Europese belemmeringen voor het invoeren van een kwaliteitseis voor bio-ethanol |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Herinnert u zich het commissiedebat Duurzaam vervoer van 29 juni jl., waarin u aangaf de reactie van de Europese Commissie op de vraag of de richtlijn Brandstofkwaliteit de invoering van een kwaliteitseis voor ethanol verbiedt te willen afwachten, dat het een terechte vraag is waarom andere lidstaten wel een kwaliteitseis hebben ingevoerd en dat u niet voornemens was om extra belemmeringen op te werpen voor bio-ethanol?
Ja, dat herinner ik me.
Bent u bekend met het bevestigende antwoord van de Europese Commissie1 op de vraag van Europarlementariër Tom Berendsen (EVP) of het klopt dat het lidstaten vrijstaat om voor te schrijven dat enkel zuivere ethanol bijgemengd kan worden in benzine, voor zover deze ethanol voldoet aan de kwaliteitsvereisten van Richtlijn 2009/30/EG met betrekking tot brandstofkwaliteit? Is ditzelfde antwoord door de Commissie ook naar u gecommuniceerd in antwoord op uw vragen?
Het schriftelijke antwoord van Eurocommissaris de heer Timmermans namens de Europese Commissie is tweeledig en in die zin kan uit het antwoord van de Commissie niet geconcludeerd worden dat het lidstaten vrijstaat om voor te schrijven dat enkel zuivere ethanol bijgemengd kan worden in benzine, voor zover deze ethanol voldoet aan de kwaliteitsvereisten van Richtlijn 2009/30/EG met betrekking tot brandstofkwaliteit (FQD-richtlijn). De Commissie geeft in de tweede alinea van haar antwoord juist aan dat het lidstaten niet is toegestaan om gedenatureerde dan wel zuivere ethanol voor bijmenging in benzine te verbieden, indien deze ethanol voldoet aan de FQD-eisen. In termen van de FQD-richtlijn: het is lidstaten niet toegestaan om het in de handel brengen van brandstoffen te verbieden, beperken of belemmeren, indien deze brandstoffen voldoen aan de eisen van de FQD.
De Commissie nuanceert vervolgens het antwoord, door op te merken dat het lidstaten wel is toegestaan om het gebruik van één soort ethanol te stimuleren, zolang een dergelijke nationale bepaling in overeenstemming is met het EU-recht. Als voorbeeld haalt de Commissie het stimuleren van bijvoorbeeld zuivere ethanol aan, om zodoende te kunnen worden meegeteld voor het bereiken van het bijzonder nationaal streefcijfer voor vervoer in het kader van de Richtlijn hernieuwbare energie (RED). Vertaald naar het Nederlandse RED-systeem van energie voor vervoer, verankerd in titel 9.7 van de Wet milieubeheer, zou dit betekenen dat alleen het leveren van een biobrandstof met zuivere ethanol in aanmerking zou komen voor verkrijging van hernieuwbare brandstofeenheden (HBE’s). HBE’s vertegenwoordigen een marktwaarde en dus zou het leveren van een biobrandstof met zuivere ethanol een prijsvoordeel opleveren ten opzichte van leveringen van biobrandstof met gedenatureerde ethanol.
Echter, in de Nederlandse praktijk zou een keuze om biobrandstof met zuivere ethanol via het RED-systeem van energie voor vervoer te stimuleren, tegelijkertijd leiden tot strijdigheid met de hiervoor aangehaalde verbodsbepaling uit de FQD. De (gemaximeerde) jaarverplichting voor conventionele biobrandstoffen die voor HBE’s in aanmerking komen worden in Nederland feitelijk volledig gerealiseerd met tot benzine-E10 bijgemengde bio-ethanol. Tankstations zijn immers wettelijk verplicht om met hun benzinepompen ten minste voor de helft benzine-E10 aan te bieden (naast bijvoorbeeld Euro 98). Met HBE’s gestimuleerde benzine-E10, indien bijgemengd met zuivere ethanol, zal een prijsvoordeel opleveren ten opzichte van benzine-E10, bijgemengd met gedenatureerde ethanol, en deze uit de markt drukken. Kortom, het aan de ene kant stimuleren van bijmenging in benzine-E10 met zuivere ethanol in het kader van de RED door het ontvangen van HBE’s, leidt aan de andere kant tot het beperken of belemmeren van het in de handel brengen van gedenatureerde ethanol in E10-benzine, hetgeen niet is toegestaan ingevolge de FQD.
Het antwoord van Eurocommissaris de heer Timmermans namens de Commissie stemt overeen met het antwoord dat het Ministerie van IenW ambtelijk vanuit de Commissie heeft ontvangen.
Deelt u de constatering dat er geen Europese belemmeringen zijn om ook in Nederland een kwaliteitseis voor bio-ethanol in te voeren, aangezien er geen bepaling in de Richtlijn Brandstofkwaliteit (FQD) is die lidstaten verbiedt het gebruik van enkel ongedenatureerde ethanol voor te schrijven en de Renewable Energy Directive (RED) lidstaten vrijlaat bij het inzetten van de instrumenten die zij nodig achten om de doeleinden van de RED te realiseren?
Nee, die constatering deel ik niet zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 2.
Onderkent u het feit dat met het inzetten van bio-ethanol tot 95% aan broeikasgasemissies kan worden gereduceerd en dat het invoeren van een kwaliteitseis ervoor kan zorgen dat het invoeren van juist minder duurzame bio-ethanol uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten wordt voorkomen?
Dit is een mogelijk gevolg, maar uit het onderzoek van TNO blijkt dat ook andere effecten kunnen optreden, waardoor juist de gewenste ontwikkeling en inzet van geavanceerde bio-ethanol wordt belemmerd.
Bent u bereid, gezien het antwoord van de Europese Commissie dat er geen Europese wetgeving is die een kwaliteitseis voor bio-ethanol verbiedt, het feit dat andere lidstaten al gebruik maken van een dergelijke kwaliteitseis, en uw eigen voornemen om geen extra belemmeringen op te werpen voor bio-ethanol, opnieuw te bezien of er ook in Nederland een kwaliteitseis voor bio-ethanol kan worden ingevoerd en deze zo spoedig mogelijk uit te werken?
Zoals ik reeds heb toegelicht in mijn Kamerbrief2 van 24 juni 2022 ben ik niet voornemens de kwaliteitseis in te voeren.
Zoals in deze brief is aangegeven maakt de kwaliteitseis geen onderscheid op basis van CO2-reductie, maar op basis van ethanolspecificatie. Hierdoor zal voor niet-Europese ethanol meer invoerheffing moeten worden betaald. Hieronder valt ook geavanceerde ethanol van buiten de EU, dat door deze extra kosten minder aantrekkelijk wordt voor importeurs. Hoewel er momenteel slechts beperkte productiecapaciteit voor geavanceerde ethanol buiten de EU is, kunnen toekomstige ontwikkelingen snel gaan.
Bovendien laten de recente cijfers van de Nederlandse Emissieautoriteit3 zien dat het aandeel ethanol uit geavanceerde grondstoffen sterk groeit. De REDII stimuleert dit ook, doordat steeds hogere CO2-reductie-eisen worden gesteld aan nieuwe ethanolinstallaties. Daarmee zou een kwaliteitseis op bio-ethanol zelfs negatieve effecten op de uitstoot van CO2 kunnen hebben, terwijl de verplichting juist CO2-reductie als doel stelt.
De RED III biedt concretere handvatten om specifieker CO2-reductie in de keten te belonen. Ik overweeg dit bij de nationale implementatie ook door te voeren. Daarvoor zijn bij de RED II implementatie ook handvatten in onze nationale wetgeving opgenomen (de broeikasgasreductie-eenheid, BKE), met uitgestelde inwerkingtreding.4
De rapportage van de Europese Rekenkamer |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraken van de president van de Europese Rekenkamer tegen Politico?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat er in toenemende mate fouten worden gevonden in de budgetten van Europese Commissie door de Europese Rekenkamer?
Ja, ik deel de zorg dat nog steeds ieder jaar teveel fouten worden gemaakt in de rechtmatigheid van de uitgaven van de EU-begroting. Dit zijn overigens niet alleen de uitgaven in direct beheer van de Europese Commissie, maar met name ook uitgaven die in gedeeld beheer met de lidstaten worden gedaan. De ERK schat het foutenpercentage bij de uitgaven over 2021 op 3,0%, dit was in 2020 2,7%. De tolerantiegrens ligt op 2,0%. Het klopt dat het foutenpercentage voor de uitgaven in de afgelopen jaren licht gestegen is. In de jaren daarvoor is het foutenpercentage gedaald. Onderstaande grafiek geeft een beeld van de ontwikkeling van het foutenpercentage sinds 2007 en de Nederlandse stemming bij de Raadsaanbevelingen aan het Europees Parlement voor decharge van de EU-begroting.
Op welke wijze is de Nederlandse regering van plan de problemen met de controle op uitgaven en het tegengaan van frauderisico’s aan te kaarten mede gelet op het feit dat Nederland nettobetaler is aan de Europese Unie (EU) en de Europese Commissie nog nooit een goedkeurende verklaring heeft ontvangen?
Op basis van het jaarverslag stelt de Raad ieder jaar Raadsaanbevelingen op voor het Europees Parlement, dat decharge verleent aan de Europese Commissie over de uitvoering van de Europese begroting. Nederland zet zich in de discussies in de Raad al jaren actief in voor kritische Raadsaanbevelingen die de conclusies en aanbevelingen van de ERK voldoende reflecteren. Het kabinet heeft daarbij in het verleden tegengestemd indien het foutenpercentage te hoog was en daarnaast ook geen verbetering zichtbaar was of de Raadsaanbevelingen volgens het kabinet niet stevig genoeg waren. Nederland heeft hierbij vaak samen opgetrokken met Zweden. Het kabinet zal zich ook dit jaar in de discussie in de Raad hard maken voor Raadsaanbevelingen die de conclusies van de ERK in voldoende mate reflecteren.
Het kabinet is van mening dat het niet uit zou moeten maken of een land nettobetaler of -ontvanger is. Voorop staat dat voorkomen moet worden dat fouten worden gemaakt met publiek geld.
Met betrekking tot het voorkomen van fraude merkt het kabinet op dat het foutenpercentage geen indicator is voor fraude, zoals ook de ERK aangeeft in het jaarverslag, maar een indicator van rechtmatigheid. De ERK meldt gevallen van fraude bij het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF). Het is vervolgens aan OLAF om te besluiten of een administratief onderzoek wordt ingesteld. OLAF werkt hierbij zo nodig samen met de autoriteiten van de lidstaten en het EOM.
Deelt u de zorgen van de Europese Rekenkamer over risico’s op leningen aan derde landen? Hoe worden deze risico’s nu zichtbaar gemaakt in de EU-begroting en voor zover van toepassing op de Rijksbegroting?
De president van de ERK heeft aangegeven dat de oorlog in Oekraïne risico’s met zich meebrengt voor de EU-begroting, als gevolg van uitgegeven leningen en het risico dat Oekraïne deze niet kan terugbetalen. Eind 2021, dus nog voor het uitbreken van de oorlog en had Oekraïne nog 4,7 miljard euro aan leningen bij de Commissie lopen, met name vanuit enkele bestaande Macro Financiële Bijstand-programma’s (MFB). Sinds het uitbreken van de oorlog heeft Oekraïne verdere steun van de Unie ontvangen, waaronder in de vorm van concessionele leningen in het kader van nieuwe MFB-programma’s.
Op de Europese begroting is een gemeenschappelijk voorzieningenfonds (GVF) opgericht waar voor garanties een voorzieningspercentage wordt bepaald. Indien leningen niet terugbetaald worden door de ontvangende partij zal het GVF de eerste verliezen dekken.
De jaarrekeningen2 van de Europese Unie bevatten informatie over de verschillende financiële instrumenten van de Unie, waaronder leningen aan derde landen en daarbij behorende garanties. In de Rijksbegroting wordt het Nederlandse aandeel van Europese garanties verantwoord op de begroting van het Ministerie van Financiën.
Deelt het kabinet de zorgen dat de Europese Rekenkamer niet alle informatie krijgt die zij nodig heeft om haar werk te kunnen doen? Op welke wijze gaat het kabinet dit probleem aan de kaak stellen bij de Europese instellingen en in de Raad?
Het kabinet is eerder in antwoord op vragen van het lid van Wijngaarden ingegaan op deze kwestie.3 Het kabinet is van mening dat alle EU-instellingen, binnen de kaders van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) art. 287 en de regels uit het Financieel Reglement, door Europese Rekenkamer gevraagde informatie beschikbaar dienen te stellen.
In dit geval betreft het een specifieke zaak tussen twee EU-instellingen, waar het kabinet geen partij is. In algemene zin zal de kabinet zich bij de besprekingen van het jaarverslag van de ERK uitspreken over transparantie en een oproep doen om de ERK van alle informatie te voorzien die zij nodig acht voor de uitvoering van haar taken.
Is het kabinet voornemens tegen het verlenen van décharge aan de Europese Commissie te stemmen en het signaal af te geven dat in een tijd van afnemend vertrouwen in de politiek de juistheid van de besteding van EU-gelden alleen maar in belang is toegenomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 stelt de Raad ieder jaar Raadsaanbevelingen op voor het Europees Parlement, dat de daadwerkelijke decharge verleent aan de Europese Commissie over de uitvoering van de Europese begroting. Het kabinet kan dus niet voor of tegen decharge stemmen, maar wel voor of tegen de aanname van Raadsaanbevelingen aan het Europees Parlement over de decharge.
In januari 2023 starten de inhoudelijke en technische besprekingen in het ambtelijke Begrotingscomité, die resulteren in aanbevelingen van de Raad aan het Europees Parlement. Nederland wil deze besprekingen eerst afwachten voor het een standpunt in neemt. De Ecofinraad beslist, waarschijnlijk in februari of maart, met gekwalificeerde meerderheid over het dechargeadvies (op basis van art. 319 VWEU).
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zal het kabinet zich inzetten voor Raadsaanbevelingen die de conclusies van de ERK voldoende reflecteren en heeft Nederland in het verleden tegengestemd indien dit niet het geval was. Indien de concept-Raadsaanbevelingen dit jaar een onvoldoende krachtig signaal geven met betrekking tot het overschrijden van de materialiteitsgrens zal het kabinet tegen aanname daarvan stemmen.
Het openen van een EU-attractie in Den Haag |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verbazing over Brusselse plannen voor «EU-attractie» in Den Haag»?1
Ja.
Kunt u dit EU-propaganda-project direct een halt toeroepen? Zo nee, waarom niet?
«Europa Experience» is een initiatief van het Europees Parlement, dat voornemens is de tentoonstelling in alle lidstaten uit te rollen. De desbetreffende lidstaat heeft daar geen rol bij, noch in de accordering of begroting, noch in de uitvoering. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat alleen al voor de inrichting van het pand 1,5 tot 2 miljoen euro beschikbaar is?
Navraag bij het Europees Parlement leert dat het nog niet mogelijk is concrete bedragen te bevestigen. Kosten voor aankoop of huur, alsmede voor inrichting en exploitatie van het pand zijn afhankelijk van het pand dat geïdentificeerd wordt aan de hand van een openbare oproep tot inschrijving na een eerste prospectiefase.
Welk budget is er voor de aankoop en exploitatie van het pand?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe legt u deze verspilling van belastinggeld uit aan al die Nederlanders die hun energierekening en hun boodschappen amper kunnen betalen?
Zoals bekend heeft de Raad, in algemene zin, het Europees Parlement opgeroepen terughoudendheid te betrachten in de administratieve uitgaven. Zoals eveneens bekend zet Nederland in op een prudente begroting voor alle Europese instellingen. De huidige sociaaleconomische situatie onderstreept andermaal het belang daarvan
Groeiende uitgaven van bedrijven voor de lobby in Brussel |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport van lobbywaakhond Corporate Europe Observatory, waaruit blijkt dat de 50 bedrijven met het grootste lobbybudget in 2022 nu reeds 120 miljoen euro hebben uitgegeven om beleid te beïnvloeden?1
Het rapport gaat met name in op de toename in 2022 van het totale lobbybudget van de 50 bedrijven met het hoogste lobbybudget in de EU ten opzichte van het lobbybudget in 2015. Het kabinet is van mening dat het individuele bedrijven vrij staat om te bepalen of en hoe zij invulling geven aan lobbyactiviteiten als onderdeel van de bedrijfsvoering. Het is voor het kabinet met name van belang dat interacties tussen EU-instellingen en lobbyisten plaatsvinden volgens de bestaande regels, zoals bijvoorbeeld gedragscodes en het verplichte transparantieregister.
Erkent u dat dit een exorbitante stijging is ten opzichte van de uitgaven uit 2015 (van 90 naar 120 miljoen euro, een verhoging met een derde)?2
Het is niet aan het kabinet om hier een inhoudelijk oordeel over te vellen.
Deelt u de mening dat deze toename uitwijst dat de bedrijvenlobby effectief en lonend is?
De omvang van het lobbybudget als zodanig zegt niets over de effectiviteit van de lobbyactiviteiten. De inbreng van bedrijven bij de totstandkoming van nieuwe wetgeving en beleid is slechts een onderdeel van een traject met vele betrokkenen.
Wat vindt u ervan dat met name Big Tech (Apple, Google en Meta) het lobbybudget heeft opgekrikt?
Het staat individuele bedrijven vrij om te bepalen of en hoe zij invulling geven aan lobbyen als onderdeel van hun werkzaamheden. Het is voor het kabinet met name van belang dat interacties tussen EU-instellingen en lobbyisten plaatsvinden volgens de bestaande regels, zoals gedragscodes en het verplichte transparantieregister. Het naleven van deze regels zorgt dat de verschillende belangen transparant zijn en zorgvuldig worden gewogen bij de totstandkoming van nieuw beleid.3
Erkent u dat de invloed van NGO’s veel kleiner is dan het grootbedrijf (1867 tegenover 3266 lobbybijeenkomsten)? Wat onderneemt u om dit meer in balans te brengen, conform de motie-Van Dijk (35 663, nr. 19)?
Op basis van het aantal georganiseerde lobbybijeenkomsten kan niet geconcludeerd worden dat de invloed van het grootbedrijf groter zou zijn dan de invloed van NGO’s. Het is voor het kabinet vooral van belang dat interacties tussen lobbyisten en EU-instellingen plaatsvinden volgens de bestaande regels, zoals het verplichte transparantieregister en gedragscodes.
In de motie van Dijk (35 663, nr. 19) wordt verwezen naar de gesprekken die de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de EU voert. In april jl. publiceerde de Permanente Vertegenwoordiging een gesprekkenlijst over de periode 2020–2021 naar aanleiding van een WOB-verzoek.4 Verreweg de meeste gesprekken van de Permanente Vertegenwoordiging zijn met de EU-instellingen of met vertegenwoordigers van andere lidstaten. Daarnaast staat de Permanente Vertegenwoordiging ook open voor contacten met andere belanghebbenden wanneer zij daartoe het initiatief nemen, zoals maatschappelijke organisaties, vakorganisaties, kennisinstellingen en het bedrijfsleven.
Het kabinet acht het noodzakelijk dat de Nederlandse diplomaten in Brussel met verschillende stakeholders spreken om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van belangen die relevant zijn voor besluitvorming. Dit is nadrukkelijk onderdeel van het takenpakket van de Permanente Vertegenwoordiging. Nederlandse diplomaten zijn daarbij goed in staat om de positie en achtergronden van de verschillende stakeholders op waarde te schatten en daarmee rekening te houden.
Hoe maakt u de lobby van het grootbedrijf transparanter en wat doet u om hun invloed binnen de perken te houden?
Zoals bekend wordt door Nederland een actieve agenda gevoerd om het
transparantiebeleid van de EU te moderniseren en de EU besluitvormingsprocedure inzichtelijker en toegankelijker te maken. Zo heeft het kabinet in het onderhandelingstraject rondom het verplichte transparantieregister ingezet op het transparanter maken van de interacties tussen belangenvertegenwoordigers en de Europese instellingen. Mede dankzij het verplichte transparantieregister zijn er meer data beschikbaar over en inzage in deze interacties. Dit maakt onderzoek naar de interacties mogelijk, zoals ook dit onderzoek van Corporate Europe Observatory.
De Europese Parlementsverkiezingen van 2024 naar aanleiding van het kabinetsstandpunt over het initiatiefvoorstel van het Europees Parlement over de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (Europese Kiesakte) d.d. 17 juni 2022 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) toelichten hoeveel niet-Nederlandse EU-ingezetenen tijdens de Europese Parlementsverkiezingen (EP-verkiezingen)in 2019 stemgerechtigd waren en wat uiteindelijk de opkomst was onder deze kiezersgroep?
Anders dan bij de verkiezingen voor gemeenteraden en waterschapsbesturen dienen niet-Nederlandse EU-burgers die bij de Europees Parlementsverkiezingen (hierna: EP-verkiezing) in Nederland willen stemmen voor een Nederlandse kandidaat zich te registreren bij de gemeente waar zij als ingezetene staan ingeschreven. Deze registratie is nodig omdat Europese regelgeving burgers van Europese lidstaten de mogelijkheid geeft om bij de EP-verkiezing te stemmen voor een kandidaat uit de lidstaat van verblijf of de lidstaat van nationaliteit.
Het aantal stemgerechtigden binnen deze groep is daarmee het aantal niet-Nederlandse EU-ingezetenen dat zich heeft geregistreerd om in Nederland te kunnen stemmen voor een Nederlandse kandidaat. Voor de EP-verkiezing in 2019 waren dit 56.637 personen. Voor de EP-verkiezing in 2014 ging het om 48.169 personen.1 Nederland houdt niet bij hoeveel van deze personen daadwerkelijk zijn gaan stemmen.
Kan de Minister van BZK toelichten op welke wijze deze kiezersgroep is geïnformeerd over de registratie voor de EP-verkiezingen?
Niet-Nederlandse EU-burgers die in Nederland verblijven (ook wel mobiele EU-burgers genoemd) worden op verschillende wijzen geïnformeerd over de uitoefening van het kiesrecht in Nederland bij de gemeenteraads-, waterschaps- en EP-verkiezingen. Het kabinet doet dit onder meer door op rijksoverheid.nl relevante informatie over actief en passief kiesrecht bij deze verkiezingen beschikbaar te stellen in zowel het Nederlands als het Engels.
Gemeenten hebben daarnaast voor de registratie voor de EP-verkiezingen een wettelijke verplichting om iedere niet-Nederlandse EU-burger die zich van buiten Nederland in de gemeente vestigt het formulier toe te sturen waarmee deze persoon zich kan registreren om bij de EP-verkiezingen in Nederland te stemmen voor een Nederlandse kandidaat. De begeleidende brief bij dit zgn. Y32-formulier is vertaald in het Engels, Duits en Frans. Ook zijn gemeenten verplicht om ten minste zes weken voor de dag van de kandidaatstelling de mogelijkheid van registratie opnieuw onder de aandacht te brengen.2
In aanloop naar de afgelopen EP-verkiezingen zijn gemeenten middels verschillende nieuwsbrieven van het Ministerie van BZK gewezen op de verplichting tot het informeren van niet-Nederlandse EU-burgers. Ook het registratieformulier en de tekst voor de aanschrijfbrief (vertaald in het Engels, Duits en Frans) zijn daarbij met gemeenten gedeeld.3 In aanloop naar de EP-verkiezingen van 2024 zal ik gemeenten opnieuw wijzen op het belang van het informeren van de niet-Nederlandse EU-burgers in hun gemeente.
Zoals gebruikelijk heeft het Ministerie van BZK de afgelopen EP-verkiezing ook geëvalueerd. Daarbij zijn via een enquête vragen gesteld aan gemeenten over het informeren van de groep niet-Nederlandse EU-burgers. Uit deze enquête kwam naar voren dat 98% van de gemeenten die hebben deelgenomen aan de enquête niet-Nederlandse EU-burgers tenminste zes weken voor de dag van de kandidaatstelling actief gewezen heeft op de mogelijkheid om zich in Nederland te registreren voor de EP-verkiezingen. 62% van de gemeenten gaf aan niet-Nederlandse EU-burgers die voor die tijd buiten Nederland woonachtig waren bij vestiging in de gemeente het Y-32 formulier te hebben gestuurd.4 Dit blijft dus een belangrijk aandachtspunt in de aanloop naar de eerstvolgende Europees Parlementsverkiezingen.
In 2022 heb ik ook met uw Kamer gesproken over het voorstel van de Europese Commissie (hierna: EC) ter herziening van de richtlijn voor kiesrecht van mobiele EU-burgers bij gemeenteraadsverkiezingen (94/80/EG)5 en de verkiezingen van het Europees Parlement (93/109/EG).6 Het hoofddoel van beide wijzigingen is het verbeteren van de informatieverstrekking aan mobiele EU-burgers.
Het BNC-fiche dat is opgesteld naar aanleiding van dit voorstel van de EC geeft het standpunt van het kabinet weer.7 Kortheidshalve verwijs ik daar naar, waarbij ik er uit licht dat het kabinet veel waarde hecht aan het informeren van mobiele EU-burgers over hun actief en passief kiesrecht en dit is dan ook onderdeel van het bestaande beleid.
Het kabinet is daarbij van mening dat Nederland momenteel al voldoet aan de informatieplicht om mobiele EU-burgers tijdig en eenvoudig in ten minste twee talen te informeren over regels voor registratie. Wel zal het kabinet in aanloop naar de EP-verkiezingen van 2024 inzetten op verdere uitbreiding van de informatieverstrekking aan niet-Nederlandse EU-burgers. Zo zal het kabinet o.a. met de Kiesraad in gesprek gaan over het uitbreiden van de Engelstalige informatie op hun website, naast de informatievoorziening op rijksoverheid.nl. Het kabinet zal daarnaast gemeenten vragen om ook op hun eigen website en/of in de begeleidende brief aan kiezers informatie over de verkiezing beknopt in het Engels beschikbaar te stellen.8 Ter ondersteuning van gemeenten zal ik hiervoor teksten en andere relevante communicatiemiddelen in in elk geval het Engels beschikbaar stellen. Informatiematerialen zullen waar mogelijk ook actief worden verspreid onder organisaties die niet-Nederlandse EU-burgers vertegenwoordigen.
Kan de Minister van BZK toelichten of op basis van de opkomst een evaluatie, landelijk dan wel op gemeentelijk niveau, heeft plaatsgevonden onder deze groep? Zo ja, kan de Minister toelichten wat de belangrijkste conclusies en aanbevelingen waren van deze evaluatie? Zo nee, waarom niet?
Nederland houdt niet bij wat het opkomstpercentage is onder deze specifieke groep kiezers. Naar aanleiding van de lage opkomst bij de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen heeft het kabinet wel onderzoek laten doen naar de niet-stemmer. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van het Lokaal Kiezersonderzoek (LKO), alsmede aanvullend kwalitatief onderzoek. Binnen (Nederlandstalige) panels zijn mensen met een andere nationaliteit (zoals niet-Nederlandse EU-burgers) vaak minder goed vertegenwoordigd, wat het lastig maakt om conclusies over deze afzonderlijke groep te trekken. In het onderzoek is daarom ook een aantal experts gevraagd om extra aandacht te schenken aan mogelijke redenen voor het niet-stemmen onder bepaalde groepen. Hierbij wordt ook specifiek aandacht besteed aan niet-Nederlanders met lokaal kiesrecht. Alhoewel deze groep niet geheel overlapt met de groep niet-Nederlandse EU-burgers, biedt het onderzoek wel enkele inzichten over deze groep(en). De resultaten van het onderzoek zijn met de Kamer gedeeld.9 Ook zijn in de evaluatie van de GR-verkiezingen gemeenten, net zoals voorheen bij de EP-verkiezingen, gevraagd of zij hun communicatie gericht hebben op specifieke groepen kiezers, waaronder niet-Nederlandse EU-burgers. Deze evaluatie is op 30 september jl. aan uw Kamer verzonden.
Kan de Minister van BZK specifiek toelichten wat de regeldruk was en of de financiële compensatie voor gemeenten om deze kiezersgroep te informeren toereikend was?
Uit de in antwoord op vraag 2 genoemde enquête blijkt dat 98% van de gemeenten deze kiezersgroep actief informeert in aanloop naar de EP-verkiezingen. Ik heb niet de indruk dat de verplichtingen daartoe te belastend zijn voor gemeenten, ook gezien het belang dat moet worden toegekend aan het informeren van niet-Nederlandse EU-burgers over de uitoefening van hun kiesrecht. Het is aan de gemeenten zelf om een inschatting te maken van de middelen die zij nodig hebben voor het informeren van niet-Nederlandse EU-burgers. Gemeenten kunnen hiervoor gebruik maken van het geld dat zij ontvangen uit het Gemeentefonds.
In hoeverre is de Minister van BZK het ermee eens dat alle gemeenten dezelfde procedure zouden moeten hanteren als het gaat om de organisatie en informatievoorziening voor deze kiezersgroep en hoeveel regie kan het Ministerie van BZK nemen in dit proces?
Lokaal maatwerk staat voorop bij het informeren van de groep niet-Nederlandse EU-burgers. Gemeenten maken dus zelf een inschatting van de meest effectieve manier om in hun gemeente de groep niet-Nederlandse EU-burgers te bereiken. De gemeenten dienen hierbij wel te voldoen aan de wettelijke verplichting. In het verleden hebben Nederlandse gemeenten niet-Nederlandse EU-burgers geïnformeerd door middel van een persoonlijke brief, informatie op de gemeentelijke website, huis-aan-huisbladen, social media, advertenties in de (plaatselijke) krant.10 Het Ministerie van BZK zal het belang van deze informatieverstrekking blijven benadrukken en ondersteuning bieden aan gemeenten met kant-en-klare communicatiemiddelen in zowel het Nederlands als in elk geval het Engels.
Klopt het dat gemeenten eerder verplicht waren om niet-Nederlandse EU-ingezetenen in hun gemeenten te informeren over hoe zij gebruik kunnen maken van hun stemrecht en het daarvoor benodigde formulier naar hen op te sturen? Is dat nog steeds het geval? Zo nee, waarom is die verplichting vervallen?
Het klopt dat gemeenten verplicht zijn om niet-Nederlandse EU-burgers die in Nederland verblijven te informeren over hoe zij gebruik kunnen maken van hun stemrecht. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 2 hebben gemeenten een wettelijke verplichting om iedere niet-Nederlandse EU-burger die zich van buiten Nederland in de gemeente vestigt het formulier toe te sturen waarmee deze persoon zich kan registreren om bij de EP-verkiezingen in Nederland te stemmen voor een Nederlandse kandidaat. Ook zijn gemeenten verplicht om ten minste zes weken voor de dag van de kandidaatstelling de mogelijkheid van registratie opnieuw onder de aandacht te brengen.11
Is de Minister van BZK het ermee eens dat het van groot belang is dat gemeenten verplicht worden gesteld niet-Nederlandse EU-ingezetenen proactief, tijdig en correct te informeren over hun Europees stemrecht?
Ik vind het van belang dat niet-Nederlandse EU-ingezetenen proactief, tijdig en correct worden geïnformeerd over hun recht om zich te registreren om in Nederland te stemmen voor een kandidaat op een Nederlandse lijst. Om deze reden is er ook een wettelijke verplichting voor gemeenten om deze groep te informeren op de wijzen zoals in antwoord op vraag 2 is weergegeven.
Kan de Minister van BZK het tijdspad voor de organisatie en voorlichting van de EP-verkiezingen 2024 voor deze specifieke kiezersgroep schetsen?
Net zoals bij voorgaande verkiezingen zal ik ruim voor de EP-verkiezingen op verschillende manieren aandacht besteden aan voorlichting. Zo zal ik in contacten met gemeenten middels verschillende nieuwsbrieven en circulaire opnieuw wijzen op de verplichting niet-Nederlandse EU-burgers te informeren. Zoals aangegeven zal ik hierbij doorgaan met de huidige inspanningen en waar mogelijk en opportuun extra aandacht besteden aan het informeren van deze specifieke doelgroep.
Kan de Minister van BZK toelichten wanneer zij een definitief besluit verwacht met betrekking tot de wijzigingen van de Europese Kiesakte en deelt de Minister de mening dat alle burgers in Nederland, en in het bijzonder niet-Nederlandse EU-ingezetenen, tijdig en correct geïnformeerd moeten worden over eventuele wijzigingen in de Europese Kiesakte en dat dit van groot belang kan zijn voor de opkomst?
Onlangs zijn in Raadsverband de eerste gesprekken gestart over het initiatiefvoorstel van het Europees Parlement aangaande de Europese Kiesakte.12Meerdere lidstaten gaven aan bezwaren te hebben ten aanzien van verschillende elementen uit het initiatiefvoorstel, waaronder de transnationale kieslijsten (EU-breed kiesdistrict), briefstemmen, regels ten aanzien van verkiezingscampagnes en de vaste verkiezingsdag. Nederland neemt conform het kabinetsstandpunt13, de aangenomen motie van het lid Strolenberg c.s.,14 en de overgenomen motie van het lid Bisschop15 aan deze discussies deel.
Het is onduidelijk wanneer een definitief besluit over dit initiatiefvoorstel verwacht kan worden binnen de Raad. Uw Kamer zal conform de vastgestelde afspraken geïnformeerd worden over het verloop van de onderhandelingen van de Europese Kiesakte.16
Ik deel met de leden Dekker-Abdulaziz en Sjoerdsma het belang van het tijdig en correct informeren van alle burgers in Nederland over eventuele wijzigingen in de Europese Kiesakte en het mogelijke belang daarvan voor de opkomst.
Voor de in antwoord op vraag 2 gememoreerde voorgestelde herzieningen van de richtlijn voor kiesrecht van mobiele EU-burgers bij gemeenteraadsverkiezingen (94/80/EG) en de verkiezingen van het Europees Parlement (93/109/EG) geldt dat er nog geen onderhandelingen in Raadsverband geweest zijn. Uw Kamer wordt conform de daarvoor geldende informatieafspraken geïnformeerd over het verloop van de onderhandelingen zodra deze starten.
Het bericht ‘Brussel duldt geen inmenging in besteding coronamiljarden’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Senna Maatoug (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Ondersteunt u de uitspraak van de Europese Commissie dat openbaarmaking van documenten over de gesprekken tussen het Nederlandse kabinet en de Europese Commissie vanaf januari 2021 – waaronder de «informele» gesprekken – het besluitvormingsproces zou ondermijnen? Graag een toelichting.1
Ik heb geen inzicht in de documenten die de Europese Commissie ten aanzien van deze gesprekken in haar bezit heeft en kan daar dus geen oordeel over vellen. Voor wat betreft de documenten over de gesprekken tussen het Nederlandse kabinet en de Europese Commissie voor deze periode die in ons bezit zijn, ben ik van mening dat openbaarmaking van deze documenten het besluitvormingsproces rondom de goedkeuring van het Nederlandse plan niet langer ondermijnt.
Voor het openbaar maken van de documenten van de gesprekken na 1 januari 2022, zal per document bezien moeten worden welke delen hiervan openbaar gemaakt kunnen worden. Bij openbaarmaking geldt dat dit zorgvuldig moet gebeuren en dat mogelijk derden om zienswijzen gevraagd zullen moeten worden.
Ondersteunt u de uitspraak dat openbaarmaking van de verslagen van de «informele» gesprekken met de Europese Commissie het beoordelingsproces – of het besluitvormingsproces – zou ondermijnen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven wat u verstaat onder «het besluitvormingsproces»? Van wanneer tot wanneer (welke fasen) loopt dit proces volgens u?
Het nationale besluitvormingsproces over het opstellen van het Nederlandse HVP is begonnen met de gesprekken over het coalitieakkoord. Voorafgaand aan dit akkoord is op 1 november 2021 de ambtelijke inventarisatie van mogelijk geschikte maatregelen voor een HVP met uw Kamer gedeeld.2 Het HVP is uiteindelijk gevormd uit een selectie van reeds bestaande maatregelen en nieuwe maatregelen uit het coalitieakkoord.
Het informele afstemmingsproces met de Europese Commissie over het uiteindelijke HVP is gestart toen de programmadirectie bij het Ministerie van Financiën begonnen is met het uitwerken van mogelijk geschikte maatregelen in het coalitieakkoord. Het moment dat het kabinet de eerste conceptversie van het HVP met uw Kamer en de Europese Commissie heeft gedeeld, was het eerste moment dat er een integraal conceptplan lag.3
De informele weging van het geheel aan maatregelen door de Europese Commissie kon pas starten nadat wij dit eerste concept deelden.4 De Commissie heeft in haar correspondentie op ambtelijk niveau voorts aangegeven dat zij individuele maatregelen alleen in samenhang met alle andere maatregelen kon beoordelen, dat de suggesties die zij ambtelijk met ons deelden van technische aard waren en niet de formele positie van de Europese Commissie inhielden. Er is ook een tweede conceptplan gedeeld met uw kamer en de Europese Commissie.5 Op basis van deze beide concepten heeft de Europese Commissie technische suggesties gegeven zodat het Nederlandse HVP zou kunnen voldoen aan de vereisten zoals vastgelegd in de verordening voor de Herstel- en Veerkracht Faciliteit.6
Het formele besluitvormingsproces over de beoordeling van het Nederlandse HVP is wat het kabinet betreft gestart na indiening van het definitief herstel- en veerkrachtplan, op 8 juli jongstleden.7 Na de indiening, is op basis van artikel 19 lid 1 van de HVF verordening de formele beoordelingsperiode van de Europese Commissie gestart. Gedurende deze periode heeft de Europese Commissie verduidelijkingsvragen gesteld. Na beantwoording en het adresseren van deze vragen, heeft de Europese Commissie op 8 september jl. het voorstel voor een Raadsuitvoeringsbesluit gepubliceerd.8 Dit uitvoeringsbesluit stond geagendeerd voor de Ecofinraad van 4 oktober jongstleden. Na goedkeuring van het Raadsuitvoeringsbesluit door de lidstaten, starten de gesprekken over de operationele regelingen en zal de financieringsovereenkomst tussen Nederland en de Europese Commissie moeten worden getekend.
Om tot de maatregelen in het HVP te komen hebben wij naast de Europese Commissie ook uw Kamer, de medeoverheden en het maatschappelijk middenveld geconsulteerd. Een beschrijving van dit proces treft u in het HVP aan.9
Valt de «intensieve dialoog tussen Commissie en kabinet» in aanloop naar de conceptstukken volgens u onder het besluitvormingsproces? Zo ja, erkent u dat de Europese Commissie en het kabinet verschillende interpretaties hebben van «het besluitvormingsproces» omtrent het coronaherstelfonds? Graag een toelichting.
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het informeel en technisch toetsen van beleidsopties en de formele indiening van het HVP door het kabinet. De formele besluitvorming over de beoordeling van het HVP volgt uit de HVF verordening, geschied op politiek niveau en bestaat o.a. uit de formele indiening van het HVP, de voorbereiding van het voorstel voor een Raadsuitvoeringsbesluit door de Europese Commissie en besluitvorming over het Raaduitvoeringsbesluit door de lidstaten van de Europese Unie tijdens de Ecofinraad.
Na goedkeuring van het Raadsuitvoeringsbesluit door de lidstaten, starten de gesprekken over de operationele regelingen en zal de financieringsovereenkomst tussen Nederland en de Europese Commissie moeten worden getekend.
Zo nee, hoe verklaart u het ogenschijnlijke verschil in interpretatie tussen het kabinet en de Europese Commissie, waarbij de Commissie uitspreekt dat het besluitvormingsproces al begint tijdens de «intensieve dialoog» tussen de Commissie en Nederland over conceptstukken?
Het is van belang een onderscheid te maken tussen het informele en technische afstemmingsproces en het formele besluitvormingsproces voor het Nederlandse HVP. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat een herstelplan aan een stevig eisenpakket moet voldoen op basis van de HVF-verordening en slechts integraal beoordeeld kan worden door de Europese Commissie. Het informeel uitwisselen van ideeën over de technische uitwerking van beleidsopties valt niet onder het formele besluitvormingsproces over het Nederlandse HVP. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u de redenering geven achter de keuzes met betrekking tot de afweging welke documenten al dan niet vrijgegeven konden worden door de Europese Commissie, volgend uit het feit dat de Europese Commissie het kabinet geconsulteerd heeft over de vraag welke documenten al dan niet openbaar gemaakt konden worden?
Ik kan niet voor de Europese Commissie spreken. Deze vraag kunt u het beste aan de Europese Commissie stellen.
Zo nee, bent u van mening dat het niet doen toekomen van deze gespreksverslagen mogelijk bijdraagt aan de (schijn van) ondoorzichtigheid van het gehele proces rondom de totstandkoming en goedkeuring van het Nederlandse coronaherstelplan? Graag een toelichting.
Nee. De totstandkoming en goedkeuring van het Nederlandse HVP heeft zich in de openbaarheid voltrokken. Voorafgaand aan de indiening van de eerste conceptversie hebben mijn ambtenaren de leden van uw Kamer een openbare technische briefing gegeven.10 Uw Kamer is gedurende het hele proces actief over alle processtappen geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld om aanwijzingen aan het kabinet te geven.11 Hier heeft uw Kamer ook gebruik van gemaakt.12
Hieruit blijkt dat ik dus in beginsel positief ten aanzien van het delen van beschikbare informatie met uw Kamer en een transparant proces sta. Vandaar dat ik ook het verzoek van het lid Dassen om te onderzoeken of de eindbegunstigden met een positieve grondhouding in beraad heb. Zoals ik verder aangaf in het antwoord op vraag 1, geldt voor de stukken over deze periode voor 1 januari 2022 die in ons bezit zijn, naar mijn mening niet langer dat het openbaren van deze documenten het besluitvormingsproces over het Nederlandse HVP zou ondermijnen. Voor de stukken uit de periode na deze datum, moet per document bezien worden welke delen hiervan openbaar gemaakt kunnen worden. Mogelijk moeten hiervoor derden om zienswijzen gevraagd worden. Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat openbaarmaking van gespreksverslagen «negatieve effecten op het economisch beleid van Nederland», zoals in het FTM-artikel wordt vermeld, (kunnen) hebben? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten waarom openbaarmaking van de documenten in het geval van Duitsland – waar openbaarmaking een feit is – geen of in relatief mindere mate negatieve effecten op het economisch beleid van het land zouden hebben, terwijl dit wel het geval zou zijn voor Nederland?
Ik kan niet voor de Europese Commissie of Duitsland spreken. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de met de Europese Commissie in het voortraject besproken hervormingsplannen, die ten grondslag liggen aan de nationale herstelplannen, tevens ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd hadden moeten worden? Graag een toelichting.
De maatregelen voor het Nederlandse HVP zijn meerdere malen met uw Kamer gedeeld. De in het voortraject besproken ambtelijke inventarisatie (hervormingsplannen) is op 1 november 2021 met uw Kamer gedeeld, waarbij is aangegeven dat in het coalitieakkoord besloten zou worden over de wijze waarop het Nederlandse HVP zou worden opgesteld. Op 28 maart jl. heeft uw Kamer de eerste conceptversie ontvangen. Op 14 april jl. is uw Kamer over de inhoud van dat concept technische gebriefd door mijn ambtenaren. Op 10 mei jl. heeft er op verzoek van uw Kamer een plenair debat over het concept herstelplan plaatsgevonden. Vervolgens heeft uw Kamer op 24 juni jl. de tweede conceptversie ontvangen. Daarna is uw Kamer op 8 juli jl. geïnformeerd over de indiening van het definitieve Nederlandse HVP. Tenslotte is uw Kamer op 8 september jl. geïnformeerd over de inhoud van het Raadsuitvoeringsbesluit van de Europese Commissie.
Zie tevens het antwoord op vragen 3 en 7.
Hebben Nederlandse ambtenaren in de ambtelijke informele voorronde concrete beleidsvoorstellen met de Europese Commissie besproken? Zijn er daarbij door de ambtenaren voorstellen voorgedragen die uiteindelijk niet in het Nederlandse herstelplan zijn opgenomen?
Ja. Op basis van de maatregelen in het coalitieakkoord hebben er technische gesprekken met de Europese Commissie plaatsgevonden over welke maatregelen zouden kunnen voldoen aan de eisen in de verordening. De maatregelen uit het coalitieakkoord die uiteindelijk die niet in het Nederlandse HVP terecht zijn gekomen vormen nog steeds onderdeel van het coalitieakkoord en het kabinet heeft zich als zodanig gecommitteerd aan de uitwerking en uitvoering daarvan.
Op welke termijn kunt u de informatie aangaande de begunstigden van de Nederlandse coronaherstelmiljarden openbaar maken?
Zoals u weet liep er een onderzoek naar de juridische en praktische mogelijkheden van het openbaar maken van de eindbegunstigden van het Nederlandse HVP. Het voornemen is de informatie over deze begunstigden na goedkeuring van ieder betalingsverzoek door de Raad openbaar te maken. Meer informatie hierover treft u in de bijlage van de Kamerbrief «Goedkeuring raaduitvoeringsbesluit voor het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan». Deze brief is op 7 oktober 2022 aan uw Kamer verzonden.
Welke lessen trekt u, terugkijkend op het gehele proces ten aanzien van de Recovery and Resilience Facility (RRF), in het kader van transparantie en controle? Wat stelt u concreet voor – al dan niet richting de Commissie – om de zorgen rondom het gebrek aan transparantie over het proces en de controle op de doelmatigheid van de besteding van de miljarden weg te nemen, dan wel te verminderen?
Zoals u weet heeft Nederland transparantie hoog in het vaandel. Ik heb daar ook invulling aan gegeven in het nationale proces voor de totstandkoming van het Nederlandse HVP, zie daarvoor het antwoord op vraag 10.
Ook de komende periode zullen wij ons in de daar toe geëigende Europese gremia blijven inspannen om erop te blijven toezien dat de mijlpalen en doelstellingen die de lidstaten hebben geformuleerd in hun herstelplannen, ook worden behaald.
Ik sta uiteraard open voor goede suggesties van uw Kamer hoe wij dit binnen Europa verder zouden kunnen verbeteren. Voorts wil ik onderstrepen dat ik vertrouwen heb in onze nationale en Europese instanties die zich specifiek bezighouden met de controle op de doelmatigheid van de besteding van de beschikbare middelen.
Het nieuws dat Europese Commissie voorzitter Von der Leyen op eigen houtje met Pfizer onderhandeld heeft over de aanschaf van 1,8 miljard coronavaccins. |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Europese Commissie-voorzitter Von der Leyen op eigen houtje met BioNTech-Pfizer onderhandeld heeft over de aanschaf van 1,8 miljard coronavaccins?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken niet door de beugel kan?
In mijn antwoord maak ik graag onderscheid tussen een inhoudelijk en een procedureel perspectief. Inhoudelijk was het zo dat de lidstaten, de Commissie nadrukkelijk hebben gevraagd meer inzet te plegen om de beschikbaarheid van Covid-vaccins te vergroten. Daar is deze overeenkomst met BionTech/Pfizer uit voortgekomen. Deze overeenkomst is vervolgens door de lidstaten (ook door Nederland) bekrachtigd.
Hiernaast is er ook een procedureel perspectief. Artikel 287, lid 3, van het VWEU schrijft voor dat instellingen van de Unie, de Rekenkamer (ERK) op verzoek alle bescheiden en inlichtingen toezenden die nodig zijn voor de vervulling van haar taak. In het speciaal verslag van de ERK is een van de observaties dat zij geen informatie heeft ontvangen van de Europese Commissie over de voorbereidende onderhandelingen van het derde Pfizer-contract in de periode maart 2021. Het speciaal verslag is, tezamen met de reactie van de Europese Commissie, gepubliceerd. Qua opvolging van deze bevindingen is het Europees Parlement primair aan zet. Het EP heeft namelijk op grond van artikel 14 VEU een controlerende taak ten aanzien van de activiteiten van de Europese Commissie en zodoende kunnen EP-leden de Commissie daarover vragen stellen. Daarnaast heeft het Europees Parlement een speciale commissie opgericht (COVI), die onderzoek doet naar de pandemie-aanpak van de Unie.
Het is dus aan het Europees Parlement om een oordeel te vellen over het handelen van de Europese Commissie of om de (voorzitter van de) Europese Commissie ter verantwoording te roepen. Wel dringt het kabinet in algemene zin aan op transparantie en het afleggen van rekenschap vanuit de EU-instellingen, waaronder de Europese Commissie.
Hoe beoordeelt u dit gedrag en gaat u voorzitter Von der Leyen aanspreken op dit nieuws?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat de Europese Rekenkamer geen antwoord heeft gekregen op vragen voor opheldering rond deze gang van zaken? Kan dus worden verwacht dat u Von der Leyen om opheldering gaat vragen?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat Von der Leyen weigerde inzage te geven in haar tekstberichten die ze naar de topman van BioNTech-Pfizer verstuurde, en dat de Europese Ombudsman dit als wanbestuur betitelde? Bent u het eens met deze beoordeling van de Europese Ombudsman? Hoe beoordeelt u deze weigering om transparantie te verschaffen en openheid van zaken te geven?3
Ik ben bekend met het onderzoek van de Europese Ombudsman. Het kabinet steunt de belangrijke onafhankelijke rol die de Europese Ombudsman speelt en onderschrijft het belang van de verschillende onderzoeken die zij publiceert ten aanzien van de EU-instellingen. Het is van belang dat instellingen rekenschap afleggen. Ook voor dit specifieke onderzoek geldt dat het Europees Parlement een rol vervult. Het EP controleert de Europese Commissie en EP-leden kunnen de Commissie vragen stellen. In algemene zin dringt het kabinet binnen de EU aan op het belang van transparantie en het afleggen van rekenschap vanuit de EU-instellingen.
Bent u bereid om – eventueel in Europees verband – te pleiten voor een onderzoek naar de aanbesteding van deze vaccins? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft herhaaldelijk in Europees verband, onder andere tijdens de Raad Algemene Zaken van 22 en 23 juli 2021, het belang van grondig en onafhankelijk onderzoek onderstreept in lijn met de motie Leijten die het kabinet oproept tot een evaluatie van het inkoopproces, waaronder de rol van de Commissie hierin4. Het kabinet heeft het belang van een dergelijk onderzoek omarmd5. Het kabinet zal het belang van transparantie en het afleggen van rekenschap blijven onderstrepen in de posities die zij uitdraagt.
Deelt u de mening dat de rol van Von der Leyen goed onderzocht moet worden omdat er uiteindelijk in mei 2021 een megacontract met BioNTech-Pfizer is getekend waar tientallen miljarden euro’s mee gemoeid zijn?
Het kabinet is blijvend van mening dat transparantie en het afleggen van rekenschap van essentieel belang is, ook in dit geval.
Het bericht dat Voorzitter Ursula von der Leyen geen openheid geeft aan de Europese Rekenkamer. |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Von der Leyen blijft zwijgen over vaccinonderhandelingen met Pfizer»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie weigert aan alle informatieverzoeken van de Europese Rekenkamer te voldoen rond het inkoopcontract van vaccins van Pfizer/BioNTech in mei 2021?
In het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer (ERK) is een van de observaties (no. 48) dat de ERK specifiek geen informatie heeft ontvangen van de Europese Commissie over de voorbereidende onderhandelingen van het derde inkoopcontract van vaccins van Pfizer/BioNTech in mei 2021.2 Er wordt door de ERK dus niet aangegeven dat dit om alle informatieverzoeken zou gaan, maar het wordt in observatie no. 49 afgebakend tot documenten rondom de voorbereidende onderhandelingen van het inkoopcontract van vaccins van Pfizer/BioNTech in mei 2021.
Welke verplichtingen zijn er voor de Europese Commissie om mee te werken aan de onderzoeken van de Europese Rekenkamer?
In artikel 287, lid 3, van het VWEU is opgenomen dat «de controle (lees: door de Europese Rekenkamer) geschiedt aan de hand van stukken, en, zo nodig, ter plaatse bij de overige instellingen van de Unie (lees in dit geval de Europese Commissie)». Eveneens bepaalt dit artikel het volgende: «de overige instellingen van de Unie [...] zenden de Rekenkamer op verzoek alle bescheiden en inlichtingen toe die nodig zijn voor de vervulling van haar taak». In Artikel 257 van het Financieel Reglement – van toepassing op de algemene begroting van de EU – is het recht van toegang van de Rekenkamer tot informatie die de Rekenkamer nodig heeft voor de uitvoering van haar taken gedetailleerder uitgewerkt. Uit deze bepalingen volgt dat de Europese Rekenkamer uitgebreide bevoegdheden heeft tot inzage in alle documenten die zij voor de uitvoering van haar taken noodzakelijk acht.
Zijn deze verplichtingen vergelijkbaar met die van Nederlandse Ministeries en de Nederlandse Rekenkamer of zijn deze lichter dan in Nederland?
De bevoegdheden tot inzage in relevante informatie zijn voor de Algemene Rekenkamer geborgd in artikel 7, lid 18, van de Comptabiliteitswet 2016. Voor zover de Rekenkamer het nodig acht voor het uitvoeren van haar taken dienen Onze Ministers en colleges te voldoen aan de informatieverzoeken van de Rekenkamer. Afgaande op de bepalingen in het VWEU en in de Comptabiliteitswet zijn de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer vergelijkbaar met de bevoegdheden die de Europese Rekenkamer heeft ten aanzien van de Europese Commissie.
Indien deze lichter zijn, deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de Europese Commissie minder verplichtingen heeft t.o.v. de Europese Rekenkamer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om de verplichtingen tot medewerking van de Europese Commissie aan te scherpen?
In het antwoord op vraag 4 is aangegeven dat de bevoegdheden van de Europese Rekenkamer vergelijkbaar zijn met die van de Algemene Rekenkamer in Nederland. Ik zie op dit moment geen aanleiding om deze bevoegdheden aan te scherpen.
Hoe bent u van plan zich voor een dergelijke verscherping in te zetten?
Zie antwoord op vraag 6.
Het stikstofbeleid in Nederland en andere lidstaten |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kunt u een overzicht sturen van de grenswaarden voor een vergunning (stikstofnorm) per lidstaat in de Europese Unie (of ten minste van België, Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Ierland, Spanje en Italië) in gram stikstof per hectare per jaar?
Ik kan u geen overzicht sturen van de grenswaarden stikstof voor alle EU-lidstaten, omdat deze op dit moment niet voorhanden is. Mede als gevolg van de ruimte die lidstaten hebben om de verplichtingen volgend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zelfstandig vorm te geven in nationale wet- en regelgeving, alsook de verschillen in onder andere juridische en ecologische omstandigheden, zijn er verschillen (ontstaan) in beleid om aan deze internationale verplichtingen te voldoen. Voor de Nederlandse situatie geldt dat deze nationale ecologische en juridische omstandigheden op dit moment geen ruimte laten om een drempelwaarde toe te staan.
Ten aanzien van de buurlanden Vlaanderen en Duitsland kan ik u het volgende laten weten. Voor Vlaanderen geldt dat zeer beperkt ruimte bestaat voor vergunningverlening. Vlaanderen hanteert op basis van een (tijdelijke) ministeriele instructie een drempelwaarde voor NOx van maximaal 1% (met een maximum van 0,3 kg N/ha/jr) van de KDW voor Natura 2000-gebieden waar deze wordt overschreden. Indien sprake is van een overschrijding van deze drempelwaarde dient een passende beoordeling plaats te vinden over de impact op de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende natuurgebied. Voor ammoniak wordt een drempelwaarde van 0,1% van de KDW gehanteerd. Voor ammoniak veroorzaakt door veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties moet altijd een passende beoordeling worden opgemaakt. Deze tijdelijke instructie zal vervangen worden door een nieuwe beoordelingssystematiek die onderdeel is van de definitieve Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Waarschijnlijk zal deze PAS begin volgend jaar worden vastgesteld door de Vlaamse regering.
In Duitsland, in de «Technische Anleitung zur Reinhaltung der Luft« (TA Luft), is voorgeschreven dat zodra er een kans is dat een vergunningsplichtige activiteit een negatief effect kan hebben op een Natura 2000-gebied, een zogenaamde «verdraagzaamheidsstudie» naar federale natuurbeschermingswetgeving verplicht is. Daarin moet worden aangetoond dat er geen negatief effect zal zijn op Natura 2000-gebieden. In de TA Luft wordt voor stikstofdeposities in natuurgebieden een grens aan de wetenschappelijke meetbaarheid van stikstofdepositie in natuur gehanteerd. Valt de verwachte toename van de stikstofdepositie als gevolg van de geplande activiteit onder die grenswaarde voor meetbaarheid, dan hoeft er geen extra procedure gevolgd te worden. Als in het betreffende natuurgebied de KDW al overschreden wordt, mag de toename niet meer dan 3% van de KDW zijn (de zogenoemde «Bagatellschwelle»). Ook bouwvoornemens die deze waarden niet overschrijden moeten aan aanvullende bouwtechnische eisen aan stallen en mestopslag voldoen, zoals luchtzuivering en luchtdichte mestopslag.
Welk rekenmodel wordt in andere lidstaten gebruikt voor het berekenen van landelijke en regionale stikstofdepositie op natuurgebieden?
Het RIVM heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van modellen en het toepassingsbereik ervan in Duitsland, Verenigd Koninkrijk, België en Denemarken1. De aanpak verschilt per onderzocht land tussen een modelmatige grenzen en beleidsmatig gekozen waardes. In Nederland wordt met het rekenmodel OPS gerekend (met uitzondering van projectberekeningen voor wegverkeer, daarvoor wordt het rekenmodel SRM2 gehanteerd). Uit dit onderzoek blijkt dat in de onderzochte landen gebruikt wordt gemaakt van het model VLOPS (Vlaanderen), het SCAIL-model (Verenigd Koninkrijk) en OML-DEP model (Denemarken).
Worden in andere lidstaten bodems van natuurgebieden frequenter gemeten dan in Nederland?
Nee, voor zover bekend zijn er geen lidstaten die frequenter de concentratie en depositie van stikstof in de natuurgebieden meet dan Nederland.
Wordt er in andere lidstaten bij nieuwe activiteiten een rekenmodel gebruikt voor het becijferen van de stikstofdepositie op natuurgebieden? Zo ja, op wat voor «grid» wordt de depositie berekend (per hectare, per vierkante meter, per natuurgebied et cetera)?
Alle lidstaten hebben de verplichting om te voldoen aan de verplichtingen volgend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, verschilt de implementatie per lidstaat. Dit heeft ook invloed op het gehanteerde detailniveau van berekeningen (ook wel het «grid» genoemd). Op dit moment wordt onderzocht of een internationale vergelijkingsstudie van de gehanteerde modellen van toegevoegde waarde kan zijn voor de Nederlandse systematiek.
Kunt u verklaren waarom er in Italië, waar de stikstofuitstoot vergelijkbaar is met die van Nederland, geen stikstofcrisis is?
Zoals aangegeven in vraag 1 moet elke lidstaat voldoen aan de verplichtingen volgend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Het samenstel van (eigenschappen van) Natura 2000-gebieden, mate van uitstoot van stikstof en nationale wet- en regelgeving die daar direct of indirect op stuurt, maakt vergelijkingen zeer ingewikkeld. Voor Nederland geldt dat het is geconfronteerd met de zogenaamde PAS-uitspraak van de Raad van State vanwege de overmatige stikstofdepositie op het grootste gedeelte van de Nederlandse Natura 2000-gebieden. De uitspraak van de Raad van State en betekenis daarvoor voor beleid, wet- en regelgeving is specifiek van toepassing voor Nederland en de Nederlandse omstandigheden ten aanzien van stikstofuitstoot en de staat van de N2000-gebieden hier.
Kunt u een vertaling of uiteenzetting sturen van de Italiaanse wetgeving omtrent stikstof met bronvermeldingen erbij?
Voor zover mij bekend, komt stikstof in Italiaanse wetgeving voornamelijk voor in regelgeving met betrekking tot nitraat, water- en luchtkwaliteit. Hier wordt dan ook vaak verwezen naar Europese wetgeving, zoals de NEC- of nitraatrichtlijnen. In het «National Air Pollution Control Programme (NAPCP)» geven de lidstaten aan hoe zij de emissiereductieverplichtingen van de NEC-richtlijn willen nakomen. In de NAPCP van Italië van maart 2019 zijn regionale ammoniakreductiedoelstellingen voor 2030 voorgesteld voor onder andere de Regio’s in de Po-vlakte: Lombardije -19.7%, Piemonte -17%, Emilia Romagna -18,4% en Veneto -15,4%.2 Aanvullend geldt dat veel relevante (landbouw)regelgeving, met bijvoorbeeld betrekking tot nitraat door regionale overheden wordt vormgegeven en uitgevoerd, waaronder bijvoorbeeld regionale actieprogramma’s gericht op ammoniak, nitraat en waterkwaliteit.
Kunt u verklaren waarom andere lidstaten (zoals Italië) minder streng naar de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kijken dan Nederland?
Alle lidstaten, waaronder Italië, hebben de plicht om de implementatie van richtlijnen op terreinen als natuur, klimaat en water eigenstandig vorm te geven om zo aan de internationale verplichtingen te voldoen. De monitoring in hoeverre wordt voldaan aan de invulling van deze verplichtingen is aan de nationale instanties van de lidstaten en de Europese Commissie. Ook wil ik benadrukken dat de wijze waarop andere lidstaten invulling geven aan hun internationale verplichtingen niets afdoen aan de verantwoordelijkheid van het Nederlandse kabinet deze na te komen.
Hoeveel dagen had AERIUS dit jaar storing?
Het eerst half jaar van 2022 zijn onderdelen van AERIUS vijf keer kortstondig niet beschikbaar geweest vanwege een storing. In alle gevallen is de oorzaak snel achterhaald en waren alle functionaliteiten na ongeveer een uur beschikbaar.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Gegeven de aard van de vragen, en omdat ik hecht aan een gedegen beantwoording, heeft beantwoording van deze vragen niet binnen drie weken plaatsgevonden.
De laatste ontwikkeling op de energiemarkt |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de grote zorgen die leven in de energiemarkt over mogelijke tekorten de komende winters? Hoe apprecieert u deze zorgen? Hoort u deze zorgen ook terug in de Nederlandse energiemarkt?1
Ik ben bekend met de zorgen die leven in de energiemarkt en neem deze serieus. In mijn Kamerbrieven van onder meer 20 juni, 21 juli en 9 september (Kamerstuk 29 023, nrs. 312, 337 en 21501-33-501, nr. 951) heb ik uiteengezet welke analyses zijn en worden gemaakt ten aanzien van de actuele stand van de gasleveringszekerheid en de komende winter. Het kabinet heeft ook maatregelen genomen om de gasleveringszekerheid te borgen. Er wordt stevig ingezet op energiebesparing en verduurzaming. Daarnaast wordt ook het aanbod van energiebronnen gediversifieerd, onder meer doordat nog voor de winter de importcapaciteit van vloeibaar gas (LNG) is verdubbeld. Ten slotte is het gelukt de gasopslagen voor de winter volledig te vullen en heeft het kabinet onlangs bekend gemaakt hoe de opslagen voor komende winter te gaan vullen (Kamerstuk 29023, nr. 35216).
Hoe beziet u het risico op ieder-voor-zich-beleid waarbij Europese lidstaten geen gas of elektriciteit exporteren naar elkaar bij een strenge winter? Heeft u signalen dat lidstaten hier over nadenken?
Op grond van het Werkingsverdrag van de EU, de Verordening gasleveringszekerheid en de Verordening risicoparaatheid in de elektriciteitssector geldt dat de leveringszekerheid van gas en elektriciteit een EU-aangelegenheid is, met solidariteit als belangrijk uitgangspunt, waardoor het grensoverschrijdend transport niet mag worden beperkt. Voortbouwend op deze regelingen is, voor wat betreft gas, tijdens de Energieraad op 26 juli jl. een akkoord bereikt dat ook door Nederland is gesteund, over de Verordening over gecoördineerde gasbesparingsmaatregelen. Hierover is uw Kamer onder meer geïnformeerd op 25 juli (Kamerstuk 29 023, nr. 338), 16 augustus (Kamerstuk 21501–33, nr. 950) en op 30 augustus jl. Vanuit de EU, met de Europese Commissie in een centrale en ook toezichthoudende rol, vindt voortdurend overleg plaats over de uitvoering en toepassing van de genoemde verordeningen. Nederland is hier nauw bij betrokken. Ook tijdens de Europese Energieraden die de tweede helft van het jaar hebben plaatsgevonden heeft energieleveringszekerheid en de samenwerking ter zake tussen lidstaten, hoog op de agenda gestaan. Tijdens de ingelaste energieraad van 30 september jl. is een noodpakket aan maatregelen aangenomen dat ziet op de beteugeling van de hoge energieprijzen. In oktober heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan over maatregelen die gezamenlijk optreden van de lidstaten betreft inzake inkoop van gas op de wereldmarkt. Op de Energieraad van 19 december jl. is hierover een definitief akkoord bereikt. Uw Kamer ontvangt hierover separaat verslag.
Hoe gaat u zich Europees inspannen om een dergelijk ieder-voor-zich-beleid te voorkomen? Brengt u dit op bij uw Europese collega’s bij de eerstvolgende extra Energieraad?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in gesprek met Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk over de mogelijkheid dat zij een dergelijk ieder-voor-zich-beleid voeren komende winter? Zo nee, kunt u dat zo snel mogelijk doen gezien de interconnecties tussen de Nederlandse energiemarkt en die van Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk?
Ja, met beide landen wordt regelmatig overleg gevoerd, zowel wat betreft de elektriciteits- als de gas-interconnecties.
Hoe staat het daarnaast met de uitvoering van stresstesten voor onze energiemarkt deze winters? Houdt u hierbij rekening met alle mogelijk scenario’s? Wanneer kan de Kamer deze scenario’s en resultaten van de stresstesten verwachten?
Over de scenario’s betreffende het wegvallen van de gastoevoer heb ik uw Kamer geïnformeerd in de brief over Voortgang Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) en gasleveringszekerheid (Kamerstuk 29 023 nr. 342). Uiteraard blijf ik de situatie monitoren met Gasunie Transport Services (GTS). Wat betreft de elektriciteitsmarkt gebeurt de seizoen-monitoring vooral op EU-niveau door ENTSO-E (samenwerking van de landelijk elektriciteitsnetbeheerders) met de Summer- en Winteroutlook. Via de EU Electricity Coordination Group (EU ECG) worden maandelijks de voorlopige inzichten gedeeld met de Europese Commissie, lidstaten en toezichthouders. De openbare publicatie van de Winter Outlook voor elektriciteit door ENTSO-E heeft op 1 december plaatsgevonden2. Ook zal Nederland in 2023 de samenwerking met buurlanden tijdens elektriciteitscrises oefenen. Dit zal o.a. gebeuren in een crisisoefening die Nederland als onderdeel van het voorzitterschap van het Pentalateraal Energieforum zal organiseren.
Zijn er Nederlandse energieleveranciers met liquiditeitsproblemen door de enorm hoge inkoopprijzen (en gerelateerde margin calls) die ze nu moeten betalen voor zowel stroom als gas? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de liquiditeitspositie van leveranciers die alleen handelen en niet zelf produceren? Kunt u de monitoring van de liquiditeitsposities van de Nederlandse energieleveranciers intensiveren?
In Nederland lijken grote en middelgrote energieleveranciers nog niet in acute liquiditeitsproblemen te komen door de hoge energieprijzen en meer specifiek de hoge kosten voor zekerheid (margin-verplichtingen), die ze nu moeten voldoen voor het afdekken voor risico’s op de elektriciteits- en gasmarkt. De toegenomen margin-verplichtingen op de termijnmarkten voor energie reflecteren de toegenomen onrust en risico’s op de markt.
Zoals aangekondigd in mijn brief van 20 september 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 347) wordt het toetsingskader voor de vergunningverlening en het toezicht op energieleveranciers aangescherpt. De daartoe aangekondigde Beleidsregels zijn inmiddels vastgesteld door ACM en mijzelf. Op 3 oktober jl. zijn de Beleidsregels gepubliceerd; deze regels zijn van kracht met ingang van 4 oktober 2022.3
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, maar in ieder geval voorafgaand het aankomende commissiedebat Gasmarkt en leveringszekerheid?
De beantwoording is abusievelijk te laat afgerond, waarvoor mijn welgemeende excuses.
Het bericht dat Hongarije toestemming geeft voor het bouwen van twee Russische kerncentrales |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Hongarije toestemming geeft voor de bouw van twee Russische kerncentrales in het land door het Russische bedrijf Rosatom?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het feit dat de oorlog in Oekraïne Hongarije er niet toe heeft bewogen om af te zien van de bouw van deze nieuwe kerncentrales? Wat zegt dit volgens u over de banden tussen premier Orbán en president Poetin?
Gezien de Russische militaire agressie in Oekraïne en het hierop volgende EU-beleid om tegen Rusland op te treden, komt het Hongaarse besluit duidelijk niet overeen met de geest van dit EU-beleid. Dit Hongaarse besluit straalt daarmee negatief af op de EU-eenheid in deze oorlog. Hongarije schendt met het besluit over de bouw van twee reactoren geen EU-regelgeving. Overeenkomstig de beginselen van het Europees energiebeleid is de keuze voor de eigen energiemix aan de lidstaten.
Wat betekent dit volgens u voor de eenheid die Europa uitstraalt in dit conflict?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met het feit dat de bouw van deze kerncentrales, die voor 80% gefinancierd worden met Russisch geld, lijnrecht ingaat tegen de rationale achter de Europese sanctiepakketten tegen Rusland die juist willen voorkomen dat de Russische staatskas gevuld wordt door handel met Europese landen, ondanks dat de Russische kernenergie niet valt onder de huidige Europese sanctiepakketten?
Ja.
Bent u bereid om dit onderwerp nog formeel of informeel te adresseren tijdens het aanstaande informele Raad Buitenlandse Zaken op 30–31 augustus 2022 en de Hongaarse Minister van Buitenlandse Zaken hier op aan te spreken?
Het kabinet kaart het belang van EU-eenheid, de noodzaak druk op Rusland op te voeren en het belang van het zo snel mogelijk afbouwen van energieafhankelijkheid van Rusland continu aan in relevante bijeenkomsten in multilateraal en bilateraal verband, waaronder in de Raad Buitenlandse Zaken, en zal dit blijven doen.
Kunt u aangeven waarom het nucleaire agentschap Rosatom, een van Ruslands grootste staatsbedrijven dat een zeer groot belang heeft in Europa, na zeven sanctierondes nog steeds niet toegevoegd is aan de sanctielijst van de Europese Unie?
Nederland is binnen de EU voortdurend in gesprek over het toevoegen van entiteiten aan de EU-sanctielijsten. Het kabinet kijkt hierbij naar de brede mogelijkheden die er onder het sanctieregime bestaan, waaronder het nemen van beperkende maatregelen tegen entiteiten die materieel of financieel bijdragen aan acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, entiteiten die materiële of financiële steun verlenen aan of profijt trekken van de regering van de Russische Federatie en entiteiten die betrokken zijn bij economische sectoren die een aanzienlijke bron van inkomsten vormen voor de regering van de Russische Federatie. Voor het plaatsen van entiteiten op de EU-sanctielijsten dient te worden voldaan aan de desbetreffende listingscriteria, uitgangspunten van EU-eenheid en doelstellingen van de sancties.
Bent u bereid om binnen de Europese onderhandelingen over een achtste sanctiepakket er serieus voor te pleiten om Rosatom toe te voegen aan de lijst met gesanctioneerde bedrijven?
Het kabinet is voorstander van aanvullende sanctiemaatregelen, maar doet geen uitlatingen over specifieke listingsvoorstellen. De reden is dat dit mogelijk de effectiviteit van dergelijke maatregelen ondermijnt gelet op onder andere het verrassingseffect.
Het artikel ‘nieuwe uitkoopregeling op de tocht’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nieuwe uitkoopregeling op de tocht»?1
Ja.
Herkent u de in het artikel genoemde waarschuwing dat de nieuwe uitkoopregeling die stoppende boeren ruimhartiger dient te vergoeden, niet door dreigt te gaan?
Ja.
Zo ja, kunt u concreet aangeven op basis van welke concrete wet- en regelgeving deze regeling «een vorm van ongeoorloofde staatssteun» zou zijn, zo nee, waarom niet?
De Europese richtsnoeren2 bepalen of en zo ja, onder welke voorwaarden er sprake kan zijn van geoorloofde staatssteun. Voor het vrijwillig beëindigingen van veehouderijbedrijven – het sluiten van productiecapaciteit – kennen de richtsnoeren een specifiek steunkader.
Het kader bevat een vereiste dat de begunstigde van de steun een wettelijk bindende toezegging moet doen om dezelfde activiteit niet opnieuw op een andere plaats te beginnen, het zogenoemd doorstartverbod. Een ondernemer die vrijwillig gebruik maakt van een stoppersregeling kan dus niet elders opnieuw met dezelfde activiteit starten. De Europese Commissie (EC) heeft eerder bij de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen strikt aan deze eis vastgehouden.
In mei heb ik een eerste informeel overleg gevoerd met de EC over de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de MGA-2. In dit overleg heeft de commissie opnieuw op deze eis gewezen.
Deelt u de mening dat – gelet op het belang van de vrijwilligheid van de regelingen – ook het stoppersverbod voor agrariërs uit de regeling moet worden gehaald en zo ja, hoe gaat u de Europese Commissie daarvan overtuigen?
Inzet van het kabinet is om zoveel als mogelijk is in te zetten op vrijwilligheid bij beëindiging. Een maatregel waarmee de overheid een vergoeding verstrekt aan een ondernemer die vrijwillig de productie op zijn bedrijf of op een locatie van zijn bedrijf definitief beëindigt, dient te voldoen aan de voorwaarden die volgen uit de Richtsnoeren, zo ook het zogenoemde doorstartverbod.
Zien de bezwaren van de Europese Commissie op de nieuwe uitkoopregeling enkel toe op het voornemen om het stoppersvebod uit de regelingen te schrappen, of ook op andere onderdelen van de regeling?
De Europese Commissie heeft in het informele overleg van mei verduidelijkt aan welke voorwaarden een vrijwillige beëindigingsregeling op grond van de Richtsnoeren moet voldoen. Het zogenoemde doorstartverbod is een van de voorwaarden.
Indien dit laatste het geval is, op welke onderdelen zien de bezwaren van de Europese Commissie nog meer toe?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Welke verschillende opkoopregelingen bent u voornemens in te stellen aanvullend op de bestaande regelingen en kunt u per regeling aangeven:
Op dit moment werk ik naast de MGA-2 aan de Lbv en ben ik met provincies in gesprek over de uitvoering van mogelijke provinciale versnellingsmaatregelen in verband met de Provinciale Uitvraag stikstofaanpak en de legalisatieopgave van de PAS-melders.
Het is mijn voornemen om de Lbv zo snel mogelijk bij de Europese Commissie te notificeren en open te stellen.
Ten aanzien van de MGA-2 vindt nog overleg plaats met provincies over de vormgeving van deze maatregel en de positionering ten opzichte van de Lbv. Zodra over deze regeling meer duidelijkheid is, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Wat is ten aanzien van de reeds opgengestelde/bestaande regelingen de meest actuele stand van zaken op het gebied van deelname/intekening? Kunt u dit, indien van toepassing, uitsplitsen per provincie?
Op dit moment loopt er één regeling, de eerste tranche van de Maatregel gerichte aankoop (MGA-1). In verband met een toenemende belangstelling bij veehouders voor deelname is onlangs aan provincie Limburg aanvullend budget beschikbaar gesteld wat door andere provincies niet werd benut en is de einddatum van de regeling verschoven naar 30 november 2022. Daarmee krijgen provincies extra tijd om koopovereenkomsten waarover gesprekken nog lopen te kunnen afronden en eventuele nieuwe kansrijke koopovereenkomsten te kunnen afsluiten. De stand van zaken per 15 september is dat er 26 koopovereenkomsten zijn getekend in de provincies Groningen (1), Gelderland (7), Friesland (1), Drenthe (4), Overijssel (6) en Noord-Brabant (7). Met enkele tientallen veehouders worden nog gesprekken gevoerd, met name in de provincie Limburg. Ik zal na 1 december een definitieve balans opmaken en uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk berichten.
Welke stappen heeft u reeds ondernomen en bent u voornemens te zetten richting de Europese Commissie om zo spoedig mogelijk toestemming te krijgen voor het openstellen van vrijwillige opkoopregelingen?
Mijn inzet is erop gericht de stoppersregelingen zo snel mogelijk door de Europese Commissie goedgekeurd te krijgen. Ik heb daarom informeel overleg gevoerd met de Europese Commissie over de Lbv en de MGA-2. Na de noodzakelijke aanpassingen zal ik zo spoedig mogelijk starten met de prenotificatie en vervolgens de formele notificatie van de Lbv.
Deelt u de mening dat het wel heel absurd is, dat het kabinet aan de ene kant bereid is om fors te investeren in het halen van de afgesproken Europese doelen op het terrein van bodem, water, lucht, natuur en stikstof, maar dat de Europese Commissie aan de andere kant die aanpak in de weg staat met bureaucratische bezwaren en bent u bereid deze tegenstrijdigheid bij de Commissie onder de aandacht te brengen?
We zijn als lidstaat gehouden aan de Europese wet- en regelgeving. Binnen deze kaders zet ik mij voortdurend in om maximale ruimte en flexibiliteit te krijgen en deze ook te gebruiken om de beleidsdoelen zo doelmatig en doeltreffend mogelijk te realiseren.
Bent u het eens dat vrijwillige opkoopregelingen, naast onder meer innovatie en extensivering, ruimte moeten bieden voor een toekomstbestendige agrarische sector met toekomstperspectief en bent u het eens dat gedwongen uitkoop of zelfs onteigening de beweging naar verdere verduurzaming van de landbouw alleen maar zal vertragen, zal leiden tot weerstand en daarmee afbreuk doet aan draagvlak? Zo ja, op welke wijzer gaat u de Europese Commissie hiervan overtuigen? Zo nee, waarom niet?
Van gedwongen uitkoop of onteigening is bij de Lbv en MGA geen sprake. Beëindiging van veehouderijlocaties draagt bij aan een reductie van stikstofdepositie en daarmee aan herstel van de natuur, maar ook aan verduurzaming van de landbouw in de breedte. Naast beëindiging van productiecapaciteit behoren ook bedrijfsverplaatsing, een andere manier van boeren of innovatie tot de gebiedsafhankelijke oplossingen.
Het bericht 'Albanië wil ‘gouden paspoorten’ gaan verkopen, een doorn in het oog van de EU' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Albanië wil «gouden paspoorten» gaan verkopen, een doorn in het oog van de EU»?1
Ja
Deelt u de mening van de Europese Commissie uit het voortgangsrapport over de toetreding van Albanië dat een dergelijke goudenpaspoortregeling een risico is voor de Albanese veiligheid, belastingontduiking, corruptie en criminaliteit?
De Europese Commissie heeft in de voortgangsrapportage voor Albanië in 2021 aangegeven dat dergelijke paspoortregelingen om buitenlandse investeringen aan te trekken verhoogde risico’s meebrengen op het gebied van veiligheid, witwaspraktijken, belastingontwijking, corruptie, terrorismefinanciering en ondermijnende georganiseerde misdaad en vermeden dienen te worden. Het kabinet deelt deze inschatting. De Europese Commissie staat hierover in het kader van het Stabilisatie en Associatie Akkoord (SAA) met Albanië in contact.2
Heeft u zicht op de mogelijke effecten van de goudenpaspoortregeling op de toetredingsonderhandelingen van Albanië, welke in juli 2022 zijn geopend?
De toetredingsonderhandelingen met Albanië zijn op 19 juli begonnen. De eerste fase betreft een grondige screening van de huidige wetgeving van de kandidaat-lidstaat. Deze screening wordt uitgevoerd door de Europese Commissie. Op basis van deze initiële screening beginnen de gefaseerde onderhandelingen met Albanië die zich richten op de invoering en implementatie van de essentie van het zogeheten acquis (het geheel van EU-wetgeving en -rechtspraak). Het is aannemelijk dat in de onderhandelingen over hoofdstuk 23 van het acquis, betreffende Justitie en Fundamentele Rechten, door de Commissie gekeken zal worden in hoeverre de Albanese wetgeving met betrekking tot paspoortregelingen in lijn is met Europese standaarden, maar het kabinet kan hier nog niet op vooruitlopen.
Heeft u zicht op hoeveel paspoorten er jaarlijks verstrekt worden via dergelijke regelingen binnen de Europese lidstaten?
Het kabinet heeft geen zicht op hoeveel paspoorten via dergelijke regelingen verstrekt worden binnen EU-lidstaten. De regelingen verschillen daarnaast tussen lidstaten onderling. Voor EU-lidstaten geldt dat zij gehouden zijn aan de Unierechtelijke afspraken. De Commissie is in 2020 inbreukprocedures gestart tegen Cyprus en Malta, omdat de Commissie het verlenen van het EU-burgerschap in ruil voor een vastgestelde investering (Burgerschapsregelingen voor investeerders) zonder aantoonbare link met het land niet in overeenstemming met het Verdrag betreffende de Europese Unie acht. De juridische procedures tegen Malta lopen nog. Ook tegen Cyprus lopen nog juridische procedures, maar het paspoortprogramma is intussen volledig beëindigd.
Beschikt u over informatie hoeveel van dit soort paspoorten bijvoorbeeld verstrekt worden aan Russische oligarchen die op deze manier sancties kunnen ontwijken?
Het kabinet is niet bekend met het aantal paspoorten dat aan Russische oligarchen wordt uitgereikt. Wel zet het kabinet zich sinds jaar en dag in EU-verband in om paal en perk te stellen aan dergelijke paspoortregelingen. Nederland en de EU roepen daarnaast kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten, EFTA-landen, en EEA-landen op om zich aan te sluiten bij de sanctiemaatregelen tegen Rusland. Nederland en de EU spreken derde landen er op aan om EU-sancties niet te ondermijnen en om sanctieontwijking door Rusland te voorkomen. EU-lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de toegang tot of transit door hun grondgebied te ontzeggen aan gesanctioneerde personen.
Wat is het standpunt van het kabinet op dit moment, ook in het licht van de oproep van het Europees parlement om dergelijke paspoorten te verbieden en landen die uit eigen beweging gestopt zijn met dergelijke regelingen?
Het kabinet is het eens met de Europese Commissie dat wetgeving en regelingen die het mogelijk maken dit soort paspoorten uit te geven, vermeden dienen te worden. Dit draagt het kabinet waar opportuun ook bilateraal uit. Evenwel bepaalt elke staat zelf, op basis van zijn eigen wetgeving, wie zijn onderdanen zijn. Het is aan elke staat om vast te stellen of aan zijn nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan. Deze nationale wetgeving wordt door andere staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Voor EU-lidstaten geldt bovendien dat zij hierbij gehouden zijn aan de Unierechtelijke afspraken op dit gebied.
Deelt u de mening dat het stoppen met dergelijke goudenpaspoortregelingen voorwaarde zou moeten zijn voor de toetreding van Albanië?
Gedurende de toetredingsonderhandelingen met een kandidaat-lidstaat wordt het hele acquis behandeld en spitsen de onderhandelingen zich toe op de invoering en implementatie van alle wetgeving uit het acquis. Het is noodzakelijk dat een kandidaat-lidstaat aan alle voorwaarden uit het acquis voldoet voordat er sprake kan zijn van toetreding tot de EU. Daarnaast is met de aanname van de nieuwe uitbreidingsmethodologie grotere nadruk op hervormingen van de rechtsstaat, het openbaar bestuur en de economie komen te liggen3. Het kabinet blijft de voortgang in het toetredingsproces nauwlettend monitoren en zal hier bij geen of onvoldoende voortgang conclusies aan verbinden zoals deze in het toetredingskader voorhanden zijn, conform uw motie Kamminga/Amhaouch4.
Is het kabinet bereid deze goudenpaspoortregelingen te adresseren in de verschillende Europese raden?
Ik heb de kwestie geadresseerd tijdens mijn bezoek aan Albanië op 7 september 2022. Wanneer opportuun zal het kabinet daarnaast de gouden paspoortenregelingen ook in discussies in Brussel aan de orde stellen.
Het bericht dat de Europese Commissie bereid is derogaties toe te staan van milieuvereisten uit het GLB |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat de hoofdreden van de Europese Commissie om derogaties te verlenen voor een aantal van de goede landbouw- en milieucondities (GLMC) is om de voedselzekerheid te beschermen?1
Ja, dat klopt.
Kunt u verduidelijken of Nederland gebruik gaat maken van deze mogelijkheid tot derogatieverlening, ondanks dat het volgens u «niet substantieel zal bijdragen aan een verhoging van de voedselproductie, omdat in ons land weinig landbouwareaal braak ligt»2 en u eerder heeft gesteld dat in Nederland of Europa op dit moment geen sprake is van dreigende voedselschaarste en vergroening juist belangrijker is dan ooit om de voedselveiligheid op de langere termijn veilig te stellen?3
Ik heb besloten als Nederland gebruik te maken van deze mogelijkheid tot derogatieverlening uit hoofde van het waarborgen van een gelijk speelveld binnen de EU, temeer omdat vrijwel alle lidstaten voor de derogatie hebben gestemd. Alleen Duitsland heeft zich van stemming onthouden. Daarnaast speelt mee dat uit de tweede praktijkproef over de eco-regeling en meerdere voorlichtingsbijeenkomsten over het nieuwe GLB is gebleken, dat het voor akkerbouwers lastig zal zijn om in het begin van de nieuwe GLB-periode te kunnen voldoen aan GLMC 8a (4% niet-productief bouwland). De ambities voor de GLB-doelen, bezien over de gehele GLB-periode, blijven overigens onveranderd.
Welke landen verwacht u dat er wel en niet gebruik zullen maken van de mogelijkheid tot derogaties? Kunt u hierbij tevens een inschatting maken per land wat de afwegingen hiervoor zijn?
Zoals ik bij antwoord 2 heb aangegeven, hebben alle lidstaten, op Duitsland na, voor de derogatieverlening gestemd. Duitsland heeft zich onthouden van stemming, omdat zij ten aanzien van GLMC 8a (niet-productief land) ook vrijstelling wilde hebben voor het kunnen gebruiken van de geoogste producten voor biobrandststof en veevoeder. De onthouding van Duitsland hoeft dus niet per definitie te betekenen dat Duitsland de derogaties niet zal gaan toepassen.
Aangezien nagenoeg alle lidstaten dus voor de derogatieverlening hebben gestemd, mag verwacht worden dat zij er ook gebruik van zullen maken. Bij de stemming hoeven lidstaten geen overwegingen te geven, tenzij lidstaten tegen zouden hebben gestemd of, zoals in het geval van Duitsland, een lidstaat zich onthoudt.
Kunt u toelichten wat het standpunt van Nederland was bij het ter sprake komen van het wel of niet toestaan van deze derogaties en wat hierbij het politieke krachtveld was?
In de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli jl. hebben veel lidstaten om duidelijkheid gevraagd over van een mogelijke derogatieverlening. Nederland heeft in die politieke context aangegeven de ambities van de groenblauwe architectuur van het nieuwe GLB belangrijk te vinden, maar tegelijkertijd ook serieus te willen kijken of het opportuun is om uiteindelijk hiervan gebruik te maken.
In hoeverre kan Nederland met deze derogaties een daadwerkelijke bijdrage leveren aan extra voedselzekerheid als gevolg van bijvoorbeeld het wegvallen van Oekraïense graan voor menselijke consumptie wanneer er in Nederland vooral graan voor dierlijke consumptie wordt geteeld? Hoe zit dit voor andere gewassen die schaars zijn als gevolg van de oorlog in Oekraïne?
Zoals ik in mijn brief van 8 augustus de Tweede Kamer over het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli 2022 heb aangegeven (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1456), zal de derogatieverlening in het geval van Nederland niet substantieel bijdragen aan een verhoging van de voedselproductie. Desalniettemin heb ik gemeend om de derogatie ook in Nederland toe te passen om reden van het waarborgen van een gelijk speelveld in de EU en boeren meer tijd te geven om te kunnen voldoen aan met name GLMC 8a. Gebleken is dat voor akkerbouwers het moeilijk is om aan deze verplichting te kunnen voldoen bij het begin van het nieuwe GLB, mede omdat de invulling van een bouwplan in 2023 al in 2022 door agrariërs behoort te worden vastgesteld. Deze derogatie kan daardoor bijdragen aan een verantwoorde implementatie van het toekomstig GLB.
Kunt u nader uiteenzetten wat de verwachte milieueffecten zijn van het toestaan van deze derogaties op klimaat, water, bodem en stikstof? Is hiervoor een nieuwe milieueffectrapportage (m.e.r.) toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer deze milieueffect analyse?
De voorwaarden GLMC 7 (gewasrotatie) en GLMC 8a (niet-productief land) hebben vooral betrekking op de bodemgesteldheid i.c. -vruchtbaarheid respectievelijk de biodiversiteit. De derogaties betekenen dat slechts in het eerste jaar van de nieuwe GLB-periode niet aan deze voorwaarden hoeft te worden voldaan. De ambities voor de GLB-doelen blijven echter overeind, aangezien de Commissie de voorwaarde stelt dat de derogatie, over de gehele GLB-periode bezien, niet mag leiden tot een afname van de ambitie op de groenblauwe architectuur. In 2024 worden er voor de akkerbouw bovendien meer activiteiten in de eco-regeling mogelijk. Om die reden heb ik geen nieuwe milieueffectrapportage opgesteld.
Hoe beziet u de risico’s van het mogelijk toestaan van deze derogaties in relatie tot de opgave om de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn te behalen? In hoeverre doet dit afbreuk aan de voorgestelde maatregelen uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en het daarbij behorende addendum?
De verplichtingen uit het 7de Actieprogramma Nitraatrichtlijn blijven onverminderd bestaan. De derogatie ziet alleen op verplichtingen uit het nieuwe GLB.
Hoe beziet u de risico’s van het mogelijke toestaan van deze derogaties in relatie tot de opgave om de Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelstellingen in 2027 te halen? In hoeverre is er risico op verdere verslechtering van de waterkwaliteit die volgens de KRW niet toegestaan is? Zou gezien de recente achteruitgang van de waterkwaliteit als gevolg van de droogte in de afgelopen jaren en de enorme opgave om de KRW-doelstellingen te behalen niet prudent omgesprongen moeten worden met derogaties die het risico met zich meebrengen op verdere verslechtering van de waterkwaliteit of die doelbereik complexer maken?
De GLB-voorwaarden waarop de derogaties zien, hebben betrekking op bodemgesteldheid (GLMC 7) en biodiversiteit (GLMC 8a). De uit de regeling voortvloeiende beheerseisen 1 (bevloeien en lozen van afvalstoffen) en 2 (nitraat) alsmede GLMC 4 (bufferstroken) zien toe op de waterkwaliteit. Deze voorwaarden blijven onveranderd.
Op welke manier zijn alle ministeries betrokken bij dit derogatie-vraagstuk en de implementatie daarvan in relatie tot de impact daarop op het tijdspad richting het behalen van de KRW-doelen en de natuurdoelen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb aangegeven, blijven de voorwaarden, die effect hebben op de waterkwaliteit, ongewijzigd van kracht. Afstemming met andere ministeries is daarom niet nodig geweest.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, en in elk geval voor het definitieve besluit over het al dan niet verlenen van de derogaties?
De definitieve melding om gebruik te maken van de derogatieverlening is uiterlijk 26 augustus a.s.
Het ECB-persbericht ‘The Transmission Protection Instrument’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het persbericht van de Europese Centrale Bank (ECB) «The Transmission Protection Instrument» op 21 juli 2022?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuwe Transmission Protection Instrument (TPI), mede in het licht van de kritiek van het kabinet op de eerder gepresenteerde plannen door Christine Lagarde in de Eurogroep?2
Laat ik vooropstellen dat de ECB onafhankelijk is in het bepalen van het monetaire beleid in de eurozone. Het past regeringen dan ook terughoudend te zijn in hun beoordeling van het ECB-beleid, omdat dit in te sterke bewoordingen opgevat kan worden als het indirect beïnvloeden van dit beleid. De ECB is gehouden aan haar mandaat van prijsstabiliteit en het verbod op monetaire financiering. Het kabinet heeft in reactie op de eerdere aankondigingen door de ECB over een nieuw antifragmentatie-instrument het belang van prijsstabiliteit en het verbod op monetaire financiering benadrukt. Dit waren ook belangrijke factoren in de eerdere uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarbij is gekeken naar de verenigbaarheid van het OMT-programma (Outright Monetary Transactions) en het aankoopprogramma voor publiek schuldpapier (PSPP) met het mandaat van de ECB en het verbod op monetaire financiering zoals verwoord in artikel 123 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
De ECB heeft aangekondigd het nieuwe TPI-instrument alleen in te zetten bij wanordelijke en zelfversterkende rentestijgingen die de effectieve transmissie van het monetaire beleid ondergraven en niet om renteverschillen weg te nemen die voortkomen uit structurele verschillen tussen eurolanden. Ook heeft de ECB uitleg gegeven onder welke voorwaarden en op welke manier het instrument ingezet kan worden3. Dergelijke kaders waren eerder van de belang in de uitspraken van het Hof over OMT en PSPP, met name voor het oordeel dat de aankopen van obligaties in de praktijk niet hetzelfde effect zou geven als een rechtstreekse aankoop van staatsobligaties van overheden en voor het oordeel dat het instrument de lidstaten de prikkel voor gezond begrotingsbeleid niet ontneemt. Daarmee heeft de ECB bij de aankondigingen over dit instrument specifiek aandacht besteed hoe het instrument binnen haar mandaat van prijsstabiliteit en het verbod op monetaire financiering valt. Bovendien heeft de ECB bij de introductie van het TPI specifiek het OMT-programma benoemd voor situaties waarin marktonrust wel degelijk gerechtvaardigd is door fundamentele economische factoren, en waarbij een koppeling met het ESM geldt. Het OMT blijft daarmee beschikbaar als noodmaatregel voor lidstaten die in de financiële problemen komen.
Het kabinet heeft oog voor het risico dat het TPI-instrument gepaard kan gaan met het negatieve bijeffect dat het marktwerking op staatsobligatiemarkten in de weg kan staan en de prikkel bij lidstaten om verstandig begrotingsbeleid te voeren kan verminderen. De noodzaak die de ECB voelt voor het gebruik van dergelijke instrumenten zou worden verkleind via de afbouw van overheidsschulden en het versterken van het groeivermogen en de schokbestendigheid van de lidstaten.
Is er nadien contact geweest tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en de ECB over de wenselijkheid en vormgeving van het TPI? Zo ja, welke afspraken zijn hierbij gemaakt?
Gezien de in artikel 130 van VWEU vastgelegde onafhankelijkheid van de ECB is het niet toegestaan dat nationale regeringen het ECB-beleid proberen te beïnvloeden. Overleg of afspraken maken over de wenselijkheid en vormgeving van het TPI tussen regeringen en de ECB zijn dus ook niet toegestaan. Tijdens de Eurogroep van 11 juli jl. heeft Nederland wel gewezen op het belang van het mandaat van de ECB en het verbod op monetaire financiering (zie ook het antwoord bij vraag 4).
Hoe heeft het kabinet uitvoering gegeven aan de motie van het lid Heinen waarin het kabinet wordt verzocht met gelijkgezinde landen kenbaar te maken dat op geen enkele wijze het verdragsrechtelijke mandaat door de ECB geschonden mag worden en gezond begrotingsbeleid voorop moet blijven staan? Met welke eurolanden heeft het kabinet hierin samen opgetrokken?3
Nederland heeft in navolging van de genoemde motie tijdens de Eurogroepvergadering van 11 juli jl. onder het agendapunt «Macro-economische ontwikkelingen» de verwachting uitgesproken dat het op dat moment nog vorm te geven instrument binnen de verdragsrechtelijke kaders ontworpen zou worden en dat gezond begrotingsbeleid een essentieel uitgangspunt is en blijft binnen de Unie. Het TPI was geen formeel agendapunt tijdens de Eurogroep-vergadering. Tijdens de Eurogroepvergadering van 16 juni jl. hebben Nederland en andere lidstaten ECB-president Lagarde al over dit instrument bevraagd.5
Bent u het ermee eens dat de ECB met het OMT-programma (Outright Monetary Transactions), dat samen met het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) onder strikte (aanvullende) voorwaarde van hervormingen ingezet kan worden, al over een crisisinstrument beschikt en er dus geen noodzaak is voor een nieuw TPI?
De ECB beschikt over meerdere instrumenten om de monetaire transmissie te waarborgen in het geval van oplopende renteverschillen tussen eurolanden. De ECB geeft aan dat de herinvesteringen onder het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) als eerste verdedigingslinie dienen. Hierbij kunnen herinvesteringen flexibel tussen eurolanden ingezet worden om transmissierisico’s tegen te gaan. De ECB heeft aangegeven dat het Outright Monetary Transactions (OMT) programma beschikbaar blijft. Het OMT is bedoeld voor lidstaten die in de financiële problemen dreigen te komen en heeft als voorwaarde dat lidstaten zich houden aan de beleidsvoorwaarden van een leningenprogramma of een preventieve kredietlijn van het ESM. Daarmee is het OMT geschikt voor andere situaties dan het nieuwe instrument, bijvoorbeeld wanneer structurele verschillen tussen lidstaten de oorzaak zijn van oplopende renteverschillen.
Aan het bestaande instrumentarium heeft de ECB TPI toegevoegd. Hiermee kan de ECB staatsobligaties op de secundaire markt kopen van eurolanden die te maken krijgen met wanordelijke rentebewegingen die niet verklaard kunnen worden door structurele factoren en die de monetaire transmissie dusdanig ondermijnen. Volgens de ECB bestaat namelijk het risico dat markten overreageren en dat rentestijgingen zichzelf versterken door onrust op financiële markten, zonder dat dit gerechtvaardigd is vanuit de onderliggende economische en budgettaire situatie.6 De ECB geeft aan de inzet van het TPI te laten afhangen van een brede set van markt- en transmissie-indicatoren, inclusief een aantal toegangscriteria dat er toe dient om te beoordelen of een land gezond en houdbaar budgettaire en macro-economisch beleid voert.7
Daarbij heeft de ECB een aantal van de criteria waar men naar zal kijken om deze beoordeling te maken specifiek benoemd. Deze zijn erop gericht dat lidstaten niet in overtreding zijn van de Europese begrotingsregels. Dat betekent dat een lidstaat niet in een buitensporigtekortprocedure mag zitten óf dat het moet voldoen aan de aanbevelingen van de Raad van de Europese Unie (de Raad) om het buitensporige tekort terug te dringen, en dat de staatsschuld houdbaar is. Daarnaast mogen landen niet in een procedure bij buitensporige macro-economische onevenwichtigheden zitten of moeten zij voldoen aan aanbevelingen van de Raad om deze onevenwichtigheden te adresseren binnen een dergelijke procedure. Tot slot moeten ze voortgang blijven boeken op de mijlpalen en doelen zoals vastgelegd in hun herstel- en veerkrachtplannen en moeten ze voldoen aan de landspecifieke aanbevelingen op gebied van begrotingsbeleid. Volgens de ECB is het de bedoeling dat eventuele interventies tijdelijk van aard zijn en eindigen wanneer markten gekalmeerd zijn, óf als de ECB van mening is dat er fundamentele factoren ten grondslag liggen aan het aanhouden van de onrust.
Bent u het ermee eens dat er met het TPI minder strenge voorwaarden zijn verbonden aan de opkoop van schuldpapier dan met OMT/ESM-programma’s het geval zou zijn? Acht u dit wenselijk in het licht van de onderliggende structurele problemen in de eurozone?
Het OMT kan worden ingezet als lidstaten zich houden aan de beleidsvoorwaarden van een leningenprogramma of een preventieve kredietlijn van het ESM, wanneer bijvoorbeeld structurele fundamenten de onderliggende oorzaak zijn van oplopende renteverschillen. TPI kan worden ingezet als onder andere aan een aantal criteria in het kader van de economische beleidscoördinatie van de Unie is voldaan, wanneer sprake is van wanordelijke en zelfversterkende rentestijgingen. Beide instrumenten zijn gericht op het zekerstellen van de effectieve transmissie van het monetaire beleid, maar de ECB zal de instrumenten in verschillende situaties inzetten, wanneer dit in de ogen van de ECB nodig is om de aan de ECB opgedragen doelstellingen te bereiken en waarbij de ECB mede zal besluiten op basis van de hierboven genoemde voorwaarden. Die voorwaarden laten zich lastig vergelijken. Op voorhand is niet te zeggen wat de beleidsvoorwaarden zullen zijn die verbonden worden aan steun van het ESM. Een preventieve kredietlijn van het ESM zal waarschijnlijk niet gepaard gaan met een macro-economisch aanpassingsprogramma. Voor TPI zijn de door de ECB genoemde criteria input voor de oordeelsvorming door de ECB zelf over of een land gezond en houdbaar budgettair en macro-economisch beleid voert.
Het aanpakken van onderliggende structurele economische of budgettaire problemen, bijvoorbeeld door het implementeren van investeringen en hervormingen en het voeren van verstandig begrotingsbeleid, is hoe dan ook de verantwoordelijkheid van lidstaten zelf. Beleidscoördinatie op Europees niveau middels het Europees Semester, inclusief het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en de macro-economische onevenwichtigheidsprocedure (MEOP), kan bijdragen aan beleid om structurele problemen aan te pakken. Deze coördinatie is tijdelijk versterkt door de koppeling tussen de middelen die lidstaten uit de herstel- en veerkracht faciliteit (RRF) kunnen ontvangen en de implementatie van de landspecifieke aanbevelingen uit 2019 en 2020 middels de herstelplannen.
Wat voegen de voorwaarden van TPI volgens u toe aan de bestaande (juridisch vastgelegde) voorwaarden voor begrotingsdiscipline en structurele hervormingen? Deelt u de mening dat het aan overheden is om deze voorwaarden af te dwingen, niet aan de ECB?
Zoals hierboven genoemd, is begrotingsbeleid en de implementatie van investeringen en hervormingen de verantwoordelijkheid van lidstaten zelf, binnen het kader van de economische beleidscoördinatie in het kader van het Europees Semester of als een beroep wordt gedaan op het ESM conform de beleidsvoorwaarden die daarbij overeengekomen worden. De ECB begeeft zich met dit instrument niet op het vlak van de economische beleidscoördinatie van de Unie en heeft niet als doel om beleidsvoorwaarden af te dwingen, maar gebruikt elementen uit de beleidscoördinatie als een deel van de criteria voor haar beoordeling of een land gezond en houdbaar budgettair en macro-economische beleid voert. Die beoordeling weegt de ECB mee bij het eigen besluit om TPI al dan niet te activeren.
Bent u van mening dat door te schuilen achter bestaande voorwaarden die door de Europese Commissie worden beoordeeld, de ECB afhankelijker wordt van de Europese Commissie voor de inzet van beleidsinstrumenten, wat de onafhankelijkheid van de ECB uiteindelijk schaadt?
Onafhankelijkheid betekent dat het noch de ECB, noch een nationale centrale bank, noch enig lid van hun besluitvormende organen is toegestaan om bij de uitoefening van bevoegdheden en taken instructies te vragen dan wel te aanvaarden van instellingen, organen of instanties van de EU, van regeringen van lidstaten of van enig ander orgaan; en dat andere instanties van de Unie en de regeringen van de lidstaten niet trachten de leden van de besluitvormende organen van de ECB of van de nationale centrale banken bij de uitvoering van hun taken te beïnvloeden. Een deel van de criteria die de ECB meeweegt in een eventueel besluit tot het inzetten van het TPI is gebaseerd op oordeelsvorming van de Commissie en de Raad van de Europese Unie, zoals de vereisten dat een lidstaat moet voldoen aan bepaalde regels van het SGP en de MEOP en zich dient te houden aan de implementatie van het herstel- en veerkrachtplan (RRP). Indien een lidstaat voldoet aan deze door de ECB zelf opgestelde criteria, weegt de ECB dit mee in haar eigen besluit om het TPI al dan niet te activeren. De ECB vraagt of ontvangt hierbij geenszins instructies van de Commissie of een andere EU-instelling. Bovendien heeft de ECB, vanwege haar onafhankelijkheid, juist de beleidsvrijheid om invulling te geven aan haar mandaat en in die vrijheid is door de ECB voor deze criteria gekozen als onderdeel van een bredere set aan criteria die zij zal gebruiken in haar eigen beoordeling of een lidstaat gezond en houdbaar budgettair en macro-economisch beleid voert.
Klopt het dat de eerste en meest relevante TPI-voorwaarde («not being subject to an excessive deficit procedure») nauwelijks relevant is gezien het eerdere besluit van de Europese Commissie en de Raad om de algemene ontsnappingsclausule breed toe te passen waarmee lidstaten kunnen afwijken van het Stabiliteits- en Groeipact en om lidstaten juist niet in een buitensporigtekortprocedure te plaatsen?
De ECB maakt geen onderscheid ten aanzien van de weging tussen de verschillende criteria voor de inzet van het TPI-instrument en geeft geen uitputtend overzicht. Eén van de genoemde criteria is dat lidstaten niet in overtreding zijn van de Europese begrotingsregels, wat inhoudt dat een lidstaat niet in een buitensporige tekortprocedure mag zitten óf dat het moet voldoen aan de aanbevelingen van de Raad van de Europese Unie (de Raad) om het buitensporige tekort terug te dringen. Naast het criterium dat een land zich aan de Europese begrotingsregels moet houden noemt de ECB als een van de overige genoemde criteria ook als criterium dat een land zich moet houden aan de landspecifieke aanbevelingen ten aanzien van het begrotingsbeleid.
Het niet openen van buitensporigtekortprocedures is niet ingegeven door de algemene ontsnappingsclausule van het SGP. Sinds het uitbreken van de coronapandemie zijn er geen buitensporigtekortprocedures (excessive deficit procedures; EDP’s) geopend, omdat de Commissie en de Raad van mening waren dat de macro-economische en budgettaire impact van de pandemie in lidstaten uitzonderlijk groot was, waardoor de onzekerheid te hoog was om aan de lidstaten zinvolle en geloofwaardige begrotingsinspanningen aan te bevelen om te hoge begrotingstekorten terug te dringen. Daarnaast hebben de Commissie en de Raad dit voorjaar de ongekende onzekerheid die gepaard gaat met de oorlog in Oekraïne in ogenschouw genomen. Op basis van deze onzekerheid en de neerwaartse risico’s werd geconcludeerd dat het niet gerechtvaardigd was om EPD’s te openen. Het kabinet heeft dit gesteund, omdat het van belang is dat lidstaten voldoende handelingsperspectief hebben om begrotingsmaatregelen te nemen om kwetsbare groepen alsook investeringen te beschermen.8 Op dit moment zitten er geen eurolanden in een EDP; alle eurolanden voldoen dus momenteel aan de TPI-voorwaarde gerelateerd aan het SGP. De Commissie en de Raad zullen de overheidsfinanciën van lidstaten opnieuw bekijken bij de beoordeling van de ontwerpbegrotingen voor 2023, als onderdeel van het herfstpakket dit najaar.
Klopt het dat wanneer de criteria van het Stabiliteits- en Groeipact strikt worden toegepast, en zonder toepassing van de algemene ontsnappingsclausule, een land als Italië momenteel wel in een buitensporigtekortprocedure geplaatst zou moeten worden en derhalve het TPI niet ingezet kan worden om Italiaans schuldpapier op te kopen?
Op basis van de lenteraming van de Commissie9 en de convergentie- en stabiliteitsprogramma’s van lidstaten werden dit voorjaar de overheidsfinanciën en de naleving met de begrotingsregels beoordeeld door de Commissie en de Raad. Er werd vastgesteld dat dat de 3%-tekortnorm door 17 lidstaten niet werd behaald (BE, BU, CZ, DE, EE, EL, ES, FR, IT, LV, LT, HO, MT, AT, PL, SL en SV). De schuldnorm is door vijf landen niet behaald (BE, FR, IT, HO, FI), na het in acht nemen van relevante factoren. Hierover bent u op 7 juni jl. geïnformeerd.10 Zoals in het antwoord op vraag 9 aangegeven speelt de algemene ontsnappingsclausule geen directe rol bij het besluit om wel of geen buitensporigtekortprocedures te openen. Het vaststellen van een buitensporig tekort door de Commissie en de Raad vindt altijd plaats op basis van een overkoepelende analyse van de economische en budgettaire ontwikkelingen en houdt rekening met relevante factoren. Als de economische en budgettaire onzekerheid is afgenomen valt met de huidige regels te verwachten dat lidstaten die hun begrotingstekort niet terugbrengen tot minder dan 3% op enig moment in een buitensporigtekortprocedure worden geplaatst. De conclusie dat het TPI dan niet ingezet kan worden is niet juist. Het criterium zoals de ECB dat heeft gecommuniceerd geeft immers aan dat er ook aan is voldaan als een land in een buitensporigtekortprocedure zich houdt aan de aanbevelingen van de Raad om dit tekort terug te dringen.
Bent u het ermee eens dat naar aanleiding van oplopende spreads tussen eurolanden, niet de ECB in spoedzitting bijeen had moeten komen om een TPI uit te werken, maar de Ministers van Financiën om nieuwe afspraken te maken over aanvullende hervormings- en stabiliteitsprogramma’s om zo het vertrouwen in nationaal schuldpapier te versterken?
De ECB gaat over het monetair beleid en heeft het in dat kader nodig gevonden om aanvullend bijeen te komen omdat men risico’s identificeerde ten aanzien van een goede doorwerking van het monetair beleid, die nodig is om de doelstellingen van de ECB te bereiken. Zoals benoemd in bovenstaande antwoorden gaat dit om renteverschillen die niet te verklaren zijn door structurele verschillen in de economische fundamenten van lidstaten.
Het aanpakken van onderliggende structurele problemen, bijvoorbeeld door het implementeren van investeringen en hervormingen en het voeren van verstandig begrotingsbeleid, is de verantwoordelijkheid van lidstaten zelf. Beleidscoördinatie op Europees niveau middels het Europees Semester, inclusief het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en de macro-economische onevenwichtigheidsprocedure (MEOP), kan bijdragen aan verstandig beleid om structurele problemen aan te pakken. Deze coördinatie is tijdelijk versterkt door de koppeling tussen de middelen die lidstaten uit de herstel- en veerkracht faciliteit (RRF) kunnen ontvangen en de implementatie van de landspecifieke aanbevelingen uit 2019 en 2020 middels de herstelplannen.
De economische en budgettaire ontwikkelingen zijn in de eerste helft van het jaar vrijwel iedere maand besproken in de Eurogroep en/of de Ecofinraad. De economische vooruitzichten zijn gedurende deze periode verslechterd en met grote neerwaartse risico’s omgeven. Dit is niet het gevolg van beleidsaanpassingen binnen de eurozone en de lidstaten zelf maar als gevolg van een externe economische schok door de oorlog in Oekraïne. Het belang van het structureel versterken van economie en overheidsfinanciën is evenwel vaak aan de orde geweest en komt ook terug in de landspecifieke aanbevelingen van de Raad aan de lidstaten. Over de besprekingen ten aanzien van de economische en budgettaire ontwikkelingen door de Ministers van Financiën bent u steeds geïnformeerd via de geannoteerde agenda en het verslag. Hierbij is ook aangegeven dat Nederland voortgang wil maken ten aanzien van de discussie over de toekomst van de Europese begrotingsregels.
Bent u bereid het voortouw te nemen voor striktere afspraken over begrotingsdiscipline en structurele hervormingen ten aanzien van eurolanden met uitzonderlijk hoge schuldniveaus?
Het kabinet is van mening dat een gemoderniseerd SGP lidstaten met hoge risico’s voor de schuldhoudbaarheid moet bewegen om voldoende schuldafbouw te realiseren om op middellange termijn zelfstandig nieuwe schokken op te kunnen vangen, zonder daarbij economische groei te schaden. Hierbij moet er meer schuldafbouw worden gerealiseerd dan in het verleden met de toepassing van de huidige regels tot stand kwam, met name in economisch goede tijden. Het waarborgen van schuldhoudbaarheid is dan ook één van de drie pijlers van de kabinetsinzet ten aanzien van de SGP modernisering, naast het waarborgen van opwaartse economische convergentie en effectieve handhaving. Strenge en gedetailleerde begrotingsregels zijn voor lidstaten met lage schulden en lage schuldhoudbaarheidsrisico’s minder van belang. Het kabinet neemt een constructieve houding aan ten aanzien van de SGP modernisering en is bereid om een voortrekkersrol in te nemen langs de lijnen van de kabinetsinzet, zoals verwoord in de brief van 4 maart jl.11
Deelt u de uitspraken van uw Franse collega Bruno Le Maire begin juli dat er inmiddels sprake is van een «nieuw economisch model» in de eurozone waarbij bestaande afspraken omtrent schuld achterhaald zijn en (schuld)verschillen tussen Noord en Zuid volgens de Franse regering «niet langer relevant zijn»? Hoe duidt u deze uitspraken in relatie tot het nieuwe TPI van de ECB en de druk vanuit enkele lidstaten om het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) buiten werking te stellen dan wel te versoepelen (en daarmee de buitensporigtekortprocedure)?4
Het kabinet deelt niet de mening dat de verschillen in schuldquota’s, en daarmee de zeer hoge schulden van sommige lidstaten, niet relevant zijn. Een hoge publieke schuld brengt risico’s met zich mee, omdat het overheden kwetsbaar maakt voor renteschokken en kan zorgen voor twijfel op financiële markten ten aanzien van de houdbaarheid van de schuld. Daarnaast beperkt een hoge schuld de ruimte voor overheden om de economie te stabiliseren via automatische stabilisatoren of discretionaire maatregelen in geval van een crisis. Hoge publieke schulden in lidstaten vormen daarmee een kwetsbaarheid voor de EU en de eurozone als geheel, en moeten worden teruggebracht. Om deze reden zet het kabinet zich ten aanzien van de SGP modernisering in voor effectievere begrotingsregels die hogeschuldlanden aanzetten tot voldoende schuldafbouw. Het kabinet heeft oog voor het risico dat het TPI-instrument gepaard kan gaan met het negatieve bijeffect dat het marktwerking op staatsobligatiemarkten in de weg kan staan en de prikkel bij lidstaten om verstandig begrotingsbeleid te voeren kan verminderen.
Bent u van mening dat wanneer begrotingsdiscipline in de eurozone als gevolg van ECB-beleid vermindert, dit dan via nationale lidstaten meer afgedwongen moet worden, bijvoorbeeld door middel van aanscherping van het Stabiliteits- en Groeipact, in het belang van een stabiel en economisch sterk Europa?
De afspraken over de Economische en Monetaire Unie grijpen op meerdere manieren aan op het streven naar gezonde overheidsfinanciën. De ECB dient binnen haar mandaat van prijsstabiliteit en het verbod op monetaire financiering te opereren. Bij dat laatste is het van belang dat het beleid van de ECB de lidstaten de prikkel tot gezond begrotingsbeleid niet ontneemt. Het kabinet heeft oog voor het risico dat het TPI-instrument gepaard kan gaan met het negatieve bijeffect dat het marktwerking op staatsobligatiemarkten in de weg kan staan en de prikkel bij lidstaten om verstandig begrotingsbeleid te voeren kan verminderen.
Daarnaast zijn er afspraken gemaakt dat overheden geen bevoorrechte toegang tot de financiële sector mogen hebben, dat de Unie en de lidstaten de verplichtingen van (andere) lidstaten niet overnemen en dat buitensporige tekorten vermeden moeten worden. Zoals ook in het antwoord op vraag 12 en 13 omschreven, zet het kabinet zich ten aanzien van de SGP modernisering in voor begrotingsregels die lidstaten met hoge risico’s voor de schuldhoudbaarheid moeten bewegen om voldoende schuldafbouw te realiseren om op middellange termijn zelfstandig nieuwe schokken op te kunnen vangen, zonder daarbij economische groei te schaden. Hierbij dient er meer schuldafbouw te worden gerealiseerd dan er in het verleden met de toepassing van de huidige regels tot stand kwam, met name in economisch goede tijden. Het waarborgen van schuldhoudbaarheid is dan ook één van de drie pijlers van de kabinetsinzet ten aanzien van de SGP modernisering, naast opwaartse economische convergentie en effectieve handhaving.
Het bezoek van de Europese Commissie aan Azerbeidzjan. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «European Commission’s Von Der Leyen Visits Azerbaijan To Seek Deal On Natural Gas»?1
Ja.
Wat is het doel van het bezoek van de Europese Commissie aan Azerbeidzjan?
De voorzitter van de Europese Commissie was op 18 juli jl. in Azerbeidzjan om de samenwerking tussen de EU en Azerbeidzjan te versterken. Tijdens dit bezoek werd een Memorandum of Understanding (MoU) getekend op het gebied van energiesamenwerking. Zoals staat in een verklaring afgegeven door Commissievoorzitter Von der Leyen zijn drie punten in het MoU vooral van belang: verdubbeling van de gastoevoer van Azerbeidzjan naar de Europese Unie, samenwerking op het gebeid van hernieuwbare energie en klimaatsamenwerking inclusief het verminderen van methaanemissies.2
Kunt u ervoor pleiten dat mensenrechten, waaronder die van politieke gevangenen, aangekaart worden tijdens het bezoek?
Aandacht voor de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan is een integraal onderdeel van de EU-Azerbeidzjan relatie. De zorgen over de mensenrechten worden mede op instigatie van Nederland in de dialogen van de EU met Azerbeidzjan besproken, zo ook tijdens de EU Associatieraad met Azerbeidzjan op 19 juli jl. in Brussel. Ook tijdens het bezoek van Commissievoorzitter Von der Leyen op 18 juli jl. in Azerbeidzjan is over mensenrechten gesproken. Het kabinet zal de zorgen over mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan, waaronder die van politieke gevangenen, blijven aankaarten.
Bent u bereid de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie Josep Borrell, te vragen om in Azerbeidzjan te pleiten voor het vrijlaten van gevangengenomen politieke oppositie, waaronder de heer Elvin Isayev?
De zorgen over de mensenrechten worden mede op instigatie van Nederland in de dialogen van de EU met Azerbeidzjan besproken, zo ook tijdens de EU Associatieraad met Azerbeidzjan op 19 juli jl. waar de Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell de delegatie van de Europese Unie leidde. Het kabinet zal zich ervoor inspannen de zorgen over de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan, waaronder die van politieke gevangenen, ook in EU-verband te blijven aankaarten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De spendeerdrift en baantjescaroussel van het Europees Parlement |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woede over spendeerdrift en baantjescaroussel Europees Parlement»?1
Ja
Klopt het dat het Europees Parlement nog eens tientallen miljoenen euro’s extra wil spenderen aan zichzelf? Zo ja, om hoeveel geld gaat het exact?
Het Europees Parlement heeft in het Commissievoorstel voor de begroting van 2023 een budget voorgesteld van 2.268 miljoen euro. Dit is een stijging van 156 miljoen euro (7,4%) ten opzichte van het budget in 2022. Ten dele worden hogere administratieve uitgaven van de Europese instellingen veroorzaakt door aanhoudende hoge inflatie en de gestegen energieprijzen. Daarnaast heeft het Europees Parlement 52 nieuwe permanente posten voor 2023 toegevoegd. Daarvan zijn 40 posten op het terrein van cybersecurity. Het Europees Parlement heeft aangegeven dat dit noodzakelijk is, omdat de huidige capaciteit op het terrein van cybersecurity niet voldoet aan de standaarden. Verder heeft het Europees Parlement verzocht om 116 extra parlementaire assistenten.2
Hoeveel bedroeg de jaarlijkse begroting van het Europees Parlement de afgelopen tien jaar? En hoe vaak is men daarmee uitgekomen?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de budgetten voor het Europees Parlement uit de aangenomen EU-begrotingen en de realisatie van deze budgetten, inclusief eventuele bijstellingen via aanvullende begrotingen. In alle jaren zijn de gerealiseerde budgetten enigszins lager uitgevallen dan de begroting.
Budgetten EP aangenomen begrotingen en realisaties (bedragen in mln. euro)
Jaar
Aangenomen begroting
Realisatie
2013
1.750
1.736
2014
1.756
1.738
2015
1.795
1.778
2016
1.839
1.824
2017
1.910
1.890
2018
1.950
1.934
2019
1.997
1.973
2020
2.038
1.951
2021
2.063
2.033
2022
2.113
–
2023 (voorstel)
2.269
–
Hoeveel ambtenaren (assistenten, personeelsleden etc) werken er in totaal voor het Europees Parlement? Hoe hebben deze aantallen zich de afgelopen 10 jaar ontwikkeld? Wat is de hoogste salarisschaal en hoeveel personen ontvangen die?
Volgens het jaarbudget van het Europees Parlement is het aantal ambtenaren relatief stabiel over de afgelopen 10 jaar met een bestand tussen de 6633 en 6825 personeelsleden. Dit betreft de vaste ambtenaren en tijdelijke functionarissen (exclusief zgn. arbeidscontractanten.) Wel is er in 2021, 2022 en ook in het voorgestelde budget van 2023 sprake van een toename van het aantal posten t.a.v. de jaren ervoor.3
2013
6.743
2014
6.786
2015
6.739
2016
6.762
2017
6.743
2018
6.683
2019
6.633
2020
6.633
2021
6.720
2022
6.773
2023 (voorstel)
6.825
De hoogste salarisschaal is AD16 en 21 personen binnen het Europees Parlement zitten in deze schaal, waarvan 7 in dienst zijn van de politieke groepen (1 AD16 per politieke groep). Het aan deze functieschaal gekoppelde maandsalaris is rond de 20.000 EUR. Alle salarisbedragen zijn te terug te vinden in het statuut van de ambtenaren.4
Zoals hiervoor aangegeven maakt het Europees Parlement naast vaste en tijdelijke ambtenaren ook gebruik van zgn. arbeidscontractanten, waarvan het aantal fluctueert. Navraag bij het Europees Parlement wijst uit dat er op peildatum 1 augustus 2022 2172 arbeidscontractanten werkzaam zijn bij de ambtelijke staf van het Secretariaat van het Europees Parlement of bij de ambtelijke staf van de politieke groepen binnen het Europees Parlement. Op peildatum 1 augustus 2012 was dit aantal 799.
Daarnaast kan elk van de 705 Europarlementariërs maximaal 3 geaccrediteerde medewerkers (ook wel parlementaire assistenten) aantrekken.5
Klopt het dat er een «decennia oud pact is gesloten om elkaars uitgavenposten niet te blokkeren»? Zo ja, door wie?
Met de verwijzing in het artikel het «decennia oud pact om elkaars uitgavenposten niet te blokkeren» wordt verwezen naar een afspraak tussen de Raad en het Europees Parlement dat zij zich ervan weerhouden om elkaars administratieve budget te bevragen in de jaarlijkse begrotingsonderhandelingen.6 Dit houdt verband met het respecteren van de institutionele balans tussen deze instellingen. Dat neemt niet weg dat de totale administratieve uitgaven van de Unie en haar instellingen onderdeel zijn van de onderhandelingen over de EU-jaarbegroting en het Meerjarig Financieel Kader. Tegelijkertijd laat deze casus zien dat de Raad zich kritisch uitlaat richting het Europees Parlement, zie hiervoor ook het antwoord op de vragen 6 en 7.
Wat heeft Nederland tot nu toe ondernomen om de spendeerdrift van het Europees Parlement een halt toe te roepen?
Na de publicatie van de ontwerpbegroting voor 2023 heeft de Raad een Raadspositie opgesteld voor de onderhandelingen met het Europees Parlement. Nederland heeft zich samen met een grote groep lidstaten kritisch opgesteld over het begrotingsverzoek van het Europees Parlement. Dit heeft geresulteerd in een verklaring waarin de Raad zijn afkeuring uitspreekt en het Europees Parlement oproept terughoudendheid te betrachten. Deze verklaring is daarmee een stevig politiek signaal van de Raad aan het Europees Parlement voorafgaand aan de aankomende onderhandelingen.
Bent u voornemens om deze onzalige plannen te blokkeren? Zo ja, wanneer bent u van plan om het Europees Parlement mede te delen dat er geen cent extra bijkomt en dat het een goed idee is dat het Europees Parlement eens flink op zichzelf gaat bezuinigen? Zo nee, hoe legt u dit uit aan alle Nederlanders die elke maand weer moeite hebben om rond te komen?
Zoals bekend zet Nederland in op een prudente, realistische en moderne Europese begroting, waarin de afspraken uit het MFK-akkoord gerespecteerd worden. Met betrekking tot de administratieve uitgaven van de Europese instellingen vindt het kabinet dat de conclusies van de Europese Raad uit juli 2020 moeten worden nagekomen. In die ER-conclusies worden de instellingen opgeroepen om zich aan te passen aan de nieuwe manier van (digitaal) werken en zich in te zetten voor een stabiel personeelsbestand en het vergroten van de efficiëntie van niet-salarisgerelateerde uitgaven.
In lijn met de Nederlandse inzet heeft de Raad in een verklaring bij de Raadspositie onderstreept dat alle instellingen terughoudendheid moeten betrachten als het gaat om de administratieve uitgaven en doet de Raad expliciet een oproep aan het Europees Parlement om de aanpak van de Raad te volgen en ervoor te zorgen dat het uitgavenplafond in acht wordt genomen.7 Deze Raadspositie vormt de inzet voor de aankomende onderhandelingen tussen de Raad en het Europees Parlement.
De impact van de gedelegeerde verordening over groene waterstof van de Europese Unie. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de door de Europese Commissie voorgestelde gedelegeerde verordening over groene waterstof? (Richtlijn (EU) 2018/2001)
Ja. Ik heb hierover uw Kamer ook al geïnformeerd met de meest recente Kamerbrieven over waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 1060) en het RePowerEU-voorstel (Kamerstuk 22 112, nr. 3438).
In hoeverre verwacht u dat de eisen uit het voorstel belemmerend of stimulerend zullen werken voor de ontwikkeling van de waterstofmarkt en de uitrol van waterstof?
Voor de volledigheid: de eisen zijn in eerste instantie feitelijk alleen van toepassing op gebruik van waterstof in de transportsector, maar de Europese Commissie stelt met de lopende herziening van de EU-richtlijn voor hernieuwbare energie – waar deze verordening uit voortkomt – voor om deze eisen voor alle sectoren toe te passen. Ik ga er daarom in mijn beantwoording van uit dat deze eisen voor alle sectoren zullen gelden.
Het aannemen van eenduidige Europese eisen voor productie, import en gebruik van hernieuwbare waterstof is een essentiële voorwaarde voor een snelle ontwikkeling van de waterstofmarkt op de korte termijn. De voorgestelde eisen acht ik in lijn met de Nederlandse waterstofambities voor 2030 omdat deze ruimte laten voor productie van waterstof met gebruik van nieuwe hernieuwbare elektriciteit ook als deze via het publieke elektriciteitsnet wordt geleverd. Op de lange termijn verwacht ik van de eisen geen beperkend effect op de ontwikkeling van de waterstofmarkt: ze gelden alleen zolang het aandeel hernieuwbare elektriciteit onder het in de gedelegeerde verordening gestelde percentage blijft (vooralsnog 90%).
Kunt u aangeven hoe u vanuit het oogpunt van een snelle uitrol van waterstof (in Nederland) en het ontwikkelen van de waterstofmarkt kijkt naar de eis dat alleen waterstof geproduceerd met elektriciteit uit hernieuwbare bronnen als duurzaam wordt aangemerkt, waarbij waterstof uit kernenergie, waterstof uit gas met carbon capture and storage (CCS) en waterstof geproduceerd met elektriciteit uit biomassa worden uitgesloten.
De bedoelde eisen gaan alleen over wat de Europese Commissie kwalificeert als «hernieuwbare» waterstof, voor waterstof uit kernenergie, biomassa en fossiele bronnen zullen andere eisen gelden. Subsidies voor waterstof geproduceerd uit deze bronnen zullen dus ook mogelijk zijn, zolang aan die eisen voldaan wordt. Voor CCS zijn momenteel al subsidies beschikbaar via de SDE++. Het is dus niet zo dat de eisen in de gedelegeerde verordening voor hernieuwbare waterstof de ruimte voor productie van waterstof uit bronnen anders dan zon, wind en waterkracht in enige zin beperken. Sowieso beperken deze eisen in geen enkele zin de ruimte voor bedrijven om waterstof te produceren of te gebruiken: ze zijn alleen van belang voor staatssteun voor waterstof uit hernieuwbare elektriciteit en het bepalen van de hoeveelheid waterstof die meetelt voor de Europese doelen voor hernieuwbare energie.
Kunt u aangeven hoe u vanuit het oogpunt van een snelle uitrol van waterstof (in Nederland) en het ontwikkelen van de waterstofmarkt kijkt naar de eis dat er sprake moet zijn van inzet van ongesubsidieerde elektriciteitsproductie en dat deze elektriciteit uit een nieuwe productie-installatie moet komen die maximaal 36 maanden ouder mag zijn dan de elektrolyser om deze te mogen aanmerken als groene waterstof?
Omdat deze eis tot en met 2027 niet geldt voor nieuwe projecten voorzie ik geen beperkingen als gevolg van deze eis. Daarna verwacht ik, mede door de substantiële opschaling van offshore wind in Nederland, dat er voldoende nieuw aanbod van ongesubsidieerde hernieuwbare elektriciteit is waarmee nieuwe waterstofproductie in Nederland aan deze eis kan voldoen.
Kunt u aangeven hoe u vanuit het oogpunt van een snelle uitrol van waterstof (in Nederland) en het ontwikkelen van de waterstofmarkt kijkt naar de eis dat gebruikte elektriciteit tevens ook uit dezelfde «bidding zone» moet komen als waar de elektrolyser zich bevindt om deze te mogen aanmerken als groene waterstof?
Voor de duidelijkheid: de ingekochte elektriciteit mag ook uit een aangrenzende biedzone komen. Deze eis lijkt me zeer redelijk, en ik verwacht daarnaast niet dat de uitrol van elektrolyse in Nederland sneller zou gaan zonder deze eis. Het is immers niet efficiënt als in Nederland waterstofproductie plaatsvindt met elektriciteit die over grote afstanden over land getransporteerd moet worden: dan is het vele malen efficiënter om de waterstof zelf te transporteren.
Kunt u aangeven hoe u vanuit het oogpunt van een snelle uitrol van waterstof (in Nederland) en het ontwikkelen van de waterstofmarkt kijkt naar de eis dat de elektriciteit moet op uurbasis gelijktijdig opgewekt worden als de inzet in de waterstof-elektrolyser?
Deze correlatie van elektriciteits- en waterstofproductie is precies waar ik op termijn naar streef. Ik verwacht niet dat deze eis leidt tot een vertraging van de uitrol van waterstof. Hoogstens leidt dit in het begin tot marginaal hogere kosten. Daar staat tegenover dat het loslaten van deze eis zeer waarschijnlijk slecht is voor de beeldvorming: wat als bedrijven waterstof hernieuwbaar mogen noemen die zij ’s nachts produceren op basis van een stroomcontract met een zonnepark? Gelet op vergelijkbare discussies over Garanties van Oorsprong, zowel in het Parlement als de maatschappij, lijkt me dat onwenselijk.
Deelt u de mening dat de nu voorgestelde regels veel te streng zijn om aan de Nederlandse en Europese ambities op het gebied van groene waterstof te kunnen voldoen en dat het huidige Europese voorstel de (ontwikkeling van de) markt voor waterstof juist frustreren? Zo nee, kunt u dan uitleggen hoe de uitrol van waterstof en de ontwikkeling van de waterstofmarkt ondanks deze belemmerende regelgeving alsnog tot stand kan komen?
Nee. Deze eisen laten voldoende ruimte voor de beoogde uitrol van waterstofproductie in Nederland: gekoppeld aan nieuwe hernieuwbare bronnen, met een grote rol weggelegd voor offshore wind.
In hoeverre kunnen de regels uit de gedelegeerde verordening ertoe leiden dat bedrijven die gebruik maken van waterstof die volgens de definitie van de gedelegeerde verordening niet groen is, maar ook groen genoemd mag worden omdat ook deze waterstof is geproduceerd met groene energie (duurzame energie en kernenergie), benadeeld worden bijvoorbeeld als het gaat om subsidieregelingen? Is dat wat u betreft een risico?
Het kan in de toekomst voorkomen dat partijen wél een subsidie kunnen krijgen voor gebruik van waterstof die is geproduceerd volgens deze eisen, en níet voor waterstof die op een andere manier is geproduceerd – bijvoorbeeld uit kernenergie. Dat hangt af van het beleidsdoel achter de subsidieregeling: als deze bedoeld is om de aangekondigde bindende Europese doelen voor hernieuwbare waterstof te halen, dan is het logisch dat alleen waterstof in aanmerking komt die aan de gestelde eisen voldoet. Als het achterliggende beleidsdoel puur CO2-reductie is, dan ligt de situatie weer anders. In het algemeen zie ik dus niet een risico dat partijen op een onwenselijke manier benadeeld worden.
Welke regels bent u van plan te stellen aan het gebruik van waterstof door bedrijven die meedoen met de maatwerkafspraken?
Bij de implementatie van een verordening gelden in principe voor alle betreffende bedrijven dezelfde eisen. Er komen geen aparte waterstofregels voor maatwerkbedrijven. Ik heb nauw contact met het bedrijfsleven over waterstofproductie inclusief de bedrijven die in aanmerking komen voor de maatwerkaanpak.
In hoeverre zullen de regels uit de gedelegeerde verordening waterstof ook van toepassing zijn op de import van groene waterstof uit landen buiten de EU?
Deze eisen zullen gelijk gelden voor geïmporteerde als binnen de EU geproduceerde waterstof.
Is het gezien de verschillende omstandigheden in waterstof producerende landen buiten de EU realistisch om te verwachten dat ook geïmporteerde groen waterstof aan de eisen uit de gedelegeerde verordening voldoet?
Ja. In de landen die waterstof uit hernieuwbare bronnen willen exporteren voldoen de meeste projecten die in ontwikkeling zijn gemakkelijk aan deze eisen, omdat ze gebruik maken van nieuwe zon- en/of windparken die vaak ook een directe aansluiting hebben op de elektrolyser.
Deelt u de mening dat het toepassen van de regels uit de gedelegeerde verordening op uit derde landen geïmporteerde groene waterstof een te grote barrière zou opwerpen?
Nee. Het belangrijkste is dat de eisen eenduidig zijn en dat deze zo snel als mogelijk worden vastgesteld. Het grootste risico voor de beoogde waterstofimport zie ik juist in het voortduren van de onzekerheid over deze eisen, omdat zonder duidelijke eisen geen enkele projectontwikkelaar ontwerpkeuzes kan maken.
Welke mogelijkheden ziet u om regulering en certificering van geïmporteerde groene waterstof op zodanige wijze vorm te geven dat de waterstofmarkt zich verder kan ontwikkelen, de duurzaamheid wordt geborgd, en er ook rekening wordt gehouden met de verschillende omstandigheden op o.a. de energiemarkt in waterstof producerende landen buiten de EU?
Door deze eisen nu op zo kort mogelijke termijn op Europees niveau vast te laten stellen en vervolgens op basis hiervan zo snel mogelijk certificeringsschema’s te helpen ontwikkelen waarmee bedrijven kunnen aantonen dat zij waterstof produceren volgens deze eisen. Om dit proces te versnellen voer ik dit jaar nog samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een certificeringspilot uit (Kamerstuk 32 813, nr. 1060).
Het oproepen tot gebruik vetorecht inzake EU-wanbeleid boeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe ellende dreigt voor boer: Brussel kijkt ook naar ons mestbeleid»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Brusselse dictaten de Nederlandse landbouw helemaal kapotmaken?
Nederland is een lidstaat van de Europese Unie (EU) en als zodanig gehouden uitvoering te geven aan Europese richtlijnen, die volgens de daarvoor binnen de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie afgesproken procedures zijn aangenomen, waarin ook Nederland een stem heeft. Dat geldt ook voor de voor de Nederlandse landbouw van belang zijnde Nitraatrichtlijn, die tot doel heeft om de waterverontreiniging veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen. Voor de uitvoering van de Nitraatrichtlijn stelt Nederland opvolgende actieprogramma’s Nitraatrichtlijn vast, bij de totstandkoming waarvan het parlement altijd wordt betrokken. De in de actieprogramma’s opgenomen maatregelen worden grotendeels geïmplementeerd door wijzigingen van de Nederlandse wet- en regelgeving.
Bent u het met ons eens dat u er primair bent voor het dienen van de Nederlandse belangen? Zo ja, heeft u de bereidheid om een Nederlands vetorecht uit te spreken tegen de stikstofeisen, prullemanderen van de plannen van PvdA-mastodont Frans Timmermans en het voor boeren onwerkbare mestbeleid? Graag een gedetailleerd antwoord.
De stikstofeisen en het mestbeleid volgen uit reeds bestaande richtlijnen, welke volgens de Europese wetgevingsprocedures tot stand zijn gekomen. Deze richtlijnen zijn bedoeld om ook de Nederlandse belangen, als onderdeel van de Europese Unie, op het gebied van milieu te dienen. Het is immers in ons belang om een gezonde natuur en goede waterkwaliteit te realiseren.
Bij de totstandkoming van Europese wet- en regelgeving behartigt de lidstaat Nederland haar belangen via de Raad. Het Europees Parlement en de Raad oefenen samen de wetgevingstaak van de Europese Unie uit. Lidstaten hebben hierin geen vetorecht.
De gele kaart procedure met betrekking tot de Europese kiesakte |
|
Laurens Dassen (Volt), Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat een parlement acht weken de tijd heeft om een gele-kaart-procedure te starten, nadat het Europees Parlement of de Europese Commissie een voorstel aan de Kamer heeft toegezonden?1
Dat klopt. Dit volgt uit het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid (hierna: Protocol). Op grond van artikel 4 van het Protocol zenden de Europese Commissie en het Europees Parlement ontwerpen van wetgevingshandelingen toe aan de nationale parlementen. Artikel 6 van het Protocol bepaalt dat ieder nationaal parlement en iedere kamer van één van die parlementen aan de voorzitters van het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie een gemotiveerd advies kan toezenden waarin uiteengezet wordt waarom het ontwerp niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel (ook wel de «gelekaartprocedure» genoemd). Dergelijke gemotiveerde adviezen kunnen binnen acht weken na de hierboven genoemde toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen worden ingediend.
Klopt het dat het daarbij specifiek gaat om het moment waarop het Europees Parlement of de Europese Commissie een voorstel bekend maakt, en niet het moment wanneer het kabinet het voorstel aan de Kamer voorlegt?
De in het Protocol genoemde termijn van acht weken begint te lopen vanaf de datum van toezending door het Europees Parlement of de Europese Commissie van een ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen. En dus niet vanaf het moment van bekendmaking van het ontwerp door het Europees Parlement of de Europese Commissie. Ook de datum waarop het kabinet de Kamer over het ontwerp informeert, is in dit verband niet relevant.
Klopt het dat het voorstel over de Europese kiesakte op 3 mei 2022 bekend is gemaakt en dat daarmee de termijn om de gele kaart te trekken op 28 juni 2022 verlopen is, twee dagen voor de op 30 juni 2022 ingediende motie-Leijten c.s. over het starten van de gele kaart procedure waarover op 5 juli aanstaande gestemd wordt?2
Het klopt dat het ontwerp voor de Europese Kiesakte op 3 mei 2022 bekend is gemaakt. Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag, begint de termijn waarbinnen de gele kaart getrokken kan worden te lopen vanaf de datum van toezending van het ontwerp aan de nationale parlementen.
Ik heb nagevraagd bij de griffie van uw vaste commissie voor Binnenlandse Zaken wanneer het ontwerp aan uw Kamer is toegezonden. De griffie geeft aan dat het ontwerp op 19 mei 2022 is toegezonden aan uw Kamer, met als briefdatum 18 mei 2022. Dit betekent dat de termijn waarbinnen elk van de Kamers een gele kaart zou kunnen trekken op 14 juli 2022 zal verlopen en dus niet reeds op 28 juni is verlopen.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden voorafgaand aan de stemmingen van 5 juli 2022?
Ja.