Het bericht 'Meisje (14) sloot zichzelf op in hok van rottweiler na brute aanval: 'Zichzelf gered’' |
|
Wim Meulenkamp (VVD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meisje (14) sloot zichzelf op in hok van rottweiler na brute aanval: «Zichzelf gered»»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie dat dit soort incidenten te vaak voorkomen, gezien het feit dat incidenten met agressieve risicohonden zeer grote gevolgen kunnen hebben?2
Ja, ik ben van mening dat elk incident er een te veel is.
Wat is uw visie op het probleem van bijtincidenten met agressieve risicohonden? Kunt u daarbij ook aangeven waar uw visie overeenkomt of juist verschilt met uw voorganger?
Ik ben het eens met mijn voorganger dat bijtincidenten zo veel mogelijk voorkomen dienen te worden.
Ik zal daarom maatregelen nemen om bijtincidenten tegen te gaan. Daarbij geef ik prioriteit aan het opzetten van een landelijk meldpunt voor incidenten met honden en de invoering van een verplicht afstammingsbewijs voor honden met bepaalde kenmerken.
Deelt u de urgentie dat er zo snel als mogelijk maatregelen moeten komen om het aantal bijtincidenten met risicohonden te verminderen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat het met de uitwerking van de eerder aangekondigde maatregelen, zoals het verbieden van hoog-risico honden zonder stamboom, een landelijke muilkorf- en aanlijnplicht en betere registratie via een nationaal meldpunt? Wanneer zal de Kamer hierover geïnformeerd worden?
Zoals in antwoord op vragen 3 en 4 aangegeven, geef ik prioriteit aan het opzetten van een landelijk meldpunt voor incidenten met honden en de invoering van een verplicht afstammingsbewijs voor honden met bepaalde kenmerken.
Over het proces waarin de maatregelen zich bevinden informeer ik uw Kamer via de verzamelbrief Gezelschapsdieren, welke u voor het commissiedebat van 23 oktober ontvangt.
Overweegt u naast deze eerder aangekondigde maatregelen nog aanvullende maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om een overzicht naar de Kamer te sturen met alle maatregelen waar u aan werkt en in welk proces deze maatregelen zich nu bevinden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorgen dat ook risicohonden met stamboom een mogelijk gevaar vormen? Overweegt u om tevens de risicohonden met stamboom op te nemen in het aangekondigde verbod?
De beet van een hond kan veel schade aanrichten, ongeacht of deze hond een stamboom heeft of niet. Uit onderzoek is echter herhaaldelijk gebleken dat het algeheel verbieden van bepaalde typen honden niet leidt tot minder hondenbeten.
Ik blijf daarom net als mijn ambtsvoorganger benadrukken dat gevaarlijk gedrag ontstaat door een samenspel van verschillende factoren, waaronder de fokkerij.
Daarom is verantwoorde fokkerij zo belangrijk. Pijn veroorzaakt door erfelijke aandoeningen blijkt bijvoorbeeld in een zeer groot deel van de bijtincidenten een rol te spelen. Een verplicht afstammingsbewijs, waar voorwaarden aan kunnen worden gekoppeld zoals bijvoorbeeld bepaalde gezondheidscontroles en een gedragstest voor ouderdieren, kan zo het risico op bijtincidenten verlagen.
Zijn er thans recentere inschattingen beschikbaar over het aantal bijtincidenten, bijvoorbeeld op basis van het Landelijk Honden Dossier, gezien het feit dat er jaarlijks in Nederland 150.000 bijtincidenten plaatsvinden, zoals blijkt uit onderzoek uit 2008 in opdracht van uw ministerie?3 Zo ja, om welke cijfers gaat het? Zo nee, welke stappen overweegt u om het probleem beter in kaart te brengen tot er een nationaal meldpunt of registratiesysteem is opgezet?
Ja, ten aanzien van hond-mens incidenten is er recentere data beschikbaar. Zo heeft het kenniscentrum voor letselpreventie VeiligheidNL4 in 2021 onderzocht hoe vaak mensen medische zorg nodig hadden na een hondenbeet in Nederland, in de periode 2010–2019. Uit dit openbaargemaakte onderzoek blijkt het aantal Spoedeisende Hulp (SEH)-bezoeken na hondenbeten tussen 2010 en 2019 sterk te zijn afgenomen, naar schatting van 4.200 in 2010 naar 1.700 in 2019. Deze afname kan mogelijk verklaard worden door de verschuiving van behandeling van lichte verwondingen door huisartsen in plaats van de SEH. Het aantal ziekenhuisopnamen lijkt met naar schatting 200 per jaar stabiel over de hele periode. Het gemiddelde sterftecijfer is 0,5 personen per jaar (dus 1 persoon per twee jaar).
Zoals mijn ambtsvoorganger aangaf in de verzamelbrief dierenwelzijn gezelschapsdieren van 24 januari jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1324) is er nog niet voldoende data beschikbaar in het Landelijk Honden Dossier om eventuele ontwikkelingen of trends te signaleren. Dit heeft mijn aandacht.
Op welke manier zet u zich in om de (medische) schade van de slachtoffers te verhalen op de eigenaren van deze honden?
De eigenaar van een hond die heeft gebeten is in principe al aansprakelijk voor schade die de hond heeft veroorzaakt, op grond van art. 6:179 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Meestal valt de schade onder de Wettelijke Aansprakelijkheidsverzekering (WA-verzekering) van de hondeneigenaar en wordt deze via de verzekering afgehandeld. Als de eigenaar van de hond geen aansprakelijkheidsverzekering heeft, dient de eigenaar de schade zelf te vergoeden. Indien nodig kan hiervoor een civiele procedure worden gestart. Indien er sprake is van een strafproces, dan kan de benadeelde partij zich ook voegen in het strafproces en een schadevergoeding vragen.
Ik zie daarom nu geen aanleiding om hier aanvullende acties op te zetten.
Bent u bereid om met slachtoffers van bijtincidenten in gesprek te gaan om uit eerste hand te horen wat het met hen doet, zodat u deze slachtofferervaringen kan meenemen in uw beleidsvoorstellen?
Mijn departement spreekt met vele groepen en organisaties over het onderwerp bijtincidenten, en neemt desgewenst ervaringen van slachtoffers ook mee.
Het schrappen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Ilana Rooderkerk (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV), Sophie Hermans (minister ) (VVD), Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Is het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) nog kabinetsbeleid?
Als kabinet slaan we een andere koers in en stoppen met het NPLG, zoals dat als ontwerp nog door het vorige demissionaire kabinet was vastgesteld. Wel worden de internationale doelen door het kabinet onderschreven, waarbij we nog steeds voor het behalen van deze doelen staan. We zien het belang van een robuuste natuur, gezond en voldoende water en het reduceren van broeikasgassen en anticiperen op verdere klimaatverandering. Ook zullen samenhangende generieke en gebiedsgerichte maatregelen noodzakelijk blijven om aan internationale afspraken te kunnen voldoen. Ik kies daarbij voor een aanpak waarbinnen er een grotere rol is voor de innovatiekracht van boeren. De middelen voor agrarisch natuurbeheer en innovatie spelen een belangrijke rol bij het gebiedsspecifieke en uitvoeringsgerichte beleid dat dit kabinet gaat ontwikkelen. Eind van dit jaar zal ik aan de Kamer de contouren van een nieuw programma kenbaar maken.
Staat u nog altijd achter de opvatting dat «Toekomstbestendige verduurzaming vergt een integrale benadering zodat meerdere opgaven (zoals klimaat, natuur, stikstof en waterkwaliteit) in samenhang worden aangepakt»? (Kamerstuk 32 813, nr. 1307)? Zo ja, kunt u toelichten waarom het NPLG dan wordt geschrapt?
Ik ben er voorstander van dat opgaven waar mogelijk in samenhang worden opgepakt. Het NPLG is daar echter geen randvoorwaarde voor. Ook op een andere manier kan nog steeds in samenhang worden gewerkt aan het oplossen van de uitdagingen in en de doorontwikkeling van het landelijk gebied.
Ik kijk daarvoor naar het zo effectief mogelijk inzetten van verschillende middelen. Anders dan met een Transitiefonds komt het kabinet met een nieuwe koers die integraal aan de doelen werkt, bijvoorbeeld via innovatie, doelsturing op bedrijfsniveau en agrarisch natuurbeheer.
Wat zijn de kwantitatieve effecten van het schrappen van het NPLG op het halen van de klimaatdoelen?
Begin dit jaar concludeerde het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de ex ante analyse Nationaal Programma Landelijk Gebied dat met de uitwerking van de Provinciale plannen landelijk gebied (PPLG’s) zoals die erop 1 juli 2023 lagen, goede stappen zijn gezet om bij te dragen aan het halen van de NPLG-doelen, maar dat het volledig doelbereik van de natuur, water en klimaatdoelen binnen grofweg een decennium niet plausibel is. De PPLG’s waren voornamelijk op hoofdlijnen geformuleerd en er moest nog veel worden uitgewerkt. Hierdoor is het kwantificeren van de effecten van het schrappen van het NPLG op het behalen van de doelen voor klimaat, natuurherstel en -uitbreiding en de KRW lastig.
Ik heb toegezegd om eind dit jaar de contouren van een nieuwe aanpak naar de Kamer te sturen.
In algemene zin geldt dat de voortgang van klimaatbeleid in de verschillende sectoren wordt gemonitord via de Klimaat- en Energieverkenning van het PBL. Deze verschijnt eind oktober en zal zicht geven op de voortgang van de sectoren landbouw en landgebruik. De tussenevaluatie KRW die in december gereedkomt, zal meer inzicht geven in waar we in 2027 uitkomen en welk handelingsperspectief er is om tot doelbereik te komen.
Wat zijn de kwantitatieve effecten van het schrappen van het NPLG op het halen van de doelen voor natuurherstel en -uitbreiding?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de kwantitatieve effecten van het schrappen van het NPLG op het halen van de doelen uit de Kaderrichtlijn Water?
Zie antwoord vraag 3.
Zet het kabinet, in plaats van het NPLG, in op een alternatieve, vergelijkbare integrale benadering voor het realiseren van de doelen in de landbouwsector op het gebied van klimaat, natuur, stikstof en waterkwaliteit?
Ik werk op dit moment aan een nieuwe aanpak. Uiterlijk eind dit jaar worden de contouren van deze aanpak naar de Kamer verzonden. Het blijft belangrijk om de doelen in het landelijk gebied in samenhang te bezien. Bij de ontwikkeling van de nieuwe aanpak houd ik hier aandacht voor.
Verandert er iets in de te halen doelen in de tijdspanne waarin deze worden gerealiseerd?
De (inter)nationale doelen voor het herstellen van de natuur, het verbeteren van de biodiversiteit, het verbeteren van de waterkwaliteit en beschikbaarheid, en het mitigeren van broeikasgassen en anticiperen op verdere klimaatverandering staan. Dat geldt ook voor de termijnen die ons daarvoor zijn aangereikt. Ik voer daarbij, conform het regeerprogramma, wel een check uit op nationale koppen.
Dit kabinet heeft de ambitie om aan die doelen en termijnen te voldoen. Niet alleen bij het uitwerken van de nieuwe aanpak, maar ook bij het verder ontwikkelen van LVVN-beleid is dit dan ook een van de belangrijke uitgangspunten. Ook vanuit IenW en KGG wordt daar een belangrijke bijdrage aan geleverd. We staan uiteindelijk als één overheid voor het behalen van deze opgave.
Aangezien het resterende budget van het NPLG bestemd is voor onder andere innovatie en mest, deelt u de mening dat normerende en beprijzende maatregelen noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verschillende wettelijke doelen voor de landbouwsector? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u?
Het kabinet heeft in haar regeerprogramma aangekondigd om in te zetten op haalbare bedrijfsspecifieke normen voor broeikasgassen- en stikstofemissies. Hiermee wordt voor individuele bedrijven duidelijkheid gegeven welke bijdrage er van hen verwacht wordt in het realiseren van de doelen. Een systematiek daarvoor wordt op dit moment nader uitwerkt en de Kamer zal hierover aan het einde van het jaar worden geïnformeerd. Deze inzet past bij de gewenste omslag die dit kabinet wil maken naar een aanpak gebaseerd op doelsturing. Het kabinet heeft een integrale aanpak om te werken aan doelbereik. Naast middelen voor bedrijfsspecifieke emissienormen zijn voor activiteiten die de landbouwer onderneemt op landbouwgrond, bijvoorbeeld ook middelen vanuit het agrarisch natuurbeheer onderdeel van de aanpak.
Hoeveel budget acht u noodzakelijk om de landbouwsector adequaat te laten bijdragen aan het behalen van de wettelijke doelen voor 2030 uit de Klimaatwet? Waar zullen die middelen uit voortkomen?
Conform de Klimaatcyclus wordt het doelbereik van de verschillende sectoren geëvalueerd in de Klimaat- en Energieverkenning. In de voorjaarsbesluitvorming besluit het kabinet, indien bestaande doelen niet gehaald lijken te worden, over alternatief beleid. Welke middelen nodig zijn hangt sterk af van de aard van de maatregelen die getroffen worden. Door beschikbare middelen efficiënt in te zetten, kan een zo groot mogelijke bijdrage geleverd worden aan meerdere doelen. Bij de ontwikkeling van, bijvoorbeeld, doelsturing en inzet van middelen voor agrarisch natuurbeheer en innovatie heb ik hier aandacht voor.
Wat is de uiterlijke datum dat alternatieve maatregelen voor het NPLG gereed moeten zijn om de landbouwsector adequaat te laten bijdragen aan de wettelijke doelen voor 2030 uit de Klimaatwet?
Voor het realiseren van de doelen uit de Klimaatwet is een combinatie aan maatregelen nodig die betrekking hebben op allerlei sectoren, waaronder de landbouwsector. Voor het eind van dit kalenderjaar zal ik de contouren van de nieuwe uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak met uw Kamer delen. In elk geval ben ik mij bewust van de termijn van 2030 voor de reductie van broeikasgassen.
Verwacht u dat de sector landbouw op tijd kan voldoen aan de inspanningen die nodig zijn om de doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen? Hoeveel budget acht u hiervoor noodzakelijk?
De KRW-doelen bieden een uitdaging voor meerdere sectoren. Met het NPLG werd specifiek voor de landbouwopgave een bijdrage geleverd aan doelbereik conform de verplichtingen die volgen uit de Nitraatrichtlijn, de verordening voor gewasbeschermingsmiddelen en de KRW. Het betreft doelen voor nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen, die van invloed zijn op de doelen voor planten, vissen en waterinsecten.
Er was 811 miljoen euro in het Transitiefonds specifiek bedoeld voor grootschalig herstel van beekdalen op zandgronden ten behoeve van het verbeteren van de waterkwaliteit. Daarnaast was de insteek dat ook andere maatregelen (bijv. gericht op natuur of klimaat) in veel gevallen een bijdrage zouden kunnen leveren aan de KRW. Deze inzet stond naast de maatregelen die reeds zijn opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 voor de agrarische sector en voor andere bronnen. Uit de ex ante analyse Nationaal Programma Landelijk Gebied bleek dat goede stappen zijn gezet om bij te dragen aan het halen van de KRW-doelen, maar dat de effecten voor het doelbereik in 2027 niet overal gerealiseerd zouden worden (op basis van de gebiedsprogramma’s van 1 juli 2023). Ook de RLI gaf in haar rapport van mei 2023 aan dat de normen voor de KRW, ook die voor landbouw, met de toen voorgenomen maatregelen nog niet gehaald zouden worden voor 2027. Met onder meer het mestbeleid en de nieuwe uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak besteed ik aandacht aan de bijdrage van de landbouw aan het halen van de KRW-doelen. Welk budget hiervoor nodig is hangt sterk af van de maatregelen die onderdeel worden van het beleid dat nu ontwikkeld wordt.
Is de Minister van Klimaat en Groene Groei geconsulteerd over het schrappen van het NPLG? Zo ja, wat is hierbij besproken? Zo nee, waarom niet? Kunt u eventuele memo's of beslisnota's ten aanzien van de genomen besluiten en de overleggen tussen bewindspersonen met de Kamer delen?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Minister van Klimaat en Groene Groei zijn door mij geconsulteerd over het voornemen te stoppen met de systematiek van het NPLG. Er hebben voorbereidende gesprekken plaatsgevonden en er is een Bewindspersonenoverleg geweest op 23 augustus 2024 tussen de drie opdrachtgevers van het NPLG (MLVVN, MI&W en MVRO), waarbij de MI&W en de MVRO hebben ingestemd met dit voornemen. De Minister van Klimaat en Groene Groei is geen medeopdrachtgever van het NPLG en zodoende niet aanwezig geweest bij een specifiek Bewindspersonenoverleg hierover. Bijgevoegd vindt u de agenda van dit overleg en een informerende nota over de consequenties van het stopzetten van het NPLG. Uiteindelijk is het besluit genomen door het gehele kabinet in de ministerraad als onderdeel van de ontwikkeling van het Regeerprogramma.
Is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat geconsulteerd over het schrappen van het NPLG? Zo ja, wat is hierbij besproken? Zo nee, waarom niet? Kunt u eventuele memo's of beslisnota's ten aanzien van de genomen besluiten en de overleggen tussen bewindspersonen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van het besluitvormingsproces rond het schrappen van het NPLG?
In het Hoofdlijnenakkoord van 16 mei 2024 is besloten dat het Transitiefonds komt te vervallen en zijn reserveringen getroffen voor middelen voor agrarisch natuurbeheer en voor innovatie, opkoopregeling en mest. Daarmee zette het Hoofdlijnenakkoord een andere koers in ten opzichte van het ontwerp-NPLG en het Transitiefonds.
Een logisch gevolg daarvan was wat mij betreft het besluit om te stoppen met het NPLG. Dit heb ik op 18 juli intern aangegeven. Bij het Bewindspersonenoverleg van 23 augustus 2024 heb ik dit voornemen besproken met de medeopdrachtgevers van het NPLG, MVRO en MI&W, waarbij zij hebben ingestemd met dit voornemen. Tijdens dit overleg is ook de nota over de consequenties van het stoppen met de systematiek van het NPLG besproken. Deze nota en de agenda van het Bewindspersonenoverleg zijn bijgevoegd.
Daarnaast vindt u ook de ambtelijke nota met een advies over sturen op ruimte in het landelijk gebied bijgevoegd. Deze nota was onderdeel van het interne adviseringsproces binnen LVVN.
Het besluit om te stoppen met het NPLG en te werken aan een uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak is opgenomen in het Regeerprogramma. Het concept-Regeerprogramma is behandeld in verschillende onderraden. Met het vaststellen van het Regeerprogramma in de ministerraad van 13 september 2024 is ook het besluit om te stoppen met het NPLG en verder te werken aan een uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak geformaliseerd.
Op welke moment zijn provincies en waterschappen geïnformeerd over het schrappen van het NPLG en op welk moment en welke wijze zijn zij betrokken bij alternatieve maatregelen voor het NPLG?
Op 19 augustus 2024 heb ik met de medeoverheden een informeel Bestuurlijk Overleg Landelijk Gebied en Stikstof gehad. Tijdens dit overleg heb ik mijn voornemen kenbaar gemaakt om een andere koers in te slaan in het landelijk gebied. Ook in de toekomst wil ik voor de doorontwikkeling van het landelijk gebied graag samen optrekken met medeoverheden.
Het bericht ‘Minister Wiersma trekt ruim 200 miljoen extra uit voor aanpak PAS-melders’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht en kunt u bevestigen dat het hier in totaal om € 226,9 miljoen gaat om Programma Aanpak Stikstof (PAS) melders te helpen?1
Ja.
Betreft het hier geld dat beschikbaar wordt gesteld bovenop de per Voorjaarsnota 2024 beschikbaar gestelde € 250 miljoen voor legalisering van PAS-melders door het kabinet Rutte IV?
Voor deze regeling is in de eerste suppletoire begroting 2024 € 250 miljoen begroot (Kamerstuk 36 550 XIV, nr. 1). Het beschikbaar gestelde bedrag in deze regeling is lager omdat hiervan een deel apart wordt gehouden voor voorziene kosten zoals is toegelicht in de publicatie. Dat betreft € 17,5 miljoen voor de inzet van zaakbegeleiding voor PAS-melders. Deze zaakbegeleiding draagt ook bij aan het vinden van een oplossing voor een PAS-melder. Over de inzet van deze middelen worden separaat, buiten deze regeling om, tussen het Rijk en de provincie afspraken gemaakt. Er is ook € 5 miljoen budgetkorting in 2026 toegepast in verband met de afspraken in de financiële bijlage van het hoofdlijnenakkoord over specifieke uiterkeringen (SPUK’s) en er is € 600.000 voor uitvoeringskosten van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gereserveerd.
Indien ja, komt dit dus ten laste te vallen van het door het kabinet Schoof beschikbaar gestelde budget van € 5 miljard voor de agrarische sector?
Zie antwoord vraag 2.
Indien nee, hoe verklaart u de berichtgeving dat niet € 250 miljoen, zoals door het kabinet Rutte IV is aangekondigd in de Voorjaarsnota 2024, maar € 226,9 miljoen beschikbaar wordt gesteld en waar is het gat van € 23,1 miljoen voor PAS-melders gebleven?
Zie antwoord vraag 2.
Indien nee, kunt u bevestigen dat de berichtgeving van RTL onjuist is en welke stappen onderneemt u om deze berichtgeving recht te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verantwoordt u de uitgave van dit geld in effectiviteit op doelbereik zodat er ruimte ontstaat voor legalisering van PAS-melders en woningbouw?
De legalisatieopgave is groot en complex en moet binnen afzienbare termijn worden afgerond. Binnen dat kader wordt alle focus gelegd op het versnellen van de uitvoeringsopgave. De € 226,9 miljoen die met deze regeling beschikbaar wordt gesteld, draagt eraan bij dat voor zoveel mogelijk melders (agrarische en niet-agrarische ondernemingen) op een zo kort mogelijke termijn een oplossing wordt gevonden. Hierin kunnen ondernemers, indien gewenst, ondersteund en begeleid worden door een vast contactpersoon vanuit de overheid, in de vorm van zaakbegeleiders. De stikstofruimte die beschikbaar komt, mag door de provincie alleen aan het legaliseren van PAS-meldingen worden uitgegeven.
Welke maatregelen verwacht u van de provincies om PAS-melders daadwerkelijk te legaliseren?
Iedere PAS-melding is uniek en locatie-gebonden. De provincies kennen hun PAS-meldingen goed en worden met deze regeling staat gesteld om maatwerk te leveren binnen de voorwaarden van deze nieuwe regeling.
Voor de besteding van de middelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan innovatieve of technische oplossingen waarmee de betreffende PAS-melders binnen hun bestaande toestemming kunnen blijven en geen aanvullende vergunning meer nodig hebben voor het deel van hun activiteiten waarvoor de PAS-melding was gedaan. Dan is het wel nodig dat de innovaties en technische oplossingen met zekerheid voldoende stikstofdepositie reduceren. Daarnaast is het mogelijk om de middelen te gebruiken om de PAS-melder financieel te ondersteunen bij het verwerven van stikstofdepositieruimte, omschakeling, de reductie van stikstof of verplaatsing en zodoende tot een oplossing te komen. Ook kunnen er aankopen worden gedaan – met het oog op gehele of gedeeltelijke sluiting – van bedrijven om stikstofruimte te creëren, het aankopen of extensiveren van de gemelde activiteiten, het aankopen van het hele bedrijf van de PAS-melder of het aankopen van grond voor bufferzones en ontwikkelen van bufferzones. De voorbeelden van het aankopen van het bedrijf van de PAS-melder, verplaatsen en omschakelen laten zien dat de uitkering ook mag worden besteed aan andersoortige «oplossingen voor gemelde PAS-projecten» dan alleen aan «legalisatie» in de strikte betekenis van het alsnog voorzien in een toereikende natuurtoestemming voor het gemelde PAS-project.
Kunt u bevestigen dat in alle gevallen waarbij PAS-melders tot nu toe in het gehele legaliseringstraject zijn geholpen, dit alleen komt door verificatie waarbij blijkt dat zij uiteindelijk geen natuurvergunning nodig bleken te hebben en geen enkel geval bekend is van een oplossing door middel van externe saldering?
Nee. Er zijn zeven PAS-melders die een onherroepelijke vergunning hebben verkregen. Daarvan zijn zes vergunningen gebaseerd op stikstofruimte uit het stikstofregistratiesysteem, en is een vergunning verleend op basis van een passende beoordeling zonder stikstofruimte.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat PAS-melders door middel van externe saldering geholpen worden aan een in recht staande vergunning?
Het kabinet wil zo snel als mogelijk een houdbare oplossing voor de PAS-melders en zet daarom gelijktijdig in op meerdere sporen om sneller tot die oplossingen te komen. Allereerst hoop ik te komen tot een rekenkundige ondergrens die juridisch houdbaar is. Het TNO-onderzoeksrapport in opdracht van het Interprovinciaal Overleg (IPO) heb ik met u gedeeld (Kamerstuk 2024D30726). Ik zie aanknopingspunten voor vervolgonderzoek en zal dit op korte termijn in opdracht geven. Om de kansen voor het legaliseren van de bestaande situatie (bijvoorbeeld via extern salderen) te vergroten, heeft het kabinet aangegeven de effecten van de aanpak piekbelasting met voorrang in te zetten voor PAS-meldingen (Kamerstuk 30 252, nr. 35). Een van de regelingen is de de Lbv-plus. Deze staat nog tot en met 20 december 2024 open. Ondernemers hebben na ontvangst van een positieve beschikking nog 6 maanden bedenktijd over daadwerklelijke deelname aan de Lbv-plus. Pas daarna is het mogelijk om volledig in beeld te brengen wat de opbrengst van de aanpak piekbelasting is en in hoeverre de opbrengst daadwerkelijk benut kan worden voor het legaliseren van PAS-meldingen. Als daar meer duidelijkheid over is, zal ik daarover uw Kamer informeren. Verder wordt er samen met de provincies gewerkt aan de verbreding van de aanpak voor PAS-melders naar aanleiding van de motie-Nijhof (Kamerstuk 30 252, nr. 144). Ik ben met de provincies in overleg hoe we deze verbrede maatwerkaanpak snel kunnen gaan uitvoeren. Hierbij staat de PAS-melder centraal. Tot slot onderzoeken het Rijk en de provincies momenteel gezamenlijk hoe persoonlijke begeleiding voor PAS-melders (nader) kan worden vormgegeven en op welke wijze zij goed kunnen worden begeleid bij het maken van keuzes.
Erkent u dat het door het kabinet Rutte IV beoogde Transitiefonds van € 24,3 miljard voor meer doelen beoogd was dan slechts opkoop van boeren en deelt zij de opvatting dat dit fonds achteraf gezien eigenlijk best een goed idee was?
Het vorige kabinet heeft in de Tijdelijke wet Transitiefonds landelijk gebied (Kamerstuk 36 277) voorstellen gedaan voor een begrotingsfonds. In deze wet zijn de doelstellingen voor het fonds opgenomen. Nu in het Hoofdlijnenakkoord is bepaald dat het Transitiefonds komt te vervallen, zal het wetsvoorstel worden ingetrokken. Wel komt er een budget van 5 miljard euro om bij te dragen aan het halen van de doelen, plus 500 miljoen euro structureel. Dit kabinet is ervan overtuigd dat met deze bedragen belangrijke stappen kunnen worden gezet, op een wijze die doelmatiger en uitvoeringsgerichter is. Overigens is van het Transitiefonds in totaal al wel een kleine 6 miljard euro gealloceerd voor specifieke doelstellingen. Dat bedrag is niet vervallen.
Het bericht 'Mest met drugsafval uitgereden op akkers in Baarle-Nassau, drie boeren verhoord' |
|
Ingrid Michon (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mest met drugsafval uitgereden op akkers in Baarle-Nassau, drie boeren verhoord»?1
Ja.
Was u reeds bekend met het fenomeen dat boeren drugsafval dumpen op de eigen akker? Heeft u inzicht in de precieze omvang van dit probleem of is deze casus in Baarle-Nassau de eerste?
Het onderzoek in de casus Baarle-Nassau loopt nog. Er is nog niet vastgesteld hoe het drugsafval op de akker terecht is gekomen. Buiten deze casus komt het voor dat drugsafval wordt gedumpt op akkers van boeren. Naar aanleiding van een casus in december 2015 zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd naar deze problematiek2. Drugsafval kan bijvoorbeeld in mestputten worden gedumpt of hierin geloosd door drugslabs die zich in de stal bevinden. De omvang van dit probleem is onbekend (mede omdat criminelen er veel belang bij hebben om onopgemerkt te blijven). Dit werd ook geconcludeerd in een onderzoek van de Wageningen University & Research (WUR) dat in augustus 2023 werd gepubliceerd.3
Waaruit bestaat de huidige aanpak van deze vormen van druggerelateerde milieudelicten? Hoe verloopt de samenwerking met publieke en private partners om beter zicht te krijgen op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten in het buitengebied?
De aanpak van druggerelateerde milieudelicten is verschillend naar gelang de oorsprong van een delict. De aanpak van drugscriminaliteit valt binnen het Ministerie van JenV onder de brede aanpak van ondermijnende criminaliteit. Milieudelicten in de agrarische sector worden in eerste instantie opgepakt door de toezichthouders, zoals de omgevingsdiensten en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), voordat politie en het Openbaar Ministerie (OM) verder onderzoek doen.
Het versterken van de weerbaarheid van de samenleving om maatschappelijke dreigingen, waaronder de ondermijnende criminaliteit, succesvol het hoofd te bieden is een van mijn prioriteiten. De maatschappij als geheel speelt hier een belangrijke rol. Iedereen – burgers, gemeenten, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen – heeft een rol in het bevorderen van veerkracht en weerbaarheid van de samenleving.
Recent bleek opnieuw dat het van belang is om in te zetten op de weerbaarheid en veiligheid van bewoners en ondernemers in het buitengebied. Hier heeft uw Kamer op 23 augustus vragen over gesteld naar aanleiding van berichtgeving uit Trouw4. Op basis van een enquête van LTO Noord is de inschatting dat zeker één op de tien boeren de afgelopen jaren is benaderd met een voorstel dat zij als verdacht beoordeelden.
Er lopen meerdere initiatieven om de veiligheid van het platteland te vergroten. Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 wordt breed ingezet op het weerbaar maken van ondernemers in kwetsbare branches. Met het instrument Veilig Buitengebied wordt via publiek-private samenwerking vanuit gemeenten een netwerk opgezet dat de ondernemers en bewoners in het buitengebied helpt zich te weren tegen criminaliteit en bewust te worden van signalen van (ondermijnende) criminaliteit. Zo wordt er actief met de gemeente gesproken over oplossingen voor problematiek waar ondernemers en bewoners tegenaan lopen. Daarnaast wordt gekeken hoe de veiligheid in het gebied kan worden vergroot en wordt dit in gezamenlijkheid aangepakt. Door de samenwerking met het Platform Veilig Ondernemen (PVO) worden zeventig buitengebieden ondersteund bij de aanpak Veilig Buitengebied. Ook het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) en het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC) richten zich op het versterken van de weerbaarheid van het buitengebied tegen ondermijnende criminaliteit. Hierbij ligt de nadruk op de netwerkfunctie.
Voor boeren zijn vertrouwenspersonen ondermijnende criminaliteit aangesteld bij de brancheorganisaties Zuidelijke Land – en Tuinbouw Organisatie (ZLTO), de Landelijke Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord) en de Limburgse Land – en Tuinbouwbond (LLTB). Hiermee is sprake van een landelijke dekking voor de agrarische sector. Deze vertrouwenspersoon helpt agrariërs en tuinders wanneer zij een vermoeden hebben van criminaliteit of onveiligheid ervaren. De branches faciliteren en borgen de vertrouwenspersoon door deze te positioneren binnen hun organisaties.
Verder is het van belang te benadrukken dat de aanpak van drugscriminaliteit uiteraard continu wordt doorontwikkeld. Zo kan verdiepend forensisch onderzoek ertoe bijdragen dat criminele samenwerkingsverbanden beter in kaart worden gebracht. De proeftuin synthetische drugs heeft duidelijk gemaakt dat het gericht uitgebreider veiligstellen van sporen, meer en snel onderzoek van die sporen en het genereren van intelligencerapportages door combinatie van data, kan bijdragen aan zowel het beter opsporen van daders van georganiseerde drugscriminaliteit als het vergroten van inzicht in samenwerkingsverbanden. Vanuit mijn ministerie is geld beschikbaar gesteld voor de doorontwikkeling van deze aanpak. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijke inzet hiervan bij drugsdumpingen.
Deelt u dat, ondanks de inzet van de Nederlandse regering, het buitengebied zich nog altijd leent voor ondermijnende criminele activiteiten? Hoe bent u van plan hier meer grip op te krijgen?
Ik herken het beeld dat het buitengebied, dat om verschillende redenen kwetsbaar is, zich nog altijd kan lenen voor ondermijnende criminaliteit. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven wordt ingezet op het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen. Deze middelen worden goed gemonitord. Hiermee is er beter zicht op de meldingen en signalen die binnen komen, waardoor er steeds meer casuïstiek in beeld is.
Hebben politie maar ook omgevingsdiensten wat u betreft voldoende handvatten en middelen om deze nieuwe vorm van drugscriminaliteit, waarbij drugsafval wordt vermengd met mest, effectief te onderzoeken en te bestrijden?
Het onderzoek in de casus Baarle-Nassau loopt nog. Er is nog niet vastgesteld hoe het drugsafval op de akker terecht is gekomen. In het antwoord op deze vraag zullen dus in zijn algemeenheid de handvatten en middelen worden beschreven.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is dit geen nieuwe vorm van drugscriminaliteit. De inzet van capaciteit tegen deze vorm van criminaliteit is een afweging van het lokale gezag. Verder geldt dat de capaciteit van de politie en omgevingsdiensten5 beperkt is.
Omgevingsdiensten kunnen wanneer zij drugsafval aantreffen namens het voor hen bevoegde gezag (provincies, waterschappen of gemeenten) handhaven, bijvoorbeeld op basis van de zorgplicht van de eigenaar van betreffende percelen. Elke eigenaar van een perceel heeft immers een zorgplicht rondom bodembescherming. Die zorgplicht is vastgelegd in artikel 2.11 van het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal). Een omgevingsdienst kan namens het bevoegd gezag in dit soort situaties bestuursdwang toepassen. Dit betekent dat de eigenaar van de grond een zeer korte gelegenheid krijgt om het drugsafval te verwijderen en de bodemkwaliteit te herstellen. Wordt dit niet of niet afdoende uitgevoerd dan voert de omgevingsdienst bestuursdwang uit en verhaalt dan de opruimkosten van het drugsafval op de eigenaar van het perceel. Dit is een bestuursrechtelijke vorm van handhaving. De handhaving op grond van dit artikel zorgt ervoor dat de bodemverontreiniging wordt beperkt en hersteld. Dit artikel kan ook via het strafrecht worden gehandhaafd, namelijk via de Wet op de economische delicten (Wed). Er kan afhankelijk van de situatie ook gehandhaafd worden op grond van een aantal andere bepalingen van de Omgevingswet, zoals het op of in de bodem brengen van afvalstoffen zonder vergunning buiten een stortplaats (artikel 3.40c Bal), en het gebruiken van gronden in strijd met het Omgevingsplan (artikel 5.1, eerste lid, onder a, Omgevingswet).
De gemeente kan ook kiezen voor het opleggen van een last onder bestuursdwang. Dit betekent dat de gemeente zelf de overtreding ongedaan laat maken dan wel herstelt en de kosten daarvan verhaalt op de overtreder. Deze maatregel ligt bijvoorbeeld voor de hand als de gemeente het risico niet kan nemen dat de overtreder zich niets aantrekt van de indirecte financiële prikkel van een dwangsom, waardoor een onaanvaardbare of gevaarlijke situatie ontstaat.
Het komt helaas ook voor dat drugsafval door criminelen wordt gedumpt op publieke of particuliere grond. Terreineigenaren hebben zoals aangeven hiervoor een zorgplicht. Op dit moment kunnen deze grondeigenaren op basis van provinciale regelingen bij BIJ12 subsidie aanvragen voor de opruimkosten van het drugsafval op hun terrein.6 Overigens is het zo dat gelet op de complexiteit van het vraagstuk de landelijke regeling voor het opruimen van drugsafval niet op 1 januari 2025 in werking kan treden. Om die reden wordt de huidige regeling ook in 2025 voortgezet. Over de toekomstige situatie wordt u voor het einde van het jaar nader geïnformeerd.
Waaruit bestaan de bestuurlijke maatregelen die de gemeente (in dit geval Baarle-Nassau) kan nemen op het moment dat er sprake is van drugsdumping op het eigen terrein door boeren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 kunnen diverse bestuurlijke maatregelen worden genomen. In dit geval heeft Baarle Nassau ervoor gekozen om een last onder bestuursdwang op te leggen omdat het in deze casus niet gaat om een willekeurig braakliggend weiland, maar om akkers van akkerbouwers waar onder andere uien en mais worden geteeld. Een verontreiniging met drugs gerelateerde stoffen op akkers leidt naar het oordeel van de gemeente Baarle-Nassau tot een groter risico voor mens, milieu en/of de volksgezondheid.
Zijn er specifieke initiatieven om boeren te informeren over dan wel weerbaarder te maken tegen ondermijnende criminaliteit? Ziet u hierin een rol voor Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland, zoals eerder bij modelhuurcontracten voor boeren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3. Daarnaast worden via de brancheorganisaties ZLTO, LTO Noord en de LLTB
leden en niet-leden geïnformeerd en weerbaar gemaakt in relatie tot het mogelijke benaderingen van criminelen. Hier wordt ingezet op een breed palet aan maatregelen. Te denken valt aan: preventie actiedagen, weerbaarheidstrainingen, veiligheidsscans op het erf, politiespreekuren in het buitengebied, boerenlunches met wijkagenten, e-learnings en voorlichtingsbijeenkomsten.
Is het wenselijk om in het bericht melding te maken van een anonieme tip? Wat doet dit met de meldingsbereidheid?
Het heeft altijd de voorkeur rechtstreeks bij de politie te melden. Helaas wijst de praktijk uit dat in de meer gesloten gemeenschappen de stap naar de politie niet altijd gemaakt wordt. Een potentiële melder heeft sociaal wat te verliezen, is angstig voor de mogelijke represailles of wil niet bij een rechtszaak betrokken raken als getuige.
In dit geval ging het ook nog eens om zware drugscriminaliteit. Meld Misdaad Anoniem fungeert in die gevallen als laagdrempelig vangnet voor informatie die anders helemaal niet wordt gedeeld. Door te benoemen dat de melding anoniem is gedaan, wordt de aandacht gevestigd op Meld Misdaad Anoniem als serieus handelingsperspectief dat tot resultaten kan leiden.
Wat wordt er gedaan om de handhaving in landelijke gebieden zoals Baarle-Nassau te versterken, zodat dit soort incidenten sneller worden opgespoord en aangepakt?
Wij zetten hierbij in op een betere samenwerking en informatiedeling tussen toezichthoudende organisaties. Door samenwerking en informatiedeling te bevorderen kunnen dit soort incidenten beter en sneller aan het licht komen. Dit helpt bevoegde gezagen om de beschikbare capaciteit efficiënt in te zetten en de handhaving te versterken.
Wordt er in de vervolging van dit soort delicten rekening gehouden met het onderscheid tussen boeren die uit vrije wil samenwerken met criminelen en boeren die gedwongen worden dit te doen?
Ja, in een strafrechtelijk onderzoek wordt altijd gekeken naar de rol en het aandeel van de (afzonderlijke) verdachte(n). Als verdachten aantoonbaar gedwongen zijn om dergelijke delicten te plegen kan het zo zijn dat dit uiteindelijk niet zal leiden tot strafvervolging.
Is er zicht op het criminele netwerk waar deze actie onderdeel van uitmaakt? Wie is verantwoordelijk om dit in beeld te krijgen?
Als Minister past het mij niet om op een individuele casus in te gaan, niet in de laatste plaats vanwege het opsporingsbelang. In dit soort gevallen doet de politie, onder gezag van het OM, onderzoek naar strafbare feiten en worden lopende het opsporingsonderzoek over dergelijke zaken geen mededelingen gedaan.
Welke risico's brengt het uitrijden van mest vermengd met drugsafval met zich voor de gezondheid van gewassen, vee en uiteindelijk consumenten? Zijn er al concrete gevallen bekend van besmetting of schade aan de voedselketen?
Diverse studies geven aan dat er nog veel onbekend is over het risico van drugsafval op de voedselveiligheid en het wordt aanbevolen om nadere studies hiernaar te doen met zogenaamde stofgedragsstudies (zie verwijzingen naar studies bij het antwoord op vraag 2). Ons zijn geen concrete gevallen bekend van besmetting of schade aan de voedselketen als gevolg van drugsdumpingen.
Welke stappen worden ondernomen om de controle en monitoring van meststoffen te verbeteren, zodat vergelijkbare incidenten in de toekomst kunnen worden voorkomen? Wordt overwogen om strengere eisen te stellen aan de kwaliteit en herkomst van meststoffen?
Zoals ook bij vraag 2 aangegeven moet het onderzoek eerst worden afgewacht over wat zich precies heeft afgespeeld in deze casus. Als dit duidelijk is kan worden bekeken of aanvullende controle of handhaving nodig is en waar dit in het proces -bij vervoer, opslag of toediening- moet worden ingezet. Aanpassing van de reeds strenge wettelijke kaders van de Opiumwet en de Meststoffenwet, lijkt op dit moment niet aan de orde. Het probleem bij dit type overtredingen is ook niet zozeer dat het wettelijk kader onvoldoende duidelijk is of dat niet duidelijk is wie bij overtreding daartegen kan optreden. Vraag is vooral hoe vergelijkbare incidenten in de toekomst beter kunnen worden voorkomen. Wij zetten er daarom op in de diverse toezichthoudende instanties beter te laten samenwerken en voorlichting te geven aan de landbouwers. Hiermee wordt beoogd dat de landbouwers bewuster en weerbaarder worden om dergelijke overtredingen te voorkomen en te onderkennen.
De publicatie verkenning rekenkundige ondergrens gedaan door TNO en UvA |
|
Harm Holman (NSC), Diederik Boomsma (CDA) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Bent u het eens met de stelling in het onderzoek naar een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens dat de huidige ondergrens van 0,005 mol per hectare niet wetenschappelijk onderbouwd is en daarmee voor schijnzekerheid en rechtsonzekerheid zorgt?1
Dat er sprake kan zijn van schijnzekerheid bij de berekening van stikstofdepositie met de huidige ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar is een conclusie van het rapport van de commissie Hordijk. Dit onderzoek van TNO en UvA bevestigt deze conclusie. Een onderbouwde rekenkundige ondergrens kan bijdragen aan het verkleinen van deze schijnzekerheid. En daarmee zorgt een ondergrens voor een beter wetenschappelijk verantwoord gebruik van het model.
De huidige ondergrens is niet wetenschappelijk onderbouwd. Deze is tot stand gekomen na het vervallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Tijdens het PAS werd er gewerkt met een beleidsmatig gekozen drempelwaarde. De Raad van State oordeelde in de PAS-uitspraak van 29 mei 2019 dat het PAS niet juist passend was beoordeeld en daarmee verviel ook de toenmalige drempelwaarde. Er is vervolgens besloten om alle PAS-elementen uit AERIUS te verwijderen. Daarnaast is er gekozen van een nieuwe drempel van 0, gelet op de uitspraak van de Raad van State. Het rekenen tot 0 gaf technische problemen. Op voorstel van het RIVM is er beleidsmatig ingestemd om een berekening van de depositiebijdrage af te ronden op twee decimalen. Hierdoor worden alle waarden onder de 0,005 afgerond op 0 en daarboven op 0,01.
De huidige drempel is door jurisprudentie sinds 2019 geaccepteerd door de Raad van State. Er is ook overeenstemming dat de huidige ondergrens van
0,005 mol/ha/jaar significant negatieve effecten van nieuwe projecten op de natuur uitsluit.
Deelt u de mening dat de verschillende onderzoeken die u uitzet weliswaar nuttig zijn, maar op korte termijn geen verlichting voor de vergunningverlening en/of een oplossing voor de PAS-melders zullen bieden?
Ik ben juist voornemens om dit vervolgonderzoek uit te zetten met als doel om op zo kort mogelijke termijn een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens in te voeren. Ik sta voor beleid en vergunningverlening dat gebaseerd is op voldoende zekerheid. Daarom wil ik elke mogelijkheid aangrijpen om een ondergrens mogelijk te maken.
De gevolgen van zo’n ondergrens zijn aanzienlijk voor iedereen die een natuurvergunning nodig heeft. Een hogere ondergrens kan een oplossing bieden voor PAS-melders die op dit moment in een hele benarde positie zitten. Maar de PAS-melders en de vergunningverlening zijn alleen geholpen met een robuust wetenschappelijk onderbouwde ondergrens die ook juridisch houdbaar is. Dat moeten we zorgvuldig doen en dat kost ook tijd.
Op welke termijn verwacht u dat deze aanvullende onderzoeken kunnen worden afgerond?
De komende weken ga ik de vervolgstappen uitwerken. Deze uitwerking is nodig om een termijn aan te kunnen geven over wanneer de vervolgonderzoeken zo snel mogelijk kunnen worden afgerond.
Bent u op de hoogte van de deadline van 1 maart 2025 voor de PAS-melders? Zo ja, vindt u het verantwoord om tot het einde van het jaar te wachten met maatregelen gezien de grote noodzaak?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Ik vind de problematiek van PAS-melders zeer ernstig en wil er alles aan doen om hen zo snel mogelijk te helpen. Een rekenkundige ondergrens zou een oplossing kunnen bieden, dus daarom ben ik bezig om de vervolgstappen zo snel mogelijk uit te werken.
Gezien die urgentie, wil ik alle mogelijkheden die er zijn om PAS-melders te helpen, aangrijpen. Het is dus wat mij betreft «en-en». Ik ga daarom ook door met de mogelijkheden voor PAS-melders via het legaliseren van de bestaande situatie, maatwerk, vrijwillige beëindiging en/of schadevergoedingen.
Deelt u de mening dat een ondergrens van 1 mol per hectare per jaar juridisch houdbaarder is dan de huidige ondergrens van 0,005 mol per hectare per jaar?
De huidige ondergrens is door jurisprudentie sinds 2019 geaccepteerd door de Raad van State.
Het voorstel van een ondergrens van 1 mol/ha/jaar is op dit moment nog niet voldoende wetenschappelijk onderbouwd. In het recente rapport van TNO/UvA is er nog geen ondergrens gevonden op basis van de model/atmosfeerwetenschap. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) doet de aanbeveling om vervolgonderzoek te doen om zo mogelijk alsnog tot een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens te komen, onder andere door expertise vanuit andere wetenschappelijke disciplines te betrekken. IPO verwijst hierbij naar het expertoordeel van Arthur Petersen, die ook van mening is dat een ondergrens van 1 mol te onderbouwen is. Deze aanbeveling van het IPO neem ik over en ik ga zo snel mogelijk met dit vervolgonderzoek aan de slag.
Kunt u een rekenkundige ondergrens van minimaal 1 mol per hectare per jaar instellen gezien de in het rapport genoemde marge van 1 tot 18 mol per hectare per jaar? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om deze zo snel mogelijk in te voeren?
Op dit moment kan dat niet maar mogelijk kan dit met de vervolgstappen wel.
De conclusie van het onderzoek van TNO/UvA is dat er geen wetenschappelijk onderbouwde ondergrens is gevonden. Er is dus op basis van dit onderzoek geen onderbouwde ondergrens die we kunnen invoeren. Dat vind ik jammer, want ik wil zo’n ondergrens wel heel graag mogelijk maken.
Ik neem daarom de aanbeveling van het IPO om via een vervolgonderzoek mogelijk alsnog tot een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens te komen over. Dit doe ik ook met de aanbevelingen uit het wetenschappelijk deelproject. Hiervoor zet ik op korte termijn verschillende onderzoeken uit. Ik ben namelijk van mening dat we alle mogelijkheden moeten aangrijpen om zo snel mogelijk tot een juridisch houdbare ondergrens te komen.
Bent u het eens met de stelling dat zeer kleine, op nul af te ronden, deposities alleen als nul meegenomen worden in eventuele optellingen van de deposities van betreffende projecten in de context van vergunningverlening, en voor het betreffende project zelf een cumulatietoets niet van toepassing is, omdat het project aan zo'n optelling geen bijdrage kan leveren?
Een rekenkundige ondergrens geeft weer welke berekende stikstofdepositie met het model wetenschappelijk voldoende zeker is om toe te schrijven zijn aan een project. De stikstofdepositie beneden de ondergrens is niet toerekenbaar aan het project en wordt niet betrokken in een voortoets of passende beoordeling. Zodoende geldt ook de cumulatietoets niet voor deposities onder de ondergrens. De depositie onder de ondergrens wordt onderdeel van de totale depositie, de zogenoemde stikstofdeken; de uitstoot verdwijnt immers niet. Wanneer uit de monitoring blijkt dat na de invoering van een hogere ondergrens er sprake is van toenemende overbelasting, dan zullen er extra maatregelen nodig zijn bovenop de nu al benodigde maatregelen.
Vindt u dat er aan de drie vereisten wordt voldaan voor het invoeren van een rekenkundige ondergrens uit de «Rapportage Juridische analyse rekenkundige ondergrens»? Zo ja, wat weerhoudt u ervan deze op korte termijn in te voeren?2
Op dit moment ontbreekt op basis van de verkenning van het IPO het eerste van deze vereisten omdat er nu geen ondergrens is gevonden. Mogelijk biedt het vervolgonderzoek met expertise uit andere wetenschappelijke disciplines deze onderbouwing wel. Hier zet ik dan ook op in. Nogmaals, ik wil elke mogelijkheid die er is om een ondergrens mogelijk te maken aangrijpen.
Welke stappen wilt u zetten om op korte termijn de stikstofreductie te verminderen?
We hebben een flinke opgave om de totale stikstofdepositie te verkleinen. Daarvoor hebben we al diverse maatregelen, en daarnaast wil ik daar ook op gaan inzetten door middel van doelsturing en innovaties. Ik wil erop sturen dat stikstofreductie plaatsvindt daar waar dat aantoonbaar nodig is voor de instandhouding van de natuur. Daarnaast is het belangrijk dat ook de andere drukfactoren worden ook aangepakt. Dit wordt verder uitgewerkt in het regeerprogramma.
Hoe en op welke termijn gaat u werken aan de door u genoemde toestemmingverlening op basis van emissie in plaats van depositie?
Dit pak ik met voorrang op maar het ontwikkelen van een dergelijke systematiek kost tijd.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en uiterlijk voor het commissiedebat Stikstof, Natuur en NPLG op woensdag 4 september 2024 beantwoorden?
Ja.
Onveranderde structurele mishandeling van eenden bij transport, 6 jaar na beloofde beterschap |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u de dronebeelden die zijn gemaakt door de Stichting Animal Rights bekeken, waarop te zien is dat eenden in de veehouderij, wanneer de eendenboer heeft besloten dat ze op transport moeten naar de slacht, nog altijd zeer ruw worden gevangen en ruw in transportkratten worden gesmeten en gepropt?1
Ik heb de door RTL Nieuws getoonde dronebeelden gemaakt door Animal Rights van het vangen van eenden gezien.
Hoe beoordeelt u deze beelden?
Op de beelden getoond door RTL Nieuws is te zien dat de eenden ruw worden gevangen en geladen. Dat leidt tot onnodige stress en mogelijk tot pijn en lijden en dat is onacceptabel.
Heeft u ervan kennisgenomen dat RTL Nieuws heeft bevestigd dat de beelden bij zeven verschillende eendenbedrijven zijn gemaakt en dat overal is waargenomen dat er met de eenden wordt gegooid en gesmeten?
Ja.
Kunt u bevestigen dat er dus niet kan worden gesproken over een incident, maar dat er sprake is van structureel dierenleed? Zo nee, waarom niet?
Ik kan bevestigen dat op de beelden van RTL Nieuws te zien is dat eenden niet altijd op de juiste manier worden gevangen en geladen, en dat dit plaatsvindt bij meerdere bedrijven.
Wat vindt u ervan dat eenden in de veehouderij na een kort leven in dichte stallen, zonder zwemwater, met tot wel zeven eenden per vierkante meter, vlak voor hun dood ook nog eens in kratten worden gesmeten voordat ze worden gedood in slachthuizen?
Het vangproces moet zorgvuldig uitgevoerd worden, zonder ruw met de dieren om te gaan of met ze te gooien. Op de beelden is te zien dat het vangproces niet altijd zorgvuldig uitgevoerd wordt en dat vind ik onacceptabel.
Heeft u op de beelden gezien dat eenden regelmatig met hun hoofd klem komen te zitten tussen de kratten? Wat ging er door u heen toen u dit zag?
Ja, ik heb gezien dat een eend klem zat. Ik vind dit onacceptabel.
Deelt u het inzicht dat de eenden op de beelden ernstig lijden? Zo nee, waarom niet?
De manier van vangen die op de beelden te zien is, leidt tot onnodige stress en mogelijk tot pijn en lijden.
Vindt u de manier waarop deze eenden worden behandeld dierwaardig?
Nee, zo hoor je niet met dieren om te gaan.
Kunt u beschrijven hoe het slachtproces van eenden precies verloopt, vanaf het moment dat de vrachtwagen met de dieren opgestapeld in transportkratten het terrein van de eendenslachterij Tomassen Duck-To is opgereden?
De containers met dieren worden afgeladen van de vrachtwagen en ondergebracht in de aanvoerhal. De containers worden van daaruit een voor een op een transportband gezet. Vervolgens worden de dieren uit de kratten gehaald en aan de poten aangehangen aan de slachtlijn. Kort na het aanhangen worden de eenden bedwelmd door middel van het elektrisch waterbad. Daarna worden de bloedvaten in de hals doorgesneden, waardoor het dier dood gaat. Daarna worden de dieren verder uitgeslacht.
Bent u ermee bekend dat de eendenboeren en eendenslachterij Tomassen Duck-To in 2018 ook al in opspraak kwamen na undercoverbeelden die lieten zien dat eenden ernstig mishandeld worden wanneer de eendenboer ze laat vangen voor de slacht?2
Ja.
Heeft u gezien dat de sector zelf destijds beterschap beloofde en stelde dat er niet meer met eenden mag worden gegooid en dat het vangen en laden van de dieren rustig moet gebeuren?
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de beelden uit 2018 stelde: «Uit de beelden die u mij hebt toegestuurd blijkt een dergelijke minachting voor het welzijn van de dieren, in woord en daad, dat ik niet anders kan dan concluderen dat er sprake was van een bedrijfscultuur van veronachtzaming van het welzijn van de dieren»?3
Ja.
Ondersteunt u de NVWA in deze analyse over de situatie in 2018?
De beelden van 2018 lieten een aantasting van het dierenwelzijn tijdens het vangen van eenden zien. In dat opzicht ondersteun ik de analyse van de NVWA over de situatie in 2018.
Bent u ermee bekend dat de NVWA in 2018 zei dat ze in gesprek wilden gaan met de sector «om duidelijk te maken dat dit toch echt niet kan»?4
Ja.
Wat zegt het volgens u over de eendensector dat de NVWA duidelijk moet maken dat dieren geen dingen zijn waar je mee kan gooien en in kratten kan smijten en proppen?
Naar aanleiding van de beelden in 2018 is de eendensector met een set aan aangescherpte maatregelen gekomen om ervoor te zorgen dat dit niet meer gebeurt. De sector heeft hiermee laten zien dergelijke praktijken onacceptabel te vinden. Helaas moet ik constateren uit de recente beelden dat bedrijven zich niet altijd aan deze maatregelen houden, en dit is onacceptabel.
Deelt u het inzicht dat de nieuwe beelden pijnlijk duidelijk maken dat er in de eendensector nog steeds sprake is van minachting voor het welzijn van de dieren en dat er nog steeds sprake is van een bedrijfscultuur van veronachtzaming van het welzijn van de dieren, zoals de NVWA zes jaar geleden al vaststelde? Zo nee, waarom niet?
Ik concludeer aan de hand van de nieuwe beelden dat bij een aantal bedrijven het dierenwelzijn wordt geschaad door de eenden op een dergelijke manier ruw te vangen en te laden en dat dit onvoldoende verbetering laat zien ten opzicht van het beeld van 2018. Dat betreur ik en ik verwacht van de Nederlandse eendensector, dat zij zich aan de wet- en regelgeving en hun eigen aangescherpte maatregelen van 2018 houden en zelf actie ondernemen als blijkt dat dit niet het geval is.
Wat is uw verklaring voor het feit dat er zes jaar na de beloofde beterschap door de eendensector niks wezenlijks blijkt te zijn veranderd en dat eenden in de Nederlandse eendensector nog steeds ernstig worden mishandeld bij het vangen en laden voor de slacht?
Zoals in antwoord op vraag 16 aangegeven, verwacht ik van de eendensector dat zij toezien op het correct vangen en laden van eenden en dat zij maatregelen nemen wanneer het foutgaat. Dat gebeurt nu blijkbaar onvoldoende.
Bent u trots op de Nederlandse eendensector?
De Nederlandse eendensector draagt bij aan de economie en werkgelegenheid. Ik ben echter niet trots op hoe er met deze eenden wordt omgegaan op deze beelden. Dat moet echt anders.
Vindt u dat het afgelopen moet zijn met de ruwe behandeling van eenden bij het vangen voor de slacht, het gooien met dieren, het in kratten smijten en proppen van dieren; kortom, de dierenmishandeling en de overtredingen die we op de beelden kunnen zien in de eendenhouderij? Zo nee, waarom niet?
Zoals de eenden op de beelden getoond door RTL Nieuws werden behandeld vind ik onacceptabel. Dat moet afgelopen zijn.
Heeft u gezien dat de eendenslachterij Tomassen Duck-To naar aanleiding van de recente beelden heeft aangegeven dat het vangen van eenden er «voor buitenstaanders al snel enigszins ruw kan uitzien»?5
Ja.
Wat vindt u van deze poging van de eendensector om de dierenmishandeling en het dierenleed die duidelijk op de beelden zijn te zien, te bagatelliseren?
Ik vind niet dat deze beelden moeten worden gebagatelliseerd. Tegen misstanden moet duidelijk stelling worden genomen. Iedere misstand is er één te veel.
Vindt u het geloofwaardig dat de eendenslachterij Tomassen Duck-To nu tegen RTL zegt het «te betreuren dat het nog steeds fout gaat»?
Ja.
Heeft u gezien dat de eendenslachterij heeft aangegeven het protocol «opnieuw onder de aandacht te brengen» en gaat «bezien» of ze de intensiteit van steekproeven gaan verhogen?
Ja.
Denkt u dat het opnieuw onder de aandacht brengen van het protocol dat in 2018 is opgesteld en het bezien of controles – door de sector zelf – moeten worden geïntensiveerd er nu opeens wel voor zorgen dat eenden niet meer worden mishandeld bij het vangen en laden voor transport naar de slacht? Zo ja, hoe denkt u dat het beeld dat Nederland heeft van u als Minister in dat geval zal zijn?
Ik ga ervan uit dat de eendensector in staat is ervoor te zorgen dat dergelijke praktijken niet meer gebeuren, en dat het nogmaals tonen van deze beelden laat zien dat er meer voor nodig is dan in 2018. Helaas zijn de maatregelen van destijds onvoldoende gebleken, en ik verwacht dat de sector hier van leert.
Hoeveel eenden zijn er sinds de vorige belofte tot beterschap van de sector gevangen en in kratten gepropt voor de slacht? Wat vindt u ervan dat al die jaren de mishandeling van zoveel eenden gewoon doorging en dat niemand ingreep?
2018
8.353.093
6.616.540
1.736.553
8.109.684
6.581.028
1.528.656
4.564.103
3.687.120
876.983
6.630.707
5.268.572
1.362.135
6.131.236
4.576.241
1.554.995
5.772.155
4.335.987
1.436.168
3.299.155
2.499.836
799.319
Dit zijn de aantallen geregistreerd tot en met 5 september 2024 (bron: NVWA)
Er zijn in Nederland geen eenden gevangen voor de slacht in een ander land dan Nederland.
Zoals in antwoord op vraag 16 aangegeven, verwacht ik van de eendensector dat zij toezien op het correct vangen en laden van eenden en dat zij maatregelen nemen wanneer het fout gaat. De NVWA heeft toezicht gehouden op het vangen en laden, maar tijdens controles zijn geen overtredingen vastgesteld.
Welke maatregelen gaat u zelf treffen om ervoor te zorgen dat er een einde komt aan dit ernstige dierenleed?
Ik verwacht dat de eendensector zelf onderzoekt welke aanvullende aanpassingen in het vang- en laadproces nodig zijn, zodat onnodige stress, pijn en lijden bij de eenden vanaf nu voorkomen wordt. Ook verwacht ik van de eendensector dat zij er zelf op toeziet dat het welzijn van de eenden voldoende wordt gewaarborgd tijdens het vangen en laden, en waar dat nodig is passende maatregelen neemt. Daarvoor gaan de Staatssecretaris en ik samen met de NVWA nogmaals het gesprek met de sector voeren. De NVWA onderzoekt verder of met een aangepaste handhavingsaanpak de sector bewogen kan worden eenden zodanig te behandelen dat er geen onnodige stress, pijn of lijden ontstaat. Daarnaast beoordeelt de NVWA alle beelden gemaakt door Animal Rights en handhaaft waar mogelijk.
Hoe gaat u waarborgen dat de regels worden nageleefd en we niet over zes jaar opnieuw moeten constateren dat het dierenleed gewoon doorgaat?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 26.
Kunt u deze vragen voor Prinsjesdag 2024 beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Groeiend aantal boeren dat wordt benaderd door onder meer drugscriminelen |
|
André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het door boerenorganisatie LTO-Noord verrichte onderzoek waaruit blijkt dat maar liefst één op de tien boeren benaderd wordt door personen met verdachte of criminele plannen?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe beoordeelt u deze berichtgeving? In hoeverre is hier voor u sprake van nieuwe informatie? Is er inderdaad sprake van een stijgende trend waarbij boeren – niet alleen in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders – actief worden benaderd door onder meer drugscriminelen? Hoe verklaart u deze ontwikkeling?
Het is verontrustend dat boeren door criminelen benaderd worden voor crimineel gebruik van leegstaande schuren. Op basis van een enquête van LTO Noord2 is de inschatting dat zeker één op de tien boeren de afgelopen jaren is benaderd met een voorstel dat zij als verdacht beoordeelden.3 Dit is helaas geen nieuw fenomeen en komt in alle regio’s in Nederland voor. De berichtgeving komt overeen met het beeld dat ik heb van de problematiek, waarbij ondernemers in de agrarische sector geconfronteerd worden met drugscriminelen. In het «Nationaal overzicht drugslocaties 2023»4 is te zien dat in 2023 de politie aanzienlijk meer productielocaties van synthetische drugs, heroïne en cocaïne ontmantelde dan in de jaren ervoor. Echter, of er sprake is van een stijgende trend met betrekking tot het actief benaderen van boeren door onder meer drugscriminelen, kan op basis van deze cijfers niet worden gesteld. Hierom kan er ook geen uitspraak worden gedaan over het verklaren van deze eventuele ontwikkeling. Wel zijn criminelen altijd op zoek naar manieren om hun activiteiten voort te zetten, wat kan verklaren waarom niet alleen boeren in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders, kunnen worden benaderd.
Op welke wijze wordt door u opgetreden om deze zorgelijke ontwikkeling te keren? Geeft deze berichtgeving u aanleiding om de aanpak te intensiveren?
Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 wordt reeds breed ingezet op het weerbaar maken van ondernemers in kwetsbare branches. Met het instrument Veilig Buitengebied wordt via publiek-private samenwerking vanuit gemeenten een netwerk opgezet dat de ondernemers en bewoners in het buitengebied helpt zich te weren tegen criminaliteit en bewust te worden van signalen van (ondermijnende) criminaliteit. Zo wordt actief met de gemeenten gesproken over oplossingen voor problematiek waar ondernemers en bewoners tegenaan lopen, bijvoorbeeld diefstal van kostbare landbouwmachines op het erf of dumping van chemisch afval. Daarnaast wordt gekeken hoe de veiligheid in het gebied kan worden vergroot en wordt dit in gezamenlijkheid aangepakt.
Specifiek voor boeren is hier per januari 2022 de introductie van vertrouwenspersonen ondermijnde criminaliteit bij de brancheorganisaties Zuidelijke Land – en Tuinbouw Organisatie (ZLTO) aan toegevoegd. Hierna volgde de Landelijke Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord) en de Limburgse Land – en Tuinbouwbond (LLTB). Hiermee is sprake van een landelijke dekking van vertrouwenspersonen voor de agrarische sector. Deze vertrouwenspersonen helpen agrariërs en tuinders wanneer zij een vermoeden hebben van criminaliteit of onveiligheid ervaren. De branches faciliteren en borgen de vertrouwenspersonen door deze te positioneren binnen hun organisaties.
De berichtgeving van LTO-Noord geeft geen aanleiding voor het aanpassen van de hiervoor geschetste aanpak. Zoals aangegeven is het beeld reeds bekend en wordt daar met de huidige aanpak op ingezet. Het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen worden goed gemonitord. Hiermee is er beter zicht op de meldingen en signalen die binnenkomen, waardoor er steeds meer casuïstiek in beeld is.
Verder is het van belang te benadrukken dat de aanpak van drugscriminaliteit uiteraard continu wordt doorontwikkeld. Zo kan verdiepend forensisch onderzoek ertoe bijdragen dat criminele samenwerkingsverbanden beter in kaart worden gebracht. De proeftuin synthetische drugs heeft duidelijk gemaakt dat het gericht uitgebreider veiligstellen van sporen, meer en snel onderzoek van die sporen en het genereren van intelligencerapportages door combinatie van data, kan bijdragen aan zowel het beter opsporen van daders van georganiseerde drugscriminaliteit als het vergroten van inzicht in samenwerkingsverbanden. Vanuit mijn ministerie is geld beschikbaar gesteld voor het doorontwikkelen van deze aanpak. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijke inzet hiervan bij drugsdumpingen.
Worden meldingen van boeren over dit soort dubieuze contacten serieus en voortvarend door de politie opgepakt? Zijn hiervan resultaten te melden?
Het versterken van de weerbaarheid van de samenleving om maatschappelijke dreigingen, waaronder de ondermijnende criminaliteit, succesvol het hoofd te bieden is een van mijn prioriteiten. De maatschappij als geheel speelt hier een belangrijke rol. Iedereen – burgers, gemeenten, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen – heeft een rol in het bevorderen van veerkracht en weerbaarheid van de samenleving.
De politie heeft de hulp van iedereen, dus ook boeren, nodig om drugscriminelen te laten stoppen met ondermijnende activiteiten. Dat kan zij niet alleen; alle oren en ogen zijn nodig. Op het moment dat een boer zich meldt bij de politie, omdat hij/zij door drugscriminelen wordt benaderd met een verzoek op enige wijze een helpende hand te bieden ten behoeve van de criminele drugsbusiness, is dat een signaal dat door de politie serieus en voortvarend wordt opgepakt. Hoe, dat zal per casus verschillen en hierover doet de politie geen mededelingen. Dit specifieke thema wordt ook niet als aparte categorie geregistreerd door de politie.
Welke capaciteit is beschikbaar en wordt ook daadwerkelijk ingezet om het platteland en het boerenerf veilig te houden?
Het veilig houden van platteland en boerenerf is onderdeel van de reguliere politietaak voor de handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp. Het is aan het lokale gezag om afspraken te maken met de politie over de inzet van capaciteit. Zij maakt de afweging in hoeverre capaciteit hiervoor wordt ingezet. Daarmee is ook geen direct antwoord te geven op de vraag hoeveel capaciteit beschikbaar is en daadwerkelijk wordt ingezet, dit varieert in de eenheden en in de tijd en is aan het lokaal gezag om te bepalen.
Zoals aangegeven bij vraag 3 en 4 heeft niet alleen politie een rol in het veilig houden van het platteland en het boerenerf. Met het instrument Veilig Buitengebied worden publiek-private samenwerkingen bevorderd en heeft de gemeente actief een rol. Ook vanuit de brancheorganisaties ZLTO, LTO Noord en LLTB worden boeren geholpen doordat zij terecht kunnen bij de daar aangestelde vertrouwenspersonen. Zo wordt breed ingezet om het platteland en boerenerf veilig te houden.
Hoe worden boeren ondersteund om na ingegaan te zijn op een dubieus aanbod «eruit te stappen» en het te melden?
Onder andere via ondersteuning door de vertrouwenspersonen, zoals in het antwoord op vraag 3 benoemd. Elke casus kent mogelijk een andere aanpak of werkwijze. Daar waar sprake is van boeren die reeds zelf betrokken zijn bij criminele activiteiten, dan wel klem zitten, is van belang dat Team Criminele Inlichtingen van de politie wordt ingeschakeld.
Verder bestaat de «vertrouwenslijn afpersing», een onafhankelijke hulplijn die de ondernemer kan benutten. De belangrijkste functie van de vertrouwenslijn afpersing is om het slachtoffer goede ondersteuning bieden in een lastige situatie, door middel van gespecialiseerde en speciaal opgeleide personen. De ondernemer kan desgewenst in contact worden gebracht met politie en justitie, zodat zij zicht krijgen op het delict.
Wordt ingezet op meer vertrouwenspersonen bij onder meer boerenorganisaties, verspreid over het land, zodat de drempel verlaagd wordt om aan de bel te trekken? Zo ja, hoe?
Naar aanleiding van de Motie Bikker van 24 mei 2023 over de landelijke uitrol van de Brabantse aanpak om boeren weerbaarder te maken tegen drugscriminaliteit5, zijn er (zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven) drie vertrouwenspersonen aangesteld. Hiermee is er sprake van een landelijke dekking voor de agrarische sector.
Bij de vertrouwenspersonen kunnen boeren en tuinders – zowel leden als niet-leden van de brancheorganisatie – vertrouwelijk terecht voor vragen, advies en hulp in geval van ondermijnende (drugs)criminaliteit en andere vormen van onveiligheid. Boeren en tuinders schrikken in veel gevallen terug voor het doen van meldingen via bestaande door de overheid ingerichte meldpunten. Er is angst voor herleidbaarheid. Ook is het vertrouwen dat de melding opvolging krijgt laag. De afstand tot de overheid is voor veel boeren en tuinders, die afgelegen of in kleine kernen wonen, relatief groot. De vertrouwenspersoon fungeert als onafhankelijk vraagbaak en sparringpartner voor een veilig buitengebied. Het is van belang dat de vertrouwenspersoon kennis heeft van zowel de agrarische context als van het veiligheidsdomein.
Op welke wijze worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen? Zoekt u hierbij ook nauwe samenwerking met landbouworganisaties? Hoe krijgt dit vorm en welke verbeteringen zijn mogelijk?
Door de inzet van de vertrouwenspersonen, gepositioneerd bij de brancheorganisaties, worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen. Hiervoor vindt een geïntensiveerde inzet plaats via de Platforms Veilig Ondernemen (PVO’s), de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) en Meld Misdaad Anoniem (MMA).
Voor het vergroten van de weerbaarheid en de meldingsbereidheid bij boeren wordt er ingezet op een breed palet aan maatregelen. Hierbij valt te denken aan: preventie actiedagen, weerbaarheidstrainingen, veiligheidsscans op het erf, politiespreekuren in het buitengebied, boerenlunches met wijkagenten,
e-learnings en voorlichtingsbijeenkomsten. Doorlopend wordt bepaald welke vormen aansluiten bij de vraag vanuit de boeren.
Ziet u mogelijkheden om de sloop van leegstaande stal- of schuurruimte fiscaal of anderszins te stimuleren?
Momenteel worden geen fiscale maatregelen getroffen waarmee sloop van leegstaande stal – of schuurruimte wordt gestimuleerd. Het ligt niet in de rede en lijkt ook niet doelmatig/doeltreffend om specifieke fiscale maatregelen met betrekking tot sloop van stal- of schuurruimte te treffen om dit veel bredere probleem te adresseren. Conform het toetsingskader fiscale regelingen worden fiscale subsidies alleen ingezet als aangetoond kan worden dat dit beter is dan andere (niet)-financiële instrumenten zoals voorlichting, sancties of directe subsidies. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt ingezet op niet-financiële instrumenten, zoals het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen.
Bent u voornemens de beëindigingsregelingen in de veehouderij aantrekkelijker te maken voor bedrijven met verouderde stallen?
Zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord komt er een beëindigingsregeling, gericht op «verouderde bedrijven met de minst gunstige omstandigheden voor klimaat en/of milieu en dierenwelzijn.» De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) werkt op dit moment de contouren en uitgangspunten van deze regeling uit. De Minister van LVVN zal de Kamer voor het einde van 2024 hierover informeren.
Blauwtong |
|
André Flach (SGP) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de verspreiding van het blauwtongvirus, de ontwikkeling van het aantal besmettingen en het ziektebeeld in vergelijking met afgelopen jaar?1
Er zijn 6352 besmettingen met blauwtongvirus serotype 3 (BTV-3) vastgesteld op locaties met herkauwers. Er is op veel bedrijven in het late voorjaar tegen blauwtongvirus serotype 3 (BTV-3) gevaccineerd. Desondanks zijn er op veel locaties BTV-3 besmettingen geweest. Het beeld bij deskundigen en houders is dat de infecties vaak wat milder verlopen dan vorig najaar, maar ook nu worden er dieren ernstig ziek en gaat een aantal daarvan dood. Ik verwijs voor meer details over de stand van zaken naar de brief aan de Tweede Kamer die ik op 24 september heb verstuurd. Daarin zijn ook het verslag van de deskundigengroep dierziekten en het onderzoeksrapport van de GD meegestuurd.
Kunt u een inschatting geven van de effectiviteit van de onderscheiden vaccins?
Op dit moment zijn bij Bureau Diergeneesmiddelen ongeveer 89 meldingen gedaan van bijwerkingen van de toegepaste vaccins. BD analyseert deze meldingen samen met de fabrikanten. Ook Wageningen Bioveterinary Research inventariseert per inzending van een bloedmonster of dit van een gevaccineerd of niet-gevaccineerd dier afkomstig is. Het beeld bestaat dat de verschijnselen minder heftig lijken en de sterfte lager, daarmee lijken de vaccins bij te dragen aan bescherming tegen het ontwikkelen van ernstige BT-verschijnselen.
Ik kan nu geen inschatting geven van de effectiviteit, maar de indruk van de deskundigen is dat er wel degelijk sprake is van bescherming tegen verschijnselen, zij het minder dan gehoopt en verwacht. Zodra ik meer informatie heb, en er conclusies kunnen worden getrokken, zal ik de Tweede Kamer daarover informeren. Ik verwijs ook naar de laatste brief aan de Tweede Kamer over blauwtong.
Kunt u een inschatting geven van de mate waarin vaccinaties bijdragen aan de beperking van de verspreiding van het virus?
De vaccins zijn door de fabrikanten niet onderzocht op deze eigenschap. Ook is bekend dat infectie met vaccinatie niet kan worden voorkomen. Wel zou de hoeveelheid virus in een besmet dier lager kunnen zijn, wat mogelijk zou kunnen leiden tot minder spreiding. Er is op geen inschatting te geven of vaccinatie heeft bijgedragen tot verminderde spreiding. Wel heeft de deskundigengroep dierziekten aangegeven in hun duiding dat runderen mogelijk meer bijdragen aan verspreiding dan schapen. Dan zou het voor de populatie als geheel goed zijn als rundveehouders hun dieren zouden vaccineren, om zo te kunnen profiteren van dit mogelijk indirecte effect van vaccinatie. Ik verwijs ook naar de brief aan de Kamer met de laatste informatie over blauwtong.
Zijn er op basis van ervaringen in het afgelopen jaar andere managementmaatregelen aan te wijzen die effectief zijn gebleken in het beperken van besmettingsrisico’s en ziektelast?
Royal GD heeft op mijn verzoek onderzoek gedaan naar maatregelen die mogelijk bijdragen aan bescherming van runderen en schapen tegen infectie. Royal GD heeft twee beschermende factoren geïdentificeerd. Eén factor was het vroeg in het jaar scheren van schapen, zodat deze schapen in de piek van de epidemie door de aangroei van wol beter beschermd zouden zijn tegen steken door knutten. De tweede factor was opstallen met daarbij een goede ventilatie. De onderzoekers hebben dit nogmaals aangekaart tijdens het webinar dat Royal GD onlangs heeft georganiseerd.
Ziet u mogelijkheden om met name de schapenhouderij die al een zwaar blauwtongjaar achter de rug heeft te ondersteunen, bijvoorbeeld middels vergoedingen van vaccins of Rendac-kosten of door invoering van een graasdierpremie?
LTO heeft mij, mede namens een aantal andere belanghebbenden uit de schapenhouderij, een brief geschreven met daarin een verzoek voor een gesprek. Op 14 augustus jl. heb ik met vertegenwoordigers van de schapenhouderij een gesprek gehad over de huidige situatie die veel zorgen geeft. Ik begrijp deze zorgen van de sector goed en deel deze met hen. De schapenhouderij staat onder druk door de blauwtongepidemie, maar ook door andere factoren waaronder de aanwezigheid van de wolf in de leefomgeving van veel schapenhouders. De schapensector heeft een belangrijke maatschappelijk waarde. Met het oog op een duurzaam toekomstperspectief van de sector vind ik het van belang om goed zicht te krijgen op de financiële situatie en de draagkracht van de schapenhouderij. Ik heb daarom, samen met de sector, besloten onderzoek te laten uitvoeren naar de financieel-economische situatie van de schapensector en de impact van onder andere blauwtong en de wolf. Vanwege de urgentie van de problematiek zal dit onderzoek op zeer korte termijn starten en naar verwachting eind december gereed zijn. De sector zal nauw betrokken worden bij het onderzoek. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik, samen met de sector, bezien wat nodig is voor een duurzaam toekomstperspectief van de schapensector in Nederland.
Dierlijk vet in biobrandstof |
|
Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV), Femke Wiersma (minister ) (BBB), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van de ontwikkeling dat bijna de helft (46 procent) van het vet dat afkomstig is uit de slachtindustrie wordt benut voor de productie van biobrandstof, zoals geschetst in de berichten «In biobrandstof zit veel dierlijk vet. Niet groen, stelt de Vegetariërsbond» en «Biodiesel: wel vet, niet cool»?1 2
In Nederland is 2,9% van de biobrandstof gemaakt van dierlijk vet3. Vet uit de slachtindustrie is een laagwaardig afvalproduct, dat wil zeggen dat het niet voor andere toepassingen gebruikt kan en mag worden. Door daarvan een biobrandstof te maken is minder fossiele brandstof nodig. Bovendien wordt door afvalproducten te gebruiken een biobrandstof gemaakt zonder dat extra landbouwgrond nodig is, in lijn met het Europese beleid.
Omdat de transitie naar elektriciteit en andere duurzame energiedragers tijd kost, is biobrandstof voorlopig nog nodig. Het gebruik van slachtafval als biobrandstof draagt daarmee bij aan het verduurzamen van de mobiliteitssector. Het zorgt er bovendien voor dat Nederland kan voldoen aan de doelstelling uit de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED-III) om in 2030 14,5% ketenemissies te reduceren.
Ziet u hierin net als de vragensteller de twee grote risico's, namelijk dat transport steeds afhankelijker wordt van de schadelijke vee-industrie en dat het indirect de vraag naar palmolie voor onder andere cosmeticaproducten aanwakkert, wat weer leidt tot ontbossing? Zo nee, waarom ziet u die risico's niet? Zo ja, hoe wilt u deze risico's ondervangen?
Nee, de transportsector wordt niet steeds afhankelijker van de vee-industrie, omdat er vanuit de Europese Commissie scherpe limieten zijn gesteld aan het gebruik van dierlijk vet. Er is ook geen risico op het aanwakkeren van de vraag naar palmolie als vervanging in cosmeticaproducten. Slachtafval wordt in Europa op grond van de wettelijk toegestane toepassingen ingedeeld in drie categorieën. De laagste twee categorieën worden – gelimiteerd – gebruikt voor de productie van biobrandstoffen. Deze categorieën zijn niet toegestaan voor cosmetica of welke andere toepassing dan ook. De hoogste categorie (3) is wel geschikt voor gebruik in cosmetica, maar wordt amper ingezet4 voor de productie van biobrandstof, omdat het overheidsbeleid de inzet daarvan niet stimuleert.
Wat vindt u ervan dat voor een vlucht van Parijs naar New York het vet van 8800 dode varkens nodig is? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo ja, waarom?
De gesuggereerde causaliteit in de vraag is in de praktijk anders. Er is sprake van slachtafval dat geen andere bestemming heeft, en daarom kan het worden gebruikt om fossiele brandstof te vervangen. Dat gebruik is wel gelimiteerd, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Waarom stimuleert u met certificaten aan leveranciers het gebruik van dierlijk vet van varkens, koeien en kippen in biodiesel? Op welke manier voorkomt u dat hiermee indirect de vee-industrie in stand blijft?
Er is geen sprake van stimulering met certificaten. Binnen de Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer kunnen leveranciers van hernieuwbare energie credits ontvangen. Zij kunnen deze verkopen aan brandstofleveranciers met een verplichting om hernieuwbare energie te leveren, omdat zij fossiele brandstof leveren. In de antwoorden op de vragen 1 en 2 is aangegeven waarom dit er niet voor zorgt dat de vee-industrie in stand blijft.
Deelt u de mening dat een lock-in effect, waarbij biodiesel-producenten afhankelijk worden van dierlijk vet en de productie van dierlijk vet daardoor nodig blijft, moet worden voorkomen? Hoe gaat u een dergelijk lock-in effect tegen?
Als er een lock-in effect zou zijn, moet deze inderdaad voorkomen worden. Dat is echter niet het geval, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze voorkomt u dat, door het verstrekken van certificaten voor het gebruik van dierlijk vet in biodiesel, ook de vraag naar palmolie voor cosmetica en andere producten toeneemt, en daarmee de ontbossing, afname van de biodiversiteit en de uitstoot van broeikasgassen toeneemt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat het gebruik van meer biodiesel op basis van dierlijk vet op deze manier leidt tot méér ontbossing, biodiversiteitsverlies en klimaatopwarming? Zo nee, waarom niet?
Dat zou inderdaad zeer onwenselijk zijn. Als gevolg van de mechanismen die bij het antwoord op vraag 2 zijn toegelicht, treedt dit effect echter niet op.
Bent u bereid, gezien de bovenstaande schadelijke effecten, geen certificaten meer te verstrekken voor biodiesel op basis van dierlijk vet? Zo nee, waarom niet?
De overheid verstrekt geen certificaten. Voor zover u hier doelt op de mogelijkheid om credits te genereren in voor de Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer is het antwoord: nee. Slachtafval dat niet elders gebruikt wordt, kan – gelimiteerd – gebruikt worden voor de productie van biobrandstoffen om zo minder fossiele brandstof te gebruiken.
Wat is uw reactie op het bericht dat er te weinig controles zijn op de miljoenen vaten frituurvet die vanuit Azië naar Europa komen, waarbij waarschijnlijk flink wordt gefraudeerd door nieuwe palmolie te verkopen als gebruikt frituurvet, bijvoorbeeld in Maleisië, zoals geschetst in «Run op gebruikt frituurvet, fraude ligt op de loer»?3
Nederland staat voor een robuust systeem dat toeziet op de toeleveringsketen van biobrandstoffen. Onafhankelijke certificeringsorganisaties houden toezicht op de toeleveringsketen van biogrondstoffen. Onafhankelijke audits zorgen voor een betrouwbaar systeem. Waar zorgen zijn over het toelaten van inspecteurs in landen in Azië, heeft mijn voorganger samen met andere lidstaten de Commissie opgeroepen om daartegen op te treden. Dat zal ik ook blijven doen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen frituurvet in Nederland wordt geïmporteerd dat afkomstig is van nieuwe palmolie, aangezien 72 procent van alle gebruikte frituurolie en daarop gebaseerde biobrandstoffen die vanuit Maleisië naar de Europese Unie (EU) worden geïmporteerd, binnenkomen via Nederland en dat Nederland daarmee Europa’s grootste doorvoerhaven is van dat gebruikte frituurvet?
Onafhankelijke certificeringsinstanties controleren de actieve schakels in de leveringsketen. Op basis hiervan wordt de informatie over bijvoorbeeld de onderliggende grondstoffen doorgegeven in de keten. De Nederlandse regelgeving sluit biobrandstof geproduceerd uit palmolie uit van beloning met hernieuwbare brandstofeenheden (HBE’s). Dit is in lijn met de afspraken die we maakten met de sector in het klimaatakkoord.
Wat is uw reactie op SkyNRG, één van de grootste handelaren van «duurzame vliegtuigbrandstof» in Nederland, dat stelt dat er inderdaad zorgen zijn over de import uit Azië, maar dat het systeem van certificering op zich goed werkt?
Het is aan de Nederlandse Emissieautoriteit om toezicht te houden op duurzaamheidsregels bij de in Nederland actieve schakels in de biobrandstoffenketen.
Gaat u met SkyNRG in gesprek over hun verantwoordelijkheid om het frauderen met frituurvet tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat biodiesel, gemaakt van het vet van dode dieren of van frituurvet, geen duurzame en toekomstbestendige oplossing is voor de transport- en mobiliteitssector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven ziet u voor zich?
In wegverkeer is elektrificering de enige toekomstbestendige oplossing op de middellange termijn. Voor de lucht- en de scheepvaartsectoren is elektrificatie nog beperkt mogelijk. Daar zijn biobrandstoffen en e-fuels (op hernieuwbare waterstof gebaseerde brandstoffen) duurzame alternatieven om fossiele brandstoffen uit te faseren. Voor biobrandstoffen wordt gebruik gemaakt van afvalstoffen. Zou het zo zijn dat er minder slachtafval beschikbaar komt, omdat er minder vee gehouden wordt, dan zou er ook minder biobrandstof zijn op grond van slachtafval.
Deelt u de mening dat minder spullen en mensen over de wereld slepen de meest effectieve manier is om het gebruik van brandstoffen terug te dringen? Zo ja, welk beleid maakt u hierop? Zo nee, waarom niet?
Goederenvervoer en bevoorrading van de samenleving en economie van goederen is een randvoorwaarde voor welvaart en welzijn. Het beleid is daarbij gericht op het effectief en duurzaam vormgeven hiervan, niet het verminderen van het goederenvervoer zelf. Daarom stimuleren we de inzet op vrachtwagens en binnenvaartschepen die geen of minder (keten)emissies uitstoten. Bovendien zetten we – waar mogelijk – in op het verplaatsen van transporten naar duurzamere modaliteiten en het verhogen van beladingsgraden in het wegtransporten, het spoorgoederenvervoer en de binnenvaart.
Zolang de vraag naar producten van overzee bestaat, zal inperking van het transport over zee naar Nederland niet leiden tot minder vervoer, maar tot een verplaatsing naar niet-Nederlandse havens. Nederland zet daarom in op voldoende ambitieuze internationale normering en beprijzing. Dat laatste geldt ook voor de luchtvaartsector.
De dreigende dood van miljoenen zwerfhonden in Turkije |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat er in Turkije een wetsvoorstel wordt behandeld waardoor, naar schatting van experts, miljoenen zwerfhonden zullen worden gedood?1
Ja.
Deelt u de mening dat het doden van zwerfdieren zoveel mogelijk voorkomen zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Waar mogelijk moeten diervriendelijke oplossingen gezocht worden voor zwerfdieren, er kunnen echter ook omstandigheden zijn waarin het doden van zwerfdieren noodzakelijk is. In Nederland mogen honden en katten alleen worden gedood ter beëindiging of voorkoming van onmiddellijk gevaar voor mens of dier, als een dierenarts heeft vastgesteld dat doden in het belang van het dier is, als het doden volgens de wet moet, om ondraaglijk lijden van het dier te beëindigen, of vanwege niet te corrigeren gevaarlijke gedragskenmerken (Besluit houders van dieren artikel 1.10). Daarnaast biedt de Omgevingswet provincies de mogelijkheid een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit te verlenen voor afschot van dieren die zijn aan te merken als exoten of van verwilderde dieren, bijvoorbeeld in het kader van bescherming van weidevogels.
Deelt u de mening dat Nederland succesvol heeft laten zien dat er op een diervriendelijke manier kan worden omgegaan met zwerfhonden, namelijk door het opvangen, steriliseren, vaccineren en registreren van dieren?
Het is lastig om exact aan te geven welke maatregel ertoe heeft geleid dat Nederland zwerfhondenvrij is geworden. Dit komt waarschijnlijk door een combinatie van implementatie van dierenwelzijnswetgeving, welvaart en de bijbehorende bereidheid om dieren te neutraliseren, CNVR-acties (opvangen, steriliseren, vaccineren en terugzetten) voor zowel zwerfhonden als huishonden, een fijnmazig netwerk van dierenasiels die de honden op kunnen vangen en de inzet van verschillende dierenwelzijnsorganisaties met betrekking tot het geven van voorlichting en het voeren van campagne voor adoptie. Alleen het opvangen, steriliseren, vaccineren en registreren van dieren is dus mogelijk onvoldoende om de zwerfhondenproblematiek op te lossen.
Bent u op de hoogte dat verschillende experts op dit onderwerp en organisaties, zoals Humane Society International en Four Paws, zich hebben uitgesproken tegen de voorgenomen wetswijziging en de Turkse regering hebben opgeroepen om samen met experts in te zetten op het diervriendelijkere alternatief van opvangen, steriliseren, vaccineren en registreren?
Ja.
Bent u bereid om op korte termijn met (vertegenwoordigers van) de Turkse overheid in gesprek te gaan, waarbij u de wetswijziging ter discussie stelt en wijst op de Nederlandse aanpak als diervriendelijk alternatief? Zo nee, waarom niet?
Het (al dan niet) bestrijden van zwerfhonden is in Turkije een terugkerend onderwerp van maatschappelijk debat. De concrete benadering die door Turkije wordt toegepast is een Turkse interne aangelegenheid. De Turkse autoriteiten zijn bekend met de diverse methoden om dit vraagstuk aan te pakken, maar de omvang van de populatie zwerfhonden maakt dat naast effectiviteit en dierenwelzijn ook capaciteits- en kostenoverwegingen een rol spelen. De Nederlandse aanpak zal, waar relevant, in contact met de Turkse autoriteiten worden gedeeld.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, het liefste binnen één week, in verband met de behandeling van het wetsvoorstel in Turkije?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Is de Minister op de hoogte van de toezegging die namens de Minister gedaan is tijdens de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening inzake de huis- en hobbydierenlijst, waardoor van handhaving van het fokverbod wordt afgezien gedurende de looptijd van het bezwaar en zes weken daarna voor de eigenaren die de voorlopige voorziening aangevraagd hebben voor acht verschillende diersoorten?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Kan de Minister in het licht van die toezegging afzien van handhaving van het fokverbod voor alle diersoorten die niet op de huis- en hobbydierenlijst staan en voor alle eigenaren tot zes weken na de uitspraak in de bodemprocedure over de huis- en hobbydierlijst, zodat niet een enorme overbelasting van de rechtbank ontstaat als alle eigenaren de komende tijd een dergelijke voorlopige voorziening individueel gaan aanvragen?
Ik begrijp dat mensen die nu dieren houden van soorten die niet op de huis- en hobbydierenlijst staan en die bezwaar hebben gemaakt, willen dat er voorlopig wordt afgezien van de handhaving van de huis- en hobbydierenlijst. In het algemeen kan ik hierover opmerken dat het in de praktijk voor deze groep houders niet zo'n vaart zal lopen, aangezien er sprake is van risicogericht toezicht. Dat betekent dat vooral in situaties waarin er grote risico's zijn voor dierenwelzijn, er reden is om te interveniëren. Die ruimte moet ik houden, in het belang van de bescherming van de dieren. Dus ik kan niet toezeggen om voorlopig helemaal af te zien van handhaving. Ik vertrouw erop dat houders ervoor zorgen dat dieren die zij hebben die niet op de huis- en hobbydierenlijst staan, zich niet kunnen voortplanten. Hierbij kunnen zij waar mogelijk gebruik maken van methoden voor het voorkomen van voortplanten die omkeerbaar zijn. De aanpak van risicogericht toezicht zal de komende tijd de nodige ruimte geven voor een praktische werkbare oplossing in afwachting van de afronding van de bezwaarfase. Deze bezwaarafhandeling wordt zorgvuldig doorlopen. Verder beraad ik mij op het vervolg van de positieflijsten.
Het bericht ‘Wc-papier komt vaak uit de ‘groene woestijn’ van Brazilië’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de groene claims van het Braziliaanse papier- en pulpbedrijf «Suzano» onterecht zijn, aangezien de eucalyptusplantages de natuur beschadigen en indirect ontbossing aanjagen, wat wordt beweerd in het onderzoek van «Environmental Paper Network (EPN) International»?1 2
Het kabinet heeft kennisgenomen van het onderzoek van EPN International. Het is bekend dat investeringen in bosbouwbedrijven bepaalde risico’s met zich meebrengen. FMO, die betrokken is bij het Suzano deelproject Cerrado3, heeft aangegeven dat zij de risico’s die in het onderzoek genoemd worden herkent. Conform het beleid van FMO worden dergelijke risico’s voorafgaand aan een investering in kaart gebracht, gemitigeerd, en afgewogen tegen de verwachte impact van de investering. Dat is hier zorgvuldig gedaan met inachtneming van Internationale Standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
FMO heeft het kabinet tevens laten weten dat de groene claims die worden gedaan door Suzano worden bevestigd door certificering van de FSC.4 Het FSC-keurmerk streeft ernaar dat grondstoffen voor hout- en papierproducten worden gewonnen uit verantwoord beheerde bossen. Om FSC-gecertificeerd te worden moet een bedrijf aantonen dat het voldoende mitigerende maatregelen neemt om de negatieve effecten van een plantage op onder andere de biodiversiteit te voorkomen. Het kabinet is zich bewust dat er discussies lopen over FSC, die volgen we als ministerie, maar steunt de inzet van FMO om conform deze certificering te opereren.
FMO opereert op afstand van de Staat, binnen de kaders en randvoorwaarden die de Staat en FMO hebben afgesproken, bijvoorbeeld in de Overeenkomst tussen de Staat en FMO en de criterianota.5 FMO is zelf verantwoordelijk voor haar investeringskeuzes. Potentiële investeringen worden door FMO grondig onderzocht om een goed begrip te hebben van risico’s en kansen. Daarnaast publiceert FMO, afhankelijk van het risicoprofiel van de klant, dertig of zestig dagen voor contracteren of voor de aanvang van een project de voorgenomen investering op haar website en wordt de reactie van partijen hierop meegewogen in de investeringsbeslissing. De projecten en klanten van FMO dienen aan strikte eisen te voldoen.6 Zo legt de criterianota vast dat FMO strenge en internationaal geaccepteerde standaarden, richtlijnen en principes hanteert, zoals de IFC Performance Standards. Als beleidsverantwoordelijk departement ziet het Ministerie van Buitenlandse Zaken erop toe dat FMO zich houdt aan afgesproken kaders en randvoorwaarden.
Kunt u toelichten hoe de lening van 40 miljoen euro aan Suzano, verstrekt door de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO, bijdraagt aan de doelstelling van de FMO om «inclusieve en duurzame welvaart» te bevorderen? Hoe verhoudt dit zich tot de claims van EPN International dat Suzano schade aanbrengt aan de natuur en de inheemse bevolking?3
FMO helpt bedrijven in ontwikkelingslanden om op een transparante, milieuvriendelijke en sociaal verantwoorde manier te werken en te groeien. Op deze manier probeert FMO bij te dragen aan werkgelegenheid en toekomstbestendige economische ontwikkeling in deze landen. Volgens FMO draagt de investering in het Cerrado project van Suzano bij aan deze doelstelling. De vraag naar papier en andere houtproducten neemt wereldwijd sterk toe. Om aan die vraag te kunnen voldoen zijn er meer aangeplante en verantwoord beheerde bossen nodig, zodat er zo min mogelijk natuurlijke bossen worden gekapt. Dit helpt bij het behoud van CO2-opslag en het beschermen van de biodiversiteit in natuurlijke bossen. Daarnaast creëert het project 3000 directe en indirecte banen in een economisch kwetsbare regio van Brazilië.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 moet de mogelijke impact worden afgewogen tegen de risico’s. Daarom wordt er altijd een zorgvuldig en uitgebreid klant- en investeringsonderzoek (due diligence) gedaan bij investeringen van FMO. In het geval van Suzano is dit onderzoek uitgevoerd door de International Finance Corporation (IFC), als leidende investeerder, en door FMO aangevuld met eigen onderzoek. Dit klant- en investeringsonderzoek is gebaseerd op internationale standaarden, zoals de IFC performance standards, en dient negatieve impact op mens en milieu zoveel mogelijk inzichtelijk te maken. Verder heeft het kabinet van FMO vernomen dat er in het onderzoek geconcludeerd is dat er maatschappelijke steun is voor het project op basis van interviews met onder andere de lokale gemeenschap, de unie van boeren en maatschappelijke organisaties.
Als een investering vervolgens verantwoord wordt geacht, zoals hier het geval, maar specifieke risico’s op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen met zich mee brengt, wordt als vast onderdeel van de contractuele afspraken een Milieu- en Sociaal Actieplan opgesteld. Hierin worden de risico’s van het project benoemd en worden afspraken vastgelegd over hoe deze risico’s gemonitord en gemitigeerd dienen te worden. Een voorbeeld is het verbeteren van Suzano’s procedure om land aan te kopen, waarbij beter rekening moet worden gehouden met historische landrechten. Suzano heeft zich tot dusver gehouden aan het Milieu- en Sociaal Actieplan, waarbij ze wordt ondersteund door IFC en andere specialisten
Kunt u toelichten hoe het kan dat de FMO tot radicaal andere conclusies komt dan EPN International op het gebied van mensenrechten, natuur en klimaat in relatie tot de werkzaamheden van Suzano?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft FMO aangegeven dat ze de risico’s die worden benoemd in het rapport van EPN International erkent heeft meegewogen in haar investeringsbeslissing. FMO heeft op basis van het klant- en investeringsonderzoek en de positieve impact van het project de conclusie getrokken dat het Cerrado project bijdraagt aan inclusieve en toekomstbestendige welvaart. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 baseert FMO zich op zorgvuldig en uitgebreid klant- en investeringsonderzoek. Hierin zijn verschillende partijen geconsulteerd en is hun inbreng meegenomen. FMO en IFC delen de zorgen van EPN maar niet de conclusie. Zij zijn ervan overtuigd dat met passende maatregelen, onder meer vastgelegd in het Milieu- en Sociaal Actieplan, deze investering goede resultaten kan boeken voor mens en milieu.
In welke mate zijn de Ministeries van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN, voorheen LVN) en Klimaat en Groene Groei (KGG, voorheen EZK) betrokken bij het opstellen van het duurzaamheidsbeleid van de FMO?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 opereert FMO op afstand van de Staat, maar binnen de kaders en randvoorwaarden die de Staat en FMO hebben afgesproken. Naast het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die een beleidsrol vervult, is ook het Ministerie van Financiën als aandeelhouder actief betrokken bij de kaderstelling en het toezicht hierop.
FMO is verantwoordelijk voor het opstellen van haar eigen beleid en strategie. Als beleidsverantwoordelijk ministerie ziet het Ministerie van Buitenlandse Zaken toe op de maatschappelijke missie van FMO en dat het IMVO- en duurzaamheidsbeleid van FMO vooruitstrevend is en in lijn met de afgesproken kaders en randvoorwaarden. De Staat kan niet zelf het IMVO- en duurzaamheidsbeleid van FMO wijzigen of aanscherpen.
Tegelijkertijd zullen nieuwe ontwikkelingen en inzichten weer aanleiding zijn voor FMO om haar beleid aan te passen, zoals ook gesteld in de laatste FMO-evaluatie en de beleidsreactie hierop. Het ministerie is daarover in doorlopende dialoog met FMO. In deze gesprekken worden ook recente ontwikkelingen en signalen vanuit het maatschappelijk middenveld meegenomen. Het ministerie laat zich indien nodig informeren of bijstaan door relevante experts. Dit kunnen experts zijn binnen of buiten het Ministerie van Buitenlandse Zaken; bijvoorbeeld van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) of Klimaat en Groene Groei (KGG).
Ziet u naar aanleiding van deze berichtgeving noodzaak om het duurzaamheidsbeleid aan te scherpen, gezien het meerderheidsbelang van de staat bij de FMO? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u voorkomen dat de FMO in de toekomst schadelijke investeringen doet in de industriële plantagesector?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is doorlopend in gesprek met FMO over haar IMVO- en duurzaamheidsbeleid. FMO’s investeringen in en beleid ten aanzien van bosbouw zijn onderdeel van deze gesprekken, evenals bijvoorbeeld biodiversiteit en landrechten. Bosbouw is een complex thema waarbij (internationale) regelgeving en markten constant veranderen. Daarom is het van essentieel belang dat, zoals bij deze investering, FMO risico’s goed en tijdig in kaart brengt bij voorgenomen financieringen, mitigerende maatregelen afspreekt, en bestaande risico’s zorgvuldig monitort bij lopende financieringen.
Deelt u de mening dat het een onwenselijke situatie is dat geldstromen niet aan dezelfde transparantie en duurzaamheidseisen worden gehouden in vergelijking met grondstoffen en producten van buiten de Europese Unie (EU), zoals nu het geval is door de Verordening ontbossingsvrije producten ((EU) 2023/1115)?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Conform deze internationale standaarden moeten risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op ontbossing, worden geïdentificeerd en aangepakt.
In het kader van de Verordening ontbossingsvrije producten (EUDR) worden op dit moment geen wettelijke acties genomen om geldstromen aan banden te leggen. De EUDR is in de huidige vorm geen geschikt instrument voor het controleren van financiële stromen omdat deze zich richt op het controleren van toeleveringsketens van fysieke producten. Om geldstromen te controleren zullen naar verwachting andere of aanvullende mechanismen nodig zijn.
De Europese Commissie dient op uiterlijk 30 juni 2025 een effectbeoordeling voor te leggen waarbij onder andere gekeken wordt naar de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen.8 De Commissie beoordeelt daarbij of het nodig is om financiële instellingen, rekening houdend met relevante bestaande wetgeving, via EU-wetgeving specifieke verplichtingen op te leggen. Op basis van deze effectbeoordeling zal het kabinet opnieuw kijken of deze verordening als instrument geschikt is voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing, of dat er aan andere instrumenten moet worden gedacht.
Deelt u de mening van het vorige kabinet dat deze Verordening in de huidige vorm geen passend instrument is voor het controleren van financiële stromen (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2023–2024, nr. 713)? Zo ja, wat acht u wel een passend instrument om de financiële sector aan dezelfde eisen te laten voldoen als de vele ondernemers in Nederland en Europa?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toezeggen dat Nederland een leidende rol zal innemen in de EU om werk te maken van adequate Europese wetgeving omtrent geldstromen die ontbossing bevorderen?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 7 en vraag 8 zal het kabinet op basis van de effectbeoordeling in de context van de EUDR opnieuw kijken naar de wenselijkheid van het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing, en zo ja, op welke wijze dit dient te gebeuren. Het kabinet vindt het belangrijk dat de effectbeoordeling inhoudelijk juist wordt uitgevoerd en zal dit op meerdere niveaus bij de Europese Commissie onder de aandacht brengen.
Het bericht ‘Commerciële dierenartsketens zetten onderzoek naar hoge rekeningen naar hun hand’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
Bent u bekend met het bericht «Commerciële dierenartsketens zetten onderzoek naar hoge rekeningen naar hun hand»?1
Ja, ik ken dit artikel.
Kunt u verklaren waarom uw ministerie ervoor koos om de commerciële partijen die werden onderzocht invloed te laten hebben op het onderzoek, voordat u begon met het uitvoeren van de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28)?
Betrokkenheid van belanghebbenden is een wezenlijk onderdeel bij het maken van beleid binnen de Rijksoverheid. Voor het opstellen van deze specifieke onderzoeksvragen is het van belang inzicht te hebben in de dagelijkse praktijk. Deze betrokkenheid voorafgaande aan het onderzoek, was vormgegeven in een eenmalig stakeholdersoverleg met de Faculteit diergeneeskunde, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), het Collectief Praktiserende Dierenartsen (CPD) en de ketens Evidensia, Anicura en CVS. In het stakeholdersoverleg is een eerste concept van de onderzoeksvragen gepresenteerd om de belanghebbenden de gelegenheid te geven op feitelijke onjuistheden te kunnen reageren en te reflecteren op de vragen. Er is dan ook geen sprake van invloed op het onderzoek, wel betrokkenheid. Mijn voorganger heeft uiteindelijk, als opdrachtgever van het onderzoek, bepaald welke onderzoeksvragen aan het onderzoeksbureau zijn gegeven als opdracht.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van het onderzoek door de actieve inbreng van grote dierenartsenketens worden geschaad, waarbij zij zelf het onderwerp van de casus zijn?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de inbreng van belanghebbenden beperkt tot een reactie op het concept van de onderzoeksvragen. Mijn voorganger heeft, als opdrachtgever van het onderzoek, bepaald welke onderzoeksvragen aan het onderzoeksbureau zijn gegeven als opdracht.
Ook bij de uitvoering van het onderzoek is de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van het onderzoek geborgd. Het is staande praktijk dat bij onafhankelijke externe onderzoeken een stuur- en klankbordgroep worden ingesteld. De stuurgroep draagt de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de voortgang en het beheren van risico's om ervoor te zorgen dat het project succesvol wordt uitgevoerd en de beoogde resultaten worden behaald. De KNMvD en CPD zijn als belangenbehartiger van de veterinaire beroepsgroep onderdeel van de stuurgroep, naast een hoogleraar Bedrijfseconomie van de Wageningen University & Research (WUR). Ketens zijn niet vertegenwoordigd in deze stuurgroep.
De klankbordgroep bestaat uit belanghebbende partijen waarvan verwacht wordt een bijdrage te leveren aan het onderzoek. In de klankbordgroep van dit onderzoek hebben de Faculteit diergeneeskunde, KNMvD het CPD, Caring Vets en de ketens Evidensia, Anicura, CVS en Ranzijn Dierenarts zitting. De opdrachtnemer, in dit geval het onafhankelijk onderzoeksbureau Ecorys, is verantwoordelijk voor de inhoud en betrouwbaarheid van het onderzoek en de resultaten.
Waarom is er geen verslag gemaakt van het stakeholderoverleg?
Na afloop zijn de gemaakte afspraken per mail gecommuniceerd met de deelnemers aan het overleg.
Kunt u met de Kamer delen welke besluiten er zijn gemaakt in het overleg met de ketens?
De ketens hebben, naast de KNMvD, CPD en de Faculteit diergeneeskunde deelgenomen aan één stakeholdersoverleg, zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 2. Hier is uitleg gegeven over het proces van voorbereiding en opstarten van het onderzoek. Daarnaast zijn partijen geïnformeerd over de inrichting van een stuurgroep, waarin in ieder geval LNV, KNMvD en CPD zitting hebben. Verder is toegelicht dat er een klankbordgroep wordt ingericht, waarin ook de ketens zitting kunnen nemen, en is gevraagd een bijdrage te leveren aan het onderzoek.
In het stakeholdersoverleg is verder toegelicht dat:
Wat waren de oorspronkelijke concept onderzoeksvragen en wat zijn de definitieve onderzoeksvragen van het onderzoek?
Tijdens het stakeholderoverleg op 11 juli 2023 zijn de volgende concept onderzoeksvragen besproken:
Naar aanleiding van dit overleg, intern overleg en in voorbereiding op de aanbestedingsprocedure, is de vraagstelling meermaals aangescherpt. Zo is tijdens het overleg door stakeholders aandacht gevraagd voor de verschillende kostencomponenten van een gemiddelde praktijk voor gezelschapsdieren, zoals diagnostiek en loonkosten. Daarnaast is door verschillende stakeholders benadrukt dat naast de vraag ook het aanbod is gewijzigd. Dit heeft tot de onderstaande definitieve set onderzoeksvragen geleid.
Kunt u verklaren waarom winst niet een onderdeel kan zijn van prijsstijgingen?
Winst kan een factor zijn bij prijsstijgingen. In het huidige onderzoek analyseert Ecorys expliciet de verhouding tussen de prijsontwikkeling van diergeneeskundige zorg en de ontwikkeling van de kostenstructuur. Daarnaast onderzoekt Ecorys ook hoe bepaalde ketens en samenwerkingsverbanden zich bedrijfseconomisch hebben georganiseerd en of dit invloed heeft op de kostenopbouw en tarieven. Door deze twee aspecten te onderzoeken, zal het onderzoek inzicht bieden of de tarieven in de diergeneeskundige zorg in lijn zijn met de ontwikkeling van het algemeen prijspeil.
Deelt u de mening dat alle relevante aspecten moeten worden meegenomen in een onafhankelijk onderzoek en dat deze niet op voorhand buiten beschouwing kunnen worden gelaten?
Ja, die mening deel ik.
Waarom heeft u de kritiek op de opzet van het onderzoek van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) genegeerd?
De KNMvD heeft in haar reactie op de concept onderzoeksvragen waardevolle aanbevelingen gedaan om de vragen aan te scherpen. In dit geval zijn de aanbevelingen van de KNMvD mede reden geweest voor aanpassing van een onderzoeksvraag die ziet op de kostenaspecten en de impact van ketenvorming op de gestegen tarieven. Hierbij is de keuze om een lange periode te onderzoeken in stand gehouden om de mogelijke invloed van het afschaffen van minimumtarieven in 1998 en de invoering van een BTW-plicht voor dierenartsen op de prijs mee te nemen. Zoals in het antwoord op vraag 7 is aangegeven, wordt het rendement ontsloten door enerzijds naar de kosten en anderzijds naar de opbrengsten te kijken. De KNMvD heeft ook aanbevelingen aangedragen die zien op het rendement van een praktijk en de bestemming daarvan. Aanvullend is aan de KNMvD toegelicht dat het onderzoek de prijsontwikkeling van tarieven in de diergeneeskundige zorg in beeld brengt, maar het onderzoek zich niet richt op een oordeel over rechtvaardiging van de prijs of de bestemming van het rendement. Tenslotte is in reactie op de aanbevelingen van de KNMvD toegelicht dat samen met de Minister van EZ een verkenning uitgevoerd wordt naar de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen te reguleren.
Waarom krijgen de ketenpartijen wel de uitkomsten van de eerste bevindingen en de Kamer niet, gezien uw antwoord op eerdere vragen hierover was: «Het economisch onderzoek naar de prijzen in de dierenzorg is complex. Het is van belang eerst een goed en objectief beeld te krijgen van de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg en de oorzaken daarvan. Ik wil de eindresultaten van het onderzoek afwachten voor een compleet beeld. Tussentijdse (onvolledige) bevindingen rapporteren is in dat licht niet zin vol en niet opportuun»?
Bij dit soort onderzoeken is het gebruikelijk om de voorlopige resultaten te agenderen in een klankbordgroep om stakeholders de kans te geven op feitelijke onjuistheden te reageren. De eindverantwoordelijkheid voor het onderzoek ligt bij Ecorys als opdrachtnemer. Ecorys bepaalt wat er met de input uit de klankbordgroep wordt gedaan. Ik verwacht u dit najaar te kunnen informeren over het definitieve rapport.
Bent u bekend met het feit dat Evidensia minder open gaat in Drenthe en Groningen en haar dierenzorg verder afbouwt na eerdere sluitingen in Zuid-Holland?2
Ik heb dit via de media vernomen. Er worden op dit moment geen data gerapporteerd van het aantal, de soort en de vestigingsplaats van dierenklinieken in Nederland en de diensten die zij verlenen.
Hoe ziet u als bevoegd gezag toe op voldoende aanbod van betaalbare en bereikbare dierenzorg?
In de Wet dieren is in artikel 4.2 beschreven dat een dierenarts een zorgplicht heeft. Het is aan de beroepsgroep hoe zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft. Bij een recent voorbeeld in Den Haag, waar de beschikbaarheid van de spoedzorg in de vakantieperiode onder druk stond, heeft er op initiatief van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) een gesprek plaatsgevonden met betrokken zorgaanbieders in de regio zodat deze partijen zelf tot een gezamenlijke oplossing kunnen komen. Ik ondersteun dit soort initiatieven vanuit de beroepsgroep van harte.
De Kamer is op 23 december 2022 geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar de positie en de rol van de dierenarts en de kwaliteitsborging van de diergeneeskundige beroepsuitoefening (Berenschot) en het arbeidsmarktonderzoek (SEO)3. Naar aanleiding van deze twee rapporten is in juli 2023 een proces gestart met de betrokken partijen uit het veterinaire veld. Op 19 juli jl. heb ik de Kamer geïnformeerd4 over het feit dat een visiedocument voor de toekomst van de beroepsgroep is opgesteld en gepubliceerd voor versterking van het veterinaire beroep en het ontwerp van een nieuwe en slagvaardige beroepsorganisatie voor de veterinaire professie5. De verwachting is dat na de zomer een kwartiermaker start met de ontwerpfase. Een sterke en goed georganiseerde beroepsgroep kan acteren op alle relevante maatschappelijke thema’s, waaronder dierenwelzijn, kwaliteitsborging, arbeidsmarkt, maar ook toegankelijke zorg en prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg.
Bent u bereid de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28) alsnog goed en geheel uit te voeren door met een echt onafhankelijk onderzoek te komen?
Het onderzoek naar de prijsontwikkeling wordt onafhankelijk uitgevoerd door het externe bureau Ecorys zoals nader toegelicht in de antwoorden op de vragen 2, 3, 5 en 10. Dit geeft invulling aan genoemde de motie, dat verzocht om onderzoek naar de prijsontwikkeling in de dierenzorg. Daarnaast wordt invulling gegeven aan de overige moties zoals toegelicht in mijn brief aan de Kamer van 10 juni jl.6.
Wat is de ambitie van het nieuwe kabinet, gezien het feit dat de Kamer zich in meerderheid heeft uitgesproken voor het aan bandenleggen van de macht van private ketens in de dierenartszorg, teneinde het dierenwelzijn te borgen en de aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63) om te komen met maatregelen en/of wetgeving rondom kosten van behandelingen bij dierenartsen?
Ik verwacht dat de Kamer dit najaar geïnformeerd kan worden over zowel de uitkomsten van het onderzoek naar de prijsontwikkeling, de buitenlandanalyse, als de stand van zaken van de verkenning naar de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen en ketenvorming te reguleren. Deze uitkomsten zijn van belang om te bepalen welke vervolgstappen gezet kunnen worden. Op basis van de resultaten zal worden bezien of en zo ja, welke maatregelen nodig en effectief kunnen zijn. Daarbij worden ook de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen en ketenvorming te reguleren meegenomen.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet bundelen?
Ja.
De gevolgen van de uitzonderlijk natte weersomstandigheden voor boeren en tuinders |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u zich bewust van de grote en acute gevolgen die boeren en tuinders ondervinden van de uitzonderlijk natte weersomstandigheden van de afgelopen zes maanden?
Ja, het is mij bekend dat zowel het eind van het vorige teeltseizoen als de eerste helft van dit teeltseizoen veel aanpassingsvermogen in de land- en tuinbouwsector hebben gevraagd.
Kunt u een overzicht geven van de omvang en de aard van de schade die boeren hebben geleden door de uitzonderlijke natte weersomstandigheden in de afgelopen zes maanden?
Het teeltjaar 2024 is voor de land- en tuinbouwsector een bijzonder jaar door de langdurige en soms ook hevige neerslag. Na de al erg natte herfstmaanden met oogstproblemen, waren de condities voor het zaai- of pootklaar maken van percelen vaak niet optimaal. Veel percelen konden pas heel laat, in een aantal gevallen pas in juni, worden bewerkt en ingezaaid. De opkomst van gewassen is vaak minder optimaal; door stortbuien met afspoeling (Heuvelland) of enige tijd water op de laagst gelegen percelen is de stand van gewassen op allerlei plaatsen matig. Het in de hand houden van onkruid, ziekten en plagen vergt daarbij ook veel aandacht.
De omvang van de door boeren geleden financiële schade is mij niet bekend. Het is ook te vroeg om dat in te schatten; het teeltseizoen is nog niet voorbij. Het is mogelijk dat gewassen die het moeilijk hadden in het natte voorjaar in de tweede helft van het jaar nog herstellen en dat een eventueel later ingezaaid gewas alsnog tot volle wasdom kan komen. En tot slot zijn ook de prijzen in de markt nog van invloed op hoe het jaar financieel wordt afgesloten.
Kunt u aangeven of er specifieke gewassen en regio’s harder zijn getroffen door deze weersomstandigheden?
In het voorjaar zijn de akkers lang nat gebleven, met name in het zuiden van het land (Limburg, het zuiden van Noord-Brabant en Zeeland). Daarnaast zijn er op verschillende momenten door het land heen plaatselijk hoosbuien geweest. Met name in noordoost- en in zuidwest Nederland zijn er plekken, waar die buien gewasschade hebben veroorzaakt. Er is sprake van schade in aardappel- en uienpercelen, maar ook percelen met andere gewassen zijn geraakt door overvloedige neerslag. De fruitteelt heeft schade geleden door hagel vroeg in het seizoen.
Kunt u voorbeelden geven van manieren waarop landen met vergelijkbare uitdagingen met betrekking tot extreme weersomstandigheden omgaan met deze situatie?
De omstandigheden in Vlaanderen zijn het meest vergelijkbaar met Nederland. Ook met betrekking tot maatregelen heeft de Vlaamse overheid vergelijkbare mogelijkheden gezocht als Nederland, in casu het verschuiven van data voor opgaven en wanneer maatregelen uitgevoerd moeten zijn. De Vlaamse regering heeft er echter voor gekozen om de uitrijdperiode voor dierlijke mest niet te verlengen. In Wallonië is er minder last van overvloedig water geweest dan in Vlaanderen; de Waalse overheid heeft ook nog geen maatregelen genomen.
In andere Europese landen zijn de gevolgen van de overvloedige neerslag en daardoor ook de reacties daarop wat anders. In Duitsland, Italië en in het Verenigd Koninkrijk zijn er overstromingen geweest (in Italië in de zomer gevolgd door hitte en droogte). Overstromingen hebben rampzalige schades tot gevolg en daarvoor zijn er in die landen schadetegemoetkomings-regelingen in het leven geroepen. De grote hoeveelheid neerslagwater die lang op de akkers bleef werkt verschillend uit, van vooral lastig maar een beperkt effect en dus ook geen specifieke maatregelen (Denemarken, Verenigd Koninkrijk) tot beduidend lager verwachte graan- en wijnbouw-opbrengsten in Frankrijk. Dit land heeft vorig jaar het gesubsidieerd oogstverzekeringssysteem gewijzigd waardoor wordt uitgekeken hoe dit in de situatie 2024 uitwerkt. Engeland heeft in het Environmental Land Management (ELM) programma datum-aanpassingen gedaan, vergelijkbaar met wat Nederland in de ecoregelingen heeft gedaan (zie antwoord 7).
Bent u bekend met de mogelijkheid voor stikstofherstelbemesting als regeling binnen de mestwetgeving? Zo ja, hoe functioneert deze regeling in de praktijk en acht u deze regeling afdoende? Zo nee, bent u dan bereid om deze regeling te verruimen tot boven de huidige 25 procent extra stikstofgift?
Ja, ik ben met die mogelijkheid bekend. In het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn is een evaluatie en heroverweging van de maatregel herstelbemesting bij extreme regenval opgenomen. Deze evaluatie wordt in de voorbereiding van het achtste actieprogramma uitgevoerd.
Bent u tevens bereid om toe te staan dat (een deel van) deze extra stikstofgift wordt ingevuld met dierlijke mest in plaats van kunstmest?
Afhankelijk van de uitkomst van de evaluatie kan ik dat overwegen. Maar die is er nog niet. Daarom blijven de gebruiksnormen voor dierlijke mest dus vooralsnog onverkort van kracht.
Welke andere ondersteuningsregelingen zijn er momenteel beschikbaar voor boeren die getroffen zijn door de overmatige regenval en wateroverlast?
De inkomenssteun van het GLB is bedoeld om bedrijven minder kwetsbaar te maken voor de gevolgen van het optreden van risicogebeurtenissen en de gevolgen daarvan voor hun opbrengsten.
Eind mei is in overleg met de uitvoerende diensten en de sector onderzocht waar flexibiliteit binnen de regelingsvoorwaarden mogelijk is. Om deelnemers meer flexibiliteit te bieden is de startdatum voor zichtbare bedekking (conform de regelingsvoorwaarden) voor «groene braak» verplaatst van 31 mei naar 15 juli. Naar aanleiding van het natte voorjaar is dezelfde maatregel getroffen voor de eco-activiteiten grasland met kruiden, bufferstrook langs bouwland of blijvende teelt, en bufferstrook langs grasland (Kamerstuk 28 625, nr. 364). Op die manier is landbouwers meer ruimte geboden om ondanks de omstandigheden de voorgenomen eco-activiteiten uit te voeren en in aanmerking te blijven komen voor de ecopremie. Als een landbouwer door extreem weer, zoals heftige regenval, niet aan de subsidievoorwaarden van het GLB kan voldoen, kan deze bij RVO een melding doen van overmacht. Deze meldingen worden door RVO individueel beoordeeld.
Ondernemers die deelnemen in de gesubsidieerde Brede weersverzekeringspolis kunnen ingeval hun gewas meer dan 20% schade heeft opgelopen door extreme neerslag deze melden voor een schade-uitkering bij hun verzekeraar.
Indien nodig kunnen ondernemers een beroep doen op de mogelijkheden in de fiscale regelgeving voor uitstel van betaling voor opgelegde aanslagen. Als het boekjaar door de slechte weersomstandigheden met verlies wordt afgesloten dit verrekenen met de belastbare winst in andere jaren.
In hoeverre zijn deze maatregelen toereikend om de geleden schade te compenseren?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is het nu niet mogelijk om de omvang van de financiële schade aan te geven. Het is dan ook niet mogelijk om aan te geven in hoeverre maatregelen deze geleden schade kunnen compenseren. Het omgaan met weersomstandigheden behoort in principe tot de normale bedrijfsvoering van het boerenbedrijf.
Bent u, gezien de vertraagde groei en oogst van gewassen door de extreem natte weersomstandigheden, bereid de mestuitrijperiode te verlengen om de bodemstructuur en gezondheid te beschermen en te voorkomen dat veehouders onnodig met overvolle mestkelders komen te zitten? Zo ja, tot welke datum bent u bereid om de mestuitrijperiode te verlengen? Zo nee, waarom bent u daar niet toe bereid?
Ja, op basis van een advies wat ik heb ingewonnen bij een expertcommissie heb ik besloten het uitrijdseizoen voor drijfmest op grasland met twee weken, tot en met 15 september 2024, te verlengen (Kamerstuk 33 035, nr. 555).
In hoeverre is het mogelijk om de betalingsrechten aan boeren en tuinders vervroegd uit te keren aan getroffen boeren, zodat zij op korte termijn over extra liquiditeit beschikken om de acute gevolgen van de extreme weersomstandigheden op te vangen?
Betaling van een voorschot op de GLB-betalingen is op grond van Europese regels toegestaan vanaf 15 oktober, tot maximaal 75% van het subsidiebedrag. Om aanspraak te maken op betaling, moeten landbouwers een aanvraag doen; deze kan vanaf 15 oktober worden ingediend. Het uitvoeringsproces van het GLB in Nederland is erop gericht om de rechtstreekse betalingen over 2024 (basispremie en ecopremie) al in december van dit jaar volledig aan landbouwers uit te keren.
Per wanneer zouden getroffen boeren en tuinders hun betalingsrechten tegemoet kunnen zien als deze maatregel wordt genomen?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom is dat dan het geval, indien u deze maatregel niet mogelijk acht?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u ervan op de hoogte dat het nu al vaak voorkomt dat loonwerkers de opdracht krijgen om te komen zaaien, terwijl ze letterlijk het land niet op kunnen?
Ik begrijp dat de voortdurende neerslag de normale planning van de boeren en loonwerkers erg lastig maakt en dat daardoor ook het nakomen van verplichtingen voortkomend uit de regelgeving en aangegane verplichtingen in het kader van eco-regelingen moeilijk en soms onmogelijk wordt. Om die reden heb ik besloten de uitrijdperiode voor dierlijke mest te verlengen tot en met 15 september 2024 (Kamerstuk 33 035, nr. 555) en heb ik besloten tot uitstel van de uiterlijke inzaaidatum van vanggewassen tot en met 21 oktober 2024 (Kamerstuk 28 625, nr. 367).
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 7 kunnen ondernemers die door onverwachte uitzonderlijke omstandigheden niet aan verplichtingen kunnen voldoen bij RVO een beroep op overmacht indienen dat door RVO beoordeeld wordt.
Begrijpt u dat boeren ten einde raad zijn en niet meer weten hoe ze aan de wetgeving kunnen voldoen?
Zie antwoord vraag 13.
Welke mogelijkheden ziet u, gezien dit feit, om de verplichting voor het telen van vanggewas dit jaar los te laten?
Zie antwoord vraag 13.
In hoeverre is het mogelijk om scheuren van grasland ook na 31 mei toe te staan, zodat percelen die bij de eerste en/of tweede snee zijn beschadigd kunnen worden vernieuwd?
Op zand- en lössgrond geldt dat het is toegestaan om na 31 mei nog grasland te scheuren, als direct daarna gras gezaaid wordt. Vanaf 1 juni is hiervoor wel aanmelding vereist. Dit kan tot en met 31 augustus. Vanaf 1 juni wordt met een korting van 50 kilogram per hectare op de stikstofgebruiksnorm gerekend. De percelen hoeven niet meer te worden bemonsterd na het scheuren. Dit geldt voor particulieren en alle bedrijven.
Op klei- en veengrond voor derogatiebedrijven buiten NV-gebieden geldt dat grasland na 31 mei, tot 15 september, vernietigd mag worden. Als het grasland wordt gescheurd voor graslandvernieuwing, moet gerekend worden me een korting van 50 kilogram per hectare op het stikstofgebruik.
Is er een situatie denkbaar waarin een mislukte teelt kan tellen als rustgewas? Zo ja, onder welke voorwaarden is dat mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Een teelt telt als rustgewas als deze teelt voorkomt op de lijst van rustgewassen en is opgegeven in de Gecombineerde Opgave. Alle agrariërs zijn verplicht in de Gecombineerde Opgave de teelt op te geven die op 15 mei van het jaar op het land staat.
Als de teelt die is aangemeld in de Gecombineerde Opgave is mislukt, dan kan de agrariër het bouwplan aanpassen. Bij een wijziging in het bouwplan moet de agrariër de Gecombineerde Opgave wijzigen. RVO heeft over deze mogelijkheid reeds gecommuniceerd in een nieuwsbrief aan agrariërs van 2 juli 2024.
De keuze die de agrariër maakt ten aanzien van het bouwplan zal afhangen van het moment in het jaar waarop de oogst is mislukt, en de mogelijkheden die dan nog resteren. Een van de mogelijkheden is om voor 1 september een vanggewas in te zaaien na een eerdere teelt om te voldoen aan de verplichting van het telen van een rustgewas, zoals als optie opgenomen in de lijst rustgewassen.
Deelt u de mening dat te vroeg oogsten structuurschade aan de bodem zal toebrengen, waardoor de waterafvoer volgend jaar nog slechter wordt? Zo nee, waarom niet?
Structuurschade aan de bodem ontstaat als te vroeg (te snel) na een natte periode het land wordt betreden. Die structuurschade kan ook ontstaan als de werkzaamheden te laat worden aangevangen en ze niet kunnen worden afgerond voordat het begint te regenen. (Te) lang wachten met oogsten brengt dus ook risico’s met zich mee. In beide gevallen heeft de structuurschade een negatief effect op onder andere de waterhuishoudkundige situatie van de bodem.
Bent u, mede gezien de hierboven genoemde kans op structurele schade aan de bodem, bereid om in overleg met de Europese Commissie (EC) de verplichte oogstdata voor boeren en tuinders los te laten en daarmee een eerste stap te zetten richting het uitfaseren van kalenderlandbouw? Zo ja, wanneer verwacht u met de EC het gesprek aan te gaan en welk resultaat verwacht u hiervan? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid?
De regelgeving gaat strikt genomen niet over verplichte oogstdatums maar bevat uiterste inzaaidatums voor vanggewassen na maïs en een stimuleringsregeling voor de inzaai van vanggewassen na de oogst van overige gewassen. Met de mogelijkheid om de uiterste inzaaidatum van vanggewassen aan te passen als dat nodig is, heb ik voor dit jaar mogelijkheden gegeven aan boeren om te helpen structurele schade aan de bodem te voorkomen (Kamerstuk 28 625, nr. 367). Mijn inzet voor de komende jaren is erop gericht dat het Europese beleid meer oog krijgt voor de agrarische praktijk en dus meer flexibiliteit gaat bieden om met situaties zoals we dit jaar meemaken om te gaan.
In hoeverre bestaan er verschillen tussen waterschappen wat betreft de aanpak van wateroverlast?
Uiteraard zijn er verschillen door de regionale kenmerken van het watersysteem, de bodemgesteldheid en functies in het gebied, maar in grote lijnen is de aanpak van wateroverlast hetzelfde. Provincies stellen normen voor wateroverlast vanuit regionale oppervlaktewateren vast. Deze normen zijn in het algemeen overal hetzelfde, maar provincies kunnen kiezen hiervan af te wijken. Waterschappen moeten zich als beheerder van het regionaal watersysteem aan deze normen houden en hebben een zorgplicht en de taak om maatregelen te nemen om de afvoer- en/of bergingscapaciteit van een regionaal oppervlaktewater te vergroten als deze niet aan de normen voldoet.
Welke norm er geldt, is afhankelijk van het grondgebruik binnen een gebied. Er zijn normen vastgesteld voor vijf vormen van grondgebruik: grasland, akkerbouw, hoogwaardige land- en tuinbouw, glastuinbouw en bebouwd gebied. De normen drukken de hoogst toelaatbaar geachte kans op een overstroming vanuit het oppervlaktewater uit (ofwel het gewenste beschermingsniveau) voor de vijf vormen grondgebruik.
Bent u in dialoog met waterschappen om te komen tot oplossingen voor de gevolgen van extreme weersomstandigheden? Zo ja, welke concrete acties zijn er voortgekomen uit deze dialoog? Zo nee, op welke termijn bent u voornemens om deze dialoog aan te gaan?
Ja, onder regie van de Minister van IenW worden voor heel Nederland, opgeknipt in 13 gebieden, nu stresstesten uitgevoerd die halverwege 2025 af moeten zijn. Deze stresstesten geven inzicht in de gevolgen voor Nederland van extreme en grootschalige neerslag. Het gaat om situaties waarbij neerslag extremer is dan waar het watersysteem volgens de normen aan zou moeten voldoen. De provincies coördineren het uitvoeren van de 13 stresstesten. Alle waterschappen hebben een actieve rol in de uitvoering. In 2025 wordt door het Ministerie IenW gestart met het opstellen van een landelijk beeld met knelpunten door (bovenregionale) wateroverlast. Volgend op de stresstesten worden dialogen gevoerd (start is 2025) en uitvoeringsagenda’s opgesteld met maatregelen (start in 2026).
Door de klimaatverandering en het vaker voorkomend extreem weer zal het echter niet mogelijk zijn om alle extremen op te vangen. Er zullen vaker extremen optreden die vragen om ingrijpende oplossingen. De oplossing kunnen niet altijd (volledig) in het watersysteem gevonden worden. Dit zal met alle betrokken partijen besproken worden in de risicodialoog.
Bent u bereid om samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) de waterschappen aan te spreken als zij niet voldoen aan hun wettelijke taak om hun gebied te beschermen tegen wateroverlast?
Er is geen aanleiding met om de waterschappen aan te spreken op het niet voldoen aan hun wettelijke taak. De provincies houden toezicht op de taak van de waterschappen om te voldoen aan de provinciale normen (omgevingswaarden) voor wateroverlast vanuit regionale oppervlaktewateren. Volgens de bedrijfsvergelijking Waterschapspiegel van de Unie van Waterschappen voldoet 99,5% van de regionale oppervlaktewateren aan de provinciale normen voor wateroverlast. Voor watersystemen die niet aan de normen voldoen, worden verbetermaatregelen opgesteld of wordt in overleg met de belanghebbenden een normverlaging doorgevoerd. In veel provinciale verordeningen is 2027 aangehouden als mijlpaal om aan de normering wateroverlast te voldoen.
Dit betekent niet dat boeren en tuinders geen overlast ervaren. We ervaren steeds vaker neerslag die extremer is dan waar het watersysteem volgens de normen aan moet voldoen. De KNMI’23- en de Deltascenario’s 2024 laten zien dat de kans op wateroverlast in alle scenario’s groter wordt.
Bent u tevens voornemens om samen met de Minister van I&W, waar nodig, de waterschappen te verordonneren om bij vernattingsbeleid tevens flankerend (nood)beleid te laten opstellen als dit vernattingsbeleid ernstige waterschade tot gevolg heeft?
Nee, hiervoor is geen aanleiding. Er is geen sprake van generiek vernattingsbeleid dat automatisch tot een groter risico op ernstige waterschade leidt. De waterschappen zijn, met de stakeholders in hun gebied, op zoek naar regionaal passende maatregelen waarmee zowel in droge periodes langer water beschikbaar zal zijn als bij extreme neerslag wateroverlast zoveel als mogelijk kan worden voorkomen. Dit omdat we door klimaatverandering in Nederland steeds vaker te maken krijgen met zowel te veel als te weinig water.
Als de optimale maatregelen hiervoor gevonden en gerealiseerd zijn, zullen die nog niet uitsluiten dat er bij extreme neerslaghoeveelheden waterschade kan optreden. Zo’n situatie laat dan vooral zien dat er sprake is van extreem weer, maar is geen reden de oorzaak van waterschade bij het handelen van waterschappen te leggen. Wateroverlast en waterschade zijn en blijven een risico van het wonen en werken in Nederland, waar we als samenleving zo goed als mogelijk mee moeten omgaan. De weerstatistieken vanaf oktober vorig jaar tot aan deze zomer laten zien dat we ook dit jaar te maken hebben met extreem weer; de wateroverlast op de akkers dit jaar is niet veroorzaakt door veranderingen in het waterbeheer door waterschappen waarop de rijksoverheid corrigerend moet optreden.
Kunt u tevens in kaart (laten) brengen wat de schade aan natuur is vanwege de huidige wateroverlast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn is dat mogelijk?
Schade aan natuur vanwege huidige wateroverlast wordt nog niet structureel in beeld gebracht. Momenteel komt de kennis hierover vooral vanuit praktische, lokale ervaring van terreinbeheerders (expert judgement). Zij kennen hun natuurterreinen goed en zien wat er (lokaal) gebeurt.
Aan het in kaart brengen van de toestand van de natuur wordt gewerkt, overeenkomstig met de Natuurherstelverordening. Binnen het Verbeterprogramma VHR monitoring 2023–2030 wordt gewerkt aan een uitbreiding van het huidige monitoringsysteem zodat de staat van instandhouding van VHR soorten en habitats per gebied kan worden bepaald. De impact van wateroverlast hierop is afhankelijk van verschillende factoren. Zo is de schade afhankelijk van de locatie, het aantal andere drukfactoren (zoals stikstof, eerdere droge jaren en versnippering) in het gebied, het natuurtype, de veerkracht van dit natuurtype en de frequentie van de overstroming. Effecten zijn niet altijd op korte termijn zichtbaar, soms pas geruime tijd later. Om de effecten van wateroverlast op de natuur in kaart te brengen is maatwerk per locatie nodig.
Binnen het Actieprogramma Klimaatadaptatie natuur (start 2025 – eind 2030) is de ambitie om kwetsbaarheden én kansen in de natuur in beeld te brengen in relatie tot effecten van klimaatverandering, zoals weerbaarheid voor overstroming en droogte.
Ondersteunt u de oproep van LTO Nederland, onderschreven door de Wageningen University & Research (WUR), om fiscaal reserveren toe te staan, Om daarmee de financiële gevolgen van extreme weersomstandigheden enigszins te verlichten? Zo ja, hoe ver bent u met de uitvoering hiervan?1
LTO Nederland heeft op verschillende momenten het mogelijk maken van een fiscaal gefaciliteerde calamiteitenreserve bepleit. Op verzoek van de Kamer is, in overleg met LTO-Nederland, in 2021 door Wageningen Economic Research, een onderzoek naar zo’n faciliteit voor zo’n fiscaal gefaciliteerde spaarreserve uitgevoerd. Op 6 mei 2021 is dit onderzoek aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 76). Uit het onderzoek door Wageningen Economic Research blijkt onder meer dat maar een beperkte groep ondernemers voordeel zal hebben van een fiscale reserve en dat het fiscale voordeel voor deze groep beperkt is. Om bij calamiteiten direct beschikbaar te zijn moet de gespaarde reserve de vorm hebben van een direct opneembaar spaartegoed. Die liquide middelen kunnen dan niet ingezet worden bij investeringen. Daardoor wordt er maar een geringe deelname bij de al beperkte groep agrarische ondernemers verwacht die gebruik zou kunnen maken van de regeling. Om die reden is er tot heden geen initiatief richting de Staatssecretaris van Financiën genomen voor het uitwerken van zo’n regeling. Het kabinet geeft al financiële steun via de Brede weersverzekering. Ik denk dat de inzet van het kabinet voor dit doel effectiever en efficiënter zal zijn als die op één instrument gericht blijft.
Welke (andere) stappen heeft u reeds genomen of bent u voornemens op korte termijn te nemen om meer flexibiliteit mogelijk te maken voor boeren en tuinders?
Voor de maatregelen die ik heb genomen verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 7, 9, 14 en 19. Andere nog te nemen maatregelen voor de korte termijn voorzie ik nu niet.
Kunt u aangeven welke stappen u zet om te komen tot structureel beleid om in geval van extreme weersomstandigheden van welke soort dan ook, de acute gevolgen voor boeren en tuinders op te vangen?
Het Nationaal Programma Landbouwbodems zet sinds 2019 in op het in 2030 duurzaam beheren van alle landbouwbodems. Een duurzaam beheerde bodem zorgt onder andere voor een gunstige waterhuishoudkundige situatie en maakt de bodem beter bestand tegen weersextremen. De afgelopen jaren is veel kennis ontwikkeld over geschikte maatregelen voor duurzaam bodembeheer. In samenwerking met de LTO is de wetenschappelijke kennis vertaald naar praktijkkennis. Die praktijkkennis komt nu via onder andere het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) op het boerenerf terecht, waarbij samen met de agrariër wordt bekeken wat werkbaar is en wat niet.
Een gezond bodemsysteem is een van de pijlers waar het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw op rust. Daarin wordt o.a. ook kennis ontwikkeld en verspreid om gewassen en teeltsystemen met het oog op de klimaatverandering (door) te ontwikkelen. In de kern gaat het om goed risicomanagement voor de risico’s die voortkomen uit de klimaatverandering; daarom maakt het stimuleren van risicomanagement door de ondernemer ook onderdeel uit van dat actieprogramma. Goed risicomanagement analyseert de risico’s en resulteert in acties om de risico’s zoveel als mogelijk te vermijden en te verkleinen. Voor de resterende risico’s heeft Nederland de Brede weersverzekering ontwikkeld om de continuïteit van het bedrijf financieel bij acute weercalamiteiten te borgen.
Welke structurele maatregelen bent u voornemens te nemen om boeren en tuinders weerbaarder te maken tegen extreme weersomstandigheden?
Zie antwoord vraag 27.
Het langverwachte verbod op stroomstootwapens in de veehouderij |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de mondelinge vragen tijdens het Vragenuur aan uw voorganger over het gebruik van stroomstootwapens in de veehouderij?1
Ik heb kennisgenomen van de mondelinge vragen tijdens het Vragenuur over het gebruik van stroomstootapparatuur in de veehouderij.
Kunt u bevestigen dat de Kamer al in 2021 heeft opgeroepen om het gebruik van stroomstootwapens in de veehouderij volledig te verbieden en dat de Kamer in 2022 opnieuw heeft verzocht om spoedig met een totaalverbod te komen?2 3
Ik kan bevestigen dat de Kamer in 2021 heeft opgeroepen om een verbod voor het gebruik van stroomstootapparatuur, en dat de Kamer in 2022 verzocht om zo spoedig mogelijk te komen met een verbod.
Heeft u de beelden gezien die Varkens in Nood in mei van dit jaar heeft gemaakt bij meerdere transporteurs waarop te zien is dat varkens, terwijl ze worden opgedreven vanuit de stal naar de vrachtwagen, veelvuldig worden bestookt met stroomstoten?4
Deze beelden heb ik gezien.
Heeft u gezien dat de Kamer tijdens het Vragenuur van 25 juni 2024 unaniem de praktijken op de beelden van Varkens in Nood veroordeelde?
Ja dit heb ik gezien.
Hoe beoordeelt u de beelden?
De beelden zijn verschrikkelijk om te zien, net zoals de beelden van vorig jaar. De beelden laten zien dat een aantal bedrijven zich niet aan de regels houden die gelden voor het gebruik van stroomstootapparatuur. Tegen dergelijke bedrijven wordt hard opgetreden en ik vind dat ook zeer terecht. Ik vind namelijk dat er te allen tijde op een dierwaardige, respectvolle manier met dieren moet worden omgegaan. Tegelijkertijd weet ik dat het overgrote deel van de bedrijven dit ook zeker doet. Maar tegen excessen moet waar mogelijk stevig worden opgetreden.
Erkent u dat eind 2022 vergelijkbare beelden te zien waren, waarop ook toen al grote maatschappelijke en politieke verontwaardiging ontstond? Onderschrijft u de reactie van uw voorganger destijds?
Ik erken dit en sluit mij aan bij de reactie van mijn voorganger destijds.
Kunt u bevestigen dat uw voorgangers, nadat de Kamer in 2021 een motie aannam voor een totaalverbod op stroomstootapparatuur in de veehouderij, vragen bij de sector hebben neergelegd, onder meer over wat zij zouden kunnen doen om een cultuurverandering tot stand te brengen? Onderschrijft u de conclusie die voormalig Minister Adema eind 2022 trok, namelijk dat daar niet zoveel van terecht is gekomen?
Ik kan bevestigen dat mijn voorgangers bij de sector vragen hierover hebben neergelegd. Gezien de misstanden die het nieuws hebben gehaald, wordt de indruk gewekt dat de sector niet haar verantwoordelijkheid heeft genomen. Echter heb ik vernomen dat veel bedrijven het wel goed doen of dat ze willen verbeteren.
Onderschrijft u de uitspraak van voormalig Minister Adema, die tijdens het Vragenuur van 25 juni 2024 zei dat hij «hier heel sterk het zelfreinigend vermogen van de sector [mist]»?
Dit onderschrijf ik niet.
Deelt u de kritiek van voormalig Minister Adema op Vee & Logistiek Nederland, dat bij monde van voorzitter Helma Lodders de integriteit van Varkens in Nood in twijfel probeerde te trekken en probeerde te bagatelliseren wat er op de beelden is te zien? Onderschrijft u zijn uitspraken «Het kan zo ook niet. De beelden zijn ook volstrekt helder. Het is niet zo dat je die beelden ook kunt interpreteren. Dat is gewoon digitaal, je kunt gewoon zien wat daar gebeurt. Vee & Logistiek zegt ook dat er zo veel goed gaat in de sector. Ja, dat zal ongetwijfeld, maar er gaat dus ook veel fout»?5
Ik deel de kritiek deels. Incidenten gebeuren, en deze reflecteren op de hele sector. Ik vind niet dat er veel fout gaat, maar ik vind wel dat als er iets fout gaat, de impact heel groot is en daarom de sector haar verantwoordelijkheid moet nemen. Ieder incident er één te veel. Tegen incidenten moet hard worden opgetreden, en dat gebeurt ook.
Heeft u gezien dat ook de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) de beelden probeerde te bagatelliseren en de integriteit van Varkens in Nood in twijfel probeerde te trekken, door in een nieuwsbericht te stellen dat «[er] hoogstwaarschijnlijk vele uren heimelijk [is] gefilmd door Varkens in Nood en laat veel beeldmateriaal een correcte laadwijze zien»? Wat is uw oordeel hierover?6
Ik vind niet dat deze beelden moeten worden gebagatelliseerd. Tegen misstanden moet duidelijk stelling worden genomen. Iedere misstand is er één te veel.
Heeft u gezien dat de POV de onafhankelijkheid van RTL in twijfel trok door in hetzelfde nieuwsbericht te beweren dat «Varkens in Nood doorgaans gebruik[maakt] van RTL voor het naar buiten brengen van haar bevindingen»? Wat is uw oordeel hierover?7
Ik heb hier geen oordeel over.
Zijn Vee & Logistiek Nederland en de POV twee van de «landbouworganisaties» waarmee volgens het Hoofdlijnenakkoord geregeld zal worden «overlegd» op het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN), wat zou moeten bijdragen aan «beleid dat in de praktijk werkt»?
Ja.
Kunt u bevestigen dat voormalig Minister Adema in 2023 is gaan werken aan een verbod op het gebruik van stroomstootapparatuur in de veehouderij en dat hij dat verbod beoogde te verbreden naar de gehele vleesketen, op het primaire bedrijf, tijdens transport en op het slachthuis, voor zover dat mogelijk is binnen de Europeesrechtelijke kaders, dat er inmiddels een concept-Algemene maatregel van bestuur (Amvb) is opgesteld, en dat er een HUF-toets door de NVWA, een internetconsultatie en een mkb-toets hebben plaatsgevonden?8
Ja, dat kan ik bevestigen.
Kunt u bevestigen dat naar aanleiding van deze toetsen en consultatie een alternatief voor een verbod op het gebruik van stroomstootapparatuur op tafel is gekomen, namelijk een vergelijkbaar apparaat met een lager voltage? Heeft u gezien dat voormalig Minister Adema heeft besloten toch door te zetten met het volledige verbod op het gebruik van stroomstootapparatuur?
Ja, dit kan ik bevestigen. Ik heb gezien dat mijn voorganger heeft besloten door te zetten met een volledig verbod op het gebruik van stroomstootapparatuur.
Neemt u de beslissing van voormalig Minister Adema over om ook het gebruik van stroomstootapparatuur met een lager voltage niet toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Ik kies ervoor om hierover eerst in gesprek te gaan met de sector en wil samen met de sector tot een gedragen werkwijze komen. Met het oog op de afspraak in het Hoofdlijnenakkoord dat nieuwe nationale koppen op Europese regels moeten worden voorkomen, hoop ik zo tot afspraken te komen die waar mogelijk een verbetering vormen voor het dierenwelzijn en tegelijkertijd worden gedragen door de partijen die ze in de praktijk moeten brengen.
Heeft u gezien dat voormalig Minister Adema heeft gezegd het gebruik van stroomstootapparatuur in slachthuizen niet te gaan verbieden, omdat de behandeling van dieren in slachthuizen onder een andere verordening zou vallen die het Nederland niet toe zou staan om stroomstootapparatuur in slachthuizen te verbieden?
Dit heb ik gezien.
Heeft u gezien dat voormalig Minister Adema tijdens het Vragenuur van 25 juni 2024 heeft gezegd dat naar aanleiding van de internetconsultatie nu een aantal aanpassingen worden gedaan op de concept-Amvb, waaronder het creëren van uitzonderingen voor veeartsen?
Dit heb ik gezien.
Heeft u gezien dat een groot deel van de Kamer zich kritisch toonde op het voornemen van voormalig Minister Adema om uitzonderingen op het aangekondigde verbod te creëren, voor bijvoorbeeld slachthuizen en dierenartsen?
Dit heb ik gezien.
Deelt u de mening van het lid Holman (NSC), die tijdens het Vragenuur van 25 juni 2024 stelde dat hij een dierenarts gemiddeld genomen slim genoeg acht om een dier met tact te bejegenen? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom weet ik dat een dierenarts alleen stroomstootapparatuur zal toepassen wanneer die ertoe genoodzaakt is, en op een manier die zo min mogelijk stress of pijn veroorzaakt bij het dier.
Bent u bereid de voorgenomen uitzondering op het gebruik van stroomstootapparatuur voor veeartsen te schrappen, conform het gevoelen in de Kamer en de eerder aangenomen moties?
Zie het antwoord op vraag 15.
Ik ben wel van mening dat dierenartsen hun werk moeten kunnen uitvoeren, en vanwege hun kennis, expertise en achtergrond vertrouw ik erop dat zij stroomstootapparatuur ten alle tijden op de juiste manier toepassen.
Bent u bereid het gebruik van stroomstootapparatuur ook in slachthuizen te verbieden? Zo nee, gaat u dan wel gebruik maken van de maximale ruimte die Nederland heeft om het gebruik van stroomstootapparatuur in slachthuizen aan banden te leggen, zoals oud-minister Adema had aangekondigd?
Voor het gebruik van stroomstootapparatuur in slachthuizen, is het niet mogelijk deze op nationale gronden te verbieden. De verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden ((EG) nr. 1099/2009) geldt voor het aandrijven van dieren binnen slachthuizen en geeft geen ruimte om hiervoor verder strekkende nationale wetgeving op te stellen, zoals een verbod.
Zie verder mijn antwoord op vraag 15.
Wat is de stand van zaken rond het opstellen van de Amvb voor een verbod op het gebruik van stroomstootapparatuur in de veehouderij? Ligt die na de vakantie klaar, zoals voormalig Minister Adema heeft toegezegd? Gaat u de Amvb in september via een voorhangprocedure naar de Kamer sturen, wat voormalig Minister Adema verwachtte? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 15, ik wil eerst met de sector in gesprek.
Welke ruimte geeft de huidige verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden ((EG) nr 1099/2009) precies als het gaat om strengere nationale voorschriften? Bent u bereid deze ruimte te benutten, conform aangenomen moties waarin de Kamer zich heeft uitgesproken voor een volledig verbod op stroomstootapparatuur in de veehouderij, en dus ook in slachthuizen?9
Zie mijn antwoord op vraag 21.
Kunt u de Kamer informeren over de beleidsregel voor het gebruik van stroomstootapparatuur in slachthuizen en de uitspraak van oud-minister Adema dat hij die wilde aanscherpen? Is daar op het ministerie al aan gewerkt? Op welke punten kan de beleidsregel worden aangescherpt? Gaat u dit daadwerkelijk doen?
Zie mijn antwoord op vraag 21.
Bent u bereid zich in te zetten voor een Europees verbod op stroomstootapparatuur, zowel in de transportverordening als in de slachtverordening, waarbij het gebruik van stroomstootapparatuur volledig wordt verboden?
Ik vind dierenwelzijn belangrijk. Maar ik vind het ook belangrijk dat regelgeving doeltreffend, realistisch en goed uitvoerbaar is, zeker op het boerenerf. Hierbij heeft een gelijk speelveld ook mijn aandacht. Gelet hierop, beraad ik mij nog op mijn inzet ten aanzien van dierenwelzijn op Europees niveau.
Bent u bereid een wettelijke grondslag te creëren om het bezit van deze stroomstootwapens in de veehouderij te kunnen verbieden, zoals door een aantal Kamerleden bepleit tijdens het Vragenuur?
Zie mijn antwoord op vraag 15.
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
De regeling Samenwerking in veenweidegebieden en Natura 2000-overgangsgebieden |
|
André Flach (SGP) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u een inschatting geven van de deelname, zoals het aantal ondernemers, areaal, mate van extensivering en vernatting, aan de regeling onder categorie 2 (veenweidegebieden), respectievelijk categorie 3 (Natura 2000-overgangsgebieden) in de eerste openstellingsronde?1
Er zijn door diverse samenwerkingsverbanden 14 aanvragen ingediend voor categorie 2 (veenweidegebied) voor ca. 8.000 hectare (waarvan ca. 6.500 hectare veengrond) en ruim 190 deelnemers (ondernemers) voor een budget van ruim € 55 miljoen. De samenwerkingsverbanden liggen vooral in de veenweidegebieden waar gebiedsprocessen op gang zijn gebracht en veel weidevogelbeheer plaatsvindt. Extensivering en verhoging van de grondwaterstand past heel goed bij het Aanvalsplan Grutto en bij het Klimaatakkoord.
De volgende gegevens zijn indicatief, omdat de toetsing en besluitvorming nog moet plaatsvinden:
Er zijn door diverse samenwerkingsverbanden 27 aanvragen ingediend voor categorie 3 (Natura 2000 overgangsgebied) voor bijna 17.500 hectare en bijna 170 deelnemers (ondernemers) voor een budget van ruim € 160 miljoen. Extensivering in en rond stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden past heel goed bij de aanpak piekbelasting en is een belangrijke maatregel voor de blijvende melkveehouderijbedrijven.
De volgende gegevens zijn indicatief:
Kunt u een inschatting geven van de deelname van biologische bedrijven aan de regelingen?
In categorie 2 doen 30 biologische bedrijven van de in totaal ruim 190 bedrijven mee aan een samenwerkingsverband. In categorie 3 doen 91 biologische bedrijven van de in totaal bijna 170 bedrijven mee aan een samenwerkingsverband.
Kunt u een inschatting geven van de deelname in de verschillende veenweideregio’s (categorie 2) en de verschillende overgangszones rond Natura 2000-gebieden (categorie 3)?
Van de 14 aanvragen in categorie 2 in veenweidegebieden liggen er 3 in de provincie Friesland, 3 in Noord-Holland, 3 in Zuid-Holland en 3 in Utrecht, 1 in Overijssel en 1 in Groningen. De 6 veenweideprovincies hebben allen dus minimaal 1 aanvraag in hun veenweidegebied.
Van de 27 aanvragen in categorie 3 Natura 2000 overgangsgebieden zijn er diverse aanvragen die meerdere stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden beslaan. Ook zijn er samenwerkingsverbanden die over de provinciegrenzen heengaan Verdeeld per provincie (grootste deel van elk samenwerkingsverband):
Friesland 4
Drenthe 2
Overijssel 6
Gelderland 5
Noord-Holland 3
Zuid-Holland 1
Utrecht 1
Noord-Brabant 3
Limburg 2
Hoeveel subsidie is in totaal aangevraagd voor categorie 2, respectievelijk categorie 3?
Voor categorie 2 is ruim € 55 miljoen aangevraagd en voor categorie 3 is ruim € 160 miljoen aangevraagd. Opengesteld was € 37,5 miljoen voor categorie 2 en € 105 miljoen voor categorie 3.
Hoe groot acht u het risico dat vooral subsidie is/wordt aangevraagd door ondernemers die al extensief zijn en hun bedrijfsvoering maar heel beperkt hoeven aan te passen, waarbij de vergoeding veel hoger ligt dan de omzetderving? Is hier vooraf een inschatting van gemaakt?
Ik herken het punt. Het is een bewuste keuze dat ook koplopers, zoals biologische bedrijven of bedrijven die al geringe drooglegging hebben, in een samenwerkingsverband mee kunnen doen. Het eindresultaat per samenwerkingsverband telt en daarop wordt gerangschikt. De inschatting vooraf was dat koplopers de trekker zullen zijn van de samenwerkingsverbanden en daarin ook anderen meenemen.
De vergoeding is gebaseerd op een berekening door de WUR van de gederfde inkomsten en extra kosten ten opzichte van een gemiddeld melkveehouderijbedrijf in veenweidegebied of in Natura 2000 overgangsgebied. Dit is dezelfde systematiek als bij het Agrarisch Natuur- en landschapsbeheer (ANLb) en bij de ecoregelingen. De rangschikking richt zich dan ook op doelbereik terwijl de betaling conform de systematiek is van het GLB-NSP (gederfde inkomsten, extra kosten en transactiekosten).
Deelt u de mening dat oversubsidiëring van extensieve bedrijven als biologische bedrijven, waarbij het extensieve karakter al is ingecalculeerd in het verdienmodel (melk- en pachtprijzen), moet worden voorkomen omdat het de lokale grondmarkt (prijsopdrijvend effect) en gebiedsprocessen verstoort en zorgt voor ondoelmatige besteding van schaarse middelen?
Ik ben het met u eens dat er een gezonde balans moet zijn tussen subsidiëring en de prestaties die daar tegenover staan.
In hoeverre wordt voldaan aan de staatssteunregels als vooral boeren inschrijven die op basis van al bestaande extensivering, bijvoorbeeld bij biologische bedrijven (ingecalculeerd in het verdienmodel), een extensiveringsvergoeding krijgen terwijl nauwelijks aanpassing van de bedrijfsvoering nodig is en derhalve sprake is van geen of een beperkte bijdrage aan het doelbereik?
De Europese Commissie heeft de toegepaste berekeningssystematiek beoordeeld in het kader van de goedkeuring van het GLB-NSP. Gelet op artikel 145, tweede lid, van Verordening (EU) 2021/2115 is vervolgens een afzonderlijke staatssteuntoets voor de door boeren te ontvangen steun niet meer aan de orde omdat het gaat om steun die op grond van en in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/2115 is verstrekt en binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU valt.
Hoe waardeert u het signaal dat terrein beherende organisaties extra grond verpachten aan boeren, zodat zij voor meer hectares aanspraak kunnen maken op de genoemde subsidieregeling? Is het de bedoeling van de regeling dat op deze wijze indirect geld naar terrein beherende organisaties vloeit?
Dit signaal is eerder met mij gedeeld. In de betreffende gebieden en bij presentaties wordt dit echter niet herkend. Ook in de ingediende subsidieaanvragen is dit niet terug te herleiden.
Waarom is niet gekozen voor onderscheiden, gerichte subsidietarieven voor biologische en niet biologische bedrijven?
Nu is 3 tot 4% van de agrarische bedrijven biologisch en verspreid over heel Nederland. Het aantal in de Natura 2000 overgangsgebieden is te klein om een gemiddeld referentie biologisch melkveehouderijbedrijf voor deze gebieden te bepalen.
Bij biologische bedrijven zijn de voerkosten (grasgewas, krachtvoer) hoger en de melk- en gewasopbrengsten lager en daarop verder extensiveren leidt ook tot extra kosten en gederfde inkomsten. Door het kleine aantal biologische bedrijven en de grote diversiteit in bedrijfsvoering van biologische bedrijven is het zeer lastig om een gemiddeld referentie biologisch melkveehouderijbedrijf voor deze gebieden (Natura 2000 overgangsgebieden, veenweidegebieden) te bepalen.
Waarom is niet gekozen voor een maximering van het aantal hectares waarvoor een bedrijf subsidie aan kan vragen, bijvoorbeeld als percentage van het totale bedrijfsareaal?
Als hele bedrijven extensiveren dan heeft dat consequenties voor elke hectare en niet voor een deel daarvan. Bij reductie van veldemissies is dat juist een pré, want door minder bemesten en meer beweiden van het hele bedrijf worden de veldemissies van ammoniak op het hele bedrijf gereduceerd en ook de emissies van nutriënten naar bodem en water verminderen hierdoor op het gehele bedrijf.
Wilt u genoemde oversubsidiëring voorkomen? Zo ja, hoe?
In het algemeen waak ik voor een goede balans tussen subsidiëring en prestaties die daar tegenover staan. Bij de volgende openstelling zal ik de voorwaarden nog eens tegen het licht houden.
Het bericht “Bollenteelt levert mooie plaatjes op, maar overheid komt met verbod: ‘Risico voor drinkwater’” |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de wens van de Provincie Gelderland om niet- biologische bollenteelt nabij waterwingebieden te verbieden?1
Ja.
Zijn er meer provincies, gemeenten of waterschappen die deze wens hebben? Bent u bereid het gesprek aan te gaan met regionale en lokale overheden om dit in kaart te brengen, indien u daar niet van op de hoogte bent?
De provincies zijn het bevoegde gezag voor de bescherming van grondwater en ik vind het belangrijk dat bevoegdheden worden gerespecteerd.
Ik ben niet op de hoogte van het feit of meer provincies de wens hebben om de bollenteelt met uitzondering van de biologische bollenteelt te verbieden. Ik zal het onderwerp in een bestuurlijk overleg ter sprake brengen.
Welke mogelijke barrières zijn er voor het instellen van zo’n verbod?
Provincies hebben vergaande bevoegdheden om grondwater te beschermen. Dit is vastgelegd in de Omgevingswet. Waar nodig werken Rijk, andere overheden en (sector)organisaties samen om de kwaliteit van grondwater te behouden en te beschermen. Beperkende maatregelen dienen uiteraard wel altijd goed en objectief onderbouwd te zijn.
Er loopt een onderzoek naar een mogelijk verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden naar aanleiding van een motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 587). Uw Kamer is door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd over het eerste deel van het onderzoek (een quickscan) en het starten van het tweede deel (Kamerstuk 27 858, nr. 653).
Welke mogelijkheden hebt u om medeoverheden te ondersteunen bij het instellen van beperkingen op activiteiten in waterwingebieden/grondwaterbeschermingsgebieden (GWB) die de kwaliteit van het grondwater aantasten, zoals de niet-biologische bollenteelt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een indicatie geven van de kosten van waterzuivering door de jaren heen in de afgelopen twintig jaar en kunt u daarbij aangeven waardoor deze toename in kosten volgens waterzuiveringsbedrijven zoal te wijten is?
Gedurende de afgelopen 20 jaar hebben de drinkwaterbedrijven, waterschappen, lozers van industrieel afvalwater en industriële drinkwaterontrekkers onder andere te maken gehad met een toename in benodigde capaciteit voor waterzuivering, een grote digitaliseringsslag, innovaties van zuiveringstechnieken en aangescherpte zuiveringseisen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt in het kader van de Bestuursovereenkomst Water om het waterbeheer doelmatiger te maken.
De rapportage «Monitor Lastenontwikkeling en Doelmatigheidswinst Bestuursakkoord Water over de periode 2010–2019» biedt inzicht in het totaal aan kosten voor waterbeheer vanuit de publieke partijen voor onder andere waterzuivering2. Deze kosten zijn echter niet opgesplitst op zodanig detailniveau dat het voor specifieke bronnen bekend is welke kosten gemaakt zijn voor zuivering. Er komen immers veel verschillende ongewenste stoffen voor in het watersysteem, die op een eigen wijze uit het water moeten worden gezuiverd.
Hoe groot is het aandeel «andere teelten» in GWB-gebieden in Gelderland waarbij dezelfde bestrijdingsmiddelen worden gebruikt als bij bollenteelt?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer geïnformeerd over de uitkomst van het rapport «Impactanalyse stoppen van gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden. Quickscan» van WUR. Dit rapport bevat informatie over het landgebruik in alle grondwaterbeschermingsgebieden in Nederland en is niet uitgesplitst per provincie (Kamerstuk 27 858, nr. 653 en blg-1142431).
Het areaal landbouwkundig gebruik in deze gebieden betreft 33.693 ha (dit is ongeveer 35% van het totale areaal) onderverdeeld in:
Er zijn in de teelt van bloembol- en bloemknolgewassen verschillende gewasbeschermingsmiddelen toegelaten. Deze middelen kunnen volgens het wettelijk gebruiksvoorschrift vaak in meerdere gewassen worden gebruikt, waarbij de dosering en de frequentie kan verschillen per gewas.
Wat is het risico van het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen in GWB- en waterwingebieden? Welke kosten brengt het zuiveren van deze middelen met zich mee, mede in verhouding tot chemische middelen?
In de biologische landbouw mogen alleen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, die op de SKAL-inputlijst staan én een toelating hebben van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb). Dit betreft veelal middelen met een werkzame stof (chemisch of biologisch) van natuurlijke herkomst (bijvoorbeeld mineralen, micro-organismen, plantextracten). Deze middelen mogen overigens ook gebruikt worden in de gangbare landbouw, mits deze zijn toegelaten door het Ctgb.
Voor de drinkwaterbereiding is de primaire vraag of de werkzame stof en de metabolieten die in de bodem gevormd worden uit deze stof afbreken gedurende de bodempassage of het zuiveringsproces. Op het moment dat een stof niet (voldoende) afbreekt en door het drinkwaterbedrijf verwijderd moet worden, is het voor de benodigde zuiveringsinspanning niet relevant of het gewasbeschermingsmiddelen zijn die in de biologische landbouw of in de gangbare landbouw gebruikt worden. Het is voor de inspanningen en de kosten die nodig zijn om zo’n stof en/of de metabolieten te verwijderen niet relevant wat de bron van een stof is.
Daar waar het gewasbeschermingsmiddelen betreft met een werkzame stof van alleen biologische en niet-chemische herkomst (zoals micro-organismen) is het onwaarschijnlijk dat die micro-organismen het diepe grondwater bereiken (10 tot 30 meter diep). Eventuele aanwezige micro-organismen worden met standaard filters (UV filters/koolstoffilters) inactief gemaakt en/of verwijderd.
Het Ctgb neemt de afbreekbaarheid of persistentie van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen en hun metabolieten mee in de beoordeling van de blootstelling naar bodem en grondwater. Als deze beoordeling leidt tot onaanvaardbare effecten op mens, dier en milieu, dan wordt een (toepassing van een) middel niet toegelaten.
Wat is de stand van zaken omtrent het harmoniseren van de doelen in de Kaderrichtlijn Water met het toelatingsbeleid van het «College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden» (Ctgb)?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de uitkomst van de analyse die is uitgevoerd naar de mogelijkheden hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming kan worden gebracht met de normen van de KRW (Kamerstuk 27 858, nr. 671). Hoe ik de analyse verder wil gebruiken, zal ik uw Kamer in dit najaar laten weten.
Welke stappen zijn er door het Ctgb tot op heden gezet om hun toelatingsbeleid aan te scherpen, in navolging van het arrest van het Europese Hof van Justitie?2
Het Ctgb heeft recent een bericht op zijn website gezet, dat het zijn werkwijze op onderdelen aanpast naar aanleiding van de twee uitspraken van het Europese Hof van Justitie op 25 april jl.4 Deze nieuwe werkwijze richt zich op het gebruik van recente nieuwe betrouwbare wetenschappelijke en technische kennis is ontwikkeld over hormoonontregeling bij de mens en van nieuwe richtsnoeren en methodieken zodra deze worden gepubliceerd door EFSA of een vergelijkbare instantie, ook als ze nog niet definitief zijn vastgesteld en de bijbehorende data beschikbaar zijn.
Ziet het Ctgb, op basis van het arrest in vraag 9, reden om hun advies over gebruiksvoorschriften en milieubescherming in relatie tot GWB-gebieden aan te passen?
Vooralsnog leidt de aangepaste werkwijze niet tot een wijziging van de werkwijze die het Ctgb op dit moment hanteert voor grondwaterbeschermingsgebieden.
De huidige werkwijze staat in het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden en leidt tot het hanteren van een strengere norm in grondwaterbeschermingsgebieden voor het aspect uitspoeling naar het grondwater dan in andere gebieden in Nederland.
Ernstig dierenleed bij de training en inzet van politiehonden |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Agent schiet op politiehond tijdens arrestatie van verwarde man» en «Politiehond die zich tegen arrestatieteam in Dalfsen keerde overleden»?1 2
Ja.
Wat ging er door u heen toen u vernam dat een politiehond is overleden nadat die is neergeschoten door een politieagent?
Het is een tragisch incident en heel pijnlijk dat een politiehond bij een inzet om het leven komt.
Kunt u bevestigen dat met de nieuwe «Koers voor Politiehonden» juist werd ingezet op honden die minder snel bijten?
Ja.
Hoe verklaart u dan dat deze politiehond zelfs een van de eigen agenten heeft gebeten?
De politiehond heeft tijdens de inzet geen politiemedewerker gebeten.
Kunt u aangegeven of de hond is neergeschoten door de begeleider of door een andere agent?
De politiehond is door een andere agent neergeschoten en niet door de hondengeleider.
Kunt u aangeven welke stappen zijn ondernomen vlak nadat de hond werd neergeschoten?
Nadat de hondengeleider kennis kreeg van het feit dat zijn hond was neergeschoten, is de hond zo veel mogelijk medisch gestabiliseerd. Hierna is de hond direct met een dienstvoertuig overgebracht naar de dichtstbijzijnde dierenarts. In het veterinair hospitaal heeft verdere behandeling plaatsgevonden.
Is er een onderzoek ingesteld naar de inzet van de hond in deze casus, wat er mis is gegaan, waarom de hond zich «tegen de leden van het arrestatieteam keerde» en of de hond niet overhaast is neergeschoten? Zo ja, kunt u deze resultaten met de Kamer delen? Zo nee, bent u alsnog bereid om een dergelijk onderzoek te starten?
Conform het beleid is het gebruik van geweld en/of een geweldsmiddel door de politie bij deze inzet onderzocht en beoordeeld door de hulpofficier van justitie. Ook is de betreffende actie direct en uitgebreid geëvalueerd, zoals bij iedere inzet van de Dienst Speciale Interventies gebeurt. Op dit moment wordt nog onderzocht welke omstandigheden hebben geleid tot het neerschieten van de politiehond. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om uitlatingen te doen over individuele gevallen en evenmin over uiteindelijke resultaten van intern politieonderzoek naar een concreet incident.
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar politiehonden gewond zijn geraakt bij de inzet?
Hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar politiehonden gewond zijn geraakt bij de inzet wordt niet centraal geregistreerd. Van elke politiehond wordt in iedere politie-eenheid een apart medisch dossier bijgehouden. De politie kan hier derhalve geen betrouwbare gegevens over aanleveren.
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar agenten, arrestanten of omstanders gewond zijn geraakt door de inzet van politiehonden?
De politie registreert niet het aantal politiemedewerkers, arrestanten of omstanders dat gewond is geraakt door een inzet van politiehonden. Hierover kan de politie geen betrouwbare gegevens aanleveren.
Kunt u bevestigen dat er op 25 maart 2024 een hondentraining van GHSV Schiedam is stilgelegd door de politie na meldingen van dierenmishandeling en gebruik van illegale trainingsmiddelen?3
Het klopt dat de politie op die dag bij een hondenvereniging in Schiedam een training heeft stilgelegd. Dit was niet bij GHSV Schiedam, maar bij een andere hondenvereniging die gebruik maakte van het terrein van GHSV Schiedam. Er zijn voorwerpen inbeslaggenomen die nader worden onderzocht.
Deelt u de mening dat hondenscholen een voorbeeldfunctie hebben en dat het zeer ernstig is dat bij hondentrainingen dieren worden mishandeld?
Laat ik vooropstellen dat elke vorm van dierenmishandeling onaanvaardbaar is. Dierenmishandeling betreft dan ook een misdrijf waartegen door de overheid strafrechtelijk kan worden opgetreden (artikel 2.1 en artikel 8.11 van de Wet dieren). Op dit moment is er een opsporingsonderzoek gaande en er worden meerdere verdachten gehoord. Het is uiteindelijk aan een rechter om in een concreet geval te beoordelen of sprake is geweest van strafbare gedragingen en of daarop een sanctie moet volgen. Een eventuele beslissing tot het sluiten van een pand of lokaal komt toe aan de burgemeester.
Deelt u de mening dat een hondenschool waar ernstige dierenmishandeling heeft plaatsgevonden, vanwege deze voorbeeldfunctie, permanent moet worden gesloten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven welke stappen zijn ondernomen tegen deze betreffende hondenschool?
Zie antwoord vraag 11.
Is of was deze trainingsschool aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging (KNPV)?
Het is mij niet bekend of de betreffende hondenvereniging op het terrein van GHSV Schiedam is aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging (KNPV). Hierbij wil ik benadrukken dat de KNPV een zelfstandige, private vereniging is die niet gelieerd is aan de politie.
Kunt u uitsluiten dat er door de politie, douane, Dienst Justitiële Inrichtingen, Defensie of Koninklijke Marechaussee honden zijn aangekocht die zijn getraind bij deze trainingsschool? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hiervoor aangaf vond het incident weliswaar plaats op het terrein van GSHV Schiedam, maar deze hondenvereniging was niet betrokken bij het voorval. Uit het opsporingsonderzoek dat op dit moment loopt, zal moeten blijken of sprake is geweest van strafbare gedragingen en welke individuen en eventueel vereniging hierbij betrokken zijn geweest.
Voor de aankoop van honden doet de politie geen zaken met verenigingen, maar met particuliere verkopers. Bovendien stelt de politie daarbij als voorwaarde dat de aan te kopen politiehond niet getraind mag zijn met ongeoorloofde («aversieve») middelen.
Kunt u zich de aflevering van Rambam van 18 januari 2018 herinneren, waarin te zien was dat bij een tiental hondenscholen op grote schaal honden werden mishandeld, waar attributen als slipkettingen, prik- en stroombanden werden gebruikt, en waar honden werden geslagen met flessen die met grind waren gevuld?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er ruim zes jaar later nog steeds hondenscholen zijn waar honden ernstig worden mishandeld?
Iedere vorm van dierenmishandeling is er een te veel. Als er signalen zijn dat honden ernstig worden mishandeld op hondenscholen, zal dit uiteraard worden onderzocht. Indien daarvoor aanwijzingen zijn, kan dit leiden tot strafrechtelijk onderzoek en uiteindelijk sanctionering.
Bent u bereid het toezicht op en handhaving bij hondenscholen te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
De afweging aangaande nut en noodzaak voor het organiseren en al dan niet intensiveren van toezicht en handhaving vindt vooral lokaal plaats op basis van de signalen die de politie bereiken. Ik moedig iedereen die getuige is van dierenmishandeling aan dit te melden, ongeacht of dit hondentrainers, politiemensen of anderen zijn. Dit kan bij het meldpunt 144 voor dierenleed.
Bent u bereid hondentrainer (kynologisch instructeur) een erkend beroep te maken en regels op te stellen voor de wijze waarop honden getraind worden? Zo nee, waarom niet?
Het beroep van kynologisch instructeur is weliswaar geen erkend beroep, maar er is daarvoor wel een opleiding voorhanden. Daarnaast geldt dat ook voor het trainen van honden alleen die methoden toegepast mogen worden die voldoen aan artikel 2.1 van de Wet dieren en is een aantal handelingen expliciet opgenomen als verboden handeling in artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren. Op het moment dat er sprake lijkt te zijn van het uitvoeren van een verboden handeling, is er mogelijk sprake van dierenmishandeling en dus van een strafbaar feit. Bij een melding of aangifte van dierenmishandeling kan de politie een onderzoek starten.
Bent u bereid toe te werken naar een gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden, zodat de honden niet meer hoeven te worden aangekocht bij particuliere trainingsscholen waar geen of weinig toezicht op is? Zo nee, waarom niet?
De politie en Defensie zijn actief bezig met dit onderwerp. Een samenwerking in de vorm van een gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden is echter nog niet gerealiseerd. Wel hebben er gesprekken tussen Defensie, politie en Douane plaatsgevonden om tot andere vormen van samenwerking te komen, bijvoorbeeld over aanschaf en huisvesting van werkhonden4. De politie werkt bovendien aan landelijke uniformering van opleiding en training. Ook wordt gewerkt aan het herontwerpen van het leerlandschap, waarbij opleidingen worden vastgesteld voor hondengeleider, instructeur en leidinggevende.
Erkent u dat de inzet van politiehonden altijd gepaard zal blijven gaan met dierenleed of -mishandeling? Zo nee, op welke manier kunt u dit uitsluiten?
Aandacht voor dierenwelzijn is één van de drie pijlers van de Koers Politiehonden.
Dit thema komt integraal terug in de onderwerpen verwerving van honden,
selectie van geleiders en binnen het nieuwe leerlandschap voor hondengeleiders5.
Dierenwelzijn staat dan ook voorop tijdens de training en verzorging van politiehonden. Tijdens operationele inzetten wordt zo veilig mogelijk gewerkt. Indien inzet van de politiehond niet verantwoord is, worden andere tactische keuzes gemaakt. Tegelijkertijd kan dierenleed nooit volledig worden uitgesloten. Net als medewerkers van de politie lopen politiehonden en hun geleiders bij een inzet risico om blootgesteld te worden aan geweld.
Bent u bereid om vanwege dit leed met een plan te komen voor de afbouw en uitfasering van het gebruik van politiehonden? Zo nee, waarom niet?
Politiehonden leveren een onvervangbare bijdrage aan het politiewerk, zowel in de opsporing als in de handhaving van de openbare orde. Uitfasering van het gebruik van politiehonden is vooralsnog niet aan de orde. Vanuit de Koers Politiehonden wordt, samen met wetenschappelijke instituten als de Universiteit Utrecht en de Hogeschool Aeres, enerzijds gewerkt aan het optimaliseren van het dierenwelzijn en anderzijds aan het professionaliseren van de operationele inzetten middels landelijke standaarden. Dit alles met als doel om het gebruik van de politiehond toekomstbestendig te maken.
Alle documentatie verstrekken met betrekking tot de totstandkoming van de 25 kilometer afstandsgrens rondom Natura 2000-gebieden |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u de Kamer alle documentatie (rapporten, notities, e-mails, et cetera) verstrekken die in aanloop naar de brief van uw voorganger de dato 9 juli 2021 (Kamerstuk 35334, nr, 158) en daarna zijn uitgewisseld op en met het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de onderbouwing voor en de totstandkoming van de 25 kilometer afstandsgrens rondom Natura 2000-gebieden?
Mijn voorganger heeft op 13 juni 2024 een besluit gepubliceerd over een Woo-verzoek aangaande de totstandkoming van AERIUS Calculator versie 20211. Als onderdeel van dit besluit is alle documentatie aangaande de totstandkoming van de maximale rekenafstand van 25 kilometer gepubliceerd. De in de Kamervragen opgevraagde stukken zijn daar te vinden.
Kunt u hierbij in het bijzonder alle documentatie (rapporten, notities, e-mails, et cetera) verstrekken die betrekking hebben op het feit dat «uit analyses van het RIVM blijkt dat elke locatie in Nederland gelegen is binnen 25 kilometer van een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied», zoals uw voorganger vermeldt in desbetreffende brief?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Het beschermen van dieren tegen hitte |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u van mening dat het belangrijk is om dieren te beschermen tegen de hitte?
Ik vind het belangrijk om dieren te beschermen tegen negatieve welzijnseffecten die op kunnen treden ten gevolge van hitte.
Onderschrijft u de wetenschappelijke vaststelling van de European Food and Safety Authority (EFSA) dat bij vleesvarkens al bij 25 graden Celsius hittestress optreedt, met een versnelde hartslag, stijgende bloeddruk en versnelde oppervlakkige ademhaling als gevolg?1
EFSA beschrijft verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd naar het effect van warmte op dieren en noemt daarbij de Upper Criticial Temperature (UCT, de temperatuur waarboven het dier significant meer gebruik moet maken van fysiologische processen om te voorkomen dat de lichaamstemperatuur stijgt tot boven de normaalwaarde). Hierbij worden voor verschillende categorieën varkens (zeugen, vleesvarkens, beren, gelten) van verschillende gewichten verschillende UCT’s aangegeven. Die verschillen kunnen verklaard worden door verschillen tussen de onderzoeken (verschillende rassen, verschillen in huisvesting, verschillen in eten etc.). Aan de hand van de resultaten van deze onderzoeken, schat EFSA in dat de UCT voor vleesvarkens 25 graden Celsius is. Hiermee is niet gezegd dat vleesvarkens boven deze temperatuur ook daadwerkelijk hittestress ervaren, maar wel dat het risico op het ervaren van hittestress vanaf die temperatuur toeneemt. Daarbij zijn er ook andere factoren die dit risico beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld de luchtvochtigheid.
Onderschrijft u de wetenschappelijke vaststelling van de EFSA dat vleeskuikens door hun extreme gewicht, waarop ze zijn doorgefokt, hun warmte niet goed kwijt kunnen en door hun snelle stofwisseling zelf meer warmte produceren, waardoor ze al bij 25 graden last kunnen hebben van hittestress?2
Snelgroeiende vleeskuikens zijn sensitiever voor warme omgevingstemperaturen vanwege een hogere eigen warmteproductie. Voor pluimvee gebruikt EFSA een andere methode om de kritieke temperaturen voor transport te berekenen. EFSA geeft daarbij aan dat pluimvee – waaronder ook vleeskuikens – vanaf 22 graden Celsius risico lopen om hittestress te ervaren, sterk afhankelijk van de luchtvochtigheid. Net als bij het antwoord op vraag 2 gaat het hier dus om een risico. Het risico op het ervaren van hittestress neemt toe naarmate de temperatuur en/of de luchtvochtigheid toeneemt.
Onderschrijft u de wetenschappelijke vaststelling van de EFSA dat koeien al bij temperaturen boven de 25 graden niet op transport zouden moeten worden gezet, omdat dit hun welzijn ernstig aantast?3
Hier geldt hetzelfde als bij het antwoord op vraag 2. Op basis van beschikbare wetenschappelijke literatuur schat EFSA de UCT voor koeien in op 25 graden Celsius. Hiermee is niet gezegd dat koeien boven deze temperatuur ook daadwerkelijk hittestress ervaren, maar wel dat het risico op het ervaren van hittestress vanaf die temperatuur toeneemt. Daarbij zijn er ook andere factoren die dit risico beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld de luchtvochtigheid.
Kunt u bevestigen dat het nog steeds is toegestaan om dieren bij 35 graden op transport te zetten?
Op dit moment geldt de beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen. Met deze beleidsregel wordt voor de situatie van vervoer bij hoge temperaturen een invulling gegeven aan het begrip «vervoeren of laten vervoeren van dieren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent» uit artikel 3 van Europese Verordening (EG) 1/2005 (hierna: de Transportverordening). Vervoer van dieren onder warme weersomstandigheden kan leiden tot hittestress en lijden en daarmee tot overtreding van dit verbod. Deze beleidsregel legt vast dat dit bij een buitentemperatuur van 35 graden Celsius of meer altijd het geval is. Dit betekent dat het niet is toegestaan om dieren – die onder de reikwijdte van de Transportverordening vallen – bij temperaturen van 35 graden Celsius of meer te transporteren.
Kunt u bevestigen dat de Kamer wil dat de maximumtemperatuur voor diertransporten wordt verlaagd?4
Ja.
Kunt u bevestigen dat de beleidsregel, die uw voorganger heeft voorbereid om de maximumtemperatuur te verlagen naar 30 graden, zo goed als klaar is?
De beleidsregel waarmee de maximumtemperatuur voor diertransport verlaagd wordt, heeft inmiddels een groot gedeelte van het proces om vastgesteld te kunnen worden, doorlopen. De volgende processtap is notificatie bij de Europese Commissie. Deze stap neemt minimaal drie maanden in beslag.
Wanneer gaat u de aangekondigde beleidsregel notificeren bij de Europese Commissie?
Een Kamermeerderheid heeft mij gevraagd om deze beleidsregel te notificeren bij de Europese Commissie5. Zoals ik op 7 februari aan uw Kamer heb geschreven in de Verzamelbrief Dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 1380), start ik het notificatieproces.
Kunt u bevestigen dat aan de hand van de EFSA-onderzoeken kan worden geconcludeerd dat veel dieren bij een temperatuur van 30 graden nog steeds hittestress zullen ervaren?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 gaat het hier om het risico op het ervaren van hittestress. Het is dus geen gegeven dat dieren boven 30 graden Celsius ook daadwerkelijk hittestress ervaren, maar wel dat het risico op het ervaren van hittestress toeneemt naarmate de temperatuur hoger wordt.
Heeft u gezien dat de Kamer heeft verzocht om de maximumtemperaturen in lijn te brengen met de EFSA-adviezen?5 6
Ik ben bekend met de moties die de Kamer heeft aangenomen op dit dossier.
Wat gaat u met dit verzoek van de Kamer doen?
Ik start het notificatieproces bij de Europese Commissie. In mijn brief van 7 februari (Kamerstuk 28 286, nr. 1380) heb ik geschetst hoe ik het verdere proces voor mij zie.
Heeft u gezien dat uw voorganger heeft bevestigd dat het nog steeds voorkomt dat dieren op hete dagen ellenlang in hete vrachtwagens voor de deur van slachthuizen moeten wachten, of rondjes moeten blijven rijden tot ze worden uitgeladen?7
Ik ben bekend met de brieven die mijn ambtsvoorganger over dit onderwerp heeft gestuurd.
Erkent u dat er ook een plan nodig is voor een lagere stalbezetting in warme maanden om te voorkomen dat dieren in snikhete stallen komen te zitten of in bloedhete vrachtwagens naar het slachthuis «moeten» worden afgevoerd omdat anders de stal te vol zou komen te zitten?
Een plan vanuit de overheid acht ik hier niet voor nodig, ik verwacht hierbij een zekere mate van flexibiliteit van de sector zelf. Niet alleen vanwege zaken die zich tot op zekere hoogte laten voorspellen zoals hitte, maar bijvoorbeeld ook voor onvoorspelbare scenario’s zoals bijvoorbeeld uitbraken van dierziekten. Het borgen van dierenwelzijn en diergezondheid is immers de verantwoordelijkheid van de dierhouder, ook in dergelijke situaties. Er zijn meerdere manieren om deze flexibiliteit en verantwoordelijkheid in te regelen, waar een lagere stalbezetting er één van is. Ik vertrouw daarbij op de kennis en ervaring binnen de Nederlandse sector om daar plannen voor te maken en dit goed in te regelen.
Kunt u bevestigen dat het voor houders van dieren wettelijk verplicht is om dieren in weilanden te beschermen tegen slechte weersomstandigheden, waaronder hitte?
In het Besluit houders van dieren (BhvD) is vastgelegd dat een dier, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming moet worden geboden tegen slechte weersomstandigheden (artikel 1.6, derde lid, BhvD).
Kunt u bevestigen dat de Kamer in 2023 heeft verzocht om beschuttingsmogelijkheden voor weidedieren landelijk te verplichten?8
Ja, dit kan ik bevestigen.
Wat is uw boodschap aan veehouders die ondanks deze wettelijke verplichting hun dieren nog steeds geen beschermingsmogelijkheden bieden tegen extreme temperaturen?
Het is de verantwoordelijkheid van de houders om hun dieren te voorzien van de benodigde beschutting tijdens warme dagen. Een deel van de houders loopt echter tegen een aantal uitdagingen aan in het kader van vergunningverlening voor het plaatsen van beschutting in weilanden. In dit kader is het project «Beschutting voor dieren in de weide» binnen het programma Kennis op Maat goedgekeurd. Het doel van dit project is praktische en juridische kennis over beschutting te verspreiden onder dierhouders, gemeentes en andere stakeholders. Dit project loopt nu. Ik zal u via het plan van aanpak hittestress informeren over de voortgang.
De NVWA voert in warme periodes controles uit bij veehouderijen en andere bedrijven waarbij er extra aandacht is voor de bescherming van de dieren tegen de hitte. De NVWA controleert of dieren in de wei voldoende beschermd worden tegen hitte en of er voldoende aandacht is voor goede klimaatbeheersing in stallen. Daarnaast zijn er extra controles op veetransporten bij (zeer) warme dagen. De NVWA controleert dan extra op mogelijke symptomen van hittestress bij de dieren. De transporten worden voornamelijk gecontroleerd op de plaats van bestemming, zodat de vervoermiddelen met dieren niet nog een keer extra stil moeten staan tijdens de hitte.
Wat gaat u doen om dieren deze zomer te beschermen op hete dagen, zowel in de stallen, als op transport en in de weide?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid om een hitteplan te ontwikkelen om te voorkomen dat dieren onnodig lijden in warme periodes? Zo nee, waarom niet?
Via het plan van aanpak voor hittestress bij landbouwhuisdieren werk ik al samen met de NVWA en de sector aan het voorkomen van hittestress bij landbouwhuisdieren in de wei, in de stal, tijdens transport en in slachterijen. In dit plan van aanpak is ook het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen opgenomen. In dit plan – bestaande uit onder andere NVWA werkvoorschriften en sectorprotocollen – staat aangegeven bij welke temperaturen welke maatregelen worden genomen bij diertransport en welke verantwoordelijkheden de verschillende organisaties hebben.
Kunt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het is vanwege de voor de beantwoording benodigde afstemming helaas niet gelukt om de vragen binnen de daarvoor gestelde termijn te beantwoorden.