Toenemen geweld tegen ambulancepersoneel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ambulancepersoneel doelwit agressie: dreigementen, klappen en vernielingen»?1
Ja.
Heeft u bereidheid om geweld tegen hulpverleners zwaarder te straffen, door daders van gewelddadig gedrag – bovenop de toegekende straf – bestuurlijke boetes op te leggen, gemeentelijke privileges af te pakken, uit huis te plaatsen of te korten op de bijstand? Kunt u hierop een toelichting geven?
Laat ik beginnen te zeggen dat geweld tegen hulpverleners en andere functionarissen met een publieke taak onacceptabel is. Functionarissen met een publieke taak vervullen een belangrijke rol in onze samenleving. Zij zijn er voor ons allemaal. Geweld tegen hulpverleners wordt niet getolereerd en daarom zwaarder gestraft. Zo wordt een duidelijk signaal gegeven dat dergelijk gedrag niet geaccepteerd wordt. Afspraken over de aanpak van geweld tegen functionarissen met een publieke taak zijn opgenomen in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen de politie en het Openbaar Ministerie (OM). Bij het OM zijn deze afspraken verwerkt in OM-beleid, om precies te zijn in aanwijzingen van het College van procureurs-generaal. Dit houdt onder meer in dat de Officier van Justitie in beginsel een +200% verhoging van de strafeis toepast en dat waar mogelijk een lik-op-stukbeleid wordt toegepast middels (super)snelrecht. Het is uiteindelijk aan de rechter of deze straf ook daadwerkelijk wordt toegepast: er worden ook andere factoren in de bepaling van de strafeis meegenomen, zoals de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Het uitgangspunt van verdrievoudiging van de strafeis is mijns inziens een voldoende verzwaring van de straf die reeds op het gepleegde delict staat.
Het staand beleid van het OM is om te kiezen voor betekenisvolle interventies, zodat de dader wordt geconfronteerd met de gevolgen van zijn daad en kan bijdragen aan gedragsverandering. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat het ooit weer gebeurt door diezelfde dader. Denk hierbij aan gerichte werkstraffen, leerstraffen als bijzondere voorwaarde, gedragsaanwijzingen en het maken van excuses aan het slachtoffer.
Het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod inhoudende het beperken van de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen bij geweld tegen personen met een publieke taak die niet kunnen terugtreden ligt op dit moment in de Eerste Kamer. Ambulancemedewerkers vallen onder deze groep.
Op dit moment zie ik geen noodzaak om geweld tegen hulpverleners op andere wijze aan te pakken.
Kunt u duiden of de richtlijnen van het Openbaar Ministerie om een dubbele straf te geven voor geweld tegen uitoefenaars van uniformberoepen worden nagekomen? Kunt u hierbij een cijfermatige onderbouwing geven, met daarbij een toelichting hoe het kan dat het aantal geweldsincidenten is verdubbeld?
Het uitgangspunt is dat het OM de sanctie in de richtlijn met 200% verhoogt als signaal dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak niet wordt getolereerd. Dat komt neer op een verdrievoudiging van de straf. Mensen die werkzaam zijn in het publieke domein en die bij de uitoefening van hun beroep een uniform dragen vallen hier ook onder.
Er is inderdaad een lichte toename zichtbaar in het aantal geregistreerde geweldsincidenten, maar ik herken mij niet in het geschetste beeld dat sprake zou zijn van een verdubbeling van het aantal geweldsincidenten.
De verruwing in de samenleving baart mij veel zorgen. Die verruwing lijkt ook te leiden tot een de toename van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. In de Taskforce «Onze hulpverleners veilig» is een van de actielijnen «Versterk de norm». Het heeft de belangrijkste prioriteit er voor te zorgen dat iedereen zich verantwoordelijk voelt voor de norm om respectvol met onze hulpverleners om te gaan. Dit beleid is gericht op preventie. Echter, zoals ik hierboven schets is voor hen bij wie dat preventieve beleid niet werkt en toch over de schreef gaan het beleid om zwaarder (verdrievoudiging strafeis) te straffen en lik-op-stukbeleid door middel van het (super)snelrecht toe te passen. De uitbreiding van het taakstrafverbod is eveneens op deze groep gericht.
Wat is uw reactie op het feit dat beroepsverenigingen V&VN Ambulancezorg en NU’91 stellen dat er onvoldoende prioriteit aan het aanpakken van het toenemende geweld gegeven wordt door instanties als justitie? Kunt u een toelichting verstrekken op het gegeven dat volgens hen medewerkers lang niet altijd meer aangifte doen, omdat ze het gevoel krijgen dat het toch geen zin heeft?
Geweld tegen hulpverleners is onacceptabel en wordt niet getolereerd. Ik acht het van groot belang dat er geen belemmeringen worden ondervonden in het doen van aangifte.
Het is daarom goed dat politie en OM opsporings- en vervolgingsafspraken hebben gemaakt, zoals vastgelegd in de Eenduidige Landelijke Afspraken, waarin onder andere is afgesproken dat hoge prioriteit wordt gegeven aan opsporing en vervolging van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder ambulancepersoneel. Recent onderzoek met als titel «Afspraak is afspraak» heeft uitgewezen dat de uitgangspunten uit de ELA goed worden toegepast door politie en OM. Hierover is de Tweede Kamer door mijn voorganger begin 2020 geïnformeerd.2
Eind vorig jaar is sprake geweest van een opeenstapeling van incidenten in de ambulancesector in Oost-Nederland. Via een persbericht is door het arrondissementsparket Oost-Nederland reeds gereageerd op de geuite zorgen van de beroepsverenigingen.
Het doen van aangifte is essentieel voor de kans op vervolging. Zonder aangifte kunnen de politie en het OM zich niet inzetten om een dader te berechten. Hoewel een aangifte met betrekking tot agressie of geweld tegen een functionaris met een publieke taak altijd met prioriteit wordt opgenomen, betekent dit niet dat het altijd tot vervolging leidt. Het OM maakt hierin een zorgvuldige afweging om te bezien of de gedraging strafbaar is en of de strafbare gedraging ook bewezen kan worden.
Wat vindt u van het feit dat hulpverleners een drempel voelen om agressie te melden? Wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te vergroten?
Ik vind het belangrijk dat slachtoffers aangifte doen van agressie, en geen belemmeringen ervaren in het doen van aangifte.
Hier ligt in de eerste plaats een rol voor de werkgever. Werkgevers kunnen hun medewerkers begeleiden bij het aangifteproces. Het is bijvoorbeeld mogelijk om via de werkgever aangifte te doen, aangifte te doen onder nummer en domicilie te kiezen op het adres van de werkgever. Er ligt bij de werkgever dus ook een belangrijke rol om het doen van aangifte na agressie en geweld te faciliteren en te bespoedigen.
Daarnaast besteedt de politie met een interne communicatiecampagne, gericht op onder andere de baliemedewerkers, aandacht aan de afspraken die gemaakt zijn over eenduidige, effectieve en snelle afhandeling van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waaronder hulpverleners. Dit moet bijdragen aan het verlagen van de drempel om agressie en geweld bij de politie te melden.
Ook zetten politie en Openbaar Ministerie zich in om goed te communiceren richting de slachtoffers over hun melding of aangifte en door informatie te verstrekken over het verloop van de procedure.
Het voornemen om het kindhartcentrum in Groningen te sluiten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Operaties aan het kinderhart voortaan alleen nog in Rotterdam en Utrecht»1 en de petitie waar zich al meer dan 100.000 mensen keren tegen dit voornemen2?
Ja, ik ben bekend met dit artikel en ik begrijp ook de zorg die uit de petitie spreekt. Concentratie van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen is echter nodig om de kwaliteit en de continuïteit van deze hoogcomplexe zorg nu en in de toekomst te kunnen waarborgen. Met de huidige spreiding van zorg over vier centra en vijf behandellocaties is dat niet mogelijk.
Niet alle kindercardiologische zorg verdwijnt uit de regio met het concentreren van de kinderhartchirurgie en hartkatheterisaties in twee interventiecentra. Patiënten kunnen voor de diagnose, onderzoeken, controles en voor- en nazorg nog steeds terecht bij het eigen kinderhartcentrum in het ziekenhuis in hun regio. Die centra voeren weliswaar geen interventies meer uit, maar blijven wel een belangrijke rol vervullen in het bieden van (kinder-) cardiologische zorg bij aangeboren hartafwijkingen. Ook blijven zij beschikbaar voor spoedopvang en acute zorg. Dit geldt ook in de regio Noord Nederland, waar het UMC Groningen een functie zal blijven vervullen als shared care centrum voor aangeboren hartafwijkingen.
Ik begrijp dat het verdwijnen van (kinder)hartinterventies in een ziekenhuis ingrijpend is voor de betrokken zorginstellingen en zorgprofessionals en niet in de laatste plaats voor patiënten en hun families. Uit de genoemde petitie blijkt ook dat mensen in die regio Noord Nederland zich zorgen maken over de beschikbaarheid van zorg voor kinderen met een aangeboren hartafwijking. Extra reistijd en andere praktische bezwaren als de interventie verder weg plaatsvindt, zijn voor de patiënten natuurlijk ongemakkelijk.
Tegelijkertijd is geografische spreiding bij de concentratie van deze zorg niet van doorslaggevend belang. De interventies bij aangeboren hartafwijkingen zijn in de meeste gevallen planbaar, aangezien de hartafwijking in veel gevallen al tijdens de zwangerschap wordt vastgesteld en de geboorte plaatsvindt in het centrum dat ook de hartinterventie bij het kind kan uitvoeren. In situaties dat patiënten acute zorg nodig hebben, kunnen zij worden opgevangen bij de dichtstbijzijnde spoedopvang of rechtstreeks worden doorverwezen naar een interventiecentrum.
Bent u bekend met de eerste reactie van het hoofd kindercardiologie, die stelt dat de impact enorm zal zijn: «Het kindhartcentrum behandelt patiënten voor en rondom de geboorte en daarna vaak de rest van hun leven. Voor heel Noord-Oost-Nederland. Die mensen moeten nu opeens naar de Randstad»? Kunt u toelichten waarom u Noord-Oost-Nederland zo’n belangrijke functie wilt ontnemen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat alle expertise in Groningen aanwezig is? Zo ja, waarom zet u dat met uw besluit op het spel? Kunt u in uw toelichting een reactie geven op de zorg dat de kinder intensive care (IC) flink gereduceerd zal worden? En wat te denken van het gespecialiseerde personeel, zoals de al schaarse ic-verpleegkundigen, die allemaal hun leven in Groningen en omgeving hebben en die echt niet even naar een ander deel van het land verhuizen?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de brief van 20 december heeft aangegeven, beschikken de huidige centra alle vier over de vereiste kennis en expertise om hartinterventies bij aangeboren hartafwijkingen uit te voeren. Volgens de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (inspectie) is de kwaliteit van zorg in deze centra op orde. Dit neemt niet weg dat alle zorginstellingen, zorgprofessionals en patiëntenorganisaties het erover eens zijn dat concentratie nodig is om ook in de toekomst goede kwaliteit van zorg te kunnen blijven bieden. Wel lopen de meningen uiteen over de wijze waarop de concentratie vorm zou moeten krijgen en welke UMC’s aangewezen zouden moeten worden als interventiecentra.
Ongeacht welke keuze hierin wordt gemaakt, zal concentratie van de interventies altijd een verplaatsing van gespecialiseerd en dus schaars zorgpersoneel met zich meebrengen, in de richting van de toekomstige interventiecentra. Voor zorgprofessionals in Groningen, Leiden en Amsterdam heeft dit besluit ingrijpende gevolgen, zowel op professioneel als op persoonlijk vlak. Het is begrijpelijk dat dit weerstand en emoties oproept. De kwaliteit van zorg voor deze groep kwetsbare patiënten is voor mij echter leidend. Wel zal ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen om in de komende periode een impactanalyse uit te voeren op de gevolgen van het besluit, onder andere ten aanzien van de personele capaciteit. Het begeleiden en ondersteunen van zorgprofessionals zal ook een belangrijk aandachtspunt zijn voor de zorgtransitie die in de komende jaren zal plaatsvinden.
Heeft u de bereidheid om dit knettergekke besluit als de wiedeweerga terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Als er een door alle UMC’s gedragen alternatief voorstel komt, dat ook uitgaat van concentratie van hartinterventies bij kinderen en hoogcomplexe interventies bij volwassenen op twee locaties, dan ben ik uiteraard bereid om daarnaar te kijken. Ondanks eerdere verzoeken aan de bestuurders van de UMC’s heb ik een dergelijk voorstel tot nu toe niet mogen ontvangen. Daarnaast zal de NZa, zoals aangegeven in het bovenstaande antwoord op vraag 3, een impactanalyse uitvoeren naar de gevolgen van het besluit. Mocht de NZa op basis van de impactanalyse concluderen dat er gegronde inhoudelijke redenen zijn om een andere keuze te maken over de locaties, dan ben ik bereid om dit te heroverwegen. Daarbij is wel de randvoorwaarde dat de concentratie plaatsvindt in twee centra (en op twee locaties).
De uitspraak van de Hoge Raad dat de vermogenstaks 2017 en 2018 in strijd zijn met het eigendomsrecht |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de de uitspraak van de Hoge Raad dat de vermogensbelasting 2017 en 2018, vanwege de heffing op een fictief rendement, in strijd wordt geacht met het eigendomsrecht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze verregaande en principiële uitspraak, welke consequenties zitten er volgens u aan vast en had het eerder overstappen naar heffen op basis van gerealiseerd rendement niet voor de hand gelegen?
Het arrest van de Hoge Raad heeft grote impact voor zowel burgers als de Belastingdienst en hoe om te gaan met de gevolgen van het arrest zijn voor mij van de grootste prioriteit. Er wordt hard gewerkt aan een werkbare oplossing voor de uitvoering van het arrest. Momenteel zijn nog niet alle gevolgen van het arrest helder. Daarnaast is de beoordeling welke oplossingsrichtingen maakbaar en haalbaar zijn voor de uitvoering, wat oplossingsrichtingen vragen van burgers en of dit voor hen haalbaar is nog niet afgerond.
De overgang naar een stelsel op basis van werkelijk rendement is een complexe wijziging. In het verleden zijn op dit vlak diverse stappen gezet om deze overgang voor te bereiden. Vorig jaar heeft het kabinet PwC gevraagd onderzoek te doen naar de praktische mogelijkheden om over de (digitale) informatie te beschikken die noodzakelijk is voor een moderne en uitvoerbare heffing over het werkelijk behaalde rendement. De resultaten uit dit onderzoek dragen bij aan het werk dat wordt verricht om een voorstel voor een heffing naar werkelijk rendement uit te werken.
Betekent dit dat in beginsel alle vermogensbelastingplichtigen een deel van de betaalde vermogensbelasting (over de jaren waarin er een heffing plaats vond over een fictief rendement) kunnen terugvragen, of geldt dat voor een specifiek deel van de belastingplichtigen?
De reikwijdte van de groep belastingplichtigen die in aanmerking komen voor herstel is op dit moment nog niet bepaald. Zodra de uitwerking helder is, zal ik de Kamer hierover informeren. Volledigheidshalve wil ik er wel op attent maken dat box 3 geen vermogensbelasting, maar een vermogensrendementsheffing is.
Kunt u een inschatting maken van de financiële omvang van mogelijk door de fiscus terug te betalen vermogensbelasting?
Het bieden van rechtsherstel heeft grote budgettaire consequenties. De omvang van de budgettaire gevolgen is onder andere afhankelijk van de interpretatie van het arrest en de omvang van de groep burgers die in aanmerking komt voor rechtsherstel. De budgettaire gevolgen van de verschillende opties worden momenteel in kaart gebracht.
Welke maatregelen overweegt u nu te nemen om te voorkomen dat dit een al te grote kostenpost wordt danwel een arbeidsintensief en tijdrovend terugavetraject?
Het herstel van aanslagen is een grote uitdaging voor de Belastingdienst. Voor een uitvoerbare wijze van herstel dient een oplossing te worden gekozen die voor de verschillende belastingjaren zo eenvormig mogelijk is en zoveel mogelijk geautomatiseerd en massaal kan worden uitgevoerd. Verschillende opties voor de vormgeving van de hersteloperatie worden momenteel in kaart gebracht. Ik zal uw Kamer op 4 februari nader informeren over de contouren van de hersteloperatie.
Bent u bereid, sneller dan gepland, over te stappen op het heffen van vermogensbelasting op basis van reëel rendement in plaats van een fictief rendement?
De wetgeving is momenteel niet in lijn met het arrest van de Hoge Raad. Het is onwenselijk om deze situatie voort te laten bestaan tot de invoering van de vermogensrendementsheffing over het werkelijke rendement met de beoogde inwerkingtredingsdatum 2025. Onderzocht wordt wat de mogelijkheden zijn om de wetgeving eerder aan te passen.
Welke obstakels staan een snellere invoering van deze ook in het coalitieakkoord opgenomen aanpassing, eventueel in de weg, en wat is er per obstakel nodig om dit weg te nemen en/of te verkleinen?
De mogelijkheden om de wetgeving op een verantwoorde wijze eerder aan te passen dan per 2025 zijn onder andere afhankelijk van de technische maakbaarheid van de systemen van de Belastingdienst, de uitvoerbaarheid waaronder de ruimte in het IV-portofolio, de aanlevering van gegevens door ketenpartners, het doenvermogen van burgers en de beschikbare tijd voor een zorgvuldig wetgevingsproces. Momenteel worden diverse opties onderzocht om de wetgeving aan te passen.
Bent u bereid iedere vraag afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Limburgse grensgemeente verrast door volstorten recreatieplas' |
|
Kiki Hagen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Barbara Visser (VVD), Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend dat de Vlaamse Minister van Omgeving een grote Maasplas, pal aan de Nederlandse grens, heeft aangewezen als dumpplek voor grote hoeveelheden grond die in Antwerpen worden afgegraven? Grond die mogelijk dezelfde vervuiling kent als onze Westerschelde? Zo ja, hoe oordeelt u hierover?1
Ik ken het artikel waar u naar verwijst. Op dit moment wordt er geen grond toegepast in de betreffende Maasplas bij Kinrooi. De aanvrager heeft inmiddels op uitdrukkelijke verzoek van de bevoegde Vlaamse Minister Demir aangegeven tot nader order geen grondverzet te doen en verder in overleg te gaan met alle betrokken instanties. Naar aanleiding van het genoemde artikel vinden er momenteel op ambtelijk niveau gesprekken plaats met het Vlaamse bevoegde gezag, zodat de feiten over dit onderwerp boven tafel komen en er goede afspraken worden gemaakt over toekomstige kennisuitwisseling en samenwerking. Op basis van de afgegeven vergunning mag er geen zwaar vervuilde grond worden toegepast in de betreffende Maasplas.
Waar ligt de bestuurlijke verantwoordelijkheid van deze kwestie?
De bestuurlijke verantwoordelijkheid ligt bij de Vlaamse Minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme.
Klopt het dat deze Maasplas een open verbinding heeft met de Maas op Nederlands gebied? Zo ja, hoe groot is de kans dat de mogelijk (zwaar) vervuilde grond en diens schadelijke stoffen Nederland bereiken?
De Maasplas bij Kinrooi heeft een open verbinding met de Maas. Deze open verbinding bevindt zich op Belgisch grondgebied. Indien er uitlogende stoffen in deze plas gebracht zouden worden, kunnen die inderdaad het Nederlandse deel van de Maas bereiken. Zoals bij vraag 1 is aangegeven is daar momenteel geen sprake van.
Welke risico’s brengt dit met zich mee voor Nederlandse grensgemeenten zoals Maasgouw, voor watersporters die gebruik maken van deze plas, voor landbouwgrond dat het water gebruikt voor irrigatie en drinkwatervoorzieningen?
Eventuele risico’s zullen goed in beeld worden gebracht voordat er sprake is van verondieping en zodra er bekend is welke partijen grond precies gebruikt worden. Dit is, zoals aangegeven, momenteel nog niet aan de orde. Het belang dat aan deze analyse gehecht wordt zal actief bij Vlaanderen onder de aandacht gebracht blijven worden.
Hoeveel grond wordt gestort en welke milieueisen liggen hier ten grondslag aan? Op welke manier worden de effecten op natuur en het ecosysteem van de Maas van deze verondieping meegewogen? Kunt u de resultaten getoetst aan deze ecologisch/milieu eisen naar de Kamer te sturen?
De vergunning die door de Vlaamse Minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme is verleend betreft in de eerste fase een maximale hoeveelheid van 7,3 miljoen m3grond.
De (milieu) eisen die aan de vergunning ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering (Vlarebo, bijlage V) en Vlaamse regelgeving rond grondverzet, die vergelijkbaar is met de Nederlandse regelgeving. In de vergunning staat dat het toe te passen materiaal nutriënt-arm dient te zijn, met maximaal 10% organisch stofgehalte. Voor alle niet-genormeerde stoffen (zoals zeer zorgwekkende stoffen, chloride en sulfaat) geldt dat de initiatiefnemer deze inzichtelijk dient te maken in de vooraf aan te leveren rapportage; deze wordt vervolgens getoetst aan een standaard worst-case-waarde of er wordt een verzoek gedaan om een norm af te leiden.
De vergunning staat geen toepassing van (zeer) verontreinigd materiaal toe.
Het is niet mogelijk om u een rapportage met betrekking tot ecologische of milieueisen toe te zenden. Er is op dit moment geen milieuhygiënisch rapport rond toe te passen grond beschikbaar. Het is namelijk nog niet bekend of en zo ja welke partijen grond zullen worden toegepast. Er is bovendien geen milieueffectrapportage (MER) voor het project gemaakt. De omvang van het project blijft in eerste aanleg onder de omvang waarvoor dit verplicht is in Vlaanderen.
Op welke manier is Nederland beschermd tegen de effecten van PFAS als mogelijk vervuilde grond net over de grens wordt gestort?
Voor toepassing moeten alle grondstromen worden getoetst aan het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering (Vlarebo) en een aanvullende Vlaamse richtlijn voor PFAS. De uitgangspunten van de Vlaamse kaders zijn vergelijkbaar met het Nederlandse Besluit bodemkwaliteit en het handelingskader PFAS. Dit betekent dat grond met een PFAS-gehalte kleiner of gelijk aan de omgevingswaarde mag worden toegepast.
Bent u bereid in gesprek te treden met uw ambtsgenoten aan Belgische zijde wanneer er risico’s zijn aan Nederlandse zijde om de mogelijke vervuiling te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Indien dat noodzakelijk is ben ik zeker bereid om met mijn Vlaamse ambtsgenoot over dit onderwerp in gesprek te gaan. Op ambtelijk niveau zijn er reeds constructieve contacten gelegd met het kabinet van Minister Demir; de Vlaamse overheid heeft toegezegd dat Nederland nauw betrokken zal worden, onder meer bij het goedkeuren van het door de initiatiefnemer op te stellen monitoringplan.
In algemene zin: is er met onze buurlanden overleg geweest over het verplaatsen van vervuilde grond en de mogelijke effecten ook grensoverschrijdend? Zo ja, wat is hierover afgesproken? Zo nee, kunt u hierover met heb in gesprek treden?
Er is overleg over stroomgebiedbeheerplannen en in voorkomende gevallen stellen bevoegde gezagen elkaar op de hoogte en betrekken elkaar over en weer.
De bescherming van het koraal tegen de zandstorting van het Chogogo Dive and Beach Resort op Bonaire |
|
Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Barbara Visser (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Chogogo Dive and Beach Resort op Bonaire nu toch een (natuur)vergunning krijgt voor het verbreden van het strand, terwijl het zand zonder vergunning en voorwaarden om het kwetsbare koraal hiertegen te beschermen was gestort?1, 2
Met betrekking tot de activiteiten van het Chogogo hotel is het vergunningverleningsproces in eerste instantie niet goed doorlopen. Zo is er niet binnen de gestelde termijn door het bestuurscollege op de vergunningsaanvraag besloten, waardoor een fictieve weigering volgde. Dit is hersteld doordat het bestuurscollege van het openbaar lichaam Bonaire op 19 januari 2022 een natuurvergunning heeft verleend ten behoeve van het aanleggen van een kunstmatig strand en het ten behoeve daarvan aanpassen van een bestaande keermuur. Aan de vergunning zijn voorwaarden verbonden. Om de situaties zoals het Chogogo hotel in de toekomst te voorkomen zullen de bij het NMBP betrokken ministeries de openbare lichamen ondersteunen in het vaststellen van toezicht en handhavingsprogramma’s. Het Ministerie van BZK zal bevorderen dat het punt van een tijdige besluitvorming over een vergunningaanvraag met prioriteit aandacht krijgt bij de uitvoering van het op grond van het bestuursakkoord Bonaire (2018–2022) vastgestelde deelverbeterplan Ruimte en Ontwikkeling.
Is het waar dat een «mondelinge gedoogbeschikking» is afgegeven aan Chogogo Resort zodat het resort afgelopen 1 december 2021 open kon gaan, terwijl natuurbeschermingsregels zijn overtreden?
Naar aanleiding van de gang van zaken rondom vergunningverlening, toezicht en handhaving bij Chogogo Dive & Beach Resort Bonaire (Chogogo), heeft de waarnemend Rijksvertegenwoordiger in overleg met de Ministeries van LNV, IenW en BZK het openbaar lichaam Bonaire (OLB) een soortgelijke vraag gesteld. De waarnemend Rijksvertegenwoordiger handelde vanuit zijn verantwoordelijkheid als bestuursorgaan van het Rijk om goed bestuur te bevorderen tussen de rijksoverheid en de openbare lichamen. In reactie hierop is door het OLB aangegeven dat mondeling toestemming is verleend tot het afronden van het kunstmatige strand, vooruitlopend op verlening van de hiervoor benodigde natuurvergunning. De dwangsom naar aanleiding van de overtreding die was begaan, bleef evenwel staan. Het OLB is voornemens deze te innen.
Hoe is bovengenoemde gedoogbeschikking tot stand gekomen en hoe wordt gecontroleerd of zulke afspraken gemaakt mogen worden?
In de informatie die met de waarnemend Rijkvertegenwoordiger is gedeeld staat aangegeven dat het OLB het besluit heeft genomen op basis van een advies van de interne diensten waaronder de afdeling Juridische Algemene Zaken en op basis van een second opinion van een externe adviseur HBN Law. Verder is aangegeven dat bij het komen tot dit besluit het «landelijk beleidskader gedogen» is toegepast. De Eilandsraad heeft in zijn algemeenheid een controlerende taak. Dat geldt ook voor de uitoefening van toezicht en handhavingsbevoegdheden door het bestuurscollege. Voor de taken van het Rijk wordt verwezen naar het antwoord op vraag 15.
Deelt u onze mening dat de bescherming van het kwetsbare koraal een belangrijk publiek belang dient? Zo ja, wat is uw wettelijke verantwoordelijkheid om het koraal te beschermen tegen het storten van grote hoeveelheden zand voor de aanleg van een kunststrand?
Ik deel uw mening dat bescherming van natuur inclusief koraal een belangrijk publiek belang dient. Dit belang wordt onder meer beschermd door het verbod op de aanleg van kunstmatige stranden en het verbod kan enkel door het verlenen van een natuurvergunning worden opgeheven. Alvorens een vergunning wordt verleend dient de aanvraag te worden getoetst aan de geldende wetgeving en richtlijnen. Het bestuurscollege is hiervoor bevoegd gezag.
Het Bonaire Nationaal Marine Park is een door de Eilandsraad van Bonaire ingesteld natuurpark op basis van de Wet grondslagen natuurbeheer en bescherming BES. Het natuurpark staat tevens op de lijst van Beschermde Gebieden van het protocol betreffende de bijzondere beschermde gebieden en de in de natuur levende dieren en planten (SPAW-protocol). De koralen en koraalriffen van Bonaire bevinden zich binnen dit natuurpark. Onder het SPAW-protocol zijn daarnaast verschillende soorten koraal internationaal beschermd. De verantwoordelijkheid voor de bescherming en het beheer van de natuur is belegd bij het openbaar lichaam Bonaire. Middels lokale regelgeving zijn er voorwaarden gesteld aan het aanleggen en aanvullen van stranden, en zijn er nog andere dan onder het SPAW-protocol vallende (koraal)soorten beschermd.
Op grond van de Wet grondslagen natuur- bescherming en beheer is de Minister van LNV verplicht iedere vijf jaar een natuurbeleidsplan voor Caribisch Nederland op te stellen. Het plan strekt tot algemeen kader voor het natuurbeleid in Caribisch Nederland. De Staatssecretaris van IenW is verplicht iedere vijf jaar een milieubeleidsplan op te stellen. Op basis daarvan stellen de openbare lichamen milieuprogramma´s vast. In april 2020 is het Natuur en Milieubeleidsplan aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 576 nr 190). Het is een integraal plan voor land en water en naast een kader voor natuur ook voor milieu, ruimtelijke ordening, visserij en landbouw. Onderdeel van het plan is specifiek bestemd voor de bescherming van het koraal.
Voor de bescherming van natuur inclusief koraal is ook ruimtelijke ordeningsbeleid van belang. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) is verantwoordelijk voor een samenhangend rijksbeleid voor de ruimtelijke ontwikkelingen in CN. Op basis van de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES moet dat worden vastgelegd in een ontwikkelingsprogramma (OP). Momenteel wordt ten behoeve hiervan een verkenning uitgevoerd. Planning is om het OP in de eerste helft van 2023 vast te stellen.
Welke (directe en indirecte) effecten had de storting van het zand op de natuur en het koraal?
Het is op dit moment nog niet bekend wat de effecten zijn van de storting van het zand op de natuur en het koraal in het bijzonder. Enkel monsters van het gestorte zand zijn naar Europees Nederland verstuurd voor onderzoek naar de samenstelling en mogelijke biotische of abiotische verontreinigingen die effect kunnen hebben op de natuurlijke omgeving.
Hoe zal Chogogo het koraal herstellen of welke andere maatregelen moet Chogogo nemen om de natuur te herstellen door hun activiteiten?
Het bestuurscollege heeft inmiddels een natuurvergunning verleend. Bij de vergunning zijn voorwaarden gesteld ter borging van de bescherming van de natuur. De aanvrager is gehouden maatregelen te nemen om de voorwaarden na te leven.
Erkent u dat bouwwerkzaamheden schade kunnen brengen aan natuur en koraal, dat achteraf niet meer te herstellen is?
Het kan voorkomen dat een (bouw)activiteit (onherstelbare) schade toebrengt aan natuur.
Bent u bekend met de uitspraak van het Bestuurscollege op Bonaire: «Bonaire en het Chogogo hebben een gezamenlijk belang en dat is de gasten die vanaf 1 december worden verwacht een plezierige vakantie op ons eiland te bieden»?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat het Bestuurscollege Bonaire geen private belangen boven het publieke belang mag stellen? Bent u het ermee eens dat de bescherming van het koraal een belangrijk publiek belang dient? Zo nee, waarom niet?4
Ik ben het ermee eens dat bescherming van de natuur een belangrijk publiek belang dient. Een koraal-herstelplan maakt mede daarom onderdeel uit van het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030. Het is aan het openbaar lichaam om een afweging te maken tussen publieke en private belangen.
Bent u het ermee eens dat vanwege de kwetsbaarheid van de natuur en in het bijzonder het koraal het beter is dat projecten niet starten totdat alle procedures zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat een project pas kan worden uitgevoerd als een voor de activiteit geldend verbod wordt opgeheven door het verlenen van een vergunning. Het kabinet heeft grenzen gesteld aan het gedogen en deze beperkt tot uitzonderingssituaties. Deze grenzen zijn vastgesteld in het gezamenlijk beleidskader gedogen (Kamerstuk 22 343, nr.2) en voortkomende jurisprudentie.
Is er een milieueffectrapport opgesteld voor Chogogo? Zo ja, wanneer is dit rapport ingediend?
Voor de bouw van het hotel geldt geen MER plicht. De ondernemer heeft wel een voorziening aangevraagd (een zogenaamde ¨lazy river¨) waarbij een reverse osmose installatie gebruikt wordt om zout naar zoet water om te zetten en waar gasten in kunnen recreëren. Het zoute water wordt vervolgens als reststroom weer terug in het marine park geloosd. Voor deze lozing is een natuurvergunning vereist en voorafgaand aan het verlenen van de vergunning moet een MER onderzoek plaatsvinden. Het onderzoek is nog in behandeling en de behandeling van de vergunning is aangehouden. Op dit moment wordt gebruik gemaakt van zoet water geleverd door derden en wordt niet in het marine park geloosd.
Welke vergunningen zijn al door welke bestuurslaag verleend aan Chogogo en welke zijn er nog aangevraagd?
Hieronder worden de vergunningen vermeld die nodig zijn voor de realisatie van het project. Voor de natuur-, bouw- en aanleg vergunningen is het bestuurscollege van het openbaar lichaam het bevoegd gezag. Voor het realiseren van bouwwerken in zee is de Minister van IenW (Rijkswaterstaat) bevoegd gezag op grond van de Wet maritiem beheer BES.
Aard en activiteit
Status
Natuurvergunning voor het vellen van bomen en cactussen
verleend 6-12-2018
Bouwvergunning (11 224) ten behoeve van een hotel
verleend 20-8-2019
Natuurvergunning ten behoeve van het bouwen van twee pieren in zee
in behandeling. Overleg met Rijkswaterstaat over vergunningplicht Wet maritiem beheer BES
Aanvraag om vergunning Wet maritiem beheer BES ten behoeve van het realiseren van twee pieren in zee. Bevoegd gezag is de Minister van IenW
In behandeling
Natuurvergunning ten behoeve van het realiseren van een ¨lazy river¨ MER plicht voor een reverse osmose installatie om water voor de ¨lazy river¨te produceren (zout naar zoet). Hierbij wordt water terug-geloosd naar het marine park.
aangehouden in afwachting van MER
op dit moment wordt niet in zee geloosd maar gebruik gemaakt van water geleverd door derden
Aanlegvergunning ten behoeve van het afgraven en ophogen van gronden
In behandeling
Bouwvergunning (11 494) diverse bouwwerken
verleend 5-11-2020
Bouwvergunning (12 006) diverse bouwwerken
verleend 26-2-2021
Natuurvergunning ten behoeve van aanleg van strand en keermuur
verleend 19-1-2022
Natuurvergunning voor het opruimen (oud bouwpuin) en egaliseren van strand gelegen tussen erfgrens en zee, tevens verwijderen van diabaas aan de noordzijde van het bedrijf
In behandeling
Natuurvergunning voor het lozen van hemelwater afkomstig van daken in het marine park.
In behandeling
Vermeld moet worden dat in 2022 een Inrichtingen- en activiteitenbesluit op grond van de Wet Vrom BES door middel van een voorhangprocedure aan uw kamer wordt aangeboden met het voorstel deze in werking te laten treden. Deze algemene maatregel van bestuur bevat milieuregels voor inrichtingen waaronder bepalingen ter bescherming van natuurwaarden.
Aan welke voorwaarden moeten de overige benodigde werkzaamheden, zoals het afmaken van het kunstmatige strand, voldoen om bovengenoemde vergunningen te verkrijgen? Wie zal erop nazien dat aan deze voorwaarden wordt voldaan?
De voorwaarden voor het aanleggen of aanvullen van een strand inclusief de constructie van een keermuur staan beschreven in Annex II van het Eilandsbesluit Onderwaterpark Bonaire. In de vergunningen staan doorgaans ook voorwaarden. Het openbaar lichaam Bonaire dient erop toe te zien dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Deelt u de mening dat de opgelegde dwangsom van 1,2 miljoen dollar voor Chogogo geïnd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben van mening dat de kwaliteit van de handhaving gediend is met het innen van opgelegde verbeurde dwangsommen. Het openbaar lichaam is hiervoor verantwoordelijk.
Welke bestuursrechtelijke handhavingsprogramma’s of -instrumenten voor ruimtelijke ontwikkeling en bouwprojecten bestaan er momenteel op Caribisch Nederland? Wat zijn de sancties wanneer er overtredingen plaatsvinden op het gebied van ruimtelijke ordening? Op basis van welke criteria wordt bepaald welke sanctie wordt ingezet?
Op dit moment zijn er geen bestuurlijk vastgestelde handhavingsprogramma’s in Caribisch Nederland. Wel is door het bestuurscollege van Bonaire gevraagd om ondersteuning bij het opstellen van een toezicht-, en handhavingsprogramma. Deze ondersteuning wordt geboden in het kader van het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland waar ik samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties inzet op de versterking van toezicht en handhaving.
Naast vergunningverlening en handhaving bestaan er ook andere instrumenten voor het reguleren van projecten in de fysieke leefomgeving. Zo kent de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES de mogelijkheid bovenlokale belangen (zoals natuur en milieu) op te nemen in een ruimtelijk ontwikkelingsprogramma. Bij het opstellen van de eilandelijke ontwikkelingsplannen dient daarmee rekening te worden gehouden. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is hiervoor verantwoordelijk. Daarnaast kent de Wet Vrom BES in artikel 10.9 e.v. de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur kwaliteitseisen vast te stellen voor de handhaving van deze wet. Daaronder vallen thema´s als bouwen en milieu. Andere aanpalende thema’s zoals ruimtelijke ordening kunnen in het handhavingsbeleid worden meegenomen. Het gaat daarbij om regels over het vaststellen van beleid met betrekking tot een strategische, programmatische en onderling afgestemde uitoefening van de handhavingsbevoegdheden door de bestuursorganen die belast zijn met de bestuursrechtelijke handhaving. De Staatssecretaris van IenW is hiertoe bevoegd. Deze is ook belast met de coördinatie van de uitvoering van het bepaalde op grond van artikel 10.9. De Staatsecretaris van IenW heeft in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een aanwijzingsbevoegdheid in het kader van interbestuurlijk toezicht.
Het bevoegd gezag, doorgaans het lokaal bestuur, op het gebied van ruimtelijke ordening (en overige relevante thema’s) beschikt over een aantal sancties wanneer overtredingen plaatsvinden. Dat zijn: het intrekken van een vergunning, het toepassen van bestuursdwang (bijvoorbeeld een stilleggingsbevel) en het vaststellen van een last onder dwangsom. De criteria voor het toepassen van deze sancties behoren in een handhavingsprogramma bestuurlijk te worden vastgesteld. Daarbij kunnen in een handhavingsprogramma met het Openbaar Ministerie afspraken worden gemaakt over een strafrechtelijke reactie op overtredingen en het prioriteren hiervan.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Ja
De export van vervuilende brandstoffen naar Afrika |
|
Jaco Geurts (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Toezichthouder poldert over export vieze brandstof, geduld is op bij Greenpeace»?1
Ja.
Klopt het dat de inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in gesprek is met een aantal Nederlandse raffinaderijen en inzet op het vrijwillig verlagen van het zwavelgehalte in brandstoffen bestemd voor de export naar West-Afrika? Zo ja, waarom is een beperkt aantal partijen geselecteerd en waarom alleen West-Afrika?
De eerder gepubliceerde onderzoeken van de ILT2 zijn gericht op West-Afrika, omdat de vanuit Nederland naar die regio geëxporteerde brandstoffen van erg lage kwaliteit zijn met schade aan mens en milieu tot gevolg. De ILT is in gesprek met brandstofproducenten en exporteurs waarvan bekend is dat zij vanuit Nederland op deze markt actief zijn.
Wat is het doel van deze gesprekken? Deelt u de mening dat het doel moet zijn om daadwerkelijk de emissies van voertuigen in West-Afrika te reduceren en een transitie op gang te brengen naar het gebruik van schonere brandstoffen?
Het doel van deze gesprekken van de ILT is toegelicht in eerdere antwoorden op Kamervragen:3 de ILT heeft de vanuit Nederland opererende oliemaatschappijen, raffinaderijen en handelaren medio vorig jaar laten weten dat export van dit soort brandstoffen in strijd is met de Nederlandse Wet milieubeheer en de bedrijven dus opgeroepen om hun zorgplicht na te komen en met een plan van aanpak voor een snelle en effectieve transitie naar de gewenste brandstofkwaliteit voor export.
Inderdaad is het zaak om emissies van voertuigen wereldwijd te reduceren, ook in West-Afrika.
Kunt u onderbouwen dat de gekozen aanpak daadwerkelijk leidt tot emissiereductie in West-Afrika? Klopt het dat de landen in West-Afrika deze brandstoffen kopen omdat deze veel goedkoper zijn dan laagzwavelige brandstoffen? Deelt u de zorg dat wanneer raffinaderijen in Nederland abrupt gedwongen worden de export van de meer vervuilende brandstoffen te staken, dit zal betekenen dat deze landen dezelfde brandstoffen zullen betrekken uit andere landen (China, etc.)?
Gezondheidsschade door schadelijke producten staat mondiaal hoog op de politieke agenda. Ook laagwaardige brandstoffen zijn nadrukkelijk onderwerp van internationaal overleg. De eerder verschenen onderzoeken van TNO4, de NGO «Public Eye»5 en de ILT6 schetsen alle hetzelfde beeld: autobrandstoffen met gehalten zwavel, benzeen en mangaan – die veel hoger liggen dan de Europese standaarden – worden door Nederlandse en andere Europese bedrijven geëxporteerd naar landen, vooral in Afrika, waar de normen voor deze autobrandstoffen veel minder streng zijn of nog ontbreken.
De prijs aan de pomp van laagwaardige brandstoffen in West-Afrika is afhankelijk van veel factoren. Gezondheidswinst is relatief eenvoudig en goedkoop te behalen, bijvoorbeeld door brandstoffen grotendeels te ontzwavelen of door het gehalte aan benzeen en schadelijke metalen te verlagen.
Zelfs als de landen die nu laagwaardige brandstoffen afnemen, gelijksoortige brandstoffen gaan afnemen van producenten buiten Nederland, blijft het belangrijk dat in Nederland gevestigde bedrijven stoppen met het exporteren van brandstoffen, die o.a. grote gezondheidsschade kunnen aanrichten. De positie van Nederland in internationaal overleg over brandstofnormen wordt versterkt als het niet langer zelf verdient aan de laagwaardige brandstoffen. Landen die het ontstane gat in de markt zouden willen opvullen, zouden daarmee hun positie in het mondiale politieke speelveld verzwakken. Dit is bij deze landen bekend. Dat geldt in versterkte mate voor landen in de EU.
Ook de raffinaderijen in de landen die de wegvallende leveranties uit Nederland zouden kunnen overnemen zijn in staat schone brandstoffen te produceren. Die vormen immers het grootste deel van de wereldmarkt. Als de Nederlandse producenten, met een significant marktaandeel, een eerste stap zetten, geeft dat in principe andere producenten ruimte om een soortgelijke transitie te maken.
Om een einde te maken aan het nog resterende gebruik van laagwaardige brandstoffen hanteert het kabinet een driesporenbeleid. Ten eerste draagt Nederland actief bij aan nieuwe (internationale) afspraken over de import van laagwaardige brandstoffen door onder meer West-Afrikaanse landen. Een aanzienlijke verhoging van brandstofstandaarden door importerende landen zelf is een zeer effectieve maatregel om de kwaliteit van de uitgevoerde brandstoffen te verbeteren. Het United Nations Environment Programme (UNEP) zet zich mondiaal in om te komen tot adequate brandstof- en voertuignormen. In dat kader is het zeer positief dat vijftien West-Afrikaanse landen, verenigd in de Economic Community of West African States (ECOWAS), in 2020 samen hebben besloten tot onder meer veel strengere brandstofnormen. Nederland draagt meerjarig, financieel bij aan de hierboven beschreven inzet van UNEP. Daarnaast, zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen gedeeld is met uw Kamer7, deelt de ILT al haar rapporten over de export van laagwaardige brandstoffen publiekelijk en is over de conclusies nauw contact met UNEP om via deze VN-organisatie een zo breed mogelijke groep van landen te bereiken.
Ten tweede zet ik mij in voor het maken van (bij voorkeur internationale) afspraken over de export van goede kwaliteit brandstoffen. Het meest effectieve instrument hiervoor is het aanpassen van wet- en regelgeving, zowel op nationaal als op Europees vlak. Ik verken momenteel de mogelijkheden hiertoe.
De ILT voert daarnaast gesprekken met de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) en het Departement Omgeving van de Vlaamse overheid om met hen te onderzoeken wat de handhavingsmogelijkheden zijn in België. Gelet op het forse marktaandeel van de export vanuit Belgische en Nederlandse havens (>25%), kan een positieve verandering hier al voor een wereldwijde verbetering zorgen.
Ten derde treedt de ILT zoals hierboven beschreven handhavend op in de richting van de vanuit Nederland opererende oliemaatschappijen, raffinaderijen en handelaren. De ILT is hiertoe bevoegd op basis van artikel 18.2b uit de Wet milieubeheer en spreekt deze bedrijven aan op het naleven van hun wettelijke zorgplicht. Zie ook antwoord 2 en 3.
Naast dit driesporenbeleid, verwacht het kabinet van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dit betekent dat bedrijven, waaronder brandstofproducenten, de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en dat zij deze risico’s moeten aanpakken en voorkomen. In de beleidsnota Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)8 heeft het kabinet aangegeven dat IMVO-wetgeving nodig is om IMVO te bevorderen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet aangegeven op EU-niveau IMVO-wetgeving te bevorderen en nationale IMVO-wetgeving in te voeren, die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Bent u bereid nader extern onderzoek te laten doen naar de meest effectieve aanpak om de toepassing van laagzwavelige brandstoffen in arme landen te stimuleren en hierover met de Kamer in gesprek te gaan?
De hierboven beschreven stappen vloeien voort uit een internationaal gevolgde aanpak. Extra onderzoek naar de meest effectieve aanpak acht ik daarom niet zinvol. De ILT houdt mij op de hoogte van hun bevindingen en van eventueel handhavend optreden. Vanzelfsprekend zal ik ook uw Kamer hierover informeren.
Overigens ligt het in de rede dat de producenten, in het kader van het door de ILT gevraagde plan van aanpak, onderzoeken welke aanpak de meeste kans geeft om hun huidige marktpositie in de landen die laagwaardige brandstoffen afnemen te behouden met leveranties van schone brandstoffen. Ik zal de Kamer ook graag op de hoogte houden van de ontwikkelingen op dit punt.
Wat zouden voor Nederland de gevolgen zijn voor het energieverbruik en uitstoot van broeikasgassen als Nederlandse raffinaderijen op korte termijn gedwongen worden de brandstoffen te ontzwavelen?
De uitstoot van Nederlandse raffinaderijen maakt deel uit van het Europese emissiehandelssysteem (ETS). De uitstoot van Nederlandse raffinaderijen mag hierdoor niet toenemen, waardoor deze raffinaderijen extra zullen moeten reduceren of extra emissierechten zullen moeten kopen.
Zijn de gesprekken en eventueel daaruit volgende afspraken die het ILT heeft en maakt met deze raffinaderijen in lijn met de Mededingingswet of wetgeving in andere landen? Met andere woorden: mogen deze bedrijven onder leiding en druk van het ILT wel onderlinge afspraken maken?
De ILT heeft hier aandacht voor en heeft hierover doorlopend contact met de ACM. Een eventuele interventie van de ILT is niet hetzelfde als onderlinge (prijs)afspraken tussen brandstofproducenten/-handelaren.
Klopt het dat ILT voornemens is een beleidsregel te publiceren om verdere ontzwaveling juridisch af te dwingen? Welke juridische grondslag bestaat daarvoor?
De ILT is bij artikel 18.2b Wet milieubeheer bevoegd te handhaven op de zorgplicht conform artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer. De ILT kan beleidsregels opstellen om bestaande wet- en regelgeving te verduidelijken en om beoogde handhaving en toezicht op die wet- en regelgeving toe te lichten. Beleidsregels zijn daarmee een effectief instrument om (nationaal) een level playing field te bereiken.
Is een internationale aanpak, binnen Europa en samen met landen in Afrika, niet veel effectiever dan een solitaire aanpak door het ILT? Met welke landen spreekt u hierover? Bent u bereid dit gesprek, als dat niet gevoerd wordt, alsnog te gaan voeren?
Zie ook de antwoorden op vraag 4 en 5. Het tegengaan van de export van laagwaardige brandstoffen is een meersporenbeleid, waarbij handhaving door de ILT één spoor is. In samenwerking met UNEP wordt gesproken met ontvangende landen om te komen tot adequate brandstof- en voertuignormen. Dit neemt niet weg dat de vanuit Nederland opererende bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om schade door eigen toedoen te voorkomen en zich moeten houden aan hun wettelijke zorgplicht.
De verdere afname van het schoolzwemmen |
|
Michiel van Nispen |
|
Arie Slob (CU), Paul Blokhuis (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Schoolzwemmen in het primair onderwijs» waaruit blijkt dat het schoolzwemmen in Nederland nog verder is afgenomen, van 31 procent in 2017 naar nog maar 26 procent in 2021?1
Ja.
Heeft u er een mening over dat het schoolzwemmen zo rap aan het verdwijnen is? Vindt u dit niet onwenselijk, omdat schoolzwemmen een manier is om álle kinderen in aanraking te laten komen met zwemonderwijs en zo kan bijdragen aan de algehele zwemveiligheid? Zo niet, waarom niet?
Schoolzwemmen of zwemmen via school kan op plekken waar het volgen van zwemles niet vanzelfsprekend is, een belangrijke rol spelen om juist deze groep kinderen te bereiken. Schoolzwemmen is echter geen wettelijke taak voor het onderwijs, juist om het feit dat een klein percentage van de kinderen geen zwemdiploma heeft. Uit de meest recente cijfers blijkt dat 4 procent van de kinderen tussen 11 en 16 jaar géén zwemdiploma heeft.
Wat vindt u van de conclusie dat de voornaamste reden om geen schoolzwemmen meer aan te bieden het gebrek aan financiering door de gemeente is en de scholen hier geen eigen middelen voor beschikbaar hebben? Deelt u de mening dat dat op te lossen zou zijn, mits er politieke wil aanwezig is? Zo niet, waarom niet?
Schoolzwemmen is geen wettelijke taak voor het onderwijs. Schoolzwemmen zit in de vrije keuze ruimte van scholen en is daardoor een lokale aangelegenheid. Scholen kunnen wanneer zij schoolzwemmen in samenwerking met de gemeente willen aanbieden, gebruikmaken van de subsidieregeling Impuls en Innovatie bewegingsonderwijs. Een procesbegeleider kan dan scholen en gemeenten helpen zoeken naar oplossingen.
Heeft u bijvoorbeeld kennisgenomen van de ervaringen in Heerlen, waar meer scholen in achterstandswijken aan meedoen dan scholen in overige buurten, met gemeentelijk gefinancierd busvervoer, waar sinds de invoering van het schoolzwemmen vrijwel alle leerlingen de basisschool verlaten met een diploma? Wat zegt u dit, verdient dit geen landelijke navolging?2
Ja, daar heb ik kennis van genomen. Als op lokaal niveau goede voorbeelden zijn van beleid dat werkt, verdient dat de publiciteit en aandacht om landelijk te delen. Om die reden is binnen het Nationaal Plan Zwemveiligheid (thema 5 De rol van scholen) ook aandacht voor het ontsluiten van goede voorbeelden van schoolzwemmen bij gemeenten en scholen. En natuurlijk hoop ik dat dergelijke verhalen dan ook navolging krijgen bij anderen gemeenten waar dat van toepassing is.
Bent u bereid om in overleg te treden met de onderwijssector en de gemeenten om te bespreken wat er voor nodig zou zijn om het schoolzwemmen weer te laten toenemen, in plaats van het te laten uitsterven?
Ja, dat ben ik en ik zal hierbij ook de Nationale Raad Zwemvaardigheid betrekken. Echter, ik wil benadrukken dat scholen vrij zijn in hun keuze om schoolzwemmen aan te bieden. De gesprekken zullen dus vooral gericht zijn op de situatie waarin voor de betreffende leerlingen schoolzwemmen de enige wijze is om in aanraking te komen met zwemwater.
Bent u in ieder geval bereid een inhaalprogramma tot stand te brengen voor het (school)zwemmen vanwege de achterstanden die door corona zijn opgelopen? Zo ja, hoe ziet dat er uit? Zo niet, waarom niet?
Tijdens de laatste lockdown hebben de zwemlessen voor het A, B en C-diploma doorgang kunnen vinden. Scholen die desondanks op dit moment achterstanden ervaren bij de zwemvaardigheid van hun leerlingen kunnen gebruik maken van de gelden die zijn gereserveerd voor het Nationaal Programma Onderwijs (PO). Met deze gelden kunnen scholen leerlingen helpen om leervertraging en andere problemen door corona aan te pakken.
De beantwoording van schriftelijke vragen over de benoeming van een nieuw Nederlands lid van de Europese Rekenkamer |
|
Olaf Ephraim (FVD), Joost Sneller (D66) |
|
Ben Knapen (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bereid de procedure voor de werving en selectie van een nieuw lid van de Europese Rekenkamer namens Nederland niet aan te vangen voordat de Kamer gelegenheid heeft gehad hier nader met het kabinet overleg over te voeren? (Aanhangsel handelingen 2021–22, 1207)
De procedure voor de werving van een nieuw lid van de Europese Rekenkamer is reeds gestart door middel van een openbare sollicitatieprocedure door Bureau Algemene Bestuursdienst. Hierbij is sprake van een openbaar proces zoals ook bij enkele andere Europese en internationale vacatures heeft plaatsgevonden. Een onafhankelijke en deskundige sollicitatiecommissie zal daarbij de gesprekken voeren en een advies uitbrengen aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën. Vervolgens zullen deze ministers een kandidaat voordragen aan de ministerraad. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen1 over de benoeming van een nieuw Nederlands lid van de Europese Rekenkamer is het handelen van het kabinet in dezen aan de normale parlementaire controle onderworpen. De daadwerkelijke benoeming vindt plaats door de Raad van de Europese Unie, op basis van een voordracht van de betrokken lidstaat, na raadpleging van het Europees Parlement. In de procedure is aldus de betrokkenheid van een democratisch gekozen volksvertegenwoordiging op EU-niveau gewaarborgd.
Het is de eerste keer dat de sollicitatieprocedure voor het Nederlandse lid bij de Europese Rekenkamer via het Bureau Algemene Bestuursdienst verloopt. Het kabinet zal na afloop van de procedure in overleg met de relevante spelers bezien of de procedure in de toekomst nog verdere vormgeving behoeft.
Deelt u de mening dat het van belang is dat in het proces van werving en selectie adequate checks and balances zijn ingebouwd in lijn met de aan de functie verbonden onafhankelijkheid?
Ja, met bovenstaande procedure is sprake van een onafhankelijk proces met adequate checks and balances.
Deelt u voorts de mening dat in dit proces de selectie zoveel mogelijk door «peers» plaatsvindt?
De selectie zal plaatsvinden door een onafhankelijke en deskundige sollicitatiecommissie.
De leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Afstemming tussen landen nodig om leveringszekerheid in Europa te behouden»?1
Ja.
Deelt u de hoofdconclusie van Entso-E in de Eraa dat het Europese elektriciteitssysteem de energietransitie kan doorstaan zonder in te boeten op leveringszekerheid, maar dat daar wel «planning, coördinatie en, waar nodig, gericht ingrijpen» voor nodig is? Hoe geeft u die planning, coördinatie en gericht ingrijpen vorm?
De European Resource Adequacy Assessment (ERAA) 2021 is aan de orde geweest tijdens bijeenkomsten van het Pentalateraal energieforum (samenwerkingsverband tussen België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk) en in Europees verband in de Electricity Coordination Group besproken tussen lidstaten, toezichthouders en TSO’s. Ik verwacht dat dat ook zal gebeuren met de ERAA 2022. In Pentalateraal verband (Nederland, Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland) is in april 2020 ook de derde monitoring van de leveringszekerheid uitgebracht (Third Pentalateral Generation Adequacy Assessment). Ik verwacht dat deze coördinatie, mede als gevolg van de snelle veranderingen van de Europese elektriciteitsmarkt, in Pentalateraal en Europees verband alleen maar zal toenemen.
Op 2 juli 2021 informeerde de Staatssecretaris Klimaat en Energie uw Kamer over de leveringszekerheid van elektriciteit (Kamerstuk 29 023, nr. 269) en de aanpassingen die TenneT doorvoert in jaarlijkse nationale monitoring om in deze veranderende elektriciteitsmarkt, de leveringszekerheid goed te kunnen blijven monitoren. Door jaarlijks ook nationaal tot tien jaar vooruit te monitoren, houden we de situatie in de landen om ons heen en de effecten die dat heeft op de importmogelijkheden in de gaten.
Het is niettemin aan de lidstaten zelf om beleid te voeren op bijvoorbeeld kern- en kolencentrales, maar even zo goed op (de toename van) wind, zon en (ombouw van of nieuwe) gascentrales. Dat geldt voor Nederland, maar ook voor de ons omringende landen. In reactie op de vraag naar gericht ingrijpen heeft de Staatssecretaris Klimaat en Energie in dezelfde brief van 2 juli 2021 het kader leveringszekerheid beschreven dat volgt uit de Elektriciteitsverordening. Introductie van een strategische reserve is de voorkeursoptie. Een strategische reserve voor de elektriciteitsvoorziening is een vorm van productievermogen of vraagrespons die buiten de markt staat en op momenten van schaarste kan worden ingezet. De inzet van de strategische reserve wordt aan regels gebonden. De voorstellen voor de Energiewet bevatten een grondslag om TenneT op te kunnen dragen een strategische reserve in te richten. Daarnaast voert de ACM momenteel een onderzoek uit naar de Value of lost load (VoLL) voor Nederland. De VoLL is een centraal begrip bij het analyseren van de leveringszekerheid. Een dergelijke studie volgens een Europees geharmoniseerde methodiek is nodig, mocht ooit de stappen uit het kader leveringszekerheid afgelopen moeten worden.
Klopt het dat in het rapport Monitor Leveringszekerheid van Tennet van begin 2021 wordt verwacht dat vanaf 2025 Nederland afhankelijk kan worden van stroomimport uit het buitenland? Klopt het dat Tennet verwacht dat de ons omringende landen kunnen voorzien in de benodigde elektriciteitsproductie, maar dat Tennet tegelijkertijd ook zegt dat Nederland geen invloed heeft op het beleid in de ons omringende landen? In hoeverre kunnen we dan zeggen dat er sprake is van voldoende leveringszekerheid?
Ja. Op basis van de gegevens die gebruikt zijn voor die monitor is in het buitenland voldoende elektriciteitsproductievermogen beschikbaar voor export naar Nederland. TenneT kijkt daarbij dus jaarlijks naar de mogelijkheden die het buitenland heeft om naar Nederland te exporteren.
Uit de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 blijkt hetzelfde beeld. Hierin staat dat het operationele thermische productievermogen in Nederland is gestegen tot een niveau van 23,7 GW in 2021. Daarna is er tot aan 2030 sprake van een afname tot een totaal operationeel thermisch vermogen van 16,3 GW in 2030. Het advies luidt dat deze verdere afname van het conventionele vermogen op de middellange tot lange termijn (2025–2030) resulteert in een grotere wederzijdse afhankelijkheid van Noordwest-Europese landen om aan hun leveringszekerheid te voldoen. Ook voor Nederland ontstaan daarmee grotere risico's voor de leveringszekerheid. In dit kader is het volgens TenneT belangrijk de voorgenomen vergroting van de interconnectie te realiseren, de ontwikkelingen in het buitenland nauwlettend te blijven volgen en dat versnelling van elektrificatie hand-in-hand gaat met voldoende flexibiliteit aan zowel aanbod- als vraagzijde.
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 beschreven, verwacht ik dat de internationale afstemming in pentalateraal en Europees verband alleen maar zal toenemen rondom de jaarlijkse ERAA en zomer- en winter «outlook» van ENTSO-E. Die kennis wordt ook meegenomen in de jaarlijkse nationale monitoring door TenneT, die rekening houdt met de verwachte interconnectiecapaciteit, ontwikkelingen in het buitenland en elektrificatie en ontwikkeling van flexibiliteit aan de aanbod- en vraagkant in Nederland en daarbuiten. Als de vooruitzichten sterk verslechteren, kan dat TenneT aanleiding geven om te adviseren een strategische reserve in te richten, zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met de studie van het Energiewirtschaftliches Institut an der Universität zu Köln (EWI) «Auswirkungen des Koalitionsvertrags auf den Stromsektor 2030»?2
Ja.
Kunt u schetsen welke gevolgen het nieuwe Duitse regeerakkoord heeft voor de elektriciteitsvoorziening en leveringszekerheid voor in West-Europa? Neemt Tennet deze ontwikkelingen mee in haar Monitor Leveringszekerheid die begin 2022 gepubliceerd wordt?
Het nieuwe Duitse regeerakkoord zal eerst moeten worden uitgewerkt in concrete maatregelen. Pas daarna wordt duidelijk wat dit betekent voor de toekomstige leveringszekerheid in West-Europa. Dit wordt niet alleen bepaald door het vermogen dat sluit, maar ook door verandering in de mogelijkheid van import en export, opslag, vraagrespons, een deel (regelbaar) vermogen dat ervoor in de plaats komt en van de ontwikkeling van de elektriciteitsvraag. Voor wat betreft de export vanuit Nederland naar Duitsland is het van belang dat de dag vooruitmarkt in Europa zo is ingericht dat de export zodanig wordt begrensd, dat er geen fysiek tekort kan optreden in betreffende exporterende landen. Een eventueel tekort in Duitsland, als import uit omliggende landen niet volstaat of mogelijk is, zal uiteindelijk dan in Duitsland moeten worden opgelost. Als de importmogelijkheden afnemen door minder dan verwachte toename van de interconnectiecapaciteit of door ontwikkelingen in het buitenland, zal dat TenneT lijkse monitoring eerder aanleiding geven om te adviseren een strategische reserve in te richten.
In de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 van TenneT zijn de vraag- en aanbodontwikkelingen in de rest van Europa gebaseerd op het «Ten-Year Network Development Plan» (TYNDP) 2020 en ERAA 2021. Daarmee zijn de gevolgen van het nieuwe Duitse regeerakkoord nog geen onderdeel van deze monitoring. Voor de monitoring 2022 zal opnieuw worden gekeken naar de meest actueel beschikbare scenario’s om de monitoring op te baseren, mogelijk die van het TYNDP 2022 en/of de ERAA 2022. Overigens geldt dit ook voor het coalitieakkoord 2021–2025 in Nederland, waarin afspraken zijn gemaakt over het open houden van Borssele, ombouw van gascentrales en het zetten van de benodigde stappen voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales, wat invloed kan hebben op het beschikbare thermische vermogen in Nederland.
Bent u bekend met het rapport «Adequacy and Flexibility Study for Belgium» van de Belgische TSO Elia?3
Ja.
Herkent u het beeld dat België al de komende jaren afhankelijk zal zijn van de import van elektriciteit gedurende een flink aantal uren per jaar? Wat betekent de conclusie van het rapport dat België dringend nieuwe productiecapaciteit nodig heeft om de leveringszekerheid op orde te houden na de geplande nucleaire exit voor het Nederlandse beleid t.a.v. elektriciteitsproductie?
Ja. In de Monitoring Leveringszekerheid 2020 en ook in die van 2021 is rekening gehouden met de geplande nucleaire exit in België eind 2024. Tegelijk is ook rekening gehouden met een toename van het gasvermogen in België in 2025. Als het beeld verandert over de mate waarin België nieuwe productiecapaciteit kan realiseren, zal dat in het jaarlijkse «Rapport Monitoring Leveringszekerheid» van TenneT worden meegenomen. Het Nederlandse beleid ten aanzien van elektriciteitsproductie verandert op dit moment niet als gevolg van de conclusie van het rapport.
Klopt het dat eind dit jaar nog 4 GW kerncentrales in Duitsland uit bedrijf wordt genomen en volgend jaar opnieuw 4 GW? Wat betekent dit voor de leveringszekerheid van de elektriciteitsvoorziening in West-Europa? Betekent dit niet dat Duitsland sterk afhankelijk wordt van elektriciteitsproductie uit kolen en gas, ook uit omringende landen?
Ja. In de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 is rekening gehouden met de geplande nucleaire exit in Duitsland eind 2022. De betekenis voor de leveringszekerheid van de elektriciteitsvoorziening in West-Europa wordt niet alleen bepaald door het vermogen dat sluit, maar ook door verandering in de mogelijkheid van import en export, opslag, vraagrespons, een deel (regelbaar) vermogen dat ervoor in de plaats komt en van de ontwikkeling van de elektriciteitsvraag. Niettemin betekent het sluiten van kerncentrales dat extra elektriciteitsproductie uit wind, zon, gas- en kolencentrales nodig is in Duitsland zelf of in andere landen om in dezelfde vraag te voorzien. Het in de brief van 2 juli 2021 (Kamerstuk 29 023, nr. 269) aangekondigde onderzoek naar de ontwikkeling van CO2-vrije flexibiliteit in inmiddels ook openbaar gemaakt4, onder andere voor verdere bespreking met partijen uit het klimaatakkoord en extra inzichten voor marktpartijen.
Als de ons omringende lidstaten de komende jaren grote veranderingen doorvoeren in hun elektriciteitsproductiepark en ook steeds afhankelijker worden van import en export van elektriciteit, hoe voorkomen we dan dat landen op elkaar rekenen qua import van elektriciteit die er straks niet tegelijkertijd voor elk land zal kunnen zijn?
De jaarlijkse Europese (EERA, zomer- en winteroutlook) en nationale monitoring zullen dit inzichtelijk moeten maken. De conclusie uit zowel de EERA als de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 luidt dat in de komende jaren de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland toereikend is. De afname van het conventionele vermogen op de middellange tot lange termijn (2025–2030) resulteert in een grotere wederzijdse afhankelijkheid van Noordwest-Europese landen om aan hun leveringszekerheid te voldoen. Ook voor Nederland ontstaan daarmee grotere risico's voor de leveringszekerheid.
In dit kader is het volgens TenneT belangrijk de voorgenomen vergroting van de interconnectie te realiseren, de ontwikkelingen in het buitenland nauwlettend te blijven volgen en dat versnelling van elektrificatie handinhand gaat met voldoende flexibiliteit aan zowel aanbod- als vraagzijde. In deze monitor zijn de maatregelen uit het Coalitieakkoord 2021–2025 met betrekking tot de ombouw van de gascentrales, het openhouden van de kerncentrale Borssele en de stappen voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales nog niet meegenomen. Voor wat betreft de actuele situatie in de gasmarkt en voorbereidingen ten aanzien van het uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan Gas verwijs ik u naar de gelijktijdig met deze antwoorden verzonden brief hierover.
Wat betekenen al deze ontwikkelingen voor de elektriciteitsproductie uit kolen en gas in Nederland en de mate van import naar het buitenland? Wat betekent dit voor de uitstoot binnen de Nederlandse grenzen? Wordt het niet hoogt tijd een correctiemechanisme voor import en export van elektriciteit te introduceren in de berekeningen van de CO2-uitstoot in Nederland (zoals verzocht in de motie Erkens/Bontenbal, Kamerstuk 32 813, nr. 762)?
In de Klimaat- en Energieverkenning 2021 (KEV 2021, Kamerstuk 32 813, nr. 901) heeft PBL de puntwaarde voor de Nederlandse elektriciteitssector losgelaten en vervangen door een bereik voor de «buitenlandonzekerheid». Het is volgens PBL niet mogelijk een goede puntwaarde voor de elektriciteitssector te ramen. De activiteiten in de Nederlandse elektriciteitssector zijn afhankelijk van ontwikkelingen buiten Nederland, zoals de brandstof- en CO2-prijzen en de vraag naar en het aanbod van elektriciteit in de andere Europese landen. Door de goede verbindingen van het Nederlandse elektriciteitsnetwerk met omringende landen zijn grote en snelle variaties in de import en export van elektriciteit mogelijk. De emissieraming voor 2030 in de Nederlandse elektriciteitssector viel in de KEV 2021 wat lager uit. PBL verwacht dat er minder elektriciteitsexport zal plaatsvinden doordat de groeiverwachtingen voor hernieuwbare elektriciteit buiten Nederland naar boven zijn bijgesteld. PBL verwacht ook dat de capaciteit van gascentrales toeneemt, maar in welke mate is onzeker. Dit kan aanzienlijke consequenties hebben voor de import en export van elektriciteit in Duitsland en België, en daarmee voor de productie van Nederlandse centrales. Een correctiemechanisme voor import en export wordt, zoals de motie verzoekt, bekeken bij de aanpassing van de Klimaatwet.
Bent u bekend met het artikel «Kans op «brown-out» groter met nieuw CO2-plafond kolencentrales»?4
Ja.
Klopt het dat Tennet zich zorgen maakt over de leveringszekerheid nu Nederland het plafond van 35% aan de CO2-uitstoot van kolencentrales invoert? Klopt het dat deze ontwikkeling niet in de nieuwe Monitor Leveringszekerheid van Tennet een plek heeft gekregen? Bent u bereid met Tennet in overleg te treden om na uitkomst van het rapport begin 2022 binnen twee maanden een actualisatie van dat rapport te maken, waarin de nieuwe ontwikkelingen in Nederland, Duitsland en België wel een plek hebben gekregen?
Er zijn in de rapportage van TenneT van 20 april 2020 drie varianten onderzocht: definitieve sluiting van de drie nieuwe centrales in 2021, tijdelijke sluiting van de drie nieuwe centrales in 2021, 2022, 2023 en alle drie de nieuwe centrales draaien op het technisch minimum in 2021, 2022, 2023 en kunnen niet opregelen. Bij de vormgeving van het plafond van 35% aan de CO2-uitstoot van kolencentrales is nadrukkelijk rekening gehouden met het belang van leveringszekerheid van elektriciteit. Zowel door het percentage niet lager te stellen dan 35% als door de keuze om de beperking vorm te geven als een plafond op jaarbasis. Het plafond op jaarbasis biedt kolencentrales ruimte om gedurende periodes met schaarste (hoge prijzen/winterperiodes) maximaal beschikbaar te zijn en daarmee bij te dragen aan de leveringszekerheid. Dit is op basis van de huidige inzichten en geldende marktomstandigheden. Ik houd de toekomstige ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking hierop. Als ik tot de conclusie kom dat deze maatregel tot onaanvaardbare risico’s leidt voor de leveringszekerheid van elektriciteit of de voorzieningszekerheid van gas, zal ik maatregelen nemen om dit te voorkomen.
In de monitor leveringszekerheid van TenneT is rekening gehouden met 4 GW kolenvermogen in 2022. De productiebeperking ziet op het beperken van kolenstook voor elektriciteitsproductie, waardoor de Amercentrale (0,6 GW), die vooral biomassa verbrandt, niet wordt beperkt door de maatregel. De MPP3 centrale van Uniper (1,1 GW) verbrandt naast kolen ook reststromen. Deze reststromen worden redelijk gelijkmatig over het jaar aangeleverd bij de centrale en hebben een beperkte opslagcapaciteit, waardoor naar verwachting de verbranding van deze reststromen ook gelijkmatig over het jaar zal plaatsvinden. Hierdoor zal naar verwachting de MPP3-centrale meer dan andere centrales die geraakt worden door deze maatregel, gelijkmatig over het jaar elektriciteit leveren, waarbij Uniper binnen de technische mogelijkheden en het gestelde CO2-plafond vrij is meer of minder te produceren afhankelijk van de marktprijzen. De Staatssecretaris Klimaat en Energie heeft besloten steun te verlenen zodat de kolencentrale van Onyx Power in Rotterdam (0,7 GW) vrijwillig en volledig kan sluiten. Hierdoor blijft alleen de Eemshaven-centrale (1,6 GW) over waarbij het denkbaar is dat aan het begin van het jaar zoveel wordt gedraaid dat aan het einde van het jaar het plafond is bereikt. Daarbij moet worden bedacht dat de bijstook van biomassa niet ten kosten gaat van het plafond van 35% waardoor de centrales gemiddeld over het jaar een groter aandeel van hun capaciteit kunnen inzetten. Het plafond van 35% heeft in de monitoring 2021 geen plek gekregen. TenneT heeft inmiddels aangegeven voor het jaar 2022 binnen twee maanden een aanvullende analyse te zullen maken op de Monitoring Leveringszekerheid 2021 met betrekking tot de maatregelen voor de kolencentrales. In de Monitoring Leveringszekerheid 2022 zal opnieuw aandacht zijn voor de situatie in de landen om ons heen.
Bent u ook bezorgd over de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland in de komende jaren, nu de landen om ons heen grote veranderingen doorvoeren, terwijl coördinatie, afstemming en planning lijken te ontbreken? Loopt Nederland hiermee niet een groot risico? Wordt het niet hoog tijd voor een veel strakkere coördinatie tussen landen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 3 aangegeven is in 2021 het operationele thermische productievermogen in Nederland gestegen tot een niveau van 23,7 GW. Volgens de monitor 2021 van TenneT leidt dit in 2022 tot een vermogensoverschot. De afname van het conventionele vermogen resulteert op de middellange tot lange termijn (2025–2030) in een grotere wederzijdse afhankelijkheid van Noordwest-Europese landen om aan hun leveringszekerheid te voldoen. Ook voor Nederland ontstaan daarmee grotere risico's voor de leveringszekerheid.
In de hoofdvariant van het scenario dat is gebaseerd op de Klimaat- en energieverkenning 2021 (KEV 2021) blijft de leveringszekerheid in 2030 binnen de norm. Ook in de basisvariant van het alternatieve scenario is dit het geval. Twee gevoeligheidsvarianten van het alternatieve scenario (vertraagde ontwikkeling van wind en zon, minder batterijen) laten een lichte overschrijding van de norm in 2030 zien. De maatregelen uit het Coalitieakkoord 2021–2025 met betrekking tot de gas- en kerncentrales zijn hierbij nog niet meegenomen. Voor de coördinatie verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat de compensatie van toeslagenschandaal soms verkeerd terecht komt |
|
Pieter Omtzigt , Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe lang bent u al op de hoogte van interne berichten dat de compensatie van de toeslagen verkeerd terecht komt?1
Het gevolg van de wens om gedupeerden snel en ruimhartig te compenseren, is dat er ook personen compensatie zullen ontvangen voor wie dit niet bedoeld is. Bij verschillende beoordelingsmomenten (eerste toets, integrale beoordeling etc.) wordt steeds de afweging tussen ruimhartigheid, snelheid en rechtmatigheid gemaakt. Daarbij wordt ook het gesprek over mogelijk onterechte uitkeringen gevoerd. Uw Kamer is op verschillende momenten over deze risico’s geïnformeerd, zoals bij de brieven van 8 februari en 30 april 2021.2 Het percentage van achteraf onterechte uitbetalingen na de eerste toets wordt geschat op 2–5%, zoals uw Kamer in de brief van 30 april 2021 is medegedeeld. Het artikel waar u aan refereert stelt dat het ministerie op het moment van publiceren van het artikel al wist dat ouders betrokken bij de casus Alabama compensatie hebben ontvangen. Dat klopt. Mijn voorganger is hier op 16 december jl. over geïnformeerd. Zij was voornemens dit tijdens het debat met uw Kamer te delen. Echter, dit debat is uitgesteld tot 2 februari 2022. Zodoende heeft zij u op 21 december jl. met een brief nader geïnformeerd.3 Het is daarbij wel belangrijk te herhalen dat het niet op voorhand vast staat dat de personen die deze compensatie ontvangen hebben daar geen recht op hebben en de compensatie verkeerd terecht komt.
Kunt u aangeven hoeveel mensen compensatie hebben ontvangen die ook betrokken waren bij de «Bulgarenfraude»?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de brief van 21 december aan uw Kamer heeft medegedeeld, is aan 14 personen die in het verleden betrokken zijn geweest bij de fraudeonderzoeken «Alabama» en «Florida» het forfaitaire bedrag van € 30.000 toegekend. Het fraudeonderzoek «Alabama» stond ook wel bekend als de «Bulgarenfraude». Deze 14 personen krijgen ook nog een integrale beoordeling, waarbij er meer nauwkeurig bekeken wordt of de terugvorderingen terecht waren. Zij lopen mee in het reguliere beoordelingsproces. Het fraudeonderzoek «Florida» is een vergelijkbaar onderzoek dat, net als Alabama, heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling van bepaalde betrokkenen.
Is er onderzoek bijvoorbeeld gedaan naar de aantallen onjuist gecompenseerde burgers in de stad Ivanski of elders die voorheen fraude gepleegd hebben en daarvoor veroordeeld zijn?
Er is geen onderzoek gedaan dat gericht is op ouders uit specifieke steden of gebieden. Voor de eerste toets bij de Catshuisregeling is wel gecontroleerd of er bij de gemelde ouder sprake is van een strafrechtelijke veroordeling of vergrijpboete. De ouder krijgt dan geen eerste toets maar een integrale beoordeling. Bij de vervolganalyse van de fraudeonderzoeken «Alabama» en «Florida», waarover ik u heb geïnformeerd met mijn brief van 21 december jl., is alleen gekeken waar de 83 personen die zich gemeld hebben voor herstel staan in het beoordelingsproces.
Is daar een onderzoeksrapport van beschikbaar? Zo ja, kunt u dit rapport aan de kamer toezenden.
De beschikbare informatie met betrekking tot deze analyse heeft mijn ambtsvoorganger in haar brief van 21 december jl. met uw Kamer gedeeld.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd met de interne berichten met klachten/zorgen over de compensatieregeling? Kunt u deze vraag uitputtend beantwoorden?
De interne berichten met zorgen over de compensatieregeling neem ik zeer serieus. Mijn ambtsvoorganger is hierover veelvuldig in gesprek geweest met medewerkers. Dat zal ik ook blijven doen. De signalen zijn divers. Zo zijn er bijvoorbeeld signalen van overcompensatie of oneigenlijk gebruik van de herstelregelingen. Enerzijds is dit het gevolg van de opzet van de herstelregelingen en de gevraagde ruimhartigheid en snelheid. Medewerkers vinden dit soms moeilijk uitlegbaar, hierover gaan we met elkaar het gesprek aan. Anderzijds kan er gekeken worden of er in specifieke gevallen anders gehandeld kan worden, zo worden schulden bijvoorbeeld niet kwijtgescholden ten aanzien waarvan een vergrijpboete of strafrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden. Ik blijf uiteraard nauw kijken naar interne en externe signalen dat compensatie mogelijk verkeerd terechtkomt. In een volgende Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zal ik u hierover nader informeren.
Bent u ervan op de hoogte dat u onder artikel 68 van de Grondwet een actieve inlichtingenplicht heeft en zeker wanneer het grote problemen in de uitvoering betreft bij nog aanhangige wetgeving?
Naast de passieve inlichtingenplicht die ligt besloten in artikel 68 van de Grondwet wordt ook een actieve inlichtingenplicht onderscheiden. Ik ben mij bewust van beide inlichtingenplichten en streef ernaar daar te allen tijde aan te voldoen. Daarnaast worden op grond van de beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s sinds 1 juli 2021 beslisnota’s in de categorieën beleidsvorming en wetgeving actief openbaar gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Waarom heeft u zelf niet het initiatief genomen om de Kamer te informeren dat er uitbetalingen zijn gedaan waarover interne zorgen leven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het inrichten van het gehele herstelproces, zowel van de eerste toets als de integrale beoordeling, is een afweging gemaakt tussen zorgvuldigheid en snelheid. Gevolg van de terechte wens om gedupeerden ruimhartig en snel te compenseren is dat onvermijdelijk personen uiteindelijk compensatie ontvangen voor wie deze niet bedoeld was. Op verschillende momenten is de Kamer geïnformeerd over het risico van achteraf bezien onterechte uitkeringen door die afweging. Zo is in de brief van 30 april jl. het percentage van achteraf onterechte uitbetalingen na de eerste toets geschat op 2–5%. Dat is op dit moment nog steeds ons beeld.
Komen de meldingen vanuit de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) of andere delen van de Belastingdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgen over (over)compensatie komen vanuit verschillende onderdelen van de Belastingdienst en Toeslagen, maar ook van bijvoorbeeld gemeenten of van samenwerkingsverbanden. Bij die meldingen is er sprake van verschillende soorten signalen. Er zijn bijvoorbeeld zorgen over overcompensatie, signalen dat er sprake is van ernstig misbruik op een ander terrein, zoals inkomstenbelasting of de bijstand, of zorgen dat iemand onterecht compensatie heeft ontvangen. In veel situaties betreft het signalen die niet wegnemen dat een ouder gedupeerde kan zijn. Ik blijf uiteraard nauw kijken naar interne en externe signalen.
Komen de meldingen van mensen die bij Intensief Toezicht werken? Zo ja, hoe zij zijn precies betrokken bij de UHT en de uitvoering van de compensatie?
Er zijn meldingen gedaan door medewerkers werkzaam binnen intensief toezicht van meerdere uitvoeringsdirecties. Zij zijn niet betrokken bij de uitvoering van de compensatieregeling. Op dit moment wordt nagegaan of medewerkers een bijdrage kunnen leveren in het correct reconstrueren van de feiten en omstandigheden en vormgeven van afwegingskaders voor het wel of niet kwijtschelden van belastingschulden en bestuurlijke boetes.
Hoe komt het dat de melders feiten van fraude zeggen kennen maar dat dit geen belemmerende factor is in de uitbetaling van compensatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ook antwoord bij vraag 8. Als er sprake is van fraude op andere terreinen, bijvoorbeeld in de inkomstenbelasting, dan heeft dit geen gevolgen voor de uitbetaling van de forfaitaire vergoeding. Echter de schulden van de uit die fraude voortvloeiende aanslagen inkomstenbelasting worden niet kwijtgescholden. De regelgeving met betrekking tot de hersteloperatie laat compensatie aan dezelfde burger toe indien hij kwalificeert in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire. Het kan namelijk zo zijn dat iemand op andere terreinen fraude heeft gepleegd maar ook gedupeerde is van de kinderopvangtoeslag. Indien bijvoorbeeld over het jaar 2013 fraude door de Belastingdienst is vastgesteld in de inkomstenbelasting maar de betreffende burger is door Toeslagen «vooringenomen (CAF-11 vergelijkbare zaken)» bejegend, kwalificeert deze burger voor compensatie. Als gevolg van de «Catshuisregeling» bedraagt de compensatie dan minimaal € 30.000. Dit voorbeeld is ook toepasbaar bij geconstateerde fraude in andere domeinen (zoals bijvoorbeeld het sociale domein Gemeenten).
Kunt u de interne meldingen – geanonimiseerd – naar de Kamer sturen?
In de Eindrapportage Raadspersonen die op 12 oktober jl. naar uw Kamer gezonden is wordt benoemd dat verschillende melders hun zorgen hebben geuit over de Uitvoeringorganisatie Herstel Toeslagen (UHT).4 Veel van deze zorgen hebben betrekking op de zogenoemde Catshuisregeling. De meldingen die zijn gedaan bij de raadspersonen zijn conform het Besluit Personeelsraadspersonen Belastingdienst 2020 in vertrouwen gedaan.5 Over die meldingen beschik ik niet. Signalen in de organisatie over mogelijk oneigenlijk en ongericht gebruik van de herstelregelingen bij mijn ambtsvoorganger of het hogere management zijn van persoonlijke aard en zijn vaak herleidbaar tot individuele medewerkers. Ik vind het belangrijk dat medewerkers zich voldoende veilig voelen om deze en andere signalen te blijven delen. Het integraal delen met uw Kamer van deze signalen vind ik daarom onwenselijk. Om uw Kamer desondanks wel een zo goed mogelijk beeld te geven, zal ik, zoals ook toegezegd in de 9e Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag6 en de brief van 21 december jl., de onderwerpen uit de interne signalen inventariseren en uw Kamer hier in de brief die ik u volgende week stuur ten behoeve van het debat op 2 februari nader over berichten. Tevens zal ik hier in de Voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag aandacht aan besteden. Hierbij wordt dan recht gedaan aan de vertrouwelijkheid van deze signalen.
Kunt u tevens alle signalen over het oneigenlijk en ongericht gebruik van de Catshuisregeling en aanverwante regelingen die u, de Secretaris-Generaal, de plaatsvervangend Secretaris-Generaal en Directeur-generaal ontvangen hebben, aan de Kamer doen toekomen (vanaf december 2020)?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het extreem zorgelijk is dat mensen die werken bij de Belastingdienst/UHT geen gehoor krijgen als zij in de uitvoering tegen problemen aanlopen? Zo ja, hoe gaat u dit verhelpen?
Signalen en zorgen vanuit medewerkers zijn zeer waardevol en worden daarom uiterst serieus genomen. Binnen de Belastingdienst, Toeslagen en Douane wordt dezelfde gedragslijn gehanteerd als binnen het gehele rijk: medewerkers kunnen met hun signalen terecht bij hun leidinggevenden, naast- of hoger gelegen leidinggevenden of een vertrouwenspersoon die hierover met de medewerker in gesprek gaan. Afhankelijk van de aard van het signaal wordt eventueel ook een melding gemaakt bij het interne Meldpunt Integriteit en worden deze signalen met de DG en SG gedeeld. Als medewerkers dit wenselijk vinden gaan de DG en SG ook met hen in gesprek over deze signalen.
Omdat UHT een organisatie in opbouw is, waar periodiek nieuwe medewerkers aan de slag gaan, is het van belang de bekendheid met het protocol te vergroten en blijvend onder de aandacht te brengen. Hiervoor wordt niet alleen geïnvesteerd in interne communicatie hierover, maar zijn en worden medewerkers ook actief uitgenodigd signalen te delen.
Kunt u aangeven wat intern bij de Belastingdienst/Douane/Toeslagen en UHT veranderd is in de afgelopen tijd om te zorgen dat signalen van de uitvoeringspraktijk wel goed gehoord en opgelost worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Erkent u dat het foutief uitbetalen van compensatie het draagvlak onder de compensatieregeling ondermijnt?
Ik begrijp dat het moeilijk uitlegbaar is dat sommige betalingen mogelijk bij personen terecht komen die hier geen recht op hebben. Tegelijkertijd willen we gedupeerden snel en ruimhartig helpen. Op dit punt is een bewuste afweging gemaakt. Zoals eerder met uw Kamer is gedeeld, betekent dit onvermijdelijk dat sommige mensen compensatie ontvangen zonder dat zij daar recht op hebben. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1.
Erkent u tevens dat verkeerde uitbetalingen mensen die terecht zijn gecompenseerd opnieuw verdacht maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals u eerder is gemeld, is onze inschatting dat het percentage gedupeerden dat terecht een herstelbetaling ontvangt tussen de 95% en 98% ligt. Dit beeld hebben wij nog steeds. We gaan uit van vertrouwen in de mensen die zich melden bij UHT. Dat er ook enkele mensen tussen zitten die hier misbruik van proberen te maken is betreurenswaardig, maar dit zegt niets over de mensen die gedupeerd zijn en daartoe een terechte compensatie ontvangen.
Kunt u uitleggen waarom de meldingen de schuld leggen bij het aangenomen amendement Leijten c.s. (Kamerstuk 35 468, nr. 20)?
In de op 4 december 2020 aan uw Kamer gezonden vierde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag is uitgelegd dat bij een steekproef naar O/GS kwalificaties 96% van de vorderingen met de huidige maatstaven en op basis van de beschikbare informatie onterecht zijn.7 Dit is op basis van de nieuwe criteria die we hiervoor hanteren, namelijk: 1) er moet voldoende documentatie aanwezig zijn, 2) er is sprake van evident misbruik, en 3) in communicatie met de burger is uitvoerig ingegaan op de vraag waarom er sprake is van misbruik. Deze criteria zijn in lijn met de wijze van beoordelen van de bewijslast conform het amendement Leijten c.s. In 53% van de gevallen was er sprake van onvoldoende documentatie in de systemen. Het kan dus zijn dat iemand compensatie ontvangt terwijl er toch sprake was van misbruik, maar dit kan niet meer naar huidige maatstaven worden bewezen of dit is toentertijd niet goed naar de burger gecommuniceerd.
Vanwege het hoge percentage onterechte O/GS kwalificaties is besloten om bij de eerste toets compensatie toe te kennen als er sprake is van een O/GS kwalificatie en een terugvordering van ten minste 1.500 euro in enig toeslagjaar. Als dit het geval is dan wordt niet gekeken of de O/GS kwalificatie terecht was. Het kan daardoor voorkomen dat mensen met een terechte O/GS kwalificatie, ook volgens de huidige criteria, toch forfaitaire compensatie krijgen.
In dit proces wordt er uitgegaan van vertrouwen in de burger en ruimhartig gecompenseerd. Uitgangspunt daarbij is dat ouders snel duidelijkheid krijgen. Deze afweging is zo gemaakt omdat voor ouders die een onterechte O/GS kwalificatie hebben gekregen, de gevolgen zeer verstrekkend konden zijn.
Kunt u heel precies aangeven waarom het mogelijk maken van compensatie voor mensen die via de kwalificatie Opzet Grove Schuld (OGS) zijn aangepakt leidt tot verkeerde uitbetalingen?
Zie antwoord vraag 17.
Klopt het dat het mogelijk maken om mensen die onterecht via OGS zijn aangepakt niet het probleem is, maar de forfaitaire regeling die bekend is onder de Catshuisregeling?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u aangeven of nog altijd de inschatting is dat OGS in 96% van de gevallen verkeerd is «opgelegd»?2
Zie ook antwoord bij vragen 17, 18 en 19. De inschatting van 96%9 «onterechte OGS kwalificatie» is gebaseerd op een steekproef medio 2020, waarbij uit een populatie van 8.500 burgers mét OGS kwalificatie aselect 110 burgers zijn getrokken. Van deze 110 burgers had de OGS kwalificatie betrekking op 84 burgers met kinderopvangtoeslag. De OGS kwalificatie van deze burgers is, met de kaders zoals genoemd in de beantwoording van vragen 17 en 18, getoetst. Deze kaders zijn ongewijzigd. Voor 5 burgers (= 4% van de totaal betrokken vorderingen mét OGS kwalificatie, maar dit is 6% van de in de steekproef betrokken burgers mét kinderopvangtoeslag) is de OGS kwalificatie terecht vastgesteld. Toen vervolgens tijdens de uitvoering van de Catshuisregeling bleek dat de 1.100 tot dan toe beoordeelde O/GS-kwalificaties allemaal als «onterecht» waren beoordeeld, is besloten de beoordeling niet meer uit te voeren en bij de eerste toets uit te gaan van een onterechte O/GS.
Waarom is de eerste aanbeveling van het «zwartboek stopgezette kinderopvangtoeslag» nooit opgevolgd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De eerste aanbeveling luidde «alle stopzettingen en terugbetalingen waar opzet/grove schuld is gebruikt moeten opnieuw beoordeeld worden.» Daar is opvolging aan gegeven door alle ouders die een O/GS kwalificatie op een KOT terugvordering hebben gehad op te roepen zich te melden voor herstel. Zij worden dan herbeoordeeld. In de praktijk wordt in de eerste toets ervanuit gegaan dat een O/GS kwalificatie onterecht is geweest, omdat uit een steekproef medio mei 2020 bleek dat 94% van de O/GS kwalificatie achteraf bezien onterecht waren. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Heeft u inmiddels al zicht op hoe er omgegaan is met OGS bij het «blauwe» gedeelte van de Belastingdienst? Kunt u de Kamer hier snel nader over informeren?
De ADR zal onderzoek doen om te reconstrueren wat er bij belastingschulden precies is gebeurd en hoe dit heeft kunnen gebeuren. Naar verwachting zal de ADR in april beginnen met het onderzoek.
Kunt u ons een reflectie sturen over de instelling van de Cathuisregeling en de omgang met andere regelingen die geen wettelijk basis kennen?
Een deel van de maatregelen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag is vooruitlopend op wetgeving in werking getreden via beleidsbesluiten. Het gaat hierbij om maatregelen waarvoor het onwenselijk was om deze pas na afronding van een formeel wetgevingstraject in werking te laten treden. Dat zou namelijk tot gevolg hebben dat gedupeerde ouders langer op herstel moeten wachten. Ik onderken de nadelen die gepaard gaan met het gebruik van beleidsbesluiten. De nadelen heb ik zoveel mogelijk proberen te mitigeren door de beleidsbesluiten aan uw Kamer voor te leggen, voordat deze in werking traden, en met uw Kamer in gesprek te gaan over de inhoud van deze beleidsbesluiten. Voor nieuwe regelingen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag zal het instrument beleidsbesluit zoveel mogelijk worden vermeden, vanwege bovengenoemde nadelen.
De middelen die nodig zijn voor de hersteloperatie kinderopvangtoeslag zijn middels verschillende incidentele suppletoire begrotingen en de reguliere begrotingscyclus aan uw Kamer voorgelegd en door het parlement geautoriseerd. In onderstaand overzicht zijn de betreffende beleidsbesluiten opgenomen en de vindplaats daarvan:
€ 30.000-regeling
Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling.
(Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag)
Besluit van 18 maart 2021, nr. 2021-30659
(Staatscourant nr. 14691, 19 maart 2021)
30.000 euro regeling, inclusief kwijtschelding publieke schulden en compensatie voor reeds afgeloste publieke schulden en boetes (o.g.v. de Awir)
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag
Besluit van 31 mei 2021, nr. 2021-103578.
€ 750-regeling
(miv 1-1-2021 vervallen!) Besluit eenmalige tegemoetkomingsregeling herstel & artikel 49g Awir
Besluit van 12 november 2020, nr. 2020-219953.
(Staatscourant nr. 60165,
16 november 2020)
Art. 49g Awir
€ 500-noodvoorziening
Besluit noodvoorziening toeslagen
Besluit van 11 december 2020, nr. 2020-243355.
(Staatscourant nr. 62981,
15 december 2020)
Compensatieregeling
Besluit compensatieregeling CAF-11 en vergelijkbare (CAF)-zaken & Art. 49b Awir
Besluit van 28 augustus 2020, nr. 2020-157030.
(Staatscourant nr. 45904,
7 september 2020)
Art. 49b Awir
Hardheid van het stelsel
– herziening < 5 jaar
– hardheidsregeling > 5 jaar
Herzieningsmogelijkheid o.g.v. onderdeel 2.1 en 3.1 Verzamelbesluit Toeslagen (< 5 jaar) & hardheidsregeling art. 49a Awir, jo. Art. 9b UR Awir (> 5 jaar)
Art. 49a Awir jo. art. 9b UR Awir.
Verzamelbesluit Toeslagen van 11 januari 2021, nr. 2020-179259.
(Staatscourant nr. 2142, 14 januari 2021)
O/GS-tegemoetkoming
O/GS-tegemoetkomingsregeling art. 49c Awir & Besluit aanvullende tegemoetkoming werkelijke schade bij O/GS
Art. 49c Awir
Besluit van 30 november 2020, nr. 2020-231500.
(Staatscourant nr. 63420, 3 december 2020.)
Compensatie ouder en diens toeslagpartner WSNP en buitengerechtelijke schuldregeling
Besluit van 28 mei 2021, nr. 2021-103575
Besluit betalen private schulden (overname private schulden en compensatie afgeloste private schulden)
Besluit van 21 oktober 2021, nr. 2021-211658
Erkent u dat de Catshuisregeling en een tiental andere regelingen per beleidsbesluit zijn goedgekeurd, zodat er miljarden zonder dat er een wettelijke basis beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u toelichten waarom het wetsvoorstel «Wet Hersteloperatie Toeslagen» niet gereed is?
Uw Kamer is er bij brief d.d. 21 september 2021 over geïnformeerd dat het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) over de Wet hersteloperatie toeslagen aanleiding heeft gegeven om deze wet niet op Prinsjesdag 2021 in te dienen. De Afdeling merkt onder andere op dat het niet duidelijk is hoe dat wetsvoorstel zich verhoudt tot de herijking, terwijl duidelijkheid over de hersteloperatie nodig is.11 Op dit moment wordt nog gewerkt aan de herijking en de beleidsmatige uitwerking van de kindregeling, de regeling voor gedupeerden in de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget en de ex-partnerregeling. Het commissiedebat over deze beleidsvoornemens is verplaatst naar 2 februari. Zodra de beleidsontwikkeling is afgerond dient nog een aantal stappen te worden gezet om het nieuwe wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen in te kunnen laten dienen. Zo moet het wetsontwerp worden afgerond, uitvoeringstoetsen worden gedaan, adviesorganen worden geraadpleegd (zoals de Autoriteit Persoonsgegevens en de Raad voor de Rechtspraak) en het wetsvoorstel voor advies worden voorgelegd aan de Afdeling. Na het opstellen van een nader rapport kan het herziene en aangevulde wetsvoorstel hersteloperatie toeslagen bij uw Kamer worden ingediend. Ik streef ernaar het wetsvoorstel voor de zomer in te kunnen dienen bij uw Kamer.
Kunt u ook toelichten wat u gedaan heeft met het vernietigende rapport van de Raad van State over het wetvoorstel «Wet Herstel Toeslagen» (Bijlage bij Kamerstuk 35 510, nr. 90)?
Het advies van de Afdeling bij de (oude) Wet hersteloperatie toeslagen is inclusief conceptwetsvoorstel, anders dan gebruikelijk, op 25 oktober 2021 ter informatie aangeboden aan uw Kamer.12 Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 25, is de vertraging bij de indiening van de genoemde wet juist opgetreden, omdat gehoor is gegeven aan het kritische advies van de Afdeling. Op dit moment wordt het wetsvoorstel hersteloperatie toeslagen naar aanleiding van genoemd advies van de Afdeling aangepast en aangevuld. Omdat het aangepaste wetsvoorstel ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel ingrijpend wordt gewijzigd, wordt opnieuw een advies gevraagd aan de Afdeling.13
Klopt het dat nu de stemming over de «wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen» en «wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen» uitgesteld zijn door de coalitie, er over geen van de herstelregelingen gestemd is?
Genoemde wetsvoorstellen beogen het mogelijk maken om herstelregelingen op te nemen in algemene maatregelen van bestuur (amvb’s). Zo lang deze wetsvoorstellen niet aanvaard zijn door het parlement kunnen deze niet in werking treden en kunnen de herstelregelingen niet worden opgenomen in amvb’s. Als al wel over deze wetsvoorstellen zou zijn gestemd, dan zou nog niet over de inhoud van de regelingen zijn gestemd. Zoals in het antwoord op vraag 25 aangegeven wordt op dit moment nog gewerkt aan de beleidsmatige uitwerking van de kindregeling, de regeling voor gedupeerden in de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget en de ex-partnerregeling en het omzetten van de in mijn brief van 29 oktober 2021 geschetste contouren van genoemde regelingen in regelgeving.14
Kunt u opsommen welke regelingen zijn getroffen zonder wettelijke basis?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u deze vragen ruim beantwoorden voor het einde van het kerstreces?
In verband met het reces en de kabinetswissel konden deze vragen niet binnen de door deze leden gestelde termijn beantwoord worden.
Bijlage raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Belemmeringen zzp’ers bij aanvraag coronasteunmaatregel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de gemeenten verschillend omgaan met de steunmaatregelen voor zzp’ers (regeling Bijstand voor zelfstandigen (Bbz))?1
Gemeenten kunnen binnen de kaders van de regelgeving inderdaad verschillend omgaan met de afhandeling van aanvragen van zelfstandig ondernemers voor het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Dit is ook wenselijk, aangezien gemeenten bij een aanvraag kijken naar de soort onderneming, de individuele omstandigheden van de zelfstandig ondernemer en de lokale economie. Dat kan bij gemeenten leiden tot verschillen vanuit hun decentrale verantwoordelijkheid.
Klopt het dat door het invoeren van een levensvatbaarheidstoets, maar ook de kostendelersnorm bij de regeling Bbz, het voor zzp’ers lastiger is om steun aan te vragen en het bovendien langer duurt om de hoognodige steun van gemeente te ontvangen?
Per 1 oktober 2021 is de Tozo beëindigd. Normaliter zou dan het reguliere vangnet voor ondernemers, het Bbz, weer gaan gelden. Omdat gemeenten echter verwachtten dat de aantallen aanvragen niet zouden passen bij de uitvoeringsmogelijkheden van het reguliere Bbz, is het Bbz tijdelijk vereenvoudigd. Bij de aanvraag voor het Bbz kan nu tijdelijk worden uitgegaan van de verklaring van de zelfstandig ondernemer dat deze verwacht – over de periode dat uitkering wordt aangevraagd – een inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm. Ook geldt er geen vermogenstoets. Wel gelden de levensvatbaarheidstoets en de kostendelersnorm.
De eerste signalen van gemeenten over het vereenvoudigde Bbz geven aan dat gemeenten op dit moment voldoende ondersteuning kunnen bieden aan ondernemers2. Er lijkt met de huidige instroom voldoende capaciteit beschikbaar te zijn om aanvragen binnen afzienbare tijd in behandeling te nemen en af te handelen. Uiteraard houd ik een vinger aan de pols in contact met VNG, Divosa en gemeenten zodat signalen over de uitvoerbaarheid mij snel bereiken.
Vreest u ook dat door deze levensvatbaarheidstoets en de kostendelersnorm en de trage afhandeling daarvan zelfstandigen hierdoor in nog grotere financiële problemen belanden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van hetgeen gemeenten van zzp’ers vragen aan aanvullende informatie bij de aanvraag van de huidige regeling Bbz?
Gemeenten kunnen bij de aanvraag van het vereenvoudigde Bbz uitgaan van de verklaring van de zelfstandig ondernemer. Gemeenten kunnen daarbij wel aanvullende informatie vragen. Dat kan van geval tot geval verschillen, dus een overzicht is niet te geven. Wel moet de informatie relevant en noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Informatie als goedgekeurde jaarcijfers uit een boekjaar voor de coronapandemie kan van belang zijn voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf. Bij het ministerie zijn signalen binnengekomen dat sommige gemeenten (te)veel informatie zouden uitvragen bij de toekenning van het vereenvoudigde Bbz. Daar is onderzoek naar gedaan en in een enkel geval bleek er teveel onnodige informatie door een gemeente te zijn uitgevraagd. In die gevallen is de VNG gevraagd contact met de betreffende gemeente op te nemen om hierover te communiceren. Daarnaast heb ik gemeenten in de kamerbrief over het steunpakket in het eerste kwartaal van 20223 en in het Gemeentenieuws van SZW opgeroepen om alleen die informatie uit te vragen die noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag van het vereenvoudigde Bbz. Ook is hierover gecommuniceerd in de werkgroep dienstverlening (waar gemeenten en VNG zitting in hebben).
Klopt het dat gemeenten aan zzp’ers die steun nodig hebben vragen om allerlei aanvullende informatie die alleen maar tot vertraging en extra werk leiden bij het uitbetalen van de hoognodige financiële steun voor zzp’ers?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het verder eens dat het onredelijk is dat gemeenten om jaarcijfers, inclusief goedkeuring boekhouder, vragen waardoor de kosten voor zzp’ers hoger worden dan de ontvangen inkomenssteun?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat, ondanks dat er geen vermogenstoets in de vereenvoudigde regeling Bbz zit, er toch door gemeenten naar het vermogen van zelfstandigen wordt gevraagd en zij daardoor geen steun krijgen?
Zoals ik bij de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6 heb aangegeven, mogen gemeenten alleen die informatie uitvragen die relevant en noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag. Dat betekent dus dat informatie over vermogen alleen mag worden uitgevraagd indien dat echt noodzakelijk is voor die beoordeling. Dit kan in sommige gevallen van belang zijn bij de levensvatbaarheidstoets. Zo kan blijken dat het zakelijk vermogen dusdanig negatief is, dat getwijfeld moet worden aan de levensvatbaarheid. Een positief vermogen staat echter – in tegenstelling tot in het reguliere Bbz – bijstandsverlening niet in de weg.
Hoe verhoudt uw opmerking dat gemeenten soepel en ruimhartig om dienen te gaan met de levensvatbaarheidstoets in de regeling Bbz zich met het feit dat zzp’ers allerlei informatie dienen aan te leveren aan gemeenten alvorens zij steun ontvangen?2
Het kabinet heeft gemeenten opgeroepen om gebruik te maken van de mogelijkheid die de wetgeving biedt om coulant om te gaan met de situatie van ondernemers. De levensvatbaarheidstoets biedt in de regelgeving ruimte om soepelheid te betrachten, maar kan er ook toe leiden dat aanvullende informatie van de zelfstandig ondernemer vereist is voordat kan worden overgegaan tot steun. De oproep om soepel hiermee om te gaan is dan ook mede bedoeld om gemeenten het comfort te geven om de ruimte die de wetgeving biedt ook echt te benutten in situaties waar dat passend is. Het kabinet heeft intensief contact met de VNG, Divosa en gemeenten en ook bij de wijzigingen tot nu toe, speelde het perspectief van de uitvoering steeds een belangrijke rol.
Bent u het eens dat de door u gevraagde soepelheid alleen maar tot meer werk en vertraging leidt bij gemeenten om zelfstandigen snel en adequaat te helpen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het eens dat, door aan te geven dat gemeenten soepel en ruimhartig te moeten zijn, u het probleem van het uitkeren van steun aan zelfstandigen bij gemeenten heeft neergelegd?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u toelichten waarom u niet heeft gekozen voor de herinvoering van de, vele malen eenvoudigere, Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)-uitkering?
De Tozo is in maart 2020 ingevoerd om gemeenten in staat te stellen om zelfstandig ondernemers snel te kunnen helpen. De Tozo is per 1 oktober 2021 stopgezet en voor zelfstandigen trad daarmee de reguliere inkomensondersteuning in de vorm van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) in werking. Omdat bij de overgang van de Tozo naar het Bbz per 1 oktober jl. een hogere instroom in het Bbz werd verwacht, is het Bbz tijdelijk (gedurende het vierde kwartaal van 2021) vereenvoudigd. Dit zorgt voor een beter uitvoerbare overgang van de Tozo naar het Bbz zodat aan zelfstandigen die dat nodig hebben, tijdig inkomensondersteuning kan worden geboden.
Ondanks dat er door de aangescherpte coronabeperkingen sprake is van een stijging van de aantallen aanvragen van het (vereenvoudigde) Bbz, is deze stijging niet te vergelijken met de situatie bij de invoering van de Tozo in 2020. Vanuit uitvoeringstechnisch oogpunt is het daarnaast niet wenselijk om in korte tijd verschillende keren van systematiek te wisselen. Het kabinet heeft daarom in plaats van voor de Tozo gekozen voor een verlenging van het vereenvoudigde Bbz met drie maanden (vanaf 1 januari 2022 tot 1 april 2022). De keuze van het kabinet om de Tozo niet te laten herleven, is ook ingegeven door het feit dat niet-levensvatbare bedrijven eerder in beeld komen, zodat er mogelijkheden tot heroriëntatie kan worden geboden.
Bent u het eens dat er bij de Tozo-uitkering minder problemen in de uitvoering waren en bij het aanvragen van financiële steun voor zelfstandigen?
De situatie op dit moment is anders dan eerder bij de Tozo (zie antwoord op vraag 11). Hierdoor is een vergelijking niet zondermeer te maken. De gemeente kan -evenals bij de Tozo- bij het aanvragen van financiële steun in het huidige Bbz voor de beoordeling van het recht op en de hoogte van de bijstand uitgaan van de verklaring van de zelfstandig ondernemer. Wel kan er aanvullende informatie worden uitgevraagd relevant en noodzakelijk voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf.
Bent u het eens dat het hanteren van de kostendelersnorm en een (levensvatbaarheids)toets om financiële steun te geven aan zelfstandigen tijdens een lockdown, waardoor zzp’ers geen inkomsten meer hebben, niet gepast en ongewenst is?
Het kabinet vindt het in deze fase van de pandemie van belang dat de inkomensondersteuning bij die zelfstandigen terecht komt van wie verwacht wordt dat ze na het wegvallen van de contactbeperkende maatregelen in staat zijn hun onderneming succesvol voort te zetten. Ook ondernemers zelf zijn niet gebaat bij een niet-levensvatbaar bedrijf. Het kabinet heeft samen met de VNG geconcludeerd dat voortzetting van het vereenvoudigd Bbz zonder de vermogenstoets, maar met de levensvatbaarheidstoets en kostendelersnorm, het beste past bij de huidige situatie waarin ondernemers die steun krijgen die het best bij hen en bij de huidige situatie past. Voor zelfstandigen van wie de onderneming niet levensvatbaar is, worden er naast inkomensondersteuning met voorwaarde van bedrijfsbeëindiging vanuit gemeenten mogelijkheden geboden tot heroriëntatie richting andere (bedrijfs)activiteiten. Gemeenten bieden daarnaast ook schuldhulpverlening aan zelfstandig ondernemers.
Bent u het verder eens dat het ongewenst is om dit maatwerk bij gemeenten te leggen en dat u dit ook zelf kunt oplossen door de kostendelersnorm en de levensvatbaarheidstoets, als toets, voor financiële steun te schrappen?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u om die reden bereid om de levensvatbaarheidstoets en de kostendelersnorm tijdelijk te schrappen als toets voor zelfstandigen om financiële steun te krijgen?
Zie antwoord vraag 13.
De berichten 'Wall Street aast op de Nederlandse camping' en 'Steeds meer Nederlandse vakantieparken in bezit van roofinvesteerders' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Wall Street aast op de Nederlandse camping»1 en «Steeds meer Nederlandse vakantieparken in bezit van roofinvesteerders»?2
Ja.
Herkent u het beeld dat traditionele familiecampings en vakantieparken in toenemende mate worden overgenomen door grote vakantieaanbieders, die op hun beurt eigendom zijn van buitenlandse investeerders? Welke signalen hebt u daartoe?
Tijdens het tweeminutendebat «volkshuisvestelijke en ruimtelijke ordeningsaspecten» van 23 november 2021 zijn door het Lid Beckerman van de SP een tweetal moties ingediend over vakantieparken. Deze moties zijn aangenomen.
De moties roepen de regering op om een tweetal onderzoeken te starten naar het opkopen van vakantieparken. De inhoud van de eerste motie (830) betreft de mate van het opkopen van vakantieparken door investeerders en de gevolgen daarvan voor RO en natuur, en zittende eigenaren/huurders. De tweede motie (831) betreft een onderzoek naar de uitbreiding van de bescherming die zittende huurders genieten bij overname.
Daar deze twee moties zo nauw verbonden zijn, is besloten om d.m.v. één onderzoek beide moties in uitvoering te brengen. Ik zal dit onderzoek samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat uit laten voeren. Het onderzoek zal meer inzicht geven in de overnames en de partijen die daarbij betrokken zijn. Hierbij zal onder andere gekeken worden naar de impact van deze ontwikkeling op zittende eigenaren en huurders. Ook zal gekeken worden naar de gevolgen voor de natuur en ruimtelijke ordening. Daarnaast zal gekeken worden naar de relevante wet- en regelgeving. Gemeentes, provincies en brancheorganisaties zullen bij dit onderzoek worden betrokken.
Ik verwacht uw Kamer in het tweede kwartaal van 2022 over de resultaten te kunnen informeren. Daarnaast is er regulier overleg tussen de ministeries van EZK, BZK, de provincies en gemeenten over de vraagstukken die spelen rond vakantieparken. Ik verwijs daarvoor graag naar de Actieagenda Vakantieparken.
Wat is er bekend over de buitenlandse investeerders achter de Nederlandse campings en vakantieparken? Is te allen tijde in beeld met wie men te maken heeft en wat de intenties van deze partijen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nagaan op welke plekken, in welke regio’s, deze ontwikkeling zich met name voordoet? Acht u de zorg dat de Nederlandse kust meer en meer in buitenlandse handen komt terecht? Is het mogelijk te becijferen van hoeveel overnames dit en vorig jaar sprake was? Speelt hierbij de coronacrisis, en de gevolgen hiervan voor de gastvrijheidssector, nog een versterkende rol?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat de mooiste plekken van Nederland in handen komen van internationale durfkapitalisten, die louter winst gedreven zijn en geen band hebben met Nederland en de Nederlanders?
Zie antwoord vraag 2.
Zou hier volgens u door overheden meer en beter op gestuurd moeten worden, zodat het Nederlandse kampeeraanbod voor iedereen toegankelijk blijft? Welke instrumenten staan overheden hiertoe ter beschikking? Hoe wordt daar in de praktijk gebruik van gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit onderwerp te agenderen voor het eerstvolgende Bestuurlijk overleg toerisme en/of hierover met provincies, gemeenten en andere relevante partijen in gesprek te gaan, en de Kamer een terugkoppeling te geven
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Toerisme op 26 januari 2022?
Het commissiedebat is uitgesteld tot nader order; de antwoorden op deze vragen bereiken u dus vóór het debat.
Het Energy Charter Treaty |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
de Th. Bruijn , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er al sinds 2017 wordt gepraat over het «moderniseren» van het Energy Charter Treaty (ECT)? Hoe lang gaat het nog duren voordat er een akkoord ligt?
In 2017 is op de ECT Conferentie besloten om de modernisering van het ECT te bespreken. In 2018 en 2019 is er een moderniseringsgroep opgericht die de onderhandelingen binnen het ECT coördineert en zijn de onderwerpen voor modernisering vastgesteld en goedgekeurd. In 2020 zijn de onderhandelingen van start gegaan en inmiddels hebben er negen onderhandelingsrondes plaatsgevonden. In de eerste helft van 2022 staan nog vier onderhandelingsrondes gepland en in juni 2022 hoopt het ECT een conferentie te kunnen organiseren over een principeovereenkomst, die de weg kan vrijmaken naar modernisering van het ECT.
Kunt u garanderen dat «modernisering» uitsluit dat bedrijven kunnen dreigen met miljardenclaims wanneer overheden een einde willen maken aan de winning, productie, handel en gebruik van fossiele energie? Wat is de status van het oorspronkelijke voorstel van de Europese Unie om de bescherming van fossiele brandstoffen geleidelijk af te schaffen?
De inzet van de EU bij het moderniseren van het ECT is om het verdrag volledig in lijn te brengen met het EU-klimaatbeleid en verplichtingen onder het Akkoord van Parijs. Het voorstel van de EU was – zoals aangegeven in uw vraag – om investeringen in fossiele brandstoffen uit te sluiten van investeringsbescherming onder het ECT. Investeringen in sommige vormen van fossiele brandstof zouden onder het EU voorstel onder voorwaarden worden uitgefaseerd in de context van het ECT. Het gaat hierbij om nieuwe investeringen in elektriciteitsproductie uit aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen, waarvoor investeringsbescherming zou blijven bestaan tot eind 2030. Daarnaast zouden investeringen in aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen die bestaande investeringen in meer vervuilende vormen van fossiele brandstoffen vervangen worden beschermd tot uiterlijk 2040.
Er is bij de andere verdragspartijen weinig steun voor dit voorstel. De Europese Commissie onderhandelt namens de EU verder om tot een oplossing te komen. Wat het kabinet betreft is het essentieel dat een gemoderniseerd ECT volledig in lijn is met de klimaatdoelstellingen van de EU. Als het EU-voorstel geaccepteerd wordt, dan vallen de investeringen in fossiele brandstoffen in de bovengenoemde gevallen nog voor een relatief beperkte periode onder de bescherming van het verdrag zoals in de vorige paragraaf uiteen gezet. Modernisering zoals voorgesteld door de EU sluit derhalve niet per direct uit dat alle investeerders in fossiele brandstoffen gebruik kunnen maken van het geschillenbeslechtingsmechanisme onder het ECT.
Om te verduidelijken dat investeringsbescherming geen negatieve invloed heeft op de beleidsruimte van overheden wil de EU het recht te reguleren in het publieke belang expliciet opnemen in afspraken over investeringsbescherming. Dit is ook onderdeel van het EU-voorstel bij de onderhandelingen over het ECT.
Kunt u bevestigen dat de Europese Unie overeenstemming heeft bereikt over een interne deadline voor de hervorming van het ECT? Zo ja, wat is die deadline?
Er is door de EU geen interne deadline gesteld voor het bereiken van een akkoord over de modernisering van het ECT. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1, wil het ECT-Secretariaat in juni 2022 een conferentie organiseren om een principeakkoord aan te nemen. Het is nu zaak dat de Europese Commissie in de aankomende vier onderhandelingsrondes in de eerste helft van 2022 probeert om een akkoord te bereiken dat volledig in lijn is met genoemde EU-inzet zoals geformuleerd in het mandaat van de Europese Raad. Mocht dan niet voldoende vooruitgang zijn geboekt, dan is voor het kabinet het moment gekomen om, bij voorkeur in EU-verband, opnieuw de balans op te maken over steun aan de moderniseringsonderhandelingen en lidmaatschap van het ECT.
Wat is het plan als de interne deadline niet gehaald wordt? Stappen de Europese Unie, Nederland en de andere lidstaten dan uit het ECT?
Zie antwoord vraag 3.
Onder welke omstandigheden stapt Nederland zelfstandig uit het verdrag? Hoeveel claims moeten er nog ingediend worden en hoe lang moeten we bij het versterken van het klimaatbeleid nog rekening houden met dreigingen van fossiele bedrijven voordat het kabinet bereid is dit besluit te nemen?
De Nederlandse en EU inzet bij het ECT is om verouderde elementen van het verdrag te moderniseren en het verdrag volledig in lijn te brengen met de klimaatdoelen van de EU, niet om te ontkomen aan investeringsbescherming. Het recht op toegang tot de rechter is niet iets om bang voor te zijn, maar juist een belangrijk element van een rechtsstaat.
Zelfstandig uit het ECT stappen, zou betekenen dat Nederland nog voor 20 jaar aan het verdrag is gebonden ten aanzien van bestaande investeringen via de «sunset» clausule. Deze clausule bepaalt dat de bepalingen uit het verdrag na opzegging van het verdrag nog 20 jaar daarop van toepassing zijn. Daarnaast bestaat dan de situatie dat Nederland, doordat de EU partij is bij het ECT en het ECT daarmee onderdeel vormt van het Unierecht, via de band van de Unie nog steeds gebonden is aan het verdrag. Als de hervormingsonderhandelingen zouden mislukken, is het van belang dat de alternatieve beleidskeuzes een zo goed mogelijke uitkomst hebben op het klimaatbeleid en de energievoorziening. Het is daarom belangrijk dat alternatieve opties – waaronder uittreding – goed overwogen worden en actie zoveel mogelijk in EU-verband wordt ondernomen.
Het is belangrijk om hierbij te vermelden dat niet alleen investeerders in de fossiele industrie gebruik kunnen maken van investeringsbescherming onder het ECT. Investeerders in andere energiesectoren kunnen dit ook. Volgens de cijfers op de website van het Energiehandvest zijn in de afgelopen tien jaar de meeste investeringsgeschillen door investeerders in hernieuwbare energie aangespannen.1
Kunt u bevestigen dat elke wijziging van het ECT unanimiteit vereist onder alle 53 verdragslanden en dat elk land vetorecht heeft?
Ja, het klopt dat unanimiteit is vereist voor het soort verdragswijzingen waar de modernisering op ziet. In het Energiehandvest (artikel 36.1) is vastgelegd dat wijzigingen van het verdrag aanvaard moeten worden door alle verdragspartijen tijdens een Conferentie van Partijen.
Hoe staat het met de opstelling van Japan, dat heeft verklaard zich tegen elke wijziging van de Investor-State Dispute Settlement-clausule (ISDS) te verzetten?
Japan heeft aan het begin van de onderhandelingen aangegeven geen noodzaak te zien in de modernisering van het ECT, en ook andere landen hebben posities die nog ver van de EU-inzet liggen. Desalniettemin lopen de onderhandelingen door en de Europese Commissie blijft in gesprek met Japan en andere landen met als doel om hen te overtuigen van de noodzaak van modernisering van het ECT.
Hoe staat het met de opstelling van andere landen die economisch grote winst halen uit fossiele brandstoffen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u reageren op de uitspraken van klokkenluider Yamina Saheb, energie-expert en voormalig medewerker van het ECT-secretariaat, die concludeert dat het onmogelijk zal zijn om het ECT in lijn te brengen met de doelen van Parijs, dat elke poging om echte hervorming door te voeren een veto zal krijgen van lidstaten die sterk afhankelijk zijn van inkomsten uit fossiele brandstoffen, en dat de enige manier om onszelf te beschermen het opzeggen van het verdrag is?1
Het kabinet volgt de onderhandelingen nauwlettend en is zeer kritisch over de tot nu toe behaalde vorderingen. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1, 3, en 4, onderhandelt de Europese Commissie verder met de andere verdragspartijen. Het kabinet steunt vooralsnog dit proces, in elk geval tijdens de aankomende vier onderhandelingsrondes in de eerste helft van 2022. Na die onderhandelingsrondes wil ik – bij voorkeur in EU-verband – onze opties (her)overwegen.
Kunt u bevestigen dat er een juridische analyse is opgesteld over het vertrek van de Europese Unie uit het ECT en het buiten werking stellen van de sunset clausule, mocht er voor de deadline geen overeenkomst zijn bereikt over de hervorming van het ECT? Kunt u die analyse delen?
Het Directoraat Generaal Handel van de Europese Commissie heeft de juridische dienst van de Commissie in december 2020 gevraagd om een juridisch advies over de te volgen procedures bij uittreding van de EU en haar lidstaten uit het ECT. Het advies is verstrekt in januari 2021. Het advies is vertrouwelijk en niet gedeeld met de lidstaten.
In hoeverre lopen de standpunten van de lidstaten en de Raad met betrekking tot de juridische stappen die de EU moet nemen om uit het ECT te stappen uiteen?
Er is in de Raad nog niet gesproken over de juridische aspecten van uittreding. Derhalve weet het kabinet niet in hoeverre de standpunten hierover uiteen lopen. Het is duidelijk dat veel lidstaten de kritische houding van Nederland tegenover de tot nog toe geboekte resultaten van de onderhandelingen delen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als leden van het ECT zelfstandig kunnen bepalen welke energievormen beschermd worden en welke niet? Wat zijn de posities van de Europese Commissie en andere lidstaten (voor zover bekend) over dit zogenaamde flexibiliteitsvoorstel?
Het door u genoemde voorstel is een van de opties waarover verder onderhandeld wordt. Mocht dit voorstel worden aangenomen dan zou het naar verwachting resulteren in een situatie waarbij investeringen in EU landen in verschillende vormen van fossiele brandstof (op termijn) niet meer beschermd worden door het ECT. Volgens artikel 42 van het Energiehandvest moeten wijzingen van het verdrag door alle verdragspartijen bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd worden. Nederland is partij bij het ECT. Conform de Grondwet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen zal een voorgestelde verdragswijziging van het ECT aan de Staten-Generaal worden voorgelegd voor goedkeuring. Andere verdragspartijen hebben mogelijk verschillende parlementaire procedures. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 5 is het doel van de EU bij de moderniseringsonderhandelingen niet om rechtszaken te voorkomen of om alle investeerders het recht tot investeringsbescherming te ontzeggen.
Wat zijn de juridische stappen om een dergelijk voorstel uit te voeren indien het aanvaard zou worden? Zouden de nationale parlementen een dergelijke aanpassing van het verdrag kunnen afkeuren?
Zie antwoord vraag 12.
Wat zijn de gevolgen voor de ECT-leden die het flexibiliteitsvoorstel en andere wijzigingen niet ratificeren? Is het denkbaar dat er een situatie ontstaat waarbij een hervormd ECT van toepassing is op de ECT-leden die de hervorming steunen en een oorspronkelijk ECT dat van toepassing is op alle ECT-leden? Indien ja, hoe zouden de Europese Unie en lidstaten ISDS-claims kunnen voorkomen van investeerders uit landen die het hervormingsvoorstel niet ratificeren?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u tekstvoorstellen delen voor de definitie van economische activiteiten die in recente ECT-moderniseringsrondes worden besproken, inclusief het flexibiliteitsvoorstel?
De onderhandelingsteksten zijn door het Secretariaat van het ECT aangemerkt als vertrouwelijk en daarom is het niet mogelijk deze te delen. De tekstvoorstellen die de EU heeft ingediend aan het begin van de onderhandelingen zijn wel openbaar gemaakt en te vinden op de website van de Europese Commissie.3
De arbitrageprocedure die RWE en Uniper tegen Nederland gestart zijn om compensatie te krijgen vanwege de kolenexit is volgens het Europees Hof van Justitie in strijd met Europees recht; hoe kan het dat deze procedures nog niet zijn stopgezet of door de geselecteerde arbiters zijn afgewezen?
Zoals aangegeven in Kamerbrieven met kenmerk Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 83 en Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 10 voert Nederland in beide arbitrageprocedures verweer op zowel de bevoegdheid van het arbitragetribunaal als op de inhoud van het geschil. Daarin zal ook het standpunt van Nederland worden ingebracht dat intra-EU investeringsarbitrage tussen een investeerder van een EU-lidstaat en een-EU lidstaat in strijd is met het EU-recht. Op dit verweer is nog niet beslist. Naast de ICSID-procedures lopen er procedures in Nederland en in Duitsland, waar bij de Duitse rechter de vraag voorligt of het ECT een geldige arbitrageclausule bevat in deze intra-EU context. Ook deze zaken zijn nog onder de rechter.
Wat doen de Europese Unie en Nederland eraan om te voorkomen dat er nog arbitragezaken onder het ECT worden gevoerd door investeerders uit EU-landen tegen andere EU-landen?
Het standpunt van Nederland is dat intra-EU investeringsarbitrage in strijd is met het EU-recht. Op 2 september 2021 stelde het Hof van Justitie van de Europese Unie in haar uitspraak in de zaak Republiek Moldavië v. Komstroy dat artikel 26(2)(c) van het ECT, dat ziet op het geschillenbeslechtingsmechanisme tussen een investeerder en een staat, moet worden uitgelegd als zijnde niet van toepassing op geschillen tussen een EU-lidstaat en een investeerder uit een andere lidstaat over investeringen die deze laatste in de eerste lidstaat heeft gedaan. De EU-lidstaten en de Europese Commissie zijn in onderling overleg over hoe de EU het beste gehoor kan geven aan de uitspraak van het Hof in deze zaak ten aanzien van het ECT.
Deelt u ook de mening dat ook investeerders van buiten de Europese Unie geen ISDS-claims onder het Energy Charter Treaty zouden moeten kunnen starten over klimaatbeleid?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 2 en 5 is het doel van de modernisering niet om rechtszaken te voorkomen of om alle investeerders het recht tot investeringsbescherming te ontzeggen. De inzet van de EU is onder andere om het verdrag in lijn te brengen met de klimaatdoelen van de EU en het akkoord van Parijs. Onderdeel van het EU voorstel is daarom om investeringsbescherming van investeringen in fossiele brandstoffen onder het ECT op te heffen. Idealiter zou dit voorstel na een modernisering van toepassing zijn op alle verdragspartijen van het ECT, waaronder partijen van buiten de EU. Echter, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, is er buiten de EU weinig steun voor dit voorstel.
Met RWE is afgesproken om het arbitrageproces zo transparant mogelijk te voeren; waarom is/zijn de brief/brieven van RWE niet openbaar gemaakt, waarin RWE arbitrage aanspant en toelicht hoeveel compensatie het claimt en wat de onderbouwing is voor de hoogte van de compensatie en de vermeende schending van de bescherming van hun investering? Kunt u dit alsnog openbaar maken?
In lijn met de Nederlandse inzet is door het arbitragetribunaal in de zaak met RWE besloten om de arbitrageprocedure zo transparant mogelijk te voeren. Dat betekent o.a. dat processtukken gepubliceerd mogen worden op voorwaarde dat vertrouwelijke of beschermde informatie wordt afgeschermd. In de procedure zal Nederland de eigen stukken zo veel mogelijk actief openbaar maken en verzoeken om actieve openbaarmaking van de processtukken van RWE, zoals het verzoek om arbitrage en de memorial,waarin de claim en verzoek om compensatie worden toegelicht. Stukken die niet officieel tot de procedure behoren, zoals stukken die vooraf zijn gegaan aan het verzoek tot arbitrage, vallen niet onder dit transparantieregime.
Als RWE niet bereid is deze brief/brieven openbaar te maken, wilt u ze dan herinneren aan de uitspraak van de CEO van RWE bij de hoorzitting van 11 februari 2021 dat ze «op zich niks te verbergen» hebben en ze vragen hier alsnog aan mee te werken?
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u zich ervoor inspannen dat ook de brief/brieven van Uniper openbaar worden, waarin ze de arbitrage starten, hun claim kenbaar maken en een onderbouwing geven?
De arbitrageprocedure met Uniper is later gestart en loopt een aantal maanden achter op de procedure met RWE. Nu het arbitragetribunaal in de zaak tussen Uniper en Nederland is vastgesteld, worden binnenkort processuele beslissingen over het te voeren proces genomen. De inzet is om een vergelijkbare mate van transparantie te bereiken in de arbitrageprocedure met Uniper als is vastgesteld voor de procedure met RWE.
Kunt u aangeven welk bedrag Uniper eist ter compensatie voor vermeende schade als gevolg van de kolenwet?
Uniper stelt in alle stukken de rechtmatigheid van de Wet verbod op kolen ter discussie, zonder een schadebedrag te noemen. Uit openbare bronnen blijkt dat Uniper de schade schat op circa 1 miljard euro.
Hoe staat het met de anti-arbitrage-procedures van de Nederlandse staat bij de Duitse rechtbank in Keulen? Wanneer verwacht zij een eerste zitting? Zijn de zittingen en bijbehorende stukken publiek toegankelijk? Wanneer verwacht u een uitspraak?
De procedures die de Nederlandse Staat in Duitsland tegen RWE en Uniper heeft aangespannen, gaan over de vraag of het ECT onder het EU-recht een geldig aanbod voor arbitrage tussen een investeerder van een EU lidstaat en een EU lidstaat bevat. In deze zaak staat geen mondelinge behandeling gepland. Naar verwachting doet de rechter in de eerste helft van dit jaar nog een uitspraak. Het vonnis is openbaar, de Nederlandse staat onderzoekt of het onder Duits recht mogelijk is om, net als in de nationale procedure, eigen processtukken actief openbaar te maken.
Kunt u het verzoek delen dat Uniper vorige week deed aan de ECT-arbiters om een einde te maken aan de Nederlandse zaak bij de Duitse rechter?
Zie het antwoord op vraag 21. Zodra er beslissingen over het verloop van het proces zijn genomen, kunnen stukken die onderdeel van de arbitrageprocedure zijn eventueel openbaar gemaakt worden.
Hoe is het mogelijk dat arbiters van een handelsverdrag een normale rechtszaak onder een nationale rechter kunnen dwarsbomen?
Een arbitragetribunaal ontleent zijn bevoegdheid aan een investeringsverdrag. Het arbitragetribunaal in de zaken met RWE en Uniper is gevraagd te oordelen over de vraag of er een schending van het internationaal recht, namelijk het ECT, heeft plaatsgevonden. Dit staat los van de vraag of de Wet verbod op kolen rechtmatig is onder nationaal recht. Over het laatste is de nationale rechter bevoegd. Het gaat hier dus om verschillende procedures op basis van een andere rechtsgrondslag.
Riverstone krijgt 212 miljoen euro voor de sluiting van de Onyx-centrale; kunt u onderbouwen waarom ze zoveel compensatie krijgen, terwijl Riverstone deze centrale in 2019 voor een veel lager bedrag heeft gekocht in de wetenschap dat de centrale niet lang meer open zou zijn en terwijl de boekwaarde volgens het eigen jaarverslag uit 2019 slechts 96 miljoen euro zou zijn?
Volgens de voorwaarden van de call for proposalsheeft de exploitant van de centrale Powerplant Rotterdam (PPR) een projectvoorstel gedaan voor de beëindiging van de productie en de ontmanteling van PPR. De exploitanten van de andere kolencentrales hebben aangegeven in dit kader geen voorstel te doen. Door de onafhankelijke adviseur van de Minister van EZK is geoordeeld dat de hoogte van de gevraagde subsidie voor de uitvoering van het projectvoorstel niet leidt tot overcompensatie van de exploitant. Dit wordt ook gecontroleerd door de Europese Commissie voordat de subsidie kan worden verleend
Heeft Riverstone in de gesprekken met de overheid benoemd dat ze ook compensatie zouden kunnen eisen via de rechter of met een arbitragezaak onder het Energy Charter Treaty of een ander investeringsbeschermingsverdrag? Heeft u dit meegewogen in het besluit om Riverstone met 212 miljoen euro te compenseren?
De call for proposalsvoor vrijwillig stoppen met gebruik van kolen staat los van de Wet verbod op kolen. Het doel van de call for proposalsis om in de periode tot 2030 aanvullend CO2 te reduceren. De call for proposalsstond daarom open voor alle producenten. Alleen de exploitant van centrale PPR heeft een voorstel tot sluiting en ontmanteling ingediend. De voorgaande Minister van EZK heeft beoordeeld of de aanvraag en het projectvoorstel aan de eisen van de call for proposals voldoet. Er is geen sprake van een overeenkomst of akkoord, maar van subsidieverlening.
Overigens is Riverstone voor de overname geïnformeerd over de Wet verbod op kolen en kon daarom bij de overname al met het toekomstige verbod op kolen rekening houden. Om die reden kan Riverstone niet stellen dan wel aannemelijk maken dat zij als gevolg van de Wet verbod op kolen schade lijdt of zal lijden.
Om uw Kamer inzicht te geven in deze adviezen en maximale transparantie te bieden heb ik de onderliggende stukken vertrouwelijk ter inzage in de Tweede Kamer gelegd zodat uw Kamer volledig zicht heeft op de onderbouwing van deze subsidie (Kamerstuk 32 813, nr. 937). Vanwege bedrijfsvertrouwelijke informatie kan ik het subsidiebesluit en de onderliggende adviezen niet openbaar maken.
Er is in een Wob-verzoek gevraagd om de communicatie tussen het Ministerie van EZK en Onyx en/of Riverstone in de periode van 1 januari 2019 tot 1 oktober 2020. De beantwoording van dit Wob-verzoek zal spoedig worden verzonden. Een ander Wob-verzoek is ingediend voor alle correspondentie van oktober 2020 tot 8 oktober 2021 tussen Onyx en/of Riverstone en het Ministerie van EZK. De beantwoording hiervan verwacht ik in het eerste kwartaal van dit jaar te versturen. Bij de beantwoording van deze beide Wob-verzoeken is de gevraagde informatie ook beschikbaar voor de Kamer.
Bent u bereid om alle verslagen en/of notulen van de gesprekken met Riverstone inzake de compensatie met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 27.
Acht u het mogelijk dat Riverstone met een lager bedrag akkoord was gegaan als zij geen mogelijkheid hadden gehad tot arbitrage via investeringsbeschermingsverdragen?
Zie antwoord vraag 27.
Erkent u dat claims of de dreiging van claims via het Energy Charter Treaty invloed kan hebben op het klimaatbeleid van Nederland? Is het denkbaar dat ons klimaatbeleid hierdoor meer geld kost? Is het denkbaar dat ons klimaatbeleid hierdoor meer tijd kost? Is het denkbaar dat hierdoor beleidsopties geschrapt worden, om claims te voorkomen?
Het nemen van nieuwe maatregelen is nodig om de klimaatdoelstellingen te bereiken. Daarbij zal een zorgvuldige belangenafweging moeten worden gemaakt tussen de verschillende belangen en belanghebbenden conform de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
In sommige gevallen zal het noodzakelijk zijn om in te grijpen in het recht op eigendom als dat nodig is voor het bereiken van andere doelstellingen van algemeen belang. Deze ruimte is er, maar die is niet onbegrensd. Zo speelt artikel 1 Eerste Protocol van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens een belangrijke rol, maar ook andere normen van internationaal, Europees en nationaal recht. Regulering is dus in beginsel geoorloofd, als het voldoet aan de legaliteitstoets, de legitimiteitstoets en de evenredigheidstoets (fair balance). Nieuwe wetgeving wordt ook altijd getoetst aan deze normen.
Investeringsverdragen, waaronder het ECT, bevatten geen hogere of andere standaard ten aanzien van overheidshandelen dan het Nederlandse of Europese recht. Ook daarin zijn basisregels voor fatsoenlijk overheidshandelen stevig verankerd. Discriminatoire, willekeurige en oneerlijke behandeling zijn ook onder Nederlands en Europees recht verboden, net als het feit dat ook in die rechtsordes onteigening niet zomaar is toegestaan maar aan voorwaarden is onderworpen. Het opzeggen van het ECT, zorgt er niet voor dat de overheid zomaar kan ingrijpen in eigendom. Het overheidshandelen is niet normvrij, maar blijft aan beginselen van behoorlijk bestuur onder internationaal, Europees en Nederlands recht onderworpen.
Overigens is het uitgangspunt van een rechtsstaat dat burgers en bedrijven die rechtstreeks geraakt worden door besluiten van de overheid, rechtsbescherming genieten. Dit is in Nederland geregeld via de bestuursrechtelijke en civiele rechtsgang, als mede via routes onder het internationaal en Europees recht. Een claim indienen, is niet hetzelfde als een zaak winnen. De rechter of ander relevant scheidsgerecht zal de zaak beoordelen en daar een uitspraak over doen. De Nederlandse staat dient rechtmatig te handelen. En hier ligt een belangrijke taak voor de wetgever om voorzienbaar en stabiel beleid te maken, dat toekomstbestendig is.
In antwoord op vragen voor de begrotingsbehandeling EZK schreef u «Ten slotte brengt verder ingrijpen in de kolensector grote juridische risico's in het kader van de lopende claims met zich mee»; kunt u dit verder toelichten? In hoeverre worden die «grote juridische risico's» minder als er geen Energy Charter Treaty zou zijn?
Zie antwoord vraag 30.
Welke buitenlandse bedrijven met investeringen in Nederland, vallen mogelijk onder de investeringsbescherming van het Energy Charter Treaty?
Het ECT beschermt investeringen van een investeerder van een Verdragspartij van het ECT in een andere Verdragspartij, dat wil zeggen elke vorm van activa die een investeerder in eigendom heeft of waarover hij direct of indirect zeggenschap heeft in relatie tot een economische activiteit in de energiesector. Dat zijn economische activiteiten met betrekking tot exploratie, winning, raffinage, productie, opslag, vervoer over land, transmissie, distributie, handel, marketing of verkoop van energiegrondstoffen en energieproducten, of met betrekking tot collectieve verwarmingssystemen. Hier vallen potentieel veel buitenlandse bedrijven onder die investeringen hebben in Nederland.
Welke bedrijven hebben de mogelijkheid van een arbitragezaak benoemd in reactie op klimaatbeleid?
In reacties op het klimaatbeleid is dit niet naar voren gekomen.
Het bericht 'Afvalwaterinjectie in Twente gaat ondanks motie gewoon door: ‘Tweede Kamer is kennelijk toch een soort poppenkast'' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Afvalwaterinjectie in Twente gaat ondanks motie gewoon door: «Tweede Kamer is kennelijk toch een soort poppenkast»»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Klopt het, dat de injectie van afvalwater gewoon blijft doorgaan, zoals de woordvoerder in het artikel beweert? Ondanks de aangenomen motie?
Het klopt dat NAM de waterinjectie in Twente heeft voortgezet nadat de motie van het Kamerlid Mulder (c.s.) 2 is aangenomen. NAM beschikt over vergunningen om productiewater van de oliewinning in Schoonebeek in oude gasvelden in Twente te injecteren. Zolang NAM zich aan de voorschriften in de vergunning houdt, is er geen rechtsgrond om de activiteiten die onder de vergunning vallen stop te zetten. Het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) houdt toezicht op de waterinjectie. SodM legt maatregelen op wanneer NAM zich niet aan de vergunningsvoorschriften of de wetgeving houdt of er een onveilige situatie ontstaat.
Welke stappen zijn er gezet om de vergunning op te schorten?
In lijn met de door mijn ambtsvoorganger gemaakte afspraken ben ik met NAM in gesprek om alternatieven voor de waterinjectie in Twente te verkennen. Deze gesprekken worden gevoerd in het kader van de herevaluatie waarin NAM alternatieve verwerkingswijzen van het productiewater van de oliewinning in Schoonebeek onderzoekt. Als NAM de herevaluatie heeft afgerond zal ik zo snel mogelijk een besluit nemen over de waterinjectie in Twente. Ik overweeg daarbij een methode voor te schrijven die milieuvriendelijker is en met een lager risico, bijvoorbeeld door middel van een zuiveringstechniek, indien dit een realistische optie is.
Is er een juridische verkenning uitgevoerd om de vergunning op te schorten of aan te passen? Zo ja, kan deze zo snel mogelijk met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Een vergunning kan alleen ingetrokken of gewijzigd worden op grond van een in de wet genoemde reden. De vergunningen voor de waterinjectie in Twente zijn in 2010 verleend onder de destijds vingerende Wet milieubeheer en Lozingenbesluit bodembescherming. Met de komst van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn de verschillende milieuvergunningen opgegaan in één omgevingsvergunning waarvoor ik bevoegd gezag ben.
In de Wabo worden verschillende redenen genoemd waarin ik de waterinjectievergunningen zou kunnen wijzigen of intrekken. Zo kan ik ingrijpen wanneer er ontoelaatbare nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan, bijvoorbeeld als gevolg van het optreden van een ongewoon voorval. Ook kan ik een vergunning aanpassen om te bereiken dat de best beschikbare technieken worden toegepast. Verder kan de vergunninghouder een wijzigingsverzoek indienen of een belanghebbend bestuursorgaan in belang van de bescherming van het milieu. Op basis van de in de wet genoemde gronden zie ik geen ruimte om de vergunningen nu op te schorten. Wel ben ik in gesprek met NAM om de herevaluatie zo snel mogelijk af te ronden en voor 1 juli 2022 bij mij in te dienen. Dan heb ik een wettelijke grond om een besluit over de waterinjectie te nemen.
Waarom zou u niets kunnen doen aan de afvalwaterinjectie, maar het kabinet wel, zoals in het genoemde artikel wordt beschreven?
Het kabinet en ik hebben dezelfde mogelijkheden ten aanzien van de waterinjectie. Zie ook de antwoorden bij vraag 2 en 4 en de appreciatie van de motie Mulder c.s. door de toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat tijdens het debat van 15 december jl.3 Zolang iemand een vergunning heeft en aan de voorwaarden voldoet is er geen rechtsgrond om de activiteiten die onder de vergunning vallen stop te zetten. Ik zou desalniettemin kunnen besluiten de waterinjectie in Twente op te schorten, maar zo’n besluit heeft juridische en financiële consequenties. Het zou betekenen dat de overheid een afgegeven vergunning, waarbij de aanvrager voldoet aan de voorwaarden, min of meer willekeurig kan intrekken. Dat zou haaks staan op de beginselen van behoorlijk bestuur. NAM zou dan mogelijk gecompenseerd moeten worden voor de inkomstenderving en investeringen in een alternatieve verwerkingswijze. Daarbij wil ik nogmaals herhalen en nogmaals benadrukken dat de veiligheid van de omgeving het allerbelangrijkste is: als blijkt dat het niet veilig kan of niet veilig gebeurt, dan stopt de waterinjectie.
Ik ben met NAM in overleg om de herevaluatie te bespoedigen en alternatieven te verkennen. NAM kijkt met een brede blik naar alternatieven. Ik heb begrepen dat er kansrijke alternatieven zijn waarbij het productiewater wordt teruggebracht in delen van het Schoonebeek veld. Hierbij wordt het productiewater gezuiverd zodat het water opnieuw gebruikt kan worden en zal een restroom geïnjecteerd worden in een deel van het Schoonebeek veld. Zie ook mijn antwoord bij vraag 3.
De oplevering van de herevaluatie is afhankelijk van het onderzoek naar ROW-2 (zie ook het antwoord op vraag 7). De planning is vooralsnog dat NAM de herevaluatie uiterlijk 1 juli 2022 bij mij indient. Daarna beoordeelt SodM de eindrapportage en vraag ik Deltares om een onafhankelijk toetsing, zoals verzocht door de Kamer.4 Ook betrek ik de regionale overheden voor advies. Na de zomer neem ik vervolgens een besluit over de waterinjectievergunningen.
Wat kan het kabinet doen om de injectie van afvalwater te stoppen? Gaat het kabinet dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is de vertraging naar het onderzoek naar de alternatieven voor het lozen in de ondergrond niet in strijd met de vergunning? Is dit dan niet uit zichzelf een reden voor het opschorten van die vergunning?
Nee, de vertraging van de herevaluatie is niet in strijd met de verleende vergunningen. In de vergunningsvoorschriften staat dat NAM iedere zes jaar moet evalueren wat de meest geschikte verwerkingsmethode van het productiewater is. De eerste herevaluatie is opgeleverd in 2016 en de tweede moet NAM in 2022 indienen. NAM is op verzoek van uw Kamer5 eerder begonnen met het uitvoeren van de herevaluatie met als doel deze in 2021 te voltooien. Echter, zoals aan uw Kamer gemeld op 13 september6 en 6 december7 jl., is de herevaluatie van de waterinjectie in Twente vertraagd vanwege de situatie bij put ROW-2 en het onderzoek dat NAM op aanwijzing van SodM naar deze put en de naastgelegen put ROW-7 uitvoert. Ik deel het ongenoegen van uw Kamer dat de herevaluatie is vertraagd. Daarom heb ik NAM verzocht zo snel mogelijk deelrapportages beschikbaar te stellen. De tussenrapportage heb ik gelijktijdig met deze brief met uw Kamer gedeeld. Zolang NAM de totale herevaluatie voor het einde van 2022 bij mij indient, voldoet NAM aan de verleende vergunningen. Desalniettemin heb ik NAM verzocht de herevaluatie voor 1 juli 2022 bij mij in te dienen.
Kunt u uitleggen hoe langetermijnrisico’s meetellen bij de afweging van de best beschikbare technieken (BBT)? Is de uitkomst van een BBT-onderzoek altijd een techniek om van het afval af te komen, of kan er ook uitkomen dat de maatschappelijk gezien beste optie is om helemaal geen afval te produceren?
Het doel van het in kaart brengen van best beschikbare technieken (hierna: BBT) is om te komen tot de meest doeltreffende methoden die technisch en economisch haalbaar zijn, om emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu van een activiteit te voorkomen. Uit een BBT-vergelijking voor het verwerken van productiewater komt dus altijd een techniek waarmee productiewater kan worden verwerkt.
De Europese Commissie heeft een richtsnoer opgesteld voor het toepassen van BBT bij het winnen van olie en gas, inclusief het verwerken van productiewater.8 Daarbij is gekeken naar energiegebruik, gebruik van mijnbouwhulpstoffen, de mate van waterproductie en kosten. Naast het minimaliseren van de hoeveelheid geproduceerd water adviseert de Europese Commissie om productiewater terug te injecteren in de diepe ondergrond als BBT. Het zuiveren van het geproduceerde water wordt door de Europese Commissie gezien als minder gunstig vanwege de benodigde energie en de resterende afvalstromen.
Zijn eenmaal verleende vergunning voor het lozen van afval (in bodem, lucht of water) voor eeuwig of tijdelijk?
De vergunningen voor de waterinjectie in Twente zijn verleend voor onbepaalde tijd. Daarbij geldt wel de kanttekening dat de injectievergunning is verleend voor het injecteren van productiewater van de oliewinning in Schoonebeek. De oliewinning in Schoonebeek kent een verwachte einddatum in 2050. Ook zijn in de vergunningen maxima gesteld aan het hoeveelheid water dat mag worden geïnjecteerd. Daarnaast is in de injectievergunningen het voorschrift opgenomen dat iedere zes jaar de verwerking van het productiewater moet worden geëvalueerd, om de ontwikkeling van andere verwerkingsmethoden te blijven bevorderen.
Welke gronden zijn er voor het intrekken van een dergelijke vergunning? Zijn voortschrijdend inzicht over gezondheidseffecten of onzekerheden over lange termijn effecten aan de kant van de vergunningverlener reden om een lozingsvergunning in te trekken?
In de Wabo staan de gronden om een vergunning in te trekken beschreven. De belangrijkste gronden zijn gegeven in het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid alle onderzoeksresultaten van injectieput Rossum2 openbaar te maken?
Ja, ik zal de resultaten van het onderzoek naar put ROW-2 openbaar maken. Sinds de waterinjectie in Twente onder verscherpt toezicht staat, maakt SodM informatie over put ROW-2, zoals inspectierapporten en onderzoeken, openbaar via haar website.9 De onderzoeken naar ROW-2 en ROW-7 die NAM momenteel op aanwijzing van SodM uitvoert, zullen, gelijktijdig met de beoordeling door de toezichthouder, worden gepubliceerd.
Wanneer komt u met definitieve onderzoeksconclusies van injectieput Rossum 2, waarvan u sinds 2019 antwoordt op onze vragen dat de putmeting «geen reden voor onrust gaf»?
NAM moet de resultaten van het onderzoek naar de scheur in put ROW-2 uiterlijk 31 maart 2022 bij SodM indienen. Vervolgens zal SodM deze resultaten beoordelen. SodM maakt naar verwachting de onderzoeksresultaten en haar oordeel daarover openbaar voor de zomer.
De afronding van dit onderzoek stond gepland voor december 2021. Echter, vanwege technisch complexe modelering die lang duurt en de specialistische consultants die beperkt beschikbaar zijn, was deze inleverdatum niet haalbaar voor NAM. SodM hecht belang aan goed en volledig onderzoek en heeft daarom ingestemd met uitstel.10
Wanneer komt u met de meetresultaten van injectieput Rossum 7 die jarenlang niet toegankelijk bleek voor onderzoeksapparatuur?
Zoals gemeld in de brief van 6 december jl. van de toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat11 is de aanname dat put ROW-7 ontoegankelijk was voor onderzoeksapparatuur onjuist. In dezelfde brief is de stand van zaken van de metingen van put ROW-7 beschreven, namelijk dat NAM heeft aangegeven dat zij begin november 2021 put ROW-07 metingen aan de put heeft uitgevoerd. De resultaten zijn onderdeel van het onderzoek dat NAM nu uitvoert naar put ROW-2 en worden gedeeld zodra het rapport hierover is beoordeeld door SodM (zie ook het antwoord op vraag 12).
Bent u bereid het voorzorgsprincipe toe te passen en de twee (van de oorspronkelijk ruim tien) nog overgebleven injectieputten stil te leggen?
Nee. Zoals ik ook in de antwoorden op vraag 2 en 4 heb aangegeven, heb ik geen wettelijke grond om de injectie via de overgebleven putten stil te leggen.
Welke schade kan er ontstaan wanneer het misgaat bij injectieput Rossum 5, op tien meter afstand van natura2000 gebied Voltherbroek?
De risico’s van de waterinjectie zijn vooraf inzichtelijk gemaakt in de milieueffectrapportage12 en worden gedurende de injectie op verschillende wijzen gemonitord13. Het is met name het risico op lekkage van productiewater uit leidingen of installaties dat mogelijk tot schade aan het Natura 2000-gebied Voltherbroek kan leiden. Bij het verlenen van de injectievergunningen zijn deze risico’s meegewogen; dit vormde geen grond om de vergunningen te weigeren, wel zijn er voorschriften gesteld om schade te voorkomen dan wel te beperken. Ik verwijs u naar mijn brief van 20 augustus 202114 waarin ik bespreek welke maatregelen NAM heeft getroffen om de veiligheid van de waterinjectie in Twente te waarborgen en daarmee het Natura 2000-gebied Voltherbroek te beschermen.
Wanneer komt u met de onderzoeksresultaten van de gescheurde injectieput Sch447?
Zoals beschreven in van 6 december jl. van de toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat15, heeft SodM het voornemen om de beoordeling van het onderzoek openbaar te maken zodra dit is afgerond. SodM kan op dit moment niet aangeven wanneer dat zal zijn.
De aanleg van glasvezel in het Westland. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Snel internet toch weer in beeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor zowel particulieren als bedrijven, zoals in de glastuinbouwsector, van groot belang is dat zij ook in het buitengebied kunnen beschikken over glasvezel, vanwege de toenemende afhankelijkheid van digitalisering en van snelle, betrouwbare internetverbindingen voor bijvoorbeeld thuiswerken en online zakendoen?
Ik deel de mening dat het voor zowel particulieren als bedrijven in de buitengebieden van Nederland van belang is dat zij, met het oog op de toenemende digitalisering, kunnen beschikken over een snelle en betrouwbare internetverbinding. Dat kan een glasvezelverbinding zijn, maar ook andere technieken kunnen hiervoor geschikt zijn.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de aanleg van glasvezel in het Westland? Kunt u de ontwikkelingen schetsen vanaf het moment dat aanbieder Delta Fiber aangaf zich te willen terugtrekken uit het samenwerkingsverband met de gemeente Westland (december 2020)?
Voor de beantwoording van deze vragen heb ik contact gezocht met Delta Fiber en de gemeente Westland.
In december 2020 heeft Delta Fiber aan de bewoners in het buitengebied van Westland laten weten dat de eerder aangekondigde aanleg van glasvezel in het gebied niet doorgaat. Dit als gevolg van te hoge aanlegkosten. Volgens Delta Fiber is er daardoor geen sluitende business case te maken. De hoge aanlegkosten zijn het gevolg van de complexiteit van het gebied, dat zich kenmerkt door veel waterkeringen en dijken en smalle bermen. Hierdoor zijn er veel extra ingrepen nodig om het netwerk aan te leggen, zoals boringen onder waterwegen en het vrezen van sleuven in asfalt. Daarnaast is er afstemming nodig met veel eigenaren van privégrond waar doorheen gegraven moet worden. Voornoemde factoren maken de uitvoering complex en tijdrovend en daardoor kostbaar. Er is door Delta Fiber naar alternatieve aanlegroutes gekeken, maar ook die bleken complex en te kostbaar. Voor zover mij bekend, spelen er geen andere factoren mee die de aanleg van glasvezel door Delta Fiber in de weg staan.
Gelijktijdig met het besluit om geen glasvezel aan te leggen, heeft Delta Fiber laten weten het bestaande coaxnetwerk in het gebied op te waarderen naar de zogenaamde DOCSIS 3.1 standaard. Hiertoe wordt alle apparatuur in het netwerk en bij de eindgebruiker vernieuwd, waardoor de stabiliteit en de snelheid van het netwerk fors verbetert. Hierdoor krijgen eindgebruikers de beschikking over een internetsnelheid van ten minste 200 Megabit per seconde (Mbps) en is opwaardering mogelijk naar 1 Gigabit per seconde (Gbps). Op dit moment is 85% van werkzaamheden voltooid en verwacht wordt dat aan het einde van dit kwartaal de opwaardering grotendeels is afgerond.
Daarnaast heeft Delta Fiber specifiek voor de kern Heenweg en de bedrijventerreinen in Westland gekeken of de aanleg van glasvezel alsnog mogelijk is. Voor Heenweg en de grotere bedrijventerreinen bleek er wel een business case te maken en daar is of wordt gestart met de aanleg van glasvezel. Voor de kleinere bedrijventerreinen is Delta Fiber nog aan het inventariseren of er een sluitende business case mogelijk is.
Is het juist dat hoge kosten, als gevolg van de complexiteit van het gebied (met veel dijken, smalle bermen en sloten) de aanleg van glasvezel in het Westland in de weg staat? In hoeverre spelen nog andere factoren mee?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat digitalisering, waaronder het kunnen beschikken over snel internet, een maatschappelijk belang is, wat overheidsingrijpen rechtvaardigt indien sprake is van marktfalen?
Ja, ik deel de mening dat het kunnen beschikken over snel internet een maatschappelijk belang is, waarbij in het geval van aantoonbaar marktfalen overheidsingrijpen gerechtvaardigd is. Van marktfalen is bijvoorbeeld sprake wanneer een snelle breedbandvoorziening in een gebied ontbreekt, alsook de bereidheid van de markt om een dergelijke voorziening alsnog op eigen initiatief en risico te realiseren. Verder geldt dat overheidssteun voor breedbandinfrastructuur alleen geoorloofd is, als voldaan wordt aan Europese staatssteunregels. Daarmee moet oneigenlijke marktverstoring worden voorkomen. Kortweg schrijven deze regels voor dat steun alleen is toegestaan in gebieden waar er op dit moment of binnen 3 jaar geen snel vast breedbandnetwerk voorhanden is2. Met een snel vast netwerk wordt bedoeld, een netwerk dat op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps kan aanbieden.
Wat kunt u voor de inwoners en ondernemers in het Westland en van andere moeilijk te verglazen gebieden in Nederland, waar niet tot een sluitende business case kan worden gekomen, betekenen om de aanleg van glasvezel daar alsnog mogelijk te maken? Bent u bereid hiertoe contact op te nemen met de betreffende gemeentes?
De bewegingsruimte voor overheidsingrijpen wordt begrensd door Europese staatssteunregels. Gelet op de situatie in het buitengebied van Westland, waar met de opwaardering van het coaxnetwerk van Delta Fiber een snel vast breedbandnetwerk van ten minste 200 Mbps beschikbaar komt, is mijn beeld dat overheidsingrijpen hier niet gepast is. Die mogelijkheid is er eventueel wel voor buitengebiedbewoners in het Westland en de rest van Nederland, die niet over een snelle vaste internetverbinding (ten minste 100 Mbps) kunnen beschikken. N.a.v. de motie Van Dijk c.s.3 wordt onderzocht hoe groot deze groep landelijk is en welke technische oplossingen (incl. kosten) en handelingsperspectieven voorhanden zijn. Over de resultaten van het onderzoek die ik uw Kamer naar verwachting nog dit kwartaal zal sturen, zal ik ook in contact treden met provincies en de VNG.
Welke nationale en Europese mogelijkheden zijn er voor investeringen in glasvezel, met name in moeilijk te verglazen gebieden? Hoe maakt Nederland hier gebruik van? Welke rol kunnen de middelen uit het Recovery and Resilience Facility (RRF) hierbij spelen?
In de brief aan de Tweede Kamer van 17 mei 20214 is n.a.v. de motie Bromet c.s.5 toegelicht dat er afgezien van de middelen uit het RRF op dit moment geen concrete EU-financieringsmogelijkheden zijn voor de uitrol van snel internet in moeilijk te ontsluiten buitengebieden in Nederland. In het coalitieakkoord is afgesproken dat het Nederlandse herstelplan zal bestaan uit reeds begrote en gedekte uitgaven. De Minister van Financiën zal uw Kamer informeren over het Nederlandse herstelplan.
Welke aanbevelingen geeft u aan het nieuwe kabinet mee om invulling te geven aan de inzet Nederland wordt het digitale knooppunt van Europa en krijgt robuust, supersnel en veilig internet in alle delen van het land. uit het onlangs gepresenteerde coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»?
In het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» van 15 december jl. is de ambitie opgenomen dat Nederland het digitale knooppunt van Europa wordt en snel internet in alle delen van het land krijgt. De concrete uitwerking daarvan wat betreft de (on)beschikbaarheid van snel internet in de buitengebieden vindt momenteel plaats. Hierbij zal het externe onderzoek naar de technische opties en kosten voor snel internet voor de moeilijk gelegen adressen in de buitengebieden worden betrokken. Ik verwacht dat uw Kamer nog in dit kwartaal kan worden geïnformeerd over de uitkomsten van het lopende onderzoek en de vervolgstappen.
De plannen voor het hyperscale datacenter van Facebookmoederbedrijf Meta in Zeewolde en andere datacenters |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (VVD), Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie Koffeman (Partij voor de Dieren) (Kamerstuk 35 925 XIV, H) die de regering vraagt om de verkoop van grond voor (hyperscale) datacenters op te schorten?1
De in de motie genoemde verkoop van Rijksgronden is actueel in de casus Zeewolde. Naar aanleiding van het gevestigde voorkeursrecht, in het kader van de Wet voorkeursrecht gemeenten, moet het Rijk bij verkoop de gronden aanbieden aan de gemeente. Als grondeigenaar heeft de Staatsecretaris van BZK, mede namens de Ministers van BZK en LNV en de Staatssecretaris van EZK, voorwaarden gesteld voor de verkoop aan de gemeente Zeewolde. Deze voorwaarden liggen in het verlengde van keuzes in NOVI, zijn gebaseerd op een advies van het College van Rijksadviseurs (CRa) en betreffen maximale energiezuinigheid van servers, maximale opwekking van zonne-energie op daken en gevels van het datacenter, minimaal gebruik van water voor koeling en het gebruik van restwarmte voor een warmtenet. Op het moment dat Zeewolde hier aangepaste plannen voor indient zullen deze eerst worden getoetst en daarna beoordeeld.
Voor andere locaties is relevant dat het kabinet – zoals aangekondigd in het coalitieakkoord – naar aanleiding van het onevenredige beslag op duurzame energie in verhouding tot de economische en maatschappelijke meerwaarde, de landelijke regie voor hyperscale datacenters zal aanscherpen en ook de toelatingscriteria voor de vergunningverlening. Deze aanscherpingen zullen mogelijk ook doorwerken in de verkoop van Rijksgronden.
Bent u bereid om ook andere partijen dan het Rijksvastgoedbedrijf te vragen (tijdelijk) geen grond te verkopen voor de aanleg van nieuwe datacenters?
Op dit moment ga ik dat niet doen. Andere partijen maken eigen keuzes. Het kabinet geeft in dat verband met de keuzes in de NOVI en de in het coalitieakkoord aangekondigde aanscherping van beleid al een signaal af over zijn voorkeur over waar datacenters zich kunnen vestigen.
Waarom leek het u verstandig de afgelopen jaren een industrie naar Nederland te lokken die a) veel energie verbruikt en b) veel ruimte nodig heeft, terwijl Nederland a) een tekort heeft aan duurzame energie en b) een gebrek heeft aan ruimte om te bouwen?
Voor het beleid rond het aantrekken van datacenters naar Nederland verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 2 en 3 van de vragen van het lid Van Dijk (PvdA) over het bericht «De rode loper voor datacenters» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar, 2021–2022, nr. 1728).
Waarom voelen datacenters zich zo sterk aangetrokken tot Nederland? En op welke wijze is er (financieel/fiscaal) beleid gemaakt om datacenters extra te verleiden naar Nederland te komen? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de rol van de energiebelasting en netwerktariefkosten?2
Wereldwijd is er sprake van toenemende digitalisering van economie en maatschappij daarmee groeit de sector. Datacenters kiezen hun vestigingsplaats onder andere op basis van de betrouwbaarheid en mogelijkheid van aansluiting op het elektriciteitsnet en toegankelijkheid tot de internetkabels die Europa met de rest van de wereld verbindt. Ook zijn een stabiel politiek en gematigd klimaat belangrijk. Nederland scoort hoog op al deze punten en is daarom een centrale plek geworden voor datacenters in Europa. Amsterdam is een groot internetknooppunt mede vanwege zeer snelle en goede dataverbindingen naar het buitenland.
Er is geen specifiek beleid op het gebied van energiebelasting of netwerktarieven voor datacenters. De energiebelasting wordt geheven op basis van de hoeveelheid gebruikte elektriciteit en de nettarieven worden gebaseerd op het capaciteitsbelslag dat gebruikers leggen op het elektriciteitsnet en het afnamepatroon.
Kunt u bevestigen dat Nederland al decennia notoir slecht scoort in Europa op het gebied van duurzame energie?
Het aandeel duurzame energie in Nederland was in 2020 11,5%. Via een statistische overdracht met Denemarken voldeed Nederland aan het Europese doel van 14% in 2020. Het PBL constateert dat het doel uit het Energieakkoord van 16% in 2023 in beeld blijft. Nederland neemt een achterstandspositie in ten opzichte van andere landen in Europa. Dit komt onder andere door ons hoge aandeel energie-intensieve industrie, het relatief lage aandeel biomassa in onze warmtevoorziening en het ontbreken van hoogteverschillen waardoor waterkracht niet mogelijk is. Met de extra investeringen van € 7 miljard uit de Miljoenennota 2021 en het pakket van extra maatregelen uit het coalitieakkoord zet het kabinet in op het snel inhalen van deze achterstand.
Kunt u bevestigen dat in de Nationale Omgevingsvisie valt te lezen dat datacenters zich kunnen vestigen op locaties waar veel aanbod is van duurzame energie? Betekent het gegeven dat er nergens in Nederland voldoende duurzame energie is daarmee ook dat er geen ruimte is voor nieuwe datacenters?
De NOVI geeft aan dat datacenters zich daar kunnen vestigen waar (onder andere) op een duurzame manier in de energievraag kan worden voorzien via huidige of toekomstige energienetwerken. Voor hyperscale datacenters noemt de NOVI daarnaast dat vestiging kan waar veel aanbod van hernieuwbare energie is. Dit is het geval aan de randen van Nederland, zoals op bestaande locaties Eemshaven en Middenmeer. Hyperscale datacenters vestigen zich dan ook bij voorkeur daar.
De NOVI is een zelfbindend instrument waarin de rijksoverheid voor datacenters uit oogpunt van de kwaliteit voor de leefomgeving voorkeuren uitspreekt voor vestigingslocaties. De uiteindelijke afweging over het vestigen van datacenters is op dit moment daarom een afweging van het bedrijf zelf en de decentrale overheid. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 werkt het kabinet de komende periode uit hoe te komen tot een aangescherpte regie op hyperscale datacenters.
Wat is het effect van het aantrekken van dit soort – absoluut gezien – energieslurpers op het draagvlak voor de energietransitie?
Zie het antwoord onder vraag 4 van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1726).
Wat is het effect van de komst van datacenters op de haalbaarheid van de energiedoelen? Kunt u in uw reactie niet alleen ingaan op de extra vraag naar energie die datacenters met zich meebrengen, maar vooral ook op het risico dat het kabinet zijn energiedoelen niet haalt als de vraag naar energie toeneemt?
In algemene zin kan gesteld worden dat naarmate het energieverbruik in Nederland toeneemt, de opgave groter wordt voor het behalen van de Nederlandse doelstellingen op het gebied van duurzame energieopwekking. Zie daarvoor ook het antwoord onder vraag 14 van de beantwoording van de Kamervragen van de leden Van Dijk, Nijboer, Thijssen (allen PvdA) en Kröger (GroenLinks) over «De rode loper voor datacenter Zeewolde» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1727).
Het is nu nog niet te zeggen wat dit betekent voor het halen van de energiedoelen. Hiervoor is immers de implementatie van de Fit for 55 voorstellen van de Europese Commissie van belang en de uitwerking van de maatregelen uit het coalitieakkoord. Jaarlijks zal via de Klimaat- en Energieverkenning en de Klimaatnota de voortgang gemonitord worden en worden zonodig extra maatregelen getroffen, waarbij het kabinet zich richt op een hogere opgave dan 55% reductie van CO2 in 2030.
Welke rol spelen de lage energiebelasting en netwerktariefkosten die Nederland aanbiedt in de businessplannen van dit soort bedrijven?
Ik heb geen zicht op de precieze achterliggende kostenstructuur van datacenters maar ik heb niet de indruk dat de kosten voor energie of infrastructuur van doorslaggevend belang zijn bij een afweging om zich in Nederland te vestigen. Een goede internet infrastructuur en stabiel vestigingsklimaat zijn dat in veel grotere mate.
Hoe zijn de netwerktariefkosten verdeeld over consumenten, het midden- en kleinbedrijf, en grootverbruikers (zoals datacenters en hyperscale datacenters)? Klopt het dat grootverbruikers relatief veel minder betalen en consumenten relatief veel meer? Kunt u een overzicht geven waaruit duidelijk wordt wie wat betaalt?
De tarieven die afnemers betalen voor het gebruik van het elektriciteitsnet dienen gebaseerd te zijn op de werkelijke kosten. Daarnaast zijn belangrijke uitgangspunten voor de nettarieven dat deze niet mogen discrimineren en dat ze transparant moeten zijn. Deze randvoorwaarden zijn vastgelegd in Europese regelgeving.
Het bovenstaande komt er in de praktijk op neer dat de netkosten worden verdeeld aan de hand van verdeelsleutels die een verband leggen tussen het gebruik van het elektriciteitsnet en de veronderstelde kosten die met dat gebruik gepaard gaan. Hierbij worden de kosten verdeeld over de gebruikers op basis van waar een aansluiting zich in de topologie van het elektriciteitsnet bevindt (het zgn. netvlak) omdat dit maatgevend is in hoeverre de rest van het elektriciteitsnet gebruikt wordt en andere tariefdragers zoals het maximale beschikbare vermogen, het gecontracteerde vermogen en het verbruik. Het elektriciteitsnet kent 7 typen netvlakken waar partijen op worden aangesloten variërend van een aansluiting van de grote industrie op het extra hoogspanningsnet tot een aansluiting op het laagspanningsnet waar zowel woningen als kleine bedrijven op zijn aangesloten. Voor aangeslotenen op het laagspanningsnet (kleinverbruikers) geldt dat het nettarief enkel afhankelijk is van de fysieke capaciteit van de aansluiting en dat er één nettarief geldt voor alle typen elektriciteitsaansluitingen die vaak worden gebruikt door huishoudens. Er wordt dus verondersteld dat alle huishoudens hun aansluiting op een vergelijkbare manier gebruiken. De bevoegdheid om de verdeelsleutels vast te stellen ligt bij de onafhankelijke toezichthouder, dit is de Autoriteit Consument en Markt (hierna ACM). De ACM moet bij vaststellen van de verdeelsleutels uitgaan van de eerder genoemde randvoorwaarden.
Het klopt dat in de Elektriciteitswet 1998 sinds 2013 een specifieke passage is opgenomen voor grootverbruikers met een bijzonder vlak afnamepatroon. Deze afnemers krijgen een gereduceerd nettarief wanneer zij een voldoende hoog elektriciteitsverbruik en een voldoende vlak afname patroon hebben. De gedachte achter deze passage was destijds dat deze gebruikers een bijdragen leveren aan het stabiel houden van het elektriciteitsnet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2209). De regeling gaat niet worden overgenomen in het voorgenomen wetsvoorstel Energiewet omdat uit Europese jurisprudentie is gebleken dat het niet aan de nationale wetgever is om dit soort regels te stellen. De ACM heeft aangekondigd te gaan onderzoeken of het blijven toepassen van deze regeling wenselijk is.
Ik kan geen nationaal overzicht geven van de verdeling van de netkosten elektriciteit over verschillende groepen van gebruikers. Er wordt nationaal niet bijgehouden welke aansluiting door welk type bedrijf wordt gebruikt omdat dit niet relevant is voor de (regionale) netbeheerder. Op de website van de ACM worden alle tarievenbesluiten gepubliceerd. Daarbij is ook per regionale netbeheerder een overzicht te vinden van alle tarieven die worden gehanteerd en hoe vaak deze tarieven ongeveer in rekening worden gebracht.
Zie bijvoorbeeld voor netbeheerder Liander.https://www.acm.nl/nl/publicaties/tarievenbesluit-liander-elektriciteit-2022.
Klopt het dat met de Wijziging van de Energiewet 1998 in 2013 grootverbruikers financieel nog verder worden beloond met lage netwerktariefkosten? Wie draaien er dan voor die kosten op?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom wordt er in Nederland niet betaald naar de mate waarin een verbruiker het net belast? Is dat eerlijk/rechtvaardig naar uw mening?
De tarieven van de netbeheerders zijn kosten georiënteerd. De kosten worden voornamelijk veroorzaakt door de beschikbare capaciteit die netbeheerder moeten aanleggen en onderhouden om aangesloten van transportcapaciteit te voorzien. Een op kosten gebaseerd tarief vindt ik eerlijk en rechtvaardig. Het is aan ACM om als onafhankelijk toezichthouder invulling te geven aan een juiste kostenverdeling.
Hoe staat het met het voornemen om een norm voor de energiebesparing in te stellen voor datacenters?
Veel datacenters vallen, zeker na het aflopen van het energiebesparingsconvenant MJA3, onder de energiebesparingsplicht (Kamerstuk 32 813, nr. 675). Zij moeten alle energiebesparende maatregelen met een vijf jaar terugverdientijd uitvoeren. Energiebesparende maatregelen zijn vastgelegd in de Erkende Maatregelenlijst (EML Commerciële Datacenters). Datacenters die een milieuvergunning nodig hebben en/of onder het EU Emissiehandelssysteem (ETS) vallen kennen nog geen energiebesparingsplicht, al kunnen bij niet EU-ETS datacenters wel eisen aan energiebesparing in de vergunning gesteld worden door het decentrale bevoegd gezag. Vanaf 2023 zal de energiebesparingsplicht ook voor deze datacenters gaan gelden. De juridische uitwerking van de actualisatie van de energiebesparingsplicht is onlangs geconsulteerd en ik verwacht deze medio 2022 aan uw Kamer voor te kunnen leggen.
Klopt het dat reguliere datacenters in Nederland al 550.000m2 in beslag namen? Klopt het dat de twee hyperscale datacenters nog eens 213.000m2 in beslag namen? Kunt u een actualisatie van die cijfers geven aangezien de laatste cijfers uit 2018 lijken te komen?3
Het CRa-rapport (X)XL-verdozing vermeldt dat in 2018 de commerciële multi-tenant, «reguliere», datacentra bruto (inclusief aanvullende voorzieningen als kantoorruimte) ongeveer 55 ha. in gebruik hebben. Google (Groningen) en Microsoft (Middenmeer) voegden daar 213.000 m2 aan toe. Deze cijfers ontleende het CRa aan de cijfers van de Dutch Datacenter Association (DDA).
De DDA laat jaarlijks onderzoek doen naar de activiteiten van de commerciële co-locatie datacenters in Nederland. Hieruit blijkt voor het peiljaar 2020 een netto ruimtegebruik (datavloer) voor deze datacenters van 378.000 m2 (37,98 ha) en een bruto ruimtegebruik (datavloer incl. kantoorruimte) van 688.000 m2 (68,8 ha). Ook aan deze cijfers dienen de totalen niet-commerciële datacenters en hyperscale datacenters te worden toegevoegd. Het totaal bruto in gebruik zijnde oppervlak van de in Nederland gevestigde datacenters bedraagt dan per 2020 naar schatting 240 ha. Dit getal komt overeen met ongeveer 0,007% van het Nederlands landoppervlak en 0,2% van het areaal bedrijventerrein in Nederland.
Klopt het dat de sector (en daarmee ook het ruimtegebruik) de afgelopen tien jaar gemiddeld met 10% is gegroeid?
Het CRa meldt in het rapport (X)XL-verdozing dat het gebruik van de cloud als opslagmedium in de afgelopen tien jaren met gemiddeld 10% toenam.
Hierdoor groeide ook het ruimtegebruik. Volgens opgave van de sector zelf is het netto ruimtegebruik door commerciële co-locatie datacenters over de periode 2016–2020 jaarlijks met ruim 10% gemiddeld per jaar gegroeid. Dit is exclusief de groei van de (2) hyperscale bedrijven in Nederland. Uit internationale publicaties blijkt vooral de verwachting van een sterke groei in het segment van de hyperscales.
Kunt u aangeven wat de verwachtte groei is in ruimtegebruik, aangezien u stelt dat de sector over tien jaar twintig keer de omvang kan hebben die het in 2020 had?
De Staatssecretaris van EZK meldde in haar brief van 16 december jl. dat niet bekend is hoe de Nederlandse behoefte aan datacentercapaciteit zich tot 2030 precies zal ontwikkelen. In het algemeen wordt wereldwijd tot 2030 een sterke stijging van het dataverkeer verwacht, mogelijk tot 20 maal de omvang van het dataverkeer in 2020. Stijging van het dataverkeer betekent niet automatisch een recht evenredige stijging van de groei van de sector in Nederland en het ruimtegebruik.
Over de groei van de sector in Nederland bestaan uiteenlopende schattingen, verband houdend met vele onzekerheden en aannames hieromtrent. Indien de jaarlijkse groei van (minimaal) 10% ruimtegebruik doorzet, zal het ruimtegebruik in 2030 2,6 keer de omvang van die in 2020 hebben. Als we kijken naar het energieverbruik (thans 3,2 TWh), groeit dat volgens schattingen van de Stuurgroep Extra Opgave in 2030 tot maximaal 15 TWh en zou de sector over 10 jaar maximaal vijf keer zo groot zijn. Het is daarmee aannemelijk dat het ruimtegebruik in ieder geval minder hard groeit dan de wereldwijde groei van de sector. Indien het meerlaags bouwen van datacenters doorzet, zoals in de Metropool Regio Amsterdam al op enkele locaties plaatsvindt, groeit het ruimtegebruik nog minder hard.
Waar in Nederland denkt u dat die ruimte te vinden is? Vindt u het wenselijk dat schaarse ruimte die nodig is voor natuurontwikkeling en woningbouw om iedereen een dak boven het hoofd te kunnen bieden in beslag wordt genomen door datacenters?
De NOVI geeft voor datacenters aan dat ruimte gezocht kan worden waar op een duurzame manier in de energievraag kan worden voorzien via huidige of toekomstige energienetwerken, levering van restwarmte aan een warmtenet mogelijk is en waar voldaan kan worden aan eisen van de markt zelf aan digitale connectiviteit. Voor hyperscale datacenters stelt de NOVI daarnaast dat vestiging kan waar veel aanbod van hernieuwbare energie is, waar aansluiting op het elektriciteitsnetwerk kan worden geboden en waar ruimte minder schaars is. Dit is het geval aan de randen van Nederland, zoals op bestaande locaties Eemshaven en Middenmeer.
Voor de concrete locatiekeuze in deze gebieden is de absolute omvang van de benodigde ruimte niet het probleem, wel het gegeven dat ruimte schaars is in Nederland en lokaal meerdere functies dezelfde grond kunnen claimen. Dan zijn goede afwegingen belangrijk. Voor deze afweging, door medeoverheden, geeft de NOVI afwegingsprincipes mee: combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal en afwentelen dient te worden voorkomen.
De komende maanden werkt het kabinet uit hoe de in het coalitieakkoord aangekondigde aangescherpte regie vorm zal krijgen. Het kabinet zal de Kamer hier in het voorjaar over informeren.
Kunt u aangeven waar de 20 tot 25 datacenters die in aantocht zijn, geplaatst zullen worden? Is er al contact, formeel of informeel, om te bekijken waar deze zullen komen en wie is daarbij betrokken?4 Welke functies hebben de mogelijke locaties waar momenteel aan wordt gedacht?
Deze gegevens zijn bij ons niet bekend. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing. Bedrijven zullen daar contact mee leggen voor het indienen van een vergunningaanvraag. Voor het verkrijgen van een aansluiting van het net onderhouden bedrijven contacten met de netbeheerders. Specifieke informatie over het type datacenter en de locaties zijn bedrijfsvertrouwelijk en kunnen door de netbeheerders niet worden overgedragen aan het Rijk.
Waarom wordt geschermd met werkgelegenheidseffecten terwijl reeds bekend is dat, bezien per m2, een datacenter een van de functies is die het minste werkgelegenheid biedt?5
Ten aanzien van de werkgelegenheidseffecten en effecten van datacenters op de digitalisering verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 7 van de vragen van het lid Van Dijk (PvdA) over het bericht «De rode loper voor datacenters» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1728).
Welke activiteiten vinden plaats op, of welke functie heeft de grond, die momenteel in handen is van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), maar die in de toekomst mogelijk verkocht wordt aan Meta (moederbedrijf van Facebook)?
De rijksgronden zijn momenteel in pacht en erfpacht uitgegeven voor agrarisch gebruik. De gemeenteraad van Zeewolde heeft op 5 november 2020 besloten om artikel 5 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) toe te passen voor de beoogde percelen voor het datacenter, waaronder de rijksgronden. De gemeente Zeewolde heeft de mogelijkheid om vervolgens een onteigeningsprocedure op te starten.
Door de vestiging van het voorkeursrecht moet het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) de rijksgronden bij eventuele verkoop eerst aan de gemeente aanbieden. Indien de rijksgronden verkocht worden dan worden deze aan de gemeente Zeewolde verkocht.
Klopt het dat er een milieueffectrapportage zal worden vereist voor de oprichting van het datacenter in Zeewolde?
De gemeente Zeewolde heeft voor het vaststellen van het bestemmingsplan Trekkersveld IV voor de vestiging van een groot datacenter een milieueffectrapportage opgesteld. Op 12 oktober 2021 bracht de Commissie m.e.r. haar definitieve advies uit en concludeerde dat het rapport nu volledig de mogelijke gevolgen van een datacenter voor de omgeving beschrijft. Daarmee biedt het in de ogen van de Commissie een goede basis voor de besluitvorming over het project.
Op 16 december jl. stelde de gemeenteraad van Zeewolde dit bestemmingsplan vast.
Erkent u dat de grond in Flevoland zeer jong is en bekend staat als de meest vruchtbare grond van Nederland en wellicht zelfs van Europa, waardoor het uiterst geschikt is voor biologische, plantaardige voedselproductie?6 Waarom kiest u ervoor om deze grond op te geven voor de bouw van een datacenter?
In Flevoland bevinden zich gronden die zeer geschikt zijn voor grondgebonden landbouw, zo ook in Zeewolde (zie ook Cra advies: Leren van een datacenter in Zeewolde. Advies over een hyperscale datacenter op gronden van het Rijk; http://www.collegevanrijksadviseurs.nl/adviezen-publicaties/publicatie/2021/08/31/advies-datacentrum-zeewolde).
Het datacenter is deels gepland op rijksgronden, die verpacht zijn of in erfpacht uitgegeven voor agrarisch gebruik. De gemeente Zeewolde verzocht het RVB daarom mee te werken aan verkoop van deze gronden. In lijn met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wil het Rijk bijdragen aan meerdere (maatschappelijke) doelen, met daarbij oog voor multifunctioneel ruimtegebruik. Daarom zijn op basis van bovengenoemd advies van het CRa voorwaarden gesteld aan deze verkoop van rijksgronden. Deze voorwaarden gaan over energiegebruik, zonnepanelen op daken en gevels, watergebruik en omgaan met restwarmte. Het is aan de gemeente wanneer zij naar aanleiding van deze voorwaarden bij het RVB aangepaste plannen indient. Op dat moment wordt getoetst of deze voldoen. Pas daarna vindt definitieve beoordeling plaats. Het besluit over overdracht van gronden is nog niet aan de orde en er is nog geen begin gemaakt met een verkoopproces (zie TK brief 16 december 2021–0000659094). Wel heeft de gemeenteraad van Zeewolde op 16 december jl. ingestemd met het bestemmingsplan voor Trekkersveld IV; het bedrijventerrein voor Meta.
Bij de in het coalitieakkoord aangekondigde aanscherping van de beleidskaders zal het maatschappelijk belang van goede landbouwgrond worden meegewogen. Onderhavige casus laat bovendien zien dat in toekomstige situaties een integrale afweging eerder dient plaats te vinden. Het lopende Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), waarin onder meer structurerende keuzes worden voorbereid, kan hierin een belangrijke rol spelen en zoals in het coalitieakkoord staat vermeld zal er ook bezien worden wat het toekomstperspectief van de landbouw is in de verschillende gebieden (zie ook Motie-Boswijk – Kamerstuk 33 037, nr. 402 en Verzamelbrief LNV 23 november 2021 BPZ / 21287096).
Is er al een plan waar het water (drink-, oppervlakte-, of grondwater) vandaan gaat komen om het datacenter in te koelen? Zo nee, wanneer zal dit duidelijk worden? Zo ja, waar zal het water vandaan komen en wat is momenteel de functie van dat water?
Op 10 augustus 2021 heeft de Staatssecretaris van BZK per brief voorwaarden gedeeld met de gemeente Zeewolde. Een van deze voorwaarden heeft betrekking op het watergebruik van het datacenter en luidt als volgt: «Voor het koelen van het datacenter wordt gebruik gemaakt van intelligente koeloplossingen, waarin drinkwatergebruik tot een minimum is beperkt en waarbij primair hemelwater wordt opgeslagen en ingezet. De koeloplossingen dienen ook in de jaren na ingebruikname te voldoen aan de actuele stand van de techniek, volgens de dan geldende norm voor efficiënte datacenters.»
Zeewolde heeft nog geen aangepast plan ingediend voor deze en de andere voorwaarden. Het Rijk zal als Zeewolde hiervoor informatie aanlevert deze eerst laten toetsen door TNO en daarna beoordelen.
Hoeveel water is er maximaal en minimaal nodig voor de koeling van het datacenter?
De gemeente Zeewolde heeft informatie op haar website gepubliceerd over het waterverbruik van het datacenter7. Uit deze informatie blijkt dat alleen wanneer de buitentemperatuur te hoog is en/of de buitenlucht te droog is, water wordt gebruikt. De maximale watervraag bedraagt 270 m3/uur en de minimale watervraag is 0 m3/uur. De maximale watervraag zal 4 à 5 dagen per jaar optreden. Het water zal worden ingenomen van de Hoge Vaart. Het datacenter moet voor de waterinname een vergunning aanvragen bij het waterschap Zuiderzeeland.
Klopt het dat het drinkwaterbedrijf een aansluitplicht heeft wanneer het datacenter daarom vraagt, ook al betreft het levering van drinkwaterkwaliteit voor koeling?
Er is geen aansluitplicht voor levering van water van drinkwaterkwaliteit als dit voor koeling wordt gebruikt. Drinkwater is «water bestemd of mede bestemd om te drinken, te koken of voedsel te bereiden dan wel voor andere huishoudelijke doeleinden, met uitzondering van warm tapwater, dat door middel van leidingen ter beschikking wordt gesteld aan consumenten of andere afnemers.» (artikel 1 Drinkwaterwet). Bij gebruik voor koeling is sprake van levering van «ander water» wat buiten de wettelijke leveringsplicht van het waterbedrijf valt. De afweging of een datacenter aangesloten moet worden op het leidingwaternet voor levering van «ander water» ligt uiteindelijk bij het drinkwaterbedrijf. Hierbij wordt opgemerkt dat het drinkwaterbedrijf vanuit de Drinkwaterwet een verantwoordelijkheid heeft die primair gericht is op de levering van drinkwater voor consumptie en sanitaire doeleinden aan consumenten (dus niet op levering van koelwater aan bedrijven). Een drinkwaterbedrijf kan de gevraagde aansluiting of levering weigeren op basis van zijn algemene voorwaarden.
Zal het koelwater worden geloosd? Zo ja, waar? En is er sprake van het gebruik van additieven in het koelwater? Kunt u aangeven op welke wijze eisen gesteld zouden kunnen worden aan koelsystemen?
De gemeente Zeewolde geeft op haar website aan dat het gebruikte koelwater zal worden geloosd op de Hoge Vaart42. Het datacenter moet voor deze lozing een vergunning aanvragen bij het waterschap Zuiderzeeland. De gemeente geeft tevens aan dat het op dit moment nog niet bekend is welke stoffen worden gebruikt om ingenomen water te zuiveren bij gebruik als koelwater. Voor wat betreft de beoordeling van mogelijke additieven die worden toegevoegd aan koelwater, verwijs ik naar het antwoord op eerdere Kamervragen door van Raan en van Esch d.d. 1 april 2021 over watergebruik bij datacenters8.
Voor wat betreft het stellen van eisen aan het koelsysteem, verwijs ik naar het antwoord op vraag 23.
Wat is het effect van de recente uitspraak van de Hoge Raad die oordeelde dat de overheid percelen niet exclusief aan één partij mag verkopen?
De uitspraak van de Hoge Raad heeft betrekking op de verkoop door een overheidslichaam van onroerende zaken. De uitspraak stelt dat (potentiële) gegadigden aan de hand van objectieve, toetsbare en redelijke selectiecriteria ruimte moet worden geboden om mee te dingen.
Deze uitspraak heeft geen gevolgen voor de verkoop door het RVB van Rijksgronden ten behoeve van het datacenter van Meta. Op deze gronden had de gemeente Zeewolde al een Wet voorkeursrecht gemeente gevestigd. Indien het Rijk deze gronden verkoopt zal zij deze eerst aan de gemeente moeten aanbieden.
Klopt het dat Facebook (of Meta) druk heeft uitgeoefend om een locatie geregeld te krijgen?
Nee, dit klopt niet. Ik verwijs u verder naar de beantwoording op vragen 8 en 9 van de vragen van het lid Leijten (SP) over het bericht «Het Rijk regelde onder druk van Facebook voorrang op het stroomnet» (Aanhangsel handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1726).
Klopt het dat uw voorganger Minister Wiebes destijds een brief «bestelde» bij de gemeente Zeewolde en de provincie Flevoland, waarin ze moesten vragen om een datacenter om daarmee te kunnen pretenderen dat hier lokaal vraag naar was?7 Wat vindt u van die gang van zaken?
Dit klopt niet. De Minister van EZK heeft zich destijds alleen gericht op de vraag of een bijzondere wijze van aansluiting van het datacenter op het hoogspanningsnet past binnen het wettelijke kader van de Elektriciteitswet, en geconcludeerd dat dit het geval is. Omdat de locatie schuurt met de voorkeursrichtingen uit de NOVI, maar daar niet mee in strijd is, heeft de Minister van EZK destijds een brief gevraagd aan de gemeente en provincie of zij achter de komst van het datacenter staan. Dit is toegelicht door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021.
Wat is, naar uw mening, de betekenis van de erkenning in het coalitieakkoord dat hyperscale datacentra een onevenredig groot beslag leggen op de beschikbare duurzame energie en beschikbare ruimte in verhouding tot de maatschappelijke en/of economische meerwaarde?
Het kabinet zal de keuzes in de NOVI over datacenters aanscherpen. Daarnaast wordt uitgewerkt met welke sturing meer regie zal worden gevoerd in het realiseren van deze keuzes en de toelatingscriteria bij de vergunningverlening.
Het kabinet informeert dit voorjaar de Kamer over de voortgang in deze aanscherpingen.
Betekent dit dat de komst van hyperscale datacenters momenteel ten koste gaat van de brede welvaart? Betekent dit ook dat het kabinet hyperscale datacenters gaat weren?
De impact van hyperscale datacenters verschilt per datacenter. In algemene zin komt de passage in het coalitieakkoord over hyperscale datacenters voort uit een afweging rondom de brede welvaart. In lijn met het coalitieakkoord zal dit kabinet de landelijke regie en de toelatingscriteria ten aanzien van (hyperscale) datacenters aanscherpen. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal de Kamer hier dit voorjaar samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat en Energie over informeren.
Het kabinet is niet in het algemeen «tegen» hyperscale datacenters en zal deze dus ook niet «weren». Vanwege de lokaal mogelijk grote impact door het omvangrijke ruimtebeslag en grote elektriciteitsgebruik is wel meer regie nodig op waar deze datacenters zich vestigen en de inrichting van locaties.
Wat is, naar uw mening, de betekenis van de erkenning in het coalitieakkoord dat verdozing moet worden tegengegaan? Wat is het effect daarvan op de visie voor datacenters?
In het coalitieakkoord kondigt het kabinet aan zich in te zetten voor het voorkomen van verrommeling en verdozing van onze leefomgeving.
Hyperscale datacenters zijn ook «dozen». De betekenis van deze uitspraak in het coalitieakkoord voor deze datacenters is daarom dat ook voor deze datacenters bij de keuze van vestigingslocaties verrommeling van het landschap wordt tegengegaan, zoals dat ook voor andere «dozen» geldt.
Het bij deze keuze van vestigingslocaties toepassen van het in antwoord op vraag 17 genoemde afwegingsprincipe «kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal» is hierbij ondersteunend. Volgens het CRa beslaan de grote dozen momenteel 14.600 ha. Aangezien het huidig ruimtegebruik van datacenters 239 ha beslaat, leveren de datacenters slechts een klein aandeel (1,6%) aan de verdozing van Nederland. Lokaal kan de impact vanwege de omvang van hyperscale datacenters echter groot zijn (zie ook het antwoord op vraag 31).
Heeft het stukje over hyperscale datacenters in het coalitieakkoord betrekking op de mogelijke komst van de 20 tot 25 datacenters? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat ze toch naar Nederland komen?
De Staatssecretaris van EZK meldt in haar brief over datacenters op 16 december jl. op basis van informatie van TenneT dat er rond 20 á 25 projecten lopen voor de vestiging en uitbreiding van datacenters in Nederland. Deze lopen uiteen in grootte, bevinden zich in verschillende fases van voorbereiding en zitten op verschillende plaatsen in het land. Of en hoeveel hyperscale datacenters hier tussen zitten is niet bekend.
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 31 wil het kabinet hyperscale datacenters in algemene zin niet weren. Het kabinet wil wel dat deze bedrijven het landschap niet verrommelen door zich op de juiste locaties te vestigen en voorkomen dat het stroomgebruik andere ontwikkelingen van nationaal belang belemmert.
Wat wordt er precies bedoeld met deze zin in het coalitieakkoord over hyperscale datacenters: «Daarom scherpen we de landelijke regie en de toelatingscriteria bij de vergunningverlening hiervoor aan»?
Zie het antwoord op vraag 30.
Op welke manieren kunt u datacenters nog meer weren? Welk effect zou het stoppen met de verlaagde energiebelasting en netwerktariefkosten hebben op de aantrekkingskracht die Nederland uitoefent op datacenters? Welke activiteiten vinden plaats op, of welke functie heeft de grond, die momenteel in handen is van het RVB, maar die mogelijk verkocht wordt aan Meta?
Hoewel ik geen zicht heb op de onderliggende kostenstructuur van datacenters heb ik niet het beeld dat deze bedrijven zich in Nederland vestigen vanwege de wijze waarop energiebelasting of netwerktarieven zijn vormgegeven. Hierin spelen een betrouwbare infrastructuur en stabiel vestigingsklimaat een vele grotere rol. Het verhogen van de energiebelasting zou ook niet alleen datacenters raken maar alle grootverbruikers. Netwerktarieven zijn in lijn met Europese kaders kosten georiënteerd en ACM houd daar als onafhankelijk instantie toezicht op.
De rijksgronden die op het beoogde bedrijventerrein voor Meta liggen worden momenteel in pacht en erfpacht uitgegeven voor agrarisch gebruik (zie ook het antwoord op vraag 20).
Is u bekend waarom in het coalitieakkoord alleen gesproken wordt over hyperscale datacenters? Is naar uw mening één grote ruimte en energieverbruiker wezenlijk anders dan drie wat kleinere die netto dezelfde ruimte en energie verbruiken?
De reden waarom alleen over hyperscale datacenters word gesproken is dat gelet op hun relatief grote omvang en energiegebruik deze ook grotere impact hebben op de leefomgeving en andere ontwikkelingen dan meerdere kleinere datacenters. Daar komt bij dat hyperscale datacenters een beperktere bijdrage leveren aan de digitalisering en werkgelegenheid in Nederland dan kleinere co-locatie datacenters en niet per se in Nederland gevestigd hoeven te worden (zie ook het antwoord op vraag 19).
Op welke wijze gaat het kabinet in de toekomst om met het vraagstuk van welke bedrijvigheid men wil aantrekken, aangezien het niet logisch is om in een land met schaarse grond en een tekort aan duurzame energie industrieën aan te trekken die ruimte- en energie-intensief zijn?
Buitenlandse bedrijven leveren een belangrijke bijdrage aan de ambities van dit kabinet, bijvoorbeeld in de vorm van werkgelegenheid, innovatie en toegevoegde waarde van onze economie. Op 17 april 2020 is uw Kamer geïnformeerd over het acquisitiebeleid.10 Daarin is aangegeven dat het kabinet in het acquisitiebeleid sterker wil focussen op juist die buitenlandse bedrijven die ook bijdragen aan versterking van innovatie-ecosystemen en de verduurzaming en digitalisering van onze economie.
De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), de uitvoeringsorganisatie van EZK die verantwoordelijk is voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven naar Nederland, geeft invulling aan dit acquisitiebeleid. Bij het aantrekken van buitenlandse bedrijven werkt de NFIA intensief samen met de verschillende regionale partijen. Samen vormen zij het Invest in Holland netwerk. Deze samenwerking is ook logisch omdat een bedrijf immers altijd in een bepaalde regio zal moeten landen. Deze samenwerking zorgt er ook voor dat rekening kan worden gehouden met eventuele schaarste van grond of duurzame energie in de afweging of een potentiële vestiging van een buitenlandse bedrijf wenselijk is. Uiteindelijk is deze afweging aan de regio zelf, waarbij de NOVI uit oogpunt van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving wel voorkeuren aangeeft voor waar deze bedrijven zich vestigen.
Deelt u de mening dat het niet langer verstandig is om telkens maar nieuwe industrieën aan te trekken en bestaande industrieën in de benen te houden, zonder een visie over welke industrie past bij een duurzame samenleving en wat het betekent voor de brede welvaart?
Doelstelling van dit Kabinet is om te zorgen dat bedrijven, zowel bedrijven die hier reeds zijn gevestigd als nieuwe, bijdragen aan de brede welvaart in Nederland. Het gaat dan om bedrijven die o.a. bijdragen in de vorm van verdienvermogen, duurzame werkgelegenheid, strategische autonomie maar zeker ook de maatschappelijke uitdagingen waar we voor staan zoals de verduurzamingstransitie. Het Kabinet werkt momenteel haar industrievisie nader uit, onder andere over de invulling van de groene industriepolitiek zoals omschreven in het Coalitieakkoord Deze industriebrief zal naar verwachting in het tweede kwartaal van dit jaar verschijnen.
Bent u bekend met het bericht «Ombudsman waarschuwt: Als het OM zelf straft, komen slachtofferrechten in het geding» en de «Brief aan Minister JenV over positie slachtoffers bij strafbeschikking OM» van de Ombudsman?1 2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) zaken waar het slachtoffer wettelijk het recht heeft om te spreken (zoals ernstige zedenzaken) en daarvan gebruik wil maken afdoet met een strafbeschikking?
Het OM en wij achten het van groot belang dat slachtofferrechten worden geborgd, ook als wordt gekozen voor afdoening van een strafzaak met een OM-strafbeschikking. Bij de keuze voor een afdoening van een misdrijf houdt het OM – naast de ernst van het misdrijf en de persoon van de verdachte – dan ook rekening met de belangen van slachtoffers. In de desbetreffende beleidsregels heeft het OM als contra-indicatie voor afdoening met een strafbeschikking ernstige spreekrechtwaardige feiten opgenomen, zoals ernstige mishandelings- en zedenzaken, waarbij het slachtoffer of familieleden van het overleden slachtoffer te kennen hebben gegeven van het spreekrecht gebruik te willen maken. Dit is in de OM-Aanwijzing opgenomen om het belang van een goede afweging van het slachtofferperspectief te benadrukken. Indien het OM – in overeenstemming met de desbetreffende regelgeving en het OM-beleid – kiest voor afdoening van een strafzaak met een OM-strafbeschikking, dan neemt het OM daarbij de wensen en de schade van het slachtoffer mee.
Wij zijn ermee bekend dat de toepassingspraktijk van de OM-strafbeschikking de afgelopen tijd niet in alle gevallen overeen kwam met het hierboven beschreven beleid. Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van 17 november 2021 heeft het OM op verzoek van de Minister voor Rechtsbescherming voor een aantal door Slachtofferhulp Nederland (SHN) aangedragen strafzaken uitgezocht of, ondanks dat sprake was van een ernstig spreekrechtwaardig delict, gekozen is voor afdoening met een OM-strafbeschikking. In 4 zaken bleek dat het geval. Het betrof daarbij 1 zedenzaak. In die zaak is door het slachtoffer van aanranding expliciet te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het spreekrecht.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen van 17 november 2021 waarin u aangaf dat «in een beperkt aantal zaken», ondanks dat sprake was van een ernstig spreekrechtwaardig delict, toch gekozen is voor afdoening met een OM-strafbeschikking?3
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat u precies bedoelt met «een beperkt aantal zaken»? Om hoeveel zaken gaat het hier? Hoeveel van deze zaken betreffen zedenzaken?
Zie antwoord vraag 2.
Is deze praktijk in overeenstemming met de Aanwijzing OM-strafbeschikking van 11 november 2021, waarin staat dat het een contra-indicatie is voor het opleggen van een OM-strafbeschikking als het slachtoffer gebruik wil maken van het spreekrecht bij ernstige feiten zoals een mishandeling of zedenzaak?4
Wij zijn met het OM in gesprek gegaan naar aanleiding van de constatering dat een aantal zaken zijn afgedaan met een OM-strafbeschikking ondanks dat sprake was van een ernstig spreekrechtwaardig delict. Zoals gezegd komt officieren van Justitie binnen de zaken die zij behandelen beoordelingsruimte toe. Het OM heeft daarnaast aangegeven de recent aangepaste OM-aanwijzing OM-strafbeschikking, met de daarin opgenomen contra-indicatie, nogmaals bij hun officieren onder de aandacht te zullen brengen. Alleen in zeer bijzondere gevallen kan hiervan worden afgeweken. Ook dan rust op de officier van Justitie de plicht om zoveel mogelijk recht te doen aan de belangen van slachtoffers.
Deelt u de mening dat het afdoen van dit soort ernstige zaken met een strafbeschikking onwenselijk is? Zo ja, welke stappen onderneemt u om te zorgen dat dergelijke zaken niet met een strafbeschikking worden afgedaan, maar door de rechter behandeld worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn zedenzaken überhaupt geschikt om met een strafbeschikking af te doen, ook als het slachtoffer niet wenst gebruik te maken van het spreekrecht? Zo ja, in welke gevallen acht u het wenselijk een zedenzaak met een strafbeschikking af te doen en waarom?
Zedendelicten is een verzamelnaam voor delicten van diverse aard. De ernst van de delicten varieert. Zo kan een zedenzaak ook gaan over lichte strafbare feiten zoals schennis van de eerbaarheid (artikel 239 Wetboek van strafrecht) of het tonen van een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor de desbetreffende personen (artikel 240). Naast de wettelijke inkadering van de strafbeschikkingsbevoegdheid die is beperkt tot overtredingen en misdrijven waarop niet meer dan zes jaar gevangenisstraf staat, hanteert het OM zoals aangegeven de contra-indicatie voor afdoening met een strafbeschikking als het gaat om ernstige spreekrechtwaardige feiten waarbij het slachtoffer aangeeft van het spreekrecht gebruik te willen maken. Ook bij ernstige zedendelicten zal het OM altijd overgaan tot dagvaarden van de verdachte(n).
Hoe oordeelt u over de aanbevelingen van de Nationale ombudsman om te bevorderen dat het OM bij het afdoen van zaken met een strafbeschikking actief informatie vergaart bij het slachtoffer? Volgt u deze op, en zo ja hoe?
Ik ben het eens met deze aanbeveling. Deze informatievergaring bij slachtoffers is ook als uitgangspunt vastgelegd in het beleid van het OM ten aanzien van de strafbeschikking.
Bent u op de hoogte van het feit dat het voor veel mensen die een strafbeschikking krijgen niet duidelijk is dat ze daartegen bij de rechter in verzet kunnen gaan? Deelt u de mening dat dit een risico vormt bij alle strafbeschikkingen, maar bij de ernstige (zeden)zaken zoals genoemd in het artikel in het bijzonder?
In elke strafbeschikking wordt aangegeven dat de verdachte de mogelijkheid heeft verzet tegen de strafbeschikking aan te tekenen. Daarbij is ook aangegeven binnen welke termijn dat kan en hoe het verzet kan worden ingediend. Wij vinden dit een gebruikelijke en afdoende manier om een beroepsmogelijkheid aan te geven.
Kunt u aangeven in hoeverre inmiddels opvolging is gegeven aan de aanbevelingen die de Nationale ombudsman heeft gedaan inzake behoorlijke informatieverstrekking rondom strafbeschikkingen? Zijn de (rechtsbijstands)maatregelen die u aankondigde in uw brieven van 18 september 2020 en 19 november 2020 voldoende gebleken om te zorgen voor begrijpelijke en toegankelijke informatie over de gevolgen en procedurele mogelijkheden van een strafbeschikking voor verdachten? Gelden deze maatregelen alleen voor zogenoemde «coronazaken» (zaken die het OM vanwege corona-achterstanden met een OM-strafbeschikking wil afdoen) of voor alle zaken waarin het OM een strafbeschikking oplegt?5 6
Voor het antwoord op het eerste onderdeel van deze vraag over de informatieverstrekking verwijs ik naar het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Er heeft nog geen evaluatie van de nieuwe rechtsbijstandregeling plaatsgevonden. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft mij laten weten in het kader van zijn toezichtstaak op het OM bezig te zijn met een (vijfde) onderzoek naar de toepassingspraktijk van de OM-strafbeschikking. De onderzoeksrapportage verschijnt naar verwachting in het voorjaar van 2022. De Minister van JenV zal deze voorzien van een beleidsreactie en aan uw Kamer toezenden. Wij kijken uit naar de resultaten van dit uitgebreide onderzoek dat naar verwachting inzicht geeft in de kwaliteit van de toepassing van de OM-strafbeschikking, ook waar het gaat om informatieverstrekking aan betrokkenen bij een strafzaak.
Hoe oordeelt u over het voornemen het taakstrafverbod uit te breiden in combinatie met het voornemen de geïntensiveerde aanpak van de OM-strafafdoening voort te zetten in 2022? Staan deze voornemens niet haaks op elkaar nu de taakstraf – in tegenstelling tot de gevangenisstraf – juist een van de strafmodaliteiten is die het OM bij de strafbeschikking kan opleggen?7
Deze voornemens staan naar ons oordeel niet haaks op elkaar. De uitbreiding van het taakstrafverbod beoogt te voorkomen dat daders van een ernstig misdrijf een naar verhouding lichte straf krijgen. De strafbeschikking is een manier van afdoening die is ingesteld om de lichte types delicten te bestraffen. Een taakstraf zal bij dit type lichtere delicten vaker als een passende straf kunnen worden beschouwd dan bij ernstige(re) delicten.
Het bericht ‘Verhuren koophuis frustreert starters’. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat in de afgelopen tien jaar zo’n 62.000 huishoudens die een nieuwe woning kochten hun oude woning hebben verhuurd in plaats van verkocht1?
Ja.
Merkt u dat deze trend steeds sterker wordt? Zo ja, uit welke cijfers blijkt dit?
In 2021 heeft het Kadaster in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek gedaan naar het zogeheten «keep-to-let», waarbij woningeigenaren bij verhuizing naar een nieuwe koopwoning hun oude koopwoning aanhouden voor de verhuur2. Om te bepalen of het om een keep-to-let woning gaat, kijkt het Kadaster of de oude koopwoning na een verhuizing naar een nieuwe koopwoning na een jaar nog in bezit is van de betreffende eigenaar. Als dit het geval is, wordt aangenomen dat het om een keep-to-let woning gaat. Het is dan aannemelijk dat de woning is aangehouden voor verhuur. Omdat het Kadaster eigendomssituaties registreert en niet het gebruik van de woning is dit niet met zekerheid te stellen, het kan ook zijn dat de woning niet wordt verhuurd en bijvoorbeeld leeg staat.
Keep-to-let kwam veel voor in de periode van 2009 tot 2012. Dit houdt naar alle waarschijnlijkheid verband met de trage verkoop van de vorige woning in deze crisistijd. Na de crisis is het aandeel keep-to-let woningen redelijk gestabiliseerd tot ongeveer 4% van de woningtransacties, waarbij er de laatste jaren sprake is van een lichte stijging (figuur 1). Het zogeheten «buy-to-let», waarbij een woning wordt aangekocht voor de verhuur, kende na de crisis een sterkere opwaartse beweging.
Figuur 1: ontwikkelingen aandelen keep-to-let en buy-to-let1
Bron: Kadaster
Hoe kijkt u aan tegen de gevolgen voor de woningmarkt wanneer op deze manier steeds meer woningen aan de koopvoorraad worden onttrokken?
Zowel door keep-to-let als door buy-to-let worden koopwoningen omgezet naar huurwoningen. Dat hoeft op zichzelf geen probleem te zijn. Er worden immers geen woningen aan de woningvoorraad onttrokken (zolang de woningen niet leeg staan) en er is ook een behoefte aan (betaalbare) huurwoningen. In de huidig krappe markt betekent de omzetting van koop naar huur wel dat het voor starters mogelijk lastiger wordt om een koopwoning te bemachtigen. Daarbij worden woningen steeds vaker duur verhuurd, waardoor de woningen niet betaalbaar zijn voor groepen als middeninkomens. Het rendement voor de verhuurder kan daarentegen fors zijn, zeker als de woning in een gunstigere markt is aangekocht. Dat voelt onrechtvaardig.
Ik vind het belangrijk dat wonen betaalbaar is en starters een kans krijgen op de koopwoningmarkt. Het vorige kabinet heeft al verschillende maatregelen genomen die eraan bijdragen dat starters meer kans krijgen op een koopwoning, huren betaalbaarder wordt en er meer balans komt in het fiscale regime voor particulieren en woningbeleggers. Zo kunnen gemeenten sinds 1 januari 2022 een opkoopbescherming invoeren om de opkoop voor de verhuur te beperken en is de overdrachtsbelasting reeds gedifferentieerd waardoor starters3 éénmalig vrijgesteld zijn van overdrachtsbelasting en woningbeleggers het algemene tarief van 8% betalen. Dit kabinet wil een stap verder gaan door dit algemene tarief in 2023 verder verhogen van 8% naar 9%. Tevens werkt het kabinet aan een nieuw box 3 stelsel, waarbij inkomsten uit vermogen worden belast op basis van werkelijk rendement. Vooruitlopend daarop zal de leegwaarderatio worden afgeschaft, waardoor de belasting van het rendement op verhuurd vastgoed in box 3 meer zal gaan aansluiten bij de praktijk. Ook krijgen middenhuurwoningen een vorm van huurprijsbescherming. Het uitgangspunt bij deze huurprijsbescherming is dat wonen voor middeninkomens enerzijds betaalbaar wordt én het anderzijds rendabel blijft voor institutionele beleggers om in deze woningen te investeren. In het kader van het programma Betaalbaar wonen, dat half april aan uw Kamer wordt gepresenteerd, zal ik u hier nader over informeren.
Deelt u de zorgen van de in het artikel aangehaalde financieel adviseur en hypotheekdeskundige Jos Koets dat deze ontwikkeling nadelige gevolgen heeft voor starters, gelet op het afnemende aanbod en de stijgende prijzen die deze praktijk tot gevolg heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u het vermoeden van Koets en de eveneens in het artikel aangehaalde Paul de Vries, woningmarktdeskundige bij het Kadaster, dat veel van de woningen in kwestie verhuurd worden in strijd met de hypotheekvoorwaarden die door de bank zijn gesteld? Zo nee, waarom niet?
Wanneer een woningeigenaar verhuist, de oude woning aanhoudt ten behoeve van verhuur en hier de oude hypotheek op laat rusten, geldt er in algemene zin een meldingsplicht bij de kredietverstrekker. Bij toestemming van de geldverstrekker is het mogelijk om de oude woning aan te houden en te verhuren. Dit voor zover hier geen additionele regelgeving vanuit bijvoorbeeld de gemeente in de weg staat. De voorwaarden en eventuele de rente van de financiering worden op de verhuur aangepast.
Kredietverstrekkers willen dat de klant verhuur meldt. Dit omdat het verhuren van de woning bijvoorbeeld invloed heeft op de waarde van het onderpand. Bij verhuur is de woning in verhuurde staat minder waard bij een eventuele (executie)verkoop. Ook heeft het invloed op de benodigde verzekeringen. Kredietverstrekkers geven aan dat zij niet verwachten dat in alle gevallen het verhuren van een woning wordt gemeld.
Het is voor kredietverstrekkers lastig te achterhalen hoe vaak verhuur niet wordt gemeld. Hier is naar geïnformeerd tijdens de jaarlijkse gesprekken met kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs in het platform hypotheken. Uit deze steekproef blijkt dat kredietverstrekkers het aandeel niet gemelde verhuur laag inschatten, namelijk minder dan 10% van hun portefeuille. Ook zijn er geen zorgen geuit door kredietverstrekkers over de gevolgen van niet gemelde verhuur. Ik zie daarom geen aanleiding voor het laten uitvoeren van aanvullend onderzoek. Wel zal ik ook voor het platform hypotheken van 2022 weer uitvragen bij kredietverstrekkers hoe hoog zij het aandeel niet gemelde verhuur inschatten.
Zo ja, bent u bereid onderzoek te laten verrichten naar de omvang van het tegen de hypotheekvoorwaarden in verhuren van koopwoningen?
Zie antwoord vraag 5.
De zorg van TenneT bij het CO2-plafond voor kolencentrales |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van TenneT over de wijze waarop de productiebeperking voor kolencentrales is vormgegeven?1
Ja.
Klopt het dat de analyse van het kabinet dat de productiebeperking voor kolencentrales middels invoering van een CO2-plafond geen risico’s op zou leveren voor de leveringszekerheid was gebaseerd op een analyse van TenneT waarin uitgegaan was van productiebeperking gedurende het hele jaar in plaats van een productiebeperking op jaarbasis?
Ja. Er zijn in de rapportage van TenneT van 20 april 2020 drie varianten onderzocht: definitieve sluiting van de drie nieuwe centrales in 2021, tijdelijke sluiting van de drie nieuwe centrales in 2021, 2022 en 2023 en alle drie de nieuwe centrales draaien op het technisch minimum in 2021, 2022 en 2023 waarbij centrales niet kunnen opregelen.
Deelt u de zorg van TenneT dat een productiebeperking op jaarbasis meer risico’s voor de leveringszekerheid met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs ook naar de antwoorden van de Staatssecretaris Klimaat en Energie op vragen van het lid Bontenbal (CDA) over de fors hogere elektriciteits- en gasprijzen zoals op 24 december 2021 verstuurd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1213). Voor wat betreft de actuele situatie in de gasmarkt en voorbereidingen ten aanzien van het uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan Gas verwijs ik u naar de gelijktijdig met deze antwoorden verzonden brief hierover.
Uit de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 blijkt dat het operationele thermische productievermogen in Nederland is gestegen tot een niveau van 23,7 GW in 2021. Bij de vormgeving van deze beperking is nadrukkelijk rekening gehouden met het belang van leveringszekerheid van elektriciteit. Zowel door het percentage niet lager te stellen dan 35% als door de keuze om de beperking vorm te geven als een plafond op jaarbasis. Wanneer het plafond niet op jaarbasis geldt maar als minimum op elk moment, kunnen de kolencentrales in periodes met schaarste niet opregelen boven het technisch minimum. Het plafond op jaarbasis biedt kolencentrales ruimte om gedurende periodes met schaarste (hoge prijzen/winterperiodes) maximaal beschikbaar te zijn en daarmee bij te dragen aan de leveringszekerheid. Dit is op basis van de huidige inzichten en geldende marktomstandigheden. Ik houd de toekomstige ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking hierop. Als ik tot de conclusie kom dat deze maatregel tot onaanvaardbare risico’s leidt voor de leveringszekerheid van elektriciteit of de voorzieningszekerheid van gas, zal ik maatregelen nemen om dit te voorkomen.
In de afgelopen en komende monitor leveringszekerheid van TenneT is rekening gehouden met 4 GW kolenvermogen in 2022. De productiebeperking ziet op het beperken van kolenstook voor elektriciteitsproductie, waardoor de Amercentrale (0,6 GW), die vooral biomassa verbrandt, niet wordt beperkt door de maatregel. De MPP3 centrale van Uniper (1,1 GW) verbrandt naast kolen ook reststromen. Deze reststromen worden redelijk gelijkmatig over het jaar aangeleverd bij de centrale en hebben een beperkte opslagcapaciteit, waardoor naar verwachting de verbranding van deze reststromen ook gelijkmatig over het jaar zal plaatsvinden. Hierdoor zal naar verwachting de MPP3-centrale meer dan andere centrales die geraakt worden door deze maatregel, gelijkmatig over het jaar elektriciteit leveren, waarbij Uniper binnen de technische mogelijkheden en het gestelde CO2-plafond vrij is meer of minder te produceren afhankelijk van de marktprijzen. De Staatssecretaris Klimaat en Energie heeft besloten steun te verlenen, zodat de kolencentrale van Onyx Power in Rotterdam (0,7 GW) vrijwillig en volledig kan sluiten. Hierdoor blijft alleen de Eemshaven-centrale (1,6 GW) over waarbij het denkbaar is dat aan het begin van het jaar zoveel wordt gedraaid dat aan het einde van het jaar het plafond is bereikt. Daarbij moet worden bedacht dat de bijstook van biomassa niet ten koste gaat van het plafond van 35% waardoor de centrales gemiddeld over het jaar een groter aandeel van hun capaciteit kunnen inzetten.
Kunt u aangeven wat de risico’s zijn als kolencentrales vooral draaiuren maken in het begin van 2022 en zich eind 2022 een situatie met hoge gasprijzen, beperkt aanbod van duurzame energieproductie zoals nu, minder geïnstalleerd conventioneel thermisch productievermogen elders in Europa en een strenge winter voordoet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen als blijkt dat kolencentrales komend jaar vooral in het begin van het jaar draaiuren maken?
Omdat ook in normale jaren het merendeel van de winter en de koude periode in Europa in het begin van het jaar valt met bijbehorende hogere elektriciteitsprijzen, verwacht ik dat de kolencentrales normaalgesproken juist in het begin van het jaar hun draaiuren maken. Dit is en blijft afhankelijk van de vraag- en aanbodverhoudingen elders in Europa en van de gas-, kolen- en ETS-prijzen. Bij relatief hoge gasprijzen en relatief lage kolen- en ETS-prijzen, worden de kolencentrales meer ingezet en als de omgekeerde situatie zich voordoet juist de gascentrales. De huidige hoge gasprijzen maken het scenario dat de kolencentrales juist in het begin van het jaar hun draaiuren maken in 2022 extra waarschijnlijk.
Ik zal dan ook naar verwachting geen extra actie ondernemen als blijkt dat deze centrales vooral in het begin van het jaar draaiuren maken. Dit is op basis van de huidige inzichten en geldende marktomstandigheden. Ik houd de toekomstige ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking hierop. Als ik tot de conclusie kom dat deze maatregel tot onaanvaardbare risico’s leidt voor de leveringszekerheid van elektriciteit of de voorzieningszekerheid van gas, zal ik maatregelen nemen om dit te voorkomen.
Bent u bereid TenneT om een aanvullende risicoanalyse met betrekking tot de leveringszekerheid te vragen?
Ja. TenneT heeft inmiddels aangegeven voor het jaar 2022 een aanvullende analyse te zullen maken op de Monitoring Leveringszekerheid 2021 met betrekking tot de maatregelen voor de kolencentrales. In het jaar 2025 waar de Monitoring Leveringszekerheid 2021 ook naar gekeken heeft, geldt de productiebeperking voor de kolencentrales niet meer. In de Monitoring Leveringszekerheid 2022 zal opnieuw aandacht zijn voor de situatie in de landen om ons heen. Ik verwijs ook naar de antwoorden op vragen van het lid Bontenbal (CDA) over de fors hogere elektriciteits- en gasprijzen zoals op 24 december 2021 verstuurd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1213), waarin mijn de Staatssecretaris Klimaat en Energie heeft aangegeven TenneT tijdig in het komende jaar te vragen om te beoordelen of leveringszekerheid ook in de volgende winter voldoende op orde is, dan wel dat aanvullende maatregelen nodig zijn die dan kunnen worden uitgewerkt.
Het via Nederland wegsluizen van vaccinwinsten door Pfizer |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vaccinwinsten Pfizer weggesluisd via Nederland»?1
Ja.
Is het juist dat farmaceut Pfizer het afgelopen jaar 15 miljard dollar aan winst, waaronder vaccinwinsten, via een Nederlandse brievenbusfirma heeft weggesluisd naar de Verenigde Staten?
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
De afgelopen jaren heeft het vorige kabinet verschillende maatregelen tegen belastingontwijking genomen. In enkele recente brieven is mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingegaan op de aanpak van belastingontwijking door het vorige kabinet.2 Ook dit kabinet zal belangrijke stappen zetten om belastingontwijking verder aan te pakken. De volgende stappen op dit terrein zullen voor een belangrijk deel voortkomen uit internationale samenwerking. Nederland werkt in verband hiermee actief samen om in internationaal verband tot verdere oplossingen tegen belastingontwijking te komen. Het kabinet zal hierbij de voortgang en effectiviteit van de aanpak van belastingontwijking blijven monitoren en hierover aan de Kamer rapporteren.3 In dit kader is van belang dat de Europese Commissie afgelopen december een voorstel heeft gepresenteerd om ongewenste doorstroom via brievenbusfirma’s tegen te gaan4. Het kabinet bestudeert dit voorstel en zal binnenkort in de vorm van een BNC-fiche een inhoudelijke reactie geven. Daarbij betrekt het kabinet ook de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen.5
Hoe kan het zijn dat Pfizer enerzijds geen winsten meer mag oppotten in zijn Nederlandse dochter, maar anderzijds dis vehikel toch gebruikt om geld door te sluizen?
Zie antwoord vraag 2.
Farmaceut Pfizer claimt volgens genoemd bericht dat het bedrijf geen belastingvoordeel zou hebben overgehouden aan het doorsluizen van 15 miljard euro. Kunt u dat bevestigen of ziet u dit anders?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere motieven dan het behalen van een specifiek belastingvoordeel zouden achter het onttrekken van 15 miljard dollar uit de reserves van dit Nederlandse vehikel kunnen zitten?
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In algemene zin kunnen er verschillende bedrijfseconomische redenen zijn om winst uit te keren, bijvoorbeeld om elders in de groep de middelen te kunnen investeren. Hierbij hoeft niet per definitie sprake te zijn van een fiscaal oogmerk.
Hoe beoordeelt u deze gang van zaken in het licht van het recent uitgebrachte rapport van de commissie Ter Haar over doorstroomvennootschappen?
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In algemene zin geldt dat veel van de genomen maatregelen recent in werking zijn getreden. Het kabinet verwacht dat door deze maatregelen de fiscaal gedreven doorstroom via Nederland de komende jaren zal afnemen. Het advies van de Commissie Doorstroomvennootschappen gaat over de rol van doorstroomvennootschappen in Nederland6. Het rapport is eind november 2021 door het vorige kabinet in ontvangst genomen. De adviescommissie erkent dat op nationaal niveau al veel stappen zijn gezet om belastingontwijking tegen te gaan. De aanbevelingen zien daarom voornamelijk op de inzet van Nederland met betrekking tot internationale regelgeving. Nederland werkt actief samen om in internationaal verband tot verdere oplossingen tegen belastingontwijking te komen. In dit kader is van belang dat de Europese Commissie afgelopen december een voorstel heeft gepresenteerd om ongewenste doorstroom via brievenbusfirma’s tegen te gaan7. Het kabinet bestudeert dit voorstel en zal binnenkort in de vorm van een BNC-fiche een inhoudelijke reactie geven.
Ziet u in dit voorbeeld een motief om extra vaart te maken met het opvolgen van aanbevelingen uit het rapport Ter Haar? Zo ja, aan welke (eerste) stappen denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.