Het bericht 'Zuidaskantoren oefenden invloed uit op publicaties medewerkers belastingrecht' |
|
Harry van der Molen (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zuidaskantoren oefenden invloed uit op publicaties medewerkers belastingrecht»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de meeste hoogleraren belastingrecht aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) een nevenfunctie hebben bij een groot advocaten- of belastingadvieskantoor?
Het staat hoogleraren vrij om nevenfuncties te hebben, met inachtneming van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit en de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden van de universiteiten. Hoeveel hoogleraren bij een afdeling een bepaalde nevenfunctie bekleden, is een verantwoordelijkheid van het bestuur van de universiteit. De decaan van de Faculteit Rechtsgeleerdheid heeft in de betreffende publicatie laten weten dat de balans bij de sectie Belastingrecht in de afgelopen twintig jaar, wat betreft het soort nevenfuncties, is scheefgegroeid.
Vindt u dat meer balans moet worden gezocht in diversiteit van nevenfuncties van hoogleraren, maar ook van andere medewerkers, bijvoorbeeld door meer hoogleraren en medewerkers uit de rechtspraak, belastingdienst of elders aan te trekken?
Een diversiteit van nevenfuncties kan verschillende invalshoeken bevorderen en kan daardoor bijdragen aan een klimaat waarin integriteit en academische vrijheid beter geborgd zijn. In die zin onderschrijf ik het belang van diversiteit van nevenfuncties van hoogleraren en andere medewerkers. De Universiteit van Amsterdam streeft naar meer diversiteit bij de sectie Belastingrecht en dat lijkt me een goede zaak.
Is er volgens u voldoende balans tussen fulltime en parttime wetenschappelijke aanstellingen bij fiscale studies aan universiteiten?
Volgens gegevens van de Universiteiten van Nederland (UNL) heeft ca. 70% van de hoogleraren een voltijdse aanstelling. Er zijn geen gegevens beschikbaar die specifiek betrekking hebben op fiscale studies noch over andere disciplines. Over de balans tussen fulltime en parttime wetenschappelijke aanstellingen bij fiscale studies aan universiteiten kan ik daarom geen uitspraken doen.
Ziet u mogelijkheden om tot meer diversiteit in nevenfuncties en aanstellingen bij fiscale opleidingen te komen?
De diversiteit in nevenfuncties en aanstellingen bij fiscale opleidingen betreft in eerste instantie een personele aangelegenheid. Dit is een verantwoordelijkheid van het bestuur van de universiteit of de faculteit. De universiteiten zouden hierop kunnen sturen bij de werving en aanstelling van academisch personeel. Een belangrijke voorwaarde is dat hoogleraren en andere medewerkers transparantie betrachten over nevenfuncties. Ik ben hierover in gesprek met UNL.
Met begrip voor «dubbele petten» om waardevolle kennis en praktijkervaring het onderwijs in te brengen – hoe wordt volgens u geborgd dat studenten belastingrecht aan de UvA, maar ook in fiscale studies aan andere universiteiten, voldoende verschillende «waardevolle inzichten» uit de praktijk krijgen?
De mate waarin studenten verschillende inzichten uit de praktijk opdoen, is een aspect van de kwaliteit van een opleiding. De externe borging daarvan is geregeld met accreditatie. Een commissie van onafhankelijke deskundigen vormt zich hierover een oordeel. Van opleidingen wordt verwacht dat de beoogde leerresultaten passen bij het niveau en de oriëntatie van de opleiding en zijn afgestemd op de verwachtingen van het beroepenveld en het vakgebied en op internationale eisen. Dit betekent onder andere dat afgestudeerden inzicht hebben in verschillende theorieën en concepten van een beroep of wetenschapsgebied en zich daar kritisch toe kunnen verhouden.
Hoe wordt volgens u in de fiscale opleidingen geborgd dat aan studenten voldoende verschillende invalshoeken worden meegegeven?
Of er voldoende verschillende invalshoeken aan bod komen bij een opleiding zal tot uitdrukking komen in verschillende aspecten van de opleiding. Daarbij valt te denken aan de diversiteit van de docenten en de studenten, de variatie in literatuur en onderwerpkeuze, beschikbare stageplekken, keuzevakken en minoren, werkvormen en samenwerkingen die de opleiding heeft met andere organisaties. Opleidingen besteden bovendien aandacht aan een brede, academische vorming van de studenten. Hoe en in welke mate zij dat doen, kan verschillen en niet elke opleiding doet dit even expliciet. Uiteindelijk betreft dit de kwaliteit van individuele opleidingen. Voor de borging daarvan verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6.
Welke rol speelt volgens u voldoende aandacht voor ethiek in het curriculum, en is dat volgens u voldoende geborgd in de fiscale opleidingen aan de UvA en andere Nederlandse universiteiten?
Het hoger onderwijs heeft mede tot doel studenten op te leiden tot zelfstandige, kritische mensen die in staat zijn om maatschappelijke omstandigheden en ethische overwegingen mee te laten wegen in hun oordeelsvorming. Aandacht voor ethiek in de opleiding, al dan niet expliciet in het curriculum verankerd, kan daar zeker een bijdrage aan leveren. Of er voldoende aandacht wordt besteed aan de academische vorming van studenten wordt voor elke opleiding beoordeeld bij de accreditatie van de opleiding. Ik heb geen specifiek beeld hiervan ten aanzien van de fiscale opleidingen in Nederland. Wel heeft de Inspectie van het Onderwijs een algemeen beeld opgehaald.2 Zo spreekt ruim de helft van de studenten zich positief uit over de aandacht die de opleiding volgens hen geeft aan maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Wel heeft de inspectie de instellingen opgeroepen om de activiteiten en resultaten ten aanzien van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef meer transparant te maken. Die oproep ondersteun ik.
Kunt u een overzicht geven op welke universiteiten ethiek of bijvoorbeeld filosofie in het curriculum van fiscale studies zit, en bij welke universiteiten dit minder of niet aanwezig is?
Ik heb dit overzicht opgevraagd bij UNL. Er zijn vijf bacheloropleidingen Fiscaal recht bij de veertien Nederlandse universiteiten. Drie van de vijf bieden een of meerdere cursussen ethiek of filosofie aan. Voor de masteropleidingen geldt dat er slechts een opleiding is die specifiek het vak ethiek aanbiedt. Voor de meeste masterstudenten geldt echter dat zij ethiek/filosofie al in de bachelor hebben gehad; fiscaal recht is vaak een specialisatie in de master, volgend op de bachelor Rechtsgeleerdheid.
Wat zijn volgens u de waarborgen voor integriteit ten grondslag aan wetenschappelijk onderzoek die aan universiteiten gelden, en hoe beoordeelt u in dat licht de meldingen van de anonieme bronnen in het artikel?
Bij universiteiten gelden verschillende waarborgen voor wetenschappelijke integriteit. Allereerst de door alle universiteiten onderschreven Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. In deze code staan normen voor goede onderzoekspraktijken waaraan een onderzoeker zich in zijn of haar onderzoek moet houden. Deze normen gaan uit van principes, zoals onafhankelijkheid en eerlijkheid. In de gedragscode staan ook zorgplichten voor de kennisinstelling. Die moet bevorderen dat onderzoekers zich aan de normen houden. In deze gedragscode staan verder de maatregelen en sancties in het geval deze normen niet worden nageleefd.
Een andere belangrijke waarborg is de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden van de universiteiten. In artikel 11 van deze regeling is onder meer bepaald dat geen toestemming voor werkzaamheden wordt verleend voor nevenwerkzaamheden die de wetenschappelijke, organisatorische of zakelijke belangen van de universiteit schaden dan wel waarbij (de schijn van) belangenverstrengeling aanwezig is.
Gelet hierop en meer in het algemeen moeten nevenwerkzaamheden, en de context waarin deze worden verricht, passen bij de rol van wetenschapper. In artikel 1.6 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is bepaald dat wetenschappers academische vrijheid genieten. Die academische vrijheid is een hoog goed dat gekoesterd moet worden. Inherent verbonden hieraan is dat (de schijn van) belangenverstrengeling voorkomen moet worden; van wetenschappers mag verwacht worden dat zij varen op een sterk moreel kompas. De meldingen van anonieme bronnen vind ik in dit licht zorgwekkend, maar ik vind het ook van belang dat eerst het door de Universiteit van Amsterdam aangekondigde onafhankelijke onderzoek wordt afgewacht.
Het bericht ‘Surinaamse leerkrachten kunnen ons lerarentekort opvangen, maar ze mogen niet komen’ en de uitzending van Kassa van 5 maart 2022 |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Surinaamse leerkrachten kunnen ons lerarentekort opvangen, maar ze mogen niet komen»1 en de uitzending van Kassa betreffende dit onderwerp?2 Zo ja, hoe duidt u dit artikel en deze uitzending?
Zowel met het bericht als met de uitzending ben ik bekend. In het artikel van de Volkskrant en in de uitzending van Kassa staan Surinaamse leraren centraal die in Nederland zouden willen werken. Zij lopen tegen drempels aan die te maken hebben met hun (vaak onvolledige) beroepskwalificaties en met de restrictieve procedure voor toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verblijfsvergunningen afwees van Surinaamse leerkrachten die in Nederland les willen geven, met als reden dat hier «voldoende aanbod» aanwezig is? Zo ja, hoe beoordeelt u deze afwijzing?
Voor het aanstellen van een leraar uit Suriname is een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (hierna: gvva) nodig. Werkgevers kunnen hiervoor een aanvraag doen bij de IND. De IND vraagt daarover een advies van het UWV, die de functie registreert. In 2021 heeft het UWV <10 adviezen afgegeven voor een gvva-aanvraag van een schoolbestuur voor het aanstellen van een leraar van buiten de EU; voor zover bekend zijn daarbij geen negatieve adviezen afgegeven. In de eerste vijf maanden van 2022 is een aantal negatieve gvva adviezen afgegeven voor leerkrachten (niet enkel het basisonderwijs). Reden voor afwijzing was dat niet voldaan werd aan de voorwaarden die in de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav) worden gesteld, waaronder het beschikken over de juiste kwalificaties.
De procedure voor het verkrijgen van een gvva is toegelicht in het antwoord op vraag 6 en valt onder verantwoordelijkheid van de Minister van SZW.
Klopt het dat er een lerarenoverschot is in Suriname? Zo ja, om hoeveel leerkrachten gaat het?
De Nederlandse ambassade in Paramaribo heeft navraag gedaan bij de lerarenopleidingen in Suriname. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat er in Suriname géén overschot aan leraren is.
Wat zou het voor het onderwijs in Suriname betekenen als we Surinaamse leerkrachten de mogelijkheid geven om in Nederland les te geven?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van een lerarenoverschot in Suriname. Net als in Nederland zijn goed opgeleide leraren in Suriname hard nodig. Wederzijdse inzet van leraren kán een verrijking zijn van het onderwijs in eigen land en het land van herkomst, mits dit ten goede komt aan de kwaliteit in beide landen. Op dit moment kampt Suriname met een hoge mate van braindrain. Door de ernstige devaluaties van de Surinaamse munt en de hoge inflatie de afgelopen jaren, vertrekken leraren die beschikken over passende beroepskwalificaties uit Suriname omdat ze in het thuisland minder verdienen dan in bijvoorbeeld Nederland, België of Caribisch gebied. De uitstroom van leraren kan een weerslag hebben op de kwaliteit van het Surinaamse onderwijs.
Kunt u bevestigen dat de lerarenopleiding in Suriname in Nederland gelijkgesteld wordt met twee à drie jaar pabo?
De eindtermen van de Surinaamse pabo zijn lager dan de eindtermen van de Nederlandse pabo. DUO waardeert dit diploma inderdaad ongeveer op twee á drie jaar van een Nederlandse lerarenopleiding. Soms heeft een leraar in Suriname extra opleidingen gevolgd na(ast) de Surinaamse pabo. Leraren uit Suriname kunnen bij DUO een aanvraag indienen voor erkenning van hun beroepskwalificaties om te laten beoordelen of ze bevoegd zijn om in Nederland les te mogen geven.
Hoe verhoudt het naar Nederland halen van deze leerkrachten zich tot de Wet arbeid vreemdelingen?
De toegang tot de arbeidsmarkt voor derdelanders is geregeld in de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav) en is aan restrictieve voorwaarden verbonden. Een werkgever kan in principe alleen een derdelander aannemen als er in Nederland, de EER of in Zwitserland geen aanbod aanwezig is (het zogenaamde «prioriteitgenietend genietend aanbod»). Een werkgever (c.q. een schoolbestuur) moet voor het aanstellen van een derdelander (in voorliggende situatie een leraar uit Suriname) een gvva aanvragen bij de IND. Als onderdeel van de procedure vraagt de IND advies aan het UWV omtrent de voorwaarden aan de Wav. Het UWV toetst per aanvraag onder andere of er prioriteitgenietend aanbod aanwezig is en of de werkgever voldoende heeft gedaan om binnen Nederland, de EER en Zwitserland personeel te vinden. Hierbij wordt ook beoordeeld of de derdelander beschikt over de juiste beroepskwalificaties die gelden in Nederland. Als de derdelander andere beroepskwalificaties heeft, vergelijkt het UWV bij de toets ook prioriteitgenietend aanbod met dezelfde kwalificaties. Verder wordt beoordeeld of een passend salaris wordt geboden.
Ziet u kansen in het opvangen van het lerarentekort door Surinaamse leerkrachten? Zo ja, wat zou moeten gebeuren om dit te realiseren?
Op 22 april jl. heb ik met de cao partners het onderwijsakkoord gesloten. Hiermee wordt 1,5 miljard euro geïnvesteerd in het funderend onderwijs. Hiermee wordt onder meer de loonkloof tussen po en vo gedicht, wordt de werkdruk in het vo aangepakt en komt er meer ruimte voor ontwikkeling en bijscholing. We maken werken in het onderwijs hiermee aantrekkelijker. Bij het akkoord zit ook een opzet voor een ambitieuze agenda om lerarentekort aan te pakken en tot een goed werkende arbeidsmarkt van de sector onderwijs te komen. Daar wil ik vol op inzetten.
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van een lerarenoverschot in Suriname. Net als in Nederland zijn goed opgeleide leraren in Suriname hard nodig. De mogelijkheden om Surinaamse leraren in te zetten om het tekort in Nederland op te lossen, zijn dan ook beperkt naar mijn mening. Er wordt dan ook vooral ingezet op instroom en behoud van Nederlandse professionals. In die situatie dat een derdelander, al dan niet uit Suriname, in Nederland wil komen werken kan een schoolbestuur een gvva aanvragen. Daarbij is het van belang dat wordt voldaan aan de voorwaarden in de Wav en de werkgever bijvoorbeeld voldoende wervingsinspanningen heeft verricht en de vreemdeling een lesbevoegdheid heeft die erkend is.
Het bericht dat de clouddienst Microsoft niet gebruikt kan worden voor de uitwisseling of opslag van gevoelige of bijzondere persoonsgegevens |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over dit bericht? Kunt u daarbij ingaan op het feit dat Amerikaanse inlichtingendiensten Microsoft en andere Amerikaanse clouddiensten kunnen dwingen om op basis van wetgeving data van Nederlandse burgers te overhandigen?1
Het is goed dat dit soort grootschalige Data Protection Impact Assessments (DPIA´s) op veelgebruikte diensten, zoals in dit geval die van Microsoft, op verzoek van onder meer het Rijk worden uitgevoerd en breed beschikbaar worden gesteld. Op deze manier hebben organisaties in de samenleving baat bij het verrichte werk.
Daarbij is van belang te benadrukken dat de DPIA niet indiceert dat er geen gebruik meer gemaakt kan worden van de onderzochte diensten van Microsoft. Er worden risico’s gesignaleerd die raken aan de toegang tot overheidsdiensten, maar ook oplossingen geïdentificeerd om dit risico te mitigeren. Dit kan bijvoorbeeld door het gebruik van eigen encryptiesleutels die door de organisatie zelf – en dus niet door Microsoft – worden beheerd.
Er kunnen op basis van de DPIA over deze clouddienst geen algemene conclusies worden getrokken over alle Amerikaanse clouddiensten en de relatie met inlichtingendiensten. Per dienst kan immers verschillen wat de specifieke risico´s van gegevensoverdracht zijn. Als het gebruik van een dienst een gegevensoverdracht meebrengt is het belangrijk in kaart te brengen wat de specifieke risico´s zijn en deze te mitigeren. Om dat goed te doen kunnen partijen een zogeheten Data Transfer Impact Assessment (DTIA) uitvoeren. De wetgeving in het land waar de gegevens naartoe gaan speelt daarbij een belangrijke rol.
Wat meer algemeen wel van belang is om te benadrukken is dat de toegang tot gegevens van Europese burgers door Amerikaanse overheidsdiensten een belangrijke rol speelt in het Schrems-II arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Daarin heeft het HvJEU het «adequaatheidsbesluit»2 voor de VS ongeldig heeft verklaard, onder meer vanwege zorgen omtrent overheidstoegang tot persoonsgegevens in de VS. Recent is er door de Europese Commissie en de VS een principeakkoord gesloten welk de basis zou kunnen vormen voor een nieuw adequaatheidsbesluit.3 Onderdeel daarvan is onder meer dat de VS stappen zal zetten om de privacy van Europese burgers te beschermen.4 In de komende maanden zal duidelijk worden welke precieze maatregelen de VS zal nemen.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft aangegeven dat het opnemen «standard contractual clauses» het ontbreken van adequaatsheidsbesluit voor internationale doorgifte kan ondervangen.5 Voor relevante Microsoft (cloud)diensten en recent ook Google Workspace is dit door SLM Rijk ook gedaan.
Als laatste wil ik onder de aandacht brengen dat de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten momenteel een gezamenlijk onderzoek uitvoeren naar het gebruik van clouddiensten door publieke sector organisaties.6
Deelt u de mening dat het gebruik van Amerikaanse clouddiensten zoals Microsoft een inbreuk op de privacy van de Nederlandse burgers tot gevolg kan hebben zoals ook omschreven in het Schrems arrest van het Europese Hof van Justitie?2
Dat er specifieke zorgen bestaan over de gegevensbeschermingsrisico’s bij het gebruik van Amerikaanse clouddiensten begrijp ik, specifiek ook in het licht van de overwegingen van het HvJEU in het Schrems-II arrest. Precies met die zorgen in het achterhoofd worden DPIA´s en DTIA´s als die in het door u aangehaalde bericht worden besproken uitgevoerd.
Het gaat mij echter te ver, zoals ook in antwoord op vraag 1 aan de orde komt, om te stellen dat het gebruik van «Amerikaanse Clouddiensten» per definitie een privacy schending oplevert. We hebben in EU-verband strikte regels om onze privacy te beschermen, specifiek ook via de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Daar moeten alle partijen die zich aan houden, ook Amerikaanse clouddiensten die onder het AVG-regime persoonsgegevens verwerken. Per geval moet worden bezien of en hoe deze diensten rechtmatig gebruikt kunnen worden.
Deelt u daarom de mening, ook van Privacy Company, dat het gebruik van Amerikaanse clouddiensten bij overheidssystemen en andere gevoelige sectoren als universiteiten niet gewenst is wanneer dit over de uitwisseling of opslag van gevoelige ofwel bijzondere persoonsgegevens gaat? Zo ja, kunt u aangeven welke concrete maatregelen u neemt om dit gebruik te verminderen en daarbij specifiek ingaan op de inzet van versleuteling? Zo nee, kunt u verder uitweiden waarom het bovengenoemde niet weg te nemen risico wel toelaatbaar zou zijn?
Ik kan dergelijke algemene conclusies over alle Amerikaanse clouddiensten niet onderschrijven. Daarbij komt dat die conclusie ook niet voortvloeit uit de voorliggende DPIA. Deze indiceert namelijk dat er maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat er bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt in de onderzochte diensten van Microsoft. Hiertoe kunnen verschillende maatregelen worden genomen. Strategisch Leveranciersmanagement Rijk (SLM Rijk) heeft hierover nader advies uitgebracht.8 Als deze maatregelen in acht worden genomen kunnen deze diensten in principe in overeenstemming met de AVG worden gebruikt.
Daarnaast zal SLM Rijk er bij Microsoft op aandringen dat end to end-encryptie (E2EE) voor groepsgesprekken in Microsoft Teams wordt gerealiseerd, zodat Microsoft Teams ook geschikt kan worden gemaakt voor verwerking van bijzondere persoonsgegevens in het geval daarvoor een juridische grondslag aanwezig is bij de organisatie die Microsoft Teams inzet.
Kunt u uitweiden over de verschillende overwegingen wat betreft de voor- en nadelen van het gebruik van niet-Europese clouddiensten bij overheidssystemen en andere gevoelige sectoren voor de uitwisseling of opslag van gevoelige of bijzondere persoonsgegevens?
Zoals aangekondigd in de I-strategie Rijk 2021–2025 wordt er momenteel een rijksbreed strategisch cloudbeleid ontwikkeld en worden handreikingen/richtlijnen ontwikkeld voor het gebruik van clouddiensten.9 In deze strategie wordt ook ingegaan op de uitwisseling van gegevens met derde landen.
Daarnaast voeren zoals hiervoor aangegeven de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten momenteel een gezamenlijk onderzoek uit naar het gebruik van clouddiensten door publieke sector organisaties. Het is nog onzeker hoe zij de risico’s van het gebruik van clouddiensten door overheden gaan beoordelen. Eind 2022 komt de European Data Protection Board (EDPB) met een gezamenlijk rapport hierover.10 De uitkomsten van dit onderzoek kunnen meer inzicht geven in hoeverre het gebruik van clouddiensten door overheidssystemen extra risico’s met zich mee brengt voor de bescherming van persoonsgegevens.
Zijn de juridische mogelijkheden voor oplossingen voor het Schrems arrest voldoende verkend?
Mijn indruk is dat dit het geval is. Zo heeft de Europese Commissie in juni 2021 hernieuwde «standard contractual clauses» voor internationale doorgifte gepubliceerd11, op basis waarvan gegevens op grond van «passende waarborgen» kunnen worden doorgegeven.12 Verder zijn ook de aanbevelingen van EDPB van groot belang geweest om de gevolgen van het arrest goed te duiden en zorg te dragen voor de rechtmatige overdracht van gegevens; niet alleen naar de VS maar naar alle derde landen waarvoor geen «adequaatheidsbesluit» van de Europese Commissie bestaat.13
Als in antwoord op vraag 1 al gemeld is er recent een principeakkoord gesloten tussen de Europese Commissie en de VS over een nieuw raamwerk voor trans-Atlantische datastromen. Dat betekent niet dat er reeds een nieuw adequaatheidsbesluit is: daarvoor moet de in artikel 45 AVG geformuleerde procedure worden gevolgd. Nederland heeft hierin als lidstaat een rol via de comitologie procedure.14
In hoeverre helpt de verdere ontwikkeling van het GAIA-X project om de technologische autonomie van Europa te bevorderen? Welke risico’s zijn er dat Amerikaanse cloudbedrijven diensten leveren binnen het GAIA-X project en zo alsnog de Europese technologische autonomie beperken? Welke invloed heeft u hierop?
GAIA-X is een snelgroeiend privaat initiatief (een vereniging) onder Belgisch recht met inmiddels meer dan 300 leden. Het doel van GAIA-X is het verbinden van Europese cloudinfrastructuren en het vergemakkelijken van het delen van data. Daarbij is het naleven van Europese regelgeving en waarden een kernpijler. Het initiatief draagt bij aan veilige uitwisseling en verwerking van gegevens en verkleint waar wenselijk de afhankelijkheid van niet-Europese spelers.
Nederland is goed vertegenwoordigd binnen het initiatief. Een groeiend aantal Nederlandse partijen is lid. Dit betreft onder meer TNO, UvA, NEN, Leaseweb, Philips, AMS-IX, Brainport Industries en Surf. Twee van de Nederlandse leden hebben plaats in GAIA-X «Board of Directors» en kunnen daarmee meesturen op de ontwikkeling van GAIA-X. Daarnaast kunnen Europese overheden met een Gaia-X hub, via de zogenoemde «Governmental Advisory Board» van GAIA-X ook gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen. Nederland wordt hierin door het Ministerie van EZK vertegenwoordigd.
Bedrijven uit niet-Europese landen kunnen ook bijdragen aan het GAIA-X initiatief. Samenwerking tussen Europese en niet-Europese bedrijven kan immers ook tot een hoger niveau van dienstverlening door Europese spelers op de markt leiden. Niet-Europese partijen hebben echter geen stemrecht in het initiatief.
Naast Gaia-X is er ook het «PublicSpaces» initiatief. Hierin worden gebruikers en burgers centraal geplaatst en worden publieke waarden: «open», «transparant» en «verantwoordelijk», meegenomen bij de ontwikkeling van technologische producten en diensten. We volgen dit initiatief met interesse.
Kunt u een update geven over de huidige mogelijkheden wat betreft Europese versleuteling van clouddiensten die ervoor zouden kunnen zorgen dat Amerikaanse inlichtingendiensten niet via niet-Europese clouddiensten zoals Microsoft bij de uitwisseling of opslag van gevoelige ofwel bijzondere persoonsgegevens van Europese burgers zouden kunnen komen? Hoe draagt het GAIA-X project hier verder aan bij?
De European Data Protection Board heeft in aanbevelingen over de «measures that supplument transfer tools to ensure compliance with the EU level of protection of personal data» onder meer aan de hand van zogenaamde «use cases» inzicht gegeven in welke technische-, organisatorische- en contractuele maatregelen kunnen worden genomen om doorgifte met «passende waarborgen» plaats te laten vinden. Het versleutelen (besproken onder «use case 3») van de gegevens is één van de geïdentificeerde maatregelen.15 Per doorgifte dient te worden bezien óf, en zo ja welke, passende maatregelen (technisch, organisatorisch of contractueel) kunnen worden genomen. In het in antwoord op vraag 4 genoemde rijksbreed strategisch cloudbeleid, dat binnenkort naar uw Kamer zal worden gestuurd, zal hieraan expliciet aandacht gegeven worden.
Het GAIA-X initiatief draagt bij aan het verbinden van Europese cloudinfrastructuren en het vergemakkelijken van datadelen. De wijze van versleuteling van data kan een rol spelen bij de keuze voor een aanbieder van clouddiensten en of risico verminderen. Door het GAIA-X initiatief zullen naar verwachting nieuwe soorten clouddiensten ontstaan, waardoor er voor bedrijven en eindgebruikers meer keuzemogelijkheden zijn om diensten af te nemen. Door GAIA-X is in december 2021 aangekondigd dat labels ontwikkeld worden om o.a. genoemde toegangsrisico’s te mitigeren via andere maatregelen.16
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Negen ernstig zieke MS-patiënten die voor een stamceltransplantatie vast zitten in een kliniek in Moskou |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «MS-patient Peter vast in kliniek Rusland, geen uitweg om terug te komen»?1
Ja.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat deze negen ernstig zieke MS-patienten weer veilig thuiskomen?
Volgens het bericht waar u aan refereert heeft de betrokkene inmiddels zelfstandig via Turkije naar Nederland kunnen terugreizen. Personen die al in Rusland zijn en daar weg willen maar tegen problemen aanlopen om dat zelfstandig te organiseren kunnen zich richten tot de ambassade in Moskou met hun consulaire hulpvraag. Volgens mijn informatie zijn daar tot op heden daar geen hulpverzoeken van deze groep bekend.
Hoe kan het dat deze ernstig zieke MS-patienten voor deze stamceltherapie moeten uitwijken naar Rusland?
Gaat u bewerkstelligen dat deze stamceltherapie voortaan wordt vergoed vanuit het basispakket? Zo nee, waarom niet?
Ziet u nu in waar verkeerde zuinigheid toe leidt?
Bent u bekend met uw uitspraken, gedaan tijdens het plenaire debat van 24 februari jl. over de gelijktijdige opnamestops of time outs in de spoedeisendehulpposten in vier noordelijke ziekenhuizen, dat u niet wist en niet bereid was te achterhalen hoeveel opnamestops of time outs er zijn geweest bij alle spoedeisendehulpposten vorig jaar en het jaar ervoor?1
In aanvulling op de reactie die ik tijdens het debat op uw vragen hierover heb gegeven bericht ik u als volgt.
Niet alle ROAZ-regio’s registreren consequent stops of hanteren hiervoor dezelfde definities. Daarom vinden alleen analyses door de NZa plaats op de regio’s die consequent registreren in het Acute Zorgportaal. Dit betreft op dit moment vier ROAZ-regio’s.2 Hieronder staat het totaal aantal SEH-stops van deze vier regio’s weergegeven in een tabel voor de jaren 2015 tot en met 2021.
De NZa geeft aan dat de spoedeisende hulpposten (SEH’s) in de vier onderzochte regio’s in de periode 2018 – begin 2019 in gemiddeld 97% van de tijd geen SEH-stop hadden.
2015
987
3 regio’s
2016
1.889
3 regio’s
2017
2.283
3 regio’s
2018
2.926
4 regio’s
2019
2.962
4 regio’s
2020
2.573
4 regio’s
2021
2.961
4 regio’s
De aantallen die in deze tabel zijn weergegeven betreffen alleen stops waarvan de betreffende regio’s hebben aangegeven dat het de SEH betrof. Van drie regio’s zijn vanaf 2015 gegevens beschikbaar, van de vierde regio zijn er sinds 2018 betrouwbare gegevens. De periode 2015–2017 bevat dus de gegevens van drie ROAZ-regio’s, vanaf 2018 van vier regio’s. In de tabel is te zien dat er in 2015 minder SEH stops waren ten opzichte van andere jaren. Dit kan mogelijk komen door een registratiefout of het gevolg van nog niet volledige registratie.
Vanaf 2018 is te zien dat er een redelijk stabiel beeld ontstaat, met een duidelijke impact van covid-19 in 2020 (minder stops tijdens lockdownperiode).
Op korte termijn komt de NZa met de informatiekaart acute zorg, daarin staat nieuwe informatie over SEH-stops van vier ROAZ-regio’s. Ik zal u deze informatiekaart toesturen.
Hoeveel opnamestops of time outs waren er in al onze spoedeisendehulpposten in de jaren 2015 tot en met 2021? Kunt u dit weergeven in een tabel?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Raadsleden worstelen met werkdruk’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Raadsleden worstelen met werkdruk»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat veel gemeenteraadsleden die het ambt combineren met een baan, chronisch tijdgebrek ervaren?
Dit beeld herken ik. Het is een knelpunt voor volksvertegenwoordigers dat uit meerdere onderzoeken naar voren komt. Uit de basismonitor politieke ambtsdragers, dat in opdracht van mijn ministerie in 2020 is verschenen, blijkt onder andere dat raadsleden gemiddeld 19 uur per week aan hun ambtsuitoefening besteden.2
Uit het Nationaal Raadsledenonderzoek 2021 blijkt dat raadsleden in 2021 16,75 uur besteden aan het raadswerk. In 2014 was dit 15,91 uur. Uit beide onderzoeken blijkt dat naar mate een gemeente groter is, raadsleden meer tijd besteden aan hun ambt.3
Uit het Nationaal Raadsledenonderzoek (pag. 27) blijkt dat er meerdere redenen kunnen zijn om te stoppen als raadslid. Zes van de veertien redenen hebben te maken met tijdbesteding. De vaakst genoemde reden om te stoppen is dat raadsleden ruimte willen maken voor vernieuwing. 33,3% van de raadsleden noemt deze reden. 5,7% van de raadsleden noemt ook als reden om te stoppen dat de werkdruk voor het raadswerk te hoog is en te veel tijd kost. Andere genoemde redenen die met tijdbesteding te maken hebben zijn dat men meer tijd aan gezin/familie wil besteden, meer vrije tijd wil of meer tijd wil besteden aan andere hobby’s.
Er is in opdracht van mijn ministerie ook onderzoek gedaan naar raadsleden die gedurende hun ambtstermijn stoppen. In 2019 vertrok 3,4% van het totale aantal raadsleden tussentijds. De meest voorkomende reden van vertrek onder deze raadsleden blijkt desgevraagd dat het ambt niet langer te combineren is met werk of privéleven (45%). 43% van de vertrokken raadsleden is ontevreden met het tijdsbeslag van hun ambt en 41% van hen is ontevreden met de werk- privébalans.
Ik constateer uit deze onderzoeken dat tijdbesteding een belangrijke reden is voor raadsleden om te stoppen, maar dat er ook andere redenen kunnen zijn.
Deelt u de mening dat het voor de lokale politiek van belang is dat ook mensen met een baan gemeenteraadslid kunnen zijn?
Die mening deel ik. Het raadslidmaatschap is een vorm van lekenbestuur. Ik vind het van groot belang dat volksvertegenwoordigers ook een functie kunnen hebben naast het raadswerk, zodat zij voeling hebben met de samenleving die zij in de raad vertegenwoordigen. Het raadswerk moet wel behapbaar zijn voor raadsleden. Het is daarom van belang dat gemeenteraden niet schromen om te investeren in een goede ondersteuning van de griffie, rekenkamer, fractieondersteuning, ambtelijke bijstand en scholing. Er blijkt bij gemeenteraden vaak handelingsverlegenheid te bestaan om te investeren in deze raadsondersteuning.4 Dit is niet goed voor de kwaliteit van de democratische besluitvorming. Ook is het van belang dat de raad en het college goede afspraken maken over de informatievoorziening aan de raad en dat er een goede duale politieke cultuur wordt nagestreefd, die uitnodigt tot een open debat.
Klopt het dat de meeste redenen die gemeenteraadsleden aanvoeren om te stoppen met het raadswerk, te maken hebben met de tijdbesteding?
Zie antwoord op vraag 2.
Welk effect hebben de decentralisaties in het sociaal domein op de werkdruk van gemeenteraadsleden?
Door de decentralisaties in het sociaal domein zijn de verantwoordelijkheden van gemeenten toegenomen. Dit kan het raadswerk betekenisvoller maken en bijdragen aan de tevredenheid van het werk dat raadsleden doen. Een veelgehoord signaal is dat decentralisaties hebben geleid tot een verzwaring van de taken van de gemeenteraad, al zijn er over de effecten van de decentralisaties op de tijdbesteding van raadsleden geen (kwantitatieve) onderzoeken bekend. Wel is bekend dat de tijdbesteding van raadsleden al geruime tijd zowel voor als na de decentralisaties rond hetzelfde niveau schommelt (zie antwoord op vraag 2).
Klopt het dat het raadswerk zelf ingewikkelder is geworden doordat gemeenten meer moeten werken in samenwerkingsverbanden?
Hoewel samenwerking tussen gemeenten van alle tijden is, is het belang van samenwerking de afgelopen jaren toegenomen. Dat er meer wordt samengewerkt betekent op zichzelf niet dat de verhoudingen tussen raad en een gemeenschappelijke regeling ingewikkelder zijn geworden. Wel kan het geheel aan samenwerkingsverbanden het werk van raadsleden ingewikkelder maken. Via de uitvoering van de motie-Van Dijk, aangenomen bij de behandeling van de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen in de Tweede Kamer, wordt met medeoverheden gesproken over de ontwikkelrichting van het binnenlands bestuur, waarbij het stelsel van regionale samenwerkingsverbanden een belangrijk onderwerp is.5
Het overgrote deel van samenwerkingsverbanden vindt op vrijwillige basis plaats. Wanneer de samenwerking op grond van de Wgr plaatsvindt, heeft de raad zich over het aangaan van die samenwerking kunnen uitspreken. De Wgr biedt handvatten voor de gemeenteraad om hun afgevaardigde, veelal de wethouder, ter verantwoording te roepen over het functioneren van het samenwerkingsverband. De afgelopen jaren is het instrumentarium voor raadsleden om een GR te sturen en controleren uitgebreid. Binnenkort treedt de laatste wijziging van de Wgr in werking, met als doel de mogelijkheden van raadsleden om een gemeenschappelijke regeling te controleren te versterken. Daarnaast is er een aantal handreikingen verschenen die gemeenteraden en raadsleden kunnen gebruiken bij het vormgeven van de controle op samenwerkingsverbanden. Het is immers niet zo dat elke gemeenschappelijke regeling dezelfde aandacht van de raad nodig heeft.
Daarnaast is de lokale rekenkamer een belangrijke hulp voor gemeenteraden om zicht te krijgen op de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden van gemeenten. In het wetsvoorstel versterking decentrale rekenkamers, dat naar verwachting binnenkort plenair zal worden behandeld in uw Kamer, wordt onder andere voorgesteld om de bevoegdheden van rekenkamers ten aanzien van privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden waar de gemeente bij betrokken is, uit te breiden.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Nationaal Raadsledenonderzoek 2021, dat gemeenteraadsleden 70% van de tijd kwijt zijn aan bestuurlijke taken en 25,4% aan volksvertegenwoordigende taken?
Raadsleden zijn voor 100% van hun tijd volksvertegenwoordiger en vervullen die rol ook als zij het college scherp controleren en de kaders stellen van nieuw beleid. Daarnaast is het uiteraard ook van groot belang dat raadsleden buiten het raadhuis actief zijn om van inwoners te horen wat er leeft zodat zij die informatie vervolgens kunnen vertalen naar hun kaderstellende en controlerende taken.
Onderschrijft u de aanbeveling van de Stuurgroep Evaluatie Dualisering Gemeentebestuur om minimaal 50% van de tijd te besteden aan volksvertegenwoordigende werkzaamheden?
Sinds de dualisering geldt dat volksvertegenwoordigers kaders stellen en controleren en het college van B&W bestuurt en beleid uitvoert. Ik onderschrijf dan ook niet de in het Nationaal Raadsledenonderzoek gemaakte onderscheid tussen volksvertegenwoordigende taken en bestuurlijke taken en de in dit onderzoek gestelde norm van 50% van de tijd besteden aan volksvertegenwoordigende taken.
De uitoefening van de volksvertegenwoordigende rol is niet hetzelfde als tijd besteden buiten het stadhuis, wat lijkt te worden gesuggereerd in het Nationaal Raadsledenonderzoek. In het rapport «Aangelegd om in vrijheid samen te werken» uit 2004 van de Stuurgroep Evaluatie Dualisering Gemeentebestuur -de commissie-Leemhuis-, een tussenevaluatie van de dualiseringsoperatie, staat dat het mogelijk moet zijn om in een kleine gemeente niet meer dan acht uur en in een grote gemeente niet meer dan vijftien uur per week te besteden aan het raadswerk en bovendien de helft van deze tijd buiten het stadhuis door te brengen.6 Het rapport bevat geen norm om minstens 50% van de tijd te besteden aan de volksvertegenwoordigende rol.
Bent u bereid in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden te werken aan verbetering van de toerusting voor het ambt van gemeenteraadslid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u concreet zetten?
Ik werk in samenwerking met de beroeps- en belangenverenigingen van het decentraal bestuur, waaronder ook de Nederlandse vereniging voor Raadsleden aan de versterking van de positie van de decentrale volksvertegenwoordigingen, langs een aantal lijnen. Dit heeft ook tot doel om het raadswerk behapbaar te houden. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer per brief van 26 oktober 2021 geïnformeerd over deze lijnen en de concrete acties die in dat kader worden uitgevoerd.7
Een goede rechtspositie van gemeenteraadsleden is ook van belang voor de aantrekkelijkheid van het ambt. Sinds 2019 geldt een geharmoniseerd en gemoderniseerd rechtspositiebesluit voor alle decentrale politieke ambtsdragers waaronder raadsleden. Dit is tot stand gekomen in nauw overleg met de bestuurlijke koepels en de beroepsgroepen. Bij de totstandkoming van het nieuwe besluit is onder andere de vergoeding voor de werkzaamheden voor raadsleden in kleine gemeenten substantieel verhoogd, de onkostenvergoeding gelijk getrokken voor alle raadsleden, is een vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen geregeld, zijn voorzieningen geïntroduceerd voor politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking, en zijn er vastgestelde vergoedingsbedragen geïntroduceerd voor fractievoorzitters en commissieleden.
Tevens wil ik in overleg met het decentraal bestuur bezien of aanvullende maatregelen ter versterking van het decentraal bestuur en de decentrale volksvertegenwoordigingen nodig en wenselijk zijn.
Misbruik van coronasteun door Bert’s Animal Verhuur |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u de aflevering over Bert’s Animal Verhuur van het televisieprogramma BOOS gezien?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat Bert’s Animal Verhuur tijdens de coronapandemie 154.875 euro aan ontvangen steun uit de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), bedoeld om loonkosten van personeel door te betalen, heeft gebruikt om onder andere stallen te verbouwen? Vindt u dit te billijken? Zo niet, gaat u de NOW-steun terugvorderen?
Ik heb het bericht vernomen. In de vaststellingsfase van de NOW, die volgt op een eerder aan een werkgever uitgekeerd voorschot, wordt de definitieve subsidiehoogte gebaseerd op de loonkosten in de subsidieperiode en het definitieve omzetverliespercentage. Als in de vaststellingsfase uit de bij UWV beschikbare gegevens over de loonsom van een werkgever blijkt dat de loonsom is gedaald, dan zal de NOW-subsidie, afhankelijk van de omvang van de mutatie, geheel of gedeeltelijk terugbetaald moeten worden. De NOW-subsidie is immers bedoeld voor het ondersteunen van werkgevers in het doorbetalen van hun personeel in het geval van een omzetdaling groter dan 20% tijdens de beperkende maatregelen vanwege de Coronacrisis. Eventuele dalingen van de loonsom worden dus betrokken in de reguliere controles binnen het vaststellingsproces van de NOW en de subsidie wordt hier als nodig op aangepast. Indien geen sprake is van een gedaalde loonsom en een werkgever voldoet aan de overige aan de NOW-subsidie gestelde voorwaarden (waaronder een omzetverlies van minimaal 20%), dan zal de subsidie worden vastgesteld op basis van deze loonsom en het definitieve omzetdalingspercentage.
Bent u er van op de hoogte dat dit bedrijf illegale bouwwerken op het terrein heeft staan?
Voor informatie over bouwwerken die eventueel strijdig zijn met het bestemmingsplan of andere bouwvergunningen verwijs ik u naar gemeente West Maas en Waal.
Bent u er van op de hoogte dat dit bedrijf illegaal honden te koop aanbiedt en meer honden houdt dan is toegestaan?
Ik ben ervan op de hoogte dat tijdens de inspecties door de NVWA ook overtredingen zijn vastgesteld in verband met het bedrijfsmatig houden en verhandelen van honden door deze houder. Er zijn overtredingen geconstateerd met betrekking tot identificatie en registratie van honden en benodigde herhalingsinentingen. Het bedrijf is correct geregistreerd voor het bedrijfsmatig verkopen van honden. De controle op of er meer honden worden gehouden dan toegestaan, ligt bij de gemeente.
Hoe beoordeelt u het feit dat dit bedrijf al sinds 1998 bij de gemeente, omgevingsdienst en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de radar staat vanwege diverse zaken zoals slechte verzorging van dieren, het houden van meer dieren dan volgens de vergunning is toegestaan en het illegaal verhuren van dieren, maar dat de overtredingen nog altijd doorgaan?
De NVWA heeft de afgelopen vijf jaar zeer regelmatig zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk handhavend opgetreden tegen dit bedrijf. Sinds 2021 staat het bedrijf onder verscherpt toezicht en wordt het nog frequenter geïnspecteerd. Ik ben van mening dat de NVWA adequaat handhavend tegen dit bedrijf optreedt. In mijn antwoord beperk ik mij tot de handhaving door NVWA aangezien deze onder mijn verantwoordelijkheid valt.
Hoe vaak heeft u signalen gekregen over de slechte verzorging van dieren en andere misstanden bij dit bedrijf? Wat is er met deze signalen gedaan?
De NVWA heeft sinds 1 januari 2017 tot heden 39 meldingen ontvangen. Na beoordeling van deze signalen heeft de NVWA in 2017 driemaal handhavend opgetreden na constatering van dierwelzijnsovertredingen. In 2018 gebeurde dit twee keer, en in 2019 ook twee keer. In 2020 is eenmaal handhavend opgetreden. In alle gevallen ging het om overtredingen met betrekking tot dierwelzijn. Uiteindelijk heeft dit in 2021 geleid tot het onder verscherpt toezicht plaatsen van dit bedrijf. Daarnaast heeft ook de politie de afgelopen jaren enkele meldingen en aangiftes met betrekking tot Bert Animals Verhuur ontvangen.
Deelt u de mening dat de rapportage van BOOS aantoont dat handhaving enorm tekort heeft geschoten? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Hoe gaat u zorgen dat handhaving niet weer tekort schiet? Hoe gaat u zorgen dat er wordt opgetreden tegen de geconstateerde misstanden?
Bij maatregelen die worden opgelegd aan het bedrijf wordt de opvolging van de verbeterpunten geïnspecteerd tijdens herinspecties. Omdat het bedrijf onder verscherpt toezicht staat worden die herinspecties frequent uitgevoerd. Als ultimum remedium kunnen dieren elders worden ondergebracht om daar passende verzorging te krijgen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Gezien de benodigde interdepartementale afstemming en afstemming met de toezichthouder lukte het niet de vragen binnen de termijn van drie weken te beantwoorden. Daarom is er een uitstelbrief aan de Kamer, met kenmerk 2022D10614, gestuurd.
De berichten ‘Miljoenen Oekrainers op de vlucht’ en ‘Noodopvang zonder plan’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de laatste stand van zaken schetsen over de vluchtelingenstroom uit de Oekraïne naar Nederland?1 2
Voor een overzicht van de laatste stand van zaken omtrent alle inspanningen die verricht worden naar aanleiding van de vluchtelingenstroom uit Oekraïne, waaronder de realisatie van 50.000 opvangplekken onder coördinatie van de veiligheidsregio’s, verwijs ik u naar de Kamerbrieven van 8 maart en 17 maart jl.
Kunt u aangeven welke ruimte er in de huidige asielopvang is?
Zie antwoord vraag 1.
UNHCR vreest voor de grootste vluchtelingencrisis van deze eeuw in Europa, hoe gaat u Nederland hierop voorbereiden? Welke voorbereidingen zijn al getroffen?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de uitspraken van de voorzitter van de Europese Commissie dat met alle EU-landen expliciete plannen zijn gemaakt vluchtelingen te kunnen verwelkomen en te herbergen? Om welke plannen gaat het? Hoe ziet de spreiding eruit?4
De voorzitter van de Europese Commissie gaf op 24 februari aan dat de EU klaar is voor de komst van Oekraïners en met alle EU-lidstaten in de frontlinie noodplannen zijn gemaakt om deze vluchtelingen te kunnen verwelkomen en herbergen. Ook de Commissie en haar agentschappen hebben inderdaad noodplannen voorbereid. Zoals aangegeven in de brief van 17 maart jl. heeft de EU een aantal instrumenten tot haar beschikking die snel ingezet kunnen worden voor o.a. het delen van informatie, het coördineren van noodhulp en het coördineren van steunverzoeken aan EU Civil Protection Mechanism (UCPM), het Europees Asiel Agentschap en Frontex. Deze mechanismes zijn momenteel actief en werken naar behoren. Frontex en het EUAA geven aan klaar te staan om lidstaten te ondersteunen die dat nodig achten.
Deelt u de mening dat er een noodplan moet komen om de hulp en opvang in goede banen te leiden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de noodzaak tot coördinatie bij het organiseren van de opvanglocaties en voorzieningen. Zoals omschreven in de Kamerbrief van 8 maart jl., is met ingang van 9 maart een crisisstructuur in werking getreden, waarbinnen de veiligheidsregio’s de realisatie van opvangplekken coördineren.
Deelt u de oproep een speciale opvangambassadeur aan te stellen, die in deze crisis snel met partijen kan schakelen zoals gemeenten, kerken en maatschappelijke organisaties om zo opvanglocaties en voorzieningen te organiseren?
Zie antwoord vraag 5.
We zien dat heel Nederland helpt, bent u bekend met de vele particuliere initiatieven uit de samenleving om hulp te bieden aan de Oekraïense vluchtelingen? Herkent u ook de vragen van mensen die willen helpen maar niet weten hoe ze het moeten organiseren? Deelt u de mening dat coördinatie wenselijk is?
Ik herken de wenselijkheid van een landelijk coördinatiepunt voor alle particuliere initiatieven. Voor de laatste stand van zaken hieromtrent verwijs ik u naar de Kamerbrief van 17 maart jl.
Hoe wilt u ervoor zorgen dat hulp uit de samenleving snel wordt gekoppeld aan de vraag voor huisvesting, begeleiding, hulpmiddelen etc. die nodig zijn voor de Oekraïense vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 7.
Ziet u ook het belang van een landelijk coördinatiepunt zodat de kracht en hulp uit de samenleving ook daadwerkelijk benut kan worden?
Zie antwoord vraag 7.
De verblijfstermijn voor inwoners van Oekraïne wordt verlengd, kunt u aangeven welke andere rechten de inwoners in Nederland hebben dan wanneer ze in een asielprocedure terechtkomen? Wat betekent het bijvoorbeeld voor scholing voor de kinderen die gevlucht zijn?
Voor de laatste stand van zaken over de voorzieningen waarvoor vluchtelingen uit Oekraïne in aanmerking komen, waaronder toegang tot onderwijs, verwijs ik u naar de Kamerbrief van 17 maart jl.
Het stimuleren van het gebruik van wasbare luiers en incontinentiematerialen |
|
Kiki Hagen (D66), Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht ««Luierschaamte» na aangescherpte regels in Noordoostpolder»»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Klopt het dat in sommige gemeentes luiers bij het groente- fruit- en tuinafval (gft) mogen, of dat dit in de afgelopen jaren was toegestaan? Waarom is dit zo? Bij hoeveel gemeentes is dit nu nog steeds het geval?
In juni 2020 is de landelijke wel/niet lijst voor gft-afval gepubliceerd waarbij luiers aan de niet-kant staan, daarmee behoren luiers niet met gft-afval ingezameld te worden. In een zeer beperkt aantal gemeenten wordt met het gft-afval ook luiers ingezameld. Dat wordt afgebouwd.
Klopt het dat ongeveer 8% van het huishoudelijk restafval bestaat uit luiers en incontinentiemateriaal? Wat is uw reactie hierop? Vindt u dit veel of weinig?
Dat klopt. Uit het meest recente rapport over de samenstelling van huishoudelijk restafval blijkt dat het 3-jaarlijkse gemiddelde percentage van luier- en incontinentiemateriaal op 7,9% ligt. Dit is een aanzienlijke hoeveelheid en ook mede de reden dat in het kader van het VANG-programma 2015–2020 begonnen is met het luierketenproject. Ook het nieuwe VANG-programma 2021–2025 dat op 10 maart jl. met uw Kamer is gedeeld richt zich onder andere op luierafval (Kamerstuk 32 852, nr. 184).
Klopt het dat wegwerpluiers en -incontinentiematerialen die worden ingezameld via speciale inzamelingsbakken niet tot het ongescheiden huishoudelijk restafval worden gerekend, waardoor gemeenten op papier beter voldoen aan de gestelde VANG-doelstellingen (Van Afval Naar Grondstof)? Is dit ongeacht of de inhoud daadwerkelijk gerecycled wordt? Kunt u uitleggen op welke manier dit bijdraagt aan de circulaire economie?
Aparte inzameling van luiers en incontinentiemateriaal draagt met ingang van het nieuwe VANG-programma 2021–2025 alleen bij aan de VANG-doelstellingen indien het gescheiden ingezamelde luier- en incontinentiemateriaal ook daadwerkelijk voor recycling wordt aangeboden en daarmee een bijdrage levert aan het bereiken van de circulaire economie. Dit is in lijn met de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen.
Klopt het dat slechts een klein deel van de wegwerpluiers en -incontinentiematerialen die via speciale inzamelingsbakken worden ingezameld, wordt gerecycled en dat het overgrote deel alsnog wordt verbrand? Wat is uw reactie hierop?
De recyclingcapaciteit van luier- en incontinentiemateriaal in Nederland is nog beperkt. In het rapport «Knelpunten en oplossingen voor het sluiten van de keten voor luiers en incontinentiemateriaal» wordt geconstateerd dat door een combinatie van factoren er tot nu toe nog geen grootschalige recycling van luiers en incontinentiemateriaal plaatsvindt. Momenteel bezie ik welke instrumenten ingezet kunnen worden om de luierketen meer sluitend te krijgen. In afwachting van het opschalen van de recyclingcapaciteit is het van belang om de bestaande inzamelinfrastructuur in stand te houden.
Hoeveel procent van de wegwerpluiers en -incontinentiematerialen die via speciale inzamelingsbakken worden ingezameld, wordt alsnog verbrand? Wat is uw reactie hierop?
Dit is onbekend. Er is geen totaaloverzicht van gemeenten en zorginstellingen die luiers en incontinentiemateriaal gescheiden inzamelen en wel of geen contract hebben voor de recycling hiervan. Gemeenten en zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de keuze om luier- en incontinentiemateriaal gescheiden in te zamelen en contracten af te sluiten voor de recycling hiervan.
Kunt u aangeven, in het geval dat de luiers wel gerecycled worden, wat er daadwerkelijk met het recyclaat gebeurt, en of dit hoogwaardige recycling betreft of downcycling?
In Nederland bestaat één luierrecyclinginstallatie bij ARN B.V., te Weurt. De recycling resulteert in een herbruikbare kunststoffenstroom (recyclaat). Het kunststof recyclaat wordt o.a. ingezet voor de productie van auto-onderdelen en bloempotten. Er is geen eenduidige systematiek om hoogwaardige recycling te onderscheiden van downcycling. Wel kan gezegd worden dat voor de kwaliteit van het recyclaat wordt uitgegaan van de eis uit het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) dat het materiaal meerdere cycli in de keten gehouden kan worden en dat er geen resten van medicijnen, pathogenen en dergelijke meer aanwezig zijn. De recyclingmethode die ARN B.V. toepast is getoetst aan de hand van het RIVM-protocol voor veilige recycling. Hieruit blijkt dat het kunststof recyclaat veilig met recycling in de keten teruggebracht kan worden, m.u.v. kunststoftoepassingen die met voedsel in aanraking komen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat op de inzamelingsbakken voor wegwerpluiers en -incontinentiematerialen komt te staan wat er vervolgens met de inhoud gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Nee, het communiceren met inwoners of medewerkers van zorginstellingen over het afvalbeleid en wat er met het afval gebeurt is een verantwoordelijkheid van gemeenten of de zorginstellingen die dergelijke inzamelingsbakken ter beschikking stellen aan hun inwoners of werknemers.
Bent u het ermee eens dat het bestaan van deze speciale bakken voor consumenten misleidend kan zijn, omdat zij daarmee vaak ten onrechte denken dat de ingezamelde luiers gerecycled worden terwijl dat in werkelijkheid niet (altijd) zo is? Zo nee, waarom niet?
Het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Bedrijven zoals zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de inzameling van hun afvalstoffen. Gemeenten en bedrijven zijn ook verantwoordelijk voor de informatieverstrekking aan hun inwoners en medewerkers over het doel van speciale inzamelingsbakken. Het advies aan gemeenten die al luiers gescheiden inzamelen is om in contact te blijven met initiatiefnemers voor recycling en de bestaande infrastructuur te handhaven.
Klopt het dat het fabrikanten van wegwerpluiers en -incontinentiemateriaal is toegestaan eigen luierinzamelbakken te plaatsen? Vindt u dit wenselijk? Hoeveel controle en transparantie is er over wat er vervolgens met die materialen gebeurt?
Gemeenten en zorginstellingen gaan over het toestaan van luierinzamelbakken van fabrikanten en over de controle en transparantie op de verdere verwerking van de ingezamelde luiers en incontinentiemateriaal. Dat past bij de verantwoordelijkheden die gemeenten en zorginstellingen op het gebied van afvalinzameling en verwerking hebben.
Klopt het dat wegwerpincontinentiemateriaal wordt vergoed in het basisverzekeringspakket, maar dat wasbaar incontinentiemateriaal niet standaard wordt vergoed? Zo ja, kunt u uitleggen waarom dat zo is? Zo nee, bent u bereid informatie hieromtrent richting verzekeraars en verzekerden toegankelijker te maken? Zo ja, hoe bent u dat van plan?
Het Ministerie van VWS geeft aan dat de Zorgverzekeringswet voorschrijft dat zorgverzekeraars moeten zorgen voor goede, betaalbare en toegankelijke zorg voor alle verzekerden. Daarbij heeft de wetgever op hoofdlijnen vastgesteld wat de inhoud van het basispakket is. Daarna is het aan zorgverzekeraars om voldoende zorg van goede kwaliteit in te kopen voor verzekerden, waarbij ze wel rekening moeten houden met geldende kwaliteitsnormen en medische richtlijnen. In het geval van incontinentiemateriaal betekent dat zorgverzekeraars zelf mogen kiezen voor wegwerpincontinentiemateriaal of wasbaar incontinentiemateriaal, zolang de geleverde zorg maar voldoet aan de normen en richtlijnen.
In de informatieverplichtingen die zorgverzekeraars aan hun verzekerden hebben is opgenomen dat verzekerden goed geïnformeerd moeten worden over wat wel en niet in de zorgpolis zit. Dat betekent dat in de polis goed vindbaar moet zijn welk type incontinentiemateriaal vergoed wordt. Bovendien is Zorgverzekeraars Nederland namens alle zorgverzekeraars ondertekenaar van de Green Deal Duurzame Zorg. Daarin hebben zorgaanbieders, verzekeraars, banken en de rijksoverheid (o.a. het Ministerie van VWS en IenW) afgesproken zich in te spannen om te zorg te verduurzamen. Duurzaamheid van zorg is in toenemende mate een aandachtspunt voor zorgverzekeraars, zoals ook blijkt uit het Inkoopkader langdurige zorg 2021–2023, waarin duurzaamheid een van de 4 kernelementen is bij de zorginkoop door zorgkantoren.
Hoe is het beleid rondom wegwerpluiers en -incontinentiematerialen volgens u te verenigen met de doelstellingen van de circulaire economie (50% minder grondstoffen in 2030 en een volledig circulaire economie in 2050)?
Het beleid rondom wegwerpluiers en incontinentiemateriaal maakt onderdeel uit van het uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval 2021–2025. Door in te zetten op meerdere R-strategieën draagt dit bij aan de doelstellingen van de circulaire economie.
Wat is uw reactie op het feit dat er in Nederland slechts één luierrecyclinginstallatie staat en dat recent onderzoek concludeert dat een combinatie van factoren ertoe leidt dat geen grootschalige recycling van luiers en incontinentiemateriaal plaatsvindt?
Nederland is een van de weinige Europese landen waar daadwerkelijk luiers worden gerecycled. De recyclingcapaciteit van luier- en incontinentiemateriaal in Nederland is 15 Kton. RVO Nederland heeft onlangs in opdracht van het Ministerie van EZK subsidies verstrekt voor twee extra luierrecyclinginstallaties in Nederland. Hierdoor wordt de beoogde recyclingcapaciteit in Nederland 66 Kton. In het rapport «Knelpunten en oplossingen voor het sluiten van de keten voor luiers en incontinentiemateriaal» wordt geconstateerd dat door een combinatie van factoren er tot nu toe nog geen grootschalige recycling van luier- en incontinentiemateriaal plaatsvindt. Er is niet één doorslaggevende reden waardoor de recyclingcapaciteit achterblijft op de verwachtingen. Dit maakt dat er meerdere opties mogelijk zijn om hier een impuls aan te geven. Momenteel bezie ik welke instrumenten ingezet kunnen worden om de luierketen meer sluitend te krijgen.
Bent u het ermee eens dat, om de doelstellingen van de circulaire economie te halen, niet enkel moet worden ingezet op de recycling van wegwerpluiers en -incontinentiematerialen, maar dat juist hergebruik en wasbare alternatieven de norm moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Een productketen kan circulair gemaakt worden door in te zetten op meerdere R-strategieën. In het beleid wordt ingezet op zowel het stimuleren van het gebruik van wasbare luiers als op de recycling van luier- en incontinentiemateriaal.
Gaat u wasbare luiers en incontinentiematerialen opnemen in de uitvoeringsagenda van de circulaire economie? Zo nee, waarom niet?
In het uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval 2021–2025 dat ik uw Kamer op 10 maart jl. heb toegezonden (Kamerstuk 32 852, nr. 184), zijn diverse maatregelen op dit punt opgenomen. Het programma maakt onderdeel uit van de uitvoeringsagenda voor circulaire economie.
Wat wordt er tot nu toe gedaan vanuit de landelijke overheid om het gebruik van wasbare luiers en incontinentiematerialen te stimuleren ten opzichte van de wegwerpvariant? Is dit volgens u succesvol? Zo ja, waar blijkt dat uit?
RVO Nederland heeft in opdracht van mijn ministerie meerdere subsidies verstrekt aan bedrijven die circulaire ketenprojecten uitvoeren op het gebied van wasbare luiers en incontinentiematerialen. Daarnaast is informatiemateriaal ter beschikking gesteld aan professionals in de kinderzorg over het gebruik van wasbare luiers. Dit informatiemateriaal is bij gemeenten onder de aandacht gebracht. Verder geeft Milieu Centraal voorlichting over het gebruik van wasbare luiers.2 In bijeenkomsten met gemeenten wordt gewezen op de mogelijkheden op het gebied van wasbare luiers en incontinentiemateriaal om daarmee afval te voorkomen. Ook is Rijkswaterstaat samen met een aantal gemeenten bezig om een pilot op te zetten voor het gebruik van wasbare luiers in kinderdagverblijven. Het is nog te vroeg om over al deze acties een conclusie te trekken.
In het kader van Green Deal Duurzame Zorg werkt de zorg aan het verduurzamen van de zorgverlening vanuit de ambitie het circulair werken te bevorderen. Het Ministerie van VWS faciliteert de zorgsector hierbij. Op dit moment werkt Kennisinstelling Vilans in opdracht van VWS aan een e-handboek om het gebruik van slim incontinentiemateriaal in de langdurige zorg te bevorderen. Slim incontinentiemateriaal is een verzamelterm voor incontinentiemateriaal waarbij medewerkers op afstand kunnen zien in hoeverre het materiaal verzadigd is en dus vervangen moet worden. Het doel is minder onnodige verschoningen en daarmee een hogere kwaliteit van leven van cliënten, tijdsbesparing, minder belasting van medewerkers, lagere zorgkosten en minder afval van incontinentiemateriaal. De Minister van VWS stuurde uw Kamer hierover op 12 juli jl. een brief (Kamerstuk 27 529, nr. 266).
Klopt het dat het rijksprogramma «Uit de Luiers» gericht is op het sluiten van de luierketen? Bent u het ermee eens dat dit weinig succesvol is in het voorkomen van luierafval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit te verbeteren?
Het project «Uit de luiers» is erop gericht om te komen tot een fysiek en financieel gesloten circulaire keten van preventie, productie, gebruik en recycling. Hiervoor wordt samenwerking gezocht met partners uit de hele luierketen. Het project heeft ertoe geleidt dat de recycling van luiers en incontinentiemateriaal in Nederland is opgestart en nu aan het groeien is. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan het voorkomen van luierafval en de stimulering van het gebruik van wasbare luiers. In het uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval 2021–2025 is aangegeven welke stappen de komende jaren worden ondernomen.
Klopt het dat de informatievoorziening rondom wasbare luiers vanuit het rijksprogramma is uitbesteed aan Milieu Centraal, maar dat dit hiervoor geen budget beschikbaar heeft? Zo nee, hoe zit dit dan? Zo ja, waarom is dat zo?
Het klopt dat de voorlichting rond wasbare luiers is uitbesteed aan Milieu Centraal. Op de website van Milieu Centraal is alle informatie te vinden over het gebruik van wasbare luiers, met handige tips. Meer informatievoorziening via Milieu Centraal is op dit moment niet nodig. Daarnaast wordt ook informatie gedeeld over wasbare luiers op de website van het programma VANG – Huishoudelijk Afval: vang-hha.nl.
Welke andere mogelijkheden ziet u om het gebruik van wasbare luiers en incontinentiematerialen te stimuleren, bijvoorbeeld via overheidscampagnes?
Zie antwoord op vraag 16.
Bent u bereid een landelijke stimuleringsregeling voor wasbare luiers te onderzoeken en te ontwikkelen, zoals bijvoorbeeld in België al gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een stimuleringsregeling voor circulaire ketenprojecten waarmee onderwerpen zoals een wasbare luier onderzocht en ontwikkeld kunnen worden. De regeling wordt in opdracht van mijn ministerie uitgevoerd door RVO Nederland. In 2021 is 4,5 miljoen euro subsidie verleend aan 255 MKB-bedrijven die in ketens circulair samenwerken en CO2 besparen. Voor 2022 is opnieuw een bedrag van 6 miljoen euro beschikbaar voor nieuwe circulaire ketenprojecten. Het gaat hierbij om zogenoemde «moonshot» projecten. Het Versnellingshuis Nederland Circulair brengt dit actief onder de aandacht van ondernemers. Bij het antwoord op vraag 16 is aangegeven dat RVO Nederland al meerdere subsidies op dit vlak heeft verleend.
Bent u bereid een belastingverlaging op wasbare luiers en incontinentiematerialen te onderzoeken, zoals in Ierland en Engeland al het geval is? Zo nee, waarom niet?
Het Verenigd Koninkrijk is geen onderdeel meer van de EU. In Ierland vallen zowel wegwerpluiers als wasbare luiers onder het btw nultarief, dus niet alleen wasbare luiers. Incontinentiemateriaal voor volwassenen is in Ierland onder het algemene btw-tarief gebracht.
Incontinentiemateriaal valt in Nederland onder het verlaagde btw-tarief van 9%. Bij incontinentie die niet het gevolg is van ziekte (zoals in het algemeen het geval is bij baby’s en kleine kinderen) vindt het verlaagde btw-tarief geen toepassing.
Bij incontinentiemateriaal wordt geen onderscheid gemaakt naar wasbare en niet-wasbare producten. Binnenkort vindt er vanuit het Ministerie van Financiën een evaluatie rond het verlaagde btw-tarief plaats. Gezien voorgaande ziet het kabinet geen aanleiding om separaat onderzoek te doen naar een belastingverlaging op wasbare luiers of incontinentiemateriaal. Dit antwoord is afgestemd met mijn collega van Financiën, voor verdere btw-gerelateerde vragen is de Vaste commissie voor Financiën het geëigende gremium.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat het schildpadlogo «dit product bevat plastic» ook wordt vermeld op wegwerpluiers en -incontinentiematerialen, zoals ook bij wegwerpmaandverband en wegwerp vochtige doekjes verplicht is? Zo nee, waarom niet? Kunt u dan uitleggen wat het verschil is tussen wegwerpmaandverband en wegwerpluiers en -incontinentiematerialen als het gaat om het al dan niet toepassen van dit logo, aangezien de gebruikte grondstoffen in deze producten grotendeels gelijk zijn?
Het schildpadlogo dient op bepaalde producten te worden aangebracht. De basis hiervoor is de Europese richtlijn voor Single use plastics. De Europese richtlijn is via het Besluit kunststof producten voor eenmalig gebruik in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Verbreding van toepassing van het schildpadlogo is alleen mogelijk indien de EU regelgeving wordt aangepast. Het is dus niet mogelijk als land eigenstandig te beslissen het logo ook op andere producten te zetten. De basis voor de Europese richtlijn was een onderzoek dat vaststelde welke 10 producten het vaakst op EU stranden worden gevonden. Bij deze 10 producten zaten tampons en maandverband. Luiers en incontinentiemateriaal zaten niet bij de 10 meest gevonden kunststof producten op Europese stranden. Ik ben bereid om bij een herziening van de Europese richtlijn te pleiten voor een logo op wegwerpluiers- en incontinentiemateriaal waar plastic in zit.
Klopt het dat kinderdagverblijven, gastouders en peuterspeelzalen wasbare luiers van klanten kunnen weigeren? Zo ja, is dit volgens u wenselijk? Zo nee, wat kunt u doen tegen organisaties die wasbare luiers weigeren?
Kinderdagverblijven, gastouders en peuterspeelzalen stellen hun eigen voorwaarden voor acceptatie van kinderen. Het staat deze organisaties vrij wasbare luiers al dan niet te accepteren. Er is dan ook geen rol voor de overheid in de acceptatievoorwaarden tussen kinderopvangbedrijven en ouders.
Klopt het dat het in België verboden is voor kinderdagverblijven om wasbare luiers van klanten te weigeren? Zo ja, bent u bereid uit te zoeken hoe België dit heeft gedaan, opdat we dit in Nederland ook kunnen invoeren?
Nee. Bij navraag bij de Vlaamse overheid blijkt er geen verbod te zijn voor kinderdagverblijven om wasbare luiers van klanten te weigeren.
Bevatten in Nederland wegwerpluiers ook gifitge stoffen, zoals uit Frans onderzoek2 is gebleken? Zo ja, bent u van mening dat ouders hierover voldoende geïnformeerd zijn?
Het Europese Chemicals Agency (ECHA) heeft in 2021 geconcludeerd dat er onvoldoende wetenschappelijk bewijs is dat er in wegwerpluiers chemicaliën zitten in concentraties die een risico zouden kunnen vormen. Deze Europese evaluatie was een vervolg op het Franse onderzoek. Het ECHA ziet daarom geen aanleiding om regelgeving voor stoffen in wegwerpluiers aan te passen. Via de website waarzitwatin.nl kunnen consumenten zien welke stoffen in welk product zijn verwerkt. Luiers zijn ook als productgroep op deze website meegenomen.
Bent u het ermee eens dat de vermelding dat bepaalde luiers composteerbaar zouden zijn, misleidend is voor de consument, aangezien in de wel/niet lijst van de NVRD (organisatie voor schone en afvalvrije gemeenten), de Vereniging Nederlandse Gemeenten en afvalverwerkers vermeld wordt dat het ontdoen van luiers via het gft-afval in geen geval toegestaan is? Zo ja, bent u bereid de producenten daarop aan te spreken en hen te verbieden deze aanduidingen (in tekst of logo) te gebruiken?
Als onderdeel van het landelijk afvalbeheerplan is onder sectorplan 6 «Gescheiden ingezameld/afgegeven groente-, fruit- en tuinafval van huishoudens» een lijst opgenomen welke items wel of niet bij het gft-afval mogen. Op de wel/niet lijst voor gft-afval staan luiers duidelijk aan de niet-kant. Luiers in gft-afval zijn niet wenselijk en bedreigen de kwaliteit van gft-compost. Er is geen wettelijke verplichting om een bepaald afvalinstructie-logo te voeren, maar ik ben bereid producenten erop aan te spreken als zij afvalinstructies op luiers zetten waarop ten onrechte staat dat die bij het gft-afval zouden horen.
Het artikel 'Mogelijke betalingen aan IS, corruptie en fraude door telecomgigant Ericsson in Irak' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mogelijke betalingen aan IS, corruptie en fraude door telecomgigant Ericsson in Irak»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat een bedrijf dat in Nederland actief is en waarmee KPN zaken doet, mogelijk terrorisme financiert?
Het financieren van terrorisme is zorgelijk, onaanvaardbaar en strafbaar. Ter signalering, voorkoming en bestrijding van terrorismefinanciering trekt Nederland nauw op met andere (Europese) landen, de private sector en maatschappelijke organisaties. Terrorisme bestrijden is een gedeelde verantwoordelijkheid en de betrokken partijen nemen het onderwerp zeer serieus. Het feit dat KPN aan Ericsson om opheldering heeft gevraagd is hier een voorbeeld van. Ericsson heeft desgevraagd aangegeven dat de kwestie onderzocht wordt en dat in vervolg hierop maatregelen worden getroffen.
Deelt u de mening dat door nationale IMVO-wetgeving die bedrijven verplicht onderzoek te doen naar misstanden in hun productieketen, dit soort misstanden, waarbij Nederland indirect bijdraagt aan terrorisme, voorkomen kunnen worden?
Als bedrijven aan IMVO-wetgeving (Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen) moeten voldoen, betekent dit dat zij verplicht zijn gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen). Onderdeel van die gepaste zorgvuldigheid is dat ondernemingen negatieve gevolgen voor mens en milieu van hun activiteiten, of die van hun zakelijke relaties in de waardeketen, in kaart brengen, zoveel mogelijk voorkomen en aanpakken.
Op het moment is het financieren van terrorisme evenwel al strafbaar, en dienen bedrijven hiertegen actie te ondernemen. Wetgeving helpt, maar kan niet alle misstanden voorkomen.
Kunt u, gezien het feit dat zakendoen met Huawei niet wenselijk is door de vrees voor spionage van Chinese veiligheidsdiensten, aangeven wat naast Huawei en Ericsson alternatieve bedrijven zouden kunnen zijn om technologie voor 5G te leveren aan onze telecomproviders in Nederland?
De kwestie rond Ericsson staat los van de maatregelen die zijn getroffen om de veiligheid en integriteit van mobiele telecomnetwerken beter te beschermen tegen actuele statelijke dreigingen. Bij de beoordeling van risico’s ten aanzien van spionage, beïnvloeding of sabotage door statelijke actoren hanteert het kabinet de overwegingen zoals vermeld in de brief aan de Tweede Kamer over C2000 (Kamerstukken II 2018/19, 25 124, nr. 96)2. De daar genoemde overwegingen zijn in het geval van het Zweedse bedrijf Ericsson niet aan de orde.
De markt van leveranciers voor netwerktechnologie en −apparatuur voor mobiele netwerken kent een beperkt aantal spelers. Wereldwijd zijn de belangrijkste leveranciers van technologie voor 5G: Ericsson, Huawei, Nokia, Samsung en ZTE, waarbij de eerste drie leveranciers wereldwijd veruit het grootste marktaandeel hebben. Technologische ontwikkelingen kunnen er voor zorgen dat op termijn nieuwe bedrijven toetreden als leverancier van (delen van) mobiele netwerken. Open RAN (Radio Access Network) is een van die mogelijke ontwikkelingen.3 Over de uitvoering van de motie van de leden Van der Lee (GL) en Van Ginneken (D66) over Open RAN4 zal de Kamer voor de zomer worden bericht.
Welke consequenties zullen er voor KPN gelden vanuit het Ministerie van Economische Zaken naar aanleiding van het genoemde artikel? Bent u bereid om KPN op te roepen duidelijke voorwaarden te stellen aan de verdere toekomstige samenwerking met Ericsson?
Mijn ministerie heeft contact opgenomen met zowel KPN als Ericsson. KPN heeft naar aanleiding van de berichtgeving reeds zelf actie ondernomen. KPN heeft aangegeven Ericsson om opheldering te hebben gevraagd en in gesprek te zijn over wat Ericsson doet om de in het artikel genoemde gedragingen waarvan zij beschuldigd wordt te voorkomen. Dat lijkt mij een gepaste actie. Ericsson heeft laten weten dat de kwestie onderzocht is in samenwerking met een external legal counsel en dat er naar aanleiding daarvan remediërende maatregelen zijn getroffen. Met deze counsel wordt nog gekeken welke vervolgmaatregelen kunnen worden genomen. Ericsson committeert zich voorts aan vervolgacties en −onderzoek indien daar aanleiding voor is. Deze acties van Ericsson lijken mij eveneens gepast.
Heeft de Minister van Buitenlandse Zaken reeds contact gehad met de Zweedse Minister van Buitenlandse zaken en de Minister van Economische Zaken om met hen te bespreken wat zij gaan doen om te zorgen dat Ericsson zijn zaken op orde krijgt en dit soort praktijken in de toekomst voorkomen kunnen worden?
Nee. Het is aan de Zweedse autoriteiten om op te treden richting hun ondernemingen indien wet- en regelgeving overtreden wordt. Medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hebben contact gehad met KPN en Ericsson over de kwestie. Daaruit bleek dat beide partijen de eerste benodigde stappen van onderzoek en remediëring toepassen. Dat lijkt gepast.
Het artikel ‘VVD-handelsminister hielp bedrijfslobby tegen aanpak kinderarbeid en milieuschade’ |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «VVD-handelsminister hielp bedrijfslobby tegen aanpak kinderarbeid en milieuschade»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel?
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Kunt u bevestigen dat VNO-NCW in Nederland een ander standpunt uitdraagt of uitgedragen heeft dan in Brussel?
Zoals aangegeven in de beantwoording op de vragen van lid Van Dijk van 31 augustus 2021 (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3857) heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken tijdens de vernieuwing en uitwerking van het IMVO-beleid herhaaldelijk inbreng ontvangen van o.a. VNO-NCW, bijvoorbeeld tijdens stakeholderconsultaties.
VNO-NCW heeft constructieve bijdragen geleverd aan deze consultaties. Er zijn geen concrete aanwijzingen ontvangen voor een andere opstelling van
VNO-NCW in Europa.
Kunt u bevestigen dat de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking Ontwikkeling (OESO), en daarmee een zorgplicht voor alle bedrijven voor hun gehele toeleveringsketen, leidend zullen zijn in de Nederlandse inzet op het Europese voorstel op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemenn (IMVO)?
Als lidstaat onderschrijft Nederland de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en zal het kabinet bedrijven aansporen te handelen in lijn met de OESO-richtlijnen.
Momenteel bestudeert het kabinet het recent gepubliceerde Commissievoorstel inzake IMVO. Effectiviteit, proportionaliteit en het gelijke speelveld zijn daarbij belangrijke overwegingen. Uw Kamer wordt zoals gebruikelijk middels een BNC-fiche geïnformeerd over de Nederlandse positie ten aanzien van het Commissievoorstel.
Zal u, net als uw voorganger, parallel aan het Europese voorstel werken aan een ambitieus Nederlands voorstel, teneinde de druk in Brussel op te voeren een ambitieuzer voorstel overeen te komen?
Zoals aangegeven in het coalitieakkoord 2021–2025 zal het kabinet in de EU IMVO-wetgeving bevorderen en nationale IMVO-wetgeving invoeren die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Welke status heeft het rapport van de Sociaal Economische Raad (SER) voor de Europese onderhandelingen omtrent IMVO-wetgeving?
Het SER-advies «Effectieve Europese gepaste zorgvuldigheidwetgeving voor duurzame ketens» is positief ontvangen en is meegenomen in de totstandkoming van de bouwstenen voor IMVO-wetgeving (Kamerstuk 26 485, nr. 377). Op basis van de Kamerbrief over de bouwstenen voor IMVO-wetgeving is een non-paper opgesteld en verspreid onder stakeholders in de Europese Unie. In het Commissievoorstel is een groot aantal onderdelen van het non-paper terug te vinden.
Nu de Europese Commissie haar conceptrichtlijn voor verplichte gepaste zorgvuldigheid heeft gepubliceerd, is een nieuw hoofdstuk gestart om tot een dwingende Europese maatregel te komen. Momenteel bestudeert het kabinet het recent gepubliceerde Commissievoorstel. Uw Kamer wordt zoals gebruikelijk geïnformeerd over de Nederlandse positie ten aanzien van het Commissievoorstel middels een BNC-fiche.
Met welke stakeholders heeft u gesproken ter consultatie voor het bepalen van het Nederlandse standpunt omtrent IMVO-wetgeving? Zijn er daarnaast nog andere stakeholders geconsulteerd en zo ja, welke?
Momenteel wordt het kabinetsstandpunt bepaald ten aanzien van het gepubliceerde Commissievoorstel inzake IMVO. Ik heb hiertoe gesproken met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. Uw Kamer zal zoals gebruikelijk een BNC-fiche hierover ontvangen.
Bij de totstandkoming en uitwerking van de beleidsinzet op gebied van IMVO2, waarvan IMVO-wetgeving onderdeel uitmaakt, is uitgebreid met vele verschillende stakeholders gesproken. Op de IMVO-webpagina op rijksoverheid.nl is verslag gedaan van de stakeholderconsultaties.3 In de beantwoording op vragen van het lid Van Dijk (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3857) heeft mijn voorganger reeds een overzicht gedeeld van de gesprekken die gevoerd zijn.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te geven, waarin uiteengezet wordt hoe het Nederlandse standpunt tot stand is gekomen, welke input van stakeholders daarin meegenomen is en hoe deze heeft doorgewerkt in de Nederlandse inzet, zowel op Europees niveau als de mogelijke nationale wetgeving?
Zie antwoord vraag 7.
De consul van Rusland in Maastricht die weigert de inval van Rusland in Oekraïne te veroordelen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse consul Rusland in Maastricht blijft pal achter Poetin staan» dat op 28 februari in De Limburger verscheen?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het feit dat deze consul in Nederland zijn werk kan blijven doen, de militaire invasie van Rusland in Oekraïne en de agressie van Poetin niet veroordeelt, en het frame van het Kremlin ook in Nederlandse kranten kan verspreiden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken keurt het standpunt van de honorair consul ten zeerste af. Naar aanleiding van het genoemde interview heeft het college van de burgemeester en Wethouders van de gemeente Maastricht in overleg met het ministerie een brief met deze strekking aan de honorair consul verstuurd.
Bent u bereid om de consul te ontbieden op het ministerie voor een gesprek over de uitspraken die hij in dit interview doet?
Uw Kamer is bekend met de verschillende maatregelen die er de afgelopen weken in reactie op de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne zijn genomen. Deze maatregelen moeten in samenhang worden bezien. Geen enkele stap in reactie op het Russische handelen wordt uitgesloten.
Ook op diplomatiek vlak zijn er stappen genomen. Zo zijn de ambassadeur van Rusland en van Belarus ontboden. Zij hebben duidelijk te horen gekregen dat Nederland de inval onacceptabel vindt en Oekraïne steunt. Daarbij draagt de ambassadeur van Rusland in beginsel verantwoordelijkheid voor de uitspraken van de honorair consul.
Overigens laat de gemeente Maastricht weten dat er al enige tijd geen sprake meer is van een huurovereenkomst en dat het consulaat als zodanig dus niet meer in Maastricht is gevestigd.
Steunt u het initiatief van een petitie die pleit voor het sluiten van het Russische consulaat in Maastricht?
Zie antwoord vraag 3.
De landsadvocaat en fraude-onderzoeken |
|
Michiel van Nispen , Pieter Omtzigt |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het kantoor van de landsadvocaat Pels Rijcken, weigert om het intern verrichte fraudeonderzoek openbaar te maken en/of te delen met het openbaar ministerie (OM)?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in de NRC van 21 februari jl. waarin wordt gesteld dat Pels Rijcken weigert interne fraudeonderzoeken met het Openbaar Ministerie (hierna: OM) te delen.
Het OM en Pels Rijcken doorlopen momenteel de geëigende wettelijke procedure die bestaat voor verstrekking van gegevens waarop een geheimhoudingsplicht rust. Pels Rijcken heeft volgens het OM de globale onderzoeksresultaten van de in opdracht van Pels Rijcken uitgevoerde onderzoeken beschikbaar gesteld aan het OM. Voor zover de verzochte informatie gegevens betreft waarop een geheimhoudingsplicht rust, voorziet de wet in een procedure waarbij de rechter-commissaris bepaalt of de informatie kan worden vrijgegeven ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek. Ik licht dat nader toe.
De gegevens over individuele zaken vallen onder de wettelijke geheimhoudingsplicht die advocaten en notarissen hebben jegens hun cliënten. Het Wetboek van Strafvordering geeft de geheimhouder (in dit geval de advocaten en notarissen van Pels Rijcken) een weigeringsgrond in het geval van het leggen van beslag (art. 98 jo art. 218 Sv), in geval van een bevel tot uitlevering van voor in beslagneming vatbare voorwerpen (art. 96a lid 3 sub jo. art. 218 Sv), of in geval van een vordering tot het verstrekken van gegevens (art. 126nd lid 2 jo. art. 96a lid 3 sub b jo. art. 218 Sv). Pels Rijcken heeft aangegeven dat deze informatie onder de geheimhoudingsplicht valt en dat de rechter-commissaris via een toetsingsprocedure dient te bepalen welke informatie kan worden vrijgegeven voor het strafrechtelijk onderzoek. Hierbij is van belang te vermelden dat Pels Rijcken niet exclusief voor de Staat werkt en door (andere) cliënten zowel tuchtrechtelijk als civielrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor schending van de geheimhoudingsplicht. Het OM heeft ook belang bij een zorgvuldige procedure zodat over de bruikbaarheid van het bewijs later geen discussie kan ontstaan. Het OM heeft inmiddels meerdere vorderingen ingediend bij de rechter-commissaris. Een aantal van die vorderingen is reeds (deels) gehonoreerd door de rechter-commissaris. In die gevallen is geoordeeld dat vanwege de uitzonderlijke omstandigheden van deze zaak het verschoningsrecht diende te wijken voor de waarheidsvinding. Tegen deze beslissing staat beklag open bij de rechtbank. Van die beklagprocedure is door Pels Rijcken geen gebruik gemaakt.
Wanneer bent u ervan op de hoogte gesteld dat het fraudeonderzoek niet gedeeld wordt met het OM? Welke actie heeft u toen ondernomen?
Het artikel waarin de stelling wordt ingenomen dat Pels Rijcken weigert het onderzoek dat door Deloitte is uitgevoerd te delen met het OM is gebaseerd op een mailwisseling die ik op 17 februari jl. in het kader van een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur openbaar heb gemaakt. In die mailwisseling is te lezen dat op 15 juli 2021 door een medewerker van het OM aan mijn departement werd gemeld dat Pels Rijcken zich op het standpunt stelde dat verstrekking van de desbetreffende gegevens pas kon plaatsvinden na toetsing door de rechter-commissaris. Dit is een gebruikelijke procedure als het gaat om informatie waarop een geheimhoudingsplicht rust. Mijn voorganger heeft uw Kamer hierover geïnformeerd bij brief van 16 juli 2021.2
Kunt u de uitkomsten van dit fraudeonderzoek, die u kent, delen met de Kamer?
Bij brief van 17 september 2021 heeft de VKC mij gevraagd het onderzoek uitgevoerd door Van Doorne N.V. en Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. aan de Kamer te doen toekomen. Bij brief van 17 november 2021 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer gemeld dat dit onderzoek niet bij hem berust, maar uitsluitend bij het kantoor van de Landsadvocaat en de instanties die het onderzoek hebben uitgevoerd.
De eindresultaten van het onderzoek uitgevoerd door Van Doorne N.V. en Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. zijn neergelegd in een overkoepelend verslag van handelingen en bevindingen. Gelet op het belang om uw Kamer zo volledig mogelijk te informeren, is het onderzoek uitgevoerd door Van Doorne N.V. en Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. via het kantoor van de Landsadvocaat aan uw Kamer tot medio maart 2022 ter vertrouwelijke inzage gelegd. Het rapport is inmiddels geretourneerd aan het kantoor van de Landsadvocaat.
Zijn er door uw ministerie of het OM afspraken gemaakt met Pels Rijcken over het openbaar maken van dit interne onderzoek of het delen van het interne onderzoek met het OM (en/of het Ministerie van J&V)? Zo ja, kunt u dan aangeven welke afspraken daarover gemaakt zijn en wanneer die gemaakt zijn?
Nee. Zoals ik mijn antwoord op vraag 1 heb beschreven, heeft Pels Rijcken aan het OM aangegeven dat voor informatie die onder de geheimhoudingsplicht valt (van de advocaten en notarissen van Pels Rijcken) de rechter-commissaris via een toetsingsprocedure dient te bepalen welke informatie kan worden vrijgegeven voor het strafrechtelijk onderzoek.
Is deze weigering transparant te zijn tegenover uw ministerie en/of het OM voor u een reden om de zakelijke relatie met Pels Rijcken als landsadvocaat zo spoedig mogelijk te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het OM en Pels Rijcken doorlopen momenteel de geëigende wettelijke procedure die bestaat voor verstrekking van gegevens waarop een geheimhoudingsplicht rust.
Wie is de externe deskundige op het gebied van governance en integriteit, die samen met de Haagse deken Arjen van Rijn en de Rotterdamse deken Peter Hanenberg onderzoek gedaan heeft?2
Uit het persbericht van de Haagse deken van 12 augustus 2021 naar aanleiding van de afronding van zijn onderzoek maak ik op dat de externe deskundige is prof. Dr. Rob van Eijbergen, hoogleraar Kwaliteit en integriteit van organisaties aan de VU.4
Hoe luidde de onderzoeksopdracht aan deze onderzoekscommissie en welk(e) persoon/personen heeft/hebben de reikwijdte van die opdracht opgesteld en/of verstrekt?
Net als de Minister voor Rechtsbescherming5 ben ik, gelet op de onafhankelijkheid van de advocatuur en het toezicht daarop, terughoudend met het reageren op een individuele casus. De deken in het arrondissement Den Haag is de bevoegde toezichthouder op de advocaten van het kantoor Pels Rijcken. Het is aan de deken als toezichthouder om bij het doen van onderzoek naar mogelijke misstanden bij advocaten, de opzet en omvang van het onderzoek te bepalen. Uit het in antwoord op vraag 6 genoemde persbericht van de Haagse deken maak ik op dat het onderzoek was gericht op de mogelijke betrokkenheid van de advocaten bij de omvangrijke notariële fraude en naar de kantoororganisatie.
Is er overleg geweest met de Minister of het Ministerie van J&V met betrekking tot dit onderzoek? Zo ja, welke informatie is gedeeld?
Nee. Het is aan de toezichthouder om te bepalen of onderzoek nodig is en wat de opzet van dat onderzoek is. Wel heeft mijn ambtsvoorganger na afronding van het onderzoek, zoals is gemeld in zijn brief van 19 november jl., vanuit de hoedanigheid als cliënt contact gezocht met de Haagse deken om aandacht te vragen voor de berichtgeving over de sociale veiligheid in de NRC van 3 november 2021, als signaal ten behoeve van het lopende toezichttraject.
Klopt het dat de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) een spil is in het afhandelen van miljardenclaims tegen beursgenoteerde bedrijven?3
De Vereniging van Effectenbezitters (VEB) start juridische acties wanneer beleggers naar inzicht van de vereniging collectief gedupeerd zijn en men aanleiding ziet om een schadevergoeding te bewerkstelligen. Of dat om miljarden gaat zal afhangen van de casus.
Bent u ermee bekend dat gerechtigden niet altijd een claim indienen en dat er dus geld overblijft van die claims?
Ja, het is aan gerechtigden zelf om uiteindelijk daadwerkelijk aanspraak te maken op toegekende compensatie. Voor verbindend verklaarde schikkingen bepaalt de rechter hoe de gedupeerde gerechtigden bericht hierover moeten worden, zodat zoveel mogelijk gerechtigden worden bereikt.
Bent u ermee bekend dat er met de claims gefraudeerd wordt?4
Ja, dat is mij bekend.
Is de VEB zelf ook onderwerp van onderzoek in de fraudezaak?
Over lopende onderzoeken doe ik zoals bekend, in het belang van de lopende onderzoeken, geen uitspraken.
Heeft u of uw ministerie onderzoek laten doen naar de vraag waarom de volledige Raad van Commissaren van de VEB in juli 2021 is opgestapt en of het opstappen gerelateerd is aan het onderzoek naar de fraude door Frank O.? Zo ja, wat was de uitkomst van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dat alsnog te doen?5
Nee, we hebben geen onderzoek daarnaar laten doen. Voor zover uw vraag ziet op het strafrechtelijk onderzoek zoals dat door het OM wordt uitgevoerd, kan ik daarover geen mededelingen doen.
Klopt het dat een voormalig partner van Pels Rijcken en advocaat van de VEB de is executeur-testamentair van Frank O. is en zijn nalatenschap beheert?
Zoals u weet kan ik geen mededelingen doen over lopende onderzoeken.
Is het privé vermogen van Frank O. ook onderdeel van het onderzoek naar de fraude bij Pels Rijcken? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet kan ik geen mededelingen doen over lopende onderzoeken.
Hoe is geborgd dat belangenconflicten zijn uitgesloten, zoals deze advocaat die ook de VEB vertegenwoordigt en voormalig partner bij Pels Rijcken is geweest?
In het algemeen geldt het volgende. Gelet op Gedragsregel 15, eerste lid, is het voor advocaten niet toegestaan tegen een voormalige of bestaande cliënt of die van zijn of haar kantoorgenoten op te treden, behoudens bijzondere omstandigheden. Leden 3 en 4 van Gedragsregel 15 geven invulling aan die bijzondere omstandigheden. Een advocaat kan afwijken van de norm indien, kort gezegd, het niet om dezelfde zaak gaat, de advocaat niet beschikt over vertrouwelijke of zaaksgebonden informatie over de voormalige of bestaande cliënt en niet is gebleken van redelijke bezwaren van de voormalige of bestaande cliënt (lid 3). Ook indien de voormalig of bestaande cliënt vooraf toestemming heeft gegeven kan worden afgeweken van de algemene norm (lid 4). Het is aan de advocaat zelf om een afweging te maken of er sprake is van (mogelijke) belangenverstrengeling, waarbij hij zo nodig advies kan inwinnen bij de lokale deken.
Klopt het dat uw voorganger al veel eerder op de hoogte was een grote fraudezaak bij Pels Rijcken van het kantoor zelf? Welke fraudezaak betrof dat?6
Bij brief van 1 oktober 2021 heeft mijn voorganger uw Kamer hierover het volgende gemeld:
Dit betrof het onderzoek naar een omvangrijke fraude door een notaris/bestuursvoorzitter van het kantoor van de Landsadvocaat Pels Rijcken.
Was er een claimstichting onderdeel van deze fraudezaak? Zo ja, was er een band met de VEB?
Zoals u weet kan ik geen mededelingen doen over lopende onderzoeken.
Wie heeft uw voorganger op de hoogte gesteld en welke informatie is hem toen verstrekt?
Bij brief van 1 oktober 2021 heeft mijn voorganger uw Kamer hierover het volgende gemeld:
Welke informatie met betrekking tot strafbare feiten en/of strafzaken inzake malversaties bij het indienen van claims bij claimstichtingen is sinds 2010 gedeeld met de bewindspersonen en met (de medewerkers) van uw ministerie (en de rechtsvoorgangers)? Kunt u een uitputtende lijst geven?
Dergelijke overzichten zijn er niet. In het algemeen kan het volgende worden aangegeven. Collectieve schikkingen hebben in de afgelopen jaren ertoe bijgedragen dat veel rechtzoekenden een vergoeding hebben gekregen van hun schade, zonder dat zij hiervoor een individuele procedure bij de rechter hebben hoeven voeren. Het is denkbaar dat een rechtszoekende ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op een vergoeding. Om die reden zijn waarborgen ingebouwd voor de daadwerkelijke uitkeringen onder een schikking. Indien achteraf blijkt dat ten onrechte een uitkering is gedaan aan iemand die daarop geen recht heeft, dan kan dit worden teruggevorderd.
Had Frank O. een rol bij de afwikkeling van de betreffende claim(s) ter zake waarvan de (straf)zaak over vermeende malversaties diende?
Zoals u weet kan ik geen mededelingen doen over lopende onderzoeken.
Is er jurisprudentie over civiele en/of strafzaken met betrekking tot (malversaties bij) het indienen van (valse) claims? Kunt u een volledige lijst geven?
Voor een overzicht van gepubliceerde rechterlijke uitspraken verwijs ik u naar de website www.rechtspraak.nl.
Zo ja, kunt u de ECLI-nummers noemen waaronder deze zaken openbaar gemaakt zijn?
Zie het antwoord op vraag 22.
Kunt u bevorderen dat de uitspraak van deze zaak bij de rechtbank Rotterdam in zijn geheel gepubliceerd wordt? Kunt u ook aangeven waarom deze zaak tot nu toe niet openbaar geworden is?7
De beslissing om rechterlijke uitspraken al dan niet te publiceren, is aan de onafhankelijke rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak hanteert selectiecriteria voor het publiek toegankelijk maken van uitspraken door middel van opname in een databank op de website www.rechtspraak.nl. Het gaat om uitspraken die maatschappelijk en/of juridisch in het bijzonder en op zichzelf staand relevant worden geacht.13 Uw Kamer is op 24 maart jl. nader geïnformeerd over de publicatie van rechterlijke uitspraken.14
Wilt u een overzicht geven van alles wat er de afgelopen drie jaar bekend geworden is over het kantoor van de landsadvocaat of waarin dat kantoor een rol speelt? Wilt u daarvan een overzicht verstrekken (geen verwijzingen) waarin alle bewezen fraude, malversaties, verdenkingen, onderzoeken en strafzaken punt-voor-punt worden genoemd?
Dergelijke overzichten zijn er niet. Er is mij overigens geen andere fraudekwestie bij het kantoor van de Landsadvocaat bekend dan de aan het licht gekomen en reeds aan uw Kamer gemelde fraude door de voormalige bestuursvoorzitter van het kantoor.
Wilt u het antwoord op de vorige vraag voorleggen aan de ministerraad en aan de ministerraad vragen of zo’n kantoor nog geschikt is om de rol van landsadvocaat te hebben?
Zoals ik bij de vorige vraag heb aangegeven zijn dergelijke overzichten er niet.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn een voor een en zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het uitkeren van een schadevergoeding aan de Groesbeekse kopschoppers |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Groesbeekse kopschoppers een schadevergoeding van het Openbaar Ministerie (OM) ontvingen?1 Herinnert u zich nog eerdere Kamervragen over deze unieke zaak?2
Als een strafzaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel kan de rechter, zo is bepaald in het Wetboek van Strafvordering, op verzoek van de gewezen verdachte een vergoeding toekennen voor – onder meer – de tijd die door de voormalig verdachte is doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis en kosten van rechtsbijstand in de strafzaak. Toekenning van de vergoeding mag dan – ook ingevolge de rechtspraak van het EHRM – niet worden geweigerd op de grond van het vermoeden dat de verdachte toch schuldig zou zijn aan de strafbare feiten waarvan hij werd verdacht. De rechter beoordeelt op grond van billijkheid of en welke vergoeding passend is. Dat is ook in deze zaak gebeurd. Het past mij niet om een oordeel te geven over de beslissingen van de rechter in individuele zaken.
Kunt u uitleggen waarom het OM schadevergoedingen aan de drie verdachten heeft overgemaakt?
Het is niet het OM dat een eventuele schadevergoeding toekent aan een gewezen verdachte, maar de rechter. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Waarom meent het OM dat hier sprake is van «onterecht vastzitten» ondanks het feit dat het zich uit de zaak heeft teruggetrokken en dus nooit in hoger beroep is vastgesteld of de verdachten schuldig konden zijn, terwijl de rechtbank de verdachten wel schuldig heeft bevonden?
Zoals ook in het antwoord op vraag 1 aangegeven, is voor het toekennen van een schadevergoeding niet van belang of er sprake is van «onterecht vastzitten».
Kunt u ten slotte aangeven waarom het OM zich eigenlijk tijdens het hoger beroep heeft teruggetrokken? Wat waren de zogenaamde «zwaarwegende belangen»? Deelt u de mening dat het zeer onbevredigend blijft, voor de samenleving als geheel maar voor het slachtoffer in het bijzonder, dat totaal onduidelijk en geheim blijft wat er nu precies in deze strafzaak is gebeurd?
Zoals eerder in antwoorden op Kamervragen aan uw Kamer aangegeven heeft het OM zich genoodzaakt gevoeld in deze zaak te verzoeken het OM niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging vanwege een probleem, dat in de strafzaak was gerezen.3 Het OM moest door het probleem dat was ontstaan een afweging maken tussen verschillende belangen waaronder die van het slachtoffer. Uitkomst van deze belangenafweging is geweest dat de rechtszaak niet kon worden doorgezet om de zwaarwegende belangen te beschermen. Het OM en ik beseffen terdege dat dit onbevredigend is voor natuurlijk in de eerste plaats het slachtoffer, maar ook voor de samenleving als geheel. Het OM noch ik kunnen echter openheid geven over de zwaarwegende belangen. Als ik hier wel openheid over zou geven, zouden deze zwaarwegende belangen – die nog steeds spelen – ernstig kunnen worden geschaad. Het OM heeft materiële en immateriële schade veroorzaakt door de strafbare feiten aan het slachtoffer vergoed.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft vanwege zijn toezichthoudende taak op het OM een oriënterend onderzoek gedaan waar mijn voorganger uw Kamer bij brief van 21 april 2021 over heeft geïnformeerd.4 De procureur-generaal komt in zijn onderzoek tot de conclusie dat het OM in redelijkheid bovengenoemde belangenafweging kon maken.
De tegemoetkomingsregeling van 5000 euro voor (oud-)gymsporters en het artikel Stringente criteria voor aanvraag tegemoetkoming turnleed. Slachtoffers moeten relaas doen bij speciale commissie |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wie is betrokken bij de totstandkoming van schaderegelingen en tegemoetkomingen voor slachtoffers? Welke organisaties zijn specifiek betrokken bij de totstandkoming van de tegemoetkomingsregeling van 5.000 euro voor (oud-)turnsters (m/v)? Is hier ook een rol voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?1
De Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) heeft het Centraal Bureau Klachtenmanagement in de Zorg (CBKZ) de opdracht gegeven een tegemoetkomingsregeling voor (oud)sporters te ontwerpen en uit te voeren. Daarin staan erkenning van het aangedane leed en in het verlengde daarvan een financiële tegemoetkoming centraal. Bij de totstandkoming van deze regeling zijn diverse partijen geraadpleegd waaronder NOC*NSF en vertegenwoordigers uit de turn- en gymsport. Ook is er een klankbordgroep met (oud)turnsters. Het Ministerie van VWS ondersteunt de sportsector in de ondersteuningskosten bijbehorend aan de tegemoetkoming, zoals slachtofferhulp. De feitelijke tegemoetkoming wordt uitgekeerd door de KNGU en gefinancierd door de KNGU en NOC*NSF. Het verloop van de tegemoetkoming wordt zorgvuldig gemonitord en op korte termijn zal ik hierover spreken met de betrokken partijen.
Waarom is gekozen voor een relatief korte periode van openstelling van de regeling (van 1 maart t/m 30 september 2022)? Waarom wijkt deze af van de looptijd van bijvoorbeeld de regeling die is ingesteld naar aanleiding van het rapport van commissie De Winter over slachtoffers van geweld in de jeugdzorg?
De openstellingsperiode is vastgesteld op basis van de wensen van de (oud)sporters zodat aanvragen op korte termijn worden behandeld. De verwachting is dat dit voldoende is voor de tegemoetkoming aan (oud)turnsters die een veel kleinere scope heeft dan de regeling voor slachtoffers in de jeugdzorg. Het verloop van de tegemoetkoming wordt zorgvuldig gemonitord. Mocht blijken dat afhandeling binnen deze termijn niet haalbaar is, dan treden de betrokken partijen in overleg voor een mogelijke verlenging.
Wordt er voldoende ruchtbaarheid gegeven aan de regeling en de periode tot wanneer de aanvraag ingediend kan worden? Zo ja, op welke manieren? Worden (oud-)sporters actief aangeschreven? Is hier een rol voor het Ministerie van VWS?
De KNGU besteedt op verschillende manieren aandacht aan communicatie over de tegemoetkoming. De KNGU heeft alle sporters geïnformeerd die hebben aangegeven interesse te hebben. Daarnaast is online via de website en social media van de KNGU aandacht voor de regeling. Ook is er een onepager om het proces uit te leggen en om te delen via email en WhatsApp. Tevens informeert het Centrum Veilige Sport Nederland melders over de regeling indien van toepassing.
Ik zie ook dat in de media aandacht is voor dit onderwerp. Mocht blijken dat het aantal aanvragen achterblijft dan ben ik uiteraard bereid om te kijken welke rol het Ministerie van VWS daarin kan spelen.
Waarom geldt als voorwaarde dat er enkel aanspraak op de tegemoetkoming kan worden gemaakt als een turnster deel uitmaakte van een selectie voor hoogste (inter-)nationale competities? Bent u het ermee eens dat het aannemelijk is dat ook andere turnsters die bijvoorbeeld deel uitmaakten van regionale selecties, met grensoverschrijdend gedrag in aanraking zijn gekomen? Zo ja, waarom dan dit onderscheid?
De tegemoetkoming is in lijn met de aanbeveling uit het rapport «Ongelijke leggers» waarin het volgende staat: «Slachtoffers die zich met name bevinden onder de groep oud-sporters die deelnamen aan de hoogste (inter)nationale competities en langdurig onderworpen zijn geweest aan een situatie van (meer dan) dertig trainingsuren per week ondervonden en ondervinden volgens de literatuur, experts en gymsporters zelf, schade van wat zij in de gymsport hebben meegemaakt.» Dezelfde criteria zijn overgenomen in het advies van de adviescommissie Integriteit en Ethiek van NOC*NSF. Op basis hiervan heeft de sportsector de tegemoetkomingsregeling vorm gegeven. Het is echter niet uit te sluiten dat ook andere turnsters te maken hebben gehad met grensoverschrijdend gedrag. Het CBKZ neemt de aanvragen in behandeling, ook bij situaties waarbij niet de norm van 30 trainingsuren per week is gehaald, maar wel op hoog niveau is gesport.
Waar is de voorwaarde op gebaseerd dat een sporter moet kunnen aantonen ministens 30 trainingsuren per week gemaakt te hebben over een langere periode? Betekent dit dat (oud-)turnsters die (een paar uur) minder dan 30 uur per week trainden geen tegemoetkoming kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom wordt de voorwaarde gesteld dat een oud-turnster minimaal twee jaar met grensoverschrijdend gedrag geconfronteerd dient te zijn? Betekent dit dat een aanvraag wordt afgewezen als een (oud-)turnster bijvoorbeeld anderhalf jaar te maken heeft gehad met grensoverschrijdend gedrag?
Het rapport «Ongelijke Leggers» beschrijft dat oud-sporters schade ondervinden die langdurig zijn onderworpen aan grensoverschrijdend gedrag. Om die reden is gekozen voor de huidige termijn. Over de beoordeling van de aanvragen besluit de onafhankelijke commissie van het CBKZ. De KNGU en NOC*NSF hebben deze commissie vooraf meegegeven ruimhartig te zijn.
Bent u het ermee eens dat het voor slachtoffers traumatisch kan zijn om hun verhaal uitgebreid uit de doeken te moeten doen met een commissie die de aanvragen beoordeelt? Waarom is gekozen voor deze werkwijze? Waarom is niet – net als bij de aanvragen voor de tegemoetkoming van slachtoffers van geweld in de jeugdzorg – gekozen om de aanvraag schriftelijk af te handelen?
Het proces voor het aanvragen van een tegemoetkoming kan een enorme belasting zijn. Daarom biedt Slachtofferhulp Nederland hulp bij het aanvragen van deze tegemoetkoming. Ondanks dat realiseer ik mij dat het opnieuw moeten vertellen van de gebeurtenissen enorme impact kan hebben. In het gesprek met de commissie bepalen de (oud)turnsters zelf wat zij vertellen. Per aanvraag wordt gekeken naar de mogelijkheden en eventuele alternatieven. Het idee achter een mondelinge toelichting is dat het CBKZ uit ervaring met eerdere regelingen heeft aangegeven dat een gesprek met een commissie voor slachtoffers juist bij kan dragen aan de erkenning.
Bent u het ermeee eens dat bovenstaande criteria drempelverhogend zijn?
Ik ben mij ervan bewust dat het aanvraagproces, in welke vorm dan ook, heel belastend kan zijn voor de aanvrager. De betrokken partijen en het CBKZ hebben met de beste intenties gekozen voor het huidige proces, zie ook antwoord 7. Het CBKZ, de KNGU en NOC*NSF monitoren de aanvragen nauwlettend evenals de signalen die over de regeling binnen komen. Mochten de aantallen achter blijven bij de verwachting of veel signalen binnenkomen over de procedure is afgesproken dat er overleg zal plaatsvinden. Hierover is ook contact met een klankbordgroep van (oud)turnsters. Ik ben voornemens om op korte termijn te spreken met de betrokken partijen over de tegemoetkomingsregeling en de binnengekomen signalen.
Hoe kan een (oud-)turnster «aanwijzingen» laten zien om het grensoverschrijdend gedrag aannemelijk te maken? Waar wordt aan gedacht?2
Aan het einde van het aanvraagformulier wordt gevraagd of er aanvullende informatie beschikbaar is die de commissie kan helpen om een beter beeld te krijgen van het grensoverschrijdende gedrag en de impact daarvan. Er wordt gevraagd minimaal 1 document toe te voegen. Deze documenten zijn bij naam genoemd om de aanvrager een idee te geven wat deze zou kunnen aandragen. Hierbij kan gedacht worden aan:
informatie over eerdere meldingen van grensoverschrijdend gedrag, zoals een bewijs van contact met CVSN over het grensoverschrijdend gedrag. Dit bewijs is op te vragen via centrumveiligesport@nocnsf.nl;
een brief van een vertrouwenspersoon die is hebt ingeschakeld;
een of meerdere getuigenverklaring(en);
een verklaring van iemand die weliswaar geen getuige is geweest maar wel iets kan verklaren over het grensoverschrijdende gedrag, zoals een ouder of ander familielid;
een document waaruit blijkt dat er voor de gevolgen van het grensoverschrijdend gedrag een behandeling is geweest;
een uitspraak van een civiele, tuchtrechter of strafrechter;
informatie over aangifte van grensoverschrijdend gedrag bij de politie;
andere documenten waaruit iets van het van het leed door het grensoverschrijdend gedrag blijkt, bijvoorbeeld met informatie over een lopende procedure.
Op de site van de regeling wordt gesproken over «ondersteunende documenten», maar wordt er voldoende rekening gehouden met het gegeven dat het hier om gebeurtenissen gaat bij vaak jonge kinderen? Bent u het ermee eens dat onmogelijk van hen verwacht kan worden dat ze zaken en situaties schriftelijk hebben bijgehouden?
Ja, om die reden worden diverse mogelijkheden opgesomd en is er ook een gesprek met de commissie. Hier geldt coulance. Daar waar geen schriftelijke informatie is kan een mondelinge toelichting ook voldoende zijn.
Hoe verhouden deze criteria en werkwijze zich tot de aanbeveling van de adviescommissie integriteit en ethiek van sportkoepel NOC*NSF, waarin «ruimhartigheid» wordt bepleit alsmede een hardheidsclausule voor andere schrijnende situaties buiten het topturnen?
De criteria komen overeen met de aanbeveling uit het rapport «Ongelijke leggers» en het advies van de adviescommissie Integriteit en Ethiek. Door zowel KNGU als NOC*NSF is in de gesprekken met CBKZ meegegeven dat zij het belangrijk achten dat aan de aanbeveling en het advies recht wordt gedaan. Om die reden is er ook een hardheidsclausule opgenomen in de regeling. De hardheidsclausule houdt in dat de commissie van het CBKZ een bepaling uit de regeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing kan verklaren indien dit tot onbillijke of onredelijke gevolgen voor de aanvrager zou leiden.
Hoeveel aanvragen worden naar verwachting ingediend? Is er voldoende personeel om alle aanvragen daadwerkelijk binnen 12 weken af te handelen? Hoe wordt voorkomen dat – net als bij de commissie De Winter – het aantal aanvragen flink wordt onderschat en wachttijden zullen oplopen?
Er is gesproken met de onderzoekers van het rapport «Ongelijke leggers» over de te verwachten omvang van de groep. Op basis van die inschatting is het huidige proces ingericht. Indien meer aanvragen komen dan verwacht zal tijdig het effect op een mogelijke verlenging en duur van de openstelling van de regeling gecommuniceerd worden.
Hoe verklaart u het dat er nog steeds onduidelijkheid is of er achteraf nog inkomstenbelasting moet worden betaald over deze tegemoetkoming?3 Bent u het ermee eens dat dergelijke regelingen vrijgesteld zouden moeten worden, of dat anders het bedrag verhoogd dient te worden zodat de netto ontvangst tenminste 5.000 euro is? Bent u het met ons eens dat deze onduidelijkheid een verkeerd signaal geeft over de gemaakte excuses?
Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat een dergelijke tegemoetkoming nadelig effect heeft. Ik heb inmiddels van de Belastingdienst vernomen dat de tegemoetkoming niet tot het verzamelinkomen behoort en daarmee geen doorwerking heeft op hoogte van inkomsten, toeslagen of uitkeringen. De Belastingdienst zal hierover de KNGU op korte termijn nader informeren.
Waarom is hier pas op 1 mei 2022 duidelijkheid over en is dit niet van te voren geregeld?
Zie antwoord vraag 13.
In navolging van de vorige vragen: Hoe verklaart u het dat nog steeds onduidelijkheid is over de gevolgen van de regeling voor toeslagen? Bent u het met ons eens dat dergelijke tegemoetkomingen geen nadelige gevolgen mogen hebben op toeslagen?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat het van de individuele gemeente afhangt of de ontvangen tegemoetkoming tot een korting op de uitkering leidt? Bent u bereid hierover afspraken te maken met de VNG of afzonderlijke gemeentes?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe kijkt u naar het advies van de opvolgingscommissie waarin wordt geconstateerd dat het nazorgprogramma van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) waardevol is, maar dat dit programma zowel geografisch als in volume beperkingen heeft? Bent u bereid om de mogelijkheden tot nazorg uit te breiden? Zo ja, hoe?
Met het UMCG is afgesproken dat ze een behandelaanbod opleveren na doorontwikkeling van de behandeling voor (oud)sporters. Hierdoor kunnen ook andere zorginstellingen de behandeling aanbieden voor vergelijkbare groepen. Daarnaast zijn er, naast het UMCG, ook alternatieven elders in het land beschikbaar voor deze groep. Qua volume is het UMCG tot op heden nog niet tegen beperkingen opgelopen. Bovendien is het een mogelijkheid om een gedeelte van de behandeling van het UMCG online te volgen.
Hoe gaat u, samen met de sportsector, aan de slag met de overige aanbevelingen uit het Verinorm-rapport?
Ik ondersteun de sportsector financieel om de aanbevelingen uit het Verinorm rapport «Ongelijke leggers» te implementeren. De KNGU rapporteert op haar website over de voortgang.4
De uitzending van Zembla 'Bedreigd Nederlands Koraal' van 17 februari 222 |
|
Raoul Boucke (D66), Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Zembla over het verdwijnen van het Nederlandse koraalrif in Bonaire?1
Ja.
Deelt u de mening dat de bouw van een nieuwe havenpier in of nabij het Koning Willem Alexander Natuurreservaat in de zee bij Bonaire om stookolie in te voeren, desastreus zou zijn voor dit koraalrif en dat dit zeer onwenselijk is? Zo nee, op welke bronnen baseert u zich?
De bouw van een nieuwe steiger in of nabij het Koning Willem Alexander Natuurreservaat is onwenselijk.
Kunt u bevestigen dat de pier in of nabij het Koning Willem Alexander Natuurreservaat voorgoed van de baan is, zoals Bonaire Brandstof Terminals (BBT) aangeeft2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie heeft besloten dat de pier er niet komt en wat is de reden voor het afblazen van de bouw van de pier?
Ja. Het eilandsbestuur van Bonaire heeft in 2017 het Rijk om hulp gevraagd bij de problemen van de brandstofvoorziening aan Bonaire. Een stuurgroep onder leiding van de gezaghebber van Bonaire heeft de opties geïnventariseerd. Een van de opties betrof de bouw van een nieuwe overslag met een nieuwe steiger aan de kust tussen de elektriciteitscentrale en het Koning Willem Alexander Natuurreservaat. De gezaghebber heeft in zijn rol als voorzitter van bovengenoemde stuurgroep in de periode 2017–2021 geen bezwaren tegen deze steiger gemaakt. In de bovengenoemde uitzending van Zembla zei hij dat zolang hij gezaghebber is, deze steiger er niet komt. Deze verandering van inzicht komt doordat er intussen een goede kans is dat de levering van brandstof aan de centrale vanuit het voormalige Bopec-terrein hervat kan worden. Een alternatief is om vanuit het zuiden met een tankauto de brandstof aan te voeren. Deze opties zijn reden om geen nieuwe steiger te hoeven bouwen.
Klopt het dat de mogelijke bouw van een nieuwe havenpier in het zuiden ook niet meer doorgaat? Zo ja,kunt u bevestigen dat er helemaal geen plannen meer zijn voor een nieuw te bouwen (stookolie)pier?
Bij het vliegveld is er een steiger voor de aanvoer van kerosine. Waarschijnlijk volstaat een uitgebreid onderhoud aan deze steiger om in de toekomst kerosine, benzine, diesel en een noodvoorraad stookolie aan te kunnen voeren. Dan is er geen nieuwe steiger nodig. Er is geen plan een brandstofoverslag in de haven te bouwen.
Klopt het dat de infrastructuur voor brandstofopslag gebouwd gaat worden op het vliegveld?
De meest kansrijke optie bestaat uit een overslag direct ten zuiden van het vliegveld.
Kunt u toezeggen dat ook een dergelijke pier in het zuiden met als doel het transport van fossiele brandstoffen voor Bonaire Brandstof Terminals (BBT) er niet gaat komen, wat in lijn is met de motie-Boucke c.s. over natuurbescherming waarborgen en koraalvernietiging voorkomen (Kamersrtuk 35 632, nr. 12)? Zo, nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, is er nu geen plan voor de bouw van een steiger. Als de huidige steiger (ook na uitgebreid onderhoud) niet volstaat om voldoende brandstof aan te voeren, is een nieuwe steiger nodig op de plaats van de huidige, of in de buurt ervan. Zonder fossiele brandstof dreigt maatschappelijke ontwrichting, omdat dan zowel de elektriciteits- als de drinkwatervoorziening stil komt te vallen. Een beoordeling van de gevolgen van concrete projectvoorstellen op koraal vindt plaats in de daarvoor bestemde vergunningsprocedures op basis van nationale en eilandelijke regelgeving. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties en de Staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in de reactie op de motie Boucke (Kamerstuk 33 576, nr. 254).
Wist u dat er al sinds 2020 een subsidieaanvraag ligt voor een plan om de energiesituatie op Bonaire in één keer tot 80% te verduurzamen3 4? Zo ja, hoe kan het dat er ondanks herhaalde verzoeken vanuit het Water- en Energiebedrijf Bonaire (WEB) nooit officieel op dat plan is gereageerd?
Het Rijk heeft de plannen van WEB en het voorstel van de elektriciteitsproducent van Bonaire, ContourGlobal, om de plannen daadwerkelijk uit te voeren, serieus bekeken. Het is de vraag – even los van het WEB verzoek – of een subsidie voor de verduurzaming het meest rendabele instrument is om tot verduurzaming te komen. Wat het Ministerie van EZK in ieder geval heeft gedaan is 10 miljoen euro aan BBT verleend om te participeren in het verduurzamingsplan voor Bonaire. Met de euro 10 mln. eigen vermogen kan BBT meer, relatief goedkoop kapitaal aantrekken, zodat BBT voor 50% kan participeren in het plan van ContourGlobal dat op USD 58 mln. (ongeveer euro 53 mln.) is begroot. Mijn ministerie zal in de komende maanden met het Ministerie van BZK, het eilandsbestuur, ContourGlobal, WEB en BBT een gezamenlijk beeld opstellen van het transitieplan naar verduurzaming. De opties en varianten worden hierin uitgewerkt waarbij er aandacht is voor verduurzaming en het reduceren van de tarieven. Bij de uitwerking van de opties worden ook de mogelijke financieringsinstrumenten uiteengezet. Voor de zomer informeer ik u, mede namens de Staatssecretaris van BZK, over de vervolgstappen op de korte termijn en het perspectief voor de lange termijn.
Wat is uw mening over de wijze waarop BBT recht doet aan de duurzaamheidsopdracht die opgenomen is in de oprichtingsakte, conform de motie-Boucke c.s. over niet alleen brandstofopslag maar ook hernieuwbare energie noemen in de oprichtingsakte (Kamerstuk 35 632, nr. 13)? Kunt u hierbij ook aangeven hoe BBT in de toekomst deze duurzaamheidsopdracht wil uitvoeren?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toelichten op basis van welke argumenten het besluit is genomen om de gevraagde investering van 40 miljoen voor verduurzaming op Bonaire vanuit WEB niet toe te zeggen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toezeggen dat u alsnog de plannen van WEB voor verduurzaming serieus gaat bekijken en waar nodig voorlegt ter besluitvorming?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toelichten waarom het besluit is genomen om 10 miljoen uit te besteden aan BBT voor de realisatie van verduurzaming op Bonaire? Op basis van welke berekeningen wordt dit als voldoende geacht om te verduurzamen? Kunt u specifiek toelichten waarom juist een bedrijf dat fossiele brandstoffen importeert is uitgekozen om verduurzaming op Bonaire te realiseren?
De 10 miljoen voor de realisatie van verduurzaming op Bonaire is bij BBT belegd op basis van de motie-Boucke c.s. Naar aanleiding van de motie is aan de doelstellingen in de oprichtingsakte van BBT hernieuwbare energie toegevoegd (Kamerstuk 35 632, nr. 13). Met euro 10 mln. eigen vermogen kan BBT het restant lenen zodat BBT voor 50% kan participeren in het plan van ContourGlobal dat op USD 58 mln. (ongeveer euro 53 mln.) is begroot. ContourGlobal wil zelf ten minste 50% deelnemen. Hiermee worden de financieringskosten lager en de kans op realisatie groter.
Welke werking heeft verduurzaming van de energievoorziening op Bonaire op de business case van BBT?
BBT is een 100% beleidsdeelneming van het Rijk en wordt ingezet om de leveringszekerheid van brandstof en (daarmee indirect) elektriciteit te waarborgen. BBT krijgt een monopoliepositie in de brandstofoverslag en zal tarieven rekenen die volstaan om de kosten te dekken. Het Rijk heeft euro 20 mln. (euro 10 mln. voor brandstofoverslag en euro 10 mln. voor verduurzaming) in BBT gestort, vooralsnog zonder duidelijkheid over de datum waarop BBT inkomsten gaat krijgen. Er is (reeds) sprake van verduurzaming, omdat BBT geen extra overslag in het noorden naast de elektriciteitscentrale hoeft te bouwen, een investering waarvan nog maar bezien zou moeten worden of deze zich terug zou betalen. In die zin is verduurzaming ook gunstig voor de business case van BBT.
Deelt u de mening dat de investeringen in een energie-infrastructuur, gebaseerd op fossiele brandstoffen, in strijd zijn met duurzaamheidsdoelstellingen voor Bonaire? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om de duurzaamheidsdoelstellingen toch te waarborgen?
Ik zend uw Kamer op korte termijn een brief met ambities op het gebied van de verduurzaming van de elektriciteitsvoorziening in Caribisch Nederland. De opslag van brandstof is vooral nodig voor de mobiliteit, met name het intercontinentale vliegverkeer, maar ook het transport op Bonaire. Voor de elektriciteitsproductie beoogt BBT te participeren in de verduurzaming waarmee het aandeel duurzaam stijgt van 25 naar 75 à 80%.
Bent u van mening dat de BBT een tijdelijke rol heeft om de energievoorziening op Bonaire veilig te stellen, of ziet u een permanente rol voor de BBT? Kunt u aangeven wat u «tijdelijk» noemt, over hoeveel maanden spreekt u?
BBT is voornemens meerjarige verhuurcontracten te sluiten voor de overslag. Wanneer Bonaire geen brandstof meer nodig heeft, komt deze rol van BBT ten einde. Het is ook mogelijk dat op de langere termijn de overslag van BBT voor duurzame brandstof (bijvoorbeeld voor biodiesel) wordt ingezet. Hiernaast heeft BBT naar aanleiding van bovengenoemde motie een statutair doel in de duurzame elektriciteitsproductie.
Kunt u toelichten of ook na een volledige energietransitie een rol is weggelegd voor BBT? Zo ja, welke rol is dat?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u toelichten wat de verwachte impact van de geplande investering van 10 miljoen aan BBT zal zijn? Hoe zorgt u ervoor dat deze 10 miljoen ten volste benut wordt voor verduurzaming?
Zie het antwoord op de vragen 7, 8 en 9.
Kunt u toelichten wat u verder gaat doen om het aandeel duurzame energievoorziening op Bonaire omhoog te krijgen, in lijn met de motie-Boucke c.s. over een routekaart naar klimaatneutrale energievoorziening in Caribisch Nederland (Kamerstuk 35 632, nr. 14) en het coalitieakkoord?
Zoals beschreven in het antwoord op vragen 7, 8 en 9 kan de verduurzaming van 25% tot 75 à 80% duurzame elektriciteit subsidieloos plaatsvinden. Het belangrijkste is dat het eilandsbestuur tot verduurzaming bereid is. Over de verdere route voor de verduurzaming wordt uw Kamer op korte termijn per brief in meer detail geïnformeerd.
Hoe gaat u voorkomen dat Bonaire tientallen jaren vast komt te zitten aan fossiele energie door investeringen in de energie-infrastructuur? Hoe borgt u hierbij de leveringszekerheid van elektriciteit?
Het bestuur van het openbare lichaam Bonaire heeft het Rijk verzocht de leveringszekerheid van brandstof te borgen. Om hier aan tegemoet te komen heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de beleidsdeelneming BBT opgericht. Zodra Bonaire geen fossiele brandstof meer nodig heeft, stopt BBT met de overslag van fossiele brandstof. Het borgen van de leveringszekerheid van elektriciteit is op basis van de wet elektriciteit en drinkwater BES een taak van de producent, ContourGlobal Bonaire, waarop de Autoriteit Consument en Markt toeziet. In noodsituaties zoals bij het staken van de olielevering aan de elektriciteitscentrale in april 2020, schiet het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat te hulp, financieel en anderszins.
Kunt u, nu u het besluit over BBT heeft genomen, alsnog de business case openbaar maken (of delen daarvan)? Zo nee, welke concurrentie overwegingen spelen volgens u dan nu nog een rol?
De vertrouwelijke gegevens betreffen onder andere de verwachte kosten van de bouw van de overslagtanks en aanverwante infrastructuur. Daarbij bevat de business case concurrentiegevoelige informatie voor wat betreft de exploitatie. Om de aanbesteding van de bouw niet te beïnvloeden, blijven sommige gegevens vertrouwelijk.
Kunt u concreet uiteenzetten wat de impact van deze ontwikkelingen is op Bonaire en haar inwoners?
Zonder concreet plan voor verbetering zoals BBT biedt, zou de Inspectie Leefomgeving en Transport de bestaande overslagen hebben gesloten. Het bestuur van het openbaar lichaam Bonaire had de gegronde vrees voor een staken van de brandstoflevering aan het eiland, waardoor gemotoriseerd wegtransport en vliegverkeer niet meer mogelijk zijn. Hiermee zouden bijvoorbeeld het toerisme en de voedselimport volledig stil zijn gevallen. Er zou geen elektriciteit meer zijn en daarmee zou ook de drinkwatervoorziening zijn gestagneerd. De impact van deze ontwikkelingen op Bonaire en haar inwoners is dan ook dat er geen maatschappelijke ontwrichting voor onbepaalde tijd plaatsheeft.
Hoe denkt u de omstandigheden van de lokale bewoners op Bonaire verder te verbeteren? Deelt u de mening dat meer investeringen in zon en windenergie kan leiden tot een significante vermindering van het elektriciteitstarief van deze bewoners? Zo nee, waarom niet?
Door verduurzaming wordt bespaard op fossiele brandstof. De vermindering op het elektriciteitstarief is het verschil tussen de besparing op fossiele brandstof en de kosten van verduurzaming. De levensomstandigheden van de bewoners van Bonaire worden niet alleen beïnvloed door de elektriciteitsprijs. Het Rijk zet breed in op het verbeteren van de omstandigheden van de lokale bewoners door het versterken van de arbeidsmarkt, het verbeteren van de basisvoorzieningen en de levensstandaard van de inwoners van Caribisch Nederland.
Hoe gaat u de klimaattransitie op de BES-eilanden verder bevorderen, en welke concrete voorstellen heeft u hiervoor?
Ik heb TNO de opties op een rij laten zetten naar aanleiding van de motie-Boucke c.s. over een routekaart naar klimaatneutrale energievoorziening in Caribisch Nederland (Kamerstuk 35 632, nr. 14). Ik zal uw Kamer bij Voorjaarsnota voor de zomer informeren over de routekaarten en de uitwerking van de verduurzamingsstrategie inclusief de financiering hiervan.
Noodvisa voor journalisten door de situatie in Oekraïne |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er in Oekraïne ook Russische en Wit-Russische journalisten wonen, die uit angst voor repressies al eerder hun thuislanden zijn ontvlucht naar Oekraïne?
Ja.
Erkent u dat deze journalisten dreigen gevaar te lopen nu Oekraïne is binnengevallen door Russische en Wit-Russische gevechtstroepen? Hoe beoordeelt u het gevaar dat deze journalisten in handen komen van het Russische en Wit-Russische regime en worden gearresteerd?
Iedereen die momenteel in Oekraïne verblijft loopt gevaar. Het kabinet heeft reden aan te nemen dat deze groep in het bijzonder gevaar loopt in de gebieden in handen van het Russische leger. Journalisten in deze gebieden kunnen mogelijk gearresteerd worden.
Erkent u dat Russische en Wit-Russische journalisten die verblijven in Oekraïne geen aanspraak kunnen doen op een automatische verblijfsvergunning in de Schengen-unie, zoals Oekraïense burgers?
Bij de beantwoording van deze vraag gaan wij ervan uit dat wordt gedoeld op de EU-Tijdelijke beschermingsrichtlijn. Op 4 maart 2022 is deze richtlijn ten aanzien van ontheemden uit Oekraïne geactiveerd, ook om als EU gezamenlijk een veilige haven te bieden aan hen die het conflict ontvluchten. In artikel 2 lid 1 onder b van het uitvoeringsbesluit van de Raad (no. 2022/382) is neergelegd dat de tijdelijk bescherming (onder meer ook) van toepassing is op onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming genoten. Een nagenoeg gelijksoortige bepaling is in het besluit opgenomen ten aanzien van staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij vóór 24 februari 2022 legaal in Oekraïne verbleven op basis van een geldige permanente verblijfsvergunning die overeenkomstig Oekraïens recht is afgegeven, en die niet in staat zijn in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong terug te keren. Aanvullend biedt de richtlijn de lidstaten de mogelijkheid om de groep waarop de richtlijn van toepassing is, uit te breiden. Het kabinet zal u hierover op korte termijn nader informeren.
Bent u bekend met het beleid van Kosovo, dat heeft toegezegd om aan 20 journalisten uit Oekraïne een 6 maanden-verblijfsvergunning en onderdak te bieden?
Ja.
Is Nederland, als voorzitter van de Media Freedom Coalition en voortrekker op het gebied van persvrijheid, bereid om het voorbeeld van Kosovo te volgen en 20 noodvisa aan te bieden aan Wit-Russische en Russische journalisten die in Oekraïne wonen?
Vrijheid van meningsuiting, met een focus op persvrijheid, is het fundament voor een goed functionerende democratie. De veiligheid van journalisten is voor groot belang voor een vrije pers. Zoals in de beantwoording van vraag 3 aangegeven, heeft de EU op 4 maart jl. de Tijdelijke beschermingsrichtlijn ingesteld ten aanzien van Oekraïners die het conflict zijn ontvlucht, en kunnen ook specifieke groepen derdelanders onder de reikwijdte van deze richtlijn vallen. Op deze wijze biedt de EU een veilige haven voor iedereen die het conflict ontvlucht. Voor mensenrechtenverdedigers en journalisten die niet onder deze richtlijn vallen geldt dat Nederland in het kader van het Shelter City-programma jaarlijks ongeveer 30 mensenrechtenverdedigers (waaronder journalisten) tijdelijke opvang, training en veiligheid biedt. Ook draagt Nederland EUR 2 miljoen bij aan een fonds gericht op de bescherming van journalisten in nood. In specifieke situaties beziet het kabinet of specifieke oplossingen mogelijk zijn. Daarnaast werkt Nederland aan het steunen van Russischtalige onafhankelijke media en journalisten buiten Rusland, o.a. door verblijfmogelijkheden in Nederland. Vanwege de veiligheid van deze personen kan het kabinet hierover geen nadere mededelingen doen.
Kan dit via de ambassade in Polen georganiseerd worden, aangezien Wit-Russische en Russische journalisten uit Oekraïne zelf Polen kunnen bereiken?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u daarbij aangeven op welke termijn dit gerealiseerd zou kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het artikel ««Ukrainians go first»: How black and brown people are struggling to escape the Russian invasion» van Euronews?1
Ja.
Erkent u dat naast Oekraïners ook mensen met een andere nationaliteit in Oekraïne verblijven, waaronder veel Afrikaanse studenten, die gevaar dreigen te lopen nu Oekraïne is binnengevallen?
Ja, het kabinet erkent dat naast Oekraïners ook mensen met een andere nationaliteit dan de Oekraïense nationaliteit gevaar dreigen te lopen.
Kunt u bevestigen dat mensen zonder EU-visum, dus zonder Oekraïense of EU-paspoort, geweigerd worden aan de Europese buitengrenzen?
De EU-Lidstaten die grenzen aan Oekraïne- Polen, Slowakije, Hongarije en Roemenië- hebben aangegeven dat iedereen die uit Oekraïne vlucht ongeacht de nationaliteit de grens over mag steken en zo toegelaten wordt tot de EU.
Klopt het dat de richtlijn tijdelijke bescherming (2001) ook opgaat voor vluchtelingen uit Oekraïne zonder EU-visum?
Zoals ook reeds aangehaald in het antwoord op vraag 3 is in artikel 2 lid 1 onder b van het uitvoeringsbesluit van de Raad van 4 maart 2022 neergelegd dat de tijdelijk bescherming van toepassing is op onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming genoten. Voor uitgebreidere toelichting over de toepassing van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, verwijs het kabinet u naar de Kamerbrief over aanpak opvang vluchtelingen uit Oekraïne van 17 maart jl.
Is Nederland bereid er in woord en daad voor te zorgen dat alle mensen die Oekraïne ontvluchten, ongeacht nationaliteit, gender en religieuze overtuiging in Europa een veilig heenkomen kunnen vinden? Welke stappen zal Nederland daarvoor nemen?
Ter beantwoording van deze vraag verwijzen wij naar de Kamerbrief van 8 maart 2022 over de bespreking en activering van de Richtlijn tijdelijke bescherming op de JBZ-Raad van 3 en 4 maart 2022. Oekraïense onderdanen en derdelanders die internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genieten in Oekraïne, komen in aanmerking voor tijdelijke bescherming, net als hun familieleden. Voor derdelanders of staatlozen die kunnen aantonen dat ze legaal in Oekraïne verbleven op basis van een geldige permanente verblijfsvergunning en die niet in staat zijn om terug te keren naar hun land of regio van herkomst, hebben de lidstaten de keuze om tijdelijke bescherming of een passende nationale status toe te kennen. Het staat lidstaten vrij om de richtlijn ook op andere derdelanders toe te passen. Over de implementatie van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming verwijst het kabinet uw Kamer naar de Kamerbrief van 17 maart jl. over de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne.
Zal Nederland daarom in Raadsverband pleiten tijdelijke bescherming te bieden aan alle mensen die Oekraïne ontvluchten en dit ook afdwingbaar te maken?
Zie antwoord vraag 12.
Is Nederland bereid extra mankracht naar de Europese buitengrenzen te sturen om 1) te ondersteunen bij het verwerken van de grote groepen vluchtelingen uit Oekraïne en 2) ter controle dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die Oekraïne ontvluchten op basis van nationaliteit, gender en religieuze overtuiging, in samenwerking met andere Europese lidstaten en het EU Asylum Agency?
Lidstaten van de Europese Unie zijn primair zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van grensbewaking. Voor het kabinet staat echter buiten kijf dat bij grensbeheer van zowel onze eigen grenzen als de gemeenschappelijke Europese buitengrenzen internationaal en Europees recht gerespecteerd dient te worden. De Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van Europees recht door de lidstaten. De Europese Agentschappen Frontex en het EU Asielagentschap (EUAA) staan paraat om lidstaten die grenzen aan Oekraïne te ondersteunen, waar zij aangeven dat nodig te hebben. Het kabinet staat er voor open om bijdragen te leveren aan deze agentschappen als zij om ondersteuning vragen. Zoals uw Kamer bekend kan inzet van de agentschappen alleen plaatsvinden als een lidstaat hierom verzoekt.
Zal Nederland in Raadsverband pleiten voor verplichte relocatie van alle vluchtelingen uit Oekraïne en daarbij zelf ook de daad bij het woord voegen?
De Richtlijn Tijdelijke bescherming voorziet niet in dwingende feitelijke verdeling van de tijdelijk beschermden over de lidstaten. De richtlijn biedt wel de mogelijkheid om tijdelijk beschermden uit andere EU-lidstaten te laten overkomen. Voor toelichting t.a.v. herverdeling in het kader van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming verwijst het kabinet naar de Geannoteerde Agenda voor de ingelaste JBZ die uw Kamer 21 maart jl. toeging. Het kabinet is nu volop bezig om het aantal opvangplekken op te schalen om de autonome stroom naar NL op te kunnen vangen.
De energieleveringszekerheid voor aankomende winter |
|
Pieter Grinwis (CU), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Hoe apprecieert u het feit dat de Title Transfer Facility (TTF)-gasprijzen van nu, komende zomer en het derde kwartaal 2022 nagenoeg gelijk blijven? Wat betekent dat voor de vulling van de gasopslagen voor komende winter, waarvan het vulseizoen rond 1 april begint?
De prijzen voor gas worden bepaald op de interne gasmarkt van de Europese Unie, waarbij de Nederlandse marktplaats (de TTF) een belangrijke rol speelt. Ik kan verder geen oordeel geven over de prijsvorming als zodanig die eerst en vooral is ingegeven door aanbod en vraag naar gas, en verwachtingen daaromtrent.
Wat de huidige gasprijzen betekenen voor het vullen van de gasopslagen is benoemd in de brief over gasleveringszekerheid die de Staatssecretaris voor Economische Zaken en Klimaat en ik op 14 maart jl. aan de Tweede Kamer hebben toegestuurd (Kamerstuk 29 023, nr. 283). In de brief van 22 april jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 302) hebben de Staatssecretaris en ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de maatregelen die worden genomen om de gasopslagen voor de komende winter te vullen.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om de productie van aardgas op de Noordzee te vergroten? Hoe snel kan dat? Om hoeveel gaswinning zou dat gaan?
De afgelopen tien jaar is de productie uit Nederlandse kleine velden gedaald, onder meer door uitputting van bestaande reserves en een lage gasprijs. De verwachting is dat de productie uit Nederlandse kleine velden op de Noordzee richting 2030 verder afneemt. Om opsporing en winning van aardgas op de Noordzee te stimuleren is per 1 januari 2020 de investeringsaftrek verruimd van 25 naar 40%. Zoals beschreven in voornoemde Kamerbrieven van 14 maart en 22 april jl. wil ik voorkomen dat de productie uit Nederlandse kleine velden sneller daalt dan de Nederlandse vraag naar aardgas, want daardoor zou de importafhankelijkheid verder toenemen. Ik werk samen met de sector aan een versnellingsplan om projecten naar voren te halen en extra gaswinning te stimuleren. Dit versnellingsplan zal uiterlijk in juli 2022 naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Hoe ver bent u met het invulling geven aan de afspraak in het coalitieakkoord dat er verplichte vulgraden voor onze gasopslagen komen? Welke methoden ziet u om tot de verplichte vulgraden te komen? Bent u bereid om vóór 1 april via een aanwijzing de gasopslagen te gaan laten vullen?
In voornoemde brieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder, en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en ik uitgebreid ingegaan op de maatregelen die er onder meer voor moeten zorgen dat de gasopslagen aan het begin van de winter adequaat zijn gevuld. In de brief van 22 april jl. is bovendien concreet beschreven welke maatregelen worden genomen om te verzekeren dat de gasopslag Bergermeer wordt gevuld.
Welke opties ziet u om langetermijncontracten voor Liquid Natural Gas (LNG) af te sluiten voor komende winter? Deelt u daarbij de mening dat langetermijncontracten het risico op mogelijke schaarste en extreme prijspieken voor de volgende winter verminderen?
Zie wat betreft de acties om LNG-importcapaciteit te vergroten voornoemde brieven van 14 maart en 22 april jl. Daarnaast heeft de Europese Raad op 25 maart jl. geconcludeerd dat er binnen de EU gewerkt moet worden aan samenwerking voor de vrijwillige gemeenschappelijke aankoop van gas, LNG en waterstof. De Europese Commissie werkt in samenwerking met de lidstaten de opties uit. Het zijn uiteindelijk primair de marktpartijen, en niet overheden, die gas inkopen. Inkoopcontracten kunnen daarbij voor meerdere jaren worden afgesloten.
Hoe staat het met de concrete invulling van het Bescherm- en Herstelplan Gas? Wanneer denkt u de Kamer daarover te kunnen informeren?
De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief over gasleveringszekerheid van 14 maart jl.
Ziet u nog ruimte om een of meerdere grootverbruikers van gas per direct op een duurzame optie over te laten schakelen?
Ik zie geen ruimte om meerdere grootverbruikers van gas per direct over te laten schakelen op duurzame alternatieven. Het volledige overschakelen van gas naar een duurzame optie is veelal een zeer ingrijpend proces dat zorgvuldig moet worden voorbereid en uitgevoerd. Daarbij kan de overheid een dergelijk overschakeling naar duurzame opties bij een of meerdere grootverbruikers niet zomaar juridisch afdwingen. Dat neemt niet weg dat het kabinet zich inzet voor energiebesparing en verduurzaming. Dit is uitgebreid toegelicht in de brief aan de uw Kamer van 22 april jl.
Hoeveel ruimte is al gebruikt in relatie tot de 35%-limiet die nu tijdelijk ingesteld is voor Nederlandse kolencentrales? Hoeveel ruimte resteert er naar uw inschatting voor de komende winter?
De productiebeperking is erop gericht de CO2-uitstoot van kolencentrales op jaarbasis te beperken. Het staat de eigenaren van de centrales daarbij vrij om zelf te beslissen hoe zij hun eenheden inzetten over het jaar. Het is dus mogelijk dat de exploitanten soms op een hoog vermogen draaien en soms op een laag vermogen, zolang zij op jaarbasis maar onder het maximum blijven. De centrale van Uniper heeft minder vrijheid bij het bepalen van de inzet, doordat zij contractuele verplichtingen heeft om het hele jaar door reststromen te verbranden. De centrales van Onyx en RWE verbranden geen reststromen en zijn daarmee flexibeler in te zetten.
Op basis van openbare bronnen1 is te zien dat de centrale van Onyx dit jaar relatief veel heeft gedraaid, waardoor zij relatief veel ruimte heeft gebruikt in relatie tot het maximum onder de productiebeperking. De centrale van RWE op de Eemshaven en de centrale van Uniper hebben ten opzichte van Onyx minder gedraaid, waardoor zij meer ruimte hebben in relatie tot het maximum onder de productiebeperking. De Amercentrale van RWE draait ook relatief veel, maar deze centrale wordt niet door de productiebeperking geraakt omdat deze centrale relatief veel biomassa verbrandt en relatief weinig kolenstook heeft.
Hoe snel denkt u te kunnen beginnen met de opschaling van het isoleren van huizen en het installeren van hybride warmtepompen? Bent u bereid daar een concreet doel voor komende winter aan te koppelen, gericht op de huizen waar de maatregelen het meeste effect hebben? Bent u bereid hiertoe een maximale inspanning te leveren, samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en dat tot uitdrukking te brengen in het aangescherpte en opgeschaalde Nationaal Isolatieprogramma, dat conform de motie-Grinwis c.s. (Kamerstuk 35 925-VII, nr. 121) binnenkort naar de Kamer komt?
Zie wat dit betreft de brief van 14 maart jl. Wat betreft de vraagreductie in de gebouwde omgeving heeft de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer op 4 april jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 787) geïnformeerd over het nationaal isolatieprogramma.
Hoe apprecieert u het actieplan van de VVD en ChristenUnie voor thuis- en buurtbatterijen? Wanneer denkt u met de uitvoering daarvan te kunnen beginnen?
Ik waardeer het initiatief van de VVD en de ChristenUnie om opslag door middel van thuis- en buurtbatterijen onder de aandacht te brengen. Het actieplan past bij de ambities van het kabinet voor opslag door batterijen; waar mogelijk grijp ik de aanknopingspunten uit het plan aan om deze ambities verder uit te werken. Over het gebruik van thuis- en buurtbatterijen en hoe de inzet hiervan bij kan dragen aan een efficiënt energiesysteem bestaat echter nog veel onduidelijkheid. Ik ben daarom in het proces van analyseren van de mogelijke toegevoegde waarde van deze batterijen en de eventuele wenselijkheid en mogelijkheden van stimulering hiervan. Ik neem hierbij de voorgestelde actiepunten van VVD en ChristenUnie mee.
Welke andere manieren ziet u nog om snel het gasverbruik in Nederland naar beneden te brengen, bijvoorbeeld door besparing en handhaving daarvan in de industrie, het bevorderen van het beter inregelen van installaties en duurzame opwek in de elektriciteitssector?
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 11 maart 2022 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De uitvoering van de gewijzigde motie Becker c.s. over het structureel tegengaan van extremistische uitingen online. |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aangenomen gewijzigde motie van het lid Becker c.s. (Kamerstuk 35 228, nr. 34) over het structureel tegengaan van extremistische uitingen? En deelt u de mening, zoals ook besproken tijdens het wetgevingsoverleg Integratie en maatschappelijke samenhang (beleidsartikel 13 van de begroting SZW 2022) op 22 november 2021, dat deze motie tot op heden onvoldoende is afgedaan?
In de Nederlandse samenleving is ruimte voor een grote diversiteit van (godsdienstige) beschouwingen, (politieke) opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Dit betekent dat mensen de vrijheid hebben eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Het kabinet ziet het als zijn taak om de democratische rechtsorde en alle grondwettelijke vrijheden die burgers op basis daarvan toekomen te beschermen. De overheid opereert in het waarborgen van die vrijheden neutraal. Zij trekt echter een grens als er sprake is van antidemocratische, onverdraagzame, anti-integratieve en/of extremistische uitingen.
Het kabinet heeft al langere tijd zorgen over de invloed in Nederland van een kleine groep individuen, salafistische aanjagers, die zowel online als offline aansporen tot antidemocratische, onverdraagzame, anti-integratieve en/of extremistische uitingen en/of gedragingen. Deze kleine groep individuen heeft door hun actieve en professionele gebruik van socialemediakanalen een onevenredig groot bereik binnen islamitische gemeenschappen in Nederland. In het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland van april 2022 wordt gesteld dat problematische gedragingen door antidemocratische, intolerante en anti-integratieve elementen binnen het salafisme kunnen leiden tot polarisatie in de samenleving en (op termijn) tot ondermijning van de democratische rechtsorde1.
De aangenomen gewijzigde motie van het lid Becker c.s. (Kamerstuk 35 228, nr. 34) is bekend. Indien extremistisch, antidemocratisch en radicaal salafistische uitingen zodanig ernstig van aard zijn dat zij onder de definitie vallen van terroristische content, dan vallen deze uitingen binnen de taken van de Autoriteit voor het tegengaan van Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM). Deze Autoriteit wordt opgericht om uitvoering te geven aan een Europese verordening (inzake het tegengaan van verspreiding van terroristische online-inhoud: TOI-verordening) en kent een strikte doelbinding gericht op het tegengaan van verspreiding van terroristische content. De TOI-verordening wordt van kracht op 7 juni 2022. Op deze datum moet de autoriteit operationeel zijn en de nationale uitvoeringswet gereed. De autoriteit krijgt de bevoegdheid voor het sturen van verwijderingsbevelen en grijpt daarmee direct in op de vrijheid van meningsuiting.
Met oprichting van de ATKM wordt voor een deel van de uitingen waar de gewijzigde motie van het lid Beckers c.s. op ziet voorzien in de mogelijkheden om op te treden indien deze uitingen dermate ernstig zijn dat deze onder de definitie van terroristische content vallen. Echter, gezien proportionaliteitsoverwegingen, zoals het fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting, is het niet mogelijk om extremistische, antidemocratische en radicaal salafistische uitingen die niet als terroristisch te definiëren zijn onder te brengen bij de ATKM.
Wel deelt het kabinet de zorg over de online verspreiding van radicale, extremistische en/of antidemocratische uitingen en het schadelijke effect dat deze uitingen kunnen hebben op onze democratische rechtstaat. Ook al zullen dit soort uitingen niet altijd te scharen zijn onder de categorie terroristische content, zij kunnen wel degelijk uiteindelijk overgaan in gewelddadig extremisme en terrorisme. Om te bezien wat de mogelijkheden zijn om juist tegen dit soort schadelijke content op te treden zal de Minister van Justitie en Veiligheid in kaart brengen over wat voor preventief en repressief instrumentarium landen om ons heen beschikken en welke mogelijkheden dit biedt voor Nederland. Daarnaast is het weerbaar maken van met name jongeren tegen online extremistische uitingen een belangrijk aandachtspunt binnen diverse activiteiten die mijn ministerie ontwikkelt.
Tevens worden doorlopend gesprekken gevoerd met internetbedrijven om de samenwerking in de aanpak van terroristische en andere extremistische en illegale uitingen in den brede op het internet verder te versterken. Nederland is bijvoorbeeld actief in het EU Internetforum. Hierin werken EU-lidstaten, de Europese Commissie en het bedrijfsleven op vrijwillige basis samen om het aanbod van gewelddadig extremistische en terroristische content op het internet te beperken.
Deelt u het inzicht dat onvrij gedachtegoed in toenemende mate online wordt verspreid en dat salafistische aanjagers online normale geloofsuitingen verdringen met extremistisch, antidemocratisch en radicaal-salafistische uitingen en dat deze content effectief moet worden bestreden door de overheid, in samenwerking met hostingproviders en internetplatforms?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de huidige stand van zaken van deze samenwerking tussen de overheid, hostingproviders en internetplatforms, ook in het licht van de vijf geschetste scenario’s uit het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WOCD)-onderzoek «Voorziening voor verzoeken tot snelle verwijdering van onrechtmatige online content»1, om ook andere vormen van onrechtmatige online content aan te pakken?
Er is eind april een principeakkoord bereikt over de Digital Services Act (hierna «DSA», stap 1 van het stappenplan zoals dat is gepresenteerd in de beleidsreactie op het door u genoemde WODC-onderzoek). Zodra de tekst van de DSA definitief is, is er ruimte om met hostingproviders en internetplatformen de huidige Notice-and-Take-Down (NTD) procedures tegen het licht te houden en aan te passen op de vereisten die voortvloeien uit deze DSA (stap 2). Deelname aan de huidige Nederlandse NTD-gedragscode is in beginsel vrijwillig en betreft een vrijwillig verzoek met referentie aan schendingen van de Terms of Service van het betreffende platform zelf. In de DSA is een Notice-and-Take-Action (NTA) opgenomen die verplichtend is. De methode Notice and Take Action (NTA) houdt in het identificeren, duiden en melden van bepaalde online-inhoud aan internetbedrijven, met het oog op verwijdering. Bij een NTA-procedure, zoals in de DSA omschreven, wordt online-inhoud getoetst aan of het onder de definitie valt van illegaal (onrechtmatig en strafbaar) in plaats van een toetsing aan de Terms of Service. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen online-inhoud van ideologieën of religies, zoals bij ongewenste buitenlandse beïnvloeding. Wat telt voor de toetsing is of het illegaal is of niet. Ook wordt er een (abuse reporting) instrument ontwikkeld om verwijderbevelen van overheidswege op eenduidige wijze door te geven aan providers en platformen.
Op welke wijze bent u sinds de publicatie van het WOCD-onderzoek met de vijf geschetste scenario’s aan de slag gegaan? Kunt u dit uitsplitsen per scenario?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de huidige stand van zaken omtrent het onderzoek naar de mogelijkheid om de aanpak van extremistisch, antidemocratisch en radicaal-salafistische uitingen online onder te brengen bij de op te richten autoriteit kinderpornografische en terroristische content of indien dat niet mogelijk is een andere autoriteit? Deelt u de mening dat een dergelijke autoriteit van zeer groot belang is om deze ongewenste online uitingen tegen te gaan?
Voor beantwoording van uw vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 en 2.
Is u bekend op welke wijze extremistische, antidemocratische en/of radicaal-salafistische uitingen die online worden verspreid gefinancierd worden? Kunt u dit per categorie inzichtelijk maken?
Indien er sprake is van dergelijke uitingen gaat het veelal om problematische, maar nog niet strafbare of onrechtmatige content. Dit geldt ook voor online uitingen. Dit betreft een breed spectrum aan gedragingen waarbij de ernst gradaties kent. Slechts bepaalde vormen van problematisch gedrag kunnen als (niet-gewelddadig) extremisme worden gekenmerkt en afbreuk doen aan de democratische rechtsorde. De inzet van de overheid, bijvoorbeeld op het inzichtelijk maken van financiering van bepaald problematisch gedrag hangt af van de ernst van het (potentiële) effect van de vertoonde gedragingen op de democratische rechtsorde.
Met het wetsvoorstel Transparantie Maatschappelijke Organisaties zal naar verwachting de transparantie van financieringsstromen richting maatschappelijke organisaties worden vergroot. Maatschappelijke organisaties (stichtingen, verenigingen, kerkgenootschappen of een buitenlands equivalent) moeten dan desgevraagd inzage geven in donaties. Daarnaast worden stichtingen verplicht om hun balans en staat van baten en lasten te deponeren in het (afgesloten deel van het) Handelsregister.
Een eventuele link tussen (buitenlandse) geldstromen en problematisch gedrag, zoals het doen van antidemocratische, onverdraagzame, anti-integratieve en/of extremistische uitingen online, kan hiermee inzichtelijk worden gemaakt.
Middels een nota van wijziging van de Wtmo wordt verder beoogd een handhavingsinstrument in te voegen om organisaties aan te kunnen pakken die activiteiten ontplooien die gericht zijn op (dreigende) ondermijning van de democratische rechtstaat of het openbaar gezag. De Minister van Justitie en Veiligheid is voornemens de nota naar aanleiding van het verslag, samen met de nota van wijziging en het nader rapport, op afzienbare termijn naar uw Kamer te sturen.
Verder is bekend dat extremistische groepen van buiten Nederland incidenteel gebruikmaken van digitaal geopende bankrekeningen in Nederland. De Kamer is hierover geïnformeerd in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN 55). Dergelijke rekeningen kunnen gebruikt worden om buiten het zicht van de eigen overheid terrorisme en extremistische organisaties te financieren. Daarnaast zijn er gevallen bekend waarbij (online) payment service providers worden gebruikt en is er soms sprake van crowdfunding (o.a. middels de bekende Tikkies) via websites en chatgroepen maar ook peer to peer.
Hoe vaak hebben gemeenten de afgelopen twee jaar melding gemaakt van organisaties die via online activiteiten jongeren probeerden te binden of extremistisch (salafistisch) gedachtegoed probeerden te verspreiden onder kwetsbare of beïnvloedbare groepen? En hoe vaak heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, al dan niet in samenwerking met andere ministeries en instanties, via de driesporenaanpak tegen dergelijke organisaties opgetreden?
De overheid richt zich bij de aanpak van problematisch gedrag binnen het salafisme op die delen van de salafistische beweging waarbij sprake is van strafbaar en/of problematisch gedrag in relatie tot de te beschermen democratische rechtsorde. Er wordt derhalve onderscheid gemaakt tussen het verspreiden van salafistisch gedachtegoed en extremistisch gedachtegoed.
De Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (hierna Taskforce) onder leiding van het Ministerie van SZW heeft sinds de oprichting in februari 2019 één casus behandeld waar er specifiek zorgen waren bij de gemeente over online activiteiten. De casus in kwestie is door een gemeente in 2020 aangemeld bij de Taskforce. De Taskforce heeft samen met de gemeente vastgesteld dat er geen sprake was van problematisch gedrag. De gemeente is geadviseerd om spoor 1 van de driesporenaanpak in te zetten, te weten interactie en dialoog. De gemeente is hierop het gesprek aan gegaan. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat de zorgen zijn weggenomen.
Op welke schaal krijgt de Taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse beïnvloeding te maken met casussen waarbij de online wereld een rol speelt in het verspreiden van ongewenste boodschappen en in hoeverre weegt de «locatie» van de casus (fysiek dan wel online) mee tijdens het wegingsoverleg door het Duidings- en Adviesteam? In hoeverre zit er bij deze Taskforce expertise als het gaat om (het tegengaan van) de verspreiding van schadelijke en ongewenste boodschappen in de online wereld?
Zoals vermeld in vraag 7 heeft de Taskforce sinds de oprichting één casus behandeld waarin een gemeente zorgen heeft geuit over online activiteiten van betrokkenen bij een organisatie. Gemeenten die een casus aanmelden bij de Taskforce hebben vaak zorgen over gedragingen die zich in het fysieke domein, binnen hun gemeente, afspelen. Dit neemt niet weg dat er wel zorgen zijn bij gemeenten over online-activiteiten en deze zorgen ook besproken kunnen worden met de partners binnen de Taskforce om zo mee te kunnen denken over mogelijke handelingsperspectieven.
Het vorige kabinet heeft uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de specifieke problemen omtrent de grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens van een aantal partners. Als gevolg van deze problemen worden sinds april 2021 in Taskforce verband geen persoons- of organisatie duidingen meer gedaan.3 Gemeenten kunnen sinds april alleen nog geadviseerd worden over mogelijke oorzaken en handelingsperspectief ten aanzien van problematisch gedrag met aandacht voor de lokale context zonder daarbij persoonsgegevens te verwerken.
Wat is de huidige stand van zaken op Europees niveau om ongewenste, opruiende of indoctrinerende online boodschappen, die problematisch gedrag kunnen veroorzaken, tegen te gaan? Bent u van mening dat de Digital Services Act (DSA) voldoende juridische ruimte en handvatten biedt om de komende jaren haatzaaiende en indoctrinerende content snel en effectief te kunnen verwijderen van social media platformen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het is het streven van het kabinet om tijdens de huidige kabinetsperiode flinke stappen te kunnen maken op precies dit onderwerp. De Digital Service Act (DSA) biedt een mogelijkheid om illegale content aan te pakken, onder andere door voor bepaalde internet tussenpersonen een aantal verplichtingen te introduceren rond het kunnen melden, beoordelen en verwijderen van deze vormen van content. Wat precies onder de noemer illegale content valt, is gedeeltelijk vastgelegd in Europese wet- en regelgeving, maar lidstaten hebben daarnaast ook ruimte om eigen nuances aan te brengen.
Op verschillende niveaus – van Europa tot lokale besturen – wordt nagedacht over het omgaan met ongewenste, opruiende of indoctrinerende online boodschappen, die problematisch gedrag kunnen veroorzaken. Vooraleerst betreft het dan de vraag welke rol de overheid zou moeten hebben om dergelijke fenomenen het hoofd te bieden, gevolgd door de vraag welke middelen vervolgens kunnen worden ingezet. Deze vragen zullen ook deel uitmaken van het project waaraan gerefereerd wordt in de beantwoording op de vragen 1 t/m 4.
Zoals ook is aangegeven in de brief over contentmoderatie en de vrijheid van meningsuiting online moet de spanning tussen de vrijheid van meningsuiting en de bewegingsruimte en veiligheid van burgers online, en de rol van de overheid daarbij, verder onderzocht worden4. Dit geldt met name voor uitingen die niet illegaal zijn, maar wel tot ongewenste maatschappelijke reacties leiden.
In hoeveel gevallen zijn er de afgelopen twee jaar gedane uitspraken geweest die dusdanig ernstig van aard waren dat zij vielen onder de definitie van terroristische content, zoals is bepaald in de Terrorist Content Online-verordening en in hoeveel van deze gevallen is er sprake van extremistisch, antidemocratisch en/of (extreem) salafistische invalshoek? Kunt u dit uitsplitsen per categorie?
De verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud (TOI-verordening) is op 17 mei 2021 gepubliceerd en wordt op 7 juni 2022 van kracht. Dit houdt in dat de autoriteit nog niet actief is waaruit volgt dat er nog geen recente cijfers zijn die getoetst zijn aan de definitie zoals is bepaald in de TOI-verordening. Wel is de Internet Referral Unit (IRU) bij de Nationale Politie actief totdat de nieuwe autoriteit ATKM operationeel wordt. De aanpak die de IRU hanteert, is gebaseerd op de methode Notice and Take Action (NTA): zie antwoord vraag 3 en 4 voor uitleg NTA-methode. De IRU kijkt vooral naar zwaardere gevallen van jihadistische online-inhoud en maakt geen onderscheid per categorie. Indien de IRU jihadistische online-inhoud vindt, stelt zij Europol op de hoogte en doet Europol het verzoek tot verwijderen. In 2021 zijn 1.586 uitingen kritisch beoordeeld en uiteindelijk zijn er 1.247 NTA-verzoeken verstuurd, zo heeft de Politie laten weten.
Bent u bereid om op zeer korte termijn alsnog de gewijzigde motie Becker c.s. over het structureel tegengaan van extremistische uitingen door hier toezicht op te organiseren in zijn volledigheid af te doen?
Voor beantwoording van uw vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 en 2.
Bent u bereid deze vragen voor het commissiedebat Inburgering en integratie van 30 maart a.s. te beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt.
Oekraïense studenten die in Nederland studeren en de wetenschappelijke samenwerking met Rusland. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u in gesprek met onderwijsinstellingen over de situatie van Oekraïense studenten in Nederland? Zo nee, bent u voornemens dit te doen?
Ja, ik ben direct vanaf het begin van de oorlog in Oekraïne in gesprek met de onderwijsinstellingen.
Is bekend hoeveel Oekraïense studenten op dit moment studeren aan een Nederlandse onderwijsinstelling?
Er studeren momenteel bijna 800 Oekraïense studenten aan Nederlandse hoger onderwijsinstellingen en er staan bijna 60 Oekraïense studenten aan Nederlands middelbaar beroepsonderwijs instellingen ingeschreven.1
Heeft u in beeld wat de oorlog in Oekraïne betekent voor de (financiële) situatie van Oekraïense studenten hier?
Deze informatie komt steeds beter in beeld. Doordat diverse Oekraïense banken een opnamelimiet hebben ingesteld, hebben diverse Oekraïense studenten moeite om bij hun financiële middelen te komen. Ook zijn er signalen binnen gekomen van schrijnende gevallen waarbij familie van studenten de volledige rekening heeft leeg gepind om te kunnen vluchten. Ik adviseer studenten om hun financiële middelen op een Nederlandse bank te storten. Voor (financiële) noodhulp kunnen Oekraïense studenten zich wenden tot hun onderwijsinstelling.
Kunt u in kaart brengen op welke manieren deze studenten kunnen worden ondersteund en kunt u aangeven of dit volgens u voldoende is? Zo nee, op welke aanvullende manieren kunnen deze studenten ondersteund worden?
De eerste signalen die we hebben ontvangen betreffen financiële ondersteuning en mentale ondersteuning. Ik heb de hoger onderwijsinstellingen verzocht Oekraïense studenten zo goed mogelijk op te vangen en waar mogelijk (financieel) te ondersteunen. De instellingen kunnen hierbij aanspraak maken op de € 1 miljoen die ik in mijn brief van 4 maart jongstleden heb toegezegd2. Ik ben blij dat de onderwijsinstellingen zelf al veel acties ondernemen om de oorlog in Oekraïne bespreekbaar te maken op de onderwijsinstelling en deze studenten financieel te ondersteunen.
Hoe worden studenten ondersteund die te maken hebben met weggevallen financiële ondersteuning vanuit Oekraïne, bijvoorbeeld door familieleden?
Deze studenten kunnen zich in eerste instantie melden bij hun onderwijsinstelling die voor de korte termijn een financiële bijdrage kunnen leveren. De onderwijsinstellingen wenden fondsen aan om studenten te helpen die in acute financiële problemen komen. Het voorzien in levensonderhoud van studenten is geen onderdeel van de zorgplicht van onderwijsinstellingen, maar hoort dit thuis bij gemeenten of de centrale overheid. Gezien de acute nood van een deel van de studenten kijken instellingen met zorg naar de noodvraag van betreffende studenten.
Welke gevolgen heeft deze oorlog op bestaande samenwerkingsverbanden met Oekraïense onderwijsinstellingen?
Deze impact wordt nu langzaam zichtbaar en voelbaar. Er is op persoonlijk niveau veel medeleven en waar mogelijk wordt de informele samenwerking voortgezet. De crisis maakt het voor veel Oekraïners echter moeilijk om «normaal» door te werken en studeren. De komende tijd moet uitwijzen of bestaande samenwerkingsverbanden op de reguliere wijze voortgezet kunnen worden.
Wat betekent de Oekraïense dienstplicht voor Oekraïense mannelijke studenten hier?
Als mannelijke Oekraïense studenten in dienstplicht moeten, kan het zijn dat ze hun studie en verblijf in Nederland moeten onderbreken en naar Oekraïne moeten afreizen. Of de student hier gehoor aan geeft is een private afweging. De Nederlandse wetgeving laat toe dat een Oekraïense student zijn verblijfsrecht in Nederland houdt zolang deze de dienstplicht vervult en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland terug is gekeerd.
Bent u bekend met het bericht «Banden met Rusland verbreken? De Nederlandse wetenschap blijft stil».1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het feit dat het Duitse hoger onderwijs en de wetenschap heeft besloten de samenwerking met Russische universiteiten, wetenschapsorganisaties en hogescholen te staken?
Dit is in lijn met de uitspraak van Europese ministers in de Raad van Europa en de Europese Commissie. Ook ik ben van mening dat we de formele samenwerking met Russische universiteiten, wetenschapsorganisaties en hogescholen moeten bevriezen. Dit heb ik in een dringend advies naar de voorzitters van UNL, VH, NFU, KNAW en NWO gestuurd. Dit is op 4 maart jongstleden met uw Kamer gedeeld.4
Wat is het kabinetstandpunt op dit punt en de kabinetsinzet in de Europese Unie als het gaat om wetenschappelijke samenwerking met Rusland?
Zie het antwoord op vraag 9.
Bent u in gesprek met de UNL en de VH over hun beleid ten aanzien van het continueren van de wetenschappelijke samenwerking met Rusland?2
In nauwe afstemming met onder andere UNL en de VH heb ik op 4 maart jongstleden een dringende oproep kunnen uitsturen naar de voorzitters van UNL, VH, NFU, KNAW en NWO. Dit geeft instellingen handvatten hoe om te gaan met de Europese sancties ten aanzien van de formele samenwerking met Russische instanties.