De veiligheid van maritieme en energie gerelateerde activiteiten op de Noordzee |
|
Raoul Boucke (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u ingaan op de bestaande en geplande veiligheidsmaatregelen die worden getroffen rond windparken op zee ten behoeve van de veiligheid van maritieme activiteiten, bijvoorbeeld als gevolg van een zware storm of instorting van een windturbine?
Nederland heeft in 2013 het zogenaamde afwegingskader veilige afstanden tussen scheepvaartroutes en windparken1 ontwikkeld. Hiervoor zijn bufferzones tussen windparken en scheepvaartroutes gecreëerd die schepen in staat moeten stellen om een noodprocedure te kunnen uitvoeren voordat ze in een windpark komen. Het kan desondanks voorkomen dat een schip zich toch niet kan redden en er een incident met het windpark ontstaat. In het Programma Noordzee 2022–2027 worden aanvullende maatregelen beschreven om de cumulatieve risico’s van windparken voor de scheepvaartveiligheid niet te laten toenemen en waar mogelijk te beperken. Het gaat onder andere om verkeersbegeleiding op zee, extra toezicht en handhaving, extra sensoren zoals radar voor een beter actueel beeld van de verkeersbewegingen op zee, extra noodsleephulp en meer capaciteit voor Search and Rescue (SAR) en oliebestrijding. Dit maatregelenpakket is afgesproken voor alle windparken die worden gebouwd in het kader van de routekaarten 2023 en 2030. Concreet gaat dit bijvoorbeeld om:
Tot slot zij vermeld dat ook beslissingen van de kapitein en/of rederij van een schip een rol kunnen spelen bij de veiligheid van scheepvaart nabij windparken op zee. Onder uiteenlopende (weers)omstandigheden geldt onverkort het principe van goed zeemanschap.
Kunt u ingaan op de bestaande en geplande veiligheidsmaatregelen die worden getroffen rond windparken op zee ten behoeve van de veiligheid van de energievoorziening, bijvoorbeeld door een aanvaring met een losgeslagen schip?
In aanvulling op de maatregelen zoals toegelicht in antwoord 1, stelt het Waterbesluit eisen aan de sterkte van windturbines in een windpark op zee en vereist dat de vergunninghouder van het windpark daarover een verklaring overlegt. Daarnaast schrijft het Waterbesluit voor dat een windpark ter waarborging van de veiligheid van het lucht- en scheepvaartverkeer is voorzien van herkenningstekens en bakens en tevens van controle-, waarschuwings- en besturingssytemen, inclusief de noodvoorziening voor het zowel ter plaatse als vanaf de wal kunnen bedienen en bewaken van het windpark. Tot slot is de vergunninghouder gehouden aan het hebben van een actueel veiligheids- en calamiteitenplan.
Is onderzocht of windturbines bij een aanvaring op het schip kunnen vallen en wat dan de risico’s zijn voor de bemanning, passagiers, (gevaarlijke) lading en het milieu?
Dit is een van de scenario’s waar rekening mee wordt gehouden. Onderzoek naar effecten van een windpark op de scheepvaartveiligheid is een standaardonderdeel van de milieueffectrapportage die voor elk kavelbesluit voor een windpark op zee wordt opgesteld. In 2020 is daarnaast een beperkte analyse uitgevoerd naar de gevolgschade van aanvaring/aandrijving van windturbines. Hiermee is een eerste indruk verkregen van de gevolgschade. De resultaten laten zien dat, afhankelijk van het type schip, snelheid en aanvaringsrichting, vervorming maar ook het falen van de turbinetoren en de fundering kan optreden. Daarnaast gaf deze eerste studie informatie voor het bepalen van relevante cases, die verder onderzoek behoeven aangaande scheepsimpact bij windparken. Een vervolgonderzoek loopt. De eerstvolgende tussenresultaten worden in de eerste helft van 2023 verwacht.
Hoe beoordeelt u het bericht in de pers waarin na het ongeluk met de Julietta D (NOS 18 maart, NRC 14 mei) werd gesproken over een hogere kans op botsing tussen een schip en een windturbine op de Noordzee tot wel 2,5 keer per jaar met het eerder tot 2030 geplande aantal windturbines? Hoe kijkt u aan tegen dit hoge risiconiveau en welk risiconiveau vindt u acceptabel (als doelstelling van beleid)?
Het Programma Noordzee 2022–2027 stelt dat het huidige veiligheidsniveau van de scheepvaart minimaal moet worden gehandhaafd en waar mogelijk wordt verbeterd. De Ministeries van IenW en Economische Zaken en Klimaat (EZK) hebben in het voorjaar van 2018 aan onderzoeksinstituut MARIN opdracht gegeven om de risico´s van de uitrol van de routekaart windenergie op zee 2030 te onderzoeken en om (mitigerende) maatregelen te bepalen2. Uit de MARIN-analyse blijkt dat zonder mitigerende maatregelen, als gevolg van de autonome ontwikkeling van de scheepvaart, het aantal aanvaringen op de Noordzee toeneemt van de huidige 7,5 aanvaringen per jaar naar 8,4 en dat door de aanleg van de windparken tot 2030 het aantal aanvaringen zal toenemen tot gemiddeld 10,4 per jaar.
MARIN heeft zowel maatregelen geïdentificeerd die de kans op aanvaringen verminderen (preventieve maatregelen) als maatregelen die de gevolgen van een aanvaring beperken (reactieve maatregelen). Beide soorten maatregelen zijn nodig om een verantwoorde uitrol van de windparken vanuit het perspectief van scheepvaartveiligheid te faciliteren en te voldoen aan de doelstelling van het Beleidskader Maritieme veiligheid dat in november 2020 naar de Kamer is gestuurd3.
Het MOSWOZ-programma (zie antwoord op vraag 1) heeft onder andere als doel om de effectiviteit van deze maatregelen te monitoren, nieuwe mogelijke maatregelen te identificeren, onderzoeken en hierover beleidsmakers en andere betrokkenen te adviseren.
Heeft u scenario’s (in ontwikkeling) voor de uitval van windparken als gevolg van ongelukken of uitval voor de Nederlandse energievoorziening?
Nee. De kans dat een windpark in z’n geheel uitvalt door een aanvaring of aandrijving is klein. Een windpark bestaat uit meerdere delen, die elk bestaan uit een groep van typisch 6 tot 8 windturbines die aan een kabel verbonden zijn met een platform van het net op zee. Bij een aanvaring of aandrijving door een schip zal dus een deel van het windpark kunnen uitvallen, maar is het zeer onwaarschijnlijk dat het gehele windpark uitvalt.
Slechts als het platform van het net op zee wordt geraakt door een schip bestaat de kans dat er in het geheel geen elektriciteit kan worden getransporteerd. Die kans is echter ook niet zo groot omdat de platforms van het net op zee doorgaans op een centrale plaats in het windpark gesitueerd zijn, relatief ver weg van scheepvaartroutes en ankerplaatsen. Als netbeheerder van het net op zee houdt TenneT wel rekening met de uitval van een onderdeel van het net op zee. Daarnaast houdt TenneT als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tevens rekening met het opvangen van uitval in het Nederlandse elektriciteitssysteem en samen met de Europese collega’s netbeheerders rekening met het opvangen van uitval in het Europese synchrone elektriciteitssysteem4. Mocht er onverhoeds een platform van het net op zee uitvallen dan kan dit worden opgevangen, Europese afspraken schrijven namelijk voor dat een netbeheerder van een hoogspanningsnet de grootste uitval in haar land moeten kunnen opvangen en dat Europese netbeheerders gezamenlijk een uitval van 3 gigawatt moeten kunnen opvangen. De verschillende delen van het net op zee, welke zijn aangesloten op het hoogspanningsnet, zijn elk maximaal 2 gigawatt groot. Daarnaast schrijft het Ontwikkelkader windenergie op zee voor dat de 2 gigawatt-systemen moeten worden ontworpen met een zogenaamde «metallic return» om de kans op een maximale uitval te reduceren5.
Hoe ziet u dat in het licht van de voorgenomen groei van wind op zee, uiteindelijk zelfs naar 72 gigawatt en de daaruit voortvloeiende grote rol die deze vorm van duurzame energie speelt in de energiemix?
Voor het Programma Noordzee 2022–2027, waarin het kabinet nieuwe windenergiegebieden op zee heeft aangewezen voor de periode tot en met circa 2030, heeft het kabinet een maatregelpakket van 1,69 miljard euro afgesproken, dat grotendeels wordt bekostigd uit het Klimaatfonds. Een belangrijk deel van dit pakket bestaat uit maatregelen voor scheepvaartveiligheid. Bij verdere doorgroei van windenergie op zee zal uitbreiding van de maatregelen nodig zijn. Desondanks kan niet worden uitgesloten dat bij toekomstige incidenten delen van windparken tijdelijk uitvallen.
Bent u bereid deze plannen op te stellen, indien het kabinet deze plannen niet heeft?
De kans dat er bij een incident met schepen een grootschalige uitval van windparken plaatsvindt met grote gevolgen voor de energievoorziening is klein. Er zijn daarom op dit moment geen specifieke scenario’s of plannen in ontwikkeling. Het kabinet ziet ook geen dringende noodzaak die op te stellen, bovenop de hierboven beschreven maatregelen die al worden genomen.
Bent u bereid een onafhankelijke integrale studie te laten doe naar de huidige en verwachtte risico’s voor de energievoorziening en maritieme activiteiten?
Mogelijke locaties voor windenergie op zee worden onderzocht op risico’s voor de scheepvaartveiligheid. Locaties met een hoog scheepvaartveiligheidsrisico kunnen afvallen. Daarnaast worden maatregelen getroffen voor scheepvaartveiligheid in de nabijheid van windparken op zee. De gevraagde studies ten aanzien van scheepvaartveiligheid worden dus al verricht voor specifieke locaties. Er is, gezien hetgeen in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, vooralsnog geen behoefte aan een studie naar de risico’s van aanvaringen of aandrijvingen voor de energievoorziening.
Kunt ingaan op de inzetbaarheid van innovatieve oplossingen zoals drijvende windmolens en een «vangrails» voor schepen?
Het is bekend dat een consortium een drietal mogelijke oplossingen heeft uitgewerkt en deels getest in een schaalmodel om grote schepen op drift te kunnen onderscheppen voordat ze in een windpark drijven. Dit soort initiatieven bevestigen het sterke en innovatieve maritieme kenniscluster dat Nederland herbergt. De rijksoverheid is geen onderdeel van of opdrachtgever voor dit consortium, en het is niet aan het kabinet om iets te zeggen over de daadwerkelijke inzetbaarheid op zee, ook gezien de mogelijke impact op andere gebruiksfuncties.
Hoe kijkt u naar de noodzakelijkheid en toepasbaarheid van dergelijke innovatieve oplossingen in het licht van de voorgenomen groei van wind op zee?
Het is, in aanvulling op antwoord 9, niet ondenkbaar dat dergelijke oplossingen in de toekomst worden toegepast op plaatsen waar het aanvaringsrisico van windparken door schepen hoog is en andere risicobeperkende maatregelen onvoldoende effectief blijken.
Hoe ziet u dat voor veiligheidsmaatregelen voor maritieme activiteiten, zoals bijvoorbeeld blusboten, sleepboten en reddingsboten?
Deze middelen worden nu ook al ingezet. Als gevolg van de groei van het aantal windparken en de grotere afstanden tot de kust, wordt rekening gehouden met het uitbreiden van het aantal reddingsvaartuigen zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1.
Het nieuws dat de SMS-controle van DigiD wordt uitgefaseerd |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat na de uitfasering van de SMS-controle van DigiD er alleen nog authenticatie via de app kan worden gedaan? En zo ja, is het dan juist dat deze app alleen verkrijgbaar is voor Apple en Google telefoons?1
Voorop staat dat SMS-authenticatie, zoals gesteld in het commissiedebat van 22 maart jl., voorlopig behouden blijft. Belangrijk is echter wel dat er oog blijft voor een continue verbetering van de beveiliging en de veiligheidseisen. Hierbij moet onder andere voldaan worden aan de veiligheidseisen die gesteld zijn binnen Europa. Binnen de eIDAS regelgeving wordt er onderscheid gemaakt tussen de niveaus laag, substantieel en hoog. Hierbij is het met name van belang dat er een nauwkeurige en betrouwbare identiteitsvaststelling plaats kan vinden. Tweefactor-authenticatie, zoals SMS-authenticatie, behoort tot het laagste niveau. De DigiD app is alleen verkrijgbaar voor Android en iOS telefoons.
Kunt u aangeven waarom gekozen wordt inwoners te dwingen gebruik te maken van Amerikaanse techbedrijven en daarmee hun marktmacht te versterken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De redenen hiervoor zijn praktisch en niet principieel van aard. De voornaamste redenen om de DigiD-app in beginsel alleen voor de besturingssystemen iOS en Android aan te bieden zijn:
Bereik; meer dan 99% van de smartphones gebruikt iOS of Android als besturingssysteem.
Betrouwbaarheid van de app store; er moet voldoende vertrouwen zijn in de app store; zo moet de software bijvoorbeeld deugdelijk zijn en voldoen aan de standaarden van de store. Ondeugdelijke apps in de stores van iOS en Android worden verwijderd.
Bezitsfactor; bij een digitale authenticatie moet er zekerheid bestaan over de identiteit van de gebruiker, dit vraagt bepaalde technologie die op dit moment alleen door Apple in iOS en door Google in Android wordt aangeboden.
Klopt het dat er geen alternatief wordt geboden voor partijen die geen gebruik maken van de diensten van Google of Apple en daardoor ook geen toegang meer hebben tot de overheidsdiensten? Wat gaat u ondernemen om te regelen dat er wel alternatieven worden geboden?
Naast het gebruik van de DigiD-app op de besturingssystemen iOS of Android is SMS het huidige alternatief. In de verdere ontwikkeling van DigiD speelt naast veiligheid ook inclusiviteit een belangrijke rol.
Kunt u toelichten hoe het besluit om geen andere mogelijkheden naast de apps van Google en Apple strookt met het «comply or explain»-principe van de overheid ten aanzien van open source?
Kunt u aangeven waarom de overheid de DigiD-app niet open source heeft laten ontwikkelen? Is zij als nog van plan dit te gaan doen zodat de app ook in de F-droidstore aangeboden kan worden?
DigiD gebruikt open source componenten, maar publiceert de broncode van de app (nog) niet. Een verkenning of het mogelijk is om de broncode van DigiD open source te publiceren is gaande, maar het publiceren van de broncode moet wel op een verantwoordelijke en veilige manier mogelijk zijn. Veiligheid en bescherming van gegevens van gebruikers blijven in de doorontwikkeling altijd een factor. Het risico bestaat dat de broncode gebruikt wordt om de app te klonen om via die weg gegevens afhandig te maken van de gebruiker.
Is het juist dat in de huidige app trackers zijn aangetroffen? Wat zijn de gevolgen van deze trackers in de app?2
Het is juist dat de app trackers van respectievelijk Microsoft en Google bevat. Dit is noodzakelijk voor de (technische) ondersteunings- en beheerfunctionaliteit van de applicatie. De twee Microsoft trackers zorgen ervoor dat informatie bij het ontwikkelteam van DigiD terecht komt als de applicatie niet stabiel werkt of crasht. Deze gegevens worden niet naar Microsoft gezonden, maar alleen naar het ontwikkelplatform van DigiD. Het betreft geen persoonlijke gegevens en de trackers hebben ook niet als doel om het gedrag van de gebruiker te volgen.
De tracker van Google is nodig voor technische ondersteuning van de push-notificatiefunctionaliteit in Android. Een push-notificatie kan vanuit een applicatie een bericht sturen naar de gebruiker dat er een bericht klaar staat in de applicatie. Bij DigiD gebeurt dit alleen in uitzonderlijke gevallen en nooit met persoonsgegevens. Voor het versturen van een push-notificatie wordt expliciet toestemming gevraagd aan de gebruiker om deze functionaliteit al dan niet toe te staan.
Hoe gaat u voorkomen dat door het gebruik van deze apps data van Nederlandse burgers worden doorgegeven aan de Amerikaanse overheid, omdat beide bedrijven onder de zogenaamde Patriot Act vallen?
Beide bedrijven hebben geen inzicht in de gegevens van de gebruikers van de applicatie. Zij hebben geen toegang tot de inloggegevens, noch tot de informatie die de burger via het inloggen wil inzien. De DigiD-app stuurt geen gegevens door naar Apple of Google.
Notificatiedata lopen wel via een centrale poort in het besturingssysteem. Om die reden wordt er zo min mogelijk gebruik gemaakt van notificaties en wordt hier nooit gevoelige of persoonlijke informatie gedeeld. Als gebruiker is het mogelijk om notificaties uit te schakelen.
Kunt u aangeven hoe het uitfaseren van SMS bij DigiD samenhangt met uw garantie dat de toegang tot en het gebruik van DigiD niet verslechterd zullen worden, in het commissiedebat inzake digitale overheid op 22 maart 2022?3
Zoals verder toegelicht in de beantwoording op vraag 1 staat voorop dat SMS-authenticatie voorlopig behouden blijft, maar is het belangrijk dat er oog blijft voor continue verbetering van de beveiliging en de veiligheidseisen. Bij de verdere ontwikkeling van de app is voortdurend aandacht voor inclusiviteit, toegankelijkheid en het gebruikersgemak. Mensen kunnen ondersteuning vragen via de Helpdesk van DigiD en via Informatiepunten Digitale Overheid, bijvoorbeeld in bibliotheken. In de voortgangsrapportage van het domein Toegang zal ik dit najaar verder ingaan op de veiligheidsniveaus en inclusie.
Het bericht ‘Men realiseert zich onvoldoende welke gevolgen de krimp zal hebben’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u van het artikel «Men realiseert zich onvoldoende welke gevolgen de krimp zal hebben»1, waar onder andere in staat dat de opleiding civiele techniek van de hogeschool Saxion mogelijk zo klein wordt dat de instelling zich op termijn genoodzaakt voelt om de opleiding te sluiten?
Ik zie de urgentie van het vraagstuk van dalende studentenaantallen in het hbo als gevolg van demografische ontwikkelingen. Tegelijkertijd kunnen die demografische ontwikkelingen en de effecten daarvan verschillen per regio.
Zoals ik in het notaoverleg van 11 april jl. over de hoofdlijnenbrief hoger onderwijs en wetenschap heb aangegeven is meer zicht nodig op het vraagstuk van krimp in het hbo. Het vraagt om een scherper beeld van de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de verschillende regio’s, hoe deze het onderwijsaanbod raken en in hoeverre instellingen daarbij tegen grenzen aanlopen. Kleinschaligheid hoeft niet per definitie een reden voor een instelling te zijn om een opleiding te sluiten. Met de Vereniging Hogescholen ben ik in gesprek over dit onderwerp en medio juni ga ik hier in mijn beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap nader op in.
Wat zijn de prognoses voor de studentenaantallen voor het hbo in de komende jaren (bij ongewijzigd beleid) die het Ministerie van OCW hanteert?
Jaarlijks presenteert het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in de referentieraming een prognose van het aantal leerlingen en studenten in het bekostigde onderwijs. De referentieraming 2022 dient als onderbouwing voor de begroting 2023 van het Ministerie van OCW.
489,3
488,6
484,1
478,2
472,6
467,3
462,3
457,9
453,7
449,9
446,4
443,3
440,3
437,5
Bron: Referentieraming 2022
Wat zijn de prognoses voor de studentenaantallen in de komende jaren (bij ongewijzigd beleid) die de hbo-instellingen zelf hanteren?
De hoger onderwijs instellingen hebben de vrijheid om bij het maken van hun prognoses uit te gaan van aannames die verschillen van de aannames die OCW gebruikt voor het opstellen van de referentieraming. In de jaarverslagen geven hoger onderwijsinstellingen, in de continuïteitsparagraaf, hun prognoses op voor de studentenaantallen in de komende jaren. De Vereniging Hogescholen geeft aan dat instellingen primair de referentieraming gebruiken voor hun prognoses. Daarnaast maken ze gebruik van gegevens van het centraal bureau van de statistiek om rekening te houden met demografische ontwikkelingen in de regio.
Worden er momenteel opleidingen bedreigd met sluiting door krimp van studentenaantallen? Zo ja, welke?
Ik heb geen signalen ontvangen dat op dit moment opleidingen direct bedreigd worden door sluiting als gevolg van krimpende studentaantallen. Door de Vereniging hogescholen is bij OCW wel een aantal instellingen en opleidingen in diverse regio’s onder de aandacht gebracht die te maken hebben met dalende studentenaantallen als gevolg van regionale krimp. Bij verdere krimp zullen eerst uitstroomrichtingen onder druk komen te staan, pas later het voortbestaan van een gehele opleiding. Daarbij gaat om opleidingen en uitstroomrichtingen in de sectoren van Techniek, Management en Accountancy en Zorg.
Wanneer is er volgens u nog in voldoende mate sprake van een toereikend aanbod in een regio?
Dit is een belangrijke vraag die nu niet eenduidig te beantwoorden is. Voor een toereikend en toekomstgericht onderwijsaanbod in een regio is het van belang dat de hogeschool met het onderwijsaanbod kan (blijven) inspelen op de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio en dat er tussen hoger onderwijsinstellingen en binnen en tussen sectoren wordt samengewerkt en gezamenlijk afgestemd over een doelmatig, dekkend en divers aanbod. Ik vind het belangrijk dat er een breed onderwijsaanbod in de regio’s is ten behoeve van tekortsectoren en de specifieke arbeidsmarktbehoefte in de regio. In mijn beleidsbrief van juni zal ik hier nader op ingaan.
Op welke manier houdt u zicht op welke opleidingen voornemens zijn om te stoppen? Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn als u tijdig wordt geïnformeerd over opleidingen die voornemens zijn om te stoppen op grond van dalende studentenaantallen, zodat er een afweging kan worden gemaakt of het wenselijk is dat een bepaalde opleiding in een bepaalde regio stopt? Zo ja, hoe zou dit proces verder vorm moeten worden gegeven? Zo nee, welke rol heeft u ten opzichte van de problematiek rondom krimp in het hbo?
Besluiten van instellingen om opleidingen te beëindigen, zijn aan de instelling. Redenen om als instelling een opleiding te beëindigen kunnen uiteenlopend zijn. Voornemens tot beëindiging van een opleiding door de instelling hoeven volgens de wet niet voor instemming aan mij te worden voorgelegd en er is ook geen weigeringsgrond om deze te blokkeren.2 Tegelijkertijd is het ook de vraag welke opvolging OCW zou kunnen en moeten geven aan signalen over beëindiging van opleidingen, mede gelet op de lumpsumbekostiging en bestedingsvrijheid. Bij het zicht houden op zowel de opleidingen die instellingen voornemens zijn te starten als op opleidingen die instellingen voornemens zijn te sluiten, vind ik het in de eerste plaats wenselijk dat instellingen vanuit goede en intensieve samenwerking in opleidingssectoren elkaar hierover informeren en onderling afstemmen. Een goed voorbeeld vind ik de procesafspraken die gemaakt zijn vanuit de Talenvisie (2016) ten aanzien van het behoud van unieke (specialisaties in) de talenopleidingen.3
Met de Vereniging Hogescholen ben ik in gesprek over het vraagstuk van krimp en hoe dit de hogescholen en regionale vitaliteit raakt. In de beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap kom ik terug op dit onderwerp.
Wat vindt u van de suggestie in het artikel dat een stabiele bekostiging kan helpen bij de problematiek rondom krimp in het hbo?
De komende jaren wil ik zorgen voor meer rust en ruimte in het onderwijs en wetenschapssysteem. De bekostiging kan hier een rol bij spelen. Het verhogen van de vaste voet is een mogelijkheid die bijdraagt aan een meer stabiele bekostiging. Het is daarbij wel de vraag in hoeverre dit voldoende bijdraagt aan een lange termijnoplossing voor vraagstukken rond krimp. In mijn beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap kom ik nader terug op de problematiek rondom krimp in het hbo.
De Nederlandse steun voor een evenement van de BDS-beweging |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het evenement «Palestine & the ICC Paralysis: Is Justice still Possible for Palestinians», dat op 23 mei in Den Haag plaatsvindt?1
Ja.
Erkent u dat dit evenement wordt gedragen door anti-Israël organisaties zoals Al-Haq, waarvan de directeur banden heeft met de u welbekende Palestijnse terreurorganisatie Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP)?2
Het kabinet was niet betrokken en ook niet aanwezig bij dit evenement. Ik kan daarom geen uitspraken doen over de aard en doelstelling hiervan.
Deelt u mijn mening dat dit evenement puur gericht is tegen Israël, en enkel bedoeld is om Israël – en niet de (terroristische) Palestijnen – voor het Strafhof te krijgen en van oorlogsmisdaden te beschuldigen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken dit evenement financiert? Zo ja, om welk bedrag gaat het?
Nee. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken had geen betrokkenheid bij dit evenement. De foutieve verwijzing naar betrokkenheid is gerectificeerd.
Bent u bereid de financiële bijdrage voor dit evenement van de BDS-beweging («Boycott, Divestment, and Sanctions») per direct te annuleren?
Zie vraag op antwoord 4.
Kunt u deze vragen nog vóór 23 mei beantwoorden, en bent u bereid publiekelijk afstand te nemen van dit smerige anti-Israël evenement? Zo nee, waarom niet?
Dit is helaas niet gelukt. Zie ook het antwoord op vraag 4.
De zorginfrastructuur in Flevoland |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hoe verhoudt uw analyse van de kwetsbaarheid van de zorginfrastructuur in Flevoland zich tot de verwachte bevolkingsgroei in de regio, gezien de plannen om meer dan 100.000 woningen te bouwen in Flevoland?1
In de Kamerbrief van 15 oktober 2021 over de stand van zaken van moties2 en toezeggingen begroting 2021 en in de antwoorden op de Kamervragen op 23 maart jl.3 is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken over de zorg in Flevoland. Op basis van de overleggen van de Zorgtafel Flevoland en de voortgangsoverleggen kan worden geconstateerd dat op vrijwel alle punten van de agenda van de zorg in Flevoland acties op de thema's acute zorg, geboortezorg en zorg en ondersteuning voor kwetsbare groepen zijn uitgezet of afgerond. Ik heb er vertrouwen in dat de partijen in Flevoland met de Agenda Zorgtafel 2.0 gezamenlijk de goede stappen zullen zetten. Indien er een grote verandering plaatsvindt in het aantal inwoners van de regio zal het zorgsysteem in de regio zich moeten aanpassen om met de nieuwe situatie om te gaan. Regiobeelden kunnen hier bij helpen.
Welke rol ziet u voor uw eigen departement in het garanderen van de toekomstbestendigheid van zorginfrastructuren in de regio?
Zorgverzekeraars en zorgkantoren hebben zorgplicht voor hun verzekerden. In de eerste plaats is het dan ook de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten om kwalitatief goede en toegankelijke zorg en ondersteuning in te kopen voor al hun verzekerden en inwoners. Ook aanbieders hebben in het kader van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) in alle gevallen een verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg voor hun patiënten en cliënten. Dat neemt niet weg dat de uitdagingen die op de zorg afkomen groot zijn en dat het belangrijk is dat alle partijen daar goed op anticiperen. Daarom wil ik met partijen afspraken maken over het opstellen van regiobeelden.
Welke meerwaarde ziet u in de afstemming tussen de regio en landelijke overheid als het gaat om uw voornemen om samenwerken in de regio minder vrijblijvend te maken? En hoe wilt u dit vormgeven opdat (regionale) versterking van de zorginfrastructuur ook duurzaam verankerd kan worden in de bestaande (landelijke) systemen/ontwikkelingen?
Het doel is dat in de regiobeelden zowel de capaciteiten en prestaties van de regionale zorginfrastructuur worden weergeven als het verwachte beroep dat daarop gedaan wordt dan wel moet worden om de gezondheid van en de zorg voor de inwoners te verbeteren. Dit betekent dat de beelden ook rekening moeten houden met demografische ontwikkelingen en nieuwbouw.
Naar aanleiding van dit regiobeeld kunnen zorgaanbieders en inkopers plannen maken om de gezondheidszorg goed te organiseren.
In het Coalitieakkoord hebben we afgesproken om de regiobeelden door te ontwikkelen. Het ministerie bekijkt samen met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) welke kaders gesteld moeten worden aan de regiobeelden, onder andere om te zorgen dat er afstemming plaatsvindt tussen de verschillende lagen die betrokken zijn bij het vormgeven van de gezondheidszorg, waaronder de landelijke overheid en de regio.
Ik overweeg om de regionale beelden en plannen in de toekomst door de NZa te laten beoordelen op volwassenheid, zodat deze minder vrijblijvend worden. Ook overweeg ik aanpassingen in de randvoorwaardelijke sfeer voor regionale samenwerking en de inbedding daarvan in de landelijke ontwikkelingen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het verbeteren van kennisuitwisseling en het aanpassen van contracteringsmogelijkheden. Over de beleidsvoornemens op het gebied van regiobeelden en regionale samenwerking ontvangt uw Kamer, zoals eerder toegezegd, nog dit jaar een brief.
Kunt u omschrijven hoe u betere ondersteuning voor de regio’s bij domeinoverstijgende samenwerkingsverbanden wilt vormgeven? Bent u bereid om daadwerkelijk ruimte te bieden aan partijen om te experimenteren met het anders inrichten van de zorg, zowel in tijd als in (financiële) capaciteit?
In de Hoofdlijnenbrief VWS van 4 maart jl.4 heb ik aangegeven dat ik samen met de NZa, Zorginstituut Nederland en Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de regio’s beter ga ondersteunen in de domein overstijgende samenwerkingsverbanden. Met kennis, aanpassen van kaders waar nodig en opschalen van goede initiatieven, onder andere ook op het gebied van data. Indien regio’s voldoen aan de nodige voorwaarden bied ik, via de NZa, experimenteerruimte.
Het traineren van het onderzoek naar de mondkapjesdeal |
|
Maarten Goudzwaard (JA21) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport pas na de noodkreet van Deloitte van 12 april jl. eindelijk aan de slag gegaan met een aantal van de door het onderzoeksbureau gevraagde acties die noodzakelijk zijn om het onderzoek te kunnen verrichten?
Vanaf de start van het onderzoek in 2021 zijn zowel vanuit Deloitte Forensic and Dispute Services B.V. (hierna: het onderzoeksbureau) als het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) diverse acties in gang gezet om het onderzoek zo goed en zo snel als mogelijk uit te kunnen voeren. Zoals ik u reeds eerder via Kamerbrieven heb bericht en ook is toegelicht door het onderzoeksbureau tijdens de technische briefing op 5 april jongstleden aan de Kamer, is het onderzoek complex vanwege de grote hoeveelheid data en het aantal hierbij betrokken partijen. De verschillende fasen binnen het onderzoek vragen structureel om nieuwe acties vanuit zowel het Ministerie van VWS als het onderzoeksbureau zelf. De overdracht van data door het Ministerie van VWS in het kader van het onderzoek naar de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (RGA) is afgerond. Indien het onderzoeksbureau nog aanvullende specifieke vragen heeft, dan beantwoordt VWS deze vragen direct.
Kunt u een verklaring geven voor het beeld dat uit de brief van Deloitte oprijst, namelijk van een Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat allerlei vertragingstactieken lijkt toe te passen en de onderzoekers zowel passief als actief lijkt tegen te werken met zowel formaliteiten rond het aanleveren van gegevens als de gefragmenteerde wijze waarop data zijn aangeleverd, namelijk gefilterd, zwartgelakt en niet in de originele bestandstypen?1
In mijn Kamerbrief van 26 april jongstleden2 heb ik u de reactie van mijn ministerie op de brief van het onderzoeksbureau van 12 april jongstleden toegestuurd. Hierin vindt u mede de reflectie van het ministerie terug op de door het onderzoeksbureau gestelde punten bijvoorbeeld betreffende de overdracht van data. Daarnaast heb ik de Kamer in voorgenoemde brief geïnformeerd dat het Ministerie van VWS onverwijld aan de slag is gegaan met een aantal van de door het onderzoeksbureau gevraagde acties.
Net als mijn voorgangers (toenmalig Minister van Ark en Staatssecretaris Blokhuis) doe ik er alles aan om het eerste deelrapport – dat ziet op de overeenkomst met RGA – zo snel mogelijk met uw Kamer te kunnen delen.
Evenals uw Kamer kijk ik uit naar de resultaten van het onderzoek en vind het belangrijk om hier lessen uit te trekken voor de toekomst. De wens van uw Kamer tot snelheid en volledig inzicht in de feiten is ook de mijne.
Kunt u instemmen met de omschrijving van de verhouding tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Deloitte als een hoogopgelopen conflict?2
Nee, ik verwijs hierbij graag naar mijn brief aan uw Kamer van 26 april jongstleden waarin ik een verklaring geef voor het formele karakter van de briefwisseling. In mijn brief van 13 mei jongstleden4 heb ik ook toegelicht dat het onderzoeksbureau en ik overleg hebben gevoerd. Het ministerie en het onderzoeksbureau blijven gedurende het onderzoek – op meerdere niveaus binnen beide organisaties – continu met elkaar in gesprek.
Hoe kan Deloitte, zonder mogelijk te beschikken over alle relevante data, beoordelen dat alle relevante data over de mondkapjesdeal zijn ontvangen zolang het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport weigert een verklaring (Letter of Representation) te ondertekenen dat alle relevante data daadwerkelijk aan het onderzoeksbureau zijn overgedragen?3
Ik vind het van groot belang dat er een compleet feitenrelaas wordt opgeleverd. Alleen op basis van een volledige reconstructie kunnen we namelijk lessen trekken voor de toekomst. Juist de onafhankelijkheid van het onderzoeksbureau in het selecteren van relevante data is hiervoor van groot belang. Hiermee worden namelijk alle relevante en verschillende bronnen betrokken en dit moet zorgen voor een zo volledig mogelijk beeld.
Graag verwijs ik u hierbij naar de reactie van het Ministerie van VWS – op 26 april jongstleden – op de brief van het onderzoeksbureau van 12 april jongstleden. In deze reactie geeft mijn ministerie aan waarom zij geen toegevoegde waarde ziet om een dergelijke verklaring af te geven. Mocht de indruk bestaan dat er data ontbreken, dan wil het ministerie graag van het onderzoeksbureau weten om welke specifieke situatie of betrokken persoon of personen het gaat. Het ministerie kan zich dan namelijk maximaal inspannen om de betreffende data alsnog aan te leveren.
Waarom heeft uw ministerie de privémails van voormalig Minister De Jonge niet actief overgedragen aan Deloitte, in de wetenschap dat deze van cruciaal belang zijn voor het onderzoek, maar houdt uw ministerie het onderzoeksbureau op 26 april jl. zelfs voor dat het daartoe dan maar een concreet verzoek moet indienen?
De privémails van toenmalig Minister De Jonge zijn primair digitale middelen die onder de verantwoordelijkheid van de heer De Jonge zelf vallen. Het is aan het onderzoeksbureau om relevante bronnen aan te wijzen en te betrekken in het onderzoek. Daarom is het ook aan het onderzoeksbureau om te beoordelen of de privémailbox van de toenmalig Minister relevant is voor het onderzoek.
In de voorbereiding op het debat van 7 april jongstleden is er door het Ministerie van VWS onderzoek gedaan naar het berichtenverkeer van/naar het ministerie betreffende de voorgenoemde privémailbox. Het onderzoeksbureau heeft bij het Ministerie van VWS een formeel verzoek ingediend waarin het bureau dit rapport met onderzoeksresultaten van de CISO (Chief Information Security Officer) van VWS opvraagt. Het ministerie heeft dit rapport met het onderzoeksbureau gedeeld.
Wanneer heeft u Deloitte erop gewezen dat het onderzoeksbureau geen sluitend procesvoorstel heeft overhandigd en wanneer heeft u het onderzoeksbureau verzocht alsnog een dergelijk voorstel in te dienen?4
In de Kamerbrief van 18 juni 20217 is toegelicht dat – na een versneld offertetraject – de keuze voor een onderzoeksbureau was gevallen op Deloitte Forensic and Dispute Services B.V. Na ondertekening van het contract – op 20 juli 2021 – heeft het onderzoeksbureau op 6 augustus 2021 een eerste dataverzoek ingediend. Bij de indiening van dit verzoek werd de breedte en impact van deze uitvraag duidelijk en hebben de interne toezichthouders8 binnen VWS de situatie getoetst aan de voorgestelde werkprocessen vanuit het onderzoeksbureau. Aangezien het onderzoeksbureau in alle gevallen overdracht van de relevante onderzoeksdata wenste – het gaat hier namelijk om een forensisch feitenonderzoek waarbij op forensische wijze data moet worden veiliggesteld – is in augustus 2021 aangegeven dat een aanvullende gegevensdelingsovereenkomst moest worden opgesteld om mede het subsidiariteitsbeginsel en proportionaliteitsbeginsel te kunnen waarborgen. Deze gegevensdelingsovereenkomst is op 30 september 2021 door beide partijen ondertekend. Hierna kon worden gestart met nadere data-inventarisatie en – overdracht.
Is er zoveel mis met de overdracht van gegevens dat de deadline voor de oplevering van de eerste resultaten van het onderzoek gevaar loopt?
Het ophalen van de data bij verschillende partijen heeft meer tijd in beslag genomen dan op voorhand was ingeschat. De laatste aanvullende informatieverzoeken die het onderzoeksbureau aan het Ministerie van VWS heeft gedaan zijn voor de – door het onderzoeksbureau gestelde – deadline van 6 mei jl. overgedragen. Er zijn geen signalen dat de reeds aangeleverde data voor het onderzoeksbureau tot een vertraging hebben geleid.
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 13 mei jongstleden heb genoemd, is een mogelijke verlenging van de termijn van wederhoor bij een betrokken partij van invloed op de geplande oplevertermijn van het eerste deelrapport. In mijn brief aan uw Kamer op 5 juli jongstleden heb ik u bericht dat volgens het onderzoeksbureau inmiddels is gebleken dat meerdere betrokkenen gebruik zullen maken van een verlengde termijn voor wederhoor. Ik verwijs u daarbij ook naar de bijlage bij deze brief waarin het onderzoeksbureau de verschillende achterliggende factoren beschrijft. Het onderzoeksbureau licht toe dat het hierdoor het rapport pas medio september aanstaande aan mij kan opleveren.
Kunt u zich vinden in de constatering van hoogleraar accountancy aan Nyenrode Business Universiteit en Universiteit Leiden, Marcel Pheijffer, dat het zwartepieten is begonnen en dat beide partijen zich aan het indekken zijn voor de vertraging?5
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 waar ik inga op de achtergrond van het karakter van de briefwisseling tussen het onderzoeksbureau en mijn ministerie. Beide partijen zijn met elkaar in gesprek over de beoogde oplevering van het eerste deelrapport. Gedurende het onderzoek blijven deze gesprekken op meerdere niveaus binnen beide organisaties op frequente basis plaatsvinden. Ik ben daarom een andere mening toebedeeld dan de door u genoemde omschrijving van de heer Pheijffer.
Kunt u aangeven wat de meerkosten zijn van de verdere uitbreiding van het onderzoeksteam van Deloitte met meer capaciteit om de verslagen af te ronden?
Het onderzoeksbureau heeft aangegeven binnen de eigen organisatie verdere maatregelen te nemen om nog meer prioriteit te kunnen geven aan de oplevering van het eerste deelrapport. Dit betekent dat de beschikbare capaciteit deels op andere wijze zal worden ingezet en werkzaamheden zijn verplaatst tussen verschillende teams. In hoeverre en in welke mate dit meerkosten met zich meebrengt, is op dit moment niet vast te stellen.
Het bericht 'De Urker vloot ‘verdrinkt en niemand helpt ons’' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De Urker vloot «verdrinkt en niemand helpt ons»»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Kunt u aangeven hoe het momenteel gesteld is met de visserij in Nederland als gevolg van de hoge brandstofprijzen en welke gevolgen dit heeft voor de sector?
Ik heb onderzoek laten doen door (Wageningen Economic Research) WEcR naar de situatie in de Nederlandse visserijsector naar aanleiding van de verslechterde economische situatie. Het rapport met daarin de resultaten van het onderzoek heb ik de Kamer op 1 juli toegestuurd bij de brief «Agenda Voedselwinning uit zee en grote wateren».
Op welke manier worden de vissers momenteel financieel of anderzijds ondersteund door de overheid in deze kritieke situatie?
Er zijn momenteel, naast de generieke maatregelen van het kabinet, geen specifieke maatregelen genomen om de visserijsector te ondersteunen. Met de brief van 1 juli jl. heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn agenda voor het invullen van de voedselvisie van de Noordzee en grote wateren. Daarin geef ik aan welke instrumenten ik inzet ten behoeve van de noodzakelijke transitie van de visserijvloot. Omdat de geplande saneringsregeling in kader van het Brexit Adjustment Reserve vanwege de noodzakelijke goedkeuring door de Europese Commissie langer op zich laat wachten werk ik, in lijn met de motie Grinwis cs., momenteel een overbruggingsregeling in kader van het EMFAF uit.
Klopt het dat de stilligregeling en saneringsregeling nog niet zijn goedgekeurd, omdat de Europese Commissie voor vertraging zorgt en dat goedkeuring eind mei zeer waarschijnlijk niet haalbaar is? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het klopt dat de stilligregeling en saneringsregeling nog niet zijn goedgekeurd. De stilligregeling is voorgelegd aan de Europese Commissie ter voorbereiding van de notificatieprocedure. De saneringsregeling is ter notificatie voorgelegd. De Europese Commissie heeft hierover aanvullende vragen waardoor goedkeuring tot op heden niet mogelijk was. De vragen en antwoorden zijn onderdeel van de reguliere staatssteunprocedure die ten aanzien van dit type regelingen moet worden gevolgd. Ik span mij ervoor in om de saneringsregeling kort na de zomer te kunnen openstellen. De stillegregeling zal naar verwachting later in het jaar volgen.
Erkent u dat deze vertraging tot gevolg kan hebben dat de visserij in Nederland ten onder gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat het plan wel voor het einde van mei goedgekeurd wordt?
Ik ben ervan overtuigd dat de visserij in Nederland een transitie moet ondergaan en dat er na die transitie een toekomst is voor een meer duurzame visserij. De saneringsregeling zal hier een bijdrage aan leveren. Ik span mij tot het uiterste in om deze regeling zo spoedig mogelijk open te kunnen stellen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn agenda gericht op het borgen van voedselwinning uit zee en grote wateren.
Klopt het dat de Europese Commissie een mogelijkheid biedt tot een brandstoftoeslag, maar dat hier door Nederland nog geen gebruik van gemaakt is? Zo ja, waarom is Nederland hier niet toe bereid? Wat zijn de gevolgen van dit besluit voor de sector?
De Europese Commissie heeft inderdaad mogelijkheden geboden om getroffen sectoren te steunen. Specifiek voor de visserijsector is binnen het (Europees Maritiem, Visserij en Aquacultuur Fonds) EMFAF de mogelijkheid geboden om crisismaatregelen te financieren. Hiervoor geldt het reguliere kader van het fonds. Ik werk ter uitvoering van de motie Grinwis (Kamerstuk 21 501-32, nr. 4882) een dergelijke regeling uit.
Wat vindt u ervan dat vissers in andere landen wel financiële steun krijgen terwijl dat in Nederland nog niet of nauwelijks het geval is? Wat betekent dit voor de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse vissers?
Het is aan elke lidstaat om te besluiten in hoeverre – binnen de geldende EU-kaders – steun wordt verleend aan de sector. Dit kan leiden tot een ongelijk speelveld. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zet ik via de agenda voedselwinning uit zee en wateren in op een toekomst voor de Nederlandse sector. Vanwege de vertraagde openstelling van de saneringsregeling werk ik momenteel een overbruggingsregeling in kader van het EMFAF uit. Op dit moment is nog niet duidelijk of deze afgerond kan zijn voordat openstelling van de saneringsregeling plaats zal vinden.
Het bericht dat de Primark personeel wil ontslaan |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat Primark door het hele land personeel wil ontslaan om daarna veel personeel opnieuw in te willen inhuren tegen slechtere arbeidsvoorwaarden, zoals lager loon, bevroren loon en roosters die niet te combineren zijn met het privéleven?1
Het is voor de betrokken werknemers altijd vervelend wanneer ontslag als gevolg van een reorganisatie binnen een onderneming tot gevolg heeft dat werknemers noodgedwongen op zoek moeten naar een andere baan. Uit verschillende openbare berichtgeving heb ik inmiddels echter begrepen dat Primark bekend heeft gemaakt het voorgenomen besluit tot ontslag van werknemers terug te draaien.
Wat vindt u ervan dat Primark op deze manier af wil komen van vaste krachten om ze in te ruilen voor flexibele arbeidskrachten?
Deelt u de mening dat dit soort praktijken op de Nederlandse arbeidsmarkt niet voor zouden mogen komen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is de inzet van het kabinet dat structureel werk in principe wordt georganiseerd op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Daarom bereid ik nu ook voorstellen voor ter hervorming van de arbeidsmarkt. Deze voorstellen heb ik toegelicht in de Hoofdlijnenbrief Arbeidsmarkt die u op 5 juli jl. heeft ontvangen. Het blijft de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van een bedrijf om binnen de grenzen van wet- en regelgeving zelf een afweging te maken over de te voeren strategie en beleid ten aanzien van hun personeelsmanagement. Daarbij is in het algemeen geen ruimte om vast personeel te ontslaan met enkel het doel hen te vervangen door flexibel personeel tegen lagere arbeidsvoorwaarden.
Wat vindt u ervan dat Primark de grootste vakbond in de winkelstraat, de FNV, weert bij de overleggen over het sociaal plan?
Zoals ook bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, heb ik uit openbare berichtgeving begrepen dat Primark inmiddels is teruggekomen op haar voorgenomen besluit om werknemers te ontslaan. Bij een reorganisatie kan een werkgever afspraken maken over de gevolgen daarvan voor de werknemers en deze afspraken vastleggen in een sociaal plan. Een sociaal plan kan tot stand komen na onderhandeling met een of meerdere vakbonden, met betrokkenheid van enkel de ondernemingsraad, of eenzijdig door de werkgever worden vastgesteld. Het staat de werkgever in beginsel vrij om te bepalen of en met wie er een sociaal plan wordt afgesloten.
Is het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van plan dit massaontslag te faciliteren?
Van faciliteren van ontslag is geen sprake. Een ingediende ontslagaanvraag wordt door UWV onafhankelijk getoetst. In geval van een reorganisatie die gepaard gaat met ontslag, dient UWV vooraf toestemming te verlenen aan de werkgever om de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. UWV toetst in dat geval of de onderneming daar, op grond van de bestaande wet- en regelgeving, toe over mag gaan. Voor een rechtsgeldig bedrijfseconomisch ontslag moet sprake zijn van een structureel verval van arbeidsplaatsen. Bovendien moeten mogelijkheden tot herplaatsing van de werknemer op een andere passende functie binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, ontbreken. UWV toetst ook of de werkgever de juist ontslagvolgorde aanhoudt.
Wat vindt u ervan dat een bedrijf dat miljoenen aan NOW-subsidie kreeg nu honderden mensen op straat wil zetten waardoor de medewerkers en de maatschappij weer een hoge rekening krijgen?
De NOW-subsidie staat los van eventuele wijzigingen in het bedrijf na afloop van de subsidieperiode. Als een onderneming NOW heeft aangevraagd, wordt na afloop vastgesteld op hoeveel subsidie de werkgever daadwerkelijk recht heeft. Daarbij wordt gekeken naar de loonsom in de referentiemaand en gedurende de subsidieperiode. Wijzigingen in de loonsom na afloop van de subsidieperiode hebben geen effect op de hoogte van de NOW-subsidie. Dat is mijns inziens terecht, het staat ondernemers vrij om te ondernemen. Het zou niet wenselijk zijn als we met een beroep op de eens verkregen NOW-subsidie bedrijven verbieden om hun bedrijfsvoering aan te passen na afloop van de subsidieperiode(s).
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat Primark werknemers gaat inwisselen? Gaat u het gesprek aan met Primark om deze ontslagen te voorkomen? Zo ja, informeert u de Kamer over de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, waarom laat u deze medewerkers vallen?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 1 en 4 heb ik uit openbare berichtgeving begrepen dat Primark inmiddels is teruggekomen op het voorgenomen besluit om werknemers te ontslaan. In dat kader is de vraagstelling niet langer aan de orde.
De arbeidsparticipatie van blinden en slechtzienden |
|
Daan de Kort (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitkomsten van het onderzoek arbeidsparticipatie «Visueel in beeld»?1
Ja, de uitkomsten van het onderzoek arbeidsparticipatie «Visueel in beeld» zijn bekend.
Bent u bekend met het feit dat de arbeidsparticipatie van blinden en zeer slechtzienden van 37% naar minder dan 30% is gedaald? Vindt u dit ook zorgelijk?
Het onderzoek Visueel in beeld uit 2020 geeft aan dat onderzoek naar de arbeidsparticipatie van mensen met een visuele beperking wisselende resultaten laat zien. We kennen in Nederland geen nationaal registratiesysteem voor mensen met een (visuele) beperking. Uit eerder onderzoek van de Universiteit van Maastricht uit 2013 onder 500 deelnemers in de leeftijd van 15 tot 65 jaar met een visuele beperking blijkt dat 37% een betaalde baan heeft. Het recente onderzoek «Visueel in beeld» komt op basis van microdata tot een arbeidsdeelname van 29% in de periode 2015 tot en met 2018.
Hoewel de verschillen mogelijk verklaard kunnen worden door een andere onderzoeksmethodiek acht ik dit met de heer De Kort zorgelijk. Het kabinet zet zich ervoor in dat mensen met een beperking, ook met een visuele beperking, zoveel mogelijk kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt en de samenleving.
Bent u ervan op de hoogte dat er specifieke kennis nodig is voor zowel werkgevers, onderwijsinstellingen als participanten/de doelgroep om mensen met een zware visuele handicap naar werk te begeleiden?
Deze vragen hebben onderlinge samenhang en worden daarom in samenhang beantwoord.
Tijdens de behandeling van het voorstel voor een Invoeringswet Participatiewet in de Tweede Kamer heeft de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Klijnsma het belang benadrukt van behoud van de voorheen opgebouwde expertise voor het op weg helpen en houden van een duurzame plek op de arbeidsmarkt voor mensen met een visuele beperking. In een aantal arbeidsmarktregio’s is het pilotproject Zichtbaar in Werk gehouden.2 De pilot richtte zich op jongeren die een opleiding volg(d)en resulterend in een startkwalificatie. Binnen de pilot werd in 2017 en 2018 geëxperimenteerd met het borgen van expertise en het begeleiden van blinde en slechtziende jongeren naar werk. De Tweede Kamer is over de pilot geïnformeerd.3 Over de uitkomsten van de pilot is een eindrapport «Zichtbaar in Werk» uitgebracht. Het eindrapport deed diverse aanbevelingen om de dienstverlening aan visueel beperkten in de Participatiewet te verbeteren. De toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Van Ark heeft de Tweede Kamer hierover geïnformeerd bij brief van 15 november 2019.4 Met betrekking tot de aanbeveling voor één permanent landelijk servicepunt en een verbetertraject voor hulpmiddelen bij gemeenten is met gemeenten en betrokkenen (sector, UWV) nader overlegd over verbetermogelijkheden.
De uitkomsten van dat overleg zijn door de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Van ’t Wout gemeld in de brief van 11 december 2020.5 Conclusie was dat de ondersteuning van mensen met een visuele beperking verbetering behoeft. Het gaat om een beperkte doelgroep waarvoor veelal gespecialiseerde expertise nodig is. Het voornaamste knelpunt is dat die expertise niet bij alle gemeenten beschikbaar is en daarin ook niet altijd kan worden voorzien. UWV heeft veel expertise en ervaring met het beoordelen en verstrekken van noodzakelijke technische voorzieningen voor mensen met een visuele beperking. Bovendien is de uitvoering van deze voorzieningen bij UWV gecentraliseerd. Om die redenen is thans een wetsvoorstel in voorbereiding om het beoordelen en verstrekken van noodzakelijke werkvoorzieningen voor mensen met een visuele beperking uit de Participatiewet over te dragen aan het UWV, op een vergelijkbare manier als bij de centralisatie van de tolkvoorziening is gebeurd. Over het wetsvoorstel heeft inmiddels een internetconsultatie plaatsgevonden en zijn uitvoeringstoetsen uitgebracht. Het wetsvoorstel zal nog worden voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Ik streef ernaar het wetsvoorstel eind dit jaar bij de Tweede Kamer in te dienen. Streefdatum van invoering is 1 januari 2024. Daarnaast wordt met de sector en betrokkenen gewerkt aan de uitwerking van een mogelijk servicepunt voor deze groep.
Bent u op de hoogte van de pilot «Zichtbaar in Werk» en hoe beoordeelt u deze?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer mag de Kamer meer informatie ontvangen over het vervolg van deze pilot?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u nog andere doelgroepen met een beperking waarvoor specifieke kennis en een loket is vereist?
Er is een zekere gelijkenis met auditief beperkten. Hiervoor is eveneens specifieke deskundigheid nodig; UWV beschikt hierover. Met de Wet centraliseren tolkvoorzieningen is de verstrekking van de tolkvoorziening voor auditief beperkten uit de Participatiewet en voor het leefdomein vanaf 1 juli 2019 overgegaan van de gemeenten naar UWV6. Zoals hiervoor vermeld is het streven van het wetsvoorstel inzake overheveling van werkvoorzieningen voor visueel beperkten om die voorzieningen zoveel mogelijk op een vergelijkbare manier over te dragen.
Het bericht ‘Israëlische ordetroepen gebruiken geweld bij begrafenis Al Jazeera-journalist’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het gegeven dat Israëlische veiligheidstroepen de rouwstoet van de gedode Al Jazeera-journalist Shireen Abu Akleh met geweld hebben verstoord? Deelt u de opvatting dat hier sprake is van een grievende provocatie vanuit de Israëlische veiligheidstroepen?1
Het kabinet is allereerst geschokt door de dood van de journalist Shireen Abu Akleh en veroordeelt de verstoring van de rouwstoet op de dag van haar begrafenis. Het optreden van de Israëlische veiligheidstroepen was die dag buitensporig. Familieleden en rouwenden hebben het recht om waardig afscheid te kunnen nemen. Ik verwelkom de aankondiging – en acht het noodzakelijk – dat de Israëlische politie onderzoek doet naar het eigen optreden. Nederland zal dit blijven volgen.
Kunt u zich voorstellen dat de dood van Shireen Abu Akleh en vervolgens het inzetten van geweld tijdens de respectievelijke rouwstoet, het Israël-Palestina conflict nog verder op scherp zet?
In mijn brief (ref. 2021Z07817) over actuele ontwikkelingen en mijn bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden ga ik in op de recente spanningen waarbij meerdere dodelijke slachtoffers vielen aan zowel Palestijnse en Israëlische zijde, waaronder ook de journalist Shireen Abu Akleh. Tijdens mijn bezoek heb ik richting beide partijen mijn grote zorg hierover uitgesproken.
Bent u bereid om het optreden van de Israëlische veiligheidstroepen streng te veroordelen en in gesprek te treden met de Israëlische autoriteiten over deze grievende provocatie?
Zie het antwoord op vraag 1. Ik heb hiervoor ook persoonlijk aandacht gevraagd bij mijn Israëlische en Palestijnse collega’s tijdens mijn recente bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden.
Welke manieren ziet u – naast het Palestijnse voornemen om de zaak van deze door geweld omgekomen journaliste aan te kaarten bij het Internationaal Strafhof – om ervoor te zorgen dat er een onafhankelijk onderzoek totstandkomt en verantwoordelijken worden vervolgd?
Nederland is voorstander van een gezamenlijk onderzoek en heeft beide partijen met klem opgeroepen deze verantwoordelijkheid op zich te nemen. Indien dit behulpzaam is en beide partijen hiervoor openstaan dan zou een internationale derde partij het onderzoek kunnen ondersteunen. Het kabinet verwelkomt het aanbod van de Israëlische Minister van Defensie Gantz om een onderzoek met internationale actoren uit te voeren.
Bent u bereid alle mogelijkheden te verkennen en ervoor te ijveren dat de meest kansrijke onderzoeksopzet ook wordt ingezet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht 'Hoe ‘pro-anacoaches’ kwetsbare meisjes misbruiken' en de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s. (31015-197) |
|
Mirjam Bikker (CU), Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe «pro-ana coaches» kwetsbare meisjes misbruiken»?1
Ja.
Deelt u onze grote woede over het feit dat tot op de dag van vandaag heel kwetsbare minderjarige meisjes worden uitgebuit door daders die de eetstoornis van deze meisjes misbruiken voor eigen seksueel gewin?
Ik deel de woede en zorgen over de uitbuiting van kwetsbare minderjarigen. Seksueel misbruik is in alle gevallen onacceptabel, zeker wanneer sprake is van minderjarige slachtoffers met een psychische aandoening. De verbetering van de veiligheid en bescherming van potentiële slachtoffers, waaronder die van kwetsbare minderjarige slachtoffers, is en blijft een van mijn prioriteiten.
Bent u met ons van mening dat gezien de specifieke combinatie van eetstoornis en seksuele uitbuiting bij deze groep die niet of lastig zelf slachtofferschap zal melden, specifieke interventies nodig zijn omdat generieke interventies deze doelgroep lastig zullen bereiken?
Ik stel voorop dat seksueel misbruik in alle gevallen onacceptabel is en effectief dient te worden aangepakt. Elk slachtoffer van seksueel misbruik is er één te veel. Effectieve (generieke) interventies, zowel in het preventie- en opsporingskader als op het gebied van hulpverlening, zijn daarom van essentieel belang. Het is mij echter bekend dat minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting in veel gevallen geen aangifte doen of er wellicht langer over doen deze stap te nemen. Dit bleek onder andere uit een onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (hierna: CKM) en meer recent uit een rondvraag van Pointer bij verschillende politie-eenheden. Ik onderken dan ook de noodzaak van een doeltreffende meersporige aanpak van seksueel misbruik van minderjarige of kwetsbare slachtoffers. Zie voor een beschrijving van alle generieke én specifieke acties op het gebied van bewustwording, hulpverlening, preventie en opsporing verder de beantwoording van vraag 4.
Kunt u uiteenzetten welke acties zijn ingezet sinds de eerste publicatie van het Centrum Kinderhandel Mensenhandel (CKM) in 2019 over het seksueel misbruik van meisjes met een eetstoornis door pro-anacoaches? Kunt u hierbij ingaan op acties die zijn ingezet op het gebied van hulpverlening, opsporing, bewustwording en preventie en aangeven waar het generieke acties betroffen en waar het acties betroffen die specifiek op deze groep zijn gericht?2
Sinds de eerste publicatie van het CKM zijn verschillende acties ondernomen, zowel specifiek gericht op slachtoffers met een eetstoornis als generiek gericht op (minderjarige of jongvolwassen) slachtoffers van seksueel misbruik. Ik zal eerst ingaan op de specifieke ofwel op slachtoffers met een eetstoornis gerichte acties.
Het Ministerie van VWS heeft, in samenwerking met verschillende relevante stakeholders, een gezamenlijke pro-ana actieagenda opgesteld gericht op preventie, bewustwording en hulpverlening3. Patiëntenvereniging WEET heeft als één van de acties uit die agenda een website opgezet voor jongeren die op zoek gaan naar pro ana (-coaches). Op deze website worden ervaringsverhalen gedeeld over pro ana (-coaches) en het gebruik van sociale media. Daarnaast is er een zelftest voor jongeren om te toetsen of zij een eetstoornis hebben en wordt doorverwezen naar helpende websites en fora. Ook is een mediaprotocol ontwikkeld met tips om op een goede manier te berichten over eetstoornissen om te voorkomen dat mediaberichten «triggerend» werken. Als derde actie uit de actieagenda heeft het Kenniscentrum voor Jeugd en Psychiatrie een handreiking opgesteld voor jeugdhulpverleners die werken met jongeren met eetproblemen. In de handreiking vinden hulpverleners aanwijzingen over hoe zij zorgelijke signalen kunnen herkennen, tips om het gesprek met jongeren aan te gaan en een beschrijving van mogelijke vervolgstappen.
Vanuit de ketenaanpak Eetstoornissen (hierna: K-EET) worden acties ondernomen om te zorgen dat er een meer realistisch beeld ontstaat rondom eetstoornissen. Doel daarvan is het doorbreken van het taboe rondom eetstoornissen, zodat het makkelijker wordt voor jongeren om openlijk over hun eetstoornis te praten. Zo is onder andere de website First EET Kit ontstaan4, voor mensen met een eetstoornis of die iemand kennen met een eetstoornis. Ook professionals kunnen op deze website informatie vinden. Ook heeft KEET een telefoonlijn opgezet (KEETi), waar eerstelijns professionals, zoals huisartsen, in contact kunnen komen met een expert op het gebied van eetstoornissen.
Op het gebied van hulpverlening en preventie wordt verder ingezet op de proactieve benadering van slachtoffers door middel van een «online outreach traject». Het Ministerie van Justitie en Veiligheid financiert een deel van dit traject, waarbij het CKM een proef uitvoert om online in contact te komen met mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting. Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving financiert de pilot, die specifiek is gericht op pro-ana problematiek. In deze pilot wordt een getraind team van zorgprofessionals uitgerust met de technische tools om proactief in contact te komen met mogelijke slachtoffers. Het door het CKM opgezette Online Outreach Team, bestaande uit professionals uit de hulpverlening, (software)techniek en OSINT-onderzoek, zal hulp en bescherming bieden aan (potentiële) online slachtoffers van seksuele uitbuiting. Dit team is uitgerust met de tools om snel, effectief en proactief in contact te komen met kwetsbare groepen en (mogelijke) slachtoffers die zich bevinden op internet en sociale media met het doel hen te signaleren en te beschermen. In de pilot zijn inmiddels de eerste slachtoffers benaderd. Momenteel vindt er ook een evaluatie van de pilot plaats.
Daarnaast zijn verschillende (generieke) acties ondernomen in de strafrechtelijke aanpak tegen seksuele uitbuiting (in algemene zin) en de seksuele uitbuiting van minderjarigen of jongvolwassenen in het bijzonder. Deze acties, die ik hieronder toelicht, sorteren ook effect op de slachtoffers van seksuele uitbuiting met een eetstoornis.
Zo is in 2021 een proeftuin gestart bij politie, samen met het CKM, om de aangiftebereidheid van slachtoffers van seksuele uitbuiting met een leeftijd tot 25 jaar te vergroten. Om de drempels die het slachtoffer ervaart te adresseren, wordt binnen de proeftuin aangiftebereidheid geëxperimenteerd met een werkwijze om de angst te verkleinen en veiligheid te vergroten. Binnen de proeftuin wordt onder andere verkend of een veiligheidscoördinator van betekenis kan zijn in het strafrechtelijk proces van slachtoffers van seksuele uitbuiting. Een rapportage over de opbrengsten van de proeftuin wordt eind 2022 verwacht. Ik zal uw Kamer over deze opbrengsten en de mogelijke vervolgacties informeren in de jaarlijkse voortgangsbrief van het Programma Samen tegen Mensenhandel.
Er wordt verder daadkrachtig ingezet op de aanpak van online seksueel misbruik van kinderen in het opsporingskader. Zo is de aanpak van online seksueel kindermisbruik wederom onderdeel van de nieuwe Veiligheidsagenda. In de Veiligheidsagenda wordt beschreven waar de focus in de aanpak en opsporing van online seksueel kindermisbruik ligt en zijn jaarlijkse resultaatafspraken neergelegd, waarbij de nadruk ligt op het ontzetten van slachtoffers van acuut misbruik. De focus ligt onverminderd op het identificeren van slachtoffers, misbruikers, vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken. Daarnaast heb ik toegezegd met de politie in gesprek te gaan over het ontwikkelen van een online opsporingsstrategie.5
Daarnaast is in de afgelopen jaren de nodige wetgeving aangescherpt. Sinds 1 maart 2019 maakt de wet Computercriminaliteit III de inzet van de lokpuber mogelijk. Per 1 januari 2020 is het wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen, met daarin de zelfstandige strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal (waaronder wraakporno), in werking getreden. Verder wordt op mijn departement gewerkt aan het wetsvoorstel seksuele misdrijven. Na het verwerken van het advies van de afdeling advisering van de Raad van State dat op 8 juni jl. is uitgebracht, zal het wetsvoorstel, naar verwachting in de loop van de zomer, bij uw Kamer worden ingediend. In het wetsvoorstel worden de diverse strafbaarstellingen geactualiseerd, wordt de strafbaarstelling gericht op seksueel kindermisbruik «online proof» gemaakt, wordt onder andere sexchatten met kinderen expliciet strafbaar gesteld en worden de strafmaxima voor sommige delicten die zien op seksueel misbruik van kinderen, zoals aanranding en verkrachting, verhoogd.
Kunt u aangeven hoeveel zaken sinds de eerste berichten in 2019 in onderzoek zijn genomen? Wat vindt u van dit aantal?
Het aantal sinds 2019 onderzochte zaken van seksueel misbruik van minderjarige slachtoffers met een eetstoornis in het bijzonder is niet te specificeren. De politie registreert de zaken in onderzoek op basis van (mogelijk) gepleegde strafbare feiten ofwel wettelijke delictsomschrijvingen, en niet op basis van de specifieke fenomenen waarop de opsporingsinzet wordt gepleegd.
Waarom is 2 jaar na dato nog steeds geen uitvoering gegeven aan de motie Van der Graaf c.s. die opriep een online opsporingsstrategie te ontwikkelen waarin specifieke kwetsbare groepen worden aangemerkt als prioriteit, slachtoffers van pro-anacoaches als zodanig aan te merken en tevens aan te geven in hoeverre capaciteitsgebrek hierbij een knelpunt is?3
Ik stel voorop dat de politie en het Openbaar Ministerie, ook sinds de inwerkingtreding van de Wet Computercriminaliteit III, reeds verschillende vormen van online opsporingsmiddelen toepassen, waaronder de inzet van een lokprofiel of lokpuber. Deze inzet vindt telkens plaats na toetsing en weging door de Officier van Justitie. Per zaak wordt gekeken naar welke inzet het meest succesvol kan zijn, mede gegeven de beschikbare capaciteit en de hoeveelheid zaken die voorradig zijn. Daarnaast heb ik, om gevolg te geven aan mijn toezegging daaromtrent, het openbaar ministerie en de politie gevraagd een online opsporingsstrategie te ontwikkelen. Over de uitvoering daarvan zal ik uw Kamer nog voor de zomer nader informeren in de voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden.
Kunt u aangeven wat de voortgang is in het overleg van u, CKM en politie over deze opsporingsstrategie? Wanneer kan de Kamer deze verwachten?
Zie voor de beantwoording het antwoord op vraag 6.
In hoeverre is in deze strategie ook oog voor andere kanalen dan pro-anasites zoals verschillende sociale media? Welke lessen vallen hierbij te leren uit onderzoeken in landen zoals Groot-Bittannië?4 Bent u bereid nader onderzoek te laten uitvoeren hoe ook in Nederland misbruik van pro-anacoaches via deze kanalen plaatsvindt en kan worden bestreden? Deelt u de overtuiging dat de strafrechtelijke aanpak van deze «coaches» geen dag kan wachten? Waaruit blijkt dat?
De online opsporingsstrategie die wordt ontwikkeld ziet op een effectieve aanpak in het gehele digitale opsporingsdomein, dus zowel op websites als op social mediaplatforms. Zie verder voor een uitgebreide beschrijving van de strafrechtelijke aanpak de beantwoording van vraag 4.
Bent u het eens dat ook wanneer meisjes en jongens niet ten prooi vallen aan seksueel misbruik, het bezoek van online kanalen waar eetstoornissen en buitensporig afvallen worden verheerlijkt en aangemoedigd nog steeds zeer schadelijk voor hen is?
Ik verwerp de verheerlijking van eetstoornissen op sociale media, websites of anderszins. Ik ben het eens dat het voor jongeren, die al kampen met psychische problemen en gevoelig zijn voor een eetstoornis, schadelijk kan zijn om websites te bezoeken waarop zij worden aangemoedigd om (verder) af te vallen. Daarom is mijn beleid nadrukkelijk gericht op preventie, bewustwording en hulpverlening, en is er vanuit het Ministerie van VWS in samenwerking met andere betrokken partijen onder andere de pro-ana actieagenda opgezet, zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u tot een verbod te komen voor pro-anasites, «thinfluencers» en «thinspo»-platformen? Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie Westerveld-Kuiken te voorzien in aanpassing(en) van het Wetboek van Strafrecht om gedragingen strafbaar te stellen die zich welbewust richten op het beschadigen van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van kwetsbare jongeren en jongvolwassenen?5 Overweegt u nadere stappen? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Een algeheel (strafrechtelijk) verbod op pro-ana websites, platformen en thinfluencers acht ik niet opportuun. Een dergelijk verbod zal zich immers ook (in hoofdzaak) richten tegen personen die zelf een eetstoornis hebben en die dergelijke websites of platforms bezoeken en hosten. Dat vind ik onwenselijk. Mensen die aan anorexia lijden, ervaren schaamte en hebben de indruk in een sociaal isolement te verkeren. Een dergelijk verbod zou het stigma rondom anorexia en ondergewicht juist bevestigen en de zoektocht van jongeren met een eetstoornis naar hulp kunnen belemmeren. Ook experts, onderzoeken en ervaringsdeskundigen geven aan dat een strafbaarstelling juist averechts kan werken en dat de focus zou moeten liggen op de psychische klachten die mensen met een eetstoornis hebben. Mijn beleid is daarom, naast hulpverlening aan bezoekers en hosters van dergelijke websites en platforms (waarvan de verschillende actielijnen reeds in de beantwoording van vraag 4 zijn beschreven), gericht op het snel offline halen van illegale content op dergelijke pro-ana websites en social media platforms. Het in de beantwoording van vraag 4 aangehaalde wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal biedt aan de daarin aangewezen bestuursrechtelijke autoriteit de mogelijkheid bestuursrechtelijk in te grijpen indien sprake is van kinderpornografisch materiaal dat na een verzoek daartoe niet snel van de server wordt verwijderd.
Over de uitvoering van de motie Westerveld-Kuiken zal ik uw Kamer nog voor de zomer informeren in de voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden.
Zolang een verbod niet van kracht is, welke andere mogelijkheden ziet u om meisjes en jongens die gebruik maken van en zoeken naar deze sites en platforms te wijzen op mogelijkheden voor hulpverlening?
Zie voor de meersporige inzet die wordt gepleegd op het gebied van hulpverlening het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met social mediaplatforms over pro-anakanalen en groepen op hun platform, het weren hiervan, en in ieder geval het doorverwijzen naar hulpverlening voor mensen die gebruik maken van dan wel zoeken naar deze kanalen?
Er wordt reeds een continue dialoog gevoerd met de branche. Deze dialoog wordt onverminderd voortgezet.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ik heb (daargelaten enkele aanvullende verwijzingen) alle vragen behalve vragen 7 en 11 afzonderlijk beantwoord.
De brandbrief van de NVvR over de werkdruk rechtspraak en OM |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brandbrief van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak (NVvR) aan de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) over de hoge werkdruk bij de rechtspraak en het Openbaar Ministerie (OM)?1
Dat de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie te kampen hebben met een hoge werkdruk is bekend en is al geruime tijd onderwerp van gesprek tussen het ministerie en de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal. De Raad voor de rechtspraak heeft de brief van de NVvR zo snel mogelijk schriftelijk beantwoord en heeft hierover op 30 mei jl. met de NVvR gesproken. Daar is met de NVvR gedeeld dat ook de Raad van mening is dat het huidige overwerkniveau te hoog is; er heeft een daling plaatsgevonden, maar die is nog te gering. De Raad heeft onder de aandacht gebracht welke acties in gang zijn gezet. Het College heeft ook een reactie gestuurd aan de NVvR en het onderwerp geagendeerd voor het eerstkomende bestuurlijk overleg.
Wat vindt u van de volgende constatering van de NVvR: «Het tekort aan rechters of het tekort aan financiering voor de rechtspraak om voldoende rechters aan te stellen wordt nog steeds opgelost door meer van rechters te vragen dan waarvoor zijn worden betaald en dit ten koste van de duurzame inzetbaarheid. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de uitstroom van rechters en op de aantrekkelijkheid van werken bij de rechtspraak.»2 Deelt u de mening dat dit zo niet langer kan?
Ik onderschrijf de constatering dat er hoge eisen worden gesteld aan rechters en officieren van justitie. Zij doen zeer verantwoordelijk werk met soms grote gevolgen voor partijen in een omgeving die steeds complexer wordt en steeds meer specialisatie en maatwerk vraagt. Het OM en de Rechtspraak zijn zich zeer bewust van de risico’s die het hoge niveau van overwerk en werkdruk met zich meebrengt en nemen daartoe de benodigde maatregelen. Zie hiervoor het antwoord op vragen 5, 6 en 7.
Welke risico’s brengt dit volgens u met zich mee voor de kwaliteit van het cruciale werk van de zittende en de staande magistratuur?
De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie zorgen ervoor dat de kwaliteit van het werk op het benodigde hoge peil blijft. Wel heeft de personeelskrapte gevolgen voor het aantal uren dat wordt gewerkt en voor de doorlooptijden waarmee rechtszaken kunnen worden afgehandeld. Ik waardeer zeer dat het verantwoordelijkheidsgevoel, de loyaliteit en bevlogenheid van de medewerkers van de Rechtspraak en het OM groot is, maar erken ook dat dit soms op gespannen voet kan staan met de duurzame inzetbaarheid en vitaliteit van individuele medewerkers. Het langdurig voortbestaan van een hoog niveau van overwerk en werkdruk is niet wenselijk. Voor elke werkgever geldt daarom dat ze waakzaam moet zijn voor overbelasting van medewerkers. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 hebben het OM en de Rechtspraak de problematiek van het overwerk en de werkdruk al geruime tijd op de agenda en worden daartoe maatregelen getroffen. Zie hiervoor het antwoord op vragen 5, 6 en 7.
Deelt u de mening dat er sprake is van structureel overwerk en dat dit onaanvaardbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol kent u uzelf toe om de capaciteit van de opleidingen te vergroten en te zorgen voor voldoende opleiders?
Zoals aangegeven is het gesprek over werkdruk gaande. De Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal hebben de werkdrukproblematiek binnen de Rechtspraak en het OM al geruime tijd geleden op de agenda gezet en zij hebben de ambitie om maatregelen te treffen om de werkdruk te verlagen. Daarnaast spreken de Rechtspraak en het OM de verwachting uit om binnen de bestaande en de nieuwe middelen innovatiever en efficiënter te gaan werken om zaken praktischer maar kwalitatief net zo verantwoord af te doen. De rol van de Minister van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming ten aanzien van het OM en Rechtspraak bestaat eruit de randvoorwaarden te scheppen om Raad en College in staat te stellen de noodzakelijke maatregelen en voorzieningen te treffen. Zoals aangegeven in de zogenoemde hoofdlijnenbrief (9 februari 2022, Kamerstukken II, 35 925 VI, nr. 132 wordt aan de Rechtspraak en het OM structureel extra budget toegekend om de organisaties toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie en voor verbetering van de ketensamenwerking.
Om de werkdruk te verlagen is het OM bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie reeds vorig jaar gestart met het laten instromen en opleiden van 100 extra officieren. Daarbij zijn nieuwe methoden ingezet om – gegeven de krappe arbeidsmarkt – kandidaten te werven en te selecteren. Ook is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Met officieren van justitie die werken in management- en beleidsfuncties is afgesproken dat zij een vastgesteld aantal uren per maand op strafzaken worden ingezet.
Uit recent tijdsbestedingsonderzoek van het OM is gebleken dat officieren van justitie relatief veel tijd moeten besteden aan werkzaamheden die niet in direct verband staan met het behandelen van strafzaken. Het gaat hier onder meer om beleidsoverleggen met ketenpartners. Het College heeft de ambitie het volume van deze indirecte werktijd terug te dringen. Zo zullen vaker medewerkers met een ander type functie, zoals beleidsmedewerkers en interventiespecialisten, voor dit type werk worden ingezet. Eén van de oorzaken van de hoge werkdruk bij het OM is haperende ICT. Het OM is een programma gestart om de continuïteit van de ICT te waarborgen en het aantal verstoringen is de laatste maanden afgenomen.
Aan de Raad voor de rechtspraak worden extra middelen toegekend om onder meer de personele capaciteit op orde te krijgen. Over de precieze uitwerking daarvan wordt u de komende maanden nader geïnformeerd. De prijsbesprekingen met de Raad voor de rechtspraak voor de periode 2023–2025 zijn momenteel gaande. De Raad investeert onder andere in een uitbreiding van de opleidingscapaciteit. Waar eerst 80 nieuwe rechters per jaar werden aangetrokken en opgeleid, zijn dat er momenteel 130. Daarnaast worden meer juridisch medewerkers aangetrokken, wordt de ICT ondersteuning verbeterd en worden niet-rechters ingezet als projectleiders en/of teamvoorzitters. Het verminderen van de werkdruk is een expliciet aandachtspunt in de leiderschapscursussen en in het Medewerkerswaarderingsonderzoek. Ook is er de mogelijkheid om een Mental Heath Check aan te vragen en vinden jaarlijkse evaluatiegesprekken plaats waarin aandacht wordt besteed aan de werkdruk. Onder Tijdige rechtspraak wordt gewerkt aan de verbetering van het roosteren en plannen. Dit brengt, naast het doel van het terugdringen van de doorlooptijden, meer rust en regelmaat – en daarmee werkplezier – in de agenda. Tot slot zal de werkdruk en het overwerk aan de orde komen in de visitatie gerechten die dit jaar wordt uitgevoerd. De visitatie ziet hoofdzakelijk op de invoering van de professionele standaarden, die voor een deel zijn ingezet om de werkdruk te verminderen.
Wat gaat u doen om het bredere probleem van de werkdruk te bespreken en bij te dragen aan oplossingen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u in ieder geval bereid om met de RvdR, het OM en de NVvR hierover in gesprek te gaan en de Kamer te informeren over de maatregelen die u kunt nemen om de werkdruk te verminderen en de kwaliteit te waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
De 75th World Health Assembly van 22 tot 28 mei 2022 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Welke kabinetsleden zijn aanwezig bij de 75ste World Health Assembly (WHA)? Bij welke agendapunten levert Nederland een actieve inbreng? Kunt u deze inbrengen vooraf met de Kamer delen?
Minister Kuipers is hoofd van de Nederlandse delegatie bij de WHA75.
Nederland praat in principe mee over alle agendapunten, al dan niet via een gemeenschappelijk EU-statement. Vanuit een volksgezondheidsperspectief zijn voor mij o.a. de discussies over de WHO Global Strategy for food safety en die over het werk van WHO in noodsituaties, van belang. De definitieve EU-statements zullen live te volgen zijn en worden beschikbaar gemaakt op de WHO website.
Is het juist dat tijdens de 75ste WHA gesproken wordt over het verhogen van de bijdragen van de aangesloten landen? Hoeveel gaat de bijdrage van Nederland omhoog als dit voorstel wordt aangenomen? Wat is het kabinetsstandpunt over het verhogen van onze bijdrage? Heeft Nederland vetorecht over het verhogen van onze bijdrage? Hoe wordt een eventuele verhoging gefinancierd?1
Na intensieve discussies in de WHO Working Group on Sustainable Financing (WGSF) staat op de aankomende WHA een voorstel op de agenda om de verplichte contributie van de lidstaten met 20% te verhogen. Als het voorstel wordt aangenomen betekent dat voor Nederland een jaarlijkse verhoging met
€ 1,1 mln. In de kabinetsreactie op het rapport van de Inspectie Ontwikkelings-samenwerking en Beleidsevaluatie (IOB), met als titel «Voorkomen is beter dan genezen»2 uit 2016, spreekt het kabinet zich uit voor de verhoging van de verplichte contributie, verwijzend naar de kwetsbare afhankelijkheid van de WHO van vrijwillige bijdragen van een beperkt aantal donoren. Het huidige kabinet steunt deze nog lijn nog steeds. Over de verhoging van de contributie wordt door alle lidstaten gestemd, zonder vetorecht. De verhoging zal gefinancierd worden door de verhoging van het budget dat speciaal voor de verplichte contributie aan WHO op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gereserveerd is.
Kunt u alle amendementen op deInternational Health Regulations(IHR, 2005) met spoed naar de Kamer sturen?2
Tijdens de 75ste World Health Assembly (WHA) zal één specifiek wijzigingsvoorstel op de Internationale Gezondheidsregeling (IGR 2005) ter besluitvorming voorliggen.
Het gaat hierbij om een voorstel tot wijziging van artikel 59 lid 1 van de IGR, waarbij de termijnen voor het maken van een voorbehoud of afwijzing van amendementen op de IGR kenbaar moeten worden gemaakt, verkort worden van 18 naar 9 maanden. Daarnaast wordt voorgesteld in artikel 59 lid 2, de termijn van inwerkingtreding van een amendement op de IGR te verkorten van 24 naar 12 maanden. Wanneer de WHA dit amendement aanneemt zullen artikelen 55, 61, 62 en 63 op dezelfde wijze bijgewerkt worden.
Naast dit concreet voorliggende amendement, zijn er door de Verenigde Staten en door de Russische Federatie aanvullende wijzigingsvoorstellen ingediend. Deze worden tijdens de WHA75 niet in stemming gebracht en zullen naar verwachting op een later tijdstip door de lidstaten worden besproken, samen met eventueel nog in te dienen amendementen vanuit andere WHO-lidstaten. De nadere beschouwing van deze en eventuele andere wijzigingsvoorstellen moet echter nog plaatsvinden en worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces. Indien gewenst informeer ik uw Kamer graag nader over dit proces.
Is het juist dat de IHR 2005 juridisch bindend is voor de landen aangesloten bij de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)? Klopt het dat eventuele wijzigingen die worden aangenomen tijdens de 75ste WHA voor Nederland juridisch bindend zijn?
De Internationale Gezondheidsregeling (IGR 2005) is momenteel het belangrijkste mondiale instrument voor de samenwerking tussen WHO-lidstaten op het vlak van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen. De Regeling omvat aanbevelingen, afspraken en regels rondom het detecteren, anticiperen op en bestrijden van internationale ernstige gezondheidsbedreigingen. De IGR is gebaseerd op artikel 21 onder a van de WHO-statuten. Op basis van artikel 22 van de statuten, zijn regelingen die aangenomen worden ingevolge artikel 21 juridisch bindend. Op grond van artikel 59 lid 2 (IGR 2005) zijn eventuele amendementen, 24 maanden na het WHA-besluit van kracht, tenzij een lidstaat een voorbehoud maakt of een amendement afwijst, hetgeen binnen 18 maanden na aanvaarding van een amendement door de WHA aan de WHO gecommuniceerd moet worden. Het enige amendement op de IGR 2005 dat waarschijnlijk in stemming gebracht gaat worden tijdens de 75ste WHA betreft een voorstel van de Verenigde Staten om deze termijnen te verkorten.
Kunt u aangeven hoe het parlement betrokken is geweest bij de voorbereidingen van het kabinet op de 75ste WHA? Bent u van mening dat het parlement goed geïnformeerd is over wat er allemaal besloten gaat worden en de kabinetsstandpunten daarover, gegeven het feit dat de WHA het besluitvormend orgaan is van de WHO en de IHR 2005 juridisch bindend is?
In de regel wordt uw Kamer achteraf geïnformeerd over de uitkomsten van de WHA en in sommige gevallen op specifiek verzoek, soms ook vooraf. Tot op heden heeft uw Kamer niet aangegeven dat deze werkwijze niet volstond. Ik kan me voorstellen dat in het licht van de Covid-crisis, uw Kamer meer interesse heeft gekregen in het werk van de WHO en dat een proces zoals we dat kennen van de EU raden-van ministersbijeenkomsten, waarbij er vooraf een geannoteerde agenda aan uw kamer wordt gezonden, nu wellicht passend is. Indien gewenst kunnen we een dergelijke werkwijze invoeren.
Kunt u een toelichting geven op het voorstel van de Verenigde Staten tot het oprichten van een «Nalevingscommitee» (Compliance Committee)? Is het juist dat zo’n Nalevingscommitee toezichthouder wordt of Nederland (en andere landen) de IHR 2005 naleeft? Wat houdt dat precies in de praktijk in? Wat is het kabinetsstandpunt op dit voorstel?3
De Verenigde Staten (VS) hebben in januari 2022 een aantal amendementen voorgesteld op de Internationale Gezondheidsregeling (IGR 2005). Een van voorstellen betreft een toevoeging onder artikel 53 van de IGR 2005, met als doel een Compliance Committee in te stellen. Op hoofdlijnen lijkt het hierbij te gaan om een adviserend comité dat Lidstaten zou kunnen ondersteunen bij het implementeren van de IGR 2005.
De bespreking van dit concrete voorstel moet nog plaatsvinden en zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces, samen met een aantal andere voorstellen. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Kunt u een toelichting geven op het voorstel van de Verenigde Staten om het tweede lid van artikel 12 van de IHR 2005 te wijzigen?4Klopt het dat met deze wijziging de WHO eenzijdig kan besluiten of er sprake is van een noodsituatie? Kan de WHO straks de noodsituatie uitroepen over Nederland? Wat is uw standpunt daarover?
Een ander amendement dat door de VS is voorgesteld, betreft een wijziging in artikel 12 lid 2 van de IGR 2005, waarbij de wijze waarop wordt vastgesteld of er sprake is van een internationale gezondheidscrisis, wordt aangepast. De nadere beschouwing van dit concrete voorstel moet nog plaatsvinden. Het voorstel zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar mogelijk worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt.
Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Kunt u een toelichting geven op het voorstel van de Verenigde Staten om een zesde lid toe te voegen aan artikel 12 van de IHR 2005? Klopt het dat met deze toevoeging een lokale uitbraak door de WHO (eenzijdig) kan worden uitgeroepen tot een «noodsituatie van internationaal belang»? Kan het betreffende land vervolgens alleen maar een verzoek indienen om die noodsituatie te beëindigen?
De VS hebben ook voorgesteld artikel 12 lid 6 van IGR 2005 te wijzigen, waarbij er wordt voorzien in een mogelijkheid tot het uitroepen van een staat van verhoogde waakzaamheid en mogelijke internationale maatregelen wanneer er nog geen internationale gezondheidscrisis is uitgeroepen. De nadere beschouwing van ook dit concrete voorstel moet nog plaatsvinden. Het voorstel zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar mogelijk worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Hoe verhouden deze twee voorgestelde wijzigingen van artikel 12 zich tot onze parlementaire democratie? Worden parlement en kabinet op een zijspoor gezet indien de WHO besluit dat een uitbraak in Nederland internationale proporties heeft?
De door de VS voorgestelde wijzigingen van artikel 12 lid 2 resp. lid 6, lijken tot doel te hebben de WHO in staat te stellen sneller en in een vroegtijdiger stadium te bepalen of er sprake is van een ernstige internationale gezondheidscrisis of een situatie waarbij een verhoogde staat van paraatheid is gewenst. Naar verwachting zullen deze voorstellen niet ingrijpen in de nationale bevoegdheid van lidstaten waar zo’n situatie zich voordoet, om zelf maatregelen te nemen via hun nationale besluitvorming- en parlementaire processen. Conform de IGR 2005 kan de WHO lidstaten in zo’n situatie adviseren welke maatregelen daarbij effectief zouden kunnen zijn. Zoals gesteld, moet de nadere beschouwing van de door de VS onder artikel 12 voorgestelde wijzigingen nog plaatsvinden. Het voorstel zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar mogelijk worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Wilt u de garantie geven niet akkoord te gaan met het amendement van de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zal naar verwachting alleen de door de VS voorgestelde wijziging van artikel 59 in stemming worden gebracht tijdens de WHA75. Het gaat daarbij om een aanpassing van de termijn waarbinnen door de WHA aangenomen wijzigingsvoorstellen op de IGR 2005 in werking treden, alsmede de termijnen waarbinnen het maken van een voorbehoud en/ of afwijzing van een amendement dienen te worden ingediend door lidstaten. Bij wijziging van artikel 59, zullen de artikelen 55, 61, 62 en 63 in dezelfde zin aangepast worden.
Eventuele andere door de VS voorgestelde amendementen zullen worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Het is daarom nog te vroeg om te bepalen wat de positie van het Kabinet op de VS-voorstellen in artikel 12 genoemde voorstellen zal zijn. Het Kabinet heeft eerder aangegeven voorstander te zijn van verbetering en versterking van het internationale systeem van pandemische paraatheid. Eventuele wijzigings-voorstellen rondom de IGR 2005 zullen zoveel mogelijk in samenhang worden bekeken en beoordeeld (IOB, 2016). Ik zal uw Kamer daar te zijner tijd nader over informeren.
Bent u bereid deze vragen per omgaande te beantwoorden, in verband met het feit dat de 75ste WHA op 22 mei 2022 van start gaat?
Ja.
Het opstappen van een raadslid vanwege ‘doodsbedreigingen’. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Raadslid Peter van der Velden stapt op na «doodsbedreigingen»: «Ik wil niet als Fortuyn eindigen»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat elke volksvertegenwoordiger, ongeacht zijn of haar partijkleur, veilig moet kunnen werken? Zo ja bent u de bereid om de situatie in Nissewaard te laten onderzoeken? Graag een gedetailleerd antwoord over hoe u de onderste steen boven water krijgt en welke vervolgstappen gezet gaan worden.
Ja, iedere volksvertegenwoordiger moet veilig zijn of haar ambt kunnen uitoefenen. Op 8 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inspanningen die ik pleeg voor een weerbaar bestuur.
Deelt u de mening dat burgemeester Foort van Oosten met de opmerking «kennis te hebben genomen van het bericht van de heer Van der Velden», wel erg koeltjes heeft gereageerd? Gaat u hem aanspreken en betrekken bij het onderzoek naar de door het raadslid gestelde «doodsbedreigingen»? Graag een gedetailleerd antwoord.
De gemeente is hier zelf aan zet en zou desgevraagd een beroep op de commissaris van de Koning (als rijksorgaan) kunnen doen.
Het artikel ‘Fonds van 250 miljard moet eurozone versterken’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekent met het artikel «Fonds van 250 miljard moet eurozone versterken»?1
Ja.
Kunt u een eerste appreciatie geven over de permanente aard van een Euronoodfonds ESM, zoals wordt voorgesteld?
De ESM-staf heeft op 5 mei jl. een discussiepaper gepubliceerd waarin wordt gepleit voor een stabiliteitsfonds voor de eurozone, waarin het ESM zou kunnen voorzien. Er is geen sprake van een formeel voorstel. Het stabilisatiefonds zou een omvang krijgen van 250 miljard euro en goedkope, langlopende leningen aan lidstaten verstrekken indien zij getroffen worden door een externe economische schok. Een dergelijk fonds zou binnen de bestaande ESM-structuur vormgegeven worden, waarbij gebruik wordt gemaakt van de huidige leencapaciteit.
Het kabinet is terughoudend waar het gaat om voorstellen voor een centrale stabilisatiefunctie voor de eurozone, vanwege twijfels over de noodzaak, en zorgen om de risico’s. Lidstaten die voldoende buffers hebben, kunnen middels de eigen begroting hun economie stabiliseren tijdens economische schokken, en hebben het ESM niet nodig. Private risicodeling via kapitaalmarkten en kredietmarkten is daarnaast een aantrekkelijk alternatief voor publieke stabilisatie. Landen die in financiële problemen dreigen te raken kunnen reeds terecht bij het ESM. De toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande ESM-instrumentarium is niet duidelijk. Toegang tot goedkope leningen uit een stabilisatiefonds neemt bovendien de druk weg bij lidstaten om hun schulden geleidelijk maar gestaag te laten dalen. Sommige eurolanden hebben vanwege hun hoge overheidsschuld op dit moment weinig begrotingsruimte om te stabiliseren. Dit noopt echter eerder tot beleid dat schulden op een houdbaar pad brengt dan tot de introductie van een nieuw stabiliteitsfonds. Verder is het kabinet kritisch over de inzet van de bestaande leencapaciteit van het ESM voor een dergelijk fonds. De maximale leencapaciteit van het ESM is 500 miljard euro. Indien hiervan 250 miljard wordt gereserveerd voor een stabilisatiefonds is het resterende bedrag om lidstaten in financiële nood bij te staan aanzienlijk kleiner. Bij een volgende grote crisis is de kans groter dat de beschikbare leencapaciteit onvoldoende is en er aanvullende garanties door de deelnemende landen moeten worden afgegeven.
Deelt u de mening dat een Euronoodfonds van permanente aard dat leningen verstrekt, een goede aanvulling is op de reeds bestaande financiële instrumenten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Ziet u de meerwaarde in het koppelen van hervormingen aan het aanspraak kunnen maken op dit Euronoodfonds met als inzet dat de Europese economieën meer naar elkaar toegroeien?
Het kabinet hecht ten algemene veel waarde aan structurele hervormingen die het groeivermogen en de weerbaarheid van lidstaten versterken, en zo een belangrijke bijdrage leveren aan de economische convergentie binnen de EU. Nederland steunt daarom de voorwaarde die is verbonden aan het gebruik van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience facility, RRF), namelijk dat lidstaten plannen indienen met daarin zowel investeringen als hervormingen. Voor gebruik van bestaande ESM-instrumenten geldt op grond van het ESM-verdrag dat hieraan stringente voorwaarden worden gesteld die passend zijn voor het gekozen financiële-bijstandinstrument. Daarbij kan het ook gaan om hervormingen. Overigens wordt in het discussiepaper van de ESM-staf geen melding gemaakt van hervormingen als voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op het voorgestelde stabilisatiefonds.
Bereikbaarheid Den Helder / Noordkop |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het droevig is gesteld met de bereikbaarheid van Den Helder en de Kop van Noord-Holland, onder andere de N9, het spoor tussen Alkmaar en Den Helder, de aansluiting van de N9 op de A7 en het busvervoer?
De opgaven voor personenvervoer in de Kop van Noord-Holland zijn bekend. Uit de Integrale Mobilteitsanalyse 2021 (IMA)1 blijkt er in zowel het scenario WLO-Laag als in het scenario WLO-Hoog een bereikbaarheidsopgave te zijn in Den Helder en de Kop van Noord-Holland. Dit komt omdat in minder verstedelijkte gebieden, zoals het noorden van Noord-Holland, de bereikbaarheid van banen verslechtert. Gemiddeld zijn er al minder banen binnen bereik, en met name in het scenario WLO-Laag neemt het aantal banen en voorzieningen nog verder af. Ook het aantal inwoners daalt in dit scenario. Ook in het scenario WLO-Hoog daalt de bereikbaarheid van banen en voorzieningen.
Er is in mindere mate sprake van verzadiging van het wegennet en de daaruit voorvloeiende congestie (ten opzichte van de meer verstedelijkte gebieden), maar omdat het aantal banen niet of minder sterk groeit, daalt de bereikbaarheid van banen en voorzieningen. Overigens betekent de afname van de bereikbaarheid niet dat er capaciteitsknelpunten voorkomen op de weg of op het spoor (zie de beantwoording op vraag 2, 3 en 4).
Wat is de status van het verbreden van de N9 tussen Alkmaar en Den Helder in een vierbaansweg langs het Noordhollandsch Kanaal? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven, ook op de vraag wat u heeft gedaan met de studie van de provincie Noord-Holland waaruit blijkt dat het verbreden van de N9 een optie is voor het verbeteren van de bereikbaarheid?
Momenteel zijn er geen plannen om de N9 tussen Alkmaar en Den Helder te verbreden tot een vierbaansweg (2x2) langs het Noordhollandsch Kanaal en om de aansluiting van de N9 op de A7 te realiseren.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft kennis genomen van de quickscan (de studie) van de provincie Noord-Holland, waarin zowel de verdubbeling van de N9 tussen Alkmaar en Den Helder als de verbinding van de A7 met de N99 (ook wel de N77) zijn onderzocht. Zoals eerder aangegeven in het Algemeen Overleg MIRT van 12 juni 2019, vormde dit onderzoek geen aanleiding om deze projecten op te nemen in het MIRT. Uit de quickscan is gebleken dat de IC-verhoudingen (de verhouding tussen intensiteit en capaciteit) nagenoeg overal kleiner zijn dan 0.7. Dit is een gemiddelde en betekent dat hier doorgaans nauwelijks congestie en reistijdverlies optreedt; vanaf een I/C waarde van 0.9 of hoger wordt gesproken over structurele filevorming. Op de N9 bevinden zich dus geen prioritaire knelpunten op het gebied van doorstroming op grond waarvan vanuit het Rijk een investering te rechtvaardigen is.
Ook zijn in het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» geen specifieke middelen toegevoegd voor het MIRT-programma. Wel is € 7,5 miljard toegekend voor de ontsluiting van (grootschalige) woningbouwgebieden. Voor de toekenning van deze middelen wordt samen met het Ministerie van BZK en de regionale partners een integrale afweging gemaakt. Momenteel ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat de N77 – of de verbreding van de N9 tussen Alkmaar en Den Helder – gefinancierd zal worden uit de € 7,5 miljard voor de ontsluiting van de woningbouwgebieden.
Wat is de status van de verdubbeling van het spoor tussen Alkmaar en Den Helder? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Er zijn geen plannen voor de verdubbeling van het spoor tussen Alkmaar en Den Helder. In de bestaande situatie kunnen tot vier treinen per uur per richting gereden worden. Dit is ruim voldoende voor de huidige en de in de toekomst voorziene reizigersvraag. Wel heeft de provincie Noord-Holland aan IenW laten weten dat zij samen met NS en ProRail een ontwikkelagenda (met tienpuntenplan) voor de lijn van Schagen tot Den Helder maakt, waarin vooruit wordt gekeken naar hoe deze lijn zich in de toekomst ontwikkelt.
Wanneer wordt de aansluiting van de N9 op de A7 gerealiseerd? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er gedaan ter verbetering van het busvervoer in de regio Noordkop? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het busvervoer in de regio Noordkop is onderdeel van de concessie Noord-Holland Noord. Deze concessie is de verantwoordelijkheid van de provincie Noord-Holland.
De steeds verder uit de hand lopende klimaatcrisis en de noodzaak van een persconferentie voor het klimaat. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u gelezen dat wetenschappers waarschuwen dat de kans dat we al over vijf jaar de 1,5-graden-grens hebben bereikt bijna vijftig procent is – veel groter dan eerder werd gedacht – en dat hittegolven, periodes van droogte en extreme regenval steeds vaker en heviger zullen voorkomen?1
Ja.
Heeft u gezien dat in onder andere India en Pakistan op dit moment enorme, hevige hittegolven plaatsvinden – met alle gevolgen van dien voor de mensen die daar wonen?2
Ja.
Erkent u de enorme urgentie van het leefbaar houden van de planeet en erkent u dat u als Minister-President van Nederland daar een belangrijke rol in heeft? Erkent u ook dat de steeds verder uit de hand lopende klimaatcrisis, maar bijvoorbeeld ook de steeds groter wordende biodiversiteitscrisis, een concrete bedreiging vormen voor onze gezondheid, onze voedselzekerheid en onze veiligheid?
Ja, het kabinet erkent de noodzaak voor het leefbaar houden van de planeet en dat de opwarming van de aarde en het verlies aan biodiversiteit een concrete bedreiging vormen voor onze gezondheid, onze voedselzekerheid en onze veiligheid. Mede om die reden heeft dit kabinet een specifieke Minister aangewezen voor klimaat en energie.
Wat heeft uzelf ondernomen om het draagvlak onder de Nederlandse bevolking voor klimaatmaatregelen te vergroten? Bent u tevreden met uw inzet en de resultaten hiervan tot nu toe?
Ik coördineer de kabinetsaanpak om het draagvlak onder de Nederlandse bevolking te vergroten. Het betreft bijvoorbeeld de organisatie van de Nationale Klimaatweek en het met subsidies en voorlichting gemakkelijker en aantrekkelijker te maken voor mensen om groene keuzes te maken en ervoor te zorgen dat de grootste vervuilers de grootste opgave hebben en er (via fiscale vergroening) een eerlijkere prijs komt voor vervuilende/energie-intensieve activiteiten.
Daarnaast heeft het kabinet de publiekscampagne «Zet ook de knop om» gelanceerd waar het kabinet heeft aangekondigd zelf de temperatuur te verlagen in circa 200 Rijkskantoren, en bedrijven en huishoudens uitnodigt om mee te doen.
Het draagvlak voor beleid wordt ook vergroot door in gesprek te gaan met tegenstanders van het beleid, hun zorgen aan te horen en die te betrekken bij de beleidsvorming. Maar het gaat ook om goede voorbeelden zichtbaar te maken. Onder andere via de serie NL gaat voor Groen. En tot slot gaat het om het boeken van resultaten en te laten zien dat hoewel het soms een uitdaging is, we het samen voor elkaar kunnen boksen.
Ik opereer hierbij niet alleen. Alle ministers ondernemen op hun eigen beleidsterrein diverse activiteiten om het draagvlak voor het beleid te versterken. En de verschillende leden van het kabinet, waaronder de Minister-President, onderschrijven in diverse publieke optredens het belang van het aanpakken van het klimaatvraagstuk waarmee ze bijdragen aan het draagvlak voor het beleid.
Bent u nu wel bereid om in een in een terugkerende persconferentie voor het klimaat met de Nederlandse bevolking te delen dat de urgentie om ons klimaat en de natuur te beschermen enorm groot is en duidelijk te maken dat maatregelen noodzakelijk zijn – bijvoorbeeld door uit te leggen waarom het van fundamenteel belang is het gebruik van fossiele brandstoffen zo snel mogelijk te stoppen, maximaal in te zetten op energiebesparing maar ook om mensen mee te nemen in de noodzaak van een veel plantaardiger eetpatroon? Zo nee, hoe gaat u dan zorgen dat de urgentie over het bestrijden van de klimaatcrisis voldoende duidelijk wordt en het door u gewenste draagvlak voor de noodzakelijke maatregelen wordt bereikt?
Het is cruciaal om de urgentie van het aanpakken van klimaatverandering over het voetlicht te (blijven) brengen en nut en noodzaak van beleid/maatregelen actief uit te leggen. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 4 onderneemt het kabinet diversie acties om het draagvlak voor noodzakelijke maatregelen te vergroten.
Zoals ik heb gewisseld met de vaste commissie EZK tijdens het debat op 22 juni overweeg ik om in het kader van de ontwikkelingen op de gasmarkt regelmatig contactmomenten met de pers of persgesprekken te beleggen. Mocht dit dan actueel zijn, dan zal ik op zo’n moment ook stilstaan bij het klimaatvraagstuk.
Het besluit van het Israëlisch Hooggerechtshof dat de weg vrijmaakt voor gedwongen uitzetting van een grote groep Palestijnen uit Masafer Yatta. |
|
Kati Piri (PvdA), Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op besluit Israëlisch Hooggerechtshof om duizend Palestijnen te verdrijven»?1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging en onvrede over de uitspraak van het Hooggerechtshof over de legaliteit van gedwongen uitzetting van een grote groep Palestijnen uit Masafer Yatta?
Met de uitspraak van het Israëlische Hooggerechtshof is herbevestigd dat de Israëlische regering het Masafer Yatta-gebied als militair oefenterrein mag gebruiken en dat de Palestijnse bewoners geen eigendomsrechten in het gebied kunnen doen gelden. Met deze uitspraak staat het Israël vrij om meer dan 1000 Palestijnen uit huis te plaatsen, hun dorpen te doen verlaten en gebouwen te slopen.
Nederland respecteert de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Israël, maar is zeer bezorgd over de mogelijke gevolgen van deze uitspraak. Nederland heeft Israël bilateraal, en in een verklaring met veertien EU-lidstaten, opgeroepen hier geen actieve opvolging aan te geven. De eerste zorgelijke berichten van vernielingen zijn echter reeds bekend. Hierop volgend heeft een demarche plaatsgevonden in EU-verband bij het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken en is nogmaals bepleit dat geen verdere actieve opvolging wordt gegeven aan de uitspraak van het Hooggerechtshof.
Deelt u de analyse van mensenrechtenorganisaties dat het verdrijven van Palestijnen uit het gebied waar zij al decennia wonen, volstrekt ontoelaatbaar en een schending van het internationaal recht is?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u, in navolging van een woordvoerder van de EU, de uitspraak van het Hooggerechtshof over de verdrijving veroordelen?
Nederland respecteert de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Israël, maar is zeer bezorgd over de mogelijke gevolgen van deze uitspraak van het Hooggerechtshof. Nederland heeft Israël bilateraal, en in een verklaring met veertien EU-lidstaten, opgeroepen geen actieve opvolging te geven aan de uitspraak van het Hooggerechtshof. Daarnaast is in EU-verband een demarche uitgevoerd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Israël. Nederland wijst de Israëlische overheid consistent op haar internationaalrechtelijke verplichtingen, zowel bilateraal als in EU-verband.
Gaat u contact opnemen met de Israëlische autoriteiten om de onrechtmatigheid van de uitspraak te benadrukken en erop aan te dringen dat de Palestijnse dorpelingen niet uit hun huizen in Masafer Yatta worden gezet? Zo nee, op welke andere manier gaat u druk uitoefenen om de uitspraak terug te draaien? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in Europees verband ervoor te pleiten om druk uit te oefenen op Israël om niet tot gedwongen uitzetting over te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de gemeenschap in Masafer Yatta humanitaire hulp van EU-landen heeft ontvangen? Heeft Nederland hier ook aan bijgedragen?
Op de Westelijke Jordaanoever zijn verschillende VN-organisaties actief die humanitaire hulp bieden. Nederland draagt financieel bij aan deze organisaties, maar heeft geen eigen humanitaire hulp verleend aan de gemeenschap in Masafer Yatta.
Op welke manier gaat Nederland (al dan niet in EU-verband) bijdragen aan de bescherming van de gemeenschap in Masafer Yatta?
Zie antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Wat is de positie van Nederland als Israël daadwerkelijk overgaat tot gedwongen uitzetting?
Ontwikkelingen in deze specifieke casus worden nauwgezet gevolgd, en Nederland blijft de Israëlische overheid consistent op haar internationaalrechtelijke verplichtingen wijzen. Nederland blijft zich uitspreken tegen unilaterale stappen die een toekomstige twee-statenoplossing bemoeilijken en verder op afstand plaatsen. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Welke stappen gaat u zetten om de groep Palestijnen uit Masafer Yatta te beschermen als Israël daadwerkelijk overgaat tot huisuitzettingen?
Zie antwoord vraag 9.
Het toezicht op werken op hoogte |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u de capaciteitsinzet (fte) voor het domein Gezond en Veilig, zoals weergegeven in het jaarverslag van de Nederlandse Arbeidsinspectie1, in de jaren 2018–2021 uitsplitsen naar sectoren en/of werkvelden, in het bijzonder voor de werkvelden asbestsanering, bouw en de installatie van zonnepanelen?
Ten aanzien van capaciteit is een tweetal ontwikkelingen van belang: de forse uitbreiding van de hele Nederlandse Arbeidsinspectie sinds 2018 en de doelstelling om ten aanzien van de arbeidsomstandigheden 50% van de capaciteit in te zetten op meldingen & verzoeken en 50% op actieve (preventieve) programma’s.
Het meerjarenplan 2019–20222 bevat een visueel inzichtelijke verdeling van de capaciteit over de programma’s, waaronder die voor Asbest en Bouw en Infrastructuur, waarin ook de groei tot uitdrukking komt. Het meerjarenplan bevat ook een visueel inzichtelijke verdeling van de capaciteit over de verschillende disciplines die nodig zijn voor het toezicht en de opsporing.3
Voor het gemak zijn de figuren4 met de capaciteitsgroei en -verdeling in de bijlage herhaald.
De Arbeidsinspectie heeft, zoals grafiek 1 in de bijlage laat zien, een programma Asbest en ook een programma voor Bouw en Infrastructuur. Voor de installatie van zonnepanelen is geen afzonderlijk programma of project. Dit onderwerp komt aan bod als er meldingen over gevaar of ongevallen zijn of als tijdens inspectiebezoeken door de inspecteur een gevaarzetting wordt geconstateerd.
Kunt u voor de meldingen van bedrijfsongevallen in 2017–20212 aangeven hoeveel van deze meldingen betrekking hadden op werken op hoogte en kunt u voor de laatste aangeven hoeveel van deze meldingen onderscheidenlijk de werkvelden asbestsanering, bouw en de installatie van zonnepanelen betrof?
In de periode van 2017 t/m 2021 hebben ongeveer 1.000 meldingen geleid tot een onderzoek betrekking hebbend op bedrijfsongevallen met werken op hoogte. Dit betreft 9% van het totaal aantal bedrijfsongevallen in de genoemde periode.
Daarnaast verwijs ik naar de monitor arbeidsongevallen 2015–2019 en de monitor arbeidsongevallen 2020 van de Arbeidsinspectie.6 Daaruit volgt een stabiel beeld dat het vallen van hoogte een van de belangrijkste oorzaken is van gemelde ongevallen. Dit vindt met name plaats in de bouw. Daarbij moet worden opgemerkt dat het bij deze monitoren uitsluitend gaat om ongevallen waarvoor een aanvullende vragenlijst is ingevuld in het kader van monitoring.
Dit aantal is iets lager dan het daadwerkelijk aantal bij de Arbeidsinspectie gemelde ongevallen, maar geeft voldoende inzicht in de cijfers en ontwikkelingen in het aantal gemelde en onderzochte ongevallen.
Bij welk deel van de in 2021 geconstateerde overtredingen bij asbestsaneringswerkzaamheden betrof het de regels voor het werken op hoogte (Arbeidsomstandighedenbesluit: artikel 3.16 en paragraaf 2/2a/2b van afdeling 4, hoofdstuk 7)?
Bij ongeveer 20% van de in 2021 geconstateerde overtredingen bij asbestsaneringswerkzaamheden betrof het de regels voor het werken op hoogte.
Kunt u voor de jaren 2017–2021 inzicht geven in het aantal boetebeschikkingen voor onveilig werken op hoogte in de werkvelden asbestsanering, bouw en de installatie van zonnepanelen?
Voor die periode betreft het aantal boetebeschikkingen voor onveilig werken op hoogte ongeveer 1.000. Daarvan had 9% betrekking op het werkveld asbestsanering. Voor het overige zagen de boetebeschikkingen rond dit gevaar met name op het werkveld bouw.
Kunt u aangeven hoeveel projecten en bedrijven geïnspecteerd zijn ten opzichte van het totaal aan projecten en bedrijven in de afgelopen vijf jaar in de werkvelden asbestsanering, bouw respectievelijk de installatie van zonnepanelen?
In de afgelopen vijf jaar zijn in totaal ongeveer 50.000 bedrijven geïnspecteerd. Daarvan had 13% betrekking op de werkvelden asbestsanering en bouw.
Kunt u aangeven wat de extra inzet op het controleren van veilig werken op hoogte bij de installatie van zonnepanelen concreet heeft betekend voor het aantal controles/de handhavingscapaciteit in dit werkveld ten opzichte van de jaren ervoor?3
Overeenkomstig het adagium «van streepjes naar effect», ligt de focus van de Arbeidsinspectie niet op capaciteit of het aantal controles, maar op het te bereiken effect: gezond en veilig werk. Het inzichtelijk maken van effect is uiteraard ingewikkelder dan te rapporteren over het aantal controles. Een concreet voorbeeld kan dit inzichtelijk maken.
Een energiebedrijf verzorgt voor een bedrijf met veel dakoppervlakte de installatie van zonnepanelen. Daarbij worden ook onderaannemers in de arm genomen. Tijdens een inspectie constateren twee inspecteurs een onveilige werkwijze bij de werkzaamheden op hoogte. Uit een gesprek met het energiebedrijf, dat de inspecteurs samen met een specialist van het Inspectiebrede Kenniscentrum voeren, blijkt dat niet goed is nagedacht over het veilig plaatsen van de zonnepanelen. De gekozen werkwijze blijkt niet acceptabel voor de Arbeidsinspectie; de arbeidshygiënische strategie wordt niet goed gevolgd. Zo is er bijvoorbeeld sprake van onvoldoende randbeveiliging en afscherming in de nabijheid van lichtkoepels en lichtstraten. Deze situatie wordt aangetroffen op een locatie in Noord Nederland. In dezelfde periode legt een inspecteur in Zuid Nederland installatiewerkzaamheden van zonnepanelen stil vanwege valgevaar, welke in opdracht van dezelfde opdrachtgever blijkt plaats te vinden. Daarnaast komt in het oosten van het land een melding binnen over een gevaarlijke situatie bij installatiewerkzaamheden. Wanneer de inspecteur ter plaatse langs gaat, worden ook daar de installatiewerkzaamheden stilgelegd.
Het bij elkaar brengen van informatie en de stapeling van gevaarlijke situaties leidt tot een gesprek met de opdrachtgever en ondernemers.
Dit heeft als resultaat opgeleverd dat bij de werkzaamheden extra en overall toezicht komt door de opdrachtgever. Ook het bedrijf op wiens panden zonnepanelen worden aangelegd, gaat toezicht op de werkzaamheden uitvoeren. Naar aanleiding van het stilgelegde werk is er een procedure opgesteld waarbij personen die op het dak willen komen extra worden geïnstrueerd. De panden staan volledig in de dakrandbeveiliging, zowel aan de binnenzijde als ook aan de buitenzijde (zoals het hoort). Voor het werken in de nabijheid van de daklichtkoepels, wordt gebruikt gemaakt van een harnasgordel met gebiedsbeperking, aangezien het systeem van de legrichting van de zonnepanelen daar niet meer veranderd kan worden. Nadat de inspecteurs ter plaatse zijn geweest, worden de stilleggingen opgeheven. Naast een verbetering van de werkomstandigheden op drie locaties waar de Arbeidsinspectie aanwezig was, levert de aangepaste werkwijze van de opdrachtgever verbetering op voor in ieder geval tientallen daken van het bedrijf op wiens panden zonnepanelen worden aangelegd.
Zowel in het programma Bouw en Infrastructuur als in het programma Asbest is de afgelopen jaren brede ervaring opgedaan met een ketenbenadering, waarvan bovenstaande situatie een voorbeeld is. In de programmarapportages zal op de resultaten worden ingegaan bij afronding van de programma’s in 2022 respectievelijk 2023. Vooruitlopend daarop kan de Arbeidsinspectie een technische briefing over beide programma’s verzorgen indien uw Kamer dat wenst.
Kunt u voor dit jaar voor de onderscheiden werkvelden/sectoren meer inzicht geven in hoeveel fte actief is met toezicht in deze werkvelden/sectoren, in het bijzonder voor de werkvelden asbestsanering, bouw en de installatie van zonnepanelen?
Eind 2022 zal de capaciteit van de Arbeidsinspectie circa 1570 fte zijn. De verdeling over de verschillende disciplines is dan grosso modo, zoals in grafiek 2 in de bijlage weergegeven.
Uitgaande van de toedeling van alle disciplines aan de programma’s, geldt dat van de totale capaciteit voor het domein gezond & veilig werk circa 50% voor inspectiewerk naar aanleiding van meldingen en verzoeken («reactief/responsief») is en circa 50% voor risicogestuurd («actief») inspectiewerk. Van de actieve capaciteit gaat circa 6% naar het programma Bouw en circa 9% naar het programma Asbest.
De verdeling van capaciteit over de programma’s vloeit voort uit de inspectiebrede risicoanalyse (IRA 4.0) en de omgevingsanalyse (OMA). Daarin wordt gewogen hoe de risico’s waar programma’s zich op richten, zich qua zwaarte tot elkaar verhouden.8
In het najaar wordt het nieuwe meerjarenplan opgesteld en naar de Tweede Kamer gezonden.
Een lijst van 6000 mensen die het regime van de Russische president Poetin steunen, gepubliceerd door de gevangen oppositiepoliticus Navalny |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er door medestanders van Navalny een lijst is opgesteld van mensen die direct te linken zijn aan Poetin, maar toch niet onder het bereik van de sancties vallen?1
Ja.
Hoe waardeert u de stelling dat een groep van 6.000 mensen die in relatie staan tot de president Poetin, buiten de scope van de sancties vallen? Kunt u deze stelling bevestigen?
Voor het plaatsen van personen op de Europese sanctielijsten dient te worden voldaan aan de listingcriteria van het desbetreffende sanctieregime. Voor het sanctieregime betreffende ondermijningen of bedreigingen van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne gaat het onder andere om het materieel of financieel bijdragen aan dergelijke acties en het materieel of financieel steun verlenen aan, of profijt trekken van, de regering van de Russische Federatie. Nederland is binnen de EU op doorlopende basis in gesprek over het toevoegen van personen en entiteiten aan deze sanctielijst, is voorstander van listings indien deze aansluiten bij de listingcriteria en bijdragen aan de doelstellingen van het bredere beleid waar sancties onderdeel van uitmaken: de prijs voor de invasie zo hoog mogelijk te maken en de capaciteiten van Rusland tot oorlogvoering in te perken. Verschillende groepen personen op deze lijst, zoals alle leden van de Russische Veiligheidsraad, de Doema en de Federatieraad, zijn om deze redenen reeds geplaatst op de EU-sanctielijst. Nederland is in gesprek met partners zowel binnen als buiten de EU over het toevoegen van namen aan de sanctielijst, waarbij ook gekeken wordt naar suggesties aangedragen door derde partijen, inclusief deze lijst.
Bent u bereid het sanctiepakket zo uit te breiden dat deze groep wel onder het bereik van de sancties valt? Waarom wel of niet? En, zo ja, hoe wilt u dit doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om samen met andere landen op te trekken en andere landen zo nodig aan te sporen actie te ondernemen om deze mensen onder het bereik van de sancties te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.