Verkeerd afleveren van patiënten bij ziekenhuizen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veel zwaargewonden in verkeerde ziekenhuis afgeleverd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de levenskostende situatie, waarbij één op de drie mensen die bij een ongeluk zwaargewond raakt en niet in het juiste ziekenhuis terechtkomt, volstrekt onaanvaardbaar is? Zo ja, wat gaat u doen om dit zo snel mogelijk te verbeteren? Kunt u hierbij een toelichting geven?
Uit de praktijk en literatuuronderzoek is gebleken dat het herstel en de overleving van patiënten uit de (kleine) groep van multi-traumapatiënten beter is, als deze worden opgevangen in speciaal hiervoor ingerichte ziekenhuizen. Dit is destijds mede de reden geweest voor het inrichten van de elf traumacentra in Nederland. Deze centra hebben de opdracht gekregen op de traumazorg te leveren, coördineren en verbeteren.
Op tal van fronten wordt gewerkt aan verbetering van de traumazorg. In de (acute) zorg wordt gewerkt met triage protocollen. Op traumapatiënten is onder andere het Landelijk Protocol Ambulancezorg van toepassing. Dit protocol vormt een leidraad vormt voor de beoordeling van de patiënt. Met behulp van dit protocol beoordelen de centralisten de situatie van patiënten zo goed mogelijk. Helaas is er geen garantie dat de patiënt direct op de juiste plaats terecht komt. De ernst van het letsel kan vaak pas in een later stadium worden bepaald. De instabiliteit van de patiënt, de afstand en de rijtijd naar een traumacentrum of de capaciteit van het traumacentrum of de ambulancedienst bij grootschalige incidenten kunnen een rol spelen bij de keuze om de patiënt naar een bepaald ziekenhuis te brengen. Dit is een probleem dat wereldwijd gezien wordt en niet uniek is voor Nederland. Sinds enkele jaren is er veel onderzoek gedaan om te achterhalen waar de knelpunten zitten en hoe de zorg verbeterd kan worden.
In tal van onderzoeken wordt gekeken naar de specifieke kenmerken die aanwijzingen zouden kunnen bevatten voor verborgen ernstig letsel. Er wordt veel gedaan aan scholing. Zo wordt in alle trauma regio’s op zogenaamde keten avonden structureel onderwijs gegeven aan betrokken zorgverleners over tal van onderwerpen, waaronder optimalisering van de triage.
Daarnaast is er een app in ontwikkeling die het proces van triage ter plaatse van het ongeval moet ondersteunen. Inmiddels wordt, ondersteund door een ZonMW subsidie, deze app in een aantal ambulanceregio’s geëvalueerd en worden de resultaten op korte termijn verwacht.
In het Kwaliteitskader Ambulancezorg is een nog verder te ontwikkelen signaal opgenomen «multitraumapatiënten naar de juiste zorgplek». Meten, evalueren en verbeteren staat hierbij centraal. Informatie uitwisseling tussen ketenpartners is hiervoor van belang, bijvoorbeeld inzicht in actueel beschikbare capaciteit, maar ook terugkoppeling vanuit het ziekenhuis naar de ambulancedienst. Voor dit laatste biedt de Wet ambulancezorgvoorzieningen een wettelijke basis. In het kader van het programma «Met spoed beschikbaar» wordt gewerkt aan de uitwisseling van gegevens binnen de spoedeisende zorg. Ook wordt de registratie van tijdsgerelateerde aandoeningen (waaronder multi-trauma) verbeterd. Over deze en andere acties uit het Actieplan Ambulancezorg zult u in het najaar worden geïnformeerd.
VWS zal met het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ, dit netwerk coördineert landelijk de traumazorg), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bespreken welke verdere verbeteringen zij zullen gaan aanbrengen in de zorg voor traumapatiënten.
Bent u bekend met het feit dat in 1999 besloten is om nodeloze sterfte tegen te gaan, door ernstige ongevalspatiënten naar gespecialiseerde ziekenhuizen, de traumacentra, te sturen? Waarom is dit anno 2021 in een welvarend land als Nederland nog steeds niet goed geregeld? Kunt u hierbij een toelichting geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat slechts vier van de elf traumacentra voldoen aan de norm van 240 traumapatiënten die zij per jaar horen te behandelen om daar goed geoefend in te zijn? Wat gaat u doen om dat snel te verbeteren? Kunt u hierbij een toelichting geven?
In 2019 voldeden 6 traumacentra aan de norm van minimaal 240 traumapatiënten2. Het beleid is erop gericht om 90% van de zwaargewonde patiënten te behandelen in een traumacentrum. Als deze 90% wordt gehaald, kan ook de behandelnorm van 240 patiënten per traumacentrum gehaald worden. Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2 zal VWS met LNAZ, NVZ, AZN en ZN bespreken hoe zij de zorg voor traumapatiënten verder gaan verbeteren.
De werking van vaccinatie tegen COVID-19 bij patiënten die worden behandeld vanwege een auto-immuunziekte |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van ziekenhuizen naar de effectiviteit van vaccinatie tegen COVID-19 bij patiënten met een verlaagde afweer? Wat is volgens u het belang van dit onderzoek?1
Er zijn patiëntgroepen waarbij het vermoeden bestaat dat de vaccinatie tegen COVID-19 onvoldoende effect zal hebben. Ik ben bekend met de lopende onderzoeken die zich richten op patiënten met auto-immuunziekten die worden behandeld met afweeronderdrukkende geneesmiddelen. Deze studies zijn het afgelopen jaar gestart via ZonMw, met financiering van het Ministerie van VWS.
Er is momenteel nog onvoldoende kennis over de immuunrespons bij patiënten waarvan bekend is dat zij een minder goed functionerend immuunsysteem hebben. Het gaat hierbij om patiënten met primaire immuundeficiënties of immuunstoornissen, kankerpatiënten (solide tumoren) die worden behandeld met chemotherapie en/of immuuntherapie, niergetransplanteerde en dialyse-patiënten, longgetransplanteerden en mensen met het syndroom van Down. Zie: https://www.zonmw.nl/nl/over-zonmw/coronavirus/onderzoek-naar-corona-en-covid-19/vaccinatie/
De studies werken met gestandaardiseerde protocollen en meetmethoden, waardoor overstijgend onderzoek mogelijk is. De uitkomsten van deze studies kunnen, samen met andere (internationale) wetenschappelijke publicaties op dit gebied, richting geven aan vaccinatieadviezen om mensen met een verminderde afweer zo goed mogelijk te (blijven) beschermen tegen ernstige ziekte en sterfte door COVID-19. De onderzoeksresultaten zijn mogelijk ook relevant bij de keuze voor het wel of niet adviseren van een eventuele boostervaccinatie, in het bijzonder voor deze kwetsbare patiënten.
Is het u bekend dat bij de registratieonderzoeken van de verschillende Covid-vaccins, patiënten uitgesloten zijn als zij met een middel dat de immuunrespons onderdrukt worden behandeld en er dus geen gegevens zijn over de vaccinatie-effectiviteit bij deze patiënten? Wat is uw reactie?
Er wordt bij de ontwikkeling van vaccins doorgaans gestart met onderzoek bij gezonde volwassenen. Onderzoek naar de effectiviteit van vaccins bij kinderen, kwetsbare ouderen, zwangeren en immuungecompromitteerde patiënten volgt in een later stadium. Specifieke risicogroepen zoals mensen met bepaalde ziektes of aandoeningen worden beperkt meegenomen in vaccinatiestudies. Voor vervolgonderzoek naar de werkzaamheid van de vaccins bij deze specifieke (kwetsbare) groepen wordt gebruik gemaakt van laboratoriumonderzoek, observationeel onderzoek en/of gerandomiseerd onderzoek; in nationaal of internationaal verband. Deze onderzoeken worden aanvullend uitgevoerd, waarbij de nadruk ligt op het publieke en/of specifieke patiëntenbelang.
Bent u ervan op de hoogte dat bij een groot aantal immuunrespons-onderdrukkende geneesmiddelen in de bijsluiter expliciet wordt vermeld dat vaccinatie «niet of minder effectief kan zijn»? Bent u bereid het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen te vragen een lijst op te stellen van geneesmiddelen waarbij van deze beïnvloeding van vaccinatie sprake is? Zo nee, waarom niet?
Vaccinatie-aanbevelingen voor patiënten met een verminderde afweer zijn reeds geïntegreerd in bestaande richtlijnen van huisartsen en medisch specialisten. Zowel behandelaars van immuungecompromitteerde patiënten als artsen die vaccinaties toedienen, zijn op de hoogte van de invloed die afweerverlagende (immuunsuppressieve) middelen kunnen hebben op de vaccinatieresponse.
Vanuit nationale en internationale beroepsverenigingen van medisch specialisten worden ook specifieke aanbevelingen voor infectiepreventie opgesteld, waaronder strategieën voor optimale vaccinatie. Ook in Nederland zijn er handleidingen opgesteld, o.a. door het LCI-RIVM, waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan medicijnen die afweer onderdrukkend zijn en het effect daarvan op de vaccinatierespons. Zie bijvoorbeeld: https://lci.rivm.nl/richtlijnen/vaccinatie-bij-chronisch-inflammatoire-aandoeningen. Artsen die vaccinaties toedienen (waaronder vaccinaties tegen COVID-19), gebruiken dergelijke handleidingen voor het optimaliseren van vaccinatietoediening.
Huisartsen die de jaarlijkse griepvaccinaties toedienen aan patiënten met een verminderde weerstand tegen infecties (door onderliggende ziektes of bij immuunsuppressieve medicatie), raadplegen ook de NHG handleiding met informatie over aandoeningen en medicatie die van invloed kunnen zijn op de vaccinatie (zie: https://www.nhg.org/sites/default/files/content/nhg_org/uploads/final_griep_sep_2020.pdf).
Een verzoek aan het CBG om een lijst van immuunsuppressieve geneesmiddelen op te stellen in relatie tot vaccinatierespons lijkt voor de klinische praktijk geen toegevoegde waarde te hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat de gegevens over populatie-immuniteit die Sanquin verzamelt (opgebouwde Sars-CoV-2 titers) op basis van bloeddonoren, geen gegevens bevatten van behandelde immuun-gecompromitteerden omdat die geen bloed mogen doneren? Wat is uw reactie?
Ik ben op de hoogte van het feit dat Sanquin wekelijks een steekproef van ongeveer 2.000 bloeddonors onderzoekt op corona-antistoffen, in samenwerking met het RIVM en in opdracht van het Ministerie van VWS. Het meten van antistoffen bij donors geeft inzicht in de verspreiding van COVID-19 en de mate van vaccinatie in Nederland. Vanwege het gebruik van bloeddonoren voor dit onderzoek, bevat de data over populatie-immuniteit in deze metingen geen gegevens van immuungecompromitteerde patiënten. Dit is een afweging van Sanquin, waarbij overwegingen over effectiviteit en veiligheid van hun bloedproducten meespelen.
Hoeveel patiënten in Nederland worden met immuunrespons-onderdrukkende middelen behandeld?
Het RIVM schat dat ongeveer 3% van de volwassenen in Nederland immuungecompromitteerd is ten gevolge van het gebruik van afweeronderdrukkende medicatie. De prevalentie van het gebruik van immuunsuppressiva in de volwassen bevolking is mede gebaseerd op een recente inventarisatie uit de VS (https://europepmc.org/article/PMC/PMC8138687). Deze cijfers zijn voor Nederland ook aannemelijk.
Deelt u de mening dat de groep immuun-gecompromitteerde patiënten ook na vaccinatie zich mogelijk niet bewust is van vergrote risico’s van besmetting omdat hun vaccinatie mogelijk niet of minder effectief is? Wat betekent dit, gezien het feit dat uit onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bleek dat meer dan 60% van de gevaccineerden zich niet meer aan de COVID-regels houdt?
Het is belangrijk dat mensen zich aan de coronamaatregelen houden – ook na vaccinatie. Dit geldt voor alle mensen. Immuungecompromitteerde patiënten zijn zich meestal zeer bewust van de infectierisico’s en hebben zich het afgelopen jaar vaak strikt aan de maatregelen gehouden.
In de LCI richtlijn voor behandelaren, over COVID-19-vaccinatie van immuungecompromitteerde patiënten, wordt ook ingegaan op het belang van bescherming tegen COVID-19 voor deze patiëntengroep en tegelijkertijd de mogelijk beperkte vaccinatierespons bij immuungecompromitteerde patiënten. Zie: https://lci.rivm.nl/handleiding-covid-19-vaccinatie-van-immuungecompromitteerde-patienten. Ook in de publiekscommunicatie van het RIVM wordt hier aandacht aan besteed: https://www.rivm.nl/covid-19-vaccinatie/vragen-achtergronden-covid-19-vaccinatie/immuungecompromitteerden.
Om hoogrisicogroepen, waaronder immuungecompromitteerde patiënten, die ondanks vaccinatie toch ziek worden zo goed mogelijk te kunnen behandelen, heeft VWS monoklonale antistoffen aangekocht via een Europese Joint Procurement (zoals gemeld in de Kamerbrief van 11 mei jl.). Deze mogelijke behandeloptie is gecommuniceerd aan medisch specialisten en huisartsen en opgenomen in de SWAB Leidraad https://swab.nl/nl/covid-19.
Verder wordt o.a. door de Gezondheidsraad en het OMT nagedacht over de vraag of het zinvol is om een extra dosis («boostervaccin») toe te voegen aan de huidige vaccinatiecampagne in Nederland, om een verlengde bescherming te bewerkstelligen en extra bescherming te bieden tegen nieuwe varianten van SARS-CoV-2. Deze vraag is met name relevant voor kwetsbare groepen. Ik heb de raad en het OMT daarom ook gevraagd om bij advies over de vaccinatiestrategie op de middellange termijn, specifiek aandacht te besteden aan mogelijke kwetsbare groepen die in aanmerking zouden moeten komen voor vaccinatie.
Tegelijkertijd verwacht ik dat de resultaten van lopende onderzoeken naar de effectiviteit van vaccinatie tegen COVID-19 bij patiënten met een verlaagde afweer, bruikbare informatie op zal leveren en hopelijk handelingsperspectief voor deze groep.
Acht u het zinvol huisartsen, medisch specialisten, patiënten en patiëntenverenigingen extra te wijzen op de mogelijke risico’s die deze patiënten nog lopen na vaccinatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat organiseren?
Ja, het is belangrijk dat mensen zich hiervan bewust zijn. In aanvulling op mijn antwoorden op vragen 3 en 6, wordt bijvoorbeeld bij het formuleren van vaccinatieaanbevelingen en inrichten van bron- en contactopsporing via de GGD daarom ook specifiek de groep immuungecompromitteerde patiënten benoemd (zie de richtlijnen die door de LCI-RIVM zijn opgesteld https://lci.rivm.nl/richtlijnen/covid-19#index_Maatregelen; https://lci.rivm.nl/handleiding-covid-19-vaccinatie-van-immuungecompromitteerde-patienten).
Verder vindt er regulier kennisuitwisseling plaats tussen experts van bijvoorbeeld het RIVM en de FMS over dit onderwerp.
Als uit onderzoek blijkt dat er bij specifieke groepen immuungecompromitteerde patiënten, ondanks vaccinatie, nog risico’s op ernstige ziekte blijven bestaan, zullen behandelaren en patiënten hierover worden ingelicht via de bestaande kanalen vanuit VWS, het RIVM, het samenwerkingsverband met FMS en NHG en (wetenschappelijke) publicaties.
Op welke wijze wilt u de grote groep immuun-gecompromitteerde patiënten en de groep overige personen die ondanks vaccinatie geen immuunrespons hebben, beschermen in het publieke domein? In hoeverre overweegt u hierbij bijvoorbeeld een mondkapjesplicht, ventilatie eis of een toegangstest voor niet-gevaccineerden?
Zie tevens mijn beantwoording van de vragen 3, 6 en 7. Het streven in de vaccinatiestrategie is om een zo hoog mogelijke en homogene vaccinatiegraad te bereiken, zodat onze samenleving optimaal is beschermd en de kans op het ontstaan van nieuwe uitbraken wordt verkleind. Een hoge en homogene vaccinatiegraad biedt ook bescherming aan immuungecompromitteerde patiënten en mensen die om medische redenen niet kunnen worden gevaccineerd. Het kabinet streeft naar een vaccinatiegraad van ten minste 85%.
Er zal specifiek worden gewerkt aan het optimaliseren van de vaccinatiegraad van gezinsleden (waaronder jongeren) in de huishoudens van deze patiënten, omdat ringvaccinatie bij kan dragen aan het beschermen van kwetsbare patiënten. Op 9 juni jl. heeft de Gezondheidsraad daartoe een eerste aanbeveling geformuleerd.
Verder zal door experts en deskundigen (waaronder OMT-leden) op het gebied van infectiepreventie (o.a. via de FMS site) worden geadviseerd over de inrichting van de zorg na de zomer en het handhaven van beschermende maatregelen in zorginstellingen. Dit alles om kwetsbare patiënten te blijven beschermen tegen ziekte en sterfte door COVID-19.
Tegelijkertijd wordt de actuele epidemiologische situatie nauwlettend gemonitord en wordt bekeken of bepaalde maatregelen noodzakelijk zijn. Daarbij wordt steeds de weging gemaakt of maatregelen proportioneel zijn.
De inhaalzorg in de curatieve zorg |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u inzicht geven in de samenstelling en omvang van de «inhaalzorg»? Voor welke specialismen en aandoeningen is de nood het hoogst?
Op 26 mei heb ik uw Kamer geïnformeerd over het kader passende inhaalzorg medisch specialistische zorg (msz). Onderdeel hiervan is dat ziekenhuizen (zowel reguliere ziekenhuizen als umc’s) in kaart brengen hoeveel zorg ingehaald moet worden en hoe ze dat gaan doen. Afgelopen weken hebben ziekenhuizen plannen hiervoor opgesteld en met zorgverzekeraars besproken. De zorgverzekeraars zijn deze plannen momenteel met de ziekenhuizen aan het aanvullen en aanscherpen, zodat er inzicht komt in de totale geschatte omvang van de inhaalzorg en de mogelijkheid om deze in 2021 op te pakken. Half juli kan naar verwachting het inzicht worden gegeven door zorgverzekeraars en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) over de omvang van de inhaalzorg per specialisme.
Ik wil benadrukken dat een randvoorwaarde voor het inhalen van zorg is dat zorgprofessionals kunnen herstellen van de periode waarin zij onder moeilijke omstandigheden hun werk hebben verricht. Dit vraagt om zorgvuldige afwegingen bij het opschalen van zorg, met zeggenschap van zorgprofessionals en aandacht voor hun herstelbehoefte.
Is de huidige wachtlijst voor inhaalzorg ook de actuele, of staan er wellicht ook nog patiënten op die ondertussen elders geholpen zijn, geen zorg meer nodig hebben of zorg via de eerste lijn kunnen krijgen?
De NZa monitort sinds het begin van de crisis de toegankelijkheid van zorg en blijft dit ook doen. Wachttijdinformatie wordt continu door zorgaanbieders aangeleverd bij de NZa via het Zorgbeeldportaal en is daarmee actueel naar de laatst beschikbare data. Deze informatie gaat over patiënten die nog geholpen moeten worden. Patiënten die elders geholpen zijn, geen zorg meer nodig hebben of zorg via de eerste lijn kunnen krijgen, zijn geen onderdeel van deze cijfers.
Kunt u stap voor stap aangeven hoe het plannen van inhaalzorg in zijn werk gaat vanaf het moment dat een patiënt zijn arts belt en zijn of haar wensen geeft voor het plannen van de inhaalzorg, ofwel in het eigen ziekenhuis, ofwel in de regio?
In het kader passende inhaalzorg msz hebben partijen afgesproken dat zorgprofessionals de patiënt actief zullen informeren over de wachttijd voor de behandeling en actief zullen wijzen op de mogelijkheid om de behandeling elders wellicht sneller te krijgen. Voor zorgaanbieders is een informatiekaart ontwikkeld om hen te ondersteunen in de communicatie met patiënten over inhaalzorg. Zorgverleners kunnen patiënten daarbij verwijzen naar de zorgverzekeraar voor bemiddeling. Een patiënt kan vervolgens contact opnemen met zijn/haar zorgverzekeraar om de mogelijke opties te bespreken. Het is uiteraard aan de patiënt om te beslissen of hij of zij daar gebruik van wil maken.
Wel benadruk ik dat bij de uitvoering van inhaalzorg rekening gehouden moet worden met de beschikbaarheid van voldoende personeel en er gebruik wordt gemaakt van zorgclassificaties voor de prioritering van inhaalzorg. Deze randvoorwaarden zijn allen beschreven in het kader passende inhaalzorg msz.
Wie neemt voor de patiënt de leiding in de verspreiding en bemiddeling van zijn of haar inhaalzorg in een regio?
Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor zorgbemiddeling. In het kader inhaalzorg is afgesproken dat zij heldere communicatie verstrekken over de mogelijkheden hiervan voor patiënten. Daarmee hebben zorgverzekeraars een belangrijke regionale coördinatierol in het borgen van de toegankelijkheid van inhaalzorg. Echter, het is de patiënt die bepaalt (samen met zijn/haar zorgprofessional) of hij/zij eerder geholpen wenst te worden en daarvoor bereid is naar een andere (soms verder weg gelegen) zorgaanbieder te gaan, of liever wat langer wacht en daarmee in de buurt of bij de vertrouwde zorgverlener geholpen kan worden.
Hoe worden patiënten actief geïnformeerd over de planning voor inhaalzorg en de mogelijkheden die zij hebben om zelf de keuze te maken om elders (sneller) te worden geholpen?
Zorgverleners informeren patiënten actief over wachttijden voor behandelingen binnen de eigen instelling en de mogelijkheid van zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars hebben, zoals al aangegeven bij vraag 4, hun communicatie hierop ingericht. Daarnaast is al verschillend communicatiemateriaal ontwikkeld, zoals de informatiekaart waarnaar ik verwijs in vraag 3. Ook wordt er in een werkgroep bestaande uit de Patiëntenfederatie, Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), NZa en VWS momenteel communicatiemateriaal ontwikkeld om de patiënt te informeren over de mogelijkheden betreft inhaalzorg.
Wordt er gedaan aan verwachtingenmanagement richting patiënten over hoe lang gemiddeld de wachttijd is in Nederland voor hun geplande behandeling, met name omdat het doel is om in Nederland een zo eerlijk mogelijke verdeling te hebben van behandelcapaciteit?
Ja. Dit zit enerzijds in heldere communicatieverstrekking, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4 en 5. Anderzijds zit dit in monitoring (die openbaar is) om zo goed mogelijk inzicht te krijgen wat het actuele beeld is. Beide aspecten zijn onderdeel van het kader passende inhaalzorg msz.
Verwijzen ziekenhuizen patiënten direct door naar zorgverzekeraars of verwijzen zorgaanbieders direct door naar andere zorgaanbieders in de regio?
In het kader is afgesproken dat ziekenhuizen patiënten actief verwijzen naar hun zorgverzekeraar. Het is wel mogelijk dat een zorgverlener een patiënt naar een andere zorgaanbieder verwijst, maar een zorgverlener weet niet hoe een patiënt is verzekerd en of de patiënt de zorg bij de verwezen aanbieder volledig vergoed krijgt. Daarom is afgesproken dat de patiënt naar de verzekeraar wordt verwezen.
Wat gebeurt er als er geen overeenstemming is binnen het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) over het oplossen van de gesignaleerde knelpunten binnen het spreiden van herstelzorg?
Het ROAZ kan als overlegorgaan dienen om knelpunten te zien en te bespreken en oplossingen te genereren. Echter, het blijft aan het ziekenhuis en de zorgverzekeraar om concrete afspraken te maken over de mogelijkheden voor inhaalzorg. Daarnaast signaleert de NZa samen met betrokken partijen knelpunten in de toegang tot (reguliere) zorg en de vervolgzorg. Indien nodig zorgt de NZa samen met betrokken partijen voor een oplossing.
Wat gebeurt er als er in een regio of landelijk als de planning van de inhaalzorg achterblijft? Wie heeft dan doorzettingsmacht?
De NZa blijft de ontwikkelingen rondom inhaalzorg en breed de toegankelijkheid van zorg monitoren en voert hier ook periodiek overleg over met partijen. Wanneer geconstateerd wordt dat de planning achterblijft, zal dit in het overleg dat ik op regelmatige basis met de zorgpartijen heb, worden besproken. Inhaalzorg is namelijk een gezamenlijke opdracht, waarbij elke partij zijn rol pakt en verantwoordelijkheid neemt om inhaalzorg passend en snel te kunnen verlenen. Daar waar knelpunten ontstaan, wordt gezamenlijk gezocht naar maatwerkoplossingen.
De NZa houdt daarnaast toezicht op zorgverzekeraars op de wijze waarop zij invulling geven aan hun zorgplicht. Daarbij heeft de NZa onder andere oog voor de wijze waarop de zorgverzekeraars hun verzekerden informeren over hun rol als bemiddelaar en hoe zij dit daadwerkelijk uitvoeren en de wijze waarop zorgverzekeraars bijdragen aan het terugdringen van de wachttijden.
Wat is de positie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) binnen het plan voor de inhaalzorg en de spreiding van patiënten in een regio tussen ziekenhuizen en zelfstandige behandelklinieken? Wat is het gevolg indien deze negatief is?
De ACM hanteert als uitgangspunt dat de concurrentieregels veel ruimte bieden voor samenwerking, zolang de samenwerking in het belang van de patiënt is. De concurrentieregels staan afspraken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars over inhaalzorg dan ook niet in de weg. Een patiënt kan er immers mee gebaat zijn om voor niet-spoedeisende inhaalzorg naar een andere zorgaanbieder bemiddeld te worden als hij daarmee sneller wordt geholpen. Daarbij is het voor de ACM wel van belang dat de betrokken partijen transparant zijn over de keuzemogelijkheden voor patiënten. En dat beslissingen over doorverwijzingen samen met patiënten genomen worden. Als een patiënt de voorkeur heeft voor een bepaalde zorgaanbieder, bijvoorbeeld omdat die dichterbij is of omdat de patiënt daar reeds bekend is, dan kan de patiënt niet gedwongen worden naar een andere zorgaanbieder te gaan. Kortom, de patiënt behoudt zijn keuzevrijheid. De patiënt zal in voorkomende gevallen dan wel een langere wachttijd bij de zorgaanbieder van zijn voorkeur moeten accepteren. De ACM waakt er ook voor dat de samenwerkende partijen niet andere aanbieders, zoals ZBC’s, uitsluiten van de afspraken rond inhaalzorg. Het is van belang dat alle beschikbare capaciteit zo goed mogelijk gebruikt wordt.
Zijn er zorgen onder zorgaanbieders en zorgverzekeraars over de positie van de ACM bij het plan van inhaalzorg?
Ik heb geen signalen ontvangen van zorgaanbieders of zorgverzekeraars dat de positie van de ACM in de weg zit bij het plan van inhaalzorg. De ACM heeft gedurende de hele coronacrisis constructief meegedacht over de mogelijkheden om de zorg in Nederland zo goed mogelijk in te richten tijdens de pandemie.
Is en wordt er tijdens deze pandemie ook onderzoek gedaan naar gepast gebruik van zorg, met andere woorden dat inzichtelijk wordt gemaakt of er ook momenten zijn geweest dat het uitstellen van zorg juist niet tot gezondheidsschade of juist tot verbetering van de situatie van de patiënt heeft geleid, bijvoorbeeld bij klachten aan het bewegingsapparaat? Zo ja, kunt u dit verder toelichten? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek te initiëren?
Ik ben niet bekend met onderzoeken over of uit- of afstel van zorg tot verbetering heeft geleid. Met de beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek en passende zorg wordt gezamenlijk door het veld en VWS al langere tijd gewerkt om de patiënt voorop te stellen in zijn/haar zorgbehoefte en daarmee juiste zorg op de juiste plek te leveren. Door de verschillende trajecten die hierop lopen, waaronder een evaluatietraject, vind ik het niet nodig om aanvullend onderzoek te initiëren.
Is en wordt er tijdens deze pandemie ook onderzoek gedaan of zorg uitstellen in het ziekenhuis, waardoor behandeling in de eerste lijn noodzakelijk was, juist leidt tot betere kwaliteit? Zo ja, kunt u dit verder toelichten? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek te initiëren?
Vanuit het Ministerie van VWS is er geen verzoek richting een dergelijk onderzoek gedaan. De juiste zorg op de juiste plek krijgen is een beweging die al langer gaande is en wellicht door de coronacrisis is versneld. Er lopen al verschillende trajecten hierop, waaronder een evaluatietraject. Ik vind het dan ook niet nodig om nu een nieuw onderzoek te initiëren.
In hoeverre wordt het opstarten van inhaalzorg gebruikt om de juiste zorg op de juiste plek te stimuleren?
In het kader passende inhaalzorg msz is dit expliciet opgenomen onder de eerste randvoorwaarden. Bij het uitvoeren van de inhaalzorg zorgen ziekenhuizen, klinieken en zorgverzekeraars ervoor dat dit in lijn is met de principes van De Juiste Zorg op de Juiste Plek en passende zorg. De crisis heeft voor patiënten, zorginstellingen en zorgverzekeraars allerlei vernieuwingen met zich meegebracht. Ziekenhuizen nemen de geleerde lessen uit de crisis mee, bijvoorbeeld rond de inzet van digitale of hybride zorg en over de samenwerking met bijvoorbeeld huisartsen, zelfstandige klinieken en de VVT-sector.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk, en uiterlijk de week voor het commissiedebat Medisch specialistische zorg/ziekenhuiszorg op 5 juli 2021, beantwoorden?
De vragen zijn ieder afzonderlijk beantwoord en de deadline is hierbij ook gehaald.
Longkankerpatiënten die overlijden zonder dat ze de beste behandeling kregen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat «honderden longkankerpatiënten zijn overleden zonder dat ze de beste behandeling kregen»?1
Ja ik ben bekend met dit bericht. Hierover heb ik ook recent een reactie gestuurd aan de Kamer op 31 mei2.
Wat vindt u van het feit dat honderden longkankerpatiënten jaarlijks twee tot vier extra levensjaren mislopen, doordat zij niet weten dat er doelgerichte therapie voor hen bestaat?
Ik heb in het veld navraag gedaan en het klopt dat nog niet altijd op zogenaamde targets (mutaties in het tumor DNA) wordt getest. Bekende mutaties bij longkanker zijn bijvoorbeeld EGFR- of KRAS mutaties en ALK-herschikking. Uit onderzoek3 blijkt dat in 2015 niet voor alle patiënten naar deze mutaties is gekeken. Ditzelfde onderzoek laat wel een verbetering zien ten opzichte van het eerdere meetmoment in 2013. Er is een goede stap vooruit gemaakt maar het wordt nog niet bij alle patiënten gedaan. Hier kan dus nog een verbeterstap plaatsvinden.
De knelpunten die in dit artikel staan worden ook benoemd in het advies van Zorginstituut Nederland (hierna: Zorginstituut) over moleculaire diagnostiek in de oncologie. Ik vind het onwenselijk dat patiënten momenteel niet dezelfde toegang tot diagnostiek en zorg hebben. In het advies dat het Zorginstituut heeft gegeven worden meerdere oplossingsrichtingen voorgesteld om de inzet van moleculaire diagnostiek in ons land te verbeteren. Ik heb het Zorginstituut daarom opdracht gegeven, samen met veldpartijen, aan de slag te gaan met het uitwerken en implementeren van deze oplossingen.
Gezien de snelheid waarmee de moleculaire diagnostiek zich ontwikkelt is niet iedere behandelaar op de hoogte welke testen wanneer en bij welke patiënten uitgevoerd kunnen worden. Daarom wordt gewerkt aan de «Lijst Minimaal Klinisch Noodzakelijke Moleculaire testen Nederland». Hierbij wordt ook gekeken naar de beschikbare doelgerichte geneesmiddelen die ingezet kunnen worden wanneer een specifieke mutatie gevonden is. Ook wordt de Commissie ter Beoordeling van Oncologische Diagnostiek opgericht om te zorgen dat voor toekomstige innovaties binnen de moleculaire diagnostiek landelijke afstemming plaatsvindt.
Daarnaast wordt door het Zorginstituut, veldpartijen en de NZa gewerkt aan verbeteringen in de bekostigingsstructuur, de opstelling van kwaliteitsstandaarden en het uitvoeren van aanvullend onderzoek.
Wat vindt u van de ongelijkheid in de behandeling van longkankerpatiënten, die momenteel niet afhankelijk is van hun tumortype maar van het toevallige beleid van de kliniek waar zij behandeld worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met Next Generation Sequencing (NGS) als relatief eenvoudige manier om longkankerpatiënten inzicht te bieden in de mogelijkheid tot doelgerichte therapie voor hun tumortype, ook bij zeldzame mutaties waarvoor therapie voorhanden is?
Ja ik ben bekend met Next Generation Sequencing. De inzet van genetische informatie zie ik als de toekomst van onze zorg. Zeker in relatie tot de inzet van doelgerichte geneesmiddelen.
Hoe kijkt u aan tegen de inzet van immunotherapie, zonder dat met NGS is vastgesteld of hiertoe een indicatie bestaat, het patiënten valse hoop en onnodige bijwerkingen geeft en bovendien niet kosteneffectief is?
Immunotherapie wordt voor longkanker ingezet als standaardbehandeling omdat het bewezen effectief is. Hierover heeft het Zorginstituut meerdere uitspraken gedaan.4, 5, 6 Het is bekend dat de effectiviteit niet voor alle patiënten even hoog is. Een verschil in effectiviteit per individu is gebruikelijk omdat iedere patiënt anders kan reageren op een therapie. Voordat een behandeling wordt ingezet informeert de behandelend arts de patiënt over de verschillende uitkomsten die de therapie kan hebben.
Het is voor immunotherapie bij longkanker nog niet mogelijk met NGS te bepalen of een patiënt wel of niet positief zal reageren op de therapie. Er is nog geen zogenaamde «biomarker» gevonden. Het is wel mogelijk om patiënten die een specifieke tumor mutatie hebben uit te sluiten voor immunotherapie omdat er voor hen een doelgerichte behandeling beschikbaar is. Er wordt onderzoek gedaan naar wat deze aanpassing in therapie uiteindelijk aan behandeluitkomsten voor deze patiënten oplevert. Door het uitsluiten van patiënten die naar verwachting beter reageren op een andere therapie wordt gewerkt aan een doelmatige inzet van geneesmiddelen. Ik ben uiteraard voorstander van een doelmatige toediening van dure geneesmiddelen.
Binnen het project dat nu is ingezet met het Zorginstituut en veldpartijen wordt gekeken naar een doelmatige inzet van moleculaire diagnostiek in relatie tot de inzet van dure geneesmiddelen. En ik zal, waar nodig, dit nog aanvullend onder de aandacht brengen.
Bent u van mening dat alle longkankerpatiënten de mogelijkheid zouden moeten krijgen tot NGS in een daartoe gespecialiseerd centrum, opdat zij therapie krijgen die voor hun tumor passend is, en hen therapie wordt onthouden die voor hun tumor niet passend is en dus onnodige bijwerkingen en kosten met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat longkankerpatiënten gelijke toegang tot diagnostiek en zorg moeten hebben. Dit kan gerealiseerd worden door concentratie van complexe diagnostiek in gespecialiseerde centra. Door concentratie hoeven niet alle zorginstellingen dezelfde kennis en faciliteiten te hebben terwijl wel gelijke toegang bestaat voor patiënten. Welke gespecialiseerde centra voor concentratie van de diagnostiek in aanmerking komen is aan de beroepsgroep. Momenteel werken zij aan een visiedocument hierover. Overigens betekent concentratie van de diagnostiek niet dat de patiënt ook naar een gespecialiseerd centrum verwezen moet worden. Vaak kan het materiaal (weefsel en bloed) van de patiënt opgestuurd worden en krijgt de patiënt vervolgens in zijn eigen vertrouwde ziekenhuis een goed behandeladvies. Wanneer nodig kunnen hierbij ook de Moleculaire Tumor Boards (expertteams in de specialistische centra) de behandelend arts adviseren over de resultaten van de diagnostiek en in te zetten behandeling.
Het bieden van passende zorg vind ik belangrijk. De ontwikkeling naar personalised medicine sluit hier naadloos op aan. Er worden steeds meer doelgerichte geneesmiddelen ontwikkeld en het is dus steeds vaker onderdeel van de huidige standaard behandelingen. Ik vertrouw erop dat het proces dat nu is ingezet zorgt voor een optimale en toekomstbestendige inzet van moleculaire diagnostiek en doelgerichte geneesmiddelen in de Nederlandse zorg.
Een Surinaams verzoek om hulp in de strijd tegen het coronavirus |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Suriname vraagt Nederland om hulp bij vaccineren, maar wacht op antwoord»?1
Ja.
Klopt het dat Suriname al twee weken op een antwoord op een hulpverzoek wacht? Wat is hiervoor de reden?
Vanwege de bijzondere relatie met Suriname heeft Nederland welwillend naar het Surinaamse verzoek gekeken en heb ik samen met mijn collega de Jonge en collega Bijleveld besloten zo snel mogelijk zuurstofcontainers te leveren aan Suriname om te helpen bij de meeste acute nood in de ziekenhuizen. Op woensdag 2 juni jl. is het vliegtuig met zuurstofcontainers aangekomen in Suriname. Ook waren er pallets met beschermingsmiddelen aan boord.
Op 9 juni jl. heeft de regering 90.000 doses AstraZeneca plus naalden en spuiten naar Suriname gestuurd. Nederland heeft tevens toegezegd dat er vanaf week 25, mits de leveringen het toelaten, vaccins worden geleverd aan Suriname. Tot die tijd blijft de regering zich inspannen om eerder vaccins te kunnen leveren aan Suriname. Meer informatie hierover kunt u vinden in de stand-van-zakenbrief Covid 19 van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 28 mei jl. (2368124 – 1009693 PDC19).
Wilt u dit verzoek spoedig beantwoorden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of u sympathiek staat tegenover het Surinaamse verzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Ventilatie op scholen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Gaat u, nu de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft erkend1 dat aerosolen een rol spelen bij coronabesmettingen en onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam, Universiteit Twente en de Universiteit van Cambridge oproepen dat er meer rekening moet worden gehouden met aerosolen als besmettingsgevaar bij covid, uw beleid ten aanzien van ventilatie in scholen aanpassen? Zo ja, met welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van luchtkwaliteit in schoolgebouwen volg ik de adviezen van het RIVM. Van meet af aan is benadrukt dat goede luchtverversing in schoolgebouwen belangrijk is. Scholen en gemeenten zijn opgeroepen de geldende ventilatieadviezen op te volgen, en indien dit nog niet het geval is, ervoor te zorgen dat hun schoolgebouwen aan de geldende eisen (gaan) voldoen. Met de Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUViS-regeling) hebben scholen de afgelopen periode subsidie kunnen aanvragen voor het nemen van ventilatie-verbeter-maatregelen. Het subsidieplafond van de regeling is bijna bereikt. Ondertussen is een start gemaakt met de vormgeving van de resterende € 260 miljoen.
Hoe kan het dat in augustus 2020 een motie2 van de leden Asscher en Klaver is aangenomen om de ventilatiesystemen op scholen te verbeteren en schoolbesturen nu in april 2021 aangeven dat dit nog steeds niet is gelukt?3 Bent u het ermee eens dat het bizar is dat sommige kinderen de hele herfst- en winterperiode met open ramen les hebben moeten krijgen? Bent u het ermee eens dat dit geen acceptabele arbeidsomstandigheden zijn voor docenten?
In navolging van de motie van de leden Asscher en Klaver is het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie in Scholen (LCVS) ingesteld met de opdracht in kaart te brengen hoe de ventilatie in schoolgebouwen in het funderend onderwijs was. Naar aanleiding van de uitkomsten zijn scholen opgeroepen hun ventilatie – daar waar niet wordt voldaan aan de normen – acuut aan te pakken. Ruimte-OK heeft daarvoor een handzame Handreiking Optimaal ventileren in scholen opgesteld en biedt ondersteuning waar dat gevraagd wordt. Daarnaast is in januari 2021 de SUViS-regeling opengesteld om scholen tegemoet te komen in de kosten voor ventilatiemaatregelen. Er kunnen specifieke oorzaken zijn waardoor ramen voortdurend open zijn, daar heb ik geen specifiek beeld van.
Schoolbesturen hebben vanuit goed werkgeverschap de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige en prettige werkomgeving. Voor een goed binnenklimaat is het belangrijk te zorgen voor voldoende luchtverversing. Hoe en wanneer het verstandigst gelucht kan worden is handzaam beschreven in de Handreiking optimaal ventileren in scholen op www.lesopafstand.nl/ventilatie.
Hoeveel besturen hebben een aanvraag gedaan via de ventilatie subsidieregeling SUVIS (Specifieke uitkering ventilatie in scholen)? Hoeveel geld is er tot nu toe uitgekeerd aan scholen? In hoeveel schoolgebouwen is de ventilatie hiermee inmiddels daadwerkelijk aangepast? In hoeveel schoolgebouwen voldoet de ventilatie niet en is deze nog niet verbeterd? Is bij alle schoolgebouwen inmiddels in beeld of de ventilatie voldoet aan de regels?
Afgelopen week stond de teller op 865 aanvragen. Bij de SUViS-regeling zijn de gemeenten aanvrager. Dat betekent dat een gemeente voor één of meerdere schoolbesturen een aanvraag heeft ingediend. De regeling is op € 2 miljoen na uitgeput. Het toekennen van de subsidie betekent niet automatisch dat er meteen bij ontvangst van de subsidie maatregelen getroffen kunnen worden. De aard van de maatregelen verschillen per geval. In de uitvoering van de goedgekeurde projecten zijn de schoolbesturen vrij en qua tijdspanne hebben scholen nog tot uiterlijk 31 december 2023 de tijd om de maatregelen uit te voeren. Er wordt geen centraal overzicht bijgehouden. Naar aanleiding van het IBO Onderwijshuisvesting wordt verkend hoe een centraal beeld van de onderwijshuisvesting eruit kan zien. Ruimte-OK voert een verdiepend onderzoek uit naar de kwaliteit van luchtverversing en mogelijke noodzakelijke interventies alsmede daaraan verbonden kosten.
Herkent u de signalen die schoolbesturen geven over het niet functioneren van de subsidieregeling ventilatie? Zo ja, kunt u bevestigen dat er gemeenten zijn die niet kunnen voldoen aan de voorwaarde van 70% cofinanciering met betrekking tot de vernieuwing van ventilatiesystemen van scholen omdat zij hier niet voldoende middelen voor hebben? Wat gaat u hieraan doen? Zijn er ook andere manieren van cofinanciering mogelijk? Zijn scholen hiervan op de hoogte?
Er zijn signalen binnengekomen over de invulling van de cofinanciering. De 70% cofinanciering kan door de school óf de gemeenten óf door hen gezamenlijk ingevuld worden. Dat is ook terug te vinden op de website van RVO waar de aanvraag ingediend kan worden. Tot nu zijn in ieder geval 865 aanvragen voor de SUViS-regeling ontvangen. Over het vervolg van de SUViS-regeling is het gesprek met schoolbesturen, gemeenten, raden en VNG inmiddels gestart. Daarbij wordt rekening gehouden met voornoemde signalen en de vraag over de reikwijdte.
Klopt het dat het beschikbare budget van de SUVIS subsidieregeling inmiddels overschreden is? Zo ja, met hoeveel? Komen de aanvragen, die nog kunnen worden ingediend tot en met 30 juni 2021, nog wel in aanmerking voor een subsidie? Zo niet, wat gebeurt er met die aanvragen?
Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst beoordeeld. Op het moment dat het subsidieplafond is bereikt wordt de aanvraag afgewezen.
Is al meer duidelijk over wanneer en op welke manier de overige 260 miljoen euro van de toegezegde 360 miljoen euro voor het verbeteren van ventilatie beschikbaar komt? Wanneer denkt u hier duidelijkheid over te hebben? Is het vanwege de urgentie van het probleem en de inmiddels overtekende subsidieregeling een idee om dit geld eerder beschikbaar te stellen?
Zoals aangegeven zou met de invulling van de resterende € 260 miljoen gewacht worden op de aanbevelingen uit het IBO Onderwijshuisvesting. Dat is inmiddels uitgebracht en aan uw Kamer gestuurd. Over het vervolg van de SUViS-regeling is het gesprek met schoolbesturen, gemeenten, PO-Raad, VO-raad en VNG inmiddels gestart. Daarbij wordt rekening gehouden met eerdergenoemde signalen en de aanbevelingen uit het IBO Onderwijshuisvesting. De Commissie OCW heeft voorgesteld het IBO Onderwijshuisvesting niet-controversieel te verklaren.
Bent u het ermee eens dat alle kinderen en al het onderwijspersoneel een gezonde en veilige schoolomgeving verdienen en dat er haast gemaakt moet worden met het verbeteren van ventilatie op scholen? Bent u het tevens ermee eens dat de urgentie hiervoor alleen maar is toegenomen door de bevestiging van wetenschappers dat aerosolen een belangrijke rol spelen bij coronabesmettingen? Zo ja, wat gaat u concreet doen?
Ja. Ik blijf de adviezen van het RIVM ten aanzien van ventilatie in scholen volgen. Met het vormgeven en inrichten van het vervolg op de SUViS regeling alsmede de constructieve en voortvarende opstelling van scholen, gemeenten, PO-Raad, VO-raad en VNG zie ik het gevoel van urgentie bevestigd.
Bent u bereid om met de besturen een plan te maken zodat vóór de volgende herfst alle schoolgebouwen adequate ventilatiesystemen hebben?
Schoolbesturen en gemeenten laten zien dat er een gedeeld gevoel van urgentie is om de ventilatie in schoolgebouwen aan te pakken. Zij hebben voortvarend aanvragen voor de SUViS-regeling gedaan. Doel is het realiseren van adequate ventilatie in alle schoolgebouwen, dat zal gezien de opgave niet voor deze herfst gerealiseerd kunnen worden, ondanks alle inspanningen of een landelijk plan.
Wilt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De uitzending van Zembla ‘Stoppen met de pillen’ |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de onthulling van Zembla dat het voor duizenden mensen enorm moeilijk is om te stoppen met het gebruik van antidepressiva?1
Ik vind het belangrijk dat mensen veilig en onder goede begeleiding kunnen afbouwen van antidepressiva, mits dit medisch verantwoord is. Ik begrijp dat het de meeste mensen gelukkig ook lukt om te stoppen met antidepressiva. Dit neemt niet weg dat het voor sommigen moeilijker is, omdat zij bijvoorbeeld te maken krijgen met ernstige onttrekkingsverschijnselen.
Helaas is de kennis over afbouwen op dit moment onvoldoende. Niet alleen als het gaat om de manier van afbouwen, maar ook als het gaat om hoeveel mensen daadwerkelijk (ernstige) onttrekkingsverschijnselen krijgen. In 2018 hebben de beroepsverenigingen van huisartsen (NHG), psychiaters (NVvP) en apothekers (KNMP), en de patiëntenkoepel MIND een multidisciplinair document «Afbouwen SSRI’s & SNRI’s» opgesteld.2 Dit document beschrijft wat goede zorg is op basis van de huidige kennis over afbouwen, ook voor patiënten met een verhoogd risico op onttrekkingsverschijnselen. Het document stelt tevens dat het gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing voor de manier van afbouwen maakt dat er in de huidige richtlijnen geen concrete «evidence based» aanbevelingen over gedaan kunnen worden.
Klopt het dat er jaarlijks tussen de 60.000 en 180.000 patiënten last krijgen van ontwenningsverschijnselen, wanneer zij proberen te stoppen met antidepressiva?
Van de NVvP begrijp ik dat de precieze aantallen niet bekend zijn. De NVvP geeft aan dat het lastig is om in kaart te brengen hoeveel mensen last krijgen van onttrekkingsverschijnselen bij het stoppen met antidepressiva.
Heeft u zicht op hoeveel mensen momenteel gebruik maken van antidepressiva, terwijl hier niet langer een medische noodzaak voor is?
Ik heb geen zicht op het aantal mensen dat onnodig antidepressiva zou gebruiken. In de Zembla-uitzending komt naar voren dat er meer aandacht kan zijn voor het evalueren van langdurend gebruik van antidepressiva. De NVvP geeft aan dat langdurend gebruik niet direct betekent dat er sprake is van gebruik zonder medische noodzaak. Er kunnen goede redenen zijn om antidepressiva langdurend te gebruiken. De NVvP merkt op dat het steeds de vraag is in hoeverre antidepressiva noodzakelijk zijn, en dat patiënt en arts samen kunnen besluiten om te stoppen en het risico op terugval te accepteren.
De problematiek rond het afbouwen van antidepressiva vindt haar belangrijkste oorzaak in het ontbreken van wetenschappelijk bewijs. De bestaande richtlijnen kunnen op dit moment weinig houvast geven over de wijze van afbouwen en daarmee over het voorkomen van onttrekkingsverschijnselen. Hierover is in het verleden meermaals met uw Kamer gecorrespondeerd en gesproken, door mij en mijn voorgangers.
Om zorgverleners meer handvatten te geven is aanvullend wetenschappelijk onderzoek nodig naar de vraag hoe afbouwen het beste kan. Omdat het belangrijk is dat dit onderzoek op gang komt, heeft het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) op verzoek van mijn voorganger een brede expertbijeenkomst georganiseerd rond dit vraagstuk. Deze bijeenkomst vond plaats op 21 november 2019, het verslag is op 2 april 2020 naar uw Kamer verstuurd.3 De deelnemers spraken niet alleen over afbouwschema’s. Goede begeleiding – waaronder uitleg over onttrekkingsverschijnselen – was volgens de meesten even belangrijk als het kiezen van het juiste afbouwschema. Daarnaast leek het de experts zinvol om zorgverleners beter te scholen in hun kennis over afbouwen van antidepressiva en de mogelijke onttrekkingsverschijnselen.
Inmiddels is de TAPER-AD-studie gestart. Deze studie onderzoekt hoe je met twee veelgebruikte antidepressiva moet stoppen, door verschillende afbouwschema’s te vergelijken. TAPER-AD maakt gebruik van de infrastructuur van de OPERA-studie, die onderzoekt wie er wanneer kan stoppen met antidepressiva na herstel van een depressie. Beide onderzoeken maken deel uit van het programma Goed Gebruik Geneesmiddelen van ZonMw.
Had u voor de uitzending van Zembla zicht op de problematiek omtrent het afbouwen van antidepressiva? Zo ja, waarom heeft u hier onvoldoende actie op ondernomen? Zo nee, hoe kan het dat zo’n groot probleem niet bekend is bij het ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat het voor patiënten vele malen duurder is om afbouwmedicatie, zoals taperingstrips, te gebruiken dan om de normale doseringen antidepressiva door te slikken, terwijl ze deze eigenlijk niet meer nodig hebben? Kunt u dit toelichten?
Ik begrijp dat het de meeste mensen die dat willen gelukkig ook lukt om hun antidepressiva af te bouwen, met goede begeleiding en de beschikbare medicatie. Lukt dit niet, dan kunnen mensen baat hebben bij afbouwmedicatie die door een apotheek op maat gemaakt is. Apotheekbereidingen komen alleen voor vergoeding in aanmerking als er geen (nagenoeg) gelijkwaardig geregistreerd geneesmiddel voorhanden is, en de behandeling aan te merken is als rationele farmacotherapie. In eerste instantie is het aan zorgverzekeraars om per verzekerde te bepalen of er bij apotheekbereidingen sprake is van rationele farmacotherapie. Zorgverzekeraars hebben aangegeven afbouwmedicatie te vergoeden, mits voldaan wordt aan de voorwaarden die in het multidisciplinair document zijn beschreven.
Wat is uw oordeel over het feit dat de meeste zorgverzekeraars alleen één specifiek afbouwschema standaard vergoeden, ondanks dat deze specifieke afbouwschema’s slechts «Voorbeelden van afbouwschema’s» werden genoemd in het Multidisciplinair document «Afbouwen SSRI’s & SNRI’s» en het voor veel patiënten noodzakelijk is om langzamer en met meer tussenstappen af te bouwen?2
Zorgverzekeraars hebben aangegeven het afbouwen van antidepressiva te vergoeden volgens de voorbeeldschema’s in het multidisciplinair document. Op dit moment is er onvoldoende bewijs om zonder enig voorbehoud op maat gemaakte afbouwschema’s te vergoeden. Wanneer het afbouwen volgens het document niet zonder problemen gaat, kunnen patiënten contact opnemen met hun arts en apotheker. Zij kunnen dan eventueel een onderbouwde aanvraag voor vergoeding indienen bij de zorgverzekeraar. Het multidisciplinair document vormt dus op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing, maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie, zoals beschreven in art. 2.8 van het Besluit zorgverzekering (Bvz).
Ik ben het ermee eens dat het niet wenselijk is dat patiënten onnodig antidepressiva gebruiken. En ik begrijp dat het de meeste mensen die wat willen gelukkig ook lukt om af te bouwen. De mensen bij wie afbouwen niet zonder problemen gaat, kunnen geholpen zijn met apotheekbereidingen. Deze bereidingen worden in individuele gevallen vergoed door zorgverzekeraars, conform het multidisciplinair document.
Bent u het ermee eens dat het vanuit het perspectief van de volksgezondheid veel wenselijker is dat afbouwmedicatie van antidepressiva wordt vergoed, dan dat de huidige situatie blijft bestaan, waarbij duizenden mensen onnodig lang antidepressiva blijven slikken? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is om nog langer te wachten op verder wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van afbouwmedicatie zoals taperingstrips, terwijl in de praktijk en uit de eerste onderzoeken duidelijk blijkt dat stoppen met behulp van taperingstrips veel beter werkt dan zonder, en de urgentie voor veel gebruikers van antidepressiva groot is? Kunt u dit toelichten?
Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over wetenschappelijk onderzoek. In het multidisciplinair document stellen beroepsgroepen en patiënten dat er te weinig wetenschappelijke onderbouwing is voor de wijze van afbouwen. Dit kwam ook naar voren in de expertbijeenkomst op 21 november 2019, waar de behoefte aan aanvullend onderzoek benadrukt werd. Dit onderzoek is inmiddels ook op gang gekomen. Zorgverzekeraars kunnen eventuele nieuwe studies meenemen in hun beoordelingen.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie zo weinig vooruitgang ziet in hun gesprekken met de zorgverzekeraars over de vergoeding van afbouwmedicatie, dat zij zich genoodzaakt voelen om dit publiekelijk aan te kaarten?
Ik begrijp van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de NVvP dat zij in oktober 2020 voor het laatst over afbouwmedicatie hebben gesproken. ZN geeft aan open te staan voor vervolggesprekken via de individuele zorgverzekeraars, waarbij ZN op bureauniveau indien nodig en gewenst kan faciliteren. Het betreft namelijk individueel vergoedingsbeleid. Ook individuele zorgverzekeraars zijn bereid om in gesprek te gaan met de NVvP.
Is er niet sprake van willekeur bij het vergoeden van afbouwmedicatie en taperingstrips, gezien het feit dat de zorgverzekeraars DSW en Eno in principe wel verschillende afbouwschema’s vergoeden in tegenstelling tot de vier grote zorgverzekeraars Menzis, VGZ, CZ en Achmea? Hoe kan het dat de ene verzekeraar verschillende schema’s van afbouwmedicatie wel als rationele therapie beoordeelt en de andere niet?3
Apotheekbereidingen, zoals verwerkt in een taperingstrip, komen alleen voor vergoeding in aanmerking als er geen (nagenoeg) gelijkwaardig geregistreerd geneesmiddel voorhanden is en de behandeling aan te merken is als rationele farmacotherapie. In eerste instantie is het aan zorgverzekeraars om per verzekerde te bepalen of er bij magistraal bereide afbouwmedicatie sprake is van rationele farmacotherapie. Zij nemen hierbij het multidisciplinair document in acht. Verschillen die hieruit voortvloeien zijn geen willekeur, maar het gevolg van de afwegingen die zorgverzekeraars maken. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft de wettelijke taak om toezicht te houden op de rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet. Indien de NZa signalen ontvangt dat dit bij afbouwmedicatie niet het geval is, dan kan de NZa besluiten om hier navolging aan te geven.
Hoe beoordeelt u het antwoord van uw ambtsvoorganger dat er consensus bestaat tussen de beroepsgroepen en patiëntenorganisaties over wat rationele therapie is bij de afbouwmedicatie van antidepressiva en dat zorgverzekeraars dit ondersteunen? Moet deze constatering er niet toe leiden dat zorgverzekeraars één lijn trekken in deze kwestie?4
In reactie op eerdere vragen van uw Kamer verwijst mijn ambtsvoorganger op 6 februari 2020 naar het multidisciplinair document.7 In dit document hebben beroepsgroepen en patiënten bij gebrek aan wetenschappelijk bewijs zo goed als op dit moment mogelijk is beschreven wat goede zorg is bij het afbouwen van antidepressiva. Daarover bestaat consensus. Zorgverzekeraars ondersteunen dit document en hebben aangegeven op maat gemaakte afbouwmedicatie te vergoeden, in ieder geval conform de voorbeeldtabellen in het document. Het document vormt op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing, maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie. De randvoorwaarden voor rationele farmacotherapie zijn vastgelegd in het Besluit zorgverzekering.8 Zorgverzekeraars bepalen binnen deze randvoorwaarden wanneer sprake is van rationele farmacotherapie.
Bent u bereid om gesprekken aan te gaan met de zorgverzekeraars om de druk op te voeren om zo de oplossing van dit probleem te versnellen? Kunt u dit toelichten?
Het is aan partijen om met elkaar in gesprek te staan. Ik begrijp dat zij hiervoor ook open staan. Zie ook mijn antwoord op vraag 9.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is om afbouwmedicatie van antidepressiva op te nemen in het basispakket, vanwege de noodzakelijkheid van deze medicatie voor veel patiënten?
Experts geven aan dat er aanvullend onderzoek nodig is naar de manier van afbouwen, zoals welke en hoeveel afbouwstappen er nodig zijn. Dat betekent dat op dit moment niet bewezen is wat de beste manier van afbouwen is. En zonder bewijs kan ik geen behandelingen opnemen in het basispakket.
Het bericht dat inwoners rond Tata Steel IJmuiden vaker ziek zijn |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek bevestigt vermoedens: bewoners rond Tata Steel IJmuiden vaker ziek»?1
Ja.
Welke extra medische ondersteuning kunnen de bewoners van het IJmondgebied verwachten naar aanleiding van de rapporten over de ziekmakende omgeving rondom Tata Steel IJmuiden?
De uitkomsten van rapporten over het leefmilieu in het IJmondgebied zijn zorgelijk. Niet voor niets zetten het Kabinet en de aangesloten decentrale overheden, waaronder de provincie Noord-Holland, zich met het Schone Lucht Akkoord in om de luchtkwaliteit overal in Nederland verder te verbeteren en gezondheidswinst te bereiken. De provincie Noord-Holland, de gemeenten in het IJmondgebied en de betrokken omgevingsdiensten werken met hulp van het Rijk aan een betere luchtkwaliteit in dit specifieke gebied, dat relatief veel zware industrie, intensief scheepvaartverkeer en blootstelling aan hogere concentraties schadelijke stoffen kent.
Bewoners van het IJmondgebied kunnen zich net als alle andere Nederlanders bij gezondheidsklachten in eerste instantie melden bij de huisarts. Medische zorg kan vervolgens op reguliere wijze geboden worden. Daarnaast kunnen burgers die zich zorgen maken over de luchtkwaliteit in hun specifieke gebied zich melden bij de desbetreffende omgevingsdienst voor milieuklachten en bij de GGD als zij zich zorgen maken over hun gezondheid. De Provincie Noord-Holland, het bevoegd gezag voor Tata Steel, en de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied hebben specifiek voor het IJmondgebied andere voorzieningen getroffen, zoals een loket in Wijk aan Zee, een website en regelmatige bewonersbijeenkomsten.
Kunt u garanderen dat deze mensen naast het feit dat ze al ziek zijn geworden niet ook nog op extra medische kosten gejaagd worden? Zo niet, ziet u dan mogelijkheden om samen met Tata Steel IJmuiden tot een medisch garantiefonds voor zieke burgers te komen?
In Nederland geldt een verplichte basisverzekering waarmee iedere Nederlander verzekerd is van medisch noodzakelijke zorgverlening. Het staat burgers altijd vrij om schade te verhalen op een bedrijf via de juridische weg. Dat laat onverlet dat voor alle bedrijven, en dus ook voor Tata Steel, het doel moet zijn om uitstoot van schadelijke stoffen zo veel mogelijk terug te dringen, te voldoen aan alle normen en te zorgen voor een gezonde leefomgeving.
Zou u als u bewoner van het IJmondgebied was het gevoel hebben dat de rijksoverheid deze problemen serieus en voortvarend oppakt? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo niet, kunt u dan uiteenzetten wat de concrete stappen zijn die u gaat nemen?
Ik begrijp de zorgen en vind dat de lucht in de IJmond zo snel mogelijk schoner moet worden. Tata Steel moet daarvoor de emissies van schadelijke stoffen naar de lucht aanzienlijk verminderen. Zoals ik eerder in antwoord op Kamervragen van het lid Laçin2 heb gemeld, staat in onze regelgeving voorop dat een bedrijf zelf verantwoordelijk is voor het waarborgen van een veilige en gezonde leefomgeving. Bedrijven dienen de beste beschikbare technieken (BBT) toe te passen, met als doel een hoog niveau van bescherming van het milieu.
De provincie Noord-Holland is bevoegd gezag voor vergunningverlening, toezicht en handhaving en ziet om die reden toe op de naleving van milieuregels bij Tata Steel. Tegelijkertijd werkt de provincie aan een gezondere leefomgeving met het «Programma Gezonde Leefomgeving» en het «Programma Tata Steel 2020–2050: Samenwerken aan een gezondere en veilige IJmond»3. De provincie is ook in gesprek met Tata Steel om de investering van € 300 miljoen die het bedrijf heeft aangekondigd in de zogenaamde «Roadmap+» te concretiseren. Tata Steel Nederland heeft recent bekend gemaakt welke concrete maatregelen het bedrijf wil nemen in het kader van de Roadmap+. De provincie Noord-Holland is positief over de snelheid en de concreetheid van de stappen die Tata Steel voorstelt: een sterke reductie van geurbelasting en stofneerslag per 2023 en de realisatie van de zogenaamde deNOX-installatie bij de pelletfabriek in 2025. Met deze stappen toont Tata Steel wat de provincie Noord-Holland betreft betrokkenheid bij de omgeving en ambitie in de richting van schonere en duurzamere staalproductie in de IJmond. De provincie Noord-Holland denkt dat deze stappen bij realisatie bij de omwonenden zeker merkbaar zullen zijn. Ze erkent ook dat twee jaar echter nog wel een lange periode is voor mensen die op concreet resultaat wachten. Ze beschouwt dit streven van Tata Steel als een forse stap in de goede richting, passend in de ambities uitgesproken in het programma Tata Steel 2020–2050 om samen te werken aan een gezondere, veilige IJmond. Ik sluit me bij dit oordeel van de provincie aan. De provincie zal erop toezien dat deze stappen zo snel mogelijk gezet worden. Desalniettemin kost dit soort stappen tijd.
Het Rijk, de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten Beverwijk, Heemskerk en Velsen werken samen in het Schone Lucht Akkoord om een permanente verbetering van de luchtkwaliteit te realiseren. Dit gebeurt door emissies van luchtvervuilende stoffen in diverse sectoren, waaronder de industrie, terug te dringen via een groot aantal maatregelen. Die maatregelen, omschreven in de Uitvoeringsagenda van het Schone Lucht Akkoord4, liggen zowel op lokaal als op nationaal en Europees niveau. De specifieke lokale inspanningen zijn door de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten omschreven in de «Visie op een gezondere leefomgeving IJmond»5.
De rijksoverheid houdt nauw contact met de provincie, de genoemde gemeenten en de GGD Kennemerland. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) adviseert mij, de provincie Noord-Holland en de Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied over hoe te zorgen voor een maximaal haalbare milieuwinst binnen de huidige regels en gaat de voortgang van de opvolging van de aanbevelingen van de Randstedelijke Rekenkamer6 door de provincie en de Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied monitoren. Eerder heeft de ILT beroepen gevoerd tegen de provincie. Ook is er het instrument van interbestuurlijk toezicht, maar de ILT heeft vooralsnog geconcludeerd dat hiervoor geen aanleiding is. De rijksoverheid zet intussen ook aanvullende stappen, zoals afgesproken in het Schone Lucht Akkoord. Naast de ondersteuning door de ILT om scherper te vergunnen, vindt er een actualisatie plaats van de emissiegrenswaarden in de «Algemene Regels» onder het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal). Ook pleit ik in de EU voor strengere regels in het kader van de herziening van enkele Richtlijnen die belangrijk zijn voor de luchtkwaliteit, waaronder de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) en de Luchtkwaliteitsrichtlijn. Strengere emissie-eisen zijn ook de inzet van Nederland bij afspraken op Europees niveau over de Best Beschikbare Technieken (BBT) voor de industrie.
Tot slot is het Rijk (de Ministeries EZK en IenW) samen met de provincie Noord Holland en de IJmondgemeenten in gesprek om de mogelijkheden te verkennen voor Tata Steel om structureel te verduurzamen en tegelijk de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren.
Hoewel de stappen die het Rijk neemt naar onze mening serieus en voortvarend zijn, betekent dit niet dat er geen problemen meer zijn. Zoals hiervoor toegelicht treffen zowel Tata Steel, de Provincie als het Rijk maatregelen gericht om op korte termijn te komen tot merkbare positieve effecten voor de leefomgeving en de gezondheid van de omwonenden.
Welke stappen om hun gezondheid te beschermen kunnen de bewoners in het IJmondgebied naar aanleiding van dit onderzoek op korte termijn van de rijksoverheid verwachten?
In eerste instantie zijn Tata Steel zelf en de provincie Noord-Holland als bevoegd gezag aan zet. De provincie Noord-Holland zet voor de korte termijn in op onder andere intensiever toezicht. Aanscherping van vergunningen die grote aanpassingen aan de fabriek vergen wordt door de provincie snel ingezet. De effecten zullen echter pas later dan 2022 merkbaar zijn. Het Rijk ondersteunt de provincie waar mogelijk, zoals omschreven in het antwoord op vraag 4.
Gaat u zorgen dat het RIVM snel vervolgonderzoek kan doen naar het verband tussen de uitstoot van Tata Steel IJmuiden en gezondheidsrisico’s voor omwonenden in het IJmondgebied? Zo nee, waarom niet?
Dit vervolgonderzoek vindt al plaats. Het rapport7 dat nu uitgekomen is, is een eerste tussenrapportage van een breder onderzoek dat het RIVM op dit moment uitvoert in opdracht van de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten. Komende zomer en najaar komen er nieuwe rapportages van het RIVM uit over respectievelijk «depositie (neerslag van stof in de leefomgeving)» en «luchtkwaliteit en inhaleerbare fractie op ervaren (on)gezonde dagen». Het huidige rapport omvat verder een haalbaarheidsstudie naar een «dagboekonderzoek» dat meer inzicht zou kunnen geven of er een verband is tussen de luchtkwaliteit, de pieken en de acute gezondheidsklachten. In de verkenning die het Nivel heeft gedaan als onderdeel van het huidige onderzoek («Gezondheidsproblemen in de regio IJmond; een verkenning»8) worden suggesties gedaan voor vervolgonderzoek. Het is aan de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten om tot het uitvoeren van een dagboekonderzoek of verder vervolgonderzoek te besluiten.
Ook heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) aangekondigd een onderzoek te starten naar de wijze waarop burgers in Nederland worden beschermd tegen de risico’s schadelijke industriële uitstoot en lozingen. De Raad onderzoekt hiervoor ook de situatie rondom Tata Steel.
Overigens is ook in eerdere onderzoeksrapporten gewezen op de impact van Tata Steel op de directe omgeving en op het hogere voorkomen van bepaalde chronische aandoeningen in het IJmondgebied. Dat is ook de reden dat Rijk, provincie Noord-Holland, betrokken gemeenten en omgevingsdiensten zich gezamenlijk inzetten op de leefomgeving in het IJmondgebied te verbeteren, en er ook intensief gemonitord wordt. Naast meer onderzoek is er vooral behoefte aan concrete maatregelen die merkbare positieve effecten voor de leefomgeving opleveren, zoals aanscherping van vergunningen en acties door Tata Steel zelf.
Bent u bereid om, in afwachting van het in vraag 6 omschreven onderzoek, het voorzorgsbeginsel toe te passen en een productiestop op te leggen aan Tata Steel IJmuiden als zij binnen een half jaar geen drastische stappen zet om de volksgezondheid en het milieu te beschermen?
Gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland zijn hier bevoegd gezag. Het Rijk heeft niet de bevoegdheid om een productiestop aan Tata Steel op te leggen. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, nemen zij en de IJmondgemeenten op dit moment al een aantal belangrijke stappen om te zorgen voor een verbetering van de luchtkwaliteit.
De provincie Noord-Holland heeft mij laten weten in algemene zin juridisch advies in te winnen over de mogelijkheden en beperkingen voor toepassing van het voorzorgsbeginsel. Dit is door gedeputeerde Jeroen Olthof op 19 april jongstleden toegezegd in een commissievergadering van provinciale staten.
Tata Steel heeft, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, recent bekend gemaakt wat het concreet gaat doen in het kader van de «Roadmap+». De provincie heeft hier positief op gereageerd.
Deelt u de mening dat deze situatie toont dat de huidige toegestane milieunormering niet altijd afdoende is om een gezonde leefomgeving te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De huidige milieunormen en -regels in Nederland bieden veel mogelijkheden om het doel van een gezonde leefomgeving naderbij te brengen. Zo geldt er een minimalisatieplicht voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Deze minimalisatieplicht geldt ook als de concentratie op leefniveau (immissie) onder het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR) zit en ook voor bedrijven die al de Best Beschikbare Technieken (BBT) toepassen. Bedrijven zijn verplicht om zo nodig aan te tonen waarom een emissiegrenswaarde niet aan de onderkant van de bandbreedte zit die gedefinieerd is voor een BBT. Verder biedt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de mogelijkheid om als bevoegd gezag vanuit de wens om gezondheids- en milieudoelen aan te scherpen aanvullende eisen te stellen aan installaties. Het is aan bedrijven om zich te houden aan de algemene regels en voorschriften uit de vergunning en aan het bevoegd gezag om eisen te stellen en, de naleving hiervan te controleren, en zo nodig door middel van handhaving af te dwingen.
Uiteraard kunnen milieunormen altijd worden aangescherpt. Nederland is daarvoor in hoge mate afhankelijk van Europese regelgeving, en maakt zich sterk voor aanscherping van milieunormen in Europees verband. Uitgangspunten in Europese regelgeving zijn onder andere de inzet van BBT, het streven naar het halen van WHO-advieswaarden en een gelijk speelveld binnen de Unie.
Voor de concentraties fijnstof en stikstofdioxide in de lucht is bekend dat ook bij concentraties lager dan de huidige Europese grenswaarden nog negatieve gezondheidseffecten kunnen optreden. Het halen van de huidige grenswaarden garandeert daarmee nog niet een gezonde luchtkwaliteit. Daarom werken Rijk, gemeenten en provincies met het Schone Lucht Akkoord samen aan verdergaande verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst te realiseren. Concreet doel is om minimaal 50% gezondheidswinst uit binnenlandse bronnen te realiseren in 2030 ten opzichte van 2016. Daarmee werken we toe naar de WHO-advieswaarden in 2030. Onderdeel van de afspraken in het kader van het Schone Lucht Akkoord is inzet in Europees verband voor strengere luchtkwaliteitsnormen, waaronder ook toewerken naar de huidige WHO-advieswaarden, en een ambitieus bronbeleid.
Deelt u de wens om gezondheid beter te verankeren in milieuwetgeving? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo niet, waarom niet?
Gezondheid is ook op dit moment verankerd in de milieuwetgeving op Europees en nationaal niveau. In de Omgevingswet wordt die verankering nog explicieter. Het beschermen van de gezondheid maakt daarin deel uit van het centrale beoordelingskader van activiteiten. Bovendien bevat de Omgevingswet de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om omgevingswaarden te stellen in hun omgevingsverordening (in het geval van een provincie) of omgevingsplan (in het geval van een gemeente). Het Rijk is in gesprek met de provincie Noord-Holland en de betrokken gemeenten over de mogelijkheden en wat hierbij komt kijken.
Daarnaast staat gezondheidswinst via het verbeteren van de luchtkwaliteit centraal in het Schone Lucht Akkoord, zie hiervoor ook antwoord 8.
Bent u bekend met de «Brief advies Tata Steel» van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van 10 maart jongstleden2 en het artikel «Rijksinspectie ILT veegt vloer aan met gifrapportage van Tata Steel»?3
Ja.
Deelt u de mening dat hier het onthutsende beeld ontstaat van een ondermaatse tot slechte monitoring en rapportage van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS)? Zo nee, waarom niet?
De inventarisatie van ZZS-emissies is een uitwerking van de informatieplicht die voor ZZS is opgenomen in artikel 2.4 lid 3 van het Activiteitenbesluit. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft de ILT om advies gevraagd over de ZZS-inventarisatie die Tata Steel heeft uitgevoerd. In dit advies stelt de ILT dat de inventarisatie van Tata Steel naar de mening van de ILT nog niet volledig is en een aantal vragen oproept. Bevoegde gezagen zien toe op de invulling van de informatieplicht door de bedrijven. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft dit advies meegenomen in de brief aan Tata Steel met het verzoek om aanvullende gegevens aan te leveren. Op 19 mei 2021 is door Tata Steel aanvullende informatie aangeleverd. De toets op volledigheid en juistheid van deze gegevens gaat een aantal weken in beslag nemen.
Kunt u er uitleg over verschaffen waarom het uitzonderlijk giftige Beryllium niet gemonitord wordt in de grondstoffen? Zo niet, gaat u hier actie op ondernemen?
Beryllium is een ZZS. Voor de uitstoot daarvan geldt de minimalisatieplicht, waarbij het bedrijf ook moet kijken of de uitstoot vermeden kan worden door andere grondstoffen te gebruiken. Deze plicht gaat verder dan het voldoen aan normen. Zelfs als de norm niet wordt overschreden, blijft de verplichting de emissies te voorkomen of zo ver mogelijk verder te verminderen. Tata Steel heeft een informatieplicht over de stappen die hiertoe worden gezet. Het is aan het bevoegd gezag om daarop toe te zien. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft Tata Steel, op advies van de ILT, inmiddels hierom gevraagd in een waarschuwingsbrief11.
Is het gebruikelijk dat bij een overzicht van emissies bij de verspreidingsberekening geen rekening wordt gehouden met niet-reguliere emissies («ongewone voorvallen»), waardoor een mogelijke onderschatting van het immissieniveau ontstaat? Klopt het daarbij ook dat Tata Steel deze «ongewone voorvallen» op jaarbasis meer dan 2000 keer heeft?
Het is inderdaad gebruikelijk om bij de verspreidingsberekeningen ten behoeve van luchtkwaliteitsrapporten niet-reguliere emissies ten gevolge van ongewone voorvallen niet mee te nemen. Bij dit type emissies moet gedacht worden aan emissies door branden, leidingen die lek raken of het defect raken van emissiebeperkende onderdelen zoals filters. Niet alle meldingen van ongewone voorvallen betreffen «incidenten». Het kan bijvoorbeeld ook gaan om meldingen van onderhoud. Voor het melden van ongewone voorvallen geldt een plicht op basis van Artikel 17.2 lid 1 van de Wet milieubeheer. Dit soort meldingen gebeuren op het moment dat een incident heeft plaatsgevonden. Alle binnengekomen ongewone voorvallen worden door de Omgevingsdienst beoordeeld, en er wordt bekeken of een vervolgactie nodig is.
Bij de meeste bedrijven komen niet-reguliere emissies ten gevolge van ongewone voorvallen beperkt voor. Deze emissies zijn daarom niet te modelleren. Bij Tata Steel is echter sprake van dermate hoge aantallen ongewone voorvallen, dat de ILT adviseert om Tata Steel deze wel mee te laten nemen in de luchtkwaliteitsrapporten. Hier kan de provincie in vergunningverlening rekening mee houden. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft Tata Steel, op advies van de ILT, ook hierom gevraagd.
Het getal van 2000 ongewone voorvallen bij Tata Steel betrof overigens een foutief aantal. In 2020 waren er bij Tata Steel 1242 ongewone voorvallen.
Deelt u de mening dat modelering van niet-reguliere emissies belangrijk is voor het maximaal toelaatbare risiconiveau (MTR) en dat dit vergunningsplichtig zou moeten zijn? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten? Zo niet, waarom niet?
In het algemeen wordt in Nederland de het aandeel van niet-reguliere emissies steeds belangrijker voor de totale jaarvracht van een installatie, naarmate emissienormen steeds strenger worden. Het is daarom nodig deze emissies zoveel mogelijk te beperken. Bevoegde gezagen kunnen eisen stellen aan het zoveel mogelijk voorkomen dan wel beperken van niet-reguliere emissies en hierop handhaven.
In de praktijk is dit bij Tata Steel lastig. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13, komen niet-reguliere emissies komen regelmatig voor en het is in de praktijk moeilijk om erop te handhaven. Het Rijk is ook hierover in gesprek met de provincie Noord-Holland. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft Tata Steel in de eerder genoemde waarschuwingsbrief gevraagd om op basis van een analyse van ongewone voorvallen een inschatting te maken hoeveel ZZS jaarlijks extra uitgestoten worden. Het is vooral belangrijk dat niet-reguliere emissies zo veel mogelijk beperkt worden.
Deelt u de mening van de ILT dat Tata Steel niet het gehele MTR van een stof mag opvullen, omdat er ook sprake kan zijn van andere bronnen en achtergrondconcentraties? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat één bedrijf niet langer het gehele MTR van een stof mag opvullen? Zo niet, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Voor ZZS-emissies geldt een minimalisatieplicht. Dit houdt in dat de emissies van ZZS moeten worden voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zo ver mogelijk moeten worden gereduceerd. Er mag dus per definitie geen sprake zijn van opvulling van normen. Zie ook het antwoord bij vraag 8. De provincie kan bij het verlenen van de vergunning rekening houden met emissies van andere bedrijven. Het Rijk is in overleg met de provincie Noord-Holland over hoe voorkomen kan worden dat de MTR in het gebied wordt opgevuld.
Kunt u uitleggen waarom van de 223 bekende emissiepunten er slechts 17 in het rapport zijn opgenomen waar plannen bestaan om de uitstoot van ZZS te verminderen? Acht u hiermee voldoende borging van de minimalisatieverplichting art 2.4 lid 2 Activiteitenbesluit milieubeheer?4 Zo niet, wat gaat u doen zodat de minimalisatieverplichting wordt nageleefd?
De minimalisatieplicht is niet beperkt tot de grootste bronnen, maar geldt voor alle emissiepunten van ZZS. De ILT signaleert dit ook in haar advies13 aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied naar aanleiding van de door Tata Steel ingediende ZZS-inventarisatie en adviseert om Tata Steel een beschouwing te vragen van alle toepasbare technieken voor de reductie van ZZS- bij alle emissiepunten. Het bevoegd gezag kan dit advies meenemen in zijn vervolgstappen en om toe te zien op de invulling en naleving van de minimalisatieverplichting. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft dit ook gedaan in eerder genoemde waarschuwingsbrief met daarin de reactie aan Tata Steel op de ZZS-inventarisatie.
Bent u ervan op de hoogte dat de Provincie Noord-Holland eerder al door het ILT op de vingers is getikt omdat ze te soepel omging van het toezicht op Tata Steel en dat uit een onderzoek van de Randstedelijke Rekenkamer bleek dat het toezicht op Tata Steel aan alle kanten rammelt?5, 6 Deelt u hierover de mening dat de provincie niet bij machte is om de gezondheid van haar inwoners te beschermen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
Ik ben op de hoogte van de twee beroepen die de ILT heeft gevoerd tegen de provincie Noord-Holland inzake besluiten van de provincie over NOx-emissies. De provincie heeft inmiddels besloten de vergunning voor de Pelletfabriek aan te scherpen en moet van de rechter onderzoeken welke mogelijkheden er binnen de Europese regelgeving zijn voor een lagere NOx-uitstoot bij de windverhitters van Hoogoven 7.
De ILT heeft het rapport van de Randstedelijke Rekenkamer bestudeerd. Het onderzoek van de Randstedelijke Rekenkamer was in 2019 vanwege inhoudelijke overlap voor de ILT reden om op dat moment af te zien van de eerste stappen op de interventieladder voor interbestuurlijk toezicht (IBT). De ILT constateert dat de Randstedelijke Rekenkamer een gedegen onderzoek heeft uitgevoerd. De ILT neemt het onderzoek van de Randstedelijk Rekenkamer als uitgangspunt en onderschrijft de aanbevelingen die de Rekenkamer aan de provincie Noord-Holland en de Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied heeft gedaan. De ILT ziet in het rapport geen aanleiding voor een vermoeden van taakverwaarlozing door de provincie. De ILT start daarom op dit moment geen formeel interbestuurlijk onderzoekstraject. Zij ziet in het rapport echter wel aanknopingspunten om vinger aan de pols te houden en gaat daartoe de voortgang van de opvolging van de aanbevelingen van de Randstedelijke Rekenkamer door de provincie en de Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied monitoren. Daarnaast is de ILT met de provincie en de omgevingsdienst in gesprek over de mogelijkheden voor maximaal haalbare milieuwinst binnen de huidige regels.
Heeft u kennisgenomen van de brief die gedeputeerde staten Noord-Holland u heeft doen toekomen over het RIVM-rapport? Kunt u vanwege de ernst van de inhoud snel een reactie aan hen doen toekomen?7 Zo nee, waarom niet?
Ik heb de brief van de gedeputeerde staten van de Provincie Noord-Holland ontvangen en heb kennisgenomen van de inhoud. Ik zal hen binnenkort mijn reactie sturen.
Deelt u de mening van gedeputeerde staten dat de huidige milieuwetgeving onvoldoende rekening houdt met de cumulatie van ZZS? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit aan te pakken? Zo niet, waarom niet?
Sommige stoffen kunnen zich opstapelen in het milieu omdat deze niet of nauwelijks worden afgebroken. Hierdoor kunnen op zichzelf wettelijk toegestane emissies ophopen in het milieu en toch tot ongewenste effecten leiden. Het is aan alle betrokkenen om ook dit soort effecten mee te nemen. Er is echter nog geen gevalideerde methode om rekening te houden met cumulatie van verschillende stoffen. Normstelling vindt daarom doorgaans nog plaats per stof en soms per stofgroep. De regelgeving biedt mogelijkheden voor het bevoegd gezag om strengere eisen op te stellen vanuit oogpunt van gezondheid, maar dit is dus nog lastig. Er geldt sowieso voor elke ZZS al een minimalisatieverplichting. Zie ook de antwoorden bij de vragen 8 en 9.
Voor de beoordeling van stoffen die in de EU op de markt worden gebracht (onder REACH) heeft Nederland samen met Zweden een voorstel gedaan om een cumulatiefactor te gaan gebruiken. De Europese Commissie heeft deze aanpak nu opgenomen in haar chemicaliënstrategie van oktober 2020 met het doel deze in relevante regelgeving op te gaan nemen. Voor emissienormen is nog geen zicht op een dergelijke aanpak.
Kunt u de beantwoording op de door gedeputeerde staten gestelde punten onder «Vraag aan het Rijk: Gezamenlijk werken aan een gezondere leefomgeving» ook aan de Kamer doen toekomen?
Ik zal de brief die ik aan de gedeputeerde staten van Noord-Holland zal sturen en aan de Colleges van burgemeester en Wethouders van de IJmondgemeenten Beverwijk, Heemskerk en Velsen ook delen met Uw Kamer.
Kunt u garanderen dat Tata Steel deze gezondheids- en milieuproblemen aan gaat pakken? Zo ja, welke harde duurzaamheidseisen inclusief duidelijke deadlines en verantwoordingskaders gaat u hieraan verbinden? Zo niet, hoe gaat u zorgen dat hier weer sprake is van een gezonde en milieuvriendelijke leefomgeving, waarin de gezondheid van mens en natuur geen gevaar meer loopt?
Tata Steel is verplicht om maatregelen te nemen om gezondheids- en milieuproblemen te voorkomen. De provincie Noord-Holland is het bevoegd gezag als het gaat om het afgeven van vergunningen, het toezicht houden en handhavend optreden bij Tata Steel. Daarnaast blijft de provincie in gesprek met Tata Steel over het concretiseren van door Tata Steel zelf in de «Roadmap+» aangekondigde aanvullende milieumaatregelen. De aanpak van de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten is weergegeven in het in antwoord 4 genoemde «Programma Tata Steel 2020–2050: Samenwerken aan een gezondere en veilige IJmond». Daar hoort ook een Uitvoeringsprogramma VTH Tata Steel 2020–2022 van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied bij17. Verder adviseert het Rijk de provincie waar mogelijk en nodig en werkt het Rijk nationaal en Europees voortdurend aan aanscherping van eisen. De ILT monitort de voortgang van de opvolging van de aanbevelingen van de Randstedelijke Rekenkamer door de provincie en de Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Fysiotherapie |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Substitutie van zorg. Fysio- en oefentherapie op de juiste plek»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat zorg die goedkoper, effectief en minder invasief is een plek in het basispakket moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is geen reden om zorg die voldoet aan de pakketcriteria (naast effectiviteit en kosteneffectiviteit zijn dat ook noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid) uit te sluiten van vergoeding uit het basispakket.
Deelt u de mening dat het essentieel is om substitutie van zorg op gang te brengen van de tweede naar de eerste lijn, van het dure ziekenhuis naar de fysiotherapeut, en deze zorg ook wordt vergoed vanuit het basispakket? Zo nee, welke financiële prikkels zijn er volgens u om meer substitutie van zorg te bewerkstelligen?
Ja, substitutie van zorg kan kosteneffectief zijn, mits de zorg in de eerste lijn aantoonbaar effectief is. Als dat het geval is, ben ik ook van mening dat het essentieel is om de zorg uit het basispakket te vergoeden zodat substitutie van zorg tussen eerste lijn en tweede lijn op gang gebracht kan worden. Bij bijvoorbeeld etalagebenen is aangetoond dat fysio- en oefentherapie duurdere vormen van zorg kan substitueren. Bij deze aandoening wordt fysio- en oefentherapie daarom ook vanaf de eerste behandeling uit het basispakket vergoed.
Wat kunt u doen en waartoe bent u bereid om onderzoeken naar de kosteneffectiviteit van fysio- en oefentherapie te stimuleren?
De fysio- en oefentherapie, en paramedische zorg in bredere zin, kan een belangrijke rol spelen bij de beweging naar de juiste zorg op de juiste plek. Dit is ook de basis onder de bestuurlijke afspraken paramedische zorg (2019–2022).
Via de bestuurlijke afspraken wordt de positie van de paramedische zorg versterkt. Binnen de afspraken is € 15 miljoen euro beschikbaar om te werken aan onder andere (effectiviteit)onderzoek, richtlijnontwikkeling en verbetering van kwaliteit, via een ZonMw-programma (€ 10 miljoen). Binnen het ZonMw-programma wordt onderzoek naar (kosten)effectiviteit gestimuleerd. Daarnaast is ook het rapport van «Substitutie van zorg. Fysio- en oefentherapie op de juiste plek» van Ecorys tot stand gekomen met middelen uit de bestuurlijke afspraken.
Ook het overgangstraject systeemadvies fysio- en oefentherapie dat uitgevoerd wordt door het Zorginstituut richt zich op de vraag of fysio- en oefentherapie (kosten)effectief is. Dit traject is bedoeld om te kunnen beoordelen of een open aanspraak voor de fysiotherapie in de toekomst tot de mogelijkheden behoort. Uit dit traject is reeds gebleken dat fysio- en oefentherapie bij artrose aan heup en knie, COPD en etalagebenen voldoet aan de pakketcriteria. Om deze reden is deze zorg reeds vanaf de eerste zitting opgenomen in het basispakket. Uit onderzoek van het Zorginstituut blijkt dat de pakketopname van fysio- en oefentherapie bij etalagebenen in de praktijk ook daadwerkelijk leidt tot substitutie-effecten.
Kunt u uiteenzetten waarom de onderzoekers van dit rapport bij een aantal vormen van fysio- en oefentherapie tot de conclusie komen dat deze kosteneffectief zijn, maar het Zorginstituut Nederland (ZIN) niet? Wat beoordeelt het ZIN anders?
In 2016 heeft Zorginstituut Nederland een systeemadvies uitgebracht waarin een toekomstvisie is geschetst voor de fysio- en oefentherapie van een gesloten naar een open systeem binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw). Volgens de Zvw kan alleen zorg toegelaten worden tot het basispakket als deze bewezen effectief is en voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk.
Om de haalbaarheid te onderzoeken voor een open aanspraak zijn in 2016–2018 voor drie indicatiegebieden (claudicatio intermittens/perifeer arterieel vaatlijden, artrose van knie of heup en COPD (chronic obstructive pulmonary disease) pakketadviezen uitgebracht om deze zorg toe te laten tot de basisverzekering. Echter voor andere aandoeningen (reumatoïde artritis, spondylitis ankylopoëtica, lumbale discus hernia, aspecifieke lage rugklachten) was het niet mogelijk om in duidingsprojecten vast te stellen of fysio- of oefentherapie effectief is conform het wettelijke beoordelingskader, dat voor alle zorg geldt.
Het recente onderzoek van Ecorys is in opdracht van de beroepsgroepen in de fysio- en oefentherapie uitgevoerd en is gefinancierd door het Ministerie van VWS in het kader van de bestuurlijke afspraken paramedische zorg. De onderzoekers beschrijven hierin voor een lijst van (chronische) aandoeningen in welke mate er (enig) bewijs voor effectiviteit van fysio- en oefentherapie beschikbaar is. Uit het rapport van Ecorys blijkt dat er weinig wetenschappelijk onderzoek beschikbaar is naar kosteneffectiviteit (slechts bij vijf aandoeningen zijn er aanwijzingen voor kosteneffectiviteit van fysio- en oefentherapie). Gebrek aan geschikte data of beperkte inzage in (alternatieve) zorgkosten speelt volgens de onderzoekers daarbij mogelijk een rol.
De manier waarop Ecorys het bestaande onderzoek heeft beoordeeld wijkt in een aantal opzichten af van de manier waarop het Zorginstituut dat doet. Zo heeft Ecorys gekeken naar wetenschappelijk significante effecten van interventies, terwijl het Zorginstituut naar klinisch relevante effecten kijkt. Als een gevonden verschil in effect tussen twee interventies statistisch gezien significant is, betekent dit niet dat het verschil ook klinisch relevant is. Alleen bij klinisch relevante verschillen tussen twee interventies is het aangewezen om een wijziging in het behandelbeleid aan te brengen, omdat slechts dan een voor de patiënt wezenlijke verbetering is te verwachten. Het Zorginstituut heeft geconstateerd dat voor een groot aantal indicaties de gevonden positieve effecten niet de klinische relevantiegrens zouden overschrijden.
In hoeverre de door Ecorys gevonden effecten voldoende zijn voor een duidingstraject laat ik ter beoordeling aan het Zorginstituut. Het onderzoek laat zien dat er mogelijk nog enkele «kansrijke interventies» zijn waarnaar voldoende (kwalitatief goed) onderzoek is gedaan. Het Zorginstituut is altijd bereid om te onderzoeken of nieuwe studies aanleiding geven tot een nieuwe duiding van de effectiviteit.
In het voorjaar van 2021 ontvang ik een voortgangsbrief van het Zorginstituut met betrekking tot het overgangstraject systeemadvies fysio- en oefentherapie. Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u bereid om het ZIN opnieuw om advies te vragen over de vormen van fysio- en oefentherapie die volgens de onderzoekers kosteneffectief zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Alternatieve zorg tijdens de lockdown |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de petitie «Houd alternatieve zorg open tijdens lockdown» d.d. 28 januari 2021 ruim 20.000 keer is ondertekend?1
Ja, ik ben ermee bekend dat de petitie «Houd alternatieve zorg open tijdens lockdown» meer dan 20.000 keer is ondertekend.
Bent u op de hoogte dat volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in 2019 circa 740.000 mensen (4,3% van de bevolking) minstens een keer contact hebben gehad met een alternatieve genezer?2
Ja, ik ben op de hoogte van het rapport van het CBS «Gezondheid, leefstijl, zorggebruik en -aanbod, doodsoorzaken; vanaf 1900».
Deelt u de mening dat het sluiten van alternatieve zorg vanwege de coronacrisis bij veel patiënten tot gezondheidsschade leidt, omdat reguliere zorg voor hen niet afdoende is? Hoe weegt u deze gezondheidsschade ten opzichte van de gezondheidswinst die wordt geboekt door de lockdown?
Het tijdelijke verbod op het uitoefenen van contactberoepen hield ook een verbod op het verlenen van alternatieve zorg in. Ik realiseer me dat dit besluit veel impact heeft op mensen die hiervan gebruik willen maken. Het epidemiologisch beeld half december vorig jaar was evenwel dusdanig ernstig dat het kabinet genoodzaakt was om een heftig en ingrijpend besluit te nemen door maatregelen af te kondigen die de volle breedte van de samenleving treffen en die feitelijk neerkomen op een lockdown. Het beleid was gericht op het beperken van contactmomenten en reisbewegingen, zonder de noodzakelijke medische zorg te verhinderen. Dit is de zorg die bekostigd wordt uit publieke middelen en wettelijk wordt gereguleerd.
Sinds 3 maart is het verbod op contactberoepen opgeheven. In mijn brief van 23 februari licht ik toe dat dit onder meer vanuit het oogpunt van welzijn is gedaan. Hierbij gelden wel een aantal aanvullende maatregelen. Namelijk dat klantgegevens geregistreerd dienen te worden ten behoeve van het bron- en contactonderzoek, klanten dienen te reserveren, dat er een gezondheidscheck uitgevoerd dient te worden en dat er een mondkapje gedragen moet worden.
Bent u bereid om in de geest van de aangenomen motie over een oplossing voor mensen die niet terechtkunnen bij hun chiropractor of osteopaat ook tot een oplossing te komen voor andere alternatieve geneeswijzen, zoals voor de mensen die gebruikmaken van zorg van een haptotherapeut?3
Inmiddels is de uitoefening van contactberoepen weer toegestaan, waardoor ook contactberoepen in de alternatieve geneeswijzen weer uitgeoefend kunnen worden.
Kent u de oproep van de Nederlandse Vereniging van Lactatiekundigen om de toegang tot lactatiekundige zorg te waarborgen?
Ja, ik ben bekend met de oproep van de Nederlandse Vereniging van Lactatiekundigen om de toegang tot lactatiekundige zorg te waarborgen.
Onderschrijft u het belang van borstvoeding voor een goed werkend immuunsysteem en lactatiekundige zorg als onderdeel van «de eerste 1.000 dagen» en «kansrijke start»?
Ja, ik onderschrijf het belang van lactatiekundige zorg voor borstvoeding.
Hoe kan het dat lactatiekundige zorg niet toegankelijk is en jeugdzorg wel, terwijl lactatiekundige zorg onderdeel is van de jeugdgezondheidszorg?4
Lactatiekundigen zijn zelfstandige beroepsbeoefenaars. De zorg van de lactatiekundige valt niet onder de jeugdgezondheidszorg en ook niet onder de zorg die verleend wordt op grond van de zorgwetten. Zodoende viel dit beroep niet onder de niet noodzakelijke contactberoepen en zijn zij tijdelijk niet toegankelijk geweest.
Bent u bereid het Outbreak Management Team (OMT) om advies te vragen over het openen van deze vormen van zorg?
Aangezien het verbod op de uitoefening van contactberoepen is losgelaten zie ik geen aanleiding een OMT-advies aan vragen hierover.
Deelt u de mening dat het toevoegen van alternatieve zorgverleners en lactatiekundigen aan de lijst van medische contactberoepen die hun beroep mogen uitoefenen urgentie heeft in de exitstrategie, zodat ernstige en blijvende gezondheidsschade zoveel mogelijk wordt voorkomen? In welke fase in de exitstrategie bent u bereid deze zorgverleners hun beroep te laten uitoefenen?
Inmiddels is het uitoefenen van contactberoepen weer toegestaan. De alternatieve zorg is weer opgestart en lactatiekundigen kunnen hun beroep uitoefenen. Het opheffen van het verbod op het uitoefenen van contactberoepen maakte onderdeel uit van de eerste versoepelingen van de lock-down.
Het bericht 'Ziekenhuizen zuinig met dure darmkankerbehandeling' |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuizen zuinig met dure darmkankerbehandeling»?1
Ik heb met interesse kennisgenomen van het artikel.
Wat vindt u van de conclusie van het onderzoek dat er sprake is van onderbehandeling?
Om antwoord te geven op uw vragen heb ik advies gevraagd vanuit de beroepsgroep. De Nederlandse Vereniging van Medische Oncologie (NVMO) heeft een commissie die gaat over de beoordeling van oncologische middelen in de Nederlandse medisch oncologische praktijk (commissie BOM). Deze commissie heeft een belangrijke rol in het beoordelen van nieuwe oncologische middelen. Deze beoordeling is voor zorgverzekeraars belangrijk om te bepalen of deze geneesmiddelen vallen onder de verzekerde zorg. De beroepsgroep gaat uiterst zorgvuldig om met het beoordelen van deze geneesmiddelen.
In 2005 heeft de commissie BOM een positief advies gegeven over de toevoeging van bevacizumab aan de eerstelijns chemotherapie behandeling voor patiënten met uitgezaaide darmkanker. De commissie geeft een positief advies wanneer uit de studieresultaten blijkt dat het middel een toegevoegde waarde heeft in de behandeling.
In 2008 heeft de commissie BOM echter in een herbeoordeling gesteld dat: «Toevoeging van bevacizumab aan oxaliplatinebevattende chemotherapie bij de eerstelijnsbehandeling van patiënten met een gemetastaseerd colorectaalcarcinoom leidt tot een beperkte verlenging van de progressievrije overleving, zonder toename van responskans of overleving» 2
Deze herbeoordeling is gebaseerd op nieuwe studieresultaten waarin de toegevoegde waarde van bevacizumab minder bleek te zijn dan uit de eerdere studieresultaten naar voren kwam.
Deze herbeoordeling zal zeker hebben geleid tot wisselend gebruik van bevacizumab binnen de beroepsgroep omdat de toegevoegde waarde beperkter is dan voorheen gedacht werd. Tevens was (en is) het gebruik afhankelijk van de keuze voor eerstelijns chemotherapie.
De studie waarop het artikel in Medisch Contact is gebaseerd bekijkt de behandelingen van uitgezaaide darmkanker over een periode van 7 jaar. In 2008, het begin van het onderzoek, werd anti-EGFR gerichte therapie vooral in derdelijnsbehandelingen gegeven. Een deel van de patiënten (zeker ouderen met comorbiditeit) is niet in staat derdelijns chemotherapie te ondergaan. In die situaties wordt diagnostiek naar mutaties aan de tumor, om te bepalen of een patiënt in aanmerking komt voor anti-EGFR therapie, niet uitgevoerd. Dit wordt alleen gedaan als een patiënt ook daadwerkelijk de therapie voorgeschreven zou kunnen krijgen. Deze diagnostiek verrichten voor iedere patiënt leidt namelijk tot een inefficiënte inzet van zorg.
Ik vind het belangrijk te vertrouwen in de beoordeling van een geneesmiddel door de beroepsgroep en de expertise van de voorschrijver. Het onderzoek in het artikel laat verschillen zien over het voorschrijven in den brede. Op basis van deze cijfers kan ik echter niet beoordelen of hier sprake is van ongewenste variatie. Artsen schrijven deze therapieën niet standaard voor, we vragen immers ook van hen om zinnige en gepaste zorg te verlenen.
Hoe kan het dat er zulke grote verschillen in voorschrijfgedrag zijn tussen individuele ziekenhuizen? Deelt u de mening dat dit meer is dan enkel «gewenste praktijkvariatie» en dat het onwenselijk is? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat een groot gedeelte van de patiënten zonder comorbiditeit niet wordt behandeld met doelgerichte therapie, hetgeen doet vermoeden dat financiële overwegingen een rol spelen bij het afwijken van de richtlijn? Hoe kan het dat financiële argumenten ervoor zorgen dat van de richtlijn wordt afgeweken?
Vanuit het antwoord op vraag 2 en 3 is te verklaren dat een deel van de patiënten deze therapie niet standaard krijgt. Het is immers niet aannemelijk dat iedere patiënt deze therapie krijgt terwijl vanuit de beroepsgroep wordt aangegeven dat er slechts een beperkte meerwaarde is. Het toevoegen van bevacizumab bleek namelijk niet te zorgen voor verlenging van het leven van de patiënten.
In het artikel schrijven de auteurs dat «het onderzoek geen inzicht geeft in de reden voor de geconstateerde praktijkvariatie» maar nemen, zonder dat onderzocht te hebben, aan dat financiële factoren een rol zullen spelen. Het is vanuit dit onderzoek niet te concluderen dat financiële overwegingen meespelen in het voorschrijven van een therapie en dergelijke signalen zijn mij ook niet bekend.
Overigens bestaat voor de genoemde producten, zowel bij individuele verstrekking, als in combinatie, voor zover ik kan overzien een zogenaamd Add-on (bekostigingstitel). Dit betekent dat ziekenhuizen de prijs van deze producten volledig vergoed kunnen krijgen. In dat geval zou er redelijkerwijs geen financiële belemmering voor het richtlijnconform voorschrijven van deze producten zijn.
Zijn de resultaten van dit onderzoek niet in strijd met Kamerbreed aangenomen motie die postcodegeneeskunde in Nederland afwijst? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?2
De beschikbaarheid van geneesmiddelen mag niet afhankelijk zijn van de woonplaats van een patiënt («postcodegeneeskunde»). Mijn voorganger heeft de NZa eerder verzocht om in de volgende monitor specifiek aandacht te besteden aan toegankelijkheid en dat is ook gebeurd in de monitor van mei 2020. Hieruit bleek dat er geen sprake was van postcodegeneeskunde.
De uitkomsten uit dit onderzoek zijn mijns inziens goed te verklaren door de plaatsbepaling van het geneesmiddel die is afgegeven door de beroepsgroep.
Wat vindt u ervan dat vanwege het patent de behandeling 25.000 euro per patiënt kost? Deelt u de mening dat dit veel te duur is?
Het artikel in Medisch Contact maakt niet duidelijk welk product € 25.000 per patiënt zou kosten. Ik kan dan ook niet oordelen over de aanvaardbaarheid van het bedrag. Fabrikanten die investeren in de ontwikkeling en productie van nieuwe geneesmiddelen, hebben onder meer recht op patentbescherming. Dit moet het mogelijk maken om een verantwoorde beloning voor de innovatie en de gemaakte kosten te kunnen ontvangen. Ik vind dat bedrijven naar redelijkheid beloond mogen worden voor hun inspanningen, maar zij hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid om aanvaardbare prijzen voor hun producten te rekenen.
Worden patiënten voldoende geïnformeerd over het afwijken van de richtlijn?
De WGBO (Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst) bepaalt dat patiënten het recht hebben op informatie over het voorgenomen medisch onderzoek en de voorgestelde behandeling. De patiënt komt samen met de zorgprofessional tot een besluit over het behandel- en/of onderzoekstraject en de patiënt geeft hiervoor toestemming. Wanneer de zorgprofessional wil afwijken van de geldende richtlijnmoet dit worden besproken met de patiënt. Het is toegestaan om af te wijken van richtlijnen of protocollen, mits dit deugdelijk wordt gemotiveerd en wordt vastgelegd in het medisch dossier. In de WGBO is daarnaast opgenomen dat patiënten het recht hebben hun eigen dossier in te zien. In het veld wordt hier ook veel aandacht aan besteed, bijvoorbeeld met het instrument «samen beslissen». Beroepsgroepen hebben daarbij handreikingen opgesteld zodat artsen beter het gesprek met patiënten kunnen aangaan over de keuzes die gemaakt kunnen worden in het behandelproces.
Wat betekenen de bevindingen van dit onderzoek voor het alsmaar grotere beslag dat de kosten van dure geneesmiddelen leggen op het budget van ziekenhuizen?
Alle partijen4 die samenwerken in het landelijk overleg dure geneesmiddelen (LODG) hebben continue aandacht voor de groeiende kosten van de geneesmiddelencomponent binnen het budget van de ziekenhuizen. Om de betaalbaarheid en toegankelijkheid te borgen hebben zij een integraal pakket aan maatregelen (IPAM) afgesproken5. De actielijnen van het IPAM zijn opgesteld om onder andere een beheerste instroom van nieuwe intramurale geneesmiddelen te bewerkstelligen, de inkoopkracht van partijen te versterken en gepast gebruik van bestaande en nieuwe geneesmiddelen te bevorderen. In die zin onderschrijft het onderzoek in het artikel de noodzaak van de reeds bestaande aanpak. Sinds de zomer van 2019 werken de partijen binnen het LODG aan de uitvoering van de actielijnen. Over de laatste stand van zaken van de actielijnen heb ik u in mijn recente brief over het geneesmiddelenbeleid een update toegezonden6.
De NZa monitort jaarlijks of de ingezette maatregelen voldoende zijn om de betaalbaarheid en toegankelijkheid te borgen.
Hoe beoordeelt u bijgevoegde casus waarbij zorgverzekeraar VGZ weigert een bepaald kankermedicijn in te kopen voor een patiënt in een perifeer ziekenhuis, ondanks het oordeel van de commissie Beoordeling Oncologische Middelen (BOM) van de Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO) en de beoordeling van een academisch medisch centrum?3 Gaat dit niet ten koste van de keuzevrijheid van de patiënt en de toegang tot een adequate behandeling in een levensbedreigende situatie? Gaat hiermee de verzekeraar niet ten onrechte op de stoel van de arts zitten?
Na registratie van een geneesmiddel bij het Europees Medicijn Agentschap (EMA) vraagt de commissie Beoordeling Add-on Geneesmiddelen (cieBAG) van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) aan de beroepsgroep of het nieuwe middel, of bestaande middel bij een nieuwe indicatie voldoet aan de stand der wetenschap en praktijk alvorens wordt besloten om het middel te vergoeden. Deze processtap is ingebouwd om er zeker van te zijn dat alleen zinnige zorg wordt vergoed binnen de basisverzekering. Vanaf de datum waarop de beroepsgroep een positief advies geeft wordt het geneesmiddel vergoed.
De CieBAG heeft voor deze indicatie aan de zorgverzekeraars een positief inkoopadvies afgegeven. Hierbij is geadviseerd om encorafenib in combinatie met cetuximab bij gemetastaseerd colorectaal carcinoom in te kopen bij het cluster van ziekenhuizen dat voldoet aan de SONCOS norm voor de behandeling van colorectaal carcinoom. Dit betreft 69 van de totaal 78 instellingen. Het is dus geen zeer gecentraliseerde zorg maar het kan wel zijn dat het ziekenhuis uit deze casus hier niet onder valt. Daarnaast staat het de individuele zorgverzekeraars vrij om dit inkoopadvies op te volgen of niet.
Aangezien ik de individuele casus niet ken kan ik niet oordelen of hier de keuzevrijheid van de patiënt en toegankelijkheid in het geding was. Er kunnen immers nog meer factoren zijn die een rol spelen. Ik heb contact gehad met zorgverzekeraar VGZ. Zij hebben mij laten weten het advies van de CieBAG te volgen. Daarnaast hebben zij aangegeven dat de ontvangen machtigingsaanvragen voor patiënten voor de vergoeding van deze combinatiebehandeling voor deze indicatie allen zijn goedgekeurd vanaf de datum van de publieke beschikbaarheid van het advies van de beroepsgroep (de CieBOM) voor deze combinatiebehandeling.
De kamerbrief 'Aanpak personen met verward gedrag, street-triage, GGZ- triage en passend vervoer' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat in de kamerbrief «Aanpak personen met verward gedrag, streettriage, GGZ-triage en passend vervoer»1 wordt verwezen naar reeds lopende en/of afgeronde pilots en met deze invulling u de, met algemene stemmen aangenomen, motie (Kamerstuk 29 628, nr. 978) van de leden Yeşilgöz en Regterschot ziet als afgedaan? Kunt u dit toelichten?
In bovengenoemde brief heb ik de stand van zaken, uitkomsten en vervolgstappen beschreven omtrent de pilot Streettriage in Twente. Daarnaast heb ik aandacht besteed aan de vervoerspilots die uitgevoerd zijn in het kader van het actieprogramma lokale initiatieven voor mensen met verward gedrag van ZonMw. Mijn intentie was inderdaad om uw motie hiermee gestand te doen. Uit uw vragen maak ik op dat u een andere visie op de beantwoording voor ogen heeft. Hieronder ga ik op uw vervolgvragen in.
Herinnert u zich dat rond de indiening van deze motie is gesproken over het starten met pilots in de gemeenten waar de meeste meldingen rond mensen met verward gedrag voorkomen? Herinnert u zich voorts dat bij de oproep zowel in de eerste termijn als bij de motie is ingegaan op het belang van het zoveel mogelijk 24 uur per dag beschikbaar zijn? Zo ja, hoe rijmt dit zich met het noemen van de pilot waarbij sprake is van beschikbaarheid van 15.00 tot 23.00 uur in slechts één gemeente?
Ik herinner mij dat. Bij de pilots in Twente is 24-uursbeschikbaarheid van zorg inderdaad (nog) niet haalbaar gebleken. Dat laat onverlet dat ook uit de pilot in Twente al veel geleerd wordt over de (on)mogelijkheden van streettriage en over welke randvoorwaarden daarvoor nodig zijn.
Ik onderschrijf overigens het belang van de 24/7 beschikbaarheid van zorg respectievelijk triage.
Bent u het eens dat eerdere pilots met geïntegreerde teams reeds op kleine schaal hebben laten zien op welke wijze streettriageteams effectief kunnen werken? Zo nee, hoezo niet?
Ik zie dat eerdere initiatieven waarbij zorg en veiligheid intensief samenwerken van grote toegevoegde waarde kunnen zijn. Deze verbinding tussen zorg en veiligheid was eveneens een belangrijk punt bij een aantal van de in totaal 500 projecten die uitgevoerd zijn met ondersteuning vanuit het actieprogramma van ZonMw. Op dit moment onderzoekt de Erasmus Universiteit Rotterdam de effectiviteit van deze initiatieven. De bevindingen worden naar verwachting in oktober van dit jaar gepresenteerd.
Vooruitlopend hierop zet ik samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) alvast een vervolgstap. Binnen een nog nader uit te werken vervolgactieprogramma van ZonMW maken we ruimte voor pilots waarbij gefocust wordt op de versterking van de samenwerking tussen politie en zorg. Bij deze pilots zal ook expliciet worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn om in het kader van de E33-meldingen rond de klok beschikbaarheid van triage en eventueel zorg te organiseren.
Deelt u de mening dat het feit dat de politie sinds 2014 een vijfde van haar tijd besteedt aan meldingen betreffende personen met verward gedrag zeer onwenselijk is en daar waar primair zorg nodig is, zorg aan de slag moet kunnen? Zo ja, bent u ook van mening dat u ideeën die deze werkwijze kunnen versterken omarmd en proactief opgepakt moeten worden?
Ik ben het met u eens dat deze personen zo snel mogelijk goede zorg moeten krijgen. De politie is er voor hulpverlening, handhaving en opsporing. Niet voor het verlenen van zorg. Mijn inzet is daarom onverminderd groot om te bezien op welke manier goede ideeën kunnen worden ondersteund en omarmd om te komen tot eerdere en betere zorg voor deze personen.
Kunt u toelichten op welke wijze u de inzet met betrekking tot het instellen van streettriageteams heeft aangescherpt na de met algemene stemmen aangenomen motie?
De motie vroeg om het starten van pilots in gemeenten waar de meeste meldingen van personen met verward gedrag voorkomen. Zoals hierboven aangegeven starten de staatsecretaris van VWS en ik in het vervolgactieprogramma van ZonMw extra pilots, om de mogelijkheden om 24/7 beschikbaarheid van de zorg te organiseren en te onderzoeken waar dit nog niet gebeurt. Dit doe ik mede naar aanleiding van de door u genoemde motie en op basis van afgeronde gesprekken met professionals uit het zorg- en veiligheidsdomein. Zoals ik in het notaoverleg Politie van 3 februari jl. aankondigde, hebben deze gesprekken ertoe geleid dat we in de komende periode samen met de gemeente Amsterdam vorm en inhoud geven aan een pilot waarbij politie, GGD-Amsterdam en ggz afspraken maken over de triage op straat bij acute meldingen. Zoals hierboven toegezegd en met uw Kamer gewisseld in voornoemd notaoverleg Politie wordt bij deze pilot ook gekeken naar de mogelijkheid om ook zorg naar aanleiding van triage rond de klok beschikbaar te stellen. Mijn inzet is om te bezien of op basis van de uitkomsten van deze pilot een dergelijke werkwijze uitgeprobeerd kan worden in andere gemeenten waar een groot aantal E33-meldingen wordt geregistreerd.
Hebben u, net als de indieners, vanuit verschillende kanten berichten van zorgprofessionals en politiemensen bereikt met de vraag waar zij zich konden melden voor de pilots? Zo ja, erkent u dat de behoefte voor meer samenwerking tussen politie en zorg groot is? Op welke wijze geeft u hier na de motie ruimte aan zodat deze professionals aan de pilot kunnen deelnemen? Zo nee, met welke mensen in het veld heeft u wel gesprekken gevoerd over deze behoefte?
In mijn eerdere gesprekken met zorgmedewerkers en politieagenten kwam duidelijk naar voren dat zij de behoefte voelen en de mogelijkheid zien om nog beter samen te werken. Concrete verzoeken zijn (nog) niet onder mijn aandacht gebracht, maar de actieve uitvraag onder enkele grote gemeenten laat zien dat de bereidheid om mee te denken aan manieren waarop dit kan worden vormgegeven aanwezig is.
Bent u bereid de aangenomen motie met betrekking tot het opzetten van straattriage teams alsnog adequaat uit te voeren en de Kamer uiterlijk in februari 2021 te infomeren over de voortgang?
Zoals hierboven beschreven, zet ik stappen naar een bredere aanpak die erop gericht is om een verdere impuls te geven aan de samenwerking tussen politie en zorg. Daarmee kom ik tegemoet aan de wensen in de motie, zoals ik heb onderschreven in voornoemd notaoverleg Politie. In dit traject trek ik samen op met de Staatssecretaris van VWS. Gezamenlijk informeren wij uw Kamer nog voor april van dit jaar over de wijze waarop we hier invulling aan geven. Dit doen we in de eerder toegezegde brief over de brede aanpak voor personen met verward gedrag, die de staatsecretaris uw Kamer reeds heeft toegezegd.
De berichtgeving ‘Gommers en Kuipers: 'Begin maandag met vaccineren ziekenhuispersoneel' |
|
Suzanne Kröger (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van intensivist Diederik Gommers en ziekenhuisbestuurder Ernst Kuipers om ziekenhuizen in staat te stellen zo spoedig mogelijk te beginnen met het vaccineren van essentieel ziekenhuispersoneel?1
Bent u ervan op de hoogte dat het ziekteverzuim in ziekenhuizen razendsnel toeneemt? Deelt u de ernstige zorgen van de indieners dat het ziekenhuispersoneel dreigt te bezwijken aan de oplopende zorgvraag en dat hierdoor behandelingen worden uitgesteld?
Bent u van plan om de oproep van Gommers en Kuipers tegemoet te komen? Zo ja, wanneer komt het essentiële ziekenhuispersoneel in aanmerking voor het BioNTech/Pfizer vaccin? Zo nee, waarom niet?
Wanneer was u zelf van plan om het personeel van de intensive care units, spoedeisende hulp, COVID-afdelingen in ziekenhuizen en ambulancepersoneel in aanmerking te laten komen voor vaccinaties?
Bent u bereid om bovenstaande vragen voor maandag 4 januari te beantwoorden?
Het bericht 'VGZ legt met nieuwe puffers bom onder harde lockdown' |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VGZ legt met nieuwe puffers bom onder harde lockdown»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit artikel.
Kunt u aangeven hoeveel mensen met longziekten die bij VGZ verzekerd zijn hierdoor worden geraakt? Om hoeveel duizenden mensen gaat het? Klopt het getal van 40.000 zoals door de LAN wordt gesteld?
Volgens VGZ gaat het jaarlijks om ongeveer 7.000 nieuwe patiënten die voor het eerst het medicijn formoterol-budesonide krijgen. De aanwijzing is sinds
1 januari 2021 alleen van toepassing op nieuwe gebruikers. VGZ streeft op termijn naar een gefaseerde en goed door zorgverleners begeleide overgang van alle gebruikers.
Is het waar dat het VGZ voornemen in praktische zin ook zal gelden voor reeds bestaande gebruikers van formoterol-budesonide die bij VGZ verzekerd zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven tot hoeveel extra zorgconsulten dit beleidsvoornemen van VGZ zal leiden? En kunt u aangeven ten koste van welke andere zorg deze extra zorgconsulten zullen gaan?
Omdat het hier in eerste instantie om nieuwe gebruikers van deze producten gaat, is er geen sprake van extra zorgconsulten. Uitleg en instructie gebeurt in het algemeen via een begeleidingsgesprek bij de apotheek. De omzetting van huidige gebruikers kan in de toekomst leiden tot extra consulten (bijvoorbeeld voor een inhalatie-instructie), maar dit zal volgens VGZ gefaseerd plaatsvinden en niet ten koste gaan van andere zorgconsulten.
Acht u het verstandig dat patiënten door zorgverzekeraar VGZ gedwongen worden van inhalator te wisselen en daarvoor zorgverleners moeten bezoeken om nieuwe gebruiksinstructies te krijgen, uitgerekend midden in de harde lockdown of straks na de harde lockdown als opgelopen achterstanden in de reguliere zorg worden ingehaald?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u aan tegen de bezwaren van de Long Alliantie Nederland (LAN) dat het op deze wijze uitgevoerde VGZ preferentiebeleid juist leidt tot hogere zorgkosten door meer longaanvallen en voorts indruist tegen medische richtlijnen, regionale afspraken over inhalatie-medicatieformularia en het principe dat de voorschrijver bepaalt welke inhalator en stof worden voorgeschreven?
VGZ mag dit volgens de regels van het preferentiebeleid doen, maar naar mijn oordeel moet dan wel sprake zijn van een goede instructie door apotheker.
In het geval dat verstrekking aan een bepaalde patiënt medisch niet verantwoord wordt geacht, treden voorschrijver en apotheker daarover in overleg.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars in hun polissen en communicatie transparant moeten zijn over welke zorg wel en niet vergoed wordt, zodat verzekerden weloverwogen een besluit kunnen nemen om bij een zorgverzekeraar verzekerd te blijven of om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar?
Ik vind het belangrijk dat verzekerden een weloverwogen keuze kunnen maken voor een zorgverzekering. Zij dienen onder andere geïnformeerd te worden over de zorg die al dan niet vergoed wordt. De «Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» (TH/NR-017) bevat daarom voor zorgverzekeraars verschillende informatieverplichtingen rondom de vergoeding van zorg. Zo beschrijft artikel 19 van deze regeling de informatieverplichtingen ten aanzien van een eventueel voorkeursbeleid dat een zorgverzekeraar hanteert.
Verzekerden worden via de polisvoorwaarden geïnformeerd over de voorwaarden voor de verzekering. VGZ heeft haar verzekerden op deze voorwaarden gewezen bij het aanbod van de nieuwe polis voor 2021. De aangewezen middelen voor 2021 zijn opgenomen in het «Regelement farmaceutische zorg», dat onderdeel uitmaakt van de polisvoorwaarden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de naleving van de informatieverplichtingen voor zorgverzekeraars.
Bent u bekend of en hoe de betreffende verzekerden door VGZ zijn voorgelicht dat hun huidige droogpoederinhalator vanaf 1 januari 2021 of in de loop van 2021 niet meer vergoed gaat worden, mede doordat VGZ een nieuwe patiënt definieert als iemand die zes maanden geen medicatie heeft afgehaald?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u deze voorlichting door zorgverzekeraar VGZ tijdig en adequaat? Bent u bereid om de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en/of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te laten kijken naar de wijze waarop VGZ in dit geval de betreffende groep VGZ verzekerden informeert?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u het standpunt van VGZ dat het zoeken van publiciteit door Long Alliantie Nederland slechts leidt tot onnodige zorg en onrust bij voorschrijvers en patiënten? Is dit niet een erg intransparante en ongewenste houding?1
Zorgverzekeraars, en in dit geval zorgprofessionals, moeten gezamenlijk invulling geven aan het preferentiebeleid.
Acht u het niet wenselijk dat VGZ de invoering van dit beleid stil legt en dat overleg plaatsvindt met VGZ en de Long Alliantie Nederland over de vraag of en hoe eventueel preferentiebeleid bij droogpoederinhalatoren op een verantwoorde wijze kan plaatsvinden rekening houdend met medische kaders, ieders verantwoordelijkheden en waarbij binnen de zorgketen als geheel optimalisatie plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid hierover in overleg te treden met VGZ en de Long Alliantie Nederland?
Zie antwoord vraag 10.
Het gebruik van het middel ivermectine tegen COVID-19 |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de recente zeer positieve resultaten met ivermectine bij de behandeling van COVID-19-patiënten?1
Bent u ervan op de hoogte dat recente resultaten met ivermectine uit minimaal 21 internationale nieuwe studies zeer veelbelovend blijken?2 3 4
Bent u ervan op de hoogte dat ivermectine in veel recente studies zowel preventief, alsook therapeutisch met succes ingezet is bij diverse categorieën (risicovolle) COVID-patiënten, zowel bij opgenomen ziekenhuispatiënten, alsook «out-patients»?
Bent u ervan op de hoogte dat uit deze studies blijkt dat ivermectine de kans op ziekenhuisopnames aanzienlijk vermindert?
Bent u ervan op de hoogte dat uit deze studies blijkt dat ivermectine de kans op het krijgen van COVID-19 aanzienlijk vermindert?
Bent u er van op de hoogte dat uit deze studies blijkt dat ivermectine de kans op sterfte door/met COVID-19 aanzienlijk vermindert?
Bent u ervan op de hoogte dat de nieuwe studie ook data bevat, welke afkomstig zijn uit belangrijke RCT’s (Randomized controled trials)?
Wat heeft u tot nu toe gedaan om te onderzoeken of het medicijn ivermectine een oplossing zou kunnen zijn voor de Nederlandse coronacasus?
Behandeladviezen worden niet door mij maar door de beroepsgroep opgesteld, hierbij worden wetenschappelijke adviezen gevolgd. De SWAB stelt behandeladviezen voor COVID-19 medicatie op voor artsen en apothekers.
Op dit moment wordt het gebruik van ivermectine door de SWAB ontraden, op basis van de actuele beschikbare wetenschappelijke inzichten.
Ik heb dit jaar volop financiering gegeven aan onderzoek naar COVID-19 medicatie en zal ook in 2021 opnieuw (aanvullende) financiering beschikbaar stellen voor nog meer onderzoek naar behandeling van COVID-19, om bijvoorbeeld de veiligheid en effectiviteit van nieuwe behandelingen te onderzoeken.
Bent u bereid om op korte termijn te kijken naar de mogelijkheden die ivermectine heeft voor de Nederlandse coronacasus?
Zie antwoord vraag 8.
Is er in Nederland onderzoek gedaan naar de effecten van ivermectine? Zo ja, kunt u die delen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of er in brede zin, door publiek of private organisaties, in Nederland onderzoek is gedaan naar effecten van ivermectine. Ik kan wel vertellen dat er door ZonMw tot nog toe geen onderzoek naar ivermectine bij COVID-19 is gefinancierd.
Deelt u de mening dat als ivermectine een goed werkend medicijn tegen COVID-19 is, er geen reden meer is voor een vaccin?
Nee, die mening deel ik niet.
Deelt u de mening dat als ivermectine een goed werkend medicijn tegen COVID-19 is, het de voorkeur heeft om zieke mensen te genezen boven het vaccineren van gezonde mensen?
Nee, die mening deel ik niet. Het heeft de voorkeur om te voorkomen dat gezonde mensen ziek worden.
Kunt u aangeven wat het zou betekenen voor de coronamaatregelen, als ivermectine een goed werkend medicijn tegen COVID-19 blijkt te zijn?
De Coronamaatregelen hebben als doel om te voorkomen dat mensen het Coronavirus oplopen en/of verspreiden. Medicijnen hebben als doel om zieke mensen te behandelen en beter te maken. Het betreft hier twee verschillende zaken.
Bent u op de hoogte van de referenties die in de bijlage hieronder staan vermeld?
U heeft mij er bij deze van op de hoogte gesteld. Ik heb deze ter duiding voorgelegd aan het door mij ingestelde onafhankelijke adviespanel innovatieve behandelingen COVID-19 dat mij adviseert over kansrijke behandelingen voor COVID-19.
Het item in Nieuwsuur van donderdagavond 10 december 2020 ‘Sterke stijging anorexiapatiënten tijdens coronacrisis’ |
|
René Peters (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur d.d. 10 december 2020?
Ja.
Wat vindt u hiervan?
De maatregelen die we moeten treffen om het virus in te dammen, hebben invloed op ons mentale welzijn. Dat geldt zeker ook voor jongeren. Zij worden hard getroffen door de maatregelen tegen de verspreiding van het virus, sociale contacten en dagelijkse structuren vallen weg en er is veel onzekerheid. Dat dit vermoedelijk ook leidt tot een toename van jongeren met ernstige eetproblemen, vind ik schrijnend.
Wat vindt u ervan dat de behandelaars dit jaar de sterke stijging van anorexiapatiënten die helemaal stoppen met eten en drinken in verband brengen met de coronacrisis?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de wachtlijsten voor de complexe psychiatrische zorg stijgen zowel voor jongeren als voor volwassenen?
Om beter inzicht te krijgen in de capaciteit en knelpunten rondom specialistische j-ggz zorg is afgesproken om dit zo snel mogelijk in beeld te brengen. Hiervoor loopt op dit moment een uitvraag onder de 42 jeugdhulpregio’s en betreffende aanbieders. De resultaten hiervan verwacht ik op korte termijn.
Voor de langere termijn worden in het wetsvoorstel beschikbaarheid zorg voor jeugdigen worden gemeenten verplicht een regiovisie op te stellen. Naar aanleiding van dit wetsvoorstel hebben gemeenten in de Norm voor Opdrachtgeverschap afgesproken vanaf 2021 per regio een regiovisie te maken. Wachtlijstaanpak is een onderdeel van deze regiovisie.
Met betrekking tot de volwassenen geldt dat via de Transparantieregeling van de NZa in beeld wordt gebracht wat de wachttijden zijn voor de specialistische ggz (en de basis ggz). Deze gegevens vormen de basis voor bijvoorbeeld de website kiezenindeggz.nl. Patiënten die wachten op gespecialiseerde ggz, hebben een zware, maar niet noodzakelijkerwijs complexe zorgvraag. Over de wachttijdcijfers voor despecialistische ggz informeer ik uw Kamer periodiek (onder andere Kamerstuk 25 424, nr. 504 en 531). De gemiddelde wachttijden voor de specialistische ggz zijn relatief stabiel. Dat wil zeggen: hoewel er wat kleine schommelingen zijn, zien we over de breedte geen toename van de gemiddelde wachttijden. Net zoals een half jaar geleden, wordt de Treeknorm bij vier van de veertien hoofddiagnosegroepen helaas nog overschreden. Ik zal binnenkort de nieuwste wachttijdcijfers in een brief aan uw Kamer toelichten.
Complexe ggz zorg als zodanig hebben we niet gedefinieerd. De partijen die het plan hoogcomplexe ggz hebben opgesteld (Kamerstuk 25 424, nr. 525), hebben wel een definitie van hoogcomplexe zorg vastgesteld. Het gaat er dan om dat patiënten meerdere vervlochten psychiatrische aandoeningen hebben, problematiek op meerdere levensdomeinen, ernstig risico op lichamelijke schade lopen, meerdere behandelingen hebben gehad en een uitzonderlijk integraal behandelregime op maat nodig hebben. Om hoeveel mensen het hier gaat is nog niet goed te zeggen. Maar het plan hoogcomplexe ggz is inmiddels ruim een half jaar in werking. Zoals ik uw Kamer bij brief van 13 maart 2020 heb laten weten, betekent dit dat zorgaanbieders en financiers via zogenaamde regiotafels, een behandelplek zoeken – én garanderen – voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag. In november 2020 heb ik de eerste resultaten met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 25 424, nr. 559). Ik informeerde u erover dat er in de eerste paar maanden circa 30 casussen in de regiotafels werden ingebracht. Begin dit jaar zal de eerste evaluatie van het plan van aanpak worden opgeleverd. Hierover zal ik uw Kamer vanzelfsprekend informeren.
Klopt het dat de wachtlijsten stijgen voor de complexe psychiatrische anorexia zorg (opnameafdelingen)? Zo ja, hoeveel langer is de wachtlijst in vergelijking met 2018 en 2019?
Zorgprofessionals zien op sommige plekken een toename in snel escalerende eetproblematiek en vermoeden dat dit verband houdt met Corona. Het is daarom van groot belang om eetstoornissen snel te signaleren en daarmee escalatie, zoals opname, te voorkomen. Op dit moment wordt een consultatielijn ingericht die professionals uit de eerste lijn kan ondersteunen in het herkennen en binnen de mogelijkheden behandelen van kinderen met eetstoornissen.
Op sommige plekken leidt deze toename van eetstoornissenproblematiek ertoe dat het maximum aantal patiënten is opgenomen. Dit beeld verschilt per regio. Er is daarom gekeken hoe, door samenwerking, capaciteit zo goed mogelijk ingezet kan worden. Zo is er bijvoorbeeld een siilo app waarin behandelaren snel met elkaar kunnen communiceren over beschikbare bedden voor deze problematiek. Er is geen homogeen beeld over de wachtlijsten en de vergelijking met wachtlijsten in 2018 en 2019.
Voor volwassenen blijkt uit de cijfers die de NZa periodiek met ons deelt geen stijging, maar hoogstens een schommeling van de gemiddelde wachttijden voor eetstoornissen bij volwassenen. In 2018 ging het om een totale gemiddelde wachttijd van 13/14 weken. In 2019 schommelden de wachttijden tussen de 14 en de 17 weken. In 2020 zitten we weer op een gemiddelde van 14 weken.
Omdat het hierbij gaat over gemiddelden, valt niet uit te sluiten dat de wachtlijsten voor deze aandoening bij individuele instellingen op sommige plekken zijn gestegen. Hier hebben wij op dit moment geen inzicht in, omdat nu alleen de gemiddelde wachttijden kennen. De aanscherping van de Transparantieregeling die sinds 1 januari jl. van kracht is zal zorgen voor meer inzicht in het aantal wachtenden per diagnosegroep.
Kunt u aangeven hoe groot het tekort is aan opnameplaatsen voor anorexiazorg zowel op de Psychiatrische Afdeling Algemene Ziekenhuis (PAAZ), als bij de gespecialiseerde klinieken?
Zie antwoord vraag 5.
Als de wachtlijsten voor de complexe psychiatrische anorexiazorg stijgen, wat voor soort zorg (overbruggingszorg) wordt er dan aangeboden voordat er een opnameplaats voorhanden is?
Vanuit het veld zijn acties gestart die gericht zijn op kinderen en naasten die moeten wachten op behandeling, maar wel behoefte hebben aan informatie over wat ze zelf al kunnen doen. In deze initiatieven worden ervaringsdeskundige professionals ingezet. Ook worden professionals in de eerste lijn gestimuleerd om, binnen de mogelijkheden, eetstoornissen te behandelen met een vangnet naar gespecialiseerde zorg. Voorbeelden hiervan zien we onder andere bij de Ouder- en Kindteams in Amsterdam, ISA power1 en Stichting JIJ2.
Daarnaast wordt door veel hulpverleners actief gewezen op het digitale aanbod bij Proud2Bme, 99 gram, Stichting JIJ en de hulplijn van patiëntvereniging Weet. Deze organisaties bieden ondersteuning vanuit ervaringsdeskundig perspectief.
Per 1 april 2020 zijn de regiotafels begonnen om te zorgen voor landelijk voldoende capaciteit in hoog complexe geestelijke gezondheiszorg (ggz), kunt u aangeven hoeveel (kwantitatief) casussen betrekking hadden op anorexiazorg?
De regiotafels zijn van start gegaan. Het aantal casussen dat betrekking had op anorexiazorg kan ik op dit moment nog niet geven. Onderzoeksbureau SiRM is bezig met de evaluatie van het plan van aanpak hoogcomplexe ggz en verwacht deze binnenkort met mij te kunnen delen. De evaluatie geeft inzicht in de aard en omvang van de groep ingebrachte casussen (en het percentage waarvoor een passend aanbod is gevonden). Ik zal u deze evaluatie doen toekomen.
Deelt u de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat lang wachten de kwaal verergert, een zwaar beroep doet op de omgeving en uiteindelijk leidt tot zwaardere en duurdere zorg?
Ja, die deel ik. In het Verslag Schriftelijk Overleg (VSO) inzake VSO Wachttijden ggz van 5 november jl. (Kamerstuk 25 424, nr. 557) ben ik uitgebreid ingegaan op uw vragen bij het rapport van de Algemene Rekenkamer «Geen plek voor grote problemen». Zoals u weet, maak ik mij sinds mijn aantreden sterk om de te lange wachttijden in de ggz aan te pakken. Ik vind het van groot belang dat mensen tijdig passende zorg krijgen. In de eerste plaats voor henzelf en hun omgeving. Het is niet voor niets dat ik – samen met partijen in het veld – mijn best doe de wachttijden in de ggz terug te dringen.
Het bericht dat de Nederlandse kosten door beroerten met miljarden dreigen te stijgen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «At what cost, the economic impact of stroke in Europe» van onderzoekers van de Universiteit van Oxford?1
Ik heb kennis genomen van deze publicatie.
Kunt u reflecteren op de in dit rapport voorspelde toename van het aantal beroerten en de daaraan gekoppelde stijging van de beroerte-gerelateerde kosten in Nederland van circa 1,3 miljard euro per jaar in 2017, naar 3,3 miljard euro per jaar in 2040?
Beroerte is ernstige ziekte en kan veel menselijk leed veroorzaken. Ik deel de analyse dat deze kosten, net als voor andere leeftijdsgerelateerde aandoeningen, de komende periode onder andere als gevolg van de vergrijzing sterk zullen toenemen. De zorgkosten van beroerte worden voor 2017 geschat op € 1,5 miljard2. Op basis van uitsluitend demografisch ontwikkelingen zal het absoluut aantal mensen met beroerte (jaarprevalentie) in de periode 2015–2040 naar verwachting met 54% stijgen.3 De verwachte stijging bedraagt 59% voor mannen en 49% voor vrouwen. De toename zal groter of kleiner kunnen zijn door veranderingen in factoren die de kans op het ontstaan van een beroerte beïnvloeden (epidemiologische ontwikkelingen). De toekomstige trend op basis van epidemiologische ontwikkelingen is niet gekwantificeerd.3 Mijn hoop en verwachting is wel dat deze stijging, het ontstane leed en de veroorzaakte kosten als gevolg van nieuwe behandelmodaliteiten, zoals de trombectomie, enigszins gemitigeerd kunnen worden.
Wat zegt deze voorspelde toename van het aantal beroerten volgens u over de prioriteit die goede gezondheid en zorg bij beroerten de komende jaren moet krijgen?
Iedereen in Nederland heeft recht op de zorg die nodig is om het lijden als gevolg van een aandoening te verminderen. Daar is alle inzet in brede zin dan ook op gericht. Ik wil daarbij alle patiënten in het oog houden, ongeacht of ze deel uitmaken van een groeiende groep of juist van een groep met aandoeningen die in frequentie afnemen of zeldzaam zijn.
Welke maatregelen bent u van plan om de komende jaren met het zorgveld te nemen om de voorspelde kostenstijging te beperken en de levenskwaliteit te verhogen van mensen die een verhoogd risico lopen op een beroerte of die een beroerte hebben gehad?
In 2018 is er een nieuw vierjarig Hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg afgesproken4. De inzet van het akkoord is om de kwaliteit en doelmatigheid in de medisch-specialistische zorg verder te bevorderen en de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg op lange termijn te borgen. De bij dit akkoord betrokken partijen hebben onder andere met elkaar afgesproken een transformatie tot stand te brengen met als effect:
Wat dit voor specifieke domeinen, zoals zorg bij beroerte betekent, wordt decentraal bepaald en door de deelnemende partijen ingevuld.
Kunt u ingaan op de drie verschillende aanbevelingen die de onderzoekers doen, te weten investeringen in vroegsignalering en preventie bij patiënten die last hebben van hartritmestoornissen, een goede beschikbaarheid van snelle trombectomie en investeringen in revalidatie?
Deze drie aanbevelingen hebben hun plaats binnen het Nederlandse zorgsysteem reeds gevonden en zijn onderdeel van het verzekerde pakket. Ik denk dat het signaal met name bedoeld is geweest voor lidstaten waar dit (nog) niet het geval is. Zorg kan echter altijd beter en er wordt door mijn ministerie doorlopend geïnvesteerd om die zorg verder te verbeteren.
Voor wat betreft de vroegsignalering en preventie bij patiënten die last hebben van hartritmestoornissen wordt met de subsidieregeling veelbelovende zorg tijdelijke financiering verstrekt voor behandelingen die qua (kosten)effectiviteit veelbelovend lijken, maar nog niet uit het basispakket worden vergoed, omdat de effectiviteit nog niet is bewezen. Via deze regeling wordt onderzoek gesubsidieerd naar de (kosten)effectiviteit van afsluiting van het linker hartoor (LAAO) bij patiënten met atriumfibrilleren die geen antistolling kunnen gebruiken.5
Met betrekking tot de goede beschikbaarheid van snelle trombectomie hebben Nederlandse onderzoekers van de MRCLEAN studie een voortrekkersrol gehad bij het aantonen van de meerwaarde van deze interventie. Zonder deze studie zou van een uitrol van deze behandelmodaliteit geen sprake zijn geweest. De resultaten zijn mede mogelijk gemaakt doordat VWS de trombectomie van de MRCLEAN studie destijds onderdeel heeft gemaakt van de regeling voorwaardelijke toelating6.
Met betrekking tot de revalidatie zijn er de afgelopen jaren via de verschillende onderzoeksprogramma’s van ZonMw onderzoeken uitgevoerd die beogen de resultaten van revalidatie verder te verbeteren. Om een paar recente te noemen:
«PRediction Of Cognitive Recovery After Stroke(PROCRAS study): a role for new MRI modalities in daily clinical practice?» en «Efficacy of Assist-As-Needed (AAN) Robotic gait Training in sub-acute Stroke survivors."7
ZonMw trekt daarbij in toenemende mate samen op met andere fondsen. Eén van die samenwerkingsrelaties heeft geresulteerd in het initiatief «Hoofdzaken»8
Bent u bereid een kosten-batenanalyse te maken in termen van gezondheidswinst en financiën voor elk van deze drie aanbevelingen?
De aanbevelingen zijn in Nederland geïmplementeerd en verzekerde zorg. Als er op deelterreinen keuzes gemaakt moeten worden waarbij kosteneffectiviteit doorslaggevend is, dan is het programma doelmatigheidsonderzoek bij ZonMw het aangewezen gremium om daartoe strekkende onderzoeksvoorstellen in te dienen.
Klopt het dat het percentage mensen dat na een beroerte medische revalidatie ontvangt in Nederland juist al jaren terugloopt? Klopt het dat daarbij met name mensen die met ernstige gevolgen van een beroerte kampen tussen wal en schip kunnen vallen?2 Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de aanbeveling van de onderzoekers?
De auteurs van de publicatie roepen hun beroepsgenoten op om zich extra in te spannen voor een aantal doelgroepen waarvoor revalidatie moeilijker valt vorm te geven. Die oproep is relevant en het is aan de beroepsgroep om daarop te reageren.
Bent u bereid om bij verbetering van de beroerte-gerelateerde preventie en zorg in Nederland ook de concrete voorstellen en ideeën van patiëntenvereniging Hersenletsel.nl mee te nemen? Zo ja, hoe heeft u dit – in samenspraak met het zorgveld – voor ogen?
Het is aan zorgprofessionals om te bepalen hoe goede beroerte-gerelateerde preventie en zorg concreet vorm moet krijgen. Dat wordt decentraal vormgegeven.4 Maar ik sta altijd open voor concrete aanbevelingen van partijen zoals patiëntenverenigingen die wijzen op stelselbelemmeringen in wet- en regelgeving die daarbij aan het licht komen en mijn systeemverantwoordelijkheid betreffen. En waar het gaat om de inhoud van de zorg en het onderzoek daarnaar kunnen patiëntenorganisaties hun contacten met wetenschappelijke verenigingen en de inspraak bij ZonMw gebruiken om voorstellen en ideeën voor het voetlicht te brengen.
Onterechte medische claims van de 'Healy' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bestaan van de Healy en de medische claims, waaronder zelfs genezing van corona of kanker, waarmee dit product wordt aangeprezen?1
Ja.
Bent u van mening dat de Healy terecht op de markt is toegelaten in Nederland? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe kon dit gebeuren?
De fabrikant van de Healy heeft een conformiteitsbeoordelingsprocedure doorlopen bij MedCert, een notified body gevestigd in Duitsland. Dit is te zien aan het nummer dat naast de CE-markering op het hulpmiddel is aangebracht. In het verleden heeft de IGJ een melding ontvangen over de Healy. Naar aanleiding van deze melding heeft de IGJ conform de samenwerkingsafspraken met andere lidstaten de Duitse bevoegde autoriteit benaderd. De Duitse bevoegde autoriteit heeft aangegeven dat het certificaat terecht is afgegeven.
Welke mogelijke gevaren voor de gezondheid zijn er voor gebruikers van de Healy?
Het belangrijkste is dat hulpmiddelen gebaseerd op frequentietherapie niet worden gebruikt ter vervanging van de reguliere gezondheidszorg. Ze kunnen wel gebruikt worden in aanvulling op de reguliere gezondheidszorg. Het is noodzakelijk dat de fabrikant hier transparant over is in zijn marketing, communicatie en gebruiksaanwijzing. De IGJ is niet bekend met meldingen waarbij direct letsel is ontstaan door gebruik van de Healy.
Vindt u toelating van een dergelijk apparaat met misleidende medische claims getuigen van voldoende toereikende wetgeving die zorgt voor veilige medische hulpmiddelen in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
De eisen aan de veiligheid en prestaties zijn vastgelegd in Europese wetgeving op het gebied van medische hulpmiddelen. In die wetgeving is de verantwoordelijkheid voor het beoordelen van het voldoen aan de eisen voor de markttoelating van medische hulpmiddelen neergelegd bij certificeringsinstanties, zgn. notified bodies. Deze notified bodies werken voor de hele EU.
Bij het uitvoeren van de beoordeling van een medisch hulpmiddel volgt een notified body de eisen die in de wet zijn vastgelegd. Hoe uitgebreid deze procedure is, is afhankelijk van de risicoklasse van een product. De Healy valt in risicoklasse IIa. Klasse IIa producten worden in de wetgeving gezien als laag risico product. De beoordeling die de notified body uitvoert bij klasse IIa producten kan bestaan uit een beoordeling van het kwaliteitssysteem van de fabrikant of het testen van de producten voordat ze worden vrijgegeven voor de markt. Als de notified body de beoordeling positief heeft afgerond, geeft hij een CE-certificaat af en mag de fabrikant het medisch hulpmiddel op de Europese markt brengen.
Notified bodies staan onder streng toezicht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de notified body is gevestigd. De IGJ werkt daarnaast samen met de bevoegde autoriteiten van de andere EU-lidstaten. De IGJ kan, wanneer er twijfels over het hulpmiddel zijn, de bevoegde autoriteit van het land waar de fabrikant en/of notified Body gevestigd is vragen om te beoordelen of het CE-certificaat terecht is afgegeven.
Welke notified body (aangemelde instantie) heeft de Healy gekeurd? In welk land bevindt deze notified body zich?
Zie het antwoord op Antwoord 2.
Bent u van mening dat de notified body haar werk goed gedaan heeft, door de Healy goed te keuren en er zelfs een zelfde status aan toe te kennen als aan een MRI-apparaat?
Zie antwoord vraag 5.
Kan toelating van de Healy of van andere producten met een onterechte medische claim, met de nieuwe Wet Medische Hulpmiddelen worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Door de nieuwe Europese wetgeving worden o.a. aanvullende eisen aan de fabrikant gesteld t.a.v. het actief volgen van het medisch hulpmiddel nadat het op de markt is gebracht (zgn. post market surveillance). Dat betekent dat de fabrikant klachten en meldingen over het product moet behandelen en actief data moet vragen over hun product aan gebruikers. Als er uit deze post market surveillance signalen komen die nadere aanpassing of actie vereisen op het gebied van de veiligheid en de effectiviteit, dient de fabrikant hier opvolging aan te geven.
Welke verschillen zijn er tussen de oude en de nieuwe regelgeving, die per mei 2021 ingaat, zodat toelating tot de markt van dit soort producten vanaf volgend jaar wel voorkomen kan worden?
Zie antwoord vraag 7.
Wat kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op dit moment doen tegen dit soort misleiding? Tot wanneer kan de Healy ongestoord op de Nederlandse markt blijven?
De IGJ houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving op het gebied van de gezondheidszorg, waaronder medische hulpmiddelen. De IGJ ontvangt af en toe meldingen betreffende alternatieve behandelaars die medische hulpmiddelen toepassen waarbij de werking is gebaseerd op frequentietherapie. Het aanbieden van alternatieve therapieën is in Nederland vrij toegestaan, zolang hiermee door de alternatieve therapeut geen schade wordt toegebracht, de therapeut zich niet bedient van een beschermde (BIG-)titel en deze therapeut geen aan artsen voorbehouden handelingen uitvoert. Het propageren van onterechte, niet wetenschappelijk bewezen, medische claims die aan (genees)middelen worden toegeschreven kan eventueel worden beboet op grond van de Geneesmiddelwet; een dergelijke mogelijkheid is er voor medische hulpmiddelen niet wanneer deze na beoordeling van een notified body een CE-markering hebben.
Wat betreft dit laatste aspect gaat de IGJ na in welk land de fabrikant van het product en de notified body gevestigd is. De IGJ werkt samen met de bevoegde autoriteiten van de andere EU-lidstaten. De IGJ kan, wanneer er twijfels zijn, de bevoegde autoriteit van het land waar de fabrikant en/of Notified Body gevestigd is vragen om te beoordelen of de klinische evaluatie van het product terecht tot een CE-markering heeft geleid. Wanneer de IGJ hier een bevestigend antwoord op krijgt sluit de IGJ haar onderzoek.
Wat gaat u ondernemen tegen deze misleidende informatie over de Healy en de verkoop van dit apparaat met onjuiste medische claims?
Zie het antwoord op Antwoord 2. Indien een gebruiker risico’s ziet bij een medisch hulpmiddel, bijvoorbeeld over de Healy, kan hij bij de IGJ-melding doen. Meldingen zijn een belangrijk informatiebron voor de inspectie voor het toezicht op de kwaliteit en de veiligheid van de zorg.
Bent u ook van mening dat tegen dit soort producten gewaarschuwd moet worden? Zo nee waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u daar voor uw ministerie bij?
Zie antwoord vraag 10.
Sneltesten |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hoeveel sneltesten hebben we op voorraad? Kunt u deze uitsplitsen op basis van fabrikant en type?
Op dit moment zijn antigeen(snel)testen van 5 fabrikanten gevalideerd en door het OMT beoordeeld als betrouwbaar en vergelijkbaar presterend bij gebruik bij mensen met klachten. Het gaat om antigeentesten van Abbott, BD, Mediphos, Quidel en Roche1. VWS heeft nu van alle typen antigeen(snel)testen die zijn gevalideerd bestellingen geplaatst. Daarnaast is er net een aanbesteding afgerond en deze testen van andere fabrikanten worden op dit moment gevalideerd. Eind november had het LCH 6,8 mln antigeen(snel)testen op voorraad.
Wat zijn de prognoses voor de komende maanden voor het sneltestinkoopbeleid?
In de stand van zakenbrief van 17 november en 8 december heb ik beschreven op welke manier ik verder uitwerking wil geven aan de teststrategie. Ik werk toe naar een totale capaciteit van 10 miljoen testen per maand. Ik heb aan Dienst Testen i.o. gevraagd om de inkoop van antigeentesten zodanig op te hogen dat dit past bij deze teststrategie.
Wat is de schatting van het aantal particuliere sneltests?
Er zijn commerciële teststraten en bedrijven die eigen testfaciliteiten hebben ingericht. De aantallen antigeen(snel)testen die daar worden afgenomen zijn mij niet bekend.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor 19 november aanstaande?
Vanwege de benodigde afstemming was het niet mogelijk om deze vragen voor 19 november te beantwoorden.
Het lopende onderzoek naar knikkebolziekte in Oost-Afrika |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de stand van zaken in het onderzoek naar de oorzaak, verloop en omvang van de knikkebolziekte in Oost-Afrika, uitgevoerd in Zuid-Soedan met financiële steun uit Nederland?1
Ja.
Heeft u ook signalen ontvangen dat het onderzoek naar de knikkebolziekte bemoeilijkt is door onveilige situaties en zelfs uitbraken van geweld in Zuid-Soedan, waardoor het onderzoek tijdelijk moest worden stilgelegd? Zo ja, heeft u begrip voor het feit dat de onrust in Zuid-Soedan de afgelopen jaren heeft gezorgd voor vertraging van het onderzoek en er sprake was van overmacht?
De onrustige situatie in Zuid-Soedan is reden geweest waarom het onderzoek reeds twee keer is verlengd, in september 2017 en april 2019. Het onderzoeksteam concludeerde in haar jaarverslag van 2019 dat het programma zelf niet is getroffen door onveilige situaties. In augustus 2020 is het programma evenwel opnieuw verlengd tot en met 31 juli 2021 vanwege nieuwe vertragingen ten gevolge van de COVID-19 pandemie.
Heeft u tevens begrip voor het feit dat om de ziekte goed in kaart te brengen, te kunnen bestrijden en voorkomen, het lopende onderzoek afgerond moet kunnen worden door de komende twee jaar getroffen kinderen te volgen vanwege het verloop van het ziektebeeld en de verdere verspreiding in Oost-Afrika?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om het lopende onderzoek af te ronden. Ik heb daartoe op verzoek van de onderzoekers in augustus reeds een derde verlenging toegekend tot juli 2021. Ik ga er vanuit dat het onderzoek op deze manier kan worden afgerond.
Deelt u de mening dat deze zeer ernstige kinderziekte onderzoek behoeft, dat deze urgentie niet is afgenomen sinds de uitbraak van de COVID-19-pandemie en het belang van onderzoek naar onverklaarbare ziekten zelfs is toegenomen in het licht van de immense repercussies van gezondheidscrises? Zo ja, bent u bereid de afronding van het onderzoek financieel te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zou u deze Kamervragen kunnen beantwoorden voor de voortzetting van de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Nee, dat is helaas niet gelukt.