De uitzending 'Verenigingen bezwijken onder strenge regels' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending «Verenigingen bezwijken onder strenge regels» van MAX Meldpunt?1
Ja, ik ben bekend met de uitzending.
Bent u het eens met de stelling dat verenigingen van onschatbare waarde zijn voor onze samenleving, onder andere omdat ze mensen verbinden en dienen als bron van maatschappelijk initiatief?
Ja, verenigingen en vrijwilligers zijn enorm waardevol en onmisbaar voor onze samenleving. De cultuursector, de sport, de zorg en ondersteuning zouden niet functioneren zonder de vrijwilligers. Verenigingen zorgen voor structuur in de samenleving en geven een plek om te participeren en ergens bij te horen. De ambitie van dit kabinet, «Omzien naar elkaar, vooruit kijken naar de toekomst» bevestigt het belang van de vrijwillige inzet van mensen.
We willen ons richten op concrete verbeteringen in het leven van mensen. Nederlanders willen dat de overheid betrouwbaar is en levert. Dan hebben burgers de ruimte om samen met familie, vrienden, collega’s en vrijwilligers bij een vereniging in de buurt betekenis aan hun leven te geven. Dat is een samenleving waarin de overheid mensen in staat stelt samen de schouders eronder te zetten.
Herkent en erkent u dat verenigingen worstelen met alsmaar meer ingewikkeldere en strengere regels, waardoor hun voortbestaan in gevaar komt? Welke signalen ontvangt u en van wie? Wat is de top drie van regels waarover u de meeste signalen ontvangt?
Er is al geruime tijd aandacht voor de regeldruk voor vrijwilligers. Zo is er bijvoorbeeld in 2010 een uitgebreide handreiking opgesteld door NOV, Movisie, VNG en Ministerie van Binnenlandse Zaken voor gemeenten hoe de regeldruk laag te houden2. Regeldruk ontstaat bijvoorbeeld door vereisten in vergunningen of de AVG. Welke «meer ingewikkelde» en «strengere» regels nu door verenigingen op wordt geduid is mij niet bekend. De Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) heeft initiatief genomen voor een petitie over de regeldruk voor vrijwilligers.
Deelt u de zorg dat toenemende regeldruk er eveneens toe leidt dat de vrijwilligers die verenigingen draaiende houden belast worden met extra taken waarvoor zij geen vrijwilliger zijn geworden, met een steeds grotere verantwoordelijkheid om aan alle (nieuwe) regels te voldoen?
Het aantrekkelijk houden van het doen van vrijwilligerswerk verdiend zeker aandacht. Door de vergrijzende populatie loopt het aantal vrijwilligers terug. Goed bestuur van verenigingen kan daardoor ook in het geding komen. Verenigingen krijgen te maken met regelgeving ten aanzien van veiligheid, privacy en bestuur en toezicht. Deze meeste regelgeving is belangrijk voor het tegengaan van misbruik van verenigingen en of de participanten. Door voorgaande kabinetten is onderzocht welke regelgeving als belemmerend wordt ervaren en wat daaraan wordt gedaan. Hiervoor verwijs ik u onder andere naar het rapport «Goed geregeld. Een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017»3.
Vreest u dat het hierdoor minder aantrekkelijk wordt om vrijwilliger te zijn of te worden, wat funest is voor het verenigingsleven in ons land?
Naast de wet- en regelgeving heeft het kabinet diverse maatregelen genomen die het eenvoudiger maken om vrijwilligers te vinden en te binden, zoals de nieuwe regeling WW en vrijwilligerswerk, de regeling Gratis VOG voor vrijwilligers en de ophoging van de maximaal onbelaste vrijwilligersvergoeding. Het jaar 2021 was het nationaal jaar vrijwillige inzet met als titel «mensen maken Nederland». Met ondersteuning van het vorige kabinet is toen ook al veel ingezet om meer vrijwilligers te werven.
Bent u bereid een overzicht te maken van de voornaamste nationale en Europese wet- en regelgeving waar verenigingen sinds vijf jaar mee te maken hebben en de komende tijd mee te maken zullen krijgen, zoals het UBO-register, de Wet Toezicht Beheer Rechtspersonen of btw-verplichting?
De voornaamste recentelijke wijzingen hebben te maken met het inschrijven in het UBO-register, de btw-verplichting voor denksporten, de AVG, de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR).
Op 27 september 2020 is het UBO-register in werking getreden. Dit register is onderdeel van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en volgt uit de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn. Juridische entiteiten, waaronder verenigingen, moeten hierin hun uiteindelijk belanghebbenden registreren. Juridische entiteiten die reeds voor 27 september 2020 bestonden hebben daarvoor een periode van 18 maanden gehad, tot 27 maart 2022.
Denksportverenigingen kunnen als gevolg van een uitspraak van het Hof van Justitie EU geen gebruik kunnen maken van de zogenoemde sportvrijstelling. Het Hof van Justitie besliste in 2017 dat «sport een activiteit is dat wordt gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component». Hierdoor moest de btw-sportvrijstelling voor denksporten vervallen. Dit is per 1 januari 2022 een feit. Denksportverenigingen met een omzet die lager is van € 20.000 kunnen echter wel gebruik maken van de btw-vrijstelling voor kleine ondernemers. De Belastingdienst heeft in samenspraak met de denksportbonden de verenigingen die dat wensten doorgeleid naar deze vrijstelling. Hierdoor konden deze verenigingen vanuit de sportvrijstelling direct over naar de btw-vrijstelling voor kleine ondernemers. Dit betekent voor die verenigingen dat zij geen btw-administratie hoeven te voeren.
Het gaat in totaal om 1.559 denksportverenigingen. Daarvan zijn er uiteindelijk 19 die geen gebruik maken van de kleine ondernemers-vrijstelling. De overige verenigingen maken wel gebruik van de kleine ondernemers-vrijstelling en zijn nu ook als zodanig geregistreerd bij de Belastingdienst.
De Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR) is op 1 juli 2021 in werking getreden en voorziet in maatregelen om de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen te verbeteren. De WBTR regelt dat verenigingen en stichtingen alleen hun statuten hoeven aan te passen als daarin bepaalde regels ontbreken voor situaties die grote gevolgen voor hen kunnen hebben. Bijvoorbeeld wat er moet gebeuren als een bestuurder langdurig ziek is of plots overlijdt. De wet bepaalt dat pas bij een eerstvolgende keer dat een vereniging of stichting naar de notaris gaat, wanneer en om wat voor reden dan ook, een regeling daarvoor door de notaris moet worden opgenomen in de statuten. Als een vereniging of stichting geen plannen heeft om haar statuten te wijzigen, dwingt deze wet hen daar niet toe. Op deze manier ligt er geen extra administratieve last bij verenigingen en stichtingen (zie ook Kamerstukken I, 2020–2021, 34 491, C, p. 19–20).
Bent u bereid om aan de hand van dit overzicht met vrijwilligersorganisaties en met de Kamer in gesprek te gaan over de impact van deze wet- en regelgeving op het verenigingsleven?
Het kabinet is hiertoe bereid. Het bovenstaande overzicht illustreert daarbij dat verschillende departementen verantwoordelijk zijn voor wet- en regelgeving die regeldruk veroorzaken bij vrijwilligers. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk heeft erop gewezen dat (een coördinerende rol ten aanzien van) dit onderwerp nog niet is belegd bij één departement. Deze lacune zal na aanleiding van deze Kamervragen door de betrokken departementen worden geadresseerd.
Voorts kan ik over het contact met en de ondersteuning van vrijwilligersorganisaties in algemene zin het volgende opmerken.
Ten aanzien van het UBO-register geldt dat reeds periodiek contact is met verschillende belanghebbenden, waaronder met vertegenwoordigers van de Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI’s).
Bij de voorlichting over wet- en regelgeving wordt ook thans al de samenwerking gezocht met verenigingsorganisaties. Zo is over de WBTR een factsheet voor, in het bijzonder, kleinere verenigingen en stichtingen opgesteld in samenwerking met onder meer De Nederlandse Associatie (DNA) – een vereniging die Nederlandse brancheverenigingen, federaties, beroepsverenigingen, sportbonden en ledenorganisaties verenigt.4
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 al benoemd, is er ook een handreiking opgesteld voor gemeenten hoe invulling te geven aan de regeldrukvermindering voor vrijwilligers. De uitvoering van het vrijwilligersbeleid is gedecentraliseerd en gemeenten dienen op basis van de Wmo 2015 vrijwilligers zoveel mogelijk in staat te stellen om hun werkzaamheden uit te voeren. Er staat niet in de wet hoe dit zou moeten. Veel gemeenten geven hier invulling aan door bijvoorbeeld een lokaal vrijwilligerssteunpunt te organiseren en te financieren.
Bent u bereid om aan de hand van dit overzicht mogelijkheden te onderzoeken hoe regeldruk voor verenigingen kan worden verminderd en vrijwilligers kunnen worden ondersteund met bijvoorbeeld juridische en bestuurskundige hulp bij bestuurstaken of het doen van fondsaanvragen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het artikel ‘Welkom op het slechtste station van Nederland: ‘Ik heb maar een auto gekocht’ |
|
Fahid Minhas (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Welkom op het slechtste station van Nederland: «Ik heb maar een auto gekocht»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat station Rotterdam-Zuid het allerslechtste station van Nederland is? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Elk jaar wordt in opdracht van NS en ProRail een onderzoek uitgevoerd naar de beleving van reizigers op stations, de stationsbelevingsmonitor. Aan reizigers wordt gevraagd om te scoren op onder andere de aanwezige faciliteiten, informatievoorziening, reinheid en veiligheid. Uit dit onderzoek komen gemiddelde waarden en het beste en slechtst scorende station van Nederland.
De reizigers geven stations in 2021 een gemiddeld rapportcijfer van 7,31. In 2020 was dat 7,26 en in 2016 was dat nog 6,94. Het hoogste cijfer zit rond een 8 en het laagste cijfer op een 6-. Station Rotterdam-Zuid scoort met een 5,8 als laagste dit jaar in de stationsbelevingsmonitor. Dat is vervelend voor de reizigers die gebruik maken van dit station en dat moet beter.
Bent u ook van mening dat het onacceptabel is wanneer reizigers het openbaar vervoer gaan mijden omdat zij zich er onprettig en onveilig voelen?
Iedereen moet zich veilig voelen en op een prettige manier gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, het station en de bijbehorende faciliteiten. NS en ProRail hebben afspraken gemaakt met politie en gemeente over extra toezicht op station Rotterdam-Zuid. NS zet zelf ook extra Veiligheid & Service-medewerkers in. Onlangs is een winkeltje geopend voor meer levendigheid en via de camera’s wordt de (sociale) veiligheid op het station gemonitord.
Hoe hebben de reizigersaantallen van station Rotterdam-Zuid zich over de afgelopen jaren ontwikkeld en wat is de prognose voor de komende jaren?
Het aantal reizigers is in de periode van 2015 tot 2019 gegroeid met ongeveer 5% per jaar tot een totaal van 3700 in- en uitstappers gemiddeld per werkdag. Door de coronamaatregelen is het aantal reizigers op Rotterdam-Zuid in de afgelopen jaren gedaald, net als in de rest van het land. Verwachting is dat met het wegvallen van de coronamaatregelen het aantal reizigers weer herstelt en daarna verder groeit. De groei zal nauw samenhangen met de ontwikkelingsplannen (wonen en werken) van de gemeente in de omgeving. Daarnaast geldt dat als besloten wordt tot de aanleg van station Stadionpark, op de langere termijn het aantal in- en uitstappers op Rotterdam Zuid waarschijnlijk zal afnemen, omdat Stadionpark en Rotterdam-Zuid deels in hetzelfde gebied liggen. Naar verwachting neemt het aantal in- en uitstappers dan af tot gemiddeld circa 3000 per werkdag.
Bent u van mening dat reizigers die klachten of suggesties over het openbaar vervoer hebben, serieus genomen moeten worden en te allen tijde een terugkoppeling moeten krijgen?
Ja, klachten moeten te allen tijde serieus worden genomen. Gemeente Rotterdam en NS hebben het afgelopen jaar enkele meldingen gekregen over Rotterdam-Zuid. Het ging om één melding van intimidatie, enkele meldingen van overlast veroorzaakt door jongeren en andere meldingen die vooral betrekking hadden op de omgeving. In reactie daarop heeft NS passende maatregelen getroffen. Aan de indiener(s) is een terugkoppeling gegeven, zo geeft NS aan.
Weet u hoe groot de groep reizigers is die geen terugkoppeling krijgt na het indienen van een klacht en wat doet u om dit te verbeteren?
Zoals in vraag 5 is toegelicht, worden de klachten serieus opgepakt door NS en de gemeente Rotterdam. Ook laten NS en de gemeente weten wat er met de klacht is gedaan.
Kunt u inzicht geven in het aantal misdrijven dat plaatsvindt in en rondom station Rotterdam-Zuid?
De politie geeft aan dat in het afgelopen jaar meldingen zijn gedaan van 5 fietsdiefstallen, 4 overige diefstallen, 2 vernielingen en enkele signalen van jeugdoverlast in en rondom station Rotterdam-Zuid.
Kunt u aangeven waarom volgens u het cameratoezicht op station Rotterdam-Zuid niet bijdraagt aan een veiliger station? Hoe kan cameratoezicht wel een effectieve bijdrage leveren aan meer veiligheid op dit station?
Cameratoezicht draagt wel degelijk bij aan een veiliger station. Het station Rotterdam-Zuid wordt dagelijks met camera’s gemonitord, zoals op veel stations in Nederland. De persoon achter de camera’s kan op afgesproken tijden en op hotspots kijken naar de beelden. Aan de hand van een analyse van de beelden, wordt de inzet van Veiligheid & Service-medewerkers gepland of assistentie van de politie gevraagd. Als onderdeel van de afspraken in het kader het Lokaal Veiligheidsarrangement, worden afspraken gemaakt om de (live)camerabeelden met de samenwerkingspartners te delen. Met een bredere inzet van de samenwerkingspartners op de gezette tijden wordt cameratoezicht nog effectiever.
Worden er door de politie, in samenwerking met de gemeente, extra acties gehouden om de leefbaarheid en veiligheid op en rondom station Rotterdam-Zuid te waarborgen en verbeteren?
Gemeente Rotterdam en politie hebben afspraken gemaakt over extra toezicht op station Rotterdam-Zuid.
Kunt u aangeven in hoeverre de NS en ProRail een rol kunnen spelen bij het veiliger maken van station Rotterdam-Zuid om het vertrouwen in een veilige reis te vergroten? Zo ja, kunt u toelichten op welke manier?
NS heeft in samenspraak met ProRail afspraken gemaakt met politie en gemeente over extra toezicht op station Rotterdam-Zuid en NS zet zelf ook extra Veiligheid & Service-medewerkers in. Daarnaast hebben ProRail en NS afgesproken om het cameratoezicht verder te intensiveren, wordt er meer schoongemaakt en zijn er plannen om het station te vergroenen met plantenbakken.
Wat gaat u op korte termijn – al dan niet in samenwerking met de gemeente Rotterdam – doen om de veiligheidssituatie op en rondom station Rotterdam-Zuid te verbeteren?
Samen met de gemeente Rotterdam en politie zetten NS en ProRail extra maatregelen in om de veiligheid op en rondom het station Rotterdam-Zuid te verbeteren, zoals in vraag 10 is toegelicht.
Bent u ook van mening dat de aanpak van station Rotterdam-Zuid snel moet worden betrokken bij het «Nationaal Programma Rotterdam-Zuid»? Zo ja, wat is in dat geval volgens u de oplossing om station Rotterdam-Zuid aantrekkelijker te maken voor reizigers en omwonenden?
Het Nationaal Programma Rotterdam Zuid, is een samenwerking tussen de nationale overheid, gemeente en deelgemeente, zorginstelling en het onderwijs en bedrijfsleven voor een nieuw perspectief voor Rotterdam Zuid. Het gezamenlijke doel van alle partners is ervoor te zorgen dat opleidingsniveau, arbeidsparticipatie en woonkwaliteit in 20 jaar stijgen naar het gemiddelde van de vier grote steden in Nederland. Een veilig station Rotterdam-Zuid kan zeker bijdragen aan het gestelde doel van woonkwaliteit. Gemeente Rotterdam, de politie, ProRail en NS nemen samen extra maatregelen om de veiligheid op het station te verbeteren en dragen zo vanuit hun eigen verantwoordelijkheid bij aan het «Nationaal Programma Rotterdam-Zuid».
Het bericht dat schoolbesturen jarenlange partnerschappen sluiten met commerciële uitzendbureaus voor de inhuur van flexibel onderwijspersoneel |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «In zee met de commerciëlen voor «flexibele» leraren»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat schoolbesturen de bizarre prijzen van uitzendbureaus voor de externe inhuur van leraren nu ontlopen door de inhuur van flexibel personeel aan te besteden voor miljoenen euro’s?
Ook in deze tijden van arbeidsmarktkrapte is de inzet van flexibel personeel via uitzendbureaus soms nodig, bijvoorbeeld voor vervanging bij ziekte. Bij de inzet van flexibel personeel is het aan de schoolbesturen om het onderwijsgeld doelmatig te besteden; extreem hoge tarieven van uitzendbureaus behoren daar niet toe. Een grotere aanbesteding, bijvoorbeeld door gezamenlijke schoolbesturen in een regio, kan een manier zijn om controle te houden over de kostprijs en excessen tegen te gaan.
Hoe vallen deze grote aanbestedingen te rijmen met de aangenomen motie-Kwint/Westerveld2 waarin de regering wordt verzocht spoedig afspraken te maken met schoolbesturen om het gebruik van uitzendbureaus tot een absoluut noodzakelijk minimum te beperken? Waarom wordt deze motie niet naar behoren uitgevoerd? Hoe bent u van plan dat wel te gaan doen?
Richting de werkgeversvertegenwoordigers en de schoolbesturen zal ik aandacht blijven vragen voor een evenwichtige en doelmatige inzet van personele middelen. In mijn reactie op het rapport «Publiek karakter voorop» van de Onderwijsraad (over het toenemende private aanbod op scholen) van 24 februari 20223, heb ik aangegeven dat ik samen met de sectorraden strengere eisen ga opstellen voor de samenwerking van scholen met private partijen.
Deelt u de mening dat met deze aanbestedingen het probleem van lerarentekorten en de weglek van grote sommen onderwijsgeld naar commerciële bedrijven niet opgelost wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het lerarentekort is een groot en breed vraagstuk dat vraagt om gerichte maatregelen langs meerdere lijnen en om samenwerking op meerdere niveaus. Met het bieden van tijdelijke vervanging kunnen ook uitzendbureaus bijdragen aan de continuïteit van het onderwijs. Soms hebben scholen baat bij extern ingehuurde expertise. Ik vind het geen goede ontwikkeling als externe bureaus structureel de onderwijstaken gaan overnemen, dat moeten we echt voorkomen. Daarom ga ik, zoals hiervoor genoemd, met de sectorraden strengere eisen opstellen voor de samenwerking met private partijen.
Deelt u tevens de mening dat deze aanbestedingen voor de inhuur van flexibel personeel het onderwijs nog verder «vermarkt» en dit een zeer onwenselijke ontwikkeling is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4. Ik juich het uiteraard toe als scholen de flexibele inzet van personeel intern of onderling organiseren. Tegen de achtergrond van de tekorten lopen zij echter tegen grenzen aan. Inhuur via een uitzendbureau kan dan een welkome tijdelijke oplossing bieden. Het is niet de bedoeling dat zij structureel onderwijsbasistaken gaan vervullen.
Acht u het wenselijk dat schoolbesturen met deze aanbestedingen bijdragen aan de toename van tijdelijkheid, flex en uitzendconstructies, terwijl die juist het lerarentekort en de onderwijskwaliteit niet ten goede komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hecht grote waarde aan het stimuleren van vaste aanstellingen en meer uren werken. Dit zijn belangrijke onderwerpen uit het coalitieakkoord, naast het investeren in goede en voldoende leraren en schoolleiders. Momenteel werk ik mijn inzet op deze terreinen uit en ik ga daarover vervolgens graag met uw Kamer in gesprek.
In hoeverre heeft de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad inspraak over het beleid rondom externe inhuur? Is het bestuur verplicht om contracten met uitzendbureaus voor te leggen aan de medezeggenschapsraad? Zo nee, welke bevoegdheden vallen dan onder artikel 12 van de Wet op de medezeggenschap op scholen aangaande het personeelsbeleid?
De personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad heeft instemmingsbevoegdheid op de vaststelling of wijziging van de samenstelling van de zogeheten formatie. Dit betreft geen instemming op specifieke contracten, maar instemming op het algehele formatieplan bestaande uit de functiecategorieën en het aantal personeelsleden in de functies. In dit plan kan ook worden aangegeven welk deel van de functies wordt ingevuld door externe inhuur.
Tevens staat in de Wet medezeggenschap op scholen dat een school een medezeggenschapsreglement dient op te stellen. In dit reglement kunnen afspraken worden gemaakt over te nemen besluiten door het bevoegd gezag en over in welke gevallen er advies of instemming van de medezeggenschapsraad benodigd is. Scholen kunnen ervoor kiezen om een instemmings- of adviesbevoegdheid over het beleid rondom externe inhuur op te nemen in het medezeggenschapsreglement.
Hoeveel onderwijsgeld gaat er inmiddels naar allerlei tussenbedrijven en uitzend- en detacheringsbureaus voor de inhuur van externe leraren? Kunt u een overzicht geven van hoeveel geld er in de afgelopen tien jaar naartoe is gegaan?
Deze precieze informatie is niet voorhanden. In de «Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren po, vo en mbo 2021» die u in december heeft ontvangen (Kamerstuk 27 923, nr. 436, bijlage), is in hoofdstuk 3 informatie over Personeel niet in loondienst (PNIL) opgenomen. Deze gegevens gaan (zowel voor po als voor vo) over het jaar 2020.
Hieruit blijkt dat in het primair onderwijs ongeveer 0,6% (58 miljoen euro) van het totale personeelsbudget wordt besteed aan leraren via uitzend- en detacheringsbureaus. Naar schatting 0,1% (12 miljoen euro) wordt besteed aan leraren die als zzp-er werken. In het voortgezet onderwijs wordt ongeveer 0,9% (62 miljoen euro) van het totale personeelsbudget besteed aan leraren via uitzend- en detacheringsbureaus. Naar schatting 0,1% (11 miljoen euro) wordt besteed aan leraren die als zzp-er werken.
Hoeveel kost het gemiddeld om een leraar in te huren via een commercieel uitzendbureau? Wat is het verschil qua kosten met het zelf in dienst nemen van diezelfde leraar? Kunt u een overzicht geven van die verhouding in de afgelopen tien jaar?
Hierover zijn geen gegevens voorhanden.
Hoeveel leraren zijn er op dit moment in dienst via commerciële uitzend- en detacheringsbureaus in zowel het primair als voortgezet onderwijs in Nederland?
Gegevens over aantallen leraren zijn niet voorhanden. Zoals in het antwoord op vraag 8 is weergegeven, beschikken we alleen over schattingen van het deel van het budget dat wordt besteed aan inhuur via uitzending en detachering.
Wat vindt u van de publieke tegenhanger «De Brede Selectie», opgericht door het Amsterdamse openbare basisonderwijs zonder winstoogmerk als tegenhanger van de commerciële uitzendbureaus? Zou het publiek organiseren niet de voorkeur moeten genieten boven commercieel aanbesteden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is een ontzettend mooi initiatief. Het idee van De Brede Selectie is niet nieuw, en het is ook goed om te zien dat niet alleen in Amsterdam maar ook in andere delen van het land besturen regionaal het initiatief nemen om vervanging en mobiliteit gezamenlijk op te pakken. Deels zijn deze initiatieven ontwikkeld in tijden van krimpende leerlingenaantallen (om te voorkomen dat personeel ontslagen moest worden). Daarnaast zien we dat ook de tekorten aanleiding kunnen zijn om gezamenlijk een vervangings- of mobiliteitscentrum in te richten. Dat kan ik alleen maar toejuichen. Overigens verwacht ik niet dat hiermee commerciële bureaus overbodig worden. Commerciële uitzendbureaus en regionale initiatieven van schoolbesturen kunnen hun eigen, beperkte, functie hebben in het Nederlandse onderwijsbestel. Zie verder mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Bent u bereid schoolbesturen te stimuleren om samen te werken om op publieke wijze leraren te werven zoals het Amsterdamse openbare onderwijs doet? Zo nee, waarom niet?
Dit doen wij al en wel via de regionale aanpak van de tekorten4. Op basis van deze regeling konden regio’s subsidie aanvragen om gezamenlijk de tekorten aan te pakken. Ook het inrichten van een vervangingspool (of mobiliteitscentrum), zoals het Amsterdamse openbare onderwijs doet, kan daar deel van uitmaken. Net als bijvoorbeeld het (gezamenlijk) werven, opleiden en begeleiden van zij- instromers.
Hoe gaat u het lerarentekort de komende jaren aanpakken? Welke lessen heeft u getrokken uit het beleid van Rutte III aangaande het lerarentekort? Wat zet u voort en wat is nieuw?
Zoals in het coalitieakkoord staat, investeren wij in leraren en schoolleiders om zo de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Door te investeren in (bij)scholing en professionele ontwikkeling, in het verlagen van de werkdruk en in de verbetering van de arbeidsvoorwaarden maken we het aantrekkelijk om te gaan en blijven werken in het onderwijs. Dat zijn belangrijke stappen om het lerarentekort aan te pakken en de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Over de verdere uitwerking, wat er nog meer mogelijk is en de doelstelling van de aanpak van de tekorten informeer ik uw Kamer dit voorjaar.
Het bericht dat Janssen tijdelijk gestopt is met productie coronavaccins in Leiden |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kuipers , Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van Reuters over de tijdelijke stop van de coronavaccinproductie van de fabrikant Johnson & Johnson in Leiden, om zich zo te richten op de productie van een ander, winstgevend niet-corona gerelateerd vaccin?1
Ja.
Bent u eens dat het noodzakelijk is om een wereldwijde hoge vaccinatiegraad te behalen om een einde aan corona als wereldwijde noodsituatie te maken en nieuwe mutaties te voorkomen?
Ja, vaccinatie tegen COVID-19 is en blijft belangrijk om zo goed mogelijk beschermd te zijn tegen ernstige ziekte of overlijden als gevolg van een besmetting met het coronavirus. Ook draagt een hoge vaccinatiegraad wereldwijd bij aan het voorkomen dat nieuwe virusvarianten zich verspreiden. Nederland blijft zich hiervoor onverminderd inzetten.
Deelt u zorgen over het feit dat in januari 2022 slechts 8,9% van de bevolking van lage- en middeninkomenslanden een eerste vaccinatie heeft gehad?
Ja, ik deel de zorgen over de lage vaccinatiegraad van 9,1% in lage inkomenslanden. Voor de middeninkomenslanden is de vaccinatiegraad 45,9% (per 4 maart 2022)2. Een hoge vaccinatiegraad is van belang om de coronapandemie wereldwijd te bestrijden. Het is daarom zaak om ervoor te zorgen dat de vaccinatiegraad in ieder geval in lage inkomenslanden snel omhoog gaat.
Hoe oordeelt u over deze tijdelijk stop, rekeninghoudende met het feit dat het Janssenvaccin het meest gewilde vaccin is in lage- en middeninkomenslanden omdat dit vaccin het gemakkelijkst te bewaren is?
Voor het verhogen van de vaccinatiegraad is op dit moment de beschikbaarheid van COVID-19-vaccins niet meer het grootste probleem. De mate waarin landen gereed zijn om de vaccins effectief in te zetten waarbij het onder meer gaat om opslag, transport, getraind en beschermd medisch personeel zijn steeds bepalender. De absorptiecapaciteit van ontwikkelingslanden om vaccins effectief te kunnen zetten is nu het grootste knelpunt voor een effectieve vaccinatiecampagne. Nederland investeert daarom niet alleen in vaccins, maar vooral ook in country readiness, het gereed maken van landen om vaccins na ontvangst effectief te kunnen prikken. Deze investeringen zijn belangrijk voor een effectieve vaccinatiecampagne, om de reguliere gezondheidszorg in stand te houden en om beter voorbereid te zijn op toekomstige pandemieën.
In hoeverre heeft de tijdelijke productiestop invloed op de contractuele verplichtingen inzake leveringen van vaccins aan COVAX en de Afrikaanse Unie, en dus op het behalen van een wereldwijde hoge vaccinatiegraad?
Johnson & Johnson heeft in een reactie op het genoemde persbericht laten weten hun contractuele verplichtingen aan COVAX en de Afrikaanse Unie na te zullen komen. De tijdelijke productiestop heeft daarom geen consequenties voor deze leveringen.
In hoeverre vinden er dialogen plaats tussen Johnson & Johnson en de ministeries over de bovengenoemde onderwerpen? Wat is inzet bij deze gesprekken en wat is de uitkomst van deze gesprekken?
Inmiddels is de productie in Leiden hervat. Gesprekken met Johnson & Johnson over dergelijk onderwerpen zijn op dit moment mijns inziens niet nodig, ook omdat de leveringen aan COVAX en de Afrikaanse Unie door gaan. Mocht er in de toekomst aanleiding zijn om hierover verder in gesprek te gaan met vaccinproducenten, dan zullen we dat doen, zo nodig in Europees verband.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Nieuwe zaak spermadonor is topje van de ijsberg, groot onderzoek nodig' |
|
Ockje Tellegen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe zaak spermadonor is topje van de ijsberg, groot onderzoek nodig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat na de zaken van Jan Karbaat, Jan Wildschut en Jos Beek er opnieuw een casus over een massadonor aan het licht is gekomen?
De werkwijze van de artsen van wie nu bekend is dat ze destijds hun eigen sperma hebben gebruikt, is moreel verwerpelijk en roept veel emoties op bij de betrokkenen. De betreffende ziekenhuizen nemen hun verantwoordelijkheid en zorgen voor steun aan de donorkinderen en hun ouders. Ook onderzoeken zij wat precies gebeurd is en op welke schaal.
De zaken hebben zich voorgedaan in een tijd dat er nog geen specifieke wet- en regelgeving was rondom fertiliteitsbehandelingen en dus geen toezicht van overheidswege. Er waren wel professionele richtlijnen voor artsen, maar deze waren vrij algemeen van aard en niet specifiek voor fertiliteitsbehandelingen. Anonieme donatie was in die tijd de norm.
Begin jaren negentig werd de eerste professionele richtlijn omtrent de werkwijze bij fertiliteitsbehandelingen vastgesteld. In juni 2004 is de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting inwerking getreden. Vanaf dat moment is het gebruik van anonieme donoren niet meer mogelijk, omdat de klinieken de gegevens van de donor moeten registreren bij de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb).
De huidige werkwijze bij fertiliteitsbehandelingen is wezenlijk anders dan destijds. Op dit moment wordt geen sperma gebruikt zonder tussenkomst van een laboratorium. Door de vele dubbele controles die hiermee gepaard gaan, de verdeling van bevoegdheden tussen gynaecologen en laboratoriummedewerkers, de wettelijke regelingen en het externe toezicht, is het vrijwel niet meer mogelijk dat een arts of laboratoriummedewerker heden ten dage eigen sperma gebruikt bij fertiliteitsbehandelingen.
Hoe beoordeelt u de stelling van Stichting Donorkind dat deze zaken slechts het topje van de ijsberg zijn?
Die stelling kan ik niet beoordelen, want het is niet na te gaan hoe vaak dit in het verleden is gebeurd. Veel dossiers zijn vernietigd en bovendien heeft de onafhankelijk onderzoekscommissie, die onderzoek heeft gedaan naar het handelen van gynaecoloog Wildschut bij fertiliteitsbehandelingen, geconstateerd dat uit de medische dossiers niet kan worden geconcludeerd dat de arts gebruik heeft gemaakt van zijn eigen sperma bij de behandelingen.2 In de betreffende dossiers staat dat de behandeling is verricht conform wat was afgesproken: inseminatie met anoniem donorzaadcellen (KID) of inseminatie met zaadcellen van de echtgenoot (KIE). Maar in de gevallen die nu bekend zijn heeft DNA onderzoek, via de Fiom KID-DNA databank of via commerciële internationale DNA databanken, echter uitgewezen dat de kinderen niet geboren zijn na een KID- of KIE-behandeling, maar gematcht konden worden met de behandelend arts.
Kunt u uiteenzetten welke waarborgen zijn ingebouwd in het wetsvoorstel Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) om te voorkomen dat donoren op grote schaal kinderen kunnen verwekken? Anonieme donatie is sinds 2004 niet meer mogelijk; bent u van mening dat met dit huidige wettelijk kader het risico op massadonatie voldoende is afgedekt of zijn excessen ook nu nog mogelijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) dat in juni 2021 bij uw Kamer is ingediend3 wordt een voorstel gedaan om wettelijk te borgen dat de geslachtscellen van een donor bij de behandeling van maximaal 12 vrouwen kan worden gebruikt. De Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb) zal het maximumaantal per donor centraal monitoren. Toezicht op het maximumaantal per donor is evenwel niet mogelijk indien wensouders gebruik maken van donoren buiten de Nederlandse klinieken om.
Zolang het wetsvoorstel nog niet van kracht is, geldt de huidige situatie. De kliniek maakt een aantal afspraken met de donor. Een daarvan is dat de donor verklaart dat hij zich maar bij één spermabank of kliniek inschrijft en dat hij zich onthoudt van donorschap langs andere kanalen zoals aanbiedingen via internet. Dit kan niet worden gecontroleerd en het is een kwestie van vertrouwen dat de donor deze afspraak nakomt. Op basis van de privacy wetgeving is het op dit moment niet mogelijk dat spermabanken en klinieken de gegevens van de donoren onderling uitwisselen. Ook heeft de Sdkb geen wettelijke mogelijkheid om de gegevens van donoren aan elkaar te koppelen.
Er bestaat geen internationaal register waarin spermadonoren worden geregistreerd. De beroepsgroep hanteert als richtlijn dat de geslachtscellen van een (buitenlandse) donor in Nederland weliswaar door klinieken bij maximaal 12 gezinnen worden gebruikt, maar daarnaast kan hij mogelijk ook zijn sperma in andere landen beschikbaar stellen.
Ik kan niet voorkomen dat via een buitenlandse (commerciële) spermabank de zaadcellen van een spermadonor in meerdere landen worden gebruikt. Hetzelfde geldt voor spermadonoren die zich veelvuldig via internet aanbieden in zowel Nederland als het buitenland. Wensouders dienen zich de consequenties van het gebruik van een spermadonor via een buitenlandse spermabank of via internet te realiseren. Een van de consequenties is de mogelijkheid van een groot aantal halfbroers en -zussen oftewel een groot verwantschapsnetwerk.
Hoeveel wensouders in Nederland richten zich tot privé en online donoren? Wat gaat u doen om te voorkomen dat ook mensen uit deze groep slachtoffer worden van massadonatie?
Er is geen zicht op het aantal wensouders dat zich richt tot privé en online donoren. Ik heb geen middelen tot mijn beschikking om ervoor te zorgen dat donoren zich bij spermadonatie buiten de klinieken om conformeren aan de in Nederland geldende richtlijnen. Het is niet wenselijk een niet handhaafbare registratieplicht in te voeren voor handelingen in de privésfeer. Bovendien heeft registratie weinig zin als de donor vervolgens zijn diensten anoniem aanbiedt op bijvoorbeeld internet of in het buitenland en er wensouders zijn die van die diensten gebruik blijven maken. Registratie van donoren is geborgd wanneer spermadonatie via een Nederlandse kliniek plaatsvindt en na inwerkingtreding van het bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel zal het maximumaantal per donor ook centraal worden gemonitord. Zie ook mijn brief inzake donorkinderen die ik op 24 januari 2022 naar uw Kamer heb verzonden.4
Ziet u een rol voor de overheid nu er steeds meer zaken van massadonatie aan het licht komen? Zo ja, kunt u toelichten hoe u die rol voor zich ziet? Zo nee, waarom niet?
In geval het de situatie betreft dat artsen of gynaecologen hun eigen sperma hebben gebruikt bij fertiliteitsbehandelingen (in het verleden) nemen de betrokken ziekenhuizen hun verantwoordelijkheid en zorgen zij voor steun aan de donorkinderen en hun ouders. Ook onderzoeken de ziekenhuizen wat precies gebeurd is en hoe vaak. De rol van de overheid is dat donorkinderen en ouders de juiste informatie en ondersteuning kunnen vinden. Daarvoor kunnen zij terecht bij Fiom en het landelijk informatiepunt donorconceptie (LIDC). Beide organisaties worden gefinancierd door VWS.
Ik ben van mening dat het van groot belang is dat wensouders zich de consequenties realiseren van hun keuze om via internet of social media een spermadonor te vinden of daarvoor uit te wijken naar het buitenland. Op die manier is geen zicht op het aantal kinderen dat verwekt is met de zaadcellen van een donor en is niet uit te sluiten dat een donorkind later geconfronteerd wordt met een groot aantal halfbroers en -zussen, wat voor sommigen heel belastend kan zijn. Ook kan sprake zijn van een anonieme donor waardoor afstammingsinformatie ontbreekt. Het verstrekken van afstammingsinformatie maakt onderdeel uit van de verantwoordelijkheid van ouders voor het geestelijk welzijn en de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind. Dit is conform de kabinetsreactie op de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking ouderschap (12 juli 2019).5 Ik adviseer wensouders daarom een spermadonor te vinden via een Nederlandse kliniek of om de spermadonatie van een eigen donor via een Nederlandse kliniek te laten plaatsvinden om excessen zoveel mogelijk te voorkomen. Dit kan mogelijk betekenen dat het langer duurt voor een kinderwens in vervulling kan gaan. Ik realiseer me dat dit zwaar kan zijn voor de wensouders die dit treft, maar dit is wel in het belang van hun toekomstige kind. Zie ook mijn brief inzake donorkinderen die ik op 24 januari 2022 naar uw Kamer heb verzonden.6
Bent u het ermee eens dat de overheid zich moet inspannen om de positie van donorkinderen maximaal te beschermen en om de schade te beperken van de kinderen die in het verleden niet zijn beschermd door vigerende wet- en regelgeving? Kunt u dit toelichten?
Op grond van artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) moeten kinderen in de gelegenheid gesteld worden om hun afstammingsinformatie te achterhalen. De Nederlandse wetgeving waarborgt dit recht voor donorkinderen via de in 2004 in werking getreden Wdkb. Wanneer een fertiliteitsbehandeling is uitgevoerd met gebruik van gedoneerde ei- of zaadcellen zijn klinieken verplicht om de gegevens van de betrokken donor en de behandelde vrouw te registreren bij de Sdkb. Hierdoor is het gebruik van ei- en zaadcellen van anonieme donoren door klinieken in Nederland niet meer mogelijk. Als het donorkind de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt kan het zijn of haar afstamming achterhalen door het opvragen van de persoonsidentificerende gegevens van de donor bij de Sdkb. Daarbij geldt het recht van het donorkind op kennisneming van die gegevens van de donor als uitgangspunt en bestaat uitsluitend reden om daarvan af te wijken als zwaarwegende belangen van de donor daartoe nopen. Op deze wijze geeft de overheid vorm aan haar zorgplicht ten opzichte van het donorkind.
De kinderen die voor inwerkingtreding van de Wdkb in 2004 zijn verwekt, kunnen niet (altijd) beschikken over hun afstammingsinformatie, omdat anonieme donatie toen de norm was en de anonieme donoren van voor 2004 anoniem mogen blijven als zij dit wensen. Ook komt het voor dat dossiers uit die tijd zijn vernietigd. Daarom kunnen zowel donorkinderen als donoren van voor 2004 zich kosteloos inschrijven in de Fiom KID-DNA databank. Op die manier kunnen donoren en donorkinderen die zich hebben ingeschreven met elkaar worden gematcht. Verder is het van belang dat donorkinderen de juiste informatie en ondersteuning kunnen vinden. Hiervoor kunnen zij terecht bij Fiom, expertisecentrum op onder meer het terrein van verwantschapsvragen, en bij het LIDC.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te doen naar de omvang van het probleem van massadonatie? Zo ja, kunt u toelichten welke stappen u daartoe gaat zetten? Zo nee, waarom niet?
In geval van de casussen van donatie waar artsen of gynaecologen bij zijn betrokken nemen de betreffende ziekenhuizen hun verantwoordelijkheid en zorgen zij voor steun aan de ouders en donorkinderen. Ook onderzoeken zij wat precies gebeurd is en hoe vaak. Het uitvoeren van nader onderzoek acht ik niet opportuun, omdat veelal de dossiers zijn vernietigd of niet juist zijn bijgehouden zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven.
Als het massadonoren betreft die zich via social media of internet aanbieden is onderzoek niet mogelijk omdat dit zich in de privésfeer afspeelt.
Ik zie wel een rol als Minister van VWS om zorg te dragen voor voldoende betrouwbare en toegankelijke informatie en ondersteuning aan donorkinderen, ouders en donoren. Hieronder valt onder meer de mogelijkheid voor donorkinderen en donoren van voor 2004 om zich kosteloos in te schrijven in de Fiom KID-DNA databank.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de nota van wijziging van de Wdkb naar de Tweede Kamer wordt gestuurd?
Ja.
De afname van de zwemvaardigheid onder kinderen |
|
Michiel van Nispen , Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «aandeel kinderen met zwemdiploma of volledig zwem-ABC neemt af»?1
Vanzelfsprekend baart dat bericht mij zorgen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat het aandeel kinderen zonder zwemdiploma aan het toenemen is (van 6 naar 9 procent) en het aantal kinderen dat voldoet aan de Nationale Norm Zwemveiligheid afneemt (van 36 naar 32 procent)?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe kijkt u met de kennis van nu naar het besluit om ook de zwembaden te sluiten tijdens lockdowns en avondlockdowns?
Voorafgaand aan de afkondiging van de maatregelen was bekend dat sluiting van zwembaden zou leiden tot minder zwemles en dat daarmee minder diploma’s zouden worden behaald.
Daarom is op 8 maart 2021 het belang van zwemles zwaarder gewogen dan de beperking van het aantal besmettingen. Zwembaden werden vanaf dit moment bij uitzondering geopend voor het aanbieden van zwemles aan kinderen. Vanuit epidemiologische redenen is eerder besloten deze uitzondering niet te maken. Later is om dezelfde reden ook tijdens de avondlockdown niet gekozen voor een uitzondering om zwembaden te openen voor zwemles.
Hoe gaat u deze trend keren? Met welke plannen of maatregelen gaat u er aan bijdragen dat meer kinderen zwemdiploma’s halen in plaats van minder, zoals nu de trend is?
De huidige terugloop van diplomabezit is volgens de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ) vooral een gevolg van beperkte mogelijkheid om les te volgen. De branche is hard aan het werk de huidige achterstanden van diplomazwemmen weg te werken. Ik sluit me aan bij de NRZ die stelt dat er geen sprake is van een nieuwe tendens waarbij kinderen en/of hun ouders geen diploma meer willen halen, getuige ook de huidige wachtlijsten voor zwemles.
Daarnaast ondersteun ik de NRZ via het Nationaal Plan Zwemveiligheid waar (de kwaliteit van) zwemles een prominente plaats heeft. Daarin werken we samen om zwemlesaanbieders te faciliteren en te ondersteunen waar mogelijk. Onder andere over de voortgang op dit punt informeer ik u in een aparte brief in het voorjaar van 2022.
Op welke wijze kunt u een impuls geven om de zwemvaardigheid onder kinderen, die de afgelopen tijd onder andere vanwege de sluiting van zwembaden geen zwemlessen hebben gehad, de komende maanden toch nog te laten toenemen?
De achterstanden van diplomabezit en wachtlijsten voor zwemles komen mede voort uit de tijdelijke sluiting van zwembaden door de coronamaatregelen. Vóór de periode met beperkende coronamaatregelen bestonden evenwel al wachtlijsten voor zwemles.
De oorzaken hiervoor zijn onder meer beperkt badwater en een tekort aan zwemdocenten. Deze beperkingen laten zich niet oplossen met impulsen op de termijn die u mij verzoekt. De impuls komt vooral van de branche zelf, die hard werkt om de achterstanden weg te werken.
Tegelijk ben ik met diezelfde branche in gesprek over diverse initiatieven om zwemvaardigheid en zwemveiligheid waar mogelijk te verbeteren in ons land. Ook de ontwikkelingen op deze punten komen aan de orde in de brief die u later dit voorjaar van mij ontvangt.
Bent u bereid concrete afspraken te maken met de Nationale Raad voor Zwemveiligheid om te zorgen dat zoveel mogelijk kinderen voor komende zomer leren zwemmen?
Zowel de NRZ als ik blijven alert op eventuele oplossingsrichtingen die kunnen bijdragen aan het wegwerken van de achterstanden voor de zomer. Ik blijf daarover in gesprek met de NRZ en daarover maken we indien nodig gezamenlijk afspraken.
Het opheffen van servicebalies op treinstations |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het feit dat servicebalies van de NS, zoals bijvoorbeeld in Hengelo afgelopen 19 december, worden opgeheven?
Zoals mijn voorgangers ook in de antwoorden op Kamervragen van lid Alkaya (SP)1 en de leden Ziengs en Heerema (beiden VVD)2 hebben aangegeven, betreft de sluiting van servicebalies een operationele verantwoordelijkheid van NS.
Met inachtneming van de afspraken die ik heb vastgelegd in de vervoersconcessie voor het hoofdrailnet over zaken als toegankelijkheid en sociale veiligheid, is het aan NS om haar dienstverlening en personele inzet op een zo goede en efficiënt mogelijke manier aan te laten sluiten op de behoefte van de reiziger. NS heeft mij ervan verzekerd dat de sluiting van servicebalies niet ten koste gaat van de naleving van de afspraken uit de concessie. Net als mijn voorgangers houd ik hierover de vinger aan de pols.
Kunt u een beeld geven van het aantal servicebalies in Nederland dat afgelopen jaren opgeven is en komende jaren nog opgeheven gaat worden?
NS geeft aan sinds 2015 op een viertal stations aanpassingen te hebben doorgevoerd in hun service-aanbod waarbij de vaste servicebalie is opgeheven. In de plaats daarvan zijn op die stations Samen Service en Self Serviceformules gekomen. Met het op 5 januari jongstleden gecommuniceerde besluit van NS3 brengt NS het aantal stations met vaste servicebalies terug van 36 naar 17. NS laat weten op dit moment geen verdere concrete plannen te hebben, en dat zij de behoefte ten aanzien van service en dienstverlening van de reiziger in de toekomst zal blijven monitoren.
Ziet u ook dat mensen die minder zelfredzaam of digitaal vaardig zijn (zo’n 4 miljoen mensen in Nederland) hechten aan persoonlijke hulp op het station?
Een voor eenieder toegankelijk openbaar vervoer is van groot belang. Ik hecht er dan ook waarde aan dat alle hulpbehoevende reizigers op die momenten en plekken worden geholpen waar zij dat nodig hebben. Steeds vaker is dat online, maar soms blijft menselijke hulp gewenst, bijvoorbeeld wanneer reizigers minder digitaal vaardig zijn. Dat kan op de stations waar NS servicemedewerkers of een OV Service en Tickets winkel aanwezig blijft. Op alle overige stations, of buiten de openingstijden van de servicebalies en Service en Tickets winkels, biedt NS op andere manieren persoonlijke ondersteuning aan deze en andere reizigers, zoals 24 uur per dag en 7 dagen in de week via de servicezuil, telefonische hulp bij kaartverkoopautomaten en via de NS Klantenservice.
Ook minder mobiele reizigers, en reizigers met een beperking, moeten probleemloos kunnen reizen met de trein. Reizigers die daar behoefte aan hebben kunnen vandaag al 24 uur per dag en 7 dagen in de week op 193 stations in Nederland waar NS stopt NS reisassistentie aanvragen. Dit jaar introduceert NS reisassistentie op nog eens 27 stations waarna conform de huidige planning in december 2023 de laatste 25 stations waar NS stopt reisassistentie krijgen. De servicebalies zijn niet primair bedoeld voor het borgen van de toegankelijkheid van stations. Ook op de stations waar de vaste servicebalie wordt opgeheven blijft NS reisassistentie aanbieden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen in Nederland zorgeloos de trein kan nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe rijmt u het opheffen van servicebalies met de concessievoorwaarden van NS, waarin staat dat aan reizigers toegankelijke, specifieke en persoonlijke reisinformatie moet worden geboden?
In de concessie worden eisen gesteld aan het bieden van reisinformatie door NS. Deze eisen hebben betrekking op het verbeteren van reisinformatie voor de deur-tot-deur reis, het geven van informatie die het voor de reiziger mogelijk maakt om zelfstandig een afweging te kunnen maken over de treinreis en het geven van informatie van andere treinvervoerders via informatieborden en omroepinstallaties. Ook moet de reisinformatie toegankelijk en begrijpelijk zijn voor mensen met een functiebeperking. Dit betekent onder meer dat de informatie geschikt is voor reizigers met een visuele of auditieve beperking en dat de informatie voldoende duidelijk en eenvoudig is voor reizigers met een verstandelijke beperking. NS moet aan deze bepalingen voldoen ongeacht of het station bemenst of onbemenst is.
NS verschaft via verschillende kanalen reisinformatie aan de reiziger, onder andere via de NS-app en uiteraard ook via de (dynamische) reisinformatieschermen op de stations en in de treinen.
Gaat u zich hard maken om de servicebalie een stevige plek te geven in het programma van eisen van de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet?
Op dit moment beraad ik mij op het Programma van Eisen voor de nieuwe vervoerconcessie op het hoofdrailnet. Ik wil niet vooruitlopen op eventuele eisen die ik hierin vastleg ten aanzien van de dienstverlening op stations. Uiteraard kunt u ervan uitgaan dat ik ook in de nieuwe hoofdrailnetconcessie zal sturen op een voor eenieder toegankelijk openbaar vervoer.
Een ontmoeting met de Taliban |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Zullen ook Nederlandse diplomaten een ontmoeting hebben met de diplomatieke Taliban-delegatie die Genève bezoekt?1
Nee.
Bent u het ermee eens dat het absoluut onwenselijk is dat Nederlandse diplomaten door een dergelijke ontmoeting het Talibanbewind de facto erkennen? Zo ja, bent u bereid om dit te verhinderen? Zo nee, welke positieve verwachtingen heeft u van een dergelijke ontmoeting?
Zoals eerder met uw Kamer is besproken, kan het om op te komen voor de Nederlandse belangen noodzakelijk zijn om gesprekken met vertegenwoordigers van het Taliban-regime te hebben. Zulke contacten betekenen echter geen erkenning van de Taliban als legitieme vertegenwoordiging van de Afghaanse bevolking. Die erkenning is niet aan de orde.
Indien een ontmoeting plaatsvindt, wilt u dan de Kamer een verslag van de besprekingen en eventuele afspraken sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1. Het kabinet informeert de Kamer met enige regelmaat over de Nederlandse inzet in Afghanistan en de stand van zaken van diverse dossiers daaromtrent.
Het toezicht op uitgaven uit het Europees herstelfonds |
|
Eelco Heinen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Groene renovatie in Italië lekt subsidie»?1
Ja.
Klopt het dat Italië 14 miljard euro vanuit het Europees herstelfonds in een programma steekt dat door de Italiaanse fiscale politie als zeer fraudegevoelig wordt gezien? Wat vindt u daarvan?
Een van de maatregelen die Italië in haar herstelplan heeft opgenomen is de zogenaamde «superbonus». Deze maatregel, in de vorm van een belastingkorting, moet de investeringskosten voor het renoveren van woningen verlagen. De maatregel is erop gericht om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren, en geeft daarmee invulling aan de eis om tenminste 37% van de RRF-middelen uit te geven aan klimaatmaatregelen. Indien deze maatregel in de praktijk fraudegevoelig blijkt te zijn is dit onwenselijk, en in strijd met de intentie om fraude bij het gebruik van middelen uit de herstel en veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility, RRF) zoveel mogelijk te voorkomen. In de verordening die de werking van de RRF vastlegt zijn daartoe diverse waarborgen ingebouwd. Lidstaten moeten in hun herstelplannen uitleggen welke maatregelen zij treffen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De Commissie heeft beoordeeld of de getroffen maatregelen voldoende zekerheid bieden. De primaire verantwoordelijkheid voor de audit- en controlesystemen en een correcte implementatie van de RRF ligt bij de lidstaat. Als er een vermoeden van fraude is, moet in eerste instantie de lidstaat daar actie op ondernemen. Daarnaast kan de Commissie haar eigen controlestrategie uitvoeren. De Europese fraudebestrijder OLAF, de Europese Rekenkamer, het Europees Openbaar Ministerie en de Commissie kunnen toegang krijgen tot relevante gegevens en zo nodig het gebruik van middelen onderzoeken. Wanneer de Commissie ernstige onregelmatigheden, dubbele financiering of een schending van de verplichtingen van de lidstaat vaststelt en de lidstaat niet tijdig passende maatregelen heeft genomen om dergelijke onregelmatigheden te corrigeren kan de Commissie een evenredig bedrag terugvorderen.
Hoe is bij de beoordeling van het herstelplan van Italië (en andere landen) getoetst op fraude en misbruikrisico’s?
Op grond van de RRF-verordening hebben lidstaten in hun herstelplannen moeten uitleggen welke maatregelen zij treffen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De Commissie heeft beoordeeld of de getroffen maatregelen voldoende zekerheid bieden. De Commissie heeft beoordeeld dat dit voor het Italiaanse herstelplan het geval is, waarna het plan op 13 juli door de Raad van de Europese Unie is goedgekeurd.
Bij hoeveel ingediende plannen zijn mechanismen opgenomen om fraude en misbruik tegen te gaan?
Alle ingediende herstelplannen moeten op grond van de RRF-verordening uitleg bieden welke maatregelen lidstaten treffen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren.
Bij hoeveel plannen zijn door de Europese Commissie in de beoordeling van de nationale herstelplannen risico’s ten aanzien van fraude en misbruik geconstateerd?
Bij de beoordeling van plannen heeft de Commissie getoetst of de getroffen maatregelen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren adequaat waren, of ontoereikend. Alleen indien maatregelen adequaat waren, konden plannen worden goedgekeurd. De Commissie kan bij het opstellen van de herstelplannen risico’s ten aanzien van fraude en misbruik hebben geconstateerd. In dat geval heeft de Commissie aangedrongen op aanpassing van een herstelplan, nog voordat het formeel werd ingediend.
In hoeveel gevallen heeft de constatering van fraude- en misbruikrisico’s tot discussie geleid in de Ecofinraad?
Bij geen van de herstelplannen is er discussie geweest in de Ecofinraad naar aanleiding van een constatering van fraude- en misbruikrisico’s.
In hoeveel gevallen zijn nationale herstelplannen aangepast vanwege fraude- en misbruikrisico’s?
Bij het opstellen van de nationale herstelplannen hebben lidstaten veelvuldig overlegd met de Europese Commissie, voordat ze plannen formeel ter goedkeuring indienden. Deze werkwijze moest ervoor zorgen dat herstelplannen zouden voldoen aan de vereisten uit de RRF-verordening op het moment van formeel indienen, en tekortkomingen vroegtijdig werden opgespoord. In hoeveel gevallen plannen daarbij zijn aangepast vanwege fraude- en misbruikrisico’s is niet bekend gemaakt.
Hoe is tot nog toe uitvoering gegeven aan de motie-Aukje de Vries/Slootweg om aan te dringen op stevige mijlpalen in de herstelplannen?2
Nederland heeft richting Commissie en lidstaten gepleit voor het formuleren van duidelijke en stevige mijlpalen en doelen in de RRF-plannen. Bij de beoordeling van de Commissievoorstellen voor de uitvoeringsbesluiten van de Raad waarmee plannen werden goedgekeurd en mijlpalen en doelen werden vastgelegd, heeft Nederland hier in het bijzonder op gelet.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat de Europese Commissie inzage weigert in stukken over het Europees herstelfonds?3
Het is niet aan het kabinet om te treden in de vraag of de Europese Commissie in strijd heeft gehandeld met eigen EU-regels voor het openbaar maken van stukken. Als er twijfels bestaan of de Europese Commissie de verzoeken tot toegang correct heeft afgehandeld, kan een verzoeker zich richten tot de EU Ombudsman of het Gerecht. Daarnaast heeft ook het Europees Parlement (EP) een rol. Het EP controleert de Europese Commissie en EP-leden kunnen de Europese Commissie hierover vragen stellen. Het kabinet acht het van groot belang dat ook in EU-verband de transparantie van bestuur onder meer d.m.v. toegang tot documenten verder wordt vergroot. Nederland geeft al meerdere jaren aan dat het tijd is om de Verordening EG1049/2001 («de Eurowob»), die o.a. gaat over inzage in documenten, te moderniseren en in lijn te brengen met het Verdrag van Lissabon. Dit moet er onder meer voor zorgen dat het bereik van de Eurowob wordt uitgebreid. Het kabinet zal het belang van deze herziening bij de EU-instellingen blijven benadrukken.
Gaat u er in de komende Ecofinraad en bij de Europese Commissie op aandringen dat dergelijke stukken gewoon openbaar gemaakt moeten worden?
Het kabinet zal bij gelegenheid het belang van meer transparantie benadrukken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad op 24 februari a.s.?
Ja.
Het bericht 'Shell moet reclame over 'miljoenen schone kilometers' direct aanpassen' |
|
Lammert van Raan (PvdD), Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Shell moet reclame over «miljoenen schone kilometers» direct aanpassen», waarin staat dat de Reclame Code Commissie heeft bepaald dat Shell een reclame over schone kilometers per direct moet aanpassen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Shell feitelijk onjuiste informatie in haar reclame-uitingen verwerkt?
De energietransitie en het realiseren van de klimaatdoelen zijn gebaat bij transparante en betrouwbare informatie van zowel de overheid als van het bedrijfsleven. Daarom ben ik blij dat een toezichthouder als de Reclame Code Commissie het informatiegehalte van reclames tegen het licht houdt. In de uitspraak waarnaar de vragenstellers verwijzen geeft de Commissie aan dat het belangrijk is dat Shell bepaalde claims in de juiste context plaatst. Informatie over duurzame producten of diensten moet compleet zijn, dus ook een relevante context zou vermeld moeten worden.
Hoe oordeelt u over het feit dat Shell de suggestie wekt dat dat Shell goed op weg is met de energietransitie, terwijl Shell in feite achterloopt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse dat fossiele reclame de vraag naar fossiele brandstof op peil houdt of zelfs opstuwt, zowel direct als indirect, door een schadelijk product en een schadelijke industrie als normaal en onmisbaar te presenteren? Zo nee, waarom niet?
Onze samenleving is op dit moment nog voor een belangrijk deel ingericht op fossiele brandstoffen: in onze industrie, voor ons vervoer en in de verwarming van onze gebouwen. Het staat partijen daarbij vrij om reclame te maken, mits deze geen onjuiste informatie bevat.
Dit kabinet scherpt de Klimaatwet aan zodat Nederland in 2050 klimaatneutraal is en de emissies in 2030 met ten minste 55% zijn gereduceerd. Het beleid uit het Coalitieakkoord is hier ook op gericht. Hierdoor zal de komende jaren het fossiele brandstofgebruik in Nederland verder afnemen.
Erkent u dat het effect van deze advertenties verder reikt dan de consument en invloed heeft op de maatschappij en keuzes van politici, beleidsmakers en aandeelhouders die ze advertenties ook zien en ook speciaal getarget worden, bijvoorbeeld met advertenties in bepaalde kranten.
Mogelijk zal Shell ook bredere doelstellingen nastreven met dit soort advertenties dan alleen het stimuleren van de verkoop van hun waterstofproduct. Reclame-uitingen moeten echter wel juist zijn. Het is daarom belangrijk dat de Reclame Code Commissie hierop toetst.
Deelt u de mening dat dergelijke «green washing» schadelijk is voor de energietransitie als geheel, omdat de suggestie wordt gewekt dat de energietransitie al bijna voltooid is terwijl dat nog niet het geval is? Deelt u de analyse dat hierdoor het draagvlak om meer te doen voor de energietransitie in gevaar komt, omdat men het idee kan krijgen dat de energietransitie al bijna voltooid is?
Ik ben het eens met de vragenstellers dat het belangrijk is om op basis van feitelijke informatie met elkaar het gesprek aan te gaan over de klimaattransitie. De opgave waar we voor staan is enorm, en het lukt ons alleen als we ook oog houden voor draagvlak. Betrouwbare en feitelijk juiste informatie is daarvoor de basis. De overheid heeft hierin ook een belangrijke rol. Diverse internationale en nationale organisaties brengen hiertoe de voortgang van de transitie in kaart.
Bent u bekend met het onderzoek2 van professor Brulle, die heeft onderzocht dat de fossiele industrie vooral inzet op grote marketingcampagnes rond belangrijke politieke beslismomenten en negatieve pers? Deelt u de opvatting dat dit onwenselijk is en de energietransitie kan vertragen?
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek. Ik constateer echter dat dit onderzoek zich richt op de periode 1986–2015 en op de situatie in de VS. Het publieke debat en de rol daarin van de traditionele olie- en gasbedrijven is sinds de historische COP 21 in Parijs in 2015 wezenlijk veranderd.
Hoe oordeelt u over de effectiviteit van de Reclame Code Commissie op dit gebied, wiens oordeel altijd achteraf plaatsvindt waardoor de misleiding soms al jaren haar werk al heeft kunnen doen, die geen sancties kan uitdelen en bovendien afhankelijk is van een individu of instantie die de moeite neemt een klacht in te dienen en dat daardoor veel misleidende reclame vrijuit gaat?
Als bewindspersoon voor Klimaat en Energie ben ik verantwoordelijk voor het opstellen, implementeren en monitoren van het Nederlandse klimaatbeleid. Ik heb in deze hoedanigheid geen oordeel over het optreden of het functioneren van de Reclame Code Commissie.
Deelt u de mening dat het reclameverbod in de tabakswet effectief is? Zo nee, waarom niet?
Voor tabaks- en aanverwante producten geldt in de Tabaks- en rookwarenwet een strikt en veelomvattend reclameverbod. Alle marketing, reclame, promotie en sponsoring voor tabaks- en aanverwante producten is verboden. Het reclameverbod wordt steeds beter nageleefd en openlijke tabaksreclame is inmiddels vrijwel geheel uitgebannen. Dit betekent echter niet dat dit vanzelf gaat. Constante aandacht van de handhaver is nodig om er voor te zorgen dat het reclameverbod wordt nageleefd en daarmee effectief is.
Welke stappen bent u bereid te nemen tegen dergelijke onjuiste reclame-uitingen die de energietransitie in de weg lopen?
Met de Klimaatwet, het Klimaatakkoord en de plannen uit het Coalitieakkoord heeft het kabinet een robuust instrumentarium in handen om de afgesproken klimaatdoelen binnen bereik te brengen. Dit instrumentarium richt zich nadrukkelijk op álle actoren, zowel burgers, bedrijven als overheden. Dit betekent dat ook fossiele bedrijven gebonden zijn aan het klimaatbeleid. Het invoeren van een verbod op fossiele reclame acht ik daarom niet nodig om de klimaatdoelen te halen en de transitie op tempo te houden.
Kunt u in kaart brengen welke stappen mogelijk zijn, inclusief een verbod op fossiele reclames en dergelijke misleidende uitingen?
Zie antwoord vraag 10.
De uitzonderingen die worden gemaakt op voorzorgsmaatregelen tegen de verspreiding van het vogelgriepvirus terwijl een pandemie mogelijk nabij is |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Is het bij u bekend dat de huidige situatie rondom het vogelgriepvirus zo ernstig is dat er volgens Wageningen Universiteit rekening mee wordt gehouden dat een nieuwe pandemie nabij is?1
Het is mij bekend dat de huidige situatie rondom het vogelgriepvirus zowel in de media als door experts alarmerend wordt genoemd. Bij vogelgriepvirussen kunnen zich, net als bij andere virussen, mutaties voordoen. Er zijn meerdere mutaties nodig voordat het vogelgriepvirus van mens op mens overdraagbaar zou kunnen worden. Het is niet te voorspellen of een dergelijk virus, als het zou ontstaan, bepaalde karakteristieken zou hebben, die snelle verspreiding en (ernstige) ziekte bij mensen mogelijk maken en daarmee een dreiging voor een nieuwe pandemie zou kunnen zijn.
Bent u op dit moment betrokken bij de maatregelen die al dan niet worden genomen om zicht te houden op het vogelgriepvirus, om de verspreiding van het virus in te dammen en om nieuwe uitbraken en gevaarlijke mutaties te voorkomen? Zo ja, hoe?
Ja. Maatregelen ter bestrijding van het virus worden door het Ministerie van LNV opgelegd. Hierover wordt het Ministerie van VWS goed geïnformeerd. Daar waar het ook de volksgezondheid betreft, overleggen LNV en VWS over dode vogels en zoogdieren en de te nemen maatregelen. Daarnaast wordt de informatie over het virus, dat door het veterinair referentielaboratorium WBVR wordt onderzocht, gedeeld met het RIVM ten behoeve van het beoordelen van de genetische karakteristieken op grond waarvan het RIVM de zoönotische eigenschappen en daarmee het zoönotisch risico kan beoordelen.
Is het bij u bekend dat er recent een vogelgriepuitbraak is geweest bij een eendenbedrijf in de Gelderse Vallei, ofwel in het hart van de Nederlandse pluimveehouderij met het bizarre aantal van 237 andere pluimveebedrijven in een straal van tien kilometer rondom het besmette bedrijf?2
Er was een bedrijf in Ede, dat dicht tegen de pluimveedichte regio rondom Barneveld ligt. Omdat er ook in de regio Ede veel pluimveebedrijven liggen, heeft LNV extra vervoersbeperkingen opgelegd in een groter gebied rondom de uitbraak.
Is het bij u bekend dat wetenschappers na de vogelgriepuitbraken in 2003 concludeerden dat uitbraken in een gebied als de Gelderse Vallei moeilijk, zo niet onmogelijk te beheersen zijn vanwege het grote aantal bedrijven dat daar dicht op elkaar zit?3
Dat is niet de conclusie, die ik uit het onderzoek heb getrokken. Uit analyses van Wageningen Bioveterinary Reseach is gebleken dat in sommige gebieden in Nederland de EU-maatregelen, zoals vervoersbeperkingen en het ruimen van het besmette bedrijf, waarschijnlijk niet voldoende zijn om de reproductie ratio beneden de 1 te brengen. Daarom neemt de Minister van LNV altijd aanvullend nationale maatregelen in het gebied rondom een besmetting, dus bovenop de verplichte EU-maatregelen. Op pluimveebedrijven in pluimveedichte gebieden zal de Minister van LNV extra maatregelen nemen, als dat nodig is. Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij de besmetting in Ede, waar bedrijven in de 1 km zone aan een intensieve monitoring door de Gezondheidsdienst voor Dieren werden onderworpen om zo een eventuele besmetting nog sneller op te sporen.
Bent u door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geïnformeerd toen hij vier dagen na de uitbraak in de Gelderse Vallei een uitzondering instelde op het regionale verbod op het vervoeren van dieren, om zo weer extra kuikens in de stallen in dat gebied te kunnen plaatsen? Vindt u dit verantwoord, als politiek eindverantwoordelijke op het moment dat een zoönose als het vogelgriepvirus op mensen overslaat?4
Ik ben door de Minister van LNV geïnformeerd over deze uitbraak, zoals gebruikelijk is. De besluitvorming gebeurde conform regulier beleid. Toen de screening van de 3 km zone rondom de uitbraak in Ede door de NVWA voltooid was, is het vervoer van eendagskuikens vanaf een boerderij in het gebied met extra vervoersbeperkingen naar een locatie buiten de 10 km zone toegestaan. Dit achtte de Minister van LNV veterinair verantwoord, omdat het transport van eendagskuikens een gesloten transport is, waardoor het risico van dit transport laag wordt geacht. Binnen de 10 km zone rondom de uitbraak in Ede mogen geen nieuwe kuikens worden aangevoerd gedurende de periode van 30 dagen, waarin de beperkende maatregel in het gebied ingesteld zijn. Hier geeft de NVWA géén ontheffing voor af.
Daarnaast heeft de Minister van LNV een extra vervoersverbod opgelegd in Regio 10, waar Ede in ligt. Dat was een extra gebied, buiten de 10 km zone. Dat verbod is 4 dagen na de instelling van de regeling aangepast, waarbij het ook mogelijk werd om eendagskuikens uit en ook in dit gebied te brengen en daarmee nieuwe aanvoer van kuikens toe te staan in regio 10.
Is het bij u bekend dat in de afgelopen vijf dagen drie vogelgriepuitbraken zijn geweest bij twee eendenbedrijven en een bedrijf met leghennen in Hierden, nabij Ermelo, ofwel het hart van de eendenhouderij in Nederland?5
Ja.
Bent u door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geïnformeerd toen hij direct na de eerste uitbraak een uitzondering instelde op het regionale verbod op het vervoeren van dieren om zo transporten naar slachthuis Tomassen Duck-To in Ermelo mogelijk te maken? Vindt u dit verantwoord, als politiek eindverantwoordelijke op het moment dat een zoönose als het vogelgriepvirus op mensen overslaat?6
Ja, ik ben hierover ook geïnformeerd en van mening dat dit een goed afgewogen beslissing was: afvoer naar de slacht kan veilig plaatsvinden.
Het gebeurde met dieren van buiten de beperkingszone naar het slachthuis in de zone. Die dieren vormden geen groter risico door dit vervoer dan als ze naar een ander slachthuis buiten de beperkingszone waren vervoerd.
Welke voorwaarden worden gesteld aan het vervoer van eenden door het gebied waar een vervoersverbod geldt? Door wie en op welke wijze wordt gecontroleerd of aan deze voorwaarden worden voldaan?
In de beperkingszone is vervoer van levende vogels en dus ook eenden verboden. In de beperkingszone kan de NVWA in een aantal gevallen ontheffing verlenen voor het vervoer van vogels. De NVWA geeft voor vogels uit de zone uitsluitend ontheffing voor de slacht, als dit is om welzijnsproblemen te voorkomen. Doorvoer van vogels is toegestaan, als het transport via hoofdwegen of hoofdspoorwegen verloopt, zonder de stoppen en daarbij een route kiest, waarbij locaties met vogels vermeden worden.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en voorafgaand aan het commissiedebat Zoönosen en dierziekten beantwoorden?
Bij deze ontvangt u mijn antwoorden.
Het artikel “Luxemburgers kijken naar Delfzijl voor industriële houtzagerij: investering van meer dan 1 miljoen” |
|
Dion Graus (PVV), Edgar Mulder (PVV) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Luxemburgers kijken naar Delfzijl voor industriële houtzagerij: investering van meer dan 1 miljoen»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15), waarin de regering wordt verzocht erop toe te zien dat Staatsbosbeheer geen concurrentie- en marktverstorende activiteiten ontplooit?
Ja.
Klopt het bericht dat Staatsbosbeheer betrokken is bij de mogelijke totstandkoming van een nieuw, grootschalig houtverwerkingsbedrijf van Wood Trading & Technologies in Delfzijl? Zo ja, kunt u toelichten op welke wijze dat het geval is en welke contracten, afspraken, intenties et cetera daaraan ten grondslag liggen?
Staatsbosbeheer is inderdaad één van de partners bij het zoeken naar voldoende verwerkingscapaciteit in Nederland voor het duurzaam toepassen van Nederlands hout. WT&T is de Luxemburgse vestiging van een groot Belgisch houtverwerkend bedrijf genaamd IBV. Staatsbosbeheer heeft met IBV een intentieovereenkomst opgesteld, waarin de wederzijdse intentie is vastgelegd te komen tot een contractuele verbintenis voor de levering van rondhout. Dit hout wordt door Staatsbosbeheer momenteel met name naar Duitsland geëxporteerd.
Is de inschatting juist dat de beoogde houtzagerij en de bijbehorende investering van € 100 miljoen alleen kans maken als Staatsbosbeheer garandeert dat er een substantieel volume rondhout geleverd zal worden? Zo ja, wat betekent dit volgens u voor de kleinere, Nederlandse zagerijen en hun inkoop van hout bij Staatsbosbeheer? Vraag5 Kunt u gedetailleerd ingaan op de vraag of hiermee niet het risico dreigt dat die kleinere zagerijen minder of geen hout kunnen inkopen bij Staatsbosbeheer (of hieraan gelieerde bedrijven) en dat Staatsbosbeheer in staat wordt gesteld om de condities van de markt te bepalen?
Staatsbosbeheer is de grootste bosbeheerder van Nederland en levert een belangrijk aandeel in het Nederlandse aanbod van rondhout, waar planken, balken en plaatmateriaal uit gemaakt kunnen worden. Mede dankzij onder andere de participatie van Staatsbosbeheer kan een dergelijke grootschalige zagerij aan voldoende rondhout komen.
Staatsbosbeheer is deze verkenning naar nieuwe verwerkingscapaciteit begonnen nadat in de loop van 2017 de grootste zagerij van Nederland stopte. Sindsdien is veel rondhout naar vooral Duitsland geëxporteerd om daar verzaagd te worden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om houtsoorten die door de kleine Nederlandse zagerijen niet worden verwerkt, zoals fijnspar. Dat deze optie onaantrekkelijk is voor Nederland, zowel vanuit het oogpunt van vervoer als lokale toepassing voor een circulaire economie, heeft tot deze verkenning geleid. Uiteraard omvat de garantie slechts een deel van de jaarlijkse beschikbare hoeveelheid hout die Staatsbosbeheer oogst. Vanuit zowel het oogpunt van natuurbehoud als financiële risicobeheersing zou een te groot volume niet verantwoord zijn. Kleinere zagerijen zullen, wanneer zij bijvoorbeeld aantrekkelijk gelegen zijn of gespecialiseerd zijn in bepaalde houtsoorten of afmetingen, nog steeds voldoende hout van Staatsbosbeheer kunnen betrekken.
Deelt u de opvatting dat als die situatie ontstaat, Staatsbosbeheer feitelijk als marktmeester op de Nederlandse houtmarkt optreedt en dit ongewenst is omdat het niet past bij een semi-overheidsinstelling die tevens actief is in de commerciële houthandel? Welke garanties bent u voornemens te geven om dit risico te voorkomen?
Staatsbosbeheer zal een deel van het totale houtoogstvolume beschikbaar houden voor kleinere zagerijen. Dit volume zal globaal gelijk zijn aan het huidige volume dat ook nu bij kleinere zagerijen wordt afgezet. Dit risico is derhalve zeer klein. Hierdoor blijven toekomstige leveringen aan kleinere zagerijen (binnen marktconforme condities) mogelijk.
Kunt u toelichten op welke wijze bij de invulling van de afspraken tussen Staatsbosbeheer en Wood Trading & Technologies rekening is gehouden met de aangenomen motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15)?
Nee, ik deel deze opvatting niet. In Nederland wordt anno 2021 jaarlijks gemiddeld zo’n 660.000 m3 hout geoogst. Staatsbosbeheer oogst in 2022 naar verwachting rond de 170.000 m3. Staatsbosbeheer is weliswaar de grootste Nederlandse boseigenaar, maar biedt slechts 25–30% van het totale houtvolume afkomstig uit Nederlandse bossen aan. Uit onderzoek van Mazars, uit 2007, naar de houtmarktactiviteiten van Staatsbosbeheer, blijkt voorts dat het marktgebied waarin Staatsbosbeheer opereert naast Nederland ook België en de Duitse deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen beslaat (in 2007 in totaal 16,8 miljoen m3 rondhout). Daarmee is de rol van Staatsbosbeheer in deze markt nog veel kleiner.
Staatsbosbeheer heeft de wettelijke taak rijksbossen en natuurgronden te beheren. De oogst en verkoop van hout maken integraal onderdeel uit van deze wettelijke taak. Deze activiteit krijgt vorm binnen de kaders van de Wet markt en overheid. Staatsbosbeheer heeft er de afgelopen jaren blijk van gegeven binnen de kaders van markt en overheid te opereren. Ik ben derhalve van mening dat met de huidige regelgeving voldoende kaders zijn meegegeven.
Waarom is gekozen voor levering van hout uit de productiebossen van Staatsbosbeheer aan Wood Trading & Technologies en niet om dat hout aan andere zagerijen in Nederland aan te bieden in het kader van gelijke behandeling en gelijk speelveld?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6. Staatsbosbeheer blijft binnen de kaders van de Wet markt en overheid en de ruimte die is geboden binnen de Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer.
Zoals in antwoord op schriftelijke vragen in 2014 (Kamerstuk 29 659, nr. 125) is geantwoord door de toenmalige Staatssecretaris, valt de uitvoering van commerciële activiteiten door Staatsbosbeheer onder de reikwijdte van Hoofdstuk 4b van de Mededingingswet, dat betrekking heeft op overheden en overheidsbedrijven. Artikel 25i in dat hoofdstuk vereist – evenals de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer – dat als Staatsbosbeheer economische activiteiten verricht, het de afnemers van een product of dienst ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening brengt. In het derde lid van dat artikel en in het Besluit markt en overheid zijn nadere regels gesteld over de kostendoorberekening. Staatsbosbeheer moet ten overstaan van de Autoriteit Consument en Markt kunnen aantonen dat het aan deze regels heeft voldaan. Ook stelt de Mededingingswet specifieke regels ter voorkoming van ongerechtvaardigde bevoordeling van ondernemingen waarin bestuursorganen – in casu Staatsbosbeheer – deelnemen (artikel 25j). Ook in dat verband geldt het principe van integrale kostendoorberekening, zoals uitgewerkt in het Besluit markt en overheid (artikel 10) en het verbod op de toekenning van subsidies aan de desbetreffende onderneming waar niet-overheidsbedrijven niet voor in aanmerking komen (artikel 9 Besluit markt en overheid).
Het is de Raad van Toezicht van Staatsbosbeheer die hier op toeziet. Ook de Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de vrije mededinging en kan indien nodig ingrijpen.
Kunt u tevens toelichten hoe de kennelijk voorgenomen levering door Staatsbosbeheer zich verhoudt tot de uitspraak van de Hoge Raad van 26 november 2021, waarin wordt geoordeeld dat de overheid op basis van het gelijkheidsbeginsel geen goederen exclusief aan één partij mag verkopen en gelegenheid moet bieden aan potentiële gegadigden om mee te dingen?2
De keuze om met IBV, het moederbedrijf van WT&T, de oriëntatie voor de vestiging van een nieuwe zagerij aan te gaan is gebaseerd op meerdere overwegingen:
Om voor bovenstaande uitdagingen een oplossing te bieden is een groot, modern houtverwerkingsbedrijf onontbeerlijk. Deze oplossingen kunnen niet door kleinere zagerijen worden geboden.
Is door Staatsbosbeheer gezocht naar andere potentiële gegadigden? Zo ja, hoe zag de selectieprocedure er uit en op basis van welke argumenten is vervolgens gekozen voor een nog niet bestaande zagerij? Zo nee, waarom niet?
Staatsbosbeheer zal geen goederen exclusief verkopen aan één partij. Dat schaadt bovendien de marktpositie van Staatsbosbeheer. Verder zal het volume hout dat momenteel door de kleinere Nederlandse zagerijen wordt afgenomen buiten de afspraak voor levering van hout aan het beoogde houtverwerkend bedrijf worden gehouden.
Bent u van mening dat handelsactiviteiten, waarbij ruim 20% van de omzet uit hout en biomassa van Staatsbosbeheer gerealiseerd wordt door inkoop bij derde partijen, tot de kerntaken van Staatsbosbeheer behoren (Kamerstuk 29 659, nr. 156)? Hoe gaat u valse concurrentie en marktverstoring tegen in het licht van de reeds genoemde motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15)?
Ja. Staatsbosbeheer heeft contact gehad met potentiële gegadigden, waaronder bestaande afnemers in Nederland. Er is gekozen voor een bestaande zagerij, IBV, die voornemens is zich te vestigen in Nederland.
Bent u bereid de marktverhoudingen, de positie van Staatsbosbeheer op de markt voor houtzagerijen en de levering van rondhout te onderzoeken en de resultaten hiervan vóór het zomerreces naar de Kamer te sturen?
Staatsbosbeheer heeft in 2021 minder dan 10% rondhout (23.675 m3) van derden ingekocht op het totaal omgezette volume (249.179 m3). In 2022 zal het oogstvolume rond de 170.000 m3 liggen. In het recente verleden is veel hout uit zieke of dode essen- of fijnsparrenbossen geoogst, waarna Staatsbosbeheer nu en in de nabije toekomst minder oogst.
In de Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer is geregeld dat Staatsbosbeheer bevoegd is goederen (waaronder hout en biomassa) te verkrijgen en te vervreemden, alsmede alle andere handelingen te verrichten die voor een goede vervulling van zijn taken noodzakelijk zijn.
Daarnaast streeft Staatsbosbeheer naar het vergroten van inkomsten uit de markt (convenant LNV – Staatsbosbeheer) en kan Staatsbosbeheer ook andere werkzaamheden uitvoeren, mits die werkzaamheden samenhangen met de wettelijk opgedragen taken, niet leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van private aanbieders van vergelijkbare diensten, en tegen tenminste kostendekkende prijzen worden verricht. Dat is hier het geval.
De laatste ontwikkelingen in Oekraïne |
|
Ruben Brekelmans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken Amerikanen in Oekraïne verzocht heeft om het land direct te verlaten?
Ja.
Hoe beoordeelt u de actuele veiligheidsrisico’s voor Nederlandse burgers in Oekraïne en in hoeverre wijkt dit af van de risicoanalyse van de Verenigde Staten?
Vrijdagavond 11 februari werd duidelijk dat het risico op een acute verslechtering van de veiligheidssituatie is toegenomen. Op 12 februari is het reisadvies gewijzigd naar rood voor heel Oekraïne. Nederlanders worden opgeroepen om het land te verlaten. Ons reisadvies is daarmee in lijn met het reisadvies voor Oekraïne van de Verenigde Staten en een aantal Europese landen.
In welke situatie wordt er besloten om Nederlandse burgers te vragen om Oekraïne zo snel mogelijk te verlaten? Waarom zijn Nederlanders tot op heden nog niet verzocht om Oekraïne te verlaten?
Vanwege het risico op een acute verslechtering van de veiligheidssituatie in Oekraïne is het reisadvies voor heel Oekraïne naar rood aangepast op 12 februari. Nederlanders in Oekraïne zijn opgeroepen om zo snel mogelijk het land te verlaten, en niet meer naar Oekraïne te reizen.
Bent u ervan op de hoogte dat het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse zaken heeft aangegeven dat het onmogelijk is om haar burgers te evacueren in het geval van een Russische militaire actie (waar dan ook in Oekraïne)?
Ja.
Geldt ook voor Nederland dat het onmogelijk is om haar burgers te evacueren in het geval van een Russische militaire actie?
Op 11 februari jl. heeft de ambassade in Kyiv een online informatiebijeenkomst gehouden met Nederlanders in Oekraïne die hiervoor waren uitgenodigd via de registratielijst en sociale media van de ambassade. Doel van de bijeenkomst was om Nederlanders in Oekraïne te informeren over de veiligheidssituatie en duidelijk te maken wat ze van de overheid kunnen verwachten als de situatie verslechtert. Nederlanders zijn geïnformeerd dat als ze besluiten te blijven en de situatie zou verslechteren er geen door de overheid georganiseerde evacuatie zal plaatsvinden. Men zal met eigen vervoer over de weg moeten vertrekken, als men niet wil blijven. In de reisadviezen wordt al langere tijd aangegeven dat rekening moet worden gehouden met een situatie waarin het Ministerie van Buitenlandse Zaken in oranje of rode gebieden niet of niet volledige hulp kan bieden.
Zijn Nederlanders in Oekraïne ervan op de hoogte gebracht dat evacuatie wellicht niet mogelijk is bij een Russische aanval?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u een beeld van waar Nederlanders in Oekraïne zich hoofdzakelijk bevinden? Om hoeveel Nederlanders gaat het en waar bevinden zij zich hoofdzakelijk?
Nederlanders worden herhaaldelijk opgeroepen zich aan te melden bij de informatieservice van Buitenlandse Zaken. Alleen door aanmeldingen bij de informatieservice heeft Buitenlandse Zaken een beeld van de Nederlanders die in Oekraïne zijn en hoe ze kunnen worden bereikt, als dat nodig is. Registratie bij de BZ informatie is niet verplicht vanwege privacy-overwegingen. Ook het afmelden bij vertrek is niet verplicht. Op 14 februari jl. zijn er 147 Nederlanders in Oekraïne geregistreerd bij de informatieservice van Buitenlandse Zaken. De verwachting is niet dat een compleet beeld kan worden verkregen van hoeveel Nederlanders zich nog in Oekraïne bevinden en waar.
Herinnert u zich dat u in het Kamerdebat van 3 februari 2022 over de situatie in Oekraïne zei dat Nederlanders ter plaatse zich onder andere moeten afvragen «Maar ben je dan in staat om snelwegen te gebruiken? Heb je dan vervoer?»?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel snelwegen er lopen vanaf respectievelijk Kiev, Charkov en Odessa naar een directe grens met een lidstaat van de Europese Unie, hoeveel rijbanen deze snelwegen bevatten, en hoe lang de route is?
Er zijn drie hoofdwegen van Kyiv naar het westen (via Liviv naar Polen of Slowakije). Deze route is ongeveer 600–800 kilometer lang en in 8 tot 10 uur te rijden. Daarnaast zijn er drie hoofdwegen van Odessa naar Roemenië. Deze route is ongeveer 50 tot 100 kilometer lang en 1 à 2 uur rijden. Er is een hoofdweg van Kharkiv naar Kyiv van ongeveer 500 kilometer lang, 6 uur rijden. Aansluitend kan men via de westelijke grensovergangen naar Polen of Slowakije. Ook is er een hoofdweg van Kharkiv via Odessa naar de Roemeense grens. Deze route is in 11 uur te rijden en is ongeveer 750 kilometer lang. De wegen hebben 2 tot 4 rijstroken.
Hoe beoordeelt u het risico dat deze snelwegen kort na het begin van gevechtshandelingen door grote stromen mensen die op de vlucht slaan, verstopt raken?
Als de situatie verslechtert, is er een grote kans dat grote stromen mensen op de vlucht slaan. Het dringende advies aan Nederlanders in Oekraïne is daarom om in dit stadium het land zo snel mogelijk te verlaten. Tijdens de informatiebijeenkomst voor geregistreerde Nederlanders van 11 februari jl. is verder aangegeven dat men er rekening mee moeten houden dat het in een noodsituatie druk kan zijn aan de grens, waardoor er lange wachttijden kunnen ontstaan. Het advies is gegeven dat het verstandig is voldoende dekens, eten, drinken en brandstof mee te nemen.
Bent u gezien de acute dreiging en snelheid van alle ontwikkelingen bereid om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, in ieder geval voor het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken van aanstaande woensdag 16 februari 2022?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat universiteiten een maximum willen op het aantal internationale studenten vanwege overvolle collegezalen en overwerkte docenten |
|
Jasper van Dijk |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Universiteiten willen maximum op internationale studenten tegen overvolle collegezalen en overwerkte docenten»?1
Signalen rondom capaciteitsbeperkingen bij een aantal instellingen, en opleidingen, zijn mij bekend. Ook in hun brief (9 februari 2021)2 heeft UNL aangegeven dat instellingen naast het inrichten van een internationale onderwijsomgeving eveneens inspanningen leveren voor het beheersbaar maken van de internationale instroom. Hierbij wordt aangegeven dat instellingen graag de mogelijkheid krijgen voor het instellen van een capaciteitsfixus op een anderstalig traject binnen een opleiding.
Ik verwijs u daarnaast graag naar de brief die ik heb toegezegd tijdens het commissiedebat internationalisering en kennisveiligheid op 9 februari 2022 en die ik binnenkort naar uw Kamer zal sturen. In deze brief geef ik een reactie op het onderwerp internationale instroom en het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid.
Bent u het met het bestuur van de Universiteit van Amsterdam eens dat universiteiten de hoeveelheid internationale studenten niet meer aan kunnen en daardoor uit hun voegen barsten?
Het aantal internationale studenten varieert sterk per instelling, en meer in het bijzonder per opleiding. Het is aan de instelling om aan te geven of er sprake van een dreigend of een bestaand capaciteitsgebrek is. Op stelselniveau is er momenteel geen sprake van ontoereikende capaciteit.
Erkent u dat dit probleem al jaren speelt (zie mijn Kamervragen uit 2011) en dat het tijd wordt om «internationalisering» als geloofsartikel te schrappen?2
Ik verwijs u hiervoor graag naar de brief die ik heb toegezegd tijdens het commissiedebat internationalisering en kennisveiligheid op 9 februari 2022 en die ik binnenkort naar uw Kamer zal sturen. In deze brief geef ik een reactie op het onderwerp internationale instroom en het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid.
Welke maatregelen gaat u nemen om de instroom van internationale studenten beheersbaar te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de wijze waarop universiteiten bekostigd worden (hoe meer studenten, hoe meer financiering) een perverse prikkel is? Zo nee, waarom niet?
Universiteiten worden deels bekostigd op basis van studentenaantallen (inschrijvingen en diploma’s) en deels op basis van vaste bedragen. Beide elementen zijn van belang. Bekostiging op basis van studentenaantallen motiveert instellingen om een aantrekkelijk aanbod neer te zetten voor studenten en hen naar een diploma te leiden en zorgt ervoor dat de totale Rijksbijdrage van een universiteit meebeweegt met studentenaantallen. Vaste bekostiging geeft universiteiten zekerheid en stabiliteit die bijvoorbeeld van belang is bij het doen van lange termijn investeringen. De balans tussen vaste en variabele financiering is van belang en heeft mijn aandacht.
In 2020 zijn reeds belangrijke stappen gezet richting meer vaste en minder variabele bekostiging.4 Tevens is in het Coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» opgenomen dat het Kabinet de voorspelbaarheid van de bekostiging vergroot door het weghalen van de perverse prikkel op hogere instroom, de vaste voet te herzien en te verhogen, en door een betere balans tussen de eerste en tweede geldstroom.
Ik ben op dit moment bezig met de uitwerking van de plannen voor de extra middelen uit het coalitieakkoord. Ook hierbij zal ik aandacht hebben voor de verhouding tussen vaste en variabele bekostiging.
Bent u bereid het aantal Engelstalige opleidingen drastisch te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor graag naar de brief die ik heb toegezegd tijdens het commissiedebat internationalisering en kennisveiligheid op 9 februari 2022 en die ik binnenkort naar uw Kamer zal sturen. In deze brief geef ik een reactie op het onderwerp internationale instroom en het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid.
Wanneer wordt de Wet Taal en Toegankelijkheid in de Eerste Kamer behandeld?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten wat uw beweegredenen zijn om het als «serieuze optie» te zien de JWF-kazerne in Assen te sluiten?1
Zoals ik in mijn begeleidende brief aangeef is Defensie gestart met een interne verkenning naar een gezonde, toekomstbestendige en duurzame vastgoedportefeuille, langs de lijnen van concentreren, verduurzamen en vernieuwen. Bij deze verkenning neemt Defensie al haar vastgoed in Nederland onder de loep en kijkt daarbij naar verschillende factoren. Voor Drenthe kan het concentreren van ons vastgoed betekenen dat Defensie haar aanwezigheid concentreert in Havelte. Het is mijn streven om de werkgelegenheid in de regio zo veel als mogelijk te behouden. Dit geldt voor alle regio’s waar concentratie mogelijk aan de orde komt.
Bent u ermee bekend dat mogelijk duizenden arbeidsplaatsen direct of indirect verloren kunnen gaan als gevolg van de sluiting en verhuizing?
Defensie heeft op dit moment ongeveer 1.000 arbeidsplaatsen in Assen. Onderdeel van de verkenning is de optie dat Defensie in Drenthe haar vastgoed concentreert in Havelte. De verkenning gaat niet uit van een reductie in arbeidsplaatsen. Zoals hierboven uiteengezet is het mijn streven om in alle regio’s waar concentratie mogelijk zal plaatsvinden, en dus ook in Drenthe, de regionale werkgelegenheid zo veel als mogelijk te behouden.
Wat is volgens u de regionale impact van het sluiten van de JWF-kazerne in Assen?
Bij de uitwerking van het nieuwe strategische vastgoedplan heeft Defensie oog voor de regionale impact. Dat gebeurt enerzijds door te streven naar het behoud van regionale werkgelegenheid. Anderzijds bieden vrijkomende locaties kansen voor maatschappelijke vraagstukken als woningbouw en verduurzaming.
Dit vraagt om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden, op Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Ik ben me ervan bewust dat toekomstige keuzes desondanks op regionaal niveau impact kunnen hebben. Dat betekent dat we als kabinet in gesprek gaan met de regionale partners over de opgaven die er liggen en samen kijken hoe we regionale belangen kunnen meenemen in de besluitvorming. Dit om als rijksoverheid aanspreekbaar te zijn op eventuele regionale effecten en mogelijke toekomstige kansen op huidige defensie-locaties.
Bent u van mening dat het sluiten van de JWF-kazerne in strijd is met de prioriteiten van het kabinet Rutte-IV wat betreft de zinsnede: «oog te hebben voor de regionale impact»?2
Nee. In het regeerakkoord staat dat Defensie overbodig vastgoed afstoot en benodigd vastgoed moderniseert en verduurzaamt met oog voor regionale impact. Defensie bevindt zich in de verkenningsfase die wordt uitgevoerd in lijn met deze opdracht. Om de impact voor de regio te onderzoeken heeft Defensie het initiatief genomen om in de verkennende fase te spreken met regionale bestuurders en hen uit te nodigen daarover mee te denken. Zo is er gesproken met de bestuurders in Drenthe en is hen gevraagd met ons mee te denken.
Is het volgens u nog mogelijk de verouderde gebouwen in de kazerne te verduurzamen, zodat de sluiting gestaakt kan worden? Zo nee, waarom niet?
Verduurzaming is een van de factoren die worden bekeken in de verkenning, maar niet de enige, zoals ik ook in mijn begeleidende brief beschrijf. Er spelen verschillende factoren, bijvoorbeeld met betrekking tot de operationele gereedstelling, bedrijfsvoering, werving en behoud van personeel en het financieel in balans brengen van de portefeuille. Alle factoren dienen tegen elkaar te worden afgewogen om tot een integraal, samenhangend nieuw strategisch vastgoedplan te komen.
Bent u van mening dat – in het licht van een eerdere dreiging van sluiting in 2013 – een sluiting van de JWF-kazerne de inwoners van Assen weinig vertrouwen geeft in «behoorlijk bestuur»?
De afstoting van vastgoed vraagt om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden. We verkennen nu de mogelijkheden en zullen daar vroegtijdig – nog voordat er besluiten zijn genomen – over in gesprek gaan met de regio.
Bent u ervan op de hoogte dat de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DVO) van Justitie verrast is dat de kazerne in Assen met sluiting wordt bedreigd?3
De samenwerking met DVO verloopt naar volle tevredenheid. Het is logisch dat de sluiting impact zal hebben op DVO. Defensie zal de DJI en DVO daarom meenemen bij de uitwerking van de verkenning.
Bent u ervan op de hoogte dat de DVO ruim zes miljoen euro heeft geïnvesteerd in de kazerne?
DVO heeft 4,5 miljoen euro geïnvesteerd in de JWF kazerne.
Heeft u het voorgenomen besluit met de DVO overlegd en zijn daaruit signalen ontvangen dat het zowel financieel als qua personeelsbeleid voor de DVO erg ongelegen komt? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat er besproken is?
Defensie heeft een contractuele verplichting met DVO tot 2027. Defensie zal de DJI en DVO meenemen bij de uitwerking van de plannen.
Acht u het, gelet op een aantal tussen 2017 en 2020 plaatsgevonden verbouwingen (sportaccommodaties, kantoren en slaapvertrekken) op de JWF-kazerne, onlogisch een kazerne jarenlang te verbouwen, toekomstbestendig te maken om deze vervolgens te sluiten wegens modernisering en verduurzaming van vastgoed?
Defensie heeft de afgelopen jaren overwegend geïnvesteerd in het naleven van wettelijke verplichtingen en veiligheidsmaatregelen. Het vastgoed is hiermee nog niet toekomstbestendig en duurzaam geworden. De hoge en toenemende instandhoudingskosten zijn kenmerkend voor de gehele vastgoedportefeuille, zoals het IBO Vastgoed ook onderkent. Ingrijpender maatregelen zijn daarom noodzakelijk.
Kunt u garanderen dat er met de verhuizing naar Havelte onder de streep geen afname plaatsvindt wat betreft werkgelegenheid? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Door het vastgoed te concentreren, verduurzamen en vernieuwen wil ik het personeel een veilige werkomgeving bieden, een nog aantrekkelijkere werkgever worden en de operationele inzetbaarheid vergroten. Defensie heeft nu veel vacatures die ik graag wil vullen. Bij de uitwerking van de plannen zet ik in op behoud van regionale werkgelegenheid. Defensie werkt ook nog aan de Defensienota waarin zal worden ingegaan op andere transformatieopgaven. Het is daarom te vroeg om aan te geven wat dit allemaal onder de streep voor de regio zal betekenen.
In het geval dat u in de Kamer een meerderheid voor uw voornemen verkrijgt, wat zijn dan op hoofdlijnen de ingrediënten waarmee u Assen gaat compenseren?
Defensie bevindt zich nog in de verkenningsfase van het concentreren, verduurzamen en vernieuwen van het vastgoed en er zijn nog geen besluiten genomen.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de noodklok wordt geluid door het gevaar op N-wegen. |
|
Daniel Koerhuis (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Noodklok om gevaar N-wegen: «Klein foutje direct fataal»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het bericht maakt duidelijk welk menselijk leed er schuilgaat achter verkeersveiligheidscijfers. Het doet eveneens suggesties om de verkeersveiligheid op N-wegen te verbeteren. Verkeersveiligheid is een van de prioriteiten voor deze Kabinetsperiode en er zijn middelen beschikbaar om aan de slag te gaan met N-wegen. Daartoe wordt geïnvesteerd in N-wegen die in beheer zijn van het Rijk. Hiervoor is de komende jaren € 200 miljoen beschikbaar. Voor N-wegen in beheer van provincies zijn betreffende wegbeheerders primair aan zet. Vanuit de rijksoverheid wordt het verbeteren van verkeersveiligheid op provinciale N-wegen op verschillende manieren gestimuleerd, bijvoorbeeld via cofinanciering. Hierop wordt in de beantwoording van vraag 4 nader ingegaan.
Klopt het dat 25% van de dodelijke verkeersongelukken plaatsvindt op N-wegen, terwijl slechts 7.813 km van de 140.000 km wegen een N-weg is?
Nee, dit klopt niet. De getalswaarden van de genoemde cijfers worden weliswaar herkend in externe bronnen, maar dan voor andere categorieën dan de in de vraag genoemde. De SWOV noemt een aandeel van 25% voor verkeersdoden op provinciale wegen in het Bestand geRegistreerde Ongevallen in Nederland (BRON) in 20202. Het aantal en aandeel verkeersdoden is echter niet gelijk aan het aantal en aandeel dodelijke verkeersongelukken; bij een dodelijk verkeersongeval kunnen immers één of meerdere verkeersdoden vallen. Daarnaast zijn niet alle N-wegen provinciale wegen en niet alle provinciale wegen zijn N-wegen. Het aantal van 7.813 km wordt door CBS gepubliceerd als de weglengte van rijbanen in beheer van de provincie in 20193. De totale lengte van de daar weergegeven rijbanen is echter niet gelijk aan de totale weglengte van provinciale wegen, omdat door het CBS bij de rijbanen de fiets- en voetpaden uitgezonderd zijn.
Daarbij zijn deze cijfers over verkeersdoden en weglengte ook met gewijzigde omschrijvingen (provinciale wegen in plaats van N-wegenen verkeersdoden in plaats van dodelijke verkeersongelukken) niet goed met elkaar te vergelijken. Dit komt omdat bij de cijfers in BRON ook slachtoffers op fiets- en voetpaden zijn opgenomen, terwijl deze wegen niet zijn opgenomen in de genoemde weglengte (7.813 km) die betrekking heeft op uitsluitend provinciale rijbanen.
Het aantal slachtoffers en de weglengte op N-wegen ziet op wegen van alle soorten wegbeheerders in Nederland. In beginsel zijn wegbeheerders primair zelf verantwoordelijk voor rapportages over ongevallen op de wegen in hun beheer. Het Rijk publiceert jaarlijks rapportages over de verkeersongevallen op al haar wegen, waaronder de Rijks-N-wegen in onder andere de monitor Veilig over Rijkswegen4 en de jaarlijkse dieptestudie naar dodelijke verkeersongevallen op Rijkswegen door de SWOV5. Het precieze aantal en aandeel dodelijke verkeersongevallen en verkeersdoden op alle N-wegen van de verschillende wegbeheerders zal worden meegenomen in het benodigde onderzoek voor de uitwerking van de motie-Madlener6. In deze motie is namelijk verzocht om een overzicht in het MIRT op te nemen van de top tien N-wegen waar de meeste ongevallen plaatsvinden. Dat geldt eveneens voor het gevraagde overzicht in vraag 9.
Wat is uw reactie op het plan van Veilig Verkeer Nederland voor het veiliger maken van N-wegen?
Het is goed dat VVN in de media aandacht vraagt voor de verkeersveiligheid van N-wegen. VVN geeft aan nog te werken aan het genoemde plan.
Voor de verkeersveiligheid van N-wegen in beheer van provincies zijn de betreffende wegbeheerders primair verantwoordelijk. Het verkeersveiliger maken van provinciale N-wegen wordt vanuit de rijksoverheid op verschillende manieren gestimuleerd. Zo is er € 25 miljoen beschikbaar gesteld om te investeren in bermmaatregelen op provinciale N-wegen (25% cofinanciering van het Rijk). Hiermee zijn ongeveer 750 km aan bermen van provinciale N-wegen verkeersveiliger gemaakt. Daarnaast kunnen provincies – naast gemeenten en waterschappen – ook een beroep doen op de investeringsimpuls verkeersveiligheid. In de 1e tranche in 2020 ad € 165 miljoen is circa € 38,5 miljoen gegaan naar 80 km/u en 100 km/u wegen. Op dit moment wordt gewerkt aan de opzet van de tweede tranche van de investeringsimpuls verkeersveiligheid. De tweede tranche van de investeringsimpuls verkeersveiligheid komt dit jaar beschikbaar. Ook dan kunnen medeoverheden een rijksbijdrage (op basis van cofinanciering) aanvragen voor maatregelen die N-wegen verkeersveiliger maken.
Naast de € 25 miljoen die beschikbaar is gesteld om te investeren in bermmaatregelen op provinciale N-wegen, wordt ook € 25 miljoen geïnvesteerd in bermmaatregelen op Rijks-N-wegen. Hier wordt in de beantwoording van vraag 6 nader op ingegaan. Voor de komende jaren is daar bovenop € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor het verder verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld7, worden de komende tijd prioriteringsopties nader uitgewerkt, waarna besluitvorming plaatsvindt over de concrete inzet van de beschikbare € 200 miljoen. U wordt hierover medio dit jaar nader geïnformeerd.
Herinnert u zich de brief Verkeersveiligheid Rijks-N-wegen?2
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Wat is de stand van zaken van het veiliger maken van de genoemde N-wegen die een verhoogd risico op verkeersongelukken hebben: N7, N14, N31, N33, N35, N36 en N48?
Op de genoemde wegen wordt gewerkt aan het veiliger maken van de berminrichting, op basis van de € 25 miljoen die het vorige Kabinet voor Rijks-N-wegen beschikbaar heeft gesteld. Voor iedere N-weg en iedere locatie is dat maatwerk. In de meeste gevallen worden onveilige obstakels verwijderd. Waar dat nodig of gewenst is (zoals bij monumentale bomen) wordt als dat mogelijk is een afscherming aangebracht. De uitvoering van de maatregelen is ondergebracht in bestaande onderhoudscontracten en onderhoudswerken die bij Rijkswaterstaat al liepen. Dit bespaart kosten, is efficiënter en leidt tot de minste hinder voor het verkeer. De realisatie van de eerste bermmaatregelen is dit jaar gestart en loopt door tot het jaar 2024. De werkzaamheden op de wegen N36 en N7 zullen nog dit jaar worden afgerond. In 2023 volgt het werk aan de N33. In 2024 volgt het werk aan de N14, N31, N35 en N48.
Kunt u een overzicht sturen van het aantal verkeersongelukken en verkeersdoden per genoemde N-weg?
Hieronder treft u de gevraagde overzichten voor de genoemde Rijks-N-wegen voor de periode 2015–2020. Deze selectie is tot stand gekomen door koppeling van BRON aan het Nationaal Wegen Bestand (NWB).
Welke maatregelen worden er genomen voor het veiliger maken van de genoemde N-wegen? In hoeverre wordt er voor de genoemde N-wegen ingezet op het verbreden van de rijbanen, het scheiden van de rijbanen, het aanbrengen van middengeleiders, het verharden en het verbreden van bermen en het weghalen van bomen in bochten?
Zoals in de beantwoording van vraag 6 aangegeven, worden betreffende N-wegen op basis van de door het vorige Kabinet beschikbaar gestelde € 25 miljoen aangepakt door het verbeteren van de bermveiligheid. Eventuele aanvullende maatregelen op deze wegen zijn afhankelijk van besluitvorming over de inzet van de € 200 miljoen die door het huidige Kabinet beschikbaar gesteld voor het verder verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. U wordt hierover medio dit jaar nader geïnformeerd.
Kunt u een overzicht sturen van het aantal verkeersongelukken en verkeersdoden op N-wegen per provincie?
Zie het antwoord op vraag 3.
Welke afspraken worden er gemaakt met provincies voor het nemen van maatregelen om N-wegen veiliger te maken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke publieke campagnes lopen er nu om menselijke fouten in het verkeer op N-wegen te verminderen? In hoeverre zijn deze campagnes succevol? In hoeverre zorgen deze campagnes voor een vermindering van het aantal verkeersongelukken?
De campagne «N36=»9 wordt momenteel uitgevoerd door Rijkswaterstaat. De gedragscampagne is samen met de provincie Overijssel, de gemeenten Almelo, Wierden, Twenterand, Hardenberg, Ommen en de politie Oost-Nederland tot stand gekomen. De campagne is gericht op de gewenste gedragingen, zoals: voldoende afstand houden, aandacht en ogen op de weg houden, elkaar de ruimte geven en rekening houden met elkaar.
De campagne zet in op het verhogen van het bewustzijn van de weggebruiker over het gewenste gedrag en beoogt daarmee een verbetering in het weggedrag. Gedurende de looptijd van de campagne worden de ervaringen en beleving van weggebruikers gemonitord door vragenlijstonderzoeken. In de evaluatie wordt het effect van de gedragscampagne in beeld gebracht.
Daarnaast zijn er de landelijke campagnes zoals BOB, MONO en Hou je aan de Snelheid. In welke mate deze voor minder ongevallen zorgen is niet meetbaar, maar ze zorgen wel voor bewustzijn, normstelling en bieden draagvlak voor anders interventies, zoals handhaving, interventies op scholen of bij werkgevers. Deze campagnes worden jaarlijks geëvalueerd en bijgesteld om de effectiviteit zo groot mogelijk te maken. Ook worden deze campagnes uitgedragen door partners zoals Veilig Verkeer Nederland, TeamAlert, ANWB, provincies en gemeenten. Daarbij worden uitingen ook op het onderliggend weggennet geplaatst. Ook wordt er tijdens deze campagnes gehandhaafd door de politie.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de provincies om provinciale afspraken te maken voor het veiliger maken van N-wegen?
Ik ben in gesprek met medeoverheden waaronder provincies over de implementatie van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid. Een van de afspraken is onder meer dat medeoverheden risicoanalyses en uitvoeringsagenda’s opstellen om de grootste risico’s op het eigen wegennet aan te pakken. Alle provincies beschikken inmiddels over deze plannen.
Herinnert u zich de beantwoording op de Kamervragen over de verkeersveiligheid op de N36?3
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
In hoeverre heeft u sindsdien gewerkt aan het gelijk en breder maken van de baanbreedte op de N36?
Rijkswaterstaat heeft tussen 2015 en 2018 verschillende werkzaamheden uitgevoerd om de veiligheid op de weg te verbeteren. Zo is de rijbaan over een lengte van 16 kilometer verbreed. Er zijn over de hele N36 ribbelmarkering, reflectoren en hectometerborden met snelheidsaanduiding aangebracht. In 2022 worden op het gedeelte tussen Mariënberg – Witte Paal de bermen veilig ingericht en later in 2022 zijn er werkzaamheden om extra uitwijkruimte (redresseerruimte) te creëren. Op die manier geraken weggebruikers minder snel in de buitenberm en maken daardoor minder abrupte stuurbewegingen. In totaal is € 10 miljoen uitgetrokken voor veilige bermen langs de N36.
Welke inpassingsvraagstukken moet u hiervoor nog oplossen? Welke maatregelen neemt u om deze inpassingsvraagstukken op te lossen?
Er is geen inpassingvraagstuk bij het creëren van extra uitwijkruimte aan de buitenbermzijde zoals nu is gepland op het gedeelte tussen Mariënberg – Witte Paal. Verbreding van de middenstrook (as) van de weg is niet mogelijk zonder diverse kunstwerken over de N36 de verbreden of te vervangen. Om deze reden is er eerder over de hele N36 ribbelmarkering aangebracht. Deze markering geeft een waarschuwing als auto’s met de banden over de markering rijden en naast de rijstrook dreigen te komen.
Deelt u de mening dat een wisselend rijwegprofiel op de N36 een verhoogd risico op verkeersongelukken geeft?
Na aanpassing van het gedeelte Mariënberg – Witte Paal is enkel op het deel tussen Aadorp en Almelo-Noord de redresseerstrook smaller. Daarmee is na afronding van betreffende werkzaamheden geen sprake meer van een sterk wisselend wegprofiel. Wel vragen de weg en het verkeer veel aandacht van de weggebruikers zelf. Door de snelheidsverschillen tussen het vele vracht- en personenverkeer en door weinig inhaalmogelijkheden, zijn er bijvoorbeeld situaties waarin automobilisten lang achter dezelfde vrachtwagen rijden. Het gedrag van weggebruikers speelt een grote rol in de verkeersveiligheid op de Nederlandse wegen. Daarom is Rijkswaterstaat samen met regionale partners de campagne «N36=» gestart om het weggedrag positief te beïnvloeden, zoals reeds benoemd onder de beantwoording van vraag 11.
Het bericht ‘Zelfs milieuminister hoeft in Nederland niet elektrisch te rijden’. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Zelfs een milieuminister hoeft in Nederland niet elektrisch te rijden»1 en «Voor een «groen» kabinet rijdt het nog erg smerig»?2
Ja.
Klopt het dat slechts 2 van de 31 dienstauto’s volledig elektrisch aangedreven zijn?
Dat klopt. Momenteel worden twee bewindspersonen gereden in een zero-emissie dienstauto. Daarnaast worden 20 semi-elektrische (combinatie benzine- en elektromotor) voertuigen ingezet voor het vervoer van bewindslieden.
Klopt het dat de richtlijnen voor het laatst zijn aangescherpt in 2015? Bent u bereid deze drastisch aan te scherpen?
In het Klimaatakkoord heeft de rijksoverheid het doel gesteld dat het civiele wagenpark in 2028 volledig zero-emissie is. Op weg hier naartoe, is een ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark in gang gezet. Een steeds groter aantal ministeries voert het «zero-emissie, tenzij» beleid, waardoor in 2021 meer dan de helft van de bestellingen voor nieuwe dienstauto’s zero-emissie was. In de verduurzamingsopgave van het Rijkswagenpark moet wel rekening gehouden worden met lopende contracten voor het wagenpark en doelmatige besteding van middelen. Gelet op het voorgaande zie ik voor het aanscherpen van de richtlijnen op dit moment geen aanleiding.
Kun u zich herinneren dat voormalig Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu Dijksma begin 2016 al aangaf «ik vind dat de overheid het goede voorbeeld moet geven als het om het milieu gaat (...) we hebben afgesproken, ook na het historische akkoord in Parijs, dat we het wagenpark van de overheid gaan vernieuwen daar waar dat kan en zo milieuvriendelijk mogelijk maken en dan moeten we zelf het goede voorbeeld geven»3
Ja. Aan deze afspraak heeft de rijksoverheid verder invulling gegeven in het Klimaatakkoord. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u van menig dat dit zes jaar na dato gelukt is? Zo nee, waarom is dit niet gelukt?
Het omschakelen van een fossiel aangedreven wagenpark naar een zero-emissie wagenpark, zoals toegezegd in het Klimaatakkoord, is een omvangrijke operatie. In de verduurzamingsopgave van het Rijkswagenpark moet immers rekening worden gehouden met lopende contracten voor het wagenpark, doelmatige besteding van middelen, het aanleggen van de bijbehorende laadinfrastructuur en de beschikbaarheid van vergelijkbare zero-emissie modellen op de automarkt. Zo is de verduurzaming van bestel- en werkauto’s, zoals 4x4 voertuigen en cellenbussen, op dit moment lastiger dan die van personenauto’s. Het aanbod van de zero-emissie bestel- en werkauto’s is nog zeer beperkt, waardoor een passend alternatief naar verwachting pas later richting 2028 voorhanden zal zijn.
Eind 2021 bestond het civiele wagenpark van de rijksoverheid uit 17 procent (2.330 van de 13.900 personen- en bestelauto’s) zero-emissie voertuigen. Daarbij moet opgemerkt worden dat er eind 2021 nog 1.365 zero-emissie voertuigen in bestelling stonden. Het Ministerie van Defensie (goed voor 45 procent van het Rijkswagenpark) heeft een grote spreiding door Nederland met beperkte mogelijkheden in de infrastructuur. Zoals in het coalitieakkoord benoemd, wordt er rekening gehouden worden met de bijzondere positie van Defensie. Defensie vervangt het civiele wagenpark stapsgewijs met zero-emissie voertuigen. Ongeveer 40 procent van het wagenpark van Defensie wordt ingezet voor operationele taakstelling. Vanwege de eisen waaraan deze voertuigen moeten voldoen, zoals rijden over zwaar begaanbaar terrein, met hoge snelheid lange afstanden afleggen en 24/7 inzetbaar zijn, kunnen deze op korte termijn niet worden vervangen door zero-emissie voertuigen. Wanneer het civiele wagenpark van dit ministerie buiten beschouwing wordt gelaten, dan bedraagt het aandeel zero-emissie voertuigen niet 17 maar 30 procent.
Kunt u zich herinneren dat voormalig Minister Kamp in 2016 zei nog niet over te willen stappen op geheel elektrisch, omdat hij regelmatig grotere afstanden moet rijden? Kunt u aangeven welke rit een bewindspersoon tegenwoordig zou moeten maken die niet te berijden is met de huidige elektrische auto’s?4
Gezien het marktaanbod was dat destijds een begrijpelijke opvatting. Sindsdien is zowel het aanbod van elektrische personenauto’s, als de actieradius van de gemiddelde zero-emissie auto enorm gegroeid. Steeds meer ministeries hanteren inmiddels het «zero-emissie, tenzij» principe bij de aanschaf van nieuwe auto’s.
In de voertuigklasse waarmee bewindspersonen mogen rijden is praktisch elke rit binnen Nederland te berijden met een zero-emissievoertuig. Echter, zoals ook in eerdere beantwoording op vragen uit uw Kamer is aangegeven5, dient de dienstauto van een bewindspersoon naast vervoermiddel ook als werkplek. De voorschriften van de arbeidsomstandighedenwetgeving, zoals die van toepassing zijn op werknemers, gelden ook voor bewindspersonen. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet dient iedere plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt, te worden aangemerkt als arbeidsplaats in de zin van die wet. De inrichting van de werkplekken moet zoveel mogelijk aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers worden aangepast en worden ingericht volgens ergonomische beginselen. Het aanbod op de markt van zero-emissie auto’s die aan de gewenste inrichting voldoen (zoals voldoende been- en hoofdruimte en een ergonomisch aan te passen zitplek), is op dit moment nog beperkt.
Daarnaast spelen ook de veiligheidsmaatregelen rondom een bewindspersoon een rol bij de keuze van dienstauto. Zo moet onder alle omstandigheden een dienstauto direct weg kunnen rijden van de locatie waar de bewindspersoon zich op dat moment bevindt. Daardoor is een grote batterij met hoge laadsnelheden noodzakelijk. Ook de eventuele toepassing van beveiligingsvoorzieningen (bijvoorbeeld bepantsering) aan auto’s speelt een rol. Deze toepassingen leiden tot een verhoging van het gewicht van de auto. Daardoor is een groter motorvermogen of ander motortype of -aandrijving noodzakelijk om dezelfde prestaties te kunnen leveren.
Waarom kan de ene bewindspersoon wel volledig elektrisch rondgereden worden en de andere niet?
Inmiddels rijden twee bewindspersonen zero-emissie en 20 bewindspersonen semi-elektrisch, dus met een combinatie benzine- en elektromotor. Daar waar 100% zero-emissie wordt gereden, gebeurt dat naar tevredenheid.
Een aantal nieuw aangetreden bewindspersonen heeft aangegeven zero-emissie te willen rijden. In beginsel krijgen bewindspersonen de dienstauto van hun voorganger als het contract daarvan nog niet is verstreken. Ten behoeve van de veiligheid van bewindspersonen in algemene zin kunnen in geval van dreiging en risico veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Deze kunnen ook het vervoer van de bewindspersoon betreffen. Veiligheidsmaatregelen kunnen eventueel een belemmering vormen voor zero-emissie rijden. Er kan dan gekozen worden om semi-elektrisch te rijden.
Bent u ermee bekend dat in 2016 al demonstratief werd aangetoond dat ook een lange werkdag met veel reizen voor een bewindspersoon gewoon mogelijk was met een elektrische auto?5
Ja.
Kunt u zich herinneren dat mijn collega Wassenberg (PvdD) in 2019 nog vroeg naar de vergroening van het rijkswagenpark?6
Ja.
Kunt u zich herinneren dat destijds werd aangegeven: «hybride is een tussenstap totdat geschikte elektrische auto’s beschikbaar komen»? Bent u van mening dat er nog altijd geen geschikte elektrische auto’s zijn? Zo nee, waarom rijdt nog niet iedereen elektrisch?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u een update geven van het percentage elektrische auto’s in het rijkswagenpark (toen slechts 2%)?
Zie het antwoord op vraag 5.
Is de uitspraak uit 2019 van uw voorganger dat de ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark de afgelopen jaren rijksbreed te langzaam is gegaan, dat er nog flinke slagen moeten worden gemaakt, dat de overheid juist het goede voorbeeld wil geven, en dat zij zich hier samen met haar collega’s actief op inzet, uitgevoerd? En zo ja, hoe?
Zoals in voorgenoemde antwoorden toegelicht, is de ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark in gang gezet. Het omschakelen van een fossiel aangedreven wagenpark naar een zero-emissie wagenpark, zoals toegezegd in het Klimaatakkoord, is echter een omvangrijke operatie. Zie voorts de antwoorden op vraag 3 en vraag 5.
Bent u tevreden met de voortgang die sindsdien is gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat denkt u dat het doet met het draagvlak onder burgers wanneer blijkt dat de overheid zelf niet kiest voor een duurzamere optie?
Het kabinet zet vol in op verduurzaming en is zich bewust van zijn voorbeeldrol. Zie ook de antwoorden op de vragen 5 en 7.
Het bericht 'ACM: Bergman bepaalt grotendeels eigen prijs in onderhandelingen met verzekeraars' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «ACM: Bergman bepaalt grotendeels eigen prijs in onderhandelingen met verzekeraars»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de zorgen over de positie van de Bergman Clinics (met winstoogmerk) in verhouding tot algemene ziekenhuizen, waarbij Bergman Clinics de tarieven sneller kan laten stijgen dan algemene ziekenhuizen? Zo ja, wat wil u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving waarnaar u verwijst komt mede voort uit onderzoek dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft verricht in het kader van haar fusietoezicht. Naar aanleiding van een melding tot voornemen van de overname van NL Healthcare door Bergman Clinics heeft de ACM onderzoek gedaan en geconcludeerd dat die voorgenomen concentratie de mededinging zou beperken en zou leiden tot substantiële prijsstijgingen en innovatieve zorg minder betaalbaar zou worden. In haar onderzoek constateerde de ACM dat Bergman Clinics reeds over een sterke onderhandelingspositie beschikt tegenover zorgverzekeraars en dat zij haar prijzen de afgelopen jaren sterker heeft kunnen laten stijgen. De ACM heeft op grond van dit onderzoek besloten dat Bergman Clinics de Maartenskliniek niet mag overnemen.
Ik vind dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan patiënten altijd voorop moet staan. Het fusietoezicht dat de ACM verricht op grond van de Mededingingswet draagt daaraan bij. Daarbij toetst de ACM voorgenomen fusies of overnames op de gevolgen voor de mededinging. Het beschermen van effectieve mededinging en daarmee keuzemogelijkheden voor patiënten en zorgverzekeraars vormt een belangrijke waarborg om te voorkomen dat dominante posities ontstaan. Mocht er toch een dominante positie bestaan, beschikken de ACM en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over de bevoegdheid om in te grijpen. De ACM ziet op grond van de Mededingingswet erop toe dat partijen met een economische machtspositie daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door partijen uit te sluiten of onredelijk hoge tarieven te hanteren. De NZa heeft een bevoegdheid om aan partijen met aanmerkelijke marktmacht verplichtingen op te leggen. Zo kan zij indien een risico bestaat op te hoge prijzen voorwaarden stellen waardoor misbruik van een dominante positie kan worden voorkomen. De ACM en de NZa zijn onafhankelijk toezichthouders die hun bevoegdheden rond fusies en dominante posities op grond van de feiten en omstandigheden van het individuele geval eigenstandig kunnen inzetten, teneinde belangen van patiënten en verzekerden te waarborgen.
Het is niet aan mij maar aan de ACM om fusies te toetsen en daarbij rekening te houden met de kenmerken van de zorgsector en het risico op onder meer prijsstijgingen in te schatten. Daarnaast bevat de meest recente Monitor medisch-specialistische zorg 2021 van de NZa inzicht in de contractering, gelijkgerichtheid en financiële prikkels in 2020 en 2021 en kostenontwikkeling in 2019.
Welke middelen heeft de Autoriteit Consument & Markt (ACM) om de positie van een zorgaanbieder te beteugelen, wanneer deze aanbieder op deelterreinen dominant is geworden? Welke rol heeft de ACM bij overname van kleine zelfstandig behandelcentra (ZBC’s) door Bergman Clinics, die Berman Clinics hebben geholpen om hun positie te versterken?
Zoals ik noemde in mijn antwoord op vraag 2 heeft het fusietoezicht van de ACM op grond van de Mededingingswet als doel om vooraf te voorkomen dat door een fusie of overname de mededinging wordt beperkt en een dominante positie ontstaat of wordt versterkt. Mocht er toch een dominante positie ontstaan, hebben de ACM en de NZa daarnaast op grond van de Mededingingswet en de Wet marktordening gezondheidszorg bevoegdheden om in te grijpen en zo de belangen van patiënten en verzekerden te beschermen.
In haar fusietoezicht op grond van de Mededingingswet toetst de ACM alleen concentraties die boven bepaalde omzetdrempels uitkomen. Vanwege de kenmerken van de zorgsector gelden in de zorg lagere omzetdrempels dan in andere sectoren, waardoor in de zorg meer fusies en overnames kunnen worden getoetst. Met betrekking tot de achtereenvolgende overnames van Bergman Clinics geldt dat de ACM bijvoorbeeld eerder, in 2018, wel de concentratie van Bergman Clinics en NL Healthcare Clinics heeft getoetst en na onderzoek heeft goedgekeurd. Vorig jaar hoefde Bergman twee kleinere voorgenomen overnames niet te melden bij de ACM, omdat deze onder de verlaagde omzetdrempels bleven. De voorgenomen overname van Mauritskliniek kwam wel boven deze omzetdrempels uit. Met deze overname zou Bergman Clinics naar het oordeel van de ACM een nog sterkere positie krijgen bij de onderhandelingen met zorgverzekeraars en daarmee in staat zijn hogere prijzen af te dwingen. Daarom heeft de ACM die overname verboden. Tegen het verbodsbesluit van de ACM staat beroep open bij de rechter, die opnieuw de overname beoordeelt.
Heeft de ACM voldoende middelen om in te grijpen bij overnames? Zo nee, welke middelen zijn nog nodig?
De ACM heeft met het fusietoezicht op grond van de Mededingingswet een geschikt en doeltreffend instrument om te voorkomen dat fusies of overnames in de zorg de mededinging beperken en daarmee de positie van patiënten en verzekerden benadelen, en dat tevens ruimte laat voor fusies en overnames die juist wel in het belang zijn van patiënten en verzekerden.
Eerder zijn door mijn voorgangers voorstellen aan uw Kamer gestuurd tot aanpassing van het markttoezicht in de zorg in een voorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg.2 Ik streef ernaar uw Kamer voor de zomer te informeren over de verdere voortgang met betrekking tot dit wetsvoorstel.
Wat is er voor nodig om te voorkomen dat prijzen verder worden opgedreven door een dominante partij?
Het beschermen van effectieve mededinging en daarmee keuzemogelijkheden voor patiënten en zorgverzekeraars vormt een belangrijke waarborg om te voorkomen dat dominante posities ontstaan. Mocht er toch een dominante positie bestaan, beschikken de ACM en de NZa op grond van de Mededingingswet respectievelijk de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) over de bevoegdheid om in te grijpen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u reflecteren op de verhouding tussen het voornemen uit het nieuwe regeerakkoord om anderhalvelijnszorg te stimuleren met een nieuwe betaaltitel en de marktmacht van Bergman Clinics?
Ik zie op dit moment geen rechtstreeks verband tussen de marktmacht van Bergman Clinics en anderhalvelijnszorg, omdat de zorg anders wordt geleverd. Bergman Clinics biedt medisch-specialistische zorg aan met een focus op specifieke behandelingen. Anderhalvelijnszorg is nog in ontwikkeling en bevindt zich op het grensvlak tussen (complexere) eerstelijnszorg en tweedelijnszorg, zoals wanneer klachten lastig voor een huisarts te beoordelen zijn maar doorverwijzing voor een uitgebreide behandeling nog niet noodzakelijk is. Ik ben nog aan het verkennen hoe het voornemen uit het coalitieakkoord verder uitgewerkt kan worden.
Heeft u kennisgenomen van de conclusies van het College van Toezicht Advocatuur (CvT) inzake het onderzoek dat door de deken is uitgevoerd naar de fraude bij het kantoor van de landsadvocaat; namelijk dat dit onderzoek onvolledig en onvoldoende onafhankelijk was?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Bent u geschrokken van de conclusies van het CvT, dat stelt dat de effectiviteit en professionaliteit van het toezicht tekortschieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit toezicht zo snel mogelijk te verbeteren?
Het CvT fungeert als systeemtoezichthouder als blik van buiten de advocatuur. Het is de taak van het CvT om te onderzoeken hoe het toezicht op advocaten functioneert. De conclusies van het CvT hebben betrekking op het functioneren van het toezicht op de advocatuurlijke tak van Pels Rijcken.2 Er ligt een kritisch rapport met conclusies en aanbevelingen. Gelet op de onafhankelijkheid van de advocatuur en het toezicht daarop ben ik terughoudend met het reageren op een individuele casus, zo ook deze.
Voor wat betreft mijn visie in zijn algemeenheid op het toezicht op de advocatuur, het volgende. In 2020 is het toezicht op de advocatuur geëvalueerd.3 Op 29 oktober 2021 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de opvolging van de aanbevelingen uit het evaluatierapport.4 Uitgangspunt daarbij is dat het toezicht binnen de advocatuur wordt versterkt door de oprichting van één landelijke toezichthouder op alle advocaten. Deze landelijke toezichthouder moet daarbij onder meer beschikken over adequate bevoegdheden en adequate landelijke ondersteuning. Consequentie daarvan is dat de 11 lokale dekens niet meer eindverantwoordelijk zullen zijn voor het toezicht in het eigen arrondissement, maar ook dat de ondersteuning van het toezicht niet meer lokaal zal plaatsvinden. In de brief van 29 oktober 2021 en in de brief van 22 november 20215 is door mijn ambtsvoorganger tevens aangekondigd met de Nederlandse orde van advocaten (hierna: NOvA) in gesprek te gaan om te bezien of het niet verstandiger is om het toezicht wat verder weg van de deken te organiseren. Die gesprekken lopen nu en over de uitkomsten van die gesprekken zal ik uw Kamer dit voorjaar informeren. De algemene conclusies uit het bovengenoemde rapport over het toezicht op de advocatuur zal ik in deze gesprekken meenemen.
Hoe verklaart u dat zelfs in het laatste jaarverslag (toen de fraude bij Pels Rijcken al bekend was) de deken het toezicht in het Haagse arrondissement «in hoge mate effectief», noemde?
Zoals ik ook al in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven ben ik terughoudend met het oordelen over het toezicht in een individuele casus. In zijn algemeenheid geldt dat de deken jaarlijks verslag doet van de stand van het toezicht in het eigen arrondissement. Deze verslaglegging is de verantwoordelijkheid van de deken en is van belang voor de transparantie van het toezicht en het vertrouwen dat de samenleving in dat toezicht en de beroepsgroep moet hebben. Het CvT ziet als systeemtoezichthouder toe op de werking van het toezicht en kan in dat kader ook oordelen over de effectiviteit van het toezicht.
Hoe verklaart u dat bij het dekentoezicht op Pels Rijcken geen onderzoek is gedaan naar naleving van antiwitwaswetgeving (Wwft)? Ziet u ook in dat dit uiterst opmerkelijk is gezien het gegeven dat er voor miljoenen is gefraudeerd bij Pels Rijcken en niet kan worden uitgesloten dat er mogelijk ook sprake is van het witwassen van gelden?
Gelet op de onafhankelijkheid van het toezicht op de advocatuur past ook hier terughoudendheid. In zijn algemeenheid geldt dat de deken sinds 2015 zowel toezichthouder is op de naleving door advocaten van het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet als de Wwft. Het is aan de deken als toezichthouder om bij het doen van onderzoek naar mogelijke misstanden bij advocaten, de opzet en omvang van het onderzoek te bepalen.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat er op korte termijn grondig onafhankelijk onderzoek gedaan wordt naar naleving van antiwitwaswetgeving bij Pels Rijcken? Wilt u daarvoor een voorstel doen?
Nee, het is niet aan mij om beide toezichthouders opdracht te geven een onderzoek te starten. Het toezicht op de naleving van de antiwitwaswetgeving door advocaten is belegd bij de deken, en bij het Bureau Financieel Toezicht (BFT) voor wat betreft de notarissen van het kantoor. Om een dergelijk onderzoek bij geheimhouders te kunnen uitvoeren, zijn wettelijke bevoegdheden nodig. Betrokken toezichthoudende instanties hebben dergelijke bevoegdheden tot hun beschikking.
Wat vindt u ervan dat door het gebrek aan medewerking van de dekens nu in de lucht blijft hangen hoe het toezicht rond Pels Rijcken er precies uitzag terwijl Frank Oranje zijn miljoenenfraude pleegde? Op welke wijze gaat u bevorderen dat er absolute helderheid komt?
In de antwoorden op de vragen 2 tot en met 5 heb ik aangegeven dat ik omwille van de onafhankelijkheid van de advocatuur en het toezicht daarop niet treed in de beoordeling van een individuele casus.
Los van deze individuele casus heb ik bij de beantwoording van vraag 2 verwezen naar de brieven van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer. Op dit moment vinden er gesprekken plaats met de NOvA over de inrichting en ondersteuning van de landelijke toezichthouder op de advocatuur. Deze landelijk toezichthouder wordt zoals eerder aangegeven eindverantwoordelijk voor het toezicht op alle advocaten. Belangrijk onderwerp van gesprek daarbij zijn de uitgangspunten voor een wettelijke regeling van het toezicht op de juridische beroepen zoals die zijn verwoord in 2010.6 Deze uitgangspunten gelden voor mij nog steeds en vormen voor mij de leidraad bij het toezicht op de juridische beroepen. Het toezicht moet onafhankelijkheid, transparant, uniform, preventief en effectief zijn. Het streven naar de vorming van één landelijk toezichthouder binnen de advocatuur die landelijk wordt ondersteund draagt daar aan bij. Voor de advocatuur geldt specifiek nog dat het toezicht, gelet op de onafhankelijke rol en positie van advocaten ten opzichte van de Staat, binnen de beroepsgroep zelf moet worden uitgeoefend.
Bent u bereid maatregelen te nemen zodat medewerking door dekens aan toezicht van het CvT wél wordt afgedwongen? Zo ja, welke maatregelen precies en zo nee, waarom niet?
De Advocatenwet biedt de mogelijkheid om maatregelen te nemen in het geval een deken niet mee wil werken aan het toezicht door het CvT. Op grond van artikel 45i, tweede lid, Advocatenwet verstrekt de deken alle informatie die het CvT redelijkerwijs nodig heeft voor de uitoefening van zijn taken. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de lokale deken gehouden is om ten behoeve van het systeemtoezicht aan het CvT de voor diens taakuitoefening noodzakelijke informatie te verschaffen. Als het CvT die informatie niet krijgt dan kan de lokale deken een aanwijzing krijgen om die informatie te verstrekken (artikel 45b Advocatenwet). Een dergelijke aanwijzing is niet vrijblijvend. De deken is gehouden die aanwijzing op te volgen, doet hij dat niet dan handelt de deken in strijd met de Advocatenwet.7 Zoals ik in vraag 2 heb aangegeven ben ik in gesprek met de NOvA of het niet verstandiger is om het toezicht wat verder weg van de deken te organiseren. Afhankelijk van de uitkomsten van de gesprekken zal ook gekeken worden naar het noodzakelijke instrumentarium.
Wat zegt het in het algemeen over het toezicht op advocatenkantoren, dat zelfs bij een kantoor wat al flink onder vuur ligt, het toezicht alsnog, naar nu blijkt, flink tekortschiet?
In het evaluatierapport uit 2020 is aangegeven dat het toezicht en de toezichtcultuur zich in de jaren vanaf inwerkingtreding van de Wet positie en toezicht advocatuur op 1 januari 2015 in positieve zin hebben ontwikkeld, maar dat verdere verbeteringen mogelijk en noodzakelijk zijn. Met de verdere verbetering van de inrichting van het toezicht op de advocatuur is mijn ambtsvoorganger gestart en die verdere verbetering werk ik nader uit. Dat doe ik zoveel mogelijk in samenwerking en samenspraak met de NOvA. Daarover lopen nu gesprekken.
De mogelijke verbeteringen zien niet alleen op wijziging van wet- en regelgeving maar juist ook op aanpassingen in de uitvoering daarvan.8 Een voorbeeld is dat bij de feitelijke toezichtuitoefening door dekens doorgaans gebruik wordt gemaakt van de inzet van andere leden van de raad van de orde. De huidige regeling van het toezicht in de Advocatenwet gaat echter niet uit van de gelijkwaardigheid tussen de deken en de raad van de orde. De deken is sinds 2015 de enige toezichthouder op de naleving van de Advocatenwet en de Wwft door de advocaten in zijn arrondissement en kan in dat kader bijvoorbeeld ook bestuursrechtelijk handhaven.
Ik constateer dat er met name bij de dekens verschillende inzichten bestaan over de uitvoering van de regeling van het toezicht, waaronder het betrekken van de raad van de orde bij het toezicht. De gesprekken met de verschillende gremia binnen de NOvA zijn nuttig en noodzakelijk om te achterhalen waar overeenkomsten en verschillen zitten in de beleidsvoornemens, wetgeving en de uitvoering.
Klopt het dat grote advocatenkantoren gemiddeld genomen slecht één keer in de tien jaar worden bezocht ter controle, zoals het CvT meldt? Zo ja, acht u dit voldoende om adequaat en effectief toezicht te kunnen houden op grote advocatenkantoren?
Zoals door mijn ambtsvoorganger eerder aan uw Kamer gemeld, hebben de dekens als toezichthouder met elkaar afgesproken dat jaarlijks ten minste 10 procent van alle advocatenkantoren, ongeacht de kantoorgrootte, wordt bezocht.9 Daarnaast gebruiken dekens verschillende andere instrumenten om informatie te verzamelen over de naleving door advocaten van de wet- en regelgeving, bijvoorbeeld het jaarlijks opvragen van financiële kengetallen bij alle kantoren in het arrondissement.10 Het is de toezichthouder die bepaalt op welke wijze het toezicht wordt vormgegeven en of het jaarlijks bezoeken van 10 procent van de kantoren hem in staat stelt om adequaat en effectief toezicht uit te oefenen.
Van de dekens heb ik vernomen dat het dekenberaad sinds 2022 een portefeuillehouder heeft die specifiek belast is met de grote kantoren. Daarnaast voeren de dekens in 2022 een thematisch onderzoek uit naar het gebruik van derdengelden bij grote kantoren en hebben zij ook bijzondere aandacht voor de cultuur en integriteit binnen de grote kantoren.
Bent u het er mee eens dat er meer mogelijkheden nodig zijn om controles te houden bij gemengde kantoren met zowel een notaris- als een advocatentak, omdat met de huidige regels dekens zich enkel op de advocaten mogen richten? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De deken is op grond van artikel 45a, eerste lid, van de Advocatenwet de bevoegde toezichthouder op advocaten en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) is op grond van artikel 110 van de Wet op het notarisambt de bevoegde toezichthouder op notarissen. Met inachtneming van de huidige regelingen in de Advocatenwet, de Wet op het notarisambt en de Wwft kunnen controles worden gehouden bij kantoren waar zowel advocaten als notarissen werkzaam zijn. De dekens en het BFT kunnen gezien artikel 22a Wwft geen vertrouwelijke informatie in het kader van de naleving van de Wwft met elkaar uitwisselen. Op dit moment vindt in het kader van het toezicht op de Wwft overleg plaats tussen de dekens en het BFT over de wijze waarop generieke informatie, trends en kennis wel met elkaar kan worden gedeeld. In het kader van de versterking van het toezicht op de advocatuur zal ook gekeken worden welke extra informatie de landelijk toezichthouder op de advocatuur in de toekomst zou moeten kunnen delen met andere toezichthouders, waaronder het BFT.
Is er wel genoeg zelfreinigend vermogen binnen de advocatuur om effectief en onafhankelijk toezicht te houden als iemand met flinke banden met het te onderzoeken kantoor, zelf het onderzoek mag leiden? Bent u het er mee eens dat hierdoor in ieder geval de schijn van belangenverstrengeling heeft kunnen ontstaan? Hoe gaat u er, beter nog dan nu, voor zorgen dat toezicht door dekens boven elke vorm van belangenverstrengeling/partijdigheid verheven zal zijn?
De zorg van de leden over de schijn van belangenverstrengeling deel ik. De deken is advocaat, en vervult daarnaast onder meer de rol bestuurder van de lokale orde, komt met zijn raad op voor de rechten en belangen van de advocaten in het eigen arrondissement en is ook, samen met de raad, verantwoordelijk voor de toetreding tot de advocatuur en stage-aangelegenheden. De deken geeft daarnaast voorlichting over de praktijkuitoefening, bemiddelt bij geschillen tussen advocaten, behandelt klachten over advocaten en fungeert regelmatig als vertrouwenspersoon voor advocaten (al dan niet omdat de Verordening of de Gedragsregels dat voorschrijven). Sinds 2015 is de deken ook de enige bevoegde toezichthouder in het eigen arrondissement. Met de komst van een landelijke toezichthouder, waarin volgens het evaluatierapport uit 2020 de dekens deel van zouden gaan uitmaken, is de vraag gerechtvaardigd hoe die verschillende rollen zich tot elkaar verhouden. Deze vraag is onderwerp van gesprek met de NOvA.
In de brief van mijn ambtsvoorganger van 29 oktober 2021 is aangegeven dat het doel is van het versterken van het toezicht is om te komen tot een stelsel dat modern, evenwichtig en toekomstbestendig is. Een stelsel waarbinnen alle actoren opereren met eenduidige, duidelijk afgebakende taken, rollen en bevoegdheden en het toezicht onafhankelijk, transparant, uniform en effectief is. Ik onderschrijf dit doel en zal dat ook als uitgangspunt nemen bij het nader uitwerken van de plannen om het toezicht op de advocatuur te versterken.
Neemt het Openbaar Ministerie (OM) de conclusies van het CvT mee in haar onderzoek naar de misstanden bij Pels Rijcken?
Zoals te doen gebruikelijk is neemt het Openbaar Ministerie alle voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens mee in het onderzoek.
Bent u bereid het contract met Pels Rijcken, waarop een opzegtermijn van een jaar zit, te ontbinden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen overeenkomst met het kantoor Pels Rijcken. De Staat heeft een contractuele verhouding met een advocaat die optreedt als Landsadvocaat. Sinds 1969 zijn dit advocaten geweest die waren verbonden aan het kantoor Pels Rijcken. Zoals eerder aan uw kamer gemeld, zal het kabinet een commissie van deskundigen instellen om advies uit te brengen over zowel de mogelijke positionering en vormgeving als de inhoudelijke reikwijdte van de advocatuurlijke dienstverlening aan de rijksoverheid.11 Ik acht het niet verstandig om in afwachting van het advies van de commissie onomkeerbare stappen te nemen waarmee de opties op de langere termijn zouden kunnen worden beperkt, of die onnodige risico´s met zich mee brengen voor de continuïteit van de juridische bijstand aan de Staat.
Vindt u het ook wenselijk dat er verdere waarborgen en checks and balances in onder meer de financiering van het toezicht door lokale dekens worden aangebracht? Zo ja, zijn er al voornemens om verdere waarborgen in te voeren? Zo nee, waarom niet?
In het kader van een onafhankelijk, transparant, uniform, proactief en effectief toezicht zijn stevige waarborgen voor checks and balances in de financiering van het toezicht noodzakelijk. Dit vormt een belangrijk onderdeel in de gesprekken met de NOvA over de inrichting van een landelijke toezichthouder en een landelijke ondersteuning van die toezichthouder. Zodra daar meer duidelijkheid over is zal ik uw Kamer informeren (zie ook het antwoord op vraag 2).
Op welke manier vraagt u, in uw contacten met instanties binnen de Nederlandse Orde van Advocaten, aandacht voor het versterken van de expertise en onafhankelijkheid van lokale dekens en het dekenberaad?
Ik heb zowel afzonderlijk als gezamenlijke gesprekken met de diverse organen van de NOvA over de instelling van één landelijke toezichthouder met één landelijke ondersteuning. Ik ben van mening dat een landelijk georganiseerd toezicht ten goede komt aan de onafhankelijkheid en de versterking van de expertise van het toezicht.
Bent u bereid om deze vragen binnen drie weken, een voor een, te beantwoorden?
De vragen zijn één voor één en zo snel als mogelijk beantwoord.
AirTags |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Apple’s AirTag blijkt surveillance-netwerk»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat vrouwen en kwetsbare groepen het gevaar lopen om ongewenst gevolgd te worden door AirTags? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik de zorg dat technologie kan wordt misbruikt om een inbreuk te maken op de levenssfeer van iemand anders. Voor zover valt na te gaan, heeft de politie nog niet te maken gehad met incidenten waarbij een AirTag betrokken was.2 Bovendien heeft Apple op zijn website maatregelen aangekondigd tegen mogelijk misbruik van de AirTag. Uit die reactie blijkt dat Apple inmiddels aanvullende waarborgen tegen misbruik van de AirTag heeft ingebouwd.3 Enkele van die waarborgen zijn dat gebruikers tijdens de configuratie van hun AirTag een bericht zien waarin duidelijk staat dat AirTag is bedoeld voor het volgen van eigen bezittingen, dat het volgen van personen in veel landen een misdrijf is, dat AirTag zo is ontworpen dat slachtoffers hem kunnen detecteren, en dat wetshandhavingsdiensten gegevens kunnen opvragen waarmee de eigenaar van de AirTag kan worden geïdentificeerd.4
Welke andere risico’s zit u nog meer bij de huidige implementatie van de AirTag voor de Nederlandse samenleving?
Zoals hiervoor uiteengezet in het antwoord op vragen 4 en 5, acht ik het juridisch kader toereikend om aan het risico op onverhoopt onrechtmatig gebruik van de AirTag en daarmee vergelijkbare toepassingen op te treden. Uiteraard houdt het kabinet de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Bent u, gezien het potentieel misbruik van AirTags voor stalking, van mening dat de huidige Wet Belaging voldoet, vooral gezien het feit dat het hier gaat om een klachtdelict waardoor vervolging enkel plaats kan vinden als een slachtoffer aangifte heeft gedaan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke acties overweegt u te ondernemen om burgers beter te beschermen tegen stalking door middel van technologie zoals AirTags?
Volgens art. 285b Wetboek van Strafrecht (Sr.) maakt iemand zich schuldig aan belaging wanneer hij of zij wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander, met het oogmerk diegene te dwingen iets (niet) te doen of toe te staan, dan wel angst aan te jagen. Er kan op verschillende manieren zijn voldaan aan de bestanddelen van deze strafbepaling; ook locatietracking kan hierbij meespelen. Een en ander hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Ik deel de mening dan ook niet dat deze strafbepaling niet langer voldoet.
Dat belaging een klachtdelict is, maakt dit niet anders. De keuze hiervoor is gemaakt om te voorkomen dat bij vervolging wegens belaging, de privacy van het slachtoffer in het gedrang komt. Door de eis van een klacht, kan worden voorkomen dat vervolging en een rechtszaak ertoe bijdragen dat bepaalde privacygevoelige informatie over het slachtoffer ongewild in de openbaarheid worden gebracht. Ook kan zo worden voorkomen dat het slachtoffer, bijvoorbeeld tijdens een getuigenverhoor of een openbare rechtszitting, ongewild wordt geconfronteerd met de dader.5 Het klachtvereiste is gesteld omdat bij belaging het persoonlijk belang van het slachtoffer niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging voorrang heeft boven het algemeen belang van strafvervolging.
Het feit dat vervolging afhankelijk wordt gesteld van een klacht van het slachtoffer, betekent overigens niet dat er geen opsporingsonderzoek mag plaatsvinden. Dat opsporingsonderzoek dient dan gericht te zijn op het informeren van potentiële aangevers en hen in staat te stellen om een klacht in te dienen.6
Bent u van mening dat het bestaan van het «Zoek mijn»-netwerk in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming? Zo ja, welke acties verbindt u aan deze conclusie? Zo nee, waarom niet?
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) kent een uitzondering voor het verwerken van persoonsgegevens door natuurlijke personen voor louter persoonlijke en huishoudelijke doeleinden.7 Het door een natuurlijk persoon kunnen volgen van een locatie in bijvoorbeeld gezinsverband valt dan ook buiten het werkingsgebied van de AVG. Voor andere gevallen, of voor gevallen waarin de privésfeer wordt geraakt van anderen dan degene die door middel van dit systeem gegevens verwerkt, geldt dat hiervoor een welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doel moet zijn alsook dat er een legitieme verwerkingsgrondslag voor kan worden gevonden in de AVG, bijvoorbeeld toestemming van de betrokkene. Verder geldt in dit geval de AVG wel voor Apple die de middelen verschaft voor de verwerking van persoonsgegevens voor dergelijke persoonlijke of huishoudelijke activiteiten. Ik heb dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de genoemde functie per definitie strijdig is met de AVG. Of in voorkomende gevallen de AVG is geschonden, is aan de Autoriteit Persoonsgegevens als toezichthouder ter beoordeling.
Bent u bereid om in EU-verband te bespreken hoe het gebruik van de AirTag en soortgelijke technologieën gereguleerd kunnen worden? Zo ja, kunt u hier de termijn van aangeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke andere wijzen beoogt u te investeren in het voorkomen van stalking door middel van technologieën als de AirTag in de Nederlandse maatschappij?
De afgelopen jaren zetten de meest betrokken organisaties, politie, Openbaar Ministerie, Reclassering, Veilig Thuis en Slachtofferhulp Nederland steeds meer in op het zo vroegtijdig mogelijk en zo lang als nodig samenwerken om stalking te voorkomen. Het gaat hierbij om het zeker stellen van de veiligheid van slachtoffers, het inzetten van de noodzakelijke interventies om de stalking duurzaam te stoppen, het opsporen en vervolgen van plegers en het voorkomen van recidive.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft in de kamerbrief van 28 juni 2021 de voortgang op de aanpak stalking toegelicht.8 Met deze aanpak is afgelopen jaren, en wordt nog steeds, ingezet op vier sporen:9 betere herkenning en inschatten van risico’s;10 versterken regie;11 verscherpte strafrechtelijke aanpak, en;12 versterken slachtofferveiligheid.
Nieuwe digitale en technische toepassingen bieden stalkers steeds meer mogelijkheden. Slachtoffers van stalking moeten over die ontwikkeling goed worden geïnformeerd. Daarom is de emotionele, praktische en juridische ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt, ook specifiek voor slachtoffers van stalking belangrijk. Slachtofferhulp Nederland houdt nauwlettend maatschappelijke ontwikkelingen (zoals de zorgen over de Apple AirTag bij stalking) bij en past, indien nodig, het staande beleid aan en informeert daar alle medewerkers over. Slachtoffers kunnen via de website van Slachtofferhulp Nederland informatie vinden over stalking. Daar staan ook tips over veiligheid en bescherming.
Op welke wijze beoogt u te investeren in de ondersteuning van slachtoffers van stalking door middel van technologieën als de AirTag?
Zie antwoord vraag 7.