Mogelijkheden om bevroren Russische tegoeden te gebruiken voor hulp aan Oekraïne |
|
Kati Piri (PvdA), Jan Paternotte (D66), Derk Boswijk (CDA), Ruben Brekelmans (VVD), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat het parlement van Estland een wet aangenomen heeft waarmee het mogelijk wordt gemaakt om bevroren Russische tegoeden te gebruiken voor hulp aan Oekraïne?1
Ja, deze wet gaat specifiek over het nationaal mogelijk maken om private tegoeden van Russische gesanctioneerde entiteiten voor Oekraïne in te zetten.
In het artikel wordt erop gewezen dat er de afgelopen zes maanden, in aanloop naar deze wetgeving, door meerdere internationale bondgenoten en organisaties is gewerkt aan het wegwerken van mogelijke juridische knelpunten, kunt u aangeven welke landen en internationale organisaties hierbij betrokken waren?
Estland heeft bilateraal contact gehad met verschillende landen van de G7 en de EU die een dergelijke wet overwegen. Ook de Europese Commissie was betrokken bij het proces.
De wet is voorbereid in samenwerking tussen het Estse Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie. Ook het Estse parlement heeft verschillende juristen, academici en voormalige Kanseliers van Justitie gehoord in zowel open als gesloten sessies.
Inmiddels heeft de Estse President de wet ondertekend en zal deze in werking treden 10 dagen na publicatie in de State Gazette. De Kanselier van Justitie heeft de mogelijkheid om een grondwettelijke toets uit te voeren.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek in internationaal verband naar de mogelijkheden voor het inzetten van het onderliggende vermogen van geïmmobiliseerde tegoeden ten behoeve van Oekraïne?2
Er lopen verschillende initiatieven, met name in EU- en G7-verband. Vooralsnog is er geen internationale overeenstemming over of er een internationaalrechtelijke basis bestaat voor het gebruik van het onderliggende vermogen. Daarnaast zijn er zorgen omtrent de financieel-economische risico’s van het gebruik van onderliggend vermogen. Ondertussen wordt er gekeken wat er op korte termijn al wel mogelijk is. Het kabinet is positief over de stappen die de EU nu al zet en blijft ambitieus in het verkennen van verdergaande stappen.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aangenomen motie Brekelmans c.s. waarin verzocht wordt een voortrekkersrol te nemen in de EU voor een plan om bevroren Russische tegoeden in te zetten als onderpand voor financiële steun aan Oekraïne?3
Nederland is ambitieus als het gaat om het verkennen van verregaander mogelijkheden voor gebruik en probeert aan te sluiten bij initiatieven in G7-verband. Daarnaast zet het kabinet actief in om het ambitieniveau in de EU te verhogen, zoals ook aan uw Kamer is gecommuniceerd in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken op 27 mei 2024.
Vindt u dat we moeten streven naar het invoeren van een zogenoemde «Navalny Act» zoals voorgesteld door Bill Browder, die eerder voor de «Magnitsky Act» lobbyde?4
Linksom of rechtsom, voor het kabinet staat vast dat Rusland moet betalen voor de schade die het aanricht in Oekraïne. Daarvoor worden verschillende paden en middelen verkend. Momenteel vindt er geen discussie plaats over de naamgeving van eventuele maatregelen.
Kunt u aangeven in hoeverre de wet die door het parlement van Estland is aangenomen, een basis zou kunnen vormen voor soortgelijke wetgeving in Nederland en/of in de Europese Unie (EU)?
De wet die nu is aangenomen in Estland is alleen toepasbaar binnen de Estse nationale wetgeving en context. Voor Nederland geldt dat het Nederlandse sanctie-instrumentarium, gericht op buitenlandpolitieke doelstellingen en als bestuursrechtelijke, tijdelijke maatregel, zich niet leent voor gebruik van private tegoeden van gesanctioneerde entiteiten.
Op dit moment voorziet Nederlandse wetgeving niet in mogelijkheden voor confiscatie op basis van ingestelde sancties, zoals de wet die nu is aangenomen in Estland voorziet. Confiscatie van private tegoeden is in Nederland enkel mogelijk als een uitkomst van een strafrechtelijk proces. Zonder dit strafrechtelijk kader roept het overgaan tot confiscatie op basis van sancties serieuze vragen op omtrent de waarborg van individuele rechten zoals het eigendomsrecht. Bovendien zouden nationale sanctiemaatregelen de werking van de interne markt kunnen aantasten, het vrije verkeer beperken en een concurrentieverstorend effect hebben. Wel geeft Nederland – via Nederlandse wetgeving – uitvoering aan alle VN- en EU-sancties.
Om Rusland te laten betalen voor de schade die het aanricht, is het kabinet ambitieus in het verkennen van alle opties samen met internationale partners. Nederland pleit voor een actieve verkenning van verdergaande mogelijkheden ten aanzien van de geïmmobiliseerde tegoeden van de Russische Centrale Bank, hetgeen niet gaat over confiscatie van private tegoeden buiten de strafrechtketen om. Op dit moment is er echter internationaal gezien geen overeenstemming over een dergelijke stap. Mocht dat er wel komen dan zal Nederland daar uitvoering aan geven.
Bent u bereid om een voorstel te ontwikkelen om soortgelijke wetgeving in Nederland in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het Lighthouse Reports rapport “Desert Dumps” |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Lighthouse Reports «Desert Dumps» en het Trouw-artikel «Mede mogelijk gemaakt door de EU: migranten ontvoerd, verkocht of achtergelaten in de woestijn»?1 2
Ja.
Welke stappen gaat u namens Nederland nemen om ervoor te zorgen dat er niet langer Europese, noch Nederlandse financiering of operationele aanwezigheid, bewust of onbewust, plaatsvindt?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de zorgelijke berichten over de behandeling van migranten, zoals benoemd in het rapport van Lighthouse Reports. Nederland heeft bij de Europese Commissie om opheldering gevraagd. Zowel de Europese Commissie als de Europese Dienst voor Extern Optreden geven desgevraagd aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken.
Financiële middelen van de Europese Commissie zouden op geen enkele wijze mogen bijdragen aan mensenrechtenschendingen. Dat draagt het kabinet voortdurend uit in Europees verband. De Europese Commissie brengt dit ook steeds op in contacten met de betrokken landen.
Nederland zet bilateraal in deze regio in op de ondersteuning van de bescherming van migranten, de re-integratie van personen die terugkeren en ter ondersteuning van grensbeheer. Deze ondersteuning is onderdeel van een brede partnerschapsbenadering, waarvan ook monitoring en dialoog onderdeel zijn. Deze benadering heeft als doel om irreguliere migratie tegen te gaan, bescherming van migranten te versterken en terugkeer te bevorderen. Nederland maakt in zijn bilaterale inzet, via partners als IOM en UNHCR, steevast duidelijke afspraken over monitoring, waarbij periodiek risicoanalyses en rapportages gedeeld worden. Er zijn afspraken gemaakt over te nemen mitigerende maatregelen, tot en met het stopzetten van de samenwerking, in het geval van aanwijzingen dat bilateraal verstrekte Nederlandse middelen betrokken zijn bij activiteiten die direct leiden tot mensenrechtenschendingen.
Er is geen sprake van Nederlandse migratie-gerelateerde operationele bijstand in Tunesië, Mauritanië en Marokko – anders dan reguliere diplomatieke contacten over bijvoorbeeld terugkeer vanuit de Dienst Terugkeer en Vertrek of kennisuitwisseling op bijvoorbeeld grensmanagement of asiel.
Nederland beschikt niet over aanwijzingen dat Nederlandse middelen direct of indirect zouden bijdragen aan mensenrechtenschendingen. Blijvende betrokkenheid is van belang om eventuele schendingen te kunnen (blijven) adresseren en toekomstige schendingen mogelijk te kunnen voorkomen.
Kunt u de monitoringsrapporten van de Europese Commissie en de reactie van de Nederlandse regering daarop delen met de Kamer?
De Europese Commissie rapporteert jaarlijks openbaar over de totale NDICI programmering (inclusief migratie) naar EU lidstaten conform haar verplichtingen volgend uit de NDICI-verordening3.
Het Europees Parlement heeft de Commissie op 24 mei jl. gevraagd om een uitleg en een volledige review van EU-financiering naar aanleiding van het rapport van Lighthouse Reports. Hierop is nog niet geantwoord.
Heeft u een overzicht van alle vormen van zowel financiële als operationele betrokkenheid van de Europese Unie (EU) en/of Nederland?
Het publiceren van een overzicht van de EU inzet in deze landen is voorbehouden aan de Europese Commissie. Zoals hierboven genoemd heeft het Europees Parlement reeds om een review van de Europese financiering gevraagd.
Zoals eerder in deze beantwoording vermeld is er momenteel geen sprake van Nederlandse operationele bijstand door de migratieketen aan derde landen genoemd in het rapport. Wel zijn er met enige regelmaat gesprekken tussen de verschillende onderdelen van de Nederlandse migratieketen en hun tegenhangers in derde landen met het oog op kennisuitwisseling, op bijvoorbeeld het gebied van asiel en opvang, aanpak van smokkel en grensbeheer. Voor programmeringsinzet van het Ministerie van Justitie en Veiligheid verwijst het kabinet uw Kamer naar de beantwoording van de vragen gesteld n.a.v. het jaarverslag 20234. Vanuit dat ministerie wordt er projectmatig bijgedragen aan het versterken van grensbeheer in Tunesië en Turkije via capaciteitsopbouw van verantwoordelijke autoriteiten.
Nadere toelichting over bilaterale financiële betrokkenheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op het gebied van migratie zal terug te vinden zijn in de migratierapportage die op korte termijn gedeeld zal worden met de Kamer.
In hoeveel gevallen is er sprake van inlichtingen waarbij migranten gelokaliseerd of onderschept worden?
Op grond van Europese regelgeving kan Frontex operationele en technische bijstand verlenen aan lidstaten en derde landen ter ondersteuning van opsporings- en reddingsoperaties voor personen die op zee in nood verkeren5. Op basis daarvan kan Frontex waarschuwingen uit laten gaan over personen in nood aan de verantwoordelijke nationale autoriteiten op het gebied van opsporing en redding op zee. Op grond van het internationaal recht is Frontex verplicht om de verantwoordelijke nationale autoriteiten te waarschuwen als zij een boot in nood detecteren. Op basis hiervan deelt Frontex ook informatie, onder andere de locatiegegevens/coördinaten van een boot in nood, die in het belang zijn voor het goed uitvoeren van een operatie met verantwoordelijke nationale autoriteiten van derde landen, zoals Tunesië. Precieze aantallen zijn niet bekend.
In hoeveel gevallen, waarbij mensen in de woestijn belanden, wordt er gebruik gemaakt van door de EU gefinancierde apparatuur en middelen?
Zoals gesteld in vraag 2 en 3 geven de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken. Het Europees Parlement heeft de Commissie op 24 mei jl. gevraagd om een uitleg en een volledige review van EU-financiering naar aanleiding van het Lighthouse Report. Hierop is nog niet geantwoord.
Welke methode wordt er gebruikt om in al deze gevallen te checken of er sprake is van mensenrechtenschendingen?
De Europese Commissie monitort de uitvoering van programma's en voert hier een dialoog over met de betrokken implementerende partners en overheden.
Op welke wijze heeft u opvolging gegeven aan deze vorm van monitoring?
Nederland heeft de Commissie gevraagd om opheldering. Zoals gesteld in vraag 2, 3 en 6 geven de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken. Het Europees Parlement heeft de Commissie op 24 mei jl. gevraagd om een uitleg en een volledige review van EU-financiering naar aanleiding van het rapport van Lighthouse Reports. Hierop is nog niet geantwoord.
Kunt u reflecteren op het feit dat ondanks het monitoringsmechanisme er op grote schaal door de EU gefinancierde en ondersteunde schendingen van de mensenrechten plaatsvinden?
Zoals in bovenstaande vragen gesteld geven de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden geven desgevraagd aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet opnieuw gebeurt?
Het kabinet is gecommitteerd aan het do no harm principe als het gaat om migratiesamenwerking, zowel voor de Nederlandse programmering, als de Europese programmering. Deze inzet is onder meer erop gericht om zoveel mogelijk te voorkomen dat de middelen die worden ingezet om irreguliere migratie tegen te gaan (onbedoeld) bijdragen aan destabilisering of mensenrechtenschendingen, omdat bijvoorbeeld apparatuur in verkeerde handen zijn gevallen. Het kabinet hecht groot belang aan adequate toepassing van het het do no harm-beleid en mensenrechten due diligence en dringt hier in Europees verband dan ook consistent op aan. Ook heeft het kabinet het belang van mensenrechtenmonitoring opgenomen in het recent gedeelde lobbypaper voor de nieuwe Europese Commissie6 en roept hiertoe op in de relevante EU gremia en in gesprekken met de Europese Commissie. De Europese Commissie geeft ook aan zich uit te spreken wanneer er sprake is van mistanden.
Hoe beoordeelt u – gezien de bevindingen in dit onderzoek – de recente uitspraken van Eurocommissaris Schinas, die stelde dat er geen Europees geld gemoeid is bij dit soort incidenten?
Zoals in de antwoorden hierboven gesteld, stellen de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden dat het rapport van Lighthouse reports geen bewijs levert dat er sprake is van Europese financiering van de in het bericht genoemde praktijken.
Erkent u dat het externaliseren van het Europese migratiebeleid en de samenwerking met derde landen, waarbij onvoldoende zorgvuldige voorwaarden zijn gesteld aan migratiesamenwerking, de slechte en onmenselijke behandeling van migranten in de hand werkt?
Het kabinet is van mening dat de behandeling van migranten en vluchtelingen te allen tijde in lijn moet zijn met internationaal recht en mensenrechten, inclusief het beginsel van non-refoulement. Daar zet het kabinet zich ook voor in middels het versterken van migratiesamenwerking met relevante derde landen langs voorname migratieroutes en het versterken van adequate opvang in de regio, via de EU en bilateraal. Het kabinet zoekt samenwerking met deze landen over de volle breedte van de migratie-agenda, ook op het gebied van asiel en bescherming. In dat verband vindt het kabinet het belangrijk dat het migratie- en asielmanagement in desbetreffende landen beter wordt ingericht, in lijn met internationale standaarden. De gesprekken die het kabinet met verschillende partnerlanden voert, vormen ook een platform om zorgen over behandeling van migranten en vluchtelingen aan te kaarten, en dat doet het kabinet ook.
Gaat u andere lidstaten, waaronder Spanje, aanspreken op hun betrokkenheid in deze praktijken?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die betrokkenheid van andere lidstaten bevestigt.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat andere lidstaten hun betrokkenheid bij deze praktijken per direct stop zetten?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die betrokkenheid van andere lidstaten bevestigt.
Indien inderdaad blijkt dat de EU en lidstaten passief en actief hebben bijgedragen aan het dumpen van migranten in de woestijn, wat betekent dit voor de internationale aansprakelijkheid van de EU en haar lidstaten?
De Commissie heeft aangegeven dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte steun voor genoemde praktijken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en voor het commissiedebat op 12 juni 2024 over de JBZ-raad van 13 en 14 juni 2024 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord. Conform de toezegging gedaan in het JBZ-debat van 12 juni jl. door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is deze beantwoording binnen twee weken na het debat aan uw Kamer verzonden.
De Working Group Meeting over de Verordening welzijn en traceerbaarheid van honden en katten |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat een Nederlandse delegatie deze week aanwezig is bij de Europese Working Group Meeting over de Verordening welzijn en traceerbaarheid van honden en katten?1
Ja, ik kan bevestigen dat Nederland aanwezig was bij de Raadswerkgroep van 15 en 16 mei jl. waar is gesproken over het voorstel tot een Verordening over het welzijn en de traceerbaarheid van honden en katten.
Kunt u uiteenzetten wat de Nederlandse inbreng bij deze bijeenkomst zal zijn?
De Nederlandse inzet ten aanzien van het voorstel is in grote lijnen uiteengezet in het BNC-fiche dat 22 december 2023 naar de Kamer is verzonden. De inbreng van de Nederlandse delegatie tijdens de Raadswerkgroepen is onder meer gericht op het verduidelijkt en voldoende specifiek krijgen van algemeen en open geformuleerde voorschriften.
Wordt, naar uw visie, met het huidige voorstel het doel van de Verordening bereikt, namelijk de goede bescherming van honden en katten in Europa?
Op dit moment is er op EU-niveau nog geen regelgeving over het welzijn van honden en katten. Zoals aangegeven in het BNC-fiche verwelkomt Nederland in beginsel dit voorstel. Het voorstel zet stappen in de juiste richting. De Nederlandse inzet is erop gericht om het niveau van bescherming van honden en katten nog verder te verbeteren en het voorstel op dat punt te verbeteren.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich bij deze bijeenkomst zal inzetten voor een verbod op het fokken van honden en katten met korte snuiten? Zo nee, waarom niet?
Dit betreft een van de speerpunten van de Nederlandse inzet en is ook reeds ingebracht.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich bij deze bijeenkomst zal inzetten voor een chipplicht voor alle honden en katten, waaronder zwerfdieren en dieren die niet worden verhandeld? Zo nee, waarom niet?
In Nederland geldt al een chipplicht voor honden. Momenteel wordt gewerkt aan een nationale chip- en registratie plicht voor katten. Nederland is in principe voorstander van een chipplicht voor alle honden en katten en heeft in de Raadswerkgroep deze brede wens tot verplichte I&R – voor zover daar op EU-niveau juridische mogelijkheden toe zijn – ook naar voren gebracht. Tot een volledige I&R-plicht van alle honden en katten zal het in EU-verband echter waarschijnlijk niet komen. Er zullen naar verwachting in beperkte mate uitzonderingen zijn.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich bij deze bijeenkomst zal inzetten voor diervriendelijke oplossingen voor zwerfdieren, zoals identificatie, registratie en sterilisatie? Zo nee, waarom niet?
Het Verordeningsvoorstel richt zich op het op de markt brengen van honden en katten. Het toepassingsbereik van het voorstel omvat geen aanpak van zwerfdierproblematiek.
Sluit dit voorstel aan bij de bestaande voorschriften van de Diergezondheidsverordening als het gaat om de registratieverplichting van alle fokkers? Zo nee, waarom wordt niet voor deze harmonisatie gekozen?
Er wordt een notificatie- en registratieplicht voorzien van fokkers. Beoogd wordt dat lidstaten gebruik kunnen maken van de informatie die reeds beschikbaar komt op basis van de EU-diergezondheidsverordening (artikel 84). In dat geval kunnen deze fokkers worden vrijgesteld van deze notificatie- en registratieplicht.
Bent u ervan op de hoogte dat particuliere, kleinschalige handel vaak als dekmantel wordt gebruikt voor grootschalige, bedrijfsmatige handel, terwijl in het huidige voorstel de kleinschalige handel wordt vrijgesteld van (registratie)verplichtingen?
Ik ben hiervan op de hoogte. In de discussies over de (registratie-)verplichtingen wordt er op ingezet om particuliere, kleinschalige handelaren niet vrij te stellen van een registratieplicht en andere verplichtingen.
Deelt u de mening dat door de uitzondering voor kleinschalige handel dierenleed en fraude ongezien blijft?
Ja. Het voorstel zet stappen in de goede richting voor een beter dierenwelzijn en betere traceerbaarheid, maar dierenleed en -fraude zal nooit volledig voorkomen kunnen worden. In de discussies over de (registratie-)verplichtingen wordt er op ingezet om particuliere, kleinschalige handelaren niet vrij te stellen van een registratieplicht en andere verplichtingen.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich bij deze bijeenkomst zal inzetten voor een registratieplicht voor alle fokkers van honden en katten? Zo nee, waarom niet?
Er wordt een notificatie- en registratieplicht voorzien voor alle fokkers die puppy’s of kittens op de markt brengen en dat wordt vanuit NL ondersteund.
Kunt u deze vragen één voor één en nog deze week beantwoorden?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord, maar het is niet gelukt om de vragen binnen de zeer korte termijn van twee dagen te beantwoorden.
Het ontzeggen van toegang aan de Brits-Palestijnse dokter Ghassan Abu-Sittah tot het Schengengebied |
|
Jan Paternotte (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
![]() ![]() |
Met welke reden(en) heeft het kabinet besloten om geen uitzondering te maken op het Duitse inreisverbod tot het Schengengebied voor de Brits-Palestijnse chirurg Ghassan Abu-Sittah?
Namens de Minister van Asiel en Migratie deelt het kabinet in de regel geen informatie over individuele zaken met de Kamer. In algemene zin kan worden gesteld dat vreemdelingen dienen te voldoen aan toegangsvoorwaarden als zij het Schengengebied willen inreizen en verblijven. Eén van die toegangsvoorwaarden tot Nederland is dat zij geen gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Een andere toegangsvoorwaarde is dat zij niet in het Schengeninformatiesysteem (SIS) gesignaleerd staan. Zoals tijdens het plenaire Kamerdebat over de situatie in Gaza op 16 mei jl. reeds aan de orde kwam, staat de heer Abu-Sittah inmiddels niet meer in het SIS gesignaleerd.
Is er overwogen om een uitzondering te maken en zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Weet u op welke gronden de Duitse autoriteiten de heer Abu-Sittah toegang tot het Schengengebied hebben ontzegd? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is bekend en met betrokkene gedeeld.
Vindt het kabinet juist niet dat de heer Abu-Sittah zijn ervaringen in Gaza tijdens de eerste maanden van de oorlog met het Europese publiek zou moeten kunnen delen, in het bijzonder omdat Israël geen internationale journalisten en waarnemers toelaat tot Gaza?
Het kabinet hecht groot belang aan de vrijheid van meningsuiting en onderschrijft het belang dat betrokkenen hun ervaring moeten kunnen delen. Tegelijkertijd hebben lidstaten te maken met het Schengen acquis dat voorwaarden stelt aan toegang tot het Schengengebied. Lidstaten zijn eraan gehouden het acquis te respecteren.
Bent u ervan op de hoogte dat de heer Abu-Sittah in januari 2024 in Den Haag heeft deelgenomen aan het lopende onderzoek van het Internationaal Strafhof naar misdrijven gepleegd in de bezette Palestijnse Gebieden?
Ja, dat is bekend.
Is bekend of de heer Abu-Sittah een afspraak had met een internationale organisatie zoals het ICC, ICJ of OPCW tijdens zijn geplande bezoek aan Nederland? Zo ja, wat voor consequenties heeft het dat Nederland kan bepalen welke getuigen wel/niet kunnen worden gehoord door dit soort internationale organisaties die onderzoek doen naar o.a. schendingen van het internationaal recht?
Ja, het bezoekprogramma is door tussenkomst van de Palestijnse missie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken gedeeld. Het is aan de internationale organisaties om te bepalen welke personen als getuige worden aangemerkt of om aan te geven dat aanwezigheid van een persoon nodig is bij bijeenkomsten bij die organisaties. De regering respecteert de onafhankelijkheid van de organisaties en doet daar geen uitspraken over.
Is het kabinet in overleg getreden met het Internationaal Strafhof of andere internationale organisaties over het al dan niet volgen van het Duitse inreisverbod tegen de heer Abu-Sittah?
In het algemeen geldt dat Nederland de internationaalrechtelijke verplichting heeft om de toegang en het verblijf op het grondgebied mogelijk te maken van personen van wie (onder andere) de genoemde organisaties aangeven dat hun aanwezigheid bij de zetel van de betreffende organisatie vereist is in het kader van de vervulling van hun taken.
Is de heer Abu-Sittah volgens u een getuige, dan wel een persoon die onder artikel 26 of artikel 29 van het Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en Nederland bepaalde bescherming geniet? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Internationaal Strafhof om te bepalen of een persoon wordt aangemerkt als getuige onder artikel 26 van het Zetelverdrag of als persoon van wie de aanwezigheid bij de zetel van het Strafhof is vereist onder artikel 29 van het Zetelverdrag.
Is de heer Abu-Sittah volgens u een deskundige die onder artikel 14 van het Gastlandverdrag tussen Nederland en de OPCW bepaalde bescherming geniet? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens (OPCW) om te bepalen of een persoon wordt aangemerkt als deskundige onder artikel 14 van het Zetelverdrag.
Als het antwoord op vraag 8 of 9 bevestigend is, hoe strookt het inreisverbod met de rechten van Abu-Sittah onder beide verdragen?
Zie het antwoord op de vragen 8 en 9 hierboven.
Deelt het kabinet de mening dat Nederland als gastland van internationale organisaties die onderzoek doen naar schendingen van het internationaal recht, een speciale verantwoordelijkheid heeft om toegang te verlenen tot getuigen? Zo nee, waarom niet?
De regering respecteert de onafhankelijkheid van de in Nederland gevestigde internationale organisaties en het onderzoek dat zij doen naar schendingen van het internationaal recht. Op grond van de zetelverdragen met die internationale organisaties heeft Nederland de verplichting om de toegang tot Nederland van getuigen en andere personen van wie de aanwezigheid bij die organisaties nodig is te faciliteren. Of personen als zodanig worden aangemerkt, is aan de internationale organisaties zelf om te bepalen.
Wilt u deze vragen elk afzonderlijk en vóór woensdagavond 15 mei beantwoorden?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Deelname aan de Europese verkiezingen door EU-burgers uit een andere lidstaat die in Nederland wonen |
|
Glimina Chakor (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «EU nationals: you have just seven days left to register to vote»?1
Ja.
Deelt u de mening dat EU-burgers uit een andere lidstaat die in Nederland wonen en willen deelnemen aan de Europese verkiezingen adequaat en tijdig op de hoogte moeten worden gesteld hoe zij hiervoor in aanmerking kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het van belang dat EU-burgers uit een andere lidstaat, die in Nederland wonen, hun stem voor de Europees Parlementsverkiezing (EP-verkiezing) in Nederland uit kunnen brengen. Deelname aan deze verkiezing vormt een belangrijk onderdeel van de rechten van het EU-burgerschap en van de Europese democratie. EU-burgers moeten daarom de beschikking hebben over de benodigde informatie voor het uitoefenen van hun kiesrecht. Op Rijksoverheid.nl is deze informatie in het Nederlands en het Engels te vinden. Daarnaast worden inwoners door hun gemeente geïnformeerd, zie het antwoord op vraag 3.
Stellen alle gemeenten de genoemde EU-burgers in hun gemeente op de hoogte van de formaliteiten waaronder het Y32 formulier en de termijn waarop dat ingeleverd moet worden? Zo nee, hoeveel gemeenten doen dat niet en waarom niet?
Niet-Nederlandse EU-burgers kunnen zich in Nederland registreren bij de gemeente met een Y 32-formulier dat is vastgesteld in de Kiesregeling2. De gemeente registreert deze personen dan in de BRP als kiezers voor de EP-verkiezing en zij ontvangen een stempas. Een verzoek tot registratie moest voor de EP-verkiezing van donderdag 6 juni aanstaande op 23 april binnen zijn. De verantwoordelijkheid voor het informeren van niet-Nederlandse EU-burgers over hun kiesrecht ligt bij gemeenten. Gemeenten zijn via de circulaire Europees Parlementsverkiezing 2024 en via nieuwsbrieven aan projectleiders verkiezingen geadviseerd kiezers actief aan te schrijven in aanloop naar deze verkiezing.3
Uit de contacten van het Ministerie van BZK met gemeenten blijkt dat gemeenten de betreffende kiezers hebben aangeschreven om hen te informeren over hun kiesrecht. Het ministerie beschikt niet over informatie van alle 342 gemeenten over het informeren van kiezers. Voor de evaluatie van de Europees Parlementsverkiezing laat de Kiesraad een onderzoek onder gemeenteambtenaren uitvoeren. Hierin zullen gemeenten ook gevraagd worden hoe zij niet-Nederlandse EU-burgers hebben geïnformeerd over hun kiesrecht.
Deelt u de mening dat alle gemeenten op heldere wijze tijdig de genoemde EU-burgers op de hoogte moeten stellen van het feit dat en hoe zij aan de Europese verkiezingen kunnen deelnemen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is belangrijk dat gemeenten op heldere wijze tijdig niet-Nederlandse EU-burgers informeren over hoe zij aan de EP-verkiezing kunnen deelnemen. Uit de Kieswet volgen een aantal verplichtingen voor gemeenten met betrekking tot het informeren van kiezers. Gemeenten zijn hierop gewezen in de circulaire Europees Parlementsverkiezing 2024 en verschillende nieuwsbrieven verkiezingen van het Ministerie van BZK. Daarnaast zijn gemeenten geadviseerd kiezers actief aan te schrijven. Hiervoor zijn door het ministerie ook een begeleidende brief en vertaling van het formulier beschikbaar gesteld, in het Nederlands, Engels, Duits, Frans, Italiaans, Pools en Spaans.4 Tevens zijn een flyer en voorbeeld-webteksten beschikbaar gesteld voor gemeenten.5
Het bericht dat de schade van weerextremen in 2023 in Europa 13,4 miljard euro bedroeg |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de boodschap van de Europese klimaatdienst Copernicus en de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) die de kosten van weer- en klimaatgerelateerde verliezen in 2023 in Europa schatten op 13,4 miljard euro?1
Ja.
Bent u het eens met de volgende uitspraak van Celeste Saulo, secretaris generaal van het WMO: «De klimaatcrisis is de grootste uitdaging van onze generatie. De kosten van klimaatactie lijken misschien wel hoog, maar de kosten van niets doen zijn veel hoger.»?2 Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Ja, deze uitspraak onderschrijf ik.
Hoeveel geld is per jaar gereserveerd in de meerjarenbegroting voor schade als gevolg van weersextremen? Denkt u dat dit voldoende zal zijn, ook rekening houdende met de steeds extremere weersituaties?
In Nederland hebben we de afgelopen jaren steeds vaker te maken met weersextremen, waaronder ook de waterschade in Limburg en delen van Noord-Brabant in juli 2021. Het is de verantwoordelijkheid van particulieren en bedrijven om zich te verzekeren tegen het risico van schade door weersextremen. Indien er sprake is van een ramp in de zin van artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s kan het kabinet de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) toepassen voor schade die niet verhaalbaar, niet vermijdbaar en niet redelijkerwijs verzekerbaar is. Voor de Wts is geen structureel budget gereserveerd.
De Wts is toegepast vanwege de wateroverlast in Limburg en delen van Noord-Brabant in juli 2021. Toen is er incidenteel budget gereserveerd. Voor de afwikkeling van deze regeling resteert nog 5 miljoen euro op de begroting. Bij de Voorjaarsnota 2024 is daarnaast in totaal 21,8 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de beleidsregel financiële nood als gevolg van de wateroverlast juli 2021. Op grond van deze beleidsregel kan door de Minister van Justitie en Veiligheid een financiële verstrekking worden gedaan aan particulieren die de herstelkosten van de woning of de noodzakelijke dubbele woonlasten die zijn ontstaan door de wateroverlast in juli 2021, niet kunnen betalen dan wel hiervoor een schuld zijn aangegaan en daardoor in financiële nood zijn.
Momenteel wordt, in opdracht van de Minister van Justitie en Veiligheid, de Wts geëvalueerd. Dit moet inzicht bieden of de Wts voldoende toekomstbestendig is, mede gelet op de verzekeringsmogelijkheden met betrekking tot de gevolgen van klimaatverandering.
Hoeveel extra geld is per jaar ook beschikbaar voor de meer indirecte effecten van klimaatverandering, zoals meer mensen met een slechtere gezondheid door meer luchtvervuiling?
Er is geen geoormerkt budget beschikbaar voor indirecte effecten van klimaatveranderingen. Eventuele gezondheidsschade door klimaatverandering is wel onderdeel van de reguliere zorgkosten. Vanuit het Ministerie van VWS wordt de komende drie jaar 2,1 miljoen euro beschikbaar gesteld voor onderzoek naar de gezondheidseffecten van klimaatverandering. Zo gaat het RIVM de effecten van klimaatverandering op de gezondheid beter in kaart brengen.
Deelt u de mening dat investeren in klimaat en natuur, en daarmee het voorkomen van steeds meer schade uit weersextremen, de voorkeur zou moeten hebben boven het elk jaar weer repareren van schade door weersextremen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat investeren in klimaat en natuur de voorkeur heeft boven het repareren van de schade door weersextremen. Fysieke klimaatrisico’s kunnen nu en in de toekomst leiden tot forse maatschappelijke en economische schade. De economische schade van de overstromingen in de zomer van 2021 bedroeg 44 miljard euro voor Nederland, België en Duitsland gezamenlijk.3 Ook afgelopen jaar zagen we in Europa dat de weercondities extreem kunnen zijn met de hittegolven, overstromingen, bosbranden en droogte. Het Copernicus-rapport geeft ook aan dat, naast de gezamenlijke kosten van 13,4 miljard, ongeveer 1,6 miljoen mensen in Europa hier gevolgen aan ondervonden. Het IMF verwacht dat de klimaatschade tussen 2018 en 2050, zonder aanvullend adaptief klimaatbeleid, tussen de 0,2 en 0,5 procent van het bbp is.4 Bij het investeren in klimaat en natuur is het van belang om subsidiërende, normerende en beprijzende maatregelen tegen elkaar af te wegen, om een zo efficiënt mogelijk klimaatbeleid te voeren.
Gezien het feit dat de kosten van niets doen hoger zijn dan de uitgaven aan klimaatbeleid, bent u bereid om met een voorstel te komen om deze kosten zoveel mogelijk te voorkomen en de overgebleven voorziene kosten te begroten? Zo nee, hoe wilt u hier dan mee omgaan?
Ik ben het met u eens dat de kosten van niets doen hoger zijn dan de uitgaven aan het klimaatbeleid, zoals genoemd in het antwoord op vraag 5. Het demissionaire kabinet heeft een ambitieus klimaatbeleid opgesteld met een evenwichtige beleidsmix om daarmee invulling te geven aan het 2030-klimaatdoel. Aanvullend klimaatbeleid is op dit moment aan het volgende kabinet.
Het rapport 'Hinweise zum Einsatz autogener BTV-3 Impfstoffe' |
|
Caroline van der Plas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het rapport «Hinweise zum Einsatz autogener BTV-3 Impfstoffe» van de Ständige Impfkommission Veterinärmedizin (StIKo Vet) bij het Friedrich-Loeffler-Institut, Bundesforschungsinstitut für Tiergesundheit?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in Europa nog geen blauwtongvaccin tegen blauwtong serotype 3 is toegelaten op grond van artikel 5, artikel 26, eerste lid, of artikel 110, tweede lid, van Verordening (EU) 2019/6 van het Europees parlement en de Europese Raad?
Er zijn inderdaad in de EU geen vaccins toegelaten tegen BTV-3. Echter inmiddels heb ik d.m.v. artikel 110 lid 2 van de Europese diergeneesmiddelenverordening 2019/6, toestemming gegeven voor het gebruik in Nederland van het vaccin Syvazul BTV 3 van de producent Syva, het vaccin Bultavo 3 van producent Boehringer Ingelheim en het vaccin Bluevac-3 van producent CZ Vaccines/Kernfarm BV.
Kunt u bevestigen dat artikel 2, derde lid, in samenhang met artikel 106, vijfde lid, en artikel 105, van Verordening (EU) 2019/6 de mogelijkheid biedt voor dierenartsen om geïnactiveerde immunologische diergeneesmiddelen (autovaccins) voor te schrijven?
Ja, de dierenarts mag in uitzonderlijke omstandigheden, wanneer er voor de indicatie geen toegelaten vaccin beschikbaar is, een autovaccin voorschrijven. Echter in artikel 2 lid 3 van diergeneesmiddelenverordening staat ook de beperking hiervan in de definitie van een autovaccin. Autovaccins (ook bekend als bedrijfseigen vaccins of stalvaccins) zijn volgens de definitie van de diergeneesmiddelenverordening (EU) 2019/6 bedoeld voor gebruik bij ziekten waarbij de ziekteverwekker wordt geïsoleerd uit een specifieke stal of bedrijf, of bij bedrijven die een epidemiologische verband hebben, om deze vaccins vervolgens ook binnen die stal of dat bedrijf toe te passen. Een autovaccin hoeft, omdat het voor kleinschalig gebruik bedoeld is, daarom niet aan alle strenge bepalingen te voldoen zoals dat geldt voor reguliere vaccins. Dat maakt dat het niet geschikt is om in het hele land toe te passen.
Kunt u bevestigen dat onwenselijk gebruik van autovaccins in Nederland is beperkt door artikel 3.17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Regeling diergeneesmiddelen 2022?
Ja, voor de dierziekten die volgens EU Verordening 2018/1882 gecategoriseerd zijn als A en B ziekte, zoals vogelgriep en mond- en klauwzeer, is het niet toegestaan in Nederland om een autovaccin in te zetten.
Kunt u bevestigen dat de experts in de Ständige Impfkommission Veterinärmedizin (StIKo Vet) bij het Friedrich-Loeffler-Institut, Bundesforschungsinstitut für Tiergesundheit aangeven dat bij het vaststellen van de dieren die vallen onder een «eenheid met een bevestigd epidemiologisch verband», moet worden uitgegaan van de dieren die zich bevinden in het verspreidingsgebied van knutten die zijn besmet met blauwtong serotype 3, zoals eerst vastgesteld in Nederland?
Dat is inderdaad wat deze experts aangeven; maar zoals aangegeven heb ik hierover een andere opvatting. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de autoriteiten in Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen, Bremen en Rijnland-Palts StIKo Vet volgen in de interpretatie dat in relatie tot blauwtong serotype 3 het begrip «dieren uit een eenheid met een bevestigd epidemiologisch verband» uit artikel 2, derde lid, van Verordening (EU) 2019/6, zo moet worden uitgelegd dat hieronder die dieren vallen die zich bevinden in het verspreidingsgebied van knutten die besmet zijn met blauwtong serotype 3 – zoals eerst vastgesteld in Nederland – en vatbaar zijn voor blauwtong?
Ja
Kunt u bevestigen dat het verspreidingsgebied van knutten met blauwtong serotype 3, met eenzelfde stam, zich van Nederland uitstrekt naar de Duitse deelstaten Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen, Bremen en Rijnland-Palts?
Het klopt dat ook in Duitsland bij knutten BTV 3 stammen zijn aangetoond.
Kunt u bevestigen dat de «SAN Group Biotech Germany GmbH» een geïnactiveerde immunologisch diergeneesmiddel tegen blauwtong serotype 3 heeft ontwikkeld en dat inmiddels distribueert?
Ja, dat klopt. Inmiddels is dit autovaccin ook weer teruggeroepen door de fabrikant. Deze adviseert om geen dieren meer te vaccineren met dit autovaccin, want er blijken veiligheidsissues te zijn. Er is bij gevaccineerde dieren een blauwtong-besmetting vastgesteld en deze dieren vertoonden ook verschijnselen van blauwtong. Het virus in het vaccin is waarschijnlijk niet goed geïnactiveerd.
Kunt u bevestigen dat de wachttijd, voor onder andere melk, voor dit vaccin nul dagen is?2
Het vaccin is niet toegelaten in Nederland en derhalve is geen informatie bekend over de specificaties
Kunt u bevestigen dat dit vaccin inmiddels met goede ervaringen door Duitse dierenartsen wordt toegepast?3
Nee, zie antwoord op vraag 8.
Kunt u bevestigen dat de experts in de StIKo Vet bij het Friedrich-Loeffler-Institut, Bundesforschungsinstitut für Tiergesundheit aangeven dat vaccinatie tegen blauwtongvirus de enige betrouwbare bescherming van de dieren tegen blauwtong is en dat de vaccinatiecampagne tegen de zomer (meestal vanaf juli) moet zijn voltooid in verband met het begin van het hoofdvliegseizoen van de overdragende knutten?4
Ja, vaccinatie is de enige uitweg uit de huidige situatie met blauwtong. Ik ben blij dat er in Nederland werkzame en veilige reguliere vaccins beschikbaar zijn gekomen.
Kunt u bevestigen dat de experts in de StIKo Vet bij het Friedrich-Loeffler-Institut, Bundesforschungsinstitut für Tiergesundheit aangeven dat de vaccinatiecampagne uiterlijk in mei 2024 moet starten om voldoende bescherming te bieden voor de start van het knuttenseizoen?5
Ja, volgens experts zal het verloop van de BTV-3 epidemie dit jaar waarschijnlijk lijken op het verloop van de BTV-8 epidemie in 2007. Ik verwacht dat voor het begin van een nieuwe besmettingsgolf veel dieren kunnen worden gevaccineerd.
Kunt u bevestigden dat u (in welk geval uw ministerie) het volgende heeft gecommuniceerd? «We begrijpen dat houders van dieren graag zo snel mogelijk wil gaan vaccineren. Echter is het niet toegestaan het Duitse autovaccin in Nederland te gebruiken. Als de NVWA dit constateert zal er worden gehandhaafd. We hebben goede hoop dat er op korte termijn een veilig en werkzaam vaccin beschikbaar is.».6
Ja
Hoe vindt u het dat herkauwers in Nederland onnodig lijden en sterven omdat Nederlandse dierenartsen het autovaccin niet durven voor te schrijven, omdat u, via de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), dreigt om op te treden tegen dierenartsen die het Duitse autovaccin voorschrijven? Wat denkt u dat dit met boerengezinnen doet?
Ik heb heel veel inzet gepleegd om een werkzaam en veilig vaccin voor de zomer beschikbaar te krijgen. De eerste gesprekken met de farmaceuten zijn in oktober 2023 gestart. De daadwerkelijke ontwikkeling van vaccin is gestart in november. Het is zeer uitzonderlijk dat in 6 maanden tijd een vaccin is ontwikkeld, positief beoordeeld en geproduceerd. Dit duurt normaal minimaal anderhalf jaar. Dankzij de inzet van de producenten en de beoordelingsautoriteit aCBG/BD is dit zeer snel verlopen. Ik hoop dat hiermee een tweede golf van besmettingen en veel leed bij de dieren en dierhouders voorkomen kan worden.
Aanvaart u aansprakelijkheid voor de schade die optreedt doordat veehouders het Duitse autovaccin niet kunnen inzetten, omdat dierartsen het vaccin niet voor durven te schrijven door het dreigement van uw ministerie?
Nee.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat uw ministerie binnen een zo kort mogelijke termijn naar dierenartsen en veehouders toe bevestigt dat het door «SAN Group Biotech Germany GmbH» ontwikkelde autovaccin, op grond van de Europese regelgeving, in het gehele Nederlandse besmettingsgebied van knutten met blauwtong serotype 3 kan worden toegepast?
Ik ga daar niet voor zorgen. Er zijn inmiddels reguliere vaccins beschikbaar, daarnaast is het autovaccin teruggeroepen vanwege veiligheidsissues. Zie mijn eerdere antwoord op vraag 8.
Hoe gaat u er in de toekomst voor zorgen dat bij een uitbraak van andere (vector)ziekten waarvoor geen geregistreerd vaccin beschikbaar is, zoals Epizootic haemorrhagic disease (EHD) of een uitbraak met een ander serotype van blauwtong, er zo snel mogelijk een autovaccin in het Nederlandse besmettingsgebied kan worden ingezet?
Ik zal ook dan waarschijnlijk niet voor een autovaccin kiezen. De reden hiervoor is dat van een autovaccin geen gegevens bekend zijn over de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit (zie ook antwoord op vraag 3 en 8). Voor grootschalige dierziekte, waarin de overheid geen plicht heeft deze te bestrijden, zal ik voor zover mogelijk dezelfde weg bewandelen als ik voor het BTV-3 vaccin heb gedaan.
Kunt u alle vragen voor 1 mei 2024 individueel beantwoorden?
Vanwege de drukte op dit dossier is dat helaas niet gelukt.
De verdubbeling van Europese subsidies voor vleesreclames |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Europese Unie eind 2023 in haar jaarlijkse subsidieronde 46 miljoen euro toekende aan reclamecampagnes voor vlees en zuivel?1
Ik ben bekend met de analyse waarop deze bedragen zijn gebaseerd.
Bent u bekend met het feit dat alleen al voor eet-meer-vlees-campagnes bijna 29 miljoen euro wordt uitgetrokken – meer dan het dubbele van 2022 en het hoogste bedrag sinds 2021?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u, in lijn met het IPCC, dat de EU alleen aan het Klimaatakkoord van Parijs kan voldoen als zij inzet op flinke vermindering van de vlees- en zuivelconsumptie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe rijmt u deze conclusie dan met de exorbitante bedragen die de EU aan vlees- en zuivelcampagnes uitgeeft?
Zoals de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 29 april 20242 al kenbaar heeft gemaakt, is het kabinet voorstander van het afschaffen van het EU-Promotiebeleid voor reguliere landbouwproducten. Ook is het kabinet in lijn met de motie Wassenberg/Van Raan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1565) van mening dat subsidie uit het EU-Promotiebeleid voor promotie van vleesproducten niet mogelijk moet zijn. Ik acht dit mede van belang omdat het belangrijk is om in te zetten op een vermindering van de vlees- en zuivelconsumptie om de klimaatdoelen te behalen waar de EU zich aan heeft gecommitteerd. Daarbij vind ik het in het licht van de eiwittransitie eveneens teleurstellend dat een deel van het budget wordt besteed aan de promotie van vlees. Zolang het EU-Promotiebeleid echter bestaat, is het kabinet van mening dat dit beleid volledig in lijn moet zijn met ander EU-beleid en dat alleen duurzaam geproduceerde en gezonde producten gebruik zouden moeten kunnen maken van subsidie uit het EU-Promotiebeleid.
Deelt u de mening dat deze subsidiëring van vleesreclames rechtstreeks ingaat tegen het voornemen van het kabinet om het aandeel plantaardige eiwitten in ons dieet te verhogen, ook in het belang van het klimaat?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de aangenomen motie-Wassenberg en Van Raan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1565) die de regering oproept zich in Europa actief te verzetten tegen Europese subsidies voor de vleespromotie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) zich al actief uitspreekt tegen subsidiering van vleesreclames, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het Verslag van de Landbouw- en Visserijraad op 21 februari 2022, waarin hij schrijft dat Nederland sinds 2014 in Europese overleggremia uitdraagt dat het geen voorstander is van de Promotie-verordening? (21 501-32, nr. 1381)
Wanneer de mogelijkheid zich aandient, ben ik bereid om mij actief uit te spreken, net als de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Bent u bereid zich in Europees verband, net als de Minister van LNV al doet, in het belang van het klimaat actief uit te spreken over de onwenselijkheid van subsidiering door de Europese Unie van reclames voor vlees en zuivel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht opgeven soevereiniteit voor interne markt EU |
|
Jeremy Mooiman (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rutte zet deur open naar opgeven soevereiniteit voor interne markt EU»?1
Ja.
Kunt u uitleggen welke specifieke aspecten van de Nederlandse soevereiniteit het kabinet bereid is op te geven voor de vervolmaking van de kapitaalmarktunie?
Veel regelgeving ten aanzien van de ontwikkeling van de kapitaalmarktunie is reeds Europees vormgegeven. Dit volgt veelal uit het Verdrag van de Werking van de Europese Unie (VWEU). Dit verdrag geeft de Europese Unie (EU) onder meer de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen voor de onderlinge aanpassing van nationale bepalingen, met als doel de totstandbrenging en goede werking van de interne markt. Daaronder valt ook het vrije verkeer van kapitaal. Aan deze bevoegdheid is door de Unie uitoefening gegeven ten aanzien van de regelgeving voor de kapitaalmarkten. Zo zijn bijvoorbeeld de regels voor uitgifte van en handel in financiële instrumenten, bescherming van beleggers en prudentiële eisen voor financiële ondernemingen, alsmede het toezicht hierop door nationale en Europese toezichthouders, Europees gereguleerd. Maar ook op andere beleidsterreinen, zoals faillissementswetgeving, ondernemingsrecht of fiscaliteit, kan de EU tot op zekere hoogte maatregelen vaststellen (en heeft de EU reeds maatregelen vastgesteld) om de interne markt voor kapitaal te bevorderen.
Zoals beschreven in het visiedocument dat ik uw Kamer eerder heb gestuurd, voorziet het kabinet vooralsnog geen beleidsterreinen waarop nieuwe bevoegdheden voor de Unie noodzakelijk zijn voor de gewenste versterking van de kapitaalmarktunie.2 De beoogde versterkingen kunnen binnen de huidige bevoegdheden van de Unie ten aanzien van de interne markt worden bereikt door (herziening van) richtlijnen en verordeningen inzake de hierboven genoemde beleidsterreinen. Juist door samenwerking bij de aanpak van grensoverschrijdende uitdagingen, kunnen de lidstaten hun soevereiniteit als geheel versterken, zoals we bijvoorbeeld zien bij de aanpak van belastingontwijking. Daarbij zet het kabinet wel in op verdere standaardisering en gerichte harmonisatie, zodat de nationale wet- en regelgeving van de EU-lidstaten ten aanzien van de kapitaalmarkten beter op elkaar aansluit en barrières tot (grensoverschrijdende) marktfinanciering worden weggenomen. Ook pleit het kabinet, evenals de toezichthouders De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten, voor een sterkere rol van de Europese toezichthoudende instanties (ESA’s) bij het toezicht op de kapitaalmarkten.3 Hierbij ziet het kabinet kansen voor meer direct toezicht door de ESA’s en betere samenwerking met de nationale toezichthouders, vergelijkbaar met het toezicht op systeemrelevante banken dat door DNB (en andere nationale centrale banken) en de ECB gezamenlijk wordt uitgevoerd.
In hoeverre heeft deze positie concreet invloed op de autonomie en besluitvormingscapaciteit van Nederland en ook specifiek onze nationale instituties?
Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag toelicht, voorziet het kabinet momenteel geen beleidsterreinen waarop nieuwe bevoegdheden voor de Unie nodig zijn ter versterking van de kapitaalmarktunie, maar kan deze versterking plaatsvinden binnen de huidige bevoegdheden van de EU ten aanzien van de bevordering van de interne markt. Als er binnen deze bevoegdheden meer EU-wetgeving wordt geharmoniseerd en toezicht verder convergeert of centraliseert om de kapitaalmarkten te versterken, dan zal de beleidsruimte die Nederland bij die regelgeving of invulling van het toezicht heeft logischerwijs afnemen, maar kunnen de beoogde publieke doelstellingen wel beter worden bereikt.
Het is mogelijk dat in de toekomst gezamenlijk door alle lidstaten wordt besloten om bepaalde nieuwe bevoegdheden aan de Unie toe te kennen. De lidstaten blijven in dat geval zelf bepalen welke bevoegdheden aan de EU worden toebedeeld, en welke bevoegdheden de lidstaten behouden. Voor het toebedelen van een nieuwe bevoegdheden aan de EU is altijd een wijziging van de Europese verdragen nodig, waarvoor instemming van elke lidstaat vereist is. Dit gebeurt dus alleen als Nederland daarmee ook instemt. Het betekent bovendien niet dat Nederland, als een bevoegdheid eenmaal is toebedeeld aan de Unie, geen invloed meer heeft op het betreffende beleidsterrein. Zo heeft Nederland nog steeds een stem bij besluitvorming in de Raad over nieuwe Europese wetgeving of herzieningen hiervan. De uitoefening van de bevoegdheden van de Unie wordt bovendien beperkt door de grondbeginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Deze aspecten worden bij elk wetgevend voorstel van de Europese Commissie geapprecieerd door het kabinet in het zogeheten BNC-fiche, waarmee ook de Nederlandse Eerste en Tweede Kamer worden betrokken bij de Europese besluitvorming.
Zijn er alternatieve strategieën overwogen om de financiële markten te versterken en te verdiepen zonder het opgeven van nationale soevereiniteit en besluitvormingscapaciteiten? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse financiële markten hebben een sterke internationale verwevenheid met Europese en internationale financiële markten. Om die reden is al veel regelgeving op Europees niveau tot stand gekomen, waarbij regelmatig invulling wordt gegeven aan internationale afspraken of richtlijnen. Het gaat bij versterking van de financiële markten om een van de vier vrijheden van de EU, de vrijheid van kapitaal. Verbetering hiervan vergt daarom een Europese aanpak, waarbij Nederland – zoals in voorgaande antwoorden uiteengezet – binnen de Raad, en Nederlandse parlementariërs in het Europees Parlement, meestemt over de besluitvorming. Alternatieven om een versterking van de financiële markten tot stand te brengen vergen eveneens besluitvorming in de EU. Zoals uit recente onderzoeken blijkt, waaronder het rapport van denktank Instituut voor Publieke Economie dat op verzoek van uw Kamer is opgesteld, vergt verdere actie ter versterking van de kapitaalmarkten meer bereidheid van lidstaten om over nationale of sectorale belangen heen te stappen.4 Dat is ook in het belang van de Nederlandse economie, burgers en bedrijfsleven. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Op welke wijze verzekert u dat Nederland niet ongewild garant komt te staan voor financiële verplichtingen van andere EU-lidstaten, of vast komt te zitten in EU-afspraken die niet in het nationale belang zijn en hoe betrekt u het parlement hierbij?
Zoals genoemd in mijn antwoord op de vorige vraag, is een sterke, diepe en geïntegreerde kapitaalmarkt in het belang van Nederland. Zowel voor Nederlandse huishoudens, bedrijven als de economie als geheel. Dat is ook de conclusie van het bij antwoord 4 genoemde rapport dat uw Kamer heeft laten uitvoeren en waarop ik uw Kamer recent mijn reactie heb gestuurd.5 Juist daarom zet het kabinet zich hiervoor in Europa in. Versterking van de kapitaalmarktunie draagt bij aan grotere private risicodeling tussen beleggers en financiers in verschillende lidstaten. Hiermee neemt de noodzaak tot meer publieke risicodeling af. Zoals eerder gedeeld met uw Kamer is het kabinet geen voorstander van het op structurele basis gemeenschappelijk financieren van elkaars begrotingstekorten en schulden via eurobonds.6
Ten aanzien van het parlementaire proces, in aanvulling op mijn antwoorden op vragen 2 en 3, het volgende. Het kabinet zal uw Kamer conform de reguliere afspraken betrekken bij de Nederlandse appreciatie van en inzet bij nieuwe wit-of groenboeken, mededelingen (actieplannen) en/of wetgevende voorstellen van de Europese Commissie. Dit zal onder meer verlopen via BNC-fiches en geannoteerde agenda’s en verslagen van bijeenkomsten van de Ecofinraad en Eurogroep.
Bent u bekend met de berichten over fraude met gelden uit het EU-herstelfonds (RRF) «Fraud-busters swoop on Greek contracts involving € 2.5B of EU recovery funds»1 en «Lamborghini and Rolexes seized in massive EU police raid over € 600M Covid fraud»?2
Ja. Ten aanzien van het tweede nieuwsbericht wil ik u ook graag wijzen op het persbericht van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) over deze casus3 en op het aanvullende persbericht dat het EOM op 12 april gepubliceerd heeft over de omvang van HVF-middelen betrokken bij het vermoede fraudegeval in Italië.4 Daarin licht het EOM toe dat het onderzoek naar mogelijke fraude ter hoogte van 600 miljoen euro voor een deel middelen uit de HVF betreft. Het EOM doet geen uitspraak over welk deel HVF-middelen betreft. Over deze casus hebben de leden Van Hijum en Kahraman (beiden Nieuw Sociaal Contract) op 8 april 2024 vragen gesteld (2024Z05970). Ten aanzien van het eerstgenoemde nieuwsbericht ontbreekt vooralsnog vergelijkbare aanvullende informatie van het Europees Openbaar Ministerie.
Bent u bekend met andere fraudezaken?
Het EOM publiceert geregeld over onderzoeken naar fraudezaken5 en geeft in haar jaarverslag een overzicht over deze onderzoeken. In de verordening 2017/1939 betreffende het EOM is opgenomen dat het EOM haar jaarverslag naast de Raad en het Europees Parlement ook aan de nationale parlementen stuurt. Het laatste beschikbare jaarverslag van het EOM betreft het jaar 2023 en laat een sterke stijging zien van het aantal onderzoeken betreffende HVF-middelen.6 Ook het Europees Bureau voor fraudebestrijding OLAF publiceert regelmatig nieuws en jaarlijks een verslag over haar werkzaamheden. Het jaarrapport van OLAF over 2023 is nog niet beschikbaar. Daarnaast stuurt de Europese Commissie ieder jaar een verslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie en de bestrijding van fraude aan het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie. Ook dit jaarlijkse verslag bevat veel informatie over fraudezaken en fraudebestrijding. Het laatste verslag, over 2022, werd in juli 2023 gepubliceerd.
Bent u ermee bekend dat de Europese openbaar aanklager (EPPO) vorig jaar meer dan 200 strafrechtelijke fraudeonderzoeken is gestart gerelateerd aan het RRF? Is dit op enig moment besproken in de Ecofinraad bij de voortgang van het RRF?
Ja, daar ben ik mee bekend. Dit aantal kan in een breder perspectief worden geplaatst. Het EOM heeft volgens zijn jaarverslag in 2023 1371 nieuwe onderzoeken geopend en had op 31 december 2023 1927 actieve onderzoeken lopen. Daarvan hadden bijvoorbeeld 319 onderzoeken betrekking op landbouwmiddelen, 313 onderzoeken op cohesiemiddelen en 233 onderzoeken op HVF-middelen. Op basis van deze informatie kan het kabinet op dit moment niet vaststellen hoe de hoeveelheid fraude en de effectiviteit van de fraudebestrijding bij het HVF zich verhoudt tot die bij andere EU-fondsen.
De fraudeonderzoeken door het EOM gerelateerd aan de RRF zijn niet door de Ecofinraad besproken. Wel heeft Nederland in 2022 in de Ecofinraad en het ambtelijk voorportaal, het Economisch Financieel Comité, het belang van fraudebestrijding onderstreept.7 Aanleiding hiervoor waren vragen van u tijdens het Commissiedebat van 13 maart van dat jaar.
Bent u op de hoogte van het rapport van de Europese Rekenkamer dat de controle op de besteding van meer dan 700 miljard euro uit het EU-herstelfonds tekortschiet en het tevens onduidelijk is in hoeverre de doelstellingen van het fonds worden gehaald?
De Europese Rekenkamer (ERK) heeft gelet op de relevantie en de nieuwheid van de HVF, controles van de faciliteit in het werkprogramma opgenomen. In 2023 heeft de ERK meerdere rapporten over de HVF gepubliceerd. In de context van uw vraag zijn twee daarvan met name relevant, een speciaal verslag over de opzet van het controlesysteem van de Commissie voor de HVF (07/2023), en een speciaal verslag over het prestatiemonitoringskader van de HVF (26/2023).8, 9
In speciaal verslag 07/2023 uit maart 2023 heeft de ERK beoordeeld of de opzet van het controlesysteem van de Commissie voor de HVF adequaat was. De ERK concludeert dat de Commissie in relatief korte tijd een controlesysteem heeft opgezet dat voorziet in een uitgebreid proces voor het verifiëren van de verwezenlijking van mijlpalen en doelstellingen. De ERK merkt ook op dat het systeem beperkte informatie biedt op EU-niveau over de vraag of door de HVF gefinancierde investeringsprojecten voldoen aan de EU- en nationale regels. Wat betreft de bescherming van de financiële belangen van de Unie merkt de ERK op dat de Commissie in iedere lidstaat controles heeft gepland gericht op de controlesystemen van lidstaten op het gebied van fraude, corruptie, belangenverstrengeling en dubbele financiering. De effectiviteit van deze systeemcontroles kan volgens de ERK pas in een later stadium volledig worden beoordeeld. De ERK wijst er ook op dat lidstaten weliswaar melding moeten maken van frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden in de begeleidende beheersverklaring bij een betaalverzoek, maar dat een geïntegreerd IT-systeem voor deze meldingen ontbreekt. Het onderzoek van de ERK richt zich op het niveau van de Europese Unie en specifiek de rol van de Europese Commissie en doet geen uitspraken over de kwaliteit of effectiviteit van de systemen die lidstaten hebben ingericht op het gebied van fraude, corruptie, belangenverstrengeling en dubbele financiering en ook niet over de effectiviteit van OLAF en het EOM op dit vlak.
In het laatst beschikbare jaarverslag10 van de Europese Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie uit juli 2023 geeft de Commissie uitleg over de auditstrategie ten aanzien van de beheers- en controlesystemen van de lidstaten en legt daarbij uit welke goede praktijken zijn geïdentificeerd en wat de belangrijkste problemen waren die zijn aangetroffen. Op basis van de audits doet de Commissie aanbevelingen aan de lidstaten, die ermee hebben ingestemd om deze aanbevelingen binnen een vooropgestelde termijn uit te voeren om de problemen op te lossen. Ik verwacht dat de Europese Commissie in het eerstvolgende jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie aanvullend inzicht zal kunnen geven in de uitvoering van de HVF.
In speciaal verslag 26/2023 onderzoekt de ERK of het monitoringkader van de HVF geschikt is voor het meten van de prestaties ervan door de tijd heen. De ERK constateert dat het monitoringskader toereikend is om de voortgang bij de uitvoering te meten. Volgens de ERK is de Commissie echter slechts gedeeltelijk in staat om te beoordelen hoe goed de HVF haar algemene en specifieke doelstellingen verwezenlijkt. Verder vindt de ERK dat de gemeenschappelijke indicatoren waarover lidstaten moeten rapporteren, de voortgang niet volledig kunnen weergeven. Daarnaast ziet de ERK dat veel mijlpalen en doelstellingen betrekking hebben op input en output factoren en relatief weinig op impact en resultaat.
Nederland hecht veel waarde aan de correcte en doelmatige besteding van Europese middelen en verwelkomt de verschillende rapporten van de ERK over de implementatie van de HVF. Het is positief dat de Commissie veel van de aanbevelingen van de ERK grotendeels aanvaardt.11, 12 Aandachtspunten die op deze wijze, of tijdens de implementatie van het instrument, aan het licht komen moeten geadresseerd worden.
Hoe kan het in uw ogen dat een project in Griekenland voor tienmaal het gebruikelijke bedrag wordt aanbesteed en dit pas opvalt wanneer andere bedrijven hierover klachten indienen? Deelt u de opvatting dat dit exemplarisch is voor het gebrek aan toezicht op het RRF?
Het artikel waarnaar u verwijst maakt melding van een budget voor een digitaal moderniseringsproject in Griekenland dat volgens de auteur van het artikel veel hoger zou liggen dan het budget voor vergelijkbare projecten in andere lidstaten. Het kabinet heeft onvoldoende informatie om te beoordelen in welke mate de projecten in andere landen waar naar wordt verwezen vergelijkbaar waren met het Griekse project en wat de reden zou kunnen zijn voor het verschil in de hoogte van de budgetten. Of bij deze specifieke aanbesteding of bij de andere aanbestedingen waar het artikel over gaat sprake is geweest van fraude of andere onrechtmatigheden zal moeten blijken uit de in het artikel genoemde onderzoeken van de Griekse mededingingsautoriteit, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie.
De controlesystemen binnen de HVF zijn erop gericht om fraude zoveel mogelijk te voorkomen en te detecteren en corrigeren als deze heeft plaatsgevonden. De aangehaalde nieuwsberichten laten zien hoe in het samenspel tussen nationale autoriteiten, de Europese Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie mogelijke fraude wordt opgespoord.
Staat u nog achter de positieve tussentijdse evaluatie van het EU-herstelfonds zoals opgesteld door de Europese Commissie en vastgesteld in de Raadsconclusies, mede in het licht van de aan het licht gekomen fraudezaken, eerdere miljardentegenvallers als gevolg van de stijgende rente en de tekortschietende controle op de besteding van de EU-middelen?
Vanzelfsprekend zou het kabinet voor alle Europese fondsen en nationale middelen bij voorkeur vast kunnen stellen dat helemaal geen fraude optreedt. Als fraude toch voorkomt is het van groot belang dat dit gedetecteerd en gecorrigeerd wordt. De aangehaalde nieuwsberichten laten zien hoe in het samenspel tussen nationale autoriteiten, de Europese Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie mogelijke fraude wordt opgespoord.
U bent middels de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofinraad van 11 en 12 april geïnformeerd over de kabinetsappreciatie van de tussentijdse evaluatie van de HVF en de Raadsconclusies die hierover ter besluitvorming voorlagen.13 Daarbij is aangegeven dat het kabinet de analyse van de Commissie over de werking van de HVF in grote lijnen kan volgen. De koppeling met hervormingen uit het Europees Semester, en de uitbetaling op basis van concrete mijlpalen en doelstellingen waren eigenschappen van de HVF waar Nederland bij de totstandkoming sterk aan hechtte. Dat de Commissie hier in haar evaluatie voorlopig positief over oordeelt, is daarmee positief. Het kabinet heeft tegelijkertijd meerdere kanttekeningen geplaatst bij de tussentijdse evaluatie, en aangegeven dat het te vroeg is om definitieve conclusies te verbinden aan het instrument aangezien het een tussentijdse evaluatie is. Ten aanzien van de Raadsconclusies heeft het kabinet aangegeven deze te kunnen steunen, aangezien ze een voldoende gebalanceerd beeld gaven van de evaluatie. Daarbij erkennen de Raadsconclusies ook het belang van de vereisten op gebied van audit- en controleraamwerken voor het beschermen van de financiële belangen van de Unie. Met oog op het beperken van administratieve lasten zou een overlap met de controle op het bereiken van mijlpalen en doelstellingen daarbij wel moeten worden voorkomen, aldus de Raadsconclusies.
Nederland heeft de Commissie tijdens de Ecofinraad van april 2024 opgeroepen om in toekomstige evaluaties van het instrument aandacht te besteden aan de doeltreffendheid en doelmatigheid, en aan de financieringswijze. Het kabinet vindt daarnaast dat in toekomstige evaluaties ook de effectiviteit van het controleraamwerk en de vraag hoe eventueel misbruik voorkomen had kunnen worden, betrokken moeten worden.
Hoe en wanneer gaat u de berichtgeving over fraude met gelden uit het EU-herstelfonds aan de kaak stellen in Europa?
Nederland hecht veel waarde aan de correcte besteding van Europese middelen en zal dit blijven uitdragen. De aangehaalde nieuwsberichten laten zien hoe in het samenspel tussen nationale autoriteiten, de Europese Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie mogelijke fraude wordt opgespoord. Het komende jaarverslag van de Europese Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie en de bestrijding van fraude in 2023 vormt in mijn ogen een goed aanknopingspunt om het voorkomen en bestrijden van fraude bij de HVF en de andere EU-fondsen in EU-verband te bespreken. Daarnaast zal Nederland bij besprekingen over de voortgang van de HVF in de Ecofinraad en haar ambtelijke voorportalen aandacht blijven vragen voor het belang van een effectieve fraudebestrijding.
Bent u het eens dat indien er bewezen sprake is van fraude met gelden uit het EU-herstelfonds, deze middelen teruggevorderd dienen te worden bij desbetreffende overheden en teruggestort dienen te worden aan de donerende lidstaten waaronder Nederland?
Lidstaten worden op grond van de HVF-verordening geacht maatregelen te treffen om vastgestelde fraude, corruptie en belangenconflicten die de financiële belangen van de Unie schaden, recht te zetten. Indien een lidstaat hierin verzaakt heeft de Europese Commissie op grond van de HVF-verordening het recht om de financiële steun uit de HVF verhoudingsgewijs te verminderen en het verschuldigde bedrag terug te vorderen of te verzoeken om vervroegde terugbetaling van een lening. Vanzelfsprekend is het kabinet van mening dat indien deze situatie zich voordoet de Europese Commissie gebruik moet maken van dit recht.
Deelt u de mening dat het EU-herstelfonds RRF eenmalig is en niet verlengd mag worden?
Nederland heeft ingestemd met de HVF als eenmalig en tijdelijk crisisinstrument in reactie op de COVID-19 pandemie. De Commissie houdt in haar mededeling over de tussentijdse evaluatie vast aan de deadline van 2026. Nederland steunt dit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad?
Ja.
De ramingen en realisaties van het EMU-saldo |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheidstekort 2023 uitgekomen op 0,3 procent bbp»?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Het CBS stelt in het bericht het EMU-saldo 2023 vast op -0,3 procent bbp. Dit is een verbetering ten opzichte van de verwachting van het kabinet bij Najaarsnota 2023 van –1,8 procent bbp. Op 25 maart is Uw kamer middels een brief2 geïnformeerd over de oorzaken van het verschil tussen de raming van het Ministerie van Financiën bij Najaarsnota en het realisatiecijfer van het CBS. Daarnaast zal in het Financieel Jaarverslag Rijk nader ingegaan worden op het verschil tussen de raming bij Miljoenennota 2023 en het FJR 2023.
Klopt het, zoals de studiegroep begrotingsruimte stelt, dat het EMU-saldo op basis van cijfers van het Ministerie van Financiën de laatste 15 jaar gemiddeld 0,7 procentpunt van het bruto binnenlands product (bbp) structureel te hoog werd ingeschat?
De onafhankelijke Beleidsdoorlichting voor de 17e Studiegroep Begrotingsruimte concludeert dat in de afgelopen 15 jaar de realisatie van het EMU-saldo gemiddeld 0,7 procentpunt positiever uitviel dan de raming in de Miljoenennota voorafgaand aan het Financieel Jaarverslag van het Rijk (FJR). Ten opzichte van de stand ontwerpbegroting is het ramingsverschil overigens nihil. Deze analyses zijn ook afhankelijk van de jaren die je erin betrekt. Hierbij valt op te merken dat tussen de laatste Miljoenennota in het begrotingsjaar zelf en de realisatie normaliter weinig nieuwe beleidsmatige aanpassingen worden verwacht, Het ramingsverschil tussen deze twee begrotingsmomenten wordt daarmee voornamelijk veroorzaakt door autonome ontwikkelingen. Wel is het zo dat eerdere inschattingen van beleidsmatige effecten doorwerken in de realisaties. Dat effect valt echter niet los te knippen.
De beleidsdoorlichting noemt ook een aantal redenen waarom het saldo in recente jaren in het bijzonder is meegevallen, zoals de krappe arbeidsmarkt, de ambitieuze plannen uit het coalitieakkoord en een positievere economische ontwikkeling dan verwacht, zoals het herstel vanuit de coronacrisis. Volgens de beleidsdoorlichting is in 11 van de 15 geanalyseerde jaren het EMU-saldo te negatief ingeschat; dit geldt zowel bij de ontwerpbegroting als bij de Miljoenennota voor het lopende jaar.
Kunt u een overzicht maken van de ramingsafwijking per jaar? Kunt u daarbij per jaar aangeven hoe groot de afwijking met de uiteindelijke realisatie was ten opzichte van de Miljoenennota, Voorjaarsnota én de Najaarsnota over hetzelfde begrotingsjaar?
Kunt u een kwalitatieve inschatting geven hoe de ramingsafwijking zich de komende jaren naar verwachting gaat ontwikkelen? Wilt u in uw antwoord in ieder geval opsplitsen in een deel over een inschatting van de uitgaven (plafondrelevant en niet-plafondrelevant), van de inkomsten, kastranscorrecties, het saldo van decentrale overheden en het noemereffect?
Het uitgangspunt voor de ramingen van het EMU-saldo is realistisch ramen, wat inhoudt dat er op voorhand geen sprake is van een ramingsafwijking. Tegelijkertijd zijn alle ramingen vanzelfsprekend omgeven door onzekerheid. De saldoraming bestaat uit een aantal elementen: de geraamde uitgaven op de verschillende begrotingshoofdstukken, de inkomstenraming van Financiën op basis van een econometrisch model en het saldo van decentrale overheden op basis van een lopend gemiddelde van het CBS. In de Voorjaarsnota is een toelichting opgenomen op de saldoraming van Financiën met toelichting op de recente ontwikkeling van de verschillende onderdelen. Zie hiervoor ook paragraaf 3.2 van de Voorjaarsnota 2024.
Welke ramingsafwijking kennen de ramingen van het Centraal Planbureau (CPB) in de afgelopen 15 jaar? Kunt u daarvan een overzicht maken?
Een overzicht van de ramingsverschillen per jaar is opgenomen in bijlage 1. De gemiddelde ramingsafwijking van het CPB tussen de stand bij de laatste Miljoenennota ten opzichte van de realisatiecijfers in het FJR is 0,7%. De gemiddelde afwijking van de raming van het CPB bij de ontwerpbegroting (Miljoenennota) ten opzichte van de realisatiecijfers van het CBS in het FJR in de afgelopen 15 jaar is -0,1%. De gemiddelde afwijking in de raming van het CPB en die van het kabinet liggen daarmee heel dicht bij elkaar.
Hoe lang kunnen we onderuitputting verwachten en voor hoe lang en voor welk bedrag staat dit nu in de raming van het Ministerie van Financiën en die van het CPB?
Gedeeltelijk is onderuitputting een jaarlijks terugkerend fenomeen. Via de begroting vragen departementen goedkeuring van het parlement voor een maximum aan uitgaven. Omwille van de rechtmatigheid mogen de uitgaven niet hoger zijn dan dit maximum, maar wel lager. Enige mate van onderuitputting is dus inherent aan de Nederlandse begrotingssystematiek. Op deze jaarlijkse onderuitputting wordt geanticipeerd door departementen de mogelijkheid te geven via de zogenoemde eindejaarsmarge maximaal 1% van de niet-bestede middelen op hun begroting mee te nemen naar het volgend jaar. Hier tegenover staat de zogenoemde in=uit-taakstelling. Om te voorkomen dat het uitgavenplafond wordt overschreden als gevolg van de eindejaarsmarge, wordt tegelijkertijd een even grote taakstelling ingeboekt voor het volgende jaar. De in=uit-taakstelling is dit jaar 4,9 miljard euro en daarmee historisch hoog. Naast de reguliere 1% eindejaarsmarge geldt voor investeringsmiddelen een 100% eindejaarsmarge. Dit betekent dat alle onderuitputting op deze investeringsmiddelen meegenomen mag worden naar volgende jaren. Voorbeelden hiervan zijn middelen uit het Defensiematerieelfonds, het Mobiliteitsfonds en het Klimaatfonds. Van de totale in=uittaakstelling betreft 2,8 miljard onderuitputting op de investeringsmiddelen.
De afgelopen jaren zien we een stijgende trend in de hoogte van de onderuitputting. Om hierop in te spelen, heeft het kabinet op eerdere momenten besloten om aanvullende onderuitputting in te boeken in de begroting van 2024 en 2025. De huidige begroting houdt voor 2024 rekening met 3,6 miljard euro aanvullende onderuitputting en voor 2025 met 2,3 miljard euro. Zie voor meer toelichting hierop paragraaf 4.1 van de Voorjaarsnota. In totaal moet dit jaar 8,5 miljard euro aan onderuitputting optreden om de aanvullende onderuitputting en in=uittaakstelling geheel in te kunnen vullen. Het deel wat aan het eind van het jaar niet ingevuld wordt, leidt tot saldoverslechtering ten opzichte van de raming.
Het inboeken van aanvullende onderuitputting heeft niet de voorkeur. Het is beter om budgetten op de departementale begrotingen in een realistisch bestedingsritme te plaatsen of onderuitputting met concrete maatregelen in de begroting te zetten. Ook de Kamer verzoekt via de motie Flach en Grinwis om stappen te nemen om de mate van onderuitputting te verminderen. In de Voorjaarsnota 2024 is daarom door middel van kasschuiven de begroting realistischer gemaakt. Dit heeft geresulteerd in 5,2 miljard euro aan kasschuiven vanuit 2024 en 4,1 miljard euro aan kasschuiven vanuit 2025. Samen met het totaal aan ingeboekte onderuitputting gaat de begroting in 2024 daarmee uit van 13,7 miljard euro verwachte onderuitputting en in 2025 11,3 miljard euro ten opzichte van de stand Miljoenennota.
Het CPB maakt onafhankelijk van het kabinet ook inschattingen voor zowel de uitgaven als de inkomsten. Het CPB verwacht dat een aantal uitgaven niet of pas later tot besteding komen dan op dit moment in de begroting staat. Dit komt onder andere door de combinatie van een krappe arbeidsmarkt en een expansief begrotingsbeleid. Het CPB verwacht vertraging bij onder andere de investeringen in defensie en infrastructuur. Ook boekt het CPB algemene onderuitputting in. Deze wordt niet verder aan specifieke posten toebedeeld en loopt geleidelijk af na 2024 omdat de arbeidsmarkt minder krap wordt en er meer tijd is voor het uitwerken en uitvoeren van plannen. Het CPB maakt geen onderscheid tussen onderuitputting en kasschuiven. Daarom is niet één-op-één een vergelijking te maken tussen de onderuitputting van het CPB en de onderuitputting in het Financieel Jaarverslag van het Rijk. Op vrijdag 26 april publiceert het CPB een ex ante doorrekening van de Voorjaarsnota waarin ook is terug te vinden met hoe veel onderuitputting zij rekening houdt voor 2024 en verder.
Kunt u nader toelichten welke meevallers er in 2023 in totaal waren en in 2024 verwacht worden aan zowel de uitgavenkant als aan de inkomstenkant?
Het Financieel Jaarverslag van het Rijk, dat op Verantwoordingsdag wordt aangeboden aan uw Kamer, bevat een compleet overzicht van alle ontwikkelingen in 2023 ten opzichte van de raming bij Miljoenennota 2023. Dit betreft niet alleen mee- en tegenvallers, maar ook nieuw beleid en onderuitputting. In de brief over de realisatie van het CBS over 2023 is reeds een aantal redenen benoemd voor het meevallende beeld ten opzichte van Najaarsnota. Het ging dan om de doorwerking van in het bijzonder om het feit dat directeur-grootaandeelhouders geanticipeerd hebben op de tariefsverhoging in box 2 die per 2024 ingaat. Eind 2023 is extra dividend uitgekeerd om deze tariefsverhoging voor te zijn. Door dit anticipatie-effect heeft de staat beoogde toekomstige inkomsten al in 2023 ontvangen. Daarnaast is (beperkte) aanvullende onderuitputting opgetreden en was er sprake van meevallers bij decentrale overheden.
In de Voorjaarsnota 2024 zijn de meevallers verwerkt die tot het moment van verzending van de Voorjaarsnota aan uw kamer hebben plaatsgevonden. Een aantal grote meevallers volgt uit lagere corona-uitgaven, de meevallers bij de uitvoeringsinformatie van VWS, SZW en OCW en lagere SDE-uitgaven. Daarnaast is de inkomstenraming in de Voorjaarsnota aangepast voor actuele inzichten in het economisch beeld, zoals geraamd door het CPB. Voor een integraal overzicht van alle mutaties op de begroting ten opzichte van de Miljoenennota verwijs ik u graag naar de Voorjaarsnota. De Bijlage Verticale Toelichting in de Voorjaarsnota geeft per begroting de verwachte meevallers op de uitgaven weer.
Deelt u de opvatting dat een raming met een kleine afwijking ten opzichte van de realisatie in principe het voeren van begrotingsbeleid ten goede komt?
Het streven is altijd een zo nauwkeurig mogelijke raming te gebruiken. Zoals staat toegelicht in de Voorjaarsnota, is de raming van het EMU-saldo door Financiën opgebouwd uit de uitgavenraming zoals opgenomen in de begroting en een zo actueel mogelijke raming van belastinginkomsten. Tussen raming en realisatie kan echter veel gebeuren, zowel door externe factoren als door nieuw beleid. De afgelopen jaren waren de afwijkingen bijzonder groot, onder andere als gevolg van de corona- en energiecrisis en de beleidsreactie daarop. Juist omdat het EMU-saldo volatiel is en daardoor moeilijk te ramen, wordt vanuit het trendmatig begrotingsbeleid gestuurd op een uitgavenplafond en een inkomstenkader. Dat betekent dat economische realisaties altijd zullen afwijken van economische ramingen.
Niettemin kan ook het EMU-saldo een relevante sturingsvariabele zijn, bijvoorbeeld als de grenzen van de Europese regels in zicht komen. Om ervoor te zorgen dat de EMU-saldoramingen zo realistisch mogelijk zijn, herijkt Financiën periodiek zijn inkomstenraming. Gezien de historisch hoge onderuitputting en kasschuiven aan de uitgavenkant van de begroting heeft het kabinet bij Voorjaarsnota stappen gezet om uitgaven in een realistischer kasritme te zetten. Dit verdient ook de komende tijd aandacht, omdat de krappe arbeidsmarkt de komende tijd een relevante factor zal blijven.
Deelt u de opvatting dat door grote afwijkingen en/of een gemiddelde overschatting van een dreigend tekort het begrotingsbeleid structureel te conservatief wordt ingestoken?
Het EMU-saldo is in recente jaren vaak positiever uitgevallen dan verwacht. Er is echter geen directe link met het begrotingsbeleid. Zoals bij het antwoord op vraag 8 is opgemerkt, zijn in het trendmatig begrotingsbeleid het uitgavenplafond en het inkomstenkader de sturingsinstrumenten. De beleidsdoorlichting geeft aan dat als er sprake is van structurele onderuitputting, dit aanleiding kan zijn om de raming in het volgende voorjaar aan te passen via kasschuiven. Dit leidt tot extra ruimte onder het uitgavenplafond wat ingezet kan worden voor andere (begrotings)doeleinden.
Het kan echter ook voorkomen dat aanvullende maatregelen – bovenop het handhaven van de kaders- nodig zijn. Dit was het geval na de financiële crisis toen de normen uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) werden overschreden. Begrotingsinspanningen op basis van het SGP worden vastgesteld op basis van berekeningen van de Europese Commissie. Lidstaten zijn verplicht om deze maatregelen op te volgen en mogen niet anticiperen op een beter dan verwachte uitkomst. Het is bovendien niet exact te kwantificeren hoe het saldo zou zijn uitgevallen zonder maatregelen, omdat de maatregelen zelf ook een uitwerking hebben op de economie en financiële stabiliteit.
Kunt u aangeven in welk van de afgelopen 15 jaar de overschatting van een dreigend tekort tot extra bezuinigingen heeft geleid, die -gebaseerd op realisatiecijfers van die jaren- achteraf niet echt nodig bleken te zijn? Kan dit ook gekwantificeerd worden?
Zie antwoord vraag 9.
Welke mogelijkheden en/of aanknopingspunten zijn er om de ramingen – en specifiek die voor het tekort – te verbeteren?
De raming van het EMU-saldo bestaat uit de optelsom van de onderliggende ramingen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Voor de inkomsten geldt dat deze ook afhankelijk zijn van beleidskeuzes, maar in belangrijke mate bepaald worden door de economische ontwikkeling. Het kabinet beoogt een zo actueel mogelijke raming op te stellen door deze meerdere keren per jaar bij te stellen. Om de raming zo trefzeker mogelijk te laten zijn, wordt gebruik gemaakt van drie informatiebronnen. Ten eerste de meest recente economische inzichten, zoals onafhankelijk geraamd door het CPB. De relatie tussen belastingontvangsten en de economie is bepaald op basis van econometrische schatting per belastingsoort, die periodiek wordt herijkt om deze actueel te houden. Ten tweede de geraamde effecten van beleidswijzigingen. De budgettaire effecten van verandering in wet- en regelgeving raamt het kabinet zo goed mogelijk, en worden getoetst door het CPB op redelijkheid, neutraliteit, en onzekerheid. Tot slot maakt het kabinet gebruik van de laatste inzichten in feitelijke kasontvangsten en het uitvoeringsproces bij de Belastingdienst. Deze inzichten uit de ontvangsten kunnen aanleiding geven om de raming bij te stellen. Alle drie de bronnen voor de raming van de belastingontvangsten kennen onzekerheid, dit is inherent aan het open-einde karakter van belastingheffing. Het kabinet maakt daarom zo transparant mogelijk hoe de raming tot stand komt, door deze uitgebreid toe te lichten in bijlages 4 en 5 van de Miljoenennota.
De raming van de uitgaven bestaat uit de som van de verschillende begrotingen. De afgelopen jaren was de onderuitputting op de begrotingen historisch hoog. Er is daarmee duidelijk een aanknopingspunt om deze ramingen te verbeteren. In de Voorjaarsnota is een stap gezet in het realistischer maken van de kasritmes, maar ook in de volgende budgettaire nota’s en onder nieuw kabinet zal scherp gekeken moeten worden naar het evenwicht tussen enerzijds de politieke ambities en anderzijds de grenzen van de uitvoeringscapaciteit, bijvoorbeeld door de krapte op de arbeidsmarkt.
Het EMU-saldo bevat ook het EMU-saldo van de decentrale overheden. Deze voeren hun eigen boekhouding, waardoor Financiën niet beschikt over de gegevens voor een gedetailleerde raming. Financiën baseert de raming van het saldo decentrale overheden op een lopend gemiddelde van CBS-realisaties.
Hoe duidt u de zeer omvangrijke ramingsafwijking van het begrotingssaldo uit 2023 in het kader van het advies van de studiegroep begrotingsruimte om het tekort te reduceren?
Het is niet aan de Minister van Financiën om zich uit te spreken over het onafhankelijke advies van de studiegroep begrotingsruimte.
Deelt u de opvatting dat het structureel overschatten tot verkeerde beleidskeuzes kan leiden, waardoor onnodige bezuinigingen plaats zouden kunnen vinden en/of het draagvlak voor het begrotingsbeleid wordt ondermijnd, omdat de indruk post kan vatten dat er stelslematig te conservatie wordt begroot?
Een realistische begroting is een begroting waarin maatregelen zijn opgenomen die ook daadwerkelijk zoveel mogelijk worden gerealiseerd met het bijbehorende budgettaire effect. Dat geeft zekerheid aan burgers en bedrijven en sterkt de geloofwaardigheid en doelmatigheid van beleid. Daarbij vormt een realistische begroting de basis van het begrotingsbeleid. Vanuit het trendmatig begrotingsbeleid wordt gestuurd op kaders voor de inkomsten en de uitgaven die bij de start van een kabinetsperiode worden vastgesteld. Daarmee wordt voorkomen dat er gestuurd wordt op een volatiel EMU-saldo dat onderhevig is aan beleidsmatige en macro-economische ontwikkelingen. Zie het antwoord bij vraag 8 voor een verdere toelichting over trendmatig begrotingsbeleid in relatie tot het EMU-saldo.
Wilt u deze vragen afzonderlijk binnen drie weken beantwoorden en in ieder geval naar buiten brengen voordat de Voorjaarsnota naar de Kamer wordt verzonden?
De beantwoording is binnen de termijn van 3 weken naar Uw kamer verzonden. Het was echter niet mogelijk om de verzending ook voor de Voorjaarsnota te laten plaatsvinden omdat deze vervroegd is uitgebracht op verzoek van de informateurs.
Luchtverdediging voor Oekraïne |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het verzoek van de Minister van Buitenlandse Zaken van Oekraïne om meer luchtverdedigingssystemen te leveren?1
Nederland heeft het voortouw genomen om een internationale coalitie bijeen te brengen voor de levering van aanvullende Patriot capaciteit aan Oekraïne. Inmiddels zijn de benodigde onderdelen voor een volledig Patriotsysteem verzameld. Nederland stelt zelf drie lanceerinstallaties en een radar beschikbaar, de overige benodigde kerncomponenten worden door een bondgenoot geleverd. Oekraïne heeft een urgente behoefte aan luchtverdedigingssystemen en munitie. Het leveren van luchtverdedigingssystemen blijft één van de prioriteiten ten aanzien van de internationale militaire steun aan Oekraïne. Nederland heeft tot op heden Patriot lanceerinstellingen, raketten, mobiele luchtdoelkanonnen, Stingerraketten en radars geleverd. Via de levering van F-16’s, als co-lead van de Air Force Capabilty Coalition, en als lid van de Integrated Air and Missile Defence (IAMD) Capability Coalition draagt Nederland bij aan de ontwikkeling van de huidige en toekomstige Oekraïense geïntegreerde luchtverdediging. Nederland blijft ook de komende periode luchtverdedigingscapaciteiten aan Oekraïne leveren, bijvoorbeeld door middel van een bijdrage van € 150 miljoen aan het Duitse Immediate Action on Air Defense initiatief en € 60 miljoen ten behoeve van korte afstand luchtverdediging. Het kabinet spoort haar internationale partners actief aan om dit ook te doen.
Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan de afspraak in de bilaterale veiligheidsovereenkomst dat er op korte termijn samen met andere partners met prioriteit wordt gewerkt aan de verstrekking van luchtverdediging?2
Op het gebied van luchtverdediging worden de in de veiligheidsovereenkomst vastgelegde afspraken op zowel korte als lange termijn geïmplementeerd via bilaterale en multilaterale initiatieven zoals de Capability Coalitions IAMD- en Air Force en een door het Verenigd Koninkrijk geleid initiatief ten behoeve van luchtverdedigingsmiddelen.
Klopt het dat Duitsland tijdens de NAVO-bijeenkomst van afgelopen week heeft aangegeven onmiddellijk een analyse uit te gaan voeren van alle beschikbare patriotsystemen wereldwijd? Zo ja, op welke wijze helpt Nederland hierbij?3
Duitsland heeft, als coördinator van de IAMD Capability Coalition, publiekelijk bondgenoten en internationale partners opgeroepen meer bij te dragen aan luchtverdediging. Nederland heeft informatie aan Duitsland verstrekt en spoort, waar mogelijk, actief internationale partners aan om meer middelen te leveren.
Kan Nederland, net als eerder bij de levering van houwitsers, tanks en de F-16’s, opnieuw het voortouw nemen in het leveren van luchtverdediging waaronder patriotssystemen, al dan niet samen met bijvoorbeeld Duitsland?
Het Patriot-systeem is een schaarse capaciteit voor Nederland en binnen de NAVO. Desalniettemin stelt Nederland zelf drie lanceerinstallaties en een radar beschikbaar, de overige benodigde kerncomponenten worden door een bondgenoot geleverd. Verder onderzoekt Nederland momenteel wat de uitspraken van de SG van de NAVO over de NAVO capaciteitsdoelstellingen betekenen voor de Nederlandse militaire steun aan Oekraïne. Hierbij wordt in de afweging kritisch gekeken naar de gevolgen op de operationele gereedheid, internationale verplichtingen, en de mogelijkheid om Nederlandse militairen te blijven trainen. Het kabinet acht het belang van luchtverdedigingssteun dermate belangrijk dat het een actieve rol voor zich ziet in het overtuigen van andere partners van het leveren van materieel. Het kabinet kaart dit aan in bilateraal verband, tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de EU en in NAVO-bijeenkomsten.
Bent u bereid om ook te bekijken of en wat Nederland aan patriotssystemen nog zou kunnen leveren, wel met het oog op het getraind kunnen houden van onze eigen eenheden?
Zie antwoord vraag 4.
Het rapport 'Death, Despair and Destitution: The Human Costs of the EU’s Migration Policies' van Artsen zonder Grenzen |
|
Christine Teunissen (PvdD), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de inzichten uit het rapport «Death, Despair and Destitution: The Human Costs of the EU’s Migration Policies» van Artsen zonder Grenzen en kunt u hierop reflecteren?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport.
Kunt u reageren op de bewijzen van Artsen zonder Grenzen, zoals het groeiend aantal gewonde asielzoekers, dat het externaliseren van Europees migratiebeleid naar derde landen heeft geleid tot een groei aan geweld en mensenrechtenschendingen in derde landen?
Het kabinet is bekend met de zorgelijke berichten van Artsen zonder Grenzen over de behandeling van migranten en vluchtelingen in verschillende derde landen en is van mening dat de behandeling van migranten en vluchtelingen te allen tijde in lijn moet zijn met internationaal recht en mensenrechten, inclusief het beginsel van non-refoulement. Daar zet het kabinet zich ook voor in middels het versterken van migratiesamenwerking met relevante derde landen langs voorname migratieroutes en het versterken van adequate opvang in de regio. Het kabinet zoekt samenwerking met deze landen over de volle breedte van de migratie-agenda, ook op het gebied van asiel en bescherming. In dat verband vindt het kabinet het belangrijk dat het migratie- en asielmanagement in desbetreffende landen beter wordt ingericht, in lijn met internationale standaarden. De gesprekken die het kabinet met verschillende partnerlanden voert vormen ook een platform om zorgen over behandeling van migranten en vluchtelingen aan te kaarten, en dat doet het kabinet ook.
Hoe verhoudt zich dit tot het feit dat Nederland respect voor mensenrechten benadrukt als essentieel onderdeel van elke samenwerking met derde landen?
Nederland en de EU zetten in op een brede samenwerking met derde landen die is gestoeld op gelijkwaardigheid en reciprociteit. Deze samenwerking is niet enkel gericht op migratie, maar behelst ook andere prioriteiten zoals economische samenwerking, de groene transitie en jongeren, onderwijs en werkgelegenheid. Deze samenwerking moet altijd in lijn zijn met Internationaal en Europees recht, waaronder ook mensenrechten vallen. Nederland zet zich ervoor in dat in de samenwerking van de EU met derde landen het respecteren van mensenrechten is geborgd en wordt gemonitord. Het kabinet benadrukt het belang van naleving en de monitoring van mensenrechten ook in Europese vergaderingen en gesprekken, zowel met de Commissie als lidstaten en partnerlanden. De dialogen die Nederland en de Unie voeren bieden hiervoor een platform. In het geval van Tunesië wordt bijvoorbeeld zowel vanuit Nederland als EU structureel de mensenrechtensituatie onder de aandacht gebracht bij de Tunesische autoriteiten. Dit betreft ook de verbetering van de opvang en bescherming van migranten en vluchtelingen. Hierin wordt ook samengewerkt met VN-partners.
Bent u bereid om de steun van Nederland voor dergelijke samenwerking op te zeggen zolang er sprake is van mensenrechtenschendingen?
Zoals in het antwoord op de vraag hierboven is beschreven, gebruiken Nederland en de EU brede partnerschappen om zorgen over de behandeling van vluchtelingen en migranten aan te kaarten en bij te dragen aan verbetering van de mensenrechtensituatie.
Kunt u reageren op de structurele signalen van buitensporig geweld, marteling, mensensmokkel en dwangarbeid in Libische detentiecentra?
Over dit onderwerp zijn op 21 februari jl. vragen gesteld door het lid Piri (GroenLinks-PvdA). Graag verwijst het kabinet naar de beantwoording op deze vragen voor een uitgebreide reactie over detentiecentra in Libië1.
Hoe verhoudt het door de EU-gefinancierde principe van pullbacks in landen als Libië en Tunesië zich tot het principe van non-refoulement?
Het beginsel van non-refoulement is één van de kernelementen in het VN-Vluchtelingenverdrag en onderdeel van het internationaal gewoonterecht. Dit beginsel wordt beschermd door verschillende internationale verdragen waar ook Nederland partij bij is, waaronder het VN-Antifolterverdrag, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
Ten aanzien van landen als Libië en Tunesië verleent de EU verschillende soorten steun aan diverse actoren, over een brede agenda onder andere in het kader van migratiesamenwerking met relevante derde landen langs voorname migratie routes. Dat betreft onder meer bescherming en opvang van migranten en vluchtelingen, migratie-management, waaronder steun aan kustwachtautoriteiten, op gebied van Search and Rescueen het verbeteren van de mensenrechtensituatie en versterking van de rechtstaat. De Europese steun aan de Tunesische en Libische kustwachtautoriteiten draagt bij aan de versterking van de Search and Rescue-capaciteit van de betreffende actoren.2 Dat is wenselijk, wat onverlet laat dat – zoals boven vermeld – handelingen van de kustwachtautoriteiten altijd in overeenstemming met internationaal recht, waaronder het beginsel van non-refoulement, moeten gebeuren. Indien daaromtrent zorgen bestaan, brengt het kabinet dat daar waar relevant op in gesprekken met autoriteiten en vraagt het ook de Europese Commissie dat te doen.
Hoe verhouden deze signalen zich tot artikel 21 van het Verdrag van de Europese Unie, waarin gesteld wordt al het EU externe beleid, waaronder migratiebeleid, dient te voldoen aan internationaal recht en het Handvest van de grondrechten van de EU?
Op grond van artikel 21, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) berust het internationaal optreden van de Unie op de wereldwijde verspreiding van de beginselen die aan de oprichting, ontwikkeling en de uitbreiding van de Unie ten grondslag liggen en is het daar ook op gericht. Onder deze beginselen valt ook het internationaal recht, zoals het Handvest van de Verenigde Naties. Hieruit volgt dat de Unie ernaar streeft betrekkingen te ontwikkelen en partnerschappen aan te gaan met derde landen die deze beginselen delen. Volgens het tweede lid bepaalt en voert de Unie een gemeenschappelijk beleid en optreden en beijvert het zich voor een hoge mate van samenwerking op alle gebieden van de internationale betrekkingen, met doelstellingen als consolidering en ondersteuning van de rechtsstaat en mensenrechten. Artikel 21, lid 3, VEU bepaalt dat de Unie de betreffende beginselen eerbiedigt en de genoemde doelstellingennastreeft bij de bepaling en de uitvoering van het externe optreden.
Zoals uit de beantwoording van de voorgaande vragen volgt is er in de samenwerking met derde landen uitdrukkelijk aandacht voor voornoemde doelstellingen en vormt de naleving van internationaal en Europees recht altijd het uitgangspunt in partnerschappen met derde landen.
Kunt u reflecteren op de bevindingen van Artsen zonder Grenzen waarbij een groot percentage van patiënten verwondingen hebben opgelopen als gevolg van grenshekken, prikkeldraad en grensmuren?
Het is zorgelijk dat migranten ernstige verwondingen oplopen als gevolg van grensbarrières.
EU-lidstaten en de Schengengeassocieerde landen (Schengenstaten) dienen op grond van de Schengengrenscode bij de bewaking en het beheer van de EU-buitengrenzen, ook in het voorkomen van onrechtmatige grensoverschrijdingen, volledig te handelen met inachtneming van het toepasselijke Unierecht, waaronder het Handvest van de Grondrechten en het toepasselijke Internationale recht. EU-regelgeving biedt Schengenstaten veel ruimte om te bepalen met welke maatregelen en instrumenten zij de buitengrens bewaken. Diverse Schengenstaten maken op delen van hun grenzen al geruime tijd gebruik van fysieke grensbarrières. De herziene Schengengrenscode biedt hiervoor een grondslag. De uitvoering van de grensbewaking door Schengenstaten wordt geëvalueerd volgens het Schengenevaluatiemechanisme, waar ook fundamentele rechten een onderdeel van zijn. Zie ook het antwoord op vragen 9 t/m 11.
Het kabinet heeft begrip voor de positie van Schengenstaten met lange, moeilijk te controleren buitengrenzen (bijvoorbeeld vanwege geografische kenmerken), om in voorkomende gevallen op delen van hun buitengrenzen gebruik te maken van fysieke grensbarrières. Voor effectief Europees buitengrensbeheer acht het kabinet een integraal pakket aan grensbeheermaatregelen noodzakelijk, waar grensbewaking, grenscontrole, innovatieve technieken, gebruik van informatie en risicoanalyse, en fysieke grensbarrières onderdeel van kunnen zijn.
In welke gevallen hebben monitoringsmechanismen aan de grens geleid tot effectieve monitoring en het ter verantwoording roepen van lidstaten of organisaties die geweld uitoefenen aan grensovergangen?
Zoals in verschillende bovenstaande antwoorden is aangegeven, benadrukt het kabinet dat het beheer van de EU-buitengrenzen, dat onder verantwoordelijkheid van de Schengenstaten plaatsvindt, met inachtneming van het Europees en internationaal recht op het gebied van mensenrechten moet worden uitgevoerd. De Europese Commissie dient hier als hoedster van de EU-verdragen op toe te zien. Het kabinet vraagt hier in Europese en bilaterale gesprekken aandacht voor.
Het Europese kader kent reeds diverse monitoringsmechanismen. Zo worden alle Schengenstaten geëvalueerd op de toepassing van het Schengenacquis volgens het Schengenevaluatiemechanisme. Schengenstaten worden daarbij ook geëvalueerd op de waarborging van fundamentele rechten. Dit element is verstevigd in de nieuwe Schengenevaluatieverordening, die sinds 1 oktober 2022 van toepassing is.3 Schengenstaten dienen actie te ondernemen naar aanleiding van een aanbeveling. De Commissie en de Raad zien hierop toe. Indien een Schengenstaat een aanbeveling niet opvolgt, is verdere bespreking in de Raad mogelijk. Een tweede vorm van monitoring gebeurt door de grondrechtenadviseur van Frontex, waar het de inzet van het Agentschap betreft. Hij levert gevraagd en ongevraagd onafhankelijk advies over alle activiteiten van het Agentschap. Zijn activiteiten hebben er onder andere toe geleid dat de monitoring op het vlak van fundamentele rechten geïntensiveerd is en dat er met een aantal lidstaten verbetermaatregelen zijn genomen om te zorgen voor een betere waarborging van fundamentele rechten. Ten slotte verplichten de nog te implementeren screeningsverordening en de asielprocedureverordening bij inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact vanaf 2026 Schengenstaten te voorzien in een onafhankelijk monitorings- en toezichtmechanisme. Deze mechanismen moeten tijdens de screening en de grensprocedure toezien op de naleving van het Unierecht en het internationaal recht inzake de waarborging van een aantal belangrijke beginselen, zoals de toegang tot de asielprocedure. In de screeningsverordening worden de voorwaarden daarvoor nader uitgewerkt. Ook kunnen lidstaten het EU-grondrechtenagentschap verzoeken om hen te ondersteunen bij het ontwikkelen van een dergelijk mechanisme, inclusief de waarborgen voor de onafhankelijkheid van het mechanisme. Het kabinet juicht dat toe en ziet de implementatie van het Pact tegemoet.
Daarnaast is het kabinet er voorstander van dat lidstaten zelf een (nationaal) onafhankelijk monitoringsmechanisme ten aanzien van grensbeheer opzetten. De Europese Commissie, met steun van het kabinet, heeft daar de afgelopen jaren doorlopend op aangedrongen. Lidstaten als Bulgarije, Kroatië en Griekenland zetten, met betrokkenheid van de Commissie, reeds dergelijke mechanismen op of versterken deze. Het kabinet volgt de ontwikkelingen rondom deze mechanismen en hecht, conform de richtsnoeren van het Grondrechtenagentschap op dit vlak,4 aan een onafhankelijk monitoring- en toezichtmechanisme. Zo is eerder bijvoorbeeld met Kroatië gesproken over de opzet van het mechanisme en de opvolging van de aanbevelingen. Ook heeft het kabinet bij de appreciatie van de fact-finding missie in Bulgarije in november 2023, de verbetering van het onafhankelijk monitorings- en toezichtmechanisme op de waarborging van fundamentele rechten als aandachtspunt aangemerkt. De structurele opvolging van aanbevelingen verdient blijvende aandacht van de Bulgaarse autoriteiten. Het kabinet zal dit blijven volgen en zich hierover uitspreken.
Tot slot nam het kabinet het voorstel voor een nationaal onafhankelijk monitoringsmechanisme op in de non-paper over grensbeheer ten behoeve van de nieuwe Europese Commissie5. De voornoemde richtsnoeren van het Grondrechtenagentschap sluiten aan bij de inhoudelijke wens van het kabinet ten aanzien van de vormgeving daarvan.
Welke consequenties zijn hieraan verbonden?
Zie antwoord vraag 9.
Welke voorstellen gaat u doen om ervoor te zorgen dat de monitoringsmechanismen in alle gevallen leiden tot effectieve opvolging?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat er een zero-tolerance beleid zou moeten zijn voor ongeoorloofd geweld aan de Europese buitengrenzen? En zo ja, hoe gaat u dit afdwingen?
Zoals uiteengezet in voorgaande antwoorden benadrukt het kabinet dat het beheer van de EU-buitengrenzen, dat onder verantwoordelijkheid van de lidstaten plaatsvindt, met inachtneming van het Europees en internationaal recht op het gebied van mensenrechten moet worden uitgevoerd. De Europese Commissie dient hier als hoedster van de EU-verdragen op toe te zien. Het kabinet vraagt hier in Europese en bilaterale gesprekken doorlopend aandacht voor.
Klopt het dat in de lucht inzetbare middelen door Frontex worden ingezet om onderscheppingen van de Libische kustwacht te faciliteren?
Over dit onderwerp zijn op 21 februari jl. vragen gesteld door het lid Piri (GroenLinks-PvdA). Graag verwijst het kabinet naar de beantwoording op deze vragen voor een uitgebreide reactie ten aanzien van de rol van Frontex en het delen van informatie met Libië.6
Hoe verhoudt zich dit tot artikel 6 van de Articles on the Responsibility of States for Internationally Wrongful Acts (ARSIWA)?
Artikel 6 van de ARSIWA gaat over de aansprakelijkheid van de staat die een orgaan ter beschikking stelt aan een andere staat. Frontex is geen staat, maar een orgaan van de Europese Unie met eigen rechtspersoonlijkheid.7 Artikel 6 van de ARSIWA is daarom niet van toepassing op het handelen van Frontex.
Onder internationaal recht wordt het handelen van een (orgaan van een) internationale organisatie met eigen rechtspersoonlijkheid toegerekend aan die organisatie. Dat betekent dat het handelen van Frontex in eerste instantie aan de Europese Unie, en niet aan een lidstaat, toegerekend moet worden. Enkel het lidmaatschap van de Europese Unie maakt een staat nog niet juridisch verantwoordelijk. Voor zover de vraag ziet op de aansprakelijkheid voor organen van Nederland die ter beschikking gesteld worden aan Frontex, wordt dit geregeld in artikel 7 van de Artikelen inzake aansprakelijkheid van internationale organisaties. Op grond daarvan moet het handelen van een aan Frontex ter beschikking gesteld orgaan van Nederland toegerekend worden aan Frontex.
Voor meer details over de kwestie van aansprakelijkheid voor het handelen van Frontex verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 4 november 2022.8
Welke stappen gaat u nemen om Malta ter verantwoording te roepen met betrekking tot de signalen dat Malta gevaarlijke situaties op zee onder haar verantwoordelijkheid heeft genegeerd en daarbij moedwillig de levens van asielzoekers geriskeerd, alsook actief hulp geweigerd heeft?
Het kabinet wil voorkomen dat migranten de levensgevaarlijke routes over zee afleggen. Daar zet het kabinet zich voor in. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door het ontwikkelen van brede migratiepartnerschappen, hervestiging van vluchtelingen via de UNHCR, het tegengaan van grondoorzaken van migratie en de aanpak van mensensmokkel.
Zoals hierboven gesteld is het de taak van de Commissie om als hoedster van de verdragen toe te zien op de naleving van het Unie recht en actie te ondernemen indien er sprake is van een schending van het recht. De Commissie heeft hiertoe, op basis van de EU-verdragen, diverse middelen tot haar beschikking. Het kabinet moedigt de Commissie doorlopend aan deze in te zetten waar het de naleving van Europees asiel- en migratierecht betreft. In bilaterale gesprekken benadrukt Nederland tevens het belang van respect voor fundamentele rechten.
Het kabinet heeft, gezien de aantallen migranten die de levensgevaarlijke oversteek naar de EU maken via zee, meermaals in EU-verband opgeroepen tot goede afspraken tussen alle betrokken partijen om verdrinkingen te voorkomen en tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen. Uitgangspunt is daarbij het versterken van Search and Rescue (SAR) met goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit, en het duidelijk vaststellen van SAR-zones en veilige havens. Het kabinet verwelkomt de gesprekken die hierover gevoerd worden op Europees niveau, onder andere in de SAR-Contact Group onder leiding van de Europese Commissie. Hier wordt onder andere gesproken over het verbeteren van onderlinge samenwerking tussen landen in het Middellandse Zeegebied, alsook met Europese agentschappen, zoals Frontex en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid.
Waar het Italië betreft, is het aan de Commissie, als hoedster van de EU-verdragen, om erop toe te zien dat de wetgeving verenigbaar is met het Unierecht. In algemene zin is het kabinet van mening dat het internationaal recht staten, en daarmee kapiteins van een schip varend onder een vlag van een staat, verplicht onmiddellijk hulp te verlenen aan mensen in nood op zee. Voorts bepalen verdragen dat de staat in wiens opsporings- en reddingsgebied een drenkeling wordt gered de primaire verantwoordelijkheid heeft voor de coördinatie en samenwerking bij het vinden van een veilige haven. Staten dienen volgens het kabinet conform deze internationaalrechtelijke verplichtingen te handelen.
Voor een uitgebreidere uiteenzetting van het internationaalrechtelijk kader in geval van SAR en de Italiaanse wetgeving verwijst het kabinet graag naar beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Kröger.9
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat Artsen zonder Grenzen haar werk mag doen en niet onnodig vertraagd wordt door bijvoorbeeld de Italiaanse maritieme autoriteiten, waarbij mensenlevens onnodig geriskeerd worden?
Zie antwoord vraag 15.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat situaties zoals met de schipbreuk van de Adriana, mede veroorzaakt door gevaarlijke tactieken van de Griekse kustwacht, niet opnieuw voorkomen?
Zie antwoord vraag 15.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat hulpverleners van niet-gouvernementele organisaties (ngo's) door Europese lidstaten niet langer gecriminaliseerd en/of vervolgd worden?
Het kabinet benadrukt dat het tegengaan van het verlies van levens op zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde het uitgangspunt moet blijven. Tegelijkertijd dienen activiteiten niet behulpzaam te zijn bij het in stand houden van criminele activiteiten van mensensmokkelaars die geregeld mensenlevens op het spel zetten. Het is aan de nationale (opsporings)autoriteiten hier onderzoek naar te doen en zo nodig over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Dat hangt af van nationale wetgeving in het desbetreffende land. In Nederland is deze bevoegdheid voorbehouden aan het openbaar ministerie.
Het kabinet is daarmee niet voor het strafbaar stellen van hulp aan mensen in nood door organisaties, zoals ngo’s, die handelen op basis van humanitaire gronden, maar wil de strafrechtelijke aansprakelijkheid niet principieel expliciet bij wet uitsluiten. Tenslotte hangt het van de individuele omstandigheden van een geval af of vervolging wenselijk is, en kan daarbij indien aan het licht komt dat de betrokkene heeft gehandeld op humanitaire gronden worden besloten om niet over te gaan tot strafvervolging. In Nederland kunnen de algemene strafuitsluitingsgronden in het Wetboek van Strafrecht in de weg staan aan strafbaarheid in gevallen van humanitaire hulp.
In Europees verband onderschrijft de regering deze benadering, ook in relatie tot het voorstel voor de nieuwe mensensmokkelrichtlijn dat zich tot doel stelt de strafrechtelijke benadering van mensensmokkel in de EU juist verder te harmoniseren. Nederland benoemde dan ook recent tijdens de JBZ-raad van 4 en 5 maart 2024 dat het van belang is dat zuivere humanitaire hulpverlening niet wordt vervolgd. Echter acht het kabinet in dit verband een expliciete humanitaire clausule in de operationele tekst van de richtlijn niet noodzakelijk of effectief. Het kabinet verwijst naar beantwoording van vragen van de Eerste Kamer over dit onderwerp voor een uitgebreidere toelichting op dit vraagstuk.10
Welke stappen neemt u om naast het bemoeilijken van de Middellandse zeeroute ook legale en veilige migratieroutes te faciliteren?
Er bestaan veel manieren om op een reguliere en veilige manier naar de Europese Unie te komen voor bijvoorbeeld gezin, studie of werk. Naast nationale regelingen van de verschillende EU-lidstaten bestaan er zeven EU-brede richtlijnen op het vlak van (reguliere) toelating en verblijf.
Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk voor de aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt. Om de behoeftes van Lidstaten op legale migratie beter te matchen met aanbod uit derde landen, zet de Europese Commissie zich in om afspraken te maken met derde landen om behoeftes van Lidstaten op het gebied van legale migratie te matchen met aanbod uit derde landen via de zogeheten Talentpartnerschappen. Het kabinet ziet deze talentpartnerschappen niet op zichzelf als oplossing voor tekorten op de arbeidsmarkt11. Op dit moment wordt er gesproken vanuit de Commissie met Tunesië Marokko, Egypte, Bangladesh en Pakistan. Nederland sluit in de rol van observer aan bij de gesprekken met Marokko, Egypte en Tunesië voor zover dat vrijblijvend mogelijk is. Ook wordt in Raadsverband gesproken over een door de Europese Commissie voorgestelde verordening ter oprichting van een EU-Talentenpool, die de match tussen EU-werkgevers en (aspirant-)werknemers uit derde landen moet verbeteren. Het kabinet zet zich daarbij in de onderhandelingen over het voorstel wel actief in om het instrument zo vorm te geven dat de in het BNC-fiche genoemde bezwaren en vragen zo goed als mogelijk en adequaat worden geadresseerd.12 Een eventueel besluit tot daadwerkelijke deelname aan een talentpartnerschap of EU-talentpool is aan een volgend kabinet.
Daarnaast wordt met de EU verordening tot vaststelling van een Uniekader voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden (hervestigingsverordening), die deel uitmaakt van het Asiel- en Migratiepact, voorzien in een gemeenschappelijke aanpak voor het hervestigingsbeleid van lidstaten. Deze verordening kan bijdragen aan het vervullen van de mondiale behoeften aan hervestiging en humanitaire toelating, partnerschappen met derde landen versterken en bijdragen aan solidariteit. Daarnaast kan het de druk verlichten op landen in regio's die grote groepen vluchtelingen opvangen door het bevorderen en verbeteren van de capaciteit en de opvang- en beschermingsvoorwaarden en door het verminderen van irreguliere en gevaarlijke doorreizen van personen die internationale bescherming nodig hebben.
Hoeveel asielzoekers op de vlucht hebben ook daadwerkelijk in de praktijk toegang tot legale en veilige routes?
Het is niet mogelijk op voorhand uitspraken te doen over de toelaatbaarheid van een dergelijke grote en diverse groep.
Voor toelating op grond van hervestiging moeten mensen zich eerst melden bij UNHCR. UNHCR beoordeelt of iemand vluchteling is en vervolgens of iemand ook in aanmerking komt om te worden voorgedragen voor hervestiging. In de Projected Global Resettlement Needs noteert UNHCR jaarlijks de hervestigingsnoden. Wereldwijd dragen meerdere landen, waaronder Nederland, met uiteenlopende aantallen bij aan die hervestiging. Daarnaast kennen wereldwijd meerdere landen ook andere legale en veilige routes in de vorm van humanitaire toelating- of sponsorprogramma's voor personen die (internationale) bescherming nodig hebben.
Voor reguliere toelating, voor bijvoorbeeld werk of studie, geldt in de regel dat per aanvraag wordt beoordeeld of een vreemdeling voor een vergunning in aanmerking komt.
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar welke barrières er zijn om legale en veilige routes toegankelijk te maken en deze barrières vervolgens weg te nemen?
Toegankelijkheid van «legale routes» hangt samen met onder meer quota voor hervestiging, inhoudelijke voorwaarden voor verblijfsvergunningen en, in elk geval in de Nederlandse context, het principe dat de machtiging tot voorlopig verblijf en de verblijfsvergunning in land van herkomst of land van bestendig verblijf dienen te worden aangevraagd. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding voor een nader onderzoek naar dit stelsel. Of dit mogelijk in de komende periode opportuun kan zijn is aan een volgend kabinet.
Bent u bereid om te onderzoeken welke effecten het vervangen van ontvangstcentra door detentiecentra heeft op het mentale welzijn van asielzoekers?
De asielgrensprocedure moet bij inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact vanaf 2026 verplicht worden toegepast als de aanvrager een nationaliteit van een land bezit waarbij het Europese gemiddelde inwilligingspercentage lager is dan 20%, er gronden zijn om de aanvrager te beschouwen als een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid, of als de aanvrager probeert de autoriteiten te misleiden.
Het is van belang dat personen die niet aan de voorwaarden voldoen om toegang te krijgen tot de EU, niet alsnog toegang krijgen. Waar mogelijk nemen lidstaten stappen om op andere wijze dan door detentie de verdere inreis te voorkomen. Daar komt bij dat bij inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact per 2026, de opvangrichtlijn, asielprocedureverordening en de grensterugkeerprocedureverordening bepalen dat het opleggen van grensdetentie een ultimum remedium is, dat enkel mag worden opgelegd wanneer een lichter middel niet doeltreffend is. Waar dit in de geografie van de EU-lidstaat niet anders kan om inreis te voorkomen, zal detentie aan de orde zijn. Grensdetentie wordt in Nederland aangevangen met een medische check door het personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Daarnaast kan een vreemdeling altijd een verzoek indienen om een arts te consulteren. Waar nodig wordt zorg geboden. Wanneer er indicaties bestaan dat een vreemdeling kampt met complexe psychiatrische problemen, dan kan de vreemdeling worden overgeplaatst naar het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht. Hiermee is aandacht voor het mentale welzijn van de asielzoekers die naar een detentiecentrum gaan. Ik zie dan ook geen aanleiding om onderzoek te doen.
Hoe zal u garanderen dat asielzoekers in Nederland, maar ook in andere Europese landen, toegang blijven houden tot adequate fysieke en mentale gezondheidszorg?
Ieder land is zelf verantwoordelijk voor de inrichting van het zorgstelsel in dat land. Dat geldt derhalve ook voor de toegang tot de fysieke en mentale gezondheidszorg. In Nederland maken asielzoekers gebruik van reguliere zorginstellingen en is de toegang tot medische zorg, zowel fysiek als mentaal, geborgd via de GezondheidsZorg Asielzoekers. Op nagenoeg alle asielzoekerscentra en op veel andere opvanglocaties is een huisartsenpraktijk aanwezig. Binnen die praktijk werkt ook een zogeheten Praktijkondersteuner GGZ. Ook hiermee is een laagdrempelige toegang tot zorg geborgd. Mocht het nodig zijn dan kan de huisarts doorverwijzen naar vervolgzorg. Ter verbetering van de mentale gezondheid worden ook programma’s aangeboden, zoals Bamboo, gericht op het herkennen en erkennen van mentale problematiek bij volwassen en jongeren en indien nodig het doorverwijzen naar specialistische zorg. Verder worden er door verschillende organisaties activiteiten aangeboden die zien op het mentale welzijn van kinderen en jongeren in de opvang. Ook niet-gouvernementele organisaties zoals Save the Children en WarChild, maar ook het Nederlandse Rode Kruis, bieden geregeld geestelijke en psychosociale steun aan asielzoekers in Nederland. Zij putten daarbij uit kennis en ervaring die zij elders in de wereld opdoen bij de integratie van MHPSS (Mental Health and Psychosocial Support, geestelijke gezondheid en psychosociale steun) in humanitaire respons en in hun werk met en voor vluchtelingen en gastgemeenschappen. Dit is een thema waarop het Ministerie van Buitenlandse Zaken internationaal actief: Nederland is internationaal aanjager van integratie van MHPSS in humanitaire actie, in vredesopbouw en in inspanningen gericht op ontheemden en gastgemeenschappen. Nederland werkt daarbij behalve met Nederlandse en internationale NGOs ook nauw samen met organisaties zoals UNICEF, UNHCR, IOM, en de Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging. Een aantal van deze organisaties is ook binnen de Europese Unie actief.
Herkent u de signalen dat asielzoekers in bijvoorbeeld Griekenland en Italië onvoldoende toegang hebben tot een eerlijke procedure, voldoende informatie, ondersteuning en gezondheidszorg?
Ik herken dat in de asiel- en opvangstelsels van sommige lidstaten, op onderdelen, gebreken kunnen zitten of zaten. Die gebreken konden bijvoorbeeld ook aanleiding zijn om onder de Dublinverordening (tijdelijk) geen asielzoekers vanuit Nederland aan die lidstaten over te dragen. Met betrekking tot de in uw vraag genoemde lidstaten, oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat, hoewel de opvang en asielprocedure in Griekenland is verbeterd, een belangrijk aandachtspunt de zeer beperkte toegang van asielzoekers tot gratis rechtsbijstand tijdens hun beroepsprocedure is. In een uitspraak van 26 april 2023 leidde de Afdeling uit de berichtgeving van de Italiaanse autoriteiten af dat er voor Dublinclaimanten in Italië geen opvangfaciliteiten beschikbaar zijn en ten gevolge tijdelijk geen asielzoekers onder de Dublinverordening overgedragen kunnen worden aan dat land.
Meer in het algemeen wil ik opmerken dat het taak is van de Europese Commissie om erop toe te zien dat de asielprocedures in de lidstaten in lijn zijn met de Europese asielrichtlijnen- en verordeningen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat overal in de EU asielzoekers aanspraak kunnen maken op een humane en eerlijke procedure, alsook toegang tot zorg?
Het is de eigen verantwoordelijkheid van iedere lidstaat om de nationale asiel- en opvangprocedure in te richten conform het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, d.w.z. het wetgevingspakket van de EU waarbij internationale bescherming is geregeld. In de EU asielwetgeving is ook geregeld dat lidstaten asielzoekers toegang moeten bieden tot de gezondheidszorg die zij nodig hebben. Daarbij is, zoals ook eerder aangegeven, het de taak van de Commissie om hierop toe te zien. Verder heeft het Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA) tot taak de lidstaten te ondersteunen bij de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Het Agentschap gaat ook toezicht houden op de nationale autoriteiten via een monitoringmechanisme. Dit mechanisme beoogt mogelijke tekortkomingen in de asiel- en opvangstelsels van lidstaten te voorkomen en identificeren.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat crisissituaties zoals in 2022 in Ter Apel opnieuw voorkomen, zeker nu het Rode Kruis hiervoor opnieuw waarschuwt?
Om te zorgen dat het COA aan iedereen een opvangplek kan blijven bieden, zijn verschillende maatregelen genomen. Het COA plaatst statushouders in hotels om extra asielopvangcapaciteit te realiseren. Voorts is middels de brief van 15 april jl.13 een uitvraag gedaan aan de commissarissen van de Koning om in totaal en op zeer korte termijn tijdelijke spoedopvang te realiseren en op termijn in iedere provincie een extra grote opvanglocatie te realiseren. Vanuit het Rijk wordt hier grond voor beschikbaar gesteld. Via deze lijnen moeten in de komende periode voldoende opvangplekken gerealiseerd worden om uit te crisissituatie van 2022 te blijven.
Daarnaast zijn ook lessen getrokken uit de crisis en wordt er voortdurend samen met maatschappelijke partners, zoals het Rode Kruis, geschakeld en wordt ook mede in samenwerking met hen snel opgeschaald om snel nieuwe opvanglocaties te realiseren.
Kunt u reflecteren op de conclusie, die ook door andere onderzoeken meermaals bewezen is, dat geweld aan de Europese buitengrenzen en het sluiten van grenzen leidt tot het nemen van nog gevaarlijkere routes en daarmee bijvoorbeeld mensensmokkelaars in de kaart speelt?
Allereerst onderstreept het kabinet nogmaals dat lidstaten bij de uitvoering van hun taken op het gebied van grensbewaking volledig dienen te handelen met inachtneming van het toepasselijke Unierecht, waaronder het Handvest van de Grondrechten en het toepasselijke internationale recht. Geweld tegen personen met als doel hen te belemmeren in de uitoefeningen van hun rechten, mag daar nooit onderdeel van zijn.
Daarbij is het tegengaan van mensensmokkel en het ontwrichten van criminele smokkelnetwerken een prioriteit voor het kabinet, juist om te voorkomen dat mensensmokkelaars en de netwerken daarachter vaak uit cynisch winstbejag misbruik maken van de situatie van de mensen die op hen een beroep doen. Het kabinet heeft een brede inzet. Zo werkt Nederland onder andere aan het tegengaan van mensensmokkel middels verschillende initiatieven en projecten samen met andere lidstaten, derde landen, internationale organisaties zoals UNODC, en EU-agentschappen zoals Europol, Eurojust en Frontex om mensensmokkel te bestrijden. Dit vindt bijvoorbeeld plaats binnen het European Multidisciplinair Platform Against Crime Threats (EMPACT), waarbij Nederland deelneemt aan verschillende acties gericht op het tegengaan van mensensmokkel met landen binnen en buiten de EU. Tegelijkertijd is de aanpak van mensensmokkel enkel effectief als naast het ontwrichten van mensensmokkelnetwerken, ook aandacht uitgaat naar de lokale realiteit waarbij migranten smokkelaars evenwel zien als dienstverleners. Daarom wordt ook ingezet op preventie en voorlichting in derde landen om bewustwording over de risico’s van irreguliere migratie te vergroten en veilige en ordelijke migratie te bevorderen.
Het artikel 'Serious security breach hits EU police agency' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Serious security breach hits EU police agency»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat afgelopen zomer een reeks zeer gevoelige bestanden met de persoonlijke informatie van topfunctionarissen en gesprekken van Europol zijn verdwenen terwijl ze achter slot en grendel werden bewaard in een beveiligde opslagruimte in het hoofdkantoor van Europol in Den Haag?
Ik betreur dat bestanden met de persoonlijke informatie van topfunctionarissen van Europol zijn verdwenen. Dit is altijd zorgelijk. Het schaadt niet alleen het vertrouwen in de instelling, maar het brengt ook de privacy en veiligheid van topfunctionarissen in gevaar. Momenteel wordt door Europol onderzocht hoe dit heeft kunnen gebeuren zodat passende maatregelen genomen kunnen worden om herhaling te voorkomen en de integriteit van haar gegevens te waarborgen.
Sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Europol heeft mij laten weten dat op 7 september 2023 de Veiligheidscoördinator van Europol op de hoogte is gesteld dat personeelsdossiers van Europol-medewerkers verdwenen waren. Europol heeft in oktober 2023 de Raad van Bestuur van Europol, waarvan Nederland deel uitmaakt, op de hoogte gebracht van het datalek.
Wordt hier onderzoek naar gedaan? Wanneer is dat onderzoek klaar?
Het verdwijnen van de bestanden met persoonlijk informatie van topfunctionarissen van Europol is een interne aangelegenheid. De antwoorden die ik hier geef zijn op basis van informatie van Europol. Na melding aan de Veiligheidscoördinator van Europol op 7 september 2023 heeft Europol direct een veiligheidsonderzoek gestart. Daarnaast heeft Europol de politie in Den Haag ingelicht. Europol heeft alle relevante stakeholders geïnformeerd en betrokken, inclusief de bevoegde autoriteiten in Nederland, de Raad van Bestuur van Europol en de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming (EDPS). Ook werden de individuele Europol-medewerkers die door het incident zijn getroffen op de hoogte gebracht. Het veiligheidsonderzoek zal in de loop van 2024 worden afgerond.
Kunt u aangeven of hierbij ook wordt gekeken naar de invloed hiervan op de huidige en toekomstige aanpak van (internationale) criminaliteit en de bescherming van persoonsgegevens en gesprekken van medewerkers van Europol?
Europol geeft aan dat het veiligheidsonderzoek zich ook richt op het niet naleven van professionele verplichtingen door Europol-medewerkers. Dit betreft met name de toegangscontrole tot de betrokken administratieve personeelsdossiers en de tijdigheid van de incidentmelding. Operationele informatie van de kernactiviteiten van Europol werd nooit beïnvloed door het incident.
Welke acties worden in de tussentijd ondernomen om ervoor te zorgen dat dit soort lekken van gesprekken en persoonsgegevens van medewerkers van Europol als wethandhavingsautoriteit niet plaatsvinden?
Volgens Europol zijn er organisatorische verbeteringsmaatregelen in de HR-afdeling in gang gezet. Meer specifiek is er een uitgebreide beoordeling van HR-processen gestart, waarbij ook het beheer van personeelsdossiers wordt doorgelicht.
Het verbeteren van het bedrijfsklimaat in de defensiesector |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nu westerse overheden weer geld uitgeven aan defensie, stromen de opdrachten bij Thales binnen»- uit het NRC Handelsblad van 23 en 24 maart 2024?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de constatering uit het genoemde artikel dat «Nederlandse banken nog steeds niet willen investeren [in de defensiesector]», gezien de taboesfeer waarin deze zich klaarblijkelijk nog bevindt?
Er zijn bij ons casussen bekend waarin banken geen financiering hebben willen verstrekken aan bedrijven die actief zijn in de defensie-industrie. De redenen daarvoor lijken niet eenduidig. Voor een deel zien lijkt uitsluiting plaats te vinden op basis van (de wijze waarop invulling wordt gegeven aan) de «Environmental, Social en Governance» («ESG»)-criteria. Anderzijds lijken ook andere factoren een rol te spelen, zoals de onzekerheden in de business case of de transactionele kosten van de financiering vanwege de complexiteit van de casus. De Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Financiën en Defensie zijn in gesprek met diverse banken, pensioenfondsen en andere financiële instellingen over manieren waarop we de financiering van en de investeringen in de defensiesector kunnen verbeteren. In juni 2024 zal uw Kamer worden geïnformeerd over de knelpunten voor financiering van defensie gerelateerde bedrijven en de maatregelen die deze financiering kunnen versterken, waarbij we ook kijken naar de mogelijkheden van een garantiefonds.
Bent u zich bewust van de noodzaak van deze investeringen vanuit banken, gezien de aanzienlijke voortrekkersrol die u speelt met betrekking tot het leveren van werkkapitaal?
Private financiering is noodzakelijk voor de benodigde versnelling in de opschaling van de defensie-industrie. Zoals hierboven genoemd doen de Ministeries van EZK en Defensie op dit moment in gesprek over de knelpunten die spelen bij bedrijven en hoe deze weggenomen kunnen worden. Dit gesprek voeren we met banken, investeerders en pensioenfondsen op om met ons te kijken hoe zij hun investeringen in de defensiesector kunnen intensiveren gezien het maatschappelijke belang.
Deelt u de mening dat het frappant is dat na twee jaar oorlog op het Europese continent dit klimaat nog altijd de pijnlijke realiteit is voor defensieproducenten in Nederland en kunt u over uw antwoord uitweiden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om de kritieke situatie op korte termijn te verbeteren?
Zoals gezegd, vindt op dit moment overleg plaats tussen defensiebedrijven, pensioenfondsen, banken en overheid om te bezien welke knelpunten er zijn in de financiering van de defensie-industrie. Het kabinet hecht belang aan het zorgvuldig identificeren van deze knelpunten, om vast te kunnen stellen welke oplossingen het meest bijdragen aan het voorkomen van de knelpunten.
Om die knelpunten vervolgens op te lossen zet het kabinet in op samenwerking tussen publieke en private partijen. Het is van belang dat defensiebedrijven en de brancheorganisaties, maar ook vermogensbeheerders, banken en pensioenfondsen samen met de overheid tot oplossingsrichtingen komen. Dit moet het makkelijker maken voor huidige defensiebedrijven en nieuwe toetreders om een bijdrage te leveren aan de benodigde defensiecapaciteiten. Uw Kamer is op 28 maart jl. geïnformeerd2 over de samenwerking met de genoemde partijen.
Ziet u bijvoorbeeld heil in het op zeer korte termijn toepassen van rentekortingen, opdat de bancaire sector gestimuleerd wordt in het aangaan van investeringen en kunt u uw antwoord verder toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reflecteert u op het expliciete beleid van pensioenfondsen in het algemeen, en specifiek van Nederlands grootste pensioenfonds ABP, om nog altijd niet in de wapenindustrie te willen investeren?
Meerdere pensioenfondsen zijn terughoudend met beleggingen in de defensie-industrie. Dit geldt echter niet voor het ABP dat al sinds meerdere jaren voor enkele honderden miljoenen euro’s in de defensie-industrie belegt.3 Pensioenfondsen passen bij hun beleggingen internationale standaarden en richtlijnen toe, zoals de OESO-richtlijnen, de UN Global Compact en de Guiding Principles. Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van het bestuur van een pensioenfonds om in het beleggingsbeleid afwegingen te maken tussen rendement, risico, kosten en duurzaamheid. Veel pensioenfondsen sluiten ondernemingen uit die betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens.
Defensie en EZK zetten hun gesprekken voort met pensioenfondsen om samen te zoeken naar oplossingsrichtingen om meer te investeren in de defensie-industrie.
Hoe bent u voornemens om het in het artikel geschetste beeld dat het bedrijfsklimaat voor (potentiële) defensie-ondernemers in Nederland sterk ontmoedigd wordt door allerhande overregulering en oneerlijke concurrentie, te verbeteren?
Het kabinet zet zich in voor een gelijker speelveld op de Europese defensiemarkt. Voor de Nederlandse defensie-industrie, die veelal toeleverancier is van producenten van eindproducten, is eerlijke toegang tot markten en toeleveringsketens van groot belang. Het artikel refereert in het bijzonder aan exportregelgeving. Ten aanzien van wapenexportcontrole is een convergentie van beleid binnen de EU noodzakelijk om een gelijk speelveld te creëren. Zoals uw Kamer is geïnformeerd4, is het kabinet daarom voornemens om toe te treden tot het Verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein. Door toetreding tot dit verdrag wordt het Europese wapenexport beleid eenduidiger toegepast en krijgen Nederlandse defensiebedrijven een meer gelijkwaardige positie in defensieprojecten.
Hoe reflecteert u op het geschetste beeld dat de in Nederland bestaande defensiesector nu vooral «relatief ongevaarlijke [defensie] systemen» waagt te produceren, omwille van de huidige reguleringen?
Nederland heeft sinds begin deze eeuw5 geen nationale munitieproducerende industrie meer, noch voor de Battle Decisive Muntions(BDM), noch voor non-BDM. Daarom verwerft Defensie de complexere BDM, zoals luchtverdedigings-raketten of precision guided munitions, batchgewijs met separate opdrachten veelal gefaciliteerd via het FMS-proces in de Verenigde Staten of in andere BDM-producerende landen via government-to-government aankopen.6 Om extra inkoop hiervan te versnellen moet opdracht worden gegeven, bij voorkeur door gebruik te maken van vraagbundeling en in Europa.
Deelt u de mening dat dit voorbijgaat aan de urgente behoefte om de strijdkrachten te kunnen voorzien van voldoende capaciteiten over het gehele defensiescala?
De in vraag 10 geformuleerde mening delen wij niet.
In de veranderende veiligheidscontext kan geen enkel Europees land geheel zelfstandig voor zijn eigen veiligheid zorgen. Het kabinet wil daarom samen met Europese partners strategische afhankelijkheden verminderen, en met vertrouwde partners een voortrekkersrol spelen in gemeenschappelijke verwerving. Om de productiecapaciteit op te schalen en de leveringszekerheid te vergroten is samenwerking met de Nederlandse en Europese Defensie industrie noodzakelijk. De weerbaarheid en het voortzettingsvermogen van de toeleveranciersketens zijn daarbij cruciaal.
Het kabinet zet in op samenwerking met onze NAVO-bondgenoten en Europese partners om de productie van defensiematerieel te stimuleren. Vraagbundeling draagt bij aan het vergroten van deze productiecapaciteit, omdat dit producenten de benodigde zekerheid op afname van grote hoeveelheden biedt. Dit is recent en in lijn met motie-Dassen over meer gezamenlijke Europese inkoop van munitie (Kamerstuk 36 124, nr. 20) gebeurd door Roemenië, Spanje, Duitsland en Nederland, onder coördinatie van de NAVO Supply and Procurement Agency (NSPA).
Nederland heeft de ambitie om een substantiële inhoudelijk bijdrage te leveren aan internationale materieelsamenwerking, om zo een geloofwaardige partner te zijn. De inzet is onder andere gericht op het verstevigen van Nederlandse industriële sterktes.
In het algemeen onderscheidt het Nederlandse bedrijfsleven zich door innovatieve toepassingen en «high tech»-oplossingen. Dit zijn capaciteiten die we met het oog op de nationale veiligheid moeten koesteren, onder meer omdat ze kunnen zorgen voor operationeel voordeel voor de Nederlandse krijgsmacht. Het kabinet blijft inzetten op de versterking, bescherming en internationale positionering van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis.
Nederland heeft wel een zelfscheppende industrie bij de marinebouw van bovenwaterschepen en bij de radar- en sensortechnologie. Om die positie te versterken zet het kabinet in op de sectoragenda voor de Maritieme Maakindustrie (MMI), waarover uw Kamer onlangs is geïnformeerd, en met het industriebeleid van het «industrieversterkend aankopen» bij de bouw van marineschepen. Hiermee versterken we de Europese strategische autonomie7, 8.
Het kabinet informeert uw Kamer voor de zomer over de invulling en uitvoering van andere aanvullende maatregelen om de productie- en leveringszekerheid te versterken, zowel voor de continue steun aan Oekraïne als voor het vergroten van de slagkracht en het voortzettingsvermogen van onze eigen krijgsmacht.
Ziet u voor Nederland een toekomst weggelegd waarin de lokale productie van wapensystemen weer een voorname rol zal gaan spelen en kunt u over uw antwoord uitweiden?
Zie antwoord vraag 10.
Welk toekomstperspectief kunt u schetsen voor ondernemers in de defensiesector betreffende de huidige mate van overheidsregulering?
Specifiek op het gebied van defensie werkt het kabinet op dit moment aan een sectoraal wetsvoorstel voor de defensie-industrie. In dit wetsvoorstel wordt een sectorale investeringstoets en een veiligheidsverklaring opgenomen die bijdragen aan het versterken, beschermen en beter internationaal positioneren van de Nederlandse defensie-industrie. De wet zal in het voorjaar in internetconsultatie gaan.
Op 18 augustus 2023 is de voortgangsrapportage van het Programma vermindering regeldruk ondernemers naar uw Kamer gestuurd.9 Hierin wordt gerapporteerd over de voortgang van verschillende instrumenten die worden ingezet om regeldruk aan te pakken. De resultaten laten vooral generieke knelpunten zien, die voor een belangrijk deel worden veroorzaakt door werkgeversverplichtingen. Het kabinet bekijkt op welke wijze de geïnventariseerde knelpunten en regeldrukkosten kunnen worden aangepakt. Daarnaast is een website ontwikkeld (regeldrukmonitor.nl) die inzage biedt in de ontwikkeling van de regeldrukkosten als gevolg van nieuwe wet- en regelgeving en in de voortgang van het Rijksbrede regeldrukprogramma.
Daarnaast heeft de Minister van EZK op 19 januari 2024 de voortgangsrapportage over de Strategische agenda Ondernemingsklimaat aan uw Kamer gestuurd.10 Daarin heeft het kabinet gemeld dat zij blijft inzetten op versterking van de Europese interne markt. De interne markt van de EU biedt namelijk de schaalvoordelen, economische macht en geopolitieke kracht om ook de Nederlandse belangen het beste te kunnen dienen. Bij een sterke interne markt hoort een gelijk speelveld voor zowel bedrijven in Nederland als in de rest van de EU, waar barrières zoveel mogelijk worden voorkomen en bedrijven gelijke kansen hebben om internationaal te ondernemen. Het kabinet zet zich ook in voor een gelijk speelveld op de Europese defensiemarkt. De recent gepresenteerde Europese Defensie-industriestrategie (EDIS) en het Europees Defensie-investeringsprogramma moeten leiden tot het Europeaniseren van defensietoeleveringsketens. Door meer competitie en een gelijker speelveld hebben Nederlandse (mkb-)bedrijven meer kans om toe te treden tot een toeleveringsketen van Europese Original Equipment Manufacturers (OEMs). Nederland zet zich in de onderhandelingen over EDIP in voor grensoverschrijdende industriële samenwerking en verbeterde toegang tot toeleveringsketens, zoals ook verwoord in het BNC-fiche over EDIS en EDIP.11
Het bericht 'Slovakia’s president warns Robert Fico is testing ‘limits of democracy'' |
|
Thom van Campen (VVD), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Slovakia’s president warns Robert Fico is testing «limits of democracy»» van The Financial Times?1
Ja.
Bent u het met deze leden eens dat democratische waarden en het goed functioneren van de rechtsstaten van alle lidstaten van belang zijn voor het functioneren van de Europese Unie (EU)?
Ja.
Deelt u de opvatting van deze leden dat lidstaten niet alleen bij toetreding aan de vereisten voor de rechtsstaat moeten voldoen, maar ook als zij officieel lid zijn van de EU? Zo ja, hoe worden huidige lidstaten getoetst in mate van rechtsstatelijkheid en hoe pleit u in Europees verband voor het bevorderen en waarborgen van deze rechtsstatelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Europese Unie (EU) heeft meerdere instrumenten tot haar beschikking om rechtsstatelijke problemen in de Unie te adresseren.2 Zo worden rechtsstatelijke ontwikkelingen structureel door de Europese Commissie (Commissie) gemonitord in het kader van haar jaarlijkse rechtsstaatrapport.3 Daar waar lidstaten de rechtsstatelijke beginselen die in de Verdragen zijn neergelegd, schenden, kan de Commissie handhavend optreden. De Commissie kan bijvoorbeeld een inbreukprocedure starten. Als de schendingen van de beginselen van de rechtsstaat het financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie serieus dreigen aan te tasten, kan de MFK-rechtsstaatverordening worden ingezet, zoals eind 2022 is gebeurd tegen Hongarije. Het kabinet steunt de Commissie in haar rol als hoedster van de Verdragen en blijft de Commissie oproepen deze daadkrachtig en consequent te vervullen om toe te zien op de naleving van de beginselen van de rechtsstaat in de EU.
Bent u in dit licht bekend met de recente uitspraken van de aftredende Slowaakse president waarin wordt gesteld dat de premier «de grenzen van de democratie aan het testen is»? Hoe beoordeelt u de uitspraken van de aftredend Slowaakse president?
Ik ben bekend met de uitspraken van de Slowaakse president. Het is niet aan mij om de woorden van een staatshoofd van een ander land te becommentariëren.
Hoe kijkt u naar deze recente ontwikkelingen in Slowakije? Welke specifieke ontwikkelingen in Slowakije verslechteren de Slowaakse rechtsstaat? Hoe kijkt u specifiek naar het sluiten van het bureau van een speciaal openbaar aanklager, opgericht om onderzoek te doen naar corruptiezaken?
Het kabinet volgt de rechtsstaatontwikkelingen in Slowakije nauwgezet. Datzelfde geldt voor de Commissie. Het is nu primair aan de Commissie om, in haar rol als hoedster van de Verdragen, te beoordelen of Slowakije de rechtsstatelijke beginselen die in de Verdragen zijn neergelegd schendt en hier indien nodig tegen op te treden. Nederland blijft het belang benadrukken van de volledige en adequate toepassing van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium.
Wat zijn de eventuele potentiële risico’s voor ongewenste beïnvloeding van buiten de EU in Slowakije? Hoe kijkt u in dat licht ook naar de pro-Russische uitspraken van de nieuwe Slowaakse premier Fico?
Ongewenste buitenlandse inmenging gaat in tegen de fundamenten van een democratische rechtsorde en open samenleving, waarop de EU is gestoeld. Het is van belang dat de EU eensgezind is ten aanzien van de steun aan Oekraïne en de aanpak van Rusland. Uitspraken die de Russische verantwoordelijkheid voor de oorlog in Oekraïne in twijfel trekken zijn schadelijk. Het kabinet draagt deze boodschap in zowel EU- als bilateraal verband steevast uit.
Hoe verhoudt de positie van Slowakije zich op dit moment tot andere lidstaten in de Europese Raad? Ziet u risico’s dat het Slowaaks leiderschap zich in navolging van Hongarije ontwikkelt tot verstorende factor in de EU? Ziet u in de opstelling van Slowakije een verslechtering in de betrekkingen met andere lidstaten, in het bijzonder met Nederland? Zo ja, wat zijn de stappen die u onderneemt zowel bilateraal, alsmede met andere lidstaten, om te voorkomen dat Slowakije dezelfde rol in de Unie zal innemen als Hongarije en eerder Polen? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft zich inzetten voor EU-eenheid. Slowakije steunt tot nu toe altijd belangrijke EU-besluitvorming, bijvoorbeeld ten aanzien van steun aan Oekraïne.
Hoe zorgt u er in Europees verband voor dat er een vinger aan de pols gehouden gaat worden met betrekking tot Slowakije, zodat voorkomen wordt dat aldaar de rechtsstaat verslechtert en de ongewenste invloed van Rusland toeneemt?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3. Het kabinet blijft het belang benadrukken van de volledige en adequate toepassing van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium.
Bent u het met deze leden eens dat hiervoor aandacht gevraagd dient te worden bij de andere lidstaten, in de Raad en bij de verantwoordelijk Europese Commissarissen en instituties voor rechtsstatelijkheid en voor democratie? Zo ja, welke stappen gaat u hierbij ondernemen? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin blijft Nederland met de Commissie in gesprek over rechtsstatelijke ontwikkelingen in de Unie en benadrukt daarbij het belang van de volledige en adequate toepassing van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De verplichtingen voor financiële instellingen om financiering aan ontbossing te voorkomen |
|
Joost Sneller (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Bankrolling ecosystem destruction. The EU must stop the cash flow to business destroying nature» van Greenpeace en Milieudefensie?
Ja.
Onderschrijft u het beeld uit het rapport dat Europese financiële instellingen, ook die met hoofdkantoor in Nederland, nog relatief veel leningen verstrekken aan en beleggen in bedrijven waarvan het risico beduidend is dat deze bedrijven zijn betrokken bij ontbossing?
Het rapport wijst op de belangrijke positie die Europese financiële instellingen, waaronder Nederlandse financiële instellingen, innemen in de wereldmarkt door de financiering van deze bedrijven in risicosectoren. Alhoewel het rapport geen directe link legt tussen de bijdrage van financiële instellingen aan ontbossing, bevestigen de bevindingen uit het rapport dat financiële instellingen een belangrijke rol spelen bij het tegengaan van ontbossing.
Onderschrijft u dat financiële instellingen een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om erop toe te zien dat hun beleggingen, leningen en andere dienstverlening geen bijdrage leveren aan ontbossing, vernietiging van andere essentiële ecosystemen en aantasting van de biodiversiteit?
Ja, ik onderschrijf dat financiële instellingen een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om erop toe te zien dat hun beleggingen, leningen en andere dienstverlening geen bijdrage leveren aan misstanden, zoals ontbossing. Het kabinet is van mening dat de financiële sector een belangrijke rol heeft bij het tegengaan van misstanden in de waardeketen en een hefboomfunctie kan vervullen in de transitie naar duurzaam en verantwoord ondernemen.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen: de
OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Conform deze internationale standaarden moeten risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op ontbossing, worden geïdentificeerd en aangepakt. Ook moet de financiële instelling afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de schade bijdragen aan herstel of zijn invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken. Het kabinet moedigt financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen doorvoeren. Hoe een financiële instelling invulling geeft aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid van de financiële instellingen zelf. Dit geldt ook voor de beslissing om in gesprek te gaan met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting.
Om recht te doen aan de hefboomfunctie van de financiële sector bij het tegengaan van misstanden in de waardeketen, zoals ontbossing, heeft Nederland zich tijdens de onderhandelingen van de brede Europese wetgeving over Internationaal Maatschappelijk Verantwoordelijk Ondernemen, de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), continue ingezet voor volledige opname van de financiële sector. Uiteindelijk bleek daarvoor onvoldoende steun. In het voorlopig politiek akkoord is de inclusie van klantrelaties uitgesteld. Wel is er een evaluatieclausule opgenomen waarin staat dat de Commissie deze kwestie uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding opnieuw zal bezien. Financiële instellingen die voldoen aan de drempels betreffende omzet en aantal werknemers dienen wel gepaste zorgvuldigheid toe te passen op hun upstream-relaties (inkoop van producten en diensten) en aan de verplichting een klimaatplan op te stellen. Een volledige appreciatie van het voorlopige akkoord op de CSDDD is op 12 april jl. gedeeld met uw Kamer.2
Herkent u het beeld dat «nultolerantiebeleid» dat banken al jaren zeggen te hanteren, in de praktijk niet altijd wordt nagekomen en dat het toezicht daarop kan worden verstevigd?1
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke instrumenten van overheidswege nu al worden ingezet om te voorkomen dat Europese of Nederlandse financiële instellingen via hun beleggingen, leningen en andere dienstverlening bijdragen aan ontbossing?
Volgens de OESO-richtlijnen en de UNGP’s behoren banken informatie uit te vragen bij ondernemingen die zij financieren, in dialoog te gaan met een onderneming over hun beleid, over de geconstateerde risico’s en hoe deze aan te pakken. Ook behoren banken bij schade aan mens en milieu bij te dragen aan herstel of hun invloed aan te wenden om nadelige gevolgen te beperken. Zoals ik toelicht in het antwoord op vraag 3 en vraag 4 moedigt het kabinet financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbetering in kunnen doorvoeren. De beschikbaarheid van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie kan financiële instellingen helpen bij het naleven van de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. In de afgelopen jaren zijn er verschillende wetgevende kaders opgesteld die zullen bijdragen aan de beschikbaarheid van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie, zoals de SFDR, de EU Taxonomie en de richtlijn duurzaamheidsrapportering (CSRD). Deze wetgeving verplicht financiële instellingen te rapporteren over hun impact op mens en milieu. Dit zal de transparantie vergroten over de impact van financiële instellingen op duurzaamheid, inclusief de impact op ontbossing.
Ook kunnen Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, ter ondersteuning van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid, terecht bij het IMVO-steunpunt voor informatie en advies.3 Belanghebbende partijen die een vermeende schending van de OESO-richtlijnen door een multinationale onderneming signaleren, kunnen hierover bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) een melding indienen.
Verder heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedsel de afgelopen jaren verschillende (coalities van) bedrijven, financiële instellingen, kennisinstituten, NGO’s en andere overheden ondersteund bij het naleven van rapportagestandaarden om hun impact, afhankelijkheden en risico’s rondom onder andere ontbossing te meten, te rapporteren en te verbeteren. Dit zijn bijvoorbeeld de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures, het Partnership Biodiversity Accounting Financials en de Ecosystem Services Valuation Database.
In de beleidsagenda voor duurzame financiering onderschrijf ik het belang van een brede blik op het begrip duurzaamheid, waarin niet alleen aandacht is voor klimaatverandering, maar ook voor bijvoorbeeld het verlies van biodiversiteit of grondstoffen schaarste. In de Kamerbrief van 8 februari 2024 informeerde ik uw Kamer over de voortgang.4
Klopt het dat de Europese Bossenwet, die vorig jaar is aangenomen, de Europese Commissie opdraagt onderzoek te doen naar de bijdrage van financiële instellingen aan het voorkomen van geldstromen naar ontbossing en bosdegradatie en zo nodig met een wetsvoorstel te komen voor medio 2025? Op welke manieren bent u voornemens om zich op EU-niveau hard te maken voor een tijdige en correcte uitvoering van deze opdracht?
De Europese Commissie dient in de context van de Verordening ontbossingsvrije producten (EUDR) inderdaad uiterlijk op 30 juni 2025 een effectbeoordeling voor te leggen over de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen.5 De Commissie dient daarbij te beoordelen of het nodig is om financiële instellingen onder de reikwijdte van de verordening te brengen, rekening houdend met alle relevante bestaande horizontale en sectorale wetgeving. De opdracht aan de Europese Commissie houdt ook in dat zij tegelijk, indien nodig, een wetsvoorstel indient gericht op de uitbreiding van de EUDR naar andere natuurlijke ecosystemen op basis van de effectbeoordeling. Ik vind het belangrijk dat deze effectbeoordeling inhoudelijk juist wordt uitgevoerd en zal dit op meerdere niveaus bij de Europese Commissie onder de aandacht brengen.
Op basis van deze effectbeoordeling zal het Kabinet opnieuw kijken of deze verordening als instrument geschikt is voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing, of dat er aan andere instrumenten moet worden gedacht.
Welke mogelijkheden ziet u om, naar analogie met de bestaande eisen voor marktdeelnemers in de Europese Bossenwet, ook financiële instellingen wettelijk te verplichten om te verzekeren dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico bestaat dat hun beleggingen, leningen of andere diensten bijdragen aan ontbossing?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat transparantie-eisen, zoals onder meer bepaald in de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), afdoende zijn om de geldstromen naar ontbossing en natuurvernietiging te stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beschikbaarheid van duurzaamheidsinformatie kan financiële instellingen helpen bij het naleven van de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Transparantie-eisen spelen een belangrijke rol in het inzichtelijk maken van financiële stromen naar ondernemingen met activiteiten die schadelijk zijn voor de natuur, zoals ontbossing. Dit inzicht is essentieel, omdat het beleggers de informatie verschaft die nodig is om geïnformeerde beslissingen te maken over waar en hoe zij hun geld investeren. Bovendien dragen de transparantie-eisen voor ondernemingen bij aan een zekere mate van zelfreflectie en mogelijke heroriëntatie van bedrijfsstrategieën die minder schadelijk zijn voor de natuur. Wetgeving vergroot de transparantie over de impact van financiële instellingen op duurzaamheid, inclusief de impact op ontbossing. Alleen transparantie is niet afdoende, maar goede vergelijkbare en eenduidige data is wel een noodzakelijke randvoorwaarde.
Kunt u aangeven hoe vervolg is gegeven aan de voorstellen uit de initiatiefnota «van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector»2 van onder andere D66, om bijvoorbeeld financiële instellingen en beursvennootschappen klimaatverandering gerelateerde risico’s op lange termijn meer op te nemen in hun verslaglegging?
De initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» riep het kabinet op om Nederlandse instellingen te verplichten om openbare klimaatrisico rapportages op te stellen volgens het Task Force on Climate-related Disclosure-raamwerk (TCFD). Ook riep de nota het kabinet op om zich in te zetten voor de opname van dit raamwerk in de EU-richtlijn niet financiële informatie en de internationale accountancystandaarden.
Eind 2015 is onder de Financial Stability Board, waarin ook Nederland is vertegenwoordigd, de TCFD opgezet om te bezien hoe financiële risico’s van klimaatverandering beter geïncorporeerd kunnen worden in de strategie van grote bedrijven. De TCFD heeft een raamwerk ontwikkeld met een open en kwalitatief karakter, waarmee inzicht kan worden verkregen in hoe een bedrijf omgaat met klimaatrisico’s. De TCFD adviseert bedrijven langs vier lijnen te rapporteren over aan klimaat gerelateerde risico’s: governance, strategie, risicobeheer en kengetallen en doelen. In de kabinetsreactie op deze initiatiefnota geeft het kabinet aan dat zij zich ervoor in zal zetten dat de relevante Europese regelgeving de rapportage over klimaatrisico’s langs deze lijnen van de TCFD op passende en coherente wijze integreert 7 Dit heeft het kabinet ook voor de CSRD gedaan, die een herziening omvat van de EU-richtlijn niet financiële informatie. Het kabinet heeft in het BNC fiche over het voorstel benadrukt dat het er aan hecht dat het voorstel bijdraagt aan het internationale gelijke speelveld door bijvoorbeeld aan te sluiten op initiatieven als de TCFD.8 Deze aansluiting is op belangrijke fronten behouden gebleven in de richtlijn.9 Zo benadrukken beide kaders het belang van het openbaar maken van processen voor het identificeren, beoordelen en beheren van klimaatgerelateerde risico's. Het kabinet heeft daarnaast, bijvoorbeeld in internationale overleggen, haar steun uitgesproken voor de ontwikkeling van internationale accountancystandaarden voor duurzaamheidsinformatie door de zogeheten International Sustainability Standards Boards (ISSB). De Financial Stability Board heeft aangegeven dat met de standaarden zoals die zijn ontwikkeld door de ISSB, het doel van de TCFD is bereikt.10
Wat heeft de International Accountants Standards Board (IASB) gedaan om standaarden hiervoor uit te werken? Zouden deze standaarden ook kunnen worden ingezet voor meer transparantie over de geldstromen die bijdragen aan de financiering van ontbossing?
De International Sustainability Standards Board (ISSB), een zusterorganisatie van de IASB, is in 2021 in het leven geroepen om wereldwijde standaarden voor duurzaamheidsverslaglegging te ontwikkelen. In juni 2023 publiceerde de ISSB de zogenoemde IFRS S1 en IFRS S2. IFRS S1 vereist dat bedrijven informatie verschaffen die noodzakelijk is voor beleggers om de duurzaamheidsrisico's te beoordelen van het bedrijf. IFRS S2 ziet specifiek op klimaatgerelateerde verslaggeving. In algemene zin regelen beide standaarden niet expliciet transparantie over ontbossing. Wel schrijven deze standaarden voor dat bedrijven deze informatie moeten publiceren als dit materieel is voor de gebruikers van financiële verslagen. Verder heeft de ISSB besloten om educatief materiaal te ontwikkelen dat uitlegt hoe een bedrijf de vereisten in IFRS S2 kan toepassen in relatie tot natuurgerelateerde aspecten, zoals ontbossing.
De Europese rapportageverplichtingen, zoals neergelegd in de CSRD en de uitwerking daarvan in de European Sustainability Reporting Standards (ESRS), houden al rekening met de standaarden van de ISSB.11 Indien de ISSB aanvullende transparantiestandaarden introduceert met betrekking tot de financiering van ontbossing kunnen deze standaarden derhalve worden meegenomen in de Europese rapportageverplichtingen.
Welke «hardere» maatregelen zouden kunnen worden ingezet als de sector de transitie niet maakt en niet beter toeziet op de leningen die de sector verstrekt? Hoe zou bijvoorbeeld een groene bankenbelasting, zoals ook voorgesteld in de initiatiefnota, of het opleggen van boetes, als stok achter de deur kunnen dienen?
Zoals is aangekondigd in de Kamerbrief van 13 maart 202312 verken ik op dit moment, mede namens de Minister voor Klimaat en Energie, mogelijke klimaatmaatregelen voor de financiële sector. De vraag die in deze verkenning centraal staat is of en hoe eventuele klimaatwetgeving kan bijdragen aan het versterken van de bijdrage van financiële ondernemingen aan de klimaattransitie. Hierbij wordt ook gekeken welke alternatieve aanpak hieraan kan bijdragen. Ik ben voornemens om de Kamer rond de zomer te informeren op hoofdlijnen over de uitkomsten van de verkenning. Besluitvorming over eventuele klimaatwetgeving voor de financiële sector is aan een volgend kabinet.
Op korte termijn is het niet mogelijk om de grondslag van de bankenbelasting te vergroenen.13 De bankenbelasting grijpt in de huidige opzet voor wat betreft de heffingsgrondslag aan bij de passivazijde van de balans (inleen). Voor het stimuleren van vergroening van de investeringen van financiële instellingen ligt een prikkel aan de activazijde van de balans (uitleen) meer voor de hand. Om tot een bankenbelasting te komen die vergroening effectief stimuleert moet worden aangesloten bij de (gemeten) klimaatimpact van de uitleen. De passivazijde van de balans (inleen) bestaat namelijk uit de financieringsbronnen van een bank, zoals spaargeld en uitgegeven obligaties. Deze passiva weerspiegelen niet de aard van de activiteiten die de bank onderneemt. Om duurzame activiteiten te stimuleren moet worden aangesloten bij de activa (uitleen) op de bankbalans. Door de belasting te baseren op activa kunnen activiteiten worden ontmoedigd of gestimuleerd. Om tot een bankenbelasting te komen die vergroening effectief stimuleert, moet worden aangesloten bij de (gemeten) duurzaamheidsimpact van de activa (uitleen). Daarvoor zijn objectieve en geharmoniseerde meetmethodes noodzakelijk. Op dit moment zijn deze methodes in ontwikkeling en nog niet geharmoniseerd, waardoor deze zich nog niet lenen voor een objectieve en controleerbare grondslag voor belastingheffing. Het is om die reden op dit moment niet mogelijk de bankenbelasting in te zetten voor vergroening. In Europees verband zijn wel veelbelovende ontwikkelingen te noemen. Zo rapporteren banken dit jaar voor het eerst over hun green asset ratio op basis van de duurzame taxonomie. Deze green asset ratio geeft een goed beeld van welke activiteiten een bank financiert die onderdeel zijn van de duurzame taxonomie (duurzame financiering), maar neemt vaak de financiering van het minder vervuilend maken van vervuilde activiteiten (transitie financiering) niet mee. Deze ontwikkelingen worden nauwgezet gevolgd.
De feitelijke heffing van bankenbelasting beperkt zich tot enkele grote banken. De financiële sector behelst naast deze banken ook kleinere banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders. Om een vergroening van de investeringen van financiële instellingen over de hele breedte van de sector te stimuleren, ligt het voor de hand om na te denken over een stimulans die een bredere reikwijdte heeft dan de bankenbelasting.
Hoe verlopen de gesprekken met de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over een onderzoek naar een rechtvaardige verliesdeling van gematerialiseerde duurzaamheidsrisico’s? Wat is hiervan de uitkomst?
Naar aanleiding van de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand» heeft het Ministerie van Financiën met de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) gesproken over een onderzoek naar de rechtvaardige verliesdeling van gematerialiseerde duurzaamheidsrisico’s. De WRR heeft dit onderwerp betrokken in haar onderzoek naar rechtvaardigheid in het bredere klimaatbeleid.14 In dit onderzoek ging de WRR ook specifiek in op de materialiserende duurzaamheidsrisico’s op het gebied van waterveiligheidsbeleid en schade na extreme regenval. De WRR beschrijft aan de hand van vier beginselen welke verdelingsvraagstukken hierbij komen kijken. Daarnaast doet de WRR drie aanbevelingen aan het kabinet om rechtvaardigheidsoverwegingen een grotere rol te geven in het klimaatbeleid. In de kabinetsreactie op het rapport geeft het kabinet aan deze aanbevelingen te omarmen. Op het gebied van gematerialiseerde duurzaamheidsrisicio’s geeft het kabinet concreet aan verdelingseffecten mee te nemen in haar onderzoek naar de toekomstbestendigheid van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen.15 Ik verwacht dat dit onderzoek spoedig wordt afgerond.
Welke stappen bent u voornemens om binnen Europa op korte termijn te nemen om betere afspraken te maken over het toezicht op financiële sectoren?
Zoals ik hierboven toelicht lopen er op dit moment verschillende acties. Ik zet mij bijvoorbeeld in voor een inhoudelijk juiste uitgevoerde effectbeoordeling in de context van de EUDR. Op basis van deze effectbeoordeling zal het Kabinet opnieuw kijken naar de geschiktheid van deze verordening als instrument voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing. De (implementatie van) Europese wetgevende kaders, zoals de CSRD, zullen de beschikbaarheid van duurzaamheidsinformatie vergroten.
Daarnaast voert het Ministerie van Financiën op dit moment met de Europese Commissie en andere lidstaten gesprekken over mogelijke nieuwe Europese prioriteiten op het gebied van duurzame financiering. In deze gesprekken benadrukt het ministerie drie aspecten om de effectiviteit en efficiëntie van het duurzame financieringsraamwerk te verbeteren. Ten eerste is het van belang dat raamwerk de financiering van de duurzame transitie verder stimuleert, door meer aandacht voor transitionele activiteiten en brede duurzaamheidsdoelstellingen. Ten tweede ziet het Ministerie van Financiën kansen om de verschillende vereisten voor de beheersing van aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s verder te harmoniseren, toezichthouders in staat te stellen hier beter op te handhaven en meer kennis op te bouwen over bredere milieurisico’s. Ten derde zou de coherentie en het gebruiksgemak van de verschillende duurzaamheidsrapportagestandaarden beter kunnen. Vooruitgang op deze drie vlakken draagt niet alleen bij aan de financiering van de duurzaamheidstransitie, maar kan ook het concurrentievermogen van de Europese Unie en de Europese financiële sector verbeteren.
Met deze prioriteiten bouw ik verder op de ambities uit de Beleidsagenda voor duurzame financiering. In het kader van deze beleidsagenda is er de afgelopen jaren nationaal, Europees en internationaal ingezet op ambitieuzer beleid voor de verduurzaming van de financiële sector. In de Kamerbrief van 8 februari 2024 informeerde ik uw Kamer over de voortgang van deze agenda.16 Op veel van de acties uit de beleidsagenda is voortgang geboekt. Zo heeft er een publieke consultatie plaatsgevonden in het kader van de verkenning naar mogelijke klimaatmaatregelen voor de financiële sector, gaat de Europese Autoriteit voor Verzekeringen en Bedrijfspensioenen mede op initiatief van Nederland onderzoek doen naar aan biodiversiteit gerelateerde financiële risico’s en heeft Nederland zich ingezet voor een ambitieuze invulling van de richtlijn duurzaamheidsrapportering.
Het evenement ‘Navigating Nicotine Regulation: Insights from Sweden’, 26 maart 2024 in Nieuwspoort |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Harmen Krul (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Ben u op de hoogte van het evenement «Navigating Nicotine Regulation: Insights from Sweden», georganiseerd door Business Sweden en de ambassade van Zweden in Nederland?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel waarin vermeld staat dat Tweede Kamerleden zijn uitgenodigd voor een lobbybijeenkomst over «harm reduction», waarbij de sprekers banden hebben met de tabaksindustrie en producenten van nicotineproducten?2
Ja.
Hoe beoordeelt u dit evenement? Deelt u de zorgen zoals beschreven in het artikel van Tabaknee, dat dit een poging van de tabaks- en nicotine-industrie zou kunnen zijn om via Business Sweden en de Zweedse ambassade het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid te beïnvloeden?
Ik ben geen voorstander van dit evenement. Integendeel. Ik deel de zorgen en het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid zal worden voortgezet. Voor beïnvloeding door de tabaksindustrie is hierin geen plaats.
Kunt u bevestigen dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat wijst op voordelen van het gebruik van snus of nicotinezakjes, maar dat wetenschappeijk bewijs juist het tegendeel aantoont?
Ik ben niet op de hoogte van overtuigend wetenschappelijk bewijs dat wijst op voordelen van het gebruik van snus of nicotinezakjes. Wel is wetenschappelijk bewezen dat nicotine schadelijk is omdat nicotine de bloeddruk verhoogt en schade aan de vaatwanden aanbrengt en daarnaast verslavend is. Om die reden wil de Nederlandse regering het gebruik van nicotinezakjes zoveel mogelijk beperken, met name voor jongeren.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat buitenlandse mogendheden proberen invloed uit te oefenen op Nederlandse parlementariërs, vooral wanneer dit wordt gedaan ten behoeve van de tabaksindustrie die een schadelijk product onder de aandacht wil brengen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, welke stappen onderneemt u om dit tegen te gaan?
Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat er met deze boodschap, die haaks staat op het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid, getracht wordt invloed uit te oefenen op Nederlandse parlementariërs. Tegelijkertijd heeft de Kamer, binnen de Nederlandse constitutionele verhoudingen, een eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft contacten met de tabaksindustrie.
Bent u bereid om met uw Zweedse collega en de Zweedse ambassadeur in gesprek te gaan over dit onderwerp? Zo niet, waarom niet?
Ik heb contact opgenomen met de Zweedse ambassade. De Zweedse ambassade heeft mij te kennen gegeven dat de verantwoordelijkheid van dit evenement bij Business Sweden ligt. Het evenement was een initiatief van Business Sweden.
Deelt u de opvatting dat producten zoals snus en nicotinezakjes geen plaats hebben in het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid? Bent u bereid om dit standpunt aan uw Zweedse collega toe te lichten?
Ik ben van mening dat snus en nicotinezakjes geen plaats hebben in het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid. Het gebruik van tabak voor oraal gebruik (snus) is ingevolge de Tabaksproductenrichtlijn verboden in heel Europa. Omdat het gebruik van snus in Zweden een culturele status heeft, is Zweden uitgezonderd van dit verbod. Overeenkomstig het Europese verbod op het gebruik van snus is de Nederlandse regering van mening dat ook nicotinezakjes (zonder tabak) in Nederland verboden moeten worden. Snus en ook nicotinezakjes zijn zeer verslavend en schadelijk voor de gezondheid. Het gebruik van snus kan bijvoorbeeld mondkanker veroorzaken. Bovendien zijn deze producten met name aantrekkelijk voor jongeren, vanwege het onzichtbare gebruik onder de (boven)lip. Daarnaast is het risico op nicotineverslaving zowel bij snus als bij nicotinezakjes groot en dat maakt de stap naar het roken van sigaretten mogelijk kleiner. Ik vertrouw erop dat Kamerleden deze boodschap aan de Zweden kenbaar hebben gemaakt.
Ziet u in deze bijeenkomst een schending van artikel 5.3 van het VN-Kaderverdrag inzake Tabaksontmoediging – dat stelt dat overheden geen contact onderhouden met de tabaksindustrie met betrekking tot tabaksontmoedigingsbeleid – door de Zweedse overheid? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om Zweden, als verdragspartner, hierop aan te spreken?
Ik heb mijn zorgen over de bijeenkomst, waarvoor ook Nederlandse parlementariërs zijn uitgenodigd, besproken met de Zweedse ambassade. De organisatie en eindverantwoordelijkheid van dit evenement ligt bij Business Sweden. De Tweede Kamer heeft (binnen de Nederlandse constitutionele verhoudingen) een eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft contact met de tabaksindustrie en het Presidium van de Kamer heeft eerder te kennen gegeven dat de aanwijzingen van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet van toepassing zijn op de Kamer.3 Ik vertrouw erop dat Kamerleden elkaar aanspreken wanneer sprake is van contact met de tabaksindustrie.
Het rapport van Amnesty International ‘From freedom to censorship, the consequences of the Hungarian propoganda Law’ |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International «From freedom to censorship, the consequences of the Hungarian propaganda law»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de Hongaarse «propaganda wetgeving» welke het afbeelden en de «promotie» van diverse genderidentiteiten en seksuele oriëntaties verbiedt in onder andere lesmateriaal, media en reclamemateriaal?
Het kabinet heeft zich heel duidelijk tegen deze anti-LHBTIQ+ wetswijzigingen uitgesproken sinds de aanname van de wetswijzingen in juni 2021, waaronder in de Europese Raad.2
Hoe strookt deze wetgeving volgens u met het recht op informatie, het recht op gelijkheid en non-discriminatie en het recht op onderwijs?
De anti-LHBTIQ+ wetswijzingen stroken niet met diverse grondrechten uit het EU-Handvest, waaronder de vrijheid van meningsuiting en informatie, het non-discriminatiebeginsel, het recht op menselijke waardigheid en het recht op eerbiediging van het privéleven.
Erkent u dat er geen bewijs is dat uitingen van seksuele geaardheid en genderidentiteit een negatief effect op jongeren zou hebben, zoals ook de Commissie van Venetië stelt?
Ja.
Deelt u de mening dat het juist van belang is voor jongeren om informatie te kunnen krijgen over seksuele voorlichting in het kader van een veilige seksuele ontwikkeling, ongeacht diens seksuele oriëntatie?
Ja.
Deelt u de zorgen dat dit soort wetgeving stigma en discriminatie in de hand werkt, terwijl de overheid juist de rechten van al haar burgers zou moeten beschermen?
Het kabinet deelt deze zorgen.
Deelt u de mening dat deze wet de rechtsstaat in Hongarije verder beschadigt? Zo ja, graag een reflectie, zo nee, waarom niet?
Ja. De anti-LHBTIQ+ wetswijzingen zijn allereerst in strijd met EU waarden. In reactie op de wetswijzigingen besloot de Commissie Hongarije op 15 juli 2022 voor het Hof te dagen, waarbij de Commissie heeft geconstateerd dat de wetgeving onder meer in strijd is met de richtlijn audiovisuele mediadiensten, diverse grondrechten uit het EU-Handvest en de gemeenschappelijke waarden van artikel 2 VEU. Het kabinet deelt deze zienswijze van de Commissie.
Wat zijn wat u betreft de consequenties hiervan wat betreft de artikel 7-procedure die al langere tijd loopt voor Hongarije?
Zorgen over maatregelen die de Hongaarse regering neemt die de gelijke rechten van LHBTIQ+ personen beperken en ondermijnen zijn onderdeel van de artikel 7 procedure tegen Hongarije en worden bij de hoorzittingen consequent door lidstaten, waaronder Nederland, opgebracht.3
Wat gaat u doen om de LHBTQ+ gemeenschap in Hongarije te ondersteunen?
Nederland steunt de LHBTIQ+ gemeenschap in Hongarije actief. Dit doet Nederland door politieke steun te verlenen, bijvoorbeeld doordat de Nederlandse ambassadeur in Boedapest meeloopt in de Pride en steun uit te spreken via sociale media. Ook wordt financiële steun verleend aan LHBTIQ+ organisaties in Hongarije. Deze steun zal onverminderd voortgezet worden.
Gaat u uw Hongaarse ambtgenoot aanspreken op deze vorm van censuur? Wat gaat u doen om kenbaar te maken dat deze «propaganda wet» niet strookt met Europese rechten en waarden?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Inmiddels heeft de infractieprocedure die de Commissie is gestart tegen Hongarije, constaterende dat de anti-LHBTIQ+-wetswijzingen niet stroken met EU waarden en regels, geleid tot een zaak tegen Hongarije voor het EU-Hof. Nederland zal aan deze hofzaak deelnemen en heeft zich er actief voor ingezet dat zoveel mogelijk andere EU lidstaten dit ook doen. In totaal zullen zestien EU lidstaten deelnemen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voor het debat over de Europese Raad van 19 maart?
Helaas is dit niet gelukt.
Het bekend zijn van uitspraken Poetin waarin hij dreigt met het (militair) binnenvallen van één of meer landen van de Europese Unie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Zijn er bij het kabinet uitspraken bekend, gedaan door president Poetin, waarin hij dreigt met het (militair) binnenvallen van één of meer landen van de Europese Unie?
Het kabinet is niet bekend met directe uitspraken van president Poetin, waarin gedreigd wordt met het militair binnenvallen van een of meer landen van de Europese Unie. Er is echter wel sprake van steeds agressievere retoriek van Russische overheidsvertegenwoordigers en van hybride acties richting landen van de Europese Unie.
De illegale, grootschalige Russische invasie van Oekraïne heeft bovendien laten zien dat Poetin er niet voor terugdeinst om een soeverein land binnen te vallen en daarbij bruut geweld te gebruiken, ook al werd de intentie tot binnenvallen van Oekraïne tot op het laatste moment ontkend door de Russische autoriteiten.
Indien dit het geval is, kunt u de Kamer de exacte citaten hiervan doen toekomen inclusief bronverwijzing zodat de Kamer kan nagaan waar en wanneer precies president Poetin een dergelijk dreigement gericht tegen de Europese Unie zou hebben geuit?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kan u deze (feitelijke) vraag binnen uiterlijk drie weken beantwoorden? Zo nee, waarom niet?