De berichten ‘Verkeerde waterstanden en gebrek aan regie: veel ging mis bij aanpak watersnood Limburg’ en ‘Waterschap was niet voorbereid op watersnood Limburg, maar handelde snel' |
|
Ingrid Michon (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Verkeerde waterstanden en gebrek aan regie: veel ging mis bij aanpak watersnood Limburg»1 en «Waterschap was niet voorbereid op watersnood Limburg, maar handelde snel»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies van het rapport van het Instituut voor Veiligheid- en Crisismanagement (COT) over de rol van het waterschap met betrekking tot de watersnood in Limburg?
In juli 2021 is Limburg en het nabije buitenland getroffen door neerslag van een niet eerder gekende omvang. In de Ardennen, de Eifel en het Limburgs Heuvelland viel extreem veel regen. Dit leidde tot drie grote watercrises die nagenoeg tegelijk optraden: het overstromen van de regenwaterbuffers door de overvloedige regenval, het vollopen van het regionaal watersysteem (de beken) met name vanuit het buitenland en een snelle en zeker voor de zomerperiode extreme stijging van de Maas. Het waterschap Limburg stond, samen met haar partners, (waaronder de beide veiligheidsregio's, Rijkswaterstaat, gemeenten, Defensie en andere waterschappen) voor de enorme opgave om deze crisis het hoofd te bieden en moest in 29 van de 31 Limburgse gemeenten acuut handelen.
Het COT concludeert dat met veel inzet behoorlijk adequaat is gehandeld, maar er zijn ook verschillende verbeterpunten onder andere ten aanzien van de interne communicatie. Waterschap Limburg geeft aan dat het Dagelijks Bestuur op 18 januari een actieplan heeft vastgesteld waarin de belangrijkste acties met betrekking tot de aanbevelingen van het COT staan benoemd. Deze zullen in een meerjaren-verbeterprogramma worden opgepakt. Verder geeft het waterschap aan dat de aanbevelingen die zich richten op de samenwerking tussen de ketenpartners in veiligheidsregio-verband aan de hand van een gezamenlijke rode-draadanalyse van de beide veiligheidsregio’s, Rijkswaterstaat en het waterschap worden opgepakt. Ik vind het van belang dat deze verbeterpunten worden opgepakt. Overigens heb ik grote waardering voor de inzet van medewerkers van het waterschap, hun flexibiliteit, betrokkenheid en doorzettingsvermogen. In samenwerking met partners hebben zij door veelal tijdig genomen noodmaatregelen erger voorkomen.
Is het rapport van het COT aangeboden aan de voorzitter van de veiligheidsregio, degene die bestuurlijk verantwoordelijk is voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Limburg?
Ja. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het waterschap Limburg en heeft betrekking op taken en verantwoordelijkheden van het waterschap. Het waterschap geeft aan dat dit rapport op 26 januari jl. is aangeboden aan de voorzitters van beide veiligheidsregio’s in Limburg.
Is bij de ramp het Rampbestrijdingsplan Hoogwater Maas van de veiligheidsregio Limburg gevolgd en is er conform dit plan gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Ja. Waterschap Limburg geeft aan dat het rampbestrijdingsplan (RBP) hoogwater Maas van de Veiligheidsregio’s Zuid-Limburg en Limburg-Noord door betrokken partijen is gevolgd voor het doel waarvoor het is opgesteld: hoogwater in de Maas. De crisis is echter groter geweest dan hoogwater in de Maas; het betrof ook hoogwater in het regionale watersysteem, inclusief de zijrivieren van de Maas. Ik heb begrepen dat de beide Limburgse veiligheidsregio’s daarom inmiddels samen met het waterschap een werkgroep hebben ingesteld om een RBP voor waterveiligheid in het Heuvelland op te stellen. Hierbij zal worden aangesloten bij de draaiboeken die het waterschap voor de stroomgebieden van o.a. de Geul en Geleenbeek hanteert.
Worden de aanbevelingen uit het rapport onverkort uitgevoerd? Zo ja, wat is het tijdpad?
Ja. Het Waterschap Limburg is verantwoordelijk voor de uitvoering van de aanbevelingen van het COT. Het Waterschap geeft aan dat het Dagelijks Bestuur in haar vergadering van 18 januari 2022 de aanbevelingen uit de Leerevaluatie van het COT onverkort heeft overgenomen en een Actieplan en tijdpad heeft vastgesteld. In dit plan zijn bij alle aanbevelingen acties uitgewerkt en een deel van deze acties is reeds in gang gezet of gerealiseerd. Een ander deel moet – vaak in overleg met ketenpartners – nog uitgewerkt en opgepakt worden.
Hoe verhouden de aanbevelingen zich tot de aanbevelingen uit de evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr)?
De aanbevelingen in het rapport van het COT zijn in lijn met bevindingen en aanbevelingen in het rapport van de Commissie evaluatie Wet veiligheidsregio’s. Dit betreft met name de adviezen over noodzakelijke versterking van de (netwerk)samenwerking tussen de verschillende crisispartners bij de voorbereiding op en aanpak van crises, waaronder overstromingen. In beide rapporten wordt ook onderstreept dat het van belang is dat alle betrokken crisispartners over een samenhangend en eenduidig informatiebeeld beschikken. Informatiemanagement is als basisproces één van de belangrijke steunpilaren voor de crisisbeheersing. In algemene zin dient het gezamenlijk informatiemanagement van het Rijk, veiligheidsregio’s en crisispartners verder ontwikkeld te worden. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer binnenkort over de opvolging van de evaluatie Wet veiligheidsregio’s en de noodzakelijke versterking van het stelsel van crisisbeheersing.
Bent u het eens dat het waterschap, aangezien deze niet op deze crisis was voorbereid, de stand van de Maas beter had moeten inschatten en de stand van het water met meer aandacht zal moeten monitoren om soortgelijke crisissituaties in de toekomst te voorkomen?
De taak voor het voorspellen en meten van waterstanden van de Maas is voorbehouden aan Rijkswaterstaat, die daartoe met KNMI, Defensie, provincies en waterschappen samenwerkt in het Watermanagementcentrum Nederland (WMCN). Het waterschap ontvangt de verwachte waterstanden van de Maas van Rijkswaterstaat/WMCN. Het waterschap is zelf verantwoordelijk voor de inschatting van de waterstanden van de zijrivieren en beken. Het monitoren en inschatten van waterstanden door het waterschap is onderdeel geweest van de evaluatie door het COT. De aanbevelingen uit de evaluatie worden door het waterschap onverkort overgenomen, zie ook het antwoord op vraag 5. Ook Rijkswaterstaat is momenteel bezig met een eigen evaluatie, die dit voorjaar verschijnt. Ook daarin zal aandacht zijn voor het monitoren en voorspellen van de waterstanden.
Bent u ook van mening dat de veiligheidsregio’s op dit moment onvoldoende voorbereid zijn op extreme wateroverlast in de toekomst? Welke rol hebben deze veiligheidsregio’s hier volgens u?
Er gaat op het terrein van crisisbeheersing veel goed in Nederland. Uit de recente rapporten3 (w.o. COT en Muller) blijkt echter in algemene zin dat het huidige stelsel van crisisbeheersing door veiligheidsregio’s en het Rijk niet goed is toegerust op een crisis van bovenregionaal of landelijk karakter, of een crisis die ongekend is in soort, omvang of duur. Dat maakt Nederland onnodig kwetsbaar. Dit vraagt aandacht, tijd en middelen van zowel de veiligheidsregio’s als het Rijk. Dat geldt daarmee ook voor crises op het vlak van wateroverlast. Met de opvolging van de evaluatie Wet veiligheidsregio’s wordt een eerste invulling gegeven aan de noodzakelijke versterking van het stelsel. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer binnenkort over de inrichting daarvan.
Wat vindt u ervan dat Rijkswaterstaat, de veiligheidsregio, en de provincie op verschillende manieren hebben gewerkt in de aanpak van de watersnoodcrisis? Hoe reflecteert u op deze manier van de aanpak van de watersnoodcrisis?
Bij een crisis werkt iedere organisatie vanuit haar eigen taken en verantwoordelijkheden en conform de draaiboeken voor de eigen processen. Coördinatie op, en afstemming van alle verschillende processen en acties vindt plaats binnen de gecoördineerde regionale incidentbestrijdingsprocedure (GRIP). Bij situaties waarin er sprake is van een incident van meer dan plaatselijke betekenis wordt er een regionaal beleidsteam ingericht (GRIP 4).
Hierin zitten alle betrokken partijen zoals veiligheidsregio, gemeentes, Rijkswaterstaat, waterschappen en provincie. Alle betrokken partijen laten vanuit hun eigen verantwoordelijkheid evaluaties uitvoeren4. De verschillende, deels nog lopende, evaluaties zullen uitwijzen waar verbeterpunten in deze samenwerking en coördinatie zitten. Deze punten worden in gezamenlijkheid opgepakt.
Heeft u in beeld hoeveel personeel en materieel er nodig is om snel stijgend water op een correcte en adequate manier op te vangen en af te voeren? Hoe groot is het tekort van personeel en materieel op dit moment en in hoeverre beschikt het personeel over de juiste kennis?
Tijdens de crisis zijn duizenden mensen in touw geweest om de gevolgen van de crisis te beperken. Waterschap, veiligheidsregio’s, Rijkswaterstaat, Defensie, gemeenten en niet te vergeten vele burgers, ondernemers en aannemers, hebben samen erger voorkomen. Iedere crisis is qua aard, omvang en uitgangssituatie uniek en vraagt maatwerk; daarom is er ook geen algemeen antwoord te geven op deze vraag. Uit de crisisevaluaties komen aanbevelingen die zullen worden benut voor aanpassing van de draaiboeken en aanpak.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het rampenbestrijdingsplan voor de Maas compleet wordt en toekomstige watercrises wél op kan vangen?
Het opstellen van rampbestrijdingsplannen gebeurt onder regie van de veiligheidsregio. Uit het rapport van het COT blijkt dat het rampbestrijdingsplan Hoogwater Maas compleet was. Wel is geconstateerd dat er ook een rampbestrijdingsplan gewenst is voor het regionaal watersysteem in het Heuvelland. Ik heb begrepen dat de beide Limburgse veiligheidsregio’s inmiddels samen met het waterschap een werkgroep hebben ingesteld om een RBP voor waterveiligheid in het Heuvelland op te stellen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u de Kamer informeren of u specifiek naar aanleiding van de watersnoodcrisis in Limburg en in overleg met de Unie van Waterschappen inzichtelijk heeft gemaakt of er andere gebieden in Nederland risico lopen op extreme wateroverlast? Zo ja, wat wordt er gedaan in deze gebieden om overlast te voorkomen en schade te beperken?
Eén van de opdrachten van de ingestelde Beleidstafel wateroverlast en hoogwater is om inzichtelijk te maken wat de risico’s op wateroverlast zijn in andere gebieden in Nederland en wat dat betekent voor beleid rondom het Deltaprogramma, ruimtelijke ordening en landgebruik. Hiertoe worden verkenningen uitgevoerd naar de risico’s die kunnen optreden door zeer extreme neerslag zoals in Limburg in juli 2021 en de impact daarvan. Het eerste advies van de beleidstafel zal dit voorjaar aan uw Kamer worden verzonden. In de eindrapportage van de beleidstafel (najaar 2022) zal hierop uitgebreider worden ingegaan en adviezen worden gegeven over acties en maatregelen om deze overlast en schade aan te pakken en te beperken.
De Ranglijst Christenvervolging 2022 van Open Doors |
|
Derk Jan Eppink (JA21), Pieter Omtzigt , Kees van der Staaij (SGP), René Peters (CDA), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de Ranglijst Christenvervolging 2022?
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding van Open Doors dat vervolging van christenen intensiveert en toegenomen is tot een hoogte van 360 miljoen christenen, wat betekent dat 1 op de 7 christenen zijn geloof niet in vrijheid kan beleven?
De door Open Doors gesignaleerde ontwikkelingen zijn zorgwekkend. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens stipuleert dat eenieder het recht heeft op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Dit omvat ook de vrijheid om van religie of levensovertuiging te veranderen en de vrijheid om zowel in het openbaar als privé een godsdienst of levensovertuiging – alleen of met anderen – te belijden. Het is onacceptabel dat dit mensenrecht met voeten getreden wordt. Open Doors is transparant over haar methodiek en erkent dat het niet altijd duidelijk is of en in welke mate de vervolging van christenen rechtstreeks verband houdt met hun christelijke geloof. Ook andere oorzaken kunnen hieraan ten grondslag liggen. Hierover is de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging in gesprek met Open Doors en hij heeft hierover (bijvoorbeeld t.a.v. aantallen, definities en criteria) ook internationale discussie gestimuleerd.
Hoe beoordeelt u dat volgens Open Doors in 2021 (meetperiode 1 oktober 2020 – 30 september 2021) in alle categorieën een toename in geweld was waarbij 5.989 christenen vanwege hun geloofsovertuiging zijn vermoord (was: 4.761), 5.110 kerken en christelijke gebouwen (zoals scholen, ziekenhuizen en begraafplaatsen) werden aangevallen (was: 4.488), 6.175 christenen zonder vorm van proces gearresteerd, veroordeeld of gevangengezet werden (was: 4.277), en dat ruim 829 christenen gekidnapt werden (was: 1.710)?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om aandacht te vragen voor de positie van minderheden in Afghanistan – dat op nummer 1 van de Ranglijst Christenvervolging staat?
Nederland vraagt, samen met gelijkgezinde landen, zowel publiek als achter de schermen bij iedere gelegenheid die zich daarvoor leent aandacht voor het belang van het beschermen van mensenrechten voor iedereen, en heeft daarbij speciale aandacht voor kwetsbare groepen zoals (religieuze) minderheden. De internationale gemeenschap geeft hierover heldere boodschappen af richting de Taliban. Zo steunt Nederland de verlenging van een zo robuust mogelijk mandaat van UNAMA (United Nations Assistance Mission in Afghanistan), dat rapporteert over de mensenrechtensituatie in Afghanistan en hierover in contract treedt met de Taliban. Tevens zal de Mensenrechtenraad een Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Afghanistan benoemen. Nederland heeft een actieve rol gespeeld in de instelling van deze Speciaal Rapporteur. Ook bracht de International Religious Freedom and Belief Alliance(IRFBA) op 10 september jl. onder Nederlands voorzitterschap een gezamenlijke verklaring uit waarin IRFBA leden opriepen tot het naleven van internationale mensenrechtenverdragen en de bescherming van religieuze minderheden in Afghanistan.
Kunt u eraan bijdragen dat Afghaanse christenen als vluchteling en vluchtelingen uit andere minderheidsgroepen gelijk behandeld worden in vluchtelingenkampen in de grensgebieden met buurlanden van Afghanistan? Zo ja, hoe?
Afghanen die vluchten naar buurlanden zoals Iran en Pakistan worden waar mogelijk opgevangen in vluchtelingenkampen, daarnaast zijn nieuwe kampen in de grensregio in ontwikkeling. Iran en Pakistan registreren al geruime tijd geen nieuwe vluchtelingen meer. Vluchtelingen kunnen bij UNHCR terecht voor bescherming en assistentie. In Iran heeft UNHCR echter een zeer beperkt mandaat – hetgeen gevolgen heeft voor de daadwerkelijke bijstand die geboden kan worden. UNHCR maakt geen onderscheid in behandeling tussen verschillende bevolkingsgroepen, op deze wijze worden christenen en andere minderheidsgroepen gelijk behandeld. Nederland heeft na de val van Kabul een bijdrage van 3,5 miljoen euro gedaan aan het Regionaal Vluchtelingenplan van UNHCR voor 2021. Hiermee worden in de buurlanden voorbereidingen getroffen voor de opvang van de nieuwe vluchtelingen.
Herkent u de impuls die de snelle machtsovername van de Taliban in Afghanistan heeft gegeven aan jihadistische groepen in andere landen, zoals Pakistan, Indonesië en ook in sub-Sahara Afrika? Welke mogelijkheden ziet u om regeringen hierop aan te spreken?
Na de machtsovername van Afghanistan door de Taliban spraken verschillende internationale terroristische groeperingen (waaronder in de Sahel) van een succes en feliciteerden de Taliban. Dit «overwinningsnarratief» wordt in propagandamateriaal gebruikt om jihadistische strijders te motiveren en nieuwe strijders aan te trekken. Dit wordt, ook in internationaal verband, nauwgezet gemonitord. Nederland spreekt zich in het kader van de bilaterale relatie met partnerlanden uit voor het bestrijden van terrorisme en het wegnemen van grondoorzaken die leiden tot terrorisme. Daarnaast voert de EU Contraterrorisme Coördinator met regelmaat zgn. CT-dialogen met partnerlanden in het belang van internationale veiligheid en stabiliteit. De EU zal hiertoe in 2022 CT-dialogen aangaan met onder meer Pakistan en India. De ontwikkelingen in Afghanistan zullen tijdens deze dialogen ook op de agenda staan waarbij de EU de noodzaak zal benadrukken van het monitoren van de situatie en het tegengaan van terrorisme.
Herkent u de trend die Open Doors benoemt dat er een toename is van christenen op de vlucht, vanwege jihadistisch geweld (o.a. Midden-Oosten en sub-Sahara Afrika), burgeroorlog (Soedan), onderdrukking en uitsluiting (Iran) of bijvoorbeeld vervolging in combinatie met extreme dienstplicht (Eritrea), en ziet u mogelijkheden eraan bij te dragen dat deze trend gekeerd kan worden? Zo ja, hoe?
Ja, ik herken die trend. In genoemde landen, en vele andere, zijn de omstandigheden dusdanig verslechterd dat vele burgers reden hebben om te vluchten, waaronder ook christenen. Nederland zet zich op diverse manieren in om grondoorzaken van migratie aan te pakken, waaronder de bestrijding van terrorisme, het vergroten van veiligheid en stabiliteit en het waarborgen van fundamentele vrijheden.
Deelt u de inschatting dat geweld door islamitische extremistische groepen zoals Boko Haram, ISWAP, en anderen tegen christenen en andere minderheden in landen als Nigeria, de Democratische Republiek Congo (DRC), Tsjaad, Kameroen, Niger en Mali zich als een olievlek lijkt te verspreiden in deze regio? Welke mogelijkheden ziet u bilateraal en in Europees en internationaal verband voor het nemen van (verdere) initiatieven om dit geweld uit te bannen?
Geweld door extremistische organisaties neemt inderdaad in verschillende regio’s van Afrika toe. In alle door u genoemde landen, maar bijvoorbeeld ook in Burkina Faso, groeit – zoals door u geconstateerd – het geweld door extremistische groeperingen tegen de burgerbevolking.
Nederland zet zich op het Afrikaanse continent in om de grondoorzaken van instabiliteit aan te pakken en de capaciteit van Afrikaanse landen te versterken om hun eigen veiligheid te garanderen en veiligheidsdreigingen tegen te gaan. Op bilateraal niveau onderstreepte Nederland het afgelopen jaar in gesprekken met o.a. Nigeriaanse, Nigerijnse en Malinese autoriteiten meermaals het belang van een effectieve aanpak van geweld, met het respecteren van mensenrechten en internationaal humanitair recht door de veiligheidstroepen en het tegengaan van straffeloosheid van geweld. Zo trekt Nederland bijvoorbeeld in het kader van een Team Europe Initiative Security and Governance in Nigeria samen met de EU en andere lidstaten op om bij te dragen aan veiligheid voor de Nigeriaanse bevolking. Daarnaast zal Nederland de Regional Stability Strategy van UNDP in de Tsjaadmeerregio, het grensgebied tussen Tsjaad, Niger, Nigeria en Kameroen, blijven steunen. Ook in internationaal verband ondersteunt Nederland de Regional Stability Facility van UNDP in de Liptako Gourma-regio, het grensgebied tussen Mali, Niger en Burkina Faso. Het is echter uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de autoriteiten de veiligheid van hun burgers te waarborgen.
Onderschrijft u de analyse van Open Doors betreffende Nigeria, waar vorig jaar 4.650 christenen werden vermoord (jaar daarvoor: 3.530) vanwege hun geloofsovertuiging of dat hun religie in ieder geval een rol speelt bij deze moorden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij verschillende vormen van geweld in Nigeria vallen veel slachtoffers, onder wie veel christenen. Er zijn vele verklaringen voor hoe dit geweld is ontstaan: de strijd om schaarse grond en productiemiddelen, tegenstellingen tussen nomaden en boeren, de groeiende bevolking, klimaatverandering. Door de onveiligheid, trekken mensen naar veiliger gebieden waarop in die gebieden de druk op middelen toeneemt. En religie speelt een rol bij dit geweld, wordt ook gebruikt om bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten. Ik verwijs graag ook naar de antwoorden op kamervragen over de ranglijst christenvervolging 2021 van Open Doors.
Welke mogelijkheden ziet u om de Nigeriaanse overheid aan te spreken op het gebrek aan bescherming van iedere burger in het land en dan in het bijzonder in «the middle belt» en het overwegend islamitische noorden van het land? Bent u bereid hierover rechtstreeks in gesprek te gaan met de Nigeriaanse overheid?
De Nederlandse ambassade in Nigeria brengt in gesprekken met de autoriteiten steeds de veiligheidssituatie in het land op, en vraagt de overheid zich in te spannen om de veiligheid voor iedereen in Nigeria te verbeteren. Ook tijdens bilaterale gesprekken van Minister President Rutte op presidentieel en ministerieel niveau is het onderwerp besproken (laatstelijk in september 2021).
Uit de reactie op de vragen rond de Ranglijst Christenvervolging van 2021 betreffende een internationaal onderzoek bleek dat de aanklager van het Internationaal Strafhof een jaar geleden toestemming aan de rechters van het Strafhof heeft gevraagd een onderzoek te starten naar gewelddadigheden, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid in Nigeria; wat is hier de status van?
In de reactie op de vragen rond de Ranglijst Christenvervolging van 2021 is abusievelijk gesteld dat de Aanklager aan de rechters toestemming heeft gevraagd om een formeel onderzoek (investigation) te openen. Na de afronding van het vooronderzoek (preliminary examination) heeft de vorige Aanklager het namelijk in verband met de beperkte middelen en de vele (voor)onderzoeken aan de nieuwe Aanklager overgelaten om zijn eigen prioritering aan te brengen en om basis daarvan te bepalen welke vervolgstappen er zouden moeten worden gezet. De in juni 2021 aangetreden nieuwe Aanklager, Karim Khan, heeft ten aanzien van het vooronderzoek naar Nigeria tot op heden nog geen verdere procedurele stappen gezet, aangezien hij in het kader van zijn prioritering nog bezig is om alle (voor)onderzoeken na te lopen. In nauwe samenwerking met de Nigeriaanse autoriteiten onderzoekt de Aanklager met name of de vervolging het beste op het nationale of het internationale niveau zou kunnen plaatsvinden. Tegelijkertijd heeft het Strafhof de nodige maatregelen genomen om de integriteit van een eventueel internationaal onderzoek te waarborgen. Het Strafhof blijft daarnaast ook nog steeds informatie ontvangen over nieuwe vermeende misdrijven die in Nigeria zouden zijn gepleegd.
Welke mogelijkheden ziet u om landen als China aan te spreken op mensenrechtenschendingen en extreme controle nu de inzet van digitale controlemiddelen zoals camera’s, gezichtsherkenning, apps en online monitoring die – soms onder de noemer van coronabestrijding en nationale veiligheid – in dit land verder toeneemt en wordt gebruikt om de bevolking en zeker ook minderheden als christenen en moslims te monitoren en consequenties aan gedrag te verbinden? Bent u het eens met de observatie dat China voor landen als India en Myanmar hier een «role model» lijkt te zijn?
Er is in China sprake van vergaande digitale surveillance en deze strikte controle wordt ook op minderheden als christenen en moslims toegepast. Nederland spreekt China consequent aan op mensenrechtenovertredingen, zowel in bilateraal als multilateraal verband en heeft daarbij aandacht voor de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van religie en levensovertuiging. Daarnaast ziet Nederland op het gebied van surveillancetechnologie toe op de export van (mogelijke) dual-use goederen en worden ook bedrijven die in de technologische sector werken ten aller tijde geacht de geldende IMVO-richtlijnen na te leven. Het kabinet ziet geen aanleiding om aan te nemen dat India en Myanmar China als een rolmodel zien op dit gebied.
Hoe voorkomt u dat dergelijke digitale controle niet gebeurt met (behulp van) technologie afkomstig van bedrijven uit Nederland en andere Europese landen? Zijn de huidige exportregels nog afdoende?
Inzet van technologie voor het onderdrukken van bevolkingsgroepen of het schenden van mensenrechten acht het kabinet in alle gevallen onwenselijk. Nederlandse bedrijven dienen zich te allen tijde rekenschap te geven van mogelijke ongewenste toepassingen van geleverde producten. Bedrijven worden nadrukkelijk gewezen op de risico’s die met hun bedrijfsactiviteiten gepaard gaan. Het kabinet verwacht van deze bedrijven dat zij een weloverwogen afweging maken of (de voorzetting van) levering van de goederen aan bepaalde eindgebruikers past binnen een adequaat compliance- en IMVO-beleid, in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights.
Een andere manier waarop het kabinet bijdraagt aan het voorkomen dat het gebruik van producten of diensten tot mensenrechtenschendingen leidt, is via exportcontrole. Het Nederlandse bedrijfsleven is gehouden aan Europese en nationale regels over de export van dual-use-goederen. In september 2021 is de vernieuwde EU-verordening voor de export van dual-use-goederen van kracht gegaan.1 De grootste vernieuwing in de nieuwe verordening is de mogelijkheid voor lidstaten om cyber surveillance items nationaal onder exportcontrole te brengen bij zorgen omtrent mensenrechtenschendingen. Nederland toetst vergunningaanvragen reeds op het risico van mensenrechtenschendingen en wijst deze in voorkomend geval af.
Ziet u mogelijkheden om op Europees of internationaal niveau het feit op de agenda te krijgen dat in China door wet- en regelgeving de ruimte voor andersdenkenden wordt ingeperkt, onder het mom van «liefde voor het moederland, support voor de leiders van de Communistische Partij en het socialistische systeem» en dat nieuwe regels de ruimte beperken voor het hebben van contacten met buitenlanders in China? Zo ja, hoe?
De mensenrechtensituatie in China is zeer zorgwekkend en de ruimte in China voor andersdenkenden is uitermate beperkt. Dit geldt niet alleen voor gelovigen maar voor alle burgers, met name voor bijvoorbeeld (arbeidsrechten)activisten, journalisten en mensenrechtenadvocaten. Het kabinet bespreekt deze zorgen met regelmaat in Europees en internationaal verband. Het kabinet is niet bekend met nieuwe regels die de ruimte beperken voor het hebben van contacten met buitenlanders in China. Er is wel sprake van strikte internetcensuur en COVID-19-inreisregels die het contact met en het afreizen naar China voor buitenlanders ernstig inperken.
Herkent u de negatieve invloed van de COVID-19 pandemie op de positie en vrijheden van religieuze minderheden, waaronder christenen, zoals bijvoorbeeld door langdurige sluiting van kerkgebouwen, het verbieden van apps, het gebruik van corona-apps voor andere doeleinden zoals monitoring van minderheden? Kunt u landen hierop aanspreken?
Ja, dat herken ik. COVID-19 heeft ook zijn impact doen gelden op de positie van religieuze minderheden en de vrijheid van religie en levensovertuiging. Beperkingen van mensenrechten die het resultaat zijn van maatregelen om de pandemie te bedwingen moeten voldoen aan de criteria vastgelegd in de internationale mensenrechtenverdragen. Indien een land zich hier niet aan houdt kan Nederland desbetreffende autoriteiten aanspreken op hun internationale verplichtingen.
Welke mogelijkheden ziet u om aandacht te besteden aan religieuze vervolging die zich specifiek richt op meisjes en vrouwen (zoals in Afghanistan, India, Pakistan, landen in het Midden-Oosten), ook wel dubbele kwetsbaarheid genoemd vanwege hun vrouw-zijn en het behoren tot een religieuze minderheid?
Allereerst door het recht van de vrijheid van religie en levensovertuiging en de gelijke rechten van vrouwen en meisjes – afzonderlijk en in samenhang – te onderstrepen en steunen, zowel bilateraal als multilateraal. Binnen de International Religious Freedom and Belief Alliance(IRFBA) is Nederland lid van de werkgroep die zich richt op de intersectie tussen de vrijheid van religie en levensovertuiging en gender.
Daarnaast gaat er specifiek aandacht uit naar het tegengaan van kindhuwelijken. In onder meer Pakistan en India zijn meisjes uit religieuze minderheidsgroepen kwetsbaarder voor gedwongen bekeringen en huwelijken. Voormalig Minister van Buitenlandse Zaken, Stef Blok, heeft gedwongen bekeringen en huwelijken aangekaart in een gesprek met zijn Pakistaanse ambtgenoot. Ook in multilateraal verband blijft Nederland zich inspannen om kindhuwelijken te voorkomen. In 2021 coördineerde Nederland wederom de onderhandelingen over de resolutie child, early and forced marriagein de VN Mensenrechtenraad, die met consensus en brede steun is aangenomen.
Tevens zet het kabinet in op de verbetering van de (maatschappelijke, dus ook religieuze) positie van vrouwen en meisjes. Voor Nederland is het van belang de positie van vrouwen zodanig te versterken dat zij ook zelf in staat zijn hun gelijkheid voor de wet af te dwingen. Hiervoor zijn onder andere middelen uit het Mensenrechtenfonds en het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld ter beschikking gesteld.
Welke mogelijkheden ziet u om internationaal onderzoek te laten doen naar geweldsincidenten en het verspreiden van leugens en misinformatie over minderheden zoals moslims en christenen in India? En welke mogelijkheden ziet u om de schijnbare straffeloosheid van leden van politie, rechterlijke macht en politici die zich schuldig maken aan eerder genoemde praktijken een halt toe te roepen?
Internationale NGO’s waar Open Doors er één van is, en ook Indiase NGO’s en denktanks doen al veel onderzoek naar geweldincidenten en haatzaaiing tegen religieuze minderheden. Het kabinet onderhoudt nauwe relaties met deze organisaties. Deze onderwerpen zijn net als straffeloosheid onderdeel van zowel de Nederlandse als de EU dialoog met India. India is onlangs herkozen als lid van de VN-Mensenrechtenraad en dit biedt extra mogelijkheden om India aan te spreken op zijn verantwoordelijkheden onder mensenrechtenverdragen. India heeft het voornemen van de Mensenrechtenambassadeur om in 2022 een bezoek te brengen aan India verwelkomd. Een bezoek van de Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging was voorzien voor 2020, maar is toen uitgesteld.
Vanuit het mensenrechtenprogramma van de ambassade wordt ondersteuning verleend aan capaciteitsversterking van organisaties die opkomen voor de rechten van religieuze minderheden in India, onder andere voor juridische bijstand voor gerechtelijke procedures en klachtenprocedures over politieoptreden.
Heeft u plannen om de Universal Periodic Review (UPR) van India dit jaar te gebruiken voor het benoemen van mensenrechtenschendingen in het land, en bijvoorbeeld een internationaal onderzoek – zoals genoemd onder punt 16 – te stimuleren?
De mensenrechtensituatie in India zal in het kader van de UPR aan de orde worden gesteld. Nederland zal hier, in nauw overleg met EU-partners, ook actief aan bijdragen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 is er via Indiase en internationale mensenrechtenorganisaties, waaronder Open Doors, al veel informatie beschikbaar over de mensenrechtensituatie in India.
Hoe beoordeelt u de behandeling van kerken en christenen in Algerije door de Algerijnse overheid en deelt u de zorgen over deze behandeling?
Het blijkt met name voor protestantste stromingen in de praktijk vaak lastig om te voldoen aan de veeleisende wet- en regelgeving voor religieuze minderheden. Dit heeft geresulteerd in kerksluitingen en strafrechtelijke vervolging van individuen, hetgeen zorgelijk is. Katholieke christenen ervaren minder tot geen problemen in hun behandeling door de Algerijnse overheid.
Bent u bereid om de Algerijnse overheid aan te spreken op het waarborgen van religieuze vrijheid zoals in de Algerijnse Grondwet en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten is vastgelegd en bent u bereid te pleiten voor het heropenen van kerken die in de afgelopen vier jaren op last van autoriteiten zijn gesloten?
De ontwikkelingen in Algerije op het gebied van religieuze vrijheid worden nauwgezet gevolgd en komen aan bod in gesprekken met de Algerijnse autoriteiten. Zo sprak de Nederlandse ambassadeur in december jl. nog met de Minister van Religieuze Zaken, onder meer over de kerksluitingen en het belang dat Nederland hecht aan de vrijheid van religie en levensovertuiging. De Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging is tevens voornemens een bezoek te brengen aan het land zodra de coronasituatie dit toelaat. De Algerijnse Minister zei zo’n bezoek te verwelkomen.
Welke mogelijkheden ziet u om landen van de Ranglijst Christenvervolging aan te spreken op internationale verdragen die zij ondertekend hebben en in de praktijk soms met de voeten treden?
Allereerst maakt Nederland gebruik van politieke consultaties en bestaande dialogen, zowel bilateraal als in EU verband, om landen aan te spreken op schendingen van de vrijheid van religie en levensovertuiging. De vrijheid van religie en levensovertuiging is ook een prioritair onderwerp van de EU en
onderdeel van het EU actieplan. Daarnaast zal de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging tijdens landenbezoeken landen aanspreken op hun internationale verplichtingen.
Binnen de Mensenrechtenraad spant Nederland zich in om passages m.b.t. de vrijheid van religie en levensovertuiging in relevante landen resoluties op te nemen. Bovendien maakt Nederland gebruik van de Universal Periodic Review(UPR) om landen aan te sporen om mensenrechtenverdragen na te leven. Dat geldt, waar opportuun, ook de vrijheid van religie en levensovertuiging. Daarnaast moedigt Nederland NGOs aan om van hun mogelijkheden gebruik te maken om het UPR proces te beïnvloeden en stemt interventies af met gelijkgezinde landen.
Deelt u de mening dat local faith actors (LFA’s) een belangrijke rol kunnen spelen bij de wederopbouw van een land, bij het stimuleren van verdraagzaamheid en tolerantie en vaak ook heel praktisch bij een eerlijke verspreiding van noodhulp? Kunt u laten zien dat het Nederlands beleid erop gericht is om LFA’s zo breed mogelijk in te zetten bij programma’s?
Ja, religieuze actoren kunnen, net zoals andere maatschappelijke actoren, een belangrijke rol hierin vervullen. Local faith actors(LFAs) kunnen een positieve, maar helaas soms ook negatieve, rol spelen in conflictbemiddeling en vredesopbouw. De religieuze structuren en hun lokaal genoten legitimiteit stellen LFAs in staat om effectief te opereren in direct contact met betrokkenen. Daarnaast is bekend dat zij bij crises vrijwel niet evacueren.
LFA’s spelen onder meer een belangrijke rol in de implementatie van diverse projecten gefinancierd vanuit het Mensenrechtenfonds. Deze projecten concentreren zich onder meer op de bevordering van intra- en interreligieuze dialoog. Een ander voorbeeld is het Joint Initiative for Strategic Religious Action(JISRA) programma dat onderdeel is van het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld, Power of VoicesPartnerschappen. Dit programma werkt nauw samen met religieuze actoren om interreligieuze dialoog te bevorderen en discriminatie, extremistische bewegingen en haat jegens andere (niet-)religieuze groeperingen tegen te gaan. Om noodhulp te verschaffen wordt onder andere de Dutch Relief Alliancegefinancierd, een alliantie waar organisaties vanuit diverse levensbeschouwelijke invalshoek samenwerken om adequaat te reageren op humanitaire noden. Net zomin als bij andere hulp worden hier geen bijzonder selectiecriteria met betrekking tot levensbeschouwing gehanteerd, maar staat effectiviteit voorop.
Welke mogelijkheden ziet u om met andere Europese landen druk te zetten op de invulling van de maar kortstondig ingevulde en inmiddels al weer geruime tijd vacante positie van speciaal gezant Freedom of Religious Beliefs (FoRB) in Europa?
Nederland staat in nauw contact met het kabinet van de Eurocommissaris voor de Bevordering van onze Europese levenswijze, Margaritis Schinas – het kabinet waaraan de functie van EU Gezant is opgehangen – over de spoedige invulling van de functie. De Nederlandse Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging onderhoudt hieromtrent contact met zijn collega’s en andere betrokkenen.
Welke mogelijkheden ziet u om op Europees en internationaal niveau samen te werken met andere speciaal gezanten voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (FoRB) om samen de schendingen van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging aan te kaarten, zoals gesignaleerd in de rapportage van de Ranglijst en andere rapporten?
De Nederlandse Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging (SGRL) werkt zeer nauw samen met collega’s binnen en buiten Europa om schendingen van de vrijheid van religie en levensovertuiging aan te kaarten. Waar mogelijk en opportuun worden acties richting derde landen gecoördineerd en onderling afgestemd om doeltreffendheid te vergroten. Hij onderhoudt ook nauw contact met de betrokken Speciaal Rapporteur van de VN. Binnen de eerder genoemde International Religious Freedom and Belief Alliance (IRFBA) en de International Contact Group on FoRB bevordert hij ook een betere kennisuitwisseling omtrent internationale afspraken en (individuele) ontwikkelingen. Dit was voor hem als voorzitter van de IRFBA in 2021 een speerpunt. Ook heeft de SGRL het recent verschenen Open Doors rapport binnen de IRFBA geagendeerd om gezamenlijke actie ter bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging te stimuleren. Een gesprek met technisch experts van de IRFBA heeft bijgedragen aan de antwoorden op bijvoorbeeld de vragen 2, 3, 4 en 9.
Waar en hoe biedt de Ranglijst Christenvervolging 2022 en de onderliggende landendossiers verdere aanknopingspunten voor geplande reizen en ontmoetingen van de Ministers van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, het mensenrechtenbeleid van Nederland en voor de toekomstige inzet van de Mensenrechtenambassadeur en de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging?
De ranglijst is, samen met andere informatiebronnen, van belang voor de keuze van gespreksonderwerpen voor bilaterale consultaties van de Minister van Buitenlandse Zaken, van ambassadeurs, gezanten en ander ambtenaren. De SGRL treedt hier desnoods proactief op.
Bovendien is de ranglijst mede richtinggevend voor de landenbezoeken van de SGRL en Mensenrechtenambassadeur. Daarnaast wordt de ranglijst, samen met eigen informatiegaring en informatie van partnerorganisaties, gebruikt als achtergrondinformatie die wordt meegenomen in het selecteren van gesprekspartners en de voorbereiding daarop.
Kunt u toelichten welke middelen uit het Mensenrechtenfonds u voornemens bent aan te wenden voor het bevorderen van geloofsvrijheid wereldwijd?
Zowel decentraal als centraal worden middelen van het Mensenrechtenfonds ingezet ten behoeve van de bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging. Op voorhand is niet te zeggen om hoeveel middelen het gaat, dit is gedeeltelijk afhankelijk van de projectvoorstellen die worden ingediend. Daarnaast zal er in de loop van het jaar een nieuw subsidiebeleidskader voor het Mensenrechtenfonds worden gepubliceerd waarin zeker ook aandacht is voor de vrijheid van religie en levensovertuiging. De vrijheid van religie en levensovertuiging is één van de prioriteiten binnen het Mensenrechtenfonds.
De digitale kwetsbaarheid van gemeenten |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Digitale kwetsbaarheid van Eindhoven irriteert raad»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van gemeenten die worstelen met de kwaliteit van hun ICT-toepassingen in de zin van dat de dienstverlening aan bewoners daaronder lijdt, de beveiliging niet op orde is en de privacy in het geding is?
Nee, ik beschik niet over een overzicht van de kwaliteit van ICT-systemen van gemeenten. Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een dergelijk overzicht niet. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun ICT-toepassingen, hun dienstverlening en de borging van privacy. Ze behoren dat echter wel binnen gestelde kaders te doen, zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)2 en de Baseline Informatieveiligheid Overheid (BIO)3. De BIO is het gemeenschappelijke, algemene, uniforme basisnormenkader voor informatiebeveiliging voor alle overheidslagen (Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen). De uitgangspunten van de BIO zijn onder andere risicomanagement en de eigen verantwoordelijkheid van overheidsorganisaties. Dat betekent dat organisaties zelf risicoafwegingen uitvoeren en maatregelen treffen in aanvulling op een minimumset van maatregelen die altijd verplicht zijn. In het antwoord op de volgende vraag ga ik in op de steun die ze daarbij krijgen4. De BIO is door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in samenwerking met alle bestuurslagen samengesteld.
Gemeenten verantwoorden zich over de informatiebeveiliging naar hun eigen gemeenteraad. In samenwerking met het Ministerie van BZK is met de VNG voor alle gemeenten de Eenduidige Normatiek Single Information Audit (ENSIA) verantwoordingsmethodiek opgezet. De verantwoordingssystematieken van een aantal stelsels die gaan over informatiebeveiliging zijn in ENSIA samengevoegd en geharmoniseerd. Op die manier is één verantwoordingsproces gerealiseerd. ENSIA vormt de basis voor de verantwoording van het college aan de gemeenteraad.5
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat niet iedere gemeente alleen voor zichzelf oplossingen moet zoeken voor ICT-problemen, maar dat kennis en ervaring over de best practices gedeeld moet worden? Zo ja, welke rol speelt u vanuit uw coördinerende rol op het domein van de digitale overheid en de verantwoordelijkheid voor digitale weerbaarheid van de sector «overheid» hierin? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Ik zal ook steeds met de gemeenten blijven investeren in het verbeteren van de overheids-ICT.
In aanvulling op mijn antwoord in de vorige vraag worden gemeenten ondersteund, waar wenselijk en nodig. Het Ministerie van BZK stimuleert het kennis delen aan alle overheden onder meer door een bijdrage aan het Centrum voor Informatiebeveiliging en Privacybescherming (CIP), sinds het najaar van 2018. Het CIP ontwikkelt met die bijdrage bijvoorbeeld webinars, podcasts, workshops, games en handreikingen.6
Voor het Ministerie van BZK beheert het CIP tevens de website biooverheid.nl waarop veel informatie over informatiebeveiliging wordt gedeeld met alle overheden. Ook werkt het CIP aan een professionele community waarin beveiligings- en privacy-professionals van alle overheden van elkaar leren en elkaar (op dit moment vooral nog in digitale vorm) ontmoeten.
Een ander voorbeeld van het overheidsbrede delen van kennis is de jaarlijkse overheidsbrede cyberoefening7 die door het Ministerie van BZK sinds 2019 in oktober – de maand van cybersecurity – wordt georganiseerd. Deze oefening, die is bedoeld voor Rijks- en uitvoeringsorganisaties, provincies, gemeenten en waterschappen, laat zich ieder jaar inspireren door recente en actuele dreigingen en cyberaanvallen (zoals op de gemeenten Lochem en Hof van Twente). Aan de hand van een gesimuleerde hackaanval oefenen alle partners in de publieke sector op crisispreparatie op verschillende niveaus van de organisaties met elkaar. Deze oefening wordt geflankeerd door webinars die ook later terug te kijken zijn.8 Speciaal voor gemeenten heeft het Ministerie van BZK een drietal cyberoefenpakketten laten ontwikkelen door het Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. Deze gemeentelijke cyberoefenpakketten zijn online raadpleegbaar en gratis af te nemen voor alle gemeenten.9
Verder worden alle gemeenten ondersteund door de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) van de VNG. De IBD biedt een Integraal dienstverleningsaanbod voor informatiebeveiliging en privacy-expertise. Zo levert de IBD actuele producten en diensten ter ondersteuning van de BIO en verzorgt het programma Verhogen Digitale Weerbaarheid (VDW) voor gemeenten. De IBD houdt jaarlijks tientallen workshops, webinars, (be)spreekuren en expertgroep meetings, onder andere op het gebied van VDW en privacy, en bevordert het risico-denken op diverse niveaus binnen de gemeente. Ook organiseert de IBD intervisiesessies met Chief Information Security Officers (CISO’s), Functionarissen Gegevensbescherming (FG’s) en Privacy Officers. Verder biedt de IBD een platform voor gemeenten voor het delen van kennis en ervaring over best practices. Zo organiseert zij bijeenkomsten, zoals Code Rood sessies voor vertrouwde gemeentelijke contactpersonen over bevindingen bij recente incidenten. Tevens organiseert de IBD lunchuurtjes voor gemeentesecretarissen, zoals naar aanleiding van het Hof van Twente-ransomware-incident in 2020. De IBD draagt verder bij aan overheidsbrede programma’s zoals de eerdergenoemde overheidsbrede cyberoefening en de activiteiten van het CIP.
De IBD is tevens het sectorale Computer Emergency Response Team/Computer Security Incident Response Team (CERT/CSIRT) voor alle Nederlandse gemeenten. De IBD-CERT ondersteunt crisismanagementteams in het geval van incidenten. Zij oriënteert zich momenteel op verdere uitbreiding van haar dienstverlening in incident-response op locatie bij een gemeente. Tot slot werkt de IBD op het vlak van leveranciersmanagement aan standaardisatie waar dat een collectief en grootschalig effect heeft. Gemeenten kunnen zo beter veilige producten en diensten inkopen waarover zij de controle houden.
Deelt u de mening dat de opgaven waar gemeenten voor staan om hun ICT-voorzieningen klantvriendelijk, veilig en privacyproof te maken en te houden groot zijn en dat zij daarbij meer ondersteuning vanuit het Rijk nodig hebben? Zo ja, hoe zorgt u voor die extra ondersteuning? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ik deel de mening dat het vraagstuk digitale weerbaarheid meer aandacht verdient, ook van gemeenteraden. Vanuit mijn rol heb ik een stelselverantwoordelijkheid voor de informatieveiligheid in het openbaar bestuur. Normeren door middel van kaderstelling zoals de BIO, aanjagen, stimuleren en faciliteren door middel van de genoemde initiatieven onder vragen 2 en 3 behoren daarbij tot de kerntaken van het Ministerie van BZK. Vanzelfsprekend vindt hierover overleg plaats met de VNG en de koepelorganisaties van de andere bestuurslagen. Ik wil samen met de gemeenten verder kijken naar de kaders en normen voor ICT die met name zorgen voor de bescherming van publieke waarden.
De individuele overheidsorganisaties moeten hun informatiebeveiliging primair zelf op orde hebben en houden, waarbij zij ondersteund worden door hun koepelorganisaties. De VNG ondersteunt de gemeentebestuurders hierbij met de Agenda Digitale Veiligheid. Begin 2021 werd tijdens een Bijzondere Algemene Ledenvergadering de Resolutie Digitale Veiligheid10 vastgesteld, waaraan gemeenten zich gecommitteerd hebben. Hierin wordt de noodzaak onderstreept dat gemeenten hun digitale weerbaarheid versterken. Vanuit deze Agenda Digitale Veiligheid stimuleert de VNG dat er meer aandacht komt voor (bestuurlijke) awareness en voor oefenen met digitale ontwrichting. Vanuit het Ministerie van BZK is er nauw contact met de VNG en de IBD en wordt er gezamenlijk gewerkt aan het verhogen van de digitale weerbaarheid van gemeenten.
Effecten van de Europese Green Deal op de landbouwopbrengst. |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de studie van Wageningen University & Research (WUR) naar de gevolgen voor de opbrengst van landbouwgewassen van de Europese Green Deal?1
Ja.
Hoe waardeert u de uitkomst van deze studie dat de maatregelen uit de Europese Green Deal met betrekking tot het terugbrengen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest er waarschijnlijk toe zullen leiden dat de opbrengst van landbouwgewassen afneemt, wat op zijn beurt zal leiden tot prijsstijgingen, minder Europese export en meer import van agrarische producten van buiten Europa?
Net als eerder uitgebrachte, soortgelijke studies, vind ik ook deze studie nuttig. Dit omdat ze bijdraagt aan inzichten over productie, prijzen, inkomen van de boer, de EU agro-handelsbalans, de rol van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), maar ook over de verduurzaming.
Echter, ook deze studie is beperkt in scope omdat ze, net als andere studies, niet de effecten berekent van de gehele van Boer tot Bordstrategie (BtB), laat staan van de Green Deal als geheel. Zo worden slechts enkele doelstellingen van de BtB in de studie eruit gelicht en doorgerekend en ontbreekt bijvoorbeeld het effect van de halvering van voedselverspilling en -verlies in de EU in 2030, net als het effect van de meeste andere maatregelen die de BtB aankondigt. Ook de synergie-effecten van het totaal aan aangekondigde maatregelen uit de BtB en de maatregelen uit Biodiversiteits- en Bodemstrategieën zijn niet meegenomen in de doorrekening. Volgens de eerder gepubliceerde JRC-studie2 kan dat ook niet, omdat er geen modellen voor bestaan en veel data ontbreken. Daarnaast is er niet gekeken naar het Europese Fit-for-55 wetspakket van de Europese Commissie, waarin 14 (wets)voorstellen worden gedaan om in 2030 een Europese emissiereductie van 55% te realiseren ten opzichte van 1990. Dit alles maakt dat ook deze studie weliswaar nuttige informatie biedt, maar als zodanig geen solide basis vormt voor concrete beleidsconsequenties of -keuzes.
Deelt u de mening dat de door de onderzoekers verwachtte gemiddelde productiedaling van tussen 10 en 20 procent en de daaruit volgende verhoogde schaarste, prijsstijgingen en negatieve gevolgen voor het inkomen van boeren ongewenst zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven kan ik aan de kwantitatieve uitkomsten van de specifieke studie, vanwege de onvermijdelijke beperkingen aan de reikwijdte ervan, geen concrete beleidsconsequenties verbinden. Er is echter in algemene zin wel wat te zeggen over de genoemde effecten. Het kabinet streeft naar kringlooplandbouw en ondersteunt de noodzakelijke transitie naar een duurzamer voedselsysteem, ook op Europees niveau. Daarbij sluit ik niet uit dat er als gevolg van deze transitie verschuivingen in prijs en/of productie zullen ontstaan, met mogelijk negatieve gevolgen voor het inkomen van de boer. Daarom is mijn inzet erop gericht om de positie van de boer te verbeteren en het verdienvermogen van agrarisch ondernemers in en na transitie te versterken. Gelukkig herken ik die inzet op hoofdlijnen ook in de BtB van de Europese Commissie. Met bepaalde maatregelen van de BtB wordt bijvoorbeeld al ingezet op de aanbevelingen van de WUR-studie waarnaar het lid Boswijk verwijst. Zo werkt de Commissie aan een voorstel om de regels voor o.a. toepassing van nieuwe veredelingstechnieken te herzien. Verder heeft de Commissie onlangs een in de BtB aangekondigd voorstel gepubliceerd dat koolstoflandbouw moet bevorderen en daarmee een mogelijkheid kan bieden voor boeren om een aanvullend inkomen te verwerven. Voorts wordt gewerkt aan de in de BtB aangekondigde herziening van de regels die de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op basis van micro-organismen, als alternatief voor chemische gewasbeschermingsmiddelen, moet verbeteren. Ook is sinds begin 2021 een Europese verordening van toepassing die gericht is op het bevorderen van markttransparantie in de keten en waarmee boeren beter inzicht kunnen verwerven in hun positie ten opzichte van andere ketenpartners. Tot slot werkt de Commissie in het kader van de BtB aan de herziening van de mededingingsregels en wordt de implementatie van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken gemonitord.
Deelt u tevens de mening dat deze studie laat zien dat het van belang is om meer aandacht te besteden aan de gevolgen van de Green Deal voor de voedselzekerheid? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is van belang om goed oog te hebben en houden voor goed onderbouwde en breed gedeelde signalen over de verschillende mogelijke effecten, inclusief die op voedselzekerheid, van de Green Deal.
Op welke wijze gaat u zich er op Europees niveau voor inzetten om negatieve effecten op de voedselzekerheid te voorkomen?
Ik ga mij inzetten voor een integrale implementatie van de Green Deal, waaronder de BtB, en zal elk individueel voorstel dat de Commissie onder de vlag van de Green Deal uitbrengt op zijn merites beoordelen, inclusief de mogelijke consequenties ervan. Zoals gebruikelijk zal ik uw Kamer per voorstel over mijn voorgenomen inzet informeren, onder andere via het BNC-fiche.
Welke mogelijkheden ziet u bijvoorbeeld voor het wegnemen van wettelijke barrières voor nieuwe teelttechnieken zoals in de studie wordt aanbevolen?
Zoals ik hierboven reeds heb vermeld, werkt de Commissie aan een door haar in de BtB aangekondigd voorstel om de wetgeving voor de toepassing van nieuwe veredelingstechnieken te herzien. Ik zie dit als een belangrijke stap voor de verruiming van de toepassing van nieuwe verdelingstechnieken, die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan maatschappelijke en duurzaamheidsdoelen.
Wat vindt u van de conclusie uit deze studie waarin staat dat deze maatregelen uit de Green Deal, omdat zij leiden tot minder productie, ertoe zullen leiden dat er extra landbouwgrond buiten de EU nodig zal zijn, en dat de studie laat zien dat deze indirecte verandering in landgebruik in elk scenario aanzienlijk (miljoenen hectaren) is?
Hiervoor geldt hetzelfde als mijn antwoord bij vraag 2. Omdat de studie niet de effecten van de gehele van Boer tot Bordstrategie (BtB) en andere onderdelen van de Green Deal berekent, is het moeilijk om de kwantitatieve conclusies ervan als absoluut te beschouwen. Zoals gezegd ontbreekt bijvoorbeeld het effect van de halvering van voedselverspilling en – verlies in de EU in 2030 en van de meeste andere maatregelen die de BtB aankondigt. Ook de synergie-effecten van het totaal aan aangekondigde maatregelen uit de BtB en de maatregelen uit Biodiversiteits- en Bodemstrategieën zijn niet meegenomen in de doorrekening. Blijft wat mij betreft over dat de studie wijst op mogelijke effecten en dat dat op zich nuttig is. Zoals gezegd zal ik elk voorstel dat de Commissie onder de vlag van de Green Deal uitbrengt op zijn merites beoordelen en de kamer over mijn voorgenomen inzet o.a. via het BNC-fiche informeren.
Is er wat u betreft voldoende aandacht voor deze «weglekeffecten» die kunnen ontstaan als gevolg van de landbouwmaatregelen uit de Green Deal?
Zowel de Europese Commissie, de Raad als het Europees Parlement zijn zeer scherp op mogelijke «weglekeffecten» van de Green Deal in algemene zin. Wat betreft mogelijke specifieke effecten als gevolg van de landbouwmaatregelen uit de Green Deal zal dat nog moeten blijken, aangezien er nog geen wetsvoorstellen zijn gedaan of concrete landbouwmaatregelen zijn voorgesteld. Zoals ik hierboven reeds heb vermeld ga ik mij inzetten voor een integrale implementatie van de Green Deal, waaronder de BtB, en zal ik elk voorstel dat de Commissie onder de vlag van de Green Deal uitbrengt op zijn merites beoordelen.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat nationale of Europese maatregelen om de landbouw te verduurzamen ertoe leiden dat productie zich verplaatst naar landen buiten de EU, waardoor negatieve effecten op het gebied van klimaatverandering en verlies aan biodiversiteit alsnog op kunnen treden? Hoe kunnen dergelijke weglekeffecten worden voorkomen en op welke wijze zult u daar bij de verdere uitwerking van de maatregelen uit de Green Deal aandacht voor vragen?
Ja, ik deel de mening dat we moeten voorkomen dat de verduurzaming van de landbouw in de EU tot negatieve effecten op het gebied van klimaat en biodiversiteit leidt. Nederland en de EU zetten daarom in op wereldwijde verduurzaming van handelsketens. Internationale handelsketens van agrogrondstoffen of gewassen die voor Nederland en de wereld essentieel zijn, en waar geen goede alternatieven voor bestaan, zijn echter een gegeven. Afhankelijk van het product, de wijze van vervoer en ook het seizoen waarin het product geproduceerd wordt, kan het zijn dat productie buiten de EU efficiënter en beter voor het milieu en biodiversiteit kan zijn. We zien bijvoorbeeld nu al dat Nederlandse producenten en agrarische ondernemers voor bepaalde seizoenen of producten een productielocatie buiten de EU hebben.
Om weglekeffecten te voorkomen die zorgen voor negatieve impact op klimaat en biodiversiteit zal ik met mijn Europese collega’s in gesprek gaan welke mogelijke instrumenten tot onze beschikking staan. Op dit moment vinden er gesprekken plaats over het zogenaamde «Carbon Border Adjustment Mechanism». Dit mechanisme moet voorkomen – middels tarifering aan de EU grenzen – dat er producten van buiten de EU binnenkomen die minder duurzaam zijn en de duurzame EU producten weg concurreren.
Klimaatbanen |
|
Suzanne Kröger (GL), Senna Maatoug (GL), Bouchallikh |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Erkent u dat het gebrek aan handen voor de uitvoering van alle klimaatambities de achilleshiel is van het regeerakkoord?
Dit kabinet heeft grote ambities op het terrein van klimaat en investeert fors in een duurzame toekomst voor Nederland. Zoals vaak het geval is bij grote publieke investeringen is het absorptievermogen van de arbeidsmarkt dan een essentieel aandachtspunt. De miljarden die dit kabinet vrijmaakt voor de stikstof- en klimaatopgave moeten worden omgezet in concrete projecten en daarvoor zijn voldoende vakmensen – zoals ook in het Coalitieakkoord wordt gesignaleerd – cruciaal: nu, en zeker ook op weg naar 2050.
In eerste instantie is het aan werkgevers om te zorgen voor voldoende gekwalificeerd personeel, en de daarvoor benodigde stappen te zetten. Denk aan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden, het verhogen van de lonen, het creëren van een sterke leercultuur en/of job-carving1 om mensen aan te trekken. Tegelijkertijd heeft de overheid een rol in het beter doen functioneren van de arbeidsmarkt, zeker wanneer een maatschappelijke uitdaging zoals de klimaat- en energietransitie in het geding komt. Op het moment lijkt matching op de markt niet voldoende tot stand te komen en dat maakt dat een tekort aan handen een knelpunt kan zijn voor de uitvoering van de klimaatplannen van het kabinet.
Dat vraagt om breed te kijken wat er nodig is om deze problematiek te verhelpen. Hierbij kan worden gekeken naar manieren om werkenden/werkzoekenden en werkgevers beter bij elkaar te brengen (onder andere via van-werk-naar-werk begeleiding via regionale mobiliteitsteams), om (meer) werken aantrekkelijker te maken, of om arbeidsproductiviteit te verhogen, bijvoorbeeld door scholing en technologische innovatie te stimuleren. Op verzoek van uw Kamer2 werkt het kabinet samen met regio’s, sociale partners en branches aan een aanvalsplan om de inzet op dit onderwerp uit te breiden. Uw Kamer is onlangs geïnformeerd over onze inzet om aanvullend beleid op te nemen in een Actieplan Groene Banen (Kamerstuk 32 813, nr. 974).
Om welke sectoren en/of beroepen maakt u zich het meeste zorgen?
Krapte op de arbeidsmarkt is op dit moment een breed probleem waar vrijwel alle sectoren mee te maken hebben: van logistiek tot de bouw en van zorg tot ICT.
Afgaande op voorwerk van de Taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing (onderdeel van het Klimaatakkoord), data van het UWV3 en onderzoek van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs (SBB)4 ontstaat een beeld van waar de problematiek naar verwachting het grootst is. Binnen de klimaatopgave zijn tekorten vooral nijpend in de sectoren elektriciteit, industrie en gebouwde omgeving. Specifieke beroepsgroepen waar het om gaat zijn onder andere elektriciens, monteurs industriële machines en installaties, productieplanners en loodgieters/installateurs gawalo (gas, water en loodgieter). Op het Dashboard Klimaatbeleid is vorig jaar voor het eerst een integraal overzicht gemaakt van voor de klimaatopgave essentiële beroepen en het aantal openstaande vacatures voor die beroepen.5
Hoeveel gerichte opleidingstrajecten voor zij-instromers lopen er nu in het land? Hoeveel mensen worden op dit moment via een dergelijk traject omgeschoold? Wat is er nodig om meer van dit soort trajecten op te starten? Is er landelijke regie op al deze trajecten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen overzicht van alle opleidingstrajecten voor zij-instromers, die gericht zijn op de energietransitie. Werkgevers, private opleiders en onderwijsinstellingen zijn vrij om opleidingstrajecten te starten en de inhoud van de trajecten vorm te geven. Het is momenteel ook niet bekend hoeveel mensen een gericht opleidingstraject voor zij-instromers volgen. Het kabinet gaat aan de slag om hier meer inzicht in te krijgen.
Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat voldoende mensen zich gaan laten omscholen?
Werkenden en werkzoekenden voeren in principe zelf regie op hun leer- en loopbaan. Het is belangrijk dat werkgevers investeren in een leercultuur en werkenden in staat stellen om te leren en te ontwikkelen. Ondersteunend is er vanuit het Rijk een uitgebreid LLO-instrumentarium dat erop is gericht om mensen in staat te stellen zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt, een sterke leercultuur te creëren en het stimuleren van eigen regie bij individuen.6 Het kabinet vindt het belangrijk om- en bijscholing breed toegankelijk te maken en zet in op permanente scholing. In het coalitieakkoord is afgesproken om bovenop de bestaande middelen vier keer 125 miljoen euro beschikbaar te stellen. De komende tijd wordt nader uitgewerkt hoe dit budget precies zal worden besteed. Daarnaast is er dit jaar ook budget vrijgemaakt voor een nieuwe openstelling van de regeling «Omscholing naar kansrijke beroepen in de ICT of techniek».
Een belangrijke randvoorwaarde voor omscholing is een toegankelijk en flexibel scholingsaanbod voor volwassenen. In dit kader wordt onder meer ingezet op mbo-certificaten voor onderdelen van opleidingen met een zelfstandige betekenis op de arbeidsmarkt. In het hbo kent men FastSwitch, een omscholingsplatform van de hogescholen waarin zij samenwerken om zowel werkenden als niet-werkenden versneld om te scholen met baangarantie naar een van de kraptesectoren techniek, IT, zorg en onderwijs.
Relevant voor de klimaattransitie is bovendien het Techniekpact, van waaruit werken in de techniek wordt gestimuleerd en gemonitord. In reactie op de motie Amhaouch (Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 38) wordt gewerkt aan een aanvalsplan en wordt binnenkort uitgebreider ingegaan op de effectiviteit van initiatieven ter bevordering van arbeidsaanbod in de techniek.
Bent u bereid om daarbij ook onorthodoxe maatregelen te overwegen, bijvoorbeeld door het verlies van inkomen bij mensen te compenseren als zij kiezen voor omscholing naar een klimaatberoep?
De opgave die er ligt is fors. Tegelijkertijd is de rol van de overheid in sturing op de arbeidsmarkt beperkt: werkenden en werkzoekenden voeren zelf regie op hun loopbaan en werkgevers zullen zich doorgaans inspannen om voldoende personeel aan te trekken of op te leiden. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld gunstige lonen of omscholingstrajecten aanbieden. In de praktijk zien we dit nu al veel gebeuren, bijvoorbeeld bij netbeheerders.
Het kabinet gaat de komende tijd met betrokken partijen in gesprek om in kaart te brengen welke aanvullende (beleids)inzet kan helpen om te zorgen dat we het tekort aan technische vakmensen terugdringen. Het kabinet zal met een open blik kijken naar de opties die hieruit naar voren komen. Eventueel beleid moet wel breed ervaren belemmeringen wegnemen en iets toevoegen aan inspanningen van werkgevers en werkenden, in plaats van die inspanningen te vervangen. We gaan bovendien goed kijken naar de samenhang met de algemene beleidsinzet rondom krapte, aangezien ook andere maatschappelijk belangrijke sectoren met krapte te maken hebben. Eventuele aanvullende acties zullen worden meegenomen in het te ontwikkelen Actieplan Groene Banen. Over de totale aanpak wordt de Kamer voor de zomer geïnformeerd naar aanleiding van de motie Paternotte/Heerma (Kamerstuk 35 788, nr. 128).
Welke acties zijn er tot nu toe voortgekomen uit de Taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing Klimaatakkoord?
In de taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing bij het Klimaatakkoord werkt een grote groep stakeholders (o.a. sociale partners, onderwijs, ministeries en decentrale overheden) samen om te zorgen voor voldoende vakkrachten voor de energietransitie. Behalve op meer instroom richt de taakgroep zich op een adequaat scholingsaanbod, goede arbeidsmarktinformatie, aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en het betrekken van werklozen en mensen in die fossiele branches hun baan verliezen. Zo heeft elk van de vijf klimaattafels inmiddels een aanpak opgezet rond arbeidsmarktknelpunten die de uitvoering van het Klimaatakkoord in die sector belemmeren. In de gebouwde omgeving is de samenwerking Mensen Maken de Transitie operationeel gemaakt, waarin uitvoerende partijen werken aan voldoende personeel voor de verduurzaming van huizen en aan slimme werkwijzen om het werk goed te organiseren rond beschikbare menskracht. Er zijn voorbereidingen getroffen om de aanleg van laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer te koppelen aan Mensen Maken de Transitie. Ook is met bedrijven en brancheorganisaties in de energiesector is het zogeheten «Plan-E» opgesteld, gericht op instroom in de elektriciteitssector inclusief de regionale coördinatie die daarvoor nodig is. Tot slot is op het terrein van arbeidsmarktinformatie is een klimaatdashboard opgesteld, waarvoor UWV periodiek kraptecijfers aanlevert en het Planbureau voor de Leefomgeving en het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt prognoses opstellen.
Hoe worden mensen op dit moment gestimuleerd om zich te om te scholen naar een klimaatberoep? Kunt u daarbij uitsplitsen naar jongeren die nog moeten kiezen voor een opleiding en mensen die zich mogelijk willen laten omscholen?
Veel beroepen die van belang zijn voor de energietransitie zijn technische banen. Veel werkgevers en onderwijsinstellingen betrokken bij de energietransitie presenteren om- en bijscholingsaanbod voor werkenden en werkzoekenden7 in de techniek. Het Rijk stimuleert mensen via het Techniekpact met de regionale samenwerkingsverbanden, zoals de Techniekcollectie in Limburg, om zich om te scholen naar een beroep in de techniek en ICT. Verder zijn er diverse maatschappelijke initiatieven om mensen gericht te stimuleren zich om te scholen naar een klimaatberoep of een studie gericht daarop.
Informatie over de keuzemogelijkheden is ook belangrijk. Leerwerkloketten, de regionale mobiliteitsteams en UWV wijzen mensen op beroepen in de tekortsectoren waaronder beroepen in de techniek. Daarnaast hebben het UWV, de MBO Raad, SBB en de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding een inspiratiekaart opgesteld voor bij- en omscholing naar kansrijke beroepen via het mbo, met speciale aandacht voor klimaatbanen. Deze inspiratiekaart kan mensen helpen om te kiezen voor een klimaatbaan.8
Op het landelijk platform voor hoger onderwijs FastSwitch besteedt het label Be an Engineer, gericht op de techniek, ook bijzondere aandacht aan de energietransitie. Zie verder het antwoord op vraag 4 over wat het Rijk doet om mensen te stimuleren om zich om te scholen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Westerveld en Bouchallikh over een betere voorlichting in het onderwijs over de kansen en het carrièreperspectief in de technieksector?1
Het is belangrijk om leerlingen en studenten in staat te stellen een goed onderbouwde studiekeuze te kunnen maken. Daarbij is goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) in het onderwijs van belang. Het Expertisepunt LOB heeft over arbeidsmarktinformatie en LOB al diverse informatieproducten beschikbaar gesteld. Op de portal KiesMBO kunnen (aankomende) mbo-studenten terecht voor onafhankelijke studie- en beroepskeuze-informatie. Het geeft een objectief beeld van de arbeidsmarkt na het behalen van een mbo-diploma waaronder informatie over salaris en kans op stage en werk. Verder stimuleert het Techniekpact mensen om te kiezen voor de techniek en financiert OCW het programma «Meer meisjes in de techniek». Via dit programma werken scholen samen met de MBO Raad en VHTO, aan de werving en het behoud van meisjes in de technische opleidingen.
In aanvulling hierop verkent het Ministerie van OCW hoe uitvoering kan worden geven aan de motie Westerveld en Bouchallikh over een betere voorlichting in het onderwijs over de kansen en het carrièreperspectief in de technieksector. Daarbij wordt gekeken hoe in het voortgezet onderwijs en mbo voorlichting aan leerlingen en studenten wordt gegeven over opleidingen en beroepen, en de mate waarin arbeidsmarktperspectieven van beroepen daarbij aandacht krijgen.
Wat zijn de meest voorkomende belemmeringen voor mensen om zich om te scholen naar een klimaatberoep? Wat doet u om deze belemmeringen weg te nemen?
De werkloosheid is op dit moment laag. Ook andere sectoren kennen tekorten, wat zij-instroom naar een klimaatberoep bemoeilijkt.
Op persoonlijk vlak kunnen er belemmeringen zijn om te investeren in eigen scholing en ontwikkeling, zoals negatieve leerervaringen uit het verleden, een gebrek aan vertrouwen in eigen kunnen of persoonlijke problemen. Ook kunnen er praktische belemmeringen zijn, zoals het gebrek aan ondersteuning vanuit de werkgever, tijd en financiering.10
Daarnaast begint (inter)sectorale mobiliteit bij de huidige werkgever. Een werkgever moet hiervoor openstaan en dit zowel via een cao of via het HR-beleid stimuleren. Dit vergt een investering vanuit de werkgever, want een zij-instromer vergt meer inzet op begeleiding terwijl de capaciteit door de tekorten onder druk staat. Tegelijkertijd moet ook een zij-instromer investeren in een scholingstraject. Een optimaal van-werk-naar-werktraject (of van niet-werk naar werk) heeft de risico’s, en daarmee de belemmeringen, optimaal verdeeld tussen zij-instromer, werkgever en eventueel opleider.
Verder constateert het kabinet ook andere belemmeringen, zoals:
Zie verder antwoord 4 en 7 voor een overzicht van bestaand beleid om deze belemmeringen weg te nemen.
Herkent u dat voor veel mensen de belemmering van scholing is dat salaris tijdens scholing niet wordt betaald? Welke rol ziet u daarin voor de werkgever en welke voor de overheid?
Dat beeld herkennen wij gedeeltelijk. Er bestaan verschillende belemmeringen die mensen kunnen ervaren om te investeren in hun eigen scholing en ontwikkeling, waaronder praktische belemmeringen zoals gebrek aan financiële middelen (zie vraag 9).
Belemmeringen kunnen sterk verschillen per persoon. Werkgevers zijn in de eerste plaats aan zet om deze weg te nemen, in samenspraak met werkenden/werkzoekenden (zie vraag 5). Een goed voorbeeld van werkgevers die hierin hun verantwoordelijkheid nemen vind ik het feit dat diverse netbeheerders11 eigen omscholingstrajecten aanbieden waarin werkenden kunnen worden om- of bijgeschoold.
Een interessante mogelijkheid voor scholing met inkomen is de Beroepsbegeleidende leerweg (BBL). Een BBL-student heeft een contract bij een bedrijf en leert het merendeel van de tijd binnen dat bedrijf. Daarnaast is hij of zij gemiddeld nog 1–2 dagen op school. Op deze manier leert iemand direct de vaardigheden in de praktijk én is er sprake van een inkomen. In het hoger onderwijs werkt FastSwitch vanuit een «Match&Go»-aanpak waarbij de omscholer eerst wordt geholpen aan een arbeidscontract met passend salaris dat direct of na een korte scholingsperiode ingaat. Na de match start de omscholer met een leerwerktraject op maat.
Een andere interessante mogelijkheid voor scholing met inkomen is de Omscholingsregeling voor kansrijke beroepen in de ICT en techniek. Wanneer een werkgever iemand omschoolt en daarvoor gebruik maakt van deze subsidieregeling ontvangt een werknemer inkomen. De werkgever en werknemer moeten namelijk (minimaal) tijdens de looptijd van het omscholingstraject een arbeidsovereenkomst hebben afgesloten.
Hoe staat u tegenover het idee van een werkgarantiefonds waarmee werknemers met behoud van inkomen worden omgeschoold en begeleid naar de banen van de toekomst?
Het is belangrijk om de capaciteit en middelen voor overheidsbeleid doelmatig in te zetten. Op een krappe arbeidsmarkt met grote behoefte aan (technisch geschoold) personeel zullen veel werkenden (zeker vanuit de fossiele industrie) ook zonder extra overheidsondersteuning elders aan het werk kunnen. Tijdelijk verlies van inkomen kan immers ook worden gecompenseerd door werkgevers, of gedragen door werkenden zelf. Een werkgarantiefonds waarbij de overheid inkomen compenseert en daarmee de arbeidsmarktpositie versterkt van werkenden die ook nu al kansrijk zijn, is daarom niet doelmatig. Het ligt meer voor de hand om te blijven kijken naar brede toegankelijkheid van omscholingsprogramma’s en de aantrekkelijkheid van de klimaatsector voor werkenden.
Het toenemende gebruik van Signal onder bewindspersonen en ambtenaren. |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Meer politici op app met verdwijnende chats, vrees voor wegmoffelen gevoelige informatie» van BNR?1
Ja
Hoe beoordeelt u het toenemend gebruik van Signal als communicatiemiddel in relatie tot de Wet openbaarheid van bestuur (Wob)?
In haar uitspraak van 20 maart 20192 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat, gezien de ruime betekenis die aan de term «document» van de Wob moet worden toegekend, sms -en WhatApp-berichten (en gelijksoortige chatberichten zoals Signal) ook onder deze term vallen.
Naar aanleiding van deze uitspraak is er rijksbreed beleid ontwikkeld over het gebruik van chatdiensten en het bewaren van chatberichten3. Uitgangspunt is dat het gebruik van digitale middelen mogelijkheden biedt die een zeker risicobesef vragen en dat er altijd rekening dient te worden gehouden met de aard van de informatie. Zo dient er zo min mogelijk gebruik te worden gemaakt van berichtenapps voor werkgerelateerde communicatie. Voor bestuurlijke besluitvorming wordt het gebruik van berichtenapps ontraden. Gebeurt dit toch dan moeten chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming worden geborgd binnen de organisatie. Ik wil hierbij benadrukken dat dezelfde informatie niet twee keer hoeft te worden bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Bestuurlijke besluiten die niet op een andere manier zijn geborgd, worden opgeslagen binnen de informatiesystemen van de organisatie.
Elk ministerie is er zelf verantwoordelijk voor dat er in lijn met het rijksbrede beleid wordt gehandeld.
Deelt u onze zorg dat communicatie die onder de Wob opgevraagd zou kunnen worden door de automatische verwijderfunctie verloren kan gaan?
Ik stel voorop dat uit de Wob – en per 1 mei 2022 de Wet open overheid (Woo) -niet volgt dat alle communicatie binnen een bestuursorgaan bewaard moet blijven. Van belang is dat er op zodanig wijze wordt omgegaan met informatie dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de aanspraken op openbaarheid van documenten die aan de Wob kunnen worden ontleend. Dat neemt echter niet weg dat het in de dagelijkse praktijk niet mogelijk is om altijd alle electronische berichten, kladjes en notities te bewaren. Deze gaan soms na verloop van tijd verloren of worden niet bewaard omdat er uit het oogpunt van deugdelijke en overzichtelijk dossiervorming een zekere schifting plaatsvindt. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak. Is er echter eenmaal een Wob-verzoek ingediend dan dient vanaf dat moment het behoud van documenten die onder de reikwijdte van het verzoek vallen, te worden gewaarborgd4.
Ik deel uw zorg wanneer chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming zouden worden verwijderd waarvan de informatie nog niet binnen de organisatie is geborgd. Ik heb echter geen signalen ontvangen waaruit ik kan opmaken dat hiervan sprake is. Wel zie ik in de berichtgeving aanleiding om uit voorzorg de Handleiding «Risico’s en maatregelen bewaren van chatberichten» aan te vullen met het dringende advies om de functie geautomatiseerde verwijdering, die in diverse chatapps kan worden ingesteld, niet te activeren. Ik zal deze aanvulling op de Handleiding rijksbreed communiceren.
Welke bewindslieden in het kabinet maken gebruik van Signal? Welke bewindslieden gebruiken dit voor werkgerelateerde communicatie?
Ik acht niet relevant van welke chatdienst bewindspersonen gebruik maken, zolang dit maar plaatsvindt binnen het beleid of de kaders die het betreffende ministerie heeft vastgesteld. Het algemene uitgangspunt is dat berichtenapps zo min mogelijk worden gebruikt voor formeel zakelijke communicatie. Vertrouwelijke en gerubriceerde informatie mag sowieso niet worden gedeeld via een berichtenapp. Voor bestuurlijke aangelegenheden wordt het gebruik ervan ontraden. Gebeurt dit toch dan is de afspraak dat chatberichten over bestuurlijke besluitvorming worden bewaard indien deze informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Zie ook mijn antwoord bij vraag 2.
Welke bewindslieden maken tijdens het gebruik van Signal gebruik van de functie om berichten automatisch te verwijderen?
Zie mijn antwoord bij vraag 3 en 4.
Is er juridisch advies ingewonnen over het gebruik van Signal door bewindslieden in relatie met de Wob?
Nee, er is hierover geen juridisch advies ingewonnen.
Zijn er in het verleden werkgerelateerde berichten verwijderd door bewindslieden?
Als aangegeven in antwoord op vraag 3 is het mede in het kader van het belang van ordentelijk archiefvorming niet noodzakelijk dat alle werkgerelateerde communicatie wordt bewaard. Afspraak is dat chatberichten over bestuurlijke besluitvorming worden bewaard indien deze informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Zie ook mijn antwoord bij vraag 2.
Welke ministeries maken gebruik van Signal en in hoeverre wordt dit aangemoedigd in hun beleid richting ambtenaren?
Ik heb geen overzicht van het gebruik van chatdiensten binnen de ministeries. Zie in dat kader ook mijn antwoord bij vraag 3 en 4. Signal wordt gezien als een veiligere variant van WhatsApp en heeft daardoor de voorkeur van diverse privacy functionarissen en Chief Information Security Officers, die mede verantwoordelijk zijn voor het beleid rondom het gebruik van chatapps binnen de eigen organisatie.
Kunt u een overzicht geven per ministerie?
Nee, zie ook mijn antwoord bij vraag 3 en 4.
Hoe moet de burger op de volledigheid van de vrijgegeven communicatie in een Wob-verzoek vertrouwen als deze communicatie bij regelmaat zonder toezicht verwijderd kan worden?
In het antwoord op vraag 2 heb ik het rijksbrede beleid, zoals dat geldt na de uitspraak van de Raad van State uit 2019, inzake de omgang met en het bewaren van chatberichten geduid. In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven in de berichtgeving aanleiding te zien om de handleiding aan te passen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat chatberichten die onder de reikwijdte van een Wob-verzoek vallen in strijd met dit rijksbrede beleid zijn verwijderd en daarmee niet zijn betrokken bij de beoordeling. De Wob-verzoeker kan zich desgewenst tot de rechter wenden wanneer hij meent dat bepaalde chatberichten ten onrechte niet zijn betrokken bij de beoordeling van het Wob-verzoek. Het bestuursorgaan moet de zoektocht naar de gevraagde chatberichten inzichtelijk maken. De rechter oordeelt of de verrichte zoektocht voldoende en volledig is.
Is de huidige situatie, waarin bestuurders en ambtenaren zelf moeten beslissen wat van belang is geweest voor politieke besluitvorming en wat daarom moet worden bewaard, genoeg om vertrouwen te scheppen in de volledigheid van stukken opgevraagd via een Wob-verzoek?
Het is niet ter eigen afweging van de individuele bestuurder of ambtenaar om te bepalen welke informatie moet worden bewaard. Daartoe gelden (wettelijke) kaders zoals bijvoorbeeld de Archiefwet en het eerder gememoreerde chatbeleid.
Hoe denkt u over de aanbevelingen van anticorruptie-ngo Transparency International Nederland om dit minder aan het individueel persoon over te laten en meer toezicht in te stellen?
Ik ben niet bekend met de door u benoemde aanbevelingen. In algemene zin kan ik wel aangeven dat de rechter desgewenst kan toetsen of een bestuursorgaan op een juiste wijze de Wob heeft toegepast. Zie ook mijn antwoord bij vraag 10.
Wat gaat u doen om te garanderen dat Wob-verzoeken niet omzeild worden door het gebruik van Signal?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat met het gebruik van Signal informatie niet wordt bewaard waar dit conform het rijksbrede beleid wel had gemoeten. Zie ook mijn antwoord bij vraag 3.
Bent u het bereid om uw collega-bewindslieden te ontmoedigen om Signal te gebruiken voor werkgerelateerde communicatie?
Uitgangspunt is dat het gebruik van digitale middelen mogelijkheden biedt die een zeker risicobesef vragen en dat er altijd rekening dient te worden gehouden met de aard van de informatie. Zo dient er zo min mogelijk gebruik te worden gemaakt van berichtenapps voor werkgerelateerde communicatie. Voor bestuurlijke besluitvorming wordt het gebruik van berichtenapps ontraden. Zie ook mijn antwoord bij vraag 2.
Bent u bereid om de mogelijkheid tot een verbod van Signal op werktelefoons van ambtenaren van de rijksoverheid en bewindslieden te onderzoeken?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Zie ook mijn antwoord bij vraag 2 en 14.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Familiebedrijf Balk Shipyard in Chinese handen' |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Familiebedrijf Balk Shipyard in Chinese handen»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat een oer-Hollands familiebedrijf, dat sinds 1798 bestaat, wordt overgenomen door een Chinese investeringsmaatschappij?
Directeur Balk geeft in het bericht aan dat hij groeimogelijkheden ziet voor zijn familiebedrijf. Hij wil zijn activiteiten in Nederland uitbreiden maar heeft zelf niet de middelen voor de noodzakelijke investeringen. Ik waardeer het positief dat de overname door een nieuwe investeerder maakt dat deze werf kan groeien en dat betrokken partijen vertrouwen hebben in de groeimogelijkheden binnen deze voor Nederland belangrijke sector. Voor het zomerreces zal ik uw Kamer informeren over hoe ik deze en andere industriële bedrijven wil faciliteren in de doorontwikkeling met strategisch industriebeleid.
In hoeverre past een dergelijke overname in het (maak)industrie- en familiebedrijvenbeleid dat het kabinet voert of voor ogen heeft en bij slimme, strategische industriepolitiek?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of behalve de Zhongying International Holding Group nog andere partijen, binnen Nederland of binnen Europa, geïnteresseerd of kandidaat waren om Balk Shipyard te helpen doorgroeien? Indien u dit niet weet, wilt u dit nagaan?
De directie van Balk Shipyard heeft mij laten weten dat in de zoektocht naar nieuwe investeerders meerdere opties serieus zijn onderzocht.
Welke financieringsinstrumenten zijn er voor bedrijven in de maritieme maakindustrie, zoals Balk Shipyard, om te kunnen groeien?
Voor bedrijven in de maritieme maakindustrie zijn als generieke financieringsregelingen de Borgstelling MKB-Kredieten (BMKB) en de Garantiefaciliteit Ondernemingsfinanciering (GO) beschikbaar. Dit zijn kredieten waarbij de staat garant staat voor een deel van het bedrag. De BMKB biedt een overheidsborgstelling tot en met EUR 1,35 miljoen, deze wordt door financiers ingezet bij financieringen tot ca. EUR 5 miljoen. De GO faciliteit biedt een 50% staatsgarantie op leningen tussen de EUR 1,5 – 150 miljoen.
Verder wordt met het Dutch Future Fund (DFF) geïnvesteerd in andere risicokapitaalfondsen zodat via die investeringsfondsen de beschikbare hoeveelheid kapitaal voor Nederlandse innovatieve groeibedrijven wordt vergroot. Ten slotte kunnen ondernemers met duurzame investeringsprojecten ook bij Invest-NL terecht.
Welke informatie heeft u over de Zhongying International Holding Group? Waar is dit bedrijf gevestigd, welke personen en/of partijen zitten hierachter? In welke sectoren en landen heeft de Zhongying International Holding Group nog meer geïnvesteerd? Heeft deze investeringsmaatschappij nog meer investeringen of overnames gedaan in Nederland? Indien ja, welke?
Het kabinet verzamelt geen informatie over vestigingslocaties, bedrijfs- en/of eigendomsstructuren van bedrijven zolang dit niet is vereist voor wet- en regelgeving. Ik heb daarom geen informatie over in welke sectoren en landen de Zhongying International Holding Group investeert en of de investeringsmaatschappij meer investeringen of overnames in Nederland heeft gedaan.
Is of wordt deze overname getoetst, bijvoorbeeld in het kader van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, die met terugwerkende kracht zal gelden vanaf peildatum 8 september 2020?
Het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) ziet toe op twee categorieën ondernemingen: vitale aanbieders en bedrijven op het gebied van sensitieve technologie. Balk Shipyard is geen aanbieder van een vitaal proces in de zin van het wetsvoorstel. Ook lijkt het er gezien de aard van de onderneming op dat zij geen eigenaar zijn van, dan wel controle hebben over of directe toegang tot sensitieve technologie. Mocht er wel sprake zijn van sensitieve technologie met risico’s voor de nationale veiligheid, dan kan de overname met terugwerkende kracht worden getoetst bij inwerkingtreding van de wet.
Hoezeer verwacht u dat deze overname op korte of (middel)lange termijn gevolgen zal hebben voor de (internationale) positie van de Nederlandse maritieme sector, waarover u in de kabinetsbrief «Visie op de toekomst van de industrie in Nederland»2 schrijft dat Nederland leidend is in clusters als agrofood, de maritieme sector en de machinebouw en dat het verleden als zeevarende natie zich nog altijd vertaalt in een vooraanstaande positie in de maritieme sector?
In de loop van de tijd zijn meerdere toonaangevende Nederlandse jachtenbouwers overgenomen door buitenlandse investeerders. Deze investeringen hebben veelal de verdere groei van de betreffende bedrijven mogelijk gemaakt, hun concurrentiepositie versterkt en daarmee bijgedragen aan de sterke internationale positie van de Nederlandse maritieme maakindustrie. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat dit in het geval van Balk Shipyard anders zou zijn. Dat neemt niet weg dat we wel goed oog moeten hebben voor de bredere internationale uitdagingen waar de Nederlandse (maritieme) maakindustrie mee te maken heeft op het gebied van onder andere kennisbescherming, een gelijk speelveld, verduurzaming en digitalisering. Het kabinet onderhoudt hierover goede contacten met de sector onder meer op basis van het Maritiem Masterplan.
Welke afspraken zijn er met Zhongying International Holding Group gemaakt over bijvoorbeeld vestiging in Nederland, op Urk, investeringen in de regio en behoud van werkgelegenheid?
De overname van Balk Shipyard betekent niet dat bedrijfsactiviteiten naar het buitenland worden verplaatst. Het is juist de intentie van de overname om de Nederlandse activiteiten van de werf uit te breiden. Het is aan de betrokken partijen zelf om eventueel nadere uitspraken te doen over de afspraken die gemaakt zijn bij de overname.
Hoe groot is het risico dat Balk Shipyard, als gevolg van de groeiambities, alsnog uit Urk zal vertrekken? Wat is in dat kader de stand van zaken met betrekking tot de aanleg van een buitendijkse haven die hiervoor nodig zou zijn?
Balk Shipyard heeft mij laten weten de voorgenomen groei in Urk te willen realiseren. De buitendijkse haven geeft ondernemers zoals Balk Shipyard de gewenste ruimte om te groeien en te innoveren. Afgelopen zomer is het hernieuwde inpassingsplan van de Provincie Flevoland vastgesteld en dit plan ligt nu bij de Raad van State. De zitting is op 17 februari 2022. De aanbesteding kan beginnen zodra het inpassingsplan onherroepelijk wordt. Er is overeenstemming over het gebruiken van de benodigde gronden buitendijks van het Rijk en het waterschap. Ook is er overeenstemming met de ondernemers, waaronder Balk Shipyard, die zich op de haven willen vestigen.
Bent u bereid zich er maximaal voor in te spannen dat Balk Shipyard op Urk blijft en daarmee bedrijvigheid, kennis, innovatie en werkgelegenheid voor Nederland behouden blijven? Indien ja, op welke manieren?
Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat Balk Shipyard zijn activiteiten in Nederland vanwege de overname zou beëindigen.
Kunt u aangeven hoe het kabinet denkt een maritiem cluster als het Maritiem Cluster Urk de voorwaarden te kunnen bieden door te groeien, ondersteund door onder andere de Regio Deal Noordelijk Flevoland, zonder speelbal te worden van internationale, geopolitieke ontwikkelingen?
De Nederlandse maritieme sector, inclusief het cluster Urk, heeft internationaal een sterke positie dankzij een groot aantal ondernemende, innovatieve bedrijven en toonaangevende kennisinstellingen. Het kabinet ondersteunt deze sector, onderdeel van de Topsector Water en Maritiem, heel nadrukkelijk. Zo is onlangs nog via de R&D-regeling mobiliteitssectoren EUR 52,9 mln. toegekend voor de ontwikkeling van emissieloze technologie voor schepen waarmee in de toekomst internationaal het verschil gemaakt kan worden. Meer lokaal dragen Rijk en regio met de Regio Deal Noordelijk Flevoland EUR 30 mln. bij om de brede welvaart in de regio te verbeteren. Het gaat hier nadrukkelijk om het versterken van de duurzame economische kansen van Noordelijk Flevoland, met een investering van EUR 14,5 mln. in het Maritiem Cluster Urk, waaronder de fysieke ingrepen aan de buitendijkse servicehaven en binnendijks bedrijventerrein, innovatie en talentontwikkeling. In de Regio Deal wordt tevens inhoudelijk en financieel bijgedragen aan de verbreding van de economie in het gebied door te investeren in smart mobility. Om internationaal te concurreren is echter ook een gelijk speelveld nodig. Het kabinet volgt daarom actief de potentiële bedreigingen hiervan en spant zich in om deze waar mogelijk te bestrijden.
Onrecht in de bijstand |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Vogelvrij in de verzorgingsstaat» van Platform Investico met onder meer artikelen in Trouw1, De Groene Amsterdammer2 en EenVandaag3?
Ja.
Kunt u een overzicht geven welke gemeenten coulanter optreden met betrekking tot het vrijstellen van giften in de bijstand?
Individuele gemeenten kunnen gebruik maken van hun beleidsvrijheid met betrekking tot giften. Ik ga ervan uit dat gemeenten dit binnen de kaders van de wet doen. Er wordt niet bijgehouden hoe iedere gemeente dit doet.
Hoe staat het met de uitvoering van motie Jasper van Dijk cs4 voor een landelijke vrijstelling om giften tot 1.200 euro in de bijstand te realiseren? Hoe staat het met de voorbereiding van dit wetsvoorstel? Wat is de kortst mogelijke termijn waarop dit wetsvoorstel ingevoerd kan worden?
De aangenomen motie vraagt inderdaad om aanpassing van de wet. Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Van Kent5 is het middelenbegrip binnen de Participatiewet complex. Dat laat ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de casus Wijdemeren zien, waarbij boodschappen uiteindelijk niet onder giften als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de Participatiewet bleken te vallen. Het met de motie beoogde doel om mensen in de bijstand meer ruimte te bieden, vraagt daarom om een bredere, niet uitsluitend op giften geënte, blik op de middelenparagraaf binnen de wet. De signalen over in de knel komende bijstandsgerechtigden neem ik zeer serieus en ik deel uw zorgen op dit gebied. Daarom werk ik, met de inbreng van gemeenten, burgers en andere betrokkenen, aan een beleidsplan. Hierin wordt gekeken naar korte en langere termijn oplossingen. Recent heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de verdere uitwerking van dit beleidsplan6. De uitwerking van deze motie neem ik daarin mee.
Bent u aanvullend op deze motie ook bereid om naast het wettelijk vrijstellen van giften van 1.200 euro ook giften voor de betaling van een studie of rijbewijs volledig vrij te stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat mensen die aanspraak willen maken op de bijstand hun rechtsbescherming deels in moeten inleveren? Kunt u toelichten welke rechtsbescherming mensen die een bijstandsuitkering ontvangen, hebben en kunt u bovendien een overzicht geven op welke punten de rechtsbescherming voor mensen in de bijstand minder is dan personen die geen bijstand ontvangen?
Alle burgers hebben de mogelijkheid om een beschikking die hen raakt via bezwaar- en beroep op juridische juistheid te laten toetsen. De rechtsbescherming voor bijstandsgerechtigden en niet-bijstandsgerechtigden is in die zin gelijk. Waar het artikel spreekt over het inleveren van rechtsbescherming doelt het op de verschillende verplichtingen die op een bijstandsgerechtigde rusten en het feit dat – zo hij deze verplichtingen schendt – de bewijslast bij hem ligt om aan te tonen dat deze schending geen gevolgen heeft voor zijn recht op bijstand. In de herijking van het handhavingsbeleid wordt ook expliciet bekeken of dergelijke verplichtingen redelijk verdeeld zijn tussen de betrokkene en het overheidsorgaan.
Kunt u zich voorstellen dat onaangekondigde huisbezoeken in het kader van van mogelijke bijstandsfraude een grote impact hebben op mensen in de bijstand?
Ik kan me voorstellen dat het voor mensen best schrikken kan zijn als de gemeente onverwacht aan de deur staat. Ook kan het moment van het bezoek niet goed uitkomen. Dit kan ervoor zorgen dat mensen het bezoek als onprettig ervaren. Desalniettemin kan een onaangekondigd bezoek noodzakelijk zijn om het recht op bijstand te verifiëren, bijvoorbeeld om uit te sluiten dat bepaalde zaken verhuld kunnen worden, waar dat bij een voorafgaande aankondiging wel mogelijk zou zijn. Daarmee wordt dit controlemiddel minder effectief.
Kunt u aangeven hoe vaak onaangekondigde huisbezoeken in gemeenten plaatsvinden? Op basis van welke wetsartikelen is het toegestaan om deze onaangekondigde huisbezoeken uit te voeren? Zijn er wettelijke voorwaarden waaraan een onaangekondigd huisbezoek dient te voldoen?
Voor het afleggen van een huisbezoek bestaat een toereikende wettelijke grondslag gelet op het samenstel van de artikelen 17 en 53 a van de Pw, bezien in samenhang met artikel 1 van de Algemene wet op het binnentreden.
In dit verband zijn in de jurisprudentie diverse waarborgen ontwikkeld, zoals het «informed consent»-vereiste. Daarbij geldt dat de belanghebbende toestemming moet geven voor een huisbezoek en deze ook kan weigeren. Van «informed consent» – letterlijk geïnformeerde toestemming – voorafgaande aan een huisbezoek is pas sprake, indien de toestemming van belanghebbende berust op volledige en juiste informatie over de reden en doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor (verdere) verlening van bijstand heeft. Indien een redelijke grond voor het huisbezoek aanwezig is, dient de belanghebbende erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. Indien de redelijke grond niet aanwezig is, dient medegedeeld te worden dat weigering geen gevolgen heeft voor de bijstand. De bewijslast ten aanzien van «informed consent» bij een huisbezoek berust bij het college. Ik heb geen inzicht in de aantallen onaangekondigde huisbezoeken die gemeenten uitvoeren.
Welke wettelijke gronden liggen er om op basis van waterverbruik een bijstandsuitkering te korten?
Op grond van artikel 64 eerste lid onderdeel m van de Participatiewet mogen gemeenten gegevens opvragen over waterverbruik bij de instanties die in het kader van de openbare nutsvoorziening energie en water leveren. De mate van watergebruik kan voorts als bewijs dienen om aan te tonen dat een persoon niet in de woning maar elders verblijft. Het is vaste jurisprudentie dat een gemeente ervan uit mag gaan dat een woning onbewoond is als het verbruik onder de 7 kubieke meter per jaar ligt. Ter vergelijk: het gemiddeld verbruik van een eenpersoonshuishouden bedraagt 52m³. Het is vervolgens aan de bijstandsgerechtigde om aannemelijk te maken dat hij op het desbetreffende adres verblijft. Slaagt hij hier niet in, dan kan dit uiteindelijk tot gevolg hebben dat het recht op bijstand wordt ingetrokken, op grond van artikel 40 Pw.
Bent u het eens dat het onredelijk is om van mensen in de bijstand te verwachten dat zij tot vijf jaar hun administratie volledig dienen bij te houden met als risico dat zij gekort worden op hun bijstand en daar bovenop een boete moeten betalen?
Personen zijn niet verplicht om een administratie te bewaren. Desalniettemin is het in zijn algemeenheid iedereen aan te raden om een administratie bij te houden. Zo hanteert de Belastingdienst bijvoorbeeld een termijn van vijf jaar waarbinnen de dienst kan terugkijken en nader bewijs kan opvragen.
Een bijstandsgerechtigde wordt in beginsel enkel om het overleggen van recente stukken gevraagd. Daarbij wordt conform de uit jurisprudentie voortvloeiende lijn van de CRvB voor bankafschriften een termijn van zes weken tot maximaal drie maanden aangehouden7. Komt uit de stukken of andere signalen een redelijk vermoeden van schending van de inlichtingenplicht naar voren dan kan de gemeente om stukken vragen die verder terug zijn gelegen. Dit alles voor zover de gevraagde stukken noodzakelijk zijn in relatie tot het signaal van schending van de inlichtingenplicht.
Bent u bereid om maatregelen te nemen waardoor gemeenten soepeler om kunnen gaan met deze administratieplicht?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uiteenzetten wat wordt verstaan onder «redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand» (artikel 17, lid 1 Participatiewet) op de hoogte van hun bijstand?
Wat valt onder «redelijkerwijs van invloed» als bedoeld in artikel 17, eerste lid, Participatiewet (de zgn. inlichtingenplicht) is niet exact aan te geven; het hangt af van de omstandigheden van het geval. Er is geen limitatieve opsomming. Het is aan het college om te beoordelen of informatie relevant is voor het recht op bijstand of de arbeidsinschakeling. Dikwijls heeft het betrekking op de middelen waarover een persoon beschikt of gaat beschikken en over zijn woon- en leefsituatie. Vaak verstrekt het college bij aanvang van de bijstand aan de bijstandsgerechtigde informatie over de verplichtingen, waaronder de inlichtingenplicht. De CRvB heeft geoordeeld dat omdat deze verplichting een open norm betreft, van het college niet kan worden verwacht dat het op voorhand alle concrete situaties benoemt waarmee een bijstandsgerechtigde te maken kan krijgen en die deze moet melden.
Zoals eerder gemeld werk ik momenteel aan een beleidsplan. In het traject wat ter voorbereiding van dit plan vorig jaar is gestart, zijn op meerdere plekken knelpunten aangegeven met betrekking tot de werking van de inlichtingenplicht. Die zien enerzijds op de achter de inlichtingenplicht schuilgaande complexiteit en anderzijds op de hoge terugvorderingen die schending van deze verplichting tot gevolg kunnen hebben.
In het reeds aangehaalde beleidsplan zoek ik daarom naar een combinatie van maatregelen, waardoor hardheden en onduidelijkheden binnen de uitvoering van de wet beter kunnen worden voorkomen.
Bent u het eens dat dit begrip veel onduidelijkheid kan opwerpen voor mensen in de bijstand maar ook voor gemeenten die moeten werken met de Participatiewet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u het eens dat deze onduidelijkheid ertoe leidt dat mensen in de bijstand bij het geringste foutje fors worden afgestraft?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe oordeelt u verder dat gemeenten de inlichtingenplicht vaak zelfs nog strenger toepassen dat wettelijk noodzakelijk?
Gemeenten hebben een bepaalde beleidsvrijheid bij de uitvoering van de Participatiewet, maar bij de invulling van die beleidsvrijheid wordt vaak gekeken naar hoe de rechtspraak met bepaalde casussen omgaat. Een aantal bepalingen binnen de Participatiewet is strikt of heeft in de uitvoering een strikte uitleg gekregen, deels doordat in de jurisprudentie verankerde grenzen (wat mag), in de uitvoering hun weg hebben gevonden als «wat moet».
Daarbij past de nuancering dat niet elk oordeel per definitie verplicht tot een gelijksoortig handelen in een vergelijkbare casus. Feit is echter ook dat het voor gemeenten soms onduidelijk is wat wel en niet is toegestaan binnen de grenzen van de wet, waardoor men voor de zekerheid de regels strikter interpreteert dan noodzakelijk. In het traject tot verbetering van de Participatiewet wil ik meer helderheid creëren rond de kaders waarbinnen gemeenten beleidsvrijheid hebben, om een automatische keuze voor een strikte uitleg in de toekomst te voorkomen.
Herkent u het beeld dat gemeenten vanwege het risico op terugvorderingen van het Rijk de inlichtingenplicht bewust strenger interpreteren dan noodzakelijk?
Nee, dit beeld herken ik niet. Dit omdat er geen sprake is van terugvorderingen op het budget als gevolg van de mate van handhaving van de inlichtingenplicht. De Participatiewet wordt namelijk gefinancierd vanuit het Macrobudget Participatiewetuitkeringen. Dit macrobudget wordt vervolgens op basis van een objectief verdeelmodel verdeeld over de gemeenten. Over- en onderbesteding van dat budget komt ten laste of bate van de gemeente. Om eventuele onzekerheden bij gemeenten hierover weg te nemen zal ik in de volgende gemeentefonds circulaire hier extra aandacht aan besteden.
Bent u bereid om deze onzekerheid voor gemeenten met betrekking tot terugvorderingen weg te nemen?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u daarom bereid om meer duidelijkheid te geven wat wordt verstaan onder «redelijkerwijs van invloed», zodat gemeenten en mensen in de bijstand meer duidelijkheid krijgen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u het tevens eens dat het onredelijk is dat mensen in de bijstand al als fraudeur worden aangemerkt indien er alleen een «bewijsvermoeden» is? Op basis van welk wetsartikel is dit gebaseerd?
Het begrip «fraude» is in de sociale zekerheid niet wettelijk gedefinieerd. Vooropgesteld wordt dus dat in de sociale zekerheid mensen niet wettelijk worden aangemerkt als fraudeur. Bovendien hebben de voormalige staatssecretarissen van SZW in hun brieven over handhavingsbeleid in de sociale zekerheid8 reeds aangegeven dat het niet de bedoeling is dat een persoon zomaar als fraudeur wordt bestempeld, en dat er ook geen voornemen is om een dergelijke definitie te gaan introduceren. Ook ik zie dit als een belangrijk onderwerp.
Wel is in de memorie van toelichting bij de «Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving» (Fraudewet) het begrip uitkeringsfraude nader toegelicht als «Er is sprake van uitkeringsfraude als een verwijtbare overtreding van deze verplichting resulteert in onverschuldigde betaling van de uitkering.»9 Om van uitkeringsfraude te kunnen spreken onder die definitie moet dus sprake zijn van een geconstateerde overtreding. Dat is niet het geval indien enkel sprake is van een vermoeden.
Klopt het dat er een verschil is tussen het strafrecht en bestuursrecht met betrekking tot begrip «fraudeur»? Wat is de afweging om het begrip fraudeur in het bestuursrecht strenger te laten zijn dan in het strafrecht?
Het begrip «fraudeur» is noch in het bestuursrecht, noch in het strafrecht gedefinieerd. In de sociale zekerheid wordt de term uitkeringsfraude gehanteerd in gevallen waarbij is vastgesteld dat er sprake is geweest van een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht, die heeft geresulteerd in het verkrijgen van een uitkering terwijl daar geen recht op bestond.
Wat heeft u gedaan met de kritiek van de Raad van State uit 2020 dat de Participatiewet het begrip fraudeur veel te breed is en versmald dient te worden?
De Raad van State heeft deze kritiek gegeven bij het wetsvoorstel «Wijziging van de Participatiewet in verband met het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets». Bij brief van 16 november 2021 heeft de voormalige Staatssecretaris van SZW aan de Eerste Kamer laten weten dat dit wetsvoorstel ingetrokken zal worden. De reden daarvoor was dat vanuit verschillende trajecten gewerkt wordt aan de stappen die nodig zijn om te komen tot meer menselijke maat en vertrouwen in de Participatiewet en de stappen die nodig zijn om de handhaving in de sociale zekerheid beter in balans te brengen. De wijzigingen die met het wetsvoorstel werden voorgesteld zullen in die trajecten worden meegenomen, waardoor de inhoudelijke samenhang en effecten tussen de verschillende maatregelen beter kunnen worden bezien. De kritiek die de Raad van State had is daarmee niet van de baan, zoals ook is aangegeven in de eerdergenoemde brieven over het handhavingsbeleid in de sociale zekerheid. Ik neem de kritische opmerkingen van de Raad van State mee in de trajecten rond handhaving in de sociale zekerheid in brede zin en de Participatiewet in het bijzonder.
Bent u na de vele schrijnende voorbeelden van mensen die vanwege het feit dat zij als fraudeur zijn bestempeld hun leven in de soep zien lopen, en de kritiek van de Raad van State, bereid om nu wel om het begrip «fraudeur» aan te passen?
Zoals in de brief van 23 november 2021 aangegeven,10 is er op dit moment geen noodzaak om het begrip «fraude» in de sociale zekerheid wettelijk te definiëren. Wel blijf ik deze vraag bezien in het kader van de herijking van de handhaving en ga ik ten aanzien van het begrip «fraude» aandacht besteden aan mijn communicatie hierover.
Kunt u ingaan op de stelling van hoogleraren Sacker en Vonk dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zich te makkelijk verschuilt achter strenge wetgeving? Welke mogelijkheden heeft de CRvB om redelijker en billijker te toetsen?
Ik ken de door aangehaalde discussie over mogelijkheden binnen de rechtspraak om besluiten explicieter op hun redelijkheid te toetsen. Het past echter niet als Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen om mij in deze discussie te mengen. Ik zal de gedachtevorming binnen de aangehaalde discussie wel betrekken bij het eerder aangehaalde traject rond de Participatiewet.
Bent u bereid om, zoals de CRvB bepleit, de harde plicht tot terugvordering uit de wet te halen?
Terugvorderen wordt niet zonder reden gedaan. Een betrokkene heeft te veel uitkering ontvangen. Tegelijkertijd leiden de beperkte mogelijkheden om af te zien van een terugvordering in de praktijk tot knelpunten. Zoals aangegeven in de brief van 23 november 2021, is het terugvorderingsbeleid een expliciet onderdeel van de herijking van het handhavingsbeleid. Ook tijdens de begrotingsbehandeling van SZW 2022 op 2 december 2021 is aandacht besteed aan deze problematiek. Recent heeft de Christenunie, samen met D66, CDA, SP, GroenLinks en PvdA, een initiatiefwetsvoorstel aangekondigd waarin deze problematiek ook geadresseerd wordt.11 Ik zie dit voorstel met veel interesse tegemoet.
Het bericht ‘Bouw van zeker tienduizend huizen bedreigd door geldtekort’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bouw van zeker tienduizend huizen bedreigd door geldtekort» van 18 januari jl.?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Wat zijn de ervaringen in de praktijk met het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVN)?
SVN beheert sinds 2018 de Transformatiefaciliteit en brengt hierover kwartaalrapportages uit. SVN heeft tot nu toe naar tevredenheid haar taken uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het SVN een belangrijk middel is om meer woningen in het binnenstedelijke gebied te realiseren en het transformeren van atypische locaties zoals leegstaande winkelpanden, kantoren en fabrieksterreinen naar woningen te stimuleren?
Ja, die deel ik. De Transformatiefaciliteit is een belangrijk en succesvol instrument die het Ministerie van BZK inzet om de gebiedstransformaties en vastgoedtransformaties aan te jagen. Dit instrument onderscheidt zich van de andere instrumenten omdat het hier een leningsfaciliteit betreft. Door het verstrekken van geldleningen aan ontwikkelaars wordt beoogd de woningbouw op binnenstedelijke transformatielocaties op gang te brengen door specifiek investeringen in de voorfase te financieren. Aankomend voorjaar zal ik uitgebreider ingaan op mijn inzet op het gebied van transformatie.
Hoe komt het dat het geld niet snel genoeg terugstroomt naar het fonds, aangezien met de huidige aanvraagstroom en de doorrekening van het SVN de verwachting is dat de geldpot voor de zomer leeg zal zijn en het fonds aangeeft dat er meer leningen worden uitgezet, in verband met de vele vraag, dan dat er aflossingen plaatsvinden?
De leningen worden tot nu toe zoals begroot afgelost. Eind 2021 is circa € 7 mln. afgelost. De verwachting is dat in de eerste helft van 2022 de volgende aflossingen zullen binnenstromen. SVN merkt op dat het aantal aanvragen groter is dan verwacht. Daarmee zou de voorziene leningenstroom onder druk kunnen komen te staan.
Is het aantal van 10.000 á 12.000 te bouwen/transformeren woningen die, zoals het aritkel stelt, dit jaar in het gedrang kan koemen, een voorwaarde die het Rijk heeft gesteld aan het beschikbaar stellen van de bijna 60 miljoen euro? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er om dit doel alsnog te halen?
Het Ministerie van BZK heeft € 58 mln. beschikbaar gesteld. Hiervan is € 43 mln. gecommitteerd. Hiermee wordt de realisatie van 3.218 woningen ondersteund, waarvan 1.658 betaalbare huur- en koopwoningen (52%). De genoemde aantallen 10.000 a 12.000 te bouwen woningen zijn inschattingen door SVN en maken geen onderdeel uit de voorwaarden van de Transformatiefaciliteit.
Zijn er mogelijkheden om het Rijk garant te laten staan voor het fonds en het geld in het fonds tijdelijk te verhogen, gelet op het feit dat het een lening is en het geld dus terugkomt, nu het SVN aangeeft dat, ondanks het feit dat de aflossingen niet snel plaatsvinden, er over het algemeen een hoge omloopsnelheid is en dat de rente en aflossingen worden terugbetaald?
De middelen die SVN beheert zijn Rijksmiddelen. Aan de te verstrekken leningen zijn risico’s verbonden. Partijen kunnen financieel in de knel komen tijdens de ontwikkeling van de locaties waardoor de aflossing later plaats vindt of helemaal niet in een worstcasescenario. Tot nu toe zijn de leningen tijdig afgelost. Ik ga in het kader van het woningbouwprogramma verkennen wat nodig is om de Transformatiefaciliteit ook de komende jaren goed te laten draaien.
Wat zouden de gevolgen zijn van een vroegtijdige sluiting van het geldloket?
Vroegtijdige sluiting van het Loket betekent dat er geen aanvragen ingediend kunnen worden door partijen die een lening nodig hebben om een voorfase te financieren. Dit zal vertraging oplevering voor de ontwikkeling van de woningen door deze partijen.
Hoe gaat u invulling geven aan het intensiveren van de transformatie van alleen kantoren naar woningen naar een aantal van 15.000 per jaar in het licht van deze subsidie? Gaat u daar dit stimuleringsfonds ook voor inzetten en is daarvoor ophoging van het fonds voor nodig?
De ambitie om 15.000 woningen per jaar te creëren via transformatie reikt verder dan de transformatie van kantoren. Het kan ook gaan om bijvoorbeeld winkelgebieden of bedrijventerreinen. Voor het intensiveren van de transformatie naar 15.000 per jaar is extra inzet nodig langs verschillende lijnen. In het kader van het woningbouwprogramma en het Nationaal transformatieplan wordt deze inzet uitgewerkt.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja. Zie de beantwoording van de vragen 1 tot en met 8.
Terugplaatsingen na uithuisplaatsingen |
|
Don Ceder (CU), Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de reportage van Argos «Uithuisplaatsingen: komen de kinderen ooit weer thuis?» van zaterdag 15 januari en het onderzoek van Defence for Children «Terug naar huis»?
Ja.
Klopt het dat het doel van een uithuisplaatsing is om een kind indien mogelijk zo snel als mogelijk terug naar huis te plaatsen? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat kinderen onnodig lang uit huis worden geplaatst?
Een uithuisplaatsing is geen doel op zich, maar een ingrijpend middel om ervoor te zorgen dat de jeugdige veilig is en zich goed kan ontwikkelen, of om een jeugdige een behandeling te geven die anders niet mogelijk is. Gedurende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is één van de doelstellingen te onderzoeken of en hoe het kind weer thuis kan opgroeien. De aanpak van de Gecertificeerde Instelling (GI) is gericht op het verbeteren van de situatie in het gezin, zodat een kind weer veilig thuis kan opgroeien en zich daar verder kan ontwikkelen. De inzet van hulp bij een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is dan ook erop gericht dat ouders zelf weer de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van hun kind kunnen dragen en dat eventuele behandeling van een kind vanuit die thuissituatie geboden kan worden. In het antwoord op vraag 5 wordt nader ingaan op de inzet van de GI gericht op terugplaatsing.
Welke belangrijkste knelpunten identificeert u die passende zorg bij een uithuisplaatsing in de weg staan?
In de praktijk en in het inspectierapport «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd»1 worden diverse knelpunten genoemd die in de weg kunnen staan aan het organiseren van passende en tijdige hulp voor kinderen met een kinderbeschermingsmaatregel, bijvoorbeeld door onvoldoende (passend) residentieel hulpaanbod voor jeugdigen met de meest complexe problematiek en onvoldoende specialistisch ambulant (jeugd-GGZ) hulpaanbod. Daarnaast kunnen er knelpunten zijn in de toeleiding naar passende en tijdige jeugdhulp en knelpunten bij aanbieders.
Vanuit het Rijk zijn diverse maatregelen in gang gezet om de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te verbeteren, zoals beschreven in de Voortgangsbrief van 22 november 2021. Zo is in het kader van de doorbraakaanpak ingezet op het verbeteren van de samenwerking tussen regionale expertteams en GI’s waar het tijdige en passende jeugdhulp betreft. Wanneer de benodigde zorg niet van de grond komt of zorg vastloopt, kunnen regionale expertteams jeugd helpen om passende hulp te organiseren. Expertteams kunnen hierbij ondersteund worden door de bovenregionale expertisenetwerken. De accounthoudende regio’s hebben in 2021 incidentele financiële ondersteuning ontvangen, voor de werkzaamheden van GI’s bij het vinden en matchen van passende en tijdige jeugdhulp. Daarnaast werkt het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) in opdracht van VWS en de VNG aan het verkrijgen van inzicht en overzicht van regionale wachttijden. Ook werkt het OZJ samen met verschillende regio’s om onderliggende oorzaken van wachttijden aan te pakken. Deze gecombineerde aanpak is nodig om voor de lange termijn te komen tot structurele oplossingen voor wachttijden. Met het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» wordt beoogd de beschikbaarheid van specialistische vormen van jeugdhulp te verbeteren. Het wetsvoorstel ziet o.a. op verplichte regionale samenwerking tussen gemeenten voor de inkoop van specialistische zorg voor jeugdigen.
Wat is de stand van zaken rondom de Kamerbreed aangenomen motie Westerveld-Wörsdorfer (Kamerstuk 31 839, nr. 732) waarin wordt gevraagd om een plan van aanpak om uithuisplaatsingen tegen te gaan? Wat is de uitkomst van het rondetafelgesprek met betrokkenen?1.
Op 22 november 2021 heeft de ambtsvoorganger van de Staatssecretaris van VWS u geïnformeerd dat ter uitvoering van de motie Westerveld-Wörsdörfer op 8 november 2021 een expertmeeting gehouden is onder leiding van het OZJ over het voorkomen van uithuisplaatsingen.3 De belangrijkste bevindingen van deze expertmeeting zijn dat de keten vereenvoudigd moet worden, dat er beter samengewerkt moet worden, dat de rechtspositie van ouder en kind verbeterd moet worden, dat er een gevarieerder en flexibeler zorgaanbod moet zijn, dat er gezinsgerichter gekeken moet worden en dat gewerkt moet worden vanuit een gedeelde verklarende analyse. Deze bevindingen worden meegenomen bij de opstelling van de Hervormingsagenda Jeugd en zijn onderdeel van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.
Wat kunnen gecertificeerde instellingen nu al doen om op een betere manier te werken aan het terugplaatsen van kinderen?
Wat zijn gemiddeld de financiële kosten voor het uit huis plaatsen van een kind?
De directe kosten van een uithuisplaatsing verschillen sterk per situatie. In het geval van een uithuisplaatsing worden kosten voor de uitvoering van een ondertoezichtstelling of voogdijmaatregel gemaakt. De kosten hiervan liggen rond de € 10.000 respectievelijk € 6.500 per jaar. Dit zijn de kosten voor de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel op jaarbasis (inclusief kosten uithuisplaatsing). Daarnaast worden kosten gemaakt voor de (verblijfs)zorg aan de kinderen die uithuisgeplaatst zijn. Deze kosten lopen sterk uiteen, afhankelijk van het soort hulp dat wordt ingezet. Bij een plaatsing in een pleeggezin liggen de kosten rond de € 16.000 per jaar. Bij plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdhulp komen de kosten op jaarbasis uit op circa € 170.000. Naast pleegzorg en gesloten jeugdhulp is er een breed spectrum aan vormen van jeugdhulp met verblijf, zoals kamertrainingscentra, gezinshuizen maar ook residentiële instellingen waar hoog specialistische behandeling geboden wordt. De kosten hiervoor lopen gemiddeld uiteen van € 30.000 oplopend tot € 120.000. Aanvullend op jeugdhulp met verblijf kan ook nog ambulante jeugdhulp worden ingezet. Naast bovengenoemde kosten voor jeugdzorg kunnen ook op andere terreinen kosten worden gemaakt. Te denken valt daarbij aan kosten voor de rechterlijke macht (kinderrechter), maar bijvoorbeeld ook kosten voor leerlingenvervoer zodat een kind dat uithuisgeplaatst is naar zijn eigen school kan gaan.
Wat zijn gemiddeld de kosten van een jaar lang passende ondersteuning bieden aan een ouder en kind thuis?
Hiervoor zijn geen gemiddelde bedragen te noemen. Het hangt sterk af van de problematiek en daarmee welke hulp en/of ondersteuning er sociaal domein breed of vanuit de zorgverzekeringswet nodig is voor het kind en de ouder thuis. Ambulante trajecten ter voorkoming/vervanging van een uithuisplaatsing kunnen zeer intensief zijn. De kosten voor het bieden van passende hulp en/of ondersteuning thuis zijn niet per definitie lager dan de kosten die gepaard gaan met een uithuisplaatsing.
Klopt het dat er geen cijfers bekend zijn over terugplaatsingen van kinderen die uit huis zijn geplaatst?
Ja, het klopt dat op dit moment geen directe cijfers beschikbaar zijn over hoe vaak het voorkomt dat kinderen na een uithuisplaatsing worden teruggeplaatst bij hun ouders.
De cijfers over het aantal uithuisplaatsingen worden sinds 2015 gereconstrueerd door te kijken naar de samenloop van een ondertoezichtstelling met jeugdhulp met verblijf (een jeugdige die op een enig moment in een jaar naast een ondertoezichtstelling ook jeugdhulp met verblijf ontvangt, bijvoorbeeld pleegzorg). Om nog beter zicht te krijgen op het aantal uithuisplaatsingen, alsmede de duur van een uithuisplaatsing, worden vanaf dit jaar door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bij GI’s ook gegevens uitgevraagd met betrekking tot de machtigingen uithuisplaatsingen. Het aantal machtigingen dat is beëindigd vormt een indicatie voor het aantal kinderen dat weer is teruggeplaatst. Het is slechts een indicatie, omdat een machtiging die is beëindigd niet per se hoeft te betekenen dat het kind weer bij zijn ouders woont, bijvoorbeeld in de situatie dat de hulp wordt voorgezet in vrijwillig kader en het kind bij pleegouders blijft wonen.
Bent u van mening dat registratie van terugplaatsingen kan helpen om beleid over uithuisplaatsingen en jeugdzorg te verbeteren?
Ik onderschrijf het belang van registratie van terugplaatsing na een uithuisplaatsing. Dit geeft informatie over het behalen van één van de doelstellingen van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, namelijk dat ouders na bepaalde tijd zelf de opvoedingsverantwoordelijkheid weer kunnen dragen.
Bent u bereid om voortaan terugplaatsingen te registreren, te laten registeren en geaggregeerde cijfers bij te houden en regelmatig transparant te publiceren? Kunt u schetsen wat hierin de mogelijkheden en vormen zijn?
Ik ben bereid de registratie op dit punt te verbeteren. Mijn ministerie treedt in overleg met Jeugdzorg Nederland, Raad voor de Kinderbescherming en het CBS om de mogelijkheden te verkennen voor het registreren van terugplaatsingen, hierbij ook rekening houdend met de administratieve lasten. Daarnaast vind ik het belangrijk om scherper zicht te krijgen op de praktijk van terugplaatsing, zodat we de toekomstige cijfers ook in perspectief kunnen plaatsen. Hier wil ik onderzoek naar laten doen (zie ook het antwoord op vraag 5).
Het onderzoek 'Gesloten jeugdzorg beschadigt 86% van de kinderen' |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Het Vergeten kind «Gesloten jeugdzorg beschadigt 86% van de kinderen»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat de gesloten jeugdzorg kinderen niet helpt en soms zelfs zo schadelijk is voor kinderen dat zij de gesloten jeugdzorg met nieuwe klachten (trauma’s, angsten, nachtmerries, paniekaanvallen) verlaten?
Het beeld dat gesloten jeugdhulp niet voor alle jeugdigen die daar geplaatst worden helpt en soms schadelijk is, herken ik. Ik heb het onderzoek dat de aanleiding was voor deze Kamervragen gelezen. Deze 37 verhalen spreken boekdelen. Het is daarom goed dat de afgelopen jaren het aantal kinderen dat in de gesloten jeugdhulp geplaatst wordt sterk verminderd is. Ook hebben de afgelopen jaren de instellingen veel gedaan om de gesloten jeugdhulp te verbeteren. Er zijn inmiddels 14 kleinschalige voorzieningen gesloten jeugdhulp. Ook het aantal gedwongen afzonderingen is afgenomen.
Hoe is het mogelijk dat kinderen in de gesloten jeugdzorg in onveilige situaties terechtkomen?
In de Factsheet van Het Vergeten Kind staat dat de gesloten jeugdhulp voor veel kinderen onveilig is. Als voorbeelden van onveilige situaties staan daar niet alleen genoemd geweld tussen groepsgenoten, maar ook de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen: fixeren door begeleiders, plaatsing in een isoleercel en het verplicht uitkleden bij begeleiders bij een urinecontrole of om te kijken of zij geen gevaarlijke spullen bij zich hebben.
Deze ervaringen van onveiligheid onderstrepen het belang van het ontwikkelen van kleinschalige alternatieven voor de huidige gesloten jeugdhulp. Onderzoek heeft geleerd dat dat bijdraagt aan een minder repressief en veiliger leefklimaat. Ook bevestigen deze ervaringen het belang dat begeleiders van deze jeugdigen terughoudend zijn met de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Het nee, tenzij-beginsel is niet voor niets het uitgangspunt van de door mijn voorganger ingediend wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdhulp.2 Tegelijk past hier ook een kanttekening. Toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen kan ook nodig zijn om onveilige situaties voor de jeugdige zelf of voor groepsgenoten te voorkomen.
De meeste kinderen uit het onderzoeken geven aan dat zij weleens naar een isoleercel moesten, waarom gebeurt dit nog steeds? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Juist als het gaat om het gedwongen afzonderen is de laatste jaren veel veranderd. De helft van de instellingen heeft de isoleercel al afgeschaft. Dit jaar volgen de andere instellingen. Mijn voorganger heeft deze ontwikkeling willen stimuleren door in 2021 € 5 mln. beschikbaar te stellen voor de ombouw van deze isoleercellen naar kindvriendelijke afzonderingsruimten. In het bovengenoemde wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdhulp wordt geregeld dat gedwongen afzonderen alleen nog maar is toegestaan in noodsituaties bij jeugdigen van 12 jaar of ouder. Daarmee wil ik het aantal gedwongen afzonderingen nog verder terugdringen tot situaties waarin er geen enkel alternatief meer is. Als deze wet van kracht wordt, is de mogelijkheid om in de gesloten jeugdhulp gedwongen af te zonderen beperkter dan onder bijvoorbeeld de Wet verplichte ggz en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
Per week worden gemiddeld 26 kinderen per week in de gesloten jeugdzorg geplaatst, hoe gaat u ervoor zorgen dat zij wel de juiste zorg krijgen en niet slechter uit de gesloten instelling komen?
Zoals hierboven genoemd, hebben de instellingen de afgelopen jaren veel gedaan om de gesloten jeugdhulp te verbeteren. Ik zal erop toezien dat zij daar verder mee gaan. Ik zal dat uitwerken in het plan waar de Tweede Kamer om heeft gevraagd met het aannemen van de motie om te stoppen met de gesloten jeugdhulp.3
Hoe gaat u het probleem van de gesloten jeugdzorg op korte termijn oplossen? Wat zijn de alternatieven voor de betrokken kinderen als de gesloten jeugdzorg ophoudt te bestaan, waar komen deze kinderen dan terecht? Kan dit probleem opgelost worden met zoveel bezuinigingen?
Zoals genoemd in het antwoord op de vorige vraag ben ik bezig een plan op te stellen om te stoppen met de gesloten jeugdhulp in de huidige vorm. Daarin ga ik ook in op de vraag wat veilige en verantwoordelijke alternatieven zijn voor kinderen die bescherming en begrenzing nodig hebben om veilig en gezond te kunnen opgroeien. Dat plan zal ik voorbereiden met niet alleen gemeenten en aanbieders, maar ook met jeugdigen die ervaring hebben opgedaan in de gesloten jeugdhulp.
Het bericht dat het UWV wachtlijsten op illegale wijze wegwerkt |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het UWV werkt wachtlijsten op illegale wijze weg: uitkering verstrekt zonder beoordeling arts» in Trouw van 13 januari jl.1?
Ja.
Klopt het dat het UWV-kantoor in Zwolle vorig jaar bij wijze van proef zieke zestigplussers zonder medische toets een arbeidsongeschiktheidsuitkering (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-uitkering) heeft gegeven tot aan hun pensioen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Ja. Medio december 2021 heeft UWV SZW laten weten dat in het district Zwolle een kleinschalige proef is uitgevoerd met een andere wijze van de claimbeoordeling voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) voor een specifieke doelgroep. Een arbeidsdeskundige heeft bij een groep van dertig zieke werknemers van zestig jaar en ouder een (plausibiliteits-)beoordeling gedaan. UWV heeft mij geïnformeerd dat bij negentien mensen is afgezien van een verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Zij hebben een WIA-uitkering (WGA 80–100) toegekend gekregen zonder beoordeling door een verzekeringsarts.
Klopt het dat het UWV-kantoor in Hengelo plannen heeft voor een dergelijke pilot op veel grotere schaal? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Ja. UWV heeft laten weten dat in het district Hengelo een plan is opgesteld -maar niet uitgevoerd- voor een andersoortige proef op grotere schaal. Op dat moment was in Hengelo een werkvoorraad van 821 WIA-claimbeoordelingen.
Hoe beoordeelt u de situatie dat het UWV op dit punt in verschillende regio’s verschillend beleid voert?
Met het oog op de rechtsgelijkheid vind ik uniform beleid wenselijk. Tegelijkertijd zie ik met UWV de noodzaak om lokaal nieuwe werkwijzen te beproeven om het landelijk beleid ten aanzien van de sociaal-medische dienstverlening te innoveren en bewezen effectiever te maken. Het is een realiteit dat UWV op dit moment niet alle sociaal-medische beoordelingen tijdig kan verrichten. De problematiek verschilt per district en per kantoor en een eenvoudige en uniforme oplossing is niet voorhanden. Een succesvolle pilot in een regio kan -mits juridisch houdbaar en acceptabel- landelijk als beleid uitgevoerd worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 van de leden De Kort en Smals over hetzelfde onderwerp.
Deelt u de mening dat daarmee de rechtsgelijkheid in gevaar komt en dat dit onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er, conform de wet, pas sprake kan zijn van een dergelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering na keuring, en dat er dus geen rechtsgrond is voor toekenning van een WIA-uitkering zonder keuring vooraf?
Ja. In artikel 6, eerste lid, van de WIA is bepaald dat de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd wordt op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Erkent u dat met name (eigenrisicodragende) werkgevers gedupeerd worden door deze gang van zaken aangezien zij nu mogelijk ten onrechte opgezadeld worden met de kosten van een WIA-uitkering voor hun werknemer?
Op dit moment heb ik onvoldoende zicht op gevolgen voor werkgevers en de bijbehorende juridische risico’s. Die hangen af van de precieze uitvoering van de proef in Zwolle. UWV laat een evaluatie doen van de voorbereiding, besluitvorming en uitvoering. De uitkomsten hiervan deel ik uiterlijk in het voorjaar met uw Kamer (zie antwoord op vraag 10).
Hoe beoordeelt u het risico dat veel werkgevers bezwaarschriften zullen indienen en dat dit vervolgens opnieuw leidt tot capaciteitsproblemen bij UWV of dat een dergelijk onwettig besluit bij de rechter alsnog ongedaan wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe zijn de (juridische) risico’s, waaronder genoemde risico’s bij vraag 8, verkend en meegewogen bij het besluit om tot deze werkwijze over te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u, tot slot, aangeven hoe u het tijdspad ten aanzien van besluitvorming over een oplossing voor het capaciteitsprobleem bij UWV voor zich ziet? Op welke termijn bent u van plan de Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren?
Over de aanpak ben ik in gesprek ben met de sociale partners, samen met UWV en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde. In de Stand van de Uitvoering van december vorig jaar heb ik aangegeven uw Kamer uiterlijk in het voorjaar te informeren over de uitkomsten van dit traject.
Het bericht 'Verdrievoudiging van bedreigingen en geweld tegen gemeenteraadsleden' |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verdrievoudiging van bedreigingen en geweld tegen gemeenteraadsleden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat geweld en bedreigingen jegens gemeenteraadsleden, of welke publieke ambtsdragers dan ook, onacceptabel is en hoe kijkt u tegen deze incidenten aan?
Deze mening deel ik. Geweld en bedreigingen kunnen het functioneren en het persoonlijke leven van raadsleden en andere politieke ambtsdragers negatief beïnvloeden. Dat vormt een risico voor onze democratische rechtsstaat. Ik vind het belangrijk om samen met politieke ambtsdragers uit te dragen dat bedreiging en geweld onacceptabel zijn en dat er altijd melding (en waar mogelijk aangifte) moet worden gedaan van incidenten. Daarom heb ik gezamenlijk met het Netwerk Weerbaar Bestuur een collectieve norm tegen intimidatie en bedreiging tegen decentrale politieke ambtsdragers ontwikkeld, alsmede een stappenplan voor het doen van melding en aangifte. De norm is: intimidatie en agressie zijn onacceptabel, de afspraak is dat grensoverschrijdend gedrag altijd wordt gemeld en er zo nodig aangifte wordt gedaan. Het raadslid wordt hierbij ondersteund door de griffier en burgemeester en krijgt passende nazorg. Met het uitdragen van deze norm geven we een belangrijk signaal naar de dader en de buitenwereld: bedreiging en geweld zijn onacceptabel.
Hoe kijkt u tegen de constateringen aan die gedaan zijn tijdens de evaluatie van het programma Veilige Publieke Taak, dat liep van 2006 tot en met 2016 en dat beoogde agressie tegen medewerkers met een publieke taak tegen te gaan, in het licht van het artikel van de NOS van 16 januari jl.? Wat zegt dit over het programma Veilige Publieke Taak en ziet u iets in een vergelijkbaar programma nu het geweld en bedreigingen tegen publieke ambtsdragers, in dit geval gemeenteraadsleden, sterk toeneemt? Zo nee, waarom niet?
Het artikel van de NOS laat zien dat structurele aandacht voor veiligheid van politieke ambtsdragers nodig blijft. In het Netwerk Weerbaar bestuur werk ik samen met verschillende partners aan dit thema. Ik trek graag samen op met de partners van dit Netwerk en de andere ministers om het signaal af te geven dat bedreiging en geweld tegen mensen met een publieke taak onacceptabel zijn. Dit wordt onder meer gedaan door agressie en geweld tegen personen met een publieke taak harder te bestraffen, zoals is vastgelegd in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen de politie en het Openbaar Ministerie.
Onder leiding van het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt het netwerk Weerbaarheid tegen Ondermijning opgezet. In dit netwerk in opbouw komen professionals van met name JenV en BZK bijeen en worden over de hele linie methoden en werkwijzen gedeeld om de weerbaarheid van personen, organisaties of structuren tegen ondermijning te versterken. Onderdeel daarvan is ook het versterken van de weerbaarheid van professionals/werknemers in het publieke domein en de strafrechtketen, tegen bijvoorbeeld bedreigingen van criminelen bij de uitoefening van hun werk.
Bent u het eens met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden dat de uitkomsten van het in het artikel genoemde onderzoek aantonen dat er veel meer gedaan moet worden om het belang van het raadswerk te stimuleren en de positie van raadsleden te versterken? Zo ja, hoe gaat u dit de aankomende periode aanpakken en is het bijvoorbeeld nodig om intensiever samen te werken met het Ministerie van Justitie en Veiligheid om een veilige werkomgeving voor publieke ambtsdragers te kunnen waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat goed functionerende gemeenteraden essentieel en onmisbaar zijn voor een goed werkende democratie en dat dit niet ten goede komt als raadsleden besluiten om te stoppen door de werkdruk, de slechte sfeer in de gemeenteraad of doordat de druk van buiten te groot wordt? Zo ja, bent u voornemens om dit aan te pakken en hoe gaat dit er de aankomende jaren uitzien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het van groot belang om het raadswerk en de aantrekkelijkheid van het ambt te stimuleren.
Ik laat onderzoek doen naar de politieke cultuur van gemeenten en provincies met als doel te komen tot een zelfdiagnose-instrument waarmee gemeenten het gesprek kunnen aangaan over politieke cultuur. Een goede duale politieke cultuur kan ook bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het raadslidmaatschap. Ik zal uw Kamer berichten over de uitkomsten van dit onderzoek. Tevens wil ik in overleg met het decentraal bestuur bezien of aanvullende maatregelen ter versterking van het decentraal bestuur en de decentrale volksvertegenwoordigingen nodig en wenselijk zijn.
Er is de afgelopen jaren veel gedaan om de positie en het functioneren van gemeenteraden te ondersteunen en te versterken. Het afgeronde programma Democratie in Actie heeft daar veel voor betekend. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer daar bij brief van 22 maart 2021 over geïnformeerd.2
Mijn ambtsvoorganger heeft in de brief van 26 oktober jl. aan uw Kamer geschreven welke acties en maatregelen zij -in samenwerking met de beroeps- en belangenverenigingen van het decentraal bestuur- wil nemen om de decentrale volksvertegenwoordigingen te versterken.3
Ik ga langs die lijnen de komende periode het decentraal bestuur verder ondersteunen en versterken.
Er is bij sommige raden handelingsverlegenheid om gebruik te maken van alle mogelijkheden die er zijn voor goede controle en kaderstelling. Het is van groot belang dat de griffie, de rekenkamer, fractieondersteuning en ambtelijke bijstand op waarde worden geschat en worden ingezet. Ik wil gemeenteraden stimuleren om gebruik te maken van de beschikbare middelen voor de eigen ondersteuning. Het beter benutten van de voor raadsleden beschikbare ondersteuning en de daarvoor bestaande budgetten draagt ook bij aan het verminderen van de werkdruk in de raad.
Welke maatregelen zijn de afgelopen vier jaar geleden getroffen om het niveau van gemeenteraden naar een hoger niveau te tillen, nu blijkt dat de ontevredenheid onder raadsleden over het niveau niet gedaald is? Hoe kijkt u hier op terug? Deelt u de mening dat er iets aan de ontevredenheid over het niveau van de gemeenteraden gedaan moet worden? Zo ja, hoe bent u van plan het niveau van de gemeenteraden naar een hoger niveau te tillen en/of de ontevredenheid bij raadsleden weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Therapeutisch gebruik van psychedelica zoals psilocybine, mdma en ketamine |
|
Sjoerd Warmerdam (D66), Joost Sneller (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van 16 januari jl. «Keta kan «revolutionair» middel zijn tegen depressie, maar er zijn ook zorgen»1 en het manifest «Therapeutisch gebruik van psychedelica – een pleidooi voor centrale aansturing»?2
Ja.
Herkent u dat er in Nederland 300.000 tot 450.000 patiënten zijn met een therapieresistente psychiatrische stoornis?
Bent u het ermee eens dat onderzoek nodig is naar effectieve therapieën om deze doelgroep te helpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit onderzoek te bevorderen?
Ja, hiermee ben ik het eens. Wetenschappelijk onderzoek naar nieuwe interventies en de toepasbaarheid daarvan voor de geestelijke gezondheidszorg is van groot belang. Alleen bewezen effectieve zorg kan namelijk onderdeel zijn van het basispakket. De bewijsvoering is gebaseerd op wetenschappelijke literatuur die ten grondslag ligt aan de beschrijving van zorg in kwaliteitsstandaarden. Om goed en structureel onderzoek te doen en de opgedane kennis te implementeren heb ik tot 2026 35 miljoen euro ter beschikking gesteld voor het Onderzoeksprogramma ggz dat loopt via ZonMw. Het Onderzoeksprogramma ggz sluit aan bij het Bestuurlijk akkoord ggz 2019–2022 en bij een groot deel van de onderwerpen uit de aangedragen onderzoeksagenda’s van ggz-partijen. Het richt zich daarom de komende jaren op klinisch toegepast onderzoek en vraagstukken uit de praktijk. Daarnaast worden grotere, multidisciplinaire onderzoeken gestimuleerd.
Bent u het ermee eens dat er hoopgevende resultaten zijn in het therapeutisch gebruik van psychedelica zoals psilocybine, mdma en ketamine? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen of heeft u reeds ondernomen om deze resultaten vervolg te geven?
Het is mij bekend dat verschillende onderzoeken naar het therapeutisch gebruik van psychedelica gunstige resultaten laten zien, zoals bijvoorbeeld onderzoek naar MDMA bij posttraumatische stressstoornis (PTSS). De meeste van deze middelen bevinden zich nog in de onderzoeksfase. Het beoordelen van de studieresultaten is niet aan mij.
Verdere stappen om vervolg te geven aan deze onderzoeksresultaten zijn aan de veldpartijen. Dit betreft onder andere het doen van het benodigde onderzoek, het doorlopen van het registratietraject om het middel goedgekeurd te krijgen, en het opstellen van richtlijnen en protocollen voor toepassing van de behandeling.
Er komt een Staatscommissie die de status van XTC (MDMA) in het kader van de volksgezondheid onderzoekt en advies uitbrengt over de voor- en nadelen van medicinaal gebruik, met inbegrip van een analyse vanuit verschillende disciplines van risico’s voor de gezondheid, preventie en de Europese context en relevante verdragen. In het tweede kwartaal van dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de voortgang van de inrichting van de Staatscommissie.
Kunt u aangeven hoe Nederland het voorbeeld kan volgen van de versnelde toelating door de Amerikaanse FDA (breakthrough therapy status) van psychedelica voor therapieresistente depressies, suïcidaliteit en posttraumatische stressstoornis (PTSS)? Tegen welke knelpunten loopt Nederland aan en welke stappen zijn nodig om deze knelpunten te overkomen?
Veelbelovende behandelingen kunnen bij de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) breakthrough therapy status krijgen, waarbij de FDA hulp en advies biedt om dergelijke producten te ontwikkelen (zoals gebeurt met psilocybine bij ernstige depressie en MDMA bij PTSS). In de EU en in Nederland kunnen partijen in een vroegtijdig stadium wetenschappelijk en regulatoir advies vragen aan het Europees Medicijnagentschap (EMA) of het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) over de stappen die noodzakelijk zijn om een handelsvergunning voor een product te krijgen en over mogelijke versnelling van het proces van ontwikkeling tot geneesmiddel.
Knelpunten in het ontwikkelingsproces kunnen zitten in beperkte financiële mogelijkheden dergelijk klinisch onderzoek te doen en in de doorontwikkeling tot een volwaardig (geregistreerd) product voor de patiënt. Hier speelt ook mee dat deze psychedelica zelf veelal niet patenteerbaar zijn en in die zin niet binnen het standaard ontwikkel- en verdienmodel passen. De mogelijk hoge kosten voor de therapeutische behandeling met deze middelen (door het totaal aantal uren die de therapeuten maken bij de behandelsessies) kunnen ook een knelpunt zijn voor opname in het basispakket. Wat betreft het beschikbaar maken van een behandeling voor patiënten is ook de beoordeling voor vergoeding door de zorgverzekeraars van belang. Hierover kunnen partijen in gesprek met bijvoorbeeld het Zorginstituut of de zorgverzekeraars.
Het platform Future Affordable and Sustainable Therapies (www.FAST.nl) wordt in Nederland opgezet als expertise centrum dat hulp kan gaan bieden in de ontwikkeling van toekomstige behandelingen. Bovendien helpt FAST met coördineren van publieke investeringen op dit terrein.
Met de oprichting van FAST wordt in Nederland een belangrijke impuls gegeven om knelpunten te identificeren en oplossingsrichtingen te ontwikkelen.
In Nederland staan deze psychedelica, met uitzondering van ketamine, op de lijsten van de Opiumwet. In Nederland is het feit dat deze stoffen onder de Opiumwet vallen – in tegenstelling tot veel andere landen – geen belemmering om er onderzoek naar te doen. Voor onderzoek moet wel een ontheffing worden aangevraagd.
Herkent u het feit dat zonder centrale aansturing op implementatie en onderzoek naar therapeutisch gebruik van psychedelica er risico’s ontstaan, zoals zelfstandig experimenteren door patiënten of commerciële exploitatie waarbij het patiëntenbelang niet voorop staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u om deze risico’s te mijden?
Ja, die risico’s zie ik ook. Daarom is het goed dat veldpartijen, zowel uit het onderzoeksveld, als bijvoorbeeld GGZ-instellingen, nu initiatief nemen tot samenwerking. Zoals zij ook zelf stellen in het manifest «Therapeutisch gebruik van psychedelica», kunnen zij een kader ontwikkelen voor deze nieuwe vorm van behandeling, onder andere door middel van goede richtlijnen, standaarden en protocollen. Daarnaast kunnen er door de samenwerkende partners centrale afspraken gemaakt worden over opleiding van therapeuten. Door op deze zorgvuldige manier een kader te ontwikkelen met oog voor beschikbaarheid, betaalbaarheid en doelmatigheid van de behandeling, en onder bewaking van de kwaliteit, blijven de belangen van deze kwetsbare doelgroep zoveel mogelijk gewaarborgd.
Daarnaast is het van belang dat het risico van zelfstandig experimenteren door patiënten wordt tegengegaan door middel van voorlichting. Over de risico’s van het gebruik van MDMA en psychedelica is veel informatie te vinden, bijvoorbeeld op de website of via de infolijn van drugsinfo.nl.
Kunt u aangeven welke stappen u van plan bent om te nemen of reeds heeft genomen om centrale aansturing op implementatie en onderzoek naar therapeutisch gebruik van psychedelica te garanderen?
Ik acht het van belang dat onderzoek naar het therapeutisch gebruik van psychedelica en implementatie op de meest zorgvuldige manier gebeuren, waarbij het doel is om voor deze kwetsbare doelgroep van EPA-patiënten nieuwe behandelingen te bieden die effectief, toegankelijk en betaalbaar zijn. Centrale aansturing op onderzoek en implementatie is aan de medische beroepsgroepen om vorm te geven. Daarnaast loopt bij ZonMw een aantal onderzoeken (zie antwoord op vraag 8). Ik ben bereid hierbij een faciliterende en adviserende rol te spelen. Vanuit mijn ministerie hebben hiervoor reeds oriënterende gesprekken plaatsgevonden met onderzoekers en GGZ-organisaties.
Kunt u een overzicht geven van onderzoeken naar therapeutisch gebruik van psychedelica zoals psilocybine, mdma en ketamine die met (behulp van) rijksfinanciering plaatsvinden? Kunt u aangeven op welke manier u voortgang en implementatie van deze onderzoeken monitort?
Ik kan u rapporteren over de volgende onderzoeken die lopen bij ZonMw:
Voortgang en implementatie van deze onderzoeken wordt gemonitord vanuit ZonMw. Daarnaast is er vanuit de IGJ (en Farmatec) zicht op welke partijen onderzoek doen waarbij een ontheffing is aangevraagd.
Hoe reflecteert u op de kans die Nederland kan pakken om voorloper te zijn in onderzoek naar en implementatie van therapeutisch gebruik van psychedelica in de geestelijke gezondheidszorg? Kunt u aangeven welke plannen u heeft om deze kans te pakken?
Voor mij staat voorop dat deze en andere potentiële innovatieve behandelingen op een veilige manier bereikbaar worden voor de doelgroep. Nederland is een van de landen die vooroplopen met onderzoek naar psychedelica in de geestelijke gezondheidszorg. Ook kan Nederland een voortrekkersrol spelen op het gebied van het ontwikkelen van de juiste kaders, het beperken van risico’s en het vormgeven van opleidingen voor therapeuten. Ik ben er voorstander van dat de kennis die de veldpartijen opdoen op deze terreinen, gedeeld wordt met andere landen. Nederland kan in Europees en internationaal verband aanjager zijn van samenwerking op dit terrein. Nederland kan daarnaast aandacht vragen voor het wegnemen van barrières voor het doen van onderzoek. In het kader van de Commissie voor verdovende middelen (CND) van de Verenigde Naties blijf ik pleiten voor het wegnemen van belemmeringen voor therapeutisch gebruik en het doen van onderzoek naar middelen die op de lijsten van de drugsverdragen van de Verenigde Naties staan.
Chaos bij budgetbeheer Plangroep |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de chaotische situatie binnen schuldhulpverlener en budgetbeheerder Plangroep, waar geen gehoor wordt gegeven als klanten contact zoeken, leefgeld te laat wordt uitbetaald en rekeningen van klanten door Plangroep niet worden betaald?1 2 3
Het is mij bekend dat Plangroep fouten heeft gemaakt. Cliënten dreigden daarvan de dupe van te worden. Dat is altijd ongewenst, maar omdat deze mensen financieel kwetsbaar zijn, vind ik de fouten ernstig. Op 8 december 2021 heeft de toenmalige Staatssecretaris van SZW hierover Kamervragen van het lid Kat (D66) beantwoord.4 Hij heeft daarbij onder meer gemeld dat Plangroep in overleg met de betrokken gemeenten met de cliënten contact heeft opgenomen om de fouten te herstellen.
Vindt u het ook zorgwekkend dat Plangroep nagenoeg onbereikbaar is voor de mensen die financieel afhankelijk zijn van deze organisatie, en daardoor niet altijd op tijd hun leefgeld krijgen, waardoor zij de huur en boodschappen niet kunnen betalen?
Hier zijn evident fouten gemaakt. De mensen die het betreft rekenen erop dat hun financiën in goede handen zijn. De fouten zullen hard zijn aangekomen zijn, omdat schulden dreigden te ontstaan op basisvoorzieningen, zoals huur en energie.
Klopt het verder dat er een verbod is op het afsluiten van gas, water en elektra indien een klant een schuldhulpregeling heeft? Zo ja, hoe kan het dan gebeuren dat in de genoemde casus in de Radar-uitzending 1) wordt gesproken over het afsluiten van de verwarming van een klant van Plangroep?
Het klopt dat de levering van elektriciteit of gas aan een kleinverbruiker niet mag worden beëindigd wegens wanbetaling als er betalingsachterstand is of wordt betrokken bij een lopend traject van schuldhulpverlening. Dat is geregeld in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. Ik roep de gemeentelijke schuldhulpverlening op om samen met de cliënt en het energiebedrijf direct een oplossing door te voeren.
De levering van drinkwater mag niet worden beëindigd als dat voor de kleinverbruiker zeer ernstige gezondheidsrisico’s tot gevolg zou hebben. Dat staat in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater. Daarin is ook geregeld dat de leverancier voorafgaand aan afsluiting bewaarmiddelen levert en de kleinverbruiker in de gelegenheid stelt die te vullen met drinkwater om in de eerste levensbehoeften te voorzien. Op grond van convenantafspraken met gemeenten schorten drinkwaterleveranciers incassomaatregelen op als klanten schuldhulpverlening hebben geaccepteerd. Vergelijkbare convenantafspraken hebben energieleveranciers met gemeenten gemaakt.
Kunt u aangeven bij welke gemeenten Plangroep actief is als budgetbeheerder? Kunt u daarnaast aangeven hoeveel mensen afhankelijk zijn van Plangroep als budgetbeheerder?
Ik heb niet de informatie om deze vraag te beantwoorden. Gemeenten hebben de taak om schuldhulpverlening aan de inwoners van de gemeente te geven. Ze kunnen ervoor kiezen de hulp uit te besteden. Welke gemeenten uitbesteden en om hoeveel cliënten dat gaat, wordt niet geregistreerd.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat klanten door de chaos bij Plangroep financieel nog eens extra in de problemen komen en daardoor mogelijk extra schulden moeten maken?
Gelukkig hebben de betrokken gemeenten samen met Plangroep maatregelen genomen. De cliënten, veelal kwetsbare burgers, mogen uiteraard niet extra in de problemen komen.
Kunt u toelichten wie uiteindelijk verantwoordelijk is voor schulden die door slecht handelen van de budgetbeheerder zijn ontstaan? Vindt u het ook onterecht dat de klanten van budgetbeheerders, zoals bij Plangroep, op dit moment de dupe hiervan zijn met oplopende schulden?
De betrokken gemeenten zijn verantwoordelijk voor het oplossen van de schulden, die door fouten van de schuldhulpverlening zijn ontstaan. Cliënten mogen niet de dupe worden.
Welke verantwoordelijkheid hebben gemeenten, volgens bijvoorbeeld de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, om gedupeerde mensen door Plangroep te ondersteunen? Vindt u ook dat gemeenten die Plangroep als budgetbeheer hebben ingeschakeld voor mensen met schulden een actievere rol dienen te spelen in het oplossen van de problemen van de mensen waarvan de rekeningen nu niet worden betaald?
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening geeft gemeenten de taak schuldhulpverlening te geven aan de inwoners van de gemeente. Gemeenten kunnen ervoor kiezen de hulp uit te besteden, maar ze blijven verantwoordelijk.
Gaat u in samenwerking met gemeenten er zorg voor dragen dat klanten bij Plangroep die te maken hebben met extra kosten en schulden door de chaos bij Plangroep financieel worden gecompenseerd?
Het doet mij goed dat het oplossen van de knelpunten en het compenseren van eventuele extra kosten en schulden is opgepakt door de betrokken gemeenten en Plangroep.
Klopt het verder dat rechters, via de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), mensen in de schulden richting budgetbeheerders sturen?
Nee, dat klopt niet. Budgetbeheer kan tijdens schuldhulpverlening worden ingezet. Daar is de rechter niet bij betrokken. De rechter krijgt een rol als het niet lukt met schuldhulpverlening de schulden op te lossen. Aan de rechter kan dan om een dwangakkoord worden gevraagd om schuldeisers tot medewerking te dwingen of de rechter kan om toelating tot de wettelijke schuldsanering (Wsnp) worden gevraagd. In veel gevallen heeft de cliënt dan al budgetbeheer. Als er geen budgetbeheer is, zal de rechter daar niet naar doorverwijzen. In uitzonderlijke situaties vindt de rechter het raadzaam dat de cliënt in het kader van een Wsnp-traject beschermingsbewind aanvraagt. Beschermingsbewind is een andere – verdergaande en minder vrijblijvende – maatregel dan budgetbeheer.
Zo ja, vindt u het daarom ook zorgwekkend dat mensen in de schulden via de rechter naar bijvoorbeeld Plangroep zijn gestuurd en vervolgens dieper in de problemen zijn geraakt?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 9 stuurt de rechter mensen met schulden niet naar een budgetbeheerder. Budgetbeheer wordt door de gemeentelijke schuldhulpverlening ingezet. Dit neemt niet weg dat ik de kwaliteitsborging van dienstverlening aan financieel kwetsbare mensen heel belangrijk vind. In mijn antwoord op vraag 16 licht ik het Kwaliteitskader schuldhulpverlening toe.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat indien mensen met schulden door een rechter naar een budgetbeheerder worden gestuurd deze alleen naar budgetbeheerders worden gestuurd die goede kwaliteit laten zien? Zou het mogelijk om alleen budgetbeheerders met voldoende kwaliteit hiervoor in zetten?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u meer inzicht geven in de bedrijfsstructuur van Plangroep? Klopt het dat Plangroep onderdeel is van een commerciële Human Resource (HR)-dienstverlener? Ziet u ook het risico dat Plangroep, als onderdeel van een commerciële dienstverlener, het maken van winst boven kwaliteit van dienstverlening en service stelt?
Over de bedrijfsstructuur van Plangroep heb ik geen informatie, anders dan de openbare informatie die bijvoorbeeld op de website van Plangroep te vinden is. Gemeenten zorgen voor de kwaliteit en de continuïteit van de schuldhulpverlening. Een deel van de gemeenten kiest voor uitbesteden aan een gespecialiseerde instelling of voor samenwerking met andere gemeenten, omdat deze manieren van uitvoering de kwaliteit en continuïteit ten goede kunnen komen. U kunt hierbij denken aan een kleine gemeente met beperkte uitvoeringscapaciteit of aan de schuldhulpverlening aan zelfstandig ondernemers waar specifieke kennis voor nodig is. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening schrijft voor dat alleen uitbesteed mag worden aan een organisatie die zich «blijkens haar doelstelling of werkzaamheden richt op schuldhulpverlening».5
Bent u het eens dat het beter is om de schuldhulpverlening en het budgetbeheer als taak van de overheid te zien en dus op te nemen in het publieke domein?
Schuldhulpverlening en budgetbeheer, vaak onderdelen van schuldhulpverlening, zijn opgenomen in het publieke domein. Dat is nodig, omdat mensen met schulden kwetsbaar zijn en het risico lopen verder in de financiële problemen te raken. Zij moeten daarom eenvoudig hulp kunnen krijgen van goede kwaliteit. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening schrijft voor dat gemeenten schuldhulpverlening geven aan de inwoners van de gemeente. Commerciële schuldbemiddeling is verboden in Nederland. Schuldbemiddeling, het namens de schuldenaar in contact treden met de schuldeisers om de schulden op te lossen, mag alleen gedaan worden door bij wet aangewezen organisaties, zoals gemeenten, gemeentelijke kredietbanken of instellingen, die zich in opdracht van en voor rekening van gemeenten met schuldbemiddeling bezighouden. Ook is het niet toegestaan schuldbemiddeling aan te bieden als impliciet of expliciet onderdeel van budgetbeheer.6 Budgetbeheer als zelfstandige (commerciële) dienstverlening is wel toegestaan. Budgetbeheer is relevante dienstverlening voor een veel grotere groep burgers en bedrijven en niet noodzakelijk gekoppeld aan financiële problemen.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat deze chaotische toestanden in de toekomst kunnen ontstaan?
De rijksoverheid blijft gemeenten ondersteunen bij de kwaliteitsborging van schuldhulpverlening. Belangrijke stap is dat alle gemeenten en hun uitvoeringsorganisaties gaan voldoen aan het Kwaliteitskader schuldhulpverlening. De beste dienstverlening voor de cliënt staat centraal in het Kwaliteitskader. Zie ook de toelichting in het antwoord op vraag 16. Als onderdeel van het Kwaliteitskader wordt elke drie jaar de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening geaudit. Het kwaliteitskader zorgt voor continue verbetering van de dienstverlening en het vakmanschap van de hulpverleners.
Zijn er bij u ook andere problemen met budgetbeheerders en schuldhulpverleners, die door gemeenten worden ingezet, bekend? Klopt het dat er ook problemen zijn met bereikbaarheid van de ABN AMRO bewindvoerdersdesk en de ING bewindvoering?
Bij mij zijn geen andere problemen met schuldhulpverlening en in het bijzonder budgetbeheer bekend. Voor wat betreft de bereikbaarheid van de ABN AMRO bewindvoerdersdesk en de ING bewindvoering ga ik ervan uit dat u doelt op problemen die bewindvoerders ondervinden met de betaalrekeningen van sommige mensen die onder bewind zijn gesteld. Dat signaal is mij bekend en wordt besproken in het Landelijk Platform Schuldenbewind. De inzet is dat de bewindvoerdersorganisaties en banken samen afspraken maken over het beschikbaar houden van betaalrekeningen tegen redelijke kosten voor bewindvoering.
Bent u bereid om, samen met gemeenten, harde afspraken over kwaliteit, dienstverlening en service te maken met commerciële dienstverleners die budgetbeheer en schuldhulpverlening aan kwetsbare mensen aanbieden?
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening vereist dat gemeenten de nodige maatregelen nemen om de kwaliteit te borgen van de wijze waarop de integrale schuldhulpverlening wordt uitgevoerd.7 Dit geldt ongeacht of gemeenten zelf schuldhulpverlening aan hun inwoners aanbieden, dit geheel of gedeeltelijk uitbesteden of samen met andere gemeenten de schuldhulp geven. Om te zorgen dat overal in Nederland duidelijk is wat mensen met schulden van de gemeente kunnen verwachten, heeft de VNG bestuurlijke uitgangspunten geformuleerd voor de toegang en de kwaliteit van schuldhulpverlening.8 Deze uitgangspunten zijn het vertrekpunt voor het Kwaliteitskader van de NVVK (vereniging financiële hulpverleners), waaraan sinds dit jaar gemeenten en hun uitvoeringsorganisaties worden getoetst.9 In het kader van de Brede Schuldenaanpak heeft het Ministerie van SZW de ontwikkeling en de implementatie van het Kwaliteitskader financieel ondersteund.10 Het Kwaliteitskader is de actualisatie van de al veel langer bestaande Gedragscode en Modules Schuldhulpverlening van de NVVK. Ik zal met gemeenten nagaan hoe het kwaliteitskader in de praktijk werkt en of het voldoende waarborgen biedt.
Is er een kwaliteitskeurmerk voor budgetbeheerders? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen?
De kwaliteitsborging van budgetbeheer is onderdeel van het in antwoord op vraag 16 toegelichte Kwaliteitskader.
Het bericht 'Mantelzorgers en professionals moeten het samen zien te rooien, ‘maar overheid moet dan ook iets bieden’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mantelzorgers en professionals moeten het samen zien te rooien, «maar overheid moet dan ook iets bieden»»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat het Maastricht Universitair medisch Centrum+, het MUMC+, een «mantelzorgacademie» heeft? Vindt u dit een goede ontwikkeling? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Als eerste ga ik in op wat het Maastricht Universitair medisch centrum aangeeft wat de Academie is en waarom zij dit zijn begonnen. Daarna geef ik aan hoe ik aankijk tegen dit initiatief.
De Academie voor patiënt en mantelzorger (in spreektaal de «Mantelzorgacademie», hierna de Academie)) geeft aan te willen bijdragen aan dat mensen in hun thuissituatie zorg kunnen ontvangen die nodig is om zo lang mogelijk zelfstandig, veilig en «gezond» te kunnen blijven wonen. En vooral zelf de regie houden en niet afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van formele zorg. Naast zorgprofessionals, spelen met name patiënten en ook hun mantelzorgers een rol bij het langer thuis wonen van hun naasten door het bieden van hulp en ondersteuning. Al in de spreekkamer of tijdens klinische opname wordt samen met de patiënt gekeken naar het zoveel mogelijk behouden van de eigen regie vanuit de context en persoonlijke situatie van de patiënt. De focus bij de Academie ligt dan ook vooral op het trainen van de patiënt en is altijd op vrijwillige basis. Op dit moment wordt ongeveer 85% van de trainingen gegeven aan patiënten en 15% aan mantelzorgers. Als de patiënt de handeling niet zelf kan uitvoeren, maar bijvoorbeeld wel een partner, dan wordt deze betrokken in de af te wegen context en vervolgens getraind. De genoemde Academie voor patiënt en mantelzorger biedt de mogelijkheid om eenvoudige zorghandelingen aan te leren door het geven van informatie, adviezen, scholingen en ondersteuning bij vragen. Ook geeft de academie handreikingen voor het aanleren van praktische vaardigheden die belangrijk zijn voor deze zorgtaken.
Ik vind dat dit initiatief past bij het beleidsdoel om mensen zo lang als mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving te laten wonen en vooral de eigen regie te behouden. Voor alle doelgroepen die ondersteuning en zorg nodig hebben geldt dat thuis blijven wonen vaak de voorkeur heeft, omdat zij hier een hoge kwaliteit van leven ervaren. In een vertrouwde en prettige omgeving met sociale contacten en controle over eigen leven. Wat de Academie aanbiedt is een manier om dit te faciliteren. Belangrijke aspecten daarbij vind ik dat het op vrijwillige basis is en dat het om eenvoudige zorghandelingen gaat.
Waarom is het academisch ziekenhuis in Maastricht met de mantelzorgacademie begonnen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat op het lesprogramma medische verrichtingen staan zoals antibiotica toedienen via een infuus, wondverzorging en katheterzakken wisselen?
Volgens de Academie gaat het in de basis om eenvoudige handelingen als ogen druppelen en steunkousen aantrekken of het leren werken met een e-health applicatie. Ook wondverzorging en katheterzakken wisselen zijn relatief eenvoudige handelingen die sommige patiënten met de juiste training en begeleiding en in de juiste context (motivatie, informed consent) zelf uit kunnen voeren, eventueel met ondersteuning van de thuiszorgorganisatie.
Antibiotica toedienen via een infuus is een complexere handeling. Momenteel wordt er door de Academie nog aan gewerkt om de protocollen hiervoor te beschrijven (samen met thuiszorgorganisatie Envida) m.b.t. kwaliteit en veiligheid. Vanuit verschillende disciplines wordt, mede op basis van wetenschappelijke literatuur, uitvoerig gekeken naar welke competenties een patiënt en/of mantelzorger moet bezitten om een dergelijke handeling uit te voeren. Pas als die protocollering rond is start een pilot met relatief jonge patiënten die zonder deze training enkele maanden in het ziekenhuis zouden moeten verblijven met de bijbehorende impact op hun kwaliteit van leven. De Academie benadrukt dat ook hier weer geldt dat het altijd maatwerk is, op verzoek van de patiënt, op basis van vrijwilligheid en altijd onder toezicht. Ter verdere verheldering: het gaan niet om het aanleggen van het infuus (dat wordt door een zorgprofessional gedaan), maar het toevoegen van antibiotica aan het infuus.
Wat vindt u van de stellingname, dat door dit soort opleidingen de formele zorg bepaalt wat de informele zorg moet gaan doen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 en 3 aangegeven, dient het vertrekpunt te zijn dat het aanleren van eenvoudige zorghandelingen aan patiënten en hun mantelzorgers op hun verzoek en op vrijwillige basis gebeurt. Dit doet niets af aan de beschikbaarheid en verantwoordelijkheid van de formele zorg en ondersteuning.
Is bekend of wordt er onderzocht in hoeverre mantelzorgers druk ervaren om bepaalde handelingen te leren en uit te voeren omdat anders moeder, vader, broer, zus, kind langer in het ziekenhuis blijft liggen?
Het leveren van goede zorg aan een patiënt binnen en buiten het ziekenhuis staat voorop. Bij de overweging of een patiënt ontslagen kan worden uit het ziekenhuis wordt meegenomen welke formele en informele zorg thuis geboden kan worden.
Er wordt momenteel onderzoek gedaan naar de verschillende activiteiten van de Academie door een promovendus. Er wordt momenteel niet specifiek gekeken naar de ervaren druk van de mantelzorg, omdat de focus ligt op de patiënt. Op dit moment wordt ongeveer 85% van de trainingen gegeven aan patiënten en 15% aan mantelzorgers. Alle patiënten die worden getraind krijgen tevens een vragenlijst ter evaluatie. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd hoe belangrijk de eigen regie voor hen is op een schaal van één tot tien. Ook worden er vragen gesteld over hoe veilig ze zich voelen om een bepaalde handeling na een training bij zichzelf uit te voeren.
In hoeverre wordt er rekening gehouden met draagkracht en draaglast van mantelzorgers? Is er sprake van maatwerk?
De Academie geeft aan dat er altijd rekening gehouden wordt met draagkracht en draaglast van mantelzorgers en dat het dus altijd maatwerk is. Het verwijzen naar een training bij de Academie voor patiënt en mantelzorger begint vanuit de spreekkamer. De arts oordeelt op basis van de context en de wens van de patiënt om autonomie te behouden of een training aan de orde kan zijn. Vanuit deze informed consent vindt doorverwijzing plaats naar de Academie. Tijdens het trainen van de vaardigheid of het leren gebruiken van een e-health-applicatie vindt dan een tweede moment van afwegen plaats, waarbij wordt gekeken of de patiënt, eventueel samen met zijn mantelzorger, in staat is de handeling veilig en goed uit te voeren.
Hierbij geeft de Academie aan dat het daarbij niet alleen gaat om oudere patiënten die nu al (deels) afhankelijk zijn van een zoon, dochter of partner in de rol mantelzorger, maar juist ook om vitale (jonge) patiënten die midden in het leven staan en graag de regie in eigen handen houden en zelf willen bepalen hoe ze hun leven invullen. Ze willen niet afhankelijk zijn van derden, anders dan hun partner.
Deelt u het uitgangspunt dat het verrichten van medische handelingen door mantelzorgers altijd onder juridische verantwoordelijkheid van een professionele zorgverlener moet gebeuren?
Als iemand beroepsmatig handelt geldt op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) dat de in de wet opgenomen voorbehouden handelingen alleen mogen worden uitgevoerd door personen die volgens de wet bevoegd zijn. Zelfstandig bevoegde zorgverleners mogen, als zij daartoe bekwaam zijn, zelfstandig de bij het beroep horende voorbehouden handelingen uitvoeren. Niet-zelfstandig bevoegde zorgverleners mogen als zij daartoe bekwaam zijn alleen in opdracht van een zelfstandig bevoegde zorgverlener een voorbehouden handeling uitvoeren.
Als iemand niet beroepsmatig voorbehouden handelingen uitvoert dan is de Wet BIG niet op hem van toepassing. Dat is bijvoorbeeld het geval als een patiënt bij zichzelf, een ouder bij zijn kind of een mantelzorger bij een ander, een voorbehouden handeling uitvoert, zoals het inspuiten van insuline of het inbrengen van een sonde. Ook in al deze gevallen is het belangrijk dat degene die de handeling uitvoert, over voldoende kennis en vaardigheid beschikt om de voorbehouden handeling uit te voeren. Bij mantelzorg gaat het om zorgverlening die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Een mantelzorger handelt aldus niet beroepsmatig.
Kunt u aangeven hoe dit bij het academisch ziekenhuis in Maastricht geregeld is?
Zoals onder vraag 7 reeds aangegeven begint het volgens de Academie in de spreekkamer. De arts bespreekt de mogelijkheid om zelf handelingen te leren of e-healthapplicaties te gebruiken met de patiënt. Als de arts zich ervan vergewist heeft dat het dat veilig kan (informed consent) vraag de arts de training aan. De Academie verzorgt de training waarbij nadrukkelijk ook centraal staat of de patiënt en/of zijn mantelzorger samen in staat zijn om de handeling veiligheid en adequaat uit te voeren.
Het gaan uitvoeren van meer complexere handelingen zal worden gedaan in voorbereiding met zowel medisch specialisten, de thuiszorg als andere betrokken (zorg)professionals. Dit proces wordt geprotocolleerd en vastgelegd.
Wat vindt u van de suggestie om meer flexibele zorg te organiseren waarbij zowel formele als informele zorg meebewegen op dat wat nodig is, waarbij meer sprake is van een gelijkwaardige verhouding tussen informele zorg en formele zorg?
Mijn voorganger heeft samen met de VNG, MantelzorgNL, Zorgverzekeraars Nederland en VNO/NCW een gezamenlijk landelijke aanpak voor mantelzorgondersteuning heb opgesteld:Samen sterk voor mantelzorg. Deze aanpak richt zich onder andere op het verbeteren van het samenspel tussen mantelzorgers en (zorg)professionals. Door een betere samenwerking voelt de mantelzorger zich gehoord en gesteund en kan overbelasting worden voorkomen. Het verbeteren van het samenspel tussen formele en informele zorg zal de komende kabinetsperiode blijvend aandacht krijgen.
Het bericht ‘Moordenaar broer kroongetuige gaf tot moord Peter R. lezingen in gevangenis’ |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moordenaar broer kroongetuige gaf tot moord Peter R. lezingen in gevangenis»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een tot 28 jaar celstraf veroordeelde moordenaar, die volgens het gerechtshof als «kil, berekend en genadeloos» werd omgeschreven, lezingen mag geven in de gevangenis?
Als eerste wil ik opmerken dat ik mij zeer goed kan voorstellen dat de berichtgeving verbazing heeft gewekt bij en pijnlijk was voor de nabestaanden. Dat betreur ik zeer. Terugkijkend is door DJI geconcludeerd dat er bij de besluitvorming over deze activiteit voor deze gedetineerde onvoldoende rekening is gehouden met de maatschappelijke impact van het delict waarvoor betrokkene is veroordeeld en de belangen van de nabestaanden.
Binnen het gevangeniswezen werken mensen aan een veilige re-integratie van alle gedetineerden. Dat geldt ook voor gedetineerden die tot een lange straf zijn veroordeeld en die op deze wijze door de rechter zijn omschreven.
Voor iedere gedetineerde wordt een persoonlijk Detentie en Re-integratieplan (D&R-plan) opgesteld. Het uitgangspunt is dat de tijd in detentie zinvol wordt benut. In het D&R-plan wordt beschreven hoe – met inachtneming van veiligheidsrisico’s, gedrag van de gedetineerde en slachtofferbelang – stappen gezet kunnen worden die bijdragen aan een veilige terugkeer. Het D&R-plan wordt tussentijds geëvalueerd en indien nodig aangepast. Voor langgestraften wordt bekeken welk traject wanneer kan worden ingezet. Als de straf nog lang duurt, gaat het om afgewogen, kleine stapjes, zoals activiteiten met een volstrekt intern karakter en met toezicht door medewerkers van de gevangenis. De keuze over toekennen van vrijheden tijdens detentie of wanneer re-integratieactiviteiten worden aangeboden, wordt altijd afgewogen op basis van de drie genoemde criteria: veiligheidsrisico’s, gedrag en slachtofferbelangen. In deze casus zijn in het kader van re-integratie groepsgesprekken opgezet. Deze gesprekken zijn tevens bedoeld als preventie-activiteit door andere gedetineerden er bewust van te maken van het feit dat in zeer ernstige zaken ook zeer zware straffen worden opgelegd. Deze groepsgesprekken vonden plaats met toezicht en met vooraf door de inrichting geselecteerde gedetineerden.
Nadat tweemaal een groepsgesprek met negen gedetineerden per gesprek had plaatsgevonden, vond de aanslag op Peter R. de Vries plaats. Deze gebeurtenis gaf aanleiding om terug te komen op het eerdere besluit om toestemming te geven voor de gesprekken. De moord op Peter R. de Vries deed inzien dat bij de besluitvorming te weinig rekening was gehouden met de maatschappelijke context van het delict waarvoor deze gedetineerde is veroordeeld en dat het effect van deze activiteit op de nabestaanden niet juist is ingeschat.
Waarom kan iemand die op deze wijze is omschreven door de rechter lezingen geven over resocialisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Welke criteria worden gehanteerd bij het selecteren van gedetineerden die in het kader van resocialisatie lezingen of andersoortige activiteiten voor medegedetineerden mogen organiseren?
Het D&R-plan is leidend bij het mogen uitvoeren van activiteiten in het kader van re-integratie. Het opstellen van het D&R-plan is maatwerk. Daarbij worden telkens veiligheidsrisico’s, het gedrag van de gedetineerde en slachtofferbelangen gewogen. Voor een onderdeel als dit is ook van belang dat de activiteit ten goede komt aan het inzicht van betrokkene in zijn handelen, dat hij tot inkeer komt en dat zijn motivatie geloofwaardig wordt geacht.
Waarom worden meerdere gedetineerden uit de Top 600 bij elkaar gezet, die nota bene gekozen werden door Shurandy S., tijdens een dergelijke activiteit?
Er waren geen gedetineerden uit de top 600 bij de groepsgesprekken aanwezig.
Hoe denkt u dat deze gang van zaken overkomt op de nabestaanden van de vermoorde Reduan B. en op slachtoffers in het algemeen?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb opgemerkt betreur ik de gang van zaken zeer en kan ik me goed voorstellen dat deze gebeurtenis en de berichten in de media grote impact hebben op nabestaanden en op slachtoffers in het algemeen. Ik sta pal voor het beschermen van slachtofferbelangen en hecht aan het welbevinden van slachtoffers en nabestaanden. Daarom wordt er in het gevangeniswezen veel aandacht besteed aan slachtofferzorg en activiteiten als herstelbemiddeling.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gewetenloze moordenaars zoals Shurandy S. geen invloed kunnen uitoefenen op andere gedetineerden en ervoor te zorgen dat de selectie bij resocialisatieprojecten in de gevangenis zorgvuldig zal plaatsvinden?
Ook voor de zwaarste categorie gedetineerden wordt een D&R-plan vastgesteld met zorgvuldig geselecteerde activiteiten. Tijdens de uitvoering van het traject wordt de gedetineerde gemonitord om te voorkomen dat andere gedetineerden negatief kunnen worden beïnvloed. Ervaringen uit deze casus worden gebruikt om de afwegingen die worden gemaakt tijdens het traject verder te verbeteren. Door te leren van deze gebeurtenis zal de weging van de maatschappelijke context en slachtofferbelangen steeds beter tot zijn recht komen bij de keuzes die gemaakt worden binnen de inrichting.
Het bericht ‘Verdrievoudiging van bedreigingen en geweld tegen gemeenteraadsleden’ |
|
Hilde Palland (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdrievoudiging van bedreigingen en geweld tegen gemeenteraadsleden»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van het onderzoek waarin 15 procent van de raadsleden aangeeft dat ze de afgelopen raadsperiode te maken kregen met bedreiging of geweld, drie keer zoveel als bij een vergelijkbare peiling in 2015?
Geweld en bedreigingen kunnen grote negatieve impact hebben op het persoonlijk leven van raadsleden en hun gezin en kan het functioneren van raadsleden negatief beïnvloeden. Deze cijfers laten zien dat bedreiging en geweld een risico vormen voor onze democratische rechtsstaat. Het is van groot belang dat raadsleden die hiermee te maken krijgen de juiste ondersteuning krijgen. Ook moet aan de voorkant helder zijn dat agressie en intimidatie niet getolereerd wordt. Daarom zet ik me de komende tijd samen met het Netwerk Weerbaar Bestuur extra in voor normstelling, steun na een incident en opvolging richting de dader.
Heeft u inzicht in de ontwikkeling van het aantal gevallen van intimidatie en bedreiging, per mail of brief, via sociale media, telefonisch en op straat?
Ik vind het belangrijk om periodiek te monitoren hoe het aantal gevallen en de vorm van intimidatie en bedreiging onder raadsleden en andere decentrale politieke ambtsdragers zich ontwikkelt. Sinds 2010 laat ik daarom iedere twee jaar de Monitor Integriteit en Veiligheid2 uitvoeren. In deze monitor wordt ook gemeten op welke wijze intimidatie of bedreiging plaatsvindt en hoe zich dit ontwikkelt ten opzichte van voorgaande jaren. Op dit moment vinden de voorbereidingen plaats voor een nieuwe monitor. De resultaten hiervan deel ik voor de zomer met uw Kamer.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van het onderzoek, dat een kwart van de raadsleden die te maken had met intimidatie of bedreiging aangeeft dat het hun functioneren heeft beïnvloed (in 2015 was dat nog 15 procent)?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden te onderzoeken of de nazorg en ondersteuning van bedreigde raadsleden aansluit bij de wensen en verwachtingen van raadsleden?
Ik werk nauw samen met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en andere beroeps- en belangenverenigingen van politieke ambtsdragers aan de ondersteuning en nazorg van bedreigde politieke ambtsdragers. In 2019 is hiervoor het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur opgericht. Het Ondersteuningsteam staat politieke ambtsdragers die geconfronteerd worden met vraagstukken rondom de eigen veiligheid bij met raad en daad. Daarnaast biedt het ondersteuningsteam een breed en snel in te schakelen netwerk van vakgenoten, experts en ervaringsdeskundigen. Het is bedoeld als aanvulling op de ondersteuning die in de eigen organisatie, door bijvoorbeeld griffier of burgemeester, geboden wordt.
Het ondersteuningsteam heeft in de zomer van 2021 onderzoek3 gedaan naar de ervaren ondersteuning bij veiligheidsincidenten onder politieke ambtsdragers. Dit onderzoek werd gefinancierd door het Ministerie van BZK. Daaruit blijkt dat de ondersteuning die men heeft gehad over het algemeen als positief wordt omschreven. Een meerderheid van de raadsleden (64%) beoordeelt de inhoud van de ondersteuning als voldoende of ruim voldoende nuttig.
Aan raadsleden is ook naar verbeterpunten omtrent de huidige ondersteuning gevraagd. Zij geven aan dat het bespreekbaar maken van belang is en dat hier meer aandacht aan besteed mag worden, bijvoorbeeld in de vorm van voorlichting, advies of training. Om hier opvolging aan te geven voert het Ondersteuningsteam verschillende acties uit in het kader van de «weerbare raad», zoals de inzet van regioambassadeurs en het organiseren van voorlichting aan gemeenteraden en colleges van burgemeester en wethouders over ondersteuning en nazorg na een incident.
Uiteraard blijf ik ook graag kijken met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en andere beroeps- en belangenverenigingen hoe nazorg en ondersteuning nog beter kan aansluiten bij de wensen en verwachtingen van raadsleden en andere politieke ambtsdragers.
Welke maatregelen neemt u om intimidatie en bedreiging van raadsleden tegen te gaan, zeker waar dat hun functioneren beïnvloedt en wordt hierbij ook gedacht aan maatregelen of initiatieven naar analogie van PersVeilig of HandenAfVanHulpverleners of een overkoepelende maatschappelijke aanpak voor toenemende dreiging richting deze verschillende doelgroepen?
De maatregelen die ik samen met de partners van het Netwerk Weerbaar Bestuur neem, zijn gericht op normeren, preventie en steun en nazorg na een incident.
In het najaar van 2021 is een collectieve norm tegen intimidatie en agressie tegen decentrale politieke ambtsdragers ontwikkeld. De collectieve norm die ontwikkeld is door PersVeilig was hiervoor een van de inspiratiebronnen. Deze norm is samen met raadsleden, de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en andere politieke ambtsdragers ontwikkeld. De norm is: intimidatie en agressie zijn onacceptabel, de afspraak is dat grensoverschrijdend gedrag altijd wordt gemeld en er zo nodig aangifte wordt gedaan. Het raadslid wordt hierbij ondersteund door de griffier en burgemeester en krijgt passende nazorg. Met het uitdragen van deze norm geven we een belangrijk signaal naar de dader en de buitenwereld: bedreiging en geweld zijn onacceptabel.
Verder kunnen raadsleden gebruik maken van de kosteloze woningscan. Tijdens de woningscan brengt een veiligheidsadviseur in kaart wat de veiligheidsrisico’s zijn en gaat daarover in gesprek met het raadslid. Na een incident of bij een gevoel van onveiligheid kunnen raadsleden ook contact opnemen met het eerdergenoemde Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur.
Onder leiding van het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt het netwerk Weerbaarheid tegen Ondermijning opgezet. In dit netwerk in opbouw komen professionals van met name JenV en BZK bijeen en worden over de hele linie methoden en werkwijzen gedeeld om de weerbaarheid van personen, organisaties of structuren tegen ondermijning te versterken. Onderdeel daarvan is ook het versterken van de weerbaarheid van professionals/werknemers in het publieke domein en de strafrechtketen, tegen bijvoorbeeld bedreigingen van criminelen bij de uitoefening van hun werk.
Ik trek samen op met andere ministers om het signaal af te geven dat bedreiging en geweld tegen mensen met een publieke taak onacceptabel zijn. Dit wordt onder meer gedaan door agressie en geweld tegen personen met een publieke taak harder te bestraffen, zoals is vastgelegd in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen de politie en het Openbaar Ministerie.
Kan het wetsvoorstel «doxing» ook behulpzaam zijn voor raadsleden (en wethouders en burgemeesters) en wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel «doxing» tegemoet zien? Is het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens inmiddels ontvangen?
Het wetsvoorstel strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden van de Minister van Justitie en Veiligheid stelt strafbaar het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van andermans persoonsgegevens met het doel een ander te intimideren (hierna ook: strafbare doxing). Eenieder kan hiervan slachtoffer worden. Ook als raadsleden, wethouders of burgemeesters slachtoffer worden van strafbare doxing is de strafbepaling dus van toepassing.
Het advies van de AP over het wetsvoorstel is inmiddels ontvangen4 en het wetsvoorstel is aangeboden aan de Raad van State. Zo snel als mogelijk na ontvangst van het advies van de Raad van State zal de Minister van Justitie en Veiligheid het wetsvoorstel doe toekomen aan uw Kamer.
Het bericht 'Nog deze maand besluit nodig over waterstofsubsidies' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel gepubliceerd door Energeia?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat afgelopen zomer vijfentwintig waterstof projecten door de overheid zijn geselecteerd en dat deze zijn ingediend voor de Important Project of Common European Interest (IPCEI) waterstof? Klopt het dat er sindsdien geen nieuwe ontwikkelingen zijn geweest en dat er geen geld beschikbaar is gesteld voor de projecten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken Klimaat in september 2020 een interessepeiling georganiseerd in het kader van IPCEI-waterstof waarbij 83 projectvoorstellen zijn ingediend. Hieruit zijn 25 Nederlandse projecten gekozen die als kansrijk werden beschouwd om deel nemen aan het Europese matchmakingproces voor de eerste golven. Deze stap is gezet op verzoek van de Europese Commissie en de Duitse overheid die het IPCEI-waterstof proces coördineert voor de deelnemende lidstaten aan de IPCEI.
Vervolgens zijn de gekozen projecten op basis van het Europese matchmaking proces per thema geclusterd en is door de Duitse Coördinatie en de deelnemende lidstaten – in samenwerking met de Europese Commissie – besloten om met twee zogenaamde IPCEI-golven te beginnen, te weten de golven technologie en de decarbonisatie van de industrie, waarbij de laatste zich richt op de productie van hernieuwbare waterstof (elektrolyse capaciteit). Voor deze twee golven heeft de Nederlandse overheid op 31 augustus 2020 13 projecten geselecteerd – vier projecten in de golf technologie en negen in de golf decarbonisatie van de industrie – om mee te doen aan de zogenaamde pre-notificatie fase van het Europese IPCEI-staatssteunproces. De Nederlandse bedrijven zijn vanaf het begin van het proces op de hoogte gebracht van de onzekerheden ten aanzien van het beschikbaar komen van nationaal budget.
Op 21 september 2021 is door het kabinet in de Miljoenennota 2022 bekend gemaakt dat er 35 miljoen beschikbaar zal komen ten behoeve van cofinanciering van een aantal Nederlandse waterstof projecten. Het is mijn inzet om deze 35 miljoen vooralsnog beschikbaar te stellen aan projecten in de IPCEI technologie golf en die door Nederland gepre-notificeerd zijn bij de Europese Commissie.
Momenteel wordt gewerkt aan de aanpassing van de IPCEI-subsidieregeling waarvan de intentie is dat die zo snel mogelijk zal worden opengesteld. Op grond van de selectie van de aanvragen die zijn ingediend, kan dan een definitieve selectie van Nederlandse project(en) voor deze eerste IPCEI technologie golf worden gemaakt die mee kunnen doen in het verdere Europese IPCEI staatssteuntraject.
Het pre-notificatie proces voor de tweede golf is op dit moment gaande. De Europese Commissie en de lidstaten bespreken in dit proces op informele en vertrouwelijke basis de gepre-notificeerde projectvoorstellen. Daarbij wordt gekeken of de projecten voldoen aan de criteria van het IPCEI-steunkader, dat voor projecten die activiteiten omvatten op het terrein van bijzonder innovatief onderzoek, ontwikkeling of innovatie en/of eerste industriële toepassing onder meer bepaalt dat alleen de «eerste industriële toepassing» subsidiabel kan zijn waarbij het dient te gaan om de opschaling van proeffaciliteiten, demonstratie-installaties of de allereerste uitrusting en faciliteiten die de fasen ná de proeflijn – met inbegrip van de testfase en het opschalen van de serieproductie – omvatten, maar niet de massaproductie of de commerciële activiteiten. Er is veel behoefte vanuit het bedrijfsleven dat er snel een besluit genomen wordt over het wel of niet toekennen van financiële middelen voor deelname aan de tweede golf decarbonisatie van de industrie. Tot nu toe is het besluit over het beschikbaar maken van middelen uitgesteld tot de komst van een nieuw coalitieakkoord en het daarin opgenomen belang van waterstof in de energietransitie. Het besluit om nu ook daadwerkelijk middelen voor de tweede golf beschikbaar te stellen hangt af van welke fases van de productie projecten subsidiabel zijn en onder welke voorwaarden. Hierover zal de Europese Commissie de komende tijd meer duidelijkheid moeten verschaffen. Ik zal mij inzetten voor een spoedige en zorgvuldige definitieve selectie van projecten.
De aanmelding voor ronde twee van het IPCEI-proces is binnenkort. Klopt het dat als er vóór deze datum geen geld beschikbaar wordt gesteld voor de aangemelde projecten, deze projecten zich niet kunnen aanmelden voor ronde twee van het IPCEI-proces? Hoe apprecieert u dit?
De negen projecten uit de tweede golf kunnen niet genotificeerd worden als er geen nationale middelen beschikbaar zijn. De datum van notificatie is nog onbekend. Naar verwachting is dit binnen enkele maanden. Het notificatiemoment wordt niet alleen door Nederland zelf bepaald, maar is een gezamenlijk besluit van alle deelnemende lidstaten en is afhankelijk van de snelheid waarmee de Europese Commissie de pre-notificatiefase afrond.
De subsidiebehoefte voor de tweede golf is veel groter dan voor de eerste golf. Het definitieve subsidiebedrag hangt sterk af van de definitieve projectvoorstellen. In de position paper aangeboden door de gelegenheidscoalitie van bedrijven en provincies aan het Ministerie van EZK, waar in het Energeia artikel naar wordt verwezen, wordt gevraagd om een tijdig besluit te nemen over het beschikbaar stellen van middelen voor Nederlandse waterstofprojecten in het kader van IPCEI. Dat is ook mijn inzet.
Zodra van de kant van de Europese Commissie duidelijkheid ontstaat over welke fases van de projecten van de tweede golf subsidiabel zijn en onder welke voorwaarden zal het kabinet besluiten over het wel of niet beschikbaar stellen van financiële middelen en het aanpassen van de IPCEI-subsidieregeling zoals dat ook voor de eerste golf technologie wordt gedaan. Overigens zal naast het besluit over het beschikbaar komen van middelen deelname aan de notificatie fase ook afhangen van de verdere onderbouwing van de projectvoorstellen door de bedrijven en de mate waaraan de initiatieven aan de eisen van het IPCEI-steunkader voldoen.
Kunt u toezeggen dat u gaat proberen te voorkomen dat deze projecten niet door kunnen gaan naar ronde twee van het IPCEI-proces? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het kabinet zal zich de komende tijd blijven inzetten om Nederlandse projecten mee te laten lopen in het EU-IPCEI-proces. Deelname aan de notificatie fase zal afhangen van de verdere onderbouwing van de projectvoorstellen door de bedrijven, de mate waaraan de initiatieven aan de eisen van het IPCEI-steunkader voldoen en het nog te nemen besluiten van het kabinet over de besteding van de in het regeerakkoord gereserveerde middelen voor de vroege fase-opschaling van hernieuwbare energiedragers.
Deelt u de mening dat de IPCEI-classificatie van deze bedrijven de opschaling van de Nederlandse waterstofambities vergemakkelijkt en daarom wenselijk is? Kunt u toelichten welke voordelen u ziet?
Ja. De IPCEI-classificatie zou de realisatie van bovengenoemde waterstofprojecten en daarmee de Nederlandse waterstofambities kunnen vergemakkelijken, aangezien het IPCEI-staatssteunkader de Nederlandse overheid in staat stelt de subsidiabele activiteiten van deze projecten te ondersteunen. Dit kader biedt de overheid meer ruimte voor ondersteuning dan normaal gesproken is toegestaan, al is de precieze ruimte voor ondersteuning van projecten in de tweede golf nog onbekend. Verder zou een IPCEI-classificatie relatief snel zekerheid voor bedrijven kunnen geven. Indien de negen projecten uit de tweede golf niet zouden worden genotificeerd, dan kan bezien worden of deze projecten alsnog in een latere golf mee kunnen doen. Overigens is een IPCEI niet de enige route voor ondersteuning, de overheid werkt momenteel aan meerdere instrumenten om waterstofprojecten te ondersteunen, waaronder het opschalingsinstrument waterstof.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 21 januari aanstaande beantwoorden?
Ik heb er alles aan gedaan deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. De interne afstemming vereiste echter enige tijd, waardoor de ambitieuze deadline niet gehaald is. Ik vraag uw begrip hiervoor.
Mogelijke schendingen van het verschoningsrecht door OM en FIOD |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over mogelijke schendingen van het verschoningsrecht door het OM en de FIOD?1 2 3
Ja.
Kunt u, zo uitgebreid en precies mogelijk, uiteenzetten wat de huidige werkwijze van het OM en de FIOD is inzake het verwerken (lezen, opslaan, delen, printen, etc.) van stukken waarop het verschoningsrecht van toepassing is?
Voor de beantwoording van deze vragen wil ik eerst in zijn algemeenheid het volgende benoemen.
Advocaten behoren tot de groep van personen die uit hoofde van hun beroep een verschoningsrecht hebben en om die reden zich kunnen verschonen van het afleggen van een verklaring. Ook kunnen stukken die onder het verschoningsrecht vallen niet in beslag worden genomen. Niet bij de verschoningsgerechtigde, maar ook niet bij een derde waar de stukken waarop het verschoningsrecht rust zich bevinden.
Het verschoningsrecht is evenwel niet absoluut. Er kunnen zeer uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen waarin het belang van waarheidsvinding
moet prevaleren boven het verschoningsrecht. In een dergelijk geval moet het verschoningsrecht wijken voor het belang van de strafvordering. Deze afweging is aan de rechter(-commissaris). Tegen deze beslissing van de rechter-commissaris staat beklag open bij de rechtbank.
In de wijze van verwerking van stukken waarop het verschoningsrecht van toepassing is, dient onderscheid gemaakt te worden tussen twee situaties waarin een opsporingsdienst, dan wel het openbaar ministerie (hierna ook: OM) in aanraking kan komen met dergelijke stukken.
De eerste situatie ziet op een doorzoeking ter inbeslagneming, dan wel een doorzoeking ter vastlegging van gegevens die op de plaats van de doorzoeking op een gegevensdrager zijn opgeslagen of vastgelegd. Indien een doorzoeking niet plaats vindt in een woning of op een kantoor van een verschoningsgerechtigde, is het de bevoegdheid van de officier van justitie om deze doorzoeking uit te voeren. Aangaande stukken die onder het verschoningsrecht vallen is een centrale rol weggelegd voor de (niet bij de doorzoeking aanwezige) rechter-commissaris. Artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering (hierna ook: Sv) is erop gericht te waarborgen dat verschoningsgerechtigde informatie niet in beslag wordt genomen of digitaal wordt vastgelegd.
Bij de start van de doorzoeking door de officier van justitie wordt de betrokkene of de aanwezige advocaat in de gelegenheid gesteld om concreet aan te geven of er stukken of gegevens aanwezig zijn die onder het verschoningsrecht van een geheimhouder vallen. Wordt dat aangevoerd, of is er anderszins reden om aan te nemen dat het om mogelijk verschoningsrechtelijk materiaal gaat en wil de officier van justitie het materiaal toch in beslag nemen (omdat twijfel bestaat over de toepassing van het verschoningsrecht en het materiaal mogelijk relevant is voor het onderzoek), dan wordt het materiaal afgezonderd in een verzegelde envelop die aan de rechter-commissaris wordt overhandigd. De rechter-commissaris is bevoegd om ter zake te beslissen. Dit materiaal komt dan dus niet ter beschikking van het onderzoeksteam. Al het overige materiaal komt wel ter beschikking van het onderzoeksteam. De rechter-commissaris zal vervolgens, als de identiteit van de geheimhouder bekend is deze in staat stellen zich uit te laten over zijn verschoningsrecht met betrekking tot de stukken en gegevens. Wanneer de verschoningsgerechtigde zich op het standpunt stelt dat het gaat om stukken of gegevens die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Het oordeel of dit laatste het geval is komt in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde (zoals de plaatselijk deken van de Nederlandse Orde van Advocaten of de Ringvoorzitter).
Het kan zich evenwel voordoen dat tijdens de doorzoeking toch stukken in beslag worden genomen of digitale gegevens worden vastgelegd waarvan op het moment van de doorzoeking niet bekend is dat dit stukken of gegevens zijn die vallen onder het verschoningsrecht. Dit zal zich eerder voordoen bij de vastlegging van digitale gegevens dan bij de inbeslagneming van fysieke stukken. De constatering dat het mogelijk verschoningsgerechtigde informatie is, doet zich dan voor op het moment dat de opsporingsambtenaar de inbeslaggenomen stukken of vastgelegde gegevens onderzoekt. Het beslag of de vastlegging van gegevens moet dan worden ontdaan van die informatie. Dat laat zich bij fysieke stukken makkelijker denken dan bij vastgelegde gegevens. Het is om die reden dat de geheimhouder-medewerker binnen de opsporingsdienst (die niet is betrokken bij het opsporingsonderzoek) hiervan op de hoogte wordt gesteld opdat deze medewerker ervoor zorgt dat het fysieke stuk uit het beslag wordt gehaald dan wel dat de digitale informatie uit de vastgelegde gegevens wordt gehaald. Door een eveneens buiten het opsporingsonderzoek staande officier van justitie (de zogenoemde geheimhouder-officier van justitie) kan aan de rechter-commissaris worden gevraagd een beslissing te nemen om de mogelijk verschoningsgerechtigde informatie alsnog vrij te geven voor het strafrechtelijk onderzoek.
Voor zover dat noodzakelijk is voor zijn beoordeling mag door de rechter-commissaris van de desbetreffende stukken en gegevens worden kennisgenomen. Indien de rechter-commissaris – bijvoorbeeld in verband met de aard of de omvang van de inbeslaggenomen stukken of gegevens – niet in staat is zelf dat onderzoek te verrichten, zal hij het daarheen dienen te leiden dat het onderzoek wordt verricht door zodanige functionaris en op zodanige wijze dat is gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet in het gedrang komt. De rechter-commissaris kan zich in dit verband bijvoorbeeld laten bijstaan door een niet bij het onderzoek betrokken (digitaal) rechercheur (al dan niet) door tussenkomst van een geheimhouder-officier van justitie. De betreffende (digitale) rechercheur verricht daarbij in opdracht van de rechter-commissaris zijn werkzaamheden om de rechter-commissaris in staat te stellen zijn beslissing te nemen. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris kan door de verschoningsgerechtigde beklag worden ingesteld bij de rechtbank.
De tweede situatie betreft de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden door de officier van justitie. Een voorbeeld daarvan is het opvragen van de inhoud van een mailbox van een verdachte bij een serviceprovider op basis van toepassing van de bevoegdheid genoemd in artikel 126ng Sv. Bijzondere opsporingsbevoegdheden staan ten dienste van de opsporing en de officier van justitie, waarbij, afhankelijk van de bijzondere opsporingsbevoegdheid, een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris is vereist.
Het gaat daarbij vaak om grote hoeveelheden data, die niet kunnen worden gefilterd door degene tot wie de vordering is gericht. Daarom wordt de door middel van de vordering verkregen informatie integraal en versleuteld op een externe gegevensdrager van de opsporingsdienst gezet. Hiervan wordt een exacte kopie (image) gemaakt waardoor de structuur, integriteit en authenticiteit van de veiliggestelde gegevens wordt gewaarborgd. Vervolgens wordt van deze image een werkkopie gemaakt en aan het opsporingsteam ter beschikking gesteld die aan de hand van gerichte, op de zaak toegesneden, zoektermen kan worden doorzocht. De hierdoor uit de dataset geselecteerde gegevens worden in het onderzoek betrokken.
Indien tijdens dit onderzoek potentieel geprivilegieerde correspondentie tussen geheimhouder en cliënt wordt aangetroffen, wordt uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 126aa lid 2 Sv en het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken. Op basis van de wet en dit Besluit is het aan de officier van justitie om vast te stellen dat het gegevens zijn waarop het verschoningsrecht rust. In de praktijk wordt dit gedaan door een – niet bij het onderzoek betrokken – geheimhouder-officier van justitie. Het mogelijk geprivilegieerde materiaal wordt hem voorgelegd door de geheimhouder-medewerker, een medewerker bij de opsporingsdienst die niet is betrokken bij het onderzoek en die de betreffende gegevens krijgt van degene in het onderzoek die op de gegevens is gestuit. De taak van deze geheimhouder- medewerker is (onder meer) om ervoor te zorgen dat de betreffende mogelijk geprivilegieerde gegevens tot na de beslissing van de geheimhouder-officier van justitie voor het opsporingsteam ontoegankelijk worden gemaakt.
Indien het stuiten op geprivilegieerde gegevens aanleiding geeft te veronderstellen dat meer geprivilegieerde gegevens van dezelfde aard (bijvoorbeeld van of aan dezelfde verschoningsgerechtigde) in de vastgelegde gegevens aanwezig zijn, kan met behulp van zoektermen een selectie van gegevens worden gemaakt waarop het verschoningsrecht van toepassing is. Door middel van deze automatische selectie – waarbij geen gegevens worden ingezien – kunnen bestanden worden geselecteerd en digitaal gemarkeerd als mogelijke geheimhoudercommunicatie. Deze gemarkeerde bestanden worden ook ontoegankelijk gemaakt voor het onderzoeksteam en zijn derhalve niet raadpleegbaar door het onderzoeksteam. Alleen de niet bij het onderzoek betrokken geheimhouder-medewerker kan toegang krijgen tot de ontoegankelijk gemaakte bestanden.
De geheimhouder-medewerker draagt zorg voor vernietiging van de documenten waarvan door de geheimhouder-officier van justitie is vastgesteld dat zij mededelingen door of aan een verschoningsgerechtigde betreffen ten aanzien waarvan deze zich zou kunnen verschonen. De vernietiging vindt plaats door de betreffende gegevens ontoegankelijk te houden, waarmee de gegevens niet kenbaar zijn in de zin van artikel 5 Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken.
Met betrekking tot mededelingen waarvan door de geheimhouder-officier van justitie is vastgesteld dat zij geen mededelingen betreffen door of aan een verschoningsgerechtigde als bedoeld in art. 126aa lid 2 Sv, laat de geheimhouder-medewerker deze toegankelijk maken voor het onderzoeksteam.
Met betrekking tot mededelingen van of aan een verschoningsgerechtigde, ten aanzien waarvan deze zich niet op grond van artikel 218 Sv zou kunnen verschonen van het geven van getuigenis, kunnen deze mededelingen alleen met een machtiging van de rechter-commissaris bij de processtukken worden gevoegd.
Is deze werkwijze de afgelopen jaren veranderd? Zo ja, waarom, op welke manier en wanneer precies?
Ja. Door het OM is in 2014 een handleiding opgesteld waarin de werkwijze (van destijds) is vastgelegd. In 2020 heeft de Hoge Raad in een beklagprocedure naar aanleiding van een (doorzoeking ter) inbeslagneming bepaald dat indien sprake is van een grote hoeveelheid (digitale) stukken of gegevens die in relatie lijken te staan tot verschillende geheimhouders van wie de identiteit of contactgegevens niet bekend is en gemakkelijk te achterhalen is, onder leiding van de rechter-commissaris een schifting zal worden gemaakt tussen stukken of gegevens die wel en die niet onder het verschoningsrecht vallen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een lijst met zoektermen. De rechter-commissaris dient ook dit onderzoek zo in te richten dat voldoende wordt gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet kan worden geschonden.
Conform deze op het oordeel van de Hoge Raad gebaseerde werkwijze wordt door het OM en de FIOD in voorkomende gevallen ook op deze wijze gewerkt.
De handleiding uit 2014 wordt momenteel door het OM in lijn gebracht met deze ontwikkelingen en ook op andere punten geactualiseerd. Daarbij zal ook consultatie plaatsvinden van onder meer de beroepsgroep van de advocatuur.
Kunt u verduidelijken hoe vaak het in het verleden is voorgekomen dat het OM en of FIOD stukken aan de landsadvocaat hebben voorgelegd ter beoordeling van de vraag of het om geprivilegieerde berichten gaat of niet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om welke gevallen gaat het specifiek en waarom dachten het OM en of FIOD in die gevallen dat het goed zou zijn om die stukken aan de landsadvocaat voor te leggen?
Het OM heeft me laten weten dat er geen gevallen bekend zijn waarin door het OM in strafzaken (geheimhouders)stukken zijn voorgelegd aan de Landsadvocaat ter beoordeling of stukken onder het verschoningsrecht vallen op grond van artikel 98 of 126aa Sv. Wel is door het OM een keer advies gevraagd aan de Landsadvocaat over het gebruik van (mogelijk) geprivilegieerde informatie ten behoeve van een tuchtklacht.
Bent u het er in algemene zin mee eens dat de landsadvocaat niet gevraagd zou moeten worden te beoordelen of berichten al dan niet geprivilegieerde berichten zijn, omdat daarmee het verschoningsrecht per definitie wordt aangetast?
Ja. Voor zover het andere berichten betreft dan afkomstig van of bestemd voor de landsadvocaat zelf, ben ik het met u eens dat de beoordeling conform art. 126aa Sv. is voorbehouden aan de officier van justitie en de rechter-commissaris.
Klopt het dat in de werkwijze een belangrijke rol is weggelegd voor de Geheimhouder officier van justitie, die kan worden toegewezen aan een zaak met de opdracht om te beoordelen of bepaalde stukken geprivilegieerde gegevens bevatten? Zo ja, is het oordeel van deze geheimhouder officier van justitie altijd finaal of kan hier door zaaksofficieren ook van worden afgeweken? Als dit laatste het geval is, in welke gevallen?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Indien de geheimhouder-officier van justitie in het kader van de beoordeling ex 126aa Sv. van oordeel is dat er sprake is van informatie die onder het verschoningsrecht valt, dan wordt die informatie niet ter beschikking gesteld voor het onderzoek.
Wie houdt toezicht op de beslissingen van de geheimhouder officier van justitie? Met andere woorden: hoe wordt gecontroleerd of de geheimhouder officier van justitie geprivilegieerde berichten daadwerkelijk goed scheidt van de berichten waar het OM wel kennis van mag nemen?
Voor een beschrijving van de procedure om te voorkomen dat kennis wordt genomen van verschoningsgerechtigde berichten verwijs ik naar het antwoord onder 2.
In de twee in dat antwoord genoemde situaties heeft de rechter-commissaris een beslisbevoegdheid.
Hoe kan het volgens u dat er zo veel onduidelijkheid bestaat bij advocaten over de manier waarop het OM en de FIOD met verschoningsgerechtigde stukken omgaan?4
Het OM probeert eventuele onduidelijkheid hierover zoveel mogelijk weg te nemen. Om die reden verwerkt het OM momenteel de werkwijze inzake het verschoningsrecht in een openbare instructie of aanwijzing, die dan voor een ieder kenbaar is. Deze werkwijze is door de rechter in verschillende zaken getoetst en geaccepteerd.
Bent u het eens dat er geen onduidelijkheid zou mogen bestaan over hoe het OM en de FIOD met geprivilegieerde berichten omgaan en dat zij hierover te allen tijde transparant zouden moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat OM, FIOD en Pels Ricken in hun communicatie richting het advocatenkantoor Stibbe en de rechter, in eerdere instanties, voldoende transparant zijn geweest?
Ik vind het in het algemeen goed dat het OM en de FIOD duidelijk zijn over de wijze waarop zij met geprivilegieerde berichten omgaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 probeert het OM eventuele onduidelijkheid zoveel mogelijk weg te nemen. Om die reden verwerkt het OM momenteel de werkwijze inzake het verschoningsrecht in een openbare instructie of aanwijzing, die dan voor een ieder kenbaar is. Ik kan in het belang van lopende zaken niet op individuele zaken ingaan.
Wat vindt u van het idee een centrale organisatie onder te brengen bij de rechtspraak die de vertrouwelijkheid van data in voorkomende gevallen geheel onafhankelijk kan toetsen en daarmee deze beoordeling dus weg te halen bij het OM? Wat zou hierop tegen zijn?
In elke strafzaak beoordeelt de rechter de rechtmatigheid van het door de officier van justitie overgelegde bewijs. In meer algemene zin is de procureur-generaal bij de Hoge Raad op basis van artikel 122 van de Wet op de rechterlijke organisatie belast met het toezicht op het OM. De procureur-generaal bij de Hoge Raad oordeelt of het OM bij de uitoefening van zijn taak de wettelijke voorschriften naar behoren handhaaft of uitvoert. Voor het introduceren van een aanvullende toetsingsbevoegdheid zie ik dan ook geen aanleiding. De procureur-generaal bij de Hoge Raad voert diens toezichthoudende taak in onafhankelijkheid uit. Er loopt momenteel een civielrechtelijke procedure over het verschoningsrecht. Ik zal, indien de uitkomst van deze procedure daartoe aanleiding geeft, met de procureur-generaal bij de Hoge Raad bespreken of hij in deze aanleiding ziet om onderzoek in te stellen naar de werkwijze van het OM met geprivilegieerde berichten.
Bent u bereid, bijvoorbeeld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, onderzoek te laten doen naar de werkwijze van het OM en de FIOD met geprivilegieerde berichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.