Het bericht ‘Verpleeghuizen Curaçao in geldnood, ouderen moeten maaltijd delen’ |
|
Bouchallikh |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Verpleeghuizen Curaçao in geldnood, ouderen moeten maaltijd delen»?1
Ja.
Wat is de huidige stand van zaken? Zijn er inmiddels oplossingen gevonden voor de tekorten aan voedsel in de verpleeghuizen en voor de financiële tekorten?
Het Ministerie VWS heeft naar aanleiding van berichtgevingen omtrent dit onderwerp contact gehad met het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN) van Curaçao. Dit ministerie geeft aan op de hoogte te zijn van de ernst van de situatie en reeds enige tijd bezig te zijn met verschillende stappen om te komen tot een integrale en structurele aanpak van de diverse uitdagingen in de zorg op Curaçao.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in het Koninkrijk der Nederlanden bewoners van verpleeghuizen door geldgebrek maaltijden moeten delen? Zo nee, waarom niet?
Het is geen goede zaak dat mensen binnen het Koninkrijk onder dergelijke omstandigheden in verpleeghuizen leven. Dat wordt ook in Curaçao erkend en trek ik mij ook aan. Het Ministerie van GMN heeft aangegeven sinds een paar maanden met de verpleeghuizen in gesprek te zijn om door middel van evaluatie en analyse van de beschikbaar gestelde/te stellen financiële data inzicht te krijgen in de problematiek. Op basis daarvan kan het Ministerie van GMN beoordelen hoe de financiële knelpunten integraal en structureel aan te pakken en de zorg ten bate van alle betrokkenen tot een aanvaardbaar en acceptabel niveau te brengen.
Klopt het dat door de verpleeghuizen en/of de overheid van Curaçao om financiële steun is gevraagd bij de regering van het land Nederland en dat er geen steun kon worden gegeven vanwege het ontbreken van een gezonde financiële verantwoording?
Dat klopt niet. Er is bij de regering van het land Nederland niet om financiële steun gevraagd voor dit specifieke probleem.
Deelt u de mening dat voldoende voedsel een eerste levensbehoefte en daarmee een fundamenteel recht van iedere inwoner van ons Koninkrijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik.
Hoe verhoudt de situatie waarbij in een van de landen in het Koninkrijk onvoldoende voedsel beschikbaar is voor bewoners van verpleeghuizen zich tot de onderlinge waarborgfunctie uit artikel 43 lid 2 van het Statuut voor het Koninkrijk?
Uitgangspunt in artikel 43 Statuut is dat elk van de landen in het Koninkrijk zelf zorgdraagt voor de verwezenlijking van fundamentele menselijke rechten. De waarborgfunctie van het Koninkrijk, neergelegd in artikel 43, tweede lid, komt pas in beeld als in een land geen redres meer mogelijk blijkt door de organen van dat land. Dat is, zoals hierboven beschreven, in casu niet het geval.
Wat doet de regering van Curaçao om te waarborgen dat iedere bewoner van een verpleeghuis voldoende voedsel krijgt? Op welke wijze helpt het Koninkrijk het land Curaçao hierbij?
In het kader van het Landspakket Curaçao hebben Nederland en Curaçao afgesproken om te komen tot een traject om de duurzame betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van het gehele zorgstelsel te realiseren. Daartoe wordt eind 2022 een rapport opgeleverd over mogelijke stelselwijzigingen. De Tijdelijke Werkorganisatie heeft expliciet aandacht gevraagd bij Curaçao voor de derdelijnszorg, waar de verpleeghuiszorg een onderdeel van is, zodat deze sector wordt meegenomen in dat traject.
Kunt u een overzicht geven van alle relevante fundamentele menselijke rechten en vrijheden die in het gehele Koninkrijk gelden en die voor iedere inwoner van het Koninkrijk moeten worden gewaarborgd? Kunt u hierbij ook aangeven op welke wijze de Koninkrijksregering de naleving van deze fundamentele menselijke rechten en vrijheden concreet waarborgt?
Een uitputtend overzicht van alle relevante fundamentele menselijke rechten en vrijheden die in het gehele Koninkrijk gelden en die voor iedere inwoner van het Koninkrijk moeten worden gewaarborgd valt niet te geven. Op het niveau van het Koninkrijk bestaat geen grondrechtencatalogus. Aan de basis van artikel 43 Statuut ligt het uitgangspunt dat besluitvorming en beleidsvorming omtrent mensenrechten een landsaangelegenheid vormen. Tussen de landen bestaan dan ook verschillen wat betreft de mensenrechten die worden beschermd. Wel is het zo dat het totaal aan mensenrechten dat in elk land geldt grote gelijkenissen vertoont. Dat is allereerst het geval omdat de grondrechten die zijn neergelegd in elk van de vier constituties (Grondwet en Staatsregelingen) sterk overeenkomen. Daarnaast gelden belangrijke mensenrechtenverdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, in het gehele Koninkrijk. Mensenrechten die in elk van deze constituties en/of deze verdragen worden beschermd, zijn rechten die in het gehele Koninkrijk gelden en die derhalve voor iedere inwoner van het Koninkrijk moeten worden gewaarborgd.
Ingrijpen door de Koninkrijksregering op grond van de waarborgfunctie is een laatste redmiddel. Zulk ingrijpen wordt alleen overwogen als er sprake is van een evidente schending van een mensenrecht en, zoals gezegd, geen redres van deze schending in een land zelf mogelijk blijkt. Het constitutionele recht van het Koninkrijk opent de weg voor de uitoefening van de waarborgfunctie in een aantal procedures (artikel 50 en 51 Statuut; artikel 15, 21 en 22 Reglement Gouverneur). Signalen dat van een ontoelaatbare toestand sprake is in een Caribisch land, die ingrijpen zou kunnen rechtvaardigen, kunnen de Koninkrijksregering op verschillende manieren bereiken. Zie uitvoeriger hierover Kamerstuk Eerste Kamer, 2019–2020, 29 653, I, p. 5–6. Een belangrijke rol in dit verband is in ieder geval weggelegd voor de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
Kunt u, mede in het licht van de aanbevelingen van het College voor de Rechten van de Mens en de Adviesraad Internationale Vraagstukken, een stand van zaken geven van de implementatie van mensenrechtenverdragen in zowel Caribisch Nederland als in de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten? Welke internationale verdragen moeten voor welke delen van het Koninkrijk nog worden geïmplementeerd en wat is hiervoor het concrete tijdpad?
Door het Koninkrijk zijn in de loop der tijd verschillende mensenrechtenverdragen aangegaan die niet in het gehele Koninkrijk verbindend zijn. Dit kan worden verklaard door het hierboven beschreven uitgangspunt achter artikel 43 Statuut van autonomie. Of zulke binding er moet komen in een land, is in beginsel aan henzelf om te beslissen. Vanwege de bijzondere aard van mensenrechten en de waarborgfunctie in artikel 43, tweede lid, Statuut wordt door de vier landen niettemin zoveel mogelijk gestreefd naar gelding van mensenrechtenverdragen in het gehele Koninkrijk. Dit is recentelijk nog eens onderstreept in het nader rapport van de Koninkrijksregering op het ongevraagd advies van de Raad van State over het Koninkrijk, verdragen en het Unierecht (d.d. 1 september 2022, nog geen Kamerstuknr). Ter bevordering van dit streven hebben de landen in 2021 een commissie ingesteld waarin zij samenwerken om de implementatie van mensenrechtenverdragen in een of meerdere landen van het Koninkrijk (incl. Caribisch Nederland) te bespoedigen. Op de werklijst van deze commissie staan op dit moment de volgende verdragen:
– Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind
– Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel
– Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
De commissie is nog niet zover dat voor de implementatie van elk van deze verdragen een tijdpad kan worden gegeven. De totstandkoming van de benodigde uitvoeringsregelgeving is een verantwoordelijkheid van de landen zelf en kan tijd en geld vergen. De commissie onderzoekt modaliteiten voor samenwerking tussen de Caribische landen en Nederland die dit proces kunnen ondersteunen. De aandacht van de commissie gaat op dit moment vooral uit naar de implementatie van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul). Voor Caribisch Nederland is de ratificatie van dit verdrag voorzien in 2025. Ook Curaçao streeft ernaar voor dit verdrag deze planning aan te houden. Verder wordt voor Curaçao op korte termijn de ratificatie verwacht van het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind. Dit verdrag is reeds in werking in beide delen van Nederland en in Aruba.
Meer hart- en vaatziekten door Tata Steel in IJmond |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «GGD: meer hart- en vaatziekten door Tata Steel in IJmond»?1
Ja, ik ben bekend met het door u genoemde bericht.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat omwonenden van Tata Steel in IJmuiden significant meer last hebben van hart- en vaataandoeningen en een hoge bloeddruk dan mensen buiten de IJmond?
Uit de monitoring blijkt dat wonen in de IJmond, een gebied met een relatief hoge milieubelasting, samenhangt met een minder goede gezondheid van de inwoners, ten opzichte van de andere gebieden in de GGD-regio Kennemerland. Ik vind het van belang dat de leefomgeving rondom Tata Steel zo snel mogelijk schoner, veiliger en gezonder wordt. Daar werken Rijk en provincie Noord-Holland aan.
Op 1 december 2021 heeft mijn voorganger u het plan van aanpak «Naar een gezondere leefomgeving in de IJmond: aanpak voor het beperken van de luchtverontreinigende uitstoot van Tata Steel Nederland»2 aangeboden. In mijn brief van 15 juni jl.3 heb ik u op de hoogte gebracht van de tussenresultaten en de voortgang die is geboekt op de verschillende actielijnen uit het plan.
Klopt het dat de directe link die de GGD nu legt tussen de gezondheid van de omwonenden en de uitstoot van Tata Steel veel verder gaat dan in eerdere GGD-rapporten?
Uit de monitor Gezondheid in de IJmond 20204 blijkt dat in 2020 er meer hinder en bezorgdheid is ervaren dan in 2012 en 2016. Dit geldt met name voor stof-, roet- en rookhinder en bezorgdheid over de woonsituatie in de nabijheid van bedrijven/industrie. Ook hadden inwoners van hoog belaste gebieden rond het Tata Steel terrein in 2020 vaker chronische aandoeningen, zoals COPD, hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten, dan in laag belaste gebieden. In 2012 waren er geen duidelijke aanwijzingen voor nadelige effecten voor chronische aandoeningen. In 2016 was dit in beperkte mate het geval.
Bent u het ermee eens dat dit rapport van de GGD samen met het eerdere rapport over polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) van het RIVM genoeg aanleiding geeft om de uitstoot van Tata zo snel mogelijk fors terug te dringen?
Deze rapportage bevestigt dat de gezondheidssituatie en de leefomgeving van de bewoners in de IJmond moet verbeteren. Mijn voorganger heeft samen met de provincie Noord-Holland om die reden een plan van aanpak «Naar een gezondere leefomgeving in de IJmond»5 opgesteld dat op korte termijn tot verbetering moet leiden van de leefomgeving in de IJmond. De stappen die Tata Steel zet moeten leiden tot een gezondere leefomgeving in de IJmond.
Bent u het ermee eens dat voor de gezondheid van de omwonenden de fijnstof- en stikstofuitstoot zo snel mogelijk moeten worden teruggebracht onder de advieswaarde van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)? Hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Ik werk samen met gemeenten en provincies in het Schone Lucht Akkoord aan een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. In het Schone Lucht Akkoord is ook opgenomen dat partijen toewerken naar de WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit in 2030. De WHO-advieswaarden uit 2005 zijn daarbij als uitgangspunt benoemd, waarbij is afgesproken dat, als er nieuwe advieswaarden worden vastgesteld, onderzocht wordt wat de gevolgen zijn. In september 2021 heeft de WHO nieuwe advieswaarden uitgebracht.
In mijn brief van 1 juli jl.6 heb ik de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek van het RIVM naar de maatregelen die nodig zouden zijn om in 2030 aan de nieuwe WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen. Het onderzoek van het RIVM laat zien dat het halen van de nieuwe WHO-advieswaarden in 2030, vergaande maatregelen zou vragen waarvan de uitvoerbaarheid erg onzeker is. Ook zouden andere landen zich moeten committeren aan gelijke reducties om in de buurt te komen van de nieuwe WHO-advieswaarden in 2030. We kunnen het simpelweg niet alleen doen.
Mijn inzet is om stapsgewijs toe te werken naar de nieuwe WHO-advieswaarden. Het RIVM onderzoek geeft geen zicht op wanneer de nieuwe WHO-advieswaarden wel gehaald kunnen worden en welke tussenstappen mogelijk en effectief zijn. Hiervoor is meer informatie nodig over de ontwikkeling van de luchtkwaliteit in onze buurlanden en een beter inzicht welke maatregelen in Nederland aanvullend effectief en haalbaar zijn om de luchtkwaliteit sneller te verbeteren. Volgend jaar wordt in Europa gesproken over de herziening van de luchtkwaliteitsrichtlijn. Dan kunnen we beter inschatten hoe de luchtkwaliteit zich ontwikkelt na 2030. De Europese Commissie voert hier ook momenteel onderzoek naar uit. Mijn streven is om eind 2023 bij het vaststellen van de uitvoeringsagenda Schone Luchtakkoord 2024–2030, op te nemen in welk tempo, en met welke tussenstappen, wij in Nederland naar de WHO-advieswaarden toe kunnen werken.
Om tot dit besluit te komen zet ik in op twee sporen: ik verken welke aanvullende gezondheidswinst in Nederland nog kan worden gerealiseerd met het Schone Lucht Akkoord en ik zet in op een aanscherping van de Europese richtlijn luchtkwaliteit.
Hoe duidt u dat de beoordeling van de eigen gezondheid van directe buren van Tata Steel in de afgelopen tien jaar is verslechterd, terwijl die buiten IJmond juist is verbeterd?
Ik vind het van belang dat de leefomgeving rondom Tata Steel zo snel mogelijk schoner, veiliger en gezonder wordt. Ondanks een daling van de fijnstofemissies, zoals blijkt uit de gegevens van het luchtmeetnet, heeft deze verbetering geen merkbaar effect gehad op het medicijngebruik en op chronische aandoeningen in de hoog belaste gebieden in de IJmond. De gezondheidseffecten van recent genomen maatregelen zijn nog niet in de gezondheidsmonitor te onderscheiden. De aanbevelingen van de rapportage van GGD en RIVM: «Gezondheid in de IJmond 2020» neem ik mee ik in de reeds lopende aanpak rondom Tata Steel.
Bent u in gesprek met Tata Steel over verdere versnelling van het terugbrengen van zijn uitstoot ten opzichte van de door Tata Steel uitgebrachte «Roadmap Plus»?
Ik heb recent met de directie van Tata Steel en de provincie Noord-Holland gesproken over de voortgang van de maatregelen uit de Roadmap+.
In algemene zin kan worden gesteld dat Tata Steel de verschillende projecten conform planning uitvoert. De komende tijd moet blijken of met het uitvoeren van de verschillende maatregelen ook de aangekondigde (emissie)reducties worden bereikt. Gelet op het belang hiervan, blijf ik hier scherp op meekijken.
Ook onderzoek ik samen met de provincie Noord-Holland en het bedrijf of vooruitlopend op het groenstaalplan extra milieu en gezondheidswinst te realiseren is, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten, zoals de kooksfabriek 2, en/of het uitvoeren van extra maatregelen bovenop de Roadmap +. Tenslotte verken ik samen met het Ministerie van EZK of er met het bedrijf een wederkerige bindende maatwerkafspraak tot stand kan komen, waarin afspraken worden gemaakt over ambitieuze verduurzaming en over de kwaliteit van de leefomgeving.
Welke nieuwe stappen gaat u zetten, nu door onderzoek van de GGD en het RIVM is bewezen dat de uitstoot van Tata hevige consequenties heeft voor de gezondheid van de omwonenden?
Dit onderzoek toont het belang aan dat de leefomgeving in de IJmond verbetert.
De aanbevelingen neem ik mee ik in de reeds lopende aanpak rondom Tata Steel. Het is zaak dat Tata Steel maximaal vaart zet in de transitie naar staalproductie met behulp van groene elektriciteit en waterstof. Hieraan wordt door zowel het bedrijf als de gezamenlijke overheden hard gewerkt.
Zoals aangekondigd in mijn brief van 15 juni jl. over de milieuproblematiek Tata Steel7 ga ik in overleg met de IJmondgemeenten en het RIVM om te bepalen op welke manier deze gezondheidsmonitor een goed vervolg kan krijgen in samenhang met de andere onderzoeken die momenteel lopen.
Bent u bereid om samen met Tata Steel in kaart te brengen wat er nodig is om zo snel mogelijk over te gaan tot sluiting van de Kooksfabriek 2?
Ja, in het commissiedebat Externe Veiligheid van 22 juni jl. heb ik toegezegd dat ik met de mede-overheden in gesprek ga over de mogelijkheden om de Kooksfabriek 2 versneld te sluiten. Ik zal uw kamer hierover informeren.
Problemen met het notariaat op Saba en Sint Eustatius |
|
Don Ceder (CU), Liane den Haan (GOUD), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u er mee bekend dat het enige notariskantoor op Saba en Sint Eustatius vanaf 1 juli sluit en enkel nog bestaande zaken afhandelt, testamenten en huwelijkse voorwaarden?
Het is mij bekend dat de notaris die op dit moment vanuit Sint Maarten de notariële werkzaamheden uitvoert op Saba en Sint Eustatius heeft aangegeven met ingang van 1 juli geen nieuwe zaken meer aan te nemen.
Kunt u aangeven welke gevolgen dit heeft, bijvoorbeeld voor mensen die een koopovereenkomst van een huis willen sluiten of een onderneming willen starten?
De gevolgen vallen op dit moment nog niet te overzien omdat de uitkomsten van de wervingsprocedure voor een waarnemer nog niet bekend zijn. De insteek is dat de waarnemer zo snel mogelijk van start gaat. Dit is afhankelijk van hoe snel de procedure kan worden doorlopen en wanneer de waarnemer kan starten. De toegang tot het recht op de bovenwindse eilanden is een groot goed. Inzet is daarom om de impact zo beperkt mogelijk te laten zijn.
Kent u de zorgen van inwoners van de eilanden dat de uitzonderingsgrond in artikel 79 lid 2 van de Wet op het notarisambt BES geen uitkomst biedt, omdat er op Sint Maarten geen notarissen zijn die bereid dan wel in staat zijn om ook op Saba en Sint Eustatius notarisdiensten te leveren?
Ik begrijp de zorgen van de inwoners. Om deze reden zet ik, naast het werven van een waarnemer, in op het werken aan duurzame oplossingen, zoals ook in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland is verwoord.1 Ik hecht er aan dat we dit samen met de openbare lichamen op te pakken en sta hierover in nauw contact. Zoals gezegd is de insteek dat de waarnemer zo snel mogelijk van start gaat.
Is er op korte termijn zicht op een nieuw notariskantoor op de eilanden?
De vacature voor een waarnemer op Saba en Sint Eustatius is, in het licht van het ontbreken van waarneming vanuit Sint Maarten, door het Gemeenschappelijk Hof namens mij opengesteld. Tot 25 juni kunnen sollicitanten hun interesse kenbaar maken. Uiteraard kan ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van een sollicitatieprocedure die door het Gemeenschappelijk Hof wordt georganiseerd, maar mocht er onverhoopt tijd tussen zitten dan zal er alles aan gedaan worden om een oplossing te vinden om de dienstverlening in stand te houden. Op dit moment is nog niet te zeggen hoe de dienstverlening er in dat geval uit zal zien. Dit is afhankelijk van de tijd die overbrugd zal moeten worden.
Klopt het dat ook in 2018 al soortgelijke problemen ontstonden? Welke mogelijkheden ziet de regering om tot een meer duurzame oplossing te komen, om te voorkomen dat over een aantal jaar weer dezelfde problemen opspelen?
Al verschillende jaren hebben we te kampen met niet structureel ingevulde notariële dienstverlening op Saba en Sint Eustatius en heeft, op grond van de Wet op het notarisambt BES, de vervanging vanuit Sint Maarten plaatsgevonden. De inzet is om op korte termijn een waarnemer te benoemen en tegelijkertijd toe te werken naar een duurzame oplossing, zoals ook in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland is verwoord. Juist om niet alleen nu, maar ook in de komende jaren de toegang tot het recht op de BES-eilanden te borgen. Door nu een waarnemer te benoemen kan samen met de openbare lichamen worden gekeken welke verbeteringen gerealiseerd kunnen worden. Hierbij neem ik ook de andere thema’s mee om de toegang tot het recht te verbeteren, zoals de opvolging van de »legal desk» en de duurzame oplossing voor de toegang tot deurwaarders. Ik blijf mijn collega’s van de andere departementen in gesprek om te kijken welke andere verbeteringen nodig zijn op Saba en Sint Eustatius.
Bent u bereid Artikel 79 lid 2 van de Wet op het notarisambt BES dusdanig aan te passen zodat ook notarissen die in andere delen van het Koninkrijk zijn gevestigd, al dan niet tijdelijk, diensten kunnen verlenen aan de inwoners van Sint Eustatius en Saba, juist ook gezien de mogelijkheden die de wet recentelijk biedt om meer notarisdiensten online plaats te doen vinden?
Ik ben bereid om de noodzakelijke maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de inwoners van Saba en Sint Eustatius duurzaam van toegang tot het notariaat zijn voorzien. Zoals is aangegeven in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland, wordt beoogd het werkgebied van notarissen van Bonaire uit te breiden naar Saba en Sint Eustatius. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat alle diensten onder BES-wetgeving worden verricht en kan er rechtstreeks zicht en controle worden gehouden op de toegankelijkheid van deze diensten voor de burgers op de bovenwinden. Digitale dienstverlening kan daarbij ondersteunend zijn. De mogelijkheid van toegevoegde notarissen zal ook worden onderzocht, waardoor de passeerdruk voor de notaris zelf verlicht kan worden.
Op welke wijze gaan de Openbaar Lichamen en de rijksoverheid om met burgers die vanwege het ontbreken van een notaris buiten hun schuld om in problemen komen?
Zoals gezegd zal er alles aan gedaan worden om de notariële dienstverlening in stand te houden. We zetten in op het snel benoemen van een waarnemer. Ik sta in contact met de Openbare Lichamen van Saba en Sint Eustatius en gezamenlijk monitoren we de situatie. Indien er onverhoopt burgers buiten hun schuld in de problemen komen vanwege het ontbreken van een notaris dan vergt dat individueel maatwerk omdat de impact nu nog niet te overzien valt.
Kunt u deze vragen met gepaste spoed en in ieder geval voor 1 juli beantwoorden?
Ja.
Inbeslagname rijbewijs buitenland |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met signalen die ons bereikt hebben dat (vrachtwagen)chauffeurs die in het buitenland tijdelijk hun rijbewijs moeten inleveren bij overtredingen die in Nederland slechts een boete zouden opleveren, in grote problemen komen, doordat ze hun beroep niet meer kunnen uitoefenen?
Er zijn geen signalen dat dit momenteel op grote schaal voorkomt. Wel ontvangt de dienst wegverkeer (RDW) met enige regelmaat rijbewijzen die in andere landen tijdelijk ongeldig zijn gemaakt. Het is bij de RDW niet bekend op basis waarvan dit is gedaan. Andere landen hebben eigen wet- en regelgeving op basis waarvan ze een tijdelijke rijontzegging voor hun land kunnen opleggen en daarbij ook het rijbewijs tijdelijk in beslag kunnen nemen, ook voor overtredingen waar in Nederland een geldelijke boete op staat. Voorop moet worden gesteld dat de toepassing van deze sanctie onder het nationale strafrecht of bestuursrecht van een land valt, waarvoor geen geharmoniseerde regels of afspraken bestaan.
Het wordt chauffeurs in een geval van een dergelijke rijontzegging aangeraden om met de betreffende autoriteiten de afspraak te maken om een mogelijkheid te zoeken om niet het rijbewijs in te leveren, maar om bijvoorbeeld alleen een aantekening of stempel in het paspoort te krijgen, zodat het uitoefenen van het beroep in overige landen wel door kan gaan.
Hebben u of uw collega’s weleens contact gehad met buitenlandse ambtsgenoten over dergelijke gevallen, om zo bijvoorbeeld het belang van de Nederlandse transportsector te behartigen? Zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, bent u bereid deze gesprekken aan te gaan in Europees verband en de Kamer hierover te informeren?
Nee, dergelijke gevallen zijn niet aan de orde geweest in internationale context. Als er signalen zijn dat Nederlandse chauffeurs in het buitenland onrechtmatig of tegen internationale afspraken in worden benadeeld zal hierover contact opgenomen worden met de betreffende autoriteiten om zo het belang van de Nederlandse transportsector te behartigen. Daarvan is in deze gevallen geen sprake.
Bent u bereid te onderzoeken welke mogelijkheden u heeft om de groep die hun rijbewijs tijdelijk moet inleveren voor een overtreding die hier slechts een boete oplevert tegemoet te komen, bijvoorbeeld middels een tijdelijk vervangend rijbewijs? Zo nee, hoe denkt u dan te voorkomen dat Nederlanders die in het buitenland hun rijbewijs op genoemde wijze verliezen, maar deze nodig hebben voor hun werk, zonder werk en inkomen belanden?
Het is volgens Europees rijbewijsrecht niet mogelijk om een tijdelijk, vervangend ander rijbewijs te verstrekken aan een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat is beperkt, geschorst of ingetrokken. Het tijdelijk ongeldig maken van het rijbewijs elders kan worden voorkomen als chauffeurs zich aan de regels houden van het land waar ze op dat moment rijden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en één voor één beantwoorden?
Ik heb uw vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoord.
De berichten 'Voortaan dreigt ontslag voor racistische agenten' en 'Ontslag dreigt voor racistische agenten' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Voortaan dreigt ontslag voor racistische agenten»1 en «Ontslag dreigt voor racistische agenten»2?
Ja.
Hoe duidt u de uitspraak dat «elke politiemedewerker voortaan weet dat ontslag kan volgen na racistische opmerkingen»? Bevestigt deze uitspraak dat er voorheen geen daadwerkelijke maatregelen waren om racistische agenten, zij het in de top van de organisatie of in het korps, verantwoordelijk te houden voor racisme?
De politieleiding maakt duidelijk wat de norm voor iedereen die bij de politie werkt, of je nu binnen of buiten de politieorganisatie aan het werk bent. Deze norm is en was helder: discriminatie is niet toegestaan. Het handhaven van die norm en het communiceren over de gevolgen bij schending van de norm gebeurde echter niet in alle gevallen voldoende scherp en eenduidig in het korps. Dit zal nadrukkelijker worden uitgedragen. Door de korpsleiding is uitgesproken dat er voortaan altijd een sanctie volgt op discriminatie en daar waar nodig zelfs ontslag kan worden verleend. De politieorganisatie heeft een voorbeeldfunctie bij het bestrijden van discriminatie en racisme.
Geldt de nieuwe maatregel slechts voor racistische opmerkingen, of wordt het ook ingezet voor bredere discriminatoire uitsluitingsmechanismen jegens medewerkers wegens hun geloof, geaardheid, geslacht, mentale of fysieke welzijn enzovoorts?
Dit geldt voor alle vormen van racisme en discriminatie.
Deelt u de mening dat de uitspraak dat elke politiemedewerker ontslagen kan worden na racistische opmerkingen klinkt als een holle frase, en dat het – in het licht van jarenlange onderzoeksresultaten over de onveilige werkcultuur bij de politie – juist belangrijk is om daadkrachtig te werk te gaan? Deelt u de mening dat het daadwerkelijk in de praktijk brengen van dit beleid ook betekent dat agenten die zich in het verleden schuldig hebben gemaakt aan racisme, in welke vorm dan ook, met terugwerkende kracht ontslagen dienen te worden (zoals de agenten uit Rotterdam die in WhatsApp-groepen meermalig racistische uitspraken deden, en slechts zijn overgeplaatst naar een ander bureau, zonder ontslag)? Zo nee, waarom niet?
Daadkrachtig handhaven van een heldere norm vereist dat alle disciplinaire mogelijkheden worden benut die hiervoor beschikbaar zijn, van lichtere sancties, zoals een schriftelijke berisping, tot de meest zware sanctie van ontslag. Elke maatregel zal echter moeten worden afgezet tegen de feiten en omstandigheden en hierbij hoort een helder regime van sanctionering waarover uw Kamer zo spoedig mogelijk wordt geïnformeerd. Deze en andere vervolgstappen worden verbonden met andere lopende ontwikkelingen op het gebied van het verbeteren van het disciplinaire proces, de vernieuwing van het integriteitsstelsel en het verhelderen of vereenvoudigen van het totaalaantal loketten waar medewerkers meldingen kunnen maken of hulp kunnen inroepen. De externe toetsingscommissie Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren Politie (AGFA Politie) zal erop blijven toezien dat voorgenomen disciplinaire maatregelen, in zaken waarbij voor politieambtenaren een grondrecht aan de orde is, voldoende aansluiten bij de feiten en omstandigheden op elk specifiek geval.3 Op disciplinaire maatregelen in gevallen van discriminerend gedrag die in het verleden plaatsvonden, heeft de AGFA ook advies gegeven. Reeds vastgestelde disciplinaire besluiten kunnen niet worden herroepen en staan in rechte vast. De medewerker waarover het besluit met betrekking tot een disciplinaire maatregel is genomen, kan tegen dit besluit bezwaar aantekenen. Dit bezwaar kan niet door derden of betrokkenen worden aangetekend. Over de zaak van de Whatsapp groep in Rotterdam zijn eerder vragen van uw Kamer beantwoord, waarnaar ik verwijs4.
Hoe duidt u het feit dat de one strike out sanctie veranderd kan worden als er sprake is van «lerend vermogen»? Hoe verhoudt de mogelijkheid tot het veranderen van de ontslag-maatregel zich tot het feit dat er binnen de politie al een cultuur heerst waarin racistische agenten worden beschermd, ten koste van hun slachtoffers?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 vereist het daadkrachtig handhaven van een heldere norm dat alle disciplinaire mogelijkheden worden benut die hiervoor beschikbaar zijn. Elke maatregel zal echter moeten worden afgezet tegen de feiten en omstandigheden. Wanneer in een disciplinair onderzoek geen plichtsverzuim5 is vastgesteld, kan de uitkomst resulteren in een functioneringsgesprek of -begeleidingstraject. Daadwerkelijk ontslag blijft een ultieme sanctie als dit past bij de feiten en omstandigheden. De politie zal verder concretiseren onder welke feiten en omstandigheden ontslag als maatregel voor plichtsverzuim in de vorm van discriminerend gedrag gerechtvaardigd is. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van de expertise van (interne en externe) deskundigen op het gebied van discriminatie en arbeidsrecht en worden de adviezen van AGFA -in geval van het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting, vereniging, vergadering of betoging – betrokken. Verder wordt bezien hoe het proces loopt van melden, de triage die daarop volgt, onderzoek doen naar feiten en omstandigheden van zowel de melder als de betrokken collega’s, het afwegen van de sanctie, het toetsen van die sanctie (waaronder toetsing door de AGFA) en het opleggen en uitvoeren van de sanctie. In dat proces zal zowel oog zijn voor de melder als andere bij het voorval betrokken collega’s. Hierbij zal ook geleerd worden van de ervaringen die in het strafrecht zijn opgedaan bij het behandelen en vervolgen van aangiftes van discriminatie. De verdere uitwerking van verbeteringen van het proces van normeren en sanctioneren is nu door de korpsleiding in gang gezet. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren zodra de politie dit nader heeft uitgewerkt.
Wie bepaalt of een politiemedewerker over «lerend vermogen» beschikt? Zijn de mensen die door de desbetreffende politiemedewerker worden gediscrimineerd, gepest, uitgesloten of anderszins in de weg gezeten, betrokken bij de beoordeling hiervan? Is er een rol weggelegd voor maatschappelijke organisaties die gespecialiseerd zijn in het herkennen, definiëren en elimineren van racisme?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen hoe het proces van het maken van racistische opmerkingen tot ontslag in z’n werk gaat? Zullen politiemedewerkers die een melding maken en/of klacht indienen moeten bewijzen dat zij op racistische wijze zijn bejegend, en zo ja, hoe worden zij geacht dat bewijs in te dienen wanneer het reeds duidelijk is dat veel van de interne racistische pesterijen niet zwart op wit te bewijzen zijn, meer veeleer ingebakken zitten in de werkcultuur van de politie?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen wie uiteindelijk bepaalt of een klacht een racistische opmerking betreft, of dat de opmerking niet racistisch was? Wie is bij deze beoordeling betrokken en waarom? Zijn de klachtindieners, ervaringsdeskundigen en maatschappelijke organisaties die gespecialiseerd zijn in het herkennen, definiëren en elimineren van racisme hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de meldingsbereidheid van politiemedewerkers om racisme, discriminatie en andere vormen van uitsluiting aan te kaarten bij de organisatie stijgt, gezien het inmiddels een wijd bekend en geaccepteerd feit is dat er een zeer onveilige werkcultuur bestaat bij de politie, waarbij klachtindieners en klokkenluiders zijn weggepest, ontslagen of vrezen voor eigen leven? En wat gaat u doen om hun sociale, professionele en mentale welzijn te veilig te stellen, en hen te beschermen tegen ontslag of pesterijen naar aanleiding van het indienen van een klacht of het maken van een melding?
Door middel van het statement van de korpsleiding ligt de norm en de daadwerkelijke handhaving ervan open op tafel, binnen het korps en ook in de maatschappij. Daarnaast roept de politietop leidinggevenden op om meer verantwoordelijkheid te nemen en expliciet op te treden tegen discriminatie. Leidinggevenden hebben een cruciale rol op gebied van preventie, signalering en respons. De korpsleiding wil hen daarbij beter ondersteunen in de praktijk door handelingsperspectieven en hulp te bieden. Hiervoor wordt binnen de structuur van Politie voor Iedereen de actielijn «Normstelling en -handhaving interne discriminatie» gestart, waarover ik uw Kamer zo spoedig mogelijk nader zal informeren.
Ik vind het belangrijk dat medewerkers weten op welke manieren ze een melding kunnen maken. In eerste instantie kunnen medewerkers daarvoor terecht bij hun eigen leidinggevende en/of de politiechef van hun eenheid. De politie heeft daarnaast een uitgebreid netwerk van vertrouwenspersonen, het loket bedrijfsmaatschappelijk werk c.q. Veilig en Gezond Werken (VGW), de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), het Landelijk meldpunt misstanden en de Klachtencommissie Omgangsvormen en sociale veiligheid.
De politie werkt momenteel aan het verhelderen en vereenvoudigen van deze loketten voor het doen van meldingen en/of voor het inroepen van hulp. Hierover heb ik uw Kamer nader geïnformeerd in het halfjaarbericht politie van 17 juni jl. Daarnaast kunnen medewerkers met vragen over het melden of de juiste route om dat te doen terecht bij een «luisterend oor-lijn». Collega’s van deze lijn helpen hen om af te wegen wat ze willen melden en via welke weg zij dit kunnen doen, zodat zij zich veilig voelen om daadwerkelijk melding te doen. Zo worden medewerkers ook geholpen de goede weg te vinden – ook als het daarbij gaat om meldingen over hun eigen leidinggevende.
Tot slot hecht ik eraan te benoemen dat de implicatie dat de gehele politie een zeer onveilige werkcultuur kent absoluut geen recht doet aan alle teams en medewerkers van de politie waarbij het wel goed gaat. Racisme en discriminatie komen voor binnen de politie, maar dat betekent niet dat de gehele politie racistisch is en een zeer onveilige werkcultuur kent.
NLZiet |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoorden op mijn schriftelijke vragen van 20 april jl.1 aangeven waarom u zich niet uitspreekt over de noodzaak om alle Nederlandse content te bundelen zodat deze beschikbaar blijft voor breed publiek? Suggereert u hiermee dat u geen rol voor uzelf ziet en dat het tussen partijen onderling is om goede afspraken te maken? Deelt u de mening dat dit een breuk zou zijn met de lijn die tot nu toe door het kabinet werd gehanteerd en met de Kamer is gedeeld? Is dit daadwerkelijk uw standpunt? Zo ja: kunt u toelichten waarom u deze verandering voorstaat?
NLZiet is inderdaad een mooi initiatief. Ik zie het belang van samenwerking tussen publieke en commerciële partijen om tot een sterke Nederlandse mediasector en brede beschikbaarheid van Nederlandse content te komen. In elk geval heeft NLZiet de weg bereid om samenwerking verder uit te bouwen. Dat initiatief juich ik toe maar ik respecteer de onafhankelijke afweging van deelnemers. Het is aan deze partijen om die samenwerking vorm te geven. Dat neemt niet weg dat ik partijen stimuleer om samen te werken en goede afspraken met elkaar te maken. Ik zal hierover met deze partijen in gesprek gaan en de NPO oproepen zich constructief op te stellen. Dit is dan ook geen breuk met de door het kabinet voorgestane lijn. Daaraan is in de afgelopen periode door het vorige kabinet uitvoering gegeven door het opzetten van een samenwerkingsagenda en in dat kader te spreken en nadere afspraken te maken met de belangrijkste Nederlandse mediaorganisaties. De deelnemers aan deze samenwerkingstafel worden uitgenodigd voor een bijeenkomst na het zomerreces om met hen in gesprek te gaan over de versterking van het Nederlands medialandschap.
Hoe verhoudt uw kwalificatie dat NLZiet een «mooi initiatief» is, zich tot de tot nu door de Kamer en kabinet gedeelde appreciatie dat NLZiet een noodzakelijke rol vervult? Op welke wijze geeft u uitwerking aan het versterken van de samenwerking door publieke en private mediapartijen om Nederlandse content gezamenlijk aan te bieden zoals vermeld in het Coalitieakkoord?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom schermt u met staatssteunregels terwijl niet vaststaat, zelf onwaarschijnlijk is dat een gratis variant daar überhaupt onder valt (NPO-programma’s zijn bijvoorbeeld ook op Youtube te vinden)? Kunt u een toelichting geven op welke wijze het dienstbaarheidsverbod hier van toepassing is nu een dergelijk verbod erop is gericht te voorkomen dat de activiteiten van de publieke omroep ertoe leiden dat andere, commerciële partijen meer dan normale winst maken en dat bij NLZIET juist geldt dat de gegenereerde inkomsten naar rato worden verdeeld onder de deelnemende partners? Betekent dit dan niet per definitie dat geen sprake kan zijn van meer dan normale winst door de commerciële omroepen en het dienstbaarheidsverbod niet van toepassing is? Wilt u in uw beantwoording ook de uitspraak van het Commissariaat voor de Media betrekken dat in een bestuurlijk rechtsoordeel (d.d. 17 juli 2018 – Kenmerk: 708841/708886) bepaalde dat er geen sprake is van dienstbaarheid als de NPO binnen de eigen programmering verwijst naar NLZIET? Kunt u ook ingaan op het gegeven dat de publieke omroep in het verleden het gehele programma-aanbod gratis beschikbaar heeft gesteld aan distributiepartijen zoals Ziggo en (toen nog) UPC, zonder dat sprake was van dienstbaarheid?
Staatssteunregels en het dienstbaarheidsverbod zijn hoe dan ook van toepassing op alle activiteiten van de publieke omroep, waaronder publiek-private samenwerking. Alle activiteiten van de publieke omroep moeten immers uitsluitend ten dienst staan van de uitvoering van de publieke taak.2 Of activiteiten te verenigen zijn met de staatssteunregels en het dienstbaarheidsverbod, moet aan de hand van de concrete praktijk door het Commissariaat voor de Media beoordeeld worden. Ik werp geen belemmeringen op tegen deelname van de NPO in een gratis variant van NLZiet. Het toetsen aan genoemde regels hangt af van hoe de samenwerking in een eventuele gratis variant van NLZiet eruit ziet. Wat betreft de huidige deelname van de NPO in NLZiet: daar zit geen probleem met het dienstbaarheidsverbod omdat a) het een betaalde dienst is; en b) er geen sprake is van meer dan normale winst.
Wat betreft het bestuurlijk rechtsoordeel van het Commissariaat waar het lid Van Strien naar verwijst het volgende. Bij verwijzing binnen de eigen programmering van de NPO was in het rechtsoordeel niet het dienstbaarheidsverbod het probleem, maar de regels omtrent vermijdbare reclame-uitingen. Het dienstbaarheidsverbod was wel aan de orde bij onderlinge verwijzing binnen de dienst NLZiet naar programma’s. Het gaat dan om verwijzing in programma’s van de publieke omroep naar programma’s van de deelnemende commerciële omroepen in NLZiet. Daarvan heeft het Commissariaat gezegd dat dit niet in strijd is met het dienstbaarheidsverbod omdat dit in beginsel niet meer dan normale winst oplevert voor de commerciële partijen, mits er bij het doorverwijzen sprake is van evenwichtigheid tussen de betrokken partijen.
Geruime tijd geleden betaalden omroepen inderdaad om doorgegeven te worden op het kabelnetwerk van distributeurs als Ziggo en destijds UPC. Toen richten de distributeurs zich naar eigen zeggen alleen op het technische distributienetwerk en nog niet op de verkoop van commerciële televisiepakketten. Dat is inmiddels enige tijd geleden al weer gekanteld naar dat distributeurs de omroepen betalen voor doorgifte van hun content in de televisiepakketten. Dat geldt voor zowel publieke als commerciële omroepen.
Kunt u aangeven hoe uw uitspraak dat u geen plannen bekend zijn omtrent de doorontwikkeling van een gratis variant van NLZiet, zich verhoudt tot bijvoorbeeld de informatie die vanuit RTL aan het ministerie is aangeleverd over de uitbreiding van NLZIET met een gratis variant, met het verzoek dit onder de aandacht van de toenmailge Minister te brengen (mail van 30 juni 2021 aan de DG Media en Cultuur)? Kunt u aangeven hoe de stelling dat u zich kan voorstellen dat een gratis variant met reclame lastig is voor de NPO aangezien er geen reclame meer is toegestaan bij de online kanalen van de NPO, zich verhoudt tot het feit dat de content van de NPO op tal van plaatsen wordt aangeboden in combinatie met de content van commerciële omroepen (denk bijvoorbeeld aan de pakketten die Ziggo en KPN aanbieden met zowel commerciële als publieke zenders)?
In mijn antwoord op de eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat ik bekend ben met de ideeën omtrent de doorontwikkeling van NLZiet met een gratis variant van NLZiet. Veel hangt af van de precieze invulling van een dergelijk idee van een gratis variant van NLZiet. Naar ik begrepen heb van de betrokken partijen is er nog geen uitgewerkt plan hoe hier precies invulling aan gegeven kan gaan worden. Ook in de e-mail waar u aan refereert wordt door RTL Nederland alleen voorgesteld om het aanbieden van gratis content mogelijk te maken en is er nog geen sprake van een plan. Het is aan de betrokken partijen om dit met elkaar nader uit te werken, ook als de strategische inzichten mogelijk van elkaar verschillen. Ik stimuleer de partijen om samen te werken en concrete afspraken te maken. De situatie bij pakketaanbieders is anders dan bij NLZiet. Binnen NLZiet wordt de content van de deelnemende partijen via één dienst toegankelijk en doorzoekbaar gemaakt. Bij pakketaanbieders gaat het vaak om gescheiden contentkanalen of diensten die worden door geleverd aan abonnees. Het publiek schakelt dus van de ene contentaanbieder naar de ander. Er wordt ook niet doorverwezen van de een naar de ander of promotie gemaakt voor een gezamenlijke dienst, behalve wellicht via de elektronische programmagids van de distributeurs. Bovendien betalen pakketaanbieders een vergoeding aan de NPO voor doorgifte van de publieke kanalen en wordt er geen reclame om de content van de publieke omroep getoond.
Kunt u alsnog de vraag beantwoorden of u bereid bent om zo snel mogelijk met alle betrokken partijen van NLZIET in gesprek te gaan over – specifiek – de gezamenlijke ambitie voor NLZIET en deze uitkomsten mee te nemen in uw standpuntbepaling betreffende de toekomst van NLZIET?
Naar aanleiding van uw verzoek heb ik nogmaals met alle partijen gesproken. Een zelfde gespreksronde heeft mijn voorganger vorig jaar uitgevoerd naar aanleiding van eerdere vragen van uw Kamer over NLZiet. De inzichten uit deze gesprekken heb ik meegenomen in de door uw Kamer gevraagde standpuntbepaling.
Kunt u toezeggen dat de standpuntbepaling NLZiet alsnog voor de zomer volgt, zodat de Kamer dit in samenhang met het ontwerpbesluit aanvraag wijziging aanbodkanaal NPO Gemist/NPO START kan bezien?
Ja, de standpuntbepaling rond NLZiet zal ik uw Kamer doen toekomen vóór het commissiedebat over de Hoofdlijnenbrief Media. NLZiet is echter een andere dienst dan NPO Start. Bovendien is het, zoals eerder aangegeven in de antwoorden op de vorige Kamervragen, mijn taak om conform de wettelijke regels en het algemeen bestuursrecht een besluit te nemen over de aanvraag van de NPO.
Het gebrek aan humanitaire toegang tot de Tigray-regio in Ethiopië |
|
Jasper van Dijk (SP), Tunahan Kuzu (DENK), Ruben Brekelmans (VVD), Kati Piri (PvdA), Laurens Dassen (Volt), Tom van der Lee (GL), Agnes Mulder (CDA), Christine Teunissen (PvdD), Chris Stoffer (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Learn lessons of Rwandan genocide and act now to stop Ethiopian war, UN urged»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de VN-Mensenrechtenraad vrij onderzoek moet kunnen doen naar oorlogsmisdaden en dat de Ethiopische regering hier volledige medewerking aan moet verlenen?
Ja, die mening deel ik. Nederland heeft dit herhaaldelijk uitgedragen in contacten met de Ethiopische regering. Overigens vindt Nederland ook dat oppositiebeweging TPLF toegang moet bieden tot de gebieden onder haar controle, omdat ook onderzoek gedaan moet worden naar mensenrechtenschendingen waarvan Tigrese strijders worden beschuldigd.
Van welk aantallen burgerslachtoffers die sinds het begin van het conflict zijn omgekomen in Ethiopië, gaat u uit? Welk aantal wijst u daarbij toe aan de regio Tigray?
Het is onmogelijk een exact aantal burgerslachtoffers te geven in het conflict in Noord-Ethiopië. De Tigray-regio is in sterke mate afgesloten van de buitenwereld. Journalisten, hulpverleners, onderzoekers, en diplomaten hebben slechts zeer beperkt toegang gekregen tot de regio door een combinatie van veiligheidsrisico’s, (bewuste) administratieve obstakels en logistieke problemen.
Desondanks is het duidelijk dat er sprake is van zeer hoge aantallen slachtoffers. De Universiteit Gent heeft eerder dit jaar, mede op basis van de zogenaamde Integrated Food Security Phase Classification van de VN en cijfers van de Wereldbank, een schatting gepubliceerd die uitgaat van 300.000–500.000 slachtoffers die overleden zijn als direct en indirect gevolg van het conflict in Tigray. Deze cijfers maken geen specifiek onderscheid tussen burgerslachtoffers en slachtoffers onder de strijdende partijen. Dit is, gezien het gebrek aan geverifieerde informatie, ook niet mogelijk.
Is er sprake, of sprake geweest, van een overtreding van de Wet Internationale Misdrijven (WIM)? Zo ja, dient Nederland daarop te acteren en op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het OM om een oordeel te vormen over de vraag of er sprake is van een verdenking op basis van de Wet Internationale Misdrijven.
Schat u in dat er sprake is geweest van ernstige mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden? Zo ja, wat kan er gedaan worden om bewijzen te verzamelen en toekomstige vervolging van daders mogelijk te maken?
Ja, de inschatting is dat er inderdaad sprake geweest is van ernstige mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdrijven. Dit is ook de conclusie van een gezamenlijk onderzoeksrapport van het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) en de Ethiopische Mensenrechtencommissie (EHRC)2. In dit rapport worden Ethiopische federale troepen, milities uit de Amhara regio, Tigrese troepen, en troepen uit Eritrea, allen beschuldigd van ernstige mensenrechtenschendingen. Deze conclusie wordt verder gestaafd door een groot aantal onderzoeken van onafhankelijke mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International, Human Rights Watch, en internationale mediaorganisaties.
Het gezamenlijke onderzoek van OHCHR en de EHRC heeft ook een aanzet gedaan tot het verzamelen van bewijsmateriaal dat toekomstige vervolging moet kunnen ondersteunen. Eind 2021 heeft de Ethiopische regering een task force opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende ministeries, om onder meer daders te vervolgen. Nederland volgt dit proces nauwgezet.
Tevens heeft de Mensenrechtenraad van de VN in december 2021 een speciale onderzoekscommissie opgezet die verder onderzoek moet doen naar mensenrechtenschendingen in het conflict in Noord-Ethiopië. Bewijzen verzameld tijdens dit onderzoek kunnen dienen ter ondersteuning van toekomstige vervolgingen van daders.
Kunt u inzage geven of er sprake is van buitenlandse inmenging in het conflict?
Ja, er is sprake van buitenlandse inmenging in het conflict. Eritrese troepen hebben op verzoek van de Ethiopische regering actief meegevochten aan de zijde van de Ethiopische federale overheid. Sporadisch is er nog altijd sprake van gevechten tussen Eritrese troepen en troepen uit Tigray en de situatie aan de grens blijft gespannen. Nederland heeft zich herhaaldelijk aangesloten bij oproepen van EU en andere gelijkgezinden tot terugtrekking van deze Eritrese troepen als onderdeel van een politieke oplossing van het conflict.
Daarnaast hebben verschillende landen wapens geleverd aan de strijdende partijen, die invloed hebben gehad op het verloop van het conflict. Nederland heeft daarom, in lijn met de motie Sjoerdsma3, in de RBZ gepleit voor een EU-wapenembargo op Ethiopië. Daar was indertijd niet voldoende draagvlak voor.
Is er sprake, of sprake geweest, van een overtreding van VNVR-resolutie 2417 (2018)? Zo ja, wat voor consequenties heeft dit voor de Ethiopische regering?
Overtreding van resolutie 2417 is een zware beschuldiging. Daarom hecht Nederland aan een gedegen onderbouwing, op grond van onafhankelijk onderzoek. Er bestaan aanwijzingen dat het gebrek aan voedsel inderdaad gebruikt is als oorlogswapen gedurende het conflict. Hoge functionarissen van de VN en EU, evenals rapporten van mediaorganisaties, maken hier melding van. Het gezamenlijke rapport van de OHCHR en EHRC van november 2021 concludeerde echter dat beide organisaties niet konden verifiëren of honger ingezet is als oorlogswapen, en riep op tot verder onderzoek naar obstructie van de leveranties van humanitaire hulp aan de getroffen bevolking.
Nederland heeft bij de nieuwe onderzoekscommissie van de VN-Mensenrechtenraad voor Ethiopië aangegeven dat het mogelijke gebruik van honger als oorlogswapen, evenals de blokkade van humanitaire hulp, een belangrijk zorgpunt is en dat verder onderzoek van groot belang is.
Kunt u er in Europees en internationaal verband voor pleiten om de druk op de Ethiopische regering en het Volksbevrijdingsfront van Tigray (TPLF) maximaal te verhogen om de humanitaire toegang aan Tigray te behouden en te versnellen en ervoor zorgen dat burgers niet langer het slachtoffer worden van het interne conflict tussen strijdende groepen in Ethiopië?
Nederland pleit er zowel in EU als VN verband voor dat de humanitaire toegang tot de bevolking van Tigray en andere getroffen gebieden in Noord-Ethiopië verbetert. Dit is een van de grootste prioriteiten voor de EU in Ethiopië, samen met overeenkomen van een staakt-het-vuren en de vervolging en berechting van vermeende daders van mensenrechtenschendingen. De EU heeft deze drie voorwaarden consequent uitgedragen richting de strijdende partijen, en duidelijk gemaakt dat normalisering van de betrekkingen tussen de EU en Ethiopië afhankelijk is van vooruitgang op deze drie punten. Nederland heeft zelf deze boodschap ook actief uitgedragen, inclusief in de VN en Internationale Financiële Instellingen.
Dit heeft ook tot enkele resultaten geleid. Druk van de EU, in nauwe samenwerking met onder meer de gezanten van de Afrikaanse Unie en de VS, heeft een belangrijke rol gespeeld in het toegenomen aantal trucks met hulpgoederen dat de Tigray regio binnen is gekomen. Tevens heeft de aanhoudende druk ertoe geleid dat de Ethiopische regering geen verder militair offensief heeft ingezet, en dat Tigrese troepen zich grotendeels hebben teruggetrokken uit naburige regio’s. Dit is positief, maar nog niet voldoende. Nederland zal zich in blijven zetten, in EU- en internationaal verband, op de hierboven genoemde drie prioriteiten.
Kunt u ervoor pleiten dat de VN, de EU, en andere gelijkgestemde partners zoals de VS en het VK persoonsgerichte sancties opleggen aan de Ethiopische regering en het Volksbevrijdingsfront van Tigray (TPLF), indien er inderdaad sprake is van grove overtredingen van het volkenrecht?
Nederland heeft meerdere malen, binnen de EU, ook binnen de RBZ, actief gepleit voor sancties tegen partijen die hulp blokkeren, die een politiek proces tegenhouden, en die verantwoordelijk zijn voor grootschalige mensenrechtenschendingen. Daar bleek indertijd geen draagvlak voor te zijn binnen de EU. De Kamer is daarover ook geïnformeerd.4
Nederland denkt dat sancties tot de mogelijkheden moeten behoren indien dit bijdraagt aan vooruitgang op de drie voorwaarden van de EU. Sancties zijn daarbij niet bedoeld om verantwoording af te dwingen, maar als politiek instrument om deze vooruitgang te bewerkstelligen.
Nu in de afgelopen maanden het conflict enigszins is gede-escaleerd, humanitaire toegang is verbeterd, en er een begin gemaakt is door de Ethiopische regering met verantwoording, zal het draagvlak in EU-verband om sancties in te voeren heel beperkt zijn. Mocht de situatie daartoe aanleiding geven, dan ben ik zeker bereid de sanctiediscussie wederom in EU-verband aan te gaan.
Wordt er in VN-verband gesproken over het creëren van veilige zones in de regio rondom Tigray, waar burgers naar toe kunnen vluchten om te ontsnappen aan het geweld en de juiste voeding en medische hulp toegediend kunnen krijgen? Acht u dit nodig? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hiervoor pleiten en kunt u de Kamer hierover informeren?
Op dit moment wordt in VN-verband niet gesproken over het creëren van veilige zones in de regio rondom Tigray. In de regio’s rondom Tigray (Afar en Amhara) is geweld op dit moment grotendeels gestopt en keren intern ontheemden weer terug naar hun huizen.
Met uitzondering van West-Tigray, heeft de oppositiebeweging TPLF de controle over het grondgebied van Tigray. De veiligheidssituatie is op dit moment relatief kalm. Burgers hebben dringend behoefte aan voedsel en medische hulp. Die hulp ontvangen zij het liefst in Tigray in plaats van in naburige regio’s, waar men zich onveilig voelt omdat daar grote animositeit heerst jegens Tigreëers. Voor Nederland is het van belang dat hulp alle mensen bereikt die getroffen zijn, ongeacht waar ze zich bevinden, in lijn met de humanitaire principes.
Kunt u zich tevens inzetten voor persvrijheid in de Tigray-regio, zodat journalisten op locatie onderzoek en verslag kunnen doen van de mensenrechtenschendingen? Zo ja, op welke manier gaat Nederland dit in gezamenlijkheid met partners afdwingen?
Onder Premier Abiy Ahmed was de afgelopen jaren meer vrijheid gekomen voor journalisten om hun werk te doen. Sinds de uitbraak van de oorlog in Noord-Ethiopië is de persvrijheid echter weer ingeperkt. Zowel nationale als internationale journalisten wordt het werk sterk belemmerd, met name waar het onafhankelijke berichtgeving betreft over de oorlog. Nederland zet zich specifiek in op dit thema en spreekt de Ethiopische regering hierop aan. De ambassade in Addis Abeba is onder meer co-voorzitter van de Media Freedom Coalition.
Binnen de regio Tigray is TPLF aan de macht. Nederland onderhoudt geen direct regulier contact met TPLF. Vanuit de EU-instellingen is de EU Speciaal Gezant voor de Hoorn van Afrika gemandateerd om contact te onderhouden met de TPLF ter bevordering van het vredesproces. Nederland zal in overleg gaan met de EU Speciaal Gezant of het mogelijk en wenselijk is specifiek te vragen om toegang voor journalisten tot Tigray om onderzoek te doen naar de situatie ter plaatse, inclusief mensenrechtenschendingen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Ondanks ophef wijzen meer reformatorische scholen homohuwelijk af' |
|
Marieke Koekkoek (D66), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending «Religieuze strijd tegen homoseksualiteit»1 en het bijbehorende artikel «Ondanks ophef wijzen meer reformatorische scholen homohuwelijk af»2?
Ja.
Hoe verhoudt de toename in het toegenomen aantal scholen dat nog altijd gebruik maakt van identiteitsverklaringen die een «homoseksuele of transgender levenswijze» impliciet dan wel expliciet afkeuren, zich tot de aangenomen motie Gündoğan/Simons3 over daadwerkelijk een eind maken aan alle identiteitsverklaringen waarin een seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken (en het daarnaar leven) in welke vorm dan ook, impliciet of expliciet, worden afgewezen?
De wijze waarop een school zijn identiteit uitdraagt mag nooit een inbreuk vormen op de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat, waaronder het recht van kinderen zich vrij te voelen om zich te uiten, te kunnen zijn wie ze willen zijn en een relatie te mogen hebben met degene van wie zij houden. Dat staat voor mij voorop. Leerlingen moeten zich ten allen tijde veilig en geaccepteerd weten. Het afwijzen of veroordelen van leerlingen op basis van seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken (en het daarnaar leven) is wat mij betreft onacceptabel. Ook in identiteitsverklaringen is daarvoor geen ruimte.
Indien een school een verklaring gebruikt waarin leerlingen expliciet worden afgewezen zal de inspectie direct ingrijpen en er door middel van een herstelopdracht en bij het uitblijven van herstel waar nodig sancties voor zorgen dat de school de identiteitsverklaring met dergelijke passages niet meer gebruikt. Op dit moment onderzoek ik op welke manier ik uitvoering kan geven aan de motie-Gündoğan/Simons, net als aan de motie-Kwint c.s., die oproepen tot het verbieden van (bepaalde vormen van) identiteitsverklaringen in het onderwijs. Dit doe ik zorgvuldig. Hierover informeer ik uw Kamer in de loop van dit jaar.
Bovenstaande is uiteraard van toepassing op álle scholen in Nederland, en daarmee ook op het speciaal onderwijs.
Hoe bent u concreet van plan om dergelijke identiteitsverklaringen, en het aanhoudende gebruik ervan, daadwerkelijk een halt toe te roepen?
Ik vind het niet wenselijk dat scholen zich middels identiteitsverklaringen uitspreken op een manier die maakt dat leerlingen zich niet veilig en geaccepteerd weten. Scholen hebben de wettelijke verplichting om een vrij en veilig schoolklimaat te creëren waar leerlingen zich (sociaal) veilig voelen. De inspectie houdt hier toezicht op en zal niet schromen om in te grijpen wanneer scholen zich niet aan deze wettelijke verplichting houden.
Dat geldt ook voor de aangescherpte burgerschapsopdracht en de wettelijke verplichtingen rondom sociale veiligheid. Daar waar scholen leerlingen en/of medewerkers geen sociaal veilige leer- en werkomgeving bieden zal de inspectie daarop handhaven. Maar ik heb al aangegeven dat ik het niet wenselijk vind dat scholen zich op deze wijze uitdrukken en toelating voorwaardelijk maken op het ondertekenen van zo’n verklaring. Dit onderzoek ik op een zorgvuldige wijze. Hierover informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk.
Bent u bereid om een grootschalig onderzoek in te stellen naar reformatorische basis- en middelbare scholen in zowel het regulier als het speciaal onderwijs om te achterhalen hoeveel en welke scholen seksuele relaties tussen twee mensen van hetzelfde geslacht nog steeds afkeuren, identiteitsverklaringen handhaven en een «homoseksuele of transgender levenswijze» impliciet of expliciet afwijzen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een dergelijk onderzoek van start gaan, en bent u dan ook bereid om de onderzoeksresultaten openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het toelatingsbeleid, de inhoud van het onderwijs, identiteitsverklaringen, de bevordering van basiswaarden, de aandacht voor risico’s en het feit of de schoolcultuur in overeenstemming is met wettelijke bepalingen, worden door de inspectie getoetst. Als blijkt dat een school niet voldoet aan de wettelijke eisen zal zij handhaven. Juist door op deze wijze te handelen kan direct tegen een school worden opgetreden. Een grootschalig onderzoek vindt in die zin al plaats. Middels het reguliere toezicht kunnen de desbetreffende leerlingen sneller worden geholpen.
Bent u bekend met het feit dat het handhaven van identiteitsverklaringen niet alleen in het reguliere onderwijs desastreuze gevolgen heeft voor het mentale en fysieke welzijn van leerlingen en hun ouders, maar dat ook (en juist) in het speciaal onderwijs de identiteitsverklaringen zorgen voor angst en stress onder LHBTIQA+4 leerlingen en hun ouders, omdat zij bang zijn voor schorsing en/of gedwongen schoolverlating van de queer scholier en diens siblings?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat – juist in regio’s waar instellingen voor passend onderwijs schaars zijn – het impliciet of expliciet afwijzen van niet-heteroseksuele relaties, identiteiten, expressies en geaardheden het recht van ieder kind op onderwijs in gevaar brengt, omdat reformatorische scholen gespecialiseerd in speciaal onderwijs geen LHBTIQA+ kinderen willen toelaten, ondanks dat deze kinderen speciale leerbehoeften hebben en nergens anders in de regio terechtkunnen?
In de basis staat voorop dat het door scholen afwijzen of veroordelen van leerlingen op basis van zaken als hun seksuele oriëntatie, genderidentiteit of afkomst niet is toegestaan. Ieder kind heeft recht op onderwijs binnen een redelijke afstand van de woning en dient zich in alle vrijheid en veiligheid te kunnen ontwikkelen.
Het recht op de vrijheid van onderwijs dat is vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet is dus niet onbegrensd. Zo wordt in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) geëxpliciteerd welke vrijheid scholen hebben met betrekking tot het voeren van onder meer toelatingsbeleid en de voorwaarden die hierin zijn verbonden. Zo mogen scholen bij toelating onderscheid maken op grond van godsdienst, levensovertuiging of geslacht en is het maken van onderscheid enkel toegestaan vanwege de grondslag van de school. Deze vrijheid mag niet tegelijk direct onderscheid inhouden op grond van ras, nationaliteit, seksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
Daarnaast is in de sectorwetten vastgelegd dat scholen een acceptatieplicht hebben indien binnen redelijke afstand van de woning van de leerling geen gelegenheid bestaat tot het volgen van openbaar onderwijs.5 Daarmee wordt het recht op onderwijs voor kinderen gegarandeerd.
Hoe bent u van plan om het recht op onderwijs van ieder kind te garanderen, juist ook in de regio’s waar reformatorische scholen de enige scholen zijn die gespecialiseerd zijn in speciaal onderwijs?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het feit dat, zelfs wanneer reformatorische scholen geen identiteitsverklaring handhaven waarin zij LHBTIQA+ scholieren afwijzen, zij in de praktijk andere manieren vinden om die scholieren toelating te weigeren, zoals pretenderen dat hun wachtlijsten vol zijn? Zo niet, bent u bereid om ook indirecte vormen van afwijzing, uitsluiting en weigering van LHBTIQA+ scholieren op reformatorische scholen te onderzoeken en tegen te gaan? Wanneer kunnen we een dergelijk onderzoek verwachten?
Er zijn diverse juridische waarborgen om op te treden indien scholen zich schuldig maken aan het afwijzen, veroordelen of ongelijk behandelen van leerlingen op basis van onder meer hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Zo ziet de inspectie toe op naleving van onderwijswetgeving en zal zij optreden tegen scholen die leerlingen afwijzen of ongelijk behandelen op basis van eerder genoemde gronden. De inspectie toetst dus of een identiteitsverklaring, de inhoud van het onderwijs, de bevordering van de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat, aandacht voor risico’s en de schoolcultuur in overeenstemming zijn met wettelijke bepalingen, zoals die voor het zorgdragen voor een veilig schoolklimaat. Als dit niet het geval is, zal zij handhaven. In de toekomst wordt het mogelijk om door middel van meer ingrijpende interventies naleving van wettelijke voorschriften, zoals het zorgdragen voor een veilig schoolklimaat, te garanderen, zoals aangekondigd in mijn brief «vrij en veilig onderwijs» uit maart6 en de brief «vrij en veilig onderwijs» uit november.7
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de moties Kwint c.s.5 en Gündoğan/Simons6, alsook de afspraken uit het COC Regenboog Stembusakkoord en het coalitieakkoord die betrekking hebben op het stoppen van discriminatoir toelatingsbeleid op scholen, daadwerkelijk worden volbracht?
Veilig en vrij onderwijs voor elke leerling, dat is waar ik mij hard voor maak. Om dat te kunnen garanderen zet ik in op een stevig juridisch kader, scherp en geïntensiveerd inspectietoezicht en een goed ondersteuningsaanbod voor scholen. Maar er is meer nodig. In de brief van 18 november jl. heb ik aangekondigd wat ik de komende tijd doe om te garanderen dat iedere leerling zich op school in vrijheid en veiligheid kan ontwikkelen. Daarnaast informeer ik uw Kamer in de loop van dit jaar, na zorgvuldig onderzoek, over de uitvoering van de motie-Kwint c.s. en de motie-Gündoğan/Simons.
Kunt u de antwoorden op deze vragen meenemen in de aanstaande Kamerbrief betreffende de moties over de identiteitsverklaringen in het funderend onderwijs?
Ik stuur u op dit moment de antwoorden op de Kamervragen toe. In de loop van dit jaar volgt nog een Kamerbrief over de uitvoering van de motie-Gündoğan/Simons en de motie-Kwint c.s.
Het bericht dat er volgens een Europees plan vanaf 2027 een verplichting komt van elektrificatie voor bedrijfswagens |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u bericht «EU plan: vanaf 2027 verplicht elektrificatie van bedrijfswagens»?1
Ja. Dat bericht ken ik.
Was u al op de hoogte van dit EU-plan? Is dit EU-plan al besproken in de Europese Transportraad of in de Europese Milieuraad? Zo ja, wanneer? Zo nee, wanneer verwacht u dat dit EU-plan zal worden besproken?
Ik was op de hoogte. Het voorstel is benoemd als onderdeel van het onlangs door de Commissie gepresenteerde REPowerEU plan dat als doel heeft de afhankelijkheid van Russische fossiele energiebronnen zo snel mogelijk af te bouwen door de transitie naar schone energie te versnellen. Een eerste bespreking van het REPowerEU plan zal geagendeerd worden in de Energieraad.
In hoeverre is dit EU-plan afgestemd met autofabrikanten en autoverkopers?
Dit betreft een voornemen van de Europese Commissie. Ik beschik niet over informatie in hoeverre de Europese Commissie contact heeft gehad met autofabrikanten en autoverkopers.
Welk deel van het bedrijfswagenpark valt onder dit EU-plan? Gaat het hierbij om het hele bedrijfswagenpark of alleen de zakelijke leasewagens?
Vooralsnog heeft de Europese Commissie slechts aangekondigd een wetgevingsinitiatief te overwegen om het aandeel van emissievrije voertuigen in openbare en bedrijfswagenparken boven een bepaalde omvang te verhogen. Het is daarom niet duidelijk of dit voornemen het gehele bedrijfswagenpark en/of de zakelijke leasewagens betreft.
Hoe staat u tegenover dit EU-plan om vanaf 2027 grote bedrijven te verplichten hun bedrijfswagens te elektrificeren en mkb-bedrijven vanaf 2030? Vallen zzp’ers ook onder dit EU-plan?
Ik verwelkom EU-maatregelen om de mobiliteitssector verder te verduurzamen. Spelregels op EU-niveau dragen bij aan een gelijk speelveld en een grotere markt voor nieuwe voertuigen. Ik sta daarom ook open voor evt. concrete maatregelen voor het vergroenen van vloten indien deze maatregelen bijdragen aan het verminderen van de uitstoot van de sector en proportioneel zijn in de gevolgen voor de sector.
Wat zou dit EU-plan betekenen voor grote bedrijven, mkb-bedrijven en zzp’ers?
Het is nog niet duidelijk hoe dit eventuele plan van de Commissie eruit zal gaan zien. Het is daarom nog onduidelijk wat de precieze gevolgen zijn voor het bedrijfsleven. Overigens zijn we als Nederland koploper in de EU-27 voor wat betreft elektrificatie van ons wagenpark. Ik verwacht daarom geen grote problemen voor de private sector. Uiteraard zal ik een nadere analyse van de impact van eventuele Europese maatregelen op dit vlak met uw Kamer delen via de gangbare BNC-procedure.
In hoeverre verwacht u dat vanaf 2027 er genoeg nieuwe elektrische bedrijfswagens zullen zijn voor dit EU-plan?
Het gaat om een Europees plan waarvan de details nog onbekend zijn, waaronder een beeld om hoeveel elektrische bedrijfswagens het in Europa gaat. Het initiatiefrecht om met een voorstel te komen voor Europese regelgeving ligt bij de Europese Commissie. Als onderdeel daarvan zal ook de impact van het voorstel in beeld moeten worden gebracht. Ik zal er bij de Europese Commissie op aandringen dat ze dit aspect meenemen bij de impactanalyse.
In hoeverre verwacht u dat vanaf 2027 er genoeg nieuwe laadpunten zullen zijn voor dit EU-plan?
In navolging van mijn antwoord op de vorige vraag, ligt het in de rede dat de Europese Commissie ook dit aspect onderzoekt bij de verdere uitwerking. Ik zal dit eveneens onder hun aandacht brengen.
Hoe verhoudt dit EU-plan zich tot het Europese «Fit for 55»-klimaatpakket?
De Europese Raad heeft de Europese Commissie op 25 maart gevraagd een uitgebreid plan te ontwikkelen om de Europese afhankelijkheid van fossiele brandstoffen uit Rusland zo snel als mogelijk af te bouwen. Het onlangs gepresenteerde REPowerEU plan bestaat deels uit aanscherpingen van afspraken die onderdeel uitmaken van het Fit For 55 klimaatpakket en deels uit nieuwe voorstellen.
Hoe verhoudt dit EU-plan zich tot het Nederlandse klimaatakkoord, waarin is afgesproken om te stimuleren en niet te verplichten?
Het Rijk heeft met diverse maatschappelijke partijen in het klimaatakkoord afspraken gemaakt over verduurzaming van personenmobiliteit. Dit Kabinet kijkt, gezien de huidige klimaatopgave, naar een goede balans tussen normeren, stimuleren en beprijzen2. Zo is afgesproken om te streven naar 100% nieuwverkoop van emissieloze auto’s per 2030 en wordt er een voorstel uitgewerkt voor normering van CO2-uitstoot van zakelijk verkeer voor grotere werkgevers3. Ik zal de Kamer conform de motie Van Ginneken, De Hoop en Kröger4 informeren over het eventueel meenemen van vlootnormering bij dit voorstel.
Wat is de Nederlandse inzet ten aanzien van dit EU-plan? Kunt u wat betreft de Nederlandse inzet toezeggen om vast te houden aan het Nederlandse klimaatakkoord, waarin is afgesproken om niet te verplichten, maar te stimuleren?
De Tweede Kamer zal voor de volgende Energieraad waar de eerste bespreking plaatsvindt van de Minister voor Klimaat en Energie een appreciatie van het REPowerEU-plan ontvangen, in de vorm van een Kamerbrief.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Duurzaam vervoer op 29 juni?
Ik heb uw vragen voor het commissiedebat Duurzaam vervoer beantwoord.
Het bericht ‘Frontex left 'traumatised' says caretaking leadership’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat sommige personeelsleden van Frontex weigeren naar hun werk te gaan door de slechte reputatie ten aanzien van het niet naleven van rechten door het Agentschap?1
Ja, het bericht is bekend.
Op welke schaal belemmert dit de werkzaamheden van het Agentschap? Kunnen grens- en kustwachters nog op korte termijn worden ingezet in uitzonderlijke situaties door Frontex?
Het Agentschap heeft aangegeven dat ondanks de controverse rondom het vertrek van de vorige Uitvoerend Directeur, de lopende operaties gewoon doorgaan. Er worden nog steeds 2000 permanente korps officieren ingezet in alle verschillende operationele activiteiten. Daaronder zijn ongeveer 480 grenswachters die deelnemen in operaties bij de Oost-Europese grenzen, zoals Moldavië. In het geval van uitzonderlijke situaties kan Frontex een zogeheten Rapid Border Intervention starten. Categorie 4 van het permanente korps is hiervoor doorlopend beschikbaar. Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 22 juni jl. aangegeven, heeft iedere lidstaat, dus ook Nederland, een pool voor deze categorie gereed.2 Er zijn – door het vertrek van de Uitvoerend Directeur – bevoegdheden naar de waarnemend Uitvoerend Directeur gedelegeerd, waaronder het starten van een operatie of Rapid Border Intervention.
Hoe functioneert de organisatie nu Fabrice Leggeri is opgestapt? Welke impact heeft dit op de werkzaamheden en het functioneren van Frontex gezien de onrust binnen de organisatie?
Naar aanleiding van het OLAF-rapport is de Uitvoerend Directeur opgestapt. Deze keuze respecteert het kabinet. Het OLAF-rapport gaat over (vermeende) integriteitsschendingen van een drietal leidinggevende medewerkers, waaronder de Uitvoerend Directeur. OLAF heeft geen onderzoek gedaan naar eventuele pushbacks als zodanig maar naar het optreden van deze drie medewerkers. Er volgen echter grote uitdagingen en meerdere aanbevelingen uit voorgaande onderzoeken, die bijvoorbeeld zien op het gebied van strategische sturing, interne cultuur en waarborging van fundamentele rechten. Met het vertrekken van de vorige Uitvoerend Directeur zijn die uitdagingen natuurlijk niet weg. Het is van groot belang dat de positie dus spoedig wordt ingevuld door iemand met bestuurlijke ervaring, kennis van grensbeheer en een duidelijke visie over de toekomst van het Agentschap en die de noodzaak van een cultuurverandering bij Frontex erkent.
Werken aan de grote uitdagingen voor Frontex is primair een opdracht voor het Agentschap en de toekomstige uitvoerend directeur, maar ook voor de Commissie en de lidstaten. Deze actoren hebben een gezamenlijk belang bij het goed functioneren van het Agentschap en nemen deel aan de Management Board (MB). Frontex is onmisbaar bij het EU-grensbeheer. Het agentschap opereert in complexe omstandigheden. Het kabinet onderstreept dat het Agentschap voor grote uitdagingen staat. Recente rapporten hebben duidelijke conclusies getrokken over nodige verbetering in rapportage- en monitoringsmechanismen, governance en cultuur. Adequate opvolging van al deze signalen en transparante communicatie zijn nu cruciaal. De Nederlandse inbreng in de MB is hierop al lange tijd kritisch maar constructief. De benoeming van een nieuwe Uitvoerend Directeur is een goed moment om in gezamenlijkheid de uitdagingen het hoofd te bieden. Tegelijkertijd vergt een cultuurverandering tijd en daarom moet het Agentschap ook de mogelijkheid krijgen om die verandering te laten zien. Een cultuur is niet gemakkelijk te veranderen. Dat heeft tijd nodig. Inmiddels is de vacature voor de functie van Uitvoerend Directeur gepubliceerd3. De inschrijving voor deze vacature sluit op 19 juli 2022. De vacaturetekst en specifiek gevraagde capaciteiten van de nieuwe Uitvoerend Directeur weerspiegelen op een groot aantal terreinen de hiervoor geschetste uitdagingen.
Op welke wijze is een veranderd leiderschap binnen Frontex te zien? Welke concrete stappen worden nu genomen om de cultuurverandering binnen de organisatie, waaronder de transparantie en de mismanagement binnen het agentschap, te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de operatie in Griekenland? Moet Frontex daar wel blijven opereren na alle mistanden over pushbacks? Wordt hier een standpunt over ingenomen tijdens de Schengen Council?
Het beëindigen van een activiteit van Frontex in een lidstaat, zoals de vraag suggereert, is mogelijk op basis van artikel 46 lid 4 van de EGKW Verordening 2019/1896. De Uitvoerend Directeur heeft de exclusieve bevoegdheid om na raadpleging van de grondrechtenfunctionaris en na de betrokken lidstaat op de hoogte te hebben gesteld, te beslissen om een activiteit van Frontex te schorsen of te beëindigen. De Uitvoerend Directeur kan dit besluit nemen, indien er in verband met de betrokken activiteit sprake is van schendingen van de grondrechten of de internationale verplichtingen op het gebied van bescherming, die ernstig zijn of waarschijnlijk zullen voortduren. Krachtens artikel 46 lid 6 worden deze beslissingen op naar behoren gemotiveerde gronden genomen. Bij het nemen van deze beslissingen houdt de Uitvoerend Directeur rekening met relevante informatie, zoals het aantal en de inhoud van de geregistreerde klachten die niet door een nationale bevoegde autoriteit zijn opgelost, rapporten over ernstige incidenten en verslagen van coördinerend functionarissen, relevante internationale organisaties, en instellingen, organen en instanties van de Unie op de onder de EGKW Verordening vallende gebieden. In o.a. het rapport van het Europees Parlement over Frontex wordt kritisch geschreven over deze bevoegdheid van de Uitvoerend Directeur en de onduidelijkheid omtrent het gebruikt ervan. Daarom is inmiddels een werkinstructie opgesteld over artikel 46, waarin wordt toegelicht hoe en op basis van welke informatie de Uitvoerend Directeur, na consultatie van de grondrechtenfunctionaris tot een dergelijk besluit kan komen. In 2020 is, na een uitspraak van het Hof4, de gezamenlijke operatie in Hongarije op basis van artikel 46 gepauzeerd.
In voorgaande brieven aan uw Kamer is het kabinetsstandpunt ten aanzien van vermeende misstanden aan de grens toegelicht. Het kabinet neemt stelling tegen alle vormen van het schenden van mensenrechten aan de buitengrens. Lidstaten zijn zelf primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grenstoezicht. Voor Lidstaten met buitengrenzen is dit niet altijd eenvoudig. Echter staat voorop dat optreden aan de grens altijd in lijn moet zijn met Europees en Internationaal recht. Daarbij ligt tevens een belangrijke rol voor de Commissie, als hoedster van de EU-Verdragen. Zorgen over mensenrechtenschendingen aan de grens heeft de Staatssecretaris Justitie en Veiligheid meermaals, ook recentelijk, aangekaart bij o.a. de Griekse en Kroatische collega’s. Tevens, zoals in het verslag van de JBZ-Raad van 9-10 juni jl. reeds geschreven, is tijdens de JBZ-Raad benadrukt dat de werkzaamheden van Frontex te allen tijde binnen de kaders van het internationaal en Europees recht dienen plaats te vinden. Robuust grensbeheer moet hand in hand gaan met waarborging van grondrechten.
Wat zijn de gevolgen voor de terugkeeroperaties van mensen die niet in de EU mogen blijven? Worden deze op dit moment gecoördineerd en gefinancierd? Hoeveel mensen zijn met behulp van Frontex in 2019, 2020 en 2021 daadwerkelijk teruggekeerd?
Het vertrek van de Uitvoerend Directeur heeft geen gevolgen voor de terugkeeroperaties van Frontex. Na inwerkingtreding van Verordening 2019/1896 heeft Frontex onder meer een versterkt mandaat inzake terugkeer gekregen. Hierdoor kan Frontex, op verzoek van de lidstaat, ondersteuning bieden op het gebied van terugkeer. Deze ondersteuning kan betrekking hebben op alle terugkeeraspecten, van de voorbereiding op terugkeer, zoals het boeken van tickets (ook voor zelfstandige terugkeerders), het organiseren van chartervluchten en identificatiemissies, tot de activiteiten na terugkeer en na aankomst. Alle activiteiten van Frontex worden volledig door het Agentschap betaald en worden uitgevoerd door functionarissen van Frontex.
In 2019 zijn 15.876 migranten teruggekeerd vanuit de EU met hulp van Frontex. In 2020 waren dit er 12.073 en in 2021 waren dit er 18.310. In Nederland kunnen migranten naast terugkeer via Frontex ook vertrekken met behulp van de DT&V, de IOM of een NGO.
Worden er door Frontex nog risicoanalyses en kwetsbaarheidsonderzoeken verricht zodat de Europese landen een goed beeld krijgen van onderliggende trends en patronen als het gaat om irreguliere migratiestromen en grensoverschrijdende criminaliteit? In hoeverre vult dit de bestaande inzichten in Nederland aan?
Het vertrek van de Uitvoerend Directeur heeft ook geen gevolgen voor het uitvoeren van risicoanalyses en kwetsbaarheidsonderzoeken door Frontex. Ieder jaar wordt, conform de EGKW-verordening, door Frontex de zogeheten kwetsbaarheidsbeoordeling uitgevoerd. Het kabinet hecht aan dit kwaliteitsmechanisme naast het Schengenevaluatiemechanisme, waarin getoetst wordt in hoeverre lidstaten het Schengen-aqcuis correct toepassen. De EGKW-verordening bepaalt verder dat de uitkomsten van de kwetsbaarheidsbeoordeling, met inbegrip van een uitvoerige beschrijving, worden gedeeld met het Europees Parlement, de Commissie en de Raad. Ook zijn de ontwikkelingen van Frontex onderdeel van het jaarlijks te publiceren State of Schengen rapport. Voor wat betreft risicoanalyses maakt de Frontex Risk Analysis Unit diverse periodieke analyse producten over irreguliere migratiestromen en grensoverschrijdende criminaliteit die samen de «European Situational Picture» vormen. Daarnaast worden er door Frontex ook «Specific Situational Pictures» gemaakt, bijvoorbeeld ten aanzien van migratiestromen rond Oekraïne. Deze analyses en rapporten geven het kabinet zowel inzicht in de situatie in Europa en aan de EU-buitengrenzen, als de ontwikkelingen van de activiteiten bij Frontex zelf.
Elke lidstaat heeft en nationaal punt van contact (NFPOC). De NFPOC is o.a. verantwoordelijk voor de communicatie met het Agentschap. Via de NFPOCs wordt alle informatie verspreid naar de relevante autoriteiten.
Het Unicef-rapport 'Places and Spaces. Environments and Childrens Well-Being' |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Places and Spaces. Environments and Children’s Well-Being»1 van UNICEF? Wat is uw reactie op het feit dat ook welvarende landen, waaronder Nederland, er veelal niet in slagen om kinderen een gezonde leefomgeving te bieden om in op te groeien?
Ja.
Inwoners van Nederland vertrouwen erop dat hun leefomgeving in orde is: gezond, schoon en veilig. Ondanks alle gezamenlijke inspanningen is die gezonde, schone, veilige leefomgeving er nog niet overal. In het rapport van UNICEF lees ik dat geen enkel land consistent goed of slecht scoort op de verschillende variabelen van het onderzoek. Om die reden zou ik de situatie in Nederland niet zeer zorgelijk willen noemen, al zijn er zeker aandachtspunten waar Nederland een been bij wil trekken.
Zoals tijdens het hoofdlijnendebat op 17 februari jl. aangekondigd, werk ik daarom aan het Nationaal MilieuProgramma (NMP). Met het NMP pakt het Kabinet de regie voor de lange termijn op het gezonder, schoner en veiliger maken van de leefomgeving vanuit een integrale benadering: een transitie naar een duurzame en circulaire economie en een brede welvaart voor iedereen. Ik stuur de Tweede Kamer hierover binnenkort een brief.
Wat is uw reactie op het feit dat Nederland volgens de onderzoekers vooral slecht scoort op het vlak van blootstelling aan pesticiden en geluidsoverlast van bijvoorbeeld wegverkeer en vliegtuigen en de 27ste plaats krijgt voor de impact van ons land op grensoverschrijdende omgevingsinvloeden, zoals de uitstoot van CO2, en het beleid en de uitgaven om die impact te verkleinen?
Het waarborgen van de volksgezondheid – waaronder de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen – is voor het kabinet belangrijk. Om blootstelling te voorkomen en te verminderen worden dan ook maatregelen getroffen. Deze licht ik hieronder toe.
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is uitsluitend toegestaan als het middel is toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) na een wetenschappelijke risicobeoordeling en waaruit blijkt dat het gebruik veilig is voor mens dier en milieu. Daarnaast is er voortdurend aandacht om de wetenschappelijke toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen te actualiseren met de laatste stand van de wetenschap. Ook vindt het kabinet het belangrijk om de eventuele langetermijngevolgen in kaart te laten brengen door het RIVM. Het RIVM onderzoekt op dit moment de praktische haalbaarheid van de verschillende mogelijkheden2.
Het kabinet zet bovendien in op het intensiveren en stimuleren van de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en het terugdringen van emissies naar het milieu tot nagenoeg tot nul. Om deze doelen te bereiken zijn in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 tientallen acties in uitvoering. Het gevolg hiervan is dat de behoefte en het gebruik aan gewasbeschermingsmiddelen afneemt. Hierbij is nog van belang dat de Europese Commissie recent voorstellen heeft gepubliceerd om het gebruik van pesticiden tegen 2030 te halveren. Uw Kamer zal hierover spoedig worden geïnformeerd met behulp van een BNC-fiche.
Blootstelling van kinderen aan gewasbeschermingsmiddelen kan ook op terreinen buiten de landbouw plaatsvinden, bijvoorbeeld als die middelen worden gebruikt voor onkruidbestrijding in winkelstraten. Om blootstelling te voorkomen, is daarom in 2017 het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw verboden. Het Gerechtshof Den Haag heeft het verbod onverbindend verklaard, maar uw Kamer behandelt op dit moment een wetsvoorstel dat mede is bedoeld om het gebruiksverbod buiten de landbouw te herstellen.
Het is mij bekend dat in veel huishoudens in Nederland, inclusief die met kinderen, geluidsoverlast wordt ervaren. Nederland is een dichtbevolkt land waar wonen, mobiliteit en andere activiteiten vaak intensief samenkomen. Uit een landelijke monitor van het RIVM in 20193 blijkt dat ongeveer 10% van de Nederlandse bevolking (van 16 jaar en ouder) ernstige hinder door geluid van wegverkeer ervaart, ongeveer 9% ernstige hinder door burengeluid en ongeveer 6% ernstige hinder door vliegtuiggeluid. Andere veel voorkomende bronnen zijn bouwactiviteiten (6%), recreatie (4%), railverkeer (2%) en industrie (2%). De geluidgegevens in het UNICEF-rapport zijn van hetzelfde jaar en betreffen een vraag naar overlast door geluid van buren of geluid afkomstig van de straat. Omdat het hier gaat om zelf gerapporteerde geluidsoverlast is niet goed te zeggen hoe dit zich verhoudt tot de werkelijke geluidniveaus en in welke mate dit leidt tot stress, slechtere schoolprestaties en risico’s op hartziekten. Wel is bekend dat dergelijke effecten kunnen optreden, wat nog eens onderstreept is door een advies van de WHO uit 20184. Het RIVM heeft berekend dat in Nederland naar schatting 750 mensen per jaar een hartziekte krijgen ten gevolge van wegverkeersgeluid5. Daarom vind ik het belangrijk om te kijken hoe het huidige geluidbeleid versterkt kan worden door het, meer dan nu het geval is, te richten op vermindering van de negatieve effecten van geluid, inclusief die op kinderen.
Het UNICEF-rapport kijkt met grensoverschrijdende omgevingsinvloeden onder andere naar het gebruik van grondstoffen en de hoeveelheid afval en e-waste. Met het circulaire economiebeleid zet het kabinet in om de effecten van het grondstoffengebruik weer binnen de planetaire grenzen terug te brengen. Zoals de Integrale Circulaire Economierapportage van het Planbureau voor de Leefomgeving in 2021 ook heeft laten zien, gaat het gebruik van grondstoffen nog niet de goede kant op met alle negatieve effecten tot gevolg waaronder de consumptie gebaseerde CO2-uitstoot. Dit vraagt een intensivering van de inzet. Zoals aangekondigd in het beleidsprogramma van IenW zal invulling hiervan zijn beslag gaan krijgen in het Nationaal Programma Circulaire Economie dat eind dit jaar naar uw Kamer gestuurd zal worden.
Wat e-waste (afgedankte elektrische en elektronische apparaten) betreft scoren welvarende landen, waaronder Nederland, hoger dan het mondiale gemiddelde. In het circulaire economiebeleid zijn elektrische apparaten dan ook een prioritaire productgroep binnen de Transitieagenda Consumptiegoederen. Daarin werken producenten en andere spelers in de keten aan een nationale aanpak die moet leiden tot minder e-waste door betere producten, langer gebruik- en meer hergebruik van onderdelen en materialen. Het afvalbeheer van e-waste is opgedragen aan de producenten van elektrische- en elektronische apparaten via het instrument uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Producenten zijn verplicht hun afgedankte apparaten in te zamelen en correct te verwerken. In Nederland hebben de producenten daartoe de producentenorganisatie Stichting OPEN (Organisatie Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland) opgericht die zich ten doel heeft gesteld de e-waste sector meer circulair te maken6 en daarmee de negatieve milieu effecten van e-waste te verkleinen.
Tenslotte aangaande de export van e-waste. Veelal bestaat e-waste uit een mengsel van ingezamelde apparaten en onderdelen, waarin bovendien gevaarlijke componenten zitten zoals batterijen, zware metalen en vlamvertragers (in plastic). Export van dergelijk afval naar niet-OESO-landen is verboden.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van de bevindingen uit het bovengenoemde rapport van UNICEF?
Het kabinet zet zich volop in om een gezonde, schone, en veilige leefomgeving voor iedereen in Nederland te bieden. In de antwoorden op vragen 4, 5, 6, 8, 9 en 10 van de GroenLinks Kamerleden ga ik verder in op de specifieke stappen die dit kabinet neemt om dit te realiseren.
Hieronder zet ik de acties per beleidsterrein op een rij.
Wat betreft luchtkwaliteit: Ik zie de gezondheidseffecten van luchtvervuiling in Nederland, in het algemeen, maar zeker ook bij kinderen, als een belangrijke motivatie om met veel ambitie en inzet te werken aan het verder verbeteren van de luchtkwaliteit. Met het Schone Lucht Akkoord werkt de rijksoverheid, met provincies en gemeenten, aanvullend op internationaal beleid, aan maatregelen om de lucht in Nederland sneller schoner te maken. Ook in internationaal verband werkt het Rijk aan ambitieus beleid voor schone lucht, bijvoorbeeld via het verlagen van emissies van voertuigen en industrie en het aanscherpen van normen bij de herziening van de Europese Luchtkwaliteitsrichtlijnen. Inzet daarbij is om ook in Europa de gezondheidswinst leidend te maken en stapsgewijs toe te werken naar de WHO-advieswaarden.
Het Rijk, de provincies en de deelnemende gemeenten hebben zich bestuurlijk gecommitteerd aan de afspraken in het Schone Lucht Akkoord en rapporteren jaarlijks over de voortgang van de implementatie van de maatregelen. Deelname aan het Schone Lucht Akkoord is dus wel vrijwillig, maar niet vrijblijvend.
Voor het Schone Lucht Akkoord is 50 miljoen beschikbaar gesteld. Hiermee wordt in de uitvoering van het Akkoord zoals beschreven in de uitvoeringsagenda 2020–2023 voorzien.
Wat betreft het verwarmen van woningen: Het kabinet komt mensen met een minimuminkomen tot 120% van het sociaal minimum tegemoet met een energietoeslag van eenmalig € 1.300,–. De inzet is het gebruik van de eenmalige energietoeslag te maximaliseren. Organisaties, die in contact staan met huishoudens met een laag inkomen, hebben een toolkit ontvangen om hun achterban te attenderen op de eenmalige energietoeslag. Ook gemeenten zetten informatiecampagnes op, organiseren inloopspreekuren in de wijk en benaderen andere partijen (bijvoorbeeld ouderenorganisaties) om de energietoeslag meer bekendheid te geven. De informatievoorziening van de Nederlandse Schuldhulp Route/Geldfit is hierbij ook belangrijk.
Daarnaast heeft het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 de energiebelasting verlaagd. Een huishouden met gemiddeld energieverbruik ontvangt door deze maatregelen in de energiebelasting een tegemoetkoming van ruim 400 euro. Ook heeft het kabinet 368,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor gemeenten om kwetsbare huishoudens – in huur- en koopwoningen – te ondersteunen bij het nemen van kleine en grote verduurzamingsmaatregelen. De middelen kunnen voor een breed scala aan maatregelen worden ingezet, als ze er maar op gericht zijn de energierekening te verlagen of het energiegebruik in de woning te verminderen.
Wat betreft de blootstelling aan lood: Om kinderen beter te beschermen tegen loodvergiftiging worden verschillende maatregelen getroffen om resterende loden leidingen in gebouwen van voor 1960 te laten verwijderen en is het kabinet voornemens om locaties voor kinderopvang en primair onderwijs aan te wijzen als prioritaire locaties in het kader van de Drinkwaterwet. Voor huurwoningen en de genoemde prioritaire locaties wordt een verbod op loden leidingen voor bestaande bouw in het Bouwbesluit opgenomen. Daarnaast is de maximaal toegelaten afgifte van lood door keukenapparatuur van metaal, met een factor 10 verlaagd. Al deze maatregelen en bestaande maatregelen, zoals maximale loodgehalten in voedingsmiddelen, speelgoed en elektronische apparaten, kunnen kinderen en volwassenen tegen een te hoge blootstelling aan lood beschermen. Doordat lood eeuwenlang gebruikt is, zal het echter altijd als achtergrondverontreiniging aanwezig blijven. Het is daardoor helaas niet mogelijk om de blootstelling naar nul terug te brengen.
Wat betreft de blootstelling aan pesticiden: Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is uitsluitend toegestaan als het middel is toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) na een wetenschappelijke risicobeoordeling en waaruit blijkt dat het gebruik veilig is voor mens dier en milieu. Daarnaast is er voortdurend aandacht om de wetenschappelijke toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen te actualiseren met de laatste stand van de wetenschap. Ook vindt het kabinet het belangrijk om de eventuele langetermijngevolgen in kaart te laten brengen door het RIVM. Het RIVM onderzoekt op dit moment de praktische haalbaarheid van de verschillende mogelijkheden7.
Het kabinet zet bovendien in op het intensiveren en stimuleren van de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en het terugdringen van emissies naar het milieu tot nagenoeg tot nul. Om deze doelen te bereiken zijn in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 tientallen acties in uitvoering. Het gevolg hiervan is dat de behoefte en het gebruik aan gewasbeschermingsmiddelen afneemt. Hierbij is nog van belang dat de Europese Commissie recent voorstellen heeft gepubliceerd om het gebruik van pesticiden tegen 2030 te halveren.
Blootstelling van kinderen aan gewasbeschermingsmiddelen kan ook op terreinen buiten de landbouw plaatsvinden, bijvoorbeeld als die middelen worden gebruikt voor onkruidbestrijding in winkelstraten. Om blootstelling te voorkomen, is daarom in 2017 het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw verboden. Het Gerechtshof Den Haag heeft het verbod onverbindend verklaard, maar uw Kamer behandelt binnenkort een wetsvoorstel dat mede is bedoeld om het gebruiksverbod te herstellen.
Wat betreft de blootstelling aan vocht- en schimmelproblemen: Vocht- en schimmel horen niet in een huis. Het Kabinet is het volstrekt eens met de noodzaak om vocht en schimmel aan te pakken. Het wegnemen en voorkomen van vocht en schimmel vraagt om een brede aanpak die zich zowel richt op huiseigenaren en verhuurders, als op bewoners zelf. De huidige aanpak is laagdrempelig, mede in het belang van mogelijk minder assertieve huurders. De brede aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Met IPO, Aedes, Woonbond en de VNG worden nationale prestatieafspraken gemaakt waarin het onderhoud en kwaliteit van de woningen nadrukkelijk een plek krijgen. Deze extra middelen komen beschikbaar omdat de verhuurdersheffing wordt afgeschaft.
In de Volkshuisvestelijke prioriteiten 2021 – 2025 is de aanpak van vocht en schimmel expliciet opgenomen als onderdeel van de kwaliteitsverbetering en verduurzaming van corporatiewoningen. Daarmee is gewaarborgd dat de aanpak onderdeel is van de prioriteiten die landelijk opgepakt moeten worden. Woningcorporaties zijn verplicht om de volkshuisvestelijke prioriteiten in hun bod op het gemeentelijk woonbeleid te betrekken.
Met de VNG is afgesproken dat gemeenten worden gewezen op het belang van de aanpak en het maken van prestatieafspraken over dit onderwerp met corporaties en huurdersorganisaties. RIGO heeft op verzoek van het Ministerie van BZK een rapport opgesteld om lokale partijen hierbij te helpen en hiertoe aan te sporen8.
TNO heeft samen met GGD-Amsterdam en Abf Research handreikingen opgesteld voor de aanpak van vocht en schimmel door huiseigenaren, verhuurders en huurders9. Aedes, Vastgoed Belang, de Woonbond en enkele Amsterdamse woningcorporaties hebben hierbij geparticipeerd.
Aedes heeft de handreikingen uit het TNO-onderzoek meegenomen in een nieuw programma van eisen voor ventilatie en bij de renovatie van woningen. De middelen voor het Volkshuisvestingsfonds zijn onder meer beschikbaar gesteld voor renovatie van woningen met vocht- en schimmelproblemen. In totaal worden er 20.000 woningen gerenoveerd.
Met Aedes zijn afspraken gemaakt om de komende vijf jaar € 100 mln. per jaar extra te investeren in onderhoud en verbetering, met specifieke focus op schimmelproblematiek als gevolg van gebrekkige kwaliteit van de woning, brandveiligheid en loden leidingen.
Op de woningmarktwebsite van het Ministerie van BZK is een omvangrijk dossier opgenomen over de aanpak10. In infographics wordt ingegaan op zaken als ventileren en technische aspecten waarmee bij de bouw of verbouwing rekening moet worden gehouden om vocht- en schimmelvorming te voorkomen. Hiermee is de informatievoorziening fors verbeterd.
Op welke manier wordt de kwaliteit van de gezondheid van de leefomgeving voor kinderen gemonitord? Gebeurt dit op een integrale manier? Zo nee, bent u bereid om voor een integrale monitoring van de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen te zorgen?
Er is geen specifieke monitor voor de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen, maar de gezondheid van kinderen en de kwaliteit van de leefomgeving worden in Nederland uitgebreid gemonitord.
De gezondheid van kinderen in Nederland wordt gemonitord door de gemeenten op basis van de Wet publieke gezondheid. Zo hebben gemeenten de taak om te zorgen voor het verwerven van, op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking (Wpg, artikel 2) en specifiek het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren (Wpg, artikel 5). De gemeenten werken daarbij samen met GGD’en en jeugdgezondheidsorganisaties, die regelmatig kinderen en hun ouders/verzorgers zien om eventuele gezondheidsproblemen vroeg op het spoor te kunnen komen. Ook hebben gemeenten op basis van artikel 2 van de Wpg een wettelijke taak om medisch milieukundige zorg te bevorderen, waarbij GGD’en onderzoek doen en adviseren over de relatie tussen de leefomgeving en de gezondheid van de bevolking. De GGD’en werken daarvoor onder andere samen in een landelijke werkgroep voor het thema kind, milieu en gezondheid.
De omgevingsfactoren die in het rapport van UNICEF zijn opgenomen, zijn bekende omgevingsfactoren waar in Nederland ook op wordt gemonitord, zowel op lokaal als op landelijk niveau.
Het beleid voor de kwaliteit van de leefomgeving is in Nederland integraal gericht op kinderen en volwassenen, al kunnen daar soms specifieke maatregelen in worden opgenomen die gericht zijn op de bescherming van kinderen, zoals in het geval van lood in drinkwater (zie vraag 8 van de Kamervragen van GroenLinks). Om die reden is het kabinet geen voorstander van een aanvullende specifieke integrale monitoring van de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen.
Op welke manier kunnen cumulatieve effecten van bijvoorbeeld verschillende geluidsbronnen of soorten bestrijdingsmiddelen op de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen beter worden meegenomen in de afweging en vergunning van nieuwe emissiebronnen?
Cumulatieve effecten van verschillende geluidsbronnen worden al meegenomen bij planontwikkeling, zoals bij de reconstructie van een weg of bij nieuwe woningbouw. Bij de cumulatie wordt rekening gehouden met verschillen in hinderlijkheid tussen geluidsbronnen. Er zijn geen normen voor dit gecumuleerde geluid, wel moet het bevoegd gezag de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid beoordelen in de afweging of een verhoogde geluidbelasting toelaatbaar is.
Verordening (EG) 1107/2009 regelt dat werkzame stoffen alleen worden goedgekeurd en gewasbeschermingsmiddelen alleen worden toegelaten als er geen onacceptabele risico’s zijn voor mens, dier en milieu. Dit moet blijken uit een wetenschappelijke risicobeoordeling op basis van Europees geharmoniseerde richtsnoeren. Artikel 4 van deze verordening schrijft voor dat met cumulatieve effecten rekening moet worden gehouden, zodra wetenschappelijk aanvaarde methoden om dergelijke effecten te evalueren beschikbaar zijn. Er is nu echter geen richtsnoer om de risico’s voor cumulatieve effecten op het milieu te beoordelen. Ik vind het belangrijk, dat er hiervoor zo spoedig mogelijk een richtsnoer komt. Daarom brengt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dit punt actief onder de aandacht van de Europese Commissie.
De Europese goedkeuringsprocedure voorziet in het beoordelen van de risico’s voor het ongeboren kind, (jonge) kinderen en neurologische aandoeningen. In de normen voor deze beoordeling zijn veiligheidsmarges ingebouwd, zodat rekening gehouden wordt met kwetsbare groepen zoals kinderen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en ik hebben uw Kamer toegezegd om te verkennen of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden tot de mogelijkheden behoort. Gezien de complexiteit van het vraagstuk is de afgelopen maanden nagegaan hoe deze pilot het best kan worden uitgevoerd. Inmiddels is het RIVM gevraagd om op basis van bestaande datasets een eerste aanzet tot zo’n methodiek op te stellen, welke dan – in pilotvorm – getoetst zal worden, mede op basis van metingen, in een aantal nog nader te bepalen gebieden. Begin 2023 kan ik uw Kamer over de eerste uitkomsten informeren.
Hoe geeft u, in het licht van dit rapport, verder opvolging aan de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad «Rights of the child: realizing the rights of the child through a healthy environment»2, welke aangenomen is tijdens het lidmaatschap van Nederland aan de VN-Mensenrechtenraad, en erop toeziet dat staten maatregelen treffen om de rechten van kinderen én toekomstige generaties te beschermen tegen de nadelige effecten van schade aan het milieu?
Het kabinet vindt het belangrijk dat kinderrechten in Nederland worden nageleefd en bevorderd. Volgens UNICEF behoren Nederlandse kinderen tot de gelukkigste kinderen in de wereld12. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat er uitdagingen zijn als het gaat om de naleving van kinderrechten in Nederland. Niet alle kinderen in Nederland krijgen overal dezelfde kansen op een gezond en veilig leven. Ook het VN-Kinderrechtencomité vraagt in de eerder dit jaar verschenen Concluding Observations voor Nederland onder andere aandacht voor de leefomgeving van kinderen. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer op 7 juli jl. geïnformeerd over de opvolging van de Concluding Observations13.
Een van de speerpunten van UNICEF en het VN-Kinderrechtencomité is een betere participatie van jongeren en kinderen bij beleidsontwikkeling. Bij de vormgeving van het Nationaal MilieuProgramma (NMP) krijg ik gevraagd en ongevraagd adviezen van de Jongeren Milieu Raad (JMR). De JMR probeert daarbij breed de mening van jongeren in Nederland te betrekken, zodat zij een duidelijke stem krijgen in de totstandkoming van het NMP en de toekomst van het milieubeleid. Hierbij bekijkt de JMR of ze via een participatietool makkelijk een brede groep jongeren kan bereiken. Ik informeer u binnenkort over de ambities van het NMP.
De bescherming van Russische vluchtelingen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Onzekere toekomst voor Russische vluchtelingen in Nederland: «Maar als ik terug moet, kost dat me mijn leven»»?1
Het kabinet heeft grote zorgen over de mensenrechtensituatie in de Russische Federatie en houdt de situatie nauwlettend in de gaten, ook met het oog op de beoordeling van asielaanvragen van vreemdelingen uit de Russische Federatie. Zo bestaan er zorgen over de wijzigingen in het Russische wetboek van Strafrecht en het Administratief Wetboek die op 4 maart jl. zijn doorgevoerd en op basis waarvan er ook daadwerkelijk personen zijn opgepakt en vervolgd. Het kabinet kan niet ingaan op individuele casuïstiek.
Deelt u de mening dat Nederland in beginsel ruimhartig moet zijn richting Russen die op de vlucht slaan voor een regime dat zich steeds kwaadaardiger opstelt tegenover zijn eigen inwoners?
Voor Russen die vluchten geldt dat zij als vluchteling kunnen worden aangemerkt indien wordt voldaan aan de algemene kaders en voorwaarden genoemd in paragraaf C2/3.2 en C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc.). Voor de Russische Federatie is er daarnaast ook aanvullend specifiek landgebonden asielbeleid (Vc. C7/28). Dit houdt onder andere in dat in de Russische Federatie de situatie van politieke activisten, mensenrechtenactivisten en personen die actief zijn in de journalistiek en die daarbij significant kritiek leveren op de autoriteiten aanleiding geeft tot zorgen. Daarom zijn zij reeds aangewezen als risicogroep. Dit houdt in dat zij met geringe indicaties hun vrees voor vervolging aannemelijk kunnen maken. Ook LHBT’s en Jehova’s getuigen zijn aangemerkt als risicogroep. Voor LHBT’s in de gehele Russische Federatie (met uitzondering van Tsjetsjenië) die een gegronde vrees voor vervolging hebben, wordt aangenomen dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen en wordt het binnenlands beschermingsalternatief heel terughoudend en slechts onder bepaalde voorwaarden tegengeworpen. Ten aanzien van LHBT’s die afkomstig zijn uit Tsjetsjenië wordt systematische vervolging aangenomen en aan hen wordt in beginsel geen beschermingsalternatief tegengeworpen. Daarnaast, gelet op de beperkte/afwezige bescherming door de Russische autoriteiten, geldt dat van vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor huiselijk geweld niet wordt verlangd dat zij de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties inroepen. De voorwaarden van het landgebonden beleid voor de Russische Federatie zijn over het algemeen equivalent aan die van andere Europese lidstaten.
Zoals aangegeven in Kamerbrief (Kamerstuk 19 637, nr. 2909) is het, vanwege een gebrek aan actuele, eenduidige en betrouwbare informatie over de vraag in hoeverre dienstplichtigen in Rusland (gedwongen) worden ingezet in de oorlog in Oekraïne, onduidelijk of dienstweigeraars en deserteurs op basis van het algemene asielbeleid aangemerkt kunnen worden als vluchteling zoals genoemd in paragraaf C2/3.2 van de Vc. De informatie in het huidige ambtsbericht van 7 april 2021 inzake de Russische Federatie is van vóór de Russische invasie in Oekraïne van 24 februari 2022 en voorziet niet in deze informatie.
Om deze reden is er besloten om een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor een periode van zes maanden na inwerkingtreding voor Russische dienstplichtigen die dienstweigeren of die deserteren. Hieronder worden begrepen alle Russische mannen in de leeftijd 18 tot 27 jaar die vrezen hun militaire dienst te moeten vervullen of die reeds invulling gaven aan de dienstplicht en dit niet langer willen doen. Op deze wijze kan nadere en betrouwbare informatie worden vergaard omtrent de situatie voor deze doelgroep en worden bezien op welke wijze de situatie zich zal ontwikkelen. Gedurende de duur van dit besluit- en vertrekmoratorium zal het kabinet de situatie voor dienstplichtigen uiteraard nauwlettend volgen.
Voor Russische beroepsmilitairen die deserteren geldt dat ook zij als vluchteling kunnen worden aangemerkt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in C2/3.2 Vc. en er geen reden is hen uit te sluiten op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. De beschikbare informatie omtrent hun situatie is toereikend voor de IND om op verzoeken voor internationale bescherming van deze groep te kunnen beslissen. Ook voor andere categorieën Russische asielzoekers geldt dat de beschikbare informatie over de situatie in Rusland toereikend is om daarop te kunnen beslissen. Dit geldt onder meer voor Russische critici van de oorlog in Oekraïne. Hun vrees zal, mede in het licht van de aanpassingen van het Russische wetboek van Strafrecht en Administratief Wetboek, individueel beoordeeld worden.
Gelet op het bovenstaande is het kabinet van mening dat in Nederland geen streng, maar een passend beleid wordt gevoerd. Bij elke aanvraag wordt de mensenrechtensituatie betrokken en indien deze is verslechterd en maakt dat de betreffende vreemdeling te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer in de Russische Federatie, zal deze voor internationale bescherming in aanmerking komen.
Is het juist dat Nederland vooralsnog een streng beleid voert jegens vluchtelingen uit Rusland? Bent u bereid dat te herzien, gezien de zorgwekkende ontwikkelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de regering geen besluit- of vertrekmoratorium ingesteld voor (bepaalde groepen) Russische vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om Russen die weigeren in militaire dienst te gaan (dienstweigeraars) aan te merken als risicogroep? Zo nee, waarom niet?
Een volgend algemeen ambtsbericht wordt verwacht begin 2023. Hierin zal zo mogelijk de vraag in hoeverre Russische dienstplichtigen (gedwongen) worden ingezet in de oorlog in Oekraïne worden beantwoord. Als daar aanleiding toe is, zal op dat moment het landgebonden asielbeleid worden aangepast. De IND kan uiteraard nieuwe omstandigheden die zich in de periode tussen het verschijnen van twee ambtsberichten voordoen, betrekken bij de besluitvorming.
Kan de Kamer op korte termijn een ambtsbericht en een bijbehorende wijziging van het landenbeleid Rusland verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw oordeel over de open brief van Free Russia (met een oproep voor tijdelijk migratiebeleid voor Russische ballingen in oorlogstijd)?2
Het kabinet waardeert de aanbevelingen uit de open brief van Free Russia NL. Daar waar deze aanbevelingen raken aan het landgebonden asielbeleid zijn deze meegenomen en gewogen in de recente beleidsaanpassing, zoals hierboven beschreven in de beantwoording van de vragen 2, 3 en 4. De aanbevelingen die zien op het bredere migratiebeleid, vragen het kabinet om ook buiten het asieldomein bijzonder beleid te voeren voor personen uit Rusland. Ik zie in zijn algemeenheid daartoe onvoldoende aanleiding. Zoals aangegeven, houdt het kabinet de gevolgen van de Russische oorlog tegen Oekraïne voor de beoordelingen van Russische asielaanvragen in Nederland nauwlettend in de gaten.
Kunt u ingaan op de afzonderlijke aanbevelingen die zij doen (waarin het vooral gaat om de tijdelijke bescherming van Russische migranten)?
Zie antwoord vraag 7.
Meer incidenten met verwarde personen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Meer incidenten verwarde personen»?1 .
Ja.
Wat vindt u van het feit dat steeds meer verwarde personen beslag leggen op de al overbelaste politiecapaciteit? Kunt u hierover een gedetailleerd antwoord geven?
Het aantal meldingen over personen met verward gedrag dat bekend is bij de politie, de zogenoemde E33 meldingen, laat de afgelopen jaren een stijging zien. Er is geen eenduidige verklaring voor de stijging te geven. Kijkend naar het type melding zien we dat de E33-meldingen gaan over een breed scala aan voorvallen en dat het aantal meldingen geen beeld geeft van de aard of omvang van de problemen van mensen met verward gedrag. De politie stelt bij een melding van verward gedrag geen diagnoses, de politie is daarvoor niet opgeleid.
Het aantal incidenten dat de politie registreert onder de noemer overlast «verward persoon», staat daarnaast niet gelijk aan het aantal mensen met verward of onbegrepen gedrag. Bij een incident kunnen namelijk meerdere personen betrokken zijn, en één persoon kan ook zorgen voor meerdere incidenten. Het aantal unieke personen met verward gedrag ligt daarmee lager dan het aantal meldingen. Zoals aangegeven in de voortgangsbrief over de aanpak voor personen met verward of onbegrepen gedrag die gelijktijdig met deze beantwoording aan de Kamer is gezonden, zal de politie in nauwe samenwerking met het Ministerie van JenV een analyse uitvoeren van de registraties in combinatie met andere data om meer zicht te krijgen op het aantal unieke personen dat achter deze meldingen schuilgaat en hun zorg- of ondersteuningsvraag.
We vinden het belangrijk te benadrukken dat we mensen die verward gedrag vertonen passende zorg en ondersteuning dienen te bieden, maar dat we tegelijkertijd ook aandacht moeten hebben voor de openbare orde en veiligheid van burgers, de persoon in kwestie zelf en zorg- en politiemedewerkers. Er moet steeds worden gezocht naar een juiste verdeling van taken en verantwoordelijkheden, gegeven de aard van de situatie en de achtergrond van de problematiek. Dit kan leiden tot inzet vanuit de zorg, maar ook indien noodzakelijk vanuit politie vanwege gevaarzetting.
Het vraagstuk van de als te krap ervaren politiecapaciteit is bekend. De vraag naar inzet van de politie zal altijd groter blijven dan de beschikbare capaciteit. Op lokaal niveau beslist het lokaal gezag (de burgemeester samen met de officier van justitie) over de prioriteiten en onderwerpen waarop de inzet van de politie dient plaats te vinden. In geval van nood en/of gevaar voor de openbare orde of veiligheid zal de politie altijd optreden.
Bent u bekend met het feit dat ondermeer de politievakbond Algemene Nederlandse Politie Vereniging (ANPV) heeft gesteld dat het gestegen aantal incidenten met verwarde personen te wijten is aan bezuinigingen op de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)? Zo ja, heeft u de bereidheid de bezuinigingen op de GGZ terug te draaien, zodat er meer instellingen zijn waar verwarde personen onderdak kunnen vinden in plaats van deze in de wijken los te laten? Kunt u hierover een gedetailleerd antwoord geven?
We zijn daarvan op de hoogte, maar delen de opvatting van de ANVP niet en willen hier graag enkele kanttekeningen bij plaatsen. Ten eerste zijn mensen met verward of onbegrepen gedrag niet één op één gelijk te stellen met mensen met een psychische zorgvraag. Het betreft een bredere groep met veelal (een combinatie van) verslavings- en psychische problematiek, andere gedragsproblematiek en/of waarbij sprake is van levensproblemen zoals schuldenproblematiek of verlies van een naaste, die als gevolg hiervan een verwarde episode doormaken. Slechts een zeer klein gedeelte van deze doelgroep vormt een gevaar voor de veiligheid. Het is op basis van de registratie van E33- meldingen niet mogelijk om in algemene zin aan te geven in welk aandeel van deze gevallen de persoon waarover wordt gemeld een (psychische) zorgvraag heeft. In de Kamerbrief die tegelijk met deze beantwoording aan de Kamer wordt verzonden, geven wij aan een nadere analyse van de E33-meldingen en de zorg- en ondersteuningsbehoefte van de doelgroep die hierachter schuilgaat, uit te zullen voeren. Ten tweede zijn de afgelopen jaren (2018–2022) de uitgaven aan de curatieve ggz gestegen van 3,7 miljard euro naar 4,6 miljard euro.
Bent u van plan te zorgen voor een landelijk dekkend netwerk van de psycholance, een ambulance die bedoeld is voor verwarde en psychiatrische patiënten? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot het vervoer van personen met verward gedrag is in 2020 met betrokken partijen afgesproken dat het vervoer met psychiatrische hulpverlening door de Regionale Ambulance Voorziening (RAV) wordt verzorgd. Immers, wanneer iemand zorg nodig heeft is vervoer door een politieauto niet passend, en ook voor de persoon in kwestie onnodig stigmatiserend en traumatiserend. De verantwoordelijkheid van de RAV voor dit vervoer is verankerd in de Wet Ambulancezorgvoorzieningen. Daarmee is sprake van een landelijk dekkend netwerk. Om de kwaliteit van dit vervoer te borgen heeft Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft het «Kwaliteitskader Mobiele zorg rondom psychiatrische beoordeling» vastgesteld. De manier waarop dit vervoer precies wordt ingevuld en georganiseerd verschilt per regio. Op die manier kan rekening worden gehouden met specifieke kenmerken en behoeften van de regio. De psycholance is een vorm om dit vervoer in te richten, maar er zijn ook andere goede manieren om het vervoer van mensen met verward of onbegrepen gedrag vorm te geven. Omdat bij het landelijk uitrollen van één specifiek vervoersmodel zoals de psycholance geen rekening met de lokale context kan worden gehouden, vinden we dat niet wenselijk.
Centric en de mogelijkheid en wenselijkheid een enquête te houden |
|
Pieter Omtzigt |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het opstappen van de top van Centric na een conflict met eigenaar Sanderink?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van de opgestapte bestuursleden naar de ondernemingskamer te stappen in verband met wanbeheer?
Ja.
Heeft u gezien dat DNB afscheid genomen heeft van Centric?
Ja. Overigens heb ik begrepen dat de DNB bezig is met een nieuwe aanbesteding en om praktische redenen in de tussentijd van de dienstverlening door Centric gebruik blijft maken.
Deelt u de mening dat er redenen van openbaar belang zijn een enquête te houden naar de onderneming Centric, aangezien er vele misstanden zijn, zoals o.a. opgetekend in het boek «Er is er hier maar een de baas, de ontspoorde macht van Gerard Sanderink» van Angelique Kunst?
Het OM was al bekend met de signalen over aanhoudende onrust binnen de onderneming en is een verkennend onderzoek gestart teneinde te beoordelen of een verzoek bij de Ondernemingskamer zal worden gedaan tot het instellen van een onderzoek als bedoeld in 2:345 lid 2 BW. Op de uitkomsten van dit verkennend onderzoek kan ik niet vooruitlopen.
Bent u bereid aan de advocaat-generaal bij het gerechtshof te Amsterdam, die krachtens artikel 2:345 lid 2 BW de bevoegdheid heeft een enquête in te stellen om redenen van openbaar belang, mede te delen dat u die opvatting heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Excuses dat het beantwoorden niet eerder is gelukt. De afstemming met betrokken partijen heeft langer geduurd dan verwacht.
Het gebrek aan aandacht voor de gesubsidieerde rechtsbijstand op rechtenopleidingen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het opinieartikel «Rechtenstudenten zijn meer bezig met hun carrière dan met rechtvaardigheid»?1 Kunt u op de inhoud reageren?
Ik vind het – net zoals de auteur van het opinieartikel – belangrijk dat instellingen voor hoger onderwijs mede aandacht besteden aan de persoonlijke ontplooiing van de studenten en aan bevordering van hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. De instellingen voor hoger onderwijs dienen volgens de wet deze doelstellingen te realiseren. Het is aan de instellingen zelf om invulling te geven aan die brede opdracht. Zij kunnen dit bijvoorbeeld doen door het aanbieden van onderwijs in bepaalde vakken en het organiseren van stages en projecten met externe partijen. Daarnaast kunnen de hogeronderwijsinstellingen extracurriculaire vakken of bijvoorbeeld studium generales aanbieden die niet direct binnen het opleidingsdomein vallen. Denk daarbij aan lezingen over rechtsstatelijkheid.
Heeft u ook signalen dat er steeds minder interesse is in de sociaal advocatuur en dat dit te verklaren is door de manier waarop de opleiding is vormgegeven?
Uit de cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand («de Raad») blijkt dat er in 2021 8.142 advocaten stonden ingeschreven bij de Raad. Daarvan waren er in 2021 6.218 actief. Dit betekent dat aan hen minimaal één toevoeging is verleend in 2021.2 Aan bijna 2.000 ingeschreven advocaten is géén toevoeging verleend in 2021. Gebleken is dat er 457 advocaten actief zijn geworden ten opzichte van 2020. Zij hebben in 2020 geen toevoeging aangevraagd. Dit is de instroom. En er zijn in 2021 768 advocaten inactief geworden ten opzichte van 2020. Dit is de jaarlijkse uitstroom. Deze aantallen vormen geen trendbreuk met de afgelopen jaren. De spreiding over leeftijdscategorieën duidt op een aanstaande vergrijzing en onvoldoende aanwas. Ook zijn er signalen dat in bepaalde regio’s niet op alle rechtsgebieden (voldoende) advocaten beschikbaar zijn (zoals bij personen- en familierecht). De Raad is daarom dit jaar een onderzoek gestart naar de stand van de sociale advocatuur. De resultaten van dit onderzoek worden in het najaar verwacht en moeten meer en een actueel inzicht geven daarin. Of de lagere interesse (mede) te verklaren is door de vormgeving van de opleiding is nog niet bekend.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat studenten aangeven slechts economische redenen als motivatie noemen voor hun rechtenstudie, het individualisme en rendementsdenken in opleidingen, dat «mensen helpen geen «economische meerwaarde» heeft» en dat het helpen bij een rechtswinkel alleen belangrijk is voor een goed CV? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het met de auteur van het artikel eens dat de rechtenfaculteiten continu kritisch moeten kijken naar hun curriculum. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer vorig jaar over dit onderwerp geïnformeerd.
Ik vind het begrijpelijk dat studenten bij het volgen van een opleiding oog hebben voor hun kansen in de samenleving en op de arbeidsmarkt, en tijdens hun studie bepaalde keuzes maken om hun kansen te vergroten.
Ook vind ik het belangrijk dat de student zijn/haar talenten en interesses verder kan ontwikkelen. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld een bijbaan of bestuursfunctie, maar ook uitwisseling tijdens de studie enzovoort. De studenten hebben daarin eigen keuzes te maken. Het is aan de instelling om zich in te spannen voor het opleiden van zelfstandige, kritische mensen die hun talenten willen inzetten voor de samenleving, en die in staat zijn om maatschappelijke omstandigheden en ethische overwegingen mee te laten wegen in oordeelsvorming. Opleidingen in het hoger onderwijs dienen de studenten uit te dagen om hierop te reflecteren.
Meent u ook dat rechtenstudenten niet louter zo snel mogelijk moeten afstuderen om aan de slag te kunnen op de Zuidas, maar ook juist leren over het belang van sociaal advocatuur en hoe zorgt u hiervoor?
Graag verwijs ik hierbij ook naar mijn antwoord op uw eerste vraag. Het is aan instellingen voor hoger onderwijs om in de opleiding mede aandacht te besteden aan de persoonlijke ontplooiing van de studenten en aan bevordering van hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Mijn voorganger heeft reeds de koerswijziging ingezet waarbij het rendementsdenken plaats heeft gemaakt voor studentsucces met het doel dat de studenten zich zo goed mogelijk kunnen ontwikkelen. Daarbij is het nog steeds belangrijk dat de studenten de studie succesvol binnen een redelijke termijn afronden maar zonder dat dit ten koste gaat van het welzijn van de studenten. Die koers wil ik graag voortzetten. Het is tot slot de vrije keuze van de student om na de studie voor een bepaalde werkgever of beroepenveld te kiezen.
Wat zou volgens u moeten veranderen aan de opleidingen om aandacht voor de gesubsidieerde rechtsbijstand te bereiken? Welke bijdrage kunt u eraan leveren om hier verandering in te brengen?
De inhoud van de opleiding (het curriculum) wordt bepaald door de hogeronderwijsinstelling zelf. Om het civiel effect te bereiken, wordt tijdens de opleiding onderwijs verzorgd dat ook voor het beroep van een sociale advocaat van belang is.
Met de universiteiten en hogescholen worden gesprekken gevoerd of binnen het curriculum voldoende aansluiting bestaat met de sociale advocatuur. Daarbij is ook de Nederlandse Orde van Advocaten («de NOvA») actief betrokken.
Kunt u een beeld schetsen van de omvang van de financiële bemoeienis van grote advocatenkantoren met de rechtenstudies, die onafhankelijk zouden moeten zijn, en tevens aangeven hoe u dit de kop in probeert te drukken?
Er is geen inhoudelijke bemoeienis van grote advocatenkantoren met de rechtenopleidingen. Het is mij wel bekend dat de grote advocatenkantoren buiten het curriculum van de opleiding activiteiten dan wel studieverenigingen sponsoren. Dit gaat niet ten koste van de onafhankelijkheid van de opleidingen maar zorgt wellicht voor grotere zichtbaarheid van grote advocatenkantoren als potentiële werkgevers.
Voor zover deze vraag toeziet op financiële bemoeienis met onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek door het bedrijfsleven, verwijs ik naar mijn reactie op de resultaten van het onderzoek van Rathenau Instituut in 2020 naar de ontwikkeling van derde geldstroom en beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek.3 Dit rapport heeft op basis van beschikbare cijfers de historische ontwikkeling van de derde geldstroom in kaart gebracht en laat zien wat er op basis van onderzoek en literatuur bekend is over beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek door deze geldstroom. De derde geldstroom wordt onderverdeeld in nationale overheden, bedrijven, internationale organisaties en overige non-profitorganisaties. In het totaal steeg het aandeel van de derde geldstroom ten opzichte van de totale baten van de Nederlandse universiteiten tussen 2008 en 2018 van 14,3% naar 16,2%. Het rapport maakt duidelijk dat beïnvloeding nuances kent en, afhankelijk van het perspectief, zowel gewenst als ongewenst kan zijn. Het rapport geeft geen aanleiding tot zorg, maar maakt wel duidelijk dat het belangrijk is dat universiteiten bewuste en strategische keuzes blijven maken bij het samenwerken met externe partijen.
Voor zover deze vraag gaat over het financieren van bijzondere leerstoelen, heb ik bij de beantwoording van de vragen van het lid Jasper van Dijk en Kwint (beiden SP) aangegeven dat ik het gesprek over de verhouding bijzonder hoogleraar en gewone hoogleraar met het veld wil voeren. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
Hoe zorgt u ervoor, naast het openstellen van de aanwasregeling, dat er in de toekomst voldoende sociaal advocaten beschikbaar zijn?
De Minister voor Rechtsbescherming heeft de regeling beroepsopleiding sociale advocatuur nogmaals met een subsidieplafond voor 175 deelnemers laten vaststellen. Tot op heden zijn er 81 advocaat-stagiaires voor wie een subsidie is aangevraagd. De Raad is verder, zoals hiervoor ook aangegeven, dit jaar een onderzoek gestart naar de stand van de sociale advocatuur. Met universiteiten en hogescholen worden, zoals hiervoor ook aangehaald, samen met de NOvA bovendien gesprekken gevoerd over het curriculum om dit beter te doen aansluiten bij de rol en het werk van de sociale advocatuur. Ook de Raad werkt samen met hogescholen en universiteiten om het werk van de sociale advocatuur en innovatie onder studenten meer voor het voetlicht te brengen door middel van voorlichting, gastcolleges, het begeleiden van (afstudeer)onderzoek en het bijdragen aan de onderwijsprogramma’s.
De rente op studieleningen en de verhoging van het collegegeld. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Studenten vrezen einde van nulrente op studieschuld» en «Collegegeld stijgt door inflatie waarschijnlijk met 212 euro»?1 2
Ja, ik ben bekend met beide berichten.
Hoe ziet de rente op de studieschuld er nu uit voor verschillende soorten studenten? Welke systemen worden er gehanteerd?
Er zijn twee verschillende renteregimes die beide onderdeel uitmaken van een bredere set terugbetaalvoorwaarden. Voor mbo-studenten wordt de rente berekend op basis van het gemiddelde van het rendement in september van een staatsobligatie met een looptijd van 3 jaar en het rendement in september van een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar. Mbo-studenten betalen hun studielening terug over een periode van 15 jaar. Voor ho-studenten wordt de rente berekend op basis van het gemiddelde rendement over een jaar (oktober tot september) op een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar. Ho-studenten betalen hun studielenig terug over een periode van 35 jaar.
Overigens is het kabinet voornemens om in het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs de maatregel op te nemen om het terugbetaalregime voor beide groepen gelijk te trekken, waardoor mbo-studenten hetzelfde rentepercentage krijgen als ho-studenten.
Klopt het dat de rente op de studieschuld vanaf januari 2023 geen 0% meer zal zijn?
De rente op de studielening wordt aan het einde van het jaar vastgesteld. Het is op dit moment dus nog niet te zeggen hoe hoog deze zal zijn. Gelet op de huidige rente en de berekeningswijze van de rente is het echter voorstelbaar dat deze hoger zal zijn dan 0%.
Op welke (oud-) studenten heeft deze eventuele rentestijging invloed?
De eventuele rentestijging heeft effect op studenten die nog studeren én een studielening ontvangen. De rente over de studielening wordt gedurende de studieperiode namelijk ieder jaar opnieuw vastgesteld. Ook heeft de eventuele rentestijging op korte termijn effect op een deel van de oud-studenten in de terugbetaalfase. Voor deze oud-studenten wordt de rente iedere vijf jaar vastgezet. Voor een deel van de studenten zal die rente dus ook in 2023 weer worden vastgezet op basis van de dan geldende rente.
Is het u bekend dat studenten bij het aangaan van de studielening in de veronderstelling waren dat de rente op hun studieschuld 0% zou blijven?
Mij bereiken signalen dat er studenten zijn die onterecht in de veronderstelling waren dat de rente op hun studieschuld 0% zou blijven.
Vindt u het terecht dat studenten op deze manier worden verrast met een rentestijging op de studieschuld? Zo nee, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u hiertegen zult optreden? Zo ja, waarom wel?
Ik kan mij goed voorstellen dat studenten, net als andere mensen, schrikken van de hoge inflatie en de stijgende rente. Het feit dat de rente op de studielening enige tijd 0% was, was echter een unicum. Dat studenten hadden verwacht dat deze rente nooit zou stijgen, lijkt mij dan ook geen reële aanname.
Studenten worden op het moment dat zij de lening aanvragen direct geïnformeerd over het feit dat er rente wordt gerekend over die lening. Vervolgens worden zij jaarlijks geïnformeerd over de hoogte van de rente en kan de rente op ieder moment worden ingezien in MijnDUO. Daarnaast communiceert DUO ook via andere kanalen – zoals sociale media en de website – over de hoogte van de rente.
Deelt u de mening dat studenten onevenredig zijn belast sinds de invoering van het leenstelsel? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in de hoofdlijnenbrief ben ik mij zeker bewust van het feit dat er meerdere zorgen bij de huidige jongere generatie samenkomen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de zorgen over de woningmarkt en het klimaat, maar ook de afgelopen coronajaren hebben veel invloed gehad op het leven van studenten. Hoewel de invoering van het leenstelsel niet heeft geleid tot een lagere instroom in het hoger onderwijs, zie ik wel dat nu anders wordt gekeken naar welke invloed schulden hebben op (oud-)studenten. Dat is ook de reden dat ik het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs in voorbereiding heb.
Bent u ervan op de hoogte dat sommige groepen studenten door religieuze overtuigingen geen gebruik mogen maken van leningen waar rente op rust? Deelt u de mening dat deze groep studenten hierdoor wordt ontmoedigd om door te studeren? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u hiertegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben ervan op de hoogte dat er studenten zijn die door religieuze overtuigingen geen gebruik mogen maken van leningen waar rente op rust. Voor deze groep verandert er niets, want ook nu al wordt er rente op de studielening gerekend. Deze rente is echter op dit moment 0%. Ik heb geen signalen dat deze groep studenten niet of minder deelneemt aan het onderwijs, doordat zij geen gebruik maken van studiefinanciering.
Deelt u de mening van het ISO dat de rentestijging «de zoveelste financiële klap in het gezicht van studenten» is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent dat op dit moment verschillende zorgen samenkomen bij de nieuwe generatie. Dat is ook een van de redenen dat het kabinet de herinvoering van de basisbeurs gerechtvaardigd acht.
Dat de rente naar verwachting stijgt, is geen nieuw beleid, maar de logische consequentie van staand beleid dat er de laatste jaren óók voor gezorgd heeft dat (oud-)studenten hebben kunnen profiteren van een historisch lage rente. Hoewel de eventuele rentestijging dus wellicht eerder komt dan verwacht voor studenten, denk ik niet dat het reëel is om te denken dat deze nooit zou stijgen.
Klopt het dat (door de inflatie) het collegegeld vanaf september 2023 voor universiteiten en hogescholen zal stijgen? Zo ja, hoeveel zal het collegegeld dan bedragen?
Het is nog niet aan te geven hoe hoog het wettelijk collegegeld voor 2023–2024 wordt. Het wettelijk collegegeld voor dat studiejaar willen we de komende periode vaststellen.
Deelt u de mening dat de stijging van het collegegeld nog een financiële klap in het gezicht van studenten is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de zorgen van studenten rond stijgende kosten. Met het voornemen om de basisbeurs vanaf 2023/2024 opnieuw in te voeren, zet het kabinet een eerste stap om de zorgen van deze generatie jongeren te laten afnemen. Ook is het voornemen om de groep studenten die aanspraak kan maken op een aanvullende beurs te vergroten.
Deelt u de mening dat studenten niet door financiële redenen belemmerd mogen worden om te studeren en dat de verhoging van het collegegeld hierdoor een onwenselijke situatie is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn verantwoordelijkheid om te zorgen voor een toegankelijk onderwijsstelsel. Toegankelijk zie ik onder meer als beschikbaar en betaalbaar onderwijs. Zo wordt één van de kostenposten, zoals het wettelijk collegegeld, berekend aan de hand van een bepaalde systematiek zoals deze in de wet is vastgesteld.
Het is goed om oog te blijven houden voor de huidige economische ontwikkelingen, en dan in het bijzonder voor de gevolgen voor de kwetsbare groepen, waaronder studenten met ouders die financieel minder draagkrachtig zijn. Ook in het wetsvoorstel herinvoeren basisbeurs wordt bijzondere aandacht gegeven juist voor deze kwetsbare groep.
Bent u bereid om te bezien wat de mogelijkheden zijn om de verhoging van het collegegeld te voorkomen?
Ik ben die mogelijkheden op dit moment aan het onderzoeken.
Bent u bereid om vóór het commissiedebat «Beleidsbrief Hoger onderwijs en wetenschap» op 30 juni, de Kamer te voorzien van antwoorden op deze vragen?
Ja.
De term piekbelasting |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Bent u bekend met de onduidelijkheid onder boeren over de term «piekbelaster»?
Ik kan mij die onduidelijkheid voorstellen, omdat er geen eenduidige definitie is van de term «piekbelaster».
Wat verstaat u onder de gebruikte term «piekbelaster»? Is een piekbelaster 1) een bedrijf dat de standaardgegevensformulieren (SDF)-rapportage per Natura 2000-gebied significant negatief beïnvloedt; 2) een bedrijf dat de nationale artikel 17-rapportage beïnvloedt waardoor habitattypen en -soorten een ongunstige staat van instandhouding krijgen; 3) een bedrijf dat de Nationale Databank Flora en Fauna-rapportage per Natura 2000-gebied negatief beïnvloedt; 4) een bedrijf dat in de aankoopcalculator AERIUS drempelwaarden overschrijdt?
Piekbelaster is geen vast omschreven begrip. In de regel wordt de term gebruikt voor bedrijven met een hoge uitstoot op stikstofgevoelige natuur, die in de meeste gevallen op relatief korte afstand van stikstofgevoelige natuur gelegen zijn. Deze piekbelasters kunnen bedrijven uit alle sectoren zijn. Afhankelijk van de context en de gewenste benadering daarbij kan deze groep qua omvang smal of juist breder worden begrensd en gedefinieerd.
Kunt u aangeven hoe deze vier criteria zich precies verhouden tot een piekbelaster?
Zoals uit het antwoord op de vorige vraag blijkt, hangt de definitie van de term «piekbelaster» af van de context. Daarbij gaat het in algemene zin om bedrijven of bedrijfslocaties die een relatief hoge stikstofbelasting veroorzaken op stikstofgevoelige natuur, daarmee significant bijdragen aan de negatieve effecten op een of meer stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en daarin gelegen gevoelige habitattypen en soorten waardoor deze zich in een ongunstige staat van instandhouding bevinden.
Kunt u aangeven welke afweging er precies gemaakt wordt bij de Maatregel gerichte aankoop en beëindiging (MGA) en Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (LBV)?
Beide regelingen gaan uit van vrijwillige deelname. Met deze regelingen wordt beoogd zoveel mogelijk bedrijven te kunnen ondersteunen die hun bedrijf(slocatie) vrijwillig willen beëindigen. Met de Lbv is gekozen voor een regeling die landelijk door RVO wordt uitgevoerd waarbij gebruik wordt gemaakt van één landelijke drempelwaarde. Bij een overtekening van de regeling worden de aangemelde bedrijfslocaties geprioriteerd naar kosteneffectiviteit. Dat wil zeggen zo veel mogelijk stikstofdepositievermindering tegen een zo laag mogelijke prijs. Er kunnen circa 10.000 veehouderijlocaties in aanmerking komen waarbij wordt getoetst aan een landelijke drempelwaarde. Veehouderijlocaties waarvan de totale depositie op alle stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden de landelijke drempelwaarde overschrijdt kunnen deelnemen aan deze stoppersregeling.
Bij de MGA-2 is gekozen voor een regeling die door provincies wordt uitgevoerd en hen ondersteunt bij de uitvoering van provinciale gebiedsprocessen.
De eerste tranche van de maatregel gerichte aankoop is gericht op het kunnen aankopen van circa 800 veehouderijlocaties die een depositie veroorzaken van minimaal 2 mol N/ha/jaar gemiddeld op stikstofgevoelige en overbelaste hectares Natura 2000-gebied gelegen binnen een afstand van 10 kilometer van de veehouderij. Dit wordt getoetst middels de aankoopcalculator die voor de eerste tranche van de MGA is ontwikkeld.
De 2e tranche van de MGA zoals recent geconsulteerd, richt zich op circa 3900 veehouderijlocaties: per stikstofgevoelig Natura 2000-gebied de 2% veehouderijen binnen een straal van 25 km van het natuurgebied die de hoogste depositie veroorzaken op dat natuurgebied. Dit wordt getoetst middels de (nieuwe) aankoopcalculator die voor de 2e tranche van de MGA is ontwikkeld.
Hoe is de afweging gemaakt tussen het uitkopen van piekbelasters en (mondiale) voedselzekerheid, duurzaamheid en landbouwinnovatie?
Het voedselsysteem op nationaal en Europees niveau is voor de meeste voedselproducten zelfvoorzienend; het is ook robuust en veerkrachtig. Maar dit is alleen volhoudbaar wanneer de landbouwproductie bezien vanuit stikstof, water, biodiversiteit en klimaat duurzaam plaatsvindt. Om de voedselzekerheid op lange termijn te borgen moeten we daarom juist investeren in een sterke natuur, schone landbouw en voldoende biodiversiteit. Niet alleen in Nederland maar ook daarbuiten. Ik zet mij er dan ook voor in om de voedselsystemen wereldwijd te verduurzamen, door middel van export van technologie, kennis en kunde. Uiteindelijk is verduurzaming van het voedselsysteem de enige weg naar het borgen van mondiale voedselzekerheid op de lange termijn.
Het bericht dat de stagiair te vaak wordt ingezet als goedkope arbeidskracht |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Interstedelijk Studenten Overleg: Stagiair wordt te vaak ingezet als goedkope arbeidskracht»?1
Stages zijn bedoeld om studenten kennis te laten maken met de beroepspraktijk en om hun professionele vaardigheden te ontwikkelen. Wanneer studenten stagewerkzaamheden verrichten die niet passen bij het stageniveau, omdat de werkzaamheden te makkelijk of te moeilijk zijn, kan een student een verkeerd beeld krijgen van de beroepspraktijk. Dat is onwenselijk.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat werkgevers stagiaires inzetten als onbetaald of slecht betaalde arbeidskrachten?
Een student die stage loopt heeft geen wettelijk recht op stagevergoeding. Werkgevers zijn niet verplicht om een stagevergoeding aan te bieden, al doet de meerderheid van de werkgevers dit wel. En dat juich ik toe. Ik zal daarom in gesprek gaan met het onderwijs- en werkveld om afspraken te maken zodat er gezorgd kan worden dat meer werkgevers een passende stagevergoeding bieden. Ook wil ik verkennen hoe de begeleiding van stagiairs verbeterd kan worden.
Wanneer een stagiair geen stagewerk maar regulier werk uitvoert, heeft de student recht op een arbeidsmarktovereenkomst, inclusief een (minimum-)loon.
De Nederlandse Arbeidsinspectie controleert of er sprake is van oneigenlijke inzet van stagiairs en kan een boete uitdelen aan een bedrijf als hier sprake van is. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik hier dieper op in.
Deelt u de mening dat stagemisbruik aangepakt dient te worden? Hoe gaat u er voor zorgdragen dat stagiaires niet als reguliere werknemer worden ingezet en een fatsoenlijke stagevergoeding en begeleiding krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een minimum stagevergoeding voor studenten nodig is, vooral nu studenten worden opgezadeld met steeds hogere kosten voor energie, collegegeld, boodschappen, studentenkamers en studieschuld?
Zoals aangegeven bij vraag 2 en 3, zijn werkgevers niet verplicht om een stagevergoeding te bieden. Ik begrijp dat studenten zich zorgen maken om de stijgende kosten. Ik zal daarom met het werkveld in gesprek gaan om afspraken te maken over het aanbieden van een passende stagevergoeding.
Bent u van plan om het vijfpuntenplan van het ISO over te nemen? Zo nee, wat gaat u dan toen tegen stagemisbruik? Bent u bereid in samenspraak met onderwijsinstellingen, studentenorganisaties, werkgevers en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te komen tot een gezamenlijke aanpak stagemisbruik?
Zoals ook aangeven in mijn beantwoording op de schriftelijke vragen van het lid van Baarle, wil ik graag met het onderwijs- en werkveld in gesprek om afspraken te maken over hoe (1) studenten beter voorgelicht kunnen worden over hun rechten als stagiair, (2) hoe stagiairs beter begeleid kunnen worden tijdens een stage en (3) om meer werkgevers bereid te krijgen om een passende stagevergoeding aan te bieden.
Welke rol ziet u voor de Nederlandse Arbeidsinspectie in het tegengaan van stagemisbruik?
Een stagiair mag niet ingezet worden voor werkzaamheden die een reguliere werknemer binnen de organisatie verricht. Voor regulier werk geldt dat het is gericht op het draaien van productie en het maken van omzet en niet op leren. Als een stagiair regulier werk verricht, dan heeft de stagiair recht op het daarbij behorende loon of in ieder geval op het wettelijk minimumloon. Bij een melding of vermoeden van onderbetaling mag de Nederlandse Arbeidsinspectie controleren of er in plaats van stage sprake is van reguliere arbeid en of daarbij onderbetaling aan de orde is. De Nederlandse Arbeidsinspectie kan een boete op leggen als daarvan sprake is.
Na registratie wordt beoordeeld of de melding leidt tot een onderzoek door de Arbeidsinspectie. Indien de Arbeidsinspectie na onderzoek constateert dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking en dat de stagiair derhalve recht heeft op het wettelijk minimumloon, kan de Arbeidsinspectie een boete opleggen aan de werkgever en eisen dat de werkgever het loon en/of vakantiebijslag nabetaalt. In 2021 heeft de Arbeidsinspectie circa 30 meldingen over stages in behandeling genomen die betrekking hadden op de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Arbeidstijdenwet en Arbowetgeving.
Bent u bereid om de stagevergoeding voor alle stagiaires aan de laten sluiten bij die van de rijksstagiairs en een voorziening te treffen voor ondernemers voor wie dit financieel niet haalbaar is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om met het onderwijs- en werkveld in gesprek te gaan over het aanbieden van een stagevergoeding. Ik ben tevens van mening dat het aan de werkgevers is om een passende stagevergoeding aan stagiairs te bieden. Ik zie hier geen rol voor het kabinet om eventuele financiële knelpunten te dekken.
Wanneer gaat u beginnen met het periodiek informeren van de Kamer over stagetekorten in het mbo en hbo, zoals uw voorganger beloofde tijdens de behandeling van de begroting OCW 2022?
Momenteel wordt door een extern onderzoekbureau verkend hoe groot de stagetekorten op het hbo zijn. Het eerste meetmoment zal Q3 van 2022 zijn, omdat studenten doorgaans in september een stage starten. De resultaten van dit onderzoek zullen eind dit jaar gedeeld worden met de Kamer.
De stagetekorten op het mbo worden periodiek door SBB in kaart gebracht.
In hoeverre worden stagiaires van school geplukt om bij een werkgever aan de slag te gaan? Wat wordt er gedaan om deze zogenaamde groenpluk tegen te gaan?
Voor het hbo geldt dat er geen cijfers beschikbaar zijn over het aantal stagiairs dat vroegtijdig stopt met studenten om aan de slag te gaan bij een werkgever.
Uit een nadere uitvraag bij 40 RMC-regio’s, blijkt dat de meeste scholen en gemeenten geen of slechts in beperkte mate ervaren dat werkgevers jongeren actief stimuleren om vroegtijdig te stoppen met hun opleiding (groenpluk). Veel vaker kiezen jongeren er zelf voor om te gaan werken2. Scholen geven aan dat als groenpluk voorkomt, betreffende opleidingen in gesprek gaan met stagebedrijven om dit tegen te gaan. OCW heeft in 2020 met diverse landelijke partijen een intentieverklaring getekend om jongeren die ongediplomeerd aan het werk gaan alsnog tot een startkwalificatie te brengen3.
Het bericht ‘’Nelson M. van verboden pedofielenclub Martijn met wapen en kinderporno opgepakt in Mexico’’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nelson M. van verboden pedofielenclub Martijn met wapen en kinderporno opgepakt in Mexico»?1
Ja.
Klopt het dat de uit Nederland gevluchte pedo-activist Nelson M. is gearresteerd in Mexico-Stad? Klopt het voorts dat hij in Mexico politiek asiel had aangevraagd?
De Nederlandse opsporingsautoriteiten waren niet betrokken bij de aanhouding van Nelson M. De bijzonderheden rond zijn aanhouding, en informatie over zijn asielaanvraag, zijn pas later bekend geworden. Het OM heeft mij laten weten deze zaak, en ontwikkelingen daarin, nauwgezet te volgen en waar mogelijk stappen te ondernemen.
Hoe kan het dat een verdachte, die al eerder naar het buitenland was gevlucht, gedurende een lopende strafzaak met verdenking van ernstige strafbare feiten, naar het buitenland kan afreizen?
Het OM heeft mij laten weten dat Nelson M. op 18 februari 2020 is aangehouden op verdenking van het bezit van kinderporno. Voor dit strafbaar feit is voorlopige hechtenis toegelaten. De voorlopige hechtenis is echter op 4 juni 2020 door de rechtbank onder bijzondere voorwaarden geschorst. Vluchtgevaar werd hierbij door de rechtbank niet aangenomen. Een verdachte mag in zo’n geval naar het buitenland reizen.
Nelson M. is vervolgens op 17 mei 2021 aangehouden wegens overtreding van een van de bijzondere voorwaarden. Op 19 mei 2021 is de voorlopige hechtenis wederom door de rechtbank geschorst. Toen daarna bleek dat hij wederom de bijzondere voorwaarden overtrad, is opnieuw een bevel tot aanhouding afgegeven. Nog voordat hij kon worden aangehouden, is hij afgereisd naar Mexico.
Welke voorzieningen kunnen worden getroffen om het vluchtrisico van een verdachte te beperken bij het schorsen van de voorlopige hechtenis?
Nederland kent een aantal opsporings- en tegenhoudmiddelen, waaronder een Green Notice, een internationale signalering, de paspoortmaatregel en de Schengensignalering.
Een Green Notice is een wereldwijd waarschuwingsmiddel dat door de politie kan worden uitgevaardigd. Dit is een zwaar middel waar strenge eisen aan worden gesteld, zoals een veroordeling voor ernstige seksuele misdrijven en een verhoogd recidiverisico.
Aan een internationale signalering zijn ook vereisten verbonden. Zo is signaleren enkel mogelijk voor feiten waarvoor een voorlopige hechtenis kan worden opgelegd. Daarnaast kan vanuit veiligheidsoverwegingen worden overwogen om een persoon niet internationaal te signaleren.
Om te voorkomen dat iemand het land verlaat, kan op grond van artikel 18 van de Paspoortwet een paspoort worden ingenomen.
Tot slot is het mogelijk om iemand te signaleren in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Op basis hiervan kan iemand worden aangehouden in een Schengenland.
Waarom wordt er bij een schorsing van de voorlopige hechtenis niet gekozen om verdachten een enkelband te laten dragen en het paspoort in te nemen?
Het is uiteindelijk aan het oordeel van de rechter of voor (een van) de genoemde maatregelen wordt gekozen. In het algemeen kan ik zeggen dat de toepassing van reis-beperkende maatregelen afhangt van de specifieke omstandigheden van een concrete casus. Hierbij speelt een rol de ernst van de feiten waarvan iemand wordt verdacht, en de inschatting in hoeverre er sprake is van vluchtgevaar.
Kunt u bevestigen dat wanneer een verdachte vlucht naar het buitenland en als gevolg daarvan een strafproces in Nederland vertraging oploopt, dat nooit een reden kan zijn om te oordelen dat een schending van de redelijke termijn ertoe leidt dat een verdachte strafvermindering krijgt?
Het is aan de rechter om te oordelen of een schending van de redelijke termijn moet leiden tot strafvermindering. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar uitlatingen over te doen.
Wat heeft u eraan gedaan om ervoor te zorgen dat Nelson M. opgespoord werd? Was u ervan op de hoogte dat hij in het buitenland verbleef?
Dit betreft een zaak die in Nederland nog onder de rechter is en waarvan de eventueel getroffen opsporingsmaatregelen onderdeel uitmaken. Over een lopende strafzaak doe ik, zoals bekend, geen mededelingen.
Het bericht ‘Directie IT-bedrijf Centric stapt op na conflict met eigenaar Sanderink’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Directie IT-bedrijf Centric stapt op na conflict met eigenaar Sanderink»1?
Ja.
Kan het opstappen van de complete uitvoerende directie van het IT-bedrijf Centric, de onrust en het jarenlange interne conflict gevolgen hebben voor de continuïteit van de dienstverlening aan de rijksoverheid? Zo ja, welke gevolgen kan dit hebben voor de dienstverlening? Wilt u in uw beantwoording ook gemeenten meenemen, aangezien Centric een grote leverancier is voor gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Het volume van opdrachten van de rijksoverheid bij Centric is beperkt. Daar waar we contractuele afspraken met Centric hebben, gaan wij ervan uit dat zij zich daaraan houden. Mocht dat niet zo zijn, dan zal Centric daar door de contractpartners op moeten worden aangesproken.
Vanuit mijn ministerie is er contact geweest met Centric. In dat contact hebben we de verzekering gekregen dat vooralsnog alle contractuele afspraken uitgevoerd kunnen worden.
De VNG staat in goed contact met haar leden en de gebruikersvereniging Centric en staat beide desgevraagd met raad en daad terzijde. Uit de contacten van het bestuur van de gebruikersvereniging Centric met de directie van de divisie Public Sector Solutions van Centric blijkt niet dat de dienstverlening aan de leden en andere overheidsorganisaties op dit moment in gevaar is.