Zwerfkapjes |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Zwerfvuil laat zien waar wel of niet een mondkapjesplicht is»1 en «Het mondkapje is het nieuwe plastic tasje. Hoe maak je ze afbreekbaar?»2?
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het mondkapje tijdens de Landelijke Opschoondag afgelopen maart op nummer 7 stond van meest gevonden zwerfafval in Nederland en tijdens de World Cleanup Day afgelopen september op nummer 10 stond van meest gevonden zwerfafval in Nederland?
Alle zwerfafval is onwenselijk, dat geldt dus ook voor mondkapjes. Met de opkomst van corona worden mondkapjes vaker in het milieu gevonden. In de zwerfafvalmonitoring van Rijkswaterstaat wordt sinds mid-2020 ook corona-gerelateerd zwerfafval geregistreerd. Het merendeel van het corona-gerelateerd zwerfafval bestaat uit mondkapjes, terwijl handschoenen nog maar zelden worden gevonden. In figuur 1 is te zien welk aandeel corona-gerelateerd zwerfafval had in het totale zwerfafval (exclusief peuken en kauwgom) in 2020 en 2021. Over heel 2021 was dit gemiddeld 2,0%.
Dit bevestigt de bevindingen van de Landelijke Opschoondag en World Cleanup Day dat dit een aanzienlijke stroom in het zwerfafval is.
Figuur 1: aandeel mondkapjes en handschoenen in het zwerfafval (bron: RWS)
Voor hoeveel procent bestond het Nederlandse zwerfafval uit mondkapjes – de zogenaamde zwerfkapjes – in de verschillende fases van de coronacrisis? Kunt u hier een overzicht van verschaffen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat er in 2020 wereldwijd naar schatting 1,6 miljard wegwerpmondkapjes in de oceanen belandden en dat mondkapjes samen met weggegooide plastic flessen en plastic zakken de grootste bedreiging zijn voor het milieu?
Ja, ik ben bekend met de schatting van de non-profitorganisatie OceansAsia, die wordt aangehaald in het artikel van het Financieel Dagblad.
Bent u zich bewust van de gevaren van mondkapjes in het zwerfafval, zoals: microplastics die in het milieu terechtkomen, dieren die erin verstrikt raken of ze binnenkrijgen en de eventuele besmetting die kan plaatsvinden wanneer mondkapjes worden opgeruimd?
Net als bij andere vormen van (plastic) zwerfafval kunnen mondkapjes afbreken tot microplastics en kunnen dieren hierin verstikt raken. Er zijn mij geen onderzoeken bekend naar besmettingen die kunnen plaatsvinden wanneer mondkapjes worden opgeruimd.
Professionals dragen bij het opruimen handschoenen of gebruiken een prikstok, of het opruimen gebeurt machinaal. Ook burgers rapen natuurlijk regelmatig zwerfafval op, hierbij kunnen ze ook een prikstok of handschoenen gebruiken, en moeten ze daarna goed de handen wassen.
Hebben de maatregelen die u tot nu toe heeft genomen om het probleem van mondkapjes in het zwerfafval tegen te gaan – voornamelijk gericht op voorlichting en communicatie – volgens u voldoende resultaat gehad? Zo ja, waar blijkt dit uit?
In Nederland gaan we uit van een brede aanpak van zwerfafval, waarbij verschillende partijen een rol spelen in het schoonmaken en schoonhouden van de openbare ruimte.
Het Ministerie van IenW zet daarbij primair in op preventie van zwerfafval, door maatregelen als statiegeld op flesjes en blikjes en de regelgeving voor wegwerpplastics en verder door middel van communicatie en voorlichting. Via communicatie van o.a. Milieu Centraal en de rijksoverheid zijn burgers (tot het advies kwam om uitsluitend medisch mondneusmasker type II of IIR te gebruiken) aangespoord herbruikbare mondkapjes te gebruiken en eenmalige mondkapjes in het restafval te gooien. Daarnaast ondersteunt IenW gebiedsbeheerders, zoals gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor het schoonhouden van de gebieden die onder hun beheer vallen. Met een aantal van deze instrumenten is een bijdrage geleverd aan het tegengaan van het mondkapjesprobleem.
Het plaatsen van extra prullenbakken is een overweging die lokaal door de gebiedsbeheerder gemaakt moet worden.
Met de aankondiging op 15 maart jl. dat de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer per 23 maart wordt afgeschaft, is de verwachting dat het aandeel mondkapjes in het zwerfafval weer zal afnemen.
Heeft u andere opties overwogen om mondkapjes in het zwerfafval tegen te gaan, zoals het plaatsen van prullenbakken op plekken waar mensen hun mondkapjes afdoen of inzetten op recycling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van plan de inkoop van recyclebare mondkapjes te stimuleren, door bijvoorbeeld een importheffing in te voeren op niet-recyclebare mondkapjes? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van plan een importheffing in te voeren voor niet-recyclebare mondkapjes, omdat dit het zwerfafvalprobleem niet oplost: recyclebare mondkapjes kunnen net zo goed in het zwerfafval eindigen als niet-recyclebare mondkapjes.
Hoeveel verwacht u dat het percentage van mondkapjes die terechtkomen in het zwerfafval zal toenemen, doordat nu wordt aangeraden om medische mondkapjes te dragen en wordt afgeraden om herbruikbare stoffen mondkapjes te dragen?
Op 15 maart jl. heeft het kabinet besloten om per 23 maart de resterende maatregelen en adviezen te laten vervallen, met uitzondering van de basismaatregelen. Ook de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer komt te vervallen. Wel blijft het kabinet mondkapjes op drukke plaatsen adviseren. Ook blijft het dragen van een mondkapje op de luchthaven na de security en in het vliegtuig verplicht. De verwachting is dat het percentage mondkapjes in het zwerfafval daalt doordat er naar verwachting minder mondkapjes gedragen zullen worden.
Heeft u bij het nemen van het besluit om het dragen van herbruikbare mondkapjes af te raden een integrale afweging gemaakt, waarbij niet alleen wordt gekeken naar gezondheid maar ook naar de maatschappelijke gevolgen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
Bij de besluitvorming over de invoering, verlenging of afschaling van maatregelen, laat het kabinet zich adviseren door het OMT en wordt gebruik gemaakt van het epidemiologisch beeld. Daarnaast houdt het kabinet rekening met het maatschappelijk beeld volgens de inzichten van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), reflecties op de maatregelen volgens de inzichten van het SCP en de Ministeries van Financiën, Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de «Trojka»).
Bij het nemen van het besluit in januari 2022 om medische mondneusmaskers van minimaal type II te gaan adviseren, is het gezondheidsaspect leidend geweest. Omikron bleek zeer besmettelijk; besmettelijker dan de deltavariant, onder andere omdat het virus in het bovenste deel van je keel zit. Het OMT geeft in zijn 137e en 138e advies aan dat niet-medische mondkapjes, zoals gemaakt van stof, doorgaans niet zijn gestandaardiseerd, van wisselende kwaliteit zijn en dat het onzeker is of ze effectief zijn om besmetting tegen te gaan. Daarom gold het advies om een medisch mondneusmasker type II of IIR te gebruiken, want daarvan is de kwaliteit gegarandeerd. Een medisch mondneusmasker type II houdt minimaal 98 procent van de uitgeademde druppels met bacteriën en virusdeeltjes tegen.
Naast het gezondheidsaspect zijn ook juist de maatschappelijke gevolgen meegenomen in de besluitvorming: meer besmettingen betekent meer maatschappelijke ontwrichting omdat meer mensen ziek of besmet thuis komen te zitten. Daarom is het besluit genomen om medische mondneusmaskers te gaan adviseren met als doel minder besmettingen en minder maatschappelijke ontwrichting.
Welke opties zijn er voor herbruikbare medische mondkapjes? Gaat u hierop inzetten? Zo nee, waarom niet?
Beschermingsmiddelen bieden veiligheid aan zorgmedewerkers, patiënten en burgers, maar kunnen tegelijkertijd schadelijke milieu- en duurzaamheidseffecten hebben. Het kabinet hecht aan duurzaamheid en daartoe zijn meerdere initiatieven opgestart.
Zoals gemeld in de antwoorden op de Kamervragen van GroenLinks op 3 september 2021, werken overheid, zorgorganisaties en marktpartijen binnen de Green Deal Duurzame Zorg3 samen aan het vergroenen van de zorg om de grote milieudruk van de zorg te verminderen. Het bevorderen van circulair werken en tegengaan van (rest)afval is één van de onderdelen daarvan. Dit omvat ook het terugdringen van eenmalig gebruik van medische hulpmiddelen. Hierop lopen meerdere acties zoals bijvoorbeeld de Groene OK en Groene IC, het NEN-platform duurzaamheid en medische hulpmiddelen. Recycling is hierbij slechts één van de manieren om mondmaskers en medische hulpmiddelen te verduurzamen; het gaat bijvoorbeeld ook om minder transport, hergebruik en herbruikbare producten en schonere productie.
In de coronacrisis, toen de vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen explodeerde en het aanbod tekortschoot, is waardevolle ervaring opgedaan met de productie van beschermingsmiddelen in Nederland. Het kabinet is van mening dat productie dichtbij huis in Nederland of de EU in de toekomst zich kan onderscheiden door innovatie gericht op duurzaamheid. Het kan bij duurzame productie onder meer gaan om circulair gebruik van grondstoffen, schonere en innovatieve productietechnologieën, hergebruik van medische hulpmiddelen of verminderde CO2-uitstoot doordat een innovatief productieproces efficiënter is of vanwege het verminderen van transport in de keten.
Om duurzame productie dichtbij huis te stimuleren heeft de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport samen met de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken eind 2020 twee innovatiecompetities, zogenaamde Small Business Innovation Researchs (SBIRs), uitgeschreven. Daarin worden ondernemers uitgedaagd om respectievelijk duurzame mondneusmaskers en duurzame isolatiejassen te ontwikkelen. Beide competities zijn op dit moment in volle gang, het Ministerie van VWS is benieuwd naar de uitkomsten. In mei 2022 zullen deze beschikbaar komen. De bedoeling is dat deze producten daarna hun weg in de zorg zullen vinden, waar ook steeds meer belang aan duurzaamheid wordt gehecht.
Ook verkent de Gezondheidsraad in opdracht van het Ministerie van VWS welke belemmeringen er zijn in de zorg bij duurzamer gebruik van medische hulpmiddelen en hoe het duurzaam gebruik kan worden bevorderd. Het advies wordt verwacht in het derde kwartaal van 2022.
Bent u bereid het besluit om geen herbruikbare mondkapjes meer toe te staan terug te draaien en het gebruik ervan te stimuleren?
Bij het gebruik van mondkapjes staat voorop dat deze voldoende moeten bijdragen aan het beperken van besmettingen. Alleen mondkapjes die aantoonbaar voldoen aan die eis worden geadviseerd om te gebruiken.
Het kabinet heeft op 15 maart jl. besloten om per 23 maart de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer te laten vervallen. De verwachting is dat het percentage mondkapjes in het zwerfafval daalt doordat er minder mondkapjes gedragen zullen worden.
Is het u bekend dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) alarm heeft geslagen over de enorme hoeveelheid medisch afval die zich heeft opgehoopt tijdens de coronapandemie3? Wat wordt er gedaan om ander corona-gerelateerd medisch afval, zoals testkits, lege vaccinflesjes en injectienaalden, zoveel mogelijk te voorkomen?
Ja, ik ken dit signaal van de WHO. Het Ministerie van VWS gaat met veldpartijen (gebruikers, industrie, inspectie) in gesprek om te kijken welke maatregelen er mogelijk zijn om de afvalberg te beperken en of er mogelijkheden zijn om afval te hergebruiken in plaats van te verbranden.
Werken zonder loon en verdringing van betaalde arbeid bij WerkSaam |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) rapport over misstanden, werken zonder loon en verdringing bij WerkSaam?1
Ik heb kennisgenomen van het rapport van FNV over sociaal ontwikkelbedrijf WerkSaam.
Ik heb van WerkSaam West-Friesland en de betrokken gemeenten die eigenaar zijn van WerkSaam begrepen dat zij zich niet herkennen in het beeld en afstand nemen van de conclusies. Het is vooral van belang dat FNV en WerkSaam het gesprek met elkaar aangaan en dat vervolgens de betrokken gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen. Ik heb begrepen dat de gesprekken tussen WerkSaam en FNV hierover inmiddels gepland staan.
Colleges van burgemeesters en wethouders en gemeenteraden dragen de gedecentraliseerde verantwoordelijkheid voor een correcte uitvoering van de Participatiewet. Bij hen is ook het toezicht hierop belegd. Het is daarom aan de colleges van burgemeester en wethouders en gemeenteraden om uitspraken te doen over het functioneren van individuele sociaal ontwikkelbedrijven.
Wat vindt u ervan dat WerkSaam in drie jaar tijd 128.507 euro verdiend heeft op een uitzendconstructie met 84 uitkeringsgerechtigden?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat WerkSaam en de gemeenten en gerelateerde (Sociale Werkvoorziening (SW-))bedrijven een financieel belang hebben om bijstandsgerechtigden te laten werken zonder loon?
Vorig jaar heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen van het lid Van Kent. Deze motie riep het kabinet op om te onderzoeken in hoeverre sociaal ontwikkelbedrijven dan wel gemeentelijke re-integratiebedrijven financieel afhankelijk zijn van productiewerk in re-integratietrajecten (Kamerstuk 35 644, nr. 5). Zoals uw Kamer is gemeld is het onderzoek in handen gelegd van onderzoeksbureau Berenschot. De onderzoeksopzet van Berenschot heeft uw Kamer in oktober 2021 ontvangen (Kamerstuk 35 644, nr. 13).
Het onderzoek waar de motie om vroeg is afgerond en een definitieve rapportage ontvang ik binnenkort. Ik zal het onderzoek daarna naar uw Kamer te sturen. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 2.
Wat gaat u doen om dergelijke trajecten met werken zonder loon en verdringing van bestaande arbeid tegen te gaan?
Verdringing van regulier werk met als gevolg oneerlijke concurrentie, moet worden vermeden. Onze wettelijke kaders zijn hier ook heel duidelijk over. Zo wordt voorgeschreven dat werken met behoud van uitkering altijd de kansen van mensen moet vergroten om regulier aan het werk te gaan. Ook moet het werken met behoud van uitkering altijd tijdelijk zijn.
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat gemeenten een grote mate van beleidsvrijheid hebben als het gaat om hun re-integratiebeleid. Dit is ook belangrijk omdat zij hierdoor in staat worden gesteld om maatwerk te leveren aan hun inwoners. Het is dan ook aan colleges van burgemeester en wethouders om te borgen dat de Participatiewet correct wordt uitgevoerd en aan de lokale gemeenteraden om het college hierover ter verantwoording te roepen.
Zoals hierboven aangegeven ontvang ik binnenkort het rapport van Berenschot. Ik ben voornemens dit rapport te bespreken met betrokken partijen.
Wat vindt u ervan dat de kans op een betaalde baan bij de WerkSaam constructies zeer laag blijken te zijn (153 van de 1482)?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2.
Gaat u WerkSaam en de betrokken gemeenten aanspreken op werken zonder loon en verdringing van betaalde arbeid?
Ik ben voornemens de uitkomsten van het genoemde onderzoek (onder andere via VNG, Divosa en Cedris) bij gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven onder de aandacht te brengen. Zie verder het antwoord op vraag 1 en 2.
Welke rol heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie de afgelopen jaren gespeeld in het tegengaan van werken zonder loon en verdringing van betaalde arbeid? Welke concrete trajecten en resultaten zijn er geweest?
Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om oneigenlijk gebruik van werken zonder loon en verdringing van betaalde arbeid tegen te gaan. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op de doeltreffendheid van de gemeentelijke uitvoering in het stelsel van werk en inkomen en kan hier onderzoek naar doen. Daarnaast kan de Nederlandse Arbeidsinspectie meer risicogericht in een sector of bij een bedrijf onderzoek instellen naar de naleving van de arbeidswetgeving. De Nederlandse Arbeidsinspectie doet geen mededelingen over onderzoek bij een specifiek bedrijf.
Gaat de Nederlandse Arbeidsinspectie de casus van WerkSaam onderzoeken?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe wilt u verdringing van betaald werk en oneerlijke concurrentie tegen gaan?
Verdringing van regulier werk op grond van oneerlijke concurrentie moet worden tegengegaan. De verantwoordelijkheid om hierop toe te zien ligt – als het gaat om mensen die vallen onder de Participatiewet – in de eerste plaats bij de gemeente. Het is dan ook logisch dat werkgevers en bijstandsgerechtigden zich in de eerste plaats bij de gemeente melden als zij signalen of klachten hebben over het verdringen van betaald werk en oneerlijke concurrentie. Natuurlijk kan ook bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) melding worden gedaan van oneerlijke concurrentie en behoort een gang naar de rechter tot de mogelijkheden.
Ik vind het belangrijk dat gemeenten zich bewust zijn van het risico op verdringing van betaald werk en oneerlijke concurrentie. Het is van belang dat zij in hun uitvoeringsprocessen op voorhand borgen dat er geen verdringing plaatsvindt, wanneer zij op grond van de Participatiewet instrumenten inzetten. Om gemeenten hierbij te helpen heeft Divosa in 2018 een handreiking gemaakt. Deze handreiking is nog steeds actueel en beschrijft voor de meest voorkomende instrumenten hoe gemeenten in hun uitvoeringsproces verdringing kunnen voorkomen. Mijn voorganger heeft via het Gemeentenieuws SZW van december 2018 aandacht gevraagd bij gemeenten voor deze handreiking. Ik zal dit binnenkort opnieuw doen.
Bent u bereid om de FNV in de klankbordgroep te laten plaatsnemen bij het onderzoek inzake de uitvoering van motie 35 644 nr. 5?
Zoals in het antwoord op vraag drie staat, is het onderzoek naar aanleiding van motie 35 644, nr. 5 afgerond. De klankbordgroep (met daarin vertegenwoordigers van Cedris, Divosa en de VNG) is inmiddels opgeheven. FNV is uitgenodigd om de uitkomsten van het onderzoek te bespreken. FNV heeft geen gebruik gemaakt van deze uitnodiging. De uitkomsten van het onderzoek worden (onder andere via VNG, Divosa en Cedris) verder bij gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven onder de aandacht gebracht.
Wordt de kans op het verkrijgen van een betaalde baan na een re-integratietraject ook meegenomen in het betreffende onderzoek? Zo nee: welke gegevens en onderzoeken zijn hier al over bekend?
Ja. In het onderzoeksrapport wordt ingegaan op de effectiviteit van re-integratietrajecten.
Bent u bereid om de betreffende onderzoekers te vragen om ook aandacht te hebben voor instanties die op dit vlak eerder de aandacht op zich gevestigd hebben gekregen zoals WerkSaam, Werkom, IJmond Werkt, Concern voor Werk en Voorne Putten Werkt?
Het onderzoek is afgerond. Binnen dit onderzoek is de representativiteit van de uitkomsten methodologisch geborgd.
Over onderzoek naar individuele organisaties verwijs ik u tenslotte graag naar mijn antwoorden op vragen één, twee, zeven en acht.
De groep mensen die hun coronatoegangsbewijs verliezen |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hoe snel groeit de groep mensen van wie het coronatoegangsbewijs (CTB) op basis van vaccinatie of herstel verloopt, als gevolg van de recente wijzigingen in de geldigheidsduur van het CTB?
De geldigheidsduur van het 3G-coronatoegangsbewijs is gelijkgetrokken met die van het DCC. Beiden vervallen bij mensen die de basisserie afgerond hebben en niet binnen 9 maanden na de bassiserie een boostvaccinatie halen, of bij hen die hersteld zijn van een COVID-19-besmetting en niet (volledig) gevaccineerd zijn 180 dagen na de besmetting. Er vervallen dagelijks 3G-ctb’s en het is niet mogelijk om hier een vast aantal per dag voor te geven. Dit hangt namelijk af van verschillende factoren zoals het aantal gezette vaccinaties per dag, doorgemaakte COVID-19-besmettingen en de overlap hiertussen.
De inzet van het 3G-ctb is per 25 februari vervallen, waardoor er geen ctb’s meer gebruikt worden op basis van vaccinatie of herstel. Vanaf 25 februari kan met een coronatoegangsbewijs toegang worden verkregen op basis van een negatief testbewijs (1G). De inzet hiervan is beperkt tot locaties waar meer dan 500 bezoekers ongeplaceerd per binnenruimte aanwezig (kunnen) zijn. Vanaf 23 maart vervalt ook het 1G-coronatoegangsbewijs voor deze locaties. Het vervallen van het ctb op basis van vaccinatie of herstel heeft dus sinds 25 februari geen consequenties voor het verkrijgen van toegang tot plaatsen binnen Nederland.
Hoeveel mensen zullen op 15 februari aanstaande hun CTB op basis van de basisvaccinatiereeks zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, uitgaande van de huidige boostergraad?
De antwoorden op onderstaande vragen (tot en met vraag 12) zijn door het RIVM berekend op basis van GGD-data. Hierbij is vaccinatiedata gekoppeld aan besmettingsdata. De peildatum van deze data is 3 maart 2022. Het is daarbij mogelijk dat vervallen ctb’s weer geactiveerd zijn, omdat er alsnog een boostprik gehaald is. Daarnaast is het ook mogelijk dat iemand voor de vervaldatum in de toekomst alsnog een boostprik haalt of een COVID-besmetting doormaakt, deze zal dan uit de dataset vallen. De cijfers in navolgende antwoorden zijn dus indicatief. De cijfers in de antwoorden op de vragen 4, 5, 6, 9, 10, 11 en 12 hebben in verband met het vervallen van 3G geen feitelijke betekenis.
De data is op persoonsniveau voor Nederlanders van 18 jaar en ouder. Hierbij is rekening gehouden met het ctb met de langste duur. Als bijvoorbeeld een vaccinatiebewijs zou verlopen op 1 maart, maar er nog een herstelbewijs actief is tot 15 april, is deze meegenomen bij 15 april.
Al voor het inkorten van de geldigheid was voor circa 87.000 personen het herstelbewijs van 365 dagen verlopen. Op 15 februari jl. was bij circa 258.000 mensen hun ctb op basis van de basisvaccinatiereeks verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur.
Hoeveel mensen zullen op 1 maart aanstaande hun CTB op basis van de basisvaccinatiereeks zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 1 maart is naar schatting van nog eens circa 116.000 mensen hun ctb op basis van de basisvaccinatiereeks verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur.
Hoeveel mensen zullen op 15 maart aanstaande hun CTB op basis van de basisvaccinatiereeks zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 15 maart zal bij naar schatting van nog eens circa 152.000 mensen hun ctb op basis van de basisvaccinatiereeks verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij geen boostprik gaan halen.
Hoeveel mensen zullen op 1 april aanstaande hun CTB op basis van de basisvaccinatiereeks zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 1 april zal bij naar schatting van nog eens circa 255.000 mensen hun ctb op basis van de basisvaccinatiereeks verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij geen boostprik gaan halen.
Hoeveel mensen zullen op 15 april aanstaande hun CTB op basis van de basisvaccinatiereeks zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 15 april zal bij naar schatting van nog eens circa 254.000 mensen hun ctb op basis van de basisvaccinatiereeks verlopen, als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij geen boostprik gaan halen.
Hoe groot was de groep waarvan het CTB op basis van herstel verliep, als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur naar 180 dagen, op het moment dat deze wijziging in werking trad?
Op 8 februari jl. zijn naar schatting circa 95.000 mensen hun ctb op basis van herstel verloren door de inkorting van de geldigheidsduur van het herstelbewijs naar 180 dagen.
Hoeveel mensen zullen op 15 februari aanstaande hun CTB op basis van herstel zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, die zonder deze wijziging nog wel een CTB zouden hebben, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 15 februari is bij naar schatting van nog eens circa 100.000 mensen hun ctb op basis van herstel verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur.
Hoeveel mensen zullen op 1 maart aanstaande hun CTB op basis van herstel zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, die zonder deze wijziging nog wel een CTB zouden hebben, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 1 maart is bij naar schatting van nog eens circa 10.000 mensen hun ctb op basis van herstel verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur.
Hoeveel mensen zullen op 15 maart aanstaande hun CTB op basis van herstel zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, die zonder deze wijziging nog wel een CTB zouden hebben, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 15 maart zal bij naar schatting van nog eens circa 9.000 mensen hun ctb op basis van herstel verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij niet voor die tijd een (boost)vaccinatie halen.
Hoeveel mensen zullen op 1 april aanstaande hun CTB op basis van herstel zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, die zonder deze wijziging nog wel een CTB zouden hebben, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 1 april zal bij naar schatting van nog eens circa 8.000 mensen hun CTB op basis van herstel verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij niet voor die tijd een (boost)vaccinatie halen.
Hoeveel mensen zullen op 15 april aanstaande hun CTB op basis van herstel zijn verloren als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur, die zonder deze wijziging nog wel een CTB zouden hebben, uitgaande van de huidige boostergraad?
Op 15 april zal bij naar schatting van nog eens circa 13.000 mensen hun CTB op basis van herstel verlopen als gevolg van de inkorting van de geldigheidsduur als zij niet voor die tijd een (boost)vaccinatie halen.
Bent u nog steeds van mening dat de inkorting van de geldigheid van het CTB een proportionele maatregel was?
Het ctb wordt alleen ingezet zolang het proportioneel en epidemiologisch noodzakelijk is. Daarom is er ook voor gekozen om het 3G-ctb per 25 februari te laten vervallen en het 1G-ctb met ingang van 23 maart te laten vervallen.
De epidemiologische situatie is eind december 2021 sterk veranderd door de introductie van de inmiddels dominante omikronvariant. De effectiviteit van de primaire vaccinatieserie tegen ziekenhuisopname, besmetting en infectie neemt af naarmate het moment van vaccineren langer geleden is. Ook naarmate iemand langer geleden hersteld is van een infectie, neemt de kans op herinfectie toe. Dit effect is bovendien versterkt door de intrede van de omikronvariant. De reeds opgebouwde immuniteit kan door nieuwe varianten makkelijker worden omzeild1.
Het doel van het ctb is om de samenleving voor iedereen eerder te heropenen en langer open te houden. Dat doel kan alleen worden bereikt als bewijzen op basis van vaccins en doorgemaakte infecties in voldoende mate bescherming tegen transmissie en ziekenhuisopnames. Gegeven dat doel, en de afnemende mate van bescherming naarmate de tijd vordert, vind ik het proportioneel om de geldigheidsduur voor bewijzen op basis van herstel en vaccinatie aan te passen.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden en deze antwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus naar de Kamer te sturen?
Ik heb er naar gestreefd uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De zorgwekkende frisdrankconsumptie van jongeren. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drie keer per dag cola en dan nog een sapje; Amsterdamse jongere drinkt te veel frisdrank»?1
Ja
Bent u ook geschrokken van de uitkomsten van het onderzoek van de GGD Amsterdam naar de frisdrankconsumptie onder Amsterdamse jongeren?
Het is mij bekend dat onder andere jongeren (veel) meer frisdrank drinken dan geadviseerd wordt. Ik vind het wel ernstig dat kinderen en jongeren al zulke ongezonde gewoontes hebben omdat ongezond eten en drinken op jonge leeftijd vaak een voorbode is voor ongezondheid op latere leeftijd, bijvoorbeeld door overgewicht. Daarnaast is frequente consumptie van suikerhoudende dranken slecht voor de tanden.
Bent u bereid een vergelijkbaar landelijk onderzoek te doen naar de frisdrankconsumptie onder jongeren?
Nee, dat ben ik niet van plan. In opdracht van VWS voert het RIVM regelmatig voedselconsumptiepeilingen (VCP) uit onder de algemene bevolking van 1 tot 79 jaar. Met deze peiling worden gegevens verzameld over wat, wanneer en waar geconsumeerd wordt door verschillende leeftijdsgroepen. Uit de VCP komen landelijke cijfers over de frisdrankenconsumptie en hiermee kan bijvoorbeeld ook de bijdrage van de frisdrankconsumptie aan de totale consumptie van suikers in beeld worden gebracht. Dit najaar verwacht ik de publicatie van nieuwe cijfers van de meest recente peiling (2019–2021).
Resultaten van de VCP zijn te zien op www.wateetnederland.nl.
Wat doet u momenteel om de frisdrankconsumptie onder jongeren te verminderen?
Voor kinderen en jongeren werk ik aan een gezonde schoolomgeving waarin bijvoorbeeld het drinken van water wordt gestimuleerd en het gebruik van suikerhoudende frisdrank wordt ontmoedigd. Een voorbeeld is dat waterdrinken een bindend uitgangspunt is van de Gezonde School-aanpak2. Vanuit de subsidieregeling watertappunten hebben meer dan 900 scholen (po, vo en mbo) een watertappunt gerealiseerd.
Via het Akkoord Gezonde Voeding Op Scholen (2021–2025) werken JOGG en Voedingscentrum samen met aanbodbepalende partijen als cateraars, groothandels, voedselproducenten en leveranciers. Dit helpt scholen ook bij het bereiken van een Gezonde Schoolkantine.
Deze inzet heeft er toe bijgedragen dat het aanbod aan frisdrank op scholen de afgelopen jaren is veranderd. Dranken op scholen bevatten steeds minder suikers. Veel regular dranken zijn vervangen door calorie loze en light varianten.
De verschuiving in het frisdrankaanbod komt ook voort uit de toezegging in het preventieakkoord van de Nederlandse frisdranksector om de hoeveelheid calorieën (suiker) in het volume aan drank dat ze verkopen met 30% te verlagen in 2025 (ten opzichte van 2012). Dit doen ze onder andere door meer marketing voor calorie loze of light producten op de markt. Er zijn ook waters met een smaakje op de markt bijgekomen die weinig calorieën bevatten. Daarnaast hebben de Nederlandse frisdrankproducenten in het Nationaal Preventie Akkoord afgesproken per 2019 te stoppen met de verkoop van de traditionele, suikerhoudende frisdranken aan middelbare scholen en adviseren ze betreffende cateraars alleen nog water en laagcalorische en calorievrije frisdranken te verkopen.
In het Nationaal Preventieakkoord hebben partijen zich verbonden aan productverbetering. De nieuwe aanpak hiervoor heb ik recent aan uw Kamer gestuurd3. Het verbeteren van de samenstelling van frisdrank is onderdeel van deze nieuwe aanpak.
In het coalitieakkoord is hier bovenop aangekondigd dat de belasting op frisdranken wordt verhoogd.
Kunt u in gesprek gaan met het Voedingscentrum en eventueel andere betrokkenen om de voorlichting aan jongeren over de ongezonde eigenschappen van vruchtensap te verbeteren?
Educatie is een belangrijke pijler binnen de Gezonde School-aanpak. Erkende educatieprogramma’s die onderdeel van deze aanpak zijn, zoals Smaaklessen, leren kinderen wat gezonde en ongezonde dranken zijn. Er wordt bijvoorbeeld behandeld waarom water de beste dorstlesser is en wat de nadelen zijn van frisdrank.
Gaat de invoering van de Nutri-Score jongeren helpen om ongezonde vruchtensappen en frisdrank voortaan te laten staan?
Nutri-Score kan consumenten helpen om producten uit dezelfde productgroep met elkaar te vergelijken. Nutri-Score geeft aan mineraal- en bronwater een donker groene A. Suikerhoudende frisdranken én vruchtensap krijgen over het algemeen een Score C of lager. Nutri-Score maakt dus inzichtelijk wat de gezondere optie is en is daarmee een hulpmiddel, ook voor jongeren, om die gezondere keuze in de winkel of online te maken.
Wanneer verwacht u dat consumenten de Nutri-Score op alle verpakkingen terug kunnen vinden?
Het definitieve besluit over de invoering van Nutri-Score in Nederland heb ik nog niet genomen. Hiervoor wacht ik op de uitkomsten van de evaluatie van het algoritme van Nutri-Score die momenteel wordt uitgevoerd door een internationaal wetenschappelijk comité.
Als Nederland besluit tot invoering kunnen levensmiddelenfabrikanten en supermarkten vrijwillig kiezen om het logo te gebruiken. Op een aantal producten in het winkelschap zien we al het Nutri-Score logo. Het gaat in dit geval om producten die in buitenlandse bedrijven zijn geproduceerd en daarom met het logo legaal op de Nederlandse markt mogen worden afgezet (wederzijdse erkenning), of om pilots. De verwachting is dat het aantal verpakkingen met Nutri-Score snel en sterk zal toenemen zodra het besluit tot invoering van Nutri-Score in Nederland formeel is genomen.
Deelt u de aanbeveling van de GGD Amsterdam dat er een bredere beweging nodig is om tegen te gaan dat het normaal is om frisdrank te drinken, zoals dit ook is gebeurd bij de ontmoediging van tabak?
Ik deel de urgentie die de GGD schetst. Daarom is ook voortzetting en versterking van de preventieaanpak nodig die in gang is gezet met het Nationaal Preventieakkoord en komt er een belastingverhoging op frisdranken. Die urgentie zit hem wat mij betreft niet alleen in te hoge frisdrankconsumptie maar in meerdere factoren die ten grondslag liggen aan overgewicht en ongezonde voeding.
Bent u bereid de lessen en successen van de campagne voor een rookvrije generatie te betrekken bij de aanpak van het verminderen van frisdrankconsumptie onder jongeren?
Daar ben ik zeker toe bereid. In het coalitieakkoord is niet voor niks afgesproken dat we de doelen van het preventieakkoord doorzetten, met als doel een gezonde generatie in 2040 met een focus op de jeugd door sport, voeding en bewegen. Daarin werk ik onder andere samen met de Samenwerkende Gezondheidsfondsen (SGF) die ook een belangrijke partij zijn bij de beweging naar een rookvrije generatie. Zij nemen deze ervaring ook mee.
Bent u bereid werk te maken van sobere verpakkingen, gezonde alternatieven en een verbod op reclame en marketing voor frisdrank gericht op jongeren?
Aanvullende maatregelen op het preventieakkoord werk ik de komende tijd nog uit, waar mogelijk samen met de NPA tafel overgewicht en waar nodig daarbuiten. Om de dagelijkse voedselomgeving gezonder te maken, verken ik de wettelijke mogelijkheden om een gezonde voedselomgeving te bevorderen. Hiermee zouden we ook eventuele regels kunnen stellen met betrekking tot ongezonde drank-, snoep- en snackautomaten in bijvoorbeeld de schoolomgeving of beperken van marketing van ongezonde producten gericht op kinderen. Ik hoop uw Kamer voor de zomer te informeren over de aanvullende maatregelen.
Er zijn naast gewoon kraanwater al diverse gezonde alternatieven beschikbaar. Producenten zetten hier onder invloed van marktvraag en afspraken al op in. Ook bestaat er een Reclamecode voor Voedingsmiddelen met zelfreguleringsafspraken over marketing voor ongezonde producten gericht op kinderen.
Bent u bereid in overleg met het onderwijsveld ervoor te zorgen dat er geen frisdrank wordt verkocht op scholen en dat (flits)bezorgers niet worden toegestaan op het schoolplein?
Wat mij betreft moeten we erop alert zijn dat bepaalde maatregelen, zoals een verbod op (flits)bezorgers, er voor kunnen zorgen dat het probleem zich verplaatst naar buiten de schoolgrenzen. Een samenwerking tussen scholen, gemeenten, en voedselaanbieders rond scholen is daarom noodzakelijk. Dit is toegepast in de pilot Gezonde Schoolomgeving4. JOGG gaat deze pilot opschalen om meerdere gemeenten met deze aanpak te ondersteunen.
Daarnaast kijk ik in de verkenning die ik in antwoord 10 noem hoe ik gemeenten juridische handvatten kan bieden om de voedselomgeving, onder andere rond de school, gezonder te maken.
Wanneer kan de Kamer het voorstel om gemeenten meer instrumenten te geven voor het creëren van een gezonde voedselomgeving verwachten?2
Ik werk de komende tijd mijn aanpak op het gebied van overgewicht en voeding verder uit. Het gezonder maken van de voedselomgeving is daar een belangrijke pijler in. Het bieden van juridische handvatten aan gemeenten zie ik als een onderdeel hiervan. Ik hoop uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
Wanneer kan de Kamer het voorstel voor een belasting op suikerhoudende dranken verwachten?3
De aanpassing van de verbruiksbelasting op niet-alcoholische dranken zal meelopen in het pakket Belastingplan 2023 dat met Prinsjesdag aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.
Kunt u deze vragen een-voor-een en voorafgaand aan het commissiedebat over leefstijlpreventie op 24 maart 2022 aanstaande beantwoorden?
Ja.
Het T-rijbewijs in de grensregio. |
|
Derk Boswijk (CDA), Harry van der Molen (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom in de Europese Unie de rijbewijzen van de categorie A, B, C, D en E zijn geharmoniseerd, maar de eisen aan het rijexamen voor landbouwvoertuigen verschillen per land en daardoor deze rijbewijzen niet overal in de EU worden erkend? Hoe is dit verschil ooit ontstaan en wat vindt u hiervan?
T-rijbewijzen vormen een nationale rijbewijscategorie die niet onder de harmonisatieregels van de derde Europese rijbewijsrichtlijn valt. Lidstaten hebben hierdoor de vrijheid om eigen rijbewijseisen te hanteren voor land- en bosbouwvoertuigen, bijvoorbeeld voor zaken als de minimumleeftijd van de houder of het maximale gewicht van het te besturen voertuig. Een lidstaat kan deze rijbewijzen alleen afgeven voor het eigen grondgebied, maar heeft wel de ruimte om andere buitenlandse T-rijbewijzen te erkennen.
Het gebrek aan harmonisatie houdt verband met de keuzes die op Europees niveau zijn gemaakt bij de totstandkoming van de derde rijbewijsrichtlijn in 2006, waarbij geen Europese T-categorie is ingevoerd. In het algemeen ben ik van mening dat in Europees verband zou moeten worden gestreefd naar een verdere harmonisatie van deze rijbewijzen. Dit standpunt is al kenbaar gemaakt aan de Europese Commissie in het kader van de komende herziening van de rijbewijsrichtlijn.
Kunt u aangeven waarom het G-rijbewijs (de Belgische versie van T-rijbewijs) niet geldig is Nederland en hoe u hiertegen aankijkt?
Zie ook het antwoord op vraag 1. Het Nederlandse T-rijbewijs is ingevoerd in juli 2015, na een uitgebreid wetgevingstraject in samenspraak met de betrokken sectorpartijen. Er is toen voor gekozen om geen erkenningen in te voeren van Belgische of Duitse T-rijbewijzen. Wel is er bepaald dat T-voertuigen mogen worden bestuurd met een buitenlands C-rijbewijs, naast een overgangsrecht tot 2025 voor B-rijbewijzen die door een EU-lidstaat zijn afgegeven. Daarnaast is geregeld dat T-rijbewijzen van andere EU-lidstaten via lagere regelgeving in ons land kunnen worden erkend. De wetgeving rond het T-rijbewijs is in 2018 geëvalueerd; de evaluatie is in april 2018 aan de Kamer aangeboden. Hierin zijn geen grote knelpunten naar voren gekomen voor wat betreft de positie van buitenlandse rijbewijshouders, maar dit aspect wordt wel genoemd als een mogelijk aandachtspunt voor de toekomst.
Sectororganisaties uit de bouwsector en de landbouwsector, het CBR en de RDW hebben inmiddels richting het Ministerie van IenW aangegeven dat een wederzijdse erkenning van Duitse en Belgische T-rijbewijzen voor bepaalde groepen gebruikers tot lastenverlichting kan leiden. Hierover is overleg met deze partijen, evenals met de ministeries in België en Duitsland. Hoewel de exacte omvang van het probleem nog niet goed duidelijk is, sta ik in beginsel positief tegenover deze erkenningen, mits er geen negatieve effecten zijn voor de verkeersveiligheid.
Aan het CBR is gevraagd om een vergelijkend overzicht te maken van de nationale exameneisen in Nederland, België en Duitsland. Op basis hiervan kan in overleg met de betrokken partijen worden bezien of het invoeren van wederzijdse erkenningen vanuit de verkeersveiligheid en vanuit de te reduceren lasten haalbaar is.
Wat zijn op dit moment precies de mogelijkheden van mensen die in de grensregio wonen om zowel in Nederland als in Duitsland of België een landbouwvoertuig te mogen besturen op de openbare weg?
In Nederland geldt dat elk buitenlands C-rijbewijs het recht geeft om een T-voertuig te besturen op de openbare weg. Dit is in 2015 in het wetsvoorstel tot invoering van het T-rijbewijs vastgelegd. Daarnaast is in 2015 als overgangsmaatregel bepaald dat een B-rijbewijs dat voor 1 juli 2015 is afgegeven door een andere EU-lidstaat het recht geeft om in Nederland een T-voertuig te besturen. Deze overgangsmaatregel komt overeen met de overgangsregel voor Nederlandse B-rijbewijzen en loopt af in 2025. Hierbij kan nog worden benadrukt dat er geen rijbewijs nodig is als T-voertuigen worden gebruikt buiten de openbare weg, wat op akkers of weilanden meestal het geval zal zijn.
In België geldt dat personen die niet in België woonachtig zijn, zijn vrijgesteld van de rijbewijsplicht voor G-voertuigen, zoals de Belgische categorie T wordt aangeduid. Daarnaast mag een G-voertuig in België worden bestuurd met een rijbewijs B, BE, C1, C, CE of C1E, mits de voertuigmassa binnen de grenzen van deze categorieën blijft.
Duitsland heeft in 2016 in een briefwisseling met de RDW aangegeven het Nederlandse T-rijbewijs als gelijkwaardig te beschouwen aan het Duitse T-rijbewijs, maar het is niet duidelijk welke rechten dit concreet met zich meebrengt voor houders van een Nederlands T-rijbewijs. Bij het Duitse verkeersministerie is navraag gedaan naar de betrokken regels en de publicatie daarvan, maar er is hierop nog geen antwoord ontvangen. Wanneer deze informatie beschikbaar is, zal de Kamer worden geïnformeerd en zal de informatie worden gedeeld met de relevante sectororganisaties rond het T-rijbewijs.
Kunt u aangeven of het klopt dat wanneer je woonachtig in België of Duitsland bent het niet mogelijk is om in Nederland een T-rijbewijs te halen, omdat je minimaal 185 dagen in Nederland moet wonen om hier een rijbewijs te kunnen halen? Zo ja, vindt u het proportioneel dat je alleen het Nederlandse T-rijbewijs kan halen als je in Nederland woont en niet als je iets over de grens woont?
Ja. Lidstaten mogen volgens de richtlijn alleen rijbewijzen afgeven aan personen die zich duurzaam in de lidstaat gevestigd hebben, wat wordt geconcretiseerd met de eis dat iemand minimaal 185 dagen in Nederland woonachtig moet zijn. Bovendien kan volgens de richtlijn iemand maar houder zijn van één rijbewijs. De achtergrond van deze regels is onder meer het voorkomen van fraude en rijbewijstoerisme, en het goed kunnen uitvoeren van nationale bestuursrechtelijke sanctiemaatregelen rond het rijbewijs, bijvoorbeeld bij rijden onder invloed.
Kunt u aangeven of Nederland wederzijdse afspraken heeft gemaakt met bepaalde EU-lidstaten over erkenning van elkaars rijbewijzen voor landbouwvoertuigen? Zo ja, met welke landen heeft Nederland een overeenkomst? Zo nee, waarom heeft Nederland geen overeenkomsten gesloten met landen die minimaal dezelfde eisen hanteren als in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of de eisen aan het rijexamen voor landbouwvoertuigen verschillen tussen Nederland, België en Duitsland? Zo ja, waar zitten de verschillen? Heeft Nederland strengere of minder strenge eisen dan onze buurlanden?
Zie het antwoord op vraag 2. Op hoofdlijnen komt de examenstructuur overeen, maar er zijn ook de nodige verschillen. Nadat het CBR het vergelijkend overzicht heeft gemaakt, zal hierover meer duidelijkheid zijn en zal er met de betrokken partijen verder in overleg worden gegaan.
Ziet u mogelijkheden om met Duitsland en België afspraken te maken over het erkennen van elkaars rijbewijs voor landbouwvoertuigen, zonder dat dit ten koste gaat van de verkeersveiligheid in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Kunt u aangeven of de leidraad Grenseffecten gebruikt is bij de totstandkoming van de wetgeving voor de invoering van het T-rijbewijs? Zo ja, wat kwam hieruit? Zo nee, waarom niet? Hoe bevordert u het hanteren van de leidraad Grenseffecten?
De Leidraad Grenseffecten is in 2019 opgesteld, terwijl de wetgeving voor het T-rijbewijs in 2015 in werking is getreden. Bij de totstandkoming van deze wetgeving is de gebruikelijke voorbereidingsprocedure gevolgd, inclusief een consultatie van betrokken partijen. Zoals blijkt uit de memorie van toelichting zijn de grenseffecten hierbij ook betrokken en waren deze mede aanleiding tot het invoeren van een vrijstelling voor het buitenlands C-rijbewijs en de mogelijkheid om bij ministeriële regeling T-rijbewijzen uit de EU te erkennen. De Leidraad Grenseffecten is naar aanleiding van de motie-Van der Molen c.s. inmiddels als verplichte kwaliteitseis toegevoegd aan het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK), waardoor bij nieuw beleid en regelgeving de grenseffecten, als deze aan de orde zijn, in de totale belangenafweging moeten worden meegenomen. Op 30 april 2021 is uw Kamer door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierover geïnformeerd (Kamerstukken II 2020/21, 32 851, 72).
De inzet van Nederland voor de VN-Biodiversiteitstop |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de tijdlijn schetsen van wanneer de belangrijkste beslismomenten over het nieuwe mondiale biodiversiteitsraamwerk plaatsvinden, zowel in nationaal als Europees en internationaal verband?1
Tijdens de conferentie van partijen (COP-15) van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) moeten, in de vorm van een Global Biodiversity Framework (GBF), nieuwe wereldwijde afspraken worden gemaakt voor de periode tot 2030 om de biodiversiteitscrisis te keren. In aanloop naar CBD COP-15 is een Open Ended Working Group (OEWG) ingesteld waarin over het GBF, een raamwerk van afspraken, wordt onderhandeld. Tot op heden hebben twee OEWG’s en het eerste deel van de derde OEWG plaatsgevonden. Het tweede deel van de derde OEWG staat gepland voor 14-29 maart 2022, evenals de bijeenkomsten van de hulporganen van de CBD, gericht op wetenschap (SBSTTA) en implementatie (SBI). Tijdens CBD COP-15.1 die in oktober 2021 plaatshad vonden geen onderhandelingen plaats over het GBF. De onderhandelingen over het GBF en aanverwante onderwerpen, zoals financiering en monitoring vinden plaats tijdens CBD COP-15.2 die naar verwachting medio zomer 2022 zal plaatsvinden in Kunming. De inzet voor CBD COP-15 wordt in EU-verband bepaald en is in belangrijke mate gestoeld op de EU Biodiversiteitsstrategie (EBS). Bijstellingen en aanvullingen vinden plaats in de Milieuraad en worden met uw Kamer gedeeld. De EU-positie voor CBD COP-15.2 wordt naar verwachting vastgesteld tijdens de Milieuraad van juni 2022. Uw Kamer werd eerder geïnformeerd over de Nederlandse prioriteiten ten aanzien van CBD COP-15 (Kamerstuk 26 407, nr. 138).
Deelt u de mening dat er afrekenbare doelen nodig zijn en niets slechts «ophoging van inzet en ambitie», aangezien de Aichi-doelen niet zijn gehaald? Zo ja, wat acht u nodig?2
Het kabinet deelt de mening dat afrekenbare doelen noodzakelijk zijn om de biodiversiteitscrisis te keren. Om deze reden zet Nederland zich bij de onderhandelingen voor het GBF in voor een versterkt systeem van monitoring, rapportage en verantwoording met bindende rapportage vereisten, evenals een mechanisme voor tussentijdse ophoging van inzet en ambitie («ratcheting up»). Op deze wijze wordt de implementatie van het verdrag versterkt en beter verzekerd. Ook kan op die manier tijdig worden bijgestuurd, mochten de gestelde doelstellingen niet binnen bereik komen. Nederland blijft zich op deze wijze internationaal inzetten voor de motie-Jetten/De Groot (beide D66) (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1617).
Onderschrijft u de ambitie van het nieuwe strategisch plan van de Convention on Biological Diversity (CBD) voor de periode 2020–2030 (Global Biodiversity Framework) om in 2030 30% van het land en de zee effectief te beschermen? Zo nee, waarom niet?3
De doelstelling om 30 procent van het land – en zeeoppervlak te beschermen is opgenomen in de EBS en vormt ook onderdeel van de EU-inzet ten aanzien van CBD COP-15. Nederland onderschrijft de ambitie om wereldwijd 30 procent van het land- en zeeoppervlak te beschermen en zal een billijke bijdrage leveren aan het behalen ervan. Daarnaast is Nederland lid van de High Ambition Coalition (HAC), een coalitie van meer dan 70 landen4 die zich inzet voor opname van genoemde ambitie in het GBF.
Wat verstaat u onder «effectief beschermd»? Welke indicatoren worden gebruikt om dit te monitoren, en wat is de inzet van Nederland met betrekking tot dit doel en indicatoren?
Vooruitlopend op de afspraken in Kunming wordt dit jaar gestart met de implementatie van de doelen uit de EBS die betrekking hebben op een samenhangend netwerk van beschermde gebieden. In de handreiking van de Europese Commissie die daartoe is uitgebracht5, staat beschreven aan welke criteria gebieden moeten voldoen om een bijdrage te kunnen leveren aan de doelstelling om ten minste 30 procent van het land- en 30 procent van het zeeoppervlak in de EU te beschermen. De inzet van Nederland komt overeen met wat de EBS van lidstaten vraagt. Elke lidstaat moet een billijk deel van de inspanning leveren op basis van objectieve ecologische criteria, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat de kwaliteit en kwantiteit van de biodiversiteit van land tot land verschilt.
Wat houdt «met grotere regelmaat» in, wanneer u schrijft:«Om het doelbereik verder te verbeteren wil Nederland dat met grotere regelmaat gerapporteerd wordt»?4
Vanuit de inzet voor een versterkt systeem van rapportagevereisten hecht Nederland eraan dat er met grotere regelmaat gerapporteerd wordt over de voortgang van de implementatie. Allereerst moeten landen op basis van de tijdens CBD COP-15.2 te maken afspraken over het GBF herziene nationale actieplannen (NBSAPs) en nationale biodiversiteit financieringsplannen (NBFPs) opstellen, inclusief nationale doelen. Op basis hiervan kan tijdens COP-16 (medio 2024) een «Global Gap Analysis» plaatsvinden. Voorts wil Nederland dat landen in voorbereiding op COP-17 (medio 2026) een nationale rapportage uitvoeren ten behoeve van de voortgang van de implementatie, zodat een «mid-term Global Stocktake» uitgevoerd kan worden. Aan de hand van de genoemde analyses kan een tussentijdse ophoging van inzet en ambitie (ratcheting up) worden voorgesteld, mochten de gestelde doelstellingen niet binnen bereik komen. In voorbereiding op COP-19 (medio 2030) moet opnieuw een nationale rapportage plaats vinden zodat een «Global Stocktake» gehouden kan worden. Tijdens CBD-COP15.2 moet een besluit genomen worden over de regelmaat van de rapportagevereisten en de wijze waarop nationale resultaten op transparante wijze gekoppeld worden aan globale doelstellingen.
Hoe gaat Nederland landen waar er geen middelen zijn om aan deze eis te voldoen ondersteunen in het beter en tijdig rapporteren, aangezien Nederland wil dat er met grotere regelmaat gerapporteerd wordt?
Als onderdeel van het GBF worden ook afspraken gemaakt over capaciteitsopbouw en -ontwikkeling en het mobiliseren van financiering voor ontwikkelingslanden ten behoeve van de implementatie van de gemaakte afspraken en rapportagevereisten. Capaciteitsopbouw en -ontwikkeling verloopt onder andere vanuit de CBD zelf via haar financieringskanaal, de Global Environment Facility (GEF), en de Wereldbank. Nederland levert hieraan een bijdrage via onder meer de contributie aan het CBD Secretariaat en zijn bijdragen aan de GEF en de International Development Association (IDA).
Kunt u toelichten wat uw volgende antwoord concreet betekent in termen van inhoud, tijd, geld en kennis, gegeven op vragen over de biodiversiteitstop: «Daarnaast zet Nederland zich bij de onderhandelingen voor het nieuwe strategisch plan van de CBD voor de periode 2020–2030 (Global Biodiversity Framework) [...] in voor ambitieuze doelen en verbeterde implementatie»?5
Binnen de beschikbare capaciteit en budgetten levert Nederland een bijdrage aan onderhandelingen voor het GBF, waaronder aan de EU-positiebepaling. De Nederlandse prioriteiten zijn hierbij leidend (Kamerstuk 26 407, nr. 138). Voorts wordt gebruikt gemaakt van de kennis en expertise van maatschappelijke partners, kennisinstellingen en bedrijven door input op te halen via een aantal stakeholderbijeenkomsten.
Kunt u een toelichting geven over de inzet van Nederland tijdens het eerste deel van de 15de Conferentie van partijen (COP15) van de CBD in Kunming? Wat heeft Nederland concreet voorgesteld, ook in termen van financiering?
De inzet van Nederland was in het bijzonder om aandacht te vragen voor versterking van de implementatie en de financiering van het Global Biodiversity Framework (GBF). Op voorspraak van Nederland is versterkte implementatie opgenomen in het openingsstatement van de EU. Daarnaast heeft de Minister van LNV actief deelgenomen aan een ministerieel gesprek over de financiering van het GBF. Zij heeft daarbij het belang onderstreept van het voldoende vrijspelen van financiële middelen voor de uitvoering, in het bijzonder door het mobiliseren van middelen vanuit de private en financiële sector.
Hoe zal u andere landen ondersteunen bij het opstellen van nationale actieplannen (NBSAPs), die moeten worden gekoppeld aan nationale biodiversiteit financieringsplannen (NBFPs)?
De ondersteuning van landen bij het opstellen van nationale actieplannen (NBSAPs) en nationale biodiversiteit financieringsplannen (NBFPs) is een voorbeeld van de capaciteitsopbouw en -ontwikkeling die noodzakelijk is met het oog op het bevorderen van de implementatie van het GBF. Tijdens COP-15 zullen in het licht van de besluitvorming over het GBF ook afspraken gemaakt worden over capaciteitsopbouw en -ontwikkeling.
Welke landen wil u hierbij helpen en welke criteria worden hierbij gehanteerd?
Deze ondersteuning verloopt via de beschreven multilaterale kanalen en partners die ook bepalen welke landen geholpen worden en welke criteria worden gehanteerd.
Kunt u uitleggen hoe het Rijk voldoende bijdrage zal leveren aan het mondiale financieringsgat van 598–824 miljard dollar per jaar en hoe Nederland andere landen mee zal nemen in het behalen van deze ambitie, aangezien u schrijft dat Nederland zich inzet voor voldoende financiële middelen voor biodiversiteit, met name voor het mobiliseren van financiële stromen vanuit de private financiële sector?6 7
Nederland is van mening dat het financieringsgat voor biodiversiteit moet worden gedicht op basis van financiering uit alle bronnen en kanalen, met name door het mobiliseren van middelen uit de private en financiële sector. Het vergroenen van de financiële sector is van groot belang om investeringen die schadelijk zijn voor natuur en biodiversiteit uit te bannen (do no harm) en juist investeringen in natuurbehoud te stimuleren (do good). Nederland is koploper bij het in kaart brengen van biodiversiteitsimpact van financiële instellingen. Zo heeft De Nederlandsche Bank vanuit haar rol als toezichthouder samen met het Planbureau voor de Leefomgeving de mogelijke risico’s die de Nederlandse financiële sector wereldwijd loopt als gevolg van biodiversiteitsverlies in kaart gebracht en geraamd op een totaal van 510 miljard euro. Daarnaast steunt Nederland het Partnership for Biodiversity Accounting Financials en de Taskforce on Nature-related Financial Disclosure, twee initiatieven die zich richten op transparantie en herstructurering van financiële stromen ten behoeve van het behoud van biodiversiteit. In aanloop naar CBD COP-15 zet Nederland zich ten slotte via de door Nederland opgezette Interface Dialogue on Biodiversity and Finance in om de Verdragspartijen en investeerders bij elkaar te brengen, zodat financieringsmogelijkheden voor biodiversiteit beter geïntegreerd worden in het GBF en daadwerkelijk meer private financiering kan worden gemobiliseerd. Voor wat betreft het publieke aandeel van de Nederlandse bijdrage aan het mondiale financieringsgat voor biodiversiteit is het kabinet van mening dat dit bijdragen vanuit alle beleidsterreinen dient te omvatten. Bijdragen vanuit het natuurbeleid, waaronder de forse investering ten behoeve van de gebiedsgerichte aanpak van natuurkwaliteit en stikstof, vormen daarbij een belangrijk onderdeel.
Gaat de aanvulling van bovengenoemd fienancieringsgat ten koste van het ontwikkelingsbudget? Deelt u de mening dat het aanvullen van het financieringsgat additioneel zou moeten zijn aan het ontwikkelingsbudget?
Zoals in het antwoord op vraag 11 gesteld is Nederland van mening dat het financieringsgat voor biodiversiteit moet worden gedicht op basis van financiering uit alle bronnen en kanalen, met name door het mobiliseren van middelen uit de private en financiële sector. Ontwikkelingssamenwerking speelt daarin een bescheiden, maar niet onbelangrijke rol. Het keren van biodiversiteitsverlies is daarbij ook een ontwikkelingsagenda: vooruitgang op veel Sustainable Development Goals wordt belemmerd door de ongekende achteruitgang van soorten en ecosystemen en juist de armsten en meest kwetsbaren zijn in hun levensonderhoud vaak van ecosysteemdiensten afhankelijk. Ook gezien de veelheid aan drivers achter biodiversiteitsverlies zet het kabinet daarom in op het beter integreren van biodiversiteit als dwarsdoorsnijdend onderwerp in het ontwikkelingsbudget.
Kunt u aangeven welke partijen zoveel mogelijk worden betrokken bij het nieuwe strategische raamwerk, wanneer u schrijft: «Allereerst vindt Nederland het van belang dat zoveel mogelijk partijen bij een nieuw strategisch raamwerk worden betrokken. Het doel hiervan is het verbeteren van de uitvoering ten opzichte van het huidige raamwerk. Niet alleen landen die zijn aangesloten bij het verdrag, maar ook maatschappelijke partners en bedrijven kunnen hierbij een belangrijke rol spelen»? Welke rol krijgen deze partijen toebedeeld en is dat in de implementatie en uitvoering of ook bij de standpuntbepaling?
Nederland hecht eraan dat zowel nationaal als internationaal zo veel mogelijk partijen betrokken worden bij het tot stand komen en de uitvoering van het GBF. Een voorbeeld hiervan is het opnemen van de VN Jongerenvertegenwoordigers voor Biodiversiteit en Voedsel in de Nederlandse onderhandelingsdelegatie. Het doel van het betrekken van zo veel mogelijk partijen is enerzijds om de inzichten van zoveel mogelijk groepen stakeholders te reflecteren waaronder – maar niet beperkt tot – jongeren, vrouwen, inheemse groepen en lokale gemeenschappen, bedrijven en kennisinstellingen. Anderzijds helpt het betrekken van stakeholders bij het creëren van draagvlak en op termijn bij de uitvoering van het GBF. In het onderhandelingsproces worden vertegenwoordigers van genoemde groepen geconsulteerd en zijn zij ook als «observer» aanwezig tijdens het onderhandelingsproces.
Kunt u aangeven welke online stakeholderconsultaties nog georganiseerd gaan worden en hoe deelname wordt georganiseerd en gepubliceerd?
In aanvulling op de eerder genoemde stakeholdersconsultatie (Kamerstuk 26 407, nr. 138) zal op 9 maart 2022 een online stakeholderconsultatie gehouden worden. Een brede groep stakeholders waaronder de leden van IUCN-NL, MVO-NL, het Deltaplan Biodiversiteitsherstel en vertegenwoordigers van kennisinstellingen is uitgenodigd om deel te nemen aan deze bijeenkomst. Als voorbereiding op CBD COP-15.2 ben ik voornemens om in samenwerking met bovengenoemde partners medio juni een fysieke stakeholdersbijeenkomst te organiseren, mits de geldende Covid-maatregelen dat toelaten.
Hoe zorgt u ervoor dat deze consultaties worden bijgewoond door een zo breed en representatief mogelijke groep van maatschappelijke actoren en bedrijven?
De stakeholderconsulstaties worden in samenwerking met maatschappelijke partners en bedrijven georganiseerd, waardoor een zo breed en representatief mogelijke groep actoren wordt geconsulteerd. Na afloop van de vorige stakeholdersbijeenkomst zijn betrokkenen daarnaast in de gelegenheid gesteld om feedback te geven op de opzet en het bereik van de bijeenkomst.
Welke maatschappelijke organisaties en bedrijven namen bijvoorbeeld deel aan de online stakeholderconsultaties, georganiseerd in samenwerking met IUCN-NL en MVO Nederland en wat was de uitkomst van deze consultaties?
Een mooi voorbeeld van de uitkomst van eerdere stakeholderconsultaties vormt de Nederlandse Actieagenda voor Biodiversiteit10 waarin toezeggingen van niet-statelijke actoren om bij te dragen aan de doelstelling van het GBF zijn verzameld. Deze Actieagenda is medio zomer vorig jaar in nauwe samenwerking met Deltaplan Biodiversiteitsherstel, IUCN-NL en MVO-NL en met ondersteuning van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot stand gekomen. Vanwege de privacy van de betrokken maatschappelijke organisaties en bedrijven kan helaas geen uitspraak worden gedaan over wie deelnamen aan de online stakeholderconsultaties zonder de betrokkenen hierover eerst te consulteren. De consultaties werden door deelnemers als informatief ervaren. De door deelnemers ingebrachte punten zijn door de Nederlandse delegatie meegenomen in de Nederlandse inzet bij de aanscherping van de EU-positie ten aanzien van de onderhandelingen.
Bent u het ermee eens dat de betrokkenheid van een gevarieerde groep van maatschappelijke actoren belangrijk onderdeel is voor de vormgeving en implementatie van het VN-Biodiversiteitsverdrag, maar alleen zolang de overheid zorgt voor stabiele basis en controlemechanismen? Zo ja, hoe zal u dit vormgeven en waarborgen?
Ik deel uw mening voor wat betreft het belang van het betrekken van een brede groep van actoren, maar dat ook sturing nodig is vanuit de overheid. Bij het opstellen van een nationaal actieplan (NBSAP) en een nationaal biodiversiteitsfinancieringsplan (NBFP), om de tijdens CBD COP-15.2 gemaakte afspraken te implementeren, zal ik daarom de regie voeren maar ook gebruik maken van de expertise van maatschappelijke partners, bedrijven en kennisinstellingen.
Kunt u schetsen hoe de Leaders Pledge for Nature en het Marseille Manifesto die Nederland heeft ondertekend meegenomen zijn in de beschreven inzet?8 9
Nederland heeft de Leaders Pledge for Nature en het Marseille Manifesto onderschreven met het oog op de ambitie voor een ambitieus Global Biodiversity Framework en de implementatie daarvan. De genoemde initiatieven zijn ondersteund aan het kabinetsbeleid.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden vóór het commissiedebat Milieuraad van 8 maart?
Ja.
De verwachting dat de productie van plastic rond 2040 zal zijn verdubbeld |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe rapport van het Wereld Natuur Fonds (WWF) over de schadelijke effecten van plasticvervuiling in onze oceaan1 2? Zo ja, wat is uw reactie?
Ja, het rapport is mij bekend. Ik deel de zorgen van het WWF over plastic in het milieu, daar hoort het niet thuis.
Wat is uw reactie op de conclusie in het rapport van het WWF dat de productie van plastic rond 2040 naar verwachting meer dan zal verdubbelen, waardoor het plastic afval in de oceaan tegen 2050 verviervoudigt?
Deze ontwikkeling dat plastic in zee verviervoudigt vind ik zorgelijk, want plastic hoort niet thuis in oceanen. Daarom zet dit kabinet zich in voor maatregelen om het onnodig gebruik van plastic te reduceren en om de kunststofketen te sluiten zodat deze in 2050 volledig circulair is.
Het voorkomen van plastic vervuiling is van groot belang om plastic afval in zee, maar ook op land en in rivieren tegen te gaan. Daarom neem ik hier verschillende maatregelen voor. Sinds vorig jaar zijn eenmalige kunststoffen rietjes, bordjes, bestek en wattenstaafjes verboden. Ook is er statiegeld ingevoerd op kleine plastic flesjes en zal statiegeld ook eind dit jaar voor blikjes worden ingevoerd. Binnenkort komen er ook aanvullende regels om een reductie in het gebruik van eenmalige kunststof drinkbekers en maaltijdverpakkingen te realiseren. Daarnaast worden producenten vanaf 2023 verplicht om mee te betalen aan de opruimkosten van het zwerfafval door de invoering van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor zwerfafval. Hierdoor hebben gebiedsbeheerders meer geld tot hun beschikking om zwerfafval op te ruimen.
Plasticvervuiling is niet alleen een Nederlands probleem, maar een wereldwijd probleem. Zoals vermeld in de Nederlandse Oceanennotitie zijn oceanen essentieel voor een leefbare aarde.3 Nederland heeft zich in 2015 met alle andere landen gecommitteerd aan VN duurzaamheidsdoel 2030 (SDG) 14 «Life below Water», dat zich richt op het behoud en duurzaam gebruik van de oceanen, zeeën, kustwateren en mariene hulpbronnen. Nederland is ook voorstander van een internationaal verdrag over plastic vervuiling en ondersteunt de totstandkoming daarvan. Verder zet Nederland zich internationaal in voor beperking van marien zwerfvuil in oceanen via ondersteuning van de Blue Deal, een programma gericht op de waterkwaliteit in rivieren in ontwikkelingslanden om zo de vervuiling op zee terug te dringen. Nederland is lid van het «Global Partnership on Marine Litter and Clean Seas» en de «Marine Litter Expert Group»onder de Arctische Raad. Ook maakt Nederland zich internationaal sterk voor een bronbenadering bij de aanpak van oceaanvervuiling.
Voor minder gebruik van plastic, meer hergebruik en meer recycling is ketensamenwerking belang. Daarom heeft mijn ministerie in het verleden ook het Plastic Pact NL en het Europees Plastic Pact (mede) tot stand gebracht en ondertekend.
Bent u zich ervan bewust dat de ecologische grenzen van microplasticconcentraties tegen het eind van deze eeuw zullen zijn overschreden en dat plasticvervuiling grote negatieve impact heeft op de natuur, dieren en mensen? Zo ja, wat gaat u extra doen om deze overschrijding te voorkomen?
Onderzoek naar de effecten van microplastics toont aan dat microplastics schadelijk kunnen zijn voor mens en milieu. Wat veilige grenswaarden voor de natuur, dieren en mensen zijn, moet nader worden onderzocht. Voor onderzoek naar gezondheidseffecten van microplastics stellen de Ministeries IenW en VWS een half miljoen euro beschikbaar voor de periode 2022–2024. Vanuit het voorzorgsprincipe is het tevens van belang om de toestroom van nieuwe plastics in het milieu te voorkomen.
Wat is uw reactie op het gegeven dat tot nu toe bekend is dat 2.141 diersoorten de gevolgen ondervinden van plastic in hun leefomgeving en er wordt geschat dat 90% van de zeevogels en 52% van de zeeschildpadden plastic binnen heeft gekregen? Wat gaat u extra doen om deze dieren te beschermen tegen de zeer schadelijke gevolgen?
Dat is een zorgelijke conclusie en onderstreept eens temeer mijn standpunt dat plastic afval niet in het milieu hoort. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt in maart 2022 de Mariene Strategie deel 3, KRM Programma van Maatregelen 2022–2027 vast. Dat is een bijlage bij het Programma Noordzee 2022–2027 en onderdeel van het Nationaal Waterprogramma 2022–2027. Daarin wordt een aanvullend maatregelenpakket opgenomen, onder meer voor het tegengaan van marien zwerfvuil op de Nederlandse Noordzee. Uw Kamer wordt hierover nog nader geïnformeerd.
Ook zet Nederland zich actief in voor het verder terugdringen van marien zwerfvuil in de Noordoost-Atlantische Oceaan binnen het Verdrag voor de bescherming van het mariene milieu van de Noordoost-Atlantische Oceaan (OSPAR). Binnen OSPAR en de EU zijn ook methoden ontwikkeld voor het meten van zwerfvuil op stranden, en van plastic deeltjes in de magen van Noordse stormvogels en in de magen van zeeschildpadden.
Monitoringsgegevens laten wel al zien dat zwerfvuil in de Nederlandse Noordzee afneemt. In de Mariene Strategie deel 1 (2018)4 werd een significante afname van plastics in de magen van aangespoelde stormvogels geconstateerd, evenals een significante afname van strandafval over de periode 2010–2015.
Wat is uw reactie op het bericht dat de mens plastic ademt, eet en drinkt, tot wel een creditkaart per week3? En wat gaat u extra doen om te voorkomen dat mensen plastic tot zich nemen?
Het kabinet neemt de signalen over mogelijke gezondheidsrisico’s van microplastics serieus en vindt het belangrijk om hier meer inzicht in te krijgen, zoals u ook kunt teruglezen in het antwoord op vraag drie.
Ofschoon de precieze reikwijdte en impact van microplastics nog nader onderzoek vergt, acht ik maatregelen tegen vervuiling door microplastics uit voorzorg noodzakelijk. Ik wil daarom de uitstoot van microplastics voorkomen en terugdringen en zet de acties voort uit het in 2018 gestarte beleidsprogramma microplastics.
Ziet u er de noodzaak van in om vergaande maatregelen te nemen om de productie en het gebruik van (wegwerp)plastic tegen te gaan? Ziet u de noodzaak tot een totaalverbod op wegwerpplastic? Zo ja, wanneer zou dit in kunnen gaan? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de implementatie van de Single-use plastic richtlijn (SUP-richtlijn) zijn verschillende kunststofproducten voor eenmalig gebruik verboden die veel in het zwerfafval terechtkomen. Een totaalverbod op wegwerpplastic is vooralsnog niet aan de orde. Wegwerpplastic kan een belangrijke functie hebben, bijvoorbeeld in de gezondheidszorg. Wel is het van belang om te onderzoeken op welke wijze noodzakelijk wegwerpplastic recyclebaar moet zijn.
Wat is uw ambitie met betrekking tot verdere reductie van plastic afval en plasticvervuiling in Nederland? Wat moet er volgens u beter?
Het kabinet zet zich in om kunststoffen in 2050 volledig herbruikbaar te laten zijn. Het doel is om het verbruik van abiotische grondstoffen in 2030 te halveren. Dit vergt een brede inspanning die eerder resulteerde in een verbod op eenmalige kunststoffen rietjes, bordjes, bestek en wattenstaafjes. Ook is statiegeld ingevoerd op kleine plastic flesjes en vanaf 31 december 2022 zal deze ook worden ingevoerd voor blikjes.
Momenteel werk ik aan een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor zwerfafval zodat producenten vanaf 2023 meebetalen aan de opruimkosten van het zwerfafval. Daarnaast zijn regels in de maak voor hergebruik van kunststof drinkbekers en maaltijdverpakkingen.
Bent u het eens met de conclusie uit dit rapport dat meer producentenverantwoordelijkheid en een overheid die daadwerkelijk ingrijpt, noodzakelijk zijn om verdere plasticvervuiling te voorkomen?
Ja, het via wet- en regelgeving verantwoordelijk stellen van producenten is een belangrijke pijler van het Nederlandse plasticbeleid.
Hoe gaat Nederland «koploper worden» met betrekking tot de circulaire economie? Welke beleidsinterventies, wet- en regelgeving stelt u voor, zoals een algeheel verbod op wegwerpplastics, het hoofdzakelijk inzetten op hergebruik en het uitbreiden van statiegeld?
Nederland behoort tot de Europese koplopers op het gebied van circulaire economie. Dat vertaalt zich ook in de resultaten die we behalen op het gebied van circulair plastic. Zo wordt de EU-doelstelling om 50% van de plastic verpakkingen in 2025 te recyclen in Nederland reeds behaald. Ook de verplichtingen uit de SUP-richtlijn om in 2025 77% van de plastic flessen gescheiden in te zamelen en in plastic flessen 25% recyclaat toe te passen, worden als gevolg van de wettelijk statiegeldverplichting, naar verwachting ruim voor 2025 bereikt.
De bestaande producentenverantwoordelijkheid voor plastic verpakkingen wordt met ingang van 2023 verbreed, dan worden producenten ook verantwoordelijk voor het plastic afval afkomstig van bedrijven en het organiseren van een statiegeldsysteem voor blikjes. In het kader van de SUP-richtlijn wordt het gebruik van plastic wegwerpbeker en -maaltijdverpakkingen bij consumptie ter plaatse verboden en worden deze bij «on the go» consumptie beprijsd. Hiermee zetten we een belangrijke stap in het bevorderen van hergebruiksystemen. Tevens gaan producenten de kosten voor het opruimen van zwerfafval betalen.
Wat is uw reactie op de nieuwe vooruitstrevende regelgeving die Frankrijk onlangs heeft ingevoerd? Hoe staat u tegenover het niet meer in plastic verpakken van groente en fruit en het toepassen van refill-systemen in de supermarkt?
Ik heb aan Recycling Netwerk BeNeLux gevraagd een verkenning uit te voeren naar de afwegingen die spelen bij het met plastic verpakken van groente en fruit, met Frankrijk als voorbeeld. Ik verwacht de resultaten in april en zal deze met uw Kamer delen.
Hoe staat u tegenover een belasting op virgin plastics? Bent u bereid om met een wetsvoorstel te komen om een belasting op polymeren in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het vorige kabinet heeft in 2021 onderzoek laten verrichten naar mogelijkheden voor het invoeren van een belasting op plastics.6 Hieruit is gebleken dat er verschillende varianten mogelijk zijn om een belasting op plastics in te voeren. Volgens de onderzoekers is daarbij een belasting op polymeren het meest eenvoudig vorm te geven. Daarnaast zijn er andere mogelijkheden om het niet-energetisch gebruik van fossiele grondstoffen te belasten. Voor beide opties is nader onderzoek nodig naar varianten, alternatieven en de bijbehorende effecten. Zoals verschillende onderzoeken aangeven kan een prijsprikkel, mits goed vormgegeven, een remmend effect hebben op de vraag naar virgin plastics. Zoals ik heb aangegeven in het hoofdlijnendebat Infrastructuur en Waterstaat zal ik hierover in overleg gaan met de collega’s van EZK en Financiën en de Kamer hierover na de zomer informeren.
Bij wie legt u de verantwoordelijkheid voor het tegengaan van de plasticcrisis, bij de overheid, producenten of bij de consument?
Het terugdringen van plasticvervuiling is een gedeelde verantwoordelijkheid van producenten, overheden en consumenten.
Gaat Nederland zich tijdens de top van het VN-Milieuprogramma in Nairobi hard maken voor een bindend VN-verdrag tegen plasticvervuiling?
Ja, Nederland heeft zich samen met de EU en andere landen ervoor sterk gemaakt dat er een internationaal onderhandelingscomité zal worden ingesteld om te komen tot een juridisch bindende overeenkomst voor de aanpak van mondiale plastic vervuiling. UNEA 5.2 heeft de resolutie waar een mandaat wordt verleend
aan een intergouvernementeel onderhandelingscomité aangenomen. Hierdoor zullen in 2022 de onderhandelingen starten voor een mondiaal verdrag voor het tegengaan van vervuiling door plastics in het milieu.
De schadelijke gezondheidseffecten van windturbines |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe reageert u op de conclusies van dr. ir. De Laat, klinisch-fysicus en audioloog van het Leids Universitair Medisch Centrum, dat het laagfrequente geluid van windturbines bij omwonenden kan leiden tot: slaapstoornissen, duizeligheid, misselijkheid, hoofdpijn, oorsuizen, concentratieverlies, hoge bloeddruk en hartslag, bronchitis, rusteloosheid, angst en depressie?1
Dr. ir. De Laat heeft de afgelopen jaren meermaals uitspraken gedaan over het laagfrequente geluid van windturbines en daarbij heeft hij ook aangekondigd om hierover met een wetenschappelijke publicatie te komen. Deze publicatie laat echter op zich wachten. Ik kan en wil niet reageren op uitspraken waar ik de achtergrond niet van ken. Zodra er wel een publicatie beschikbaar komt, zullen de Staatssecretaris van IenW en ik het RIVM verzoeken om hiernaar te kijken en om relevante inzichten mee te nemen in het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid.
Er zijn afgelopen jaren tientallen studies gedaan naar de gezondheidseffecten van windturbines. Hieruit blijkt dat omwonenden geluidshinder kunnen ervaren en dat er mogelijk een verband is met slaapverstoring. Er kunnen dus gezondheidseffecten optreden door bijvoorbeeld het geluid dat windturbines maken. Het zorgen voor goede milieubescherming en het in dat verband meewegen van de negatieve (gezondheids-)effecten van windturbines is onderdeel van de beleidsvorming, om te komen tot nieuwe landelijke normen voor windturbines. Dit gebeurt ook bij andere geluidsbronnen, zoals het weg-, rail- en luchtverkeer. Dit is ook aangegeven in antwoord op eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2863).
Deelt u, kortom, de conclusie dat windturbines ziekmakend zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het voorstel van dr. ir. De Laat om een afstandsnorm van tien keer de masthoogte te handhaven? Hoe reageert u op de Nederlandse WindEnergie Associatie, oftewel de windturbinelobby, die dit voorstel niet ziet zitten omdat «er anders nergens meer windturbines in Nederland mogelijk zijn»?
Momenteel wordt er door het Rijk gewerkt aan het opstellen planmilieueffectrapport (plan-mer) om te komen tot nieuwe landelijke normen voor windturbines. Hierbij zal ook worden gekeken naar opties voor een afstandsnorm. Op basis van deze plan-mer kan een zorgvuldige afweging gemaakt worden over het beschermingsniveau voor de relevante milieuaspecten. Inhoudelijk kan en wil ik hier niet op vooruit lopen. Daarom ga ik nu ook niet in op betreffende reactie van de Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA).
Deelt u de mening dat «nergens meer windturbines in Nederland» bijzonder goed klinkt? Deelt u tegelijkertijd de conclusie dat de windturbinelobby pijnlijk laat zien dat zij niets geeft om de gezondheid van omwonenden, maar louter, in het belang van haar eigen portemonnee, de bouw van nieuwe windturbines door wil drukken?
Deze mening en conclusie deel ik niet. Windenergie op land is onmisbaar voor de energietransitie en het behalen van onze klimaatdoelen. De inpassing van windparken gebeurt met oog voor verschillende belangen, zoals goede milieubescherming.
Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden en de omgekeerde wereld is dat omwonenden van windturbines genoodzaakt zijn te verhuizen en dus letterlijk op de vlucht slaan? Deelt u de conclusie dat niet de omwonenden, maar de windturbines moeten wijken?
De Staatssecretaris van IenW en ik nemen de gezondheidsklachten als gevolg van windturbines serieus en bagatelliseren die niet. Wij hebben hier veel aandacht voor en baseren het beleid op alle relevante wetenschappelijke inzichten. We zetten in op het waarborgen van een goede bescherming van omwonenden en omgeving, en daarnaast op het tegelijkertijd mogelijk maken van ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de aanleg van windparken voor schone energie. Voor windturbines geldt dat het beleid (de normen) opnieuw gemaakt moet worden na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2021. Dit gebeurt op basis van een plan-mer. Uw Kamer wordt betrokken bij het besluitvormingsproces over de nieuwe normen via het proces voor de bijbehorende AMvB.
Kunt u zich herinneren dat u op eerdere Kamervragen antwoordde: «Ik deel dat het heel vervelend is, wanneer mensen zich gedwongen zien te verhuizen vanwege de overlast die zij ervaren door windturbines in hun buurt»?2 Deelt u de mening dat gedwongen verhuizing vanwege gezondheidsklachten veel ernstiger is dan «heel vervelend»? Waarom bagatelliseert u deze klachten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich herinneren dat u op eerdere Kamervragen antwoordde: «Er dient eerst te worden gekeken naar passende oplossingen om de ervaren hinder te beperken. Exploitanten kunnen bijvoorbeeld een app aanbieden»?3 Deelt u de mening dat omwonenden niet zitten te wachten op een of andere app, maar simpelweg van de overlast af willen? Waarom neemt u de gezondheidsrisico’s van windturbines niet serieus?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat gezondheid op nummer één hoort te staan en doorslaggevend moet zijn? Zo ja, bent u ertoe bereid om onmiddellijk een streep te zetten door alle nieuwe windturbineprojecten en de bestaande windturbines, waar omwonenden letterlijk ziek van worden, direct stil te zetten? Zo nee, hoe is het mogelijk dat de gezondheid van omwonenden klaarblijkelijk ondergeschikt is aan onbetaalbaar, onhaalbaar, onzinnig en zelfs ziekmakend klimaatbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
De kwartaalrapportage OV Ombudsman van het vierde kwartaal van 2021 en het bericht 'Gps-proef moet eind maken aan meervoudig in- en uitchecken in ov' |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u het eens met de OV Ombudsman dat de reparatie van liften en roltrappen de absolute prioriteit moet krijgen in het toegankelijk houden van stations?1
Ik deel de mening van de OV Ombudsman dat de reparatie van liften en roltrappen prioriteit moet hebben in het toegankelijk houden van stations.
Kunt u aangeven hoeveel stations in het afgelopen jaar langdurig onbereikbaar zijn geweest voor bijvoorbeeld mensen in een rolstoel als gevolg van defecte liften of roltrappen? Hoe zit dat met buslijnen waar uitschuifplanken ontbreken of defect zijn?
Het afgelopen jaar (2021) waren er enkele tientallen liften en roltrappen die langer defect zijn geweest. Aan de defecten hebben verschillende redenen ten grondslag gelegen. Gedacht kan worden aan onderhoud, maar ook schade naar aanleiding van baldadigheid. Op dit moment is er sprake van vier liften die door verschillende redenen niet functioneren. Gelukkig is het overgrote deel van de liften en roltrappen beschikbaar en wordt gewerkt aan het vergroten van de reparatiesnelheid. Met onder andere gemeentes en bouwaannemers werkt ProRail aan verbeteringen in de beschikbaarheid van liften en roltrappen. Zo worden alle liften voorzien van een monitoringssysteem. Hierdoor worden storingen sneller gedetecteerd, waardoor sneller aan een oplossing kan worden gewerkt. Ook kunnen door dit monitoringssysteem reizigers beter geïnformeerd worden over de beschikbaarheid van de liften.
Voor buslijnen is de aanwezigheid van uitschuifplanken een verplichting die volgt uit het Besluit toegankelijkheid OV. Er zijn daarom in beginsel geen voertuigen die niet beschikken over uitschuifplanken. Het functioneren van uitschuifplanken wordt bij de regelmatige onderhoudsbeurten gecontroleerd, waardoor er tevens in de regel geen sprake is van langdurig disfunctioneren van uitschuifplanken.
Maken afspraken met gemeenten, ProRail en vervoerders over de maximale tijd waarbinnen een reparatie moet worden uitgevoerd onderdeel uit van het bestuursakkoord toegankelijkheid ov? Zo nee, bent u bereid hierover afspraken te maken en op te nemen in het akkoord?
Ik zal dit bespreken met ProRail en indien mogelijk meenemen in het nog af te sluiten bestuursakkoord.
Bent u bereid om in die gevallen waar de maximale tijd niet haalbaar blijkt, bijvoorbeeld als gevolg van een langdurige levertijd van ontbrekende onderdelen, afspraken te maken over tijdige en duidelijke communicatie naar passagiers over de duur van het effect en alternatieve reisopties?
Hierover zijn al afspraken gemaakt tussen ProRail en NS. De kern van deze afspraak is dat NS deze reizigers helpt hun reis te voltooien. In geval van een lift die langer dan 4 uur in storing is of waar gepland onderhoud aan wordt uitgevoerd, wordt verder een gele sticker op de lift geplakt waarop staat aangegeven dat en waarom de lift niet gebruikt kan worden. Op de sticker staat ook een telefoonnummer. Via dit telefoonnummer krijgt de reiziger contact met de NS Servicedesk die advies geeft over een reisalternatief en/of voor vervangend taxivervoer zorgt. De taxikosten komen voor rekening van ProRail. Het aanbieden van alternatief vervoer zal de reparatie niet bespoedigen, maar helpt wel om de overlast voor de reiziger, die voor het maken van zijn toegankelijke reis afhankelijk is van de lift, te beperken. Op dit moment wordt ook de mogelijkheid ontwikkeld om via de NS-app actuele informatie over defecten ten aanzien van liften en roltrappen te delen met reizigers.
Bent u het eens dat het aanbieden van alternatief vervoer per taxi door ProRail, zoals voorgesteld door de OV Ombudsman, kan bijdragen aan het bespoedigen van reparatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken of dit tot standaard kan worden gemaakt in situaties waarin een station (langdurig) onbereikbaar is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat het inderdaad niet mogelijk is op één ov-chipkaart zowel een abonnement als op saldo reizen aan te bieden?
Een abonnement Reizen op Rekening gaat op de huidige OV-chipkaart niet samen met een abonnement op saldoreizen. Ik zal dit toelichten. Er zijn twee betaalwijzen in het OV, Reizen op Saldo en Reizen op Rekening.
Met een OV-chipkaart, zowel een anonieme als een persoonlijke, kun je bij alle OV-bedrijven in Nederland op saldo reizen. De ritprijs met het OV wordt na in- en uitchecken direct verrekend met het vooraf opgeladen saldo op de OV-chipkaart.
Reizen op Rekening is een betaalwijze waarmee de reiziger achteraf betaalt voor de gemaakte reizen. Met Reizen op Rekening wordt er geen saldo van de OV-chipkaart afgeschreven maar de reiziger checkt in en uit en betaalt achteraf (in de regel maandelijks) via een factuur voor de gemaakte reiskosten. Dit kan alleen met een persoonlijke OV-chipkaart en pas nadat de reiziger bij een vervoerder een account heeft gemaakt en een factuurrelatie is aangegaan.
Dat er op één OV-chipkaart niet gelijktijdig abonnementen met twee typen betaalwijzen (Reizen op Rekening en Reizen op Saldo) kunnen staan, heeft te maken met de volgorde waarin de kaartlezer een keuze moet maken. Bij het inchecken met de OV-chipkaart moet de kaartlezer in een fractie van een seconde een keuze maken welke betaalwijze, abonnement of regulier tarief, gekozen moet worden. Om die keuze te kunnen maken is er een prioritering afgesproken in de volgorde waarop de kaartlezer moet kiezen. In deze prioritering staat Reizen op Rekening bovenaan en worden eventuele regionale abonnementen op saldo niet meer bekeken.
Regionale abonnementen op saldoreizen kunnen (nog) niet in combinatie met Reizen op Rekening abonnementen gebruikt worden. In die gevallen is op dit moment de beste oplossing om een extra OV-chipkaart aan te schaffen. In de toekomstige situatie wordt het via het programma OV-betalen technisch mogelijk gemaakt om met de opvolger van de huidige OV-chipkaart wel Reizen op Rekening en Reizen op Saldo op één kaart te combineren. De praktische mogelijkheden voor de reiziger, dus welke combinaties van betaalopties straks mogelijk zijn, moeten nog bepaald gaan worden.
In hoeverre biedt de landelijke proef voor inchecken via gps hier een toekomstige oplossing voor?
De proef met treinreizen met gps dient een ander doel, namelijk enkelvoudig in- en uitchecken in de treinketen. De proef heeft geen directe link met de situatie zoals beschreven onder vraag 7 en levert daarvoor ook geen specifieke bijdrage tot oplossing.
De proef met treinreizen met gps maakt onderdeel uit van het werkprogramma OV-betalen van vervoerders en Translink. Dit innovatieve programma, onder auspiciën van het Nationaal OV Beraad (NOVB), heeft tot doel nieuwe betaalwijzen in het OV in te voeren onder de paraplunaam OVpay. Een van de verschillen met de huidige situatie is dat abonnementen niet langer op de OV-chipkaart staan, maar in de backoffice van het betaalsysteem. Doordat straks de abonnementen niet langer op de OV-chipkaart zelf staan zullen situaties, zoals in vraag 7 vermeld, niet meer voorkomen. Planning is dat medio dit jaar de betaalapparatuur in het gehele OV gereed is voor de nieuwe betaalwijzen, in eerste instantie voor het in- en uitchecken met de betaalpas en creditcard. Daarna volgen de landelijke invoering van kortingsabonnementen en de nieuwe OV-chipkaart.
Gebruiksgemak en betrouwbaarheid van het OV betaalsysteem zijn randvoorwaardelijk. Pas als het nieuwe systeem zich bewezen heeft kan de techniek achter de huidige OV-chipkaart stopgezet worden. Dit zal goed gecommuniceerd en gefaciliteerd worden zodat de reizigers die dan nog op de OV-chipkaart reizen eenvoudig kunnen overstappen naar de nieuwe betaalwijzen. Zoals eerder gecommuniceerd is de planning dat de huidige OV-chipkaart tot eind 2023 gebruikt kan worden.
Bent u bereid om deze problematiek verder te betrekken bij de ontwikkeling van de ov-chipkaart, reizen met gps en andere betaalmethoden?
In de gewenste ontwikkeling wordt door het programma OV-betalen voorzien. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Welke stappen onderneemt u in de tussentijd om het reizen op rekening naast het reizen op saldo met één ov-chipkaart te vereenvoudigen?
Het genoemde probleem wordt opgelost zodra de abonnementen naar de backoffice worden verplaatst. Zie ook mijn antwoord op vraag 8. Tot die tijd is het niet doelmatig om stappen te ondernemen voor investeringen in het huidige betaalsysteem gezien de verwachte levensduur.
Het nieuws dat de Frontex baas een privé vlucht boekte naar een meeting in Brussel |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u van de bevindingen van EU Observer dat Frontex maar liefst 8.500 euro heeft uitgegeven om de directeur Fabrice Leggeri naar eenmeetingin Brussel te sturen?1
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over individuele casuïstiek en de specifieke afwegingen daarbij. Over dergelijke situaties wordt de Management Board niet geïnformeerd. Frontex heeft hierin een eigenstandige verantwoordelijkheid.
Hoe weegt u het bewijs dat alternatieve commerciële vluchten beschikbaar waren van duizenden euro’s minder voor de belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het weerwoord van Frontex dat dit zogezegd de enige optie zou zijn vanwege een conflict in het schema van directeur Leggeri, en dat er geen commerciële vluchten beschikbaar waren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met ons eens dat dit geen incident is, aangezien vorig jaar naar boven kwam dat Frontex een decadent diner had georganiseerd voor maar liefst 9.000 euro?
Op grond van artikel 116 van de Europese Grens- en Kustwacht verordening (Verordening (EU) 2019/1896, hierna: de EGKW-Verordening) legt de uitvoerend directeur de begroting van Frontex ten uitvoer. De jaarrekeningen komen – kort weergegeven – als volgt tot stand.
Na advies van de Europese Rekenkamer worden de definitieve jaarrekeningen op eigen verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur voorgelegd aan de raad van bestuur (Management Board) van het Agentschap en deze worden vervolgens na advies van de Management Board ingediend bij het Europees parlement, de Raad, de Europese Commissie en de Rekenkamer. De Europese Rekenkamer kan daarna nog om inlichtingen verzoeken van de uitvoerend directeur. Uiteindelijk is het aan het Europees parlement op aanbeveling van de Raad om décharge te verlenen aan de uitvoering van de begroting door de uitvoerend directeur. Het kabinet zal bij de bespreking in de Raad om een aanbeveling te doen aan het Europees parlement om décharge te verlenen voor de begroting dit op zijn merites beoordelen. Dat zal het kabinet doen op basis van alle beschikbare informatie.
De Management Board bestaat uit hoofden van de grensautoriteiten van de lidstaten en de Commissie. De Management Board is derhalve het gremium waar het kabinet invloed kan uitoefenen op de uitvoering van de begroting door de uitvoerend directeur van het Agentschap.
Kunt u dit ongemakkelijke nieuws ook uitleggen in de context van de kritiek die Frontex nu al langer over zich heen krijgt zoals het vermeende meehelpen aan illegale pushbacks, waarvoor nu nog een onderzoek loopt bij anti-fraudeagentschap OLAF?
In 2021 zijn er naar aanleiding van verschillende zorgelijke berichten onderzoeken gepubliceerd, waaronder van het Europees parlement en de Europese Ombudsman. Daarnaast is de Management Board van Frontex recentelijk vertrouwelijk geïnformeerd over een onderzoek van OLAF, het Europees Bureau voor Fraudebestrijding, over vermeende mistanden. De Management Board van het Agentschap neemt de onderzoeksresultaten zeer serieus. Aan de opvolging moet in EU-verband, in samenwerking tussen de Commissie en alle lidstaten, invulling worden gegeven. Het kabinet zal de Kamer informeren zodra het beschikt over informatie die gedeeld kan worden. Frontex legt primair verantwoordelijkheid aan het Europees parlement en de Raad af zoals is vastgelegd in de Europese Grens- en Kustwachtverordening (2019/1896). Het kabinet volgt deze ontwikkelingen nauwlettend.
Tot slot neemt het kabinet de berichtgeving ten aanzien van de situatie van het Agentschap zeer serieus. Dit is al meermaals opgebracht en zal de komende kabinetsperiode herhaald blijven worden, in bilaterale contacten met lidstaten of de Commissie en binnen de daarvoor bestemde EU-gremia, om samen met alle betrokken partijen te werken aan robuust grensbeheer in lijn met fundamentele grondrechten.
Wat doet dit structurele wanbeleid met de geloofwaardigheid van het agentschap Frontex?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om namens Nederland inzet te leveren tegen geldverspilling op Europees niveau? Wat gaat u doen om dit soort praktijken tegen te gaan?
Het kabinet maakt zich voortdurend hard voor verbeteringen die leiden tot een doelmatige en doeltreffende besteding van middelen uit de EU-begroting, zodat deze maximaal bijdragen aan Europese prioriteiten.
Het op straat zetten van alleenstaande gezinnen |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderen dreigen dakloos te worden door strikt beleid van gemeenten tegenover alleenstaande ouders»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Welke oorzaak ziet u voor de observatie van Defence for Children dat zij de afgelopen twee jaar ruim honderd zaken ontvingen van kinderen die dakloos dreigden te raken, terwijl dat tot vijf jaar geleden nauwelijks voorkwam?
Regelmatig ontstaan huisvestingsproblemen voor kinderen doordat ouders er na een relatiebreuk niet in slagen snel andere woonruimte te vinden op de krappe woningmarkt. De afgelopen jaren is de woningnood toegenomen. Dit heeft verschillende oorzaken. Ook echtscheiding speelt hier een rol, want waar je eerst één woning nodig had voor één gezin, heb je na een echtscheiding twee huizen nodig voor datzelfde (voorheen) gezin. In 2021 was er in Nederland een tekort aan 279.000 woningen, met name in het betaalbare segment.
Gemeenten gaan over de woonruimteverdeling. Zij hebben op basis van de Huisvestingswet 2014 de bevoegdheid om urgentiecategorieën aan te wijzen voor de toewijzing van woonruimten. Hier kunnen zij ook de doelgroep gescheiden ouders met kinderen in opnemen. Gemeenten en woningcorporaties hebben te maken met veel concurrerende wensen voor de slechts beperkte beschikbare woonruimte. Voorrang geven aan het ene huishouden, betekent langer wachten voor een ander huishouden.
Om in de huisvestingsbehoefte, waaronder van de groep gescheiden ouders en hun kinderen, te voorzien, zijn er meer woningen nodig. Daarom zet de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) zich in voor het sneller realiseren van meer woningen. In de eerste helft van maart 2022 presenteert hij de Nationale Woon- en Bouwagenda, later dit voorjaar volgt de uitwerking van het programma «Een thuis voor iedereen» gericht op de huisvesting van aandachtsgroepen. De Nationale Woon- en Bouwagenda gaat in op de gewenste versnelling van het aantal te bouwen woningen en de wijze waarop de woningvoorraad kan worden aangepast op de woonwensen.
Hoe kijkt u aan tegen het gegeven dat een kwart van de gemeenten geen voorrang geeft aan alleenstaande ouders en bijna de helft van de gemeenten wijst naar de andere ouder zonder rekening te houden met het kind?
Het woonbeleid, waaronder het beleid ten aanzien van de verdeling van woonruimte, is decentraal belegd. Gemeenten die schaarste aan woonruimte hebben kunnen een huisvestingsverordening toepassen, met een urgentiebepaling. De gemeenten kunnen hierin categorieën mensen aanwijzen die met voorrang worden gehuisvest. Zoals gezegd is het noodzakelijk dat het aantal betaalbare woningen toeneemt, om toenemende concurrentie tussen woningzoekenden te voorkomen.
In de zomer van 2021 nam uw Kamer de motie Koerhuis aan, die de regering verzoekt onderzoek te doen naar kinderen van gescheiden ouders die extra kwetsbaar zijn doordat zij niet altijd als urgentie-categorie worden aangewezen (Kamerstuk 32 847, nr. 749). Momenteel laat de Minister voor VRO daarom onderzoek doen naar de wijze waarop in Nederland de woningtoewijzing door woningcorporaties wordt gedaan als sprake is van urgentie. De resultaten worden voor de zomer met uw Kamer gedeeld.
Bent u het eens dat kinderen op straat zetten in strijd is met het kinderrechtenverdrag? Wat gaat u doen om dit te allen tijde te voorkomen?
Volgens het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) moet het belang van het kind altijd voorop staan, waarbij ook recht gedaan moet worden aan een toereikende levensstandaard waar het recht op onderdak (artikel 27 IVRK) en het recht op gezinsleven (artikel 9 IVRK) onder vallen. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kind (artikel 18.1 IVRK) en hebben het recht op ondersteuning van de overheid. Alle inspanningen dienen in de eerste plaats erop gericht te zijn dat de jeugdige bij zijn ouders kan blijven, naar hen kan terugkeren, of eventueel bij naaste familieleden kan worden ondergebracht. In brede zin zetten we met de aanpak van dakloosheid onder andere in op het voorkomen van huisuitzettingen (van gezinnen) en vroegsignalering. Het Kabinet heeft structureel 65 miljoen vrijgemaakt voor de aanpak van dakloosheid bovenop de reguliere middelen van 385 miljoen voor de maatschappelijke opvang waarmee ingezet wordt op preventie van dakloosheid, vernieuwing van de opvang en wonen met begeleiding.
Bent u bekend met signalen uit gemeenten waar ouders die dakloos dreigen te raken, geadviseerd worden hun kinderen vrijwillig uit huis te laten plaatsen?
Deze signalen zijn mij niet bekend. Ook een vrijwillige uithuisplaatsing is een uiterst middel en zal alleen aan de orde zijn wanneer dit in het belang van het kind is. Als ouders bijvoorbeeld dakloos dreigen te raken, dient alles in het werk te worden gesteld (zoals ambulante zorg, praktische steun en hulp, inzet vanuit het netwerk) om de noodzaak van een uithuisplaatsing te voorkomen.
Bent u bekend met signalen dat ouders ook bedreigd worden met ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing als gevolg van dak- of thuisloosheid?
Deze signalen zijn mij niet bekend. Van de kwalificatie dat de jeugdbescherming zou «dreigen» met de inzet van een kinderbeschermingsmaatregel wordt afstand genomen. Dat is niet hoe de jeugdbescherming werkt. Het proces van vrijwillige hulp en van gedwongen hulp dient steeds in transparantie en in samenspraak met kind, ouders en andere betrokkenen plaats te vinden.
Alleen het hebben van huisvestingsproblemen vormt geen grond voor een ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing. Een kinderbeschermingsmaatregel, zoals een ondertoezichtstelling, kan alleen worden ingezet wanneer is aangetoond dat er enerzijds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging of veiligheidsrisico van een kind en anderzijds ouders geen gebruik willen of kunnen maken van vrijwillige hulpverlening. Vaak betreft het een gezin dat te maken heeft met een stapeling van problemen op verschillende terreinen. Het is wel mogelijk dat huisvestingsproblemen samen met andere risicofactoren van negatieve invloed zijn op een thuissituatie. Bescherming, hulp en/of steun aan het gezin is in dergelijke situaties gericht op het behandelen, opheffen of verminderen van problemen in het gezin, waardoor de situatie kan stabiliseren en een eventuele kinderbeschermingsmaatregel kan worden beëindigd.
Hoe vaak komen situaties zoals genoemd onder vragen 5 en 6 per jaar voor in de afgelopen vijf jaar?
Deze situaties zijn ons niet bekend, er zijn dus ook geen cijfers beschikbaar.
Hoe verhoudt een dergelijk dreigement voor een jeugdbeschermingsmaatregel als gevolg van dak- of thuisloosheid zich met nationale en internationale wet- en regelgeving?
Zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 5 wordt van de kwalificatie dat de jeugdbescherming zou «dreigen» met de inzet van een kinderbeschermingsmaatregel afstand genomen. Nogmaals, dat is niet hoe de jeugdbescherming werkt. De nationale en internationale wetgeving ter bescherming van de rechten van het kind en de ouders zijn onverkort van kracht. Ouders hebben het recht en de plicht om hun kind op te voeden en de jeugdige heeft het recht om door de eigen ouders te worden opgevoed (artikel 7 IVRK; artikel 247.1 BW). Een kinderbeschermingsmaatregel is alleen op zijn plaats wanneer de rechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van het kind wordt bedreigd (artikel 255 lid 1 BW) en het kind in een onveilige situatie opgroeit. Het kind heeft recht op een gezinsleven en een toereikende levensstandaard en daarmee op onderdak (IVRK artikel 9 en 27).
Welke invloed heeft het op de rechtspositie van de ouder wanneer zij onder druk kiezen voor een vrijwillige uithuisplaatsing?
Ouders en jeugdigen worden in het proces voorafgaand aan een vrijwillige uithuisplaatsing zorgvuldig bij de besluitvorming betrokken (artikelen 3.1, 3.2, 9.1 en 12 IVRK). Elke vorm van druk op ouders bij een vrijwillige uithuisplaatsing is niet acceptabel. Een vrijwillige uithuisplaatsing betekent dat er sprake is van een uithuisplaatsing zonder een door de kinderrechter verplichte opgelegde kinderbeschermingsmaatregel. Dit betekent dat de ouders het gezag hebben en niets in hun rechtspositie is gewijzigd indien er sprake is van vrijwillige uithuisplaatsing. Ouders (en de jeugdige boven zestien jaar) beslissen zelf tot een vrijwillige uithuisplaatsing. Dit kan mede op advies zijn van en in overleg met bijvoorbeeld familie, jeugdzorg of de gemeente. In die situatie zijn er omstandigheden als gevolg waarvan ouders (en kind) zelf vinden dat ze (tijdelijk) de zorg voor hun kind niet kunnen dragen. Een kind kan dan verblijven bij een familielid, in een pleeggezin, een gezinshuis of in een behandelkliniek. Dit kan fulltime zijn, alleen in weekenden of voor een aantal dagen in de week. De inzet van een vrijwillige uithuisplaatsing is er ook op gericht dat ouders zelf weer de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van het kind kunnen dragen. Een beslissing om een vrijwillige uithuisplaatsing weer ongedaan te maken en het kind weer volledig bij de ouders te laten opgroeien, wordt door de ouders (en de jeugdige boven zestien jaar) genomen. Eventueel in samenspraak met het netwerk en/of betrokken professionals.
Welk deel van de (vrijwillig) uithuisgeplaatste kinderen houdt verband met huisvestingsproblematiek?
Dit is niet bekend. Dit wordt niet als zodanig geregistreerd.
Bij welk deel van de (vrijwillig) uithuisgeplaatste kinderen was huisvestingsproblematiek de enige of doorslaggevende reden om kinderen uit huis te plaatsen?
Dit is niet bekend. Zie ook antwoord op vraag 6 over de inzet van een kinderbeschermingsmaatregel.
Bent u van mening dat er direct gekeken moet worden naar terugplaatsing van kinderen, als huisvestingsproblematiek de enige of doorslaggevende reden was voor een beschermingsmaatregel en de ouder vervangende woonruimte heeft gevonden?
Voor de beantwoording van deze vraag kan ik enkel aangegeven dat de huisvestingsproblematiek geen wettelijke grond vormt voor een kinderbeschermingsmaatregel.
Wat gaat u doen tegen het feit dat gemeenten in dit soort gevallen slechts naar de positie van de ouders kijkt in plaats van naar de positie van het kind?
In algemene zin ben ik van mening dat de gemeente de totale gezinssituatie in ogenschouw moet nemen bij de beoordeling van huisvestingsvraagstukken, waarbij de belangen van kinderen zwaar wegen. Het is aan gemeenten om hierin de juiste afweging te maken. Zoals eerder aangegeven bij beantwoording van vraag 2 en 3, is de verdeling van woonruimte belegd bij gemeenten. Zij kunnen deze doelgroep als urgentiecategorie opnemen in hun huisvestingsverordening.
Als er geen verordening is, dan is woonruimteverdeling en dus ook huisvesting van urgente groepen belegd bij woningcorporaties. Zij kunnen naast het belang van de ouders, ook het ontwikkelbelang van kinderen meewegen bij beslissingen rondom huisvesting. De Kinderombudsman vroeg eind 2020 in het rapport «Ongehoord! De onzichtbaarheid van kinderen met huisvestingsproblemen» aandacht voor huisvestingsproblematiek van kinderen. Zij doet hierin de aanbevelingen om het belang van kinderen structureel te betrekken bij beslissingen rondom huisvestingsproblemen en om huisvesting te betrekken in de ontwikkeling van het integrale armoedebeleid. Het stappenplan «Het beste besluit voor het kind bij huisvestingsproblemen» dat de Kinderombudsman ontwikkelde voor gemeenten en woningcorporaties, kan urgentiecommissies daarbij helpen.
Zoals eerder benoemd, laat de Minister voor VRO in navolging van een motie van lid Koerhuis onderzoek doen naar de wijze waarop in Nederland de woningtoewijzing door woningcorporaties wordt gedaan als sprake is van urgentie. De resultaten worden voor de zomer met uw Kamer gedeeld.
Hoe borgt u het recht van kinderen, op grond van het VN-Kinderrechtenverdrag en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens op onderdak en recht op bescherming tegen inbreuk op hun gezinsleven, in het licht van de genoemde signalen?
Ieder kind heeft recht op onderdak en gezinsleven (IVRK artikel 9 en 27). Wanneer het de ouders niet lukt hun kinderen een toereikende levensstandaard te bieden, kunnen zij in aanmerking komen voor opvang en begeleiding op basis van de Wmo2015. Het is aan gemeenten om te beoordelen of ze daar recht op hebben en om vanuit het recht van het kind passende hulp en opvang te realiseren in geval van nood.
Activiteiten door radicaal-extremistische dierenactivisten |
|
Ingrid Michon (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met strafbare activiteiten door radicaal-extremistische dierenactivisten, zoals stalbezettingen, inbraak, brandstichting, lastercampagnes en online intimidatie?
Ja, ik ben bekend met het feit dat er dierenrechtenextremisten zijn die in het verleden strafbare feiten hebben gepleegd. Waar het Openbaar Ministerie (OM) hier aanleiding toe zag zijn deze personen vervolgd. Ik hecht er waarde aan onderscheid te maken tussen dierenrechtenextremisten die strafbare feiten plegen en dierenrechtenactivisten die geen strafbare feiten plegen. Van beiden hebben we voorbeelden gezien.
Kunt u een overzicht geven van dergelijke strafbare activiteiten op en rond een agrarisch bedrijf in de afgelopen 10 jaar? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen het type activiteit, zoals stalbezettingen, inbraak, brandstichting, lastercampagnes en online intimidatie?
Zie antwoord 3.
Hoe vaak is in de afgelopen 10 jaar aangifte gedaan tegen vormen van strafbare feiten die zijn gerelateerd aan radicaal-extremistisch dierenenactivisme en hoe vaak is in die gevallen overgegaan tot vervolging? Wat en op basis van welk strafbaar feit is in die gevallen de opgelegde straf geweest?
Het is voor de politie en het OM niet mogelijk om een overzicht te geven van de afgelopen 10 jaar betreffende dergelijke strafbare activiteiten op en rond een agrarisch bedrijf of aangiften tegen vormen van strafbare feiten die gerelateerd zijn aan dierenrechtenextremisme. De verklaring hiervoor is dat er geen specifieke classificering is met betrekking tot dierenrechtenextremisme. Hierdoor kan uitsluitend op zoektermen gezocht worden en zouden alle zaken handmatig door specialisten gescreend moeten worden om vast te stellen of het binnen de vraag valt.
Bent u van mening dat de opgelegde straffen efficiënt, doeltreffend en afdoende zijn? Zo nee, bent u van mening dat hier nader onderzoek naar moet worden verricht?
Het is aan de rechter voorbehouden om de meest aangewezen straf – naar soort, lengte of omvang en modaliteit – te bepalen. Hij weegt daarbij alle factoren tegen elkaar af die hij voor het bepalen van de straf van belang acht. Mocht uit jurisprudentie blijken dat het huidige strafmaximum in de praktijk ontoereikend is, dan zal in gevolg daarvan onderzoek worden gedaan.
Wat is de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de groene buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA) en de politie bij de signalering, opsporing en het voorkomen van deze strafbare activiteiten? Hebben zij daarbij in uw ogen voldoende handhavingsmiddelen om strafbare activiteiten tegen te gaan?
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Op lokaal niveau treedt de politie op onder het gezag van de burgemeester als het de openbare orde betreft. Waar het gaat om strafrechtelijke handhaving, treedt de politie op onder het gezag van de officier van justitie. Voor de politie geldt dat er sprake is van een onderbezetting waarmee het gezag rekening moet houden in de keuzes die het maakt met betrekking tot de inzet van de politiecapaciteit. Er wordt alles aan gedaan om dit capaciteitsprobleem op te lossen, echter zal dit enige tijd kosten.
In beginsel is de politie verantwoordelijk voor de opsporing van strafbare feiten die gepleegd zijn door dierenrechtenextremisten. De Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA en de groene BOA´s hebben hierin dan ook geen specifieke rol. Het is wel mogelijk dat de NVWA-IOD of de groene BOA´s op dergelijke signalen stuiten, in dat geval worden deze signalen doorgeleid aan de politie. Daarnaast kan het zo zijn dat de politie informatie opvraagt bij de NVWA of aan de groene BOA’s. Zij hebben dus een beperkte ondersteunende rol met betrekking tot dit onderwerp.
Bent u bekend met de toezegging van uw ambtsvoorganger om de aanpak van dierenextremisme aan te scherpen en meer prioriteit te geven?1 Zo ja, op welke wijze gaat u hier opvolging aan geven?
Ja ik ben mij er van bewust dat dit grote impact kan hebben. Mijn ambtsvoorganger heeft hierover op 6 december 2021 een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO Nederland), Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV), Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV), Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP) en Vee & Logistiek Nederland. Naar aanleiding van de stalbezetting in Boxtel in 2019 hebben de politie en mijn ambtsvoorganger afspraken gemaakt met de brancheorganisaties over uitwisseling van informatie en het instellen van contactpunten bij de politie, zodat in het geval van een incident snel gehandeld kan worden. Eind 2019 is er een factsheet opgesteld voor boerenbedrijven en organisaties die te maken kunnen krijgen met dierenrechtenextremisme waaronder ook strafbare uitingen. Dit factsheet is ook met uw Kamer gedeeld2 en is terug te vinden op de website van LTO. Daarnaast heeft de politie ook een handelingskader opgesteld, met operationele adviezen voor de politie in het hele land3. Dit handelingskader wordt naar aanleiding van de aangenomen motie van Van der Plas (BBB) op 25 november 20214 ter beschikking gesteld aan de regionale eenheden zodat het kan worden betrokken bij overleggen over dit thema in de lokale driehoeken (burgermeester, politie, OM).
Tijdens het gesprek op 6 december jl. heeft mijn ambtsvoorganger de bovenstaande afspraken bevestigd en daarnaast toegezegd om te onderzoeken of strafverzwaring kansrijk is en bij de VNG na te gaan of het mogelijk is een last onder dwangsom op te nemen in de APV. Echter, opname in de APV lijkt niet mogelijk daar een verbod op het betreden van privéterrein niet valt onder de gemeentelijke verordenende bevoegdheid. Daarnaast gaat het departement van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in gesprek met Europol over (het signaleren van) grensoverschrijdend dierenrechtenextremisme. Nog voor de zomer zal er per brief naar, of in gesprek met, de brancheorganisaties een toelichting gegeven worden op de gemaakte toezeggingen tijdens het gesprek op 6 december jl. en daarnaast zullen de al gemaakte afspraken worden geëvalueerd.
Met betrekking tot het gevoel van onveiligheid en bedreiging kan ik uw Kamer het volgende meegeven. De NCTV duidt alle mogelijke dreigingen in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland. Daaruit blijkt dat de Nederlandse dierenrechtenbeweging al lange tijd klein is en zich voornamelijk uit in vreedzame demonstraties. Als bij acties van dierenrechtenextremisten overtredingen of misdrijven worden gepleegd, zal de politie onder aansturing van het lokaal gezag optreden. Gelet op de huidige maatschappelijke vraagstukken en ontwikkelingen, is het begrijpelijk dat boerenfamilies en hun werknemers die hiermee te maken krijgen zich onveilig voelen. Actievoeren is toegestaan, maar als sprake is van strafbare feiten, voorbereidingshandelingen of vormen van extremisme zal er worden opgetreden. Hier is en blijft aandacht voor bij de betrokken diensten.
Echter begrijp ik dat er ook zorgen zijn vanuit deze branche en zie ik dat de incidenten grote gevolgen kunnen hebben. Niet alleen kan het een enorme impact hebben op de betrokken boerenfamilies en hun werknemers maar ook op het welzijn en de gezondheid van het dier. In het geval van een gevoel van onveiligheid verzoeken we de families en hun werknemers om contact op te nemen met het contactpunt bij de Politie. Naar aanleiding van een incident kan er ook contact gezocht worden met Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen niet alleen helpen met praktische hulp bij een strafproces en eventuele ondersteuning bij het vergoed krijgen van mogelijke schade maar ook bij emotionele steun.
Wat is het verschil in strafmaat tussen artikel 138 Wetboek van Strafrecht (Sr) (inbraak en huisvredebreuk) en artikel 461 Sr (verboden toegang)? Bent u het eens met de stelling dat waar sprake is van insluiping bij boerenbedrijven dit eigenlijk op soortgelijke wijze dient te worden vervolgd als (poging tot) inbraak? Zo nee, waarom niet?
Huisvredebreuk is een misdrijf dat wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie (artikel 138, eerste lid, Sr). Indien een betrokkene bij de huisvredebreuk bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen, kan een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of een geldboete van de vierde categorie worden opgelegd (artikel 138, derde lid, Sr). Indien de huisvredebreuk door twee of meer verenigde personen wordt gepleegd, kunnen de hiervoor genoemde strafmaxima met een derde worden verhoogd. Artikel 461 Sr (verboden toegang) is een overtreding die wordt bestraft met een geldboete van de eerste categorie. Het is aan het OM om afhankelijk van de omstandigheden te bepalen of vervolging aangewezen is en – zo ja – welke feiten ten laste worden gelegd.
Herkent u de zorgen van sectoren binnen de veehouderij over het ontbreken van juridische grondslagen op grond waarvan radicaal-extremistisch dierenactivisme kan worden aangepakt? Zo ja, op welke wijze gaat u deze omissies invullen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp goed dat de sectoren binnen de veehouderij zorgen hebben over het binnendringen bij hun bedrijven. Mijn ambtsvoorganger is daarom ook in gesprek gegaan met de brancheorganisaties over hun zorgen en heeft werkafspraken met hen gemaakt. Deze werkafspraken zijn te lezen bij het antwoord op vraag 6 en 9. Echter is het zo dat wanneer er sprake is van strafbare gedragingen door dierenrechtenextremisten er voldoende juridische grondslag is voor de politie en het OM om hierop te handelen.
Bent u zich bewust van het feit dat de strafbare activiteiten door radicaal-extremistische dierenactivisten grote gevolgen kunnen hebben voor het welzijn en de gezondheid van het dier en ook enorme impact kan hebben op de betrokken gezinnen? Begrijpt u dat dit leidt tot een groot gevoel van onveiligheid en bedreiging? Zo ja, hoe gaat u dit gevoel wegnemen? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre verwacht u dat de recente rechtspraak omtrent het bekendmaken van bedrijfsgegevens in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gaat zorgen voor een toename van strafbare activiteiten door radicaal-extremistische dierenactivisten?
Op 19 januari 2022 heeft de Raad van State besloten over het openbaar maken van de adresgegevens van PAS-melders (ECLI:NL:RVS:2022:138)5. In alle gevallen is geoordeeld dat hier sprake is van milieu-informatie waaraan een zwaar maatschappelijk belang van openbaarmaking toegekend wordt. Voor de samenleving is het belangrijk om met deze gegevens te kunnen bepalen of op correcte wijze toestemming voor activiteiten is verleend. Dit maatschappelijk belang is vastgelegd in het verdrag van Aarhus6.
Op basis van bestaande uitzonderingsgronden heeft de Raad van State geoordeeld dat er geen reden was om de adresgegevens van de bedrijven met een PAS-melding niet openbaar te maken. Er zijn geen aanwijzingen dat er gevreesd moet worden voor acties van dierenrechtenextremisten op basis van de openbaring van deze gegevens. Daarnaast is het goed om te vermelden dat wetsvoorstel strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden, ook wel aangeduid als «doxing» momenteel ter beoordeling bij de Raad van State ligt. Met dit wetsvoorstel geeft het kabinet invulling aan het voornemen om stevig stelling te nemen tegen de verspreiding van adressen met het doel om anderen vrees aan te jagen of te intimideren. Wanneer er toch signalen van verdachte situaties zijn dan kunnen deze zoals in het eerder beschreven factsheet worden doorgegeven aan het contactpunt bij de Politie
Ambassadeurs op de fraudelijst van de belastingdienst |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel in Trouw?1
Het klopt dat in FSV 2 ambassadeurs geregistreerd stonden. Vanuit zorgvuldigheid en eerbiediging van de internationale verdragen heeft de Belastingdienst vooraf contact gezocht met het Ministerie van Buitenlandse Zaken over hoe te handelen in deze situatie.
De ambassadeurs zullen net als andere mensen die in FSV stonden geregistreerd, worden geïnformeerd, tenzij er sprake is van een uitzonderingsgrond. In zijn brief van 25 maart 20212 is de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, ingegaan op de uitzonderingsgronden. Dit betreft de mensen waarbij het informeren gevolgen kan hebben voor de veiligheid van andere burgers of voor medewerkers van de Belastingdienst. En het gaat om situaties waarin de (fiscaal)-juridische, toezicht- of opsporingsbelangen zwaarder wegen dan het informeren over de registratie, bijvoorbeeld bij een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Hoe lang is al duidelijk dat ambassadeurs op de fraudelijst van de Belastingdienst staan?
Op 8 maart 2021 is er contact gezocht met het team Internationale Fiscale Behandeling (IFB) van de Belastingdienst/Particulieren. Het team Internationale Fiscale Behandeling voert vrijwel alle kerntaken van de Belastingdienst uit voor de in Nederland gevestigde ambassades, consulaten en aangewezen volkenrechtelijke organisaties en hun (voormalige) personeelsleden. Voor deze klantgroep geldt bijzondere regelgeving die bestaat uit nationale én internationale wet- en regelgeving. Op 9 maart 2021 werd duidelijk dat er inderdaad personen vallend onder het team Internationale Fiscale Behandeling in FSV staan. Op 27 oktober 2021 werd duidelijk dat er ambassadeurs in FSV opgenomen zijn.
Waarom is er geen besluit genomen om deze personen te informeren?
De ambassadeurs zullen net als andere mensen die in FSV stonden geregistreerd, worden geïnformeerd tenzij er sprake is van een uitzonderingsgrond. Niet alle mensen in FSV zijn gelijktijdig geïnformeerd. Dit wordt in verschillende groepen gedaan.
Onder welke afwijzigingsgronden van artikel 23 van de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming is er besloten deze ambassadeurs niet te informeren?
De ambassadeurs zullen net als andere mensen die in FSV stonden geregistreerd, worden geïnformeerd tenzij er sprake is van een uitzonderingsgrond.
Om welke ambassadeurs gaat het? Waarom staan zij op de fraudelijst?
Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht uit artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige en kan ik deze vraag dus niet beantwoorden.
De RES 1.0 en wind op land-plannen |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «Voor windturbines moeten geen geluids- maar afstandsnormen worden ingevoerd»?1
Ja.
Kunt u binnen de ingediende Wind op Land-projecten in de RES 1.0 onderscheid maken tussen projecten in ontwerpfase, in het vergunningsverleningstraject, projecten waarvan het vergunningsverleningstraject is afgerond en projecten die al gebouwd zijn? Hoeveel TWh aan projecten zit er in elke fase?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het netto opgesteld vermogen (MW) per projectfase per 31-12-’21 op basis van voorlopige RVO-data voor de Monitor Wind op Land. De voorgenomen sanering (bijvoorbeeld bij repowering) is in de cijfers verdisconteerd.
Per fase is de verwachte jaarproductie (TWh) aangegeven. Hierbij is gebruik gemaakt van gegevens uit Windstats en waar voorhanden, de informatie uit de windrapporten (P50). Voor de projecten die nog in procedure zitten (fasen ruimtelijke ordening en vergunningen) is de productie berekend door het opgesteld vermogen (MW) x te vermenigvuldigen met het aantal vollasturen (op basis van windcategorie).
Fase per
Dec ’21
Opgesteld vermogen (MW)
Verwachte
jaarproductie
(TWh)
Toelichting
Gerealiseerd
5.286
15,23
Bouw in opdracht
900
3,27
Vergunningen onherroepelijk, turbines besteld/in aanbouw
Bouw in voorbereiding (onherroepelijk)
450
1,78
SDE-beschikking & Vergunningen onherroepelijk
Bouw in voorbereiding (juridische procedure)
380
1,36
SDE-beschikking & Vastgestelde Vergunningen (bezwaar- en/of beroepsprocedure loopt nog)
Vergunning verleend & SDE aangevraagd
67
0,20
In afwachting van SDE-beschikking
In procedure (vergunning naar verwachting binnen 1,5 jaar verleend)
193
0,65
RO- en/of Vergunningprocedure
In procedure (vergunning naar verwachting niet binnen 1,5 jaar verleend)
46
0,14
Voortraject
300–500
1,0–1,61
Ruime bandbreedte i.v.m. onzekerheid in de planning en op realisatie.
Op basis van 3.350 vollasturen
Kunt u per project en per fase aangeven hoe hoog de geplande windmolens zijn en op welke afstanden relatief aan bewoning deze projecten staan?
Tabel 2 geeft de verwachte tiphoogtes van de geplande windprojecten die nog in procedure zijn (ruimtelijke- of vergunningprocedure) en die nog geen SDE- subsidie hebben aangevraagd. Het gaat hier om 8 projecten waarvoor naar verwachting binnen 1,5 jaar een vergunning kan worden verleend. Het gaat in totaal om 39 windturbines met een gezamenlijk vermogen van 193 MW. Dit zijn projecten waarvoor de plannen nog in ontwikkeling zijn en soms nog wijzigingen kunnen optreden. Dit overzicht geeft daarom een voorlopig inzicht.
Verwachte tiphoogtes
Aantal MW
<200 meter
14
200–220 meter
140,6
220–240 meter
38,5
Daarnaast is in tabel 3 voor deze windparken aangegeven hoeveel woningen zich binnen een straal van 500 meter bevinden en wat de afstand tot lintbebouwing/woonkernen is. De afstand tot de eerste woning bij deze projecten bevindt zich in een range van 240 tot 820 meter. Hierbij moet worden opgemerkt dat een enkele woning in de nabijheid van een windturbine in eigendom van de eigenaar/exploitant kan zijn.
Windpark
Aantal woningen binnen 500m
Afstand tot woonkern/ lintbebouwing
1
0
1.070 meter
2
5
710 meter
3
0
890 meter
4
0
700 meter
5
3
710 meter
6
3
860 meter
7
9
430 meter
8
1
670 meter
Voor de overige projecten, die zich in het voortraject bevinden of waarvoor alleen nog zoekgebieden bekend zijn, is nog te weinig informatie beschikbaar om de afstand tot nabij gelegen woningen aan te geven.
Wanneer worden de zoekgebieden in de RES-plannen concreet geborgd in het omgevingsbeleid en/of een projectbesluit? Zijn deze plannen later nog aan te passen als blijkt dat ze buiten de nieuwe geluids- en afstandsnormen voor Wind op Land dreigen te vallen? Hoe concreet zijn de voorgestelde zoekgebieden al in afstand tot bewoond gebied?
In het Klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de medeoverheden het voortouw nemen in het inpassen van de opwek van 35 TWh aan grootschalig hernieuwbaar op land (zon en wind) in de leefomgeving in 2030. Dit doen zij in de Regionale Energiestrategieën. Daarbij maken zij, in samenspraak met allerlei stakeholders waaronder het Rijk, een afweging tussen draagvlak, impact op het net, en ruimtelijke inpassing.
Het RES-bod is een optelsom van gerealiseerd, pijplijn en ambitie. Voor het ambitiedeel zijn zoekgebieden aangewezen. Voor de borging van zoekgebieden voor zon en wind moet vaak nog een nadere afweging gemaakt worden. Die afweging gaat over de relatie met andere opgaven (o.a. woningbouw) en belangen (o.a. natuur). In dat proces worden de zoekgebieden nog nader uitgewerkt en geconcretiseerd. Het vastleggen van de keuzes die daarbij worden gemaakt vindt plaats in omgevingsvisies en programma’s. De omgevingsvisie bevat het beleid op hoofdlijnen. Programma’s bevatten de uitwerking daarvan. Het verschilt per regio hoe dit proces wordt ingericht en welk tijdpad daarbij wordt gevolgd. In algemene zin vindt deze borging plaats in het proces richting de RES 2.0 van juli 2023 en de RES 3.0 van juli 2025. Voor 1 juli 2025 moeten vergunningen zijn afgegeven om de doelen voor 2030 te kunnen realiseren.
De verwachting is dat de nieuwe windturbinenormen medio 2023 worden vastgesteld en in werking zullen gaan. Hierbij kan een (specifieke) overgangsregeling worden vastgesteld voor bestaande windparken. Deze overgangsregeling kan er bijvoorbeeld toe leiden dat ook bestaande windparken op termijn aan de nieuwe geluidsnorm moeten voldoen. Wat een nieuwe afstandsnorm op termijn al dan niet kan betekenen daarbij valt op dit moment nog niet vast te stellen. Dit is onderdeel van de voorbereiding van de nieuwe normen en het effect van die normen op de bestaande situatie. Dit maakt onderdeel uit van het traject van plan-mer en het opstellen van de bijbehorende nieuwe algemene milieunormen.
Hoeveel van de Wind op Land-projecten bevinden zich op plekken waar nu al schaarste is op het elektriciteitsnet? En hoeveel Wind op Land-projecten bevinden zich op plekken met nog veel ruimte op het elektriciteitsnet waarvan het vrij zeker is dat het elektriciteitsnet geen beperkende factor zal zijn?
Zowel het aantal windprojecten als de capaciteit van het elektriciteitsnetwerk zijn continu in ontwikkeling. In algemene zin kan worden opgemerkt dat doorlooptijden van windprojecten, van het eerste idee tot daadwerkelijke bouw, vele jaren beslaan. In deze tijd kan het elektriciteitsnet worden aangepast omdat de doorlooptijden van netuitbreidingen vergelijkbaar zijn. Hierdoor kunnen netbeheerders over het algemeen windprojecten van capaciteit voorzien.
Hoeveel gemeenten, provincies en/of RES-regio’s werken intussen aan eigen normen voor wind op land? Vindt u het wenselijk dat er per regio verschillende normen komen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment weet ik dat 15 decentrale overheden bezig zijn met het opstellen van locatie-specifieke normen. Ik vind het niet per definitie wenselijk of onwenselijk dat er per regio verschillende normen komen. Ook onder de oude landelijke normen was het voor gemeenten mogelijk om in specifieke gevallen maatwerkvoorschriften vast te stellen die afweken van de landelijke norm. In de huidige situatie is de kans op variatie tussen gemeenten wel groter, omdat er niet meer gebruik kan worden gemaakt van een landelijke norm. Mijn beeld is, mede op basis van signalen vanuit deze gemeenten en provincies, dat men zeer zorgvuldig werkt aan eigen, locatie-specifieke milieunormen. Vanuit de website www.helpdeskwindopland.nl wordt ook actief kennis uitgewisseld tussen decentrale overheden.
Wanneer denkt u de nieuwe nationale normen gereed te hebben? Is daar een versnelling op mogelijk
Op 23 december 2021 is de participatie voor de plan-milieueffectrapportage (plan-mer) gestart voor het vaststellen van nieuwe algemene milieuregels voor windturbines met de publicatie van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) door de Staatssecretaris van IenW. Gedurende acht weken kon een ieder hierop een zienswijze indienen. Deze zienswijzen worden vervolgens zorgvuldig verwerkt en hierna kan de plan-mer worden uitgevoerd. Volgens planning is het milieueffectrapport medio 2022 gereed op basis waarvan een zorgvuldige afweging kan worden gemaakt over het beschermingsniveau voor de relevante milieuaspecten. Verder worden nieuwe algemene milieuregels voor windturbineparken opgesteld met toepassing van de reguliere AMvB-procedure, waarbij inspraak voor een ieder op zowel het milieueffectrapport als de concept-AMvB mogelijk zal zijn via de internetconsultatie. Voorhang zal naar verwachting in het laatste kwartaal van 2022 kunnen plaatsvinden. Uitgaande van deze procedure met brede participatie, (internet)consultatie, toetsen, advies van de Commissie m.e.r., voorhang en advies van de Raad van State, een procedure waarin veel stappen ook wettelijk zijn voorgeschreven, wordt verwacht dat de nieuwe regels vanaf medio 2023 in werking kunnen treden. Aangezien het kabinet niet tekort wil doen aan de verschillende stappen, zoals de participatie en consultatie, om te komen tot nieuwe normen, ligt een versnelling hierin niet voor de hand. Het is de inzet van de Staatssecretaris van IenW en mijzelf om voortvarend aan de slag te gaan met de verschillende stappen om zo spoedig mogelijk nieuwe algemene normen voor het milieubeschermingsniveau vast te stellen en daarmee duidelijkheid voor de uitvoeringspraktijk te realiseren.
Daarnaast zal ik zoals ik heb aangegeven in het debat op 17 februari jl. met uw Kamercommissie, in overleg treden met de medeoverheden om te spreken over gezamenlijke uitgangspunten voor de plaatsing van nieuwe windparken in de periode waarin er nog geen nieuwe landelijke windturbinenormen zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden uiterlijk 21 februari?
Ja.
PFAS in de Westerschelde |
|
Laura Bromet (GL), Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Welke stappen heeft u ondernomen sinds in december 2021 bleek dat het PFAS-gehalte (poly- en perfluoralkylstoffen) in vis uit Westerschelde gigantisch is en tot wel 812 keer meer schadelijke stoffen bevatten dan de grenswaarde? Wat heeft u gedaan met het nadrukkelijke advies aan burgers om geen vis en zeegroenten uit het oostelijke deel van de Westerschelde te eten1? Worden burgers in Zeeland hier actief over geïnformeerd?
Naar aanleiding van onderzoek in België naar de blootstelling van omwonenden van de fabriek van 3M in Zwijndrecht en het rapport van Rijkswaterstaat naar PFAS begin april 2021, heeft de Provincie Zeeland het voortouw genomen om te onderzoeken wat de consequenties daarvan kunnen zijn voor mensen op en rond de Westerschelde. Over de invulling van het onderzoek is overleg geweest met vertegenwoordigers van de Ministeries van IenW, LNV en VWS. Het artikel in de PZC waarnaar u verwijst, is bij dit onderzoek betrokken. Daarnaast neemt Rijkswaterstaat PFAS mee in de metingen voor drie representatieve zwemwaterlocaties langs de Westerschelde.
De rijksoverheid heeft middelen beschikbaar gesteld voor onderzoek naar PFAS-gehalten in diverse bronnen, waaronder eetbare dieren en planten. Het onderzoek is inmiddels gestart en zal naar verwachting in het voorjaar van 2022 opgeleverd worden. De eerste resultaten van dit onderzoek laten zien dat de consumptie van zelfgevangen bot en garnalen afkomstig uit het oostelijk deel van Westerschelde al bij zeer lage consumptiehoeveelheden zou kunnen leiden tot een overschrijding van de gezondheidskundige grenswaarde van PFAS. De grenswaarde betreft de maximale hoeveelheid PFAS waaraan iemand mag worden blootgesteld, zonder dat gevolgen voor de gezondheid worden verwacht. In het definitieve onderzoeksrapport worden de data van meer monsters benut afkomstig uit de gehele Westerschelde en komen er gegevens van andere vissoorten en lamsoor bij.
Op basis van de eerste beelden, waaronder de resultaten van het onderzoek dat genoemd is in de PZC, heeft GGD Zeeland op 15 december 2021 een voorzorgsadvies gegeven om geen zelf gevangen vis uit de Westerschelde te eten. Dit voorzorgsadvies is op 24 februari 2022 aangevuld om ook geen zelf gevangen garnalen te eten. Daarnaast adviseert de GGD om de consumptie van zelf geraapte mosselen en oesters uit de Westerschelde te beperken tot niet meer dan tien keer per jaar. Dit advies is in aanvulling op het algemene geldende advies van het Voedingscentrum om niet regelmatig zelf gevangen zoetwatervis te eten uit Nederlandse wateren. Zowel door de Provincie Zeeland als de GGD Zeeland is dit besluit actief gecommuniceerd.2
Waarom wordt er überhaupt niet actief gecommuniceerd over het advies van de overheid om «niet te veel zelf gevangen vis» te eten, zoals u schreef in uw brief van 13 december 20212? Bent u voornemens om een publiekscampagne hierover op te zetten om op deze manier de gezondheid van burgers te beschermen?
Voedingsadviezen van de rijksoverheid worden gegeven door het Voedingscentrum. Het advies om niet regelmatig zelf gevangen vis te eten, is in hun berichtgeving en de website van het Voedingscentrum terug te vinden.4 Daarnaast heeft de GGD op 15 december 2021 een consumptieadvies uitgedaan.5
In het algemeen geldt dat de overheid geen toezicht heeft op zelf gevangen, geteeld, geplukt en geraapt voedsel. Een deel van de mensen in Nederland kiest ervoor om op die manier in (een deel van) hun dieet te voorzien en niet of minder gebruik te maken van commercieel aangeboden voedsel. Dat betekent ook dat er een grotere verantwoordelijkheid bij henzelf ligt om zich goed te informeren. Het Rijk is voornemens om samen met lokale en regionale overheden te blijven zorgen voor goede beschikbaarheid van informatie over bekende risico’s van zelf gevangen, geteeld, geplukt en geraapt voedsel.
Kunt u garanderen dat het wel veilig is om commercieel gevangen zoetwatervis te eten als u die garantie niet kunt geven voor zelf gevangen vis? Zo ja, hoe kunt u dit garanderen? Zo nee, wordt dit vraagstuk meegenomen in het onderzoek naar PFAS-gehaltes in levensmiddelen? Wanneer worden de resultaten van dit onderzoek verwacht?
Het onderzoek waar u in uw vragen aan refereert, heeft betrekking op een kleinschalig onderzoek naar de recreatief gevangen vissoort bot in de Westerschelde. De resultaten van dit onderzoek worden voor begin april verwacht. Dit heeft betrekking op vis uit het zoute water. Bedrijven die vis in de handel brengen, uit zoet of zout water, dienen er voor te zorgen dat die vis voldoet aan de wettelijke eisen, onder andere met betrekking tot contaminanten. Monitoring daarop vindt jaarlijks plaats.6
Omtrent PFAS loopt op dit moment een Europees traject voor het vaststellen van Maximum Limieten (MLs) voor o.a. vis. In Europees verband zijn hiervoor data verzameld en in dit traject zijn ook de zoetwatersoorten meegenomen.
In 2021 is onderzoek gestart naar PFAS-gehaltes in levensmiddelen. Dit onderzoek is bedoeld om een inschatting te kunnen maken van de blootstelling van de consumenten van PFAS via voedsel. Hiervoor is gekozen om PFAS te meten in levensmiddelen die vaak worden geconsumeerd, waarbij o.a. zoet- en zoutwater vis zijn inbegrepen.
Neemt het Rijk op dit moment extra maatregelen waardoor bedreigingen, als gevolg van PFAS, voor de volksgezondheid en het gehele Natura2000-gebied (Westerschelde) worden weggenomen of verminderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden genomen
Ja, Nederland werkt sinds 2020 samen met Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen aan een Europees verbod op het gebruik van PFAS. Het beoogde doel van dit restrictievoorstel op basis van de Europese verordening REACH is dat alle PFAS, zo’n 6.000 in totaal, in één keer verboden gaan worden.
Vorig jaar heeft de toenmalige Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij haar Vlaamse collega aangedrongen op het verminderen van emissies van PFAS naar de Westerschelde. Eind oktober vorig jaar hebben de Vlaamse autoriteiten de productieprocessen bij 3M waar PFAS vrijkomt stilgelegd totdat er een nieuwe vergunning is. Op 25 maart vindt een kennismakingsgesprek plaats tussen de Minister van IenW en zijn Vlaamse collega Demir. In dit gesprek zal opnieuw aangedrongen worden op het verminderen van emissies van PFAS naar de Westerschelde.
Daarnaast is een onderzoek gestart naar actuele PFAS-waarden in veel geconsumeerde voedselproducten in Nederland. We verwachten de resultaten van dat onderzoek in de tweede helft van 2022.
Zoals de Minister van IenW en de Staatssecretaris van VWS in de vorige kabinetsperiode aan de Tweede Kamer hebben gemeld, wordt met het RIVM gewerkt aan de opzet voor een onderzoeksprogramma naar de beste wijze waarop we de blootstelling van mensen aan PFAS kunnen terugdringen. PFAS zijn zeer persistente stoffen die moeilijk uit het milieu gehaald kunnen worden en dat betekent dat het ook moeilijk is om de blootstelling van mensen aan PFAS terug te dringen. We moeten daarom op zoek naar een goede en duurzame aanpak.
Deelt u de opvatting dat tijdige en volledige informatie over alles wat met de complexe materie van PFAS in de Westerschelde te maken heeft van groot belang is? Is er voldoende afstemming en overleg tussen de Vlaamse en Nederlandse overheden, betrokken instanties, belanghebbenden en de volksvertegenwoordigers? Kunt u toezeggen dat de communicatie tussen alle geledingen hierover telkens tijdig en volledig zal plaatsvinden?
Wij delen die opvatting. Daarom zetten we ons in om de communicatie tussen de betrokken partijen te versterken. Op dit moment vindt dat bijvoorbeeld al plaats via reguliere kanalen, zoals de Internationale Schelde Commissie en de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie. In die context worden ook extra overleggen en acties ingezet. Daarnaast en in toenemende mate zijn de Nederlandse en Vlaamse overheden in contact en stemmen bilateraal af over de aanpak op PFAS voor grensoverschrijdende vergunningen. Het gesprek op 25 maart tussen de Minister van IenW en Minister Demir van Vlaanderen wordt hier ook voor benut.
Waarom heeft u besloten dat het ontpolderingstraject in de Hedwigepolder doorgang kan vinden? Klopt het dat de Hedwigepolder alsnog vervuild zal raken met PFAS-houdend slib, ondanks het nieuws dat de hoeveelheid onder de norm valt?3 Moet de verspreiding van PFAS niet alsnog voorkomen worden?
In de Kamerbrief over gevolgen PFAS voor ontpoldering van de Hedwigepolder van 5 oktober 20218 en in de in de beantwoording van Kamervragen over gevolgen van PFAS-concentraties Westerschelde voor de Hedwigepolder van 16 november 20219 hebben de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven dat de PFAS-concentraties in zwevend stof hoger zijn dan de concentraties die zich op dit moment op de bodem van de Hedwigepolder bevinden, maar zijn niet dusdanig hoog dat deze in strijd zijn met de zorgplichtbepaling uit de Waterwet. Vele onderzoeken en adviezen benadrukken de noodzaak van deze natuurontwikkeling voor de internationale biodiversiteit. De eerdere ingebrekestelling door de Europese Commissie onderstreept de urgentie om dit project uit te voeren. Om de verspreiding van PFAS te voorkomen is het vooral van belang in Europees verband de productie en toepassing van PFAS te verbieden. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat maakt zich hiervoor in Europees verband met vier andere lidstaten hard. Tegelijkertijd wordt druk op Vlaanderen uitgeoefend om de emissie van PFAS terug te dringen en de vergunningvoorwaarden voor vervuilende bedrijven aan te scherpen.
Is er voldoende duidelijk over de mate waarmee het met PFAS vervuilde water een bedreiging vormt voor de bodem, flora en fauna in het betreffende gebied?
Het water dat straks de Hedwigepolder zal instromen, heeft dezelfde kwaliteit als het water van de Westerschelde. Voor de op termijn te verwachten kwaliteit van de waterbodem zijn de PFAS-gehalten in zwevend stof de beste indicatie. Deze zwevend stofdeeltjes zullen immers bezinken. Het zijn dan ook díe metingen die worden gehanteerd bij het bepalen van de verwachte kwaliteit van de waterbodem. De PFAS-concentraties in zwevend stof zijn lager dan de PFAS-concentraties in het water van de Westerschelde. Zoals aangegeven, passen deze waarden binnen de milieuhygiënische vereisten vanuit de zorgplicht in de Waterwet. Daarmee is er geen reden om dit project niet voort te zetten.
Hebben de PFAS-concentraties invloed op de te vormen natuur en de ecologische kwaliteit? Wordt een snelle afname van de concentraties in water en slib verwacht waardoor uitstel van de ontpoldering «besmetting» kan verminderen, of maakt dat niet uit?
Zoals bij de vorige vraag geschetst, zijn de gemeten PFAS-concentraties in water en zwevend stof geen reden om deze natuurontwikkeling niet te laten plaatsvinden. De PFAS-problematiek staat sinds vorig jaar zomer ook in Vlaanderen op de kaart. Vlaanderen brengt de bronnen van PFAS in beeld en scherpt vergunningvoorwaarden voor vervuilende bedrijven aan. De verwachting is dat door de vermindering van emissies bovenstrooms de PFAS-concentraties in de Westerschelde zullen dalen. Deze lagere concentraties zullen er op termijn ook voor zorgen dat zich minder PFAS aan slib en waterbodem zullen hechten.
Bent u bereid om een PFAS-coördinator aan te stellen – waar het dagelijks provinciebestuur van Zeeland ook al naar gevraagd heeft – voor de complete PFAS-problematiek in en rond de Westerschelde opdat er sneller de juiste maatregelen kunnen worden genomen door het Rijk, Rijkswaterstaat en/of de provincie in aansluiting op en in samenhang met die van de Vlaamse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
In reactie op de brief van gedeputeerde staten van Zeeland heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven bij zowel de rijksoverheid als de provincie Zeeland op hoogambtelijk niveau een coördinator te willen aanwijzen, die overzicht en samenhang moet brengen in alle acties die al zijn uitgezet. Over de uitwerking hiervan gaat de Minister met GS van Zeeland in gesprek. Overigens heeft zijn voorganger naar aanleiding van een brief van GS van Zeeland in augustus al coördinatie vanuit het Rijk aangeboden en wordt sindsdien tussen de verschillende partijen intensief samengewerkt.
De racistische intimidatie van een gezin in Giethoorn en de gebrekkige reactie daarop van lokale instanties |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van donderdag 3 februari 2022?1
Ja.
Wat is uw reactie op de gang van zaken in de door Zembla onderzochte casus?
Alle vormen van discriminatie en racisme zijn volstrekt ontoelaatbaar in onze samenleving. Uit berichtgeving van Zembla blijkt dat een gezin van Turkse afkomst zich gediscrimineerd en niet veilig heeft gevoeld in hun eigen woonomgeving door racistische pesterijen, intimidatie en vernielingen sinds de herfst van 2020. Het gezin heeft inmiddels besloten om te verhuizen. Dit is een schrijnend voorbeeld van de grote impact die racistische bejegening kan hebben op de levens van mensen. Iedereen in Nederland moet gelijk worden behandeld, zichzelf kunnen zijn en zich veilig voelen. Zoals ook aangegeven tijdens het commissiedebat Politie van 17 februari jl., heeft de Minister van Justitie en Veiligheid zich reeds voorgenomen om contact op te nemen met het gezin uit Giethoorn, wanneer het strafrechtelijk onderzoek is afgerond.
Hoe verklaart u dat het in deze casus zo moeilijk was om aangifte te doen van discriminatie, terwijl de Aanwijzing discriminatie voorschrijft aangiften van discriminatie in beginsel altijd op te nemen en in behandeling te nemen?
In de Aanwijzing Discriminatie2 staat als uitgangspunt beschreven dat de politie aangiften betreffende discriminatie in beginsel opneemt en in behandeling neemt en dat opsporingsonderzoek wordt verricht. De politie neemt een aangifte op wanneer sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit. Daarnaast is het politiebeleid dat een aangifte altijd wordt opgenomen als er twijfel ontstaat over het strafbare karakter of wanneer dit de wens van het slachtoffer is. In de casus in Giethoorn is dit in eerste instantie niet gebeurd. De politie heeft aangegeven dat dit beleid nadrukkelijker onder de aandacht gebracht zal worden in de politieorganisatie.
Klopt het dat de politie op basis van artikel 2.3 van de aanwijzing zelf alert zou moeten zijn op eventuele discriminatieaspecten, ook in het geval dat de aangever bijvoorbeeld slechts melding zou doen van vernieling?
Dat klopt. In de Aanwijzing Discriminatie3 staat dat de politie bij een aangifte of melding van een commuun delict alert dient te zijn op eventuele discriminatie-aspecten, ook indien deze door de aangever zelf niet direct als discriminerend worden aangemerkt.
Bent u bereid het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie van de politie – eventueel in samenwerking met het Landelijke Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het Openbaar Ministerie – deze casus te laten onderzoeken, met het doel de geleerde lessen landelijk in de organisatie te implementeren?
Het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie van de politie zal deze casus met de betrokken eenheden en de discriminatie-contactpersonen van de politie-eenheden bespreken om te leren waar verbeteringen mogelijk zijn. Het is van groot belang dat alle beschikbare informatie tussen alle betrokken partijen goed wordt gedeeld en dat er op een juiste wijze opvolging wordt gegeven aan een melding of aangifte van discriminatie. Zoals ook in antwoord op vraag 13 wordt uitgelegd, speelt het Regionaal Discriminatie Overleg tussen politie, OM en ADV’s hierin een sleutelrol. De expertisecentra van de politie en het OM dragen hier ook aan bij. De politie neemt de aangifte van discriminatie op en onderzoekt de zaak. De zaak wordt daarna overgedragen aan het OM. Het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het OM is er vervolgens om binnen parket Amsterdam aangiften inhoudelijk te behandelen en officieren en andere medewerkers van het OM, belast met discriminatie in andere parketten te adviseren en informeren over de strafbaarheid van feiten die raken aan discriminatie.
Deelt u de mening dat deze casus de potentiele meerwaarde van gespecialiseerde discriminatierechercheurs nogmaals onderstreept?
Het is op dit moment te vroeg om de exacte meerwaarde van de discriminatierechercheurs te kunnen vaststellen, maar de intentie en de inzet is er. In een pilot met het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie van de politie zullen de nog aan te stellen discriminatierechercheurs via de landelijke kennis- en informatiefunctie de politie-eenheden en hun ketenpartners beter in staat stellen om discriminatievraagstukken te herkennen en op te pakken. Gedurende de komende vier jaren wordt de landelijke expertise verder ontwikkeld en toegankelijker gemaakt om alle eenheden te ondersteunen in de aanpak van discriminatie.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag naar de laatste stand van zaken van de pilot discriminatierechercheurs naar aanleiding van de motie Paternotte c.s.?2 3 Hoe ver bent u met het streven om de functies van de discriminatierechercheurs dit voorjaar ingevuld te hebben?
Ja. Als onderdeel van het realisatieprogramma Politie voor Iedereen voert de politie in opvolging van de motie-Paternotte6 gedurende de komende vier jaar een pilot uit waarin landelijke expertise wordt ontwikkeld op het gebied van de aanpak van discriminatie. De materiedeskundigen en discriminatierechercheurs van het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie zullen expertise ontwikkelen en delen over de opvolging van meldingen en aangiftes op discriminatiegebied in den brede. De materiedeskundigen zijn reeds aangesteld en het streven is nog steeds om de discriminatierechercheurs dit voorjaar aan te stellen.
Hoe duidt u het gegeven dat de gemeente in dit geval niet heeft gereageerd op de melding van discriminatie en van de klacht met betrekking tot de afhandeling door de politie? Ziet u hier voor gemeenten een actievere rol weggelegd? Welke verantwoordelijkheid heeft de burgermeester in dit soort situaties?
Het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Steenwijkerland heeft in reactie op vragen van de gemeenteraad aangegeven om zijn rol in deze casus te laten onderzoeken. Het College van burgemeester en Wethouders beraadt zich momenteel hoe dit onderzoek wordt vormgegeven. Naar aanleiding van de toezegging die ik gedaan heb tijdens commissiedebat Discriminatie, Racisme en Mensenrechten van 24 februari jl. is er een telefonisch overleg gepland met de burgemeester van Steenwijkerland over deze casus.
Als een inwoner bij de gemeente discriminatie meldt, dient deze inwoner voor het doen van een melding of aangifte te worden doorverwezen naar de politie, of voor ondersteuning, waaronder emotionele en juridische ondersteuning naar een lokale antidiscriminatievoorziening. Het College van burgemeester en Wethouders is op grond van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) verantwoordelijk voor de instelling van een onafhankelijke antidiscriminatievoorzieningen in de gemeente. In het eerder genoemde commissiedebat heb ik uw Kamer laten weten dat ik met gemeenten en burgemeesters het gesprek wil voeren waar de verantwoordelijkheid voor het antidiscriminatiebeleid thuishoort, waarbij ik ook heb aangegeven dat ik het goed vind als een onderwerp als dit binnen de gemeente breed gedragen wordt.
Heeft de gemeente, voor zover bij u bekend, inmiddels wel actief hulp geboden aan dit gezin?
Uit ambtelijke contacten heb ik begrepen dat het gezin de afgelopen jaren hulp heeft gekregen van verschillende organisaties, waaronder de gemeente. Het gezin woont momenteel niet meer in de gemeente Steenwijkerland.
Ziet u voor uzelf een rol weggelegd in het faciliteren van kennisdeling onder gemeenten over de vraag hoe om te gaan met dit soort casussen? In hoeverre biedt de in de uitzending aangehaalde soortgelijke casus uit Waspik daar aanknopingspunten voor?
Zoals ik in mijn brief van 23 februari jl.7 over de versterking van de ketenbrede aanpak van discriminatie en racisme aan uw Kamer heb geschreven, ben ik momenteel in gesprek met de VNG over hoe we gezamenlijk tot een versterking van de lokale aanpak van discriminatie kunnen komen. Wij zullen de komende periode gezamenlijk de behoeften en knelpunten van gemeenten op dit gebied in kaart brengen door middel van het organiseren van bijeenkomsten voor gemeenten.
Om gemeenten te ondersteunen en te helpen bij de aanpak van discriminatie, is door het kennisinstituut Movisie, in opdracht van het Ministerie van BZK, in 2018 de handreiking «Antidiscriminatiebeleid voor gemeenten» ontwikkeld. In de handreiking worden onder andere verschillende onderzoeken naar effectieve methodieken en lokale «best practices» samengevoegd. Aangezien er sinds 2018 veel nieuwe voorbeelden zijn van lokaal beleid en interventies heb ik Movisie gevraagd om de handreiking te actualiseren. Deze geactualiseerde handreiking kan de gemeenten concrete handvatten bieden om de lokale aanpak van discriminatie te verstevigen.
Tot slot werkt Movisie in opdracht van het Ministerie van JenV, SZW en OCW aan een handreiking voor gemeenteambtenaren waarin handvatten worden gegeven voor gemeentelijk antidiscriminatiebeleid voor de specifieke discriminatiegronden antisemitisme, moslimdiscriminatie, anti-Zwart racisme, antiziganisme en LHBTI-discriminatie.
Klopt het dat op basis van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen, gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van toegang tot een antidiscriminatievoorziening? Is er voor elke gemeente een antidiscriminatievoorziening zoals Vizier Oost, die in deze casus essentiële hulp lijkt te hebben geboden in het serieus nemen van de discriminatiemeldingen?
Dat klopt. De verplichting tot het bieden van toegang tot een antidiscriminatievoorziening is opgenomen in artikel 1 van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen. Alle gemeenten bieden, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten, aan slachtoffers van discriminatie toegang tot een antidiscriminatievoorziening.
Deelt u de zorgen over de constatering van Vizier Oost dat zich het afgelopen jaar al een aantal vergelijkbare zaken hebben voorgedaan, waarbij de officier van justitie niet tijdig werd geïnformeerd of mensen geen aangifte konden doen?
Het is niet aan het kabinet om in individuele zaken te treden en om die reden kan op deze vraag geen inhoudelijk antwoord worden gegeven.
In hoeverre worden de ervaringen van de antidiscriminatievoorziening met andere instanties – zoals politie, Openbaar Ministerie en gemeenten – gemonitord en geëvalueerd? Deelt u de mening dat deze ervaringen essentiële inzichten kunnen bieden in de integrale aanpak van racisme en discriminatie?
Ik deel de mening dat de ervaringen van de antidiscriminatievoorzieningen essentiële inzichten kunnen bieden in de integrale aanpak van racisme en discriminatie.
De afspraken over de samenwerking tussen politie, antidiscriminatievoorzieningen (ADV's) en Openbaar Ministerie (OM) zijn vastgelegd in een convenant. Het doel van deze samenwerking is om discriminatie-incidenten tijdig en op effectieve wijze op te pakken, de voortgang van discriminatiezaken te monitoren en te bewaken, en slachtoffers van discriminatie zo goed mogelijk te ondersteunen bij de uitoefening van hun rechten. Als onderdeel van de geïntensiveerde samenwerking worden de politiesystemen continu landelijk gescreend om zicht te krijgen op de aard en omvang van discriminatie-incidenten. Eenheden ontvangen tweewekelijks een overzicht hiervan, zogenoemde zaakslijsten, en de politie neemt deze informatie mee naar het regionaal discriminatieoverleg (RDO) met het OM en de ADV's. Deze overzichten zijn bedoeld om de discriminatie-incidenten te monitoren en om gezamenlijk afspraken te maken over een betekenisvolle afdoening. Jaarlijks wordt met de partners gekeken of de afspraken nog aansluiten bij de wensen en behoeften van de partners om goed samen te werken binnen het RDO. De eerste evaluatie van de afspraken in het convenant van 2020 heeft in 2021 plaatsgevonden.
Daarnaast ben ik, zoals bij de beantwoording van vraag 9 aangegeven, momenteel in gesprek met de VNG over hoe gezamenlijk tot een versterking van de lokale aanpak van discriminatie gekomen kan worden. De komende periode zullen de behoeften en knelpunten van gemeenten op het gebied van de aanpak van discriminatie in kaart worden gebracht door middel van het organiseren van bijeenkomsten voor gemeenten.
Het bericht ‘Luchtvaartonderzoek houdt vliegherrie buiten beeld, waarschuwt GGD’ |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Luchtvaartonderzoek houdt vliegherrie buiten beeld, waarschuwt GGD»?1
Ja
Wat is uw reactie geweest op de dringende oproep die de Gemeentelijke Geneeskundige Diensten (GGD’en) samen hebben gedaan over de foutieve wijze waarop geluidsoverlast van de luchtvaart wordt meegenomen in de maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA)?
Zoals het artikel in Trouw aangeeft heeft de GGD GHOR Nederland op 14 januari 2022 een brief gestuurd waarin wordt opgeroepen specifieke waarderingskengetallen voor geluidhinder in de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s te laten toevoegen. Het is inderdaad van belang dat geluidhinder op goede wijze wordt meegenomen in MKBA’s. Uit het advies van de opstellers van de werkwijzer wordt duidelijk dat hiervoor over de relatie tussen geluidbelasting en ervaren hinder meer kennis moet worden ontwikkeld. Dat wordt in gang gezet en daarbij zal ook aandacht besteed worden aan het in geld waarderen van geluidhinder conform de aanbeveling hierover in de onderzoeksagenda bij de werkwijzer. Alle nieuwe inzichten en zienswijzen, dus ook die van de GGD GHOR Nederland, worden daarbij betrokken.
Kunt u aangeven waarom de MKBA nog altijd afwijkt van de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), zeker gegeven het feit dat de WHO expliciet waarschuwt dat ook met de WHO-normen er nog «ernstige hinder en slaapverstoring» is?
Het kabinet heeft nog geen inhoudelijk standpunt bepaald inzake de doorwerking in het geluidbeleid van de publicatie «Environmental Noise Guidelines for the European Region» van de WHO. De opstellers van de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s hebben dit als uitgangspunt genomen en aansluiting gezocht bij de grenswaarden zoals die thans in beleid, wet- en regelgeving over luchtvaart worden gehanteerd.
Is door uw ministerie op enigerlei wijze invloed uitgeoefend op de geluidsnormering of werkwijze die in de MKBA is opgenomen? Zo ja, op welke manier?
Nee, het ministerie heeft geen invloed uitgeoefend op de in de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s opgenomen geluidnormen. Tijdens de totstandkoming van de werkwijzer was het ministerie, naast het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) en de planbureaus PBL en CPB, vertegenwoordigd in de begeleidingsgroep. Ambtelijke reacties op conceptstukken in een dergelijk traject beperken zich tot controle op de feiten op het gebied van huidige wet- en regelgeving en staand beleid. Voorgaande is gebruikelijk om te voorkomen dat er onjuistheden in definitieve rapporten staan.
Kunt u aangeven wat het verschil zou zijn (in euro’s) wanneer bijvoorbeeld voor Schiphol (met relatief veel woningen en geplande woningen in de omgeving) gerekend wordt met de MKBA-normen of wanneer gerekend wordt met de WHO-normen?
De WHO adviseert in «Environmental Noise Guidelines for the European Region» om de blootstelling van woningen aan een geluidbelasting te beperken tot maximaal 45 dB Lden. In de werkwijzer luchtvaartspecifieke MKBA’s wordt een geluidwaarderingstabel als richtlijn meegegeven waarbij de geluidbelasting per persoon een bepaalde kostprijs krijgt. Deze geluidwaarderingstabel loopt tot 50 dB Lden. Zolang aanvullend onderzoek naar lagere waarden niet is uitgevoerd, kan het verschil niet worden bepaald. De opstellers van de werkwijzer gaven aan dat bij de toepassing van de methode gebruikt in het Verenigd Koninkrijk, en waarop de geluidwaarderingstabel is gebaseerd, geen berekeningen worden uitgevoerd onder de 50 dB Lden.
Daarnaast zijn het WHO-advies, MKBA’s en de m.e.r. allemaal middelen om te komen tot besluitvorming rondom luchthavens die zoveel mogelijk verschillende factoren in beeld brengen. Een van de redenen om een verscheidenheid aan ondersteunende middelen voor besluitvorming in te zetten, is juist dat een eenvoudige rekensom in enkel euro’s onvoldoende recht doet aan de complexiteit van een situatie. Daar waar de uitkomsten van berekeningen in verschillende richtingen wijzen, zal altijd een bestuurlijke afweging moeten worden gemaakt die rekening houdt met alle (tegenstrijdige) belangen.
Vindt u uw Werkwijzer Luchtvaartspecifieke MKBA’s nog geloofwaardig, nu er naast de terechte kritiek op de reistijdberekening (die altijd veel te positief uitvalt voor de luchtvaartsector) nu ook terechte kritiek is op de geluidsberekeningen (die wederom altijd te positief uitvallen voor de luchtvaartsector)?
Zoals PBL en CPB in de beoordelingsbrief2 zeggen is de in juli 2021 gepubliceerde werkwijzer een adequate leidraad voor het opstellen van luchtvaartspecifieke MKBA’s. De werkwijzer is een belangrijke stap geweest om meer duidelijkheid te scheppen over uitgangspunten en methodieken om luchtvaartspecifieke MKBA’s zo consistent en goed mogelijk uit te voeren. Het is van belang om te beseffen dat de werkwijzer een eerste versie is en dat deze op een aantal punten nog verbeterd kan worden, omdat op een aantal onderdelen nog aanvullend onderzoek nodig is. Die verbeterpunten staan ook genoemd in de werkwijzer en de daarbij gevoegde onderzoeksagenda. Waar verbeteringen mogelijk zijn heeft het consortium in de werkwijzer voorlopige aanbevelingen opgenomen en gevoeligheidsanalyses voorgesteld. Overigens is het goed om daarbij te benadrukken dat de werkwijzer naast aanbevelingen over reistijd- en geluidhinderwaarderingen ook aanbevelingen over berekening van andere welvaartskosten en -baten bevat en dat ook die in de onderzoeksagenda aan bod komen.
De uitvoering van de onderzoeksagenda is inmiddels gestart. Zo voert het KiM momenteel onderzoek naar reistijdwaarderingen uit. De uitvoering van de onderzoeksagenda zal tot aanvullende inzichten leiden. Op basis daarvan zal er een volgende, verbeterde versie van de werkwijzer opgesteld worden. Daarbij wordt gestreefd naar zo breed mogelijke consensus bij deskundigen. Zoals PBL en CPB ook aangeven in hun kwaliteitstoets op de werkwijzer blijft het tot die tijd de taak van elke MKBA-opsteller om de meest recente kennis over input en methodes voor MKBA’s in de uitwerking mee te nemen. Waar nodig kan met gevoeligheidsanalyses gewerkt worden om aan te geven wat andere aannames betekenen voor de robuustheid van de analyse.
Kunt u zich voorstellen dat hierdoor het beeld ontstaat dat alle uitgangspunten zo gekozen zijn dat deze positief uitvallen voor de luchtvaart (en negatief voor omwonende, natuur, klimaat, milieu etc.)?
Benadrukt moet worden dat het beeld niet correct is dat er bewust zou zijn gekozen voor uitgangspunten die altijd positief zouden uitvallen voor de luchtvaart en negatief voor klimaat en leefomgeving. De werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s kent een integrale aanpak en is op een verantwoorde onafhankelijke en wetenschappelijke wijze tot stand gekomen. De uitbesteding is geheel volgens de regels van betrokkenheid als opdrachtgever bij onafhankelijk onderzoek in de Gedragscode Integriteit Rijk verlopen3. De onderzoeksbureaus die de werkwijzer hebben opgesteld zijn onafhankelijk en beschikken over uitgebreide kennis en ervaring met MKBA-onderzoek op het gebied van luchtvaart. De voortgang van het onderzoek en de opstelling van de werkwijzer is bewaakt door een begeleidingsgroep waarin de planbureaus CPB en PBL (onder meer vertegenwoordigd door de auteurs van de Algemene MKBA-leidraad uit 2013) alsmede experts op het gebied van MKBA’s van het KiM waren vertegenwoordigd. Naast literatuurstudie en analyse heeft het consortium veel uiteenlopende experts geïnterviewd, waaronder de relevante andere instituten en adviesbureaus met kennis op het gebied van luchtvaartspecifieke MKBA’s. Na oplevering is de werkwijzer volgens voorschrift door het PBL en het CPB getoetst aan hun Algemene MKBA-leidraad. De conclusie van deze toets was dat de werkwijzer een adequate leidraad is voor het opstellen van luchtvaartspecifieke MKBA’s. De kwaliteitstoets is samen met de werkwijzer aan de uw Kamer gezonden4.
Kunt u aangeven op welke wijze in de Omgevingswet de (luchtvaarts)geluidhinder meegenomen wordt? En hoe daarbij omgegaan wordt met geluidscumulatie van verschillende bronnen? Geeft dat naar uw mening een compleet en correct beeld?
De wijze waarop de geluidhinder als gevolg van luchtvaart wordt meegenomen in de Omgevingswet is uitgebreid beschreven in een Kamerbrief.5 De wijze waarop wordt omgegaan met geluidcumulatie van verschillende bronnen is onderdeel geweest van een impactanalyse waarover acht onderzoeksrapporten zijn verschenen die bij genoemde Kamerbrief zijn gevoegd. Deze geven naar de mening van het kabinet een compleet en correct beeld.
Kunt u zich herinneren dat uw voorganger (Cora van Nieuwenhuizen) zich expliciet ten doel had gesteld om «het vertrouwen van omwonenden weer te herstellen»? Deelt u dat doel?
Het is altijd belangrijk dat omwonenden rondom luchthavens, reizigers, en luchtvaartsector hun vertrouwen in het gevoerde luchtvaartbeleid behouden en als dit verloren is gegaan, dit vertrouwen weer te herstellen. Het ministerie spreekt regelmatig met belanghebbenden in het kader van beleidsvorming op het gebied van luchtvaart, ook naast de formele wettelijk vereiste betrokkenheid.
Kunt u zich voorstellen dat dit soort rekentrucs niet bijdragen aan het herstellen van het vertrouwen?
Er is geen sprake van rekentrucs. Wel is het te betreuren dat de integriteit van de werkwijzer voor luchtvaartspecifieke MKBA’s en de totstandkoming daarvan sinds de publicatie ten onrechte in twijfel wordt getrokken, want daar is het vertrouwen niet bij gebaat.
De boostprik tegen COVID-19 voor adolescenten die jonger zijn dan 18 jaar |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies van de Gezondheidsraad over het wel of niet boosten van adolescenten tegen COVID-19?1
Ja.
Klopt het dat de Gezondheidsraad een boostprik niet afraadt?
De Gezondheidsraad geeft aan dat er geen medisch-wetenschappelijke reden is om een boostvaccinatie programmatisch aan te bieden aan alle 12- tot en met 17-jarigen. Eén van de argumenten daarbij is dat het EMA de voordelen nog niet had afgewogen tegen de eventuele risico’s.
Welke mogelijkheden hebben adolescenten tot achttien jaar om een boostprik te krijgen in het geval dat zij familieleden of naasten hebben die extra kwetsbaar zijn voor het oplopen van COVID-19?
Op 24 februari jl. heeft het EMA positief geoordeeld over de boostprik voor adolescenten. Het wordt op korte termijn voor alle adolescenten van 12 tot en met 17 jaar mogelijk om een boostprik te halen. Adolescenten die een boostprik willen, bijvoorbeeld om een kwetsbaar familielid te beschermen, kunnen hier dan gebruik van maken.
Hoe kijkt u aan tegen de beslissing van de Gezondheidsraden van landen als Duitsland en Frankrijk, die dit wel adviseren?
Landen maken hun eigen afwegingen om een vaccin, al dan niet vooruitlopend op een oordeel van het EMA, in te zetten. Sommige landen hebben daarbij gekeken naar de effecten op het verminderen van transmissie over de gehele bevolking. In het advies van de Gezondheidsraad van 4 februari jl. schreef de raad dat het verwachte effect van een boostprik voor adolescenten op transmissie in de bevolking beperkt is. Daarnaast werd de indirecte gezondheidswinst voor deze groep laag geschat. Ik heb er mede daarom voor gekozen te wachten op het oordeel van het EMA, voor ik een boostprik voor adolescenten beschikbaar stelde.
Bent u het eens met de stelling dat een boostprik in deze situatie kan worden gezien als een reizigersvaccinatie, omdat andere EU-landen deze boostprik als eis hanteren voor het reizen naar- en het reizen in deze landen? Zo ja, kunt u dit per direct mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, maken landen hun eigen afwegingen om een vaccin in te zetten, al dan niet vooruitlopend op een oordeel van het EMA. Ik ben geen voorstander van off label gebruik van een vaccin als daar geen medische aanleiding voor is. Ook bij een reizigersvaccinatie moet zorgvuldig worden gekeken naar de onderliggende wetenschappelijke gegevens, en daarom heb ik dan ook besloten te wachten op het oordeel van het EMA. Het EMA heeft op 24 februari een positief oordeel over boostvaccinaties voor jongeren afgegeven. Naar aanleiding van de beoordeling door het EMA, heb ik aangegeven dat jongeren die dat willen op korte termijn terecht kunnen voor een boostvaccinatie. Er kunnen verschillende redenen zijn voor jongeren om deze boostvaccinatie te halen.
Hoe kijkt u naar toekomstige vaccinaties tegen COVID-19 als deze voor bepaalde (leeftijds)groepen gekwalificeerd gaan worden als reizigersvaccinatie?
Op dit moment werkt het kabinet aan een aanpak voor de langere termijn. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd mij ten aanzien van het vaccinatiebeleid hierover te adviseren. Op dit moment zijn de COVID-19-vaccins alleen via het vaccinatieprogramma van de overheid verkrijgbaar. Ik zal uw Kamer op een later moment informeren of en, zo ja, wanneer COVID-19-vaccins beschikbaar (kunnen) komen als reizigersvaccinatie.
Wat is uw mening ten aanzien van de blijvende keuzevrijheid van mensen om te kiezen voor een boostprik ook al wordt deze niet via rijkswege (gratis) aangeboden, of dit nou voor reizen of als eigen wens voor extra zekerheid is?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, zijn de COVID-19- vaccins op dit moment alleen via het vaccinatieprogramma van de overheid verkrijgbaar. Of en voor wie het mogelijk is om op eigen initiatief een additionele dosis te krijgen zal op een later moment bepaald worden.
Kunt u gezien de actualiteit deze vragen met spoed beantwoorden?
Ja.
Het interventieteam in Groningen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat er 50 miljoen euro is gereserveerd voor het interventieteam uit het bestuursakkoord in Groningen, dat ingeschakeld kan worden wanneer mensen erg zijn vastgelopen in de schadeafhandeling en/of versterking van hun huis, ook wel schrijnende situaties genoemd?1 Zo ja, waar is dat bedrag op gebaseerd? Van hoeveel «schrijnende situaties» is er uitgegaan? Van welk gemiddeld bedrag per persoon met een vastgelopen dossier is uitgegaan?
Ja, dat klopt. Op het moment van vaststellen van de hoogte van het bedrag was nog niet in beeld om hoeveel situaties het exact zou gaan en welke bedragen hierbij zouden komen kijken. Er is daarom gekozen om een ruim budget op te nemen voor vastgelopen situaties.
Is 50 miljoen euro voldoende voor alle «schrijnende situaties»? Geldt hier ook: wie het eerst komt, het eerst maalt? Wat gaat u doen voor de «schrijnende situaties» die er nog zijn als het geld op is?
Het bedrag is op het moment van beantwoording van deze vragen toereikend. Op dit moment is 1,2 miljoen euro van beschikbaar gestelde bedrag van 50 miljoen euro aangewend om vastgelopen dossiers op te lossen. Dit komt onder meer omdat het interventieteam samen met het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) ook oplossingen vindt in de reguliere processen van schadeafhandeling en versterking. In deze gevallen wordt het budget van 50 miljoen euro niet aangesproken, omdat de oplossingen betaald worden uit de reguliere middelen voor schade of versterken. Ik blijf de uitputting van de middelen volgen.
In hoeverre worden gedupeerden betrokken bij het «maatwerk»? Hoeveel rekening wordt er gehouden met de wensen van de bewoners? Herkent u bijvoorbeeld het beeld dat mensen in een schrijnende situatie gedwongen worden akkoord te gaan met een voorstel van het interventieteam, omdat er letterlijk gezegd wordt: «Mocht u niet kunnen instemmen met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst zoals die nu voorligt, dan ziet het interventieteam zich genoodzaakt haar bemiddeling te staken»?
Het interventieteam is erop gericht om in vastgelopen situaties een passende maatwerkoplossing te zoeken samen met de bewoners. Er wordt getracht zoveel mogelijk aan te sluiten bij de wensen van de bewoners. Het doel van het interventieteam is om bewoners in vastgelopen situaties perspectief te bieden, opdat zij verder kunnen met hun leven. Het interventieteam heeft hiertoe een ruim mandaat. Het interventieteam zoekt wanneer nodig naar oplossingen buiten de bestaande kaders. Er worden scenario’s bedacht en besproken met de bewoners en uiteindelijk worden één of meerdere oplossingen aangeboden. Wat nodig en passend is, verschilt per casus en wordt ook per casus beoordeeld. Het interventieteam legt altijd één of meerdere oplossingsrichtingen en aanbiedingen voor, waarmee – naar het oordeel van het interventieteam – de vastgelopen situatie weer vlot getrokken kan worden. Het is vervolgens aan de bewoners zelf om wel of niet, en zo ja op welk voorstel, in te gaan. Er zijn helaas situaties waar intensieve bemiddeling niet leidt tot een oplossing. Als het ondanks de inspanningen van het interventieteam en de bewoner niet lukt om tot een oplossing te komen, komt er een finaal aanbod van het interventieteam. Het is dan aan de bewoner om te besluiten of hij of zij wel of niet van het aanbod gebruik wil maken. In enkele situaties heeft dit ertoe geleid dat de bemiddeling is gestopt. Op individuele situaties kan ik helaas niet ingaan.
Wat gaat u doen voor mensen die onder dwang een vaststellingovereenkomst hebben getekend, maar waarbij later blijkt dat zij benadeeld zijn door het interventieteam?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 is het interventieteam erop gericht om in vastgelopen situaties een passende maatwerkoplossing te vinden samen met de bewoners. Het interventieteam doet dit vanuit een onafhankelijke positie. Het kan gebeuren dat ondanks de inspanningen van het interventieteam toch niet tot een oplossing gekomen kan worden die ook door de bewoners gedragen wordt. Ik ga ervan uit dat het interventieteam in dergelijke gevallen er alles aan gedaan heeft om, binnen het brede mandaat, tot een gedragen oplossing te komen. Het signaal dat bewoners onder dwang een overeenkomst hebben getekend, herkent het interventieteam niet.
Wat wordt precies bedoeld met «op te lossen»? Is het doel om gedupeerden in een schrijnende situatie schadeloos te stellen, zodat deze mensen verder kunnen met hun leven? Zo nee, wilt u uw antwoord toelichten? Vindt u bijvoorbeeld het advies: «U kunt zich beter failliet laten verklaren» een oplossing voor een «schrijnende situatie»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft het interventieteam de opdracht om bewoners in vastgelopen situaties perspectief te bieden, opdat zij verder kunnen met hun leven. Het interventieteam zoekt daarbij wanneer nodig naar oplossingen buiten de reguliere kaders. Het schadeloosstellen is de taak van het Instituut Mijnbouwschade Groningen dat de schade afhandelt. Ik kan niet ingaan op specifieke casuïstiek.
Hoe tijdelijk is deze regeling? Wanneer verwacht u dat deze eindigt? Denkt u dat alle «schrijnende situaties» dan opgelost zijn?
Zolang het nodig is, zal er een grondslag zijn om vastgelopen situaties in Groningen op te lossen. Het huidige mandaat van het interventieteam loopt tot de inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot Wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (hierna: wetsvoorstel), waarmee de versterking wettelijk geregeld wordt (Kamerstuk I, 35 603, nr. A). Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kan de taak die nu is gemandateerd per ministeriële regeling aan het IMG opgedragen worden. Een grondslag hiervoor is in dit wetsvoorstel opgenomen.
Waaruit bestaat de bijdrage, naast de financiële bijdrage, die Rijk en Regio willen leveren aan schrijnende situaties?
Het interventieteam is opgericht om onafhankelijk te kijken naar wat nodig is in vastgelopen situaties. De geboden hulp en ondersteuning kan bijvoorbeeld zijn het aanbieden van bouwbegeleiding, het opkopen van een woning, zodat tijdelijke huisvesting gewaarborgd is totdat er een andere duurzame oplossing is gevonden, het overnemen van de hypotheekschuld of bijvoorbeeld het plaatsen van tijdelijke woonunits. Waar het interventieteam dat wenst zullen het Rijk en de Regio het interventieteam daarbij ondersteunen.
Wat is het verschil tussen de Commissie Bijzondere Situaties en het Interventieteam?
De Commissie Bijzondere Situaties (CBS) ondersteunt bewoners waar meervoudige problematiek speelt; naast erkende aardbevingsschade of versterking kunnen er ook problemen spelen op medisch, psychisch, financieel of sociaal vlak. Het interventieteam springt in wanneer bewoners vastlopen in de reguliere processen, bijvoorbeeld door samenloop van schade en versterking. Hierbij kunnen ook andere problemen een rol spelen, maar anders dan bij de CBS is dat geen criterium om in aanmerking te komen.
Komt het interventieteam bij mensen thuis of moeten bewoners naar het interventieteam toe? Waar moeten bewoners zich dan melden?
Bewoners kunnen zich bij gemeenten melden voor het inschakelen van het interventieteam. Als bij de behandeling van een casus een huisbezoek bijdraagt aan het beter inzicht krijgen in de specifieke situatie, dan komt het interventieteam bij bewoners op bezoek. Daarnaast vinden gesprekken plaats op het kantoor van de NCG, het IMG of op een van de gemeentehuizen in de regio. De NCG, het IMG en gemeentes kunnen situaties voordragen aan het interventieteam. Bewoners kunnen zich bij gemeenten melden; de desbetreffende gemeente beoordeelt of een situatie in aanmerking komt voor het interventieteam.
Wanneer hebben gemeenten met maatschappelijke organisaties de inventarisatie gemaakt van de bestaande problematiek? Hoeveel «schrijnende situaties» uit de inventarisatie zijn inmiddels aangemeld bij het interventieteam? Door wie zijn ze aangemeld? Door wie kunnen ze aangemeld worden? Hoeveel «schrijnende situaties» uit de inventarisatie zijn nog niet aangemeld bij het interventieteam? Waarom zijn zij nog niet aangemeld?
Na de bestuurlijke afspraken versterking Groningen (6 november 2020) is begonnen met het inventariseren van de problematiek. In opdracht van de regio is er een inventarisatie gedaan van de problematiek bij gemeenten, het IMG en de NCG. Vastgelopen situaties kunnen door de gemeenten, via hun burgemeester, doorlopend aangemeld worden bij het interventieteam. Daarnaast kunnen het IMG en de NCG ook vastgelopen situaties aanmelden bij het interventieteam. Momenteel zijn er 22 vastgelopen situaties aangemeld bij het interventieteam. Hiervan zijn er twintig aangemeld door gemeenten, één door het IMG en één door de NCG. Daarnaast is er structureel overleg met vertegenwoordigers van de aardbevingsgemeenten over dossiers die dreigen vast te lopen. Dit betreft een lijst van ongeveer tachtig adressen. Op adresniveau wordt bekeken welke acties nodig zijn om te voorkomen dat de situatie vastloopt of hoe deze weer vlot getrokken kan worden.
Binnen welke kaders opereren de leden van het interventieteam? Waar zijn die te vinden? Worden gedupeerden hier van tevoren van op de hoogte gebracht?
Het interventieteam heeft een ruim mandaat gekregen. U kunt dit besluit vinden op de website van de overheid.2 Aan de hand van dit mandaat heeft het interventieteam de mogelijkheid om maatwerk oplossingen te bieden in vastgelopen situaties. Daarnaast doet het interventieteam een beroep op bestaande regelingen bij de NCG en het IMG. Het interventieteam kan ook een beroep doen op andere regelingen, zoals gemeentelijke regelingen. In overleg met bewoners, melden gemeenten bewoners aan bij het interventieteam.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen waarin staat opgenomen welke taken en verantwoordelijkheden leden van het interventieteam hebben? Wie zitten er in het interventieteam? Zijn dit mensen die zich fulltime inzetten voor «schrijnende situaties»? Wat is de doorlooptijd voor het oplossen van een «schrijnende situatie»? Zijn daar eisen aan gesteld? Zo ja, welke? Zijn de leden van het interventieteam onafhankelijk en zetten zij de belangen van gedupeerden op de eerste plek? Waar blijkt dat uit?
De taken en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd in het mandaatbesluit. Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11. Het interventieteam bestaat uit een onafhankelijke voorzitter, een vertegenwoordiger van het IMG en een vertegenwoordiger van de NCG. De leden zijn niet fulltime beschikbaar en worden in hun taken ondersteund door een groep medewerkers van de NCG en het IMG. Per individuele situatie verschilt wat nodig is om tot een oplossing te komen. De inzet is om de situatie op te lossen, zodat een bewoner weer verder kan met zijn of haar leven. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. De doorlooptijd verschilt vanwege de individuele aanpak per vastgelopen situatie; hier zijn geen eisen aan gesteld.
Worden er verslagen van gesprekken gemaakt, waar gedupeerden mee instemmen, zodat afspraken van beide kanten duidelijk zijn?
Voordat het interventieteam bewoners een oplossingsrichting biedt, wordt deze besproken met bewoners. Afspraken die het interventieteam met bewoners maakt, worden altijd vastgelegd. Dit gebeurt op verschillende manieren: in de vorm van een gespreksverslag of in de vorm van een brief aan de bewoners. Als in een brief de afspraken en oplossingsrichtingen verwoord worden, wordt de bewoners vervolgens gevraagd om op de brief te reageren of voor akkoord te ondertekenen.
Wat wordt precies bedoeld met de zin uit het bestuursakkoord: «Funderingsproblematiek zonder relatie met schade en versterking valt buiten de scope van deze tijdelijke regeling»? Wordt de funderingsproblematiek buiten deze regeling gehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als het gaat om de problematiek van de gebouwen in technische zin, behandelt het interventieteam alleen problematiek die te relateren is aan schade en versterking. Funderingsproblematiek die hieraan gerelateerd is, kan derhalve behandeld worden.
Klopt het dat het interventieteam hypotheken verstrekt namens De Staat der Nederlanden, als onderdeel van een «oplossing»? Zo ja, wat zijn dan de condities? Verschillen de voorwaarden van deze hyptheken van de voorwaarden van hypotheken verstrekt door banken? Waarom wordt gekozen voor een hypotheek en niet voor een andere vorm van geldverstrekking?
Een mogelijke oplossing kan zijn dat de Staat der Nederlanden een hypotheek verstrekt of overneemt van een bank. Dit is echter geen gebruikelijke oplossing. In één situatie heeft het interventieteam aan het IMG en de NCG geadviseerd om namens de Staat een lening (met recht van hypotheek) te verstrekken aan bewoners, omdat de bank de overeenkomst van geldlening had opgezegd en dreigde de woning van de bewoners executoriaal te verkopen. Over de specifieke voorwaarden kan ik geen mededelingen doen.
Kan het interventieteam ook gebruikmaken van versterkingskosten van de Nationaal Coördinator Groningen of wordt alles betaald uit de pot van 50 miljoen euro?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Hoe staat het met het monitoren van deze regeling? Klopt het dat er eind 2021 een evaluatie plaats zou vinden? Zo ja, kunt u die de Kamer doen toekomen?
Het interventieteam heeft een tussentijdse rapportage opgesteld. Deze is recent per Kamerbrief met de Kamer gedeeld.3 Voor het zomerreces wordt een nieuwe rapportage opgesteld. Zoals toegezegd in de eerder genoemde Kamerbrief wordt ook deze rapportage met uw Kamer gedeeld.
Gaat dit monitoren slechts over de causaliteit tussen verergering van schade, het veiligheidsniveau van de woning en het ontstaan van nieuwe schade of wordt er ook gemonitord hoe het met de bewoners van de woning gaat, of ze hun leven weer op kunnen pakken en of ze schadeloos zijn gesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rapportage gaat in op de voortgang van de afhandeling van vastgelopen situaties.
Kan in een overzicht worden weergegeven hoeveel geld er na een half jaar is gebruikt van de 50 miljoen euro? Welk deel is daarvan terecht gekomen bij gedupeerden? Welk deel dekt de proceskosten?
In de recente rapportage van december 2021 is geen financieel overzicht opgenomen. In de volgende rapportage zal dit wel het geval zijn. Het budget van 50 miljoen euro wordt niet gebruikt om proceskosten te dekken. De onafhankelijke voorzitter is onbezoldigd. In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat het interventieteam tot nu toe 1,2 miljoen euro besteed heeft.
Kan er ook geld van het «knelpuntenbudget» ingezet worden voor het oplossen van knelpunten in «schrijnende situaties»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij vastgelopen situaties zal waar mogelijk gezocht worden naar een oplossing binnen bestaande reguliere kaders. Dit betekent dat ook de knelpuntenpot ingezet kan worden bij het realiseren van een oplossing: de knelpuntenpot is onderdeel van het budget dat de NCG binnen de reguliere werkwijze heeft om knelpunten op te lossen. Wanneer een vastgelopen situatie niet op een reguliere manier opgelost kan worden, kan er een beroep gedaan worden op het budget voor vastgelopen situaties.
De Gezondheidsraad |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de Gezondheidsraad zich presenteert als «een onafhankelijk adviesorgaan voor regering en parlement»?1
Daar ben ik mee bekend.
Kunt u beschrijven wat volgens u de betekenis is van de beschrijving «onafhankelijk adviesorgaan» in het geval van de Gezondheidsraad? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad is een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges. Deze wet bevat waarborgen omtrent de onafhankelijkheid. De Gezondheidsraad adviseert onafhankelijk op basis van de stand van wetenschap. De raad kent vaste procedures om zorg te dragen voor wetenschappelijke kwaliteit en betrekt bij de advisering verschillende invalshoeken. Experts nemen op persoonlijke titel deel aan een commissie en moeten alle relevante belangen van tevoren aangeven, zodat de raad kan beoordelen of deze belangen verenigbaar zijn met het werk van de commissie.
In welke gevallen wordt de Gezondheidsraad door u om advies gevraagd? Zijn hiervoor specifieke criteria?
De Gezondheidsraad brengt – gevraagd en ongevraagd – advies uit aan regering en parlement over de stand van de wetenschap voor kwesties binnen het hele spectrum van de volksgezondheid. Het gaat om vraagstukken waarbij een multidisciplinaire, gezaghebbende beoordeling belangrijk is voor de besluitvorming op dat onderwerp.
Bent u ermee bekend dat de Gezondheidsraad bestaat uit een raad en een secretariaat en werkt met tijdelijke en vaste commissies?
Daar ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat in de meeste gevallen de voorzitter van de Gezondheidsraad, op dit moment de heer Kullberg, uit het grote netwerk van deskundigen een multidisciplinaire commissie samenstelt die zich over de vraag gaat buigen?
Ik ben er mee bekend dat de voorzitter van de Gezondheidsraad, op basis van artikel 24 en 25 van de Gezondheidswet, commissies samenstelt. Dit geldt voor vaste commissies en tijdelijke commissies.
Kunt u aangeven welke criteria de voorzitter van de Gezondheidsraad hanteert om deze commissies per adviesvraag samen te stellen? Zo nee, waarom niet?
De samenstelling van commissies wordt bepaald door de benodigde deskundigheid in relatie tot de adviesaanvraag. In het algemeen zijn de criteria voor het samenstellen van commissies: het streven naar (a) evenredige betrokkenheid van personen van verschillend geslacht en etnische of culturele achtergrond, en naar (b) een evenredige spreiding over de relevante wetenschappelijke disciplines en (c) een evenwichtige verdeling over universiteiten en onderzoeksinstellingen.
Bent u ermee bekend dat de benoeming van de voorzitter van de Gezondheidsraad instemming nodig heeft van de ministerraad en dat de voorzitter wordt voorgedragen door de Minister van VWS, in het geval van de huidige voorzitter was dit toenmalig Minister van VWS De Jonge?2
Daar ben ik mee bekend. Conform artikel 11 van de Kaderwet adviescolleges, waar ook de Gezondheidsraad onder valt, worden de leden van de Gezondheidsraad (dus ook de voorzitter) bij koninklijk besluit benoemd. De regering (ministerraad) neemt in dat geval een besluit, op voordracht van de Minister van VWS.
Kunt u aangeven in hoeverre de Gezondheidsraad een onafhankelijk adviesorgaan voor de regering is als de benoeming van de persoon die bepaalt wie er in de adviescommissies zitten, aangedragen wordt door de Minister van VWS en benoemd wordt door de ministerraad? Zo nee, waarom niet?
De werving en selectie van de voorzitter en vicevoorzitter van de Gezondheidsraad verloopt volgens een open sollicitatieprocedure, waarin de Gezondheidsraad is betrokken. De Minister van VWS draagt vervolgens de voorkeurskandidaat voor benoeming voor aan de ministerraad.
De uitoefening van de bevoegdheid van de regering om ambtsdragers te benoemen, te schorsen en te ontslaan, is ten volle aan parlementaire controle onderworpen.3
Bent u ermee bekend dat de Gezondheidsraad oog heeft voor ethische en maatschappelijke implicaties van wetenschappelijke ontwikkelingen, maar zich niet richt op de uitvoering van concreet beleid? Deelt u de visie dat de afweging die nodig is voor beleidsbeslissingen op basis van het advies van de Gezondheidsraad aan regering en parlement wordt overgelaten?3
Daar ben ik mee bekend en ik deel deze visie.
Deelt u de conclusie dat de eindverantwoordelijkheid van besluitvorming op basis van adviezen van de Gezondheidsraad derhalve altijd bij het desbetreffende ministerie en dus de minister van dat ministerie ligt? Zo nee, waarom niet?
Deze conclusie deel ik.
Bent u ermee bekend dat het Outbreak Management Team (OMT) COVID-19 en de Gezondheidsraad twee keer samen zijn gekomen, te weten op 4 en 14 januari 2021? Wat was de aanleiding om deze twee organen op dat moment samen te brengen? Waarom is dat na 14 januari 2021 niet meer het geval geweest?4 5
Daar ben ik mee bekend. De aard van de vraagstelling, een combinatie van strategische vragen over de inzet van vaccins en de samenhang met maatregelen tegen het coronavirus, was de reden voor een gecombineerde adviesaanvraag aan het OMT en de Gezondheidsraad samen. Ook na 14 januari 2021 is gezamenlijk advies aan het OMT en de Gezondheidsraad gevraagd. Op 4 juni 2021 is een gezamenlijke adviesaanvraag aan de Gezondheidsraad en het OMT gesteld over het COVID-19-vaccinatiebeleid op de korte en middellange termijn. Hier hebben het OMT en de Gezondheidsraad op 17 juni 2021 op gereageerd.7
Kunt u uw visie geven op de verhouding tussen het OMT en de Gezondheidsraad als het gaat om de advisering aan uw ministerie? In het uiterste geval van tegengestelde adviezen, heeft dan het OMT of de Gezondheidsraad het hoogste gezag?
Beide gremia vervullen een verschillende taak in deze pandemie. De Gezondheidsraad adviseert op basis van de stand van de wetenschap op het brede terrein van gezondheidszorg en volksgezondheid, waaronder de inzet van vaccins om de samenleving te beschermen tegen ernstige ziekte en sterfte. Het OMT adviseert over de algemene maatregelen voor de bestrijding van infectieziekten (i.c. de coronapandemie) op basis van actuele wetenschappelijke informatie en vakkennis. Het kabinet betrekt de adviezen van beide partijen bij de besluiten die in het kader van de pandemiebestrijding worden genomen.
Bent u ermee bekend dat in de verslaglegging van de adviezen van de samenkomst van het OMT en de Gezondheidsraad op 4 en 14 januari 2021 niet vermeld is welke OMT-leden en welke afgevaardigden van de Gezondheidsraad hierbij aanwezig waren? Kunt u vermelden welke personen er bij deze vergaderingen aanwezig waren en hoe zij geselecteerd zijn? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad en het OMT zijn onafhankelijke adviesorganen. Zij gaan zelf over hun vertegenwoordiging.
Bent u ermee bekend dat prof. dr. Hoebe lid is van de Commissie Medische Aspecten COVID-19 (CMA COVID-19) van de Gezondheidsraad en dat hij tevens een vast uitgenodigde expert van het OMT is?6 7 8
Hier ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat prof. dr. Koopmans lid is van de CMA COVID-19 van de Gezondheidsraad en dat zij tevens een vast uitgenodigde expert van het OMT is?9 10
Hier ben ik mee bekend.
Deelt u de visie dat gezien de overlap van dezelfde experts, Hoebe en Koopmans in het OMT COVID-19 en de CMA COVID-19 van de Gezondheidsraad, de adviezen van de Gezondheidsraad niet onafhankelijk zijn ten opzichte van de adviezen van het OMT COVID-19? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het in een situatie als deze frappant is dat er experts zijn die een dubbelrol bekleden? Zo nee, waarom niet?
Deze visie deel ik niet. Het OMT heeft een andere rol dan de Gezondheidsraad. Ik stel de zorgvuldige advisering van beide adviesorganen zeer op prijs en heb grote waardering voor de onvermoeibare inzet van de betrokken experts.
Kunt u aangeven waarom u van mening bent dat deze functies wel of niet met elkaar verenigbaar zijn?
De Gezondheidsraad en het OMT vervullen allebei een andere rol bij de advisering over de pandemiebestrijding. Zowel de commissieleden bij de Gezondheidsraad als de leden van het OMT vullen een belangenverklaring in conform de «Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling» teneinde transparant te zijn en belangenverstrengeling te voorkomen. Het bestuur van de Gezondheidsraad en de voorzitter van het OMT toetst of deze belangen deelname in de weg staan en daarmee of functies verenigbaar zijn.
Kunt u alle bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.