‘Voluntourism’ met Nederlandse toelage in weeshuizen |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderen zijn geen toeristische attractie» van Nieuwsuur1 en «Ministerie van Buitenlandse Zaken reageert»?2
Ja.
Is er in het bericht van Nieuwsuur sprake van vrijwilligerswerk in een weeshuis, (gedeeltelijk) gesubsidieerd door een MilleniumDoen-toelage? Klopt het dat naar aanleiding hiervan een onderzoek wordt ingesteld? Zo ja, wanneer verwacht u dat dit onderzoek afgerond is? Kunnen de resultaten van dit onderzoek met de Kamer worden gedeeld?
Met «MillenniumDoen!» stimuleert de organisatie JoHo – met steun uit de Subsidiefaciliteit Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) – Nederlandse jongeren die in het buitenland een stage lopen of vrijwilligerswerk doen, om na terugkomst betrokken te blijven bij internationale samenwerking en vervolgactiviteiten in Nederland te ondernemen. Dat gebeurt onder meer met een financiële bijdrage. Jongeren moeten hiervoor hun vrijwilligerswerk of stage regelen via aangesloten organisaties die aan kwaliteitscriteria voldoen.
Nieuwsuur noemt «MillenniumDoen!» in relatie tot een Nederlandse studente Voeding en Diëtiek die in 2013 in Kenia drie maanden als vrijwilliger werkte in twee opvangcentra voor weeskinderen. De indruk werd gewekt dat hier mogelijk sprake zou zijn van een knelpunt. Tot op heden zijn hierover bij het ministerie geen klachten binnengekomen. In overleg met de uitvoerder van SBOS is JoHo verzocht om nadere informatie over «MillenniumDoen!» en over dit specifieke geval. Uit de aangeleverde informatie blijkt dat er expliciet oog is voor de risico’s die het omgaan met kwetsbare kinderen met zich mee kan brengen.
Heeft u in beeld of er in de afgelopen twee jaar Nederlandse subsidies verstrekt zijn aan vrijwilligers die waar dan ook ter wereld vrijwilligerswerk doen of hebben gedaan in dit soort weeshuizen? Zo ja, is duidelijk om welke bedragen het gaat en op welke schaal heeft dit plaatsgevonden? Zo nee, wordt dit meegenomen in het eerder genoemde onderzoek?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft alleen via de SBOS-faciliteit een aantal stage- en uitwisselingsprogramma’s ondersteund waarbij contacten met jongeren en scholen onderdeel vormen van de activiteiten. De betrokken organisaties zijn getoetst, zo blijkt uit de door de SBOS-uitvoerder aangeleverde informatie: op uitvoeringscapaciteit en op beleid ter voorkoming van (onbedoelde) negatieve effecten in ontwikkelingslanden. De minimale standaard is «do no harm». Er zijn specifieke maatregelen getroffen met het oog op het omgaan met (kwetsbare) kinderen. Voorbeelden zijn grondige training van de vrijwilligers, beperkt intensief contact met kinderen, lokale professionele begeleiders en het volgen van richtlijnen van het Better Care Network (BCNN, zie onder). De uitvoering van de programma’s heeft tot op heden geen aanleiding gegeven tot zorgen of klachten. In het kader van de beleidsvernieuwing is SBOS overigens in 2011 opgeschort. Er komt geen vervolg voor deze faciliteit.
Deelt u de zorg van brancheorganisatie Partos over «ontwikkelingsbeunhazerij»? Welke controle is er op de Nederlandse organisaties die bemiddelen voor vrijwilligersplekken in weeshuizen, en wie voert deze uit? Deelt u de mening dat deze organisaties moeten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid, om zo te voorkomen dat de kinderen, vrijwilligers en toeristen de dupe worden van deze industrie? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Het veld van internationaal jongerenreizen en -vrijwilligerswerk is breed en dynamisch. Daar ongeclausuleerd de term «beunhazerij « op plakken lijkt me geen goede zaak. We kennen bijvoorbeeld diverse bonafide, gedreven en gedegen bemiddelingsorganisaties. Deze zorgen dat hun deelnemers zich goed oriënteren en voorbereiden, werken met lokale partners en hanteren adviezen en richtlijnen als van het BCNN.
Nieuwsuur belicht een facet van een groeiende trend van maatschappelijke, particuliere betrokkenheid bij internationale vraagstukken en ontwikkeling: jongeren die zelf of via hun school/opleiding de wereld intrekken voor een reis, een stage of voor vrijwilligerswerk in een ontwikkelingsland. Het is goed dat jongeren hun blik verbreden, internationale en interculturele ervaring opdoen en nadenken over en zich inzetten voor een betere wereld.
Maar het is ook goed dat er aandacht is voor mogelijke valkuilen en onbedoelde negatieve effecten. Goede, ervaren organisaties voor internationaal jongeren- en vrijwilligerswerk zijn zich daarvan bewust en vertalen dat in goede samenwerking met lokale partners, in degelijke voorbereiding van deelnemers en in deskundige begeleiding en coaching.
Het kabinet ziet in het veld van jongerenreizen en internationaal vrijwilligerswerk voor zichzelf geen primaire of controlerende rol. Met relevante organisaties waarmee het ministerie beleidsmatige of subsidierelaties onderhoudt en met het Ministerie van V&J is er overigens wel contact over de gesignaleerde problematiek van de kwetsbaarheid van kinderen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stimuleert onderling contact en afstemming, attendeert op activiteiten als van het BCNN en moedigt (zelf)regulering aan, zoals bijvoorbeeld is gebeurd in het kader van SBOS.
Ziet u een rol voor het Ministerie en de overheid bij het voorlichten van vrijwilligers en toeristen die naar landen zoals Cambodja en Kenia afreizen, om hen bewust te maken van de nadelige gevolgen van weeshuistoerisme? Zo ja, op welke manier wilt u hieraan invulling gaan geven? Zo nee, waarom niet?
Reislustige jongeren, potentiële vrijwilligers en ook toeristen hebben een eigen verantwoordelijkheid zich goed te oriënteren en voor te bereiden. Intermediaire en reisorganisaties kunnen daarbij helpen. Ten aanzien van wat in de vraag «weeshuistoerisme» wordt genoemd, wijs ik op activiteiten vanuit het eerder genoemde BCNN-netwerk richting reisbranche, organisaties voor internationaal vrijwilligerswerk en kleinschalige particuliere ontwikkelingsprojecten.
Binnen de mogelijkheden die Buitenlandse Zaken ten dienste staan, wordt dit aangevuld met voorlichting en informatievoorziening. Dat gebeurt via de website en via relevante ambassades, vooral daar waar kinderhuizen veel voorkomen of de overheid juist actief beleid voert om kinderhuizen te sluiten. Ambassades hebben daarbij in eerste instantie een signalerende functie.
Bent u op de hoogte van de «VN richtlijnen voor Alternatieve Zorg voor Kinderen»3? Controleert u bij organisaties die subsidie van Nederland ontvangen, of deze richtlijnen worden toegepast? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie is bekend met deze richtlijnen. Er is contact met het BCNN dat zich in Nederland inzet voor de promotie ervan. De richtlijnen waren geen expliciet onderdeel van subsidies die vanuit SBOS zijn toegekend. Dat heeft te maken met het karakter van deze faciliteit. Die is gericht op bevordering van maatschappelijke betrokkenheid ín Nederland. De via SBOS gesteunde programma’s blijken de richtlijnen in de praktijk wel te hanteren.
Ziet u bij het signaleren en voorkomen van weeshuistoerisme ook een rol weggelegd voor de Nederlandse ambassades in de betreffende landen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De precaire situatie wat betreft de energievoorziening in België |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de precaire situatie wat betreft de energievoorziening in België? Heeft u al ideeën hoe wij ons buurland eventueel te hulp kunnen schieten, mochten er deze winter tekorten ontstaan?1
Ja, ik ben op de hoogte van de berichtgeving uit België over dreigende problemen met de energievoorziening. De Belgische zorgen zijn niet nieuw, maar sinds kort wel versterkt, met name als gevolg van problemen rondom de inzet van bestaande kernreactoren. Over de mogelijkheden om België op korte termijn bij te staan bij de aanpak van het capaciteitsprobleem heb ik nauw overleg met de Belgische overheid, alsmede met TenneT en de ACM. Naar verwachting zal bij een naderend tekort aan elektriciteitsaanbod de stijging van de prijs in België leiden tot een maximale benutting van de interconnectiecapaciteit tussen Nederland en België. Er is op dit moment nog voldoende capaciteit beschikbaar op de interconnecties naar België om ingeval van schaarste de export van Nederland naar België te laten stijgen.Verder zijn de landelijke netbeheerders van Nederland, TenneT, en van België, Elia, in overleg over technische mogelijkheden om de leveringszekerheid in België te verbeteren. Daarbij kan gedacht worden aan het benutten van afschakelcontracten, het gebruik van nood-en reservevermogen en een betere benutting van interconnecties.
Hoe heeft de import-export-relatie voor gas en elektriciteit tussen Nederland en België zich ontwikkeld, en wat is thans de situatie? Verloopt de leverantie over en weer in uw ogen soepel genoeg? Zo nee, wat zijn dan de bottlenecks?
Voor wat betreft gas geldt dat België sinds jaar en dag een afnemer is van Nederlands gas. Vrijwel al het laagcalorische gas dat in België wordt verbruikt, wordt geïmporteerd uit Nederland, aangezien er voor dit gas geen andere bron voorhanden is. Het gaat hierbij om een volume van ca. 5 miljard m3 per jaar, dat voor het overgrote deel wordt geleverd op basis van langetermijncontracten die doorlopen tot 2025 en verder. Daarnaast importeert België ook hoogcalorisch gas uit Nederland, maar hier ligt het volume lager (ca. 2 miljard m3per jaar, op een totaal Belgisch verbruik van ca. 12 miljard m3 per jaar). De gasstroom vanuit België naar Nederland is veel geringer van omvang en wisselt per jaar afhankelijk van vraag en prijs. Gemiddeld gaat het om ca. 1 miljard m3per jaar. Dit betreft hoogcalorisch gas dat vanuit Noorwegen of in de vorm van LNG België bereikt. De leveranties van gas verlopen soepel en er is regelmatig contact tussen mijn ministerie en de Belgische autoriteiten over gezamenlijke vraagstukken betreffende de gaslevering. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over de leverings- en voorzieningszekerheid in Noordwest-Europa en de afname van Nederlandse productie van laagcalorisch gas.
De handel in elektriciteit tussen Nederland en België kan per uur sterk verschillen. Op sommige uren is de Belgische prijs hoger, en gaat de stroom van Nederland naar België, op andere uren is dit precies omgekeerd. Ook cijfers van de handelsstromen op maandbasis laten zien dat de richting van de stroom fluctueert afhankelijk van de prijsontwikkeling. Op jaarbasis geldt dat er in 2013 meer stroom van België naar Nederland werd getransporteerd dan in omgekeerde richting. Van België naar Nederland stroomde gedurende het jaar 5,9 TWh, terwijl het transportpotentieel bij constante en volledige benutting 11,9 TWh bedroeg. Van Nederland naar België stroomde gedurende het jaar 2,9 TWh terwijl het maximale transportpotentieel 11,8 TWh bedroeg. Het transportpotentieel kan licht verschillen tussen de twee richtingen, afhankelijk van de specifieke netsituatie, bijvoorbeeld als gevolg van onderhoud aan het net. De gemiddelde bezetting van de interconnectie van België naar Nederland was circa 50% en de bezetting van Nederland naar België was circa 25%. Deze gegevens laten overigens onverlet dat tijdens bepaalde uren de capaciteit op interconnectie volledig werd gebruikt.
De afgelopen maanden is er duidelijk sprake van toenemende prijsconvergentie tussen Nederland en België. De Belgische groothandelsmarktprijs stijgt en ligt momenteel op hetzelfde niveau als de Nederlandse groothandelsmarktprijs (ca. 37 euro/MWh in juni 2014). Ook uit recente TenneT-cijfers blijkt dat de interconnectiecapaciteit van Nederland naar België maar een beperkt deel van de tijd volledig wordt benut. In de eerste zes maanden van 2014 werd er circa 1,1 TWh van Nederland naar België getransporteerd van het maximale transportpotentieel van 5,5 TWh in die periode (gemiddeld genomen werd 20% van de beschikbare capaciteit gebruikt). Er is dus nog veel ruimte op de interconnecties voor extra stromen van Nederland naar België. De algemene verwachting is dat in het geval van een prijsstijging in België als gevolg van toenemende schaarste in productiecapaciteit, elektriciteitsstromen uitsluitend van Nederland naar België zullen lopen. Als het prijsverschil groot genoeg wordt, zal de beschikbare grensoverschrijdende capaciteit maximaal worden benut.
Welke faciliterende stappen kunt u zetten of mogelijk maken om een soepeler transport van energie tussen de twee buurlanden te bevorderen? Wordt hier actie op ondernomen? Zo nee, bent u dat van plan?
Nederland zet zich in voor verruiming van de beschikbare interconnectiecapaciteit met België. Hiermee zal de ruimte voor elektriciteitsstromen van Nederland naar België vergroot worden. Dit versterkt de leveringszekerheid in België. Het verruimen van de interconnectiecapaciteit draagt ook bij aan prijsconvergentie en de verdere integratie van de Belgische en Nederlandse elektriciteitsmarkten. In 2013 hebben TenneT en de ACM samen met de Belgische netbeheerder en toezichthouder gewerkt aan een optimalere benutting van de capaciteit op de interconnectoren. Dit heeft geleid tot een verhoging van de voor de markt beschikbare capaciteit van 1.400 MW naar 1.700 MW. Momenteel wordt door betrokken partijen bezien of er nog verdere mogelijkheden zijn om de beschikbare capaciteit te verhogen. Zo is er een aanvullende verruiming van de verbinding met België voorzien in 2017, als uitvloeisel van de door de Belgische netbeheerder voorgenomen investeringen in dwarsregelformatoren. Met deze maatregelen wordt een aanvullende verruiming van circa 700 MW beoogd. Ook de toezichthouders aan beide zijden van de grens zijn hierbij betrokken.
Verder is op 18 augustus jl. bekend geworden dat twee Nederlandse centrales, de Maasbrachtcentrale (RWE/Essent) en de Sloecentrale (Delta) meedingen in de tender van de Belgische overheid voor de aansluiting van 800 MW nieuwe, gasgestookte productiecapaciteit om de voorzieningszekerheid op middellange termijn te borgen. Deze tender maakt onderdeel uit van een bredere strategie van de Belgische overheid (plan Wathelet) om de leveringszekerheid te verbeteren. Voor het eind van dit jaar bepaalt de Belgische regering wie de tender heeft gewonnen. De betreffende centrale zou moeten gaan leveren vanaf 2018. Het gebruik maken van reeds bestaande Nederlandse centrales – als alternatief voor de bouw van een nieuwe gascentrale in België – zou een efficiënte bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van het Belgische capaciteitsvraagstuk op middellange termijn. Ik sta daarom positief tegenover deze mogelijkheid voor de inzet van Nederlandse capaciteit, mede gezien het feit dat een deel van de Nederlandse gasgestookte capaciteit momenteel niet wordt benut.
Daarnaast hecht ik belang aan het beter laten functioneren van de regionale elektriciteitsmarkt. Hiervoor zijn in bilateraal verband met België, in pentalateraal verband (Duitsland, Frankrijk, Nederland, België, Luxemburg, Oostenrijk en Zwitserland) en in Noordwest-Europa acties in gang gezet. Zo wordt er in samenwerking met de Belgische instanties onderzocht hoe de onbalansmarkten (regelvermogen van TSO’s) in beide landen beter op elkaar afgestemd kunnen worden. Dit kan de mogelijkheden voor marktpartijen om grensoverschrijdend in elektriciteit te handelen verder vergroten. In Noordwest-Europa wordt eind dit jaar de testfase afgerond voor een systeem van zogenoemde «flow based»-marktkoppeling, dat tot doel heeft de bestaande verbindingen in de toekomst optimaler te benutten. Deze «flow based»-marktkoppeling zal tegelijkertijd worden ingevoerd in Nederland, Duitsland, Frankrijk, België en Luxemburg. Tot slot wordt er in pentalateraal verband door de nationale netbeheerders gewerkt aan een leveringszekerheidsrapportage voor de gehele regio. Deze zal naar verwachting eind dit jaar worden afgerond. Nederland hecht groot belang aan deze regionale analyse en zet zich in pentalateraal verband in voor het creëren van regionale oplossingen voor leveringszekerheidsvraagstukken.
Heeft België ook een nationaal Energie Akkoord (of iets soortgelijks) zoals Nederland dat heeft? Bent u bereid de uitwisseling op dit punt te intensiveren, zodat wellicht beide landen meer tempo kunnen maken richting verduurzaming?
In België bestaat op dit moment geen initiatief dat te vergelijken is met het Nederlandse energieakkoord. Het Nederlandse energieakkoord voor duurzame groei is een uniek product waaraan meer dan 40 verschillende partijen hebben gewerkt. Uiteraard bestaat er in ons omringende landen ook een intensieve energiedialoog met stakeholders. Ik sta zeker open voor uitwisseling met buurlanden over het in Nederland bereikte akkoord en over het proces dat daartoe heeft geleid. Na het bereiken van het akkoord heeft deze uitwisseling van informatie ook reeds plaats gehad zowel in bilateraal als in pentalateraal verband.
Maakt u zich zorgen over de veiligheid van de twee uitgevallen Belgische kerncentrales vlakbij de Nederlandse grens? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn twee reactoren in Doel en één reactor in Tihange veilig afgeschakeld. Deze vormen dan ook geen gevaar voor de Nederlandse bevolking. Het FANC (Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle) houdt onafhankelijk toezicht op de veiligheid van deze kerncentrales en stelt zeker dat deze pas weer opstarten wanneer is aangetoond dat dit veilig kan.
Wordt de bevolking in de grensregio’s in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg adequaat geïnformeerd over de situatie? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van de aard en omvang van een nucleair incident dienen burgers te worden geïnformeerd door ofwel de veiligheidsregio’s, ofwel de Minister van Economische Zaken. Zowel tijdens de afschakeling van de reactoren als daarna is geen radioactiviteit vrijgekomen en hebben alle veiligheidsfuncties naar behoren gewerkt. Er is dus geen sprake van een nucleair veiligheidsincident zodat er op dit moment geen noodzaak is tot informatieverstrekking in aanvulling op de informatie die al verkrijgbaar is op de website van de Belgische toezichthouder FANC.
De stroperige gang van zaken bij een overlijden in het buitenland |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het gegeven dat het vanuit Duitsland repatriëren van het lichaam van de heer K. maar liefst een week in beslag nam, en zodoende de plechtigheid met gesloten kist moest plaatsvinden?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert en bemiddelt op jaarbasis bij ongeveer 350 overlijdensgevallen van Nederlanders in het buitenland. Dit gebeurt als nabestaanden zich bij Buitenlandse Zaken melden met een hulpvraag.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen betrokkenheid gehad bij de repatriëring van het lichaam van de heer K. Het ministerie kan derhalve niet inhoudelijk op de zaak ingaan. Het ministerie heeft wel kennis genomen van het bericht van de nabestaanden en heeft er natuurlijk begrip voor dat nabestaanden er alles aan willen doen om het afscheid nemen zo goed mogelijk te laten plaatsvinden.
Kunt u zich voorstellen dat het voor de nabestaanden, die samen met de uitvaartverzekeraar alles gedaan hebben wat in hun macht lag om de gang van zaken te bespoedigen, moeilijk te verkroppen is dat het toch zo lang heeft geduurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is volgens u de voornaamste oorzaak dat in dergelijke situaties het zo lang duurt voordat er tot repatriëring van een overledene kan worden overgegaan? Welke mogelijkheden ziet u om dit in de toekomst te verbeteren?
Het vrijgeven van een lichaam is wereldwijd een zaak van de lokale autoriteiten. Het is te begrijpen dat snelheid bij repatriëring gewenst is, met name voor de nabestaanden. Dit kan helaas niet in de weg staan van de zorgvuldigheid die bij een delicate procedure zoals het repatriëren van een lichaam in acht moet worden genomen. De duur van een repatriering is afhankelijk van de situatie en het land. In sommige gevallen gaat het snel, in andere gevallen kan een repatriëring enkele maanden duren. Het is wereldwijd zo dat een lichaam wordt vrijgegeven nadat aan de lokale voorwaarden is voldaan. Allereerst moet in de meeste landen de doodsoorzaak worden vastgesteld. Soms betekent dit dat er een strafrechtelijk onderzoek moet plaatsvinden. Daarnaast moet het lichaam in de meeste landen ook officieel zijn geïdentificeerd voordat het kan worden vrijgegeven en het land mag verlaten. Als er geen verzekering is afgesloten en als er geen financiën beschikbaar zijn, zal het ook langer duren voordat het lichaam daadwerkelijk kan worden gerepatrieerd. Voor het transport naar Nederland is een officieel document, te weten een «laissez-passer voor lijken» benodigd. Het document wordt afgegeven door de bevoegde lokale autoriteit conform internationaal afgesproken regels. Dit document kan worden afgegeven nadat aan alle voorgeschreven wettelijke bepalingen rond het vervoer van lijken is voldaan. Het vervoer van het stoffelijk overschot naar Nederland wordt in de meeste gevallen verzorgd door een plaatselijke en een Nederlandse begrafenisondernemer in samenwerking met een Nederlandse alarmcentrale.
De procedures voor het vrijgeven van lichamen zijn een nationale bevoegdheid. Verdere EU afstemming terzake biedt op dit moment geen perspectief op een verandering van de repatrieringsvoorwaarden in EU-kader.
Weet u hoeveel van dergelijke situaties zich op jaarbasis voordoen, waarbij procedures en bureaucratie een snelle afhandeling van de repatriëring in de weg staan? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn hierover in Europees verband afspraken te maken, zodat het zeker bij de landen van de Europese Unie eerder een kwestie van enkele dagen is, alvorens een onder natuurlijke omstandigheden overleden persoon terug in Nederland is?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Suriname van de Toescheidingsovereenkomst af wil |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Suriname wil einde aan rechten «Suri-Nederlanders»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de wens van Suriname om de Toescheidingsovereenkomst op te zeggen? Welke stappen zijn of worden er in deze richting gezet?
Eenzijdige opzegging van de Toescheidingsovereenkomst (hierna: TO) is verdragsrechtelijk niet mogelijk. In 2005 maakte de toenmalige Surinaamse regering kenbaar de TO op te willen zeggen. Nederland is geen voorstander van beëindiging van de TO, zolang de rechten die een bepaalde groep Surinaamse Nederlanders aan de TO kunnen ontlenen niet voldoende zijn gewaarborgd. In 2010 vond de laatste onderhandelingsronde plaats. Vanuit de huidige Surinaamse regering zijn vooralsnog geen initiatieven genomen om de onderhandelingen voort te zetten.
Is er ambtelijk overleg met Suriname over de wens tot opzegging van het verdrag? Indien ja, kunt u toelichten hoe deze dialoog verloopt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat Suriname stelt dat het verdrag nooit heeft gewerkt en het ook nooit zal werken, terwijl u stelt dat de mening dat het verdrag nooit heeft gewerkt niet wordt gedeeld?
Het primaire doel van de TO was – in het licht van de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 – de toekenning van nationaliteit te regelen van Nederlanders van Surinaamse afkomst. Dat doel is bereikt.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke terreinen, Suriname zich niet aan de in het verdrag overeengekomen afspraken houdt?
Zie het antwoord op vraag 4; het hoofddoel van de TO is bereikt. De onderhandelingen tussen Suriname en Nederland naar aanleiding van de Surinaamse wens tot beëindiging van de TO concentreerden zich met name op de leden 2 en 3 van artikel 5 van de TO en de aldaar geformuleerde rechten van een groep Nederlanders van Surinaamse afkomst. Deze bepalingen worden in de praktijk door Suriname niet nageleefd. Zoals laatstelijk aan uw Kamer medegedeeld in de brief van 26 augustus 2011 van mijn ambtsvoorganger2 heeft Nederland begrip voor het feit dat Suriname bepaalde van die rechten, met name grondwettelijke rechten zoals actief en passief kiesrecht, wil voorbehouden aan personen met de Surinaamse nationaliteit. Waar het gaat om bijvoorbeeld rechten met betrekking tot reizen en het verwerven van grond dienen deze rechten echter onverkort gewaarborgd te blijven.
Deelt u de opvatting dat de nieuwe Surinaamse diasporawet die de Toescheidingsovereenkomst zou moeten vervangen, veel minder ver gaat dan het huidige verdrag met Nederland? Indien ja, kunt u toelichten op welke punten de diasporawet minder ver gaat?
De nieuwe Surinaamse diasporawet heeft een geheel andere vorm en karakter dan de TO. De diasporawet is immers geen nationaliteitsregeling. Voor zover de vraag doelt op een vergelijking van de diasporawet met de in het antwoord op vraag 5 genoemde bepalingen van de TO, deelt het kabinet die opvatting niet, omdat de diasporawet een veel grotere groep personen betreft. Van vervanging is bovendien geen sprake zolang de TO nog van kracht is.
Is het kabinet bereid om, zoals eerder gesuggereerd, naar het Internationaal Gerechtshof te stappen als Suriname de Toescheidingsovereenkomst eenzijdig naast zich neer zou leggen? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord op de vragen 2 en 3. De TO is niet beëindigd. Het ligt dan ook niet voor de hand dat Nederland naar het Internationaal Gerechtshof stapt.
De voortgaande subsidiëring van anti-Israël organisaties |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «$ 17.6 million from European Consortium inflames conflict, supports legal warfare»?1
Ja.
Klopt het dat de anti-Israëlische organisaties Badil (verheerlijken van zelfmoordenaars), Addameer (oprichter in verband gebracht met de Palestijnse terreurorganisatie PFLP) en Al-Haq (keurt terreur tegen burgers goed) gesteund worden met Nederlandse belastinggeld, via de organisatie The Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat?
Bescherming van mensenrechten is een prioriteit van het kabinet. In dat kader verleent Nederland, samen met Denemarken, Zweden en Zwitserland, via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat ondersteuning aan Palestijnse en Israëlische NGOs, waaronder de mensenrechtenorganisaties Badil, Addameer en Al-Haq. Het secretariaat steunt deze organisaties omdat zij opkomen voor de rechten van Palestijnse burgers en schendingen door de Palestijnse en Israëlische autoriteiten aan de orde stellen.
Het secretariaat hanteert een zorgvuldige selectieprocedure. Betrokken organisaties dienen zich te houden aan VN-standaarden en bij de beoordeling van financieringsaanvragen wordt gekeken of financiering van het donorconsortium niet gebruikt wordt voor activiteiten die in strijd zijn met internationaal recht. In het geval van discriminatie, oproepen tot geweld, of haatzaaien kan de overeenkomst tijdelijk opgezegd worden, waarna het secretariaat in gesprek treedt met de ondersteunde organisaties om aanpassingen te realiseren. Dit is eerder gebeurd bij Badil (ref. Kamerbrief d.d. 23 augustus 2011 met kenmerk 2011Z4315/2011D11358). Wanneer de problemen niet naar tevredenheid worden opgelost heeft het secretariaat het recht de bijdrage stop te zetten.
Waarom blijft de Nederlandse staat direct en indirect anti-Israëlische organisaties steunen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels bereid een onderzoek in te stellen naar hulporganisaties die direct of indirect Nederlands belastinggeld ontvangen en anti-Israëlische propaganda sponseren? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de procedures van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat voldoende waarborgen bieden.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat er geen cent Nederlands belastinggeld meer gebruikt wordt om de bevriende staat Israël te demoniseren en tegen te werken?
Het kabinet ziet op grond van het bovenstaande geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
Misdrijven plegende Afghaanse diplomaat en de uitzending van PowNews d.d. 17 april 2014 |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is de berichtgeving «Diplomaat slaat er bij ruzie op los en gaat vrijuit» correct?1 Zo neen, wat is dan wel de juiste en volledige weergave van de gebeurtenissen?
Uit onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) is gebleken dat een Afghaanse diplomaat in december 2013 betrokken was bij twee incidenten op dezelfde dag. Het eerste incident betreft een onenigheid in het verkeer waarbij woorden zijn gevallen tussen de diplomaat en een Nederlandse man. Hier is ook sprake geweest van een handgemeen. Het tweede incident vond op dezelfde dag plaats, op een andere locatie. De diplomaat heeft toen met zijn auto de weg geblokkeerd voor eerdergenoemde Nederlandse man en hij zou tegen de auto hebben geschopt. Beide partijen hebben aangifte gedaan van hetgeen deze dag is voorgevallen. De Afghaanse diplomaat heeft zich volgens het OM schuldig gemaakt aan mishandeling en vernieling. De diplomaat wordt niet vervolgd vanwege zijn diplomatieke status. De Nederlandse man wordt niet vervolgd omdat hij naar het oordeel van het OM handelde uit zelfverdediging.
Kent u de uitzending van PowNews d.d. 18 april 2014 en meer specifiek het gedeelte waarin de verslaggever wordt mishandeld?2
Ja
Waarom heeft u het gelaten bij het «op het matje roepen van de Afghaanse ambassadeur»? Waarom is de mishandelende en vernielende diplomaat niet uitgewezen?
Het ontbieden van de ambassadeur geldt in het diplomatieke verkeer reeds als een zeer zwaar middel. Het uitwijzen van een diplomaat (verklaren tot «persona non grata») is de uiterste sanctie die een ontvangend land ten opzichte van een diplomaat kan nemen. In dit geval was het gedrag van de betreffende diplomaat weliswaar volstrekt onacceptabel, maar kwalificeerde het niet voor het treffen van een dergelijke zichtbare en politiek beladen sanctie.
Buitenlandse Zaken heeft benadrukt, in een onderhoud met de ambassadeur op 30 januari jl., dat de geloofwaardigheid en daarmee het functioneren van de betreffende diplomaat vis-a-vis de Nederlandse autoriteiten is aangetast.
Hebt u op basis van artikel 32 van het Verdrag van Wenen Afghanistan verzocht de immuniteit van de diplomaat op te heffen? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Neen, een dergelijk verzoek is niet gedaan. Een verzoek om opheffing van immuniteit is niet meer aan de orde, gezien het feit dat het OM de zaak heeft geseponeerd, en gezien het feit dat betrokkene inmiddels Nederland heeft verlaten.
Hebt u op basis van artikel 31 van het Verdrag van Wenen Afghanistan verzocht de diplomaat zelf te vervolgen? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Neen. Het is niet aan Nederland om een dergelijk verzoek aan Afghanistan te doen. Ik ga er van uit dat de ambassadeur zijn autoriteiten heeft geïnformeerd over het gedrag van zijn medewerker. Voorts staat het Afghanistan vrij om de betreffende persoon te vervolgen indien dit volgens de lokale wetten mogelijk is en opportuun geacht wordt.
Kunt u verklaren waarom een misdrijven plegende diplomaat ervan afkomt met een berisping en iedere niet-diplomaat voor dezelfde misdrijven op zijn minst een forse geldboete opgelegd wordt?
Nederland heeft, conform het Verdrag van Wenen, geen rechtsmacht over diplomaten met een absolute immuniteit. Tegelijkertijd worden diplomaten geacht de regels en wetten van Nederland te respecteren. Wanneer dat niet het geval is maakt Nederland een afweging over eventueel te nemen maatregelen. In dit geval wordt betrokkene terug geroepen door de Afghaanse autoriteiten; dat is voor de betrokken diplomaat en zijn gezin een zware maatregel.
Wat heeft u inmiddels gedaan naar aanleiding van de beelden van de auto van dezelfde Afghaanse diplomaat toen die urenlang een invalidenparkeerplaats bezet hield? Heeft u hem zijn diplomatieke kenteken afgenomen? Zo neen, waarom niet?
De Afghaanse Tijdelijk Zaakgelastigde is op 18 februari bij Buitenlandse Zaken ontvangen voor een gesprek over deze kwestie. In dat gesprek is aangegeven dat een dergelijk gedrag volstrekt onaanvaardbaar is. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Spelen de islamitische gevoeligheden enige rol bij de manier waarop u deze zaken hebt behandeld, zoals in de berichtgeving wordt gesuggereerd? Gaarne een toelichting.
Religie is in deze casus geen factor van overweging.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar de toepassing van het beleid van de staat New York hier in Nederland, dat tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie door u aan de Kamer is toegezegd?
Aan de sanctie van het niet verlengen van de registratie van diplomatieke kentekens zoals deze in de VS wordt gebruikt, kleven de nodige bezwaren. Deze bezwaren zijn in de Kamerbrief over omgang met geprivilegieerden (die de Kamer op 23 april is toegezonden) uiteengezet. Allereerst is van belang op te merken dat met het intrekken van een CD-plaat de onderliggende diplomatieke status van de betrokkene niet verandert. Ook zal het in de praktijk lastig zijn om kentekenplaten daadwerkelijk in te nemen. De Nederlandse wet- en regelgeving op dit terrein is anders opgezet dan bijvoorbeeld in de VS, waar diplomatieke kentekens ieder jaar verlengd moeten worden. Bovendien leidt het intrekken van CD-platen meteen tot effecten in de fiscale sfeer, die vervolgens weer inbreuk kunnen maken op verdragsverplichtingen onder het Verdrag van Wenen. Tot slot geldt dat het intrekken van bijzondere kentekens op gespannen voet staat met het eveneens in het Verdrag van Wenen vastgelegde beginsel van vrijheid van beweging. Dergelijke maatregelen kunnen onmiddellijk leiden tot tegenmaatregelen («reciprociteit») in het betreffende land ten aanzien van Nederlandse diplomaten.
Is dit onderzoek bijna gereed? Zo nee, gaat u er vaart achter zetten nu blijkt dat diplomaten zich nog steeds niets van de Nederlandse wet aantrekken?
Het onderzoek naar de maatregelen die kunnen worden ingezet tegen geprivilegieerden die zich niet aan de Nederlandse wet houden, is inmiddels afgerond. In eerder genoemde brief van 23 april 2014 zijn de bevindingen van dit onderzoek beschreven.
Het bericht "Diplomaat slaat er bij ruzie op los en gaat vrij uit” |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Diplomaat slaat er bij ruzie op los en gaat vrij uit»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de brief van de officier van justitie van het arrondissementsparket in Den Haag van 30 januari 2014 aan het Nederlandse slachtoffer?2
Ja.
Acht u het bewezen dat de Afghaanse diplomaat meerdere malen met zijn vuist geslagen heeft en schade veroorzaakt heeft aan de auto?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft deze zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat er verschillende strafbare feiten zijn gepleegd. Deze kunnen worden gekwalificeerd als mishandeling en vernieling. Buitenlandse Zaken heeft kennisgenomen van de conclusies van het OM.
Wanneer en op welke wijze heeft u de Afghaanse ambassade op de hoogte gesteld van de mening van de Nederlandse regering? Hoe luidt die mening?
Op 30 januari jl. is de Afghaanse ambassadeur ontboden. In dat gesprek is aangegeven dat:
Heeft de Nederlandse regering ook aan de Afghaanse ambassade gevraagd om de schade aan de auto te vergoeden? Zo nee, bent u alsnog bereid dit te doen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Indien u niet bereid bent om dit verzoek bij de Afghaanse ambassade neer te leggen, op welke wijze kan het Nederlandse slachtoffer dan zijn schade op de dader verhalen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de Afgaanse ambassade van 31/12/2013, waarin de ambassade stelt dat alleen haar staflid aangevallen is en slachtoffer is van mishandeling (artikel 300 Wetboek van Strafrecht)(het Afghaanse staflid zou niet aangevallen hebben en niet geprovoceerd hebben)? Heeft u ook kennisgenomen van het feit dat de ambassade in afwachting was van een rapport van het ministerie van Buitenlandse Zaken?
Ja.
Wanneer is het rapport van het ministerie van Buitenlandse Zaken over dit incident uitgebracht en kunt u het rapport, dan wel de inhoud op hoofdlijnen, openbaar maken?
Buitenlandse Zaken heeft het onderzoeksrapport van het Openbaar Ministerie op 30 januari jl. gedeeld met de Afghaanse ambassadeur, toen deze ontboden is op Buitenlandse zaken. De teneur van het rapport is weergegeven in het antwoord op de Kamervragen (vraag3 van de leden Helder en De Roon over dezelfde kwestie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2049).
Klopt het dat dezelfde diplomaat en een assistent van hem op 17 februari in PowNews betrapt werden op het langdurig parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats en daarvoor ook een bon uitgeschreven kregen?
In verband met de privacy van betrokkenen doen wij geen uitspraken over het aantal uitgeschreven en nog openstaande boetes in individuele gevallen. Enkele administratieve sancties die zijn uitgeschreven aan de Afghaanse delegatie, zijn op dit moment nog niet betaald. Buitenlandse Zaken heeft zoals gebruikelijk contact opgenomen met de ambassade over de betaling.
De betreffende diplomaat beschikte tot het moment van zijn vertrek uit Nederland over een taxfree tankpas. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Herinnert u zich dat u in dezelfde uitzending van PowNews aankondigde contact op te laten nemen met de Afghaanse ambassade? Wanneer is dat gebeurd en met welke boodschap?
Ja. De Afghaanse Tijdelijk Zaakgelastigde is op 18 februari jl. bij Buitenlandse Zaken ontvangen voor een gesprek over deze kwestie. In dat gesprek is aangegeven dat een dergelijk gedrag volstrekt onaanvaardbaar is.
Heeft de betreffende diplomaat de boete betaald en staan er nog steeds boetes open? Beschikt hij op dit moment over een tankpas om accijns en btw-vrij te kunnen tanken?
Zie antwoord vraag 9.
Van hoeveel diplomaten is na de aankondiging van januari 2014 dat zij geen tankpas meer zouden hebben bij openstaande schulden, hun tankpas ook daadwerkelijk afgenomen?
Tot heden zijn er nog geen tankpassen geblokkeerd. Ik heb in januari 2014 aangekondigd dat een van de elementen uit het plan van aanpak zal zijn het blokkeren van tankpassen. Deze maatregel, aangekondigd in de Kamerbrief over omgang met geprivilegieerden (die de Kamer op 23 april jl. is toegezonden) is onderdeel van een nieuw werkproces, waarmee Buitenlandse Zaken structureler zal inzetten op betaling van verkeersboetes.
Om dit mogelijk te maken moeten onder andere het CJIB en Buitenlandse Zaken hun informatiesystemen over openstaande verkeersboetes op elkaar afstemmen. Het is de bedoeling dat in een nieuw op te zetten database (anders dan nu) de gegevens over openstaande verkeersboetes langdurig beschikbaar en dus opeisbaar blijven. Buitenlandse Zaken en het CJIB zijn deze nieuwe samenwerking aan het opzetten, en de verwachting is dat het nog zeker enige maanden zal duren voor deze geheel operationeel is.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de ambassadesecretaris in het AD-artikel dat »de 23-jarige Nederlander diplomaat S. [heeft] beledigd vanwege zijn geloof. Als zoiets in Afghanistan bekend wordt, kan de situatie escaleren. Ik hoop dat er dan niets gebeurt met de Nederlandse ambassade in Kaboel.», terwijl in de processen-verbaal, in het persbericht van de ambassade zelf, in de brief van de rechtbank, in het verslag van de getuige of waar dan ook geen sprake is van belediging vanwege het geloof, terwijl er nu wel met escalatie gedreigd wordt?
Bovenstaande uitspraak komt, indien deze gedaan is, geheel voor rekening van de desbetreffende persoon. De Afghaanse ambassade heeft aan Buitenlandse Zaken schriftelijk laten weten dat er geen sprake is van enige dreiging met escalatie, en dat de betreffende medewerker dergelijke uitspraken niet heeft gedaan. Ten aanzien van de vermeende belediging vanwege het geloof geldt dat Buitenlandse Zaken zich baseert op het gestelde in het onderzoeksrapport van het Openbaar Ministerie. Daarin staat niets vermeld over een dergelijke belediging.
Bent u bereid om de ambassade uit te nodigen om aan te geven wanneer de diplomaat vanwege zijn geloof beledigd is of anders de uitspraak terug te nemen?
Indien een dergelijke belediging was geuit had de betrokken diplomaat dit kunnen melden aan de politie. De ambassadeur, in de gesprekken met Buitenlandse Zaken, heeft evenmin melding gemaakt van een dergelijke belediging. Daar waar zowel betrokkene als de ambassade ruimschoots gelegenheid hadden om een dergelijke belediging aanhangig te maken, zie ik het nut niet van een uitnodiging aan de ambassade om specifiek hierover te spreken.
Commerciële mogelijkheden in Myanmar |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «US to help companies invest in Myanmar»?1
Ja.
Wat doet u er aan om de investerings- en handelsmogelijkheden voor Nederlandse bedrijven in Myanmar te bevorderen?
De beginnende democratische en economische transitie van Birma/Myanmar biedt kansen voor Nederlandse bedrijven en ondernemers, met name in de sectoren water, agro en logistiek. Om Nederlandse bedrijven voldoende ondersteuning te geven deze kansen op een maatschappelijk verantwoorde manier te benutten, heeft het kabinet in 2013 besloten de Birma/Myanmar-capaciteit van de Nederlandse ambassade in Bangkok uit te breiden. Voorts is besloten tot opening van een onder de ambassade in Bangkok ressorterend ambassadekantoor («Netherlands Economic Mission») in Rangoon/Yangon. Tijdens mijn bezoek aan Birma/Myanmar in november 2013, vergezeld van een kleine handelsdelegatie, heb ik dit kantoor geopend. De keuze voor deze flexibele en kostenefficiënte vorm van vertegenwoordiging past in de modernisering van de Nederlandse diplomatieke dienst, zoals door het kabinet gepresenteerd in de brief «Voor Nederland, Wereldwijd».
Om het Nederlandse MKB te faciliteren bij eerste stappen op de zich snel ontwikkelende Birmese markt, heb ik tevens besloten Birma/Myanmar toe te voegen aan de landenlijst van het «Dutch Good Growth Fund». MKB-ondernemingen kunnen via het Fonds een beroep doen op financiering van hun ontwikkelingsrelevante activiteiten in Birma. Daarnaast kunnen geïnteresseerde bedrijven gebruik maken van verschillende voor Birma openstaande faciliteiten en fondsen via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Ziet u mogelijkheden om, in navolging van de V.S., de kansen voor Nederlandse bedrijven in Myanmar nog verder te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de ondersteuning van het Nederlands bedrijfsleven in Myanmar vanuit de ambassade in Bangkok adequaat is? Zou een op commercie gerichte Nederlandse vertegenwoordiging in Myanmar de kansen voor het Nederlands bedrijfsleven aanzienlijk kunnen vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Rusland af wil van het huidige belastingverdrag met Nederland |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Rusland wil af van huidig belastingverdrag met Nederland»?1
De Russische staatssecretaris van Financiën, Sergey Shatalov, heeft mij per brief van 30 december 2013 benaderd over een partiële herziening van het Russisch-Nederlandse belastingverdrag uit 1996. Als beweegreden heeft Rusland aangevoerd van mening te zijn dat de ontwikkelingen op het gebied van internationale belastingheffing die na het overeenkomen van het onderhavige verdrag zich hebben voorgedaan vragen om aanpassing in lijn met de actuele versie van het OESO-modelverdrag. Het is heel gebruikelijk dat een verdragsland een ander verdragsland benadert over een aanpassing van een bestaand bilateraal (belasting)verdrag. Dit geldt te meer indien het desbetreffende verdrag niet meer van recente datum is, zoals het onderhavige belastingverdrag met Rusland dat op 16 december 1996 is ondertekend. In reactie op het verzoek uit Rusland heb ik dan ook voorgesteld dat op ambtelijk niveau besprekingen worden aangegaan over een mogelijke aanpassing van het belastingverdrag tussen de beide landen. Inmiddels is voor juni van dit jaar een (eerste) ambtelijke onderhandelingsronde gepland.
Uw Kamer wordt door de Minister van Buitenlandse Zaken door middel van periodiek verstrekte lijsten op de hoogte gesteld van in onderhandeling zijnde ontwerp-verdragen, bilaterale belastingverdragen daaronder begrepen. In de lijst van per 31 maart 2014 in onderhandeling zijnde ontwerp-verdragen die per brief van 7 april 2014 naar Uw Kamer is verzonden_, is ook de herziening van het bilaterale belastingverdrag met de Russische Federatie vermeld.
Kunt u uiteenzetten welke redenen Rusland heeft aangevoerd om het verdrag aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer heeft Rusland Nederland benaderd om aanpassingen in het verdrag aan te brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer was het kabinet van plan om de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Welke reactie heeft u gegeven op het verzoek van Rusland om het verdrag aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Bilaterale handelsverdragen |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verzet tegen schadeclaims via Nederland»1 waarin geschreven wordt dat Indonesië per juli 2015 het investeringsverdrag met Nederland opzegt?
Ja.
Met welke motivatie zegde Indonesië dit investeringsverdrag op? Hoe beoordeelt u deze motivatie?
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat alle investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO's) per eerst mogelijke datum worden opgezegd. Italië, Frankrijk, Bulgarije en Slowakije hebben inmiddels ook een opzeggingsnota ontvangen en tegenover Spanje is deze aangekondigd.
Klopt het dat Indonesië het investeringsverdrag opzegt uit angst voor claims?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bij eventuele nieuwe onderhandelingen tussen Indonesië en Nederland over een investeringsverdrag van plan om voorafgaand een mensenrechten impact-assessments uit te voeren? Ziet u hier een rol voor de draft Guiding Principles on Human Rights Impact Assessments of Trade and Investment Agreements die door de VN Special Rapporteur on the Right to Food, prof. Olivier De Schutter zijn opgesteld?
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (2009) heeft de Europese Unie de exclusieve bevoegdheid op het gebied van buitenlandse directe investeringen. In eerste instantie zou dus de Unie met Indonesië over een IBO of een Vrijhandelsverdrag met een investeringshoofdstuk kunnen onderhandelen. Mocht de Unie niet van plan zijn om met Indonesië te gaan onderhandelen over een investeringsbeschermingsverdrag, dan zou Nederland – na het verkrijgen van een machtiging van de Europese Commissie – onderhandelingen met Indonesië kunnen starten.
In nieuwe IBO’s wordt steeds vaker naar de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen verwezen, ook door Nederland. Als beide partijen bij de onderhandeling van een nieuwe IBO dit zouden wensen, zou ook naar de Guiding Principles on Human Rights Impact Assessments of Trade and Investment Agreements van de VN verwezen kunnen worden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat internationale bedrijven op dusdanige wijze investeringsbescherming genieten dat overheden bij het invoeren van wetgeving om publieke belangen te bevorderen (bijvoorbeeld op gezondheidszorg, milieu, mensenrechten en arbeidsrechten) tegenover miljoenen claims komen te staan omdat deze verandering van beleid onwelgevallig is voor de winst van het bedrijf? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse IBO’s zijn zo vormgegeven dat de bescherming van publieke belangen gewaarborgd wordt. In alle Nederlandse IBO’s is opgenomen dat onteigening van investeringen ter bescherming van publieke belangen mogelijk is, indien dit gebeurt met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang op niet-discriminatoire wijze en tegen betaling van een redelijke schadevergoeding.
IBO’s bieden uitsluitend een rechtsgang als er claims zijn, bijvoorbeeld wegens onredelijke of discriminatoire maatregelen, of onrechtmatige onteigening van de investering.
Bent u bekend met de uitspraak van Eurocommissaris de Gucht op 2 maart in het tv-programma Buitenhof dat de investeringsverdragen van de lidstaten van de Europese Unie, waaronder Nederland, verouderd zijn?2 Deelt u de mening dat investeringsverdragen die Nederland gesloten heeft met ruim 90 landen toe zijn aan herziening en modernisering? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? In hoeverre kunnen de ontwikkelingen in Europa, zoals onlangs gepresenteerd in de publieke consultatie rondom het Investor-state dispute settlement (ISDS), hier een rol in spelen?3
Ja, ik ben bekend met de genoemde uitspraak. Er loopt een onderzoek naar de effecten van Nederlandse IBO’s. Met de conclusies van dit onderzoek zal rekening worden gehouden wanneer herziening en modernisering van Nederlandse IBO’s aan de orde is. Overigens worden de bestaande IBO’s reeds gemoderniseerd, bijvoorbeeld door de toepassing van de UNCITRAL-transparantieregels die per 1 april 2014 in werking zijn getreden, en ook door verwijzing naar de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
De genoemde publieke consultatie gaat over investor-state dispute settlement (ISDS) in het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) en wordt georganiseerd door de Europese Commissie. TTIP is een veelomvattend ontwerpverdrag, waarover door de EU wordt onderhandeld met de Verenigde Staten, en waarin investeringsbescherming één van de onderwerpen zal zijn. Mochten de uitkomsten van deze TTIP-specifieke consultatie bruikbaar zijn voor IBO’s in bredere zin, dan zullen deze worden betrokken bij de modernisering van de IBO’s.
Bent u van plan om mensenrechtenverplichtingen voor bedrijven op te nemen in toekomstige Nederlandse en Europese investeringsverdragen? Welke handhavings- en monitoringsmechanismen worden daar aan gekoppeld?
Investeerders en hun investeringen dienen zich aan de geldende wetgeving van het gastland te houden. Hieronder vallen ook mensenrechtenverplichtingen. Daarnaast leggen bijvoorbeeld de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen investeerders additionele verplichtingen op. In Europese investeringsverdragen worden deze verplichtingen aangevuld met betrekking tot duurzaamheid, bescherming van milieu en arbeidsomstandigheden.
Klopt het dat ook Ecuador en Bolivia overwegen om het handelsverdrag met Nederland op te zeggen? Zo ja, wat is hun motivatie hiervoor?
Bolivia heeft de IBO met Nederland opgezegd per 1 november 2009. Bolivia heeft geen reden voor de opzegging gegeven.
In Ecuador is al een aantal jaren discussie over het opzeggen van IBO's, en zijn de IBO's met een aantal staten zijn ook opgezegd. De IBO met Nederland is niet opgezegd.
Het bericht dat het nieuwe handelsverdrag met de VS het Nederlandse schaliegasverbod bedreigt |
|
Agnes Mulder (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Schaliegasverbod in Haaren en Boxtel door handelsverdrag VS bedreigd»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport van Friends of the Earth Europe?2
Het rapport geeft een analyse van de risico's van het gebruik van de techniek grootvolumehydrofracturering (fracking) bij het winnen van onconventionele fossiele brandstoffen zoals schaliegas. Het beschrijft de zorgen die daarover leven in zowel de EU als in de VS. Dit zijn herkenbare zorgen die ook in Nederland onderwerp zijn van maatschappelijk debat.
Het rapport spreekt tevens de zorg uit dat het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) de mogelijkheden zal verminderen voor overheden om regels te stellen aan het gebruik van fracking. In de antwoorden op Kamervragen drie tot en met zeven zal ik hier nader op ingaan.
Erkent u dat de clausule over ISDS (Investor State Dispute Settlement mechanism) gevolgen kan hebben voor milieuwetgeving in Europa, bijvoorbeeld op het gebied van schadevergoedingen wanneer bedrijven menen (toekomstige) winsten te zijn misgelopen door ingevoerde milieuwetgeving?
Nee. De clausule over ISDS heeft geen gevolgen voor de vrijheid van overheden om milieuwetgeving in te voeren. ISDS zal een uitzondering bevatten op het beginsel van compensatie bij onteigening, namelijk bij «indirecte onteigening». Deze houdt in dat een verdragspartij niet tot schadevergoeding verplicht is in geval van algemene, niet-discriminatoire maatregelen die de bescherming van publieke belangen dienen. Indien ISDS wordt opgenomen in TTIP dan zal dit onderdeel zijn van deze bepaling.
Kan het Nederlandse parlement na het sluiten van TTIP (Transatlantic Trade and Investment Partnership) nog steeds zelf besluiten over een verbod op schaliegaswinning, zonder de dreiging van schadeclaims door buitenlandse bedrijven die interesse hebben in of bezig zijn met het ontwikkelen van schaliegas in Nederland?
Ja, ook na het sluiten van TTIP, kan het Nederlandse parlement nog steeds een besluit nemen over een verbod op schaliegaswinning. Dat valt binnen de beleidsvrijheid van de overheid, die geborgd wordt door de eerder genoemde uitzondering.
Krijgen Amerikaanse bedrijven na het sluiten van TTIP meer kans om misgelopen inkomsten als gevolg van milieuwetgeving aan te vechten bij een private arbitragecommissie, waarbij Nederland mogelijk voor de schade opdraait? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, kunt u onderbouwen dat de juridische mogelijkheden niet worden uitgebreid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in het onderzoek naar de gevolgen van ISDS voor Nederland expliciet mee te nemen welke mogelijke gevolgen op kunnen treden voor milieuwetgeving en voor een eventueel verbod op schaliegasboringen?
Zoals toegezegd aan uw Kamer laat ik momenteel een onderzoek uitvoeren naar de positieve en negatieve effecten van ISDS in TTIP, onder andere op de beleidsruimte van de overheid. Deze studie wordt op dit moment uitgevoerd. De resultaten van de studie zullen volgens huidige planning voor de zomer naar uw Kamer gestuurd worden. Op basis van deze resultaten, zal het Nederlandse standpunt over ISDS in TTIP bepaald worden, ook in relatie tot mogelijke gevolgen voor milieuwetgeving.
Bent u bekend met de brief van het Amerikaanse bedrijf Chevron aan de United States Trade Representative van mei 2013?3 Deelt u de analyse dat blijkt dat Chevron (actief in schaliegaswinning buiten Nederland en in Nederland in conventionele olie- en gaswinning) sterk voorstander is van het ISDS? Kunt u garanderen dat Chevron het ISDS mechanisme in TTIP niet zal gebruiken om een eventueel Nederlands schaliegasverbod aan te vechten?
Ik ben bekend met deze brief. Chevron geeft in deze brief aan voorstander te zijn van het opnemen van ISDS in TTIP. Indien ISDS wordt opgenomen in TTIP, kan ik niet garanderen dat Chevron geen gebruik zal proberen te maken van het ISDS-mechanisme. Elk bedrijf in de VS of de EU kan zelf besluiten of het al dan niet gebruik gaat maken van ISDS. Gezien de opname van de uitzonderingsbepaling en het feit dat het momenteel niet mogelijk is om in Nederland naar schaliegas te boren, acht ik een succesvolle claim echter niet realistisch.
De aanvallen van een Japanse walvisvaarder op een Nederlands schip van Sea Shepherd |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanvallen van een Japanse walvisvaarder op het Nederlandse schip van Sea Shepherd, die door middel van demonstratie op zee de illegale Japanse walvisjacht probeert te verhinderen, die deze maand plaatsvonden in de wateren van Antarctica en in het zuiden van Nieuw-Zeeland?1
Ja.
Is het waar dat Japanse walvisvaarders het Nederlandse schip in zo’n ernstige mate beschadigd hebben, door bijvoorbeeld met kabels het roer en de schroef onbruikbaar te maken en het schip te verblinden, dat het moeilijk werd het schip nog te navigeren? Hoe beoordeelt u dit in termen van veiligheid op zee?
Naar aanleiding van berichten over incidenten in afgelopen weken is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) verzocht «rapporten van bevindingen» op te stellen over de verschillende gebeurtenissen. Hierin zal o.a. worden aangegeven of de schepen van zowel de Sea Shepherd Conservation Society als Japanse walvisvaarders alles eraan gedaan hebben om de veiligheid op zee te waarborgen. Daarbij kan de ILT onder andere gebruik maken van door Sea Shepherd verstrekt beeldmateriaal en van de rapportages van de kapiteins van de schepen van Sea Shepherd. Zo meldde bijvoorbeeld Sea Shepherd kapitein Hammarstedt over het incident van 23 februari jl., dat vanaf de Japanse schepen met zoeklichten gericht geschenen werd op de brug van zijn schip de Bob Barker, waardoor de brugbemanning werd verblind.
Over de incidenten van 2 februari jl., waar de Bob Barker en de Steve Irwin bij betrokken waren, heeft de ILT inmiddels een rapport van bevindingen opgesteld dat als bijlage2 is toegevoegd. Over die confrontaties hebben Sea Shepherd kapiteins Hammarstedt en Chakravarty gemeld dat de Japanse schepen Yushin Maru 2 en 3 meerdere malen de boeg van hun schepen hebben gekruist met 300 meter lange staalkabels. Om beschadiging aan roer en schroef te voorkomen hebben de kapiteins ontwijkende manoeuvres uitgevoerd. Als gevolg van een aanvaring tussen de Bob Barker en de Yushin Maru 3 is de Bob Barker beschadigd. De schade lag boven de waterlijn en volgens kapitein Hammarstedt vormde de schade geen gevaar voor de «structural integrity of the hull».
Deelt u de mening dat er door aanvallen van Japanse walvisjagers de veiligheid op zee ernstig in het gevaar wordt gebracht? Zo ja, bent u bereid hier maatregelen tegen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2 en 5.
Heeft u gereageerd op de oproep van het Japanse kabinet, die wil dat Nederland actie gaat ondernemen? Zo ja, wat is uw reactie? Zo nee, deelt u de mening dat niet Nederland maar Japan actie moet ondernemen, en haar walvisjagers tot orde moet roepen?
Op 18 februari jl. sprak ik met de Japanse ambassadeur over de recente incidenten en aanvaringen tussen Japanse walvisvaarders en schepen van de Sea Shepherd Conservation Society. Ik heb daarbij de Nederlandse zorgen over deze recente incidenten overgebracht en erop gewezen dat beide partijen alles moeten doen om verdere escalatie te voorkomen en stappen te zetten om veiligheid op zee te waarborgen. Ik heb tevens erop gewezen dat Nederland het recht op vreedzame demonstratie op open zee erkent, echter zonder dat dat de veiligheid van de zeevaart en/of levens in gevaar mag brengen.
Ook in Tokio is hoog ambtelijk contact geweest met de Japanse autoriteiten over deze incidenten en is dezelfde boodschap overgebracht.
Kunt u bevestigen dat de Inspectie Leefomgeving en Transport een onderzoek heeft ingesteld na de aanval op de Bob Barker eerder deze maand?2 Zo ja, kunt u uiteenzetten wat er uit dit onderzoek is gekomen of wanneer deze resultaten bekend zullen worden?
De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft inderdaad een rapport van bevindingen opgesteld over de incidenten van 2 februari jl. Het rapport is opgesteld op basis van de beschikbare informatie, zijnde film en fotomateriaal van Sea Shepherd van de activiteiten daar ter plaatse, filmmateriaal van internet van het contact vanaf beide betrokken schepen; het verslag van de kapitein van de Bob Barker en een persmededeling van het Japanse Fisheries Agency.
De ILT heeft geconstateerd dat gedurende een tijdsbestek van enkele uren intimiderende en agressieve scheepsbewegingen hebben plaatsgevonden tussen 3 Japanse schepen en schepen van Sea Shepherd, waaruit is op te maken dat het de intentie van de Japanse schepen is om de Sea Shepherd schepen te hinderen of uit te schakelen. Deze confrontatie eindigde in fysiek contact (met vermoedelijk beperkte schade) tussen de Bob Barker en de Yushin Maru 3. Naar het oordeel van de ILT zijn schepen ingezet als middel om andere schepen uit te schakelen, minimaal te hinderen en is er mogelijk bewust tegen elkaar aangevaren. Een dergelijke handelswijze valt buiten het werkgebied van de Inspectie (het rapport van bevindingen van de ILT is toegevoegd als bijlage). In het licht van de bevindingen van de ILT heeft het Ministerie van IenM het rapport toegezonden aan het Parket Generaal met de vraag of de bevindingen van de ILT aanleiding geven voor nadere actie. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of terzake nadere actie zal volgen.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze en met welke landen u samenwerkt om geweld van walvisvaarders richting demonstranten op zee te voorkomen? Kunt u hierbij specifiek benoemen welke acties u de laatste jaren heeft ondernomen om ervoor te zorgen dat walvisvaarders zich verantwoord gedragen en stoppen met het aanvallen van schepen die demonstreren?
Zoals in voorgaande jaren heeft Nederland in december 2013 samen met Australië, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten een gezamenlijke verklaring uitgebracht waarin de kapiteins van de Sea Shepherd schepen en Japanse walvisvaarders worden gemaand de regels voor veiligheid op zee in acht te nemen en de veiligheid van de opvarenden de hoogste prioriteit te geven.
Ook heb ik, tijdens mijn reis naar Nieuw Zeeland eind februari, met de Nieuw Zeelandse Minister van Cultuur, die tevens Procureur Generaal is, gesproken over een zaak tegen Japan op het gebied van walvisjacht, die bij het Internationaal Gerechtshof loopt. Deze door Australië aanhangig gemaakte zaak wordt o.a. ook door Nieuw-Zeeland, de Verenigde Staten en Nederland nauw gevolgd.
Kunt u uiteenzetten welk vervolg u heeft gegeven aan de gezamenlijke waarschuwing die Nederland samen met Australië, de Verenigde Staten en Nieuw Zeeland in 2011 heeft afgegeven, te weten: «Wie de veiligheid op zee in gevaar brengt, kan worden aangeklaagd»?3 Heeft u inmiddels actie ondernomen om een aanklacht in te dienen tegen de Japanse walvisjagers? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid Japan op de eerstvolgende Internationale Walvisconferentie (IWC) in september 2014 aan te spreken en de gedragingen van hun walvisjagers aan de kaak te stellen? Zo nee, waarom niet?
Op de komende jaarvergadering van de International Whaling Commission (IWC) zal Nederland zijn zorgen uitspreken over de confrontaties die ook dit jaar weer hebben plaatsgevonden tussen Japanse walvisvaarders en schepen van Sea Shepherd onder Nederlandse vlag. Daarbij zal Nederland aangeven dat op basis van de beschikbare informatie de conclusie gerechtvaardigd lijkt dat beide partijen niet al het mogelijke hebben gedaan om escalatie te voorkomen, waarmee mogelijk ook de veiligheid op zee in het geding is geweest. Ook zal Nederland benadrukken dat het recht op vreedzame demonstraties ook op volle zee mag worden uitgeoefend zolang dit binnen de kaders van de wet geschiedt en de veiligheid op zee daarmee niet in gevaar komt.
De test van de Consumentenbond, waaruit blijkt dat supermarkten onvoldoende presteren op het gebied van arbeidsomstandigheden in ontwikkelingslanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de test van de Consumentenbond over verantwoord inkopen door de vijf grootste supermarkten?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van deze test, waaruit onder meer blijkt dat vier van de vijf grootste supermarkten onvoldoende tot slecht scoren op het gebied van verantwoord inkopen?
Wat vindt u van de conclusie dat alle onderzochte supermarkten nog te weinig werk maken van eerlijke lonen in productielanden? Wat vindt u van de conclusie dat vier van de vijf supermarkten te weinig aandacht besteden aan goede arbeidsomstandigheden in ontwikkelingslanden?
Wat is uw mening over de slechte arbeidsomstandigheden van plantagewerkers in de ananasteelt, waarbij onder meer fysiek zwaar werk moet worden verricht, laag loon wordt betaald en werknemers blootgesteld worden aan bestrijdingsmiddelen en besmet water? Deelt u de mening dat supermarkten een verantwoordelijkheid hebben in het verbeteren van de arbeidsomstandigheden bij bijvoorbeeld fruitteelt? Zo ja, voldoet het ingekochte fruit, waaronder ananassen, in alle Nederlandse supermarkten in 2015 aan de internationale arbeidsrechten?
Bent u bereid om in overleg te treden met de in Nederland actieve supermarkten over de resultaten van de test van de Consumentenbond en de supermarkten daarbij aan te sporen tot verbetering?
De Staatssecretaris van Economische Zaken voert reeds overleg met supermarkten over dierenwelzijn, verminderen voedselverspilling en voedselveiligheid. Zij zal ook het onderzoek van de Consumentenbond bij de supermarkten agenderen.
Op welke manier geeft u uitvoering aan de motie Voordewind (Kamerstuk 32 500 V, nr. 48), die verzoekt tot het sluiten van een convenant dat zich richt op verduurzaming van de huismerkprodukten van supermarkten in 2015?
Per brief van 25 november 2011 (Kamerstuk 32 500 V, nr. 122) is uw Kamer geïnformeerd over de verschillende initiatieven van bedrijven actief in de voedselketen gericht op het verduurzamen van de handelsketens. Een convenant specifiek gericht op huismerken voegt daar te weinig aan toe. In plaats daarvan richt dit Kabinet zich op ketenverduurzaming, waar zowel huismerken als niet-huismerken onderdeel van zijn. Zo is er het convenant specifiek gericht op de verduurzaming van import groente en fruit. Nagenoeg alle supermarkten en grote inkooppartijen hebben dit convenant mede ondertekend. De Nederlandse overheid ondersteunt de realisatie van dit convenant via het Initiatief Duurzame Handel (IDH). Soortgelijke afspraken zijn gemaakt voor andere productcategorieën en grondstoffen waar veel MVO-issues spelen, te weten: kweekvis, soja, palmolie, bloemen, koffie en cacao.
Bent u bereid om, aanvullend op het onderzoek van de Consumentenbond, op korte termijn een uitgebreidere monitor bij supermarkten over internationale arbeidsrechten en eerlijke lonen aan de Kamer te doen toekomen, in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 32 500 V, nr. 48)?
Rapportage over verduurzaming en maatschappelijk verantwoord ondernemen vind ik een primaire verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Wel vallen de supermarkten net als alle andere economische sectoren onder de sectorrisicoanalyse. Indien uit deze sectorrisicoanalyse blijkt dat de supermarkten een hoog risicoprofiel hebben, dan wordt in de vervolganalyse gekeken welke van de risico’s op het vlak van mens en milieu mogelijk nog onvoldoende aandacht krijgen vanuit het bedrijfsleven. In dat geval zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u bereid deze monitor ook beschikbaar te stellen aan consumenten, aangezien een aantal supermarkten slecht scoort op het gebied van transparantie? Zo nee, op welke manier zijn consumenten in staat om een verantwoorde keuze te maken, aangezien enkele supermarkten geen of beperkte informatie geven over de herkomst van producten en over het voldoen aan de internationale arbeids- en mensenrechten?
Consumenten die een verantwoorde keuze willen maken, kunnen nu reeds in verschillende supermarkten een keuze maken voor fairtrade producten en producten met andersoortige keurmerken.
Spanningen tussen het Malinese regime en Bert Koenders als hoofd van de VN-vredesmacht in Mali |
|
Jasper van Dijk |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Positie van Bert Koenders in gevaar»?1
Het bericht is gebaseerd op een eerder bericht in Le Nouvel Observateur van 16 januari jl. dat vervolgens door een deel van de Malinese pers is overgenomen. Het betreft geen citaten uit een persbericht van de Malinese overheid, zoals BNR veronderstelt. De berichtgeving suggereert een slechte werkrelatie tussen de heer Koenders en de Malinese president Keïta. Voor zover het kabinet bekend, is hiervan geen sprake.
Is het waar dat de president van Mali de heer Koenders beschuldigt van partijdigheid inzake de bemiddeling tussen strijdende partijen? Zo ja, in welk opzicht zou sprake zijn van partijdigheid?
Hoe oordeelt u over de opmerking van VN-deskundige Dick Leurdijk met betrekking tot de bemiddeling van de heer Koenders: «Als hij [Koenders] dat niet naar behoren doet, dan zal de secretaris-generaal van de VN zich moeten beraden op Koenders» positie»?
Deze woorden komen voor rekening van de heer Leurdijk.
Deelt u de mening van de heer Leurdijk dat, als de berichtgeving omtrent de spanningen tussen de Malinese president enerzijds en de heer Koenders c.s. anderzijds op waarheid berust, de grondslag onder de aanwezigheid van de top van de internationale gemeenschap in Mali wegvalt? Zo ja, welke gevolgen trekt u daaruit?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe staat het met het verzoeningsproces tussen de strijdende partijen in Mali? Welke vorderingen worden geboekt?
Het verzoeningsproces in Mali verloopt langzaam. Verzoening hangt voor een deel af van het onderhandelingsproces met rebellenbewegingen dat momenteel in een impasse zit. De eis van president Keïta aan de rebellen om eenzijdig te ontwapenen alvorens hij bereid is te onderhandelen speelt hierbij een rol. De heer Koenders is als hoofd van MINUSMA actief op zoek naar oplossingen om het proces weer op gang te brengen.
Gezien de complexiteit van het conflict, de veelheid aan actoren, de onderliggende oorzaken en lange geschiedenis van tegenstellingen in Mali en de bredere regio voorziet het kabinet geen snelle oplossingen. Het is van belang dat de internationale gemeenschap zichtbaar betrokken blijft en druk blijft uitoefenen op alle betrokkenen om tot een onderhandelingsresultaat te komen.
Welke stappen worden (door u) ondernomen in reactie op deze berichten?
Zoals in bovenstaande antwoorden aangegeven, ziet het kabinet geen noodzaak tot stappen in reactie op de genoemde berichten.
Het bericht dat onder dreiging van een rechtszaak de minister en CoolCat een gezamenlijke verklaring hebben opgesteld over de inspanningen van CoolCat in textielfabrieken in Bangladesh |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boude beschuldiging breekt Ploumen op»?1
Ja.
Was u op de hoogte van het feit dat CoolCat-oprichter Roland Kahn voornemens was een rechtszaak tegen u aan te spannen naar aanleiding van door u gedane uitspraken over arbeidsomstandigheden in textielfabrieken in Bangladesh waar CoolCat mee samenwerkt?2 Indien ja, wat was uw reactie op deze dagvaarding?
Ja. Dit heb ik voor kennisgeving aangenomen. Er was op dat moment reeds overleg met Coolcat.
Heeft CoolCat in deze dagvaarding een rectificatie geëist van uw aantijgingen? Klopt het dat u naar aanleiding van deze dagvaarding in overleg met Coolcat op 24 januari het persbericht hebt uitgezonden?3
Zowel Coolcat als ikzelf wilden verkeerd gewekte suggesties wegnemen (zie antwoord op vraag 5). Het persbericht waaraan u refereert, is dan ook in goed overleg tot stand gekomen. Coolcat heeft vervolgens besloten de rechtszaak in te trekken.
Heeft CoolCat, na de publicatie van het persbericht, definitief afgezien van het aanspannen van een rechtszaak? Is het persbericht daarmee deel van een schikking bedoeld om een rechtszaak te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke verkeerd gewekte suggesties u bedoelt met uw verwijzing in het persbericht van 24 januari jl. naar verkeerd gewekte suggesties? Hoe is het mogelijk dat deze verkeerd gewekte suggesties in een landelijk dagblad gepubliceerd zijn? Welke suggesties wilde u wel wekken met het interview in het Algemeen Dagblad van 25 november jl.? Kunt u dit toelichten?
In aanloop naar en in het interview dat ten grondslag lag aan het artikel van 25 november in het Algemeen Dagblad heb ik niet gesproken over een zwarte lijst. Er bestaat namelijk geen zwarte lijst. Ook heb ik Coolcat niet in verband gebracht met kinderarbeid of het gebrek aan uitbetaling van leefbare lonen. Wel heb ik aangegeven dat ik het belangrijk vind dat Nederlandse bedrijven, waaronder Coolcat, het veiligheidsakkoord voor Bangladesh ondertekenen. Mijn opmerkingen over Coolcat hadden dan ook enkel betrekking op het veiligheidsakkoord.
Welke redenen lagen er ten grondslag aan het noemen van specifiek dit bedrijf in uw interview met het Algemeen Dagblad gezien het feit dat CoolCat hoorde tot de eerste tien bedrijven die het convenant ondertekenden?
De genoemde bedrijven waren de drie Nederlandse textielbedrijven (dat wil zeggen bedrijven in Nederlandse handen) waarvan op dat moment bij mij bekend was dat zij producten produceren in Bangladesh, maar die op dat moment het veiligheidsakkoord nog niet hadden ondertekend.
Heeft u uw interview met het Algemeen Dagblad van 25 november jl. gelezen en goedgekeurd voorafgaand aan de publicatie hiervan?
Het artikel is in concept voorgelegd aan mijn woordvoerder. Op een aantal punten zijn correcties voorgesteld, deze zijn vervolgens niet integraal in het artikel verwerkt. Noch het eindresultaat (dat op essentiële onderdelen afwijkt van het concept), noch de nadien door het AD toegevoegde koppen zijn in definitieve vorm aan mij voorgelegd.
Hoe bent u van plan in de toekomst dit soort escalaties uit te sluiten?
In mijn contacten met de textielsector ligt de nadruk op constructieve dialoog, onder andere met de brancheorganisaties. Ook in de toekomst zal ik deze dialoog, over de noodzaak om arbeidsomstandigheden in de textielsector te verbeteren, blijven voeren.
Heeft u vernomen dat Unesco de tentoonstelling «The People, the Book, the Land – 3,500 years of ties between the Jewish people and the Land of Israel» heeft verhinderd?1
De tentoonstelling «The People, the Book, the Land – 3,500 years of ties between the Jewish People and the Holy Land» is niet verhinderd, maar uitgesteld tot juni van dit jaar.
Klopt het dat dit is gebeurd op aandringen van de Arabische landen in de Unesco?
De reden van het uitstel is deels gelegen in zorgen geuit door de Arabische landen in UNESCO, deels in het feit dat tussen UNESCO en het Simon Wiesenthal Center nog geen volledige overeenstemming over de inhoud van de tentoonstelling was bereikt.
Hoe beoordeelt u deze antisemitische boycotactie?
Van een boycotactie is geen sprake. Het kabinet verwelkomt het besluit van UNESCO de tentoonstelling alsnog te laten plaatsvinden in juni.
Bent u bereid om, samen met andere landen, er bij Unesco krachtig op aan te dringen dat de tentoonstelling zo snel mogelijk doorgaat? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de tentoonstelling naar Nederland te halen? Zo neen, waarom niet?
Het staat het Simon Wiesenthal Center vrij om deze tentoonstelling ook in Nederland te organiseren.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Nederlandse waterbedrijf Vitens zijn samenwerkingsverband met het Israëlische waterbedrijf Mekorot heeft beëindigd om «neutraal» te blijven?1 Hoe beoordeelt u deze stap van dit semipublieke bedrijf?
Ja. Ik heb kennis genomen van de beslissing van Vitens. De regering treedt niet in de besluiten van individuele bedrijven.
Is het ministerie van Buitenlandse Zaken betrokken geweest bij dit besluit van Vitens of heeft uw ministerie op enigerlei wijze aanbevolen om deze samenwerking te beëindigen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is door Vitens geconsulteerd over de samenwerking met Mekorot. In een telefoongesprek heeft het Ministerie – op verzoek van Vitens – het Nederlandse ontmoedigingsbeleid toegelicht en uitgelegd geen bezwaar te zien in samenwerking met Mekorot, voor zover die samenwerking betrekking heeft op activiteiten binnen de Groene Lijn of op activiteiten buiten Israël die niet ten gunste van nederzettingen komen. Zo was Mekorot aanwezig op de door de overheid gesteunde International Water Week afgelopen november, waarbij Vitens desbetreffende samenwerkingsovereenkomst met het bedrijf tekende. Ook werkt Nederland samen met Mekorot in het kader van MEDRC (Middle-East Desalination Research Center), op het gebied van training van Jordaanse en Palestijnse watertechnici.
Deelt u de mening dat Mekorot in technologisch opzicht behoort tot de meest geavanceerde waterbedrijven ter wereld en water levert aan zowel Joden als Palestijnen? Acht u het verbreken van deze samenwerking een gewenst uitvloeisel van uw beleid ten aanzien van de zogenaamde betwiste gebieden in Israël?
Het kabinet ziet de beslissing van Vitens niet als een uitvloeisel van zijn beleid. Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat het, conform staand beleid, tegenstander is van boycots van Israëlische bedrijven en instellingen. De afgelopen samenwerkingsfora zijn ook ingegeven door de wens de betrekkingen met beide partijen te verbreden.
Bent u ervan op de hoogte dat de twee waterbedrijven graag wilden samenwerken op het gebied van onderzoek en innovatie, vooral gericht op informatievoorziening naar de klant? Kunt u uitleggen op welke wijze het verbreken van een dergelijke samenwerking het vredesproces tussen Israël en Palestijnen op enigerlei wijze bevordert?
Het kabinet is op de hoogte van de samenwerkingsovereenkomst tussen Vitens en Mekorot, zie ook het antwoord op vraag 2. Het kabinet is voorstander van projecten die samenwerking tussen Israël en de Palestijnen stimuleren en ondersteunt zelf een aantal van dergelijke projecten, ook in samenwerking met Mekorot.
Bent u ervan op de hoogte dat Mekorot bovendien betrokken is bij de deze week door de Wereldbank gefaciliteerde historische waterovereenkomst tussen Israël, de Palestijnse Autoriteit en Jordanië?2 Hoe weegt u het gegeven dat de Wereldbank blijkbaar geen problemen ziet in samenwerking met Mekorot?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 2. Nederland is voorstander van dit samenwerkingsverband en heeft in het verleden 1.5 miljoen dollar bijgedragen aan de haalbaarheidsstudie die aan deze overeenkomst voorafging. Ook heeft Nederland technische expertise geleverd aan dit samenwerkingsverband.
Welke economische schade en verlies aan innovatie lijdt het Nederlandse bedrijfsleven door samenwerking met dergelijke technologisch gerenommeerde bedrijven te frustreren?
Naar de mening van het kabinet is er geen sprake van het frustreren van samenwerking.
Acht u de terugtrekkende beweging van Vitens in lijn met de inzet van het kabinet om in het kader van de topsector Water de export van kennis en ervaring op watergebied te stimuleren? Bent u bereid in het kader van het topsectorenbeleid Vitens te vragen op haar schreden terug te keren?
Zie het antwoord op vraag 1. Het kabinet is te allen tijde bereid met Vitens of andere bedrijven te spreken over mogelijkheden tot samenwerking op het gebied van water in Israël of in andere landen. Het is echter aan bedrijven zelf om te bepalen met wie zij economische relaties onderhouden.
Belastinggeld voor Palestijnse ambtenaren |
|
Joram van Klaveren (PVV), Raymond de Roon (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «The European Union continues its support for the Palestinian Authority with an € 11 million EU and Dutch contribution for the payment of November salaries and pensions»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland en de EU tezamen € 11 mln. aan salarissen en pensioenen van Palestijnse ambtenaren en gepensioneerden hebben besteed?
Ja.
Hoeveel van deze ambtenaren en gepensioneerden zijn ex-gedetineerde terroristen, gelet op het feit dat Abbas heeft aangekondigd elke ex-gedetineerde een zak geld ($ 50.000) en een topbaan aan te bieden?2
Pegase, het Europese fonds voor directe financiële steun aan de Palestijnse Autoriteit (Mécanisme Palestino-Européen de Gestion de l’Aide Socio-Economique), draagt bij aan de salarisbetaling van ambtenaren die werken voor de Palestijnse Autoriteit (PA) en gepensioneerden. Pegase draagt niet bij aan de uitkeringen van Palestijnse gedetineerden en ex-gedetineerden. Mocht een ex-gedetineerde voor de PA gaan werken dan komt betrokkene in beginsel in aanmerking voor een salarisbijdrage uit Pegase tenzij deze persoon op de internationale sanctielijst is geplaatst. In dat geval zijn personen uitgesloten van een bijdrage uit Pegase. Dit wordt bij iedere Pegase-betaling gecontroleerd.
Het bedrag van $ 50.000 kan niet door het kabinet worden bevestigd. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de vraag naar de hoogte van de uitkeringen aan Palestijnse gedetineerden en ex-gedetineerden (motie Van Der Staaij en Voordewind over uitkeringen aan Palestijnen in Israëlische detentie, 33 750 V, nr 35) bij de Palestijnse Minister van Buitenlandse Zaken neergelegd tijdens ons gezamenlijke bezoek in december jl. Informatie hieromtrent werd toegezegd en zal worden gedeeld met uw Kamer.
Waarom wordt er in 2014 meer dan € 15 mln. aan ontwikkelingshulp gepompt in de corrupte en gewelddadige Palestijnse Autoriteit, mede gelet op het feit dat er inmiddels € 2 mrd. door deze islamitische subsidieslurper is verspild?3
Nederland draagt waar mogelijk bij aan de twee-statenoplossing, onder andere door middel van het ontwikkelingssamenwerkingsprogramma ten behoeve van de Palestijnse bevolking en de PA. Het kabinet steunt de opbouw van Palestijnse instituties op het gebied van voedselzekerheid en private sector ontwikkeling, veiligheid en rechtsorde en water. Het kabinet ziet geen reden om dit beleid, zoals tevens verwoord in het Regeerakkoord, te wijzigen.
Bent u bereid de Nederlandse gelden aan de Palestijnse Autoriteit stop te zetten en terug te vorderen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het opinieartikel ‘Timmermans' goede bedoelingen brengen Syrië dichter bij hel’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel «Timmermans» goede bedoelingen brengen Syrië dichter bij hel»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de door de auteur aangehaalde passage uit een standaardwerk over volkenrecht: «Met name het voortijdig erkennen van opstandelingen als de wettige regering van het betrokken land (dat wil zeggen nog voordat zij effectief het gezag hebben overgenomen) geldt als een volkerenrechtelijke onrechtmatige daad, aangezien dit een ontoelaatbare inmenging in de interne aangelegenheden van het betrokken land is.»?2 Hoe verhoudt zich dit tot de erkenning door de EU van de Syrische Nationale Coalitie als officiële vertegenwoordiger van het Syrische volk?
De aangehaalde passage ziet op de voortijdige erkenning van de gewapende oppositie als legitieme vertegenwoordiger van de betreffende staat. Dit is niet hetzelfde als de erkenning van opstandelingen als legitieme vertegenwoordiger van het volk. Deze erkenning is een politieke aangelegenheid zonder volkenrechtelijke implicaties.
Voor de erkenning van opstandelingen als legitieme vertegenwoordiger van een volk is geen rechtsgrond noodzakelijk anders dan de bevoegdheid van de regering op het terrein van de buitenlandse politiek, nu een dergelijke erkenning geen juridische doch een politieke stap is. Dit geldt minstens evenzeer voor de feitelijke vaststelling dat de SOC/Syrische Nationale Coalitie inmiddels gezien moet worden als de officiële vertegenwoordiger van het Syrische volk. Zowel de Nederlandse regering als de EU hebben de opstandelingen slechts als legitieme vertegenwoordigers van het volk erkend.
Op basis van welke rechtsgrond heeft de regering besloten tot deze erkenning over te gaan? Behelst deze erkenning ook de erkenning van de Syrische Nationale Coalitie als regering, nu Nederland het regime van Assad illegitiem heeft verklaard?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u in het algemeen overleg over Syrië d.d. 23 mei jl. gesteld dat wapenleveranties aan de Syrische rebellen legaal zouden zijn, omdat veel landen de rebellen erkend hebben als officiële vertegenwoordiger van het Syrische volk? Kunt u dit standpunt uitgebreid toelichten en onderbouwen op basis van het volkenrecht, ook in het licht van de in vraag 2 aangehaalde passage?
Ik verwijs hierbij naar de brief aan uw Kamer van 4 juni jl. met kenmerk BPZ-2013/130 over de volkenrechtelijke aspecten van het sanctieregime tegen Syrië.
Heeft u kennisgenomen van het standpunt van Oostenrijk over opheffing van het wapenembargo tegen Syrië?3
De visie van Oostenrijk is de regering bekend. Als gesteld in de bovenvermelde brief aan uw Kamer van 4 juni jl. geldt het verbod op inmenging in de interne aangelegenheden van een staat als volkenrechtelijk uitgangspunt. Dit non-interventiebeginsel is een essentiële tot het internationaal gewoonterecht behorende volkenrechtelijke norm. Het steunen van gewapende oppositie met materieel en het verzorgen van training vallen onder dit verbod.
Vanwege de redenen aangegeven in bovengenoemde brief heeft het kabinet er begrip voor dat het non-interventiebeginsel onder druk komt te staan. Het gebrek aan legitimiteit van het regime van Assad, en de brede erkenning van de SOC/Syrische Nationale Coalitie als legitieme vertegenwoordigers van het Syrische volk brengen het kabinet tot het oordeel dat het leveren van militair materieel aan de SOC in uitzonderlijke gevallen, en onder specifieke voorwaarden, niet in strijd zou behoeven te zijn met het internationaal recht. Een dergelijke afweging zal van geval tot geval moeten worden gemaakt in het licht van de specifieke omstandigheden. Er zij overigens onderstreept dat de Nederlandse overheid op dit moment geen wapenleveranties aan de Syrische oppositie overweegt.
De mening van Oostenrijk dat het leveren van wapens aan de Syrische rebellen in strijd is met Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944 kan ik niet in zijn algemeenheid onderschrijven of verwerpen. Artikel 1 van het Gemeenschappelijk Standpunt bepaalt dat een lidstaat per geval toetst of de aanvragen inzake uitvoervergunningen voldoen aan de criteria van artikel 2. Het is aan de lidstaten om dit te beoordelen. In de Kamerbrief (kenmerk BPZ-2013/130) heeft het kabinet aangegeven dat Nederland onder de huidige omstandigheden zeer waarschijnlijk niet tot een positief besluit zal komen als een aanvraag getoetst moet worden. Het kabinet heeft hierbij in het bijzonder gewezen op criterium 2 (mensenrechten) en criterium 3 (situatie van gewapend conflict). Ten aanzien van criterium 7 (eindbestemming) zijn er naar het oordeel van het kabinet geen absolute garanties te geven over eindgebruik van wapens die aan de Syrische oppositie zouden geleverd worden.
Deelt u de opvatting van Oostenrijk dat wapenleveranties aan de Syrische rebellen illegaal zijn op basis van – een inbreuk op het gewoonterechtelijke beginsel van niet inmenging in binnenlandse aangelegenheden en het geweldsverbod van artikel 4 lid 2 van het VN Handvest?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in de Nicaragua-zaak dat het leveren van wapens aan rebellen illegaal is, ook van toepassing op Syrië? Zo nee, waarom wijkt Syrië volgens u af van het verbod op inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van een staat door wapens aan de oppositie te leveren?
Het oordeel van het Internationaal Gerechtshof in de Nicaragua zaak herbevestigde de belangrijke volkenrechtelijke norm van non-interventie. De betekenis van deze specifieke zaak in het geval een Staat zou overwegen wapens te leveren aan de Syrische opstandelingen – hetgeen de Nederlandse regering op dit moment niet doet – dient door de betrokken Staat in elk individueel geval te worden overwogen.
Deelt u de mening van Oostenrijk dat het leveren van wapens aan de Syrische rebellen in strijd is met het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU inzake wapenexport?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van Oostenrijk dat het leveren van wapens aan de Syrische rebellen in strijd is met VN Veiligheidsraadresolutie 2083, waarin een wapenembargo ingesteld werd tegen individuen en entiteiten die geassocieerd zijn met Al-Qaida, aangezien er geen duidelijk onderscheid is tussen sommige eenheden van het Vrije Syrische Leger en de aan Al-Qaida gelieerde organisatie Al-Nusrah, eveneens een terroristische organisatie?
Het kabinet is van mening dat eventuele leveranties conform de afspraken die de Raad op 27 mei jl. heeft gemaakt VN-Veiligheidsraadresolutie 2083 niet schenden. Ook Oostenrijk heeft zich deze afspraken gecommitteerd. Deze afspraken dienen om te voorkomen dat wapens in verkeerde handen terecht komen. Lidstaten die militaire uitrusting leveren, moeten beschikken over adequate waarborgen om misbruik tegen te gaan, met name in de vorm van informatie over het eindgebruik en de eindbestemming van te leveren goederen. De Syrische Coalitie heeft in haar verklaring van 20 april jl. elke vorm van terrorisme afgewezen.
Bent u zich ervan bewust dat effectieve controle over wat er in Syrië gebeurt met aan rebellen geleverde wapens nauwelijks mogelijk is en dat zowel de terroristische beweging Al-Nusrah, maar ook onderdelen van het Vrije Syrische leger, zich schuldig maken aan gruwelijkheden en oorlogsmisdaden?
Onder de huidige omstandigheden zijn er naar het oordeel van het kabinet geen absolute garanties te geven over eindgebruik van wapens die aan de Syrische oppositie zouden geleverd worden.
Hoe reëel acht u het risico dat aan de Syrische rebellen te leveren wapens op de verkeerde manier ingezet worden, zoals tegen de christelijke minderheid, die nu al ernstig bedreigd wordt door soennitische extremisten?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat een deel van eerder door het Westen aan de rebellen in Libië geleverde wapens doorgegeven of verhandeld zijn aan terroristische groeperingen en later opgedoken zijn in conflicthaarden zoals in Mali?
Wapens uit Libië worden verhandeld in de regio. Dit betreft met name wapens uit de omvangrijke depots van Qaddafi. Het kan echter niet worden uitgesloten dat ook een deel van destijds aan de rebellen geleverde wapens zijn verhandeld in de regio. De internationale gemeenschap werkt samen met de Libische autoriteiten om verdere proliferatie tegen te gaan. Nederland draagt bijvoorbeeld bij aan ontwapening (m.n. mijnen en MANPADS) en de op handen zijnde EU-grensbewakingsmissie EUBAM Libië is er mede op gericht om verspreiding van wapens te helpen bestrijden.
Rechtvaardigt het beginsel van «Responsibility to Protect» het leveren van wapens aan rebellen in Syrië en daarmee het kiezen van partij in de burgeroorlog?
Het beginsel «Responsibility to Protect» kan geen zelfstandige rechtsbasis verschaffen voor de genoemde wapenleveranties, indien die onder het internationaal recht onrechtmatig zouden zijn.
Bent u, net als Oostenrijk, bereid publiekelijk een met duidelijke argumenten omkleed standpunt in te nemen over de legaliteit van wapenleveranties aan Syrische rebellen?
Ik verwijs hierbij naar de brief aan uw Kamer van 4 juni jl. over de volkenrechtelijke aspecten van het sanctieregime tegen Syrië.
Bent u alsnog bereid de Adviesraad Internationale Vraagstukken of de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) om advies te vragen over de legaliteit van wapenleveranties aan Syrische rebellen, respectievelijk over mogelijk toekomstig optreden van de EU of «coalitions of the willing» ten aanzien van Syrië, zoals het instellen van een no-fly zone? Zo nee, waarom niet?
Nee, de regering acht dit niet noodzakelijk.
Bent u bereid het juridische standpunt over de legaliteit van wapenleveranties aan de Syrische rebellen van uw eigen Directie Juridische Zaken openbaar te maken?
Het juridische standpunt van de Directie Juridische Zaken is meegenomen in de brief aan uw Kamer van 4 juni jl. over volkenrechtelijke aspecten van het sanctieregime tegen Syrië.
Heeft u advies gevraagd aan of gekregen van de volkenrechtelijk adviseur over de legaliteit van wapenleveranties aan de Syrische rebellen? Zo ja, bent u bereid dit advies openbaar te maken?
Nee. Zie antwoord op vraag 15.
Kunt u het advies van de juridische dienst van de Europese Raad over de legaliteit van wapenleveranties aan de Syrische rebellen openbaar maken?
De Juridische Dienst van de Raad heeft geen schriftelijk advies aan de Raad gestuurd. Deze dienst neemt deel aan de vergaderingen in Raadsverband en heeft daar mondeling zijn zienswijze uiteen gezet. Deze zienswijze is meegenomen in de brief aan uw Kamer van 4 juni jl.
Bent u bereid deze vragen vóór 9 juni a.s. te beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel als bij een zorgvuldige beantwoording mogelijk was beantwoord.
Het belang van Nederlandse taal- en cultuurscholen in het buitenland |
|
Michel Rog (CDA), Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Behoud Nederlands onderwijs in Ferney-Voltaire, Frankrijk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om toegankelijk Nederlands taal- en cultuuronderwijs te kunnen bieden op plekken waar veel Nederlandse gezinnen wonen, om bij een terugkeer naar Nederland, wat de meeste gezinnen uiteindelijk doen, een soepele overgang zonder taalachterstanden mogelijk te maken, omdat anders de ontvangende school in Nederland extra tijd en energie moet steken in het wegwerken van een eventuele taal achterstand? Zo nee, waarom niet?
Het belang van onderwijs in Nederlandse taal en cultuur staat wat mij betreft niet ter discussie. Kinderen van Nederlandse ouders die in het buitenland wonen, keren veelvuldig terug in ons onderwijsstelsel. De vraag is wel of het een taak is van de Nederlandse overheid om de bekostiging van dat onderwijs (deels) te verzorgen. In mijn visie hoort die taak bij de ouders en in mindere mate de werkgevers. Het is aan hen om ervoor te zorgen dat hun kinderen onderwijs volgen dat bij de verwachte mobiliteit van de ouders past. En in de gevallen dat terugkeer naar Nederland waarschijnlijk is, is het aan hen om de doorgaande lijn in de Nederlandse taalontwikkeling van de kinderen te waarborgen.
Deelt u verder de mening dat bezuinigingen op de subsidie voor Nederlandse taal- en cultuurscholen (NTC-scholen) in het buitenland de toegankelijkheid van Nederlands taal- en cultuuronderwijs in buitenland onder druk kunnen zetten? Zo nee, waarom niet?
Het is op voorhand niet te voorspellen wat de uitwerking van de taakstelling op alle NTC-scholen is. De bekostiging van deze vorm van onderwijs wordt voor het grootste deel gedragen door de bijdragen van ouders en voor een deel door de werkgevers van de ouders. De rijksoverheid draagt daar nu aan bij, in de vorm van een subsidie aan Stichting NOB die op haar beurt de scholen subsidieert. De hoogte van die subsidie bedraagt enkele honderden euro’s per leerling per jaar. Het is aan de lokale schoolbesturen, samen met de ouders en de werkgevers, om de consequenties van het wegvallen van die subsidiestroom op te vangen. Ik verwacht dat de ouders van de leerlingen in veel gevallen een aanvullende bijdrage zullen leveren.
Kunt u aangeven om hoeveel kinderen het gaat die dit type onderwijs volgen en hoeveel procent van deze kinderen uiteindelijk weer terugkeren naar Nederland?
In 2011 waren er ruim 12.000 leerlingen waarvoor de stichting NOB subsidie verstrekte. Van deze groep ontvingen een kleine 2.500 leerlingen onderwijs op de dagscholen waar volledig Nederlands onderwijs wordt verzorgd (15 scholen voor primair onderwijs en 5 voor voortgezet onderwijs). Op de NTC-scholen ontvingen 8.500 leerlingen onderwijs in Nederlandse taal en cultuur, en meer dan 1.300 leerlingen volgde afstandsonderwijs. Van de kinderen die in de periode tussen 1995 tot en met 2011 met hun ouders geëmigreerd zijn, keerde bijna 60% terug naar Nederland.
Kunt u aangeven wat de motivering is voor de aangekondigde bezuiniging op het Nederlands taal- en cultuuronderwijs?
Het kabinet heeft er bij de invulling van de taakstelling voor gekozen het onderwijs op scholen zoveel mogelijk te ontzien. Daarom wordt niet gekort op subsidies die noodzakelijk zijn voor het primaire proces. Hier valt de subsidie aan de Stichting NOB niet onder. De rijksoverheid heeft langdurig bijgedragen aan het Nederlands onderwijs in het buitenland, maar de taakstelling noopt mij nu om de subsidiëring te beëindigen in de verwachting dat de sector de verdere bekostiging zelf ter hand neemt.
Deelt u de mening dat deze bezuiniging zal leiden tot extra kosten voor de ontvangende scholen om een eventuele taalachterstand weg te werken waarmee de bezuiniging teniet wordt gedaan door de extra kosten van scholen, waarbij ook nog komt dat, hoe ouder de kinderen zijn, het steeds moeilijker zal zijn om deze achterstand weg te werken aangezien de fase van grote taalgevoeligheid zo rond het derde levensjaar ligt?
Ik denk niet dat de bezuiniging zal leiden tot meer kosten voor het Nederlands onderwijs, want ik reken erop dat de ouders zullen zorgen voor een passend onderwijsaanbod voor hun kinderen. Als er al sprake is van doublure of het wegwerken van een taalachterstand bij terugkeer in Nederland zal dat voor een zeer gering aantal leerlingen gelden.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de infrastructuur met betrekking tot het Nederlandse taal- en cultuuronderwijs in het buitenland in stand te houden? Gaat u zich hier sterk voor maken? Zo nee, waarom niet?
Als hiervoor aangegeven vind ik het belangrijk dat ouders de volledige verantwoordelijkheid voor de financiering op zich nemen. Ook vind ik dat het bedrijfsleven hierin een grotere rol kan spelen als werkgever van de ouders van (een deel van) de leerlingen die gebruik maken van NTC-onderwijs. Daarom ga ik met de vertegenwoordigers van de werkgevers in gesprek om hen te bewegen hun rol in de financiering van het NTC-onderwijs te vergroten.
Hoe gaat u de toegankelijkheid en kwaliteit van het onderwijs op deze NTC-scholen waarborgen voor de ouders, daar naast de bijdragen van enkele honderden euro’s voor de NTC-scholendeze ouders ook vaak veel geld kwijt zijn voor de internationale school waar hun kind onderwijs volgt?
Nu de subsidie wegvalt en ik geen wettelijke taak meer heb voor het NTC-onderwijs, is het primair aan de NTC-scholen om de toegankelijkheid en de kwaliteit van deze vorm van onderwijs te waarborgen. Wel zal ik in overleg met de Inspectie van het Onderwijs bezien in hoeverre de Inspectie op verzoek van de lokale schoolbesturen een rol kan blijven spelen bij het toezicht op de NTC-scholen.