Het politieoptreden bij de Pro Palestina demonstratie in Amsterdam van week 19 |
|
Marjolein Faber (PVV), Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsartikel: «Demonstranten bezetten UvA-gebouw en maken zich op voor langdurig verblijf, driehoek grijpt niet in»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het precieze verloop van de demonstratie en het optreden van de politie? Kan u de Kamer hiervan verslag doen?
De verantwoordelijkheid voor het faciliteren en beschermen van het demonstratierecht is belegd bij het lokale gezag. Hierover legt de burgemeester verantwoording af aan de gemeenteraad. De burgemeester van Amsterdam heeft bij brief van 10 mei 20242 namens de Amsterdamse driehoek de gemeenteraad van Amsterdam geïnformeerd over de afwegingen die een rol hebben gespeeld, het verloop van de besluitvorming en het politieoptreden rondom deze demonstraties. Ik verwijs u naar deze brief, die ook een chronologisch feitenrelaas bevat. Op 10 mei jl. heeft eveneens een debat plaatsgevonden in de gemeenteraad van Amsterdam.
Waarom werd er niet onmiddellijk opgetreden tegen het dragen van gezichtsbedekkende kleding, het opwerpen van barricades, het plegen van vernielingen en het roepen van leuzen zoals «from the river to the see» en «free, free palestine»?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 2.
Kunt u aangeven of er met uit het wegdek getrokken stenen is gegooid naar de politie en/of daardoor gewonden zijn gevallen?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 2.
Waarom is er niet onmiddellijk opgetreden toen omstanders met houten latten/balken werden geslagen, er was toch sprake van een noodweersituatie waarbij optreden vereist was?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 2.
Waarom sprak de politie een demonstrant aan in kennelijk Arabisch, terwijl de voertaal van de Nederlandse politie toch gewoon Nederlands is en ook bleek dat deze demonstrant wel degelijk onze taal machtig was?
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om mij hierover uit te laten. Het is aan het lokale gezag om te besluiten hoe de politie wordt ingezet, waarbij de omstandigheden altijd worden meegewogen.
Waarom werd er zolang gewacht met het beëindigen van deze toestand en het ontruimen van het terrein van de universiteit?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel personen zijn aangehouden voor het plegen van strafbare feiten en hoe het strafrechtelijke verloop daarna plaatsvond?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 2.
Wat zijn de totale kosten van politie-inzet, de veroorzaakte schade van de bezetting van Roeterseiland en gebouwen rond de Oude Manhuispoort? Worden die kosten verhaald op de (aangehouden) demonstranten? Zo nee, waarom niet?
De politie-inzet maakt onderdeel uit van het reguliere politiewerk. In die zin is geen sprake van extra kosten.
Het is aan de universiteit om schade aan universiteitsgebouwen al dan niet te verhalen.
Onder de demonstranten lijken veel niet-Nederlanders te zitten; doen de diensten onderzoek naar hun achtergrond en dan met name naar hun eventuele contacten met buitenlandse (al dan niet verboden) organisaties? Zo nee, waarom niet?
Het louter zijn van niet-Nederlander is geen grond waarop de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) onderzoek kan verrichten. De AIVD kan op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 onderzoek doen naar personen of organisaties waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
Ik kan niet ingaan op de vraag of individuele personen wel of niet aanwezig zijn geweest bij een (tegen)demonstratie. Ook kunnen er in het openbaar geen uitspraken worden gedaan over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Kunt u aangeven of en op welke manier en door wie deze demonstratie financieel gesteund werd?
Ik beschik als Minister van Justitie en Veiligheid niet over een juridische grondslag om deze gegevens te verwerken. Wanneer er aanwijzingen zijn voor strafbare feiten dan is het aan het OM om te bepalen of en op welke wijze er onderzoek wordt gedaan naar de geldstromen van organisaties.
Aanvullend ligt momenteel het wetsvoorstel Transparantie maatschappelijke organisaties (Wtmo) voor behandeling in de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel biedt aanvullende mogelijkheden om – indien er aantoonbare en gegronde redenen zijn – onderzoek te doen naar geldstromen en hier zo nodig op te handhaven. Zo krijgen de burgemeester, het OM en andere specifiek aangewezen overheidsinstanties de bevoegdheid om een informatieverzoek te doen aan een maatschappelijke organisatie over één of meer donaties. Als de donaties substantieel blijken, dan kan verder navraag gedaan worden naar de persoon van de donateur. De burgemeester kan een informatieverzoek doen wanneer er sprake is van een (dreigende) verstoring van de openbare orde. Het OM kan een informatieverzoek doen bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd dan wel of het bestuur naar behoren wordt gevoerd.
Het artikel 'Politie beëindigt demonstratie pro-Palestijnse betogers op campus UvA' |
|
Claire Martens-America (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Gräper-van Koolwijk |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie beëindigt demonstratie pro-Palestijnse betogers op campus UvA»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de pro-Palestijnse demonstratie op de campus van de Universiteit van Amsterdam (UvA), waarbij een protestkamp is opgezet, grote barricades zijn opgeworpen en waarbij journalisten verhinderd werden hun werk te doen?
Ja.
Is er in aanloop naar, en gedurende de demonstratie contact geweest met de UvA? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar besproken?
Ja. Sinds oktober voer ik voortdurend het gesprek met bestuurders van universiteiten (waaronder de UvA) en hogescholen, studenten, docenten, wetenschappers, vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap en belangenorganisaties over hoe het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden zijn weerslag heeft op het onderwijs en onderzoek in Nederland. Naar aanleiding van de toegenomen antisemitische incidenten en de incidenten die zich de afgelopen periode rond de protesten hebben voorgedaan heb ik het overleg met de bestuurders van de onderwijsinstellingen geïntensiveerd. Deze gesprekken gaan over het borgen van een veilige leer- en werkomgeving op de onderwijsinstellingen, over de bestrijding van antisemitisme en racisme en over de wetenschappelijke samenwerkingsverbanden die instellingen aangaan. Tijdens de protesten op en rondom de UvA is er vanuit mijn ministerie regelmatig contact onderhouden met de UvA om op de hoogte te blijven van de situatie en de afwegingen en besluitvorming van de UvA in samenspraak met de lokale driehoek.
Bent u het ermee eens dat dit soort demonstraties met intimiderende en antisemitische leuzen onacceptabel zijn en kunt u dit in niet misverstane woorden communiceren naar deze demonstranten?
Ja, ik ben het ermee eens dat voor bijeenkomsten waar haat, geweld en antisemitisme wordt gezaaid geen ruimte is en dat dit onacceptabel is. Het is goed dat studenten en docenten zich betrokken voelen bij wat er in de wereld speelt, en dat mogen ze ook uiten. Maar geweld, intimidaties en vernieling zijn onacceptabel. De veiligheid van iedereen binnen de gemeenschap mag hierdoor niet in het geding komen. Ook kan er absoluut geen sprake zijn van antisemitisme of het oproepen tot haat. Ik kijk met afschuw naar de kleine groep demonstranten die niet komt voor een vreedzaam protest, maar uit is op escalatie en vernieling. Een harde aanpak door de betrokken instanties is hier dan op zijn plaats.
Bent u het ermee eens dat dit incident zeer intimiderend is voor Joodse studenten? Zo nee, waarom niet? En zo ja, wat bent u van plan hiertegen te doen?
Tijdens de demonstratie op het Roeterseiland was de sfeer grimmig en onveilig. Ik kan mij goed voorstellen dat Joodse studenten en anderen dit als intimiderend hebben ervaren en zich onveilig gevoeld hebben. Dat raakt mij. Dit moeten we in Nederland te allen tijde voorkomen. Daarom zetten we ons zo hard in voor een veilige omgeving en de bestrijding van antisemitisme, samen met instellingen.
Dat doen we op verschillende manieren, en dat hebben we sinds de zorgwekkende ontwikkelingen geïntensiveerd. In de Kamerbrief over de aanpak antisemitismebestrijding heb ik reeds aanvullende maatregelen aangekondigd om de veiligheid van Joodse studenten te borgen.2 In de Kamerbrief over de «Stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen n.a.v. de protesten over de situatie in Gaza»3 van 31 mei 2024 ga ik in op het veiligheidsbeleid op universiteiten en hogescholen, de maatregelen die ik neem om de veiligheid op hogescholen en universiteiten te vergroten en handhaving en eventuele sancties richting demonstranten.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat nieuwe protestkampen worden opgeworpen?
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven ben ik in de recente Kamerbrief ingegaan op het veiligheidsbeleid op universiteiten en hogescholen en de maatregelen die ik neem om de veiligheid op hogescholen en universiteiten te vergroten. Universiteiten en hogescholen zijn verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers. Zij hebben daartoe ook structurele contacten met andere instellingen en met de lokale veiligheidsdriehoek (bestaande uit de burgemeester, de officier van justitie en de politiechef). Universiteiten en hogescholen hebben een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld voor de omgang met protesten op hun campussen. De richtlijn is voor alle partijen de basis en dit geeft de instellingen en de lokale driehoek een eenduidig fundament om te kunnen handelen. De toepassing van de richtlijn is afhankelijk van de specifieke situatie van het protest, die steeds door het College van Bestuur en de lokale driehoek gezamenlijk wordt beoordeeld.
Met de instellingen en vertegenwoordigers van de veiligheidsdriehoek voer ik intensief het gesprek over het borgen van de veiligheid op de instellingen en de incidenten die zich de afgelopen periode rond de protesten hebben voorgedaan en ik zet die gesprekken voort zolang dit nodig is.
Verwacht u op dit moment toekomstige demonstraties op onderwijsinstellingen?
Na de eerste demonstratie op het Roeterseiland zijn er nieuwe demonstraties geweest, ook op andere locaties in het land. Het is mogelijk dat er de komende tijd nog meer demonstraties volgen. Ik volg dit nauwgezet en ben en blijf hierover ook in contact met de instellingen en vertegenwoordigers van de politie, NCTV en het openbaar ministerie. In deze gesprekken worden inzichten en expertise gedeeld. Ook continueer ik de gesprekken met de hogescholen en universiteiten over hoe wij gezamenlijk kunnen inzetten op de-escalatie zodat debat en dialoog weer de boventoon voeren, met ruimte voor de proteststem. In de gesprekken wordt kennis en expertise, die veelal ook op de universiteiten zelf aanwezig is, ingebracht en gedeeld vanuit diverse deskundigen. Omdat protesten in vele landen plaatsvinden volgen we bovendien de ontwikkelingen elders.
Onderhoudt u op dit moment contact met de UvA om toekomstige incidenten te voorkomen?
Ik sta in nauw contact met de UvA over de huidige situatie en hoe de veiligheid bij hen op de campus geborgd kan worden. Zoals aangegeven bij vraag 7 onderhoud ik nauw contact met de instellingen en vertegenwoordigers van de veiligheidsdriehoek over de ontwikkelingen en heb ik gesprekken met de hogescholen en universiteiten over hoe wij gezamenlijk kunnen inzetten op de-escalatie. Bij deze gesprekken is de UvA ook betrokken. Ik zet deze gesprekken voort zolang dit nodig is.
Heeft u kennisgenomen dat de UvA zelf een lijst heeft gepubliceerd wat betreft hun samenwerking met Israëlische organisaties en wetenschappers?2
De UvA heeft inzichtelijk gemaakt welke banden de UvA heeft met Israëlische instituten. De UvA geeft aan met drie Israëlische universiteiten samen te werken in het kader van studentuitwisselingen; dit is bestaande informatie die ook via websites over studentenuitwisseling wordt ontsloten. Daarnaast participeren onderzoekers van de UvA in acht Europese onderzoeksprojecten waarbij ook Israëlische onderzoekers of bedrijven participeren; dit is openbare informatie die ook via de Europese website CORDIS beschikbaar wordt gesteld.5 De UvA gaat daarbij niet in op individuele Nederlandse en Israëlische wetenschappers en hun namen.
Bent u het ermee eens dat dit zeer onwenselijk is en hoe reflecteert u hierop als Minister van OCW?
Naar aanleiding van het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden zijn instellingen momenteel bezig met de (door)ontwikkeling van criteria waarmee zij de (ethische) kansen en risico’s van internationale samenwerking kunnen afwegen. In de Kamerbrief over de «Stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen n.a.v. de protesten over de situatie in Gaza»6 van 31 mei 2024 ga ik nader in op de beoordeling van internationale samenwerkingsverbanden door universiteiten en hogescholen. Ik heb de universiteiten en hogescholen verzocht om bij deze doorontwikkeling een aantal belangrijke uitgangspunten te betrekken. Deze uitgangspunten zijn nader toegelicht in deze Kamerbrief. Een belangrijk uitgangspunt dat ik instellingen onder meer heb meegegeven, is dat de privacy van de bij de samenwerkingsverbanden betrokken individuen geborgd moet zijn.
Heeft u kennisgenomen van het artikel dat een mailinglijst is aangedragen als oplossing om Joodse studenten te waarschuwen bij onveiligheid?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat het waarschuwen van Joodse studenten nooit het ingrijpen en sanctioneren van strafbaar gedrag kan vervangen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Als sprake is van strafbare feiten verwacht ik van instellingen dat zij daar tegen optreden en aangifte doen. Indien sprake is van discriminatie, dan is het van belang dat aangifte wordt gedaan zodat politie en het Openbaar Ministerie de aangifte kunnen beoordelen en kunnen onderzoeken of sprake is van overtreding van de strafrechtelijke discriminatiebepalingen.
Het is hiernaast aan de onderwijsinstellingen om studenten zo goed mogelijk te informeren over veiligheidssituaties. Het is essentieel dat de veiligheid van Joodse studenten wordt gewaarborgd en dat een onderwijsinstelling met de betrokkenen bespreekt met welke instrumenten studenten zo goed mogelijk geïnformeerd kunnen worden over de veiligheidssituatie. In de situatie die het desbetreffende artikel beschrijft is het opstellen van een lijst overigens niet aan de orde.
Kunt u de veiligheid van alle studenten, dus ook Joodse studenten, nog garanderen op Nederlandse universiteiten? Zo nee, wat doet u hieraan?
Het is van groot belang dat iedereen zich veilig voelt binnen het onderwijs. Er is geen ruimte voor welke vorm van onveiligheid dan ook. Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving en spannen zich ook hiervoor in. Mijn rol als Minister is om ervoor te zorgen dat de instellingen daartoe in staat worden gesteld door hen daarbij te ondersteunen en daar waar nodig drempels weg te nemen. De afgelopen maanden is er sprake van een toename van antisemitisme in de maatschappij en ook in het onderwijs. Als kabinet hebben wij ons meermaals uitgesproken tegen antisemitisme en we hebben inzichtelijk gemaakt hoe wij bijdragen aan antisemitismebestrijding en welke aanvullende maatregelen wij daarvoor treffen.8 Daarnaast heeft elke instelling huisregels voor het ordelijk verloop van alle activiteiten op de campus. Ik ben de afgelopen weken intensief in overleg met instellingen over de demonstraties. Daarbij zijn ook vertegenwoordigers vanuit de veiligheidsdriehoek en vanuit het Ministerie van JenV betrokken. Dit heeft ook bijgedragen aan een nauwere samenwerking van de universiteiten en hogescholen met de lokale driehoek ter voorbereiding op of gedurende de protesten. Universiteiten en hogescholen hebben, gestimuleerd door deze overleggen, een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld voor de omgang met protesten op hun campussen. In mijn brief over de «Stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen n.a.v. de protesten over de situatie in Gaza»9 van 31 mei 2024 ga ik nader in op het veiligheidsbeleid op universiteiten en hogescholen en de maatregelen die ik neem om de veiligheid op hogescholen en universiteiten verder te vergroten.
Bent u het ermee eens dat journalisten altijd ongestoord hun werk moeten kunnen doen en dat bescherming van persveiligheid zeer belangrijk is en wat kunt u er concreet aan doen om het verhinderen van het werk van journalisten bij toekomstige demonstraties te voorkomen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Journalisten moeten altijd hun werk in alle vrijheid en veiligheid kunnen doen. De journalistiek maakt een belangrijk deel uit van een goed functionerende democratie. Journalisten moeten de maatschappij kunnen voorzien van informatie en controleren de macht. Er zijn ruim 20 meldingen binnengekomen bij PersVeilig van journalisten die tijdens de demonstraties zijn gehinderd in hun werk. Dit is volstrekt onacceptabel. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap roept journalisten op om altijd melding te doen van een incident bij PersVeilig. Deze oproep ondersteun ik. PersVeilig kan journalisten bijstaan met hulp en advies. Daarnaast kan PersVeilig ZZP’ers hulpmiddelen bieden voor extra bescherming, zoals een bodycam. Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid financiert de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap PersVeilig. Een belangrijke inzet als het gaat om veiligheid van journalisten. Beide bewindspersonen zijn doorlopend in gesprek met de Nederlandse Vereniging voor Journalisten en andere belanghebbenden om vinger aan te pols te houden over eventuele zorgen die er zijn.
In de gezamenlijke «richtlijn protesten» van universiteiten en hogescholen zijn afspraken opgenomen over hoe om te gaan met protesten op onderwijsinstellingen. Uitgangspunt van deze richtlijn is dat iedereen, en dus ook journalisten, zich veilig moet voelen op de campus. Concrete afspraken hiervoor zien bijvoorbeeld toe op het doen van aangifte in het geval van strafbare feiten, zoals geweldpleging.
Kunt u de vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
De oproep van Europese politiechefs om end-to-endencryptie te verzwakken |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politiechefs spreken zich uit tegen versleutelde chatberichten» (NU.nl, 22 april)?1
Ja
Wat is uw reactie op de oproep van Europese politiechefs om actie te ondernemen tegen online platforms die berichten end-to-end versleutelen? Heeft u hierover contact gehad met uw Europese collega's? Welke acties verbinden u en uw collega's aan deze oproep?
Wat is uw standpunt en wat is het standpunt de Nederlandse politie over end-to-end versleuteling? Onder welke concrete voorwaarden vindt u het verbreken van end-to-end versleuteling gerechtvaardigd, zowel individueel gericht als via het inbouwen van een generieke achterdeur bij versleutelde berichtenplatforms?
De Kamer heeft in juli 2022 middels de motie van het lid Van Raan c.s. de regering verzocht end-to-end-encryptie in stand te houden en voorstellen die dat onmogelijk maken niet te steunen. Het vorige kabinet heeft, in antwoord op dit verzoek, toegezegd uitvoering te geven aan deze motie.3 Dit standpunt staat hier niet ter discussie.
Wel wil ik, zoals mijn voorganger vaak heeft benadrukt, het belang onderstrepen dat wij moeten blijven zoeken naar mogelijkheden om rechtmatige toegang tot gegevens mogelijk te maken en/of te behouden. Zoals de Kamer is geïnformeerd wordt onder andere in Europees verband naar oplossingen gezocht.4 Dat is echter een lang proces, waarbij nog geen concrete oplossingen in zicht zijn.
Overigens geeft (vooral) het Wetboek van Strafvordering bevoegdheden voor de opsporing van strafbare feiten. Deze bevoegdheden, zoals de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk, kunnen leiden tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en zijn daarom met voorwaarden en waarborgen omkleed. Deze wettelijke bepalingen zijn in beginsel techniek-neutraal. Of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gerechtvaardigd is, wordt derhalve niet bepaald door de keuze van de beveiligingstechniek van de verdachte.
Heeft u contact gehad met Europol en de nationale politie over deze gezamenlijke oproep? Ontvangt u dergelijke signalen ook van Nederlandse politiechefs? Zo ja, wat is uw reactie?
Deelt u de mening van politiechefs dat end-to-end versleuteling in stand kan blijven met een achterdeurtje die alleen voor de politie beschikbaar is? Zo ja, hoe ziet u dat voor zich? Hoe stelt u voor dat dit technisch kan zonder dat deze achterdeur algemeen beschikbaar komt en daarmee een einde maakt aan end-to-end versleuteling?
De hoofden van politie wijzen op de uitdagingen voor de opsporing bij de rechtmatige toegang tot gegevens. Zij roepen op tot het mogelijk houden dan wel maken van die rechtmatige toegang, waarbij zij tevens vermelden dat de technische oplossingen hiervoor kunnen verschillen voor diverse platforms of vormen van toegang. Zoals gemeld wordt momenteel onder andere in Europees verband naar oplossingen gezocht.
De politie geeft in haar verklaring niet aan dat «end-to-end versleuteling in stand kan blijven met een achterdeurtje die alleen voor de politie beschikbaar is». Het is van belang te zoeken naar mogelijkheden om te voorkomen dat er vrijplaatsen voor criminele activiteiten ontstaan, die tevens recht doen aan het belang van het in stand houden van end-to-end encryptie.
In de Staat van de Unie 20232 schrijft u dat «end-to-end encryptie niet onmogelijk (mag) worden gemaakt,» tegelijkertijd stelt u in eerdere antwoorden op Kamervragen van de leden Kuik en Slootweg3 dat «het van belang [is] dat er mogelijkheden zijn om onder bepaalde omstandigheden toegang tot (end-to-end versleuteld) berichtenverkeer te krijgen, onder passende voorwaarden en waarborgen.» Hoe verenigt u deze standpunten? Zou toegang onder bepaalde voorwaarden en waarborgen end-to-end versleuteling niet per definitie onmogelijk maken?
Een inperking van de privacy door de overheid moet steeds voldoen aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Waar nodig worden in wettelijke regelingen daarover waarborgen opgenomen, zoals een rechterlijke machtiging voor het inperken van de vertrouwelijkheid van communicatie. In het kader van de opsporing van strafbare feiten betreft dergelijke wetgeving vooral het Wetboek van Strafvordering. Deze wettelijke bepalingen zijn in beginsel techniek-neutraal geformuleerd. Welke beveiligingsmethodiek wordt toegepast, is niet van belang voor de vraag of een inbreuk op de privacy gerechtvaardigd is.
Toegang tot informatie in specifieke gevallen leidt niet noodzakelijkerwijs tot het onmogelijk maken van end-to-end-encryptie. Wanneer informatie wordt getransporteerd tussen twee punten («end-to-end») kan deze worden beveiligd (versleuteld) worden met end-to-end-encryptie. Deze beveiligingsmethode zorgt er voor dat tijdens het transport van die informatie derden dit bericht niet in leesbare vorm kunnen onderscheppen. Om toch toegang tot het berichtenverkeer te verkrijgen, bijvoorbeeld omdat op grond van wettelijke bevoegdheden tot toegang tot de berichten van een verdachte in het kader van een opsporingsonderzoek is besloten, zijn er in theorie diverse mogelijkheden. Het bericht kan bijvoorbeeld versleuteld worden onderschept en later worden ontsleuteld. Dit blijkt echter tegenwoordig in de praktijk vaak technisch niet mogelijk. Een andere mogelijkheid is dat de aanbieder van de communicatiedienst de encryptie voor de berichten van een specifieke verdachte niet toepast en de berichten onversleuteld aan de autoriteiten verstrekt, zoals ook aanbieders van openbare telecommunicatiediensten verplicht zijn de versleuteling ongedaan te maken in het geval van het aftappen van telecommunicatie. De end-to-end-versleuteling wordt voor berichten van en naar deze specifieke verdachte dan uitgezet. Zoals eerder is toegelicht aan uw Kamer staat deze methode los van andere processen die plaatsvinden op een apparaat.7 Een manieren waarop inzicht in informatie kan worden verkregen op het apparaat is bijvoorbeeld het binnendringen in een geautomatiseerd werk. Met een dergelijke methode is er toegang tot de gegevens op het apparaat in plaats van tijdens het transport. De berichten zijn dan veelal in leesbare vorm, omdat deze op het apparaat nog niet zijn versleuteld voor het transport, of reeds zijn ontsleuteld na het transport.
Deze mogelijkheden kunnen een meer dan geringe inbreuk op de privacy opleveren en zijn daarom met passende wettelijke voorwaarden en waarborgen omkleed. Zo moeten zij onder meer voldoen aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Voor een nadere toelichting wil ik verwijzen naar brieven van 8 mei, 28 juni en 18 september 2023 aan uw Kamer.8
Bent u bekend met cryptotelefoons? Zo ja, hoe denkt u te voorkomen dat criminelen gebruik maken van deze devices in plaats van reguliere end-to-end versleutelde berichtenplatforms? Hoe weegt u de effectiviteit van de inbreuk op de privacy van miljoenen mensen tegenover de georganiseerde misdaad die vervolgens via cryptotelefoons anoniem kan blijven communiceren?
Ja, ik ben bekend met cryptotelefoons. Deze zijn op zichzelf niet verboden. Voor handhavingsautoriteiten is het probleem bij cryptotelefoons niet anders dan bij andere sterk versleutelde diensten: iedereen, inclusief gerechtelijke autoriteiten in Europese lidstaten die handelen op basis van wettelijke bevoegdheden, wordt toegang ontzegd tot de inhoud van deze berichten door het platform dat de communicatie mogelijk maakt. Dit gebrek aan rechtmatige toegang tot digitale gegevens raakt tevens de kern van de zorg die wordt uitgesproken door de nationale hoofden van politie in hun verklaring d.d. 18 april.9
Wat is het staande beleid ten opzichte van de strategie «store-now-decrypt-later»? Wordt er nu al door veiligheidsdiensten versleutelde informatie opgeslagen, om deze op een later moment te ontsleutelen? Hoe lang mag de politie deze informatie dan hiervoor opslaan?
Ik ben bekend met het store-now-decrypt-later-begrip en de mogelijkheid om versleutelde informatie op te slaan om deze op een later moment te kunnen ontsleutelen indien er in de toekomst een kwantumcomputer beschikbaar komt. In dat verband wil ik wijzen op de strategie die de rijksoverheid heeft ontwikkeld om organisaties te helpen de risico’s van kwantumtechnologie op cryptografie op tijd te beheersen, door tijdig te migreren naar zogenaamde post-quantum cryptografie.10 Deze vorm van cryptografie biedt weerstand tegen het eerder genoemde store-now-decrypt-later-scenario.
Op uw vraag over de veiligheidsdiensten wijs ik erop dat over de precieze werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het openbaar geen uitspraken worden gedaan. Voor de politie in Nederland geldt dat zij in het kader van de opsporing versleutelde persoonsgegevens rechtmatig kunnen vergaren op grond van diverse bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering. De wettelijke bewaartermijnen voor politiegegevens, zoals onder andere opgenomen in de Wet politiegegevens, maken geen onderscheid tussen versleutelde en onversleutelde gegevens.
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op 13 februari 2024 in de zaak Podchasov v. Rusland?4 Bent u eveneens bekend met de gezamenlijke reactie van de European Data Protection Board (EDPB) van 13 februari 2024 op de Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik (CSAM)?5 Bent u bovendien bekend met het standpunt van het Europese Hof van Justitie dat generieke toegang tot versleutelde berichten nooit rechtmatig kan zijn?6
Ja, ik ben bekend met de uitspraak in de zaak Podchasov v. Rusland.
Daarnaast ben ik bekend met de verklaring van het Europees Comité voor gegevensbescherming van 13 februari 2024. Dit betreft echter geen reactie op de Verordening ter bestrijding en voorkoming van seksueel kindermisbruik zoals voorgesteld door de commissie, maar op het (tegen)voorstel zoals gedaan door het Europees Parlement op 22 november 2023.14 Ten slotte ben ik bekend met de uitspraak van het Europese Hof in de zaak Schrems. Versleutelde berichten of versleuteling speelden echter geen rol in deze zaak.
Onderschrijft u de conclusies van deze zwaarwegende uitspraken omtrent end-to-end versleuteling volledig? Kunt u op de uitspraken en standpunten van de drie organisaties afzonderlijk reageren?
In de zaak Podchasov v. Rusland is klager een Russische onderdaan, en gebruiker van de berichtenapplicatie Telegram. Telegram is door de Russische staat aangemerkt als «Internet organisator van communicatie». Als gevolg hiervan is het bij wet verplicht om alle communicatiegegevens op te slaan voor de duur van een jaar en de inhoud van alle communicatie gedurende zes maanden. Verder is bepaald dat deze gegevens kunnen worden voorgelegd aan de rechtshandhavingsinstanties of veiligheidsdiensten, samen met de informatie die nodig is om versleutelde berichten te kunnen ontsleutelen.15 Het EHRM overweegt dat het opslaan van de gegevens van klager een inmenging is in het recht op privéleven (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)). Deze inmenging kan gerechtvaardigd zijn indien deze heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de wet, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het EHRM overweegt dat nationale wetgeving voldoende waarborgen moet bieden met betrekking tot onder andere de duur, de opslag, het gebruik, de toegang van derden, procedures voor het bewaren van de integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens en procedures voor de vernietiging ervan, zodat er voldoende garanties zijn tegen het risico van misbruik en willekeur, om te voorkomen dat persoonsgegevens in strijd met artikel 8 EVRM worden gebruikt. De nationale wetgeving moet er met name voor zorgen dat de bewaarde gegevens relevant en niet buitensporig zijn in verhouding tot de doeleinden waarvoor ze worden bewaard, en dat ze in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor ze worden bewaard. Daarnaast moet de wetgeving aan het voorzienbaarheidsvereiste voldoen.
Het EHRM overweegt dat Russische wetgeving communicatieaanbieders verplicht tot het installeren van technieken die directe toegang door de Russische veiligheidsdiensten tot de communicatie mogelijk maken. De Russische opsporingsautoriteiten moeten weliswaar een rechterlijke machtiging verkrijgen alvorens deze gegevens te kunnen raadplegen, maar er bestaat geen verplichting om die machtiging ook aan de communicatieaanbieder te tonen.16 Gezien het risico van misbruik dat een dergelijke regeling in het leven roept, moet de wet voldoende waarborgen bevatten tegen willekeur en misbruik. Het EHRM oordeelt dat daar in deze zaak onvoldoende sprake van is.
Met betrekking tot de verplichting tot medewerking van Telegram aan het ontsleutelen van alle end-to-end versleutelde communicatie overweegt het EHRM:
«Deze maatregelen kunnen naar verluidt niet worden beperkt tot specifieke individuen en zouden zonder onderscheid iedereen treffen, inclusief individuen die geen bedreiging vormen voor een legitiem overheidsbelang. Het verzwakken van de encryptie door het creëren van achterdeuren zou het blijkbaar technisch mogelijk maken om routinematige, algemene en willekeurige surveillance van persoonlijke elektronische communicatie uit te voeren.»
Het EHRM overweegt dat onder die omstandigheden de bovengenoemde verplichting die Rusland oplegde aan Telegram niet proportioneel is ten aanzien van het beoogde doel.17 Het EHRM concludeert dat de bestreden Russische wetgeving onvoldoende adequate waarborgen tegen misbruik bevat en de kern van artikel 8 EVRM aantast – het recht op eerbiediging van het privéleven.
Het vorige kabinet heeft aangegeven uitvoering te geven aan de motie-Van Raan en heeft dit standpunt uitgebreid weergegeven en onderbouwd. Dit standpunt, dat hier niet ter discussie staat, staat haaks op het creëren van enige verplichting tot afzwakking, uitschakeling of algehele ontsleuteling van end-to-end versleutelde informatie.
Het Europese Hof in de zaak Schrems schreef dat «een regeling op grond waarvan de autoriteiten veralgemeend toegang kunnen krijgen tot de inhoud van elektronische communicatie [moet] worden beschouwd als een aantasting van de wezenlijke inhoud van het grondrecht op eerbiediging van het privéleven zoals door artikel 7 van het Handvest gewaarborgd».18
Hoewel ik deze conclusie van het Hof onderschrijf, wil ik erop wijzen dat versleutelde berichten of versleuteling als zodanig geen rol speelde in deze zaak.
Het kabinet onderschrijft de conclusie van het Europees Comité voor gegevensbescherming dat end-to-end versleuteling een belangrijk middel is om de vertrouwelijkheid van elektronische communicatie te kunnen bewerkstelligen.
Is uw standpunt over end-to-end versleuteling veranderd naar aanleiding van de recente uitspraken van het EHRM en EDPB? Zo ja, op welke wijze draagt u dit uit bij lopende onderhandelingen in Europa en het binnenland over wet- en regelgeving? Zo niet, kan u met voorbeelden onderbouwen dat het huidige kabinetsstandpunt voldoende invulling geeft aan de uitspraken van de rechter en de EDPB?
Nee. Dit standpunt, zoals aangehaald en beschreven in mijn beantwoording op uw vorige vragen, is niet strijdig met voornoemde uitspraken.
Biedt het geactualiseerde Grondwetsartikel 13 over het brief- en telecommunicatiegeheim een absolute garantie dat er geen verzwakkingen van end-to-end versleuteling mogen plaatsvinden in Nederland? Zijn de aanbevelingen van de staatscommissie-Grondwet 2010 hiermee volledig geïmplementeerd?7
De doelstelling van artikel 13 Grondwet (Gw) betreft het beschermen van de vertrouwelijkheid van communicatie. Die bescherming geldt met en zonder encryptie: ook als de inhoud van communicatie niet versleuteld is, mag die niet zomaar worden bekeken. Encryptie is een technische manier om de inhoud van de communicatie te beschermen tegen inzage door anderen, naast andere manieren om daartegen te beschermen. Artikel 13 schrijft niet voor of en op welke wijze private partijen hun communicatie dienen te beschermen.20 Dat een beveiligingsmethode eventueel gekraakt kan worden doet aan de juridische bescherming niet af.21 Overigens biedt artikel 13 Gw expliciet de mogelijkheid inperkingen te maken op het communicatiegeheim. Beperking van dit recht is mogelijk in de gevallen bij de wet bepaald met machtiging van de rechter of, in het belang van de nationale veiligheid, door of met machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen. Een voorbeeld van een dergelijke beperking is inzet van de interceptiebevoegdheid ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten. Voorafgaande machtiging van de rechter is dan vereist.
In 2010 adviseerde de Staatscommissie om de bescherming van artikel 13 Gw te beperken tot de transportfase van de informatie en de inhoud van de communicatie buiten de bescherming van artikel 13 te laten vallen.22 In de memorie van toelichting bij de herziening van dit grondwetsartikel, alsmede tijdens debatten over het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, is toegelicht waarom voor een andere, tevens techniek-onafhankelijke benadering is gekozen bij de vormgeving van dit grondwetsartikel.23 In de kern komt het erop neer dat bij de bescherming van het telecommunicatiegeheim is gekozen om niet het middel dat bescherming kan bieden, maar bescherming van de inhoud van de communicatie zelf centraal te stellen.24
Bent u bereid om samen met de nationale politie en de Autoriteit Persoonsgegevens tot een eenduidig standpunt te komen over het borgen van end-to-end versleuteling, dat recht doet aan de uitspraken van het EHRM, EHJ en de EDPB, en dit blijvend uit te dragen in Nederland en Europa?
Zoals gezegd is voornoemd standpunt inzake end-to-end-encryptie niet strijdig met voornoemde uitspraken. Voor nadere uitleg verwijs ik naar mijn puntsgewijze beantwoording van vraag 10.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Abdessadak krijgt klappen van mannen die agenten blijken te zijn: ‘Ik viel flauw vanwege de hoofdpijn’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Abdessadak krijgt klappen van mannen die agenten blijken te zijn: «Ik viel flauw vanwege de hoofdpijn»»?1
Ja.
Heeft u de beelden gezien die onder andere door RTV Rijnmond zijn gedeeld?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat een burger het recht geniet om een politieagent te vragen zich te legitimeren wanneer die bewering wordt geopperd?
Zoals u weet kan ik niet ingaan op dit individuele geval, waarnaar bovendien op dit moment nog onderzoek loopt. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om op basis van in de media gedeelde beelden een oordeel te geven over het optreden van de politie bij individuele gevallen.
Regels over het legitimeren door een politieambtenaar zijn in de Ambtsinstructie3 opgenomen. Een politieambtenaar die in uniform optreedt hoeft zich niet uit eigen beweging te legitimeren. Een politieambtenaar in burgerkleding moet zich op grond van de Ambtsinstructie ongevraagd legitimeren, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken.
Over de legitimatieplicht van burgers volgt uit de wet dat iemand die de leeftijd van veertien jaren heeft bereikt, verplicht is een identiteitsbewijs te laten zien op de eerste vordering van een politieambtenaar. Het niet voldoen aan de vordering is een strafbaar feit. De vraag hoeveel tijd een burger moet krijgen om zijn identiteitsbewijs te tonen voordat de politie geweld mag inzetten, is in zijn algemeenheid niet te beantwoorden.
Wat vindt u van het feit dat een burger twee mannen met capuchons voor zijn huis in een geblindeerde auto zag zitten, en daar geen pluis gevoel bij had? Bent u het ermee eens dat hij vanuit het oogpunt van een bezorgde burger een aannemelijke overweging nam en niets buitenrechtelijks deed door verheldering te vragen over wie de betreffende individuen waren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het gangbare protocol bij de politie met betrekking tot het tonen van identificatie bij een aanhoudingen zoals in het onderhavige geval? Hoeveel kans moet een burger krijgen om zijn identiteitsbewijs te tonen voordat de politie geweld mag inzetten tegen de burger? Was die drempel uws inziens behaald volgens de beschikbare beelden?
Zie antwoord vraag 3.
Mag de politie zonder toestemming in de telefoon van een burger graven om bij bepaalde data te komen? Mag de politie deze data zonder toestemming proberen te verwijderen als dit beelden betreffen van een openbare weg waar geen verbod bestaat om te filmen? Zo nee, hoe zou deze actie van de politie dan potentieel gekwalificeerd kunnen worden?
Op grond van het geldende recht4 is een opsporingsambtenaar bevoegd om een voorwerp in beslag te nemen dat een staande gehouden of aangehouden verdachte bij zich draagt. Ook mag een inbeslaggenomen voorwerp in het kader van de waarheidsvinding worden onderzocht. Deze bevoegdheid tot inbeslagneming en onderzoek is ook van toepassing op elektronische gegevensdragers, zoals een smartphone. Het is dan ook toegestaan dat een politieagent een rechtmatig inbeslaggenomen telefoon onderzoekt met het oog op strafrechtelijke waarheidsvinding. Daarvoor is geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van een officier van justitie vereist, zolang de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene beperkt blijft.
Het is de politie niet toegestaan zonder toestemming beelden te wissen van een inbeslaggenomen telefoon. Wel kan de politie in uitzonderlijke omstandigheden een verzoek richten aan een gebruiker van een telefoon om een foto of beeldopname te wissen, bijvoorbeeld in het belang van zwaarwegende belangen van anderen.
Over het specifieke geval waaraan u refereert doe ik zoals u weet geen uitspraken.
Wat vindt u er bovendien van dat de politie de eigen beelden niet eens met de advocaat van de burger in kwestie deelt die de beelden verzoekt om gericht aangifte te kunnen doen? Zou dit eenvoudiger moeten kunnen als daar voorwaardelijke eisen aan zijn gesteld (bijvoorbeeld een embargo op het delen van de beelden met de media, etc.)?
Zoals u weet laat ik mij niet uit over specifieke gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat indien er beelden zijn gemaakt door opnameapparatuur van de politie in het kader van de uitvoering van de politietaak, sprake is van een politiegegeven in de zin van de Wet politiegegevens. Deze wet voorziet in verschillende regelingen met betrekking tot onder meer de verwerking en het gebruik van politiegegevens en de voorwaarden daarvoor. Ook voorziet de wet in een regeling over het recht op inzage in de politiegegevens. Degene op wie een politiegegeven betrekking heeft, kan een inzageverzoek doen. Er zijn enkele gronden waarop een inzageverzoek kan worden geweigerd, zoals de bescherming van de openbare orde of de nationale veiligheid. Een weigeringsbesluit kan door een belanghebbende in rechte worden aangevochten. Ik zie dan ook geen aanknopingspunten voor de gedachte dat de bestaande wettelijke regeling over beeldopnamen en andere politiegegevens tekort zou schieten.
Verder wijs ik er nog op dat er voor een burger die het niet eens is met een gedraging van een politieambtenaar, altijd een mogelijkheid open staat een klacht in te dienen. Voor de procedure met betrekking tot klachtbehandeling door een bestuursorgaan verwijs ik u naar Titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deelt u ook de mening dat wanneer de politie het recht heeft om beelden over burgers op te vragen wanneer burgers over de schreef zijn gegaan, een burger ook het recht heeft om beelden van de politie op te vragen wanneer de politie met een redelijk vermoeden over de schreef is gegaan? Zo ja, hoe kan dit proces voor burgers vergemakkelijkt kunnen worden zodat ze niet in een bureaucratische maalmolen terechtkomen en gedemotiveerd raken om hun recht te behalen?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het proportioneel dat een burger een hersenschudding en ander lichamelijk letsel overhoudt aan het feit dat hij de politie vraagt om zich te identificeren? Zo nee, zou u dan kunnen veroordelen dat een onschuldige burger op deze hardvochtige wijze aan wordt gepakt door de politie?
Ik wil benadrukken dat elke geweldsaanwending door de politie moet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Het uitgangspunt van ieder politieoptreden is de-escalatie. De politie mag alleen geweld gebruiken als andere vormen van de-escalerend optreden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Bij gebruik van geweld door de politie moet er altijd een melding worden gedaan aan de hulpofficier van justitie. Vervolgens wordt het geweldgebruik beoordeeld. Daarbij is steeds aandacht voor het leren van geweld. Indien dit noodzakelijk wordt geacht, kunnen vervolgstappen worden genomen.
Indien er aangifte tegen de politie is gedaan, kan het Openbaar Ministerie vervolgens besluiten tot een feitenonderzoek door het team Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Ook kan op basis van dat onderzoek worden bepaald wat eventueel passende vervolgstappen zijn. Het is daarna aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of er wel of niet sprake is van een rechtmatige geweldsaanwending.
Zou u op zijn minst uit kunnen spreken dat er grondig onderzoek verricht moet worden naar dit zorgelijke incident zodat niet alleen de motieven van de betreffende agenten boven water komen, maar dat dit voorbeeld ook geen precedentwerking krijgt voor vergelijkbare toekomstige gevallen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Minstens 172 mensen overleden door het innemen van zelfdodingspoeder middel X’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Harmen Krul (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Pia Dijkstra (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Minstens 172 mensen overleden door het innemen van zelfdodingspoeder middel X»1 en het onderzoek «Suïcide door middel van zelfdodingspoeders; een trendonderzoek op basis van registraties van forensisch artsen»2?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Wat is uw reactie op het feit dat er zeker 172 mensen gestorven zijn nadat zij het zelfdodingspoeder middel X gebruikten en dat 70 procent van hen een «psychiatrische voorgeschiedenis» is geregistreerd?
Het is goed dat er nu inzicht is in het aantal mensen dat in Nederland is overleden ten gevolge van het gebruik van zelfdodingspoeders (Middel X) en de demografische en klinische kenmerken van deze mensen. Het onderzoek – dat zich uitstrekt over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2022 – laat zien dat het gebruik van Middel X vooral sinds 2019 flink is toegenomen. Daarnaast blijkt de groep mensen die overlijdt na inname van Middel X heel divers te zijn en te bestaan uit mensen van alle leeftijden. Zo vonden in de leeftijdsgroep van 70-plussers weliswaar de meeste suïcides met Middel X plaats, een kwart van de overledenen was echter jonger dan 50 jaar. Ook is het inderdaad opvallend dat er in 70% van de suïcides met Middel X sprake was van mensen met een psychiatrische voorgeschiedenis. Verder was in 19% van de gevallen sprake van een euthanasieaanvraag, waarvan meer dan de helft was afgewezen. Eén en ander wijst erop dat niet alle mensen die Middel X innemen mensen betreft die hun leven als «voltooid» beschouwen, zonder dat daar een medische reden aan ten grondslag ligt.
De onderzoeksresultaten roepen daarom onder meer vragen op over de achtergronden van mensen en ik vind het dan ook goed dat 113 Zelfmoordpreventie overweegt om vervolgonderzoek te doen om hierop beter zicht te krijgen.
Hoe zou u de groep gebruikers van het middel op basis van het onderzoek omschrijven en in welke mate past dit bij het beeld dat Coöperatie Laatste Wil van de afnemers en gebruikers schetst, namelijk mensen die autonoom en weloverwogen uit het leven stappen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 blijkt uit het onderzoek dat de groep gebruikers van Middel X heel divers is en bestaat uit mensen van alle leeftijden. Ook blijkt dat het inderdaad niet alleen (oudere) mensen betreft die hun leven als «voltooid» beschouwen zonder dat daar een medische grondslag voor is. Op basis van het onderzoek is niet te zeggen of mensen al dan niet autonoom en weloverwogen tot hun besluit zijn gekomen. Wel blijkt de groep veel diverser te zijn dan de doelgroep die Coöperatie Laatste Wil voor ogen heeft.
Welke verantwoordelijkheid neemt u om kwetsbare mensen, bij wie de wens om niet verder te leven leeft, te beschermen tegen zelfdodingsmiddelen en het zelfdodingspoeder middel X in het bijzonder? Hoe geeft u daarin rekenschap van het gegeven dat bij psychiatrische ziektes, die te behandelen zijn, juist gedachten aan de dood en gevoelens van hopeloosheid en uitzichtloosheid de ernstigste symptomen van de ziekte kunnen zijn?
Het is de taak van de overheid om mensen in een kwetsbare situatie te beschermen. Het beperken van de toegang tot dodelijke middelen is een zeer effectieve manier om impulsieve, eenzame en radeloze zelfdodingen te voorkomen. Via afspraken met de chemiebranche en de detailhandel in de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» zorgt de overheid er daarom voor dat de toegang tot zelfdodingspoeders voor particulieren wordt tegen gegaan. In deze code hebben partijen afspraken gemaakt om geen stoffen aan particulieren te leveren die gebruikt kunnen worden voor suïcide. Deelnemers aan de code informeren elkaar ook als er een toename van de vraag door particulieren naar dergelijke stoffen wordt gesignaleerd. De praktijk laat zien dat de afspraken in de code voorkomen dat dergelijke stoffen worden geleverd aan particulieren. Middel X kan echter niet alleen verkregen worden via de reguliere kanalen die zich gecommitteerd hebben aan de code. Daarnaast was Middel X al in omloop voor inwerkingtreding van de code. Het middel lijkt ook te worden verhandeld tussen particulieren onderling.
Op www.rijksoverheid.nl staat feitelijke en neutrale informatie over Middel X, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij een vermoeden dat iemand Middel X in huis heeft.3
De uitkomst van het onderzoek dat ruim 70% van de mensen die zijn overleden door gebruik van Middel X een psychiatrische voorgeschiedenis heeft baart mij zorgen. Zoals gezegd heeft de overheid de taak om mensen in een kwetsbare situatie te beschermen, waar nodig ook tegen zichzelf. Juist voor deze doelgroep is het daarom belangrijk om de toegang tot dodelijke middelen zoveel mogelijk te beperken.
Hoe is in dit licht het niet verbieden van het middel X te rijmen met de ambitie van het kabinet om suïcides te voorkomen?
Om het aantal suïcides in Nederland te verminderen, wordt ingezet op een breed pallet van acties en maatregelen die aansluiten bij de complexiteit van suïcidaliteit. Denk aan bewustwording, vroeg signalering en het bieden van handelingsperspectief. Maar ook het beperken van de toegang tot dodelijke middelen is hier één van. Het gaat dan onder andere over het opwerpen van drempels om Middel X te gebruiken bij suïcidepogingen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 zet de overheid via afspraken met de chemiebranche en de detailhandel in de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» voor het beperken van de toegang van particulieren tot zelfdodingpoeders. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van Middel X verder te beperken (waaronder een verbod) zijn echter ingewikkeld en beperkt effectief. Zo zou nieuwe wetgeving contraproductief kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides, aangezien juridische maatregelen bekendheid geven aan stoffen. Verder is het niet mogelijk een uitputtende lijst te maken van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide.
Neemt het bedrijfsleven dat middel X verkoopt nog extra maatregelen naar aanleiding van deze informatie?
Dit is vooralsnog niet nodig. De aan de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» deelnemende bedrijven hebben sinds de ondertekening van de code geen Middel X aan particulieren geleverd. Dit onderzoek onderstreept dat men alert moet blijven om de reguliere maatregelen zorgvuldig na te leven.
Wat zijn de bevindingen uit de evaluatie van de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» en heeft dit geleid tot een aanpassing van de code? Bent u bereid bij de volgende samenkomst van de deelnemers van de code de bevindingen van het onderzoek te bespreken?
De code is niet geëvalueerd op effectiviteit omdat er te weinig gevallen zijn geweest waarbij consumenten probeerden Middel X te verkrijgen via de aan de code deelnemende partijen. Wel zijn eind 2021 het doel en de werkwijze van de code geëvalueerd. Hieruit bleek dat de deelnemers de code als nuttig ervaren.
Welk onderzoek is gebruikelijk na een suïcide? En na een andere vorm van een niet-natuurlijke dood? Ziet u reden om forensisch onderzoek en psychosociale autopsie na een suïcide als standaard te hanteren, om zo meer inzicht te krijgen in redenen en oorzaken en zo uiteindelijk beter in staat te zijn suïcides te voorkomen?
Een suïcide is een niet-natuurlijk overlijden en dient in Nederland altijd geschouwd te worden door een forensisch arts. Bij het vermoeden van een niet-natuurlijk overlijden onderzoekt de forensisch arts, vaak samen met de forensische recherche en de tactische recherche, het lichaam en de directe omgeving. Bij een niet-natuurlijk overlijden dient de forensisch arts de officier van justitie te informeren. Deze beslist over mogelijke vervolgstappen, zoals een gerechtelijke sectie of nader politieonderzoek. Bij (een vermoeden van) suïcide wordt gezocht naar aanwijzingen daarvoor. De forensisch arts probeert gegevens van de medische en psychiatrische voorgeschiedenis van de overledene te verkrijgen via de huisarts of andere behandelaars. Bevindingen worden vastgelegd in een lijkschouwverslag.
Momenteel wordt gewerkt aan een wijziging van de Wet op de lijkbezorging (Wlb), waarbij de forensisch arts meer bevoegdheden krijgt om nader onderzoek te doen als hij er niet van overtuigd is dat er sprake is van een natuurlijk overlijden. Hij kan dan toxicologisch en/of radiologisch onderzoek (laten) verrichten om de aard van het overlijden en de doodsoorzaak te achterhalen. Dit aanvullende onderzoek is nu slechts mogelijk in het kader van strafrechtelijk onderzoek. Als de forensisch arts deze aanvullende bevoegdheden krijgt, zal meer zicht kunnen worden verkregen op het gebruik van zelfdodingspoeders.
De inzet van psychosociale autopsie (nabestaandenonderzoek) door 113 Zelfmoordpreventie, waarbij op basis van informatie van nabestaanden een reconstructie gemaakt wordt van de laatste periode voor het overlijden, kan ook meer inzicht bieden in redenen en oorzaken van de suïcide. Momenteel wordt de gestandaardiseerde psychosociale autopsie binnen de Derde Landelijke Agenda Suïcidepreventie uitgevoerd middels een landelijke aanpak.
Op welke manier zou de registratie door forensisch artsen verbeterd kunnen worden zodat bevindingen over een zelfdodingsmiddel altijd geregistreerd worden?
De aanvullende bevoegdheden voor de forensisch arts om nader (toxicologisch) onderzoek te doen (zie mijn antwoord op vraag4 gaan meer mogelijkheden bieden om zicht te krijgen op het gebruik van zelfdodingspoeders voor suïcide. De desbetreffende wijziging van de Wlb gaat binnenkort in consultatie en ik zal de consultatieperiode benutten om in gesprek gaan met de beroepsvereniging van forensisch artsen over de praktische uitwerking van deze nieuwe bevoegdheden en wat er eventueel gedaan kan worden om de registratie van het gebruik van zelfdodingspoeders te verbeteren.
Krijgt het onderzoek een vervolg, verdiepend of in de tijd? Wordt er dan ook met nabestaanden gesproken?
113 Zelfmoordpreventie heeft aangegeven grote meerwaarde te zien in vervolgonderzoek met betrekking tot het gebruik van Middel X. Een mogelijkheid zou zijn om via verdiepend onderzoek meer zicht te verkrijgen op de aanloop naar het innemen van Middel X en de factoren die daarin een rol speelden. Hierbij kan psychosociale autopsie (nabestaandenonderzoek) worden ingezet (zie ook het antwoord op vraag5. Daarnaast is het ook een optie om het aantal suïcides met zelfdodingspoeders blijvend te monitoren. Monitoring maakt het bovendien mogelijk om de eventuele effecten van berichtgeving over Middel X, dan wel van preventieve maatregelen, te onderzoeken. Het is aan 113 Zelfmoordpreventie en GGD Amsterdam om een besluit te nemen over vervolgonderzoek.
Het falend arrestantenvervoer in de Achterhoek. |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van Omroep Gelderland «Politie zegt «sorry» voor falend arrestantenvervoer in Achterhoek»?1
Ja.
Bent u bekend met de sluiting van het cellencomplex in Doetinchem in 2020 en de oprichting van een vervoersdienst voor arrestanten naar Arnhem en Borne, ondanks protesten van lokale burgemeesters, met als doel te voorkomen dat politiemedewerkers veel tijd kwijt zouden zijn aan het vervoeren van verdachten?
Ja. Ik heb de Kamer hierover eerder geïnformeerd. Zo zijn onder andere de uitkomsten van de analyse van onderzoeksbureau AEF op uw verzoek ter vertrouwelijke inzage ter informatie gedeeld met uw Kamer2 (d.d. 11 december 2020, kenmerk 313241) evenals de wijze waarop de afstemming hierover met het bestuurscollege heeft plaatsgevonden.
Bent u op de hoogte van de recente evaluatie waaruit blijkt dat de vervoersdienst voor arrestanten in de Achterhoek niet naar behoren functioneert en dat dit niet heeft geleid tot een significante afname van de werkbelasting voor de lokale politie? Zo ja, wat is uw reactie hier op?
Ja, ik heb me hierover laten informeren. Ik heb van de politie vernomen dat uw vraag doelt op de tweede evaluatie naar de nieuwe werkprocessen naar aanleiding van de sluiting van de cellencomplexen in 2020. De politie heeft deze evaluatie met het lokale gezag besproken.
Uit de evaluatie blijkt dat de vervoersdienst in de huidige vorm van beperkte toegevoegde waarde is. De belangrijkste reden hiervoor is de grootte van de politie-eenheid, waardoor het niet mogelijk is gebleken om de gehele eenheid te ondersteunen in het vervoer en het aantal basisteams nog steeds zelf de arrestanten moet vervoeren. Het lokale gezag heeft op voorstel van de politie daarop besloten om de vervoersdienst voor arrestanten op te heffen en de formatie die daarmee vrijkomt als gebiedsgebonden politie-formatie toe te voegen aan de basisteams die een reistijd naar een cellencomplex hebben van meer dan 60 minuten (heen en terug). Met de extra formatie gaan deze teams weer zelf arrestanten vervoeren en op momenten dat er geen arrestanten zijn, kan deze formatie worden ingezet voor het lokale politiewerk.
Kunt u aangeven waarom de implementatie van deze vervoersdienst niet heeft geresulteerd in de beoogde vermindering van de belasting van politiemedewerkers?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de politie Oost-Nederland, ondanks dat het de grootste politieregio van Nederland is, minder capaciteit lijkt te hebben vergeleken met andere regio's, wat volgens burgemeester Boumans van Doetinchem heeft geleid tot een aanzienlijke daling van 45 procent in het aantal insluitingen, een ontwikkeling die hij als pijnlijk en onwenselijk beschouwt?
De druk op de capaciteit is niet alleen in de Achterhoek en in de eenheid Oost-Nederland voelbaar, maar overal in Nederland binnen de hele politieorganisatie. De politie zet alles op alles om nieuwe medewerkers te werven en op te leiden. Tegelijkertijd is de verwachting dat de druk op de politiecapaciteit zal aanhouden. Hierom zijn er scherpe keuzes nodig waar wij de politie voor inzetten.
De sterkte van de eenheid Oost-Nederland, en die van alle andere eenheden, is gebaseerd op de huidige sterkteverdeelsystematiek. In overleg met het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is de ontwikkeling van een nieuwe sterkteverdeelsystematiek aanbesteed en op dit moment in uitvoering. De resultaten daarvan worden eind dit jaar verwacht. De nieuwe systematiek wordt in afstemming met het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie ontwikkeld en is bedoeld voor de verdeling van nieuwe politiesterkte.
Voor het vervoer van arrestanten wordt binnen de eenheid Oost-Nederland nu voorzien in een compensatie voor de Achterhoek van 2,6 fte. De burgemeester van Doetinchem geeft aan dat een goede bijdrage te vinden die niet wegneemt dat de politiecapaciteit schaars is. De meldkamer heeft bijvoorbeeld de taak ervoor te zorgen dat er een juiste verdeling is van voertuigen (auto’s met politiemedewerkers) binnen een bepaald werkgebied, ook in de nacht wanneer politiemedewerkers bezig zijn met arrestantenvervoer. Dat kan bijvoorbeeld ook betekenen dat de route van auto’s van nabijgelegen basisteams wordt verlegd.
Hoe beoordeelt u de effecten van de genoemde capaciteitsproblemen op de veiligheid in de Achterhoek, vooral gegeven het feit dat soms maar twee agenten beschikbaar zijn voor de halve regio tijdens nachtelijke uren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat er onderzoek gedaan moet worden naar de mogelijkheid om boa's in te zetten voor het arrestantenvervoer om zo de druk op de politiecapaciteit te verlichten? Zo ja, welke stappen overweegt u te nemen?
Het vervoeren van arrestanten is onderdeel van de wettelijke politietaak die volgt uit de Politiewet 2012. Sinds 2019 zet politie ATH-politiemedewerkers met een boa aanwijzing in op arrestantentaken. Hieronder vallen zowel arrestantenvervoer als arrestantenverzorging. Een overheveling van deze taak naar een andere organisatie die boa’s in dienst heeft, is op dit moment niet aan de orde.
Bent u het ermee eens dat de situatie in de Achterhoek opnieuw de dringende noodzaak benadrukt voor een snelle en rechtvaardige herverdeling van politiecapaciteit over het land? Zo ja, kunt u toelichten waarom er tot op heden onvoldoende vooruitgang is geboekt bij het implementeren van een evenwichtige verdeelsleutel?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uiteenzetten welke stappen wel zijn gezet in de ontwikkeling van een nieuwe politieverdeelsleutel, en hoe deze is gebaseerd op objectieve criteria, inclusief een sterkte-zwakteanalyse van de huidige agentendistributie en het adresseren van specifieke regionale uitdagingen, zoals aanrijtijden en grensoverschrijdende problematiek, conform de unaniem gesteunde motie van de leden Van der Werf en Kuik uit juli 2023?2, 3
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen overweegt u nog meer te nemen om te zorgen dat de politiecapaciteit in Oost-Nederland, de grootste politieregio van Nederland, op een adequate manier wordt versterkt?
De kabinetten Rutte III en IV hebben de formatie van de politie met circa 4.000 fte uitbreid, waaronder de 700 fte agenten voor basisteams uit de motie Hermans. Voor de eenheid Oost-Nederland gaat het om 110 extra fte. Deze uitbreiding vindt plaats in een periode van grote uitstroom door de pensioengolf en aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt. Het kost tijd om deze uitbreidingen van de politiecapaciteit volledig te realiseren.
Het gebruik van onnodig geweld tegen vreedzame klimaatdemonstranten |
|
Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat op zaterdag 6 april jl. bij een vreedzame klimaatdemonstratie de elleboog van een demonstrant is gebroken door een poltieagent?1 Zo ja, vindt u dit optreden tegen vreedzame demonstranten proportioneel?
Klopt het dat bij dezelfde demonstratie een vrouwelijke demonstrant bij haar borst is vastgepakt door een agent en dat een andere agent opmerkte «dat vind je vast wel lekker»?2 Zo ja, wat vindt u van het op deze wijze betasten van een vrouwelijke demonstrant, alsmede van het maken van een opmerking tegen deze demonstrant? Heeft de politie hier volgens u correct gehandeld?
Bent u ervan op de hoogte dat meerdere demonstranten melden dat de politie onnodig veel geweld heeft gebruikt bij de demonstratie, zoals een demonstrant die meldt dat ondanks dat hij zou hebben aangegeven mee te willen lopen met de agent, met beide handen door die agent bij de keel is gegrepen, hem de keel is afgeknepen en de demonstrant met de handen nog op de keel omhoog is getrokken en het publiek in is geduwd?3 Wat is uw reactie op deze signalen? In hoeverre past het optreden van de politie tijdens deze demonstratie volgens u binnen de wettelijke kaders van het demonstratierecht en mensenrechtenverdragen?
In welke situaties exact is het bovengenoemde handelen van de politie proportioneel en geoorloofd? Wanneer mag een agent een demonstrant bij de keel grijpen en zijn keel afknijpen?
Bent u ervan op de hoogte dat de Nederlandse Vereniging voor Journalisten het optreden van de politie jegens journalisten tijdens de genoemde demonstratie heeft veroordeeld wegens het onmogelijk maken van journalisitiek werk?4 Wat vindt u ervan dat de politie volgens aanwezige journalisten het journalistieke werk onmogelijk heeft gemaakt?
Ja, ik ben hiermee bekend. Allereerst wil ik benadrukken dat journalistieke vrijheid een groot goed is. Vanuit het kabinet wordt er met volle toewijding ingezet op de bescherming van journalistieke vrijheid, ook gedurende demonstraties. Daarnaast maakt de politie gebruik van interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen.
Journalisten kunnen onder meer een (politie)perskaart aanvragen, die hen extra rechten en vrijheden toekent, zoals bijvoorbeeld het verkrijgen van toegang tot een door de politie afgezet gebied. Op de dag van de demonstratie kunnen journalisten hun aanwezigheid bij de politie kenbaar maken, zodat de politie een inschatting kan maken van het risico en de journalisten kan adviseren over hoe zij hun werk zo veilig als mogelijk kunnen uitvoeren. Daarbij kan de politie ten allen tijde aanwezige journalisten aanwijzingen geven, zodat de politie haar werkzaamheden veilig kan blijven uitvoeren. Aanwezige journalisten dienen deze aanwijzingen op te volgen.
Bent u bekend met het rapport «State repression of environmental protest and civil disobedience: a major threat to human rights and democracy» van Michel Forst, speciaal rapporteur van de Verenige Naties (VN), dat op 28 februari jl. gepubliceerd is5?
Ja.
Hoe reflecteert u op de conclusie van dit rapport dat de repressie waar vreedzame klimaat- en milieuactivisten op dit moment mee te maken hebben in Europa, inclusief in Nederland, een grote bedreiging vormt voor de democratie en mensenrechten?
In het genoemde rapport worden diverse casussen van klimaat- en milieudemonstraties genoemd in verschillende Europese landen en de uiteenlopende reacties daarop van de autoriteiten. Over de in het rapport genoemde Nederlandse voorbeelden over het gebruik van waterkanonnen en het afnemen van DNA bij veroordeling tot een misdrijf heeft het kabinet vragen van de Special Rapporteur inzake milieumensenrechtenverdedigers bij het Verdrag van Aarhus beantwoord.7
In de Nederlandse democratische rechtsstaat is het demonstratierecht een groot goed, mijn ambtsgenoot de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik pal achter staan. Het demonstratierecht wordt beschermd door de Grondwet en diverse verdragen, en wordt nader gereguleerd in de Wet openbare manifestaties. Het demonstratierecht is echter niet absoluut; onder omstandigheden kan hierop een beperking worden gemaakt. Dit is nader toegelicht in de brief over het demonstratierecht van 19 april jl.8 Het lokale gezag, dat verantwoordelijk is voor het faciliteren van demonstraties en de handhaving van de openbare orde, gaat zorgvuldig om met het beperken of in het uiterste geval verbieden van een demonstratie. Uiteindelijk is het aan de rechter om te oordelen of een eventuele beperking of een verbod in een concrete casus terecht was. Dit wettelijke kader is conform mensenrechtenverdragen die voor Nederland juridisch bindend zijn. Het wettelijk kader voor het opleggen van beperkingen aan demonstraties is bedoeld om ervoor te zorgen dat beslissingen over eventuele beperkingen zorgvuldig en in overeenstemming met mensenrechtenverdragen worden genomen, juist om te voorkomen dat demonstranten worden gecriminaliseerd. Bij het faciliteren van demonstraties en de handhaving van de openbare orde doet het doel waarvoor gedemonstreerd wordt er niet toe; het lokale gezag mag de inhoud van een demonstratie niet meewegen in de beoordeling van de noodzaak tot handhaving van wanordelijkheden. Voor alle demonstranten gelden dezelfde regels, ongeacht de boodschap die tijdens een demonstratie wordt uitgedragen.
Bent u het eens met de constatering van de speciaal rapporteur dat de ecologische noodsituatie waarmee we collectief worden geconfronteerd niet kan worden aangepakt als degenen die vreedzaam alarm slaan en actie eisen, daarvoor worden gecriminaliseerd? Zo nee, waar baseert u dit op?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat de overheid de plicht heeft om het recht op elke vorm van vreedzaam demonstreren, inclusief burgerlijke ongehoorzaamheid, te respecteren én te beschermen, ongeacht de eventuele tijdelijke overlast of het ongemak die deze demonstraties kunnen veroorzaken? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Het recht op demonstreren en de vrijheid van meningsuiting zijn in Nederland een groot goed. Het is van wezenlijk belang dat de overheid deze rechten beschermt en respecteert. In de brief die op 19 april jl.9 aan de Kamer is gezonden is de reikwijdte van het demonstratierecht uitgebreid uiteengezet en staat het uitgangspunt dat de overheid zich altijd inspant om demonstraties zoveel mogelijk te faciliteren. De burgemeester kan evenwel op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) voorschriften en beperkingen stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De politie heeft een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester. Indien de politie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde gebeurt dit onder het gezag van de officier van justitie. Bij de besluiten van het lokale gezag en het optreden van de politie dat hieronder plaatsvindt, mag de inhoud van de demonstratie geen rol spelen.
In de brief van 19 april jl. is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mij geconstateerd dat net als in veel landen om ons heen we ook in Nederland zien dat demonstranten de grenzen van het recht opzoeken of die grens zelfs bewust overschrijden, met als doel maximale publieke aandacht te generen en/of besluitvorming af te dwingen. Naar aanleiding van zorgen in de Kamer over het handelingsperspectief bij ontwrichtende demonstraties is in deze brief een onderzoek daarnaar aangekondigd. Bij dit onderzoek wordt bekeken hoe andere landen met dergelijke demonstraties omgaan en staat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) centraal.
Kunt u bevestigen dat internationale en Europese verdragen de overheid verplichten de uitoefening van fundamentele rechten tijdens dergelijke acties maximaal te faciliteren en te beschermen, in plaats van deze te beperken of te onderdrukken? Hoe rijmt u dit met het politie-optreden tegen klimaatdemonstranten van de afgelopen jaren?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat vreedzame klimaatbewegingen op geen enkele wijze neergezet kunnen worden als een criminele organisaties? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om een oordeel te vellen over of sprake is van het strafbare feit deelname aan een criminele organisatie. Het OM heeft een eigenstandige bevoegdheid om te beslissen in welke zaken vervolging wordt ingesteld. In zaken die voor de rechter komen is het aan de rechter om te bepalen of iemand wordt veroordeeld, en zo ja tot welke straf. Zie hierover ook de brief over het demonstratierecht van 19 april jl.10
Hoe verenigt u het optreden van politie en justitie tegen klimaatdemonstranten met Artikel 3, lid 8, van het Verdrag van Aarhus, welke een een juridisch bindende verplichting oplegt aan landen die partij zijn bij het Verdrag om ervoor te zorgen dat personen die hun rechten uit hoofde van het Verdrag uitoefenen, niet worden gestraft, vervolgd of lastig gevallen?
De bescherming van het uitoefenen van rechten uit hoofde van het Verdrag van Aarhus betekent niet dat demonstranten zich bij het uitoefenen van hun demonstratierecht niet aan de wet hoeven te houden, of dat politie en justitie niet mogen handhaven. Politie en justitie zijn verantwoordelijk voor de mogelijke strafrechtelijke handhaving bij demonstraties. Als door een of meer actievoerders tijdens een demonstratie strafbare feiten worden begaan, brengt dat op zichzelf niet mee dat de demonstratie niet (langer) valt onder de reikwijdte van het demonstratierecht.11 Er kan dan mogelijk wel strafrechtelijk worden opgetreden tegen de individuen die strafbare feiten begaan.
Voorwaarde voor een beperking van het demonstratierecht is dat een interventie van de overheid in een democratische samenleving noodzakelijk en proportioneel is. Deze eis is neergelegd in artikel 11 EVRM. Gegeven de bescherming die het demonstratierecht biedt, hangen de mogelijkheden van strafrechtelijk optreden tegen individuele demonstranten onder andere af van de ernst van het strafbare feit. Daarbij is irrelevant waarvoor een demonstrant demonstreert; de inhoud van een demonstratie speelt geen rol bij de handhaving. Het OM gaat zeer zorgvuldig om met de afweging of personen worden vervolgd voor strafbare feiten tijdens demonstraties en hanteert daarbij mensenrechtenverdragen als kader. Daarbij is een belangrijk gegeven dat het strafrechtelijke optreden, waaronder ook de bestraffing, niet zo ingrijpend mag zijn dat mensen hierdoor worden afgeschrikt of ontmoedigd om gebruik te maken van hun demonstratierecht (het zogenaamde chilling effect). Door het hanteren van dit criterium bij strafrechtelijk optreden wordt voldaan aan het vereiste van artikel 3, lid 8, van het Verdrag van Aarhus dat personen die hun rechten uitoefenen overeenkomstig de bepalingen van dat verdrag niet worden gestraft, vervolgd of op enige wijze gehinderd wegens hun betrokkenheid.
Ben u het met de speciaal rapporteur van de VN eens dat door klimaat- en milieuactivisten zowel in de politiek als in verschillende media continu in een kwaad daglicht te stellen, een giftig debat kan ontstaan dat het functioneren van de democratie kan schaden en kan aanzetten tot steeds verdergaande repressie van vreedzame demonstranten? Zo nee, op welk onderzoek berust uw mening hierover?
Politici en media dienen zich binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting vrij uit te kunnen spreken. Uitspraken in de politiek of media spelen bovendien geen rol in beslissingen van autoriteiten bij de handhaving van demonstraties. Voor zover het in een kwaad daglicht stellen van klimaat- en milieuactivisten hen afschrikt of ontmoedigt om gebruik te maken van hun demonstratierecht, herken ik het gebruik van het discours waar de Speciaal Rapporteur inzake milieumensenrechtenverdedigers bij het Verdrag van Aarhus naar verwijst niet in de Nederlandse context.
Realiseert u zich dat u ook bijdraagt aan steeds verdere polarisatie door het te hebben over «illegale acties», «misbruik van het demonstratierecht» en een «verdienmodel»? Zo ja, waarom gebruikt u deze termen dan toch? Zo nee, kunt u toezeggen te stoppen met het gebruiken van deze termen in het debat over klimaatdemonstranten?
De genoemde bewoordingen zijn geuit tegen een achtergrond van een toename van demonstraties waarbij doelbewust en met regelmaat de regels worden overtreden en de belangen van anderen worden aangetast. Als we hiervoor weg kijken, lopen we het risico dat het draagvlak voor het demonstratierecht onder druk komt te staan. Dat heeft ook negatieve gevolgen voor anderen die van het recht om te demonstreren gebruikmaken. Eventuele beperkingen die aan demonstraties worden opgelegd dienen wel in overeenstemming te zijn met artikel 11 EVRM en artikel 9 Grondwet. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik dan ook een onafhankelijk onderzoek aangekondigd naar demonstraties waarbij demonstranten de grenzen van het recht opzoeken of zelfs overschrijden, met als doel maximale publieke aandacht te generen en/of besluitvorming af te dwingen. Het onderzoek doelt de mogelijkheden te onderzoeken voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en voor de bestendigheid van het wettelijke kader.
Kunt u aangeven hoe vaak de volgende overtredingen zijn geconstateerd gedurende de afgelopen 24 maanden bij resp. de blokkades van de A12 door Extincion Rebellion en de boerenprotesten; gebruik van geweld tegen politie of omstanders, brandstichting, verbranden van giftige materialen zoals asbest, storten van vuil of puin, intimidatie van bestuurders en afsteken van vuurwerk? Wilt u elk van deze onderwerpen afzonderlijk beantwoorden, zowel voor de snelwegblokkades van Extinction Rebellion als voor de boerenprotesten?
Bij de politie en het OM wordt geregistreerd op delict, zoals brandstichting, mishandeling, vernieling, bedreiging, etc. De gedragingen waarnaar wordt gevraagd kunnen vanwege verschillende omstandigheden van het geval onder verschillende delictsomschrijvingen worden geregistreerd. Daarnaast omvat een registratie van bijvoorbeeld brandstichting meer feiten dan enkel gedragingen die tijdens een demonstratie of protest hebben plaatsgevonden. De door u gevraagde cijfers kunnen dan ook niet worden aangeleverd.
Deelt u de mening dat er een wezenlijk verschil is tussen de vreedzame en geweldloze demonstraties van Extinction Rebellion en de boerenprotesten in Nederland en Brussel waarbij puin op de wegen werd gestort, bestuurders werden geïntimideerd, hooibalen in brand werden gestoken, illegaal vuurwerk werd afgestoken en zelfs asbest werd verbrand? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillen tussen protestacties aan te wijzen die van belang kunnen zijn voor de werking van het demonstratierecht. Dit is ter beoordeling aan het lokaal gezag en in voorkomend geval uiteindelijk aan de rechter. In de brief die op 19 april jl. is gestuurd12 over het demonstratierecht is uiteengezet dat bij verdenking van lichtere strafbare feiten bij demonstraties het OM – en indien tot vervolging wordt overgegaan de rechter – zich zal afvragen of de inzet van het strafrecht gerechtvaardigd is. Voor het plegen van misdrijven, zoals vernieling, bedreiging, (groeps)belediging, discriminatie of brandstichting, vindt in beginsel strafvervolging plaats.
Waarom kiest u ervoor om in uw beantwoording van mondelinge vragen protesten en in het nieuwsbericht, dat u op 7 februari jl naar buiten bracht naar naar aanleiding van een overleg tussen u, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) over boerenprotesten, blokkades door Extinction Rebellion en andere protesten6, twee groepen demonstranten, die qua opzet en aard totaal van elkaar verschillen, op één hoop te gooien?
In het bedoelde bericht is in het algemeen opgemerkt dat sprake is geweest van illegale acties, zoals het demonstreren op door de burgemeester verboden plekken, en misdrijven, zoals het stichten van brand en het lozen van asbest. De beoordeling, handhaving en in voorkomende gevallen aanhouding en vervolging bij dergelijke acties is aan het lokaal gezag, het openbaar ministerie en in voorkomend geval uiteindelijk aan de rechter. Zoals in de brief over het demonstratierecht van 19 april jl.14 uiteen is gezet, onderschrijf ik het belang van het demonstratierecht en de reikwijdte van dit recht zoals geformuleerd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Wat betreft EHRM-jurisprudentie geldt dat door het Hof inderdaad is geoordeeld dat vreedzame, tijdelijke verkeersblokkades onder het demonstratierecht vallen. Hierbij heeft het Hof echter tevens geoordeeld dat het stellen van beperkingen aan deze demonstratie gerechtvaardigd kan zijn. Het is aan het lokale gezag om te beoordelen of het stellen van beperkingen of in het uiterste geval het opleggen van een verbod noodzakelijk is op grond van de Wet openbare manifestaties.15
Kunt u bevestigen dat in algemene zin een demonstratie alleen door het demonstratierecht beschermd wordt indien de demonstratie vreedzaam is? Geldt in algemene zin ook dat bij een gewelddadig protest geen sprake is van een door het demonstratierecht beschermde demonstratie, maar van een misdrijf tegen de openbare orde zoals bedoeld in Artikel 141 Wetboek van Strafrecht?
Het klopt dat enkel een vreedzame demonstratie valt binnen de reikwijdte van het demonstratierecht en beschermd wordt door dit recht. De reikwijdte van het demonstratierecht is wel breed, zoals toegelicht is in de brief over het demonstratierecht van 19 april jl. Van een niet-vreedzame demonstratie is pas sprake indien organisatoren en deelnemers van de demonstratie gewelddadige intenties hebben, oproepen tot geweld of anderszins de grondslagen van een democratische samenleving verwerpen. Of daadwerkelijk vervolgd wordt voor artikel 141 Wetboek van Strafrecht bij een gewelddadig protest is aan het OM. Indien wordt overgegaan tot vervolging, bepaalt een rechter of een veroordeling volgt.
Het hiervoor genoemde nieuwsbericht over boerenprotesten, demonstraties van XR en «protesten waarbij verwerpelijke leuzen worden gescandeerd» opent met de zin «De maat is vol: dit is geen demonstreren, dit zijn geen protesten, dit zijn illegale acties of zelfs het plegen van misdrijven», welke grondslag gebruikt u of uw ministerie om hier te beoordelen of hier (i) sprake is van demonstreren of protesteren, (ii) sprake is van illegale acties en (iii) sprake is van het plegen van misdrijven? Graag elk onderdeel individueel beantwoorden.
Zie antwoord vraag 17.
Hoe rijmt u uw opmerking in dit nieuwsbericht, welke ook betrekking heeft op demonstraties van XR, met het feit dat het Europees Hof van de Rechten van de Mens vreedzame, tijdelijke verkeersblokkades heeft aangemerkt als een vorm van demonstreren, waarbij voor de overheid de plicht voorop staat om uitoefening van het demonstratierecht mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe gaat u de vijf oproepen tot actie uit het rapport van de speciaal rapporteur omzetten in beleid?
Het kabinet werkt aan het halen van de doelen van de Overeenkomst van Parijs met beleid, plannen en programma’s en regelgeving. Daarbij vormen de beginselen van het Verdrag van Aarhus een basisvoorwaarde voor betrokkenheid van het publiek. Op het gebied van handhaving van de openbare orde en het voorkomen en bestrijden van wanordelijkheden tijdens demonstraties geldt dat u hierover een brief heeft ontvangen op 19 april jl.16 Daarnaast is op 17 april in een antwoordbrief aan de Speciaal Rapporteur inzake milieumensenrechtenverdedigers bij het Verdrag van Aarhus specifiek ingegaan op de Nederlandse verplichtingen ten aanzien van het demonstratierecht in het licht het Verdrag van Aarhus (zie antwoord op vraag 7 en 8). Verder wordt door de Rijksuniversiteit van Groningen een landelijke website ontwikkeld waarop iedereen gratis informatie over het demonstratierecht kan inwinnen en een online adviestool kan raadplegen. Op deze manier kunnen zowel overheidsinstanties als demonstranten en andere betrokken partijen online demonstratierechtelijke vragen beantwoord krijgen.
Ik zie geen aanleiding om andere stappen te zetten op dit onderwerp.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de verantwoordelijke partijen (OM, burgemeesters, politie, etc.) per direct in lijn met internationale mensenrechtenverdragen gaan acteren?
De suggestie dat er momenteel in strijd wordt gehandeld met mensenrechtenverdragen herken ik niet. Het is mogelijk dat in de praktijk incidenteel sprake is van een onjuiste afweging, maar dat kan altijd aan de rechter worden voorgelegd, die daar dan een oordeel over zal vellen. Het is niet aan mij als Minister om daar in te treden.
XR en Greta Thunberg |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de actie van Extinction Rebellion (XR) op zaterdag 6 april jl. om de A12 in Den Haag te bezetten, maar dat dit door de politie is verijdeld?
Ik heb kennisgenomen van de berichten hierover.
Bent u ermee bekend dat daarna door XR is besloten elders in de stad wegen te blokkeren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er ook mee bekend dat de bekende Zweedse milieuactiviste Greta Thunberg bij die blokkades betrokken was?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ook bekend met het feit dat Greta Thunberg door de politie van het wegdek is verwijderd en elders in de stad is afgezet, waarna zij weer is teruggekeerd om vrolijk opnieuw weer aan acties van XR deel te nemen bestaande uit het blokkeren van wegen en dat Greta Thunberg daarna opnieuw door de politie is verwijderd?
Zie antwoord vraag 1.
Is Greta Thunberg bij die acties gevorderd om haar te legitimeren? Zo ja, heeft zij dat gedaan, zo nee waarom niet en welke consequenties heeft dat voor haar gehad?
Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid niet om in te gaan op individuele casuïstiek.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie via een woordvoerder heeft laten weten dat het overtreden van de wet, door bijvoorbeeld op de weg te zitten, geen strafbaar feit is waar voorarrest voor is voorzien en dat je om die reden niet kan worden vastgehouden?
Van het openbaar ministerie (hierna: OM) heb ik begrepen dat door hun woordvoerder is aangegeven dat voor overtreding van de Wet openbare manifestaties (hierna: de Wom) het geven van een bevel tot voorlopige hechtenis niet mogelijk is. Overtreding van artikel 11 van de Wom is strafrechtelijk gekwalificeerd als overtreding, niet als misdrijf. Ten aanzien van overtredingen kan geen voorlopige hechtenis worden bevolen. Dit kan uitsluitend bij verdenking van misdrijven. De (overige) voorwaarden voor het bevelen van voorlopige hechtenis zijn neergelegd in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering. Uiteindelijk is het aan de rechter-commissaris om beslissen of iemand die wordt verdacht van een misdrijf al dan niet in voorlopige hechtenis wordt genomen.
Zo ja, hoe verhoudt die uitspraak zich met artikel 162 Wetboek van Strafrecht waarin onder andere het volgende strafbaar is gesteld: Hij (zij) die opzettelijk enige openbare landweg verspert wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is; in relatie met artikel 67 Strafvordering waarin is bepaald dat een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven in geval van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;
In tegenstelling tot artikel 11 van de Wom, is in artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht een misdrijf strafbaar gesteld. Artikel 162, aanhef en eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, stelt onder meer als voorwaarde dat «gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is». Of dit in een specifiek geval zo is (geweest), dient door het OM per geval te worden beoordeeld. Wanneer aan de voorwaarden van artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, kan een bevel tot voorlopige hechtenis worden bevolen. Zoals ook benoemd in mijn antwoord op vraag 6, is een bevel tot voorlopige hechtenis aan wettelijke voorwaarden gebonden.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat het Openbaar Ministerie deze uitspraken heeft gedaan, nu het wel wettelijk mogelijk is daders van dergelijke zware misdrijven in voorlopige hechtenis (voorarrest) te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u met ons bezorgd over de kennis van c.q. bij het Openbaar Ministerie omdat juist dit de instantie is die moet zorgen voor een adequate handhaving van de rechtsorde op basis van strafbaar gestelde feiten? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik sta achter de medewerkers van het OM en ik ben niet bezorgd over de bij het OM aanwezige kennis.
Het artikel 'Serious security breach hits EU police agency' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Serious security breach hits EU police agency»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat afgelopen zomer een reeks zeer gevoelige bestanden met de persoonlijke informatie van topfunctionarissen en gesprekken van Europol zijn verdwenen terwijl ze achter slot en grendel werden bewaard in een beveiligde opslagruimte in het hoofdkantoor van Europol in Den Haag?
Ik betreur dat bestanden met de persoonlijke informatie van topfunctionarissen van Europol zijn verdwenen. Dit is altijd zorgelijk. Het schaadt niet alleen het vertrouwen in de instelling, maar het brengt ook de privacy en veiligheid van topfunctionarissen in gevaar. Momenteel wordt door Europol onderzocht hoe dit heeft kunnen gebeuren zodat passende maatregelen genomen kunnen worden om herhaling te voorkomen en de integriteit van haar gegevens te waarborgen.
Sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Europol heeft mij laten weten dat op 7 september 2023 de Veiligheidscoördinator van Europol op de hoogte is gesteld dat personeelsdossiers van Europol-medewerkers verdwenen waren. Europol heeft in oktober 2023 de Raad van Bestuur van Europol, waarvan Nederland deel uitmaakt, op de hoogte gebracht van het datalek.
Wordt hier onderzoek naar gedaan? Wanneer is dat onderzoek klaar?
Het verdwijnen van de bestanden met persoonlijk informatie van topfunctionarissen van Europol is een interne aangelegenheid. De antwoorden die ik hier geef zijn op basis van informatie van Europol. Na melding aan de Veiligheidscoördinator van Europol op 7 september 2023 heeft Europol direct een veiligheidsonderzoek gestart. Daarnaast heeft Europol de politie in Den Haag ingelicht. Europol heeft alle relevante stakeholders geïnformeerd en betrokken, inclusief de bevoegde autoriteiten in Nederland, de Raad van Bestuur van Europol en de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming (EDPS). Ook werden de individuele Europol-medewerkers die door het incident zijn getroffen op de hoogte gebracht. Het veiligheidsonderzoek zal in de loop van 2024 worden afgerond.
Kunt u aangeven of hierbij ook wordt gekeken naar de invloed hiervan op de huidige en toekomstige aanpak van (internationale) criminaliteit en de bescherming van persoonsgegevens en gesprekken van medewerkers van Europol?
Europol geeft aan dat het veiligheidsonderzoek zich ook richt op het niet naleven van professionele verplichtingen door Europol-medewerkers. Dit betreft met name de toegangscontrole tot de betrokken administratieve personeelsdossiers en de tijdigheid van de incidentmelding. Operationele informatie van de kernactiviteiten van Europol werd nooit beïnvloed door het incident.
Welke acties worden in de tussentijd ondernomen om ervoor te zorgen dat dit soort lekken van gesprekken en persoonsgegevens van medewerkers van Europol als wethandhavingsautoriteit niet plaatsvinden?
Volgens Europol zijn er organisatorische verbeteringsmaatregelen in de HR-afdeling in gang gezet. Meer specifiek is er een uitgebreide beoordeling van HR-processen gestart, waarbij ook het beheer van personeelsdossiers wordt doorgelicht.
Het bericht ‘In ruim 400 woonwijken ligt tot 10.000 kilo vuurwerk opgeslagen: “Dat is 400 keer heel gevaarlijk”’ |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «In ruim 400 woonwijken ligt tot 10.000 kilo vuurwerk opgeslagen: «Dat is 400 keer heel gevaarlijk»»?1 Wat is uw reactie hierop?
Kunt u voor het commissiedebat nationale veiligheid, brandweer en crisisbeheersing op 15 mei 2024 met een reactie komen op in ieder geval het onderdeel van het rapport en onderzoek «Leren van twee vuurwerkrampen»2 van de Universiteit Twente dat hier specifiek betrekking op heeft; in het bijzonder de conclusies dat «licht» geclassificeerd vuurwerk bij brand veel gevaarlijker is dan gedacht, het Vuurwerkbesluit een onterecht beeld van veiligheid creëert, de huidige zoneringseisen voor consumentenvuurwerkopslag te soepel zijn en de blusinstructies voor de brandweer ontoereikend?
Hoe reageert u op de opmerking van brandweerman Marcel Dokter (voorzitter Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers) dat de brandweer niet altijd weet waar een opslagplek ligt, en dat ze in grotere gemeenten voor verrassingen komt te staan als het gaat om opslagplaatsen? Hoe kan dat voorkomen worden?
Wat is nu de stand van zaken met het voorstel om, in het geval van calamiteiten zoals brand bij vuurwerk(opslag), niet meer te blussen vanwege de onvoorspelbare gevolgen, maar te ontruimen, om de veiligheid van mensen in de omgeving en brandweermensen te waarborgen? Is dat nu al de landelijke instructie die overal dient te worden toegepast?
Wat vindt u ervan dat op dit moment is toegestaan dat woningen op slechts acht meter afstand van de opslag staan en dat deze afstandseis niet eens geldt voor woningen pal boven, naast of achter de opslag?
Bent u bereid om de regels van het Vuurwerkbesluit te wijzigen zodat vuurwerkopslag helemaal niet meer in woonwijken plaats mag vinden? Zo nee, waarom niet?
De leegloop bij de recherche |
|
Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiebond vreest «braindrain» door leegloop bij recherche»?1
Ja.
Klopt het dat het capaciteitsprobleem bij de recherche nog groter is dan binnen de reguliere dienst?
Procentueel is de onderbezetting bij de opsporing (peildatum 31-12-2023) relatief groter dan bij de gebiedsgebonden politie, waarop vermoedelijk wordt gedoeld met de term «reguliere dienst». Dit kan uiteraard variëren, bijvoorbeeld per eenheid of per organisatieonderdeel.
In absolute aantallen is de onderbezetting bij de gebiedsgebonden politie (GGP) groter dan bij de opsporing. De gebiedsgebonden politie beslaat dan ook een veel groter gedeelte van het politiepersoneel dan de opsporing. Ik heb het dan over opsporing conform de werksoort opsporing zoals gepresenteerd in de bijlage «Kerncijfers» bij de halfjaarberichten politie. Onder de werksoort opsporing vallen vooral tactisch rechercheurs en forensisch-, digitaal- en finec-specialisten.
Klopt het dat er daardoor op grote schaal onderzoeken niet kunnen worden opgepakt?
De officier van justitie is als bevoegd gezag verantwoordelijk voor het maken van keuzes in de opsporing. Dat zijn per definitie keuzes in schaarste, die gemaakt worden op basis van actualiteit en criminaliteitsbeelden. Op dit moment hebben we te maken met onderbezetting in de opsporing, waardoor die keuzes scherp gemaakt moeten worden.
Hoeveel opleidingsplekken rechercheur/recherchemodules zijn er jaarlijks op de Politieacademies?
Er zijn bij de Politieacademie verschillende mogelijkheden om opgeleid te worden voor het recherchewerk.
Ten eerste kent de basispolitieopleiding voor instromende aspiranten van politie het uitstroomprofiel gebiedsgebonden politiewerk (GGP). Jaarlijks starten in totaal 2.184 aspiranten met de basispolitieopleiding. Na afronding van de basispolitieopleiding volgen startende politiemedewerkers het ontwikkeltraject van start- naar vakbekwaam. Momenteel is de politie dit ontwikkeltraject landelijk aan het uniformeren en verbeteren. Onderdeel van dit ontwikkeltraject wordt veel voorkomende criminaliteit (VVC).
Ten tweede zijn er op de Politieacademie jaarlijks 720 opleidingsplekken beschikbaar voor zij-instromers die expertise en ervaring van buiten inbrengen. Dit zijn veelal hoogopgeleide specialisten die na afronding van een korte politieopleiding aan de slag gaan binnen een gespecialiseerd werkterreinen binnen de opsporing, zoals de financiële recherche en de digitale opsporing.
Ten derde start met ingang van augustus 2024 de instroom in de nieuwe bacheloropleiding rechercheur. Hiervoor zijn in 2025 120 plekken beschikbaar.
Tot slot biedt Politieacademie diverse vervolgopleidingen aan, waarmee zittende politiemedewerkers zich kunnen bekwamen in en voorbereiden in algemeen recherchewerk om daarnaar door te stromen. Het gaat daarbij om een paar honderd opleidingen per jaar, afhankelijk van welke opleidingen we daaronder scharen. Daarnaast organiseert de politie ook zelf in toenemende mate leertrajecten voor zittende politiemedewerkers om door te stromen naar de algemene opsporing.
Hoeveel opgeleide rechercheurs stromen er jaarlijks uit?
Binnen de werksoort opsporing is de in- en uitstroom de afgelopen jaren niet stabiel geweest. In 2023 stroomden er 655 fte van de opsporing de politieorganisatie uit. 460 fte stroomde van de opsporing naar een ander organisatieonderdeel van de politie. Bij elkaar opgeteld is dit een uitstroom van 1115 fte uit de opsporing. In 2023 stroomde er 946 fte de opsporing in. Het grootste gedeelte hiervan is interne doorstroom vanuit de GGP. Het aantal dat meer de opsporing uit- dan instroomde was 169 fte in 2023. In 2022 was het aantal dat meer de opsporing uit- dan instroomde 91 fte. De komende jaren zal de leeftijdsgebonden uitstroom bij de opsporing naar verwachting afnemen.
Welke mogelijkheden zijn er voor zij-instromers; welk traject dienen zij te doorlopen?
Voor zij-instromers zijn er verschillende routes om aan de slag te gaan als rechercheur. Specialistische zij-instromers die een specifieke expertise van buiten meenemen kunnen binnen de opsporing aan de slag op de werkterreinen digitaal, financieel-economisch, zeden, milieu en forensisch. Zij krijgen een verkorte opleiding van 3 tot 6 maanden en zijn daarna voor specifiek dat terrein inzetbaar. Daarnaast start dit jaar aan de Politieacademie de nieuwe bachelor rechercheur voor zij-instromers. Deze bacheloropleiding duurt drie jaar en leidt op tot breed inzetbare rechercheurs.
Wat gaat u eraan doen om dit capaciteitsprobleem bij de recherche op korte- en langere termijn op te lossen?
Om een aantrekkelijke werkgever te blijven voor nieuw en zittend personeel heeft de politie een arbeidsmarktstrategie. Hierover heb ik u uitgebreid geïnformeerd in mijn brief van 8 juni 20232 en in het tweede halfjaarbericht politie van 20233. Onderdeel van de arbeidsmarktstrategie is onder andere om te kijken naar andere vormen van instroom bij de recherche. Tevens hebben de vorige kabinetten capaciteitsuitbreidingen van de opsporing mogelijk gemaakt door de formatie uit te breiden. Op de langere termijn zal dit voor meer capaciteit voor de opsporing zorgen.
Verbieden van hoofddoekjes en andere religieuze uitingen bij boa’s |
|
Glimina Chakor (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Yesilgöz wil nu echt een landelijk verbod op hoofddoek bij boa's (nos.nl)»1?
Ja.
Met welke gemeenten zijn er gesprekken over het genoemde verbod gevoerd en wat was de inhoud en uitkomst van die gesprekken?
Zoals toegezegd in het Commissiedebat Politie van 21 december 2023 ben ik in gesprek gegaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over dit onderwerp. Dit gesprek heeft plaatsgevonden in het Strategisch Beraad Veiligheid van 26 februari 2024. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat de VNG geen tegenstander is van een neutraal boa-uniform. Uit de evaluatie die door de VNG naar het modeluniform voor boa’s is uitgevoerd, zijn geen redenen of wensen naar voren gekomen om hiervan af te wijken. De VNG heeft aangegeven dat individuele gemeenten andere keuzes maken. Dat is op dit moment ook een bestaande mogelijkheid. Dit geeft volgens de VNG aanleiding om goed het gesprek te blijven voeren over een mogelijk verbod, zonder dat hier vanuit de VNG een dominante overtuiging is.
Hoe verhoudt het landelijke verbieden van hoofddoekjes zich tot de gemeentelijke autonomie in het algemeen en het feit dat gemeenten de werkgever zijn van boa’s in het bijzonder?
Wanneer boa’s in dienst zijn bij gemeenten, zijn op dit moment gemeenten als werkgevers bevoegd om een verbod tot het zichtbaar dragen van religieuze uitingen op te leggen. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor boa’s in het openbaar vervoer: tot het geven van kledingvoorschriften bij vervoersdiensten zijn de vervoersdiensten die als werkgever optreden bevoegd. In 2021 heb ik de richtlijn lifestyle neutraliteit boa’s opgesteld om neutraliteit van het boa-uniform realiseren, zoals door de meerderheid van uw Kamer verzocht.2 Deze richtlijn geeft echter de ruimte aan boa-werkgevers anders te beslissen, zoals zich sinds november 2023 bij een aantal gemeenten in hun hoedanigheid als werkgever heeft voorgedaan.
De hier voorliggende vraag ziet niet op de gemeentelijke autonomie. Een wettelijk en landelijk verbod voor boa’s op het zichtbaar dragen van religieuze uitingen in de uitoefening van hun functie richt zich namelijk niet tot gemeenten of andere boa-werkgevers, maar tot de boa zelf.
Hoe verhoudt het voornemen tot het genoemde verbod zich tot de Code Interbestuurlijke Verhoudingen2, met name het uitgangspunt «decentraal wat kan, centraal wat moet» (artikel 3) dat overheden elkaar betrekken «bij nieuwe beleidsvoornemens die een andere overheidslaag raken op een dusdanig tijdstip dat de beleidsvoornemens nog kunnen worden aangepast» (artikel 4)?
De Code Interbestuurlijke Verhoudingen (Code IBV) vormt een leidraad voor hoe verschillende overheden met elkaar samenwerken. Artikel 3 van de Code IBV schrijft voor dat overheden overleg zullen voeren over, onder andere, de beste plek om nieuwe taken te beleggen. In de richtlijn lifestyle-neutraliteit heb ik boa’s richtlijnen gegeven inzake het afzien van het dragen van zichtbare uitingen van (levens-)overtuiging, religie, politieke overtuiging, geaardheid, beweging, vereniging of andere vorm van lifestyle in de uitoefening van hun functie. Lange tijd hebben gemeenten met betrekking tot de bij hen in dienst zijnde boa’s de richtlijn gevolgd. Een aantal gemeenten heeft de richtlijn sinds november 2023 echter naast zich neergelegd. Conform artikel 4 van de Code IBV is over dit gewijzigde beleid door mij overleg gevoerd. Het overleg dat in het Strategisch Beraad Veiligheid met de VNG heeft plaatsgevonden, geeft hier uiting aan. Dit overleg heeft niet het door Uw Kamer en mij gewenste resultaat opgeleverd, waarmee ik doel op de naleving van de richtlijn lifestyle-neutraliteit boa’s. Daarom zie ik mij genoodzaakt om de eis van neutraliteit in wet- of regelgeving vast te leggen, zoals een meerderheid van Uw Kamer heeft verzocht.4
Hiervoor is een wettelijke grondslag vereist. In de komende periode zal ik nader bezien waar en op welke wijze deze wettelijke grondslag zal worden ingevuld. Vanzelfsprekend zal hierbij het gebruikelijke wetgevingstraject worden gevolgd dat benodigd is voor een dergelijk voorschrift.
Op grond van welke wet- of regelgeving kunt u een ministeriële regeling tot het verbieden van hoofddoekjes maken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Afdeling advisering van de Raad van State om advies te vragen ten aanzien van de juridische houdbaarheid van een landelijk verbod op het dragen van hoofddoekjes of andere religieuze uitingen door boa’s en daarbij de verhouding tot de verschillende grondrechten en de gemeentelijke autonomie laten meenemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u deze ministeriële regeling of een eventuele andere regeling tot het genoemde verbod aan de Kamer voorleggen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel boa’s dragen in Nederland een hoofddoek, tulband, keppel of andere religieuze uiting?
Tot dusver zijn er in Nederland geen gevallen bekend van boa’s die een religieuze uiting dragen bij hun uniform. Ook de boa-vakbonden hebben geen signalen ontvangen van boa’s die religieuze uitingen bij hun uniform dragen.
Deelt u de mening dat u bezig bent met het oplossen van een niet of nauwelijks bestaand probleem? Zo ja, waarom doet u dat dan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Zoals bij uw Kamer bekend is, hecht ik nadrukkelijk aan de neutraliteit van opsporingsambtenaren bij hun taakuitvoering en in contact met het publiek. Personen die zijn aangesteld in een functie waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm en gebruik maakt van dwangmiddelen oefenen een bijzondere overheidstaak uit. Onder andere boa’s dienen daarom, in contact met het publiek, in ieder geval afstand te nemen van zichtbare uitingen die afbreuk (kunnen) doen aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de functie. Dit geldt voor alle boa’s waarop dit van toepassing is en niet alleen voor boa’s in dienst van gemeenten. Het feit dat enkele gemeenten de afgelopen periode hebben aangegeven de richtlijn niet meer te zullen handhaven, heeft mij doen besluiten nader te bezien waar en op welke wijze de bepalingen uit de richtlijn vastgelegd zullen worden in wet- en regelgeving. Hoewel voor zover bekend nog geen boa gebruikmaakt van de ruimte die er in enkele gemeenten is om religieuze uitingen te dragen bij hun uniform, kan op dit moment namelijk niet worden uitgesloten dat dit in de toekomst, bij ongewijzigde situatie, voor kan komen. Met het voornemen een wettelijke regeling tot stand te brengen voer ik ook de wens uit die een meerderheid van Uw Kamer heeft uitgesproken.
Het bericht ‘Luchtalarm verdwijnt eind volgend jaar en wordt vervangen door NL-Alert’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Luchtalarm verdwijnt eind volgend jaar en wordt vervangen door NL-Alert»?1
Ja.
Wat is de reden dat u nu het besluit heeft genomen om het luchtalarm volledig te vervangen door de NL-Alert, juist in tijden dat rampen en crises steeds meer reëel worden?
De onderhoudscontracten van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) lopen eind 2025 af en het systeem is daarnaast sterk verouderd. Het is end-of-life. Nederland heeft ondertussen een ander primair en effectiever alerteringsmiddel tot haar beschikking bij rampen en crises, namelijk NL-Alert. Het gebruik van NL-Alert is sterk toegenomen, het heeft een groter en breder bereik, het geeft informatie mee, waaronder een handelingsperspectief, en het heeft de mogelijkheid om de techniek verder te ontwikkelen. Overigens functioneert het WAS niet landelijk, maar wordt het decentraal aangestuurd. Dit in tegenstelling tot NL-Alert, dat ook landelijk uitgestuurd kan worden.
Mede naar aanleiding van de motie Eerdmans zijn er twee onderzoeken uitgezet. In nauwe samenwerking met het Ministerie van Defensie, wordt onderzocht wat een scenario van hybride oorlogsvoering voor alertering in Nederland betekent en of NL-Alert in dat geval volstaat. Tevens wordt onderzocht wat er nodig is op zogenaamde hoog risicolocaties, waarvan we weten dat er extra aandacht nodig is. Deze onderzoeken zijn reeds gestart danwel gaan op korte termijn starten.
Na de zomer is een bredere weerbaarheidsbrief voorzien. In die brief hoop ik u ook nader te informeren over de omgang met de motie ten aanzien van het WAS.
Bent u in de besluitvorming voor het afschaffen van het luchtalarm in overleg getreden met de Veiligheidsregio’s? Zo ja, wat waren de signalen uit de verschillende regio’s over dit voorgenomen besluit? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op meerdere momenten met de Veiligheidsregio’s in gesprek (geweest), waaronder via het Veiligheidsberaad. Een ruime meerderheid van de veiligheidsregio’s is voor afschaffen van de WAS palen. Ook zijn diverse werkbezoeken afgelegd door mijn ministerie. Bepaalde Veiligheidsregio’s hebben zorgen geuit ten aanzien van het – toen nog voorgenomen – besluit, vanwege de aanwezigheid van hoog risicolocaties in hun regio, zoals chemische industrie. Deze zorgen neem ik serieus en heb ik daarom een plek gegeven in mijn besluit. Er is een traject gestart om in kaart te brengen hoe lokaal maatwerk kan worden geboden.
Wat is op dit moment het risico van cyberaanvallen, storingen of haperingen op de NL-Alert-app?
Als Minister van Justitie en Veiligheid zet ik mij samen met alle partners in voor een robuust en betrouwbaar stelsel dat de burger alarmeert bij rampen en crises. NL-Alert is daarom in 2023 nog versterkt met een nieuwe NL-Alert «broker», ofwel de centrale software. Die is beter bestand tegen eventuele cyberaanvallen. Er zijn vele maatregelen genomen voor (informatie)beveiliging; dit is ook met audits gecontroleerd. Het vraagstuk rondom (informatie)beveiliging van NL-Alert en de NL-Alert app is overigens nooit «afgerond». Mijn ministerie is continu bezig om de beveiliging op orde te houden, en waar nodig extra maatregelen te nemen.
Bent u het met het eens met de stelling dat het juist risicovol is om het luchtalarm in zijn geheel te vervangen voor een online bericht, terwijl het ook mogelijk is dat mensen hun telefoon niet continu bij zich hebben, deze leeg of kapot is, of simpelweg geen smartphone in bezit hebben?
Het bereik van NL-Alert neemt steeds verder toe. Uit het laatste NL-Alert testbericht van begin juni 2024 blijkt dat 93% van de Nederlanders het testbericht heeft ontvangen. Ten opzichte van het bereik van enkele jaren terug is dit een aanzienlijke stijging (rond de 10%). Dit laat zien dat onder andere de publiekscampagnes, waaronder de 75+ campagne, haar vruchten afwerpen. Wij zetten ons de komende jaren in om het bereik van NL-Alert en de bekendheid met andere crisiscommunicatiemiddelen verder te vergroten.
De sirenes bereiken in een gunstig scenario nog maar 75% van de mensen.
NL-Alert wordt niet alleen via de mobiele telefoon verspreid, maar ook via andere kanalen, zoals de NL-Alert-app, reisinformatieschermen in het openbaar vervoer en digitale reclamezuilen in straten en langs wegen. Naast het NL-Alert gaat het om websites, sociale media, landelijke televisie, berichtgeving via de regionale publieke omroepen, e.d. Aan burgers wordt daarnaast gevraagd om te kijken naar hun naasten en hen te informeren. Ook beschikken de veiligheidsregio’s over een uitgebreid pakket van middelen om de bevolking te alarmeren en informeren bij rampen en crises.
Zoals naar voren komt in de beantwoording van vraag 2 zijn er twee onderzoeken uitgezet. In nauwe samenwerking met het Ministerie van Defensie, wordt onderzocht wat een scenario van hybride oorlogsvoering voor alertering in Nederland betekent en of NL-Alert in dat geval volstaat. Tevens wordt onderzocht wat er nodig is op zogenaamde hoog risicolocaties, waarvan we weten dat er extra aandacht nodig is. Deze onderzoeken zijn reeds gestart danwel gaan op korte termijn starten.
Op welke manier wordt volgens u de 8% van de Nederlanders van 12 jaar en ouder die niet door NL-Alert worden bereikt, geïnformeerd over een ramp of crisis als het luchtalarm verdwijnt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe houdt u met het nieuwe alarmsysteem de minder digitaalvaardige generatie aangehaakt in tijden van rampen en crises, en op welke manier krijgen zij toegang tot voldoende informatie?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat niet gekozen wordt voor een combinatie van verschillende alarmsystemen, bijvoorbeeld zowel een NL-Alert als het luchtalarm, om er zeker van te zijn dat het alarm iedereen kan bereiken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de bezorgdheid van de directeur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, die stelt dat voor een regio met een hoog risicoprofiel het onverantwoord is om het luchtalarm af te schaffen? Wat is uw reactie hierop?
Ik ben bekend met de bezorgdheid van de betreffende Veiligheidsregio. Deze zorgen neem ik serieus door in mijn besluit ruimte te laten voor lokaal maatwerk. Er zijn twee onderzoeken uitgezet. Zie de beantwoording bij vraag 2.
Wat zijn de kosten van het onderhoud van het luchtalarm door het hele land?
Zoals eerder benoemd is het WAS sterk verouderd en end-of-life. Dit blijkt ook uit het onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV).
Uit financiële analyses blijkt dat het volledig continueren van het WAS in huidige vorm inclusief investeringen minstens 160 miljoen euro kost. Deze kosten passen niet binnen de huidige financiële kaders. Het besluit tot uitfaseren van het WAS met de mogelijkheid tot maatwerk voor hoog risico locaties past wel binnen de financiële kaders.
Bent u het met het eens met de stelling dat het feit dat het luchtalarm sinds 1998 slechts 36 keer is ingezet, niet een van de redenen zou moeten zijn om het te schrappen, maar dat het juist een goed teken is dat het alarm niet vaak nodig is geweest?
Die stelling deel ik niet met u. NL-Alert heeft zich immers bewezen als primair alarmeringsmiddel bij rampen en crises. Dit vanwege het sterk toegenomen gebruik van NL-Alert, het bredere bereik, het meegeven van informatie waaronder een handelingsperspectief en de mogelijkheid om deze techniek verder te ontwikkelen. Het is breder inzetbaar ten opzichte van de sirenes. Zie ook de beantwoording bij vraag 2.
Wat betekent de mededeling dat in een aantal gebieden extra waarschuwingssystemen zullen blijven bestaan? Zijn dit bijvoorbeeld luchtalarmen en voor welke gebieden zou dit gelden?
Ik wil benadrukken dat een ruime meerderheid van de Veiligheidsregio’s voor uitfasering van het WAS is. Ik ben bekend met de bezorgdheid van enkele Veiligheidsregio’s. Die zorgen neem ik zeer serieus. Daarom wil ik graag samen met desbetreffende Veiligheidsregio’s bekijken wat lokaal nodig is om de bevolking te alarmeren tijdens rampen en crisis. Zoals benoemd in de beantwoording van vraag 2 zijn er twee onderzoeken uitgezet. Enerzijds wordt, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Defensie, onderzocht wat een scenario van hybride oorlogsvoering voor alertering in Nederland betekent en of NL-Alert in dat geval volstaat. Tevens wordt onderzocht wat er nodig is op zogenaamde hoog risicolocaties, waarvan we weten dat er extra aandacht nodig is.
Het bericht dat een ME’er in Arnhem zijn taak niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
In uw antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen over het bericht dat iemand van de Mobiele Eenheid (ME'er) in Arnhem zijn taak niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie, verwijst u naar een mogelijke situatie waarin een medewerker van de politie een traumatische ervaring heeft opgelopen en om die reden bepaalde werkzaamheden/opdrachten in samenspraak met zijn of haar leidinggevenden niet zou hoeven uit te voeren; wat voor traumatische ervaringen worden hier bedoeld?1 2
Politiewerk is complex en weerbarstig. Politiemedewerkers kunnen tijdens het werk te maken krijgen met traumatiserende ervaringen, bijvoorbeeld levensbedreigende situaties waarbij (vuur)wapens worden gebruikt of anderszins emotioneel belastende incidenten, zoals het reanimeren van een kind of het vaststellen van een overlijden. Dergelijke incidenten kunnen sporen nalaten bij medewerkers. In overleg met de leidinggevende kunnen medewerkers ruimte krijgen voor herstel of tijdelijk andere werkzaamheden verrichten. Ook in reguliere functionerings- ontwikkel- en beoordelingsgesprekken tussen de medewerker en de leidinggevende wordt nadrukkelijk ruimte gelaten voor het bespreken van persoonlijke dilemma’s en specifieke behoeften. Indien nodig kan hierbij sociaalpsychologische kennis en expertise in het kader van Veilig en Gezond werken (VGW) worden ingewonnen.
Bent u het de stelling eens dat het volstrekt onacceptabel is als ME'ers hun taken benaderen als een soort lopend buffet en zelf kiezen welke opdracht zij wel of niet uitvoeren vanwege hun religie?
Zoals ik bij de beantwoording van eerder gestelde vragen heb aangegeven, geldt dat medewerkers hun taak uitvoeren onder leiding en verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Dit belangrijke principe geldt dus ook bij de inzet van de Mobiele Eenheid (ME)3.
Tegelijkertijd staat de politie als organisatie midden in veranderende samenleving. Dit kan dilemma’s opleveren die bij de leidinggevende kenbaar kunnen worden gemaakt. De leidinggevende voert met medewerkers het gesprek over dilemma’s en kan besluiten om de medewerker uit te roosteren. De beslissing van de leidinggevende kan ook betekenen dat de medewerker alsnog wordt opgedragen om de taak uit te voeren.
Hoe vaak komt het voor dat ME’ers dan wel politieagenten hun werk niet doen, of opdrachten niet uitvoeren vanwege hun religie?
Hierover zijn geen cijfers bekend. Over de inhoud van de gesprekken tussen medewerkers en leidinggevenden wordt namelijk, anders dan in het kader van het functioneren, ontwikkelen en het beoordelen van medewerkers, geen afzonderlijke registratie bijgehouden. Wel is door de politie aangegeven dat dit uitzonderlijk is.
Het bericht 'Aanpak stalking schiet vijf jaar na moord op Hümeyra nog altijd te kort' |
|
Bente Becker (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanpak stalking schiet vijf jaar na moord op Hümeyra nog altijd te kort»?1
Ja.
Wat is de status van het integraal plan om femicide te beschrijven, zoals door u is toegezegd tijdens het debat over femicide? Wanneer in het voorjaar kunnen we dit plan verwachten?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik werken gezamenlijk aan het plan van aanpak om femicide tegen te gaan. Momenteel vinden er gesprekken plaats met de betrokken organisaties, zoals Veilig Thuis, de politie, het Openbaar Ministerie, de reclassering, vrouwenopvang en maatschappelijke organisaties. Ook wordt de input van nabestaanden en ervaringsdeskundigen (op het gebied van huiselijk geweld) meegenomen. Zoals toegezegd zal dit plan van aanpak naar verwachting in april 2024 aan uw Kamer worden voorgelegd.
Heeft u al een eenduidige definitie van de term femicide? Wordt deze definitie ook opgenomen in het integraal plan? Kunt u deze definitie al delen? Zo niet, waarom niet?
Femicide, ook wel bekend als vrouwenmoord, wordt door verschillende internationale instanties gedefinieerd als het doden van een vrouw of meisje vanwege haar geslacht of genderidentiteit en kan diverse vormen aannemen. In het conceptplan van aanpak tegen femicide wordt een definitie van de intieme vorm van femicide gehanteerd: Het om het leven brengen van een vrouw of meisje door een (ex-)partner of familielid.
Hoewel niet alle gevallen van femicide een vorm van huiselijk geweld zijn, vormt dit wel de grootste categorie: ongeveer 80% van de vermoorde vrouwen wordt namelijk gedood door een (ex-)partner of familielid2. Voor deze categorie is de mogelijkheid om dodelijk geweld te voorkomen het grootst, omdat gewelddadige patronen en risicofactoren in de privésfeer eerder kunnen worden opgemerkt. Een effectieve aanpak van huiselijk geweld3, waarbij goede signalering en herkenning van waarschuwingssignalen voor femicide centraal staan, vormt dan ook de basis voor het voorkomen van femicide.
Zou u een verkenning willen starten om, naar Spaans voorbeeld, een crisis comité op te zetten waar deskundigen op het gebied van huiselijk- en partnergeweld samenkomen om tot oplossingen te komen om femicide te bestrijden?2
De Spaanse Minister van Gelijkheid heeft aangekondigd dat het crisiscomité bijeenkomt om de zeven moorden die in januari 2024 in Spanje zijn gepleegd, gedetailleerd te analyseren en oplossingen te bedenken voor het geweld. Ik heb het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) gevraagd om te verkennen hoe we een dergelijke gestructureerde analyse van casussen standaard kunnen uitvoeren in Nederland bij (pogingen tot) dodelijk huiselijk geweld. Het doel hiervan is het beleid en de aanpak van de betrokken partijen voortdurend te verbeteren en zo een leerproces te bevorderen.
Voor het plan van aanpak tegen femicide dat uw Kamer naar verwachting in april zal ontvangen, heeft het kabinet net als Spanje professionals, ervaringsdeskundigen en wetenschappers op het gebied van huiselijk en partnergeweld geraadpleegd.
Kunt u al resultaten delen over het slachtofferdevice dat signaleert wanneer een stalker met zijn enkelband te dicht in buurt van een slachtoffer komt, zoals u heeft aangegeven in het commissiedebat femicide in september 2023?
Deze proef houdt in dat de reclassering een waarschuwingssein krijgt als de enkelband van de verdachte of veroordeelde te dicht in de buurt komt van het slachtoffer dat is uitgerust met een zogenaamd «slachtofferdevice» met GPS. In de regio Rotterdam-Rijnmond is de proef gestart en wordt het slachtofferdevice nu ruim een jaar ingezet bij hoog-risico stalkingscasuïstiek waarbij de verdachte of veroordeelde een contact- en locatieverbod krijgt opgelegd met elektronische monitoring (een enkelband).
Na een proefperiode van zes maanden is de inzet geëvalueerd waarbij de betreffende vijf slachtoffers aangaven dat het device hen een veilig en minder onrustig gevoel geeft, dat ze weer naar plekken gaan waar ze eerder niet durfden te komen en dat het device hun leefwereld vergroot. In de volledige periode van ruim een jaar zijn twaalf slachtofferdevices uitgereikt.
In de proefperiode waren veruit de meeste meldingen van «slachtoffernabijheid» niet dreigend omdat de afstand binnen enkele minuten weer was vergroot. De reclassering heeft zeven keer telefonisch contact opgenomen met het slachtoffer om haar te informeren over nabijheid van de verdachte of veroordeelde en haar te helpen om de afstand weer te vergroten. Twee keer is de politie ingeschakeld vanwege een potentieel dreigende situatie. Eén keer heeft de politie het slachtoffer geholpen om zichzelf in veiligheid te brengen en de andere keer bleek politie-inzet uiteindelijk niet nodig omdat de verdachte/veroordeelde uit zichzelf de afstand weer vergrootte.
Het kabinet ondersteunt de verdere ontwikkeling van dit instrument door middelen beschikbaar te stellen voor een verbreding van de proef. Op dit moment worden voorbereidingen getroffen voor de tijdelijke inzet van het slachtofferdevice in de regio's Hart van Brabant en Noord-Nederland. De verwachting is dat beide regio's medio 2024 kunnen starten met de inzet van het device. Ook in de regio Rotterdam-Rijnmond wordt de inzet van het slachtofferdevice voortgezet. In de tweede helft van 2025 wordt de proef geëvalueerd ten behoeve van inzichten en aanbevelingen voor een eventuele landelijke inzet van deze werkwijze.
Kan de Kamer de vragenlijst waarmee de ernst van een zaak kan worden bepaald ontvangen vóór 19 februari 2024?
De politie maakt gebruik van de SASH bij stalking: Screening Assessment for Stalking and Harassment. De SASH is een wetenschappelijk onderbouwd instrument, waarmee de urgentie van de zaak wordt ingeschat. Er rust een copyright op de SASH waardoor ik deze niet via deze brief kan delen. Bij de auteurs van het instrument kan de lijst opgevraagd worden.5
De SASH bestaat uit 13 vragen die op alle stalkingzaken van toepassing zijn. Vervolgens zijn er drie extra vragen die alleen worden ingevuld als er sprake is van ex-partner stalking. Bij iedere vraag wordt aangegeven of die factor aanwezig, afwezig of onbekend is en vervolgens geeft de beoordelaar aan de hand van het aantal en de ernst van de aanwezige risicofactoren een eindoordeel: een laag, gemiddeld of hoog niveau van ongerustheid. Heel belangrijke indicatoren zijn:
Als dit aan de orde is, dan moeten alle alarmbellen gaan rinkelen en moet er actie worden ondernomen, het niveau van ongerustheid komt bij een positief antwoord op een van deze twee vragen namelijk automatisch uit op hoog.
Zou u een verkenning willen starten of het mogelijk is om zaken waarbij het gaat om geweld in afhankelijkheidsrelaties via het snelrecht te behandelen? Bent u het eens met de stelling dat waarschijnlijk een deel van het leed van slachtoffers kan worden bespaard als de dader sneller wordt berecht en de juiste zorg krijgt? Herkent u het beeld wat slachtoffers schetsen dat als daders bij aangifte een zorgtraject ingaan dat dit de drempel om aangifte te doen voor slachtoffers verlaagd?
Ik benadruk het belang van het snel handelen in huiselijk geweldzaken. Het is belangrijk dat de situatie goed wordt geanalyseerd en dat de juiste interventies om veiligheid in een gezin of huishouden te creëren zo tijdig en goed mogelijk worden genomen. Hiervoor kunnen zowel vrijwillige, bestuursrechtelijke, civielrechtelijke als strafrechtelijke interventies worden ingezet, gericht op zowel het slachtoffer als de pleger. Denk aan het tijdelijk huisverbod, een gedragsaanwijzing voor de pleger voor het volgen van een gedragstraining en aan interventies voor bescherming van het slachtoffer. Het is cruciaal dat er maatwerk wordt geleverd bij de aanpak van huiselijk geweld, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van het slachtoffer, de pleger en de maatschappij. Vanwege de eisen die gepaard gaan met snelrecht, zoals bewijstechnische eenvoud waarbij geen verder onderzoek nodig is, beschouw ik dit niet als een geschikte weg voor huiselijk geweldzaken. Via de ZSM-werkwijze (het Zorgvuldig, Snel en op Maat reageren op criminaliteit) na aanhouding van verdachten is het namelijk ook mogelijk om snel te reageren op huiselijk geweldzaken. Op een ZSM-locatie kan de officier van justitie, met informatie van andere organisaties zoals Veilig Thuis in geval van huiselijk geweld, snel beslissen over de afhandeling van de strafzaak. Gelijktijdig kan Veilig Thuis een hulpverleningstraject starten om structurele verandering in bestaande (gewelds)patronen te bewerkstelligen. Dit betekent echter niet dat het snel voor de rechter brengen van een huiselijk geweldzaak gegarandeerd is. Dit blijft in algemene zin een aandachtspunt.
Ik ben niet bekend met het beeld dat het drempelverlagend zou zijn voor slachtoffers als plegers van huiselijk geweld bij aangifte een zorgtraject ingaan.6 Ik acht het van groot belang dat de juiste zorg voor zowel slachtoffers als daders van huiselijk geweld beschikbaar en laagdrempelig zijn. Om deze reden zet het kabinet niet alleen in op het verbeteren van de bescherming van slachtoffers, maar ook op het verbeteren van het aanbod voor plegers, zowel binnen het strafrechtelijk als het vrijwillig kader. Het doel hiervan is om (herhaald) plegergedrag en bestaande patronen effectiever te voorkomen en te doorbreken.
Het nieuws dat er miljoenen euro’s extra nodig zijn om de brandweer in Noord-Holland Noord overeind te houden |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuws dat de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord de noodklok luidt omdat het werk gedaan moet worden met te weinig middelen?1
Ja.
Bent u bekend met de vraag vanuit deze Veiligheidsregio dat er 6 miljoen euro extra nodig is voor het kunnen leveren van adequate capaciteit?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat er zonder de extra investeringen een goede kans is dat posten moeten sluiten omdat er anders niet genoeg middelen overblijven om de rest van de wettelijke taken uit te voeren?
Mijn uitgangspunt is dat de Veiligheidsregio Noord Holland Noord binnen de wettelijke kaders brandweerzorg blijft leveren. De veiligheidsregio’s ontvangen van mijn ministerie ten behoeve van hun taken door het verstrekken van een financiële lumpsum bijdrage (Brede Doeluitkering Rampenbestrijding). Deze bedraagt circa 15% van het totaalbudget, de overige ca. 85% wordt gefinancierd door de gemeenten. Het bestuur van de veiligheidsregio is vrij deze middelen naar eigen inzicht te besteden mits aan vigerende regelgeving wordt voldaan. Het bestuur van de veiligheidsregio legt over de besteding van de middelen middels een jaarrekening en jaarverslag verantwoording af aan de betreffende gemeenteraden.
Binnen de wettelijke kaders van de Wet Veiligheidsregio’s bepalen de besturen van de veiligheidsregio’s de ambities en het kwaliteitsniveau van de veiligheidsregio, zoals vastgelegd in het regionale beleidsplan. Voorafgaand aan de vaststelling van het regionale beleidsplan, legt de veiligheidsregio het beleidsplan voor aan de gemeentebesturen. Ook stelt het bestuur van de veiligheidsregio de (meerjaren)begroting van de regio vast. Dat betekent dat het aan dat bestuur is om te bepalen, rekening houdend met de regionale situatie, op welke wijze gelden worden besteed. De deelnemende gemeenten zijn verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de benodigde middelen om de gewenste prestaties te kunnen realiseren.
Bent u bekend met de signalen dat het momenteel al niet lukt om de bezetting volledig te garanderen en dit al tot een aantal nijpende situaties heeft geleid vorige zomer?
Ja, ik ben bekend met deze signalen. Voldoende bezetting is van groot belang voor de veiligheid van brandweermensen en het leveren van goede brandweerzorg. De veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft mij laten weten dat de bezetting op dit moment verantwoord is, maar dat deze wel onder druk staat. In het nieuwe regionaal beleidsplan dat momenteel wordt ontwikkeld, wordt hier expliciet rekening mee gehouden om de brandweerzorg in de toekomst te borgen.
Bent u het eens met de stelling dat het niet kunnen garanderen van voldoende bezetting heel erg gevaarlijk is en dat hier snel iets aan moet gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u de huidige bezetting van de brandweer in de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord nog verantwoord?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de helpende hand te bieden voor het werven van vrijwillige brandweerlieden in deze regio?
Het werven van vrijwillige brandweerlieden is primair de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord. Het Veiligheidsberaad is in 2018 in samenwerking met mijn ministerie gestart met het programma Vrijwilligheid. Het werven van vrijwilligers staat in meerdere regio’s onder druk en via dit programma worden onder meer ervaringen uitgewisseld over het aantrekken van vrijwilligers, het omgaan met vrijwilligheid in andere sectoren en het vergelijken met de situatie in andere landen. Het programma is in 2023 afgerond en heeft concrete handvatten en handreikingen opgeleverd voor de veiligheidsregio’s bij het behouden en werven van vrijwilligers. In 2024 zal er nog een landelijke campagne van start gaan met aandacht voor het werven het behouden van brandweervrijwilligers.
In het kader van dit programma zijn er verschillende onderzoeken3 uitgevoerd. Uit onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (verder: NIPV) blijkt dat het behouden en werven van vrijwilligers geen generiek ervaren probleem is. Of een brandweerpost een knelpunt rondom vrijwilligers ervaart en zo ja welk, verschilt per post en moment. Het NIPV heeft verschillende aanbevelingen opgesteld, bijvoorbeeld om de verbinding tussen brandweervrijwilligers en de veiligheidsregio’s te versterken. Het is aan de veiligheidsregio’s om verder te gaan met de bevindingen en aanbevelingen uit de onderzoeken op een manier die aansluit bij de specifieke omstandigheden in hun veiligheidsregio.
Zijn er, voor zover bij u bekend, soortgelijke zorgen en problemen ook in andere regio’s? Bent u bereid dit actief na te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de brandweer voldoende ruimte krijgt om de vrijwillige brandweer te trainen voor nieuwe ontwikkelingen zoals brandende elektrische auto’s en steeds vaker voorkomende natuurbranden?
Het is niet aan mij als Minister, maar aan de besturen van de veiligheidsregio’s om te bepalen wat het oefenprogramma van de brandweer is op basis van het opgestelde risicoprofiel. Bij het opstellen van het risicoprofiel wordt er rekening gehouden met de lokale omstandigheden. Ook nieuwe ontwikkelingen, zoals elektrische auto’s zullen de veiligheidsregio’s opnemen in het oefenprogramma.
Wat kunt u vanuit uw rol betekenen om er voor te zorgen dat de kwaliteit en veiligheid gegarandeerd worden, ook in deze regio?
De slagkracht van een veiligheidsregio wordt door de besturen van de veiligheidsregio’s binnen het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr) vastgesteld. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen een rol bij de inrichting van de brandweerzorg. Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om daarbij binnen de wettelijke kaders te bepalen wat er nodig is.
Het bericht dat de politie experimenteert met gezichtsherkenning, maar wetgeving ontbreekt |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u het door de politie opgestelde protocol over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie met de Kamer delen en toelichten?1
Het in uw vraag genoemde protocol betreft het «Inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie». Dit inzetkader heb ik, inclusief een toelichting, op 24 februari 2023 ter informatie aan uw Kamer aangeboden.2
Welke externe partijen zijn betrokken geweest bij het opstellen van het protocol voor het toepassen van deze privacygevoelige methode?
De wijze waarop het Inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie tot stand is gekomen staat beschreven in het inzetkader. Een brede vertegenwoordiging vanuit de politieorganisatie en daarbuiten heeft aan het inzetkader gewerkt. Experts van de politie met een juridische, ethische en technische achtergrond hebben het inzetkader opgesteld.
Het inzetkader is voor advies voorgelegd aan de Ethische Klankbordgroep Politie, waarin externe deskundigen met uiteenlopende expertises zitting hebben. Ook is het inzetkader besproken met het OM en de regioburgemeesters, alvorens het is vastgesteld door de korpschef.
Wat is uw reactie op het standpunt van de Autoriteit Persoonsgegevens dat een wettelijke grondslag voor gezichtsherkenningstechnologie door de politie ontbreekt?
In het Nieuwsuur-item waaraan wordt gerefereerd spreekt de woordvoerder van de Autoriteit Persoonsgegevens uit dat er op dit moment geen explicietewettelijke grondslag bestaat voor de inzet van gezichtsherkenning. Dat betekent echter niet dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor de toepassing van technologie door de politie en dat het handelen van de politie niet voldoet aan het legaliteitsbeginsel.
De wettelijke grondslag en de waarborgen zijn onder andere te vinden in de Politiewet 2012 en de Wet politiegegevens. Zo zijn in de Wet politiegegevens bepalingen opgenomen over de verwerking van bijzondere politiegegevens, zoals biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een natuurlijke persoon. Ook zijn in de Wet politiegegevens bepalingen opgenomen over het geautomatiseerd vergelijken van politiegegevens. In de Kamerbrief van november 20193 wordt het juridisch kader uitgebreid beschreven.
In hoeverre deelt u de opvatting dat deze methodes moeten worden gestaakt totdat er uitsluitsel is gegeven over de wettelijke grondslag daarvan?
Ik deel deze opvatting niet. Voor mijn toelichting op de wettelijke grondslag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de Autoriteit Persoonsgegevens het protocol alsnog te laten toetsen?
Het inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie gaat niet over de verwerking van persoonsgegevens en of dat naar behoren gebeurt. Het inzetkader gaat primair over de verantwoording van de inbreuk op grondrechten die wordt gemaakt. Als er bij de inzet van gezichtsherkenningstechnologie een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen waarschijnlijk wordt geacht, dan staat in het inzetkader dat het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling een noodzakelijke randvoorwaarde is voor de inzet ervan, met zo nodig een voorafgaande raadpleging van de Autoriteit Persoonsgegevens. Daarbij wordt gekeken naar de regels die de Autoriteit Persoonsgegevens daarvoor zelf heeft opgesteld.
Voor dit alles is het niet nodig of logisch dat het inzetkader als zodanig wordt getoetst. Het valt bovendien buiten de reikwijdte van de taak van de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre vindt u het wenselijk om te experimenteren met een gevoelige technologie als deze die inbreuk maakt op de privacy van mensen, terwijl er discussie is over het al dan niet bestaan van een wettelijke grondslag?
Om effectief te kunnen zijn en blijven in opsporing moet de politie gebruik kunnen maken van nieuwe technologieën, waaronder gezichtsherkenningstechnologie. Eventuele experimenten vinden plaats binnen de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.
Voor mijn standpunt ten aanzien van de wettelijke grondslag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven wat volgens u de wettelijke grondslag is van dit politiehandelen? Op basis van welke adviezen en overwegingen bent u tot de conclusie gekomen dat hiermee voldoende recht wordt gedaan aan het legaliteitsbeginsel?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 en 6.
Op welke wijze heeft u de Tweede Kamer hier (vooraf) over geïnformeerd? Waarom acht u dit adequaat met het oog op artikel 68 Grondwet en de gevoeligheid van het onderwerp?
In de periode 2019–2023 is de Kamer regelmatig geïnformeerd over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie. Deels in reactie op schriftelijk gestelde vragen4, deels in de vorm van een Kamerbrief. In de eerder genoemde Kamerbrief van november 2019 worden de juridische kaders en waarborgen rondom het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie beschreven en wordt er dieper ingegaan op de technologie die de politie gebruikt. In februari 2023 is de Kamer geïnformeerd over het inzetkader dat de politie heeft ontwikkeld.5 In het tweede halfjaarbericht politie 2023 is de Kamer geïnformeerd over de eerste ervaringen met dit inzetkader.6
Waarom acht u het wenselijk dat een Commissie van politiemedewerkers beoordeelt of een verzoek vanuit de politie om gezichtsherkenning te gebruiken is toegestaan? Waarom worden hier geen onafhankelijke experts of toezichthouders voor gebruikt?
In mijn antwoord op vraag 3 gaf ik al aan dat de politie binnen de grenzen van de huidige wetgeving handelt. Het is belangrijk dat de politie bij iedere nieuwe toepassing van gezichtsherkenningstechnologie het inzetkader doorloopt. De toetsingscommissie doet dit op onafhankelijke wijze. Zij is niet betrokken bij het opsporingsonderzoek en heeft geen belang bij de uitkomst van de toetsing. De politie heeft zorggedragen voor een onafhankelijke positionering van de toetsingscommissie gezichtsherkenningstechnologie. Voorts beslist de politie niet alleen over de inzet van een middel. Toetsing (met een positief oordeel) is intern een voorwaarde voor gebruik bij de politie, maar het bevoegd gezag beslist uiteindelijk in elke casus afzonderlijk of de inzet wordt toegestaan. Het bevoegd gezag beslist dus uiteindelijk of gezichtsherkenningstechnologie in een casus mag worden ingezet.
Waarom wordt de software om gezichten uit databanken te herkennen (FaceF1nder) wel al toegepast in een goedgekeurde casus, terwijl de software in algemene zin nog niet is goedgekeurd?
Voor het gebruik van deze gezichtsherkenningstechnologie is in één specifieke operationele casus met mogelijk levensbedreigende aspecten toestemming gevraagd. Na grondige afweging van de specifieke omstandigheden is in deze operationele casus een positief oordeel afgegeven door de toetsingscommissie en daarna bekrachtigd door de korpschef. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de inzet van die gezichtsherkenningstechnologie in deze operationele casus. Die gezichtsherkenningstechnologie was en is in ontwikkeling bij het Centrum voor Biometrie van politie en heeft later de naam FaceF1nder gekregen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om met het oog op inwerkingtreding van een nieuw Wetboek van Strafvordering tevens een wet tot stand te brengen die het gebruik van onder het nieuwe Wetboek van strafvordering verzamelde gegevens beter regelt?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, want die wet bestaat al. De Wet Politiegegevens regelt het gebruik van onder het (nieuwe) Wetboek van strafvordering verzamelde gegevens.
Het is wel mogelijk om voor de bevoegdheid om gebruik te maken van gezichtsherkenningstechnologie een expliciete grondslag op te nemen in het Wetboek van Strafvordering. Of dat wenselijk of nodig is, is mede afhankelijk van definitieve tekst van de AI-verordening. In de concepttekst van de AI-verordening wordt het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie meer afgebakend dan nu in onze nationale wetgeving het geval is. Ook bevat de AI-verordening strikte waarborgen. Op de vraag of het nodig of wenselijk is om aanvullend op de AI-verordening nationale wet- of regelgeving te creëren kan pas een antwoord worden gegeven als de tekst van de AI-verordening definitief is. Het is aan het volgende kabinet om hier vervolgens een besluit over te nemen.
Het bericht dat een ME’er in Arnhem zijn taak niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht uit Het Algemeen Dagblad waarin beschreven wordt dat iemand van de Mobiele Eenheid (ME’er) zijn taak als handhaver van de openbare orde niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie?1
Ja.
Bent u het met de stelling eens dat het volstrekt onacceptabel is als ME’ers hun taken benaderen als een soort lopend buffet en zelf kiezen welke opdracht zij wel of niet uitvoeren?
De politie draagt bij aan de veiligheid van de openbare orde ter bescherming van alle burgers in de samenleving. Medewerkers voeren hun taak uit ondergeschikt aan het bevoegd gezag. Medewerkers voeren hun taken uit onder leiding en verantwoordelijkheid van hun leidinggevende. Dit principe geldt dus ook bij de inzet van de Mobiele Eenheid (ME).
De politie staat als organisatie midden in de samenleving die tegelijkertijd complex en weerbarstig is. Van haar medewerkers wordt verwacht dat zij hierbij een professionele en neutrale houding aannemen en persoonlijke overtuigingen niet laten meewegen bij hun handelen. Dit kan dilemma’s opleveren die vervolgens binnen de organisatie kenbaar kunnen worden gemaakt. In reguliere functionerings- ontwikkel- en beoordelingsgesprekken is nadrukkelijk ruimte gelaten voor het bespreken van dilemma’s en onderlinge afwegingen tussen de medewerker en de leidinggevende. Dit kan ook een persoonlijke afweging betreffen in geval een medewerker eerder een traumatische gebeurtenis heeft meegemaakt en niet nogmaals geconfronteerd wil worden met deze specifieke gebeurtenis en/of omstandigheden. Indien het werk dit toelaat kan hiervoor een passende oplossing worden gevonden en zal de medewerker bijvoorbeeld voor de betreffende dienst worden uitgeroosterd. Als dit niet mogelijk is wordt de redelijkheid van de aanvraag door de leidinggevende beoordeeld en wordt hierover beslist. Dit kan betekenen dat de medewerker alsnog wordt opgedragen om de taak uit te voeren.
Wat gaat u doen om alle ME'ers ervan te doordringen dat zij altijd de Nederlandse wet en de Nederlandse staat dienen, en dus niet hun persoonlijke overtuiging?
Ik ben ervan overtuigd dat de politieorganisatie voldoende doordrongen is van haar bijzondere taak en positie in de samenleving. Van haar medewerkers wordt verwacht dat zij professioneel en neutraal zijn in hun optreden en hierbij integer en verbindend handelen. De belangrijkste kernwaarden van de politie zijn vervat in de Beroepscode waarvoor iedere medewerker de eed en/of belofte heeft afgelegd bij zijn of haar aanstelling. Daarnaast wordt in de opleiding en vervolgtrainingen nadrukkelijk aandacht besteed aan het bespreken van dilemma’s en de wijze waarop deze kenbaar kunnen worden gemaakt.
Het artikel 'Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s' |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s.
Deelt u de opvatting dat het vanuit het perspectief van nationale veiligheid onverantwoord is om Chinese routers en switches te gebruiken binnen het netwerk van vitale instellingen?
Zoals eerder is aangegeven in onder meer het Cybersecuritybeeld Nederland2 en het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 23 is in algemene zin bekend dat statelijke actoren gebruik maken van supply-chain aanvallen via toeleveranciers, digitale dienstverleners of veelgebruikte software. Er kunnen aanvullende risico’s zijn als dergelijke toeleveranciers, dienstverleners en software afkomstig zijn uit landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederland. Het is echter niet per definitie zo dat het gebruik van hard- en software uit deze landen risico’s met zich meebrengt. Om dit te kunnen beoordelen is onder meer het proces waarvoor de hard- en software wordt gebruikt relevant en bijvoorbeeld ook de manier waarop dit binnen organisaties gebruikt wordt. Routers en switches zijn onderdeel van de netwerkinfrastructuur van organisaties en om eventuele risico’s van het gebruik hiervan te kunnen duiden, prioriteren en beheersen is het van belang te bepalen welke rol de routers en switches hebben in deze infrastructuur. De risico’s zijn bijvoorbeeld mogelijk groter als ze onderdeel zijn van de data/informatieverwerking van de organisatie of specifieke (vitale) processen ondersteunen. Ook is relevant of het land waar de leverancier uit afkomstig is wetgeving kent die burgers en bedrijven verplichten mee te werken met de overheid. Een solide risicoanalyse en risicomanagementproces zijn nodig om eventuele passende maatregelen te kunnen nemen.
Het is in dat verband van belang dat organisaties zich bewust zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit meenemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uitvoeren. Het kabinetsbeleid schrijft daarom voor dat nationale veiligheidsoverwegingen meegewogen worden bij de inkoop en het gebruik van producten en diensten bij de Rijksoverheid, lokale overheden en vitale aanbieders. In de Kamerbrief Uitvoering moties Rajkowski van 17 april 2023 wordt dit beleid nader toegelicht4. Het uitgangspunt is bij iedere inkoopopdracht risico’s voor de nationale veiligheid in kaart te brengen en hier waar nodig gepaste maatregelen op te treffen. Ter ondersteuning van dit beleid is in 2018 en 2019 instrumentarium ontwikkeld dat organisaties mogelijkheden biedt bij het maken van een risicoanalyse en het treffen van maatregelen. Dit instrumentarium is recent geactualiseerd5. Deze instrumenten worden beschikbaar gesteld voor en actief verspreid onder vitale aanbieders. Tevens wordt doorlopend ingezet op bewustwording bij vitale aanbieders over het signaleren van risico’s in het inkoopproces.
Daarnaast kunnen organisaties gebruik maken van de handreiking Omgaan met risico’s in de toeleveringsketen van het Nationaal Cyber Security Centrum. Deze publicatie geeft publieke en private organisaties handvatten om zicht en grip te krijgen op risico’s die voortvloeien uit de toeleveringsketen, ook in relatie tot leveranciers uit landen met een offensief cyberprogramma. Overheidsorganisaties kunnen ook gebruikmaken van de Inkoopeisen Cybersecurity Overheid wizard (ICO-wizard) die is opgesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) samen met EZK. Deze inkooptool is ontwikkeld om veilig inkopen te vergemakkelijken. Met de ICO-wizard kunnen eisenpakketten worden geselecteerd die aansluiten op verschillende typen aan te besteden of in te kopen producten en/of diensten.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur door de veiligheidsregio’s is gebruikt sinds de inwerkingtreding van het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie in 2019?
Nee. Ik heb geen volledig zicht op welke netwerkapparatuur wordt gebruikt door veiligheidsregio’s. Het is aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om bij de aanschaf en ingebruikname van ICT-producten en diensten zich bewust te zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit mee te nemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uit te voeren.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur momenteel wordt gebruikt door de veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, bent u bereid dit (3 en2 in kaart te brengen?
Veiligheidsregio’s spelen een belangrijke rol in de crisisbeheersing en nationale veiligheid van Nederland. In algemene zin is het conform bestaand beleid (zie onder meer de beantwoording op vraag 2 en 4) aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om afwegingen te maken daar waar het gaat om het gebruik van (netwerk-)apparatuur.
Meer specifiek is digitale weerbaarheid voor de veiligheidsregio’s een belangrijk onderwerp. De 25 veiligheidsregio’s werken in een gezamenlijk meerjarig programma informatievoorziening aan hun eigen weerbaarheid. Ik zal de komende tijd met de veiligheidsregio’s het gesprek aangaan over dit onderwerp en met hen bespreken of aanvullende stappen nodig zijn.
Wordt er bij het aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid ook specifiek gekeken of er geschikte Europese alternatieven voor netwerkapparatuur beschikbaar zijn?
Het kabinet voert zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 een landenneutraal beleid. Dit betekent dat leveranciers uit specifieke landen door de aanbestedende dienst niet op voorhand categorisch worden uitgesloten, maar dat dit per casus op basis van een risicoafweging wordt bepaald. Hierbij kan per casus tevens door de organisatie zelf een marktanalyse worden uitgevoerd, waarbij in kaart kan worden gebracht of Europese aanbieders bij een inkoop- en aanbestedingstraject kunnen worden betrokken.
Het heeft de prioriteit van het kabinet om in samenwerking met alle departementen het veilig inkopen en aanbesteden in onderlinge samenhang verder te verbeteren en te versterken. Er is stevig ingezet op het sterker benutten van de huidige mogelijkheden binnen de Aanbestedingswetgeving en op het vergroten van de bewustwording ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s. Tevens vindt meer voorlichting en communicatie plaats over de (juridische) mogelijkheden ten aanzien van veilig inkopen en aanbesteden. Ook wordt een regeling opgezet (genaamd Algemene Beveiligingseisen Rijksoverheid Opdrachten of afgekort ABRO) voor aanbestedingen van de Rijksoverheid en de Politie die de nationale veiligheid raken. De nieuwe regeling zal eisen stellen aan opdrachtnemers op het gebied van fysieke beveiliging, (digitale) informatiebeveiliging en cybersecurity, (wijzigingen in) eigendomsstructuren, economische veiligheid, screening van personeel en procedures bij incidenten.
Het dreigingsbeeld in Nederland |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Halsema vindt zorgen bij moskeeën «heel logisch»»1 en «De schrik zit erin bij moslims in Culemborg: «We willen extra beveiliging»»?2
Beschikt u over signalen of gegevens over een toegenomen dreiging in de richting van religieuze gemeenschappen en gebouwen ten gevolge van onder andere internationale conflicten of als reactie op de uitslag van de recente Tweede Kamerverkiezingen? Zo ja, waar bestaan die signalen of gegevens uit? Kunt u dat concreet maken?
In hoeverre moeten religieuze gebouwen sinds de Tweede Kamerverkiezingen en het uitbreken van de oorlog tussen Israël en Hamas extra beschermd worden? Kunt u daarbij aangeven of en door wie die bescherming daadwerkelijk wordt geboden en voor welke soort religieuze gebouwen die wordt geboden? Kunt u tevens aangeven welke rol u voor de Koninklijke Marechaussee ziet weggelegd naast de politie?
Hoe en door wie wordt er op dit moment een lokale of regionale inschatting van het dreigingsniveau gemaakt?
Vindt u het wenselijk dat er naast een landelijk dreigingsbeeld ook specifieke dreigingsbeelden worden gemaakt waarin beter ingegaan kan worden op specifieke regionale of lokale situaties of specifieke groepen in de samenleving? Zo ja, waarom en hoe kan dit (beter) vorm gegeven worden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor het aankomende commissiedebat Politie (21–12 aanstaande)?