naleving van de verkeersregels, zoals de inrichting van de weg.
Gelet op het feit dat in de Staat van de verkeersveiligheid 2021 (Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) R-2021-21 en SWOV R-2021-21A) valt te lezen dat ruim zes op de tien verkeersdoden in 2020 om het leven kwam op gemeentelijke wegen en uit hetzelfde onderzoek blijkt dat slechts 57% van het verkeer op gemeentelijke wegen zich aan de snelheid houdt en de naleveing op provinciale wegen nog slechter is; wat is de relatie tussen de lage naleving van de maximumsnelheid op gemeentelijke wegen en het hoge aandeel verkeersslachtoffers?
Een directe relatie tussen de naleving van de maximumsnelheid op gemeentelijke wegen en het aandeel verkeersslachtoffers is moeilijk te geven. Dat komt omdat de exacte relatie tussen ongevallen en snelheid op een specifieke weg afhankelijk is van veel factoren, waaronder infrastructurele kenmerken, verkeersintensiteit en verkeerssamenstelling.
Zoals de SWOV aangeeft, geldt in algemene zin dat wanneer de gemiddelde snelheid op een weg stijgt er een grotere kans op ongevallen is, met bovendien een grotere kans op een ernstige afloop2.
Verder zijn veruit de meeste wegen in Nederland gemeentelijke wegen, waardoor ook verwacht kan worden dat een groot aandeel van de verkeersslachtoffers op deze wegen zal vallen. Het aandeel gemeentelijke rijbanen (dus uitgezonderd fiets- en voetpaden) in het Nationaal WegenBestand (NWB) in 2020 bedraagt 86% 3, 4. Dit betreft zowel wegen binnen als buiten de bebouwde kom met een snelheidslimiet van 15 km/u tot 100 km/u.
Onderschrijft u nog altijd de stelling die uw voorganger in het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV) 2030 schreef, namelijk dat handhaving ook een preventieve werking heeft, omdat een hogere subjectieve pakkans ertoe zal leiden dat bestuurders minder snel overtredingen zullen begaan? Zo ja, welke inzet komt daaruit voort op risicovolle gemeentelijke wegen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven onderschrijf ik dat. De inzet van de politie op verkeershandhaving wordt lokaal in de driehoek (burgemeester, politie en OM) bepaald. Daarbij wordt gekeken naar waar de grootste risico’s zich voordoen.
Hoeveel flitspalen staan er op dit moment langs het gemeentelijke wegennet? Hoeveel boetes zijn hiermee opgelegd de afgelopen jaren? Kunt u inzicht geven in de ernst van de geconstateerde overtredingen?
Er staan 435 flitspalen langs wegen waar de gemeente wegbeheerder is (van de in totaal 642 flitspalen langs Nederlandse wegen). Naast handhaving met flitspalen vindt op deze wegen ook handhaving door de politie plaats, zowel door het basisteam als het team verkeer. Hieronder vindt u een overzicht van het aantal oplegde boetes met deze flitspalen in de afgelopen 5 jaar. Met flitspalen kan gehandhaafd worden op snelheidsovertredingen en roodlichtnegatie.
Zoals u kunt zien gaat het in veruit de meeste gevallen om kleine snelheidsovertredingen (tot 10 km/ u).
Jaar
t/m 10 km/ u te hard
11–20 km/ u te hard
21–30 km/u te hard
Meer dan 30 km/ u te hard
Roodlichtnegatie
2017
2.051.527
332.510
37.729
10.555
197.264
2018
2.052.284
339.105
39.362
10.704
196.727
2019
1.741.797
282.491
32.520
8.844
175.533
2020
1.395.696
218.564
26.253
2.472
134.630
2021
1.439.382
218.564
24.855
3.826
141.191
Cijfers over het aantal oplegde boetes per flitspaal worden ook opgenomen in de tertiaal- en jaarberichten verkeer5 die door mijn ministerie in samenwerking met het OM en het CJIB worden uitgebracht. Om snel over uitgebreide informatie met betrekking tot het aantal opgelegde verkeersboetes te kunnen beschikken, verwijs ik u graag naar deze berichten en naar de website van het CJIB. Het opleveren van cijfers buiten deze berichten om is veelal tijdrovend werk, waardoor dit mogelijk ook niet altijd binnen de beantwoordingstermijn van Kamervragen zal lukken.
Kunt u toelichten op basis waarvan het Openbaar Ministerie (OM) besluit om flitspalen in te zetten in gemeenten?
Een flitspaal wordt alleen geplaatst op locaties waar deze de verkeersveiligheid kan vergroten. Het Openbaar Ministerie bepaalt, in samenspraak met de politie en in afstemming met wegbeheerders, waar de flitspalen geplaatst worden. Wegbeheerders, zoals de gemeente, kunnen bij de politie en/of het OM een verzoek indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Van belang is dat in de aanvraag een analyse van de verkeersveiligheid van de locatie is opgenomen. In deze analyse moet conform het Beleidskader flitspalen een aantal zaken worden uitgewerkt, zoals het overtredingsgedrag, de risico’s, de maatregelen die de wegbeheerder al genomen heeft, de resultaten van eventuele controles van de politie, een ongevallenanalyse en een analyse van de inrichting van de weg. Bij dat laatste onderdeel moet worden bekeken of de inrichting past bij de geldende maximum snelheid of dat deze eerst moet worden aangepast om de naleving van de maximum snelheid te bevorderen. Handhaving is het sluitstuk van het beleid.
Gelet op het feit dat uit de cijfers van SWOV volgt dat de risico’s per afgelegde kilometer voor verkeersdeelnemers op het gemeentelijk wegennet significant groter zijn dan op snelwegen, hoe weegt u dit hogere risico mee in de inzet van handhaving door politie en OM?
De inzet op verkeershandhaving wordt lokaal in de driehoek bepaald en niet door mij als Minister. De driehoek kijkt daarbij naar waar de grootste risico’s zich voordoen.
Bent u bereid in te gaan op verzoeken zoals uit Den Haag en indien nodig te bezien of het aantal flitspalen langs gemeentelijke wegen hiervoor kan worden uitgebreid? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot uw opmerkingen over het belang van handhaving uit het SPV2030?
Zoals ook in het antwoord op vraag 6 aangegeven is het aan het OM om, met advies van de politie, op verzoek van de wegbeheerder te bepalen waar de flitspalen geplaatst worden. Flitspalen worden alleen geplaatst op verkeersonveilige locaties waar 24/7 snelheidshandhaving nodig is. Om gemeenten hierbij te ondersteunen heeft het OM de procedure hiervoor toegelicht in het Beleidskader flitspalen.
Welke extra inzet pleegt u de komende jaren op notoire verkeersovertreders, gelet op het feit dat u in het SPV schreef: «Overtreding van de verkeersregels verhoogt de kans op een ongeval. Dit geldt zeker voor notoire verkeers overtreders. Een groep verkeersdeelnemers blijft (bewust) overtredingen begaan.»?
De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen getroffen om ernstige verkeersovertredingen zoveel mogelijk te voorkomen dan wel op te sporen en te bestraffen. Zo is op 1 januari 2020 de wet Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten in werking getreden, waarmee onder andere de strafmaxima voor een aantal overtredingen zijn verhoogd. Beoogd is dat dit ook voor notoire verkeersovertreders een afschrikwekkend effect heeft.
Ook wordt er ingezet op het verhogen van de pakkans door de inzet van digitale handhavingsmiddelen. In 2020 en 2021 zijn er in totaal 20 trajectcontrolesystemen geplaatst op N-wegen. Daarnaast is het OM, na succesvolle pilots, bezig met de uitrol van verplaatsbare flitspalen en camera’s die handheld telefoongebruik kunnen detecteren. Binnen de politie is inmiddels in elke eenheid een zogenaamde monocam in gebruik waarmee op handheld telefoongebruik gehandhaafd kan worden. Dergelijke innovatieve handhavingsmiddelen dragen ook bij aan de subjectieve pakkans: de camera’s kunnen immers overal hangen en je kunt daardoor ook worden gepakt als er geen (zichtbare) politie op de weg is. Dit moet ook leiden tot minder overtredingen.
Verder wordt op dit moment verkend hoe de Educatieve Maatregel Gedrag (EMG), uitgevoerd door het CBR, effectiever kan worden ingezet. Tot slot wordt onderzocht of nieuwe technologische ontwikkelingen effectief ingezet kunnen worden om deze groep aan te pakken. Op dit moment worden de juridische en privacy aspecten hiervan in kaart gebracht. De Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2022 verder hierover geïnformeerd.
Het Politico interview van Eurocommissaris Reynders |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview van Eurocommissaris Reynders in Politico van 27 januari 2022?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat de rechtsstaatverordening nog niet direct toegepast kan worden nadat het Europese Hof van Justitie hier op 16 februari een oordeel over velt, en de toepassing hiermee over de Hongaarse verkiezingen van 3 april wordt getild?
De MFK-rechtsstaatverordening is van toepassing sinds 1 januari 2021. Tijdens de Europese Raad van 10-11 december 2020 heeft de Commissie aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. Over dit arrest ontvangt uw Kamer een toelichtende brief met kabinetsappreciatie. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
De Commissie is haar onderzoekende werk evenwel gestart per 1 januari 2021. De Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat zullen worden betrokken bij de eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening. De Commissie heeft verzekerd dat geen enkele schending van de beginselen van de rechtsstaat door de Commissie terzijde zal worden geschoven. Ook stuurde de Commissie op 18 november 2021 informatieverzoeken aan Polen en Hongarije op grond van artikel 6(4) van de MFK-rechtsstaatverordening.
Na de vaststelling van de richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie wel vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Er is geen indicatie dat de Commissie hiermee zal wachten tot na de Hongaarse parlementsverkiezingen op 3 april 2022.
De procedure om tot maatregelen te komen is, zoals Eurocommissaris Reynders in zijn interview in Politico aangeeft, met diverse waarborgen omkleed. De procedure zal naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen. Ook wanneer de Commissie daags na de uitspraak van het EU Hof van Justitie de eerste stap in deze procedure zet, en de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(1) van de MFK-rechtsstaatverordening een schriftelijke kennisgeving toestuurt met de redenen waarop zij haar vaststelling baseert, is het daarom niet mogelijk om de procedure af te ronden en eventuele maatregelen vast te stellen voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen van 3 april 2022.
Klopt het dat er na de uitspraak van het Hof nog een uitvoerige uitwisseling van gegevens en standpunten tussen de Europese Commissie en de Hongaarse regering nodig is voordat er daadwerkelijk overgegaan kan worden tot het inhouden van betalingen?
Dat klopt. De in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening beschreven procedure biedt verschillende mogelijkheden voor de Commissie om gegevens en standpunten met de betrokken lidstaat uit te wisselen.
De procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtstaatverordening begint formeel met de toezending van de schriftelijke kennisgeving door de Commissie op grond van artikel 6(1) van de MFK-rechtsstaatverordening. De Commissie kan, op grond van artikel 6(4) van de MFK-rechtsstaatverordening, zowel vóór als na het toezenden van de schriftelijke kennisgeving de lidstaat verzoeken om aanvullende informatie. De Commissie stuurde dergelijke informatieverzoeken reeds aan Polen en Hongarije op 18 november 2021. De Commissie ontving inmiddels uit beide lidstaten reactie.
Na de toezending van de schriftelijke kennisgeving heeft de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(5) van de MFK-rechtsstaatverordening minimaal één maand en maximaal drie maanden om opmerkingen te maken over de bevindingen van de Commissie en voorstellen te doen voor het nemen van corrigerende maatregelen in reactie op die bevindingen.
De Commissie besluit vervolgens op grond van artikel 6(6) van de MFK-rechtsstaatverordening binnen een indicatieve termijn van één maand, en in ieder geval binnen een redelijke termijn, of ze een voorstel voor een uitvoeringsbesluit inzake passende maatregelen wil voorleggen aan de Raad. Wanneer de Commissie voornemens is dit te doen, stelt de Commissie de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(7) van de MFK-rechtsstaatverordening eerst in de gelegenheid om binnen één maand zijn opmerkingen in te dienen, met name over de evenredigheid van de voorgenomen maatregelen.
Daarna kan de Commissie op grond van artikel 6(9) van de MFK-rechtsstaatverordening een voorstel voor een uitvoeringsbesluit inzake passende maatregelen – zoals een schorsing of stopzetting van uitkering van EU-middelen – indienen bij de Raad.
De Raad besluit hierover met gekwalificeerde meerderheid, en stelt het uitvoeringsbesluit op grond van artikel 6(10) en overweging 26 van de MFK-rechtsstaatverordening in beginsel vast binnen één maand, tenzij sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, waardoor de termijn voor de vaststelling van het uitvoeringsbesluit met maximaal twee maanden kan worden verlengd voor bespreking in de Europese Raad.
De procedure zal daarmee naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen.
Hoe verhoudt deze vertraging zich tot eerdere uitspraken van het kabinet dat de vertraging rond toepassing van de rechtsstaatverordening te vergelijken is met een flitspaal die al aanstaat, maar waarbij het alleen nog even wachten is tot de boete wordt verzonden?
De procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening is zo overeengekomen tijdens de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement. Nederland is positief over het bereikte onderhandelingsresultaat van de MFK-rechtsstaatverordening. Uw Kamer ontving hierover eerder een kabinetsappreciatie.2
Tijdens de Europese Raad van 10–11 december 2020 is de tekst van de MFK-rechtsstaatverordening niet gewijzigd. De Commissie heeft tijdens deze Europese Raad wel aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen. Zie hiervoor ook de toelichtende brief over deze ER-conclusies.3
De beeldspraak over de flitspaal geldt onveranderd, en ziet op de conclusies van de Europese Raad van 11 december 2020, en houdt in dat de Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat sinds 1 januari 2021 worden betrokken bij eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de Hongaarse regering na de mogelijkheid om de verordening eerst aan het Hof voor te leggen op deze manier een nieuwe mogelijkheid krijgt om inhouding van betalingen te vertragen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, is de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening zo overeengekomen tijdens de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement. Het kabinet deelt het gevoel van urgentie, en blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten. Tijdens de recente gesprekken tussen de Minister-President en Commissievoorzitter Von der Leyen en tussen de Minister-President en Eurocommissaris Reynders heeft de Minister-President deze boodschap van urgentie opnieuw overgebracht.
Welke juridische mogelijkheden zijn er voor de Commissie om bij grote zorgen over de rechtsstaat hangende deze discussie toch al betalingen op te schorten en de «boetes» voor eerdere schending reeds te gaan vorderen?
Van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium ontving uw Kamer een overzicht.4 Het kabinet blijft de Commissie aanspreken om haar rol als hoedster van de Verdragen consequent en proactief te vervullen, en op te treden om de rechtsstaat te beschermen, als fundament van EU-samenwerking. Het kabinet dringt er voortdurend bij de Commissie op aan om alle instrumenten die zij hiervoor tot haar beschikking heeft, in te zetten.
Bent u bereid om zich in EU-verband in te zetten voor een directe doorwerking van het vonnis zodra de uitspraak er ligt en in ieder geval betalingen aan Hongarije tot nader orde op te schorten?
Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten.
De staking van veerschippers bij de Maasveren |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat Stichting De Maasveren erop aanstuurt om bij nieuwe arbeidsvoorwaardenonderhandelingen de vakbond buitenspel te zetten waardoor voor veerschippers de vrije keuze voor een werknemersvertegenwoordiging vanuit een vakbond in het geding komt?
In Nederland geldt het principe van contractsvrijheid. Sociale partners bepalen zelf met wie ze om tafel gaan zitten en afspraken maken. Het kader waarbinnen de onderhandelingen plaatsvinden, wordt gevormd door de relevante nationale en internationale wet- en regelgeving. De rol van de regering ziet met name op het scheppen van de voorwaarden waarin onderhandelingen kunnen plaatsvinden.
In algemene zin hecht ik, als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, er waarde aan dat werkgevers en werknemers gezamenlijk goede afspraken maken over arbeidsvoorwaarden. Collectieve onderhandelingen zijn een zaak van werkgevers en werknemers. De invulling van de onderhandelingen is daarmee ook aan de sociale partners zelf. Hoewel het gebruikelijk is om afspraken over arbeidsvoorwaarden vast te leggen in een cao, bestaat daartoe geen verplichting. Het is natuurlijk mogelijk dat cao-onderhandelingen uiteindelijk niet leiden tot het daadwerkelijk afsluiten van een overeenkomst tussen werkgevers(organisaties) en vakbonden. Ook op individueel niveau kunnen afspraken over arbeidsvoorwaarden worden gemaakt. Overigens blijkt uit recente mediaberichten dat de acties voorlopig zijn opgeschort vanwege de aanstelling van een bemiddelaar.
Hoe kijkt u naar de ontwikkeling dat steeds meer werkgevers de vakbond aan de kant proberen te schuiven? Bent u het eens dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is en ziet u de noodzaak om in de grijpen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom accepteert u dat een bedrijf als Maasveren alles op alles zet om een door werknemers gekozen vertegenwoordiging aan de kant te schuiven?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de veerschippers ook in het vervolg onder de vlag van de FNV kunnen onderhandelen? Gaat u contact opnemen met Stichting De Maasveren om ze aan te spreken op hun gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met de veerschippers eens dat de Maasveren een essentiële verbinding zijn voor de regio? Ziet u een noodzaak om de veren in publieke handen te laten komen indien de toekomst onzeker wordt door de opstelling van de werkgever? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit voor elkaar te krijgen?
Navraag bij provincies Gelderland en Noord-Brabant leert dat gemeenten de veerdiensten inderdaad beschouwen als essentiële verbindingen voor de regio. Beide provincies zijn van mening dat de verantwoordelijkheid voor veerdiensten primair bij de betreffende oevergemeenten ligt. Zij kunnen op maat invulling geven aan de instandhouding en exploitatie van een veerdienst, passend bij de functie die het betreffende veer vervult. In dat kader vindt het kabinet het ook positief dat de oevergemeenten bij de Maasveren een bemiddelaar hebben aangesteld. Bovendien zijn er – indien nodig – vanuit beide provincies mogelijkheden voor aanvullende ondersteuning. Vanuit het kabinet is er geen intentie om veren in publieke handen te laten komen. Dit betreft een decentrale afweging, waar het kabinet niet in de bevoegdheden van publieke en private partijen wil treden.
Gaat u met het bestuur van Stichting De Maasveren in gesprek om hen te wijzen op het Rijksbeleid omtrent «Gelijk Werk, Gelijk Loon»1? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunt u ons hierover voorzien van een terugkoppeling?
Zoals in antwoord op vraag 1, 2 en 3 aangegeven is de invulling van onderhandelingen aan sociale partners zelf. Voor zover bekend zijn de onderhandelingen nog gaande, daarbij wordt van de Stichting de Maasveren verwacht dat zij het geldende beleid respecteren, waarin in beginsel «gelijk loon voor gelijk werk» geldt.
Gaat u met de betrokken gemeenten (Oss, Maasdriel en West Maas en Waal) en de provincies Noord-Brabant en Gelderland in gesprek over de continuïteit van de veren? Zo ja, op welke termijn kunt u ons hierover terugkoppelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 4 is het niet primair aan mij, als Minister van IenW, om hierover een gesprek aan te gaan. Ik heb goede hoop dat de Stichting en de oevergemeenten er met inzet van de bemiddelaar uitkomen en daarmee de continuïteit gewaarborgd is. Mocht dat tot onvoldoende zekerheid leiden, dan zijn eerst beide provincies aan zet.
Gaat u met de betrokken gemeenten (Oss, Maasdriel en West Maas en Waal) en de provincies Noord-Brabant en Gelderland in gesprek over het garanderen dat de arbeidsvoorwaarden worden gerespecteerd? Zo ja, op welke termijn kunt u ons hierover terugkoppelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in antwoord op vraag 1, 2 en 3, is de invulling van onderhandelingen en het overeenkomen van arbeidsvoorwaarden aan sociale partners zelf.
Gaat u een voorstel maken voor de samenstelling van een nationaal verenfonds zodat veerschippers niet meer in de private sector hoeven te werken en essentiële verbindingen zoals de Maasveren weer in publieke handen kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het artikel 'Zijn mensenrechten nou universeel of niet?' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zijn mensenrechten nou universeel of niet?»1
Ja.
Bent u van mening dat mensenrechten universeel zijn en zoals de hoogleraar Afshin Ellian stelt, weliswaar in Europa zijn uitgedacht, voor alle mensen zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, mensenrechten zijn universeel, ondeelbaar en onderling afhankelijk. Het beginsel van de universaliteit van mensenrechten vloeit voort uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zoals aangenomen door de VN in 1948. Nederland heeft de wereldwijd gesteunde verklaring ondertekend en draagt in volle overtuiging en actief, samen met een groot aantal gelijkgezinde landen, de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten uit, zowel in de VN als daarbuiten. Daarnaast treedt Nederland actief op tegen initiatieven die erop zijn gericht om het beginsel van de verklaring af te zwakken.
Onderschrijft u het standpunt van Amnesty International dat er voldoende ruimte is in mensenrechtenverdragen voor nationale verschillen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet onderschrijft dat het internationale recht ruimte laat voor nationale verschillen in de naleving en uitvoering van het mensenrechtenacquis. Tegelijkertijd moet ervoor worden gewaakt dat lokale tradities en gewoonten worden aangehaald om individuen hun fundamentele rechten te ontzeggen of om elementen van het acquis tijdelijk of permanent terzijde te schuiven. Mensenrechten hebben een supranationaal karakter. Nationale implementatie zou gestoeld moeten zijn op beginselen en opvattingen die internationaal zijn ontwikkeld en de individuele rechten waarborgen.
Onderschrijft u eveneens de stelling dat de receptorbenadering een ondermijning is van de traditionele mensenrechten en dat mensenrechten niet multi-interpretabel zijn? Zo nee, waarom niet?
Hoewel de receptorbenadering traditionele mensenrechten en de universaliteit daarvan niet per definitie ter discussie stelt, wijst de evaluatie van de pilot «toepassing van de receptorbenadering op gebied van mensenrechten» uit dat de benadering lijkt bij te dragen aan een discours dat onder steeds meer landen weerklant vindt2. Deze pilot werd in 2011 op verzoek van de Kamer door Buitenlandse Zaken gefinancierd. De receptorbenadering gaat over de wijze van implementatie van het mensenrechtenacquis en benadrukt dat mensenrechten ondanks de universaliteit een nationale aangelegenheid zijn qua implementatie. Het discours waaraan deze benadering lijkt bij te dragen ondermijnt de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten, en verkiest het collectieve belang boven de rechten van individuen. Dit acht het kabinet onwenselijk.
Zoals hierboven aangegeven onderschrijft het Kabinet dat mensenrechten niet multi-interpretabel zijn.
Is er wat u betreft ruimte in het buitenlandbeleid voor de zogeheten receptorbenadering? Zo ja, waarom?
Gezien de overwegingen gegeven onder vraag 4 ziet het Kabinet deze ruimte niet.
Noodverordening op en rond azc Budel na steekpartijen |
|
Anne Kuik (CDA), René Peters (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de geweldsproblematiek waar de gemeente Cranendonck mee te maken heeft in en rond het asielzoekerscentrum (azc) in Budel?1
Ja.
Deelt u de mening dat er een patroon van geweld zichtbaar is en het niet gaat om een individuele casus? Zo nee, waarom niet?
Ik zie dat er de afgelopen periode sprake is van meerdere (zware) incidenten. Hoewel het te vroeg is om te spreken van een patroon, is in elk geval sprake van een zeer zorgelijke ontwikkeling. Iedere persoon die overlast en/of criminaliteit veroorzaak wordt zo snel mogelijk aangepakt met de inzet van de maatregelen en middelen die ons ter beschikking staan. Aan de voorkant worden maatregelen getroffen om overlast waar mogelijk te voorkomen. Dit doen we samen met betrokken partijen zoals het COA, IND, DT&V, ketenmariniers, de gemeente, de politie, de zorg en het OM.
Wat is volgens u de oorzaak van de geweldsgolf, waardoor de burgemeester zich genoodzaakt voelt om een noodverordening af te kondigen?
Het is lastig om een eenduidige oorzaak aan te wijzen voor op zichzelf staande incidenten. Dit verschilt per situatie. Een deel van de incidenten kan mogelijk verklaard worden door de samenstelling van de COA-populatie in Budel-Cranendonck. Ook multiproblematiek -zoals psychische of psychiatrische problematiek, verslavingsproblematiek en overlevingsgedrag van de straat- spelen een rol. Tegelijkertijd rust er door de hoge instroom een grote druk op de asielketen en rechtbanken. Hierdoor duren procedures langer en houden asielzoekers relatief lang recht op opvang.
Deelt u de mening dat de veiligheid en het veiligheidsgevoel voor inwoners van de gemeente Cranendonck, de asielzoekers in het centrum en de medewerkers van COA een belangrijke voorwaarde is voor het draagvlak en het functioneren van het asielzoekerscentrum?
Ja. Het draagvlak voor het migratiebeleid en de opvang van asielzoekers wordt door meerdere factoren bepaald en kan per gemeente of opvanglocatie verschillen. Het veiligheidsgevoel van betrokkenen in en om de opvanglocaties is daar een belangrijk onderdeel van.
Welke acties moeten op korte termijn worden ondernomen en door wie om de veiligheid voor inwoners van de gemeente, asielzoekers en medewerkers van het COA op de orde te hebben?
Er is tijdens mijn constructieve gesprek met de burgemeester, de commissaris van de Koning van Noord-Brabant en het COA op 2 februari jl. gesproken over oplossingen op het gebied van de veiligheid in het azc en in de gemeente Cranendonck. Met de juiste maatregelen moet de rust in het azc en in Cranendonck terugkeren. Samen nemen we de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de bewoners van het azc, de COA-medewerkers en alle inwoners van de gemeente Cranendonck. Daarvoor zijn diverse afspraken gemaakt over actie voor de korte en middellange termijn: 1) Aanscherpen van de beveiliging op het terrein, 2) De zaken van asielzoekers met een kansarme aanvraag worden met nog meer prioriteit behandeld, 3) Verbeteren van de veiligheid op het terrein door onder andere het plaatsen van een hek om het bewonersgedeelte, 4) Er wordt nog scherper gecontroleerd en gehandhaafd, onder andere op de aanwezigheid van illegalen. Deze maatregelen moeten bijdragen aan het borgen van de veiligheid op de lange termijn. De komende tijd blijf ik met de betrokken partijen in de gemeente Cranendonck in gesprek over de veiligheidssituatie, die ik nauwlettend in de gaten houd.
Ik ben blijvend in gesprek met ketenpartners, de strafrechtketen, vervoerders, andere departementen en het lokaal bestuur over het voorkomen en het aanpakken van overlast en criminaliteit door asielzoekers. Ik onderzoek samen met deze partijen welke handelingsperspectieven de overlastaanpak meer kracht bij zouden kunnen zetten. Hierbij wordt onder meer gekeken naar maatregelen in het kader van versobering van de opvang, inbewaringstelling en de procedures. Uiteraard zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar handelingsperspectieven.
Wat is er nodig om op lange termijn de veiligheid te borgen en het draagvlak in de gemeente terug te winnen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de consequenties voor de daders van de geweldsdelicten en welk effect heeft dit op hun asielaanvraag?
Uitgangspunt is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Ten aanzien van personen die in aanmerking komen voor een asielvergunning in Nederland geldt echter dat daarmee is vastgesteld dat zij bescherming van de Nederlandse overheid nodig hebben. Bij terugkeer naar het eigen land zouden zij ernstige problemen kunnen ondervinden.
Indien het gaat om een Verdragsvluchteling2 geldt daarom op grond van EU-wetgeving dat bescherming geweigerd mag worden als er goede redenen bestaan om de Verdragsvluchteling te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt, of indien hij een gevaar vormt voor de samenleving van die lidstaat omdat hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis veroordeeld is voor een «bijzonder ernstig misdrijf». Er is sprake van een «bijzonder ernstig misdrijf» indien de vreemdeling bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem is een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd, van in totaal tenminste 10 maanden.
Een persoon die in zijn land van herkomst een reëel risico loopt op de doodstraf of executie, foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, komt in aanmerking voor subsidiaire bescherming. Deze bescherming kan op grond van EU-wetgeving worden geweigerd als de vreemdeling een «ernstig misdrijf» heeft gepleegd of een gevaar vormt voor de gemeenschap of voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt. Er kan sprake zijn van een ernstig misdrijf indien de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd, van in totaal tenminste zes maanden en in ieder geval één van de veroordelingen betrekking heeft op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert.
Daarnaast geldt dat personen die strafbare feiten plegen hiervoor ook, conform het Nederlands strafrecht, worden bestraft.
Kindermisbruik |
|
Lisa van Ginneken (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek Duits misbruiknetwerk klaar: 429 verdachten, twee Nederlanders»?1
Ja.
Wat is de status van de vervolging van de twee Nederlandse verdachten die bij het Duitse politieonderzoek naar het kindermisbruiknetwerk zijn gevonden?
Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op individuele strafzaken.
Zijn er in Nederland vergelijkbare onderzoeken gedaan naar kinderpornonetwerken? Zo ja, wat hebben deze opgeleverd? Zo nee, zijn er signalen dat dergelijke onderzoeken nodig zijn?
Vanwege het operationeel belang wordt niet nader ingegaan op specifieke opsporingsmethoden of -onderzoeken. De aanpak van online seksueel kindermisbruik is een prioriteit voor de politie en het OM. In de Veiligheidsagenda 2019–2022 zijn hierover afspraken gemaakt. De focus van de strafrechtelijke aanpak ligt op het identificeren van slachtoffers, misbruikers, vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken. Tegelijkertijd is het van belang dat er geen vrijplaats ontstaat voor downloaders en verspreiders.
Meer dan in voorgaande jaren ligt de focus op zwaardere en arbeidsintensievere onderzoeken, gericht op vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken. Zo bestaan de dagelijkse werkzaamheden bij het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme van de Landelijke Eenheid voor een groot deel uit het opsporen van internationale online netwerken. Dit is zeer tijdsintensief en hoog-specialistisch werk, dat vrijwel volledig internationaal is. Hierbij worden, in samenwerking met buitenlandse opsporingsdiensten, ook niet-Nederlandse keyplayers geïdentificeerd.
Kunt u toelichten wat voor psychologische begeleiding politiemedewerkers in Nederland krijgen bij het doen van zedenonderzoeken die mentaal zwaar zijn? Is deze begeleiding voldoende voor politiemedewerkers om hun werk goed te doen?
Het werken aan zedenonderzoeken is emotioneel belastend en kan grote impact hebben op het welbevinden van medewerkers. Sinds de inrichting van de teams ter bestrijding van kinderpornografie en kindersekstoerisme (TBKK) in 2012 is er daarom voortdurend aandacht voor de (psychologische) begeleiding van politiemedewerkers. Binnen teams is zorg en veiligheid een voortdurend onderwerp van gesprek. Verder vinden er jaarlijks gesprekken plaats met een eenheidspsycholoog voor een mentale check en is er een «self-screener» ontwikkeld voor medewerkers. Medewerkers vullen zelf een vragenlijst in, op basis waarvan de screener kan aangeven dat het verstandig is om bijvoorbeeld in gesprek te gaan met collega’s of een psycholoog.
Bent u bekend met het bericht «Beelden van misbruik van Marcels dochter blijven rondgaan: «Mensen gaan hierdoor kapot»»?2
Ja. Zie hierover ook de beantwoording van Kamervragen van het lid Michon-Derkzen (VVD) over ditzelfde artikel.3
Wat zijn de redenen dat de Nederlandse politie de beelden van de dochter van Marcel niet kon opsporen en blokkeren op het internet, maar de Duitse journalisten wel, en ook nog met gemak? Welke stappen onderneemt u om dit proces in Nederland te verbeteren, eventueel in overleg met uw Europese collega’s?
De stelling dat de Nederlandse politie dergelijke beelden niet kan opsporen is onjuist. Jaarlijks worden door de politie vele miljoenen afbeeldingen bekeken, geclassificeerd en opgenomen in databases. Zoals in eerdere beantwoording is aangegeven, is het helaas voor iedereen, ook zonder opsporingsbevoegdheden, mogelijk om beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik op het internet te vinden. Dit maakt dat ook journalisten dergelijk materiaal kunnen vinden en de hoster hierover kunnen informeren. De politie richt zich bij de aanpak van online seksueel kindermisbruik vooral op het identificeren van slachtoffers van actueel misbruik. De politie maakt hiertoe in een zo vroeg mogelijk stadium een onderscheid tussen oud en nieuw materiaal, zodat de kans om slachtoffers van actueel misbruik te ontdekken wordt vergroot.
Het blijft echter van belang om beelden van seksueel kindermisbruik van het internet te weren en te verwijderen. Daarom zet de internetsector zich in om het openbaar maken, verspreiden en opslaan van dergelijke materiaal tegen te gaan. Het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) stuurt grote hoeveelheden verwijderverzoeken van online kindermisbruikmateriaal uit naar bedrijven. In de Gedragscode Notice and Take Down is opgenomen dat dergelijk beeldmateriaal binnen 24 uur wordt verwijderd. Deze werkwijze is zeer effectief en leidt tot verwijdering van grote hoeveelheden beeldmateriaal van online kindermisbruik. Met de oprichting van de Autoriteit Terroristisch en Kinderpornografisch materiaal (ATKM) zet het kabinet in op bestuursrechtelijke handhaving ten aanzien van dienstverleners die geen gehoor geven aan verwijderverzoeken over beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik.
Bent u op de hoogte van het feit dat beelden van kindermisbruik ook op gewone hostingdiensten zoals Dropbox worden opgeslagen? Zo ja, welke stappen neemt u om dit te bestrijden?
Hiervan ben ik me bewust. Dropbox is een clouddienst voor het online opslaan van bestanden. Gebruikers van Dropbox hebben een eigen account waarop zij inloggen. Dit maakt dat de inhoud die wordt opgeslagen via Dropbox niet valt onder het openbare deel van het internet. Het verkrijgen van toegang tot de inhoud die is opgeslagen in een Dropbox-account vraagt daarom de inzet van strafvorderlijke bevoegdheden. Verder kan de officier van justitie via artikel 125p Wetboek van Strafvordering (Sv) vorderen dat een aanbieder van een communicatiedienst strafbare gegevens ontoegankelijk maakt. Vanwege het operationeel belang wordt niet nader ingegaan op specifieke opsporingsmethoden.
hoe oordeelt u over de stelling van de Engelse Internet Watch Foundation dat 77 procent van het materiaal van kindermisbruik dankzij Nederlandse servers te vinden is? Als dit percentage klopt, welke stappen onderneemt u om de capaciteit bij de politie uit te breiden om dit aan te pakken?
Het rapport van de IWF over 2020 concludeert dat er dat jaar 77% van het door haar gevonden beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik in Nederland wordt gehost. In het rapport van de IWF over 2019 betrof het 71%. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld4 zijn er kanttekeningen te maken bij de conclusies van de IWF. Het percentage wordt beïnvloed door meldingen die zij van burgers ontvangt, eigen zoekgedrag en (instellingen van) crawlers. De cijfers kunnen niet één op één worden vertaald naar een mondiaal beeld. Desalniettemin wordt in Nederland veel beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik gehost. Om deze reden wordt samen met de sector veel inzet gepleegd om het internet op te schonen van dit schadelijke materiaal. Zie hiervoor ook vraag 6.
Verder wil ik nogmaals benadrukken dat de politie diens capaciteit inzet op het identificeren en ontzetten van slachtoffers van actueel misbruik en het opsporen van daders. Desalniettemin is het van groot belang dat reeds bekend beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik zo spoedig mogelijk offline wordt gehaald. Dit materiaal blijft uitermate schadelijk voor de slachtoffers. De politie draagt bij aan het verwijderen van dit materiaal door het leveren van een beveiligde hash-database. Deze kan met behulp van het EOKM gebruikt worden door hostingbedrijven om hun servers schoon te houden van reeds bekend beeldmateriaal.
Hoe apprecieert u de optie om de huidige ex-parte procedure uit te breiden tot materiaal van seksuele exploitatie van kinderen zodat er een versnelde procedure tot verbod aan de inbreukmaker mogelijk is?
Het huidige beleid is gestoeld op de verwijdering van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik door hostingbedrijven zelf. Daarbij wordt met de oprichting van de ATKM bestuursrechtelijke handhaving mogelijk bij bedrijven die niet adequaat reageren op meldingen. Zo worden alle bedrijven gedwongen om dit schadelijke materiaal snel offline te halen. Zie voor het huidige beleid ook de beantwoording van vraag 6. Daarnaast kan de officier van justitie vorderen dat dergelijk strafbaar beeldmateriaal offline wordt gehaald. Op deze manier hoeven slachtoffers niet zelf een civiele procedure aan te spannen tegen een hostingbedrijf om de beelden te laten verwijderen.
Welke mogelijkheden ziet u voor de melder om in beroep te gaan als de aanbieder van de dienst op onjuiste wijze reageert?
In het kader van de triloog onderhandelingen over de Digital Services Act wordt stilgestaan bij de mogelijkheid om bij een internet tussenpersoon in beroep te gaan, indien geen (of juist wel) gevolg wordt gegeven aan een verwijderverzoek. Daarnaast kan verwijdering worden afgedwongen door een vordering van de officier van justitie of van de civiele rechter. Het wetsvoorstel voor het instellen van een bestuursrechtelijke autoriteit om het verwijderen van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik af te dwingen bevat de mogelijkheid voor de autoriteit om een bindende aanwijzing te geven aan een bedrijf.
Op welke manier is op dit moment in de Digital Services Act (DSA) geregeld dat de aanbieder van een dienst binnen een bepaalde termijn op een melding van strafbare informatie op zijn systemen moet reageren? Ziet u hier ruimte voor een toegespitst proces die afhangt van de aard van de inbreuk?
De Digital Service Act is een voorstel voor een horizontale EU-verordening waarvan de reikwijdte ziet op alle vormen van illegale inhoud online. Het wetgevingsproces hiervan is nog niet doorlopen en derhalve is het voorstel nog niet van kracht. Art. 14 van het voorstel verplicht dienstverleners een kennisgevings- en actiemechanisme in te voeren. Daarin wordt geen specifieke termijn genoemd (vanwege de horizontale materiële reikwijdte van het voorstel). Wel regelt art. 14 lid 5 dat de dienstverlener de melder «onverwijld» op de hoogte stelt van het besluit van de dienstverlener naar aanleiding van de melding. Momenteel is de Europese Commissie bezig met een wetsvoorstel dat ziet op het tegengaan van online seksueel kindermisbruik. Dit voorstel wordt verwacht in maart 2022. Het is nog niet bekend of in dit voorstel dergelijke termijnen worden opgenomen.
De verkoop van het vervuilde voormalige terrein van chemiebedrijf Akzo Nobel in Deventer |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verkoop «vervuilde» grond Akzo Nobel aan provincie»1?
Ja.
Bent u bekend met de ernstige vervuiling die er op deze plek in de bodem zit? Wat is uw beeld van deze bodemverontreiniging, welke chemische stoffen zitten daar in de grond?
Ik ben bekend met deze locatie. De gemeente Deventer is bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) voor het grondgebied van de gemeente Deventer. Dit betekent dat de gemeente de taak heeft om de verontreinigingssituatie, de risico’s en aanpak te beoordelen en indien nodig handhavend op te treden. Ik heb van de gemeente begrepen dat de Omgevingsdienst IJsselland voor de gemeente Deventer een aantal bodemtaken uitvoert, zoals vergunningverlening, handhaving en toezicht.
Het saneringsplan is in december 2020 door het bevoegde gezag Wet bodembescherming, de gemeente Deventer, beschikt. De daarbij gevoegde onderzoeksrapporten betreffen de actualisatie van de verontreinigingssituatie op het voormalige Akzo Nobel terrein. Deze rapporten zijn de grondslag voor een saneringsonderzoek en saneringsplan voor de verdere aanpak van de aanwezige bodemverontreinigingen.
In de onderzoeksrapporten wordt aangegeven dat de ophooglaag en de deklaag tot circa 5 meter minus maaiveld (heterogeen) zijn verontreinigd met verschillende stoffen als zware metalen, olieachtige producten en andere stoffen die in het productieproces zijn gebruikt. Een aantal van deze verontreinigingen vormt een pluim in het eerste watervoerende pakket, dat zich strekt tot de Eemlaag bestaand uit klei en veen. Deze afsluitende laag bevindt zich op 14 tot 18 meter onder maaiveld.
Is er onderzoek gedaan naar welke invloed deze stoffen kunnen hebben op de kleilaag die de drinkwaterwinning Deventer-Zutphenseweg moet beschermen tegen verontreiniging? Zo nee, bent u daartoe bereid?
Het bevoegd gezag, gemeente Deventer heeft ingestemd met de resultaten van het saneringsonderzoek en met het saneringsplan voor de verdere aanpak van de aanwezige bodemverontreiniging. Er is niet specifiek onderzoek gedaan naar de invloed van de stoffen op de kleilaag. Ten behoeve van de beschikking op het saneringsplan is bodemonderzoek uitgevoerd, waaronder aanvullend grondwateronderzoek. Uit het onderzoek komt niet naar voren dat er risico’s zijn voor de drinkwaterwinning Deventer-Zutphenseweg. De mobiele verontreinigingen bevinden zich in het eerste watervoerende pakket tot de afsluitende. Het drinkwater wordt gewonnen uit het tweede watervoerende pakket op een diepte van meer dan 50 meter onder maaiveld. In de ontrekkingsputten zijn geen stoffen aangetoond die duiden op verspreiding. De provincie Overijssel is verantwoordelijk voor de bescherming van het grondwater ten behoeve van drinkwater (Drinkwaterwet).
Vindt u het ook zorgelijk dat het Natura 2000-gebied De IJssel op korte afstand van deze vervuilde plek ligt? Zo nee, waarom niet?
In de onderzoeksrapporten is een risicobeoordeling gedaan waarbij door het onderzoeksbureau gekeken is naar de humane en ecologische risico’s van de bodemverontreinigingen en wordt ingegaan op het effect van de aanwezige verontreiniging op het Natura 2000-gebied de IJssel. Door het adviesbureau wordt aangegeven dat er geen risico’s te verwachten zijn voor dit gebied. Het saneringsplan voorziet in een actieve monitoring van de verontreiniging. Natura 2000 gebieden en drinkwaterwinningen worden meegenomen als kwetsbare objecten bij de beoordeling van de risico’s van bodemverontreinigingen. Hierbij is onder meer van belang dat de natuur vaak sterk afhankelijk is van het ondiepe grondwater. Bij de beoordeling is hier rekening mee gehouden.
Kan de provincie garanderen dat de vervuiler ook daadwerkelijk voor de kosten voor bodemsanering opdraait? Zo ja, hoe is dat gewaarborgd?
Het bevoegd gezag geeft aan dat Nouryon (AkzoNobel) verantwoordelijk is voor de kosten en schade met betrekking tot de sanering van de bodemverontreiniging. Nouryon heeft de verantwoordelijkheden en verplichtingen met betrekking tot de sanering van de bodemverontreiniging van deze locatie in 2018 tegen betaling overgedragen aan Nazorg Bodem Deventer B.V. Deze organisatie is een onderdeel van Stichting Bodembeheer Nederland, een professionele organisatie die financiële en operationele ondersteuning biedt aan overheden en bedrijfsleven bij de aanpak en het beheer van bodemverontreinigingen zoals aanwezig op het voormalige Akzo Nobel terrein. Dit bedrijf is ook in de beschikking Wbb vermeld als saneringsplichtige en daarmee rusten de wettelijke verplichtingen uit de Wbb op deze organisatie. Het bevoegd gezag kan daarop handhaven. Het onderbrengen van de aanpak en beheer van bodemverontreinigingen bij een gespecialiseerde organisatie is een gebruikelijke constructie.
Bent u bereid met Akzo Nobel, Nouryon, de gemeente Deventer en de provincie Overijssel in gesprek te gaan om te zorgen dat de bodem op deze plek eerst wordt gesaneerd voordat de grond definitief van eigenaar wisselt?
Het is belangrijk dat de locatie wordt gesaneerd. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is dat geborgd en is Nouryon verantwoordelijk voor de financiering daarvan. De verkoop van de locatie heeft hier geen invloed op.
De gemeente Deventer is bevoegd gezag Wbb en de Omgevingsdienst IJsselland ziet toe op de naleving van de regels. Ik zie in het licht van bovenstaande op dit moment dan ook geen aanleiding om in gesprek te gaan.
Ziet u overeenkomsten met de bodemsanering Olasfa in Olst, waar u ook bij betrokken was, waarvoor niet de vervuiler is opgedraaid, maar de belastingbetaler? En ziet u ook overeenkomsten met de ontwikkelingen bij het EMK-gifterrein in Krimpen aan den IJssel, dat staatseigendom is, en waar ook al miljoenen zijn uitgegeven aan isolatie-, beheers- en controle-maatregelen (IBC-maatregelen)? In hoeverre heeft u zicht op de schaal van dit probleem?
De situatie op het AkzoNobel terrein is niet vergelijkbaar met de situatie in Olst of het EMK-terrein in Krimpen aan de IJssel, waarvan de Staat der Nederlanden zelf de eigenaar is. Het bedrijf Olster Asfalt Fabriek (Olasfa) is in 1983 failliet gegaan. Dit geldt ook voor de Exploitatie Maatschappij Krimpen (EMK). Dit zorgde ervoor dat de aanpak van deze verontreinigingen door de overheid is opgepakt op basis van artikel 48 van de Wbb, het zogenoemde «vangnet» artikel. Dit artikel biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om, indien de vervuiler/eigenaar niet kan worden aangesproken of onvoldoende financiële draagkracht heeft en als er een algemeen belang is voor het beschermen van mens of milieu, overheidsmiddelen in te zetten om de verontreiniging aan te pakken. Voor het EMK-terrein is dat overigens niet aan de orde, omdat de Staat daar zelf de privaatrechtelijke eigenaar is en in die rol de bodemsanering uitvoert.
Voor het Akzo Nobel terrein geldt dat de bodemsanering door de eigenaar van het bedrijfsterrein is opgepakt en dat er afspraken zijn gemaakt over de financiering van de aanpak en de beheersing en monitoring van de bodemverontreiniging.
In het algemeen geldt dat bij elke sanering van een bodemverontreiniging de insteek is dat in beginsel de veroorzaker van de verontreiniging de bodemsanering betaalt. Het «vervuiler betaalt» principe is een belangrijk uitganspunt in de milieuwetgeving. Echter de specifieke omstandigheden van het geval bepalen of een veroorzaker daadwerkelijk kan worden aangesproken voor de kosten van bodemonderzoek en sanering. Na verloop van decennia is de veroorzaker niet altijd meer in beeld. Onder meer de periode van het veroorzaken van de verontreiniging speelt een rol in de mate waarin een vervuiler in beeld is om de bodemsanering te financieren. Het gebeurt daarom bij historische bodemverontreiniging (veroorzaakt vóór 1987) vaak dat de huidige eigenaar verantwoordelijk is voor bodemsanering. Pas als de veroorzaker of de eigenaar niet in staat zijn om een bodemsanering uit te voeren (bijvoorbeeld omdat de saneringskosten de financiële draagkracht overstijgen) kan de overheid in beeld komen als vangnet.
In totaal zijn er nu 41 bevoegde overheden Wbb. Elk bevoegd gezag heeft, voor haar eigen beheergebied, inzicht in alle plekken waar sprake is van bodemverontreiniging waarvoor geldt dat er een noodzaak is voor bodemsanering en waar het zogenaamde spoedcriterium wordt overschreden. Dit betreft ernstig verontreinigde locaties die vanwege onaanvaardbare risico’s voor mens, ecologie of verspreiding van de verontreiniging in het grond- en grondwater met spoed moeten worden gesaneerd. De voortgang van de aanpak van de zogenaamde spoedlocaties wordt jaarlijks gemonitord. De monitoringsrapportages worden jaarlijks gepubliceerd op de website van uitvoeringsorganisatie Bodemplus.2
Daarnaast hebben de bevoegde overheden zicht op de locaties met bodemverontreiniging waarvoor een Wbb beschikking ten aanzien van ernst en urgentie is afgegeven.
Deelt u de mening dat de vervuiler altijd moet betalen voor bodemsaneringen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een overzicht geven van ernstige met chemicaliën vervuilde terreinen in Nederland? Voor hoeveel van deze terreinen is de bodemsanering nog niet gestart?
De 41 bevoegde overheden Wbb hebben zicht op de plekken waar sprake is van een bodemverontreiniging. De jaarlijkse monitoringsrapportages over de voortgang worden gepubliceerd op de webstie van uitvoeringsorganisatie Bodemplus. Zie de verwijzing naar de rapportage van Bodemplus3 in het gecombineerde antwoord op vraag 7 en 8.
Is de vervuiler (in dit geval Nouryon) verplicht om voor de kosten van een dergelijke sanering op te draaien? Zo nee, bent u bereid om kritisch naar de wetgeving te kijken? Zo ja, waarom gebeurt dat niet altijd?
De veroorzaker van een bodemverontreiniging is verplicht om een dergelijke bodemsanering aan te pakken. Echter indien de vervuiler niet kan worden aangesproken (de betreffende rechtspersoon bestaat vaak niet eens meer door verloop van decennia sinds het ontstaan van verontreiniging) of als de eigenaar onvoldoende financiële draagkracht heeft en als er een algemeen belang is voor het beschermen van de mens of het milieu, is het gerechtvaardigd om overheidsmiddelen in te zetten om de verontreiniging aan te pakken. Dit is vastgelegd in artikel 48 van de Wbb; het zogenaamde vangnetartikel. Overigens staat daarbij voorop dat de eigenaar daar niet financieel van profiteert (geen ongerechtvaardigde verrijking, zie ook hierna).
Kostenverhaal op een veroorzaker van de kosten van bodemsanering door de overheid is ook mogelijk en vindt meestal plaats op grond van de Wet bodembescherming (artikel 75 Wbb). De Staat kan de kosten die zijn gemaakt voor onderzoek en sanering overeenkomstig de regels voor onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking verhalen op de veroorzaker van de bodemverontreiniging, respectievelijk op degene die door dat onderzoek of die sanering ongerechtvaardigd wordt verrijkt.
Voor verontreinigingen die ontstaan zijn vóór 1975 is het moeilijk om de kosten te verhalen, dit als gevolg van jurisprudentie van de Hoge Raad die kort gezegd luidde dat vóór 1975 nog onvoldoende bekend was wat de gevolgen van bodemverontreiniging waren om een individueel bedrijf daar verantwoordelijk voor te houden, behoudens tegenbewijs dat het bedrijf dit toch al vóór 1975 wist (zie de Beleidsregel kostenverhaal 2007 en de Hoofdlijnennotitie Evaluatie Kostenverhaal uit 20074. Het kostenverhaal is daarom vooral succesvol geweest voor de saneringskosten bij verontreiniging die na 1975 zijn ontstaan.
Een mislukt ICT-project dat gegund is aan een stichting van een ambtenaar |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Waarom is ervoor gekozen een ICT-project te gunnen aan een stichting van een ambtenaar van het ministerie?1
Laat ik eerst ingaan op het ontstaan van de stichting. Voor het goed functioneren van de rijksoverheid is het van belang zicht te hebben op en kennis te hebben van de ontwikkelingen in de samenleving.
Om die reden heeft de Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR) – als onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) – medio april 2018 een kennisgroep opgericht van ambtenaren en marktpartijen, waarin in een vertrouwde omgeving informatie kon worden uitgewisseld over het bevorderen van digitale betrouwbaarheid en het verantwoord gebruik van identiteit, gegevens en systemen. Specifiek besprak de kennisgroep nieuwe methoden om in een digitale omgeving zeker te weten dat iemand is die hij zegt te zijn.
In de zomer van 2019 vonden gesprekken plaats tussen een aantal actieve leden van de kennisgroep, waarin zich geleidelijk de gedachte ontwikkelde de kennisgroep te formaliseren in een stichtingsvorm.
Daarop heeft een niet-ambtelijk lid van de kennisgroep als natuurlijk persoon op 19 december 2019 stichting New Trust Foundation (NTF) opgericht. De betrokkene deed dit in overleg met en met financiële steun van UBR. Doordat een externe stichting NTF oprichtte, meenden betrokkenen van UBR dat aan de regels werd voldaan. Uit de Brede evaluatie van de organisatiekaders van rijksorganisaties op afstand blijkt dat er meer algemeen onduidelijkheid bestaat over wat moet worden verstaan onder «doen oprichten». Op de aanbeveling dit begrip te verduidelijken, ben ik ingegaan in de kabinetsreactie op deze evaluatie1.
Per 1 januari 2020 is een ambtenaar werkzaam bij UBR op persoonlijke titel en onbezoldigd in de rol van voorzitter toegetreden tot het bestuur van stichting NTF. Hij heeft hiervoor toestemming gekregen van zijn leidinggevende, die daarbij heeft aangegeven dat de werkzaamheden niet mogen conflicteren met de aanstelling bij het Rijk, altijd duidelijk moet worden gemaakt in welke rol naar buiten wordt getreden en het verzoek doet de nevenwerkzaamheden in P-Direkt te registreren. Per 26 maart 2020 is een tweede ambtenaar werkzaam bij UBR als secretaris tot het bestuur toegetreden. Eveneens met toestemming en onbezoldigd.
Bij het uitbreken van de coronacrisis in maart 2020 heeft het Rijk Webex gekozen als voorziening voor video-vergaderen. Deze voorziening kon op dat moment alleen gebruikt worden voor ongerubriceerde informatie. Voor de langere termijn en specifieke groepen onderzocht de CIO Rijk via proeftuinen geschikte voorzieningen voor gerubriceerde informatie. In dat kader heeft UBR stichting NTF – uit middelen die voor innovatie beschikbaar waren – gefinancierd voor het door X-systems doen opleveren van een prototype van een veilige voorziening voor video-vergaderen. De reeds opgedane kennis en kunde in de reeds bestaande kennisgroep en de crisissituatie door corona speelden bij deze afweging een rol. Binnen deze context was er vertrouwen dat op korte termijn tot een veilige, geheel in Nederland ontwikkelde voorziening kon worden gekomen. Deze stichting vond men beter in staat om niet alleen aan het Rijk, maar ook aan marktpartijen diensten te leveren. UBR zou alleen de overheid kunnen bedienen. Als voorwaarden stelde UBR dat alle bestuursleden gelijke zeggenschap hadden en dat alle verplichtingen die de stichting aanging ook de instemming behoefden van alle drie de bestuursleden.
Zie voorts de beantwoording van vraag 4.
Kunt u uiteenzetten welke afwegingen zijn gemaakt om tot dit besluit te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ook aangeven welke adviezen er zijn ingewonnen voorafgaand aan het besluit? Kunt u deze adviezen delen met de Kamer?
Voorafgaand aan de opdrachtverstrekking is juridisch inkoopadvies ingewonnen bij de Haagse Inkoop Samenwerking (HIS). Deze organisatie adviseert departementen bij inkooptrajecten – waaronder BZK – en is organisatorisch ondergebracht bij UBR. Kern van het advies was dat vanwege de coronasituatie het noodzakelijk was om over te kunnen gaan op directe opdrachtverlening op basis van dwingende spoed aan een partij die direct beschikbaar was. Vanwege de aard van de activiteiten, namelijk uitwisselen van gevoelige informatie, adviseerde de HIS de opdracht geheim te verklaren.
Tevens gaf de HIS aan dat het bestuur van NTF wellicht moest worden uitgebreid met één of meer personen van overheidswege, om invloed te kunnen uitoefenen op beslissingen binnen de stichting. Het advies wijst erop dat diverse varianten mogelijk zijn die nog verder moeten worden uitgediept en besproken met partijen. Zo kon ook gedacht worden aan een raad van toezicht waaraan besluitvorming moet worden voorgelegd.
De directie Constitutionele Zaken en Wetgeving (CZW) van het Ministerie van BZK heeft gereageerd op het advies van de HIS en geoordeeld dat een beroep op dwingende spoed beter te verdedigen zou zijn dan een beroep op geheimverklaring om één op één te gunnen en af te zien van aanbesteding. Daarbij heeft de directie CZW gewezen op de noodzaak van goede onderbouwing en vastlegging.
Kunt u voorts aangeven wie het initiatief nam om de stichting van deze ambtenaar als partner te zien voor dit project?
Aan het begin van de coronacrisis kwam in de crisisorganisatie van BZK bij de bespreking van Webex de behoefte ter sprake aan een veilige voorziening voor gerubriceerde informatie. De directeur UBR heeft deze behoefte meegenomen naar het UBR-crisisteam dat hij zelf had ingesteld.
Bij UBR werd in het kader van eerder genoemde kennisgroep al langer gesproken over de veiligheid van communicatie via digitale weg. Daardoor was de ambtenaar die per 1 januari 2020 tot het bestuur van stichting NTF was toegetreden, ook op de gedachte gekomen dat een beveiligde voorziening voor video-vergaderen nodig was.
Doordat beide lijnen in een crisissituatie bij elkaar kwamen, besloot de directie van UBR om stichting NTF in tranches te financieren voor een prototype aangaande het bouwen, werkend opleveren en beheren van een beveiligde voorziening voor video-vergaderen.
Erkent u dat het geven van opdrachten aan stichtingen van ambtenaren die werkzaam zijn bij hetzelfde ministerie op z’n minst de schijn van belangenverstrengeling oproept? Zo ja, waarom blijft uw ministerie volhouden dat het een goed idee was deze opdracht aan deze stichting te gunnen? Zo nee, waarom niet?
De gang van zaken rondom stichting NTF riep de schijn van belangenverstrengeling op. Betrokken ambtenaren en bestuur van de stichting meenden overigens dat de belangen van UBR steeds parallel liepen met die van NTF.
Zijn er meer projecten of opdrachten gegund aan stichtingen, bedrijven of organisaties anderszins waar ambtenaren buiten hun dienstverband om voorzitter, bestuurslid of eigenaar van zijn? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven?
Zoals aangegeven in eerder genoemde Brede evaluatie van de organisatiekaders van rijksorganisaties op afstand, bestaat er geen overzicht van stichtingen die een oprichtingsrelatie hebben met één of meerdere departementen. In eerder genoemde kabinetsreactie ben ik hier ook op ingegaan.
Kunt u uitleggen waarom het doel was «een publiek-private samenwerking aangaan», terwijl het uiteindelijke doel – namelijk een goed functionerende, betaalbare en veilige online vergadervoorziening voor medewerkers – ook op een andere manier kon worden bereikt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aangaan van een publiek-private samenwerking was geen doel op zich. De publiek-private samenwerking was er al vanaf het ontstaan in 2018 van eerder genoemde kennisgroep. In de eerste fase van de coronacrisis was het doel om op korte termijn te komen tot een goed functionerende, betaalbare en veilige voorziening voor video-vergaderen om het functioneren van de rijksoverheid te kunnen continueren en garanderen. In die context zijn verschillende proeftuinen voor extra beveiligde systemen voor video-vergaderen onderzocht, waaronder ook de opdracht aan stichting NTF.
Zie voorts de beantwoording van vraag 1 en 2.
Kunt u toelichten welke fouten er in de opdrachtverlening zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen zodat niet dezelfde fouten opnieuw kunnen worden gemaakt?
Op basis van het juridisch (inkoop)advies is de opdracht één op één gegund aan stichting NTF. De besluitvorming over de gunning is evenwel onvoldoende onderbouwd en vastgelegd. Ook is de opdracht niet gedocumenteerd in de vorm van een contract en was de interne verantwoordingsprocedure gebrekkig.
Wat betreft het besluitvormingsproces binnen UBR had een betere balans moeten worden nagestreefd tussen snelheid enerzijds en zorgvuldigheid anderzijds. Breder laten adviseren en meenemen van de resultaten hiervan, hadden kunnen leiden tot een betere kwaliteit van de besluitvorming over de opdrachtverlening.
Om zeker te stellen of stichting NTF de beschikbaar gestelde middelen rechtmatig heeft besteed, is de ADR gevraagd een rechtmatigheidsonderzoek uit te voeren. De ADR heeft geen onrechtmatigheden vastgesteld2.
Wel concludeert de ADR dat voor twee opdrachten die de stichting NTF heeft verleend, een aanbestedingsprocedure had kunnen plaatsvinden. Dit gelet op de totale omvang van de uitgaven in 2020.
Uit de gang van zaken rondom stichting NTF trek ik de les dat de informatiehuishouding en de politiek-bestuurlijke sensitiviteit extra versterking behoeven binnen UBR. Vastleggen van beraadslagingen moet inherent onderdeel uitmaken van een zorgvuldig besluitvormingsproces.
Dit vraagt om het consequent inrichten en onderhouden van een transparant proces, waarin besluiten worden voorbereid in samenspraak met de benodigde experts, schriftelijk worden gemotiveerd en worden gearchiveerd.
Ambtelijk ondernemerschap hoort onlosmakelijk verbonden te zijn met het afleggen van ambtelijke rekenschap. Naleving van kaders, gedragscodes en procedures voorkomt de schijn van belangenverstrengeling. Dit vereist het periodiek investeren in kennis bij met name sleutelfuncties.
Ook een uitvoeringsorganisatie als UBR dient over de volle breedte gebruik te maken van de expertise op financieel, juridisch en HR-terrein, die centraal beschikbaar is op het departement. Tevens behoeven de checks en balances binnen de organisatie zelf verbetering. Bijvoorbeeld in de vorm van heldere functiescheiding en het voorkomen van stapeling van rollen. En bij politiek-bestuurlijk gevoelige kwesties moet het bevoegd gezag het naast hogere niveau consequent meenemen in de besluitvorming.
De transitie van UBR die reeds eerder in gang is gezet, is – naast versterking van de dienstverlening – ook gericht op bovengenoemde aandachtspunten. Via de ambtelijke lijn wordt gestuurd op noodzakelijke verbeteringen en het hierbij betrekken van alle kennis en kunde die binnen de stafdirecties van BZK aanwezig is.
Een en ander sluit aan bij mijn eerste appreciatie van de belangrijke opgaven waarvoor ik mij gesteld zie3, waarin ik onder meer in ga op een goed functionerende rijksoverheid.
Kunt u aangeven of de Kamer geïnformeerd is over deze opdracht en het stopzetten ervan? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is niet geïnformeerd over de opdrachtverlening aan en het beëindigen van de samenwerking met stichting NTF. Inhoudelijke paste de doelstelling van de samenwerking met stichting NTF binnen het reguliere takenpakket van UBR, waarvan het (laten) ontwikkelen van innovatie oplossingen voor bedrijfsvoeringvraagstukken onderdeel uitmaakt. Dit laat onverlet dat bij de oprichting van stichting NTF verzuimd is de procedure te doorlopen die het Stichtingenkader voorschrijft (ARK, Minsterraad, Eerste en Tweede Kamer).
De samenwerking met stichting NTF heeft niet geleid tot een beveiligde voorziening voor video-vergaderen die bruikbaar is voor het Rijk. Het risico van geheel of gedeeltelijk mislukken van een proeftuin, is inherent aan innovatie. Het proces waarlangs deze beoogde innovatie tot stand is gekomen is echter niet zorgvuldig verlopen. Dat betreur ik en ik neem maatregelen om herhaling te voorkomen.
Problemen in de glastuinbouwsector als gevolg van de aanhoudend hoge energieprijzen. |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat momenteel zelfs gezonde en qua duurzaamheid vooruitstrevende glastuinbouwbedrijven in directe liquiditeitsproblemen komen door de aanhoudend hoge energieprijzen?
Ja. Doordat de hoge gasprijzen langer aanhouden dan in het najaar verwacht komen meer bedrijven in problemen om de gasrekening te kunnen betalen, zeker zodra leveringscontracten verlopen en opnieuw moeten worden afgesloten. Door de oorlog in Oekraïne zijn de prijzen nog verder gestegen. Wij zijn met de sector en banken in gesprek hoe ondernemers deze tijd door kunnen komen en op welke wijze de energietransitie kan worden versneld om ook minder afhankelijk te worden van het gas.
Bent u er tevens mee bekend dat de hoge kosten waarmee deze bedrijven als gevolg van de hoge energieprijzen te maken krijgen, in tegenstelling tot in veel andere sectoren, niet door te berekenen zijn in de verkoopprijzen, omdat deze op een Europese- of wereldmarkt worden bepaald?
Wij zijn ermee bekend dat er sprake is van een concurrerende internationale markt. Aan de andere kant is de sector divers en zijn er wel afnemers die de tuinder (deels) in de hoge gasprijzen tegemoet komen en zijn er berichten dat de prijs voor bloemen momenteel hoog is. Er is inmiddels ook een deel van de sector waar ondernemers hebben besloten de teelt tijdens de wintermaanden minder te belichten en verwarmen of uit te stellen. Een enkeling heeft besloten helemaal te stoppen. Dat is afhankelijk van de situatie per bedrijf en de positie op de energiemarkt.
Wat vindt u ervan dat niet alleen bedrijven in deze sector die afhankelijk zijn van aardgas, maar ook glastuinbouwbedrijven die reeds hebben geïnvesteerd in duurzame warmte hierdoor worden getroffen, omdat de hoogte van de subsidies vanuit de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE) die zij ontvangen zijn gekoppeld aan de gasprijs?
De SDE++-regeling vergoedt de onrendabele top van duurzame projecten, oftewel het verschil tussen de kostprijs van productie en de marktprijs van energie. Bij een stijgende energieprijs is er dus minder subsidie nodig om de projecten rendabel te krijgen ten opzichte van het fossiele alternatief. Sinds de zomer is er sprake van een uitzonderlijke situatie op de gasmarkt. De energieprijzen, en in bijzonder die van gas, zijn in de afgelopen maanden fors gestegen. Dat ook de SDE-uitgaven aan bedrijven die geïnvesteerd hebben in duurzame warmte beïnvloed worden door de ontwikkelingen op de energiemarkt is in basis positief en een belangrijk element van de regeling om kosteneffectiviteit te waarborgen zodat overstimulering van projecten voorkomen wordt. De marktprijs van de geproduceerde energie wordt vastgesteld op basis van advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PLB) via een vaste berekeningsmethodiek die gebruik maakt van marktindices voor elektriciteit en gas.
Tegelijk delen wij de zorg van duurzame projecten die zijn stilgelegd en nieuwe investeringen die worden uitgesteld omdat onzeker is of en op welke termijn een investering wordt terugverdiend. Het kabinet erkent deze zorgen, volgt de ontwikkeling van de energieprijzen en de impact hiervan op onder andere de glastuinbouwsector op de voet en blijft in gesprek met de sector over de situatie.
Bent u ervan op de hoogte dat de SDE-subsidies voor de glastuinbouw voor 2022 als gevolg van de hoge gasprijzen op dreigt te drogen en daarmee het draaiende houden van verduurzamingsprojecten in deze sector financieel onhaalbaar dreigt te maken? Welke mogelijkheden ziet u om deze ontwikkeling te voorkomen dan wel verzachten?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 klopt het dat projecten minder subsidie krijgen als de energieprijzen prijzen stijgen. De bedrijfsvoering van projecten is aan de betreffende ondernemers. Wij zijn terughoudend bij het ingrijpen in het instrumentarium, omdat de SDE++ regeling bedoeld is om op generieke wijze de onrendabele top van CO2-reducerende projecten weg te nemen. De regeling is niet bedoeld om compensatie te bieden voor hoge energieprijzen of sturend te zijn in overige keuzes in de bedrijfsvoering.
Klopt het dat er signalen zijn dat meerdere duurzame projecten dit jaar noodgedwongen zullen worden stilgezet? Om hoeveel projecten gaat het en wat is de mogelijke impact voor onder andere de energietransitie als deze projecten inderdaad worden stilgezet?
Er zijn inderdaad signalen dat onder de huidige marktomstandigheden sommige ondernemers er voor kiezen om hun bedrijfsvoering anders in te richten. Dit kan gaan om het verminderen van hun productie waardoor er ook minder warmtevraag is of het overschakelen naar fossiele productie met een eigen warmtekrachtkoppelingsinstallatie vanwege de productie van elektriciteit in reactie op de hoge marktprijs. Wij hebben geen informatie waardoor wij kunnen beoordelen om hoeveel projecten dit gaat. De impact voor de energietransitie zal met name afhangen van de periode waarin nog sprake zal zijn van zeer hoge energieprijzen.
Welke stappen neemt u op korte termijn om het voornemen uit het regeerakkoord te realiseren voor wat betreft het creëren van randvoorwaarden om de glastuinbouw verder te verduurzamen en koploper te laten zijn in energiezuinige, circulaire producten? Op welke randvoorwaarden zult u inzetten en op welke termijn?
De hoge gasprijzen tonen nog eens extra de urgentie aan om door te pakken op de klimaattransitie en energiebesparing om minder afhankelijk te worden van gas. Het coalitieakkoord is hierin ambitieus. In de komende maanden werken we het coalitieakkoord uit tot een samenhangend pakket van verbeterde verduurzamingsprikkels en stimuleringsopties waarmee we de juiste randvoorwaarden voor de glastuinbouw creëren. Daar betrekken we uiteraard ook de sector bij, want daar moet het gebeuren. Tegelijk blijven we in gesprek om te borgen dat deze topsector de transitie ook kan doormaken.
Bent u in dit kader bereid om op zeer korte termijn met de glastuinbouwsector in overleg te treden over zowel het oplossen van de problemen met onvoldoende liquiditeits- en financiële reserves op korte termijn, als over het perspectief voor de lange termijn en de randvoorwaarden voor verduurzaming van de glastuinbouw? Zo nee, waarom niet?
Ja, onze departementen zijn hierover intensief met de sector in gesprek en de Minister van LNV heeft hier al met tuinders en Glastuinbouw Nederland over gesproken. Op korte termijn komen een aantal zaken samen, waar het kabinet u in april over zal informeren. De uitwerking van het coalitieakkoord en een versnelling in de energietransitie, de situatie op de gasmarkt en de verwachtingen voor de langere termijn en de effecten daarvan voor het bedrijfsleven en specifiek de glastuinbouw. Wij blijven met de sector en banken in gesprek, ook over handelingsperspectief voor de individuele ondernemer op de korte termijn. Daarbij bespreken we de mogelijkheden om tuinders die gaan investeren in de transitie en energiebesparing te ondersteunen, om de sector door deze moeilijke periode heen te helpen. De huidige situatie maakt nog urgenter dat de sector snel minder afhankelijk moet worden van fossiele brandstoffen en snel moet omschakelen, naar meer energiebesparing en het gebruik van andere energiebronnen. Daarvoor moet de sector ook echt stappen zetten.
Kunt u de Kamer op korte termijn informeren over de uitkomsten van deze gesprekken met de glastuinbouwsector?
De gesprekken zijn nog niet afgerond, in april wordt u over de uitkomsten geïnformeerd.
Het bericht dat het leger van Burkina Faso een staatsgreep heeft gepleegd. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Euractiv over de staatsgreep van het Burkinese leger?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit gewelddadige optreden van het leger waarbij President Roch Kaboré van Burkina Faso is afgezet, de Grondwet is opgeschort, de grenzen zijn gesloten en het parlement is ontbonden?
Het kabinet keurt elke machtsovername met gebruik van geweld af. Een vreedzame machtsoverdracht door middel van een transparant democratisch proces is een kernwaarde van Nederland, de EU en de VN. Nederland roept, net als de ECOWAS en de AU, op tot een politieke transitie gericht op terugkeer naar de constitutionele orde in Burkina Faso.
Kunt u een update verschaffen over de huidige situatie in het land en daarbij ingaan op de situatie van president Roch Kaboré?
Het dagelijkse leven in Burkina Faso is geleidelijk hervat. Hoewel leger en politie, net als voor de staatsgreep, zichtbaar aanwezig zijn in Ouagadougou, heerst er geen spanning op straat. De grenzen zijn weer geopend en de avondklok is opgeheven. De Grondwet is opnieuw ingesteld, zij het met enkele aanpassingen zoals de transitietijd van 3 jaar, de uitsluiting van de president aan de verkiezingen na de transitie, meer nadruk op integriteit en een lager aantal Ministers en parlementsleden.
Op 28 februari jl. werd in een nationaal consultatieproces een transitiehandvest aangenomen, met daarin een transitiepad van 3 jaar. Op 2 maart is Lt. Kol. Damiba geïnaugureerd als transitiepresident van Burkina Faso. Hij kan zich dus niet verkiesbaar stellen bij de verkiezingen aan het einde van de transitieperiode. Er zijn een civiele transitiepremier en 25 Ministers aangesteld, waarvan 3 militairen. Op 4 april is een concreet stappenplan voor de transitieperiode gepresenteerd.
Na veel onduidelijkheid over het lot van voormalig president Kaboré is hij op 24 januari jl. overgedragen aan de nieuwe machthebbers, die hem hebben overgebracht naar een villa en hem daar bewaakten. Op diezelfde dag ondertekende Kaboré een brief waarmee hij zijn ontslag aanbood.
ECOWAS heeft Burkina Faso na de staatsgreep geschorst. Op 25 maart jl. riep ECOWAS op tot de vrijlating van voormalig president Kaboré voor 1 april 2022, anders zouden individuele sancties worden ingesteld. Op 6 april is Kaboré overgebracht naar zijn gezinswoning, waar volgens de transitieautoriteiten zijn veiligheid wordt gegarandeerd. 1 en 2 april jl. was een ECOWAS delegatie in Burkina Faso om met de autoriteiten te spreken over de gevolgen van de oproep op 25 maart jl. Op het moment van schrijven zijn er nog geen individuele sancties ingesteld.
Wat zijn de overwegingen achter het feit dat de kleurcode wat betreft dit reisadvies gedeeltelijk nog steeds oranje en niet rood is?
Het reisadvies stond voor de staatsgreep al deels op rood en deels op oranje. Dit houdt verband met de terroristische dreiging. Reizen naar gebieden buiten de omgeving van Ouagadougou werden afgeraden (rood), terwijl voor reizen naar Ouagadougou en omgeving het advies was alleen essentiële reizen te ondernemen (oranje). Gedurende de dagen van de staatsgreep werd de tekst van het reisadvies aangepast om te waarschuwen voor risico’s van reizen op dat moment. Omdat de rust is teruggekeerd, is de tekst van het reisadvies weer aangepast naar het advies van voor de staatsgreep.
Bent u bekend met het feit dat Amerikaanse burgers actief worden oproepen Burkina Faso te verlaten en Amerikaanse burgers actief worden afraden naar Burkina Faso te reizen?
Net als Nederland raden de VS hun burgers af te reizen naar een groot deel van het land, waaronder het noorden, oosten en de grensgebieden. Er is voor zover bekend geen officiële oproep vanuit de Amerikaanse overheid gedaan aan hun burgers om Burkina Faso te verlaten.
Kunt u lessen trekken uit de checklist voor Amerikaanse burgers die in dit ambtsbericht staan voor het Nederlandse consulaire beleid? Zo ja, welke?
Vergelijkbaar met de Amerikaanse checklist, verwijst ook het Nederlandse reisadvies naar een pagina op www.nederlandwereldwijd.nl met tips voor voorbereidingen die burgers zelf kunnen treffen voor een mogelijke crisissituatie.
Hoe staat het met de veiligheidssituatie van het Nederlandse ambassadepersoneel en hun families?
Het Nederlandse ambassadepersoneel en families zijn veilig. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft in de week na de staatsgreep gesproken met het ambassadepersoneel.
Bent u in contact met Nederlandse staatsburgers en aanwezige bedrijven in Burkina Faso?
Tijdens en na de staatsgreep is het informatiesysteem van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gebruikt om de circa zestig in Burkina Faso verblijvende Nederlanders op de hoogte te stellen van de situatie. Hetzelfde systeem werd de afgelopen maanden gebruikt om Nederlanders te informeren over aangekondigde anti-regeringsdemonstraties.
Hoe oordeelt u over de mogelijke neveneffecten van deze staatsgreep op de stabiliteit van de regio? Wat doet de EU om deze risico’s te mitigeren?
Het kabinet is bezorgd over de instabiliteit en de veiligheidssituatie in Burkina Faso en de bredere Sahelregio alsook de dreiging van spill-over van gewelddadig extremisme naar West-Afrikaanse kustlanden en de effecten hiervan op Europa.
Om de risico’s te mitigeren zet de EU in de Sahel in op het adresseren van de grondoorzaken van instabiliteit en onveiligheid, met een regionale en geïntegreerde aanpak die onder andere ingaat op klimaatverandering, armoedebestrijding en het vergroten van de weerbaarheid van de bevolking. Ook probeert de EU de uitbreiding van instabiliteit tegen te gaan, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan de meest kwetsbare regio’s op het gebied van veiligheid, met name de Liptako-Gourma (het grensgebied tussen Mali, Niger en Burkina Faso) en Tsjaadmeer (het grensgebied tussen Tsjaad, Niger, Nigeria en Kameroen) regio’s.
Hoe oordeelt u over het mogelijke risico dat er in coalitieverband te weinig wordt gedaan tegen islamitisch extremisme, waardoor militaire junta’s en andere partijen als de Wagner-groep in dit machtsvacuüm kunnen duiken?
Om extremisme tegen te gaan dient militaire inzet gepaard te gaan met een inzet op preventie. Nederland zet daar zowel bilateraal als in coalitieverband op in. Nederland steunt verschillende projecten gericht op het tegengaan van gewelddadig extremisme (preventing violent extremism, PVE) in Burkina Faso. Daarnaast wordt binnen bilaterale programma’s PVE zoveel mogelijk geïntegreerd. Nederland draagt ook bij aan de capaciteitsopbouw van de veiligheidssector in Burkina Faso. Zo levert Nederland een financiële en trainingsbijdrage aan het Amerikaanse Global Peace Operations Initiative (GPOI), dat eenheden van Afrikaanse troepenmachten, waaronder Burkina Faso, traint ter voorbereiding op inzet in VN- en AU-missies. In het kader van de militaire oefening Flintlock verzorgen Nederlandse militairen al jarenlang trainingen in Burkina Faso. Over de beëindiging van de militaire training in Burkina Faso ter voorbereiding op deelname aan Flintlock in Ivoorkust bent u op 9 februari jl. geïnformeerd. (Kamerbrief «Politieke ontwikkelingen in de Sahelregio» d.d. 9 februari jl., 2022Z02373).
De EU zet in op het aanpakken van de grondoorzaken van gewelddadig extremisme en terrorisme in de Sahel (zie antwoord op vraag 9). Ook ondersteunt de EU de G5-Sahel en de G5-troepenmacht, die gemandateerd is om terrorisme tegen te gaan, en waar Burkina Faso deel van uitmaakt. Nederland levert hieraan in EU-verband een financiële bijdrage (EUR 5 miljoen tussen 2018–2022).
Is er iets bekend over de Wagner-groep in Burkina Faso?
Media berichtten onlangs over pro-Russische demonstraties in Burkina Faso, waarbij betogers de overheid oproepen om militaire steun in Rusland te vragen. Volgens mediaberichten zou de Wagner Group bereid zijn om de strijdkrachten van Burkina Faso bij te staan. Het kabinet kan deze berichten over Burkina Faso niet bevestigen, maar monitort de ontwikkelingen in de Sahel ten aanzien van de Wagner Group nauwlettend.
Betekent de staatsgreep in Burkina Faso dat de mogelijke inzet van Nederlandse militairen via de huidige EU-trainingsmissies onder het huidige vijfde mandaat in dat land tijdelijk niet langer mogelijk is?
Zoals in de Kamerbrief «Politieke ontwikkelingen in de Sahelregio» d.d. 9 februari jl. (2022Z02373) toegelicht, zijn de grenzen tussen Mali en ECOWAS-lidstaten, waaronder Burkina Faso, momenteel gesloten. Dit heeft zijn weerslag op de activiteiten van de EU-trainingsmissie in Burkina Faso. Daarnaast onderneemt de EU-missie tijdelijk geen activiteiten in Burkina Faso vanwege de recente ontwikkelingen in dat land. Gegeven de zorgen over de ontwikkelingen in Mali en de bredere regio volgt de EU de ontwikkelingen op de voet en wordt in EU-verband gesproken over de toekomstige voortzetting van de EU-missies in Mali, zoals tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 11 april a.s.
Wat voor gevolgen heeft deze staatsgreep voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking met Burkina Faso?
De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking in Burkina Faso is gericht op het vergroten van de weerbaarheid van de bevolking en het wegnemen van grondoorzaken van armoede en instabiliteit. De Nederlandse programma’s lopen grotendeels via multilaterale organisaties en het maatschappelijk middenveld. Slechts in beperkte mate is sprake van indirecte betrokkenheid van (de)centrale overheidsinstellingen. Het gaat in dit geval om programma’s gericht op het versterken van decentralisatie in zes regio’s, en het verbeteren van toegang tot rechtspraak en anticonceptie.
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Burkina Faso op de voet. Programmatische keuzes met betrekking tot de OS-inzet worden momenteel aan de hand van deze ontwikkelingen tegen het licht gehouden. Dit geldt vooral voor programma’s waarin, via partners, met de overheid wordt gewerkt. Het kan zijn dat hierin aanpassingen nodig zijn, afhankelijk van de mate waarin partners nog inclusief kunnen opereren, impact bereiken en daarover rekenschap afleggen. Dit is geen lineair proces. In sommige gevallen is dan ook een pas op de plaats nodig om te zien hoe e.e.a. zich ontwikkelt. Nederland zal hierin altijd samen optrekken met andere gelijkgezinde donoren waaronder onze Europese partners.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Van Nieuwenhuizen wilde aanblijven als minister toen ze baan aannam in de lobbysector, Rutte was akkoord’ |
|
Pieter Omtzigt , Laurens Dassen (Volt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Van Nieuwenhuizen wilde aanblijven als Minister toen ze baan aannam in de lobbysector, Rutte was akkoord»?1
Ja.
Wat denkt u van de aan de hand van een Wob-verzoek openbaar gemaakte feiten die aantonen dat oud-minister Van Nieuwenhuizen in augustus nog betrokken was bij begrotingsbehandelingen in het kabinet, die onder andere gingen over een forse extra subsidie voor energie-infrastructuur, terwijl toen bij Minister-President Rutte al duidelijk was dat ze in de toekomst zou lobbyen voor branchevereniging Energie Nederland, waarvan onder andere Shell en Gazprom lid zijn?
Ik heb kennis genomen van het Wob-verzoek. Ik heb de Tweede Kamer hierover reeds geïnformeerd in antwoord op de Kamervragen van de leden Arib en De Hoop (beiden PvdA) en de leden Marijnissen en Leijten (beiden SP), en mondeling in het debat van 8 september 2021 over de benoeming van Kamerleden als Staatssecretaris en bij gelegenheid van het debat over de begroting van AZ/De Koning op 14 oktober 2021.
Was hier sprake van de schijn van belangenverstrengeling aangezien zij deelnam aan kabinetsvergaderingen (augustus-besluitvorming) waarin over de extra subsidie besloten werd?
Het is allereerst aan de betrokken oud-bewindspersoon zelf om op integere wijze vorm te geven aan een vervolgfunctie, binnen de grenzen van het recht, zoals de vorige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uiteen heeft gezet in haar brief van 29 november 2021.
Wat vindt u van het gegeven dat Minister-President Rutte ermee instemde dat zijn partijgenoot in functie zou blijven tot het aantreden van een nieuw kabinet?
In dit specifieke geval heeft, zoals ik reeds uiteen heb gezet in antwoord op de Kamervragen van de leden Arib en De Hoop (beiden PvdA) en de leden Marijnissen en Leijten (beiden SP) aan de Minister-President, voormalig Minister van Nieuwenhuizen mij op 23 juli 2021 ingelicht dat zij een nieuwe functie zou bekleden. Op 28 juli 2021 heeft zij in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Mevrouw van Nieuwenhuizen is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is tevens ontslag aan haar verleend.
Denkt u dat het voorgestelde draaideurverbod door uw voorganger mevrouw Ollongren zal volstaan in het voorkomen van soortgelijke overstappen in de toekomst? Kunt u dit onderbouwen en zo niet, kunt u uitleggen welke stappen u zal ondernemen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer gebeurt?
Een draaideurverbod ziet op het voorkómen dat een gewezen Minister of Staatssecretaris wordt ingehuurd door zijn of haar voormalige ministerie, of daar in dienst komt. Daar is in het geval van mevrouw Van Nieuwenhuizen geen sprake. Onder de eveneens in de brief van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangekondigde afkoelperiode zal het aan de bewindspersoon zijn om voor een vervolgfunctie een advies te vragen over de toelaatbaarheid daarvan aan een onafhankelijke adviescommissie. De instelling van deze commissie zal wettelijk worden geregeld, evenals de verplichting voor gewezen bewindspersonen om hieraan advies te vragen en de reikwijdte van de verplichting.
Hoe ziet u de rol van de Minister-President in deze situatie en denkt u dat het toekomstige draaideurverbod kan voorkomen dat een soortgelijke situatie zich weer voor zal doen?
In de brief van voormalig Minister-President Balkenende is opgenomen dat bewindspersonen het voornemen tot het voeren van besprekingen over een toekomstige werkkring eerst ter goedkeuring voor te leggen aan de Minister-President. Dit is eveneens opgenomen in het Handboek voor bewindspersonen, het zogenaamde Blauwe Boek. Hierop is geen wijziging voorzien.
Kunt u aangeven waarom de Minister-President op 26 augustus 2021 tot het inzicht is gekomen dat de benoeming van oud-minister Van Nieuwenhuizen niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon? Zo ja, zou u dit kunnen toelichten? Zo niet, waarom niet?
Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Dit betreft een weging van alle omstandigheden van het geval.
Kunt u de brief openbaar maken die mevrouw van Nieuwenhuizen tekende in oktober 2017 bij de informateur (zie blauwe boek), waarin zij beloofde (tekst van de versie van januari 2022): «Ik heb geen afspraken in enigerlei vorm gemaakt, en zal deze ook niet maken over het aanvaarden of hervatten van (neven-) functies en andere nevenactiviteiten na afloop van mijn ambtsperiode als Minister»? Zo niet, waarom niet?
Mevrouw van Nieuwenhuizen heeft bij haar aantreden de belofte afgelegd, die is opgenomen in artikel 1 van de Wet beëdiging ministers en leden Staten-Generaal. Zij heeft hieraan voorafgaand een verklaring van gelijke strekking ondertekend.
Op welk moment heeft zij afspraken gemaakt met Minister-President Rutte over het aanvaarden van de functie?
Ik hoorde op 23 juli 2021 dat mevrouw van Nieuwenhuizen een nieuwe functie zou gaan bekleden.
Wie dient toezicht te houden op deze belofte?
Het is allereerst aan de betrokken (oud-)bewindspersoon zelf om op integere wijze vorm te geven aan het ambt en een eventuele vervolgfunctie. Gedurende de ambtsperiode geldt de ministeriele verantwoordelijkheid voor alle handelen van een bewindspersoon.
Hoe is toezicht gehouden op de belofte in deze brief?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u reflecteren op de gang van zaken? Welke zaken zouden anders hebben moeten lopen?
Voor de toekomst zou ik een bewindspersoon in een dergelijke situatie eerder adviseren om onmiddellijk af te treden. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Eén daarvan is het verbrede lobbyverbod, dat per direct inging voor de op dat moment zittende bewindspersonen. Voor de andere maatregelen (draaideurverbod en een afkoelperiode van twee jaar met verplichte advisering door een onafhankelijke commissie) is eerst wetgeving nodig. De voorbereiding daarvan is ter hand genomen. De verwachting is dat de Tweede Kamer eind 2022 het wetsvoorstel tegemoet kan zien.
Had de oud-minister van Infrastructuur en Waterstaat niet moeten deelnemen aan de vergaderingen van de ministerraad waarin besloten werd over de begroting voor 2022 in augustus 2021? Kunt u dit antwoord toelichten?
Elke Minister is gerechtigd om deel te nemen aan vergaderingen van de ministerraad.
Wie had de oud-minister van Infrastructuur en Waterstaat toegang tot deze vergaderingen moeten ontzeggen?
Elke Minister is gerechtigd om deel te nemen aan vergaderingen van de ministerraad.
Beschikt de oud-minister van Infrastructuur en Waterstaat over vertrouwelijke informatie die nuttig kan zijn voor haar nieuwe functie? Zo ja, welke informatie betreft dit? Op welke wijze is geborgd dat die informatie niet gebruikt wordt? Zo niet, kan dit worden onderbouwd?
Zoals ik ook in eerdere antwoorden op Kamervragen heb geantwoord, bestaat de mogelijkheid dat voormalig Minister van Nieuwenhuizen kennis heeft kunnen nemen van informatie die betrekking heeft op het beleidsterrein van hun nieuwe functie. In zijn algemeenheid geldt dat bewindspersonen toegang hebben tot alle stukken die worden besproken in de ministerraad en kunnen deelnemen aan de ministerraad. Te allen tijde dienen (gewezen) bewindspersonen zich te houden aan de geheimhoudingsplicht die bestaat ten aanzien van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie.
Klopt het dat de oud-minister in haar rol veel kennis heeft over de energiesector en alle klimaatplannen van het kabinet, en dat die informatie voor olie-en gasbedrijven waardevol is, zoals een bron op het ministerie in het Algemeen Dagblad beweerde?2
Zie het antwoord op vraag 15.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De banden van leden van het Nederlandse kabinet met het World Economic Forum. |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 18 juni 2019 aan Minister Kaag?1 Wat betekent de afkorting pval/pso? Is het correct dat deze brief een uitnodiging betreft om deel te nemen aan de jaarlijkse meeting van het World Economic Forum (WEF) te Davos in januari 2020? Erkent u dat het WEF in deze brief stelt dat het «will work closely» met de «office» van de Minister «to build a special agenda that meets your strategic interests and evolving priorities»? Waarom is de naam van de ondertekenaar van de brief weggelakt? Wat wordt er bedoeld met «your strategic interests and evolving priorities»? Zijn dit de private belangen en prioriteiten van de Minister, of zijn het haar belangen en prioriteiten als lid van het kabinet? Indien het laatste het geval is, hoe verhouden die zich dan tot het regeerakkoord? En is de Kamer op de hoogte gesteld van dit overleg, van de inbreng en agenda van de Minister en haar ambtenaren, en van de uitkomsten van het overleg? Hoeveel ambtenaren waren er van Nederlandse zijde bij betrokken, op welk niveau? Hoeveel uren hebben zij eraan besteed? Op welke wijze werd het vooroverleg gevoerd? Wie nam(en) er van WEF-zijde deel aan dit vooroverleg? Kunt u de «special agenda» die de uitkomst is van dat overleg tussen ambtenaren en het WEF met de Kamer delen? Zo ja, kunt u dan alle documentatie betreffende die nauwe samenwerking tussen Nederlandse ambtenaren en het WEF ter voorbereiding van deze bijeenkomst met de Kamer delen? Indien u dat niet kunt, waarom niet? Heeft deze nauwe samenwerking inderdaad plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet, zo ja, wat houdt die nauwe samenwerking precies in?
De brief is bij mij bekend, de afkorting pval/pso is een acroniem van de verantwoordelijk medewerker en de desbetreffende afdeling bij het World Economic Forum die de brief heeft voorbereid. De brief bevat een uitnodiging aan Minister Kaag voor de jaarvergadering. De door u genoemde alinea staat in de brief. De naam in combinatie met de handtekening van de ondertekenaar is uit privacyoverwegingen weggelakt. De Minister heeft haar deelname aan de jaarvergadering destijds, uiteraard vanuit haar verantwoordelijkheid als bewindspersoon, gedegen voorbereid, in goed overleg met andere betrokkenen en ondersteuning van haar ambtenaren, en op deze manier invulling gegeven aan de prioriteiten van het toenmalige kabinet. De tijd die ambtenaren hieraan hebben besteed wordt niet specifiek geadministreerd. Tenslotte is van belang op te merken dat het WEF een platform biedt voor de sessies rond de jaarvergadering, en dat er over de inhoud van de sessies niet met het WEF wordt overlegd.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 1 juli 2020 aan Minister Kaag?2
Ja.
Wat betekent de afkorting saf/pso?
De afkorting is een acroniem van de medewerker en de desbetreffende afdeling bij het World Economic Forum die de brief heeft voorbereid.
Erkent de Minister dat het WEF in deze brief begin 2021, wanneer «the world has moved out of the COVID-19 pandemic» de discussies wil richten op «shaping policies for the post-COVID-19 era under the theme of the Great Reset»? Weet u waarom het WEF ervan uitging dat de «COVID-19 pandemic» begin 2021 over zou zijn? Heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dat tijdens de meeting besproken? Wat bedoelt het WEF met «shaping policies»? Welke rol kent u toe aan het WEF in «shaping policies» die het belang van de Nederlandse burger dienen? Wat voor «policies» werden er tijdens deze meeting onder het thema van de Great Reset gevormd? Kunt u alle documenten delen waarin die «policies» zijn vastgelegd? Heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking het idee van de Great Reset zoals dat in kringen van het WEF werd gevormd met het kabinet besproken? Met de Minister-President? Was het idee bekend onder haar ambtenaren? Heeft de Minister het gedeeld met de Kamer?
Ik kan uitleg geven over noch verantwoordelijkheid nemen voor de bewoordingen, de intenties en de voorspellingen van het WEF. Zoals aangegeven in de beantwoording van vorige sets vragen over dit onderwerp is The Great Reset een initiatief van het WEF dat tot doel heeft inzichten en informatie te delen tussen besluitvormers over de mondiale aanpak van de maatschappelijke en economische crisis volgend uit de COVID-19 pandemie. Het kabinet steunt de inzet van het WEF om verschillende ideeën over actuele onderwerpen uit te wisselen en inzichten en kennis te delen. Bijeenkomsten van het WEF waaraan leden van het kabinet deelnemen, worden alleen binnen het kabinet besproken wanneer het onderwerpen betreft die raken aan de portefeuille van andere bewindspersonen. The Great Reset is niet als zelfstandig thema in de Tweede Kamer besproken.
Waarom is de naam van de ondertekenaar van de brief weggelakt?
De naam in combinatie met de handtekening van de ondertekenaar is uit privacyoverwegingen weggelakt.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 31 augustus 2021 aan Minister Kaag?3
Ja.
In deze uitnodigingsbrief wordt het idee van de Great Reset niet langer genoemd, is dat de Minister opgevallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft de Minister navraag gedaan waarom dit begrip is verdwenen?
Voor zover ik kan nagaan is hiernaar geen navraag gedaan.
Ook opvallend is dat er geen enkele verwijzing is te vinden naar de «covid-19 pandemic»: Weet u waarom die verwijzing is verdwenen? Zo nee, heeft de voorganger van de Minister dan geen navraag gedaan? Zo nee, waarom heeft ze dat niet gedaan?
Voor zover ik kan nagaan is hiernaar geen navraag gedaan.
Is het Minister Kaag opgevallen dat het WEF in deze brief opnieuw aankondigt nauw met het kabinet van de Minister samen te werken ditmaal to «ensure that your participation is of the greatest relevance for you and the Netherlands»?
Voor zover ik kan nagaan is haar dat niet opgevallen.
Wat bedoelt het WEF met de grootste relevantie voor de Minister zelf? Betekent dit dat de Minister hier ook eigen doelen nastreeft die los staan van de belangen en prioriteiten van de Nederlandse regering?
Gedoeld wordt op de relevantie voor de werkzaamheden van de Minister.
Waarom is de ondertekenaar van de brief weggelakt?
De naam in combinatie met de handtekening van de ondertekenaar is uit privacyoverwegingen weggelakt.
Bent u bekend met de brief van 17 maart 2020 van Klaus Schwab, «founder and executive chairman» van het WEF aan Minister Kaag?4
Ja.
Erkent u dat uit deze brief blijkt dat het WEF zich een rol toebedeelt in de «global community» om «global cooperation» (die volgens het WEF vereist is) te organiseren tussen «governments, international organizations and the business community»? Deelt u deze «missie» van het WEF? Bent u ook van mening dat «global cooperation» vereist («required») is? Indien ja, wie vereist deze «global cooperation» dan eigenlijk? Met andere woorden, kunt u preciseren van wie deze vereiste uitgaat? Kan het zijn dat dit een eis is die het WEF aan zijn deelnemers oplegt? Zo nee, waarom niet?
De verwoording van de missie van het WEF is voor rekening van deze organisatie zelf. Aan deelnemers worden geen eisen gesteld op het gebied van «global cooperation».
Erkent u dat Schwab in deze brief aan Minister Kaag meedeelt dat «chief executives» van meer dan 200 bedrijven en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een Covid Action Platform hebben opgericht en dat Minister Kaag wordt uitgenodigd toe te treden tot dit Platform? Is de Minister toegetreden tot dit CAP? Zo nee, waarom niet; en zo ja, wat houdt die betrokkenheid precies in? Kunt u alle documenten betreffende haar rol of die van haar ambtenaren in het CAP met de kamer delen? Zo nee waarom niet? Kunt u aangeven welke bedrijven het CAP hebben opgericht? Kunt u aangeven waarom het CAP is opgericht? Wat is het doel? Welke belangen dient het CAP? Welke Nederlandse belangen dient het CAP? Hoe ziet u de verhouding tussen het WEF, de «chief executives» van meer dan 200 bedrijven en de WHO met de Nederlandse regering? Fungeren deze als agenda-setters? Hoe verhoudt deze belangengroep zich precies tot de Nederlandse bevolking? Heeft Minister Kaag de Tweede Kamer geïnformeerd over haar rol bij het CAP? Zo nee, waarom niet?
Doel van het Platform is publiek-private expertise samenbrengen en initiatieven te ontwikkelen om de pandemie te bestrijden en de negatieve gevolgen van de pandemie zoveel mogelijk te mitigeren. Minister Kaag heeft eenmaal deelgenomen aan een telefonische bijeenkomst van het Covid Action Platform. Minister Kaag nam in mei 2020 deel aan de wekelijkse WEF COVID Action Platform call waar ze sprak met WEF President Borge Brende. Minister Kaag deed een oproep solidair te zijn met ontwikkelingslanden door schuldverlichting te overwegen en de grenzen voor handel open te houden. Ze gaf daarbij aan dat de crisis een kans kan zijn om handel eerlijker, weerbaarder en duurzamer te maken. De Tweede Kamer is over deze specifieke activiteit niet separaat geïnformeerd.
Zijn er nog andere kabinetsleden toegetreden tot het CAP?
Naast Minister Kaag is ook Minister Hoekstra, destijds Minister van Financiën, betrokken geweest bij het CAP.
Wat vindt u van het feit dat Schwab «ministries or authorities» «leaders» noemt? Ziet u zichzelf als een «leader»? Zo ja, in welke zin; zo nee, waarom niet?
Ik ken de overwegingen van dhr Schwab bij deze woordkeuze niet.
Waarom is de ondertekenaar van deze brief weggelakt?
De naam in combinatie met de handtekening van de ondertekenaar is uit privacyoverwegingen weggelakt.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 11 mei 2021 waarbij Minister Kaag werd uitgenodigd voor het bijwonen van een vergadering van de Global Action Group, van 15.00 tot 16.15 uur?5
Ja.
Wat is de Global Action Group? Is de Global Action Group dezelfde groep als het Covid Action Platform? Sinds wanneer is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking lid van deze groep? Hoe vaak komt de groep bijeen? Hoeveel tijd heeft de Minister in totaal besteed aan haar lidmaatschap van deze groep, en hoeveel tijd hebben ambtenaren daaraan besteed? Wil de Minister alle documenten (agenda’s, afspraken, deelnemerslijsten, en andere documenten) betreffende alle communicatie en meetings met en activiteiten van het CAP met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De Global Action Group is niet hetzelfde als het Covid Action Platform. Minister Kaag werd in mei 2021 lid van deze groep, die ten tijde van de COVID-crisis ongeveer één keer in de één à twee maanden bijeen kwam. De keren dat Minister Kaag heeft deelgenomen aan een vergadering van deze groep vindt u in de bijlage bij de Kamerbrief in reactie op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162). Anders dan de reeds openbaar gemaakte stukken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162) beschik ik niet over documenten van de Global Action Group.
Erkent u dat volgens de uitnodiging in deze brief het WEF de groep weer bijeen bracht om voort te bouwen op de «shared principles for Global Cooperation» die in januari 2021 waren uitgebracht? Wat zijn deze shared principles? Wie heeft deze shared principles opgesteld? Hebben deze een bindend karakter? Heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deze gedeeld met het kabinet en de Kamer? Zijn deze shared principles omgezet in Nederlands beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe dan?
U doelt op de «shared principles for Global Cooperation» die door het WEF zijn gebruikt als één van zijn uitgangspunten voor zijn activiteiten. Ze hebben geen bindend karakter, zijn niet actief gedeeld met het kabinet en met de Kamer, en ze zijn niet omgezet in Nederlands beleid.
Erkent u dat volgens dezelfde uitnodiging de groep bovendien werd bijeengebracht «to advance three priorities necessary for an inclusive and sustainable recovery», waarvan de prioriteiten zijn: het versterken van het «multilateral system», van «multistakeholder partnerships» en van «emerging economies»? Zijn deze drie prioriteiten een aanvulling op de shared principles of komen ze eruit voort? Wie heeft bepaald dat deze prioriteiten «necessary» zijn? Deelt u die opvatting? Zo ja waarom, zo nee waarom niet? Zijn deze prioriteiten gedeeld met het kabinet en de Kamer? Welk multilateraal systeem moet er volgens het WEF versterkt worden? Weet u waarom? Wat is daarbij het Nederlandse belang? Welke multistakeholder partnerships moeten volgens het WEF versterkt worden? Weet u waarom? En wie bepaalt welke partnerships dat zijn? Wat is daarbij het Nederlandse belang? Welke emerging economies moeten volgens het WEF versterkt worden? Weet u waarom? En wie bepaalt welke emerging economies dat zijn? Wat is daarbij het Nederlandse belang?
Het kabinet steunt de versterking van het multilaterale systeem. Verder kan ik geen verantwoordelijkheid nemen of een toelichting geven op de formuleringen van het WEF.
Waarom is de naam van de ondertekenaar deze keer niet weggelakt?
Omdat de handtekening los van de naam weggelakt kon worden.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 14 mei 2020 aan Minister Kaag, waarin ze wordt uitgenodigd om op te treden als «co-chair» van de Global Action Group (GAG)?6 Deelt u de mening dat uit deze uitnodiging blijkt dat het hier volgens het WEF gaat om een «select group of ministers, chief executives, heads of international organizations, and experts from leading research institutions»?
Ja.
Van wanneer tot wanneer was Minister Kaag co-chair van deze GAG, wie is Minister Kaag opgevolgd in die capaciteit? Bestaat de GAG nog?
Minister Kaag is op 15 mei 2020 uitgenodigd als co-chair toe te treden. Behalve de sessies waren er verder geen activiteiten van de Global Action Group. Alle uitnodigingen voor de sessies zijn met de Kamer gedeeld. Ze heeft voor zover mij bekend geen opvolger.
Wat vindt Minister Kaag ervan om deel uit te mogen maken van deze «select group»?
Het is eervol om gevraagd te worden als co-voorzitter van de Global Action Group (GAG). De term «select group» is in het internationale verkeer een gangbare aanduiding voor een groep genodigden. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat Minister Kaag deze term anders dan in deze betekenis heeft opgevat.
Deelt u de mening dat uit de brief blijkt dat de GAG door het WEF wordt gelanceerd «to identify and consider ways to strengthen, reshape or rebuild systems of collaboration»? En dat de brief ook aangeeft dat het hierbij gaat om «multistakeholder collaboration»? Erkent u dat volgens het WEF dat soort samenwerking nodig is om economische uitdagingen en «public health challenges» aan te pakken, en om een fundament te leggen voor «global security, prosperity and resiliency in the years ahead»?
Ik kan geen verantwoordelijkheid nemen voor of een toelichting geven op de door het WEF verwoorde uitingen.
Is dit versterken, hervormen en herbouwen van samenwerkingssystemen onderdeel van de Great Reset (aka Build Back Better)?
In het boek «The Great Reset» van Klaus Schwab en Thierry Malleret is het versterken van samenwerkingssystemen één van de thema’s.
Klopt het dat «multistakeholder collaboration» de werkwijze is die door het WEF wordt voorgestaan voor «global cooperation»? Wat vindt u van deze methode? En hoe verhoudt deze methode zich tot de belangen van de Nederlandse burger?
Ik kan geen verantwoordelijkheid nemen voor of een toelichting geven op de door het WEF verwoorde werkwijze. Dat geldt ook voor de relatie tussen de door u aangehaalde methode van het WEF en de belangen van de Nederlandse burger.
Het WEF lijkt in deze uitnodiging via het GAG op te treden als coördinator van wereldwijde «multistakeholder collaboration», en lijkt bovendien de agenda voor die samenwerking te bepalen, erkent u dat dit het geval is? Zo nee, waarom niet? En als dit het geval is, hoe verhoudt de rol van het WEF zich dan tot de rol van de Nederlandse regering, het Nederlandse parlement en de Nederlandse bevolking?
Het kabinet bepaalt, volgens de geldende regels, de beleidsagenda voor Nederland, waarin het wordt gecontroleerd door het Nederlandse parlement. Het WEF heeft hierin geen rol.
Wat zijn de economische uitdagingen en uitdagingen voor de volksgezondheid die het WEF en zijn stakeholders hebben geïdentificeerd? Kunt u alle documenten die het WEF hiertoe opstelde met de Kamer delen?
Ik kan geen verantwoordelijkheid nemen voor of een toelichting geven op de door het WEF verwoorde ambities.
Wie zijn de deelnemers aan deze «collaboration»? Wie selecteert de deelnemers?
De deelnemers zijn vertegenwoordigers van overheden, bedrijven, NGO’s en kennisinstellingen. Het WEF selecteert de deelnemers.
De groep komt volgens deze brief elke maand in virtuele meetings van een uur bijeen, deze meetings zijn «strictly off the record», kunt u aangeven waarom al deze meetings die Minister Kaag als lid van de Nederlandse regering en dus namens de Nederlandse bevolking bijwoonde, en die niet een flinke tijdsinvestering betreffen, maar ook belangrijke bijdragen lijken te leveren aan het bepalen van toekomstig beleid, «off the record» plaatsvinden?
De keuze om deze meetings op deze manier op te zetten is een keuze van het WEF, die niets afdoet aan de rol en de verantwoordelijkheid van Minister Kaag.
Kunt u desondanks alle documenten die met deze meetings verband houden, zoals agenda’s, afspraken, deelnemerslijsten, en teksten van de interventies van de Minister met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De bij ons beschikbare documenten zijn reeds met de Kamer gedeeld, zie Kamerbrief, kamerstuk nr. 2021Z14231.
De brief spreekt van een «era-defining charge» om uit de covid-crisis te geraken met de «tools for a more inclusive, sustainable future»: kunt u aangeven wat voor tools dit zijn en hoe deze «more inclusive, sustainable future» er volgens de GAG uit zou moeten zien?
Ik kan geen verantwoordelijkheid nemen voor of een toelichting geven op de door het WEF in de brief verwoorde analyse en de kwalificatie daarvan.
Waarom is de ondertekenaar van deze brief weggelakt?
De naam in combinatie met de handtekening van de ondertekenaar is uit privacyoverwegingen weggelakt.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 11 juni 2020 aan Minister Kaag, waarin ze wordt bedankt voor haar rol in de eerste meeting van de Global Action Group, die door Bende wordt voorgesteld als een «community»?7
Ja.
Deelt u het idee van Bende dat hier sprake is van een community? Zo ja, waaruit blijkt dat dit het geval is? Zo nee, waarom niet?
Mij is niet bekend wat Borge Brende in deze brief bedoelt met de kwalificatie «community».
In de brief spreekt Bende de hoop uit dat er «areas for common action» geïdentificeerd kunnen worden: kunt u uitleggen waarom het WEF geïnteresseerd is in het identificeren van «areas for common action»? Hoe ziet de Nederlandse regering de sturende rol van het WEF hierin? Hoe verhoudt de rol van het WEF in het identificeren van dit soort terreinen zich tot de Nederlandse volksvertegenwoordiging?
Ik kan geen toelichting geven op de door het WEF verwoorde verwachtingen en ambities. De positie van de Nederlandse volksvertegenwoordiging wordt niet bepaald door het WEF.
Erkent u dat uit deze brief ook blijkt dat er niet «off the record» is gesproken, maar dat er een «summary of the discussions» en een «concept note» is opgesteld? Deze zijn echter alleen bedoeld voor de leden van de GAG zelf, klopt dit? Het gaat hier echter om het optreden van een Minister in een groep die zich actief bezighoudt met het formuleren van fundamenteel beleid en beleidshandelingen, is dit correct? Wilt u daarom deze summary en concept note met de Kamer delen zodat het handelen van de Minister namens de regering in een internationaal beleidsbepalend gremium als het WEF door de Kamer gecontroleerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het WEF biedt een platform voor ideeënvorming en kennisuitwisseling. Ook de bijeenkomsten van de Global Action Group (GAG) worden met dit doel georganiseerd. Er vindt geen besluitvorming plaats over beleid of de uitvoering daarvan.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 15 september 2020 aan Minister Kaag, waarin ze wordt uitgenodigd voor de derde meeting van de Global Action Group?8
Ja.
Deelt u de mening dat het WEF de leden uitnodigt om «areas of alignment» te identificeren, en een «set of shared principles for global cooperation» te identificeren? Is de interpretatie correct dat het Forum op basis van de eerdere meetings zelf al zes principes lijkt te hebben geformuleerd «as a starting point for deliberation»?
Dit is wat in de uitnodiging van het WEF staat en neem de tekst voor kennisgeving aan.
Kunt u alle documenten betreffende deze meeting delen? Welke «areas of alignment» werden er geïdentificeerd?
De Minister heeft niet deelgenomen aan deze bijeenkomst. Verslagen van deze bijeenkomst kunnen niet gedeeld worden wegens vertrouwelijkheid van de documenten.
Kunt u de «shared principles for global cooperation» zoals geformuleerd door het WEF zelf met de Kamer delen alsmede de principes die uiteindelijk door de GAG zijn vastgesteld?
Deze «shared principles» zijn te vinden op de website van het WEF.
Hoe waardeert u de sturende en agenda-settende rol van het WEF in deze?
Het kabinet staat positief tegenover de inzet van het WEF om over actuele onderwerpen ideeën uit te wisselen en inzichten en kennis te delen. De beleidsagenda voor Nederland wordt echter niet door het WEF bepaald, maar door het kabinet, daarin gecontroleerd door het parlement.
Is het correct dat Minister Kaag wordt gevraagd een «brief opening» te verzorgen over het zesde principe: «promote peace and security»? Kunt u de tekst van haar «brief opening» met de Kamer delen? Kunt u ook de tekst van de vijf andere brief openings met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De Minister heeft niet deelgenomen aan deze bijeenkomst.
Bent u bekend met de email van of namens Klaus Schwab van het WEF van 26 mei 2020 aan Minister Kaag, waarin ze wordt uitgenodigd om deel te nemen aan twee volgende virtuele meetings van het COVID Action Platform?9
Ja.
Deelt u de mening dat uit deze uitnodiging blijkt dat het Platform bestaat uit een «community» van meer dan 1150 organisaties, die actief samenwerken aan meer dan 40 projecten, die zich bezighouden met gedetailleerde vormen van «response» in het kader van COVID?
Dat staat inderdaad in de uitnodiging.
Uit de email (en uit de uitnodigingen voor een reeks andere meetings) blijkt dat het gaat om de CAP Global Leader meeting series, die blijkbaar wekelijks gehouden werden, is dit juist? Kunt u aangeven hoeveel tijd Minister Kaag kwijt is geweest aan deelname, inclusief voorbereiding? Wat was de bijdrage van de Minister aan het CAP? Kunt u alle documenten in verband met alle projecten waar Minister Kaag en/of haar ambtenaren aan deelnamen/deelnemen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 14 staat, was Minister Kaag in mei 2020 special guest tijdens de WEF COVID Action Platform call. Minister Kaag heeft daarnaast niet deelgenomen aan deze wekelijkse meetings.
Kunt u alle agenda’s, notulen of samenvattingen, interventies, en afspraken betreffende het CAP met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Omdat Minister Kaag behoudens de in het vorige antwoord genoemde deelname in mei 2020 verder niet heeft deelgenomen aan deze bijeenkomsten, beschik ik niet over de documenten over deze CAP Global Leader meetings.
Kunt u alle namen van organisaties en personen die aan het CAP deelnemen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 49.
Kunt u aangeven of, naast de betrokkenheid van Minister Kaag in meetings van het CAP, zij en/of haar ambtenaren ook deelnamen aan meetings betreffende specifieke CAP-projecten? Indien dit het geval was, kunt u dan alle documenten daarover met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op de vragen 14 en 48 staat, was Minister Kaag in mei 2020 special guest tijdens de wekelijkse WEF COVID Action Platform call. Daarnaast hebben Minister Kaag noch haar ambtenaren deelgenomen aan meetings van het CAP.
Uit de email blijkt dat het hier om de laatste meetings van de «global leaders» van het CAP ging, wil dit zeggen dat het CAP werd opgeheven, of gingen de meetings verder met andere deelnemers, ook namens Nederland? Als deze meetings niet langer doorgingen, waarom niet?
In de mail wordt gesproken over de laatste meeting in dit verband, dus ik ga er van uit dat aan deze reeks meetings een einde kwam.
Uit de email blijkt ook dat op 3 juni 2020 de prins van Wales en «other global leaders» samen met Schwab het Great Reset Initiative zouden lanceren, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking werd uitgenodigd dit bij te wonen, is dit correct? Heeft de Minister deze lancering bijgewoond? Zo nee, woonde iemand namens haar de lancering bij? Werd ze uitgenodigd als lid van de Nederlandse regering of als privépersoon? Heeft de Minister of heeft de Nederlandse regering enig commitment aan het Great Reset Initiative? Kunt u kort uitleggen wat het Great Reset Initiative inhoudt? Kunt u documenten met de Kamer delen waaruit blijkt wat het GRI inhoudt? Zo nee waarom niet? Heeft Minister Kaag het bestaan van het GRI met de regering en de Kamer gedeeld? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u van het feit dat de prins van Wales werd uitgenodigd om het GRI te lanceren? Wat vindt u ervan dat het bestaan van het GRI niet aan de Nederlandse bevolking is gecommuniceerd? Uit de mail blijkt dat het CAP wordt voortgezet omdat de COVID-response en «epidemics and pandemics assume a greater role on global and business agenda’s», is dit correct? Hoe werd het CAP voortgezet en wat was het doel? Wie neemt er namens Nederland aan deel?
Minister Kaag was, als lid van het Nederlandse kabinet, uitgenodigd voor de bijeenkomst op 3 juni 2020, maar heeft hier niet aan deelgenomen. Niemand nam namens haar deel. De Nederlandse regering heeft geen verbondenheid met het Great Reset Initiative, en heeft, behalve publiek toegankelijke informatie hierover van het WEF, geen documenten hierover. Over specifiek dit initiatief is derhalve niets met de Kamer gedeeld. Voor het CAP verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 46 t/m 52.
Wat betekent het dat «epidemics and pandemics assume a greater role on global and business agenda’s»? Wat is de rol van het CAP daarin?
Zoals gezegd kan ik geen uitleg over of interpretatie geven van de bewoordingen van het WEF, noch de organisatie van het Covid Action Platform.
De email stelt dat het CAP «serves to support you» in het effectief reageren op de covid-19-pandemie «and to stay ahead of global health security challenges», klopt dit? Hoe doet het CAP dat? In wiens opdracht doet het CAP dat? Spelen Nederlandse ambtenaren een rol hierin? Hoe evalueert u deze rol van het CAP? Hoe verhoudt zich de rol van het CAP tot de Nederlandse regering en de Kamer?
Dat staat inderdaad in de genoemde email. Zoals gezegd kan ik geen uitleg over of interpretatie geven van de bewoordingen van het WEF, noch de organisatie van het Covid Action Platform.
Het WEF roept de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in deze e-mail op om «executives leading your organization response» te engageren in Forum-groepen gericht op industrieën, regio-specifieke actiegroepen, en «peer communities» etc, is dit correct? Wat bedoelt het WEF hiermee? Heeft de Minister gehoor gegeven aan deze oproep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u informatie daarover met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is inderdaad zo verwoord in de email van het WEF aan Minister Kaag. De Minister heeft in haar bijdrage aan WEF-bijeenkomsten de ervaringen met het Nederlandse beleid gedeeld met de deelnemers als inspiratie voor wat andere landen zouden kunnen doen.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt ook opgeroepen om de laatste updates van CAP-projecten en -activiteiten nauwgezet te volgen, heeft zij dat gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak en welke projecten en activiteiten volgde zij dan op?
De Minister heeft de updates van de CAP-projecten en activiteiten op gepaste wijze gevolgd.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking werd ook uitgenodigd om te schrijven voor «Agenda», een plek waar zij blijkbaar «meaningfully» kon communiceren met een «global audience» en haar «leadership» kon belichten, heeft de Minister dit gedaan? Zo ja kunt u haar teksten in Agenda met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De Minister heeft hier niet actief aan bijgedragen.
In de ongedateerde uitnodiging voor de meetings van 8/15/22 april werd de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking opgeroepen het CAP actief te steunen met «knowledge and know-how», met logistieke, technische en communicatieve ondersteuning, en door een «individual from your organization» af te vaardigen om full-time of part-time mee te werken «to scale up» het platform en een integrale rol te spelen in «shaping the global response», heeft de Minister aan deze oproepen gehoor gegeven? Zo ja, is het mogelijk aan te geven wat de taakopdracht was van de afgevaardigde?
In de Kamerbrief, kamerstuk nr. 2021Z14231, is een overzicht gegeven van WEF-sessies waaraan Minister Kaag heeft deelgenomen.
Bent u bekend met de email van Sean Doherty van het WEF waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de Trade Multistakeholder Conversation 2020 die op 8 juli 2020 zou plaatsvinden?10 Deelt u de mening dat het een dag betreft vol van online workshops en interacties «on the future of trade» en dat volgens de uitnodiging de pandemie een «massive shock» zou hebben veroorzaakt in een systeem dat volgens het WEF toch al onder sterke spanning stond?
Het klopt dat de tekst in de e-mail van Sean Doherty op deze wijze verwoord staat. Zoals gezegd kan ik geen uitleg over of interpretatie geven van de bewoordingen van het WEF
Waarom is de verzenddatum weggelakt?
De aanhef van de email, met persoonsgegevens, is weggelakt om redenen van privacy. De datum is daarbij abusievelijk meegenomen.
Heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deelgenomen en zo ja aan welke workshops en andere interacties?
De Minister heeft deelgenomen aan deze virtuele bijeenkomst.
Wat is het belang van deelname aan een dergelijke meeting?
Het belang van een dergelijke meeting is gericht op de uitwisseling van kennis en ideeën over actuele onderwerpen.
De Minister werd uitgenodigd deel te nemen aan conversaties op LinkedIn ter voorbereiding op de meeting, heeft zij dat gedaan? Zo ja, zijn haar bijdragen dan voor de Kamerleden in te zien? Zo nee, waarom niet?
De Minister heeft niet deelgenomen aan deze conversaties.
Bent u bekend met de brief van 13 februari 2020 van ondermeer Mirek Dusek van het WEF waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de Special Meeting on the Middle East in the Fourth Industrial Revolution van 5 en 6 april 2020 te Riyadh?
Ja ik ben bekend met deze brief.
Wat verstaat u onder de Vierde Industriële Revolutie en waarom is deze relevant voor Nederland?
Ik draag geen verantwoordelijkheid voor de verwoording hiervan door het WEF in de uitnodiging.
Bent u bekend met het feit dat dit begrip is gemunt door het WEF? Zo ja, betekent dit dat de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de visie van het WEF betreffende de Vierde Industriële Revolutie zoals uiteengezet in het boekje met deze titel van Klaus Schwab ondersteunt? Indien dit het geval is, doet zij dat dan namens de Nederlandse regering? Indien ze deze visie niet steunt, waarom niet, en waarom neemt ze dan wel deel aan WEF-meetings die deze visie als uitgangspunt nemen?
De Minister heeft niet deelgenomen aan de Special Meeting on the Middle East in the Fourth Revolution.
Uit deze brief blijkt de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking lid te zijn van de Middle East and North Africa Stewardship Board van het WEF, kunt u uitleggen sinds wanneer zij hiervan lid is? Op wiens initiatief en sinds wanneer? Is dit op persoonlijke titel of doet zij dit namens de Nederlandse regering? Wat is de doelstelling van de MENASB? Uit een uitnodiging voor een meeting van 25 augustus 2020 blijkt de Minister ook lid te zijn van de Regional Action Group for the Middle East and North Afric: hoe verhoudt zich deze RAG-MENA tot de MENASB? Kunt u alle documenten betreffende de MENASB en RAG-MENA met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet? Diezelfde uitnodiging voor de meeting van de RAG-MENA van 25 augustus roept vragen op over de relatie tussen het WEF en de soevereine staten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, zijn deze allen lid van deze groep? Kunt u een lijst geven van alle deelnemers aan deze RAG? Hoe kan deze actiegroep beleid bepalen voor deze landen? Of is dat niet de bedoeling van deze meetings? Mocht dat laatste het geval zijn, waarom heten ze dan Action Group? Uit een uitnodiging van 7 juli 2020 voor de meeting van 15 juli 2020 blijkt dat «a number of members» de «Principles of Stakeholder Capitalism» hebben «endorsed»: heeft de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dat ook gedaan? Zo ja, namens wie? Zo nee, waarom niet? Kunt u deze Principles met de Kamer delen? Uit dezelfde uitnodiging van 7 juli 2020 blijkt men eerder gesproken te hebben over de «supply chain» in de MENA-regio: kunt u aangeven waarom dit onderwerp toen op de agenda stond?
De Minister was hiervan lid sinds 2019 tot haar aftreden in september 2021. Ze was bij deze initiatieven betrokken namens het kabinet vanuit haar rol als Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Voor de overige vragen verwijs ik u naar de website van het WEF.
Wat betekent het dat het Forum «will closely work with your team to develop a personalized agenda aimed at having maximum impact for you and your ministry?» Wat wordt hier bedoeld met «personalized»? Hoezo «for you»? Betekent dit dat het lidmaatschap van deze club op zijn minst gedeeltelijk een persoonlijke zaak is, los van het ministerschap om?
Nee, dat is niet het geval. «Personalized» heeft betrekking op de onderwerpen die voor de Minister voor BHOS relevant zijn, waarbij opgedane werkervaring in vorige functies relevant kan zijn.
Kunt u alle documenten gerelateerd aan communicatie met en activiteiten van de MENASB met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Naast de in de bijlage bij Kamerbrief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162) gevoegde documenten beschik ik niet over deze communicatie.
Kunt u alle namen van deelnemers aan MENASB met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Vanwege privacyoverwegingen kan ik deze lijst niet delen, anders dan die op de website van het WEF beschikbaar is.
Waarom zijn behalve Mirek Dusek de namen minstens twee mede-ondertekenaars hier onzichtbaar gemaakt?
Vanwege de bescherming van persoonsgegevens.
Bent u bekend met de brief van Borge Bende van het WEF waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de High-Level Group virtual meeting van 11 november 2020?11
Ik ben bekend met de brief van Borge Bende over deelname aan de High-Level Group virtual meeting van 11 november 2020.
Klopt het dat de Minister lid is van een High-Level Group Humanitarian and Resilience Investing Initiative?
Minister Kaag was lid van deze groep vanaf de lancering in 2019 tot haar aftreden in september 2021. Zij was lid vanuit haar verantwoordelijkheid als Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking mede gezien haar ervaring in eerdere posities.
Zo ja, sinds wanneer is de Minister daarvan lid? En namens wie?
Zie antwoord vraag 74.
Hoe vaak komt deze High-Level Group bijeen? Is de Minister bij al deze meetings aanwezig geweest? Zijn er ook ambtenaren bij dit initiatief betrokken? Zo ja, op welk niveau in de organisatie, en hoeveel?
Deze High Level Group is gedurende bovengenoemde periode twee keer bijeen gekomen. De Minister heeft daarvan één keer deelgenomen. De andere keer werd zij vervangen door de Plaatsvervangend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking.
De uitnodiging bevat een lijst van «key areas» waar de «engagement» van de Minister volgens het WEF nodig is. Daaruit blijkt dat er allerlei projecten lopen. Kunt u aangeven hoeveel projecten er onder deze High-Level Group actief zijn? Bij hoeveel projecten is de Minister betrokken? Is de indruk juist dat het WEF de Minister aan het werk kan zetten? Indien ja, wordt de Minister dan door het WEF betaald voor haar projecttaken? Indien nee, hoe moet de sturende taal van deze brief dan begrepen worden? Kunt u uitleggen hoe de projecten van deze groep zich verhouden tot het Nederlands belang, het regeerakkoord, het kabinet en het parlement? Er blijkt uit deze lijst een «Organizational Readiness Playbook» te bestaan ontwikkeld door «BCG and SDC/ECHO», kunt u dit Playbook met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitleggen wat BCG en SDC/ECHO betekenen? Er wordt ook gesproken over een «broader community», een «ecosysteem», «stakeholders»: kunt u aangeven wat hiermee wordt bedoeld? Zo nee, waarom niet? GIB Asset Management heeft volgens de uitnodiging een white paper opgesteld, kunt u uitleggen wat de rol is van GIB Asset Management in het proces van deze High-Level Group? Van wie heeft GIB AM deze opdracht gekregen en door wie wordt ze betaald?
Deelname van de Minister aan activiteiten van het WEF zijn behulpzaam bij de ontwikkeling en de uitvoering van haar beleid. Er is geen sprake van een opdrachtgeversrol, evenmin van betaling.
Bent u bekend met de niet ondertekende uitnodiging van het WEF waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de inaugural Global Technology Governance Summit te San Franscisco op 6/7 oktober 2020?12
Ja.
Heeft de Minister deelgenomen aan deze Summit?
De Minister heeft niet deelgenomen aan deze Summit.
Is de Minister toegetreden tot het Centre for the Fourth Industrial Revolution Global Network dat blijkbaar actief is in 12 landen, met deelname van «hundreds of leading institutions»? Wat is de positie van Nederland in dit Centre? Wordt daar Nederlands belastinggeld aan besteed? Zo ja, hoeveel? Wat is het doel van het Centre?
Nee, de Minister is niet toegetreden tot dit Centre for the Fourth Industrial Revolution Global Network, en heeft daarin dus geen positie ingenomen. Ook is geen sprake van betalingen van Nederland aan dit Centre.
Uit de uitnodiging blijkt dat het WEF de Vierde Technologische Revolutie in verband brengt met de noodzaak om wereldwijd informeel samen te werken tussen zakenleven, regeringen, academia, en civil society; en dat er «rapid experimentation» is vereist met «new governance models», bent u het met deze visie eens? Zo ja, hoe ziet u de rol van Nederland in deze «informele samenwerking»? Wat zijn de «new governance models» waarmee geëxperimenteerd moet worden? Hoe verhouden die zich tot de democratie als «governance model»?
Nederland kan een constructieve partner zijn bij het helpen aanpakken van wereldwijde vraagstukken. Voor de precieze betekenis van de genoemde new governance models verwijs ik u naar het WEF.
Kunt u alle documenten betreffende deze Summit en het Centre met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over documenten betreffende deze Summit.
De Summit is volgens de uitnodiging bedoeld voor «high-level leaders» uit de industrie, de regeringen, civil society en de technologiesector «[to] co-design transparant and inclusive frameworks» betreffende artificial intelligence in allerlei sectoren, het delen van data, een digital coin, en space and synthetic biology: kunt u aangeven wat dit voor «frameworks» zijn, en kunt u alle gerelateerde documenten delen? Spelen deze «frameworks» een rol in het ontwikkelen van Nederlands beleid? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd beschik ik niet over deze informatie omdat de Minister daarbij geen rol heeft gespeeld.
Kunt u aangeven of «high-level» «leadership» een rol speelt in de «new governance models» waarvan hier sprake is? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Voor de bedoeling achter deze verwoording door het WEF kan ik geen nadere toelichting geven.
Bent u bekend met de email van het WEF van 15 juli 2020 waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de tweede virtuele meeting van de Global Action Group op 15 september 2020?13
Ja ik ben bekend met de email van 15 juli 2020 van het WEF met de uitnodiging voor de virtuele meetings van de Global Action Group.
Uit deze uitnodiging blijkt dat de vorige meeting een week eerder plaatsvond, betekent dit inderdaad dat deze GAG wekelijks vergadert? Sinds wanneer? Bestaat de GAG nog en wie is er nu namens Nederland lid? Wie is Minister Kaag opgevolgd toen ze als Minister was teruggetreden?
De Global Action Group vergaderde maandelijks. Minister Kaag is niet opgevolgd in deze groep.
De GAG blijkt zich bezig te houden met een dialoog gericht op maatregelen om publiek-private partnerschappen te versterken, commitment te creëren voor een «global social contract» en «humanitarian frameworks» te versterken: kunt u uitleggen wat wordt bedoeld met het versterken/verdiepen van publiek-private partnerschappen? Wat is de rol van de Nederlandse staat daarin? Hoe verhoudt zich dit idee tot de «new governance models» die het WEF voorstaat? Wat wordt bedoeld met een «global social contract» en welke visie heeft de Nederlandse regering daarop? Wat is de rol van de Nederlandse democratie in het vormgeven van zo’n «global social contract»? Wat zijn «humanitarian frameworks»?
De GAG is, zoals ook veel andere initiatieven van het WEF, gericht op de uitwisseling van ideeën en ervaringen door vertegenwoordigers van zowel de private als de publieke sector. Nederlandse bewindspersonen kunnen daaraan een bijdrage leveren. Voor de bedoeling achter de door het WEF gekozen verwoording kan ik geen toelichting geven.
De uitnodiging spreekt de verwachting uit dat de volgende meetings zullen bijdragen aan het identificeren van stappen die tot een «common cause among stakeholders» zullen leiden, «for rebuilding in a more sustainable and equitable manner»: betekent dit dat de GAG de gezamenlijke agenda van de deelnemers coördineert voor de Great Reset? Zo nee, waarom niet? Wie zijn deze «stakeholders»? Kunt u een lijst met namen verschaffen van deelnemers van het GAG?
Voor de bedoeling achter de door het WEF gekozen verwoording kan ik geen toelichting geven. Vanwege privacyoverwegingen kan ik deze lijst niet delen, anders dan die op de website van het WEF beschikbaar is.
Klopt het dat het GAG een forum is dat actief de agenda bepaalt voor Nederlands beleid en voor diepgaande hervormingen van de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat klopt niet. De GAG is, zoals ook veel andere initiatieven van het WEF, gericht op de uitwisseling van ideeën en ervaringen door vertegenwoordigers van zowel de private als de publieke sector. Nederlandse bewindspersonen kunnen daaraan een bijdrage leveren.
Kan de Kamer alle documenten betreffende deze meeting ontvangen, inclusief de zgn. «readout of the dialogue» en alle «additional insights» die de Minister met de GAG heeft gedeeld? Zo nee, waarom niet?
De «readout» is bij deze kamerbrief gevoegd, verder beschik ik niet over stukken over deze bespreking.
Bent u bekend met de email van het WEF van 24 september 2020 waarin Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de vierde virtuele meeting van de Global Action Group op 3 december 2020?14
Ja ik ben bekend met de email van 24 september 2020 van het WEF met de uitnodiging voor de virtuele meetings van de Global Action Group.
Uit deze uitnodiging blijkt dat de vorige meeting vooruitgang werd geboekt in het formuleren van drie principes voor een geopolitieke «reset», namelijk: wereldwijde samenwerking versterken, publiek-private partnerschappen verdiepen, en «rebuild sustainably», is dit correct? Kunt u aangeven of de geopolitieke reset gelijkstaat aan de door het WEF gepropageerde Great Reset? Zijn de wereldwijde samenwerking en de publiek-private partnerschappen identiek aan de «new governance models» die het WEF voorstaat? Verwijst het derde principe, «rebuild sustainably» naar Build Back Better en naar de Sustainable Development Goals?
Ik kan u geen uitleg geven over de precieze betekenis van deze verwoording door het WEF.
Uit deze uitnodiging blijkt dat het WEF sterk gelooft in de noodzaak «to renew and revitalize systems of cooperation» en in de rol van «leaders», en deze principes ten grondslag legt aan de GAG: betekent dit dat de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deze principes deelt? Zo ja, waarom? Indien nee, waarom neemt zij dan deel aan deze GAG onder deze voorwaarden?
Nee, dat betekent niet dat de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deze principes deelt. Doel van deelname is de uitwisseling van ideeën en inzichten.
Uit de uitnodiging blijkt dat de Minister gezien wordt als een belangrijke stem en dat haar «leadership» een «integral part» is van de «community»: hoe verhoudt de zeer directe sturing die het WEF geeft aan de deelnemers aan zijn projecten en actiegroepen zich met de rol van Minister Kaag als lid van de Nederlandse regering? Legt zij over de sturing die zij vanuit het WEF en de projecten en actiegroepen ontvangt verantwoording af in het kabinet en in het parlement?
Deelname van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan deze activiteiten draagt vanuit haar verantwoordelijkheid bij aan het beleid van de Nederlandse regering. Er is daarbij geen sprake van sturing vanuit het WEF.
Waar ligt de loyaliteit van de Minister meer: bij het WEF en zijn projecten en actiegroepen, of bij de Nederlandse regering? Of ziet de Minister hier wellicht geen verschil?
De Minister is als lid van de Nederlandse regering betrokken bij voor haar relevante activiteiten. De initiatieven van het WEF kunnen daar onderdeel van uit maken.
Bent u bekend met de e-mail van het WEF van 3 juni 2020 waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan een virtuele meeting van de Regional Action Group MENA op 19 juni 2020?15
Ja ik ben bekend met de e-mail van het WEF van 3 juni 2020 met de uitnodiging voor deelname aan virtuele meeting van de Regional Action Group MENA.
Deelt u de mening dat uit deze email blijkt dat begin juni, nog geen half jaar in de zogenaamde pandemie, het WEF ervan uitging dat «COVID-19» een disruptieve uitwerking had op economieën en zelfs de «nature of work» in fundamentele wijze beïnvloedde? Waarom meende het WEF blijkbaar dat het noodzakelijk was («imperative») om te werken aan «re-skilling and upskilling of the Arab workforce»? Kunt u uitleggen hoe het mogelijk was dat het WEF de noodzaak voor fundamentele veranderingen al zo vroeg kon zien aankomen? Kunt u uitleggen wat het RAG bedoelt met de «Arab workforce»? Hoe verhoudt deze «Arab workforce» zich tot de MENA regio?
Ik kan u geen nadere uitleg geven over deze verwoording door het WEF.
De uitnodiging spreekt van een Primary Engagement Manager die blijkbaar verantwoordelijk is voor het organiseren van «calls to action»: kunt u uitleggen wat een Primary Engagement Manager is, en in welke verhouding de Minister staat tot een dergelijke PEM?
De Minister heeft hierbij geen rol gespeeld.
Bent u bekend met de e-mail van Cody Feldman van het WEF van 25 september 2020 waarin Minister Kaag wordt bedankt voor haar deelname en het delen van haar «extremely valuable insights» met de Forum «community» en het publiek tijdens de WEF Sustainable Development Impact Summit 2020?16
Ja ik ben bekend met deze e-mail van het WEF op 25 september 2020.
Wie is Cody Feldman en wat is zijn relatie met de Minister?
Cody Feldman heeft vanuit zijn betrokkenheid bij het WEF contacten gehad met de Minister.
Kunt u de «summary and key takeaways» van deze sessie met de Kamer delen?
De sessie staat online: Countering COVID-19 Shocks in Fragile Contexts > Sustainable Development Impact Summit | World Economic Forum (weforum.org)
Uit deze uitnodiging blijkt dat er een Great Reset Portal bestaat met daarin informatie over de «multistakeholder projects that shape sustainable, equitable and inclusive recovery strategies»: kunt u uitleggen waarom een dergelijke Great Reset Portal bestaat? Op wiens initiatief en wanneer is die ingericht? Wie beheert deze Portal? Moet de Minister betalen voor toegang tot de Portal?
Deze website is een initiatief van het WEF. De Minister draagt hier niet financieel aan bij.
Kunt u een lijst van deelnemers aan de Summit met de Kamer delen? Is de Summit onderdeel van een project of actiegroep waarvan de voormalig Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking lid is?
Deze lijst is beschikbaar op de website van het WEF: Countering COVID-19 Shocks in Fragile Contexts > Sustainable Development Impact Summit | World Economic Forum (weforum.org)
Kunt u een lijst geven van alle actiegroepen, projecten, summits en soortgelijke bijeenkomsten en groepen waarbij zij betrokken is?
Hiervoor verwijs ik u naar de kamerbrief en de bijlagen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162).
Wie heeft de Minister in al die rollen opgevolgd na haar vertrek als Minister? Gaat Minister Kaag deze rollen weer opnemen nu zij is teruggekeerd als Minister? Of is het misschien zo dat zij deze rollen op persoonlijke titel vervuld en dus lid bleef van al deze gremia ook na haar ministerschap?
De Minister vervulde deze rollen vanuit haar verantwoordelijkheid als Minister voor BHOS. Haar rollen kwamen te vervallen bij haar aftreden. Zij is niet opgevolgd. In haar nieuwe positie als Minister van Financiën is nog geen sprake geweest van nieuwe rollen in dit kader.
Het eerder afschaffen van de Jubelton |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «IT’ers: Jubelton kan eerder dan 2024 worden afgeschaft. «Zet die 100.000 in je systemen op 0, en klaar is Kees»»?1
Ja.
Klopt het dat de belastingvrije schenking op een koopwoning jaarlijks wordt geïndexeerd, waardoor het drempelbedrag voor belastingvrij schenken elk jaar wijzigt, in 2022 106.671 euro is en in 2021 105.302 euro was?
Ja.
Klopt het dat bij deze indexering sprake is van een zogenaamde wijziging van de parameters, omdat het hier gaat om wijziging van de bedragen (en percentages) van heffingskortingen?
Ja.
Klopt de informatie uit de meest recente Parameterbrief (Belastingplan 2022) nog steeds, waarin staat dat parameters onder andere bedragen en percentages zijn van heffingskortingen (zoals de Jubelton) «waarvan de waarden zich eenvoudig laten aanpassen»?
Ja.
Klopt ook de informatie nog steeds dat parameters in de erf- en schenkbelasting, waaronder de Jubelton, uiterlijk 1 december van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging nog aangepast kunnen worden?
Ja.
Klopt het dat bij het verlagen van de heffingsvrije grens (het «Jubelton-bedrag») naar nul euro, één euro of een ander symbolisch laag bedrag, dit onderdeel niet uit de aangifte verwijderd hoeft te worden?
Een verlaging naar nul euro, betekent dat de jubelton ofwel de schenkingsvrijstelling eigen woning is afgeschaft. Deze zou dan uit de aangifte moeten worden verwijderd. Bij verlaging naar een ander bedrag blijft de vrijstelling onderdeel van het aangiftebiljet.
Klopt het ook dat het procesmatig niet ingewikkelder is om de Jubelton van bijvoorbeeld 106.671 euro naar één euro te wijzigen, dan van 105.302 euro naar 106.671 euro te indexeren?
Ja.
Volgt uit het voorgaande dat het maximale bedrag van de belastingvrije schenking voor een koopwoning tot 1 december van dit jaar «eenvoudig» aangepast kan worden naar nul euro,één euro of een ander symbolisch laag bedrag, zodat de Jubelton vanaf 2023 de facto op nihil staat?
Het is automatiseringstechnisch mogelijk om de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning voor schenkingen van ouders aan kinderen te verlagen tot één euro of een ander bedrag, maar niet tot 0 euro. Een verlaging tot 0 euro betekent namelijk de facto een afschaffing en daarvoor is een structuuraanpassing nodig.
Bij verlaging van de vrijstelling EW tot € 1 zou deze lager zijn dan de eenmalige verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan kinderen zonder bestedingsvoorwaarden van € 27.231. Te verwachten is dat dit tot vragen en verwarring gaat leiden: het doel schenking voor de eigen woning wordt herkend in de aangifte waarna bij aanvinken alles boven € 1 wordt belast. Elders in het aangifteformulier kan in de ouder-kindrelatie zonder bestedingsvoorwaarde aanspraak worden gemaakt op een bedrag van € 27.231. Dit komt de begrijpelijkheid voor de burger niet ten goede.
Bijkomend risico is druk op de uitvoering als gevolg van vragen over de uitwerking van de regeling en noodzakelijk herstel waar verkeerde keuzes gemaakt blijken te zijn. Vanuit dat perspectief is het het meest logisch bij een eventuele verlaging van de vrijstelling EW een bedrag van € 27.231 als ondergrens te hanteren.
De schenkingsvrijstelling EW is niet alleen van toepassing op schenkingen in ouder-kindrelaties, maar ook op schenkingen tussen derden. In beide situaties bedraagt de vrijstelling naar de huidige stand maximaal € 106.671. Dit bedrag is voor beide situaties als één parameter in de systemen geprogrammeerd. Als gevolg daarvan moet bij verlaging voor beide situaties opnieuw eenzelfde maximumbedrag gelden.
Erkent u daarmee dat het op nihil stellen van de Jubelton feitelijk al eerder mogelijk is dan per 2024? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.
Waarom kiest u er, als u de Jubelton wilt afschaffen om de groeiende ongelijkheid in de volkshuisvesting tegen te gaan, niet voor dit de facto al per 1 januari 2023 te doen door voor 1 december 2022 het heffingsvrije bedrag op nihil te zetten?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.
Bent u het ermee eens dat u zo nog onnodig een jaar extra bijdraagt aan grotere ongelijkheid op de woningmarkt?
Uit de evaluatie van de verruimde schenkingsvrijstelling eigen woning door SEO2 komt ook onder meer naar voren dat de financiële uitgangspositie van huishoudens die een schenking ontvangen relatief gunstig is ten opzichte van huishoudens zonder schenking. Dit vergroot de vermogensongelijkheid binnen generaties. Uit de evaluatie blijkt ook dat starters op de woningmarkt de schenking deels gebruiken om minder te lenen dan op basis van hun inkomen had gekund, maar ook om een duurdere woning te kopen dan starters zonder schenking. Dit kan ten koste gaan van andere starters die om dezelfde starterswoningen concurreren en draagt daarmee bij aan de ongelijkheid op de woningmarkt.
Bent u alsnog bereid de Jubelton per 2023 op nihil te stellen? Waarom wel, dan wel waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat op het moment dat de Jubelton per 1 januari 2024 wordt afgeschaft ontvangers van de belastingvrije schenking dit geld nog tot 1 januari 2027 belastingvrij voor de koop van een woning kunnen aanwenden? Wat doet dit volgens u met de ongelijkheid in de volkshuisvesting?
Dit hangt af van de precieze vormgeving van de wetgeving inzake de afschaffing van de vrijstelling eigen woning die deel zal uitmaken van het Belastingplan 2023.
Uit het onderzoek van SEO blijkt dat de financiële uitgangspositie van huishoudens die een schenking ontvangen relatief gunstig is ten opzichte van huishoudens zonder schenking, en dat starters op de woningmarkt de schenking deels gebruiken om minder te lenen dan op basis van hun inkomen had gekund, maar ook om een duurdere woning te kopen dan starters zonder schenking. Dit kan ten koste gaan van andere starters die om dezelfde starterswoningen concurreren en draagt daarmee bij aan de ongelijkheid op de woningmarkt. Afschaffen van de schenkingsvrijstelling verkleint zodoende de ongelijkheid. Dit effect zal gradueler optreden naarmate de wijze waarop afschaffing wordt vormgegeven per saldo meer ruimte laat voor schenkingen.
Hoe kan het, dat in antwoord op feitelijke vragen die afgelopen Prinsjesdag werden gesteld, werd aangegeven dat «afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning [...] op zijn vroegst mogelijk [is] per 2023», terwijl ook ten tijde dat dit antwoord werd gegeven al bekend was dat in 2022 de afronding plaats zou vinden van het sinds 1 juli 2021 in werking getreden nieuwe systeem voor schenk- en erfbelasting? Wat is er sinds dit kleine half jaar veranderd dat het nu pas sinds 2024 zou kunnen?
Voorstellen voor aanpassing van wet- en regelgeving die aanpassingen in de systemen van de Belastingdienst vergen, moeten worden ingepast in het IV-portfolio van de Belastingdienst. Dat is het totaal van werkzaamheden dat aan de systemen moet worden uitgevoerd: beheer en onderhoud, modernisering en vernieuwing, en wetgeving en jaaraanpassingen. In de praktijk is de vraag daarbij groter dan met de beschikbare capaciteit realiseerbaar is, zodat voortdurend keuzes moeten worden gemaakt. In het najaar kunnen daarbij nieuwe voorstellen opkomen vanuit (onder meer) het pakket Belastingplan, terwijl ook de vraag naar en verdeling van portfoliocapaciteit doorlopend in beweging is. In dat traject probeert de Belastingdienst binnen de mogelijkheden rekening te houden met nog opkomende wetgevingswensen.
Specifiek voor wetgeving waarvoor structuuraanpassingen nodig zijn in de systemen voor de schenk- en erfbelasting geldt daarbij dat de specificaties uiterlijk op 1 maart van jaar t-1 moeten vaststaan voor inwerkingtreding per 1 januari van jaar t. De lopende systeemvernieuwing kan daarbij nog van invloed zijn op de werkelijke doorlooptijd van gewenste wijzigingen.3 De specificaties zijn de ICT-technische uitwerking van de (aanpassing van) wet- en regelgeving die in de systemen moet worden verwerkt. Voorgestelde maatregelen moeten worden beoordeeld op inpasbaarheid met andere aanpassingen die in de systemen moeten worden doorgevoerd.4
Bij de beantwoording van de feitelijke vragen van afgelopen Prinsjesdag was de inschatting dat de noodzakelijke werkzaamheden voor afschaffing van de schenkingsvrijstelling eigen woning nog konden worden ingepast in het portfolio van 2022 met een inwerkingtredingsdatum 1 januari 2023. Dit was gebaseerd op de stand van de portfoliobesluitvorming van dat moment en een eerder gemaakte eerste inschatting van de impact van het afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning op de systemen. De woorden «op zijn vroegst» brachten tot uitdrukking dat dit een voorlopig oordeel was: er was geen wetsvoorstel en er was dus ook geen afgeronde uitvoeringstoets.
Ook toen vraag en aanbod voor aanpassingen aan de systemen later in het najaar van 2021 verder op elkaar moesten worden gepast, maakte het afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning geen onderdeel uit van het pakket Belastingplan 2022. Bij de toedeling en verdeling van portfoliocapaciteit is gestuurd op een effectieve inzet op het aanbod van projecten in het portfolio met voor de schenk- en erfbelasting de afronding van de overgang naar het nieuwe systeem als belangrijke prioriteit. Het venster voor het afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning sloot verder met het ontbreken van wetgeving per 1 januari 2022.
Het afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning wordt in wetgeving uitgewerkt en door de Belastingdienst met een uitvoeringstoets beoordeeld. Bij de portfolioplanning voor 2023 wordt er nu reeds van uitgegaan dat het voorstel eind dit jaar in het Staatsblad zal staan, met inwerkingtredingsmoment 1 januari 2024.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Beantwoording binnen drie weken is helaas niet gelukt.
De aanvankelijke goedkeuring voor het aanblijven van de demissionair minister Infrastructuur en Waterstaat terwijl zij een lobbyfunctie voor de energiesector had aanvaard |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe u tot de «nadere politieke duiding» kwam dat Minister van Nieuwenhuizen niet aan kon blijven als Minister tot het einde van de bewindsperiode, nadat zij een lobbyfunctie had aanvaard?1 2
Zoals ik reeds uiteen heb gezet in antwoord op de Kamervragen van de leden Arib en De Hoop (beiden PvdA) en de leden Marijnissen en Leijten (beiden SP), heeft voormalig Minister van Nieuwenhuizen mij op 23 juli 2021 ingelicht dat zij een nieuwe functie zou bekleden. Op 28 juli 2021 heeft zij in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Dit betreft een weging van alle omstandigheden van het geval. Mevrouw van Nieuwenhuizen is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is haar tevens ontslag verleend.
Kunt u aangeven met wie u heeft gesproken om tot deze «nadere politieke duiding» te komen?
In zijn algemeenheid word ik bij mijn werkzaamheden ondersteund door ambtenaren van het Ministerie van Algemene Zaken. Uiteindelijk ben ik als Minister-President aanspreekbaar op de genomen besluiten en onderliggende afwegingen.
Kunt u aangeven waar deze «nadere politieke duiding» precies uit bestond, naast de eindconclusie dat de Minister niet aan kon blijven en welke (politieke) overwegingen lagen daar aan ten grondslag?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u eventuele notities of memo’s over de positie van de Minister die hebben bijgedragen tot de «nadere politieke duiding» naar de Kamer sturen?
Er zijn hierover geen notities of memo’s opgesteld.
Kunt u aangeven met welke functionarissen u dit soort kwesties bespreekt op uw ministerie of in uw politieke omgeving?
Zie het antwoord op vraag 2.
Staat u nog altijd achter de uitspraak dat niemand van het demissionaire kabinet – buiten uzelf en de demissionair Minister – wist van de toekomstige lobbyfunctie, zoals u suggereerde tijdens de begrotingsbehandeling van Algemene Zaken 2022?3
Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik in reactie op een specifieke vraag van het lid Leijten gezegd dat er niet is gesproken over het vertrek van Minister van Nieuwenhuizen in de ministerraad.
Erkent u dat het ondertekenen van de brief dat de voormalig Minister zou kunnen aanblijven tot het einde van de demissionaire fase van het kabinet, maakt dat meerdere mensen op de hoogte moeten zijn geweest van uw standpunt dat er geen schijn van belangenverstrengeling bestond of dat er sprake was van een mogelijke integriteitsschending en kunt u aangeven wie welke functionarissen wisten van de ondertekende brief?
Het is mij niet bekend op welke brief u doelt. Ik heb geen brief ondertekend dat de voormalig Minister zou kunnen aanblijven tot het einde van de demissionaire fase van het kabinet. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het aanblijven van een Minister die al een lobbyfunctie heeft aanvaard en die desondanks bij geheime ministerraden over rijksbegrotingen aanwezig is vanuit het oogpunt van (de schijn van) belangenverstrengeling moreel onjuist is? Zo nee, waarom kon zij deze functies dan toch niet verenigen?
Zoals ik in het debat in de Tweede Kamer over de begroting van Algemene Zaken en de Koning heb gezegd is er geen sprake van een integriteitskwestie. Zie verder over de feitelijke gang van zaken het antwoord op vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het aanblijven van een Minister die al een lobbyfunctie heeft aanvaard en die desondanks bij geheime ministerraden over rijksbegrotingen aanwezig is het vertrouwen van mensen in de integriteit van het openbaar bestuur aantast? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u uitleggen hoe de verwijzing naar de niet-bindendheid van «het Blauwe Boek» en het niet naleven van afspraken die tot doel hebben de integriteit van het ambt van Minister te beschermen («Dat is helemaal niet verboden, want het Blauwe Boek is, zoals iemand net naar voren bracht, inderdaad een dringend verzoek en niet een harde wetmatigheid.») te rijmen is met uw dringende adviezen op bijvoorbeeld het naleven van coronaregels?
Er is geen relatie tussen de adviezen die met het oog op het bestrijden van het coronavirus worden gegeven en het Blauwe Boek.
Erkent u dat het niet handhaven van integriteitsregels – omdat ze «niet een harde wetmatigheid» zijn – ondermijnend werkt en het vertrouwen in de overheid schaadt? Zo nee, waarom niet?
Het is allereerst aan de betrokken oud-bewindspersoon zelf om op integere wijze vorm te geven aan een vervolgfunctie, binnen de grenzen van het recht, zoals de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uiteen heeft gezet in haar brief van 29 november 2021. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Eén daarvan is het verbrede lobbyverbod, dat per direct inging. Voor de andere maatregelen (draaideurverbod en een afkoelperiode van 2 jaar met verplichte advisering door een onafhankelijke commissie) is eerst wetgeving nodig. De voorbereiding daarvan is ter hand genomen. De verwachting is dat de Tweede Kamer eind 2022 het wetsvoorstel tegemoet kan zien.
Op welke wijze bent u voornemens in de toekomst om te gaan met solliciterende bewindspersonen en bewindspersonen die denken aan te kunnen blijven ook al is er al een nieuwe -conflicterende- functie aanvaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de toekomst zou ik een bewindspersoon in een dergelijke situatie eerder adviseren om onmiddellijk af te treden. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Zie tevens het antwoord op vraag 11.
Acht u het verstandig om in toekomstige situaties niet zelfstandig dit soort goedkeuringen te verlenen maar hierbij altijd in overeenstemming op te treden met bijvoorbeeld de Minister van Binnenlandse Zaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan de Minister-President, noch aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om al dan niet goedkeuring te verlenen voor het aanvaarden van een vervolgfunctie door een Minister of het aanblijven van een Minister nadien. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Zie tevens het antwoord op vraag 11.
Ziet u in dat als een dergelijke (soortgelijke) casus zich voordoet u direct de afweging moet maken dat het onhoudbaar is dat betreffende Minister aanblijft? Zo ja, waardoor?
Zie het antwoord op vraag 12.