Juridische adviezen over box 3 |
|
Pieter Omtzigt |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich de volgende eerder gestelde schriftelijke vraag (van 3 januari 2022): «Wilt u een lijst met alle uitgebrachte adviezen (interne en externe, inclusief de landsadvocaat) over box-3 vanaf 2010 samenstellen en doen toekomen aan de Tweede Kamer?»1
Ja.
Herinnert u zich het antwoord: «Ja. Deze lijst moet, zoals het lid Omtzigt zelf aangeeft in de vraag, nog worden samengesteld. Daarvoor is uitgebreid uitzoekwerk nodig, juist omdat ik de vraag van het genoemde lid zo volledig mogelijk wil beantwoorden. Ik ga er daarom vanuit dat de heer Omtzigt ook interne notities bedoelt die als advies aan de bewindspersonen zijn gegaan. Dit betreft dan ook stukken die tot nu toe niet aan uw Kamer zijn overhandigd. Daarom vergt dit meer tijd dan uw Kamer mij voor de beantwoording van deze Kamervragen gunt. De gevraagde lijst met eventueel de daarbij nog niet gepubliceerde stukken zal ik binnen twee maanden aan uw Kamer sturen.»2
Ja.
Herinnert u zich dat u op 5 april 2022 het volgende antwoord gaf: «in reactie op het schriftelijk overleg (2022Z00005) heb ik aangegeven binnen twee maanden een lijst te delen met alle uitgebrachte adviezen (interne en externe, inclusief de landsadvocaat) over box-3 vanaf 2010, in het bijzonder over de vraag of de box 3-tarieven mogelijk een schending van het eerste protocol van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens opleveren. De inventarisatie is een eind gevorderd, maar nog niet gereed. Ik heb wat meer tijd nodig om de stukken te kunnen delen. Uw Kamer ontvangt deze stukken tegelijkertijd met de richtingennotitie.»3
Ja.
Herinnert u zich dat u op 15 april 2022 een lijst en een inventarislijst naar de Kamer gestuurd heeft, maar dat dat die lijst niet in 2010 begint, zoals gevraagd, maar in 2015 en dat die gaat over juridische adviezen over strijdigheid met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en niet over alle adviezen?4
Ja.
Is het u opgevallen dat in de periode 2015–2017 eigenlijk geen adviezen of memo’s zijn uitgebracht, terwijl in die periode toch het Belastingplan 2016 behandeld is, waarin de nieuwe box 3 is ingevoerd met de vele ficties, die uiteindelijk geleid heeft het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, waarin de Hoge Raad oordeelde dat box 3 in strijd was met het recht op ongestoord genot van eigendom en het discriminatieverbod uit het EVRM en rechtsherstel bood?
Ja, dat is me ook opgevallen. De zoekscope waarmee de stukken zijn verzameld die op 15 april jl. naar uw Kamer zijn gestuurd luidde «box 3 in samenhang met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)». Naar aanleiding van deze zoekopdracht kwamen geen stukken uit 2015, het jaar waarin het Belastingplan 2016 is behandeld, naar boven.
Bent u ervan op de hoogte dat vooral bij het Belastingplan 2016 vele fracties in de Tweede Kamer gevraagd hebben naar de juridische houdbaarheid en dat er al arresten van de Hoge Raad uit april 2015 lagen?
Ja.
Is het gebruikelijk dat er juridische adviezen en analyses ten grondslag liggen aan keuzes om een belasting te veranderen en zeker wanneer het een hervorming betreft van een belastingonderdeel (box 3), dat al meerdere keren tot negatieve uitspraken van rechters en de Hoge Raad heeft geleid?
Ja, dit is uiteraard gebruikelijk. En daarbij is het gebruikelijk om dergelijke adviezen intern uit te werken en aan de bewindspersonen, aan mijn ambtsvoorgangers dus, ter beschikking te stellen. De notities die zijn gemaakt ter voorbereiding op de wijziging in box 3 in het Belastingplan 2016 zal ik u voor het zomerreces toesturen.
Als er geen juridische adviezen en analyses waren, op basis waarvan kon het kabinet dan uitspraken doen over het vertrouwen dat deze vernieuwde box 3 juridisch houdbaar zou zijn, zoals de regering herhaaldelijk deed tijdens de behandeling van dat Belastingplan, waarin de discussie over box 3 een zeer prominente plek innam?
Het standpunt van het kabinet was gebaseerd op de interne analyses en adviezen die door de ambtenaren op het Ministerie van Financiën zijn opgesteld.
Kunt u dus de originele vraag van 3 januari beantwoorden en alle juridische anlayses en adviezen over box 3 vanaf 2010 openbaar maken, inclusief interne adviezen en analyses, inclusief mondelinge en schriftelijke adviezen van de landsadvocaat of andere internen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u alle adviezen en analyses uit 2015 (behandeling Belastingplan 2016) en 2016 nog voor de voortzetting van het commissiedebat over box 3 aan de Kamer doen toekomen?
Zoals blijkt uit de beantwoording op de hiervoor gestelde vragen en uit de stukken die uw Kamer vóór het debat hebben bereikt, was dit niet mogelijk.
Het bericht ‘Turkse zakenman Kavala veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turkse zakenman Kavala veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf»?1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging en onvrede over de veroordeling van deze filantroop en acht andere activisten die jarenlang opkwamen voor mensenrechten en/of burgerlijke vrijheden in Turkije?
Nederland blijft zich grote zorgen maken over de rechtsstaat en de mensenrechtensituatie in Turkije in het algemeen. Mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijke rechtsgang, vormen de hoeksteen van het Nederlands buitenland beleid en het kabinet tracht dan ook om mensenrechten wereldwijd te bevorderen.
Het Nederlandse standpunt in deze zaak is helder: er ligt een duidelijke uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) die verplicht tot de onmiddellijke vrijlating van dhr. Kavala. Nederland hecht er sterk aan dat lidstaten van de Raad van Europa (RvE), ook Turkije, hun verplichtingen nakomen door uitvoering te geven aan uitspraken van het EHRM.
Deze boodschap draagt Nederland zowel in multilaterale fora, als bilateraal uit. Het kabinet steunt dan ook de verklaring van de EU Hoge Vertegenwoordiger Joseph Borrell, waarin hij de veroordeling van dhr. Kavala betreurt en oproept tot zijn vrijlating, zoals de uitspraak van het EHRM luidt.
Wanneer was de laatste keer dat u bezwaar heeft gemaakt bij de Turkse autoriteiten over de zaak van Kavala, die al vierenhalf jaar in de gevangenis zat zonder proces?
Het kabinet brengt de zorgen die bestaan over de mensenrechtensituatie in Turkije regelmatig en bij iedere passende gelegenheid op. Dit gebeurt in internationale fora, maar ook in gesprekken met de Turkse autoriteiten, op zowel ambtelijk als politiek niveau. De laatste keer dat dit op het hoogste politieke niveau werd besproken was tijdens het gesprek dat Minister-President Rutte voerde met President Erdoğan op 22 maart.
Bent u bereid na deze veroordelingen opnieuw in contact te treden met uw Turkse ambtsgenoot om uw onvrede kenbaar te maken en aan te dringen op de snelle vrijlating van Kavala en de andere politieke gevangenen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal deze boodschap blijven uitdragen, in verschillende fora en op verschillende niveaus zoals beschreven in bovenstaande antwoorden, en zal dit ook doen bij het volgende passende bilaterale contactmoment.
Welke consequenties moeten er wat u betreft op deze veroordeling volgen gezien de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens om Kavala en Selahattin Demirta vrij te laten?
Het kabinet heeft zich, in gezamenlijkheid met gelijkgezinden, in de RvE hard gemaakt voor de naleving van de uitspraak van het EHRM in de zaak tegen dhr. Kavala en zal dit blijven doen. Op 2 februari 2022 besloot het Comité van Ministers van de Raad van Europa tot het starten van een inbreukprocedure tegen Turkije vanwege de voortdurende detentie van dhr. Kavala. Met dit besluit werd de zaak terugverwezen naar het EHRM voor een opinie over de naleving van deze uitspraak. Na deze opinie zal de zaak worden terugverwezen naar het Comité van Ministers waar eventuele maatregelen zullen worden besproken. Het kabinet kan niet op de verschillende stappen in dit proces vooruitlopen, maar zal zich gedurende dit proces samen met andere RvE-landen continue hard blijven maken voor de uitvoering van het EHRM vonnis. Ditzelfde geldt voor de uitvoering van het vonnis in de zaak van Mr. Demirtas.
Bent u bereid om uzelf hard te maken voor het versneld uitzetten van Turkije uit de Raad van Europa? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat gesprekken in Europees verband over de modernisering van de douane-unie met Turkije na deze veroordelingen niet kunnen worden gestart? Zo nee, waarom niet?
De Europese Raad heeft, onder andere, op aandringen van Nederland geconcludeerd dat een dialoog over mensenrechten en de rechtstaat een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije is en blijft. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie.
Het kabinet zal zich inspannen om in een toekomstige discussie over het mandaat en onderhandelingsrichtsnoeren voor de modernisering van de douane-unie duidelijke afspraken te maken over de voortgang die nodig is op het terrein van de rechtsstaat in relatie tot de handelsbetrekkingen met Turkije. Indien de gesprekken over modernisering van de douane-unie echt van start gaan is dit voor de EU een kans om, naast de op belangen gebaseerde samenwerking met Turkije, opnieuw rechtsstaatselementen aan de dialoog met Turkije toe te voegen met als doel om vorderingen te zien op de rechtsstaat en democratie in Turkije.
Bent u bereid om in Europees verband ervoor te pleiten dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije officieel worden stopgezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Het kabinet en de Europese Commissie delen zorgen over de verdere achteruitgang ten aanzien van de rechtsstaat, democratie en de mensenrechten in Turkije. Op basis hiervan is het in de ogen van het kabinet terecht dat de toetredingsonderhandelingen effectief tot stilstand zijn gekomen. Nederland pleit conform de motie van de leden Roemer en Segers2 in Europees kader reeds geruime tijd voor de opschorting van pretoetredingssteun (IPA) aan Turkije. Voor volledige opschorting van de IPA-steun voor Turkije blijkt echter onvoldoende draagvlak binnen de Raad.
Bent u bereid zich in Europees verband hard te maken om degenen die verantwoordelijk zijn voor deze politieke rechtszaak op de Europese sanctielijst te zetten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3, kaart het kabinet de zorgen die bestaan over de mensenrechtensituatie in Turkije regelmatig op verschillende niveaus aan. De laatste keer dat dit op het hoogste politieke niveau werd besproken was tijdens het gesprek dat Minister-President Rutte voerde met President Erdoğan op 22 maart. Ten aanzien van de overige sancties wacht het kabinet de volgende stappen af in de inbreukprocedure binnen de RvE.
Gaat u de Turkse ambassadeur ontbieden? Welke andere bilaterale stappen, zoals op het vlak van economische sancties en justitiële- en politiesamenwerking, bent u bereid te zetten?
Zie antwoord vraag 9.
Het nieuwsbericht ‘Nederland wil nog dit jaar van gas en kolen uit Rusland af’ |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat «Nederland wil nog dit jaar van gas en kolen uit Rusland af»?1
Ja.
Hoe apprecieert u het feit dat Duitsland al heeft bepaald om te stoppen met het importeren van Russische olie? Hoe verwacht Duitsland aan hun olievraag te voldoen? Hoe verwacht u dat deze beslissing effect heeft binnen de Europese oliemarkt? Zal de afhankelijkheid van Russische olie van andere EU-lidstaten toenemen?
Duitsland heeft aangegeven dezelfde ambities als Nederland te hebben waar het gaat om het stoppen met de import van Russische fossiele brandstoffen. Dat wordt ook gereflecteerd door het unaniem genomen besluit van de Raad van Ministers voor een zesde sanctiepakket om per 5 december 2022 de import van ruwe olie te stoppen, en twee maanden later de import van geraffineerde producten. Hoewel Duitsland formeel nog gebruik zou mogen maken van de olie die via de pijplijn binnenkomt, hebben ze onomwonden aangegeven dit niet te zullen doen. Daardoor zal te zijner tijd ca. 85% tot 90% van alle Russische olie buiten de EU gehouden worden.
Op dit moment is niet te overzien hoeveel vaten er per dag minder zullen worden afgenomen door het stoppen van de olie-import uit Rusland: dit ligt aan onder meer de productieverhogingen door de VS en OPEC-landen. Het blijft daarom belangrijk om in te zetten op het verminderen van het gebruik van olie vanuit welke bron dan ook.
Kunt u, vooruitlopend op de door u aangevraagde studie aan de Europese Commissie over de effecten van een olie-embargo van Russische olie, gedetailleerder aangeven wat u verwacht dat de effecten zijn voor Nederland? Welke acties moet Nederland voorbereiden om de impact hiervan zoveel mogelijk te beperken?
In 2021 en ook het eerste kwartaal van 2022 kwam ruim 34% van de ruwe aardolie, die in Nederlandse raffinaderijen werd verwerkt, uit Rusland. Russische ruwe aardolie is van een middelzware kwaliteit en hiermee bij uitstek geschikt voor productie van diesel in de Nederlandse raffinaderijen, die zijn afgestemd op dit type Russische ruwe aardolie. Daarmee is Nederland netto exporteur van diesel. Dit is opmerkelijk, omdat de EU meer diesel importeert dan exporteert met een grote netto import van diesel (1,1Mb/d (Million barrels per day)). Ongeveer 0,6Mb/d olie die vanuit Rusland Nederland binnenkomt is bestemd voor doorvoer, waarvan 0,3Mb/d ruwe olie en 0,3Mb/d olieproducten.
Daarnaast kunnen er ook olieproducten die in Nederland geraffineerd zijn met Russische ruwe aardolie doorgevoerd worden naar ons achterland. Het is niet te zeggen hoeveel van deze doorvoer Russische ruwe olie of olieproducten bevat. Nederland heeft een belangrijke positie ten opzichte van internationale partners in het leveren van vloeibare brand- en grondstoffen. Rotterdam is de tweede bunkerbrandstofhaven ter wereld en Amsterdam is de grootste exporthaven van benzine ter wereld. Vele nationale en internationale afnemers vertrouwen op de diensten van deze en andere Nederlandse raffinaderijen, chemische bedrijven, opslagfaciliteiten en infrastructuur. Ook EU-landen zoals Duitsland zijn afhankelijk van de inzet van onze havens en infrastructuur.
Bovendien is olie overal in de onze economieën verweven en is een belangrijke grondstof voor veel sectoren: Het wegvallen van olie-import uit Rusland zal dus gevolgen hebben voor de Nederlandse economie. Ik analyseer momenteel hoe daartoe proactief mitigerende maatregelen kunnen worden genomen.
Hoe gaat u voorkomen dat Russische olie door middel van blending (49% Russische olie, 51% andersoortige olie waardoor de olie niet meer het etiket «Rusland» heeft) alsnog op de Nederlandse markt terecht komt? Welke actoren zijn hier volgens u van belang om het gesprek mee aan te gaan?
Wat er met Russische aardolie wereldwijd gebeurd, is niet te traceren. Landen die geen sancties kennen tegen Russische olie, kunnen dit blijven importeren, verwerken en verhandelen. De oliemarkt is een mondiale markt en derhalve zeer lastig tot onmogelijk te controleren.
Nederland blijft zich evenwel inzetten voor het opnemen, in volgende sanctiepakketten, van bepalingen die dit probleem adresseren.
In hoeverre doen olie-importeurs in Nederland momenteel aan self sanctioning met betrekking tot Russische olie? Welk percentage van de Nederlandse oliemarkt gaat het dan om?
Het kabinet heeft in de Kamerbrief van 22 april jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 302) aangegeven zo snel mogelijk onafhankelijk te willen zijn van Russische energie, waaronder olie en gas en heeft het bedrijfsleven opgeroepen ook zo snel mogelijk over te schakelen op andere leveranciers dan Rusland. Er is helaas geen inzicht te geven in de contracten. Deze hebben een looptijd die dient te worden nageleefd. Bij afloop kan afname worden gestopt. Het is bekend dat een aantal bedrijven aan self sanctioning doen, andere nog niet.
Olie uit pijpleidingen, maar ook gas uit pijpleidingen, is goedkoper dan olie- en gastransport via schip. Welke mogelijkheden ziet u op Nederlands, maar ook op Europees, niveau om de markt ook na de Oekraïne-oorlog en een eventuele afname van self sanctioning, van goedkope Russische olie en gas af te houden?
Verdere diversificatie van leveranciers en het versnellen van de energietransitie helpen om van goedkope Russische olie en gas af te stappen. Daarnaast is verdere verduurzaming en daarmee besparing belangrijk zodat we überhaupt minder olie en gas nodig hebben.
Hoe ziet u hierbij specifiek de optie voor een verhoogd importtarief van olie en gas uit Rusland? Wat zijn de voordelen als dit Europees wordt opgepakt? En andersom, welke nadelen zijn er als dit alleen door Nederland wordt opgepakt?
De optie van een importtarief is meermaals op Europees niveau de revue gepasseerd. Er is echter, conform de Nederlandse inzet, voor gekozen om vooral in te zetten op een algeheel verbod op Europees niveau. Ondanks enkele uitzonderingen zal ca. 85 tot 90 procent van de Russische olie gesanctioneerd zijn, en dus niet meer de EU-markt op komen. In de komende periode zet Nederland erop in om te zorgen dat het verbod zo strak mogelijk gehandhaafd wordt, onder meer door actief in de gaten te houden dat er geen doorverkoop plaatsvindt van olie die onder buisleidingen nog binnenkomt.
Zou u de verwachte effecten van een verhoogd importtarief voor olie en gas uit Rusland kunnen toelichten? Hoe hoog zou een dergelijk importtarief moeten zijn om effect te hebben? Hoeveel extra inkomsten zou dat opleveren? Bent u bereid om hier op Europees niveau ook voor te pleiten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe apprecieert u het feit dat u Nederland als doel oplegt om ongeveer 6 miljard kuub gas te vervangen (gelijk aan het aandeel Russisch gas in de Nederlandse gasmix), terwijl we in een Europese gasmarkt zitten en alle door Nederland genomen maatregelen, zoals de LNG-tanker in de Eemshaven, voor de Europese gasmarkt ingezet kunnen worden? Geeft u daarmee ook impliciet aan dat u vindt dat alle andere landen maatregelen moeten nemen om voor gasvervanging gelijk aan hun aandeel Russisch gas in hun gasmix moeten komen? Heeft u ook overwogen, gezien de rol van Nederland als doorvoerland en de genomen maatregelen, het doel hoger dan 6 miljard kuub te laten zijn? Waarom wel, of waarom niet?
Ik zet me op dit moment in om een zo groot mogelijk deel van het statistisch aandeel2 Russisch aardgas dat we in Nederland verbruiken te besparen en vervangen. Dit is toegelicht in de Kamerbrieven van 22 april jl. en 20 juni jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 302 en Kamerstuk 29 023, nr. 312) en meest recent ook in de Kamerbrief van 21 juli jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 337). De op 20 juni jl. door mij aangekondigde maatregelen, zoals het opheffen van de productiebeperkingen van kolencentrales en een mogelijke tijdelijke besparingstender zullen voor een verdere reductie van de gasvraag in Nederland zorgen. In Nederland zorgt dat er voor dat we ons statistisch deel van het Russische gasverbruik relatief snel kunnen vervangen of besparen.
Andere EU-lidstaten, zoals Italië en Duitsland, zijn voor een veel groter deel afhankelijk van Russisch gas en kunnen daardoor niet alles vervangen of besparen op korte termijn. Ik ga er van uit dat andere EU-landen er ook het maximale aan zullen doen om zo veel mogelijk aardgas te besparen of vervangen. Hiervoor is relevant dat de Europese Commissie (EC) op 20 juli jl. haar communicatie «Save gas for a safe winter» uitgebracht. Met deze communicatie wil de EC bereiken dat de lidstaten de maatregelen die zij in aanloop naar de komende winter nemen om de gasvoorziening zo onverstoord mogelijk te laten doorgaan versneld uitvoeren en ook beter onderling afstemmen. Daarbij wijst de EC ook op de noodzaak van extra energiebesparing, het verminderen van het gasverbruik voor verwarming en verkoeling, de mogelijkheden van brandstofomschakeling en marktgebaseerde maatregelen om het gasverbruik door de industrie te verminderen. Voor dit laatste presenteert de EC haar European Gas Demand Reduction Plan. Voor de verdere implementatie hiervan heeft de EC, als onderdeel van haar communicatie, een verordening voorgesteld met daarin een vrijwillig gasbesparingsdoel van 15% voor alle lidstaten. Deze voorstellen zijn besproken tijdens de extra Energieraad op 26 juli jl. waar hierover een akkoord is bereikt. Uw Kamer wordt over de uitkomst van deze Energieraad geïnformeerd.
Hoe apprecieert u daarbij het feit dat door uw omzetting van de gasopslag van Grijpskerk van hoogcalorisch gas naar laagcalorisch gas, de gasopslag Grijpskerk eigenlijk maar met ongeveer 1 miljard kuub gevuld kan worden (zoals aangegeven in het GTS-advies van 14 maart, voetnoot 5)? Hoe verhoudt dat zich tot uw uitspraak in de kamerbrief van 22 april dat Grijpskerk «volledig» wordt gevuld?
De gasopslag Grijpskerk is nodig om sluiting van het Groningenveld mogelijk te maken, zoals ook aangegeven door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (Kamerstuk 33 529, nr. 996). Om sluiting van het Groningenveld in 2023 binnen bereik te houden wordt de opslag de komende periode voor 100% gevuld met laagcalorisch gas. In totaal gaat het dan om 2,4 miljard Nm3. Vanwege de omzetting van Grijpskerk van hoog- naar laagcalorisch gas is ca. 1 miljard Nm3 direct inzetbaar als laagcalorisch gas. Het dan nog resterende gas is een mengsel van hoog- en laagcalorisch gas dat na bijmenging van stikstof inzetbaar is mits voldoende capaciteit beschikbaar is bij stikstofinstallaties en het gas ook daarnaartoe getransporteerd kan worden. De beschikbare capaciteit om stikstof bij te mengen wordt vergroot met de bouw van een nieuwe stikstofinstallatie in Zuidbroek. Daarnaast bekijk ik momenteel de opties om te garanderen dat er voldoende transportcapaciteit beschikbaar is om het resterende gas uit de gasopslag Grijpskerk naar de stikstofinstallaties te kunnen transporteren. Ik zal uw Kamer hierover informeren bij de besluitvorming over de gaswinning uit het Groningenveld voor het gasjaar 2022–2023.
Hoe apprecieert u het vullen van Grijpskerk met laagcalorisch gas in relatie tot de vulling van de hoogcalorische gasopslag Bergermeer? Zou Bergermeer niet met meer gas (80% i.p.v. 70%) gevuld moeten worden om de leveringszekerheid voor hoogcalorisch gas op orde te houden? Zou dat niet meer recht doen aan het feit dat Bergermeer ook aan het einde de afgelopen winter al vrijwel leeg was?
In de brieven van 20 juni en 5 juli jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 312 en Kamerstuk 33 529, nr. 1056) heb ik aangegeven dat ik mij er op richt om de gasopslagen te vullen boven de Europese streefdoelen. De moties Kops en Erkens/Kröger (Kamerstuk 29 023, nrs. 313 en 317) roepen mij daartoe ook op.
In de brief van 5 juli jl. ben ik specifiek ingegaan op de maatregelen die zijn en worden genomen om de gasopslag Bergermeer te vullen. In de brief van 21 juli jl. heb ik aangegeven dat in gesprek met EBN om meer dan het eerder aangegeven maximum van 11 TWh te laten vullen en dat ik onderzoek welke mogelijkheden er zijn om de gasopslag Norg verder te vullen met geconverteerd hoogcalorisch gas.
Overigens geldt dat in Nederland historisch gezien altijd de nadruk heeft gelegen op het vullen van de opslagen voor laagcalorisch gas omdat dat het gas is dat wordt gebruikt door vrijwel alle huishoudens en elders in de gebouwde omgeving zoals op de meeste bedrijventerreinen. Juist dat gasgebruik wordt gekenmerkt door een lage vraag in de zomer en een hoge vraag in de winter. Met gasopslagen wordt daarin voorzien. Het huidige gebruik van hoogcalorisch gas kent een dergelijk fluctuatie veel minder.
Hoe verhouden de kosten van het afschakelen van de eerste gasverbruikers onder het Bescherm- en Herstelplan Gas zich tot het vullen van de gasopslag Bergermeer met 80% in plaats van 70%? Met andere woorden, als we de gashoeveelheid die het verschil is tussen de vulling van 70% en 80% van de gasopslag vergelijken met de hoeveelheid gasverbruikers die afgeschakeld moeten worden om een soortgelijke hoeveelheid gas te besparen, hoeveel compensatie zou dan aan deze bedrijven gegeven moeten worden? En wat zouden daar de maatschappelijke gevolgen verder van zijn, voor bijvoorbeeld het vestigingsklimaat, hoeveelheid werknemers dat thuis komt te zitten en andere gevolgen?
Dit is niet op voorhand uit te rekenen. Dit hangt af van de subsidiebehoefte die er is voor het vullen van de gasopslag Bergermeer. En in hoeverre bedrijven eventueel zouden moeten afschakelen in het geval van een fysiek gastekort. De vulgraden zijn niet de enige factor die bepaalt hoe groot de kans is dat in het kader van het Bescherm- en Herstelplan Gas bedrijven moeten afschakelen. Zoals in de brief van 21 juli jl. is toegelicht, heeft GTS berekend dat er komende winter in Nederland geen gastekort hoeft op te treden, mits voldaan wordt aan een aantal randvoorwaarden. Hierbij speelt bijvoorbeeld de aanvoer van LNG en de toevoer via pijpleidingen uit andere landen een belangrijke rol. Ik neem naast het stimuleren van het vullen van de gasopslagen meer maatregelen die er voor moeten zorgen dat de kans dat we Nederlandse bedrijven moeten afschakelen zo klein mogelijk is, zoals maatregelen op gebied van energiebesparing en het uitbreiden van de LNG importcapaciteit in de Eemshaven en Rotterdam. Daarnaast heeft het kabinet, tegelijk met het afkondigen van de vroegtijdige waarschuwing als bedoeld in het Bescherm- en Herstelplan Gas, op 20 juni jl. enkele maatregelen aangekondigd waarmee wordt beoogd te voorkomen dat we op een later moment in een noodsituatie terecht komen en verregaande maatregelen moeten nemen.
Deel u de mening dat de toepassing van het Bescherm- en Herstelplan Gas tot forse negatieve gevolgen zou leiden en dat het daarom koste wat het kost voorkomen moet worden? Bent u bereid om in gesprek te gaan met relevante partijen over de bereidheid van de sector om zelf ook bij te dragen aan een hogere vulgraad, van bijvoorbeeld 80%?
Het Bescherm- en Herstelplan Gas voorziet voor de drie door de verordening gasleveringszekerheid geïdentificeerde niveaus van gascrisis in maatregelen ter bestrijding daarvan. Gedurende de eerste twee niveaus is het aan de markt om deze maatregelen met behulp van marktgebaseerde maatregelen te bestrijden. Pas als het derde en hoogste niveau van gascrisis wordt afgekondigd is het aan de overheid om een noodsituatie met behulp van niet-marktgebaseerde maatregelen te bestrijden. Deze maatregelen die in het Bescherm- en Herstelplan gas zijn opgenomen lopen voorts op in mate waarin zij ingrijpen, waarbij eerst wordt voorzien in vrijwillige maatregelen en daarna pas in dwingende. De opvatting dat maatregelen uit het Bescherm- en Herstelplan Gas leiden tot forse negatieve gevolgen deel ik waar het gaat om enkele specifieke niet-marktgebaseerde maatregelen uit het Bescherm- en Herstelplan met een dwingend karakter, zoals het afsluiten van afnemers.
Om te voorkomen dat we in een noodsituatie terechtkomen en genoodzaakt zijn dergelijke ingrijpende maatregelen te treffen heb ik bij het afkondigen van de vroegtijdige waarschuwing op 20 juni jl. enkele maatregelen aangekondigd waarmee wordt beoogd het gasverbruik terug te dringen. In de brief van 21 juli jl. ben ik hier nader op ingegaan.
U geeft ook aan in uw recente Kamerbrief dat er een kans aanwezig is dat Rusland zelf besluit om op korte termijn te stoppen met gasleveringen. Hoe groot schat u de kans in dat dat gebeurt? Is Nederland voorbereid op een dergelijke abrupte stop? Heeft u dat scenario en bijbehorende acties klaarliggen?
Het is heel moeilijk te voorspellen of en wanneer dit zou kunnen gebeuren. De mate waarin een fysiek gastekort ontstaat is afhankelijk van aan welke EU-landen Rusland zou stoppen met leveren, of het gaat om een volledige afsluiting of een gedeeltelijke en in hoeverre de getroffen landen hun gasverbruik kunnen beperken (door onder andere het (gedeeltelijk) afschakelen van hun industrie). In de brief van 21 juli jl. heb ik u geïnformeerd over de ontwikkelingen in de gastoevoer via de Nord Stream I gasleiding naar Europa. Ik ben daarbij ook ingegaan op de bevindingen van GTS voor het scenario dat er een jaar lang geen Russisch gas zou kunnen worden geïmporteerd. GTS verwacht aankomende winter geen fysiek tekort, mits wordt voldaan aan een aantal randvoorwaarden. In het geval er desondanks in Nederland een fysiek tekort is zijn we hierop voorbereid met het Bescherm- en Herstelplan Gas. Gezien de ontwikkelingen in andere Europese landen heeft het kabinet op 20 juni jl. besloten de eerste fase van het Bescherm- en Herstelplan gas af te kondigen (vroegtijdige waarschuwing)3.
Bent u ook al scenario’s aan het uitwerken voor de winter van ’23/’24? Welke lessen trekt u hierbij uit de afgelopen winter? Welke acties zou u dit jaar al moeten nemen om de leveringszekerheid van gas voor de winter van ’23/’24 al beter te borgen?
Ik richt me op dit moment met name op de winter ’22 -’23 voor het nemen van maatregelen, zoals het stimuleren van het vullen van de gasopslag Bergermeer en het fors verhogen van de LNG-importcapaciteit. Daarnaast zal ik u zoals eerder toegezegd nader informeren over de scenario’s voor komende winter, inclusief de maatschappelijke gevolgen. Er wordt uiteraard ook nagedacht over de volgende winters, hoewel het moeilijk te voorspellen is wat de situatie dan zal zijn op de gasmarkt. Dat neemt niet weg dat ik versneld maatregelen neem die ons gasverbruik structureel moeten terugdringen. Ik verwijs hiervoor onder meer naar mijn recente Kamerbrief van 20 juni jl.4
Bent u bereid om voor zowel de komende winter als de daaropvolgende winter nogmaals adviezen uit te vragen bij partijen als Gasunie Transport Services (GTS) en Energie Beheer Nederland (EBN) voor additionele suggesties voor het versterken van de leveringszekerheid de komende periode?
Met GTS is er vanuit mijn ministerie dagelijks contact over de stand van zaken op gebied van leveringszekerheid. Daarnaast heeft GTS een rol als wettelijk adviseur voor de leveringszekerheid op grond van de Gaswet. In die hoedanigheid heeft GTS alleen al dit jaar al meermaals adviezen uitgebracht op gebied van leveringszekerheid, die ook met uw Kamer zijn gedeeld. Waar nodig vraag ik aan GTS aanvullende adviezen uit. Ook met Energie Beheer Nederland, een staatdeelneming waarvan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de aandeelhouder is, is er nauw contact. Op structurele basis maar ook gericht in het kader van specifieke maatregelen voor het borgen van de leveringszekerheid, zoals het vullen van gasopslag Bergermeer (zie de brief van 5 juli jl., Kamerstuk 33 529, nr. 1056). Ook spreek ik regelmatig met een breed scala aan partijen over het borgen van de leveringszekerheid gas. Zo vindt er bijvoorbeeld in augustus een expertsessie plaats met de bewindspersonen over dit onderwerp.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden uiterlijk dinsdag 10 mei?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het artikel in het AD met als titel ‘Hugo de Jonge is dolblij met deze huizen, maar het is net een sauna: ‘Het is hier 27 graden’’ van 27 maart jongstleden |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hugo de Jonge is dolblij met deze huizen, maar het is net een sauna: «Het is hier 27 graden»» van 27 maart jongstleden?1
Ja.
Is het waar dat u deze zestig nieuwe flexwoningen bejubeld heeft?
Ik ben daar op werkbezoek geweest en heb aangegeven dat het een mooi project is en dat het goed is dat deze woningen zijn gerealiseerd.
Hoe kijkt u aan tegen flexibilisering van de volkshuisvesting in het licht van het respecteren, beschermen en verwezenlijken van het recht op huisvesting waarbij woonzekerheid (security of tenure) een belangrijk element is?
Het bevorderen van voldoende woongelegenheid is een grondwettelijke kerntaak van de overheid. Bij het tegengaan van het woningtekort zijn flexwoningen – ofwel modulaire woningen die geplaatst kunnen worden op locaties die tijdelijk beschikbaar zijn en daarna op een andere locatie een dak boven het hoofd kunnen bieden – van belang om snel woonruimte toe te kunnen voegen en in te kunnen spelen op schommelingen in vraag en aanbod. Woonzekerheid is een belangrijk element en het plaatsen van flexwoningen doet daar mijns inziens geen afbreuk aan. Gemiddeld wordt in Nederland om de 7 jaar van huis gewisseld.
Hoe zorgt flexibilisering van de volkshuisvesting volgens u ervoor dat het (internationale) recht op behoorlijke huisvesting, waar u terecht meermaals naar verwijst, progressief gerealiseerd wordt?
Zie vraag 3.
Kunt u garanties afgeven dat een eventueel tijdelijk aanbod van flexwoningen niet de norm wordt, zoals dit is gebeurd bij tijdelijke huurcontracten, waardoor huurders uiteindelijk minder woonzekerheid krijgen terwijl verhuurders de vruchten van deze woononzekerheid plukken?
De woningmarkt heeft meer ruimte nodig om lokale of nationale schommelingen in vraag en aanbod op te kunnen vangen. Daar spelen flexwoningen, juist vanwege hun verplaatsbaarheid en aanpasbaarheid, een belangrijke rol bij. Ik zou dan ook toe willen werken naar een flexibele schil van voldoende omvang die voor verschillende doeleinden ingezet kan worden, als aanvulling op en niet in de plaats van het reguliere woningaanbod.
Hoe kijkt u aan tegen de verdere flexibilisering van de volkshuisvesting in het licht van het coalitieakkoord waarin staat dat «vaste huurcontracten de norm blijven»?
Zoals in het coalitieakkoord is opgenomen, moeten vaste huurcontracten de norm blijven. Zoals ik in mijn brief van 19 mei 2022 over het programma Betaalbaar Wonen heb aangegeven, ga ik mij er voor inzetten om een groter deel van de huurwoningenvoorraad onder het woningwaarderingsstelsel (WWS) te brengen en het WWS dwingend te maken. Hiermee mitigeer ik voor het grootste deel van de huurwoningen de negatieve prikkel om tijdelijke huurcontracten te gebruiken om de aanvangshuur telkens de verhogen. Dit zal het gebruik van tijdelijke huurcontracten moeten gaan dempen, waardoor vaste huurcontracten de norm blijven. De Wet doorstroming huurmarkt 2015 beoogde het aanbod van huurwoningen te vergroten door tijdelijke verhuur toe te staan. Deze mogelijkheid blijft bestaan om zo meer woningen aan de voorraad toe te voegen in tijden van schaarste. Daar waar hoge doorstroming ongewenst is, zoals in kwetsbare wijken waar de leefbaarheid onder druk staat, moeten gemeenten in staat worden gesteld misbruik van deze contractvorm alsnog aan te pakken. We kijken naar de mogelijkheid om gemeenten daartoe wettelijk instrumentarium te geven.
Gaan de tijd, middelen en energie die u in de flexibilisering van de volkshuisvesting stopt niet in de weg staan van een duurzame oplossing gericht op het realiseren van het recht op huisvesting voor iedereen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Via de Nationale Woon en Bouwagenda en de onderliggende programma’s heb ik de prioriteiten die ik stel voor de volkshuisvesting en de uitvoeringsplannen die daaraan ten grondslag liggen duidelijk beschreven. Flexibilisering van de volkshuisvesting behoort daar niet toe. Het zorgdragen voor voldoende woningen wel.
Aan welke criteria van «behoorlijkheid» zoals uitgelegd in general comment 4 bij de verdere uitleg van het recht op huisvesting moeten flexwoningen voldoen? En kunt u voor elk van deze eisen uitleggen hoe de voorgenomen flexwoningen aan deze eisen voldoen?2
Zoals bij vraag 87 is aangegeven speelt de ILT/AW geen rol bij de totstandkoming van het energielabel. De ILT is altijd te bereiken.13
Hoe garandeert u dat er voldoende passende flexwoningen zijn die toegankelijk zijn voor mensen met een fysieke of verstandelijke beperking?
Voldoende passende zorg- en begeleiding zijn randvoorwaarden voor adequate huisvesting. Voor gemeenten geldt straks de verplichting om lokaal en in regionaal verband een woonzorgvisie op te stellen en die te laten aansluiten bij de regionale woningbouwprogrammering. Hier vallen ook flexwoningen onder.
In hoeverre creëren de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de flexibilisering van de volkshuisvesting tweederangsburgers, waarbij tweederangsburgers gedefinieerd worden als mensen met minder zekerheid? Kunt u garanderen dat u met flexwoningen geen tweederangsburgers creëert?
Er zijn geen tweederangsburgers. Maar in de definitie die u hanteert is er inderdaad werk aan de winkel voor een deel van Nederland. Daarover zijn in het coalitieakkoord ook afspraken gemaakt. Flexwoningen dragen voor veel mensen juist bij aan het vergroten van de toegankelijkheid van de woningmarkt.
Waarom krijgen mensen die wooncarrière willen maken wel een normale woning en mensen die in een kwetsbare positie kunnen verkeren en daardoor juist makkelijk uitgebuit kunnen worden zoals studenten, gescheiden ouders en arbeidsmigranten, een tijdelijke flexwoning?
Flexwoningen zijn normale woningen, alleen zijn het woningen die ook verplaatst kunnen worden en daardoor ook op tijdelijk beschikbare locaties worden gebruikt in de strijd tegen de woningtekorten. Flexwoningen zijn niet uitsluitend bedoeld voor de groepen woningzoekenden die u benoemt, maar kunnen soelaas bieden voor mensen die met spoed een woning nodig hebben.
Bent u het met mij eens dat er mensen zijn die in een onzekere woonsituatie verkeren als gevolg van een tijdelijke woning met een tijdelijk contract? Zo ja, kunt u in uw antwoord betrekken wat onzekerheid met iemand kan doen?
Die situaties kan ik me inderdaad voorstellen, maar het hangt ook af van de specifieke persoonlijke situatie. Zo is het is logisch dat studentenwoningen niet voor het leven zijn bedoeld. Bewoning van een flexwoning hoeft niet gepaard te gaan met een tijdelijk huurcontract. Er zijn ook corporaties en gemeenten die vaste contracten aanbieden of tijdelijke contracten met behoud van wachttijd. Ook is er met de laatste wijzigingen van de Woningwet een nieuwe opzeggingsgrond voor huurcontracten gecreëerd, namelijk aflopen omgevingsvergunning. Huurders kunnen dan net zo lang in de woning blijven wonen als de woning op de betreffende locatie staat, bijvoorbeeld 15 of 20 jaar.
Klopt het dat uw doelstelling van 15.000 flexwoningen volledig door woningcorporaties beheerd zullen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat zal waarschijnlijk voor een belangrijk deel het geval zijn, maar er zijn ook andere beheerorganisaties en aanbieders. Bijvoorbeeld voor het middenhuursegment.
In hoeverre bieden tijdelijke woningen een oplossing voor de enorme wachtlijsten voor een sociale huurwoning?
Flexwoningen kunnen helpen de woningnood te verlichten maar zullen de wachtlijsten niet oplossen.
Klopt het dat uw doelstelling van circa 120.000 flexwoningen in 2030 (na 8 jaar 15.000 flexwoningen per jaar) onderdeel van de 250.000 nog te bouwen nieuwe sociale huurwoningen zijn en dus dat er 130.000 echte sociale huurwoningen gebouwd zullen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De flexwoningen zullen niet enkel door corporaties gebouwd worden. Het is ook waarschijnlijk dat deze woningen niet allemaal in het sociale segment terecht komen. Hierbij komt dat flexwoningen normale, en dus ook echte, woningen zijn. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat van die circa 130.000 echte sociale huurwoningen een groot deel vervangingsnieuwbouw is? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u aangeven hoeveel echte sociale huurwoningen (niet-zijnde flexwoningen) netto toegevoegd zullen worden aan de sociale woningvoorraad?
Zoals toegelicht in het programma Betaalbaar wonen wordt er rekening mee gehouden dat ongeveer een derde van de bouwopgave voor sociale huurwoningen is bedoeld voor vervangende nieuwbouw van in slechte staat verkeerde sociale huurwoningen die gesloopt moeten worden en dat corporaties ook ongeveer een derde van hun voorraad verkopen. Zie verder de beantwoording van vraag 15.
Klopt het dat we na 2030 uitgaande van uw doelstelling van 15.000 flexwoningen per jaar met circa 150.000 flexwoningen zitten? Zo ja, wat gebeurt er te zijner tijd met die 150.000 flexwoningen?
De flexwoningen die tegen 2030 beschikbaar zijn, zullen onderdeel uitmaken van een structurele flexibele schil van woningen die bijvoorbeeld voor mensen met spoed of onvoorziene situaties ingezet kunnen worden. Door de manier van bouwen (demontabel, modulair) zijn de woningen ook gemakkelijk aan te passen en voor andere doeleinden inzetbaar. Door in te zetten op hoogwaardige kwaliteit en circulariteit kunnen ook de materialen zelf nog hergebruikt worden.
Welke type contracten krijgen de nieuw te bouwen flexwoningen en welk percentage van elk contract krijgen deze flexwoningen?
Dat zal aan de lokale partijen zijn die de flexwoningen aanbieden en van situatie tot situatie verschillen. Zie ook vraag 12.
Krijgen huurders van flexwoningen met een tijdelijk contract en/of contract voor onbepaalde tijd recht op herhuisvesting als de verhuurder het contract niet wenst te verlengen c.q. de levensduur van de flexwoning aan zijn einde komt? Kunt u uw antwoord toelichten en kunt u hierin opnemen hoe u gaat waarborgen dat deze mensen niet dakloos worden (gemaakt)?
Vaak gaat een tijdelijk huurcontract in een flexwoning gepaard met behoud van wachttijd. Zie verder vraag 18 en vraag 12.
Krijgen huurders van flexwoningen met een tijdelijk contract en/of contract voor onbepaalde tijd recht op verhuis- en inrichtingskosten als de verhuurder het contract niet wenst te verlengen c.q. de levensduur van de flexwoning aan zijn einde komt? Zo nee, waarom niet en kunt u hierbij ingaan op het feit dat huurders van flexwoningen geheel buiten hun eigen schuld om onder dezelfde omstandigheden anders behandeld worden dan mensen die wel een normale woning konden vinden en daardoor nog eens extra benadeeld worden?
Bij de inzet van een tijdelijk huurcontract of het opzeggen van een huurcontract op grond van het aflopen van een omgevingsvergunning is er geen sprake van verhuiskostenvergoeding, omdat zowel huurder als verhuurder van te voren weten waar ze aan toe zijn en daar gezamenlijk afspraken over hebben gemaakt.
Klopt het dat er extra voorwaarden aan een flexwoning gesteld (kunnen) worden zoals een sollicitatieplicht naar de flexwoning of geen kinderen? Zo ja, kunnen deze extra voorwaarden voor onwenselijke situaties zorgen?
Dat is niet per se het uitgangspunt of op voorhand de bedoeling of uitgesloten. Sommige gemeenten en corporaties zullen flexwoningen neerzetten voor bepaalde doelgroepen of juist aansturen op mix van doelgroepen. Ook komt het voor dat er in het kader van sociaal beheer aangestuurd wordt op actieve participatie.
Wat voor soort flexwoningen gaat u laten bouwen en voor welke groep woningzoekenden?
Flexwoningen kunnen voor een veelheid aan doelgroepen worden ingezet. Er zijn verschillende type flexwoningen – van grondgebonden modules tot aan gestapelde woningen c.q. appartementencomplexen – en de kwaliteit wordt steeds hoger. Ik stuur ook aan op goede kwaliteit en maximale herbruikbaarheid, ook in het kader van de ambities op het gebied van de circulaire bouweconomie. Steeds meer flexwoningen voldoen dan ook (ruimschoots) aan de eisen van het Bouwbesluit voor nieuwbouwwoningen.
Kunnen we vaststellen dat flexwoningen na 2030 niet verdwenen zijn en dus een permanent karakter krijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u in uw antwoord betrekken welke (langetermijn) beleidsdoelstelling hieraan ten grondslag ligt?
Zie antwoord vraag 17.
Welke levensduur hanteert u voor de verschillende soorten flexwoningen?
Dat verschilt per type, maar de meeste flexwoningen hebben een levensduur van enkele tientallen jaren tot ruim 50 jaar. Het is belangrijk voor bouwers van flexwoningen dat hun woningen/modules verschillende keren kunnen worden toegepast zonder dat grote aanpassingen nodig zijn, om de initiële investeringen terug te kunnen verdienen. Daarnaast is dit van belang vanuit het oogpunt van streven naar zoveel mogelijk circulariteit en duurzaam bouwen.
Hoe verhoudt deze levensduur zich tot de klimaatdoelstellingen die wij in Nederland vastgesteld hebben wetende dat de bouw van woningen een CO2 bom is?
De wijze waarop flexwoningen, of anders gezegd modulaire woningen die gemakkelijk aanpasbaar, verplaatsbaar of demontabel zijn, worden gebouwd maakt onderdeel uit van een veel grotere innovatie of ontwikkeling die gaande is in de bouwsector. Namelijk het steeds meer fabrieksmatig/industrieel en conceptueel realiseren van woningen. Met het oog op arbeidsmarktkrapte, de betaalbaarheid, het streven naar een circulaire economie en het behalen van de klimaatdoelstellingen een ontwikkeling die ik van harte toejuich en graag help verder te brengen (zie ook actielijn 2 van het programma Woningbouw en programmalijn 5 van het programma Versnellen verduurzaming gebouwde omgeving). Daarbij worden flexwoningen ook steeds meer met biobased materialen gebouwd. Zoals aangekondigd in mijn brief van 12 april jl. wil ik in samenspraak met bouwers van tijdelijke en flexwoningen en gemeenten bezien of aanpassing of verduidelijking van de landelijk geldende voorschriften nodig is.
Klopt het dat de stichtingskosten voor een flex-eengezinswoning en flex-appartementen in 2019 respectievelijk 98.000 euro en 71.000 euro waren? Zo ja, wat zijn die stichtingskosten anno nu, aangezien materiaalkosten enorm gestegen zijn?
Bouwkosten zijn sterk afhankelijk van het te bouwen object. Het CBS geeft op basis van voorlopige cijfers aan dat de bouwkosten voor nieuwbouwwoningen in 2020 2,2% en in 2021 4,4% gestegen zijn, en dat de materiaalkosten hier in 2021 de grootste bijdrage aan hebben geleverd. Voor flexwoningen zal dit vergelijkbaar zijn.
Is gezien de stichtingskosten van een flexwoning het niet klimaatvriendelijker en/of rendabeler om woningen die nu jaarlijks gesloopt worden te renoveren in plaats van te slopen? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo ja, bent u bereid slopen aan strenge voorwaarden te laten voldoen?
Hoe rendabel het is om woningen te renoveren in plaats van te slopen is sterk afhankelijk van de staat van het te slopen of renoveren object. Bij renoveren komt ook veel maatwerk kijken, wat veel kosten en onzekerheden met zich mee kan brengen. Hier tegenover staat de standaardisatie en fabricatieprocessen van modulaire woningbouw, die een groot financieel voordeel met zich mee kan brengen. De afweging welke methode gebruikt wordt is sterk afhankelijk van de locatie, de betrokken partijen en de staat van de opstallen in kwestie. Het is belangrijk om initiatiefnemers waar mogelijk vrij te laten om te kiezen voor de juisten de optimalisaties binnen een project.
Hoe verhoudt uw uitspraak over flexwoningen zich tot de volgende uitspraak van ex-directeur bestuurder Marieta Peek van Woningstichting Putten (WSP) over flexwoningen; «Door de korte exploitatieduur hebben we te maken met een negatieve business case. Een niet zo duurzame oplossing.» Daarom is WSP nog in gesprek met marktpartijen, en de gemeente om te kijken of de periode na vijftien jaar verlengd kan worden.»?3
Flexwoningen zijn door de manier van bouwen (demontabel, modulair) verplaatsbaar en kunnen worden benut op locaties die tijdelijk beschikbaar zijn. De bouwwijze van deze woningen maakt onderdeel uit van een veel grotere innovatieve ontwikkeling die gaande is in de bouwsector. Namelijk het steeds meer fabrieksmatig/industrieel en conceptueel realiseren van woningen. Met het oog op arbeidsmarktkrapte, de betaalbaarheid, het streven naar een circulaire economie en het behalen van de klimaatdoelstellingen een ontwikkeling die we van harte toejuichen en graag help verder te brengen (zie ook actielijn 2 van het programma woningbouw en programmalijn 5 van het programma Versnellen verduurzaming gebouwde omgeving). Flexwoningen hebben echter als onderdeel van deze ontwikkeling ook nog eigenstandige vraagstukken rondom de businesscase die om een oplossing vragen.
De problematiek van de business case is herkenbaar. In mijn kamerbrief van 10 juni 2022 waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over mijn aanpak voor versnellen woningbouw ben ik hier ook op ingegaan. Hierin is aangegeven dat oorzaken voor de negatieve business case veroorzaakt worden door onzekerheden over eindwaardes, verplaatsingskosten en (vervolg)locaties. Op regionaal niveau zien we steeds meer samenwerkingsverbanden ontstaan die bereid zijn om de risico’s te delen door bijvoorbeeld per project of gebied afspraken te maken. Vanuit het Rijk willen wij het gezamenlijk dragen van de risico’s ondersteunen en onderzoeken we momenteel hoe we dat het beste kunnen doen.
Is bovengenoemde uitspraak een voorteken dat flexwoningen een permanente karakter krijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 17.
Kunnen we vaststellen dat flexwoningen in relatie tot corporatiewoningen veel minder rendabel en/of veel minder klimaatvriendelijk zijn gezien onder andere hun beperkte levensduur? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee dat is een onterechte veronderstelling. Flexwoningen kunnen afhankelijk van de exploitatieduur op één of meerdere locaties ook rendabel zijn, nog los van de maatschappelijke baten. En de mate van klimaatvriendelijkheid is geheel afhankelijk van de manier van bouwen en bijvoorbeeld de gebruikte materialen. Veel flexwoningen lopen juist voor op de innovatieve ontwikkelingen die gaande zijn in de bouw.
Gaat u aansturen op de status van onroerend goed voor de nieuw te bouwen flexwoningen, aangezien roerende zaken geen recht geven op huurtoeslag? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In het kader van de verhuurderheffing zijn flexwoningen altijd beschouwd als onroerend goed.
Kan het zo zijn dat investeerders van deze onroerend goed-status kunnen profiteren in de vorm van een hogere huurprijs als de (lokale) overheid subsidies verstrekt in vorm van bijvoorbeeld het bouwrijp maken van deze flexwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten en zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Het is onwaarschijnlijk dat dit het geval zal zijn. Kosten verbonden aan het bouwrijp maken van gronden hebben geen direct effect op de huur die voor objecten mag worden gevraagd. Als de overheid subsidies verstrekt voor deze kosten, biedt dit financiële ruimte in de businesscase van de exploitant, die daarmee lagere huren zou kunnen vragen.
Zijn en/of worden er provinciale dan wel gemeentelijke dan wel vanuit het Rijk subsidies, in de ruimste zin des woords, verstrekt voor de bouw van flexwoningen? Zo ja, welke en hoeveel?
Ja. Vanuit het Rijk kunnen zowel de regeling Huisvesting Aandachtsgroepen als de Woningbouwimpuls ingezet worden voor de bouw van flexwoningen.
Klopt het dat flexwoningen duurder in planmatig onderhoud zijn dan normale woningen vanwege hun vaak houten schil? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat kan in zijn algemeenheid niet gesteld worden. Bovendien worden ook steeds meer «normale» woningen gebouwd met hout en dat is het oog op de klimaatambities een logische ontwikkeling.
Klopt het dat de huur van een flexwoning hoger is naarmate de grond duurder is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Grondprijzen worden niet centraal bijgehouden. De exact tot stand gekomen grondprijzen voor flexwoningen zijn bovendien over het algemeen afhankelijk van de daarbij overeen gekomen afspraken, zoals bijvoorbeeld over het betaalmoment. Het is dus niet te zeggen hoe duur de grond onder flexwoningbouwprojecten zijn, en hoe die zich verhouden tot de huur die voor die woningen gevraagd wordt.
Klopt het dat flexwoningen ook grond bezet (kunnen) houden waar anders normale woningen (kunnen) worden gebouwd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Gebruikelijk is dat flexwoningen vooruitlopen op definitieve gebiedsontwikkeling waardoor grond niet onnodig lang braak hoeft te liggen. Soms wordt vanwege lokale omstandigheden bewust gekozen voor flexwoningen in plaats van reguliere woningen. Bijvoorbeeld omdat de woningvoorraad in een kleine gemeente nu nog onvoldoende ruimte biedt voor jongeren, maar demografische verwachtingen voldoende woningen voorspellen over 20 jaar. Dan wil je nu niet bouwen voor leegstand door er reguliere woningen te bouwen.
Is de levensduur van flexwoningen verlengd van (minimaal) 10 naar (minimaal) 15 jaar in verband met de negatieve businesscase?
De meeste flexwoningen hebben een levensduur van enkele tientallen jaren tot ruim 50 jaar. Vanwege het verplaatsbare karakter is het mogelijk een flexwoning gedurende die tijd op meerdere locaties te exploiteren. Een langere exploitatieduur heeft een positief effect op de businesscase. Via de Crisis- en herstelwet kan vooruitlopend op de Omgevingswet een omgevingsvergunning voor bepaalde tijd worden afgegeven, in allerlei varianten van tijdsduur. De grens van 15 jaar hangt vooral samen met de vereisten van het Bouwbesluit voor tijdelijke woningbouw.
Kunnen we vaststellen dat flexwoningen een negatieve businesscase en niet zo duurzame oplossing zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. De businesscase hangt samen met de exploitatieduur op één of meerdere locaties en daar zijn nog vraagstukken op te lossen. Maar dat betekent niet dat woningen minder duurzaam zijn of dat er geen sprake is van een duurzame oplossing, nog los van maatschappelijke baten. Zie ook vraag 24 en 28.
Aan welke kwaliteitseisen dienen flexwoningen te voldoen en hoe wordt hierop gecontroleerd en hoe vaak?
De minimale vereisten voor een flexwoning die voor maximaal 15 jaar ergens wordt geplaatst zijn de voorschriften uit het Bouwbesluit voor tijdelijke bouwwerken. Worden de woningen voor een langere periode neergezet dan dient net als bij alle andere nieuwbouwwoningen te worden voldaan aan de vereisten voor het Bouwbesluit voor nieuwbouw.
Kunnen we vaststellen dat flexwoningen de leefbaarheid van een buurt niet ten goede komen vanwege de hogere mutatiegraad? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u in uw antwoord de gevolgen van het plaatsen van flexwoningen in «kwetsbare» wijken voor de leefbaarheid betrekken? En bent u het met mij eens dat flexwoningen voornamelijk in «niet-kwetsbare» wijken geplaatst dienen te worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee dat kunnen we niet vaststellen, daarvoor zijn er te veel verschillende factoren van belang voor de leefbaarheid van buurten en wijken. Flexwoningen kunnen in kwetsbare wijken ook een waardevolle toevoeging zijn, bijvoorbeeld doordat er extra ruimte beschikbaar komt voor huishoudens die nu met veel bewoners een te kleine woning bewonen. Of doordat met de plaatsing van flexwoningen er minder onveilige hoeken ontstaan.
Kan het zo zijn dat er anders naar veiligheid van flexwoningen gekeken wordt omdat de ruimtelijke ordeningsprocedure (RO-procedure) korter is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Zie het antwoord op vraag 39.
Krijgen flexwoningen ongeveer hetzelfde voorzieningenniveau (zoals scholen, groen, winkels, openbaar vervoer en dergelijke) als normale woningen?
Ja.
Kunt u aangegeven hoeveel flexwoningen via welke RO-procedure gebouwd zullen worden?
Nee, dat betreft lokale keuzes. Op nationaal niveau is geen inventarisatie beschikbaar.
Klopt het dat er voor tijdelijke gebouwen lagere bouweisen gesteld worden? Zo ja, kunnen we concluderen dat flexwoningen minder veilig en/of minder comfortabel en/of minder energiezuinig dan normale woningen zijn?
Zie het antwoord op vraag 39. Steeds meer flexwoningen voldoen aan de vereisten van het Bouwbesluit voor nieuwbouwwoningen. De conclusie deel ik dus niet.
Kunt u aangeven waar en hoeveel flexwoningen op die locatie gerealiseerd zullen worden? Zo nee, kunt u op termijn die locaties en de aantallen aangeven?
Nu nog niet, maar daarover maak ik afspraken met provincies en gemeenten. Zie ook actielijn 1 en actielijn 3 van het programma Woningbouw.
Is het de bedoeling dat mensen die geen normale woning kunnen vinden zich wenden tot een flexwoning? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat kan het geval zijn, flexwoningen kunnen bijdragen aan het verlichten van de woningnood en tegelijkertijd de druk op de wachtlijsten verminderen.
Bent u bekend met het bericht bewoners zijn klaar met de gevaarlijke containerwoningen bij Stadsstrand van Groningen?4
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Maakt u zich ook zorgen om brandgevaarlijke containerwoningen? Zo ja, waar blijkt dat uit en hoeveel brandgevaarlijke containerwoningen zijn er?
Het is een onfortuinlijke fout in het ontwerp naar ik begrijp. Dat moet worden opgelost. Uit de informatie die ik van de gemeente heb gekregen begrijp ik dat er goed op wordt geacteerd door de corporatie en de gemeente.
Hoe komt het dat deze brandgevaarlijke containerwoningen een energielabel meekrijgen met een index van 0,86 terwijl die containerwoningen in de winter bijna niet opgewarmd kunnen worden en in de zomer 45 graden kunnen worden?
De energielabelklasse wordt vastgesteld op basis van een energieprestatieberekening. In deze berekening wordt het primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr) uitgerekend aan de hand van onder andere de aanwezige isolatie en installaties. Een energielabelklasse A kan bereikt worden met goede isolatie van de gevels, ramen, vloer en dak. Door bijvoorbeeld slechte ventilatie en/of koudebruggen kan dan alsnog schimmelvorming optreden in een geïsoleerde woning. Koudebruggen kunnen ook een rol spelen bij kou in de winter, een andere oorzaak kan liggen in het niet goed functioneren van een verwarmingssysteem. Een woning met een lichte bouwwijze warmt in de zomer sneller op in vergelijking met een zwaardere bouwwijze. Daarnaast warmt door zontoetreding de woning op en kan deze door een goede isolatie moeilijker die warmte aan de omgeving afstaan. Buitenzonwering, zonwerende beglazing en zomernacht ventilatie zijn effectieve maatregelen tegen oververhitting in de zomer. Op het energielabel staat hiervoor sinds 1 januari 2021 het risico op hoge binnentemperaturen in de zomermaanden.
Bent u bekend met het bericht «Hanze, Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en gemeente zadelen studenten op met bizarre energierekening»?5
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Wat vindt u ervan dat studenten met terugwerkende kracht vanaf 1 januari jl. een huurverhoging van 200 euro krijgen (van 560 euro inclusief energie naar 760 euro inclusief energie) vanwege een stijging van de energielasten zonder aankondiging?
Het gaat niet om een huurverhoging, maar om verhoging van (het voorschotbedrag voor) de energiekosten. Bij (qua huurprijs) gereguleerde huurcontracten voor woonruimte mag de verhuurder de voorschotbedragen voor nutsvoorzieningen bij zittende huurders alleen (voor de toekomst) verhogen als hij met een afrekening heeft aangetoond dat de betaalde voorschotbedragen onvoldoende waren voor de gemaakte kosten. Bij nieuwe huurders mag de verhuurder wel direct een hoger voorschotbedrag vragen als hij voorziet dat de uiteindelijke kosten hoger komen te liggen.
Wat vindt u van de rol van de verschillende actoren in dit geheel? Kunt u hierbij specifiek ingaan op Hanze, RUG en de gemeente Groningen?
Van de gemeente Groningen heb ik vernomen dat de woningen op het Suikerunieterrein (de Sugarhomes) sinds begin dit jaar een hoge energierekening kennen. Hoge energieprijzen zijn een landelijk probleem. Voor het Suikerterrein wordt voor het gehele terrein energie ingekocht en dit wordt vervolgens door geleverd aan de verschillende ondernemers voor inkoopprijs. De keuze ligt bij de verhuurder in hoeverre deze stijging van energieprijzen doorberekend wordt aan de huurder. De stroom wordt voor inkoopprijs doorbelast aan de huurders van de Sugarhomes. Alle genoemde partijen vinden betaalbare jongerenhuisvesting belangrijk en de gemeente is om die reden met de RUG, Hanze Hogeschool en de exploitant/verhuurder in overleg gegaan over de melding over hoge energieprijzen. De exploitant heeft aangegeven te onderzoeken of er op een andere, voordeligere manier stroom geleverd kan worden. Hiervoor hebben zij samen met de beheerder onder andere overleg met de netbeheerder. De RUG en HG hebben een Noodfonds. Het Noodfonds biedt de mogelijkheid om in uitzonderlijke situaties een student een lening te verstrekken. Per student wordt bekeken welk maatwerk nodig is. Studenten kunnen hierover op de websites van de RUG en HG meer informatie vinden.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Groningen investeerders 600.000 euro meegeeft om containerwoningen te realiseren en dat de gemeente garant staat voor niet-verhuurde woningen terwijl de kwaliteit van deze containerwoningen ronduit slecht is?
Het staat gemeenten vrij om afspraken te maken met ontwikkelaars rondom de realisatie van huisvesting. Ik heb van de gemeente Groningen vernomen dat het hier ging om een lening, en geen gift. De specifieke afspraken in deze casus zijn mij echter niet bekend.
Wat vindt u ervan dat (de) commerciële verhuurder(s) van containerwoningen aan koppelverkoop doen/doet door de huur van de containerwoning te koppelen aan een verplichte huur van een bed tot wel 110 euro per maand? En bent u het met mij eens dat (internationale) studenten hierdoor uitgebuit worden, omdat ze geen kant op kunnen? Zo ja, worden deze mensen dan niet als tweederangsburgers behandeld aangezien andere woningzoekenden deze behandeling niet krijgen?
Het staat verhuurders vrij om woningen gemeubileerd en/of gestoffeerd te verhuren. De kosten voor de meubilering/stoffering zitten dan in de servicekosten. Bedingen in het huurcontract die een onredelijk voordeel voor de verhuurder, de huurder of een derde (bijv. een bemiddelaar) opleveren, zijn niet toegestaan. Kosten van tot € 110 per maand voor een bed zijn onredelijk hoog. Zogenoemde onredelijke bedingen zijn via de rechter te vernietigen (teveel betaalde terugvorderen), als de huurder er met de verhuurder of bemiddelaar niet uitkomt. Huurders kunnen hierover gratis juridisch advies vragen bij Het Juridisch Loket.
In de drukke woningmarkt en woning schaarste komt het helaas voor dat verhuurders of bemiddelaars misbruik maken van de woningnood onder woningzoekenden; dat gebeurt niet alleen bij (internationale) studenten, maar zij zijn wel een extra kwetsbare groep.
Wat vindt u ervan dat (de) commerciële verhuurder(s) van containerwoningen dubieuze contract- en schoonmaakkosten opstrijk(en) en de borg slecht terugbetalen?
Dat vind ik laakbaar. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 54 bepaalt de wet al dat bedingen in huurcontracten die een onredelijk voordeel opleveren voor de verhuurder, de huurder of een derde vernietigbaar zijn. Huurders kunnen hierover gratis juridisch advies inwinnen bij Het Juridisch Loket.
Wat vindt u ervan dat (de) commerciële verhuurder(s) van containerwoningen slecht bereikbaar zijn/is?
Ook dat vind ik laakbaar. Dienstverleners moeten goed bereikbaar zijn voor hun klanten, ook commerciële dienstverleners. Huurders kunnen bij het Juridisch Loket gratis juridisch advies inwinnen over wat te doen bij een onbereikbare verhuurder.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat zaken zoals koppelverkoop, slechte bereikbaarheid en dubieuze contract- en schoonmaakkosten bij de verhuur van containerwoningen tot een minimum beperkt worden?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 54 bepaalt de wet al dat bedingen in huurcontracten die een onredelijk voordeel opleveren voor de verhuurder, de huurder of een derde vernietigbaar zijn. Koppelverkoop en dubieuze contract- en schoonmaakkosten kunnen een onredelijk voordeel voor de verhuurder of bemiddelaar opleveren. Huurders kunnen hierover gratis juridisch advies inwinnen bij Het Juridisch Loket.
Wie houdt er toezicht op deze commerciële verhuurders? In het geval dat er geen toezicht gehouden wordt, waarom wordt er geen toezicht gehouden in de commerciële sector terwijl in de corporatiesector wel toezicht gehouden wordt? En zijn de misstanden in de commerciële sector nog steeds niet voldoende groot om de commerciële sector onder toezicht te stellen te meer de commerciële sector sterk groeit?
Het toezicht op het gebruik van onredelijke bedingen in huurcontracten voor woonruimte ligt nu bij de rechter. Huurders kunnen de rechter vragen onredelijke bedingen nietig te verklaren (het teveel betaalde terugvorderen), als zij er niet in der minne uitkomen met hun verhuurder of de bemiddelaar. Huurders kunnen hierover gratis juridisch advies inwinnen bij Het Juridisch Loket.
Hoe kijkt u er tegenaan dat bij de verhuur van deze containerwoningen in Groningen ook weer sprake is van een ondragelijke woonsituatie in de zomer en in de winter, namelijk ondragelijk heet in de zomer en ondragelijk koud in de winter?
Als een verhuurder een schriftelijk gemeld onderhoudsgebrek niet binnen zes weken verhelpt, kan de huurder bij de huurcommissie om tijdelijke huurverlaging vragen. De gemeente kan op grond van de Woningwet handhavend optreden als een verhuurder gevaargevende onderhoudsgebreken niet verhelpt, dus het is raadzaam zulke onderhoudsgebreken (ook) bij de gemeente te melden.
Wat vindt u dat er nu moet gebeuren als er naast eerdergenoemde klachten ook nog eens klachten zijn met schimmel en legionella in de leidingen?
Verhuurders hebben de plicht om onderhoudsgebreken te verhelpen. Als een verhuurder een schriftelijk gemeld onderhoudsgebrek niet binnen zes weken verhelpt, kan de huurder bij de huurcommissie om tijdelijke huurverlaging vragen. De gemeente kan op grond van de Woningwet handhavend optreden als een verhuurder gevaargevende/gezondheidschadende onderhoudsgebreken (bijvoorbeeld legionella in de waterleidingen en ernstige vochtoverlast die schimmel veroorzaakt) niet verhelpt, dus het is raadzaam zulke onderhoudsgebreken (ook) bij de gemeente te melden.
Klopt het dat andere investeerders bedankt hebben om deze containerwoningen in beheer te nemen vanwege de erbarmelijke staat van deze containerwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik heb van de gemeente Groningen vernomen dat er meerdere partijen geïnteresseerd waren in het plaatsen van deze woningen. Dit klopt dus niet.
Klopt het dat huurders van deze containerwoningen geen bescherming van de wet krijgen? Zo ja, hoe vaak komt dit in Nederland voor en wat gaat u eraan doen om deze huurbescherming alsnog op te tuigen?
Zie mijn antwoord op vraag 58.
Bent u het mij eens dat studenten nu uitgebuit worden omdat ze geen huurbescherming krijgen en dus bijvoorbeeld die huurverhoging van 200 euro wel moeten betalen, omdat ze anders op straat eindigen?
Zie mijn antwoord op vraag 51.
Kunnen we constateren dat verhuur van containerwoningen door commerciële verhuurders geen goede zaak is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u de verhuur van containerwoningen door commerciële verhuurders aan banden leggen? Zo nee, waarom niet?
De verhuur van ook dit soort woningen kan een passende oplossing zijn, afhankelijk van de situatie. Voor de woningen worden hoge kwaliteitseisen voorgeschreven waar ze aan moeten voldoen. De verhuur van specifieke typen woningen ga ik niet aan banden leggen, om de maatwerk die soms nodig is in gebiedsontwikkelingen en huisvestingsvraagstukken mogelijk te houden.
Op welke manier(en) zijn de onderwijsinstellingen RUG en Hanze stakeholder in deze containerwoningen en hoe vaak gebeurt het dat onderwijsinstellingen en/of gemeenten investeren in containerwoningen ten behoeve van studenten?
Op grond van de informatie die ik heb ontvangen begrijp ik dat de onderwijsinstellingen een omzetgarantie hebben afgegeven. Wanneer de bezettingsgraad onder de 150 studio’s komt dan staan de onderwijsinstellingen garant voor de leegstand. Dit is tot op heden niet gebeurd. Het investeren in huisvesting voor studenten wordt vaak door onderwijsinstellingen en gemeenten gedaan.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Groningen hun zorgplicht tot behoorlijke huisvesting kunnen afdoen door studenten in containerwoningen, die in erbarmelijke staat zijn, te huisvesten?
Zie mijn antwoorden op vraag 51 tot en met 64.
Kunt u aangeven hoeveel flexwoningen er zijn die problemen hebben met ontwerpfouten, verkeerde energielabels, achterstallig mutatie- en reparatieonderhoud of anderszins en hoeveel flexwoningen beheerd worden door commerciële partijen en hoeveel flexwoningen door woningcorporaties beheerd worden en hoeveel containerwoningen op dit moment op basis van shortstay verhuurd worden? Zo nee, bent u bereid om hiernaar onderzoek te doen? Zo ja, wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Dat inzicht heb ik niet. En ik heb vooralsnog ook geen aanleiding hier onderzoek naar te doen.
Mag het tekort aan studentenwoningen een verdienmodel zijn voor commerciële verhuurders met grote gevolgen van dien voor studenten? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u specifiek ingaan op de negatieve gevolgen hiervan?
Het verhuren van woonruimten is een activiteit waar ook commerciële verhuurders zich op kunnen richten. Veel wet en regelgeving is er op gericht dat schaarste niet leidt tot grote prijsverhogingen.
Wiens verantwoordelijkheid is het als internationale studenten naar Nederland komen waarbij studentenhuisvesting niet (goed) geregeld is?
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om op lokaal niveau te zorgen voor voldoende huisvesting. Het is aan hen om met studentenhuisvesters en universiteiten hierover in overleg te treden.
Klopt het dat je voor een gemiddelde flexwoning net zoveel moet betalen als een gemiddelde normale sociale huurwoning? Zo ja, waarom is deze hoge huurprijs gerechtvaardigd gezien de vele tekortkomingen en in sommige gevallen zelfs geen huurbescherming?
De huurprijs van flexwoningen is gereguleerd via het WWS, tenzij er sprake is van geliberaliseerde huurovereenkomsten6. Zie ook mijn antwoord op vraag 51.
Zie mijn antwoord op vraag 60 voor wat een huurder kan doen bij onderhoudsgebreken.
Bent u het met mij eens dat een flexwoning die verplaatst wordt wel aan de nieuwe eisen in het Bouwbesluit voor tijdelijke gebouwen moet voldoen, aangezien nu gebleken is dat die flexwoningen regelmatig niet voldoen aan wat vereist wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De conclusie die u trekt deel ik niet zonder meer, maar ik streef wel naar een zo’n hoog mogelijke kwaliteit van de flexwoningen en maximale circulariteit en herbruikbaarheid. Zoals aangegeven in mijn brief van 12 april jl. over de verwachte wijzigingen in het Bouwbesluit ten behoeve van woningbouw, ga ik hier nog over in gesprek met bouwers en gemeenten.
Bent u na het lezen van de verschillende berichten het met mij eens dat mutatie- en reparatieonderhoud van flexwoningen een probleem is? Zo ja, wat kunt u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Nee niet zonder meer, dat is afhankelijk van de kwaliteit en het gebruik van de woning. Daarom stuur ik ook aan op maximale herbruikbaarheid.
Kan het zo zijn dat huurders van een flexwoning met een tijdelijk contract bepaalde klachten niet durven te melden, zoals onlangs ook uit het tv-programma Kassa van 9 april jl. bleek, vanwege de angst om geen verlenging van hun tijdelijke contract te krijgen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?6
Een tijdelijk huurcontract wordt afgesloten voor een bepaalde periode waarna de verhuurder weer beschikking kan krijgen over de woning. Het doet daarbij niet ter zake wat de reden daarvan is. Het is wel belangrijk dat iedereen zonder belemmeringen of weerstand een klacht kan indienen of een geschil kan voorleggen aan de Huurcommissie of de rechter. Om het risico op belemmeringen van of weerstand door de verhuurder te beperken, kan de huurder nog tot zes maanden na het einde van het huurcontract voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal twee jaar de Huurcommissie verzoeken om een uitspraak te doen over de overeengekomen aanvangshuurprijs. En ook over de servicekosten kan de huurder nog na het einde van het tijdelijk huurcontract een uitspraak van de Huurcommissie vragen, door de tweejaartermijn na de afrekentermijn van de verhuurder (1 juli na het kalenderjaar).
Kunnen we in de genoemde situaties spreken over schending van het recht op behoorlijke huisvesting? Zo nee, waarom niet?
Recht op huisvesting is een essentieel onderdeel van iemands leven. Ik zet me dan ook in om hierin te voorzien. Ik zie in de genoemde casuïstiek geen schending van het recht op behoorlijke huisvesting.
Kunnen we vaststellen dat marktwerking als het om wonen gaat altijd zal zorgen voor structurele problemen, omdat winstmaximalisatie/rentabiliteit van commerciële verhuurders niet hand in hand gaan met het recht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zonder wetgeving en regulering kan de markt leiden tot ongewenste uitkomsten zoals te hoge prijzen of excessen. Veel wet en regelgeving is er op gericht de positie van huurders te beschermen. Als gevolg van de huidige schaarste is de positie van huurders de afgelopen jaren verzwakt. Daarom neem ik maatregelen zoals de prijsregulering van de aanvangshuren voor middenhuurwoningen en het wetsvoorstel goed verhuurderschap om excessen tegen te gaan. Tegelijkertijd zijn marktpartijen nodig voor investeringen in de bouw van woningen. Bij de vormgeving van de huurprijsbescherming zoek ik daarom naar de juiste balans.
Kunnen we constateren dat flexwoningen kwalitatief minder goed zijn dan echte woningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee dat kunnen we in zijn algemeenheid niet constateren, ook «echte» woningen kunnen gebreken hebben en flexwoningen kunnen ruimschoots voldoen aan alle voorschriften van het Bouwbesluit voor nieuwbouwwoningen. Zie o.a. vraag 28.
Bent u op de hoogte van de slechte kwaliteit van de daken van sommige flexwoningen die tijdens een harde wind kunnen wegwaaien?7
Ik heb het artikel gelezen. Bij Eunice was er geen sprake van harde wind maar van een heftige storm die in heel het land schade heeft veroorzaakt. Desalniettemin vind ik het spijtig voor de huurders dat hen dit is overkomen en ik hoop dat de situatie snel wordt opgelost.
Hoe kijkt u tegen deze containerwoningen aan die niet alleen te kampen hebben met slecht onderhoud, maar door huurders bestempeld worden als onveilig en onleefbaar?
Zie mijn antwoord op vraag 59 en 60.
Wat vindt u ervan dat deze huurders in huurstaking gegaan zijn nadat het dak van hun woning afgewaaid is?
Een afgewaaid dak maakt een woning (deels) onbewoonbaar. De huurder kan dan geen gebruik maken van het gehuurde en een huurvermindering is dan redelijk en ook wettelijk toegestaan. Huurders kunnen (gratis) juridisch advies inwinnen bij Het Juridisch Loket over de te nemen stappen en te volgen procedures.
Bent u gezien alle eerdergenoemde vragen (iets) minder positief over het concept flexwoningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen we flexwoningen eindelijk niet beschouwen als oplossing voor de wooncrisis?
Nee ik ben niet minder enthousiast over flexwoningen als onderdeel van de oplossing van de wooncrisis. Het is sowieso geen panacee, nooit geweest. Wel vind ik het zaak aan te sturen op een steeds betere kwaliteit van flexwoningen.
Hoeveel signalen bereiken u dat woningen in zijn algemeenheid een onjuiste energielabel meekrijgen, want ons bereiken signalen dat woningen onjuist gelabeld worden met als gevolg dat huurders een veel te hoge huur betalen?
Recent hebben mij enkele nieuwe signalen bereikt. Ik betreur deze signalen omdat ik het belangrijk vind dat huurders kunnen vertrouwen op de correctheid van het energielabel, en daarmee op de punten voor de maximum toegelaten huurprijs in het Woningwaarderingstelsel.
Is het mogelijk dat woningen ten onrechte een beter energielabel meekrijgen om niet alleen een hogere huurprijs af te dwingen, maar bijvoorbeeld ook een waardevermeerdering te realiseren en/of de woning geliberaliseerd te krijgen en/of zodat verhuurders minder energiebesparende maatregelen hoeven te nemen? Zo ja, wat kunt u hiertegen doen?
Om zoveel mogelijk fouten te voorkomen en zo nodig te herstellen heb ik in de regelgeving een kwaliteitsborgingsysteem aangewezen dat toeziet op de kwaliteit van het energielabel. De energieadviseur die de opname en registratie van een energielabel doet moet examens afleggen om vakbekwaam te worden, vervolgens voert de certificaathouder (waaronder de energieadviseur werkzaam is) interne controles en de certificerende instelling externe controles uit op de geregistreerde energielabels. Dit gebeurt middels een steekproef, en onder toezicht van de Raad van Accreditatie. Indien het energielabel kritiek afwijkt van de gestelde criteria in de BRL 9500-W wordt de energieadviseur hierop aangesproken door de certificerende instelling, de energieadviseur dient de fout te herstellen en het label te vervangen in EP-online. Vervolgens wordt de steekproef bij deze energieadviseur vergroot om na te gaan of de gemaakte fouten vaker zijn voorgekomen.
Een huurder kan ook zelf bij vermoedens van een onjuist energielabel een melding doen of een klacht neerleggen bij de verhuurder. De verhuurder kan zich vervolgens wenden tot de certificaathouder om de klacht te behandelen. De certificaathouder heeft een klachtenprocedure ingericht conform de BRL 9500 en de mogelijkheid corrigerende maatregelen te treffen richting een adviseur en een foutief opgesteld label te herstellen. Wanneer een klacht niet of niet naar tevredenheid van de verhuurder is behandeld door de certificaathouder kan de verhuurder vervolgens een klacht indienen bij de certificerende instelling. De certificerende instelling voert dan dossieronderzoek uit en brengt indien nodig een bezoek aan het betreffende gebouw om de situatie te beoordelen.
Mocht deze route via de verhuurder niet naar tevredenheid van de huurder verlopen dan kan de huurder zich wenden tot de Huurcommissie als een ander label op basis van het woningwaarderingsstelsel zou leiden tot een verlaging van de huurprijs of de onmogelijkheid de huurprijs te verhogen.
Klopt het dat er vervalste energielabels in omloop zijn? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit?
De energielabels in EP-online.nl, de database voor energielabels van de Rijkdienst voor Ondernemend Nederland, bevat enkel geldige energielabels die zijn opgesteld onder het genoemde kwaliteitsborgingssysteem. Bij sprake van een vervalsing van een energielabel wordt deze teruggetrokken uit de energielabel database EP-online en kan dit gecontroleerd worden door te zoeken op postcode en huisnummer. Indien er sprake is van twijfels over de correctheid van energielabels kan de procedure van antwoord 82 gevolgd worden.
Vindt u dat bewoners EPA-adviseurs makkelijker moeten kunnen controleren in hoeverre zij gecertificeerd zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is belangrijk dat bewoners eenvoudig kunnen controleren of de energieadviseur die de opname uitvoert vakbekwaam is. Dit kan eenvoudig door de energieadviseur naar het vakpaspoort te vragen of door het na te gaan in het register van Centraal Register Techniek9. Hier kan onder «zoeken op vakmensen»10 gezocht worden op naam en examennummer, in dit register zijn alleen vakbekwame energieadviseurs terug te vinden.
Hoe kunnen bewoners controleren welke energiebesparende maatregelen genomen zijn die het energielabel rechtvaardigen?
Op het afschrift van het energielabel staan de isolatie en installaties op basis waarvan het energielabel berekend is. Een groot deel van deze kenmerken zijn door een bewoner zelf waar te nemen, maar de huurder kan bij de verhuurder ook vragen naar het projectdossier. De opdrachtgever van het energielabel kan het gehele projectdossier opvragen bij de energieadviseur en de ingevulde kenmerken nalopen, op basis van 4.3.1 van de BRL 9500-W heeft de opdrachtgever hier recht op.
Is het aanbevelenswaardig dat een bewoner de mogelijkheid krijgt om een andere onafhankelijke gecertificeerde EPA-adviseur in te schakelen om het nieuwe energielabel te kunnen laten controleren op kosten van de verkoper/verhuurder? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u in uw antwoord opnemen welke rol de Huurcommissie eventueel hierin kan spelen?
Dat is niet aanbevelenswaardig. Een dergelijke maatregel kan verkopers / verhuurders in gevallen onterecht verplichten tweemaal een energielabel te laten opstellen. De Huurcommissie is een onafhankelijk instantie die huurders ondersteund indien er twijfel is over de correctheid van het energielabel en dit label invloed heeft op de huurprijs. Op dit moment loopt er een pilot bij de Huurcommissie waarbij de drempel verlaagd wordt om binnen de bestaande huurcommissieprocedures de correctheid van het energielabel aan te kaarten. Door het werkproces van de Huurcommissie aan te passen wordt beoogd de huurder beter te faciliteren wanneer sprake is van gerede twijfel over het energielabel. Meer informatie hierover is te vinden op de website van de huurcommissie11.
Welke rol spelen opsporingsambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)/Autoriteit Woningcorporaties (AW) bij het vaststellen van energielabels van (referentie)woningen en klopt het dat deze ambtenaren na een opname ter plaatse hun bevindingen niet aan de verzoekende koper/huurder beschikbaar (hoeven te) stellen?
De ILT (Autoriteit Woningcorporaties (AW) is onderdeel van de ILT) speelt geen rol bij het opnemen of registreren van energielabels, of de kwaliteitscontrole daarvan. De ILT heeft geen wettelijke taak bij het tot stand komen of het inhoudelijk controleren van een energielabel voor een gebouw. De ILT is wel aangewezen om namens de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijk Ordening het toezicht te houden op de aanwezigheid van het energielabel bij verkoop en verhuur van gebouwen. In het private kwaliteitsborgingsysteem van het energielabel zijn de certificaathouder en de certificerende instelling aangewezen als controleur voor de correctheid van het energielabel, en houden zij toezicht op de toepassing van representativiteit bij de opname van vergelijkbare woningen.
De ambtenaren van de AW zien erop toe dat woningcorporaties ervoor zorgen dat mensen met een laag inkomen goed en betaalbaar kunnen wonen. De AW houdt toezicht op het gedrag van woningcorporaties en op hun financiële beheer. Bij twijfel over de integriteit van een woningcorporatie kan een melding gemaakt worden bij de AW. Dit meldpunt is online te vinden.12
Kan de verzoekende huurder/koper navraag doen bij de betrokken opsporingsambtenaren? Zo ja, in hoeverre zijn deze ambtenaren makkelijk bereikbaar?
Heeft de directeur van de Inspectie Leefomgeving en Transport en/of Autoriteit Woningcorporaties een eigen discretionaire bevoegdheid om af te wijken van het energielabel van een referentiewoning zoals deze door de ambtenaar vastgesteld is? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en waarom is dit wenselijk?
Nee, zie het antwoord op vraag 87.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de juistheid van energielabels? Zo ja, wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Conform het kwaliteitsborgingsysteem wordt de correctheid van energielabels continu onderzocht en gecontroleerd. Ik vind het belangrijk dat het aantal energielabels met kritieke afwijkingen laag is, iedereen moet kunnen vertrouwen op de correctheid van het energielabel. Omdat ik een betrouwbaar energielabel belangrijk vind zoek ik momenteel uit welke maatregelen ik kan treffen om het kwaliteitsborgingsysteem te verbeteren en het aantal energielabels met kritieke afwijkingen te verlagen. Ook ben ik voornemens een onderzoek uit te zetten naar zaken die buiten het zicht van het kwaliteitsborgingsysteem blijven om daarmee het systeem te verbeteren.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en alstublieft niet clusteren?
Bij deze.
De datahonger van de overheid |
|
Renske Leijten |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u een schatting geven van hoeveel instanties en personen gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) van een willekeurige inwoner kunnen opvragen? Zo nee, waarom niet?1
Ik kan tot op zekere hoogte een schatting geven van het gemiddelde aantal instanties dat toegang heeft tot de BRP-gegevens van een persoon die staat ingeschreven in de BRP. Ik hecht eraan daarbij enige context te schetsen, zodat duidelijk is waar ik inzage in kan geven.
De BRP bestaat uit twee componenten: de gemeentelijke voorzieningen en de centrale voorzieningen. De gemeentelijke voorzieningen bevatten de persoonslijsten van inwoners van de gemeente. Als de gemeente de BRP-gegevens van eigen inwoners nodig heeft, raadpleegt zij daarvoor haar eigen voorzieningen. Gemeenten mogen uitsluitend gegevens verstrekken aan organisaties als deze zijn opgenomen in de Verordening gegevensverstrekking BRP van de desbetreffende gemeente.2 Ik heb geen toegang tot de voorzieningen van de gemeenten en kan daarom ook geen informatie geven over het aantal organisaties dat toegang heeft tot de gemeentelijke voorzieningen.
De centrale voorzieningen van de BRP bevatten de kopieën van alle persoonslijsten die gemeenten bijhouden. Ik ben verantwoordelijk voor de verstrekking van gegevens uit de centrale voorzieningen aan overheidsorganen en aan derden die werkzaamheden van gewichtig maatschappelijk belang verrichten, ook wel «gebruikers» genoemd.
Onlangs heb ik de Tweede Kamer op uw verzoek een overzicht toegezonden van gebruikers van de centrale voorzieningen van de BRP.3 De gegevens uit de centrale voorzieningen kunnen op drie manieren worden verstrekt aan deze gebruikers:
Op basis van een zoekvraag. De gebruiker heeft gegevens over een bepaalde burger nodig, en vraagt deze op.
Spontaan (automatisch). De gebruiker krijgt een gegeven over een burger automatisch verstrekt als dat gegeven wijzigt. Bijvoorbeeld het adres bij verhuizing, of het overlijden.
Op selectie/conditioneel. De gebruiker krijgt een set gegevens eenmalig of periodiek verstrekt indien de gegevens over een groep personen voldoen aan bepaalde voorwaarden. Bijvoorbeeld de gegevens over alle personen die moeten worden opgeroepen voor een bevolkingsonderzoek.
Er mogen nooit willekeurig gegevens worden opgevraagd. Voor iedere gebruiker wordt nauwkeurig getoetst welke gegevens over welke personen zij nodig heeft om haar taken uit te voeren. Daarbij wordt ook bepaald op welke wijze de gegevens worden verstrekt. Dit wordt vastgelegd in een autorisatiebesluit, dat is te raadplegen via de website van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (hierna: RvIG).4 Ook moet de gebruiker technisch aansluiten op de centrale voorziening; hiervoor gelden strenge eisen. Waar mogelijk worden ook technische beperkingen opgelegd. Dat is uitsluitend mogelijk als de gegevens waarmee de doelgroep wordt beperkt, deel uitmaken van de gegevensset in de BRP. Bijvoorbeeld het adres, als er alleen gegevens mogen worden opgevraagd van personen binnen een bepaalde regio. Veel gebruikers van de BRP voeren echter taken uit waarvoor de doelgroep niet technisch in te perken is. Denk bijvoorbeeld aan een pensioenfonds.
Op dit moment zijn er 1004 directe technische aansluitingen op de centrale voorzieningen van de BRP (daarin zijn de bijhoudingsaansluitingen5 van de gemeente niet meegeteld). Achter die aansluitingen zitten ongeveer 3000 gebruikers. Over welke personen gegevens mogen worden opgevraagd middels die technische aansluiting, hangt af van de autorisatie. Gemiddeld genomen wordt over burgers aan 15 gebruikers spontaan/selectief/conditioneel gegevens verstrekt (ad 2 en 3).6 Het is niet mogelijk een schatting te geven van het aantal gebruikers dat gegevens kan opvragen over een willekeurige burger omdat daarvoor protocolleringsgegevens over verstrekkingen op basis van zoekvragen (ad 1) van (alle) burgers moeten worden geanalyseerd (verwerkt in de zin van de AVG). Daarvoor bestaat geen grondslag.
Vindt u het wenselijk dat, wanneer er nog meer instanties toegang krijgen tot de BRP (voortvloeiend uit de onlangs aangenomen Wet basisregistratie personen2), het aantal onnodige opvragingen van persoonsgegevens eerder toe dan af zal nemen? Kunt u uw antwoord uitgebreid motiveren?
Uit de onlangs door uw Kamer aangenomen wetswijziging vloeit niet voort dat nog meer organisaties toegang krijgen tot de BRP. Deze wijziging van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet BRP) ziet op het onderzoek naar onjuiste adresgegevens in de BRP (de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit, ofwel LAA). De wetswijziging brengt geen verandering aan in de toegang van organisaties tot de BRP. Om toegang te krijgen tot de BRP, moeten overheidsorganisaties een autorisatieverzoek indienen bij de RvIG. Er wordt alleen toegang verleend indien dat noodzakelijk is voor de werkzaamheden die het overheidsorgaan uitvoert. In het autorisatiebesluit wordt bepaald op welke gegevens van welke groep personen de organisatie recht heeft. Aan derden (niet-overheidsorganisaties) wordt alleen toegang tot de BRP verleend voor zover de werkzaamheden die zij uitvoeren zijn aangewezen als werkzaamheden met gewichtig maatschappelijk belang in bijlage 4 bij het Besluit BRP. De genoemde wetswijziging brengt hier geen verandering in aan.
In het algemeen laat het toetsingskader van de Wet BRP wel toe dat de toegang tot de BRP kan worden uitgebreid in verband met nieuwe overheidstaken die moeten worden uitgevoerd, en taken van gewichtig maatschappelijk belang die bij derden worden belegd. Denk hierbij aan toezichthouders, pensioenfondsen en zorgverzekeraars. Ik acht dat wenselijk, omdat actuele, juiste persoonsgegevens van groot belang zijn voor de goede uitvoering van (publieke) taken.
Vindt u het te verklaren dat ongerelateerde gemeenten van een inwoner of diens familie – zonder enige verklaarbare reden – in iemands BRP-gegevens kijkt? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten voeren soms taken uit ten aanzien van personen die niet in de gemeente wonen en hebben daarvoor in sommige gevallen persoonsgegevens nodig uit de BRP. Zij zijn daarvoor geautoriseerd in de zogenoemde «GABA-autorisatie». De gegevens mogen bijvoorbeeld worden opgevraagd als iemand een pand bezit in een andere gemeente dan de woongemeente. De gegevens zijn dan nodig voor belastingheffing door de gemeente. Of bijvoorbeeld als een inwoner van een andere gemeente een parkeerboete krijgt, zodat deze naar het juiste adres kan worden verzonden.
Gemeenten mogen alleen gegevens opvragen als dat noodzakelijk is. De gemeente moet achteraf ook kunnen uitleggen waarom gegevens zijn geraadpleegd. Indien gemeenten de gegevens niet langer nodig hebben voor de uitvoering van hun taken, dienen zij de persoonsgegevens (met inachtneming van eventuele bewaartermijnen) te verwijderen. Ik vind het belangrijk dat gegevens enkel worden gebruikt voor zover dat noodzakelijk is en dat gemeenten en andere organisaties te allen tijde kunnen verklaren waarvoor BRP-gegevens zijn of worden geraadpleegd. Ik ben daarover in gesprek met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
Waarom wordt de inzage niet getoetst op de vraag of de inzage gegrond is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De RvIG toetst voorafgaand aan het verlenen van toegang tot de BRP nauwkeurig welke gegevens van welke categorieën personen noodzakelijk zijn voor de taken die een overheidsorgaan of een derde uitvoert (artikel 3.2 en 3.3 Wet BRP). Waar mogelijk worden technische beperkingen aan de bevraging gesteld (zie ook het antwoord op vraag 1). Het is vervolgens aan de overheidsorganen en derden zelf om de gegevens binnen de kaders van het autorisatiebesluit te gebruiken. Gelet op het aantal organisaties dat gebruikmaakt van de BRP, en de grote verscheidenheid aan taken die zij uitvoeren, is het niet mogelijk om de rechtmatigheid van de raadpleging per gebruiker, per keer te beoordelen.
Vindt u het gewenst dat gegevens van inwoners worden opgevraagd via BRP terwijl die gegevens ook via een persoonlijk verzoek aan de inwoner verkregen zouden kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u ervoor zorgen dat inzage in BRP-gegevens als een soort «laatste stap» gaat gelden?
De BRP is van essentieel belang voor het functioneren van de overheid. Een overheid die zijn burgers niet kent of niet weet te vinden, is immers niet in staat de taken uit te voeren die door dezelfde burgers aan haar zijn toevertrouwd. Het doel van de BRP is dan ook het in stand houden van een doelmatige informatievoorziening van de overheid. Het uitgangspunt daarbij is: eenmalig verzamelen en opslaan van relevante persoonsgegevens over de burger in combinatie met meervoudig gebruik van die gegevens door de overheid («eenmalige uitvraag, meervoudig gebruik», het adagium van de basisregistraties). Die opzet leidt er niet alleen toe dat binnen de gehele overheid in beginsel dezelfde gegevens over een burger worden gebruikt, maar betekent ook dat de inbreuk die de overheid maakt op de persoonlijke levenssfeer van de burger beperkt kan blijven. Gelet hierop heeft de burger het recht om een verzoek om gegevens te weigeren als het gegeven in de vorm van een authentiek gegeven beschikbaar is in de BRP (artikel 1.7 Wet BRP).
Om de kwaliteit en daarmee de betrouwbaarheid van gegevens in de BRP zo hoog mogelijk te houden, worden de gegevens in de BRP zo veel mogelijk geregistreerd op basis van sterke brondocumenten, bijvoorbeeld de akten van de burgerlijke stand. Dat zorgt ervoor dat overheidsorganen en derden die gebruikmaken van de BRP er in beginsel op kunnen vertrouwen dat de gegevens die zij verstrekt krijgen uit de BRP juist zijn. Zonder de BRP zouden burgers bij alle verschillende overheidsorganen en derden waarmee ze contact hebben hun persoonsgegevens op verzoek van de overheidsorganen en derden opnieuw moeten doorgeven én zouden zij bewijs moeten aanleveren van de juistheid van die gegevens. Ik vind dat ongewenst gelet op de administratieve lastenverzwaring voor burgers, en de niet te overziene consequenties die dat zou hebben voor de uitvoering van taken door (overheids)organisaties en daarmee voor burgers.
Wel werk ik aan een voorstel op grond waarvan voor het gebruik van BRP-gegevens door organisaties toestemming van de burger vereist is, in die gevallen waarin de BRP-gegevens niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van publieke taken. De eerste organisatie waaraan op basis van toestemming zal worden verstrekt, is de Stichting Interkerkelijke Ledenadministratie (SILA, zie ook het antwoord op vraag 16). De daarvoor benodigde algemene maatregel van bestuur is op dit moment in consultatie. Het is mijn voornemen om deze mogelijkheid in de toekomst uit te breiden naar andere (maatschappelijke) organisaties.
Waarom hebben ministeries behoefte aan inzage in BRP van inwoners? Op welke grond mogen zij dat precies?
Ministeries (ministers als bestuursorgaan) hebben toegang tot de BRP als dat noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taken en voor zover zij daarvoor zijn geautoriseerd door RvIG. Op de website van RvIG is per ministerie in te zien voor welke taken zij BRP-gegevens mogen gebruiken.
Kunt u regelen dat de reden voor inzage in de BRP altijd bewaard blijft, zodat inwoners die de inzage opvragen de verklaring krijgen voor de inzage? Zo nee, waarom niet?
In ieder autorisatiebesluit wordt vastgelegd voor welke doeleinden (taken) een gebruiker BRP-gegevens mag opvragen. In de BRP-voorzieningen wordt vervolgens bijgehouden welke gebruiker op grond van welk autorisatiebesluit de BRP heeft geraadpleegd. Als de burger inzage vraagt in de verstrekking van zijn BRP-gegevens, krijgt hij of zij een overzicht waarin bij iedere gebruiker een korte toelichting is opgenomen over de doeleinden van de verstrekking. Voor uitgebreidere informatie kan het autorisatiebesluit worden geraadpleegd.
Als de burger precies wil weten waarvoor de BRP-gegevens zijn gebruikt, kan hij of zij een inzageverzoek indienen bij de organisatie die de BRP-gegevens heeft opgevraagd. Op grond van de AVG zijn organisaties die BRP-gegevens opvragen zelf verantwoordelijk voor het bijhouden van de doeleinden van de gegevensverwerking. De desbetreffende organisatie zal dus een reden (doeleinde) moeten kunnen gegeven voor het gebruik van de BRP-gegevens.
Het centraal in de BRP bijhouden van de exacte reden van raadpleging zorgt ervoor dat er meer (gevoelige) gegevens centraal worden bewaard, wat de risico’s voor burgers in het geval van datalekken en met betrekking tot profilering vergroot. Ik ben daarom niet voornemens om de reden voor inzage op gedetailleerder niveau vast te leggen.
Kunt u zich voorstellen dat het angstaanjagend is voor inwoners om te zien wie er allemaal naar persoonsgegevens heeft gekeken zonder dat daar een verklaring voor te geven is? Vindt u dit gewenst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedere gebruiker is verplicht om voorafgaand aan de gegevensverwerking (artikel 14 AVG) en desgevraagd (artikel 15 AVG) te verklaren voor welke doeleinden de gegevens zijn of worden gebruikt. De meeste gebruikers houden zich aan de geldende privacywetgeving en vragen alleen die gegevens op in de BRP die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van taken en registreren voor welke doeleinden de gegevens zijn opgevraagd. Indien gebruikers niet kunnen verklaren waarvoor persoonsgegevens zijn gebruikt, is dat inderdaad ongewenst. In het Gebruikersoverleg BRP zal ik de gebruikers wijzen op de verplichting om kunnen verantwoorden waarvoor gegevens zijn gebruikt, en zal ik in overleg bekijken hoe mijn ministerie daarin ondersteuning kan bieden.
Kunt u aangeven wat er nodig is om te zorgen dat inwoners een afschrift krijgen van inzage door een instantie in de BRP? Kunt u uw antwoord toelichten?
Burgers kunnen op dit moment zowel schriftelijk als online inzage krijgen in het gebruik van hun BRP-gegevens. Bij de gemeente kan een overzicht worden opgevraagd. Daarnaast kunnen burgers sinds 15 maart van dit jaar via MijnOverheid inzien welke organisaties automatisch BRP-gegevens krijgen uit de centrale voorziening als er een gegeven wijzigt op de persoonslijst van de burger, bijvoorbeeld bij verhuizing. Het gaat om een gepersonaliseerd overzicht. Bij iedere organisatie wordt globaal uitgelegd waarvoor de BRP-gegevens worden verstrekt. Het overzicht is tot 1 mei jl. 123.323 keer bekeken via MijnOverheid. Dit is de eerste stap naar meer regie op (BRP-)gegevens voor de burger; het is mijn streven om ook de andere soorten verstrekkingen (bevragingen en selectie/conditionele verstrekkingen) online inzichtelijk te maken (punt 8 op de ontwikkelagenda BRP «alle bevragingen van BRP-gegevens inzichtelijk maken»).
Is het toegestaan dat de politie gegevens over familie van een inwoner opvraagt als er een boete is gegeven voor bijvoorbeeld bellen op de fiets, waarbij de familie niet betrokken is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de Wet BRP volgt dat de basisregistratie tot doel heeft om overheidsorganen te voorzien van de in de registratie opgenomen gegevens, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taak. Systematische verstrekkingen uit de basisregistratie aan overheidsorganen zijn slechts mogelijk, indien daartoe een autorisatiebesluit is genomen. Voor de politie is op 1 januari 2015 het besluit tot autorisatie voor de systematische verstrekking van gegevens uit de basisregistratie personen in verband met de uitvoering van de politietaak in werking getreden. Dit besluit is in de Staatscourant gepubliceerd en te raadplegen via https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-8812.
Afhankelijk van de specifieke context kan het voor de politie noodzakelijk zijn niet alleen gegevens over de betreffende persoon te raadplegen, maar ook omtrent diens ouders, kinderen en/of andere familieleden. Dit zal primair eerstegraads verwanten betreffen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de persoon een minderjarige betreft, een anderszins kwetsbaar persoon of een veelpleger. Ook als de persoon deel uitmaakt van een crimineel samenwerkingsverband of als van de persoon geen actuele woon- of verblijfplaats bekend is, kan dit aanleiding zijn ouders, kinderen en/of andere familieleden te bevragen.
Welke extra handeling is nodig om de gegevens van familieleden op te vragen, zoals de woordvoerder van de politie stelt? Wie geeft toestemming, wie toetst de noodzaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op straat kan een politiemedewerker via de MEOS telefoon alleen persoonsgegevens over de betreffende persoon ophalen. Daarnaast kan de politiemedewerker indien noodzakelijk en proportioneel, een bevraging op adres uitvoeren.
Het opvragen wie ouders, kinderen en/of ander familieleden zijn kan uitsluitend via de verificatiemodule. De verificatiemodule is alleen vanaf een politielocatie benaderbaar. Niet elke politieambtenaar is geautoriseerd voor het gebruik van deze module. Het is aan de (geautoriseerde) politieambtenaar om af te wegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is, daar is geen separate toestemming voor nodig.
In hoeveel procent van de gevallen waarbij er een boete is uitgeschreven voor verkeersovertredingen door meerderjarigen zijn er gegevens van familieleden opgevraagd?
Dit wordt niet op deze manier geregistreerd, specifieke cijfers of percentages zijn dan ook niet bekend.
Hoe wordt het registratiesysteem van de politie aangepast?
Op dit moment krijgen alle personen (zoals aangevers, getuigen, verdachten, benadeelden, slachtoffers, etc.) die worden ingevoerd in het politieregistratiesysteem BVH een afnemersindicatie in de personenserver. Dat is een abonnement op de BRP. Dit is nodig om contactgegevens actueel te houden, zodat bv. een aangever of een getuige kan worden benaderd lopende een onderzoek. Met de vanuit het BRP verstrekte gegevens die worden verzameld op de personenserver wordt niets gedaan tenzij een collega een gerichte bevraging doet. De politie streeft er naar dit aantal afnemersindicaties te verminderen omdat het niet nodig is om al deze personen te blijven volgen. Dit doet de politie in stappen. Hierbij zal de politie zich eerst richten op alle personen die geen verdachte zijn. Voor deze personen zal de politie geen of een kortlopend abonnement nemen. Dit jaar past de politie het registratiesysteem hier op aan. In het nieuwe registratiesysteem dat wordt ontwikkeld zal sprake zijn van maatwerk.
Bepaalde aanpassingen zijn al gedaan. Zo worden in de bevragingsmodule niet meer automatisch alle persoonsgegevens van meerdere mensen met eenzelfde naam opgehaald maar moet eerst de juiste persoon worden geselecteerd zodat alleen van deze persoon de gegevens worden opgehaald.
Hoe vaak vraagt de politie gegevens op over de plaats van «geboorte ouder», in verhouding tot andere opvragingen? Is deze opvraging geoorloofd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit wordt niet op deze manier geregistreerd, specifieke cijfers of percentages zijn dan ook niet bekend. Anders dan wordt verondersteld gaat het niet om een specifieke bevraging gericht op de «geboorteplaats ouder», maar maakt dit gegeven onderdeel uit van een gegevensset. Als de ouders van een persoon worden bevraagd, is «geboorteplaats ouder» onderdeel van de gegevensset van de persoon die wordt bevraagd. Ook hiervoor geldt dat een bevraging alleen gedaan mag worden als dat noodzakelijk en proportioneel is.
Hoe is die verhouding bij andere diensten die toegang hebben tot de BRP? Ergo, hoevaak wordt er op geboorteland of geboorteplaats gezocht? Hoeveel op andere persoonsgegevens?
Er zijn 1004 directe aansluitingen op de centrale voorziening van de BRP (autorisaties). 747 van de aansluitingen (ongeveer 3/4e van het totaal) zijn geautoriseerd voor de geboorteplaats van de persoon zelf. 125 aansluitingen (ongeveer 1/8e) zijn geautoriseerd voor het geboorteland van de ouder, en 98 aansluitingen (ongeveer 1/10e) voor de geboorteplaats van de ouder. Dit is de verhouding waarin organisaties gegevens mogen opvragen over het geboorteland en de geboorteplaats uit de BRP.
Hoe kan het dat ondanks een aangenomen motie en een toezegging van de regering destijds, de SILA nog altijd toegang heeft tot de basisregistratie personen?3 4
Bij motie van 8 december 201510 heeft de Tweede Kamer de Minister van BZK inderdaad verzocht om een algehele stopzetting van de verstrekking van persoonsgegevens uit de BRP aan de SILA, omdat volgens de Tweede Kamer voor het verstrekken van persoonsgegevens door de overheid aan (kerk)genootschappen niet langer voldoende rechtvaardiging bestond.
Om de beëindiging te realiseren is eind 2016 een ontwerpbesluit opgesteld, waarmee werd beoogd de SILA te schrappen uit bijlage 4 bij het Besluit BRP.11 De toenmalige vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer heeft vervolgens bij brieven van 20 april 201712 en 9 mei 201713 nadrukkelijk verzocht om geen onomkeerbare stappen te zetten inzake de voorgenomen wijziging tot beëindiging van de verstrekking aan de SILA. Gelet op de ingekomen brieven van de Tweede Kamer en de demissionaire status van het toenmalige kabinet, is besloten inzake het SILA-dossier het wetgevingsproces tot beëindiging van de verstrekking van persoonsgegevens uit de BRP aan de SILA aan te houden. In de brief van 9 juni 201714 is de Tweede Kamer hieromtrent geïnformeerd. In de brief is beschreven dat onderzoek zal worden gedaan naar een uitbreiding van inzagemogelijkheden in verstrekkingen uit de BRP, en de mogelijkheid voor burgers om zelf instanties en organisaties aan te wijzen waaraan een beperkt aantal persoonlijke gegevens automatisch kan worden verstrekt. Vervolgens is in het regeerakkoord 2017–2021 vastgelegd dat een overgangsregime wordt gehanteerd:15 personen over wie op grond van het autorisatiebesluit aan de SILA gegevens worden verstrekt, krijgen de mogelijkheid om – naast de bestaande mogelijkheden om bezwaar te maken tegen de verstrekking – de gegevensverstrekking elektronisch te beëindigen. Over andere burgers (onder wie nieuwe leden en leden die de gegevensverstrekking elektronisch hebben uitgezet) worden geen gegevens verstrekt, tenzij de burger daarvoor (elektronisch) toestemming geeft. In het coalitieakkoord 2021–2025 is ten slotte vastgelegd dat de regering mensen regie wil geven over hun eigen gegevens.16
Conform deze toezeggingen heb ik een algemene maatregel van bestuur in voorbereiding, die regelt dat over nieuwe leden van de bij de SILA aangesloten (kerk)genootschap alleen BRP-gegevens worden verstrekt aan de SILA als daarvoor toestemming wordt gegeven via MijnOverheid. Dat besluit is op dit moment in (internet)consultatie. Huidige leden, waarover op dit moment gegevens worden verstrekt uit de BRP, krijgen de mogelijkheid om de gegevensdeling online via MijnOverheid of schriftelijk te beëindigen. Mijn streven is dat burgers hier vanaf 1 januari 2023 gebruik van kunnen maken. Op de datum van inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur, zal ook het huidige autorisatiebesluit voor de SILA worden ingetrokken.
Vindt u het in dit tijdsgewricht nog gewenst dat gegevens van inwoners via de BRP zo gemakkelijk te raadplegen zijn? Gezien de waarschuwingen voor de hoeveelheid data dat de overheid heeft over inwoners, de vervuiling in die data, het risico data-lekken en het risico op identiteitsfraude? Kunt uw antwoord toelichten?
Organisaties krijgen alleen onder strenge voorwaarden toegang tot de BRP; zie de antwoorden op de vragen 2 en 4.
De door Nederland uitgesproken steun aan diepzeemijnbouw |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «We hebben geen idee wat er in de diepzee leeft. En toch is het daar straks een industriegebied» en «Day 3 – The precautionary principle»?1 2
Ja.
Kunt u verduidelijken wat de inzet is van Nederland bij de onderhandelingen van de International Seabed Authority (ISA) over diepzeemijnbouw?
Het Koninkrijk is vertegenwoordigd in de Assemblee en de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit (verder: Autoriteit) en draagt bij aan de ontwikkeling van beleid en regelgeving ten aanzien van diepzeemijnbouw. De inzet van Nederland is om diepzeemijnbouwactiviteiten op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden. Hierbij is het uitgangspunt dat exploitatieactiviteiten pas worden toegestaan nadat door de Autoriteit een adequaat regelgevend kader is vastgesteld, waarin de bescherming van het mariene milieu en biodiversiteit is geborgd, in lijn met het Zeerechtverdrag. Daarbij zijn het voorzorgsbeginsel, strikte voorwaarden en voortdurende monitoring noodzakelijk om te voorkomen dat grondstofwinning de veerkracht en gezondheid van ecosystemen en de mariene biodiversiteit in de oceanen aantast. Daarnaast is de Nederlandse inzet dat recht wordt gedaan aan het in het Zeerechtverdrag opgenomen beginsel van het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid: de gebieden en minerale rijkdommen zijn het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid en de opbrengsten van de ontginning van de minerale rijkdommen moeten ten goede komen aan alle staten en volkeren.
In het Zeerechtverdrag van 1982 zijn reeds op mondiaal niveau afspraken gemaakt over de exploratie en exploitatie van de internationale zeebodem. Momenteel wordt in de Autoriteit gewerkt aan een volledige regeling voor exploitatie, inclusief normen en richtsnoeren (standards & guidelines). De huidige discussies gaan dan ook niet over de vraag wie voor of tegen diepzeemijnbouw is, maar onder welke voorwaarden eventuele toekomstige exploitatieactiviteiten kunnen plaatsvinden. Nederland zet zich daarbij samen met gelijkgestemde landen in om strikte milieuvoorwaarden in de regeling op te nemen. Concreet heeft Nederland de afgelopen jaren onder meer de volgende elementen ingebracht: (a) milieubeheersplannen, milieueffectrapportages en strategische milieueffectrapportage (dat wil zeggen met inbegrip van gevolgen van andere economische activiteiten); (b) aansprakelijkheid voor schade aan het milieu; (c) het gebruik van best available technology; (d) operationele nationale wetgeving als voorwaarde voor vergunningverlening voor exploratie en exploitatie; en (e) het toezicht op de naleving van de voorschriften. Zie ook de Oceanennotitie van 2017 (Kamerstuk 30 196, nr. 543).
Klopt het dat Nederland zich heeft uitgesproken als een voorstander van diepzeemijnbouw? Zo ja, onder welke voorwaarden vindt Nederland dat diepzeemijnbouw kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er weinig bekend is over wat er leeft, hoe ecosystemen op deze dieptes functioneren en wat de gevolgen en de risico’s van diepzeemijnbouw zijn? Zo nee, op basis van welk wetenschappelijk onderzoek sluit u negatieve gevolgen van diepzeemijnbouw uit?
Het klopt dat er nog veel onduidelijk is over het functioneren van ecosystemen op de diepzeebodem en de gevolgen en risico’s van diepzeemijnbouw. Er is volop onderzoek gaande dat Nederland met grote belangstelling volgt en waar Nederlandse kennisinstellingen en bedrijfsleven aan bijdragen. De onderzoeken leiden tot opbouw van kennis en inzichten over het leven in de diepzee. Hiermee kan ook beter in kaart worden gebracht wat de temporele en ruimtelijke effecten zijn van diepzeemijnbouw op de ecosystemen in de diepzee. Het onderzoek wordt ook gevoed door informatie uit de verplichte jaarlijkse rapportage van uitvoerders van exploratieactiviteiten over de ecosystemen van de gebieden waar de exploratie plaatsvindt. De Nederlandse inzet is erop gericht dat de laatste stand van de wetenschap wordt meegenomen in de ontwikkeling van het internationale beleid en regelgeving en het beoordelingskader voor toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten.
Het kabinet is bekend met oproepen om voor een bepaalde periode af te zien van exploitatieactiviteiten in de diepzee. Het kabinet heeft begrip voor de zorgen rondom de effecten van toekomstige exploitatieactiviteiten op het mariene milieu. Wat Nederland betreft is het doel dat in de Autoriteit zorgvuldige besluitvorming over toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten kan plaatsvinden. Deze activiteiten zouden binnen de draagkracht van het diepzee mariene ecosysteem moeten plaatsvinden en om die reden zet Nederland zich in om strikte milieuvoorwaarden in de regelgeving op te nemen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op dit gebied nauwgezet volgen en zal zich actief blijven inzetten in de discussies in de Autoriteit conform de in de beantwoording van de vragen 2 en 3 aangegeven uitgangspunten. Het kabinet zal Uw Kamer in het derde kwartaal van 2022 nader informeren over het Nederlands standpunt.
Wat is uw reactie op de oproep van meer dan 600 mariene wetenschappers om exploratie van diepzeemijnbouw te pauzeren totdat rigoureus onderzoek is ondernomen waarop beslissingen genomen kunnen worden?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is het Nederlandse standpunt over diepzeemijnbouw tot stand gekomen en wat is het standpunt? Welke ministers waren hierbij betrokken?
Het Nederlands standpunt ten aanzien van diepzeemijnbouw is verwoord in de beantwoording van de vragen 2 en 3 en in de Oceanennotitie van 2017. Het kabinet moet nog een definitief inhoudelijk standpunt over diepzeemijnbouw innemen en zal Uw Kamer hier in het derde kwartaal van 2022 nader over informeren. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 4 en 5 is daarbij het uitgangspunt dat exploitatieactiviteiten alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden. Het Nederlands standpunt inzake diepzeemijnbouw komt tot stand met betrokkenheid van de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Infrastructuur en Waterstaat, Economische Zaken en Klimaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dat geldt ook voor de inzet van Nederland tijdens de vergaderingen van de Autoriteit. De Nederlandse delegatie bij de bijeenkomsten van de Autoriteit bestaat uit ambtelijke vertegenwoordigers van de betrokken departementen. Om tot een zorgvuldige standpuntbepaling te komen wordt vanwege de daar beschikbare kennis en expertise actief inbreng gezocht van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van wetenschappelijke instituten, onder andere van het Koninklijk Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en Royal IHC. Bij de recente vergaderingen van de Autoriteit waren medewerkers van het NIOZ en Royal IHC als adviseurs van de Nederlandse delegatie aanwezig.
Hoe is de inzet van Nederland tijden de ISA-onderhandelingen tot stand gekomen en welke ministers waren hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 6.
Welke andere externe partijen, bedrijven of organisaties waren betrokken bij het opstellen van de inzet van Nederland en welke rol heeft Royal IHC?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wie de afgevaardigden van de Nederlandse delegatie zijn bij de ISA-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer wordt er besloten over diepzeemijnbouw tijdens de ISA-onderhandelingen? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van de onderhandelingen?
In het Zeerechtverdrag van 1982 zijn op mondiaal niveau afspraken gemaakt over de exploratie en exploitatie van de internationale zeebodem. De Autoriteit heeft nadere regelingen vastgesteld voor de verkenning en exploratie van polymetallic nodules (in 2000; deze zijn bijgewerkt in 2013), polymetallic sulphides (in 2010) en cobalt-rich ferromanganese crusts (in 2012). Op basis van die regelingen heeft besluitvorming over concrete aanvragen voor exploratieactiviteiten plaatsgevonden. Op 31 december 2021 waren 31 exploratiecontracten in werking getreden, waarvan negentien voor polymetallische knollen, zeven voor polymetallische sulfiden en vijf voor kobaltrijke ferromangaankorsten.
Momenteel werkt de Autoriteit aan een volledige regeling voor exploitatie. Deze regeling zal het kader vormen voor besluitvorming over aanvragen voor exploitatieactiviteiten. Als gevolg van de activering van de «tweejaarsbepaling»4 door Nauru is de Autoriteit opgeroepen om uiterlijk in juli 2023 de exploitatieregeling vast te stellen.5 Zoals in de beantwoording van de vragen 2 en 3 uiteengezet, is de Nederlandse inzet om te komen tot een adequaat regelgevend kader waarin de bescherming van het mariene milieu en biodiversiteit is geborgd, voordat exploitatieactiviteiten van start kunnen gaan. De ontwikkeling van een volledige exploitatieregeling zal nog enige tijd zal vergen en daartoe wordt de komende periode intensief vergaderd door de Autoriteit. Het kabinet moet dus nog een definitief inhoudelijk standpunt innemen over diepzeemijnbouw. Hierbij zal een strikte invulling van het voorzorgsprincipe en de cumulatie van effecten uitgangspunt zijn. Het kabinet zal Uw Kamer in het derde kwartaal van 2022 nader informeren over het Nederlands standpunt. Zie ook de beantwoording van de vragen 4 en 5.
Hoe ziet het verdere proces van besluitvorming er uit? Wat is de tijdlijn? Waar en op welk moment zal de Kamer bij het proces van besluitvorming betrokken worden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat zorgverzekeraars investeren in fastfoodketens |
|
Mirjam Bikker (CU), Anne Kuik (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant, waaruit blijkt dat zorgverzekeraars voor miljoenen investeren in fastfoodketens?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het verbijsterend en een verkeerd signaal is dat uitgerekend zorgverzekeraars premiegeld investeren in bedrijven die de gezondheid aantasten en de volksziekte obesitas aanjagen?
Als private partijen gaan zorgverzekeraars zelf over hun beleggingsbeleid.
Dat neemt niet weg dat verantwoord beleggen ook voor zorgverzekeraars van belang is. Daarnaast zitten we gezamenlijk aan tafel bij het preventieakkoord en streven we dezelfde doelen na. Naar aanleiding van het onderzoek heb ik daarom de vier in het artikel genoemde zorgverzekeraars om toelichting gevraagd.
Zij geven alle vier aan dat zij een beleid hebben gericht op maatschappelijk verantwoord beleggen. Het gaat dan om zaken als mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en anticorruptie, waarmee zij invulling geven aan internationale programma’s en standaarden. Als fastfoodketens aan deze standaarden voldoen, worden ze dus niet uitgesloten van beleggingen. Hierbij geven de verzekeraars overigens aan dat slechts een heel klein deel van hun beleggingen in fastfoodketens is. Voor de vier genoemde verzekeraars gaat het totaal om zo’n 8 miljoen euro, waarbij VGZ en Achmea melden dat het om 0,04 procent van hun beleggingen gaat.
Het onderzoek van de Leeuwarder Courant en Dagblad van het Noorden is voor sommige verzekeraars aanleiding om hun beleggingsbeleid tegen het licht te houden. Dit heeft er bij Menzis al toe geleid dat ze hebben laten weten te stoppen met beleggingen in fastfoodketens. Andere verzekeraars kiezen ervoor om met fastfoodketens de dialoog aan te gaan over gezondheid. Bijvoorbeeld door te spreken over het ontwikkelen van gezonde producten, de toegankelijkheid en betaalbaarheid van gezond voedsel en het beleid met betrekking tot het bevorderen van gezondheid. Naast gezondheid kan gesproken worden over andere thema’s zoals dierenwelzijn, beloningsbeleid en klimaat.
Zijn er bij u voorbeelden of signalen bekend waarbij zorgverzekeraars via investeringen daadwerkelijk invloed hebben uitgeoefend op het beleid van fastfoodketens?
Ja. Menzis heeft aangegeven dat fastfoodketen McDonalds naar aanleiding van de dialoog met hen toezeggingen heeft gedaan over gezondere keuzes in kindermenu’s, voedingsinformatie op verpakkingen en verantwoorde marketing.
Deelt u de mening dat deze argumentatie van onder andere VGZ en Zilveren Kruis, dat zij door deze investeringen invloed uit kunnen oefenen op fastfoodbedrijven, onzinnig is en sowieso niet opweegt tegen het verkeerde signaal dat deze investeringen uitstralen?3
Deze mening deel ik niet. Zorgverzekeraars geven aan dat zij met behulp van de beleggingen de dialoog over gezondheid en andere maatschappelijke thema’s aangaan met fastfoodketens. Zij zijn vrij om hier zelf een keuze over te maken.
Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars zich inzetten om de doelen te bereiken uit het preventieakkoord dat ze mede ondertekend hebben. Dat kan op verschillende manieren.
Deelt u de mening dat op de uitsluitingslijsten van zorgverzekeraars naast tabak en alcohol ook fastfood een categorie zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook bij vraag twee aangegeven, ga ik niet over het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars; zij zijn private partijen en gaan hier zelf over.
Bent u bereid in gesprek te gaan met zorgverzekeraars over de vraag hoe in alle facetten van hun «bedrijfsvoering» preventie leidend gemaakt kan worden?
Ik ben voortdurend met zorgverzekeraars – als ook met veel andere partijen, zowel in als buiten de zorg – in gesprek over allerlei facetten van preventie.
Het gaat dan bijvoorbeeld om het bevorderen van een gezonde leefstijl en het stimuleren dat leefstijlbehandelingen een nadrukkelijker plek binnen de curatieve zorg krijgen. Zorgverzekeraars denken hierin goed mee en zijn zelf ook op zoek naar mogelijkheden om binnen de kaders van de regelgeving meer te kunnen investeren in preventieve zorg. Hierover informeer ik uw Kamer binnenkort nader.
Ziet u meer sectoren die bewust gemaakt kunnen worden en positief gestimuleerd kunnen worden om te beleggen in preventie gerelateerde doelen?
Mijn beleid is erop gericht om de doelen uit het preventieakkoord te bereiken. Ik informeer uw Kamer rond de zomer over hoe ik die doelen wil bereiken in een brief over de preventieaanpak voor de thema’s overgewicht en voeding.
De afspraken tussen de beroepsorganisaties en zorgverzekeraars uit het multidisciplinair document ‘Afbouwen antidepressiva (SSRI’s & SNRI’s)’ |
|
Wieke Paulusma (D66), Liane den Haan (GOUD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de afspraken die naar aanleiding van het multidisciplinair document «Afbouwen antidepressiva (SSRI’s & SNRI’s)» zijn gemaakt tussen de patiëntenvereniging (MIND), psychiaters (NVvP), apothekers (KNMP), huisartsen (NHG) én zorgverzekeraars?
Ik ben bekend met het multidisciplinair document «Afbouwen antidepressiva (SSRI’s & SNRI’s)». Dit document is opgesteld in 2018 door de beroepsverenigingen van huisartsen (NHG), psychiaters (NVvP) en apothekers (KNMP), en de patiëntenkoepel MIND. In dit document hebben beroepsgroepen en patiënten zo goed als op dit moment mogelijk is beschreven wat goede zorg is bij het afbouwen van antidepressiva. Daarover bestaat consensus. Zorgverzekeraars onderschrijven dit document. Het document stelt ook dat er geen concrete aanbevelingen gedaan kunnen worden voor de manier van afbouwen, vanwege een gebrek aan wetenschappelijk bewijs. Er is dus onvoldoende bewijs om een specifieke wijze van afbouwen te adviseren, zoals welke en hoeveel afbouwstappen er nodig zijn.
Ik begrijp dat het de meeste mensen lukt om hun antidepressiva af te bouwen, met goede begeleiding en met de beschikbare sterktes. Lukt dit niet, dan kunnen mensen baat hebben bij afbouwmedicatie die door een apotheek op maat gemaakt is. Bij apotheekbereidingen is het in eerste instantie aan zorgverzekeraars om per verzekerde te bepalen of er sprake is van rationele farmacotherapie. Zorgverzekeraars hebben aangegeven op maat gemaakte afbouwmedicatie te vergoeden, in ieder geval conform de voorbeeldtabellen in het document.
Het Zorginstituut heeft in de zomer van 2020 contact gezocht met de opstellers van het document. Zij gaven aan nog steeds achter de inhoud van het document te staan.
Kunt u toelichten waarom veldpartijen deze afspraken verschillend interpreteren en welke gevolgen dit heeft voor patiënten en de kwaliteit van zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat, ondanks gemaakte afspraken tussen de patiëntenvereniging (MIND), psychiaters (NVvP), apothekers (KNMP), huisartsen (NHG) én zorgverzekeraars, de afspraken door de zorgverzekeraars niet worden nagekomen? Kunt u aangeven welke stappen u van plan bent te ondernemen of reeds heeft ondernomen om deze veldpartijen op één lijn te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars geven aan het afbouwen van antidepressiva te vergoeden conform het multidisciplinair document. Ik heb geen reden om aan te nemen dat zorgverzekeraars hun afspraken niet nakomen.
Deelt u de mening dat patiënten niet onnodig antidepressiva moeten gebruiken en mogelijkheden moeten hebben om te kunnen stoppen, in samenspraak met de arts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke knelpunten ziet u waardoor dit nog niet kan?
Ja, die mening deel ik. Ik vind het belangrijk dat mensen die dat willen veilig en onder goede begeleiding kunnen afbouwen van antidepressiva, mits dit medisch verantwoord is. De mogelijkheden daarvoor zijn er ook. Helaas is de wetenschappelijke kennis over afbouwen onvoldoende. Dit kwam ook naar voren in een expertbijeenkomst, die het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) op verzoek van mijn voorganger georganiseerd heeft.1 Inmiddels is de TAPER-AD-studie gestart. Deze studie onderzoekt hoe je met twee veelgebruikte antidepressiva moet stoppen, door verschillende afbouwschema’s te vergelijken. TAPER-AD maakt gebruik van de infrastructuur van de OPERA-studie, die onderzoekt wie er wanneer kan stoppen met antidepressiva na herstel van een depressie.
Bent u bekend met de term «taperingstrips» en het doel hiervan? Kunt u toelichten wat u ervan vindt dat antidepressiva door zorgverzekeraars worden vergoed, maar taperingstrips met als doel om patiënten te kunnen laten stoppen met antidepressiva, niet door alle verzekeraars worden vergoed?
Ja. Een taperingstrip is een leveringsvorm waarmee geleidelijk afgebouwd kan worden van geneesmiddelen. De strip bestaat uit een rol met zakjes waarmee de dagelijkse dosis van een medicijn middels apotheekbereidingen – afbouwmedicatie – geleidelijk wordt verlaagd. Experts geven in het multidisciplinair document aan dat er aanvullend onderzoek nodig is naar de manier van afbouwen, zoals welke en hoeveel afbouwstappen er nodig zijn. Dat betekent ook dat nut en noodzaak van taperingstrips niet bewezen zijn.
Kunt u de cijfers en feiten delen met betrekking tot de zorgverzekeraars die weigeren deze taperingstrips te vergoeden?
Zorgverzekeraars DSW en ENO vergoeden taperingstrips onder voorwaarden. Bij DSW moet een patiënt eerst onder begeleiding proberen af te bouwen met de standaarddoseringen, ENO vereist vooraf een akkoordverklaring. Andere zorgverzekeraars vergoeden taperingstrips niet of zeer beperkt (bijv. alleen bij het middel venlafaxine vanaf een bepaalde dosering).
Het is voor patiënten belangrijker dat zorgverzekeraars hebben aangegeven afbouwmedicatie te vergoeden, in ieder geval volgens de voorbeeldschema’s in het multidisciplinair document. Dat hoeft niet per se in de vorm van een taperingstrip te zijn. Wanneer het afbouwen volgens het document niet zonder problemen gaat, kunnen patiënten contact opnemen met hun arts en apotheker. Zij kunnen dan eventueel een onderbouwde aanvraag voor vergoeding van een aangepast schema indienen bij de zorgverzekeraar.
Het multidisciplinair document vormt dus op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing (bijv. een tussendosering, of een week langer op dezelfde dosering), maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie. Op dit moment is er onvoldoende bewijs om zonder enig voorbehoud op maat gemaakte afbouwschema’s te vergoeden, ook geen taperingstrips.
Bent u bekend met de Zembla-uitzending «Stoppen met de pillen» van 15 april 2021? Kunt u een jaar na dato van de uitzending de voortgang van de gesprekken met de zorgverzekeraars delen aangaande dit onderwerp?1
Ja. Ik begrijp van Zorgverzekeraars Nederland en van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) dat er verder geen contact meer is geweest tussen zorgverzekeraars en de NVvP over dit onderwerp. Het is aan de partijen om met elkaar in gesprek te staan, toentertijd stonden zij hier ook voor open.
Hoe kijkt u naar eerdere communicatie van zowel Zorgverzekeraars Nederland (ZN) als in de antwoorden van eerder gestelde schriftelijke vragen, waarin wordt verwezen naar het belang van gedegen wetenschappelijk onderzoek, terwijl de NVvP stelt dat patiënten niet nog vier, vijf, zes jaar kunnen wachten op resultaten? Kunt u toelichten welk belang u ziet in het nakomen van de afspraken in het multidisciplinair document? Hoe kijkt u aan tegen deze zorgelijke situatie?2 3
In het multidisciplinair document stellen beroepsgroepen en patiënten dat er te weinig wetenschappelijke onderbouwing is voor de wijze van afbouwen. Ook in de expertbijeenkomst op 21 november 2019 werd de behoefte aan aanvullend onderzoek benadrukt. Vooralsnog beschrijft het multidisciplinair document zo goed als mogelijk wat goede afbouwzorg is, op basis van de huidige kennis. Zorgverzekeraars onderschrijven dit document en vergoeden in individuele gevallen magistraal bereide afbouwmedicatie, in ieder geval volgens de voorbeeldtabellen in het document (zie mijn antwoord op vraag5. Dus waar het mensen niet lukt met de reguliere sterktes af te bouwen, is er ruimte voor het afbouwen met apotheekbereidingen.
Deelt u dat, naast het tijdig stoppen met het gebruik van antidepressiva, ook bij de aanvang goed gekeken moet worden naar passende zorg? Bent u zich ervan bewust dat antidepressiva binnen de ggz snel wordt voorgeschreven alvorens te onderzoeken welke alternatieve therapie passend is? Zo ja, kunt u toelichten welke stappen u wil nemen of reeds heeft genomen om passende zorg ook in de ggz te waarborgen?4
Passende zorg is van groot belang om patiënten de zorg te bieden die zij nodig hebben. Zorgverleners zetten zich hier actief voor in. In multidisciplinair verband houden zij in de gaten dat patiënten hun medicijnen goed en veilig gebruiken, en tijdig stoppen als deze niet langer nodig zijn.
Voor patiënten die aangeven begeleiding bij hun medicatiegebruik nodig te hebben, vind ik het belangrijk dat zij deze zorg ook krijgen. Daar ligt een verantwoordelijkheid van de zorgverleners. Daarnaast is het ook van belang dat patiënten zich duidelijk uitspreken wanneer zij behoefte hebben aan meer contact, zodat de zorgbehoefte zichtbaar wordt voor zorgverleners.
Ook bij de aanvang van het gebruik van antidepressiva is het van belang goed te kijken naar passende ondersteuning en zorg. Passende ondersteuning en zorg betekent maatwerk om te bezien wat er echt nodig is en wat mogelijke factoren zijn die meespelen. Het overgrote deel (65%) van de antidepressiva (eerste uitgifte) is afkomstig van de huisarts, ook voor de vervolguitgiften speelt de huisarts een grote rol (78%).7
In het licht van het voorgaande maak ik afspraken met partijen in het Integraal Zorgakkoord over passende zorg en het verbeteren van de samenwerking tussen huisarts/poh ggz, sociaal domein en ggz. Met een stevigere samenwerking kunnen we zorgen dat mensen eerder worden geholpen zodat onnodig medicatiegebruik wordt teruggedrongen, krijgen we meer oog voor de mogelijkheden van ondersteuning vanuit het sociale domein (bijvoorbeeld met «Welzijn op recept») en wordt er meer kennis uitgewisseld.
De aanstaande uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Assange mag worden uitgeleverd aan VS, maar hij kan nog in beroep» van de NOS van 20 april 2022?1
Ja.
Bent u bekend met het antwoord van voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok op 14 mei 2019 op de vraag van voormalig lid Karabulut of de Minister bereid was zich uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS, dit over te brengen aan zijn Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven waarin de Minister naar de zaak verwees als: «Het betreft een EU en Raad van Europa lidstaat en er zijn legio waarborgen die een goede rechtsgang garanderen waarbij de Britse rechter ook de eventuele waarborgen ten aanzien van mensenrechtenschendingen bij de Amerikaans rechtsgang zal meenemen.»?
Ja.
Hoe oordeelt u, na Brexit en de beslissing die nu weer bij de Minister van Binnenlandse Zaken wordt gelegd, over de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen in de zaak Assange? Zijn die er voldoende volgens u en welke waarborgen zijn dit precies?
De Nederlandse overheid heeft -ook na Brexit- het volste vertrouwen in het onafhankelijke en onpartijdige karakter van de Britse rechtspraak waarin de bescherming van fundamentele rechten geborgd is.
Hoe oordeelt u over de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen in de zaak Assange vanuit de rol van het Nederlandse voorzitterschap van de Media Freedom Coalition?
Mediavrijheid is essentieel voor het bevorderen van democratie en een belangrijke pijler binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland is dan ook vereerd het co-voorzitterschap van de Media Freedom Coalition te hebben overgenomen van het Verenigd Koninkrijk per 1 januari 2022. Als co-voorzitter vraagt Nederland aandacht voor mediavrijheid en bescherming van journalisten. Dit doen we in samenwerking met gelijkgezinde landen.
Volgens het regeerakkoord staat de coalitie pal voor persvrijheid, bent u het ermee eens dat met de uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten de persvrijheid in het geding is?
Nee. De vrijheid van meningsuiting is een voorwaarde voor een goed functionerende democratie en een vrije samenleving. Hetzelfde geldt voor persvrijheid. In veel landen -ook in Nederland- is het echter strafbaar om welbewust staatsgeheime informatie te openbaren.
In het regeerakkoord worden journalisten ook «hoeders van de rechtsstaat» genoemd, bent u het ermee eens dat met de uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten de rechtsstaat in het geding is?
Nee. Nederland staat pal voor de rechtsstaat. Het betreft hier een uitleveringsverzoek tussen twee democratische rechtsstaten zonder Nederlandse betrokkenheid. Nederland heeft het volste vertrouwen in de Britse rechtsstaat. De Britse rechtsgang kent legio waarborgen, waarbij de Britse rechter onafhankelijk heeft kunnen oordelen over dit uitleveringsverzoek en daarbij alle relevante informatie mee heeft kunnen wegen.
Bent u bekend met het artikel «RSF calls on Home Office to block Assange extradition following Supreme Court refusal to consider appeal» van Reporters Without Borders?2
Ja.
Kunt u reflecteren op dit artikel?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid u uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS, dit over te brengen aan uw Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven?
Zoals bekend, heeft de verdediging tot 18 mei om beroep aan te tekenen tegen het besluit. Ook indien de Britse rechter in hoger beroep uitlevering rechtmatig acht, is het aan de Britse regering hierover te beslissen. De Britse regering zal deze beslissing nemen op basis van alle relevante omstandigheden. Hierin willen en kunnen wij niet treden.
De naturalisatie van pardonners en andere personen met een verblijfsvergunning |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Jasper van Dijk en Van Toorenburg?1 Hoeveel naturalisatieaanvragen zijn inmiddels ingediend, hoeveel daarvan zijn reeds ingewilligd en afgewezen en wat waren de redenen naturalisatieverzoeken alsnog af te wijzen?
Op dit moment wordt uitvoering gegeven aan de genoemde motie. Zoals ook is aangegeven in de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Podt (D66), Van Dijk (SP) en Kuik (CDA) over de naturalisatie van Ranov-vergunninghouders van 7 maart 20222 en de brief aan uw Kamer van 4 maart 2022, beantwoording schriftelijk overleg inzake hoofdlijnen beleid Ministerie van Justitie en Veiligheid d.d. 9 februari 2022.3 Ranov-vergunninghouders kunnen naturaliseren zonder dat zij daarvoor identiteits- of nationaliteitsdocumenten moeten overleggen. Bovendien zijn zij vrijgesteld van de verplichting tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit.
Op 6 mei jongstleden heeft de IND een nieuwsbericht op de website geplaatst over Ranov-vergunninghouders en naturalisatie, met informatie over het aantal ontvangen verzoeken tot naturalisatie, het aantal inwilligingen en het aantal afwijzingen.4 De cijfers zijn afgerond op tientallen. Tussen 1 juni 2021 en 1 mei 2022 heeft de IND 3250 naturalisatieverzoeken ontvangen van Ranov-vergunninghouders. Ruim 2200 van deze verzoeken zijn al door de IND behandeld en ingewilligd. Bij afgerond 50 naturalisatieverzoeken is dit verzoek om uiteenlopende redenen afgewezen.
Een naturalisatieverzoek kan om verschillende redenen worden afgewezen. Ook verzoeken van Ranov-vergunninghouders kunnen worden afgewezen vanwege openbare orde-aspecten, vanwege het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste of omdat er gerede twijfel is over de identiteit en/of nationaliteit van de verzoeker. Er kunnen in een zaak meerdere afwijzingsgronden tegelijk aan de orde zijn. Gelet hierop en de wijze waarop dit wordt geregistreerd, kan op basis van de geautomatiseerde gegevenssystemen van de IND niet worden gerapporteerd hoe vaak iedere afwijzingsgrond voorkomt.
Klopt het dat diverse naturalisatieverzoeken zijn afgewezen omdat er twijfels zouden zijn over de identiteit van de Ranov-vergunninghouders op basis van twintig jaar oude taalanalyses terwijl deze als kind in Nederland zijn opgegroeid of omdat de vergunninghouders niet als kind de rivieren in het land van herkomst konden benoemen? Kunt u toelichten waarom dit gerechtvaardigd is?
Gerede twijfel aan de gestelde persoonsgegevens en/of de gestelde nationaliteit is een grond om een naturalisatieverzoek af te wijzen. Deze is ook van toepassing als de twijfel bestaat als gevolg van eerder handelen van de ouder(s). Onjuistheden in de persoonsgegevens van de ouder(s) die niet relevant zijn voor de persoonsgegevens van het voormalig minderjarige kind worden bij de beslissing op diens naturalisatieverzoek niet meegenomen.
De gerede twijfel aan de identiteit of nationaliteit van de ouder kan gebaseerd zijn op een taalanalyse die ten tijde van de asielaanvraag is uitgevoerd. Deze gerede twijfel kan dan vele jaren na de asielaanvraag van de ouders maken dat het naturalisatieverzoek van het kind wordt afgewezen. Tijdsverloop verandert de conclusies van een taalanalyse niet.
Als een naturalisatieverzoek wordt afgewezen op grond van twijfel aan de identiteit en/of nationaliteit van betrokkene dan ligt aan deze twijfel altijd een objectieve bron, zoals een taalanalyse, ten grondslag. Twijfel op basis van enkel onjuist beantwoorde vragen over het land van herkomst is niet voldoende om een naturalisatieverzoek af te wijzen.
Waarom werd in de brief aan de Ranov-vergunninghouders gesproken over het feit dat «grote twijfels» over de identiteit tegengeworpen zouden kunnen worden, terwijl in de handleiding op de Rijkswet op het Nederlanderschap het begrip «gerede twijfel» wordt gehanteerd? Kunt u dit verschil toelichten?
Dit verschil in woordkeuze doet zich voor doordat communicatie naar klanten in sommige gevallen ander taalgebruik vraagt dan teksten die beleidsregels bevatten. Inhoudelijk wordt de mate van twijfel bedoeld die aanwezig moet zijn wanneer een verzoek op deze grond wordt afgewezen. In het beleid is dit vastgelegd als «gerede twijfel». Deze twijfel moet sterk zijn, en gebaseerd op een objectieve bron, om een afwijzingsgrond te kunnen vormen.
Heeft u ook signalen ontvangen van de groep van 2.097 asielzoekers, die in 2003 onder de Eenmalige Regeling 2013 een verblijfsvergunning ontvingen, dat deze mensen niet kunnen naturaliseren om dezelfde reden als de groep Ranov-vergunninghouders?2
Mij is bekend dat er vreemdelingen zijn met een reguliere verblijfsvergunning, anders dan een Ranov-vergunning, die aangeven tegen vergelijkbare problematiek aan te lopen wanneer zij willen naturaliseren. Ik vind dat het beleid voldoende ruimte biedt om deze situatie te ondervangen en ben daarom niet voornemens het door u gevraagde in kaart te laten brengen.
Bij naturalisandi met een andere dan een Ranov-vergunning is het mogelijk dat aannemelijk wordt gemaakt dat het overleggen van het gevraagde buitenlandse document niet mogelijk is. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden in die individuele procedure. Wanneer dat aannemelijk wordt gemaakt geldt dat sprake is van bewijsnood en hoeft het betreffende document of documenten niet te worden overgelegd.
Bent u bereid, zoals uw voorganger ook voor de Ranov-vergunninghouders in 2021 heeft laten doen, in kaart te (laten) brengen hoeveel van deze 2.097 asielzoekers inmiddels genaturaliseerd zijn, hoeveel nog een naturalisatieverzoek hebben lopen, hoeveel naturalisatieverzoeken zijn afgewezen en de redenen van afwijzing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Meent u dat gemeenten inmiddels beter in staat zijn naturalisatieverzoeken te behandelen dan in 2017, aangezien de Nationale ombudsman in 2017 nog concludeerde dat gemeenten worstelden met hun adviestaak en personen vaak ten onrechte adviseerden af te zien van een naturalisatieverzoek?3
Bij een naturalisatieverzoek vult de verzoeker samen met een medewerker van de gemeente het aanvraagformulier in. De medewerker van de gemeente bespreekt de voorwaarden voor naturalisatie en controleert of de verzoeker over alle benodigde documenten beschikt. De IND behandelt vervolgens het verzoek.
De conclusie van de Ombudsman uit 2017 volgt uit een onderzoek naar de wijze waarop de Immigratie- en Naturalisatiedienst invulling gaf aan het begrip bewijsnood specifiek bij naturalisatieverzoeken van Ranov-vergunninghouders. De aanbevelingen uit het onderzoek die zien op samenwerking en informatie-uitwisseling tussen gemeenten en de IND zijn overgenomen.
In zijn algemeenheid geldt dat wanneer gemeenten in het kader van hun adviesrol twijfelen of er sprake kan zijn van bewijsnood, zij hierover contact kunnen opnemen met de IND. De IND kan ook worden benaderd voor eventuele vragen over twijfel over identiteit. Deze samenwerking wordt van beide kanten als goed ervaren.
Hoe zorgt de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) ervoor dat ook personen die niet of minder zelfredzaam zijn de procedures van naturalisatie en het verkrijgen van het Nederlanderschap via optie kunnen doorlopen?
Een verzoek tot optie of naturalisatie wordt ingediend bij de gemeente, de IND heeft daar geen rol in. Wanneer een verzoeker minder zelfredzaam is kan betrokkene eventueel samen met een bekende, die de verzoeker kan ondersteunen, naar de afspraken bij de gemeente komen. Wanneer het nodig is worden de betrokkenen extra begeleid door de medewerkers burgerzaken.
Kunt u uitleggen waarom de leges voor naturalisatie zo hoog zijn en of er mogelijkheden zijn voor min- en onvermogenden een tegemoetkoming te krijgen, aangezien vaststaat dat naturalisatie voordelen biedt voor de samenleving als geheel?
In algemene zin vind ik dat de leges voor een naturalisatieverzoek betaalbaar zijn. De kosten hebben een eenmalig karakter. Vanuit de overheid is er geen regeling voor een tegemoetkoming. Een betalingsregeling voor een verzoek om naturalisatie bij de gemeente of de IND is niet mogelijk, omdat het verlenen van het Nederlanderschap een definitieve zaak is, ook als er niet aan de volledige betalingsplicht zou worden voldaan.
Het uitgangspunt bij het verlenen van overheidsdiensten is dat de betrokken aanvragers zelf het meeste profijt hebben van de diensten van de overheid en voor deze diensten de kosten dragen. De leges voor een verzoek om naturalisatie dekken dan ook zoveel mogelijk de kosten die de overheid maakt.
Er gelden lagere tarieven per naturalisatieverzoek wanneer iemand samen met een partner naturaliseert, een minderjarig kind mee-naturaliseert, wanneer het gaat om een naturalisatieverzoek van een staatloze of vergunninghouder asiel, en wanneer het gaat om een verzoek door een staatloze of vergunninghouder asiel met diens partner. In artikel 4 van het besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 zijn situaties vastgesteld waarbij vrijstelling of ontheffing van de verplichting tot het betalen van leges kan worden verkregen. Dit betreft personen die ingevolge de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander worden behandeld, minderjarigen die zelfstandig een verzoek indienen, personen die ingevolge een administratieve vergissing reeds meer dan een jaar als Nederlander zijn aangemerkt en personen die op grond van het staatsbelang of van zijn verdiensten voor de staat genaturaliseerd worden.
De ondergrondse opslag van CO2 |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondergrondse opslag bodemloze put? – Miljarden om CO2 onder Noordzeebodem te pompen?»1
Het artikel onder de door u genoemde titel en datum bleek niet vindbaar. Vermoedelijk doelt u op het Telegraaf-artikel met de titel «Broeikasgas onder bodem Noordzee pompen: nieuwe duurzaamheidsrel?» van 24 april 2022; hiervan heb ik kennis genomen.
Wat vindt u ervan dat vorig jaar de CO2-uitstoot in Nederland is toegenomen ondanks de vele miljarden die u aan klimaatbeleid verspilt?
Er zijn meerdere verklaringen waarom de uitstoot in 2021 is toegenomen ten opzichte van 2020, zoals het herstel van de economie na de aanvang van de Covid-19 pandemie, het koude weer in de eerste helft van het jaar, en de hoge gasprijzen welke hebben aangezet tot meer elektriciteitsopwekking uit kolen. De voorlopige uitstootcijfers van vorig jaar geven daarom geen goed beeld van de effectiviteit van het klimaatbeleid, omdat dit deels afhankelijk was van externe factoren en het beeld over de jaren heen juist een duidelijke versnelling van de reductie laat zien. Desondanks is het van belang om het beleid verder aan te scherpen en te zorgen dat we de lange termijn doelen gaan halen. Voor de zomer komt de Minister voor Klimaat en Energie met een beleidsprogramma Klimaat en Energie waarin hij schetst hoe we onze klimaatdoelen van 2030 en 2050 kunnen halen.
Erkent u dat de ondergrondse opslag van CO2 (Carbon Capture and Storage) niets anders is dan een peperduur lapmiddel, omdat het obsessieve terugdringen van de CO2-uitstoot klaarblijkelijk niet zo wil lukken?Deelt u de conclusie dat CCS – vergelijkbaar met het drama dat biomassa heet – nepklimaatbeleid is?
Nee, verschillende gerenommeerde onderzoeksinstellingen en -verbanden, waaronder het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), International Energy Agency (IEA) en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), concluderen dat CCS een noodzakelijke technologie is voor het tijdig behalen van de klimaatdoelen, niet in de laatste plaats omdat CCS onmisbaar is voor het onttrekken van CO2 uit de atmosfeer (zogenaamde negatieve emissies). Anders dan een lapmiddel, is CCS juist een belangrijke maatregel die ons in staat stelt om emissies te reduceren bij sectoren die zich momenteel moeilijk op andere manieren laten verduurzamen. Ik deel ook niet de stelling dat CCS (net als biomassa) nepklimaatbeleid is, CCS is een bewezen technologie.
Deelt u de mening dat de ruim € 2 miljard subsidie, die u voor het CCS-project «Porthos» hebt gereserveerd, weggegooid geld is? Deelt u de conclusie dat we deze middelen veel beter kunnen inzetten voor lastenverlichting?
Nee, ik deel uw conclusie niet. In de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) 2020 is een bedrag van maximaal € 2,1 miljard beschikt ten behoeve van CCS-projecten middels het Porthos-project in de Rotterdamse haven. Dit gebudgetteerde bedrag betreft een verplichtingenbudget, oftewel het maximale bedrag dat aan subsidie kan worden uitgekeerd. In de praktijk kunnen de daadwerkelijke kasuitgaven lager zijn, in het geval van een hogere EU-ETS-prijs in de jaren waarin het project wordt uitgevoerd ten opzichte van de geprojecteerde EU-ETS-kosten op het moment van subsidiebeschikking. Op basis van de huidige EU-ETS-prijs zullen de daadwerkelijke kasuitgaven aanzienlijk lager zijn dan € 2,1 miljard. Mogelijkerwijs behoeft uiteindelijk helemaal geen subsidie te worden uitgekeerd. Hier staat tegenover dat de aan Porthos verbonden uitstotende bedrijven, die de SDE++ 2020 beschikt hebben gekregen, via Porthos een forse CO2-reductie van 2,3 megaton CO2 per jaar kunnen realiseren. Daarmee wordt een grote stap gezet richting het behalen van de klimaatdoelstellingen voor 2030.
Waarom kiest u ervoor om de CO2 afkomstig van raffinaderijen en waterstoffabrieken op te slaan? Waarom mogen deze sectoren van u feitelijk doorgaan met uitstoten (mét CCS-subsidie!), maar worden kleine uitstoters zoals huishoudens door u gedwongen tot peperdure klimaatmaatregelen – zoals van het gas af – in een onhaalbare poging hun uitstoot drastisch te verminderen?
Afvang en opslag van CO2 is een kostenefficiënte techniek om CO2 te reduceren, met name wanneer deze kan worden ingezet waar grote volumes CO2 vrijkomen en er op dit moment geen kosteneffectieve alternatieven voorhanden zijn, bijvoorbeeld bij raffinaderijen en waterstoffabrieken. Deze installaties komen in aanmerking voor SDE++-subsidie om hun uitstoot te verminderen. De subsidie dekt echter alleen de onrendabele top af van de toepassing van de techniek. De daadwerkelijk uitgekeerde subsidie is afhankelijk van de EU-ETS-prijs. Hoe hoger de EU-ETS-prijs, hoe minder subsidie er wordt uitbetaald. Via het EU-ETS en de nationale CO2-heffing betalen ook bedrijven een prijs voor de uitstoot van CO2. Huishoudens worden gestimuleerd om maatregelen te treffen voor de verduurzaming van de woning. Om de kosten daarvan te drukken, stelt de overheid ook hiertoe subsidies beschikbaar.
Hoeveel subsidie bent u voornemens tot 2030 en tot 2050 in totaal aan CCS te verkwanselen? Kunt u een overzicht van de plannen en ambities verstrekken inclusief de bedragen, de hoeveelheden op te slaan CO2 en de feitelijke klimaateffecten?
In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt aangaande het subsidie-plafond dat is vastgesteld op 7,2 megaton CO2-afvang bij de industrie en 3,0 megaton bij de elektriciteitssector. Eerder dit jaar is het subsidie-plafond voor CCS in de industrie verhoogd tot 8,7 megaton. Indien dat nodig blijkt voor het behalen van de klimaatdoelstelling, dan kan dit plafond in de toekomst eventueel verder opgehoogd worden. Of dit plafond zal worden bereikt, hoeveel dit zal gaan kosten, bij welke installaties reductie zal plaatsvinden, en wanneer, hangt af van de ontwikkelingen in de markt. Daarbij gaat het om interesse voor CCS vanuit bedrijven, ontwikkeling van EU-ETS-prijzen en verwachte kostenreducties van CCS. Het is daarom niet mogelijk nu aan te geven hoeveel subsidie besteed gaat worden aan CCS in de komende jaren.
Is onderzocht wat CCS eigenlijk doet met de bodem? Wat zijn de risico’s?
Nederland is voornemens CO2 op te slaan in lege gasvelden, die reeds voor miljoenen jaren aardgas hebben omsloten. Deze gasvelden liggen gemiddeld op een diepte van 3 kilometer onder de zeebodem. De CO2 wordt geïnjecteerd in een laag poreus gesteente dat bedekt is met een laag niet-poreus gesteente, waardoor de CO2 permanent ingesloten blijft. Het in het gesteente aanwezige water is zeer zout en bevat veel schadelijke stoffen waardoor het niet geschikt is voor menselijke consumptie. Het geïnjecteerde CO2 lost op in het in het gesteente aanwezige water en zal in de loop van honderden jaren mineraliseren. Het risico op CO2-lekkage is zeer klein. De selectie van ondergrondse CO2-opslaglocaties gebeurt zodanig dat het risico op CO2-lekkage aanvaardbaar is. Voorafgaand aan het verlenen van de benodigde vergunningen, worden door zowel TNO als Staatstoezicht op de Mijnen de CO2-injectie en de mobiliteit van het CO2 in het opslagvoorkomen uitvoerig gemodelleerd, bestudeerd en beoordeeld op eventuele risico’s. De Mijnbouwwet bepaalt dat vergunningen voor CO2-opslag alleen worden verleend indien de risico's van CO2-opslag – zoals het weglekken van CO2 – voldoende zijn geborgd. Voorts zullen de opslaglocaties tijdens de exploitatiefase, en voor tenminste 30 jaar na de beëindiging van de injectie, op mogelijke lekkage worden gecontroleerd. Indien lekkage onverhoopt toch zou plaatsvinden, kan snel en adequaat worden opgetreden om de oorzaak weg te nemen en/of de gevolgen ervan te verminderen.
Hoeveel energie wordt er gebruikt en hoeveel uitstoot komt er additioneel vrij bij het hele proces van scheiden, afvangen en opslaan van CO2? Hoe weegt dit op tegen de hoeveelheden CO2 die u wilt opslaan? Wat is het feitelijke CO2- en klimaateffect? Kunt u hiervan een onderbouwde berekening verstrekken?
De hoeveelheid energie die bij CCS gebruikt wordt en de corresponderende CO2-uitstoot die daarbij vrijkomt, hangen af van het industriële proces waarop CCS wordt toegepast, de toegepaste CO2-afvangtechnologie, de transportmodus en de koolstofintensiteit van de energie die wordt gebruikt voor het CCS-proces. Als onderdeel van de berekeningen van de basisbedragen voor de SDE heeft PBL ramingen gemaakt van de zogenaamde «vermeden CO2-emissies» voor verschillende soorten CCS-configuraties. Door het volume afgevangen CO2 voor opslag te corrigeren voor de extra CO2-uitstoot als gevolg van het CCS-proces (scope 1 en 2 emissies) zelf, wordt het volume vermeden CO2 verkregen. Dit is de netto CO2-reductie. Om het effect en de kosteneffectiviteit van de SDE++ te beoordelen, worden de vermeden CO2-emissies gebruikt in het bepalen van het basisbedrag. De ramingen van PBL geven aan dat het percentage vermeden emissies ten opzichte van de totale afgevangen CO2 varieert van 82% tot 97%, afhankelijk van het type CO2-afvanginstallatie. De bij deze berekeningen gebruikte aannames zijn te vinden in het document Eindadvies basisbedragen SDE++ 2022.
Bent u op de hoogte van een vergelijkbaar CCS-project in de Verenigde Staten – «Petra Nova» – dat heeft moeten stoppen omdat deze techniek allesbehalve een succes is gebleken?2 Wat vindt u van het CCS-project «Gorgon» in Australië dat vijf jaar na de start nog steeds technische problemen heeft? Oftewel: wat leert u hiervan en andere faal-CCS-projecten waarbij er miljarden over de bak zijn gesmeten?
Ja. Bij het CCS-project Petra Nova wordt de afgevangen CO2 niet geïnjecteerd voor permanente ondergrondse opslag, maar geïnjecteerd in een olieveld om de olieopbrengst te verhogen, een zogenaamd Enhanced Oil Recovery (EOR)-project. De opbrengsten van de extra geproduceerde olie werden gebruikt om de kosten van de CO2-afvang en transport te dekken. Het project is stilgelegd door de lage olieprijzen tijdens de Covid-19 pandemie, waardoor het project niet langer rendabel was. CCS-projecten in Nederland zullen niet worden gelinkt aan EOR-activiteiten en dus ook niet afhangen van olieopbrengsten. De SDE++ biedt bedrijven financiële zekerheid, die dergelijke projectsluitingen kan voorkomen. Ik ben mij er echter van bewust dat een klein aantal CCS-projecten dat wereldwijd in bedrijf is, te kampen heeft gehad met aanvankelijke operationele moeilijkheden ten gevolge van bijvoorbeeld technische complicaties, zoals het geval was bij het door u genoemde Gorgon-project. Daar staat tegenover dat er tal van CCS-projecten zijn die jarenlang succesvolle resultaten hebben geboekt. Ik ben ervan overtuigd dat bedrijven, onderzoeks- en academische instituten, die betrokken zijn bij de realisatie van CCS in Nederland, de juiste vaardigheden in huis hebben om CCS tot een succes te maken.
Bent u ertoe bereid onmiddellijk volledig af te zien van CCS en niet opnieuw – vergelijkbaar met biomassa – een grote, peperdure fout te maken?
Nee, in voorgaande antwoorden heb ik aangegeven dat CCS een belangrijke maatregel is voor het behalen van onze klimaatdoelstellingen en wat de redenen zijn voor de overheid om CCS te ondersteunen.
Het bericht ‘Volgend jaar mogelijk 30 procent minder metro’s, bussen en trams’ |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Volgend jaar mogelijk 30 procent minder metro’s, bussen en trams» en «Volgend jaar minder bussen en treinen in de provincie: «Het zijn geen leuke keuzes»»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op dit nieuws?
De signalen vanuit de OV-sector zijn mij bekend. Het kabinet helpt vervoerders met de verlenging van de BVOV door de onzekere periode in 2022 heen, nadat ze eerder al geholpen zijn in 2020 en 2021. De actuele prognose van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) voor 2023 gaat uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Zoals ik in mijn brief van 14 april heb aangegeven, zal het KiM deze prognose in juni actualiseren3. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over deze de actualisatie. Daarnaast blijf ik de ontwikkelingen monitoren en blijf met de OV-sector in gesprek over een versneld herstel en de terugkeer naar de oorspronkelijke verhoudingen.
Deelt u de mening dat een afname van twintig tot dertig procent aan openbaar vervoer (ov) volstrekt onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in overleg met de provincies en vervoerregio’s over de nieuw op te stellen dienstregelingen?
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van regionale dienstregelingen ligt bij de provincies en vervoerregio’s. Het aanbod stemmen zij vervolgens af met de gemeenten in het concessiegebied, waarbij de (regionale) reizigersorganisaties adviesrecht hebben. De provinciale staten en besturen van de vervoerregio’s zien toe op dit proces en besluiten over de dienstregelingen. Deze manier van werken past bij de decentralisatie van het stads- en streekvervoer en de verantwoordelijkheidsverdeling in de Wet Personenvervoer 2000.
Uiteraard spreek ik in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) geregeld met de sector over actuele ontwikkelingen waaronder over de transitie vanuit de coronasituatie, het aantrekkelijk houden van het openbaar vervoer en de maatregelen die genomen worden om de sector gezond te houden. Per brief van 16 december 20214 is uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen in het OV. De informatie uit deze rapportage wordt periodiek geüpdatet en geeft onder andere inzichten in de ontwikkelingen per regio. De rapportage wordt in het najaar met uw Kamer gedeeld, zodra de dienstregelingen voor 2023 door de decentrale overheden zijn vastgesteld.
Is u bekend op hoeveel plaatsen rekening wordt gehouden met forse krimp van het ov-aanbod?
Met het doortrekken van de BVOV tot eind 2022 wordt zekerheid geboden aan de partijen in de OV-sector en voor de reizigers beschikbaar en veilig (regionaal) OV gegarandeerd. Zo worden de dienstregelingen voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden mogelijk gemaakt als op dit moment. Voor de periode daarna volg ik de ontwikkelingen in het openbaar vervoer nauwgezet en blijf daarover met de sector in gesprek. Dit is in lijn met de brieven van 25 februari en 1 april 2022 over de beëindiging van het coronasteunpakket5. Voor 2023 gaat de actuele prognose van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Ik informeer uw Kamer over de in juni verwachtte actualisatie van deze prognose.
Verder is uw Kamer op 16 december 20216 per brief geïnformeerd over de ontwikkelingen in het OV. De informatie uit deze rapportage wordt periodiek geüpdatet. De rapportage wordt in het najaar met uw Kamer gedeeld, zodra de dienstregelingen voor 2023 door de decentrale overheden zijn vastgesteld.
Wat gaat u doen aan deze dreigende kaalslag?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de beschikbaarheidsvergoeding voort te zetten over 2023? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het leveren van zware wapens aan Oekraïne voor de volgende fase in de oorlog |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de zorgen dat Oekraïne met de huidige militaire middelen niet in staat is de nieuwe Russische aanval in het Oosten en Zuiden van Oekraïne het hoofd te bieden?
Het kabinet is bezorgd over het hernieuwde Russisch offensief in het Oosten en Zuiden van Oekraïne. Om Oekraïne ook in deze fase van het conflict in staat te stellen invulling te geven aan zijn legitieme recht op zelfverdediging, heeft een groot aantal bondgenoten en partners de militaire steun aan Oekraïne geïntensiveerd, waaronder door de levering van zwaarder materieel. Zoals recent aan uw Kamer gemeld, heeft ook het kabinet besloten om, conform verzoeken van Oekraïne, het land te ondersteunen met zwaardere militaire goederen (Kamerstuk 22 054, nr. 362 en Kamerstuk 22 054, nr. 363). Het gaat hierbij onder meer om de levering van pantservoertuigen en een samenwerkingsproject met Duitsland gericht op het ter beschikking stellen van pantserhouwitsers. Nederland levert hierbij vijf pantserhouwitsers en Duitsland zeven. De opleiding en training voor Oekraïense militairen voor het wapensysteem wordt in samenwerking verzorgd. De opleiding zal deze week van start gaan in Duitsland en 1 tot 2 maanden in beslag nemen. Duitsland levert de benodigde munitie voor het wapensysteem. Ook wordt voorzien in het leveren van reserve-onderdelen.
Deelt u de zorgen dat nadat Rusland meer delen van het Oosten en het Zuiden van Oekraïne onder controle krijgt, het aannemelijk is dat Rusland daarna de aanval op de rest van het land in zal zetten?
De agressieve opstelling van Rusland jegens Oekraïne geeft aanleiding om te zijn voorbereid op een breed scala aan mogelijke scenario’s van het conflict. Eén van de mogelijkheden is dat de Russische Federatie zal (blijven) proberen om meer delen van Oekraïne in handen te krijgen.
Bent u van mening dat Oekraïne op dit scenario voorbereid moet zijn en gesteund moet worden vanuit Nederland en Europese en NAVO-partners om een dergelijke aanval met zware wapens een halt toe te roepen?
Ja. Zoals ik recent aan uw Kamer heb medegedeeld (Kamerstuk 2022Z07875 en Kamerstuk 2022Z08446), acht het kabinet het van belang om te blijven bijdragen aan de Oekraïense zelfverdediging en afschrikking van de Russische Federatie. Nederland staat hierover in nauw contact met Oekraïne, bondgenoten en partners.
Bent u bereid in samenwerking met Europese en NAVO-partners nog zwaardere wapens te leveren voor dit scenario?
Het kabinet beziet, samen met bondgenoten en partners, op welke wijze het Oekraïne blijvend kan ondersteunen bij zijn legitieme recht op zelfverdediging. In geval van aanvullende leveringen zal, net als bij de eerdere leveringen, een zorgvuldige en versnelde toetsing aan de EU wapenexportcriteria plaatsvinden.
Klopt het dat voor de zwaarste categorie wapens die nodig zijn voor dit scenario training is vereist? Zo ja, hoeveel tijd kost levering en training die met zulke wapens gepaard gaan zodat ze effectief en tijdig ingezet kunnen worden?
Bij de levering van militaire goederen aan Oekraïne wordt telkens bekeken of het geven van training aan de Oekraïense strijdkrachten benodigd is, en op welke wijze in de Oekraïense behoefte kan worden voorzien. In sommige gevallen, bijvoorbeeld wanneer hetzelfde (wapen)systeem of een soortgelijk (wapen)systeem al door de Oekraïense strijdkrachten gebruikt wordt, is het geven van training niet nodig. Wanneer er wel training nodig is, wordt in nauwe samenwerking met het Oekraïense Ministerie van Defensie bezien hoe deze trainingsbehoefte het beste kan worden ingevuld. Eventuele trainingen zullen buiten Oekraïne plaatsvinden. Het verschilt per (wapen)systeem hoeveel tijd de levering en training kosten. De geconstateerde effecten op de gereedheid van de Nederlandse strijdkrachten zijn, gezien de huidige omstandigheden, door Defensie als acceptabel beoordeeld.
Kunt u deze vragen binnen een week en afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'EU: aardgas is duurzaam' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de conclusie dat het goed nieuws is dat de door u zo bejubelde Europese Unie aardgas als duurzaam en groen bestempelt? Deelt u de mening dat dit haaks staat op uw eigen klimaatbeleid, waaronder het obsessieve, onbetaalbare aardgasvrij maken woningen?1
Op 10 maart jl. heeft de Europese Commissie een definitief voorstel gedaan om aardgas en kernenergie tijdelijk en onder voorwaarden op te nemen in de groene taxonomie. Voor een volledige appreciatie van het voorstel daartoe verwijs ik u naar mijn brief van 20 april jl. (Kamerstuk 21501-33, nr. 914). Voor wat betreft aardgas heeft het kabinet zich meermaals uitgesproken tegen de opname daarvan in de groene taxonomie. De opvatting dat dit goed nieuws is wordt dan ook niet gedeeld. De taxonomie is verbod noch gebod, doet niets af aan de klimaatdoelen die gelden voor Nederland en staat daarmee niet haaks op het Nederlandse klimaatbeleid.
Hoe kan het dat het groene label voor aardgas, zoals u zegt, «geen gevolgen heeft voor de Nederlandse ambities om de CO2-uitstoot fors terug te dringen» en «de komende jaren volop door zal worden gegaan met het aardgasvrij maken van woningen»?
In het Coalitieakkoord is afgesproken om de Nederlandse ambitie ten aanzien van emissiereductie te verhogen omdat Nederland koploper wil zijn in Europa bij het tegengaan van de opwarming van de aarde. Het doel voor 2030 in de Klimaatwet wordt aangescherpt tot 55% reductie. Om dit doel te halen, richt het kabinet zich op een hogere opgave van 60% reductie in 2030. De eventuele opname van aardgas in de taxonomie heeft geen invloed op die ambitie.
Voor Nederland geldt dat aardgas op dit moment nog een belangrijke rol in onze energiemix speelt. Met het Klimaatakkoord zijn de eerste stappen gezet om de rol van aardgas kleiner te maken en over te schakelen naar duurzame bronnen. Het kabinet houdt zich aan de afspraken in het Klimaatakkoord. Het uitfaseren van fossiele brandstoffen, waaronder aardgas, en de overstap naar duurzame bronnen is en blijft hierbij uitgangspunt.
Bent u ervan op de hoogte dat wat Nederland met het aardgasvrij maken van woningen aan CO2 bespaart, door China in slechts drie uur (!) compleet teniet wordt gegaan?2 Hoe moeten we het «fors terugdringen van de CO2-uitstoot» eigenlijk zien? Welke effect hebben uw CO2-ambities feitelijk op de mondiale uitstoot en de temperatuurontwikkeling van de aarde?
In het Klimaatakkoord van Parijs is in 2015 afgesproken dat de opwarming van de aarde wordt beperkt tot minder dan twee graden Celsius ten opzichte van het pre-industriële tijdperk. Het streven is om de opwarming beperkt te houden tot anderhalve graad. Alle landen, dus Nederland ook, moeten hier een bijdrage aan leveren. Om invulling te geven aan de eigenstandige verantwoordelijkheid die Nederland in dit verband heeft, is in 2019 de Klimaatwet aangenomen. Ook in Europa worden klimaatdoelen wettelijk verankerd. Op die manier borgen we dat Nederland niet eenzijdig actie onderneemt, maar dat we gezamenlijk naar dit doel bewegen.
Er bestaan grote verschillen in de mate van broeikasgasuitstoot tussen verschillende landen die onder andere samenhangen met bevolkingsgrootte, economische ontwikkeling en de mate van verduurzaming. Dit betekent echter niet dat de Nederlandse maatregelen om broeikasgasemissies te reduceren teniet worden gedaan. Immers zouden er zonder deze maatregelen meer broeikasgassen worden uitgestoten met negatieve gevolgen voor de mondiale uitstoot en temperatuurontwikkeling. Bovendien is het aardgasvrij maken van woningen ook wenselijk in het licht van het streven om onafhankelijk te worden van de import van Russisch aardgas.
Hoe legt u het groene label voor aardgas uit aan de huishoudens die voor vele tienduizenden euro’s reeds van het aardgas af zijn gegaan, omdat u hen hebt wijsgemaakt dat aardgas slecht voor het klimaat zou zijn en de huishoudens die nog niet van het aardgas af zijn, maar door u «uiteindelijk van het gas af gedwongen zullen worden»?3
De opname van aardgas in de taxonomie is tijdelijk en voorwaardelijk. Meer specifiek geldt dat economische activiteiten met betrekking tot aardgas als duurzaam worden gekwalificeerd indien zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. De belangrijkste voorwaarde is dat de lifecycle broeikasgasemissies lager zijn dan 100 gram CO2e/kWh. In plaats daarvan kan ook aan de volgende cumulatieve voorwaarden worden voldaan: (i) de faciliteit krijgt uiterlijk in 2030 een bouwvergunning; (ii) de directe emissies zijn lager dan 270 gram CO2e/kWh of niet hoger dan 550 kg CO2e/kWh per jaar gemiddeld over een periode van 20 jaar; (iii) de faciliteit vervangt een bestaande fossiele centrale met relatief hoge uitstoot; (iv) deze vervanging leidt tot emissiereductie van minimaal 55% en capaciteitstoename van maximaal 15%; (v) de faciliteit schakelt uiterlijk per 2035 over op hernieuwbare of emissiearme gassen (zoals waterstof).
De voorwaarden zijn niet gericht op de verbranding van aardgas in huishoudens maar op aardgascentrales die een tijdelijke rol spelen in de transitie van vervuilende brandstoffen zoals kolen naar emissiearme of -loze gassen zoals waterstof of groen gas.
Deelt u de mening dat het ronduit tegenstrijdig is dat aardgas de schoonste fossiele brandstof is, dat huishoudens in onder andere Duitsland daarom juist overstappen óp aardgas, maar dat u huishoudens voor veel geld van het gas áf wilt hebben en hen daartoe zelfs wilt dwingen?
De doelstelling van de EU is om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Dit betekent dat het gebruik van fossiele brandstoffen (wegens hun CO2-uitstoot) wordt afgebouwd en vervangen wordt door duurzame energiebronnen. Ook aardgas is een fossiele brandstof en het gebruik ervan zal dus worden afgebouwd richting 2050.
In Duitsland en in de andere EU-lidstaten zullen huishoudens dus ook vóór 2050 moeten overstappen op fossielvrije bronnen. Dit is in lijn met de afspraken in de Europese Green Deal. Een deel van de huishoudens zal mogelijk als tussenstap overstappen op aardgas. Duitsland heeft recentelijk een nieuwe verwarmingsstrategie aangekondigd om minder afhankelijk te worden van de import van Russisch aardgas.4 In deze strategie wordt normering aangekondigd om fossiele brandstofinstallaties uit te faseren in gebouwen. Het voorstel is om géén mono gas- of oliegestookte ketels meer te plaatsen bij vervanging van de ketel ouder dan 20 jaar per 2024. Er zou namelijk vanaf dat moment een minimumwaarde van 65% hernieuwbare energie gelden voor gebouweigenaren. Dit kan worden bereikt via bijvoorbeeld het installeren van een warmtepomp of een duurzaam warmtenet. Kortom, ook Duitsland zet in op het geleidelijk uitfaseren van aardgas in de gebouwde omgeving.
Wanneer zet u uw klimaatoogkleppen af en stopt u met uw onzinnige, onhaalbare en onbetaalbare klimaatbeleid?
De wetenschap is helder over het klimaatprobleem, het kabinet neemt daarom passende maatregelen.
De toeslagenaffaire |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ombudsmannen: Schiet op met herstelregelingen toeslagenaffaire»1?
Ja.
Vindt u het ook een «bloody shame» dat de aangekondigde herstelregelingen voor kinderen en ex-partners die betrokken zijn bij het toeslagenschandaal zo vreselijk lang op zich laten wachten? Zo ja, loost u de benodigde herstelwet nog voor het zomerreces door de Kamer? Graag een toelichting op deze beide punten.
Het kabinet en ook de betrokken adviesorganen zijn doordrongen van de urgentie van de wet en van het bieden van tijdig herstel aan kinderen en ex-partners gedupeerden. Er is veel begrip voor de toenemende frustratie bij hen en het kabinet streeft ernaar om het wetsvoorstel Wet hersteloperatie Toeslagen voor het zomerreces aan uw Kamer aan te bieden. Op 13 mei is de conceptwet door de ministerraad voor spoedadvies naar de Raad van State gestuurd.
In de 10e VGR is toegelicht dat in dit wetsvoorstel onder andere de kindregeling, de regeling voor gedupeerden in de huurtoeslag, zorgtoeslag, het kindgebonden budget en een regeling voor ouders in het buitenland worden opgenomen. Dit aanvullende herstelbeleid moet een solide en samenhangende wettelijke basis hebben, conform de adviezen van de Algemene Rekenkamer en de Raad van State. Ook de uitvoering moet zorgvuldig voorbereid worden. Er wordt op dit moment nog gewerkt aan de beleidsmatige uitwerking van de ex-partnerregeling. De ex-partnerregeling wordt vervolgens zo spoedig mogelijk in de wet opgenomen. Parallel aan het wetgevingsproces is gewerkt aan de voorbereiding van de uitvoering door middel van uitvoeringstoetsen.
Wat doet u voor de zo’n 95.000 kinderen die zijn geschaad op terreinen die belangrijk zijn voor hun ontwikkeling? Graag een gedetailleerd antwoord.
In de oudergesprekken die ik heb gevoerd hebben ouders aan mij meermaals meegegeven dat emotioneel herstel en perspectief voor hun kinderen en jongeren naast het financiële herstel van groot belang is. De langere periode tot aan de start van de uitvoering van de kindregeling maakt dit niet makkelijker en wordt door kinderen als zeer lang ervaren. Het is belangrijk dat expliciet wordt erkend dat deze kinderen en jongeren ten onrechte en buiten hun schuld zijn benadeeld en daarom vindt de eerste erkenning onder andere plaats in de vorm van een financiële vergoeding. De financiële vergoeding volgt een staffel op basis van het advies van de kinderen die vanaf € 2.000,– oploopt tot € 10.000,–. De hoogte van het bedrag wordt bepaald met leeftijdscategorieën, omdat behoeften per levensfase verschillen. Naast de financiële vergoeding is er ook aandacht voor emotioneel herstel voor het aangedane leed. Enkel een financiële tegemoetkoming volstaat niet voor hun herstel.2 Vooruitlopend op de aanvullende regelingen kunnen thuiswonende kinderen nu al ondersteuning krijgen, via de brede ondersteuning van gemeenten aan gedupeerde gezinnen. Gemeenten bieden namelijk nu al ondersteuning aan gezinnen, ook aan kinderen en jongeren. Ook kunnen kinderen en jongeren hun individuele verhaal delen bij de Kindertelefoon (8–18 jaar) en de Alles Oké? Supportlijn (18–24 jaar). In aanvulling hierop wordt er de komende tijd samen met kinderen en andere betrokkenen gekeken hoe deze ondersteuning nog beter kan aansluiten bij de behoefte van kinderen op het gebied van aanvullende brede hulp, talentenontwikkeling en financiële voorlichting, naar aanleiding van aanbevelingen uit de adviesrapporten Leven op de Rit en Waardige Toekomst. Op basis van deze bijeenkomsten wordt deze zomer een plan gemaakt voor invulling van flankerend beleid.
Daarnaast wordt er met betrekking tot talentenontwikkeling gekeken naar een actieprogramma Maatschappelijke Diensttijd (MDT) van het Ministerie van OCW. Binnen MDT kunnen kinderen van gedupeerde ouders en jongeren (14–17 jaar) onder begeleiding van MDT-professionals werken aan talentontwikkeling in hun eigen gemeente of regio. Dit idee wordt tijdens de bijeenkomsten getoetst met kinderen en jongeren.
Wat doet u voor de bijna 10.000 ex-partners die zich in de steek gelaten voelen en waarbij sommigen van hen kampen met hoge schulden? Graag een gedetailleerd antwoord.
Hoewel de ex-partnerregeling hoge prioriteit heeft, vergen de beleidskeuzes om tot een afgewogen regeling voor ex-partners en de uitvoering daarvan te komen, helaas meer tijd. Daarbij wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de zeer verschillende situaties en diversiteit in deze groep. Er kan pas worden gestart met de uitvoering van de ex-partnerregeling op het moment dat daarvoor een wettelijke basis bestaat en er zorgvuldige uitvoeringstoetsen hebben plaatsgevonden. Op dit moment kan daarop niet vooruit gelopen worden. Ex-partners met (problematische) schulden kunnen tot die tijd terecht bij hun gemeente voor ondersteuning op het gebied van ondersteuning bij zorg, welzijn en werk. Daaronder valt ook de schuldhulpverlening.
Wat gaat u doen aan de grote achterstand bij het afhandelen van bezwaren van ouders tegen besluiten van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)? Graag een gedetailleerd antwoord.
In de 10e VGR wordt een uitgebreide toelichting hierop gegeven in hoofdstuk 2 (paragraaf 2.4.2., pagina vanaf pag. 22); daar wil ik u graag naar verwijzen.
Wat zou u vinden van pestgedrag bij de Belastingdienst?2
DG Toeslagen streeft ernaar iedereen in de maatschappij in staat te stellen de meest essentiële levensvoorzieningen in het leven te kunnen betalen: wonen, medische zorg en de zorg voor kinderen. Vanuit dit besef volgt de noodzaak tot de grootst mogelijke zorgzaamheid in de uitvoeringstaak van DG Toeslagen: alle toeslaggerechtigden helpen om hier optimaal, eerlijk en zo zorgenvrij mogelijk gebruik van te maken. Bij het uitvoeren van deze taak is het ook de verantwoordelijkheid van Toeslagen dat iedere burger rechtvaardig, evenredig en zonder vooringenomenheid wordt behandeld.
De foto die via de link in de vraag zichtbaar is geeft een interne emailcorrespondentie weer uit 2014 waarin een teleurstelling bij de Belastingdienst wordt beschreven als de toeslaggerechtigde aan de voorwaarden voor het recht op kinderopvangtoeslag heeft voldaan. Deze handelwijze is niet acceptabel. Het is bekend dat in het verleden zaken fout zijn gegaan, met de hersteloperatie wordt voor zover mogelijk ouders hiervoor herstel geboden. Indien er signalen zijn dat dit zich onverhoopt nog steeds voordoet, dan ontvang ik die graag zo snel mogelijk.
Ook een handelwijze zoals benoemd in het tweede signaal is niet acceptabel. In artikel 19, derde lid, Awir is geregeld dat Toeslagen een termijnverlening voor de definitieve toekenning van Toeslagen kan toepassen als er (nadere) stukken opgevraagd worden. Uiteraard geldt hierbij wel dat het onderzoek en het uitstel niet langer moeten duren dan nodig en dat toeslaggerechtigden toegang moeten hebben tot een herzieningsmogelijkheid. Dat de Belastingdienst in het geval van vele gedupeerde ouders niet tijdig een definitieve beschikking stuurde, is helaas bekend. In de analyse van de eerste toets en in de integrale beoordeling wordt dit meegewogen in de uitkomst van de compensatie.
Daarnaast noemt u een derde signaal dat refereert naar het niet toekennen van toeslagen aan burgers die daar wel recht op hebben (5e streepje in de post). Het uitsluiten van burgers voor toeslagen is niet acceptabel. Als dit het geval was in een specifieke situatie van een ouder, dan weegt dit eveneens mee in de uitkomst van de compensatie voor de gedupeerde ouder.
Wat vindt u van de volgende signalen:
Zie antwoord vraag 6.
Een landelijk toetsingskader voor prefabwoningen. |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Aedes wil landelijke toets voor fabriekswoningen» uit het Financieele Dagblad van woensdag 20 april 2022?1
Ja.
Herkent u de geschetste problematiek waarbij de bouw van prefabwoningen wordt vertraagd omdat een landelijk toetsingskader ontbreekt, en elke gemeente afzonderlijk mag bepalen of een in de fabriek gemaakte woning veilig is en geplaatst mag worden?
Ja. Voor de bouw van woningen is een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig. De gemeente beoordeelt, als bevoegd gezag, nu nog of een vergunningaanvraag voldoet aan de lokale regels inzake welstand en ruimtelijke ordening en aan de landelijke regels van het Bouwbesluit 2012. Daar waar vertraging ontstaat, heeft dit veelal te maken met de vraag of een nieuwbouwplan past in de omgeving. De gemeente moet alle belangen hierbij afwegen en soms is dat niet mogelijk binnen de reguliere termijn van 8 weken. De veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en duurzaamheid van bouwplannen worden beoordeeld op basis van de landelijke regels uit het Bouwbesluit 2012. De terechte vraag kan hier inderdaad gesteld worden of fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woningen telkens opnieuw door iedere gemeente aan deze landelijke regels uit het Bouwbesluit 2012 getoetst moet worden.
Met de komst van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) wordt het landelijk goedkeuren van fabriekswoningen zoals Aedes voorstelt al grotendeels mogelijk. Ik wil de Wkb op 1 januari 2023 tegelijk met de Omgevingswet invoeren. Onder de Wkb is het niet langer de gemeente die ieder bouwplan stuk voor stuk moet beoordelen en goedkeuren. Kwaliteitsborgers beoordelen bouwplannen en zien toe op de uitvoering volgens de bouwtechnische regels. Het wordt daarbij mogelijk om fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woning vooraf, eenmalig te beoordelen en goed te keuren. Per project kan de kwaliteitsborger dan volstaan met de noodzakelijke beoordeling van specifieke lokale omstandigheden, zoals de fundering, en een toets op de juiste uitvoering van het bouwproject.
Op dit moment worden gesprekken gevoerd en vinden proefprojecten plaats met onder meer deelnemers aan het Netwerk Conceptueel Bouwen. Doel hiervan is nagaan op welke wijze een zo groot mogelijk deel van nieuwbouwwoningen standaard kan worden goedgekeurd. Dit gebeurt op een zodanige manier dat de tijd die nodig is voor beoordeling per project zo beperkt mogelijk is en dat de veiligheid en kwaliteit gegarandeerd blijft.
Deelt u de mening dat modulaire woningbouw een effectieve, duurzame en snelle oplossing kan zijn voor de woningbouwopgave? Zo ja, wat gaat komende tijd uw inzet zijn om modulaire woningbouw op te schalen in Nederland?
Ja. Gezien de nieuwbouwopgave waar we de komende jaren voor staan zie ik industrieel, modulair en conceptueel bouwen als kans voor het bereiken van de doelstelling. Daarbij is dit tevens een kans om de kwaliteit te verhogen, de belasting van het milieu te verlagen en afvalstromen te beperken ten opzichte van de meer traditionele bouwwijze. In het programma Woningbouw is de inzet op meer circulair en industrieel bouwen opgenomen. De inzet en activiteiten daarbij zijn gestoeld op het rapport «Conceptuele bouw en industriële productie» dat vorig jaar zomer naar de Tweede Kamer is verstuurd.2
Kunt u toelichten in hoeverre u zicht heeft op de knelpunten om modulaire woningbouw te implementeren in Nederland? Zo ja, wat zijn de barrières?
In het Programma Woningbouw heb ik aangegeven dat ik industrieel bouwen wil bevorderen, zowel om de woningbouw te versnellen als voor het verbeteren van de energie- en milieuprestatie van woningen. Om die reden ben ik voornemens om de in de Omgevingswet voorziene beleidsvrijheid om strengere eisen te stellen op dit vlak te schrappen uit de regelgeving. Zoals aangeven wil ik met de Wkb de bouwtechnische toets versnellen en tevens de kwaliteit van de bouw verbeteren. Eventuele overige belemmeringen hiervoor zal ik zo veel als mogelijk wegnemen.
Bent u van mening dat een landelijk toetsingskader eventuele barrières voor de bouw van prefabwoningen zou wegnemen? Zo ja, bent u bereid om een dergelijk instrument op de korte termijn in te voeren om het proces te versnellen?
Ik denk dat een landelijke werkwijze waarbij goedkeuring van een (fabrieksmatig) woningbouwconcept de goedkeuring van fabriekswoningen sterk kan vereenvoudigen. De Wkb voorziet in een werkwijze waarbij een goed kwaliteitszorgsysteem van de bouwers zelf daarnaast kan zorgen voor het nog verder beperken van de externe controle op bouw. Alle standaard onderdelen van woningen worden eenmalig goedgekeurd waarbij de controle slechts gericht hoeft te zijn op de juiste uitvoering van de plaatsing/ het samenstellen van de nieuwe woning op de uiteindelijke locatie. Zoals ik hierboven al heb aangegeven lopen er al gesprekken en proefprojecten met onder meer deelnemers aan het Netwerk Conceptueel Bouwen om te kijken op welke wijze een zo groot mogelijk deel van nieuwbouwwoningen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De bescherming van LHBTI+’ers |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «COC vraagt Minister Yeşilgöz om maatregelen tegen discriminerend geweld»?1 en herinnert u zich het door vele lijsttrekkers ondertekende Regenboogakkoord?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat zeven op de tien LHBTI-personen in hun leven te maken krijgen met fysiek of verbaal geweld om wie ze zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dit tegen te gaan?
Ja, die mening deel ik. Het is van groot belang dat iedereen veilig zichzelf kan zijn in onze maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit, genderexpressie, gerichtheid of welke grond dan ook. Geweld richting iemand om wie diegene is, zowel fysiek als verbaal, is absoluut ontoelaatbaar. Ik zet mij, samen met het kabinet, sterk in om dit te voorkomen en te bestraffen.
Het kabinet blijft werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de LHBTI-gemeenschap. Het Regenboogakkoord noemt belangrijke maatregelen om de emancipatie en veiligheid van LHBTI-personen te bevorderen. Zoals in het Coalitieakkoord beschreven, voert het kabinet dit akkoord zorgvuldig uit met (initiatief)wetgeving en beleid.
Daarnaast bevat het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 verschillende initiatieven die zich specifiek richten op de vergroting van de veiligheid van LHBTI-personen. Dit actieplan is een gezamenlijke inspanning van mijn ministerie, het Ministerie van OCW en de G4-gemeenten. Ook wordt op korte termijn een onderzoek gestart met als hoofddoel het in kaart brengen van de aard en omvang van geweld tegen LHBTI-personen en inzicht verwerven in het type daders dat bij dit geweld betrokken is. Hierbij betrek ik de Minister van OCW. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik begin 2023. Ik ga ervan uit dat deze kennis ook kan bijdragen aan verder beleid en initiatieven gericht op het tegengaan van geweld tegen LHBTI-personen.
Daarnaast is er voor de komende vier jaar een bedrag van 2 miljoen voor de politie vrijgemaakt om geweld tegen LHBTI-personen tegen te gaan. Op dit moment wordt verkend op welke manier deze middelen kunnen worden ingezet om expertise te vergroten en goede werkwijzen uit te dragen, onder andere door middel van praktijkgericht of wetenschappelijk onderzoek. Hierover vindt ook afstemming plaats met het COC.
Kunt u per jaar aangeven hoeveel aangiftes of meldingen van discriminatie van LHBTI-personen er gedurende de afgelopen tien jaar zijn gedaan? Hoe komt het dat er relatief weinig veroordelingen per jaar zijn?
In onderstaande tabellen is het aantal meldingen van antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en discriminatie-incidenten3 van de politie weergegeven. Het betreft meldingen en discriminatie-incidenten op de gronden seksuele gerichtheid en geslacht, waarbij bij de tweede grond specifiek is aangegeven hoeveel meldingen er waren van en discriminatie-incidenten gericht waren tegen transgenderpersonen. Discriminatie van transgenderpersonen wordt zowel bij de ADV’s als bij de politie onder de grond geslacht geregistreerd.
244
1.403
202
1.574
380
1.295
195
954
193
1.505
377
1.603
256
1.981
279
2.106
Niet beschikbaar
68 (onduidelijk hoeveel gericht op transgender personen)
400 (waarvan 10% gericht tegen transgender personen)
55 (25 gericht op transgender personen)
403 (waarvan ruim 10% gericht tegen transgender personen)
44 (25 daarvan waren gericht op transgender personen)
477 (waarvan 10% gericht tegen transgender personen)
27 (20 daarvan waren gericht op transgender personen)
466 (waarvan 78 meldingen van discriminatie van transgender personen)
28 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
515 (waarvan 92 meldingen van discriminatie van transgender personen)
38 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
453 (waarvan 99 meldingen van discriminatie van transgender personen)
41 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
395 (waarvan 78 meldingen van discriminatie van transgender personen)
53 (waarvan de meeste betrekking hebben op discriminatie van transgender personen)
Bovenstaande cijfers zijn beschikbaar vanaf 2014, en komen voort uit de jaarlijkse cijferrapportages «Discriminatiecijfers». In deze rapporten worden onder andere de cijfers van de politie, de ADV’s, het Meldpunt internetdiscriminatie en het College voor de Rechten van de Mens meegenomen. Op 24 mei j.l. zijn de discriminatiecijfers over 2021 door de Minister van BZK aan uw Kamer aangeboden.
De bovengenoemde cijfers zien op zowel meldingen als aangiften van discriminatie. Bij een ADV kan alleen melding worden gedaan van discriminatie. Bij de politie kan (al dan niet begeleid vanuit een ADV) zowel melding als aangifte worden gedaan van discriminatie. Als de betrokkene c.q. het slachtoffer vervolging wenst, ligt aangifte voor de hand. De politie neemt deze aangifte dan in beginsel op en in behandeling.
Het aantal veroordelingen houdt dus enig verband met het aantal aangiften. Het aantal veroordelingen kan echter niet zonder meer uit de registratiesystemen van de rechtspraak worden gehaald: daar waar specifieke discriminatiefeiten4 op artikel zijn te achterhalen, geldt dat niet voor de zogenoemde commune feiten met een discriminatieaspect5.
Bij die feiten is in de afdoening weliswaar rekening gehouden met dit aspect in de afdoening (en strafeis), maar uit de systemen van de rechtspraak valt niet af te leiden of er daarmee ook rekening is gehouden in de strafoplegging.
Het aantal veroordelingen van discriminatiezaken is een stuk minder hoog dan het aantal meldingen of aangiften van discriminatie. Dit kent een aantal verklaringen. Allereerst heeft het ermee te maken dat niet alle strafbare discriminatie in beeld komt bij justitie. Dit kan onder meer verklaard worden doordat niet in alle gevallen aangifte of melding wordt gedaan door het slachtoffer. Er zijn ook gevallen waarbij er wel aangifte wordt gedaan bij de politie, maar dat er bijvoorbeeld geen verdachte wordt gevonden of dat er sprake is van onvoldoende bewijs. Verder is het belangrijk te benoemen dat het OM, in samenspraak met de ketenpartijen, kijkt naar een effectieve en betekenisvolle afdoening van de zaak. Op basis van dat criterium kan ook gekozen worden voor een andere afdoening, bijvoorbeeld het starten van een mediation traject of het voeren van stopgesprekken met daders. Daarnaast geldt dat het aantal veroordelingen alleen achterhaald kan worden bij de specifieke discriminatiefeiten, aangezien het discriminatieaspect niet in de tenlastelegging hoeft te worden opgenomen.
Deelt u de mening dat door in elke politie-eenheid in Nederland discriminatierechercheurs aan te stellen er een grotere aangiftebereidheid ontstaat en meer verdachten van discriminatiezaken kunnen worden opgespoord? Zo ja, hoe gaat u voor deze rechercheurs zorgen? Zo nee, waarom niet?
De politie ziet de aanpak van discriminatie als een generieke taak die in elke eenheid door alle basisteams uitgevoerd wordt. Een belangrijke ontwikkeling is de pilot voor de aanpak van discriminatie waarbinnen ook discriminatierechercheurs worden ingezet. Zij zullen onderdeel gaan uitmaken van het Expertise Centrum Aanpak-Discriminatie – Politie (ECAD-P) dat is opgericht. Het centrum zal expertise ontwikkelen en delen over de opvolging van meldingen en aangiftes op discriminatiegebied in den brede. De aanname is dat een betere herkenning en behandeling van discriminatie-incidenten ook zal leiden tot een grotere aangiftebereidheid omdat het slachtoffer toenemend vertrouwen zal hebben in een goede afhandeling van de aangifte door de politie en het OM. De werving van vier discriminatierechercheurs vindt op dit moment plaats. De verwachting is dat de discriminatierechercheurs rond de zomer zullen starten.
Deelt u de mening dat de LHBTI-politieteams van Roze in Blauw geprofessionaliseerd moeten worden in de zin dat voor deze agenten meer tijd en geld beschikbaar komt? Hoe gaat u gevolg geven aan het voornemen uit het Coalitieakkoord het politie netwerk «roze in blauw» te versterken?
Roze in Blauw is een netwerk van politiemedewerkers die zelf deel uitmaken van de LHBTI+ gemeenschap en hun kennis vrijwillig tijdens werktijd delen met politie collega’s die daar behoefte aan hebben. Per eenheid verschilt de tijd die zij hieraan binnen hun bestaande politiewerkzaamheden kunnen besteden. Het netwerk Roze is blauw valt onder het brede Netwerk Divers Vakmanschap (NDV), dat een belangrijke pijler is binnen Politie voor Iedereen. Het is de inzet dat het NDV verder wordt geprofessionaliseerd. Conform hetgeen benoemd in het Coalitieakkoord (en het Regenboogakkoord) wordt het netwerk Roze in Blauw, als onderdeel van het NDV, de komende jaren versterkt door onder andere het netwerk uit te bouwen en beter te faciliteren.
Dit wordt onder andere gedaan door het verbeteren van de overdracht van LHBTQI+ kennis in de politieorganisatie. Vanuit de motie Hermans d.d. 13 oktober 2021 is voor de aanpak van discriminatie en geweld tegen LHBTIQ+ burgers de komende 4 jaar 2 miljoen per jaar ter beschikking gesteld.
Wat is uw mening over het voorstel van wet van de leden Buitenweg en Segers tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van het discriminatoir oogmerk als strafverzwaringsgrond?
Het genoemde initiatiefvoorstel, dat voor advies is voorgelegd aan de Raad van State, strekt ertoe een verhoogd strafmaximum te introduceren voor elk strafbaar feit dat met een discriminatoir oogmerk is begaan. Dit voorstel geeft nader richting aan het Regenboogakkoord, waarin wordt opgeroepen tot invoering van hogere strafmaxima bij haatmisdrijven. De uitvoering van dit akkoord is onderdeel van het Coalitieakkoord 2021–2025. Eerder heeft mijn ambtsvoorganger in zijn beleidsreactie op rechtsvergelijkend WODC-onderzoek al aangegeven dat de introductie van een verhoogd strafmaximum bij haatmisdrijven belangrijke voordelen oplevert, waaronder het duidelijke signaal van de wetgever dat bij haatmisdrijven een hogere straf passend is.6 Ook ik zie de voordelen van zo’n wettelijke verankering. Voor de precieze uitwerking van een verhoogd strafmaximum bij haatmisdrijven kijkt het kabinet met grote belangstelling uit naar het initiatiefvoorstel van uw Kamer. Het kabinet zal, zoals gebruikelijk, bij de mondelinge behandeling van het initiatiefwetsvoorstel in de Tweede Kamer zijn standpunt kenbaar maken.
Deelt u de mening dat op korte termijn een verbod op niet-noodzakelijke medische behandelingen van intersekse personen zonder hun toestemming moet komen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een voorstel daartoe verwachten? Zo nee, waarom niet?
De Minister van VWS hanteert het uitgangspunt dat een medisch oordeel over ingrepen bij Differences of Sex Developments (DSD)-kinderen altijd aan de medische professionals is. Beslissingen over operatief ingrijpen worden binnen een multidisciplinair team individueel zorgvuldig afgewogen en zijn soms medisch noodzakelijk. Er bestaat een multidisciplinaire professionele richtlijn Diagnostiek bij Disorders/Differences of Sex Development (DSD).
Deze is ontwikkeld op initiatief van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) in samenwerking met o.a. kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica en klinisch genetici.
Doel van de richtlijn is het optimaliseren van verantwoorde diagnostiek bij DSD. Op dit moment is de Minister van VWS in gesprek over de totstandkoming van een multidisciplinaire kwaliteitsstandaard met zowel generieke als ook conditie-specifieke modules voor de behandeling van personen met een DSD/intersekse conditie. Zie ook het antwoord op een eerdere commissiebrief7 en Kamervragen8.
Het achterhouden van informatie in de granulietzaak en het toevoegen van bodemvreemd materiaal aan granuliet. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «gemeente West Maas en Waal: «Ministerie houdt informatie achter in granulietzaak»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat uitdrukkelijk is afgesproken dat het ministerie de gemeente West Maas en Waal op de hoogte zou houden in het granuliet-dossier en dit niet is gebeurd, aangezien het aanvullend onderzoek van het advies- en ingenieursbureau Arcadis niet met de gemeente West Maas en Waal is gedeeld? Zo nee hoe zit dit dan?
Het klopt dat de gemeente West Maas en Waal op de hoogte zou worden gehouden over het granuliet dossier. In tegenstelling tot het proces daaraan voorafgaand, is de gemeente niet actief geïnformeerd over de aan u op
16 november 2021 verzonden Kamerbrief, inclusief addendum. Verder is de gemeente niet geïnformeerd over het commissiedebat Leefomgeving van 7 april 2022. De stukken zijn weliswaar openbaar, maar het was beter geweest als de gemeente in lijn met de gemaakte afspraken zou zijn geïnformeerd.
In een telefonisch overleg op 7 april 2022 – tussen de wethouder Ans Mol en de dgWB van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat – zijn hiervoor excuses aangeboden en is de afspraak herbevestigd dat de gemeente blijvend zal worden geïnformeerd over de ontwikkelingen in het granuliet-dossier. Over het granulietdossier is vervolgens op 14 en 26 april 2022 ambtelijk overleg gevoerd met de gemeente. Dit overleg zal één keer in de zes weken worden gevoerd.
Tussen de gemeente West Maas en Waal en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is de afgelopen jaren regelmatig contact geweest. Het contact heeft zich niet alleen beperkt tot het granulietdossier. Naast deelname aan de klankbordgroep voor het reviewonderzoek granuliet, heeft de gemeente ook actief deelgenomen aan de bestuurlijke dialoog voor het beleidsonderzoek diepe plassen. Daarnaast zijn rondom de voorgenomen verondieping van de Vonkerplas diverse gesprekken gevoerd. Verder is op diverse momenten zowel bestuurlijk als ambtelijk bilateraal overleg gevoerd.
Is er de afgelopen tijd contact geweest tussen het ministerie en de gemeente West Maas en Waal over het feit dat de gemeente niet goed op de hoogte is gehouden in het granuliet-dossier? Wat is er tijdens dit contact afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zal in de toekomst worden voorkomen dat informatie abusievelijk niet wordt gedeeld met de gemeente West Maas en Waal?
Om elkaar blijvend goed te informeren is nu afgesproken om eens in de zes weken op ambtelijk niveau overleg te voeren. Daarnaast kan zo nodig op bestuurlijk niveau het overleg worden gevoerd.
Is, naar aanleiding van de toezegging van de voormalig Staatssecretaris Van Weyenberg die aangaf het RIVM en Deltares te willen vragen om onderzoek te doen of er sprake is van ontbrekende wetenschappelijke kennis over het gedrag van polyacrylamide in anaerobe omstandigheden, deze opdracht al gegeven?2 Wanneer wordt dit onderzoek afgerond?
De opdracht voor het onderzoek wordt komende maand aan het RIVM verstrekt. Ik informeer u in een eerstvolgende voortgangsbief over de planning van het onderzoek.
Heeft u kennisgenomen van de brief van het Burgercollectief Dreumelse Waard3, waarin bezwaren worden geuit tegen de conclusies uit het «Addendum review-onderzoek granuliet Over de Maas» van Arcadis? Kunt u een inhoudelijk reactie geven op deze bezwaren?
Ik heb kennisgenomen van de brief van het Burgercollectief Dreumelse Waard. In reactie op de brief van het burgercollectief heb ik het bijgevoegde memo (bijlage 1) van Arcadis ontvangen. Op basis van het memo zie ik geen aanleiding om een nieuw onderzoek te laten uitvoeren. Voor mij staat de deskundigheid en onafhankelijkheid van Arcadis niet ter discussie. De conclusies uit het addendum blijven ongewijzigd. Bijgaand treft u de brief aan (bijlage 2) die ik hierover aan het Burgercollectief Dreumelse Waard heb verzonden.
Gaat u gehoor geven aan de oproep van het Burgercollectief Dreumelse Waard om het addendum van Arcadis terug te trekken en een vervangend onderzoek uit te laten voeren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u kennisgenomen van de brief van de gemeente West Maas en Waal4, waarin vragen worden gesteld over de consequenties voor de inwoners, de ecologie en de gebruikers van de plassen naar aanleiding van van de aanwezigheid van granuliet aan de oppervlakte in de Moleneindse Waard? Wat is uw reactie hierop? Gaat u uw reactie ook nog sturen naar de gemeente West Maas en Waal?
Ja, bijgaand treft u mijn reactie aan de gemeente West, Maas en Waal aan (bijlage 3).
Gaat u gehoor geven aan de oproep van de gemeente West Maas en Waal om de uitkomsten van het onderzoek door het RIVM en Deltares af te wachten alvorens er vervolgstappen worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de uitkomsten van het aanvullend literatuuronderzoek door het RIVM en Deltares af te wachten. Ik vind het belangrijk – zoals aangegeven in mijn brief van 16 november 20215 – om kennis te kunnen nemen van nieuwe wetenschappelijke inzichten en ontwikkelingen.
Het aanvullende literatuuronderzoek doet niets af aan de bevinden en conclusies van het review-onderzoek. In geen enkel monster van de beunschepen, de waterbodem, of in grond- en oppervlaktewater is acrylamide aangetoond.
Belangrijke conclusie is dat granuliet voldoet aan de milieu hygiënische kwaliteit achtergrondwaarde (schoonste klasse grond) en er is geen sprake van negatieve gevolgen voor mens en milieu of op de ontwikkeling van het ecosysteem.
Deelt u de mening dat het uiterst belangrijk is dat de zorgen van bewoners omtrent het granuliet-dossier worden geadresseerd en zo mogelijk worden weggenomen, en dat het aanvullend onderzoek van Arcadis hierin niet is geslaagd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de zorgen van de burgers – mede gezien de brieven van de gemeente West Maas en Waal en het Burgercollectief Dreumelse Waard – zoveel als mogelijk moeten worden geadresseerd en weggenomen. Arcadis heeft daarom in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de milieu hygiënische effecten van granuliet in «Over de Maas». Belangrijke conclusie is dat granuliet voldoet aan de milieu hygiënische kwaliteit achtergrondwaarde (schoonste klasse grond) en er geen sprake is van negatieve gevolgen voor mens en milieu of op de ontwikkeling van het ecosysteem.
Bent u ervan op de hoogte dat in het Besluit bodemkwaliteit een regel is opgenomen die stelt dat onder grond of baggerspecie ook grond of baggerspecie wordt verstaan dat is vermengd met ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal5?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Klopt het dat in de nota van toelichting is opgenomen dat het bij deze regel nadrukkelijkniet gaat om het bijmengen van bodemvreemd materiaal6? Zo nee, hoe zit dit dan?
Ja, het klopt dat dit in de nota van toelichting staat.
Klopt het dat aan granuliet een bodemvreemde stof – een flocculant – wordt toegevoegd? Zo nee, hoe zit dit dan?
In de procedure over handhavingsverzoek van de gemeente West Maas en Waal die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State8 van 13 oktober 2021 is het toevoegen van flocculant uitgebreid aan de orde geweest. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het toevoegen van flocculant niet betekent dat het granuliet niet kan worden beschouwd als grond in de zin van het Besluit bodemkwaliteit.
Deelt u de analyse dat het toevoegen van het bodemvreemd flocculant aan granuliet niet voldoet aan de regel in het Besluit bodemkwaliteit zoals uitgelegd in de nota van toelichting7, aangezien iets als grond mag worden beschouwd als het maximaal 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal bevat datniet is bijgemengd?
Nee, ik verwijs naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij het antwoord op vraag 13.
Bent u ervan op de hoogte dat in de Regeling bodemkwaliteit8 en op de site van Bodemplus9 twee vereisten worden gesteld voor wanneer iets als grond mag worden toegepast, namelijk: bij het toepassen van grond mag ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal voorkomen voor zover het steenachtig materiaal of hout betreft dat voorafgaand aan het ontgraven of bewerken al in de grond aanwezig was, waarvan niet is te voorkomen dat de grond of baggerspecie daarmee is vermengd, én overige bodemvreemde materialen – anders dan steenachtig materiaal en hout – mogen alleen sporadisch voorkomen als dat voorafgaand aan het ontgraven of bewerken al in de grond aanwezig was?
Ja. Ik wijs ook op het doel van deze bepaling uit de Regeling bodemkwaliteit die in 2018 is ingevoerd en waaruit blijkt dat hiermee is bedoeld de aanwezigheid tegen te gaan van bodemvreemde materialen zoals plastics en piepschuim in partijen grond die worden toegepast voor de verondieping van diepe plassen (Staatscourant 2018, 68042). Deze materialen mogen alleen sporadisch voorkomen voor zover redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat ze voor toepassing uit een partij grond worden verwijderd.
Deelt u de analyse dat het toevoegen van het bodemvreemd flocculant aan granulietniet voldoet aan de vereisten van de Regeling bodemkwaliteit en de uitleg van Bodemplus voor bodemvreemd materiaal, aangezien de flocculant niet al in de afgegraven grond zat, het vermengen wel te voorkomen was en de flocculant niet sporadisch maar altijd wordt toegevoegd aan granuliet? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13 en de Raad van State uitspraak van 13 oktober 2021.
Klopt het dan ook dat granuliet dusniet als grond mag worden gekwalificeerd volgens het Besluit bodemkwaliteit zoals uitgelegd in de nota van toelichting10, de Regeling bodemkwaliteit11 en de uitleg van Bodemplus12? Zo nee, hoe zit dit dan?
Nee, hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13 en de Raad van State uitspraak van 13 oktober 2021.
Deelt u de mening dat het onacceptabele gevolgen zou hebben voor het milieu als het toevoegen van het bodemvreemd flocculant aan granuliet wél wordt beschouwd als dat het zou voldoen aan de eisen omtrent bodemvreemd materiaal, omdat dit zou betekenen dat grond altijd voor 20 gewichtsprocent zou mogen worden aangevuld met bodemvreemd materiaal van welke aard dan ook, zonder dat het de toepassing als grond zou verliezen? Zo nee, waarom niet?
Wat de milieugevolgen van het toevoegen van het betreffende flocculant betreft verwijs ik naar de in het antwoord op vraag 13 genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In deze uitspraak is geoordeeld dat er op basis van verschillende rapporten en onderzoeken over het flocculant, waaronder het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) die door de Afdeling bestuursrechtspraak is ingeschakeld als onafhankelijke deskundige, geen reden is om aan te nemen dat het toepassen van granuliet schadelijke gevolgen heeft voor de milieukwaliteit en de leefomgeving. Uit deze uitspraak noch uit de toepasselijke regelgeving volgt dat aan grond altijd 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal van welke aard dan ook mag worden toegevoegd.
De financiële voordelen van kernenergie |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gronings onderzoek: kernenergie efficiënter voor bereiken klimaatdoelen»?1
Ja.
Hoe reageert u op genoemd onderzoek, waaruit blijkt dat het «financieel voordeliger is als Nederland investeert in kerncentrales dan alleen in zonne- en windenergie»?
Ik bekijk het onderzoek met interesse. Tegelijkertijd laat ik op dit moment zelf ook onderzoek doen naar de optimale inrichting van het toekomstige energiesysteem voor de jaren 2035, 2040 en 2050 via de studie naar de rol van kernenergie in de toekomstige energiemix van Nederland. De resultaten van deze studie zijn rond de zomer bekend en stuur ik in het najaar aan uw Kamer.
Deelt u de conclusie van onderzoeker Machiel Mulder (hoogleraar energie-economie, Rijksuniversiteit Groningen) dat «kernenergie goedkoper is dan zonne- en windenergie», dat «windparken op zee de meeste subsidies nodig hebben» en dat «heel veel van die kosten door de overheid [en dus door de burgers] worden betaald»? Hoe valt dit te rijmen met uw claim dat windparken op zee zonder subsidie worden gebouwd?2
Het onderzoek van prof. dr. Mulder beargumenteert dat de stroomprijs door meer zon en wind afneemt en dat dit ten koste gaat van het verdienmodel van investeerders. Daarnaast zal volgens het onderzoek de stroomprijs juist stijgen als de weersomstandigheden ervoor zorgen dat zon en wind minder kunnen opwekken. Ook laten de onderzoekers zien dat kerncentrales per eenheid stroom relatief minder kost dan wind op zee en zonenergie.
Verder laat het onderzoek van de heer Mulder op hoofdlijnen zien dat de productie vanuit verschillende energiebronnen meer integraal moet worden afgewogen. Er zijn namelijk ook systeemeffecten. Dit sluit aan bij mijn eerdere conclusies (Kamerbrief 35 167, nr. 28) dat kernenergie niet duurder hoeft te zijn dan wind en zon indien de systeemkosten op dezelfde manier worden meegenomen. Zo worden extra netwerkkosten, kosten voor balanceren van het net en aansluitingskosten, die toenemen bij een hoger percentage zon en wind, niet meegenomen in de kWh-prijs maar doorberekend aan de netbeheerder en/of consument.
Tegelijkertijd vind ik het vooral belangrijk om te kijken naar de uitkomsten van de studie over de inpassing van kernenergie in de Nederlandse energiemix richting 2030–2050 en daarna. De uitkomsten geven een beter beeld van de inzet van kernenergie in het energiesysteem. De resultaten worden rond de zomer verwacht. Deze studie geeft ook de benodigde duidelijkheid over de wijze waarop kernenergie in het energiesysteem past en zal ook betrokken worden bij het opstellen van het Nationaal Plan Energiesysteem dat is aangekondigd in de Kamerbrief Contouren Nationaal Plan Energiesysteem.
Verder klopt het dat we momenteel geen subsidies meer geven voor het bouwen van windparken op zee. Wel betaalt de gebruiker via nettarieven mee aan de elektriciteitsnetten die hiervoor moeten worden aangelegd.
Kunt u uw antwoord op eerdere Kamervragen herinneren: «Kernenergie kan aanzienlijk bijdragen aan het dekken van de elektriciteitsbehoefte in Nederland en neemt in vergelijking met wind of zon inderdaad heel weinig ruimte in beslag»? Staat u hier nog steeds achter?
De huidige lijn van deze regering is dat kernenergie niet wordt uitgesloten als onderdeel van de energiemix. Dit past in het uitgangspunt «sturen op CO2» dat dit kabinet hanteert. Zoals eerder gesteld kan kernenergie aanzienlijk bijdragen aan het dekken van de elektriciteitsbehoefte in Nederland en neemt in vergelijking met wind of zon inderdaad heel weinig ruimte in beslag.
Deelt u de mening dat kernenergie een prominente plek in onze nationale energievoorziening moet krijgen voordat u het hele land en ons deel van de Noordzee hebt volgebouwd met geldverslindende, horizonvervuilende, vogelhakselende windturbines? Deelt u bovendien de mening dat kernenergie kan bijdragen aan onze energieonafhankelijkheid?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vorige vragen, ben ik op dit moment aan het onderzoeken wat de meest optimale energiemix voor Nederland in de toekomst kan zijn. Dit gebeurt onder andere via de eerder genoemde studie (naar de rol van kernenergie in de toekomstige energiemix van Nederland) en het Nationaal Plan Energiesysteem.
In dit bredere onderzoek dat ik doe naar het toekomstige energiesysteem worden verschillende publieke belangen gewogen, waaronder de aspecten van betaalbaarheid en leefomgevingskwaliteit waarvan u voorbeelden geeft. In genoemde studie zal ook worden ingegaan op de leverings- en voorzieningszekerheid van de energievoorziening. Hier is energieonafhankelijkheid uiteraard ook een onderdeel van.
Hoe kan het dat u wél druk in de weer bent om het aantal windturbines fors uit te breiden, maar uw plannen voor de bouw van nieuwe kerncentrales – zoals aangekondigd in het coalitieakkoord – nog allesbehalve concreet zijn? Wanneer kunnen we uw uitgewerkte plannen voor de bouw van nieuwe centrales tegemoet zien?
De uitdagingen die spelen in het kader van kernenergie zijn veelomvattend. Rond het zomerreces zullen diverse onderzoeken die ik heb uitgezet zijn afgerond. Deze onderzoeken helpen om een duidelijker beeld te vormen van kernenergie in het systeem en de vervolgstappen te bepalen. Ik informeer u daarover voor het zomerreces.
De gevolgen van de keuze voor Amerikaans schaliegas als alternatief voor Russisch gas voor het behalen van onze klimaatdoelen |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Texas en Louisiana moeten EU helpen af te kicken van Russisch gas, maar tegen welke prijs?»?1
Ja.
Welke afspraken heeft Nederland en/of de Europese Commissie precies over leveringszekerheid met de grote Amerikaanse gasbedrijven gemaakt die momenteel plannen maken om voor tientallen miljarden aan nieuwe pijpleidingen, fabrieken en terminals te bouwen?
Het is aan de markt om te bepalen waar en voor welke prijs er gas wordt ingekocht en verkocht. Dit volgt uit de spelregels die gelden op de interne markt en voor het vrije verkeer van goederen. De Nederlandse Staat heeft geen enkele afspraak met Amerikaanse gasbedrijven gemaakt. Ook de Europese Commissie heeft geen afspraken met marktpartijen gemaakt over concrete leveranties van LNG-volumes aan de EU.
De Europese Commissie heeft het EU Energy Platform opgericht2 om op basis van vrijwilligheid te komen tot vraagbundeling van gas, LNG en waterstof. Daarnaast heeft de Europese Commissie contacten gelegd met meerdere landen, waaronder de Verenigde Staten, over gasleveringen aan de EU ter vervangen van Russisch gas. Het is aan de markt om vervolg te geven aan die contacten en om tot concrete leveringsafspraken te komen.
Zijn bij deze afspraken ook contractvoorstellen, commitments of andere beloftes gedaan, waarbij sprake is van een verplichte afname over een bepaalde periode?
Zie antwoord vraag 2.
Indien dergelijke afspraken zijn gemaakt, wat houden deze afspraken precies in? Welke rol heeft Nederland en/of de Europese Commissie daarin gespeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland en/of de Europese Commissie ook eisen gesteld ten aanzien van maatregelen die genomen moeten worden om de uitstoot van methaan bij de productie en het transport van Amerikaans schaliegas tegen te gaan? Indien nee, waarom niet?
Er zijn afspraken gemaakt op mondiaal niveau over het terugdringen van de uitstoot van methaan. Op 2 november 2021 hebben de Europese Commissie en de Verenigde Staten met vele partnerlanden de Methaan Belofte (Global Methane Pledge)3 geïnitieerd. Dit initiatief streeft ernaar de uitstoot van methaan terug te dringen met 30% in 2030 ten opzichte van 2020. Daarnaast heeft de Europese Commissie samen met de Verenigde Staten op 25 maart 2022 een gezamenlijke taskforce4 ingesteld over leveringszekerheid van aardgas. Deze taskforce richt zich onder andere op het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen (waaronder methaan) bij het realiseren van de LNG-infrastructuur en specifiek het verminderen van methaanlekkages.
Indien er nog geen afspraken zijn gemaakt, welke voorstellen liggen er precies voor de levering van extra Amerikaans liquid natural gas (lng) aan Europa en wanneer verwacht u dat er een definitief besluit genomen zal worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het statement van de Europese Commissie over de meeting tussen president Von der Leyen en de Amerikaanse president Biden op 25 maart jongstleden over de levering van meer Amerikaans lng aan de Europese Unie, getiteld «The European Commission and the United States open new chapter in their energy cooperation»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het artikel «How long will Biden’s new alliance with LNG last?' van de Houston Chronicle?
Ja.
Deelt u de mening dat uit de twee bovenstaande artikelen blijkt dat Von der Leyen en Biden hebben gesproken over een Europese markt voor Amerikaans lng tot in ieder geval 2030, maar dat lng-exporteurs gewoonlijk nog langere contracten (namelijk van 20 jaar) hanteren, simpelweg omdat nieuwe faciliteiten niet voor een korte duur worden gebouwd? Hoe verhoudt dit voorstel/deze afspraak tussen Von der Leyen en Biden zich tot het behalen van de Nederlandse en Europese klimaatdoelen?
De ontmoeting tussen de voorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Von der Leyen, en de Amerikaanse president Biden heeft zich inderdaad gericht op de Europese markt voor Amerikaanse LNG als gevolg van de geopolitieke crisissituatie in Europa en de noodzaak om zo snel mogelijk de afhankelijkheid van de gasimport uit de Russische Federatie te reduceren. De Nederlandse en Europese Klimaatdoelen gelden onverkort en staan overeind, ongeacht de neveneffecten van meer import van LNG. We moeten zowel de afhankelijkheid van Rusland zo spoedig mogelijk afbouwen én de klimaatdoelen halen, waarbij het besparen van gas in beide gevallen een belangrijk onderdeel is. De behoefte van LNG-producenten aan langetermijncommittering om nieuwe investeringen in LNG-installaties te plegen is een commerciële afweging.
Houdt u met het beantwoorden van de negende vraag rekening met de Scope 3 emissions en op welke manier?
Zoals in antwoord op vraag 9 uiteen wordt gezet, betreft dit enkel vervanging van een deel van het Russische gas. De klimaatdoelen blijven daarbij onverminderd gelden, ongeacht of bij het vervangen van Russisch gas direct of indirect meer of minder uitstoot van broeikasgassen plaatsvindt.
Welke duurzaamheidsrisico’s ziet u bij het aangaan van langetermijncontracten met Amerikaanse lng-exporteurs en hoe bent u van plan deze risico’s tegen te gaan?
Het is aan de marktpartijen om te bepalen voor welke duur ze een contract aangaan. De overheid is hier geen partij in. Het Europese Fit for 55-maatregelen pakket5 heeft als doelstelling om in 2030 een netto-uitstoot van broeikasgassen van ten minste 5 procent verminderd te hebben en klimaatneutraliteit tegen 2050. Daarbij stelt het pakket als doelstelling dat in 2030 40% van de energie uit hernieuwbare bronnen moet komen, en in het Commissievoorstel van het RePowerEU-plan wordt dit doel opgehoogd naar 45%. Het kabinet steunt de insteek dat diversificatie van fossiele energiebronnen niet moet leiden tot een lock-invan fossiele brandstoffen.
Erkent u dat bij het winnen en transporteren van schaliegas veel methaan vrijkomt en dat bij het omzetten van gas naar lng veel energie wordt verbruikt? Hoe vindt u het importeren van meer Amerikaans schaliegas in de vorm van lng passen bij de Nederlandse en Europese klimaat- en duurzaamheidsdoelstellingen?
Het klopt dat aan de technieken die gebruikt worden bij het winnen van gas uit schalies nadelen zijn verbonden; dit met de kanttekening dat gas uit schalies maar een deel van de bron vormt van de geïmporteerde LNG uit de Verenigde Staten. Ook is het zo dat het extra energie kost om gas om te zetten in LNG. Het kabinet hecht aan zowel de klimaatdoelen als het versneld onafhankelijk worden van Russisch gas zoals ik ook heb toegelicht in mijn brief van 22 april jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 302). Eventuele nadelige effecten van LNG geïmporteerd uit onder andere de VS, doen niets af aan de gestelde klimaatdoelen, maar helpen wel om als Nederland het aandeel Russisch gas op korte termijn sterk te verminderen. Daarom vind ik deze nadelen aanvaardbaar. Er wordt gekeken naar een heel palet aan maatregelen en mogelijkheden, waaronder besparingen en het vergroten van de LNG-importcapaciteit, zie daarvoor mijn Kamerbrief d.d. 21 juli 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 337). LNG afkomstig uit de VS is daarin een alternatief dat een belangrijk deel van het Russisch aardgas vervangt.
Bent u van mening dat Amerikaans schaliegas aanvaardbaar is als vervanging voor Russisch gas, de consequenties voor het milieu en klimaat in acht nemend?
Zie antwoord vraag 12.
Erkent u dat er voor het afnemen van extra Amerikaans schaliegas door de Europese Unie meer infrastructuur zal worden gebouwd voor het produceren en vervoeren van dit gas en dat dit ingaat tegen het dringende advies van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) om voor 2025 de uitstoot van emissies sterk te verminderen?
Het EU Fit for 55-maatregelenpakket6 heeft als doelstelling om in de EU ten minste 55% minder broeikasgassen uit te stoten in 2030 ten opzichte van de uitstoot van 1990. Dit doel staat ongeacht de plannen op het gebied van LNG.
Deze doelstelling wordt kracht bijgezet door het RePowerEU-plan van de Europese Commissie, waarin wordt voorgesteld dat de EU-lidstaten inzetten op het verhogen van de doelen ten aanzien van hernieuwbare energie, en verscherping van het doel voor energie-efficiëntie, zie daarvoor mijn Kamerbrief d.d. 17 juni jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 3438).
Daarnaast zijn de EU-lidstaten in aanvulling op dit plan overeengekomen in het EU Winterpakket voor de komende winter ten minste 15% op de gasconsumptie te besparen, zie daarvoor de Kamerbrief 21 juli 2022 inzake North Stream 1 (NS 1) pijpleiding (Kamerstuk 29 023, nr. 337).
Dat neemt niet weg dat de EU-lidstaten, waaronder Nederland, het verminderde aanbod aardgas als gevolg van onder meer de uitfasering van de gasproductie in Groningen en afnemende levering van aardgas door Rusland, de komende tijd moeten compenseren door middel van toenemende LNG-import, bijvoorbeeld vanuit de Verenigde Staten.
Indien ja, hoe maakt u de afweging dat het aanvaardbaar is dat de Europese Unie en Nederland het verhogen van de productie van schaliegas in de Verenigde Staten voor de lange termijn stimuleren? Welke overwegingen spelen hierbij een rol en welke waarde hecht u aan de verschillende factoren in deze overwegingen?
Zie het antwoord vraag 12 en 13.
Deelt u de menign dat het onverkoopbaar is dat wij binnen Europa niet kiezen voor schaliegas vanwege de schadelijke gevolgen voor het milieu en klimaat, maar nu wel indirect Amerikaanse schaliegasbedrijven vragen om hun productie op te schalen?
Zie antwoord vraag 5.